Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
10 FEBRUARI 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwater, tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater(Citeertitel: "de Hemelwaterverordening van 2023")
Titre
10 FEVRIER 2023. - Arrêté du Gouvernement flamand établissant un règlement urbanistique régional en matière d'eaux pluviales, modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 16 juillet 2010 portant détermination des actes urbanistiques qui ne requièrent pas de permis d'environnement, et abrogeant l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 juillet 2013 établissant un règlement urbanistique régional concernant les citernes d'eaux pluviales, les systèmes d'infiltration, les systèmes tampons et l'évacuation séparée des eaux usées et pluviales ("Règlement sur les eaux pluviales de 2023")
Informations sur le document
Info du document
Tekst (29)
Texte (29)
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions introductives
Artikel 1. Dit besluit wordt aangehaald als: de Hemelwaterverordening van 2023.
Article 1er. Le présent arrêté est cité comme : le Règlement 2023 sur les eaux pluviales.
Art.2. In dit besluit wordt verstaan onder:
  1° aftappunt: de plaats waar hemelwater uit de hemelwaterput wordt afgetapt voor gebruik;
  2° afvalwater: het water dat overeenkomstig artikel 1.1.2. van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne als afvalwater wordt beschouwd;
  3° buffervoorziening: een voorziening om hemelwater tijdelijk te bufferen, waarbij in de lediging wordt voorzien met een vertraagde lozing en indien relevant een noodoverlaat;
  4° groendak: een dak waar het water wordt opgeslagen onder of in de afwerkingslaag en waarbij de afwerkingslaag uit een vegetatielaag bestaat;
  5° hemelwater: de verzamelnaam voor regen, sneeuw, hagel, met inbegrip van dooiwater;
  6° hemelwaterput: een constructie voor de opvang van hemelwater die geledigd wordt door het water te gebruiken;
  7° horizontale dakoppervlakte: de oppervlakte van de verticale projectie van de buitenafmetingen van de overdekte constructie op een horizontaal vlak zonder de gebruikelijke dakgoten;
  8° infiltratie: het insijpelen van hemelwater in de bodem en de ondergrond;
  9° infiltratievoorziening: een voorziening voor de opvang van hemelwater die geledigd wordt door de infiltratie van hemelwater;
  10° lozing: de emissie naar afvoerkanalen die daarvoor bestemd zijn;
  11° waterdoorlatende verharding: een verharding die is uitgevoerd met waterdoorlatende materialen, in voorkomend geval geplaatst op een waterdoorlatende funderingslaag en onderfunderingslaag;
  12° werken aan de afwatering: werken aan een bestaand gebouw of bestaande overdekte constructie waarbij de afvoer van zowel afval- en hemelwater ingrijpend wordt aangepast.
Art.2. Dans le présent arrêté, on entend par :
  1° prise d'eau : l'endroit où les eaux pluviales sont prélevées de la citerne d'eaux pluviales pour utilisation ;
  2° eaux usées : les eaux qui sont considérées comme des eaux usées conformément à l'article 1.1.2 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement ;
  3° système tampon : un système de rétention temporaire pour eaux pluviales, dont le vidange se fait par une évacuation retardée et, si pertinent, par un déversoir de secours ;
  4° toit vert : un toit où les eaux sont stockées sous ou dans la couche de finition et où la couche de finition est constituée d'une couche de végétation ;
  5° eaux pluviales : le nom collectif pour la pluie, la neige, le grêle, y compris les eaux de dégel ;
  6° citerne d'eaux pluviales : une construction de collecte des eaux pluviales qui est vidée par l'utilisation de l'eau;
  7° superficie de toit horizontale : la superficie de la projection verticale des dimensions extérieures de la construction couverte sur un plan horizontal sans les gouttières habituelles ;
  8° infiltration : l'infiltration des eaux pluviales dans le sol et le sous-sol ;
  9° système d'infiltration : un système de collecte des eaux pluviales, qui est vidé par l'infiltration des eaux pluviales;
  10° évacuation : l'émission vers des canaux d'évacuation destinés à cet effet ;
  11° revêtement perméable : un revêtement réalisé en matériaux perméables, le cas échéant placé sur une couche de fondation et une couche de sous-fondation perméables ;
  12° travaux d'écoulement des eaux : travaux effectués sur un bâtiment existant ou une construction couverte existante, lors desquels l'évacuation tant des eaux usées que des eaux pluviales est modifiée de manière substantielle.
HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied
CHAPITRE 2. - Champ d'application
Art.3. Deze verordening bevat bepalingen over:
  1° het omgaan met hemelwater en de scheiding van hemelwater en afvalwater;
  2° het gebruik van hemelwater;
  3° de infiltratie, buffering en lozing van hemelwater afkomstig van verhardingen en overdekte constructies.
Art.3. Le présent règlement contient des dispositions sur :
  1° le traitement des eaux pluviales et la séparation des eaux pluviales et des eaux usées ;
  2° l'utilisation des eaux pluviales ;
  3° l'infiltration, le stockage et l'évacuation des eaux pluviales provenant de revêtements et de constructions couvertes.
Art.4. Tenzij het hemelwater dat erop valt op eigen terrein in de onverharde zone infiltreert zonder dat hiervoor een afvoersysteem moet worden aangelegd, met uitzondering van dakgoten en standpijpen, is dit besluit van toepassing op volgende handelingen op privaat en openbaar domein:
  1° overdekte constructies bouwen of herbouwen, bestaande overdekte constructies verbouwen met werken aan de afwatering of uitbreiden;
  2° verhardingen aanleggen, heraanleggen of uitbreiden;
  3° het aanleggen van een afwatering voor de constructies of de verhardingen vermeld in punt 1° of 2°, waarvan het hemelwater voorheen op natuurlijke wijze in de bodem infiltreerde.
  De onverharde zone, vermeld in het eerste lid, heeft een minimale oppervlakte van een vierde van de afwaterende oppervlakte, vermeld in artikel 8, § 2. De oppervlakte waaronder zich ondergrondse constructies bevinden, die verhinderen dat het hemelwater infiltreert, wordt niet in rekening gebracht bij de onverharde zone.
  Als hemelwater door contact met delen van de verharding zo vervuild is dat het als afvalwater wordt beschouwd, vallen die delen niet onder dit besluit.
  Het vervangen van de afwerkingslaag van een verharding wordt niet beschouwd als het heraanleggen van een verharding, als een funderingslaag aanwezig is en behouden blijft.
  Handelingen op openbaar domein die volledig van vergunning vrijgesteld zijn op basis van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, vallen niet onder dit besluit. Deze handelingen worden uitgevoerd conform het ministerieel besluit van 20 augustus 2012 tot vaststelling van een code van goede praktijk voor het ontwerp en de aanleg van rioleringssystemen in uitvoering van artikel 2.3.6.3, § 3, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
Art.4. Sauf si les eaux pluviales qui y tombent s'infiltrent dans la zone non revêtue du propre terrain sans nécessiter l'aménagement d'un système d'évacuation, à l'exception des gouttières et des stand-pipes, le présent arrêté s'applique aux actes suivants sur le domaine privé et public :
  1° construire ou reconstruire des constructions couvertes, transformer des constructions couvertes existantes avec des travaux d'écoulement des eaux, ou les étendre ;
  2° aménager, réaménager ou étendre des revêtements ;
  3° aménager un écoulement des eaux pour les constructions ou les revêtements visés aux points 1° ou 2°, dont les eaux pluviales s'infiltraient auparavant de manière naturelle dans le sol.
  La zone non revêtue, visée à l'alinéa 1er, a une superficie minimale d'un quart de la superficie de drainage, visée à l'article 8, § 2. La superficie sous laquelle se trouvent des constructions souterraines qui empêchent l'infiltration des eaux fluviales, n'est pas incluse dans la zone non revêtue.
  Si les eaux pluviales sont tellement polluées par le contact avec des parties du revêtement qu'elles sont considérées comme des eaux usées, ces parties ne relèvent pas du présent arrêté.
  Le remplacement de la couche de finition d'un revêtement n'est pas considéré comme le réaménagement d'un revêtement, si une couche de fondation est présente et est maintenue.
  Les actes sur le domaine public qui sont totalement exemptés d'autorisation sur la base de l'article 10 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 16 juillet 2010 portant détermination des actes urbanistiques qui ne requièrent pas de permis d'environnement, ne relèvent pas du présent arrêté. Ces actes sont exécutés conformément à l'arrêté ministériel du 20 août 2012 établissant le code de bonne pratique pour la conception et l'aménagement de systèmes d'égouttage en exécution de l'article 2.3.6.3, § 3, alinéa 2, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement.
HOOFDSTUK 3. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 3. - Dispositions générales
Art.5. De hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer wordt uiterlijk bij de ingebruikname van de overdekte constructie of de verharding geplaatst en in gebruik genomen. De hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer blijft vanaf dan in gebruik. De personen die de hemelwaterput, de infiltratie- of buffervoorziening of de vertraagde afvoer gebruiken, handelen als voorzichtig en redelijk persoon waarbij waterverspilling en -verontreiniging wordt vermeden.
Art.5. La citerne d'eaux pluviales, le système d'infiltration, le système tampon ou l'évacuation retardée doivent être installés et mis en service au plus tard lors de la mise en service de la construction couverte ou du revêtement. La citerne d'eaux pluviales, le système d'infiltration, le système tampon ou l'évacuation retardée restent en service à partir de ce moment-là. Les personnes utilisant la citerne d'eaux pluviales, le système d'infiltration, le système tampon ou l'évacuation retardée agissent en tant que personne prudente et raisonnable, en évitant le gaspillage et la pollution de l'eau.
Art.6. Het hemelwater wordt ten allen tijde gescheiden gehouden van het afvalwater. Op openbaar domein worden hemelwater en afvalwater enkel afgevoerd in een gemengd stelsel als dat op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen toegelaten is. Voor bestaande gebouwen waarin afvalwater en hemelwater niet gescheiden zijn, is een gescheiden stelsel alleen verplicht als daarvoor geen bijkomende leidingen onder of door het bestaande gebouw moeten worden aangelegd.
  In het eerste lid wordt verstaan onder bestaande gebouwen: de gebouwen die gebouwd zijn voor 1 februari 2005, of de gebouwen waarop het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, zoals van kracht op 31 december 2013, niet van toepassing was.
Art.6. Les eaux pluviales sont toujours séparées des eaux usées. Sur le domaine public, les eaux pluviales et les eaux usées ne sont évacuées dans un système mixte que si cela est autorisé sur la base de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles. Pour les bâtiments existants dans lesquels les eaux usées et les eaux pluviales ne sont pas séparées, un système séparé n'est obligatoire que s'il ne nécessite pas la pose de conduites supplémentaires sous ou à travers le bâtiment existant.
  Dans l'alinéa 1er, on entend par " bâtiments existants " : les bâtiments construits avant le 1er février 2005, ou les bâtiments auxquels ne s'appliquait pas l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er octobre 2004 établissant un règlement urbanistique régional concernant les citernes d'eaux pluviales, les systèmes d'infiltration, les systèmes tampons et l'évacuation séparée des eaux usées et pluviales, tel qu'il était en vigueur au 31 décembre 2013.
HOOFDSTUK 4. - Normen voor de verplichte plaatsing van een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening met vertraagde afvoer
CHAPITRE 4. - Normes pour l'installation obligatoire d'une citerne d'eaux pluviales, d'un système d'infiltration ou d'un système tampon avec évacuation retardée
Art.7. § 1. Bij nieuwbouw of herbouw van een gebouw, bij verbouwing van een bestaand gebouw met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaand gebouw, dat een woongelegenheid bevat, is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht.
  Het minimale volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt:
  1° bij een horizontale dakoppervlakte kleiner dan 80 vierkante meter: 5000 liter;
  2° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 80 vierkante meter, maar kleiner dan 120 vierkante meter: 7500 liter;
  3° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 120 vierkante meter, maar kleiner dan 200 vierkante meter: 10.000 liter;
  4° bij een horizontale dakoppervlakte vanaf 200 vierkante meter: minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte tenzij uit de aanvraag blijkt dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.
  Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.
  § 2. Bij nieuwbouw of herbouw van een gebouw, bij verbouwing van een bestaand gebouw met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaand gebouw, met meerdere woongelegenheden is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht.
  Het volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte. Per overschreden schijf putvolume van 5000 liter wordt minimaal een woongelegenheid op de hemelwaterput aangesloten, met een minimum van één, voor zover er voldoende woongelegenheden aanwezig zijn.
  Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput niet verplicht.
  § 3. Bij nieuwbouw of herbouw van een overdekte constructie, bij verbouwing van een bestaande overdekte constructie met werken aan de afwatering of uitbreiding van een bestaande overdekte constructie, die geen enkele woongelegenheid bevat, is de plaatsing van een of meer hemelwaterputten verplicht tenzij kan worden aangetoond dat er geen gebruiksmogelijkheden zijn voor opgevangen hemelwater. Als er geen gebruiksmogelijkheden zijn en ook in de toekomst redelijkerwijze niet beschikbaar zullen zijn voor het opgevangen hemelwater wordt het water geïnfiltreerd of gebufferd.
  Het volume van de hemelwaterput of hemelwaterputten bedraagt minimaal 100 liter per vierkante meter horizontale dakoppervlakte tenzij wordt aangetoond dat de gebruiksmogelijkheden niet in verhouding zijn tot het vastgelegde volume.
  Als het een herbouw of verbouwing met werken aan de afwatering of uitbreiding betreft en er al een hemelwaterput voor het bestaande gebouw aanwezig is, dan is de plaatsing van een bijkomende hemelwaterput voor het bijkomend volume pas verplicht als die bijkomende put minimaal 10.000 liter zou moeten zijn.
  § 4. Elke hemelwaterput wordt uitgerust met een operationele pompinstallatie en een of meer aftappunten die het gebruik van het opgevangen hemelwater mogelijk maken, tenzij de aftappunten gravitair gevoed kunnen worden. Er worden aanvoerleidingen aangelegd naar elk toilet en naar de plaats waar de wasmachine is gepland, van elke aan te sluiten woongelegenheid, en naar de tuin, indien aanwezig. Het opgevangen hemelwater wordt maximaal gebruikt voor toepassingen waar geen drinkwaterkwaliteit voor nodig is, waaronder toiletspoeling, poetswater, wasmachine en gebruik buiten.
  De noodoverlaat van de hemelwaterput wordt aangesloten op een infiltratievoorziening of een buffervoorziening als die aanwezig of verplicht is conform artikel 8 of 9 van dit besluit. Als dat niet het geval is, voldoet de noodoverlaat aan de bepalingen, vermeld in artikel 6.2.2.1.2, § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
  Het volume van de hemelwaterput wordt bepaald als het volledige volume water dat opgevangen kan worden onder de noodoverlaat of onder het peil waarop het water op een andere wijze de hemelwaterput kan verlaten in geval van gecombineerde voorzieningen.
  § 5. Voor de delen van het dakoppervlak die voorzien zijn van een groendak, is de aansluiting op een hemelwaterput niet verplicht.
  § 6. De in rekening te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een hemelwaterput is de som van de horizontale dakoppervlakten van de nieuw te bouwen of de te herbouwen of verbouwen overdekte constructies of de horizontale dakoppervlakte van de uitbreiding van de overdekte constructies.
  Bij uitbreiding van bestaande dakoppervlakten wordt de oppervlakte vermeld in het eerste lid vermeerderd met minimaal twee keer de oppervlakte vermeld in het eerste lid, maar nooit meer dan de volledige horizontale dakoppervlakte van de bestaande constructie waar tegenaan gebouwd wordt.
  Om de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste en tweede lid, te bepalen, worden de horizontale dakoppervlakten van de delen van de daken die zijn uitgerust met een groendak met een minimale opslagcapaciteit van 50 liter per vierkante meter door twee gedeeld.
  § 7. In dit artikel wordt verstaan onder bestaande gebouwen of bestaande overdekte constructies: de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen of hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte overdekte constructies die gebouwd zijn op het ogenblik van de vergunningsaanvraag of, als het over van vergunning vrijstelde handelingen betreft, op het ogenblik van de start van deze vrijgestelde handelingen.
Art.7. § 1er. En cas de nouvelle construction ou de reconstruction d'un bâtiment, de transformation d'un bâtiment existant avec des travaux d'écoulement des eaux ou d'extension d'un bâtiment existant, qui contient une unité de logement, l'installation d'une ou plusieurs citernes d'eaux pluviales est obligatoire.
  Le volume minimal de la citerne ou des citernes d'eaux pluviales est de :
  1° pour une superficie de toit horizontale inférieure à 80 mètres carrés : 5000 litres ;
  2° pour une superficie de toit horizontale comprise entre 80 et 120 mètres carrés : 7 500 litres ;
  3° pour une superficie de toit horizontale comprise entre 120 et 200 mètres carrés : 10 000 litres ;
  4° pour une superficie de toit horizontale à partir de 200 mètres carrés : au minimum 100 litres par mètre carré de superficie de toit horizontale, sauf si la demande démontre que les possibilités d'utilisation sont disproportionnées par rapport au volume défini.
  Lorsqu'il s'agit d'une reconstruction ou d'une transformation avec des travaux d'écoulement des eaux ou d'une extension et qu'il existe déjà une citerne d'eaux pluviales pour le bâtiment existant, l'installation d'une citerne d'eaux pluviales supplémentaire n'est pas obligatoire.
  § 2. En cas de nouvelle construction ou de reconstruction d'un bâtiment, de transformation d'un bâtiment existant avec des travaux d'écoulement des eaux ou d'extension d'un bâtiment existant, contenant plusieurs unités de logement, l'installation d'une ou plusieurs citernes d'eaux pluviales est obligatoire.
  Le volume de la citerne ou des citernes d'eaux pluviales est d'au moins 100 litres par mètre carré de superficie de toit horizontale. Lors de chaque dépassement du volume de citerne de 5 000 litres, au moins une unité de logement est raccordée à la citerne d'eaux pluviales, avec un minimum d'une, dans la mesure où il y a suffisamment d'unités de logement.
  Lorsqu'il s'agit d'une reconstruction ou d'une transformation avec des travaux d'écoulement des eaux ou d'une extension et qu'il existe déjà une citerne d'eaux pluviales pour le bâtiment existant, l'installation d'une citerne d'eaux pluviales supplémentaire n'est pas obligatoire.
  § 3. En cas de nouvelle construction ou de reconstruction d'une construction couverte, de transformation d'une construction couverte existante avec travaux d'écoulement des eaux ou d'extension d'une construction couverte existante, qui ne contient aucune unité de logement, l'installation d'une ou de plusieurs citernes d'eaux pluviales est obligatoire, sauf s'il peut être démontré qu'il n'y a pas de possibilités d'utilisation des eaux pluviales collectées. S'il n'y a pas de possibilités d'utilisation et si elles ne seront raisonnablement pas disponibles à l'avenir pour les eaux pluviales collectées, l'eau est infiltrée ou tamponnée.
  Le volume de la citerne ou des citernes d'eaux pluviales est d'au moins 100 litres par mètre carré de superficie de toit horizontale, sauf s'il est démontré que les possibilités d'utilisation sont disproportionnées par rapport au volume défini.
  Lorsqu'il s'agit d'une reconstruction ou d'une transformation avec des travaux d'écoulement des eaux ou d'une extension et qu'il existe déjà une citerne d'eaux pluviales pour le bâtiment existant, l'installation d'une citerne d'eaux pluviales supplémentaire n'est obligatoire que si cette citerne supplémentaire devait avoir un volume minimal de 10 000 litres.
  § 4. Chaque citerne d'eaux pluviales est équipée d'une installation de pompage opérationnelle et d'une ou plusieurs prises d'eau permettant l'utilisation des eaux pluviales collectées, sauf si les prises d'eau peuvent être alimentées par gravitation. Des tuyaux d'alimentation seront posés jusqu'à chaque toilette et jusqu'à l'endroit où la machine à laver est prévue, à partir de chaque unité de logement à raccorder et jusqu'au jardin, s'il y en a un. Les eaux pluviales collectées sont utilisées au maximum pour des applications qui ne requièrent pas une qualité d'eau potable, notamment la chasse d'eau des toilettes, l'eau de nettoyage, la machine à laver et l'utilisation à l'extérieur.
  Le déversoir de secours de la citerne d'eaux pluviales est raccordé à un système d'infiltration ou à un système tampon si celui-ci est disponible ou obligatoire conformément aux articles 8 ou 9 du présent arrêté. Si ce n'est pas le cas, le déversoir de secours répond aux dispositions visées à l'article 6.2.2.1.2, § 4, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement.
  Le volume de la citerne d'eaux pluviales est déterminé comme étant le volume d'eau total qui peut être collecté sous le déversoir de secours ou sous le niveau auquel l'eau peut quitter la citerne d'eaux pluviales dans le cas de systèmes combinés.
  § 5. Pour les parties de la superficie de toit qui sont pourvues d'un toit vert, le raccordement à une citerne d'eaux pluviales n'est pas obligatoire.
  § 6. La superficie de drainage à prendre en compte pour le dimensionnement d'une citerne d'eaux pluviales est la somme des superficies de toit horizontales des constructions couvertes à construire, à reconstruire ou à transformer ou la superficie de toit horizontale de l'extension des constructions couvertes.
  En cas d'extension de superficies de toit existantes, la superficie mentionnée à l'alinéa 1er est majorée d'au moins le double de la superficie mentionnée à l'alinéa 1er, mais jamais plus que la totalité de la superficie de toit horizontale de la construction existante contre laquelle on construit.
  Pour déterminer la superficie de drainage à prendre en compte, visée aux alinéas 1er et 2, les superficies de toit horizontales des parties de toits équipées d'un toit vert d'une capacité de stockage minimale de 50 litres par mètre carré sont divisées par deux.
  § 7. Dans le présent article, on entend par bâtiments existants ou constructions couvertes existantes : les bâtiments principalement autorisés ou censés autorisés ou les constructions couvertes principalement autorisées ou censées autorisées, construits au moment de la demande d'autorisation ou, dans le cas d'actes exemptés d'autorisation, au moment du début de ces actes exemptés.
Art.8. § 1. Als handelingen, vermeld in artikel 4, verricht worden, wordt in een of meerdere infiltratievoorzieningen voorzien volgens de bepalingen van dit besluit, behalve als de kadastrale percelen in kwestie die tot een eigendom behoren, samen kleiner dan 120 vierkante meter zijn.
  § 2. De in rekening te brengen afwaterende oppervlakte voor de dimensionering van een infiltratievoorziening is de som van:
  1° als het verhardingen betreft:
  a) de oppervlakte van de verhardingen die nieuw aangelegd of heraangelegd worden of de oppervlakte van de uitbreiding van de verharding, met uitzondering van de waterdoorlatende verhardingen die een hellingspercentage van minder dan 2% hebben;
  b) bij uitbreiding van bestaande verhardingen, die niet tot het openbaar domein behoren, wordt de oppervlakte vermeld in punt a) vermeerderd met minimaal twee keer de oppervlakte vermeld in punt a), maar nooit meer dan de oppervlakte van de volledige bestaande verharding;
  2° als het dakoppervlakten betreft, de totale oppervlakte berekend in artikel 7, § 6.
  Als in een nieuwe hemelwaterput wordt voorzien die voldoet aan de bepalingen van artikel 7 of als reeds een bestaande hemelwaterput aanwezig is waarop wordt aangesloten conform artikel 7, kan de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste lid, verminderd worden met 30 vierkante meter per aangesloten woongelegenheid. Als er geen woongelegenheden aanwezig zijn, mag de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in het eerste lid, verminderd worden met 30 vierkante meter. Wordt een grotere hemelwaterput aangelegd dan vereist door de verordening en een groter gebruik van het hemelwater in de hemelwaterput dan normaal verzekerd, mag de afwaterende oppervlakte met een overeenkomstig aantal vierkante meter verminderd worden, mits de vergunningsaanvrager dit gemotiveerd aantoont.
  § 3. Infiltratievoorzieningen worden bovengronds aangelegd, tenzij de vergunningsaanvrager gemotiveerd aantoont dat de ondergrondse aanleg onvermijdbaar is.
  § 4. De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 8% van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, vermeld in paragraaf 2. Het buffervolume van de infiltratievoorziening bedraagt minimaal 33 liter per vierkante meter in rekening te brengen afwaterende oppervlakte als vermeld in paragraaf 2.
  Als de in rekening te brengen en aan te sluiten afwaterende oppervlakte vermeld in paragraaf 2, groter is dan 1.000 vierkante meter, en de infiltratievoorziening dieper dan 50 centimeter is, wordt in de vergunningsaanvraag aan de hand van een grondwaterpeilmeting en minstens drie infiltratieproeven aangetoond dat de wijze van aanleg verantwoord is.
  § 5. Het infiltratievolume en de infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening worden bepaald tussen de laagst gelegen afvoer en de gemiddelde hoogste grondwaterstand of de bodem van de infiltratievoorziening als die zich boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt. Tot op een diepte van 50 centimeter wordt geacht dat de bodem boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand gelegen is, tenzij uit de meting vermeld in paragraaf 4 dit anders blijkt te zijn.
  § 6. De noodoverlaat van infiltratievoorzieningen wordt aangelegd conform artikel 6.2.2.1.2, § 4, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, met uitzondering van de verplichting voor gebruik. De noodoverlaat bevindt zich op minder dan 30 centimeter onder het maaiveld.
Art.8. § 1er. Lorsque des actes visés à l'article 4 sont effectués, un ou plusieurs systèmes d'infiltration sont prévus conformément aux dispositions du présent arrêté, sauf si les parcelles cadastrales concernées appartenant à une propriété ont une superficie totale inférieure à 120 mètres carrés.
  § 2. La superficie de drainage à prendre en compte pour le dimensionnement d'un système d'infiltration est la somme de :
  1° en cas de revêtements :
  a) la superficie des revêtements nouvellement aménagés ou réaménagés ou la superficie de l'extension du revêtement, à l'exception des revêtements perméables ayant une pente inférieure à 2 % ;
  b) en cas d'extension de revêtements existants qui n'appartiennent pas au domaine public, la superficie mentionnée au point a) est majorée d'au moins le double de la superficie mentionnée au point a), mais jamais plus que la superficie de l'ensemble du revêtement existant ;
  2° en cas de superficies de toit, la superficie totale calculée à l'article 7, § 6.
  Si une nouvelle citerne d'eaux pluviales est prévue qui répond aux dispositions de l'article 7, ou s'il existe déjà une citerne d'eaux pluviales à laquelle des raccordements sont effectués conformément à l'article 7, la superficie de drainage à prendre en compte, visée à l'alinéa 1er, peut être réduite de 30 mètres carrés par unité de logement raccordée. S'il n'y a pas d'unités de logement, la superficie de drainage à prendre en compte, visée à l'alinéa 1er, peut être réduite de 30 mètres carrés. En cas d'aménagement d'une citerne d'eaux pluviales plus grande que ne l'exige le règlement et en cas d'une utilisation des eaux pluviales dans la citerne d'eaux pluviales dans une mesure supérieure à celle qui est normalement assurée, la superficie de drainage peut être réduite d'un nombre correspondant de mètres carrés, à condition que le demandeur de permis le démontre de manière motivée.
  § 3. Les systèmes d'infiltration sont aménagés en surface, à moins que le demandeur de permis ne démontre de manière motivée que l'aménagement souterrain est inévitable.
  § 4. La superficie d'infiltration du système d'infiltration doit être au moins égale à 8 % de la superficie de drainage à prendre en compte, visée au paragraphe 2. Le volume tampon du système d'infiltration est d'au moins 33 litres par mètre carré de superficie de drainage à prendre en compte telle que visée au paragraphe 2.
  Si la superficie de drainage à prendre en compte et à raccorder, visée au paragraphe 2, est supérieure à 1 000 mètres carrés et que la profondeur du système d'infiltration est supérieure à 50 centimètres, la demande d'autorisation doit démontrer, sur la base d'une mesure du niveau de la nappe phréatique et d'au moins trois essais d'infiltration, que la méthode d'aménagement est justifiée.
  § 5. Le volume et la superficie d'infiltration du système d'infiltration sont déterminés entre l'évacuation la plus basse et le niveau maximum moyen de la nappe phréatique ou le fond du système d'infiltration s'il est situé au-dessus du niveau maximum moyen de la nappe phréatique. Jusqu'à une profondeur de 50 centimètres, le fond est censé être au-dessus du niveau maximum moyen de la nappe phréatique, sauf preuve du contraire selon la mesure visée au paragraphe 4.
  § 6. Le déversoir de secours des systèmes d'infiltration est aménagé conformément à l'article 6.2.2.1.2, § 4, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement, à l'exception de l'obligation d'utilisation. Le déversoir de secours est situé à moins de 30 centimètres sous le niveau du sol.
Art.9. Als er om technische redenen geen infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een buffervoorziening aangelegd als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter. Het volume van de buffervoorziening bedraagt 43 liter per vierkante meter van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, die is bepaald conform artikel 8, § 2, met een maximaal lozingsdebiet van 5 l/s/ha van de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte, die is bepaald conform artikel 8, § 2.
  Het volume van de buffervoorziening wordt bepaald tussen de hoogte van de noodoverlaat en de vertraagde afvoer.
  De noodoverlaat van de buffervoorziening wordt aangelegd conform artikel 6.2.2.1.2, § 4, van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, met uitzondering van de verplichting voor gebruik.
Art.9. Si des raisons techniques empêchent l'aménagement d'un système d'infiltration, un système tampon sera aménagé si la superficie de drainage à prendre en compte est supérieure ou égale à 1 000 mètres carrés. Le volume du système tampon est de 43 litres par mètre carré de la superficie de drainage à prendre en compte, déterminée conformément à l'article 8, § 2, avec un débit de déversement maximal de 5 l/s/ha de la superficie de drainage à prendre en compte, déterminée conformément à l'article 8, § 2.
  Le volume du système tampon est déterminé entre la hauteur du déversoir de secours et l'évacuation retardée.
  Le déversoir de secours du système tampon est aménagé conformément à l'article 6.2.2.1.2, § 4, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement, à l'exception de l'obligation d'utilisation.
Art.10. Met betrekking tot het aansluiten van daken en verhardingen op de geplande voorzieningen zijn de volgende regels van toepassing.
  Een deel van of alle daken van de overdekte constructie of het gebouw in kwestie, met inbegrip van de bestaande daken, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, worden op de hemelwaterput, de infiltratievoorziening of de buffervoorziening aangesloten, behalve als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd of als dat door andere regelgeving wordt verboden. Het aan te sluiten deel is minstens zo groot als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte van de daken, berekend overeenkomstig artikel 8, § 2, 2°.
  Een deel van of alle verhardingen, met inbegrip van de bestaande verhardingen, voor zover deze nog niet zijn aangesloten, worden op de infiltratievoorziening of de buffervoorziening aangesloten, behalve als daarvoor bijkomende leidingen onder of door bestaande gebouwen moeten worden aangelegd of als dat door andere regelgeving wordt verboden. Het aan te sluiten deel is minstens zo groot als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte van de verhardingen, berekend overeenkomstig artikel 8, § 2, 1°.
Art.10. En ce qui concerne le raccordement des toits et des revêtements aux systèmes prévus, les règles suivantes s'appliquent.
  Une partie ou la totalité des toits de la construction couverte ou du bâtiment en question, y compris les toits existants, dans la mesure où ils ne sont pas déjà raccordés, doivent être raccordés à la citerne d'eaux pluviales, au système d'infiltration ou au système tampon, sauf si cela nécessite l'aménagement de canalisations supplémentaires sous ou à travers des bâtiments existants ou si cela est interdit par d'autres réglementations. La partie à raccorder est au moins aussi grande que la superficie de drainage des toits à prendre en compte, calculée conformément à l'article 8, § 2, 2°.
  Une partie ou la totalité des revêtements, y compris les revêtements existants, dans la mesure où ils ne sont pas déjà raccordés, doivent être raccordés au système d'infiltration ou au système tampon, sauf si cela nécessite l'aménagement de canalisations supplémentaires sous ou à travers des bâtiments existants ou si cela est interdit par d'autres réglementations. La partie à raccorder est au moins aussi grande que la superficie de drainage à prendre en compte des revêtements, calculée conformément à l'article 8, § 2, 1°.
Art.11. Aan de bepalingen van dit besluit kan worden voldaan door de aanleg van afzonderlijke voorzieningen of door de aanleg van collectieve voorzieningen voor verschillende overdekte constructies of verhardingen. Collectieve voorzieningen worden gedimensioneerd op basis van de som van de oppervlakten die erop aangesloten worden. Het geheel van afzonderlijke voorzieningen die onderling uitwisselbaar zijn, wordt beschouwd als collectieve voorziening.
  Als de aanvrager ervoor kiest om aan de verplichtingen, opgenomen in dit besluit, gedeeltelijk of volledig collectief te voldoen, wordt dat in de omgevingsvergunningsaanvraag afdoende aangetoond. In de aanvraag wordt bijgevolg duidelijk opgenomen welke oppervlakten al zijn aangesloten op de collectieve voorziening om te garanderen dat er nog voldoende ruimte beschikbaar is. Op basis van de voormelde oplijsting wordt gegarandeerd dat de totale afstroming nog altijd in overeenstemming is met de normen, vermeld in artikel 7, 8 en 9.
  Voor elk project met nieuwe of her aan te leggen wegenis is een collectieve infiltratievoorziening verplicht, gedimensioneerd conform artikel 8, § 4. Als er om technische redenen geen collectieve infiltratievoorziening kan worden aangelegd, wordt een collectieve buffervoorziening, gedimensioneerd conform artikel 9, aangelegd als de in rekening te brengen afwaterende oppervlakte groter dan of gelijk is aan 1000 vierkante meter. De afwaterende oppervlakte is gelijk aan de aan te sluiten wegverharding vermeerderd met 80 vierkante meter per bebouwbaar perceel binnen het project of per bebouwbaar perceel dat grenst aan het openbaar domein. De verplichtingen op de individuele percelen, vermeld in de artikelen 7, 8 en 9 van dit besluit, blijven van toepassing.
Art.11. Les dispositions du présent arrêté peuvent être respectées par l'aménagement de systèmes séparés ou par l'aménagement de systèmes collectifs pour plusieurs constructions couvertes ou revêtements. Les systèmes collectifs sont dimensionnés sur la base de la somme des superficies qui y sont raccordées. L'ensemble des systèmes séparés qui sont interchangeables est considéré comme un système collectif.
  Si le demandeur choisit de remplir les obligations contenues dans le présent arrêté tout ou en partie de manière collective, la demande de permis d'environnement doit le démontrer de manière adéquate. Par conséquent, la demande doit indiquer clairement quelles sont les superficies déjà raccordées au système collectif afin de garantir qu'il reste suffisamment d'espace disponible. Sur la base de la liste précitée, il est garanti que l'écoulement total reste conforme aux normes visées aux articles 7, 8 et 9.
  Un système d'infiltration collectif, dimensionné conformément à l'article 8, § 4, est obligatoire pour tout projet de voirie nouvelle ou à réaménager. Si des raisons techniques empêchent l'aménagement d'un système d'infiltration collectif, un système tampon collectif, dimensionné conformément à l'article 9, sera aménagé si la superficie de drainage à prendre en compte est supérieure ou égale à 1 000 mètres carrés. La superficie de drainage est égale au revêtement à raccorder, majoré de 80 mètres carrés par parcelle constructible du projet ou par parcelle constructible adjacente au domaine public. Les obligations relatives aux parcelles individuelles, visées aux articles 7, 8 et 9 du présent arrêté, restent d'application.
Art.12. Op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager, kan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, bij de beoordeling van een omgevingsvergunningsaanvraag uitzonderingen toestaan op de verplichtingen van dit besluit als dat om specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van gebruik, wettelijke voorschriften of plaatselijke terreinkenmerken verantwoord of noodzakelijk is.
  De bevoegde overheid houdt daarbij rekening met de bepalingen vermeld in titel I van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018 en de uitvoeringsbesluiten ervan, in het bijzonder met de bepalingen vermeld in artikel 1.3.1.1 van het voormelde decreet wat de watertoets betreft.
Art.12. Sur demande motivée du demandeur de permis, l'autorité compétente visée à l'article 15 ou 52 du décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement peut accorder des exceptions aux obligations du présent arrêté lors de l'évaluation d'une demande de permis d'environnement si des raisons spécifiques liées aux possibilités d'utilisation, aux exigences légales ou aux caractéristiques locales du terrain le justifient ou le requièrent.
  A cet effet, l'autorité compétente tient compte des dispositions visées au titre I du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018, et de ses arrêtés d'exécution, en particulier des dispositions visées à l'article 1.3.1.1 du décret précité en ce qui concerne l'évaluation hydrologique.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepalingen
CHAPITRE 5. - Dispositions modificatives
Art.13. In artikel 2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2020, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
  1° aan punt 8° wordt de volgende zinsnede toegevoegd:
  "en voor zover het hemelwater dat op de niet-overdekte constructies valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert";
  2° het punt 9° wordt vervangen door wat volgt:
  "9° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;";
  3° aan punt 11° wordt de volgende zin toegevoegd:
  "Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem;".
Art.13. A l'article 2.1 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 16 juillet 2010 portant détermination des actes urbanistiques qui ne requièrent pas de permis d'environnement, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 juillet 2020, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le point 8° est complété par le membre de phrase suivant :
  " et pour autant que les eaux pluviales tombant sur les constructions non couvertes s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain " ;
  2° le point 9° est remplacé par ce qui suit :
  " 9° les voies d'accès et les allées strictement nécessaires vers le bâtiment ou les bâtiments, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés ; " ;
  3° le point 11° est complété par la phrase suivante :
  " Les eaux pluviales qui tombent sur les dépendances s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain ; ".
Art.14. In artikel 3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2014, 15 juli 2016 en 7 mei 2021, wordt het punt 8° vervangen door wat volgt:
  "8° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art.14. Dans l'article 3.1 du même arrêté, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 27 novembre 2014, 15 juillet 2016 et 7 mai 2021, le point 8° est remplacé par ce qui suit :
  " 8° les voies d'accès et les allées strictement nécessaires vers le bâtiment ou les bâtiments, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés ; ".
Art.15. Aan artikel 4.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "6° het hemelwater dat op de constructies valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem.".
Art.15. L'article 4.4 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 juillet 2016, est complété par un point 6°, rédigé comme suit :
  " 6° les eaux pluviales qui tombent sur les constructions s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain. ".
Art.16. In artikel 5.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, 15 juli 2016, 7 mei 2021 en 25 november 2022, wordt het punt 3° vervangen door wat volgt:
  "3° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten;".
Art.16. Dans l'article 5.2 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 janvier 2014 et modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 27 novembre 2015, 15 juillet 2016, 7 mai 2021 et 25 novembre 2022, le point 3° est remplacé par ce qui suit :
  " 3° les voies d'accès et les allées strictement nécessaires vers les bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole, y compris l'habitation de l'entreprise, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés ; ".
Art.17. In artikel 8.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2018, wordt punt 7° hernomen in de volgende lezing:
  "7° het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem.".
Art.17. Dans l'article 8.2 du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 28 septembre 2018, le point 7° est rétabli dans la rédaction suivante :
  " 7° les eaux pluviales qui tombent sur les bâtiments, constructions et revêtements s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain. ".
Art.18. In artikel 11.7 van hetzelfde besluit wordt na de woorden "algemeen belang" de zinsnede "voor zover het hemelwater dat erop valt, op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodem infiltreert" ingevoegd.
Art.18. Dans l'article 11.7 du même arrêté, le membre de phrase " , pour autant que les eaux pluviales qui y tombent, s'infiltrent naturellement dans le sol du propre terrain " est inséré après les mots " intérêt général ".
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
CHAPITRE 6. - Dispositions finales
Art.19. De provincieraden en gemeenteraden brengen eventueel bestaande provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen binnen vierentwintig maanden vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit in overeenstemming met de voorschriften van dit besluit.
Art.19. Les conseils provinciaux et communaux mettent les règlements urbanistiques provinciaux et communaux existants en conformité avec les prescriptions du présent arrêté dans un délai de vingt-quatre mois à compter de la date de son entrée en vigueur.
Art.20. Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016 en 26 april 2019, wordt opgeheven.
Art.20. L'arrêté du Gouvernement flamand du 5 juillet 2013 établissant un règlement urbanistique régional concernant les citernes d'eaux pluviales, les systèmes d'infiltration, les systèmes tampons et l'évacuation séparée des eaux usées et pluviales, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 15 juillet 2016 et 26 avril 2019, est abrogé.
Art.21. Dit besluit is niet van toepassing op vergunningsaanvragen en meldingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden ingediend.
  Dit besluit is niet van toepassing op van vergunning vrijgestelde handelingen die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangevat.
Art.21. Le présent arrêté ne s'applique pas aux demandes de permis et aux notifications déposées avant la date d'entrée en vigueur du présent arrêté.
  Le présent arrêté ne s'applique pas aux actes exemptés de permis commencés avant la date d'entrée en vigueur du présent arrêté.
Art.22. Dit besluit treedt in werking op 2 oktober 2023.
  De verplichtingen, opgenomen in dit besluit, zijn van toepassing op het openbaar domein op aanvragen voor een omgevingsvergunning, ingediend vanaf 7 januari 2025, met uitzondering van het openbaar domein dat deel uitmaakt van een aanvraag tot omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden.
Art.22. Le présent arrêté entre en vigueur le 2 octobre 2023.
  Les obligations reprises dans le présent arrêté s'appliquent au domaine public aux demandes de permis d'environnement introduites à partir du 7 janvier 2025, à l'exception du domaine public faisant partie d'une demande de permis d'environnement pour le lotissement de terrains.
Art. 23. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 23. Le ministre flamand qui a l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.