Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
19 FEBRUARI 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de bescherming van dieren bij het slachten of doden(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-03-2016 en tekstbijwerking tot 18-03-2019)
Titre
19 FEVRIER 2016. - Arrêté du Gouvernement flamand relatif à la protection des animaux au moment de leur abattage ou de leur mise à mort(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 14-03-2016 et mise à jour au 18-03-2019)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (24)
Texte (24)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
  1° [1 ...]1;
  2° verordening: verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.
  
Article 1er. Dans le présent arrêté, on entend par :
  1° [1 ...]1 ;
  2° règlement : le règlement (CE) no 1099/2009 du Conseil du 24 septembre 2009 sur la protection des animaux au moment de leur mise à mort.
  
Art.2. Dit besluit is van toepassing op:
  1° slachthuizen;
  2° inrichtingen waar dieren voor hun pels gedood worden.
Art.2. Le présent arrêté s'applique aux établissements suivants :
  1° abattoirs ;
  2° établissements dans lesquels les animaux sont mis à mort pour leur fourrure.
HOOFDSTUK 2. - Getuigschrift van vakbekwaamheid
CHAPITRE 2. - Certificat d'aptitude professionnelle
Art.3. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de verordening is het personeel dat in een slachthuis met levende dieren omgaat, bekwaam en in het bezit van een getuigschrift van vakbekwaamheid als vermeld in artikel 5, 6 of 7 van dit besluit.
  Het getuigschrift van vakbekwaamheid, vermeld in het eerste lid, vermeldt de slachtactiviteiten die door de houder mogen worden uitgevoerd.
Art.3. Conformément à l'article 7, alinéa 2, du règlement, le personnel travaillant dans un abattoir avec des animaux vivants, est compétent et est titulaire d'un certificat d'aptitude professionnelle tel que visé aux articles 5, 6 ou 7 du présent arrêté.
  Le certificat d'aptitude professionnelle, mentionné à l'alinéa 1er, énumère les opérations d'abattage qui peuvent être exécutées par le titulaire.
Art.4. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de verordening worden pelsdieren gedood in aanwezigheid en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die beschikt over een getuigschrift van vakbekwaamheid als vermeld in artikel 5, 6 of 7 van dit besluit.
Art.4. Conformément à l'article 7, alinéa 3, du règlement, les animaux à fourrure sont mis à mort en présence et sous la supervision directe d'une personne titulaire d'un certificat d'aptitude professionnelle tel que visé aux articles 5, 6 ou 7 du présent arrêté.
Art.5. § 1. Het getuigschrift van vakbekwaamheid wordt verkregen door een opleiding over het slachten of doden van dieren te volgen en door te slagen voor een onafhankelijk examen als vermeld in artikel 21, lid 1, b), van de verordening.
  § 2. De opleiding wordt verzorgd door een functionaris voor het dierenwelzijn als vermeld in [1 artikel 7]1, of door een andere persoon die aantoonbare expertise heeft in het domein van dierenwelzijn bij het slachten en doden, op basis van een cursus die de dienst heeft goedgekeurd. [1 Overeenkomstig artikel 21, lid 1, b) van de verordening behandelt de opleiding alle onderwerpen, vermeld in bijlage IV van de verordening, die relevant zijn voor de taken van het personeelslid.]1
  § 3. Het examen wordt afgenomen door een opleidingsinstituut of vindt plaats onder toezicht van een officiële dierenarts en bestaat uit ten minste vijftien vragen per diersoort waarvoor de kandidaat examen wil afleggen. De vragen komen uit een lijst die de dienst heeft goedgekeurd.
  In het eerste lid wordt verstaan onder:
  1° officiële dierenarts: de dierenarts die door de bevoegde overheid aangesteld is om de dierenwelzijnscontroles in de slachthuizen uit te voeren;
  2° opleidingsinstituut: een publieke of private instelling die opleidingen aanbiedt en die opgericht, gesubsidieerd of erkend is door de bevoegde overheid om opleidingen te verstrekken.
  Om te slagen voor het examen, behaalt de kandidaat ten minste 60% van de punten.
  Als de kandidaat niet geslaagd is voor het examen, wacht hij ten minste een week voor hij opnieuw examen kan afleggen.
  § 4. De organisator van het examen, vermeld in paragraaf 1, levert de getuigschriften van vakbekwaamheid af, of stuurt de lijst van geslaagde personen door naar de dienst, waarna de dienst de getuigschriften aflevert.
  § 5. De getuigschriften van vakbekwaamheid worden opgesteld overeenkomstig het modelformulier, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
  
Art.5. § 1er. Le certificat d'aptitude professionnelle peut être obtenu après avoir suivi une formation à l'abattage ou à la mise à mort d'animaux et réussi un examen indépendant tel que visé à l'article 21, alinéa 1er, b), du règlement.
  § 2. La formation est assurée par un responsable du bien-être des animaux, visé à l'[1 article 7]1, ou par une autre personne qui possède une compétence avérée dans le domaine du bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort, sur la base d'une formation approuvée par le service. [1 Conformément à l'article 21, alinéa 1er, b) du règlement, la formation traite toutes les matières, telles que mentionnées à l'annexe IV du règlement, pertinentes pour les tâches du membre du personnel.]1
  § 3. L'examen est organisé par un institut de formation ou se déroule sous la surveillance d'un vétérinaire officiel, et comprend au moins quinze questions par espèce animale pour laquelle le candidat souhaite passer l'examen. Les questions sont issues d'une liste approuvée par le service.
  Dans le premier alinéa, on entend par :
  1° vétérinaire officiel : le vétérinaire désigné par l'autorité compétente pour les contrôles de bien-être animal dans les abattoirs ;
  2° institut de formation : un organisme public ou privé proposant des formations et organisé, subventionné ou agréé par l'autorité compétente pour dispenser des formations.
  Pour réussir l'examen, le candidat doit obtenir au moins 60 % des points.
  Le candidat qui n'a pas réussi l'examen attendra au moins une semaine avant de passer une nouvelle fois l'examen.
  § 4. L'organisateur de l'examen, visé au paragraphe 1er, délivre les certificats d'aptitude professionnelle, ou transmet la liste des personnes ayant réussi l'examen au service, qui délivre ensuite les certificats.
  § 5. Les certificats d'aptitude professionnelle sont établis conformément au formulaire modèle figurant à l'annexe 1re au présent arrêté.
  
Art.5/1. [1 De bedrijfsexploitant van het slachthuis ziet erop toe dat elk personeelslid dat met levende dieren omgaat ten minste driejaarlijks een herhalingsopleiding volgt.
   De herhalingsopleiding wordt gegeven door een functionaris voor het dierenwelzijn als vermeld in artikel 7, of door een andere persoon die een aantoonbare expertise heeft op het vlak van dierenwelzijn bij het slachten en doden. Ze behandelt alle onderwerpen, vermeld in bijlage IV van de verordening, die relevant zijn voor de taken van de personeelsleden in kwestie.
   De bedrijfsexploitant bewaart de inhoud van de herhalingsopleidingen en de getekende aanwezigheidslijsten gedurende ten minste vier jaar. Hij bezorgt die documenten op verzoek aan de dienst.]1

  
Art.5/1. [1 L'exploitant de l'abattoir veille à ce que chaque membre du personnel travaillant avec des animaux vivants suive une formation de remise à niveau au moins tous les trois ans.
   La formation de remise à niveau est dispensée par un responsable du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 7, ou par une autre personne disposant d'une expertise démontrable dans le domaine du bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort. La formation traite toutes les matières telles que mentionnées à l'annexe IV du règlement, pertinentes pour les tâches des membres du personnel en question.
   L'exploitant de l'abattoir conserve le contenu des formations de remise à niveau et les listes de présence signées pendant au moins quatre ans. Il transmet les documents précités sur demande au service.]1

  
Art.6. Overeenkomstig artikel 21, lid 5, van de verordening kunnen beginnende personeelsleden van een slachthuis bij de dienst een voorlopig getuigschrift van vakbekwaamheid verkrijgen.
Art.6. Conformément à l'article 21, alinéa 5, du règlement les membres du personnel de l'abattoir qui viennent d'entrer en fonction peuvent obtenir un certificat d'aptitude professionnelle temporaire.
HOOFDSTUK 3. - Functionaris voor het dierenwelzijn
CHAPITRE 3. - Responsable du bien-être des animaux
Art.7. [1 § 1. De dienst levert het getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, lid 4, van de verordening af aan personen die :
   1° overeenkomstig artikel 21, lid 6, van de verordening, onverminderd een besluit van een rechterlijke autoriteit of een bevoegde autoriteit tot instelling van een verbod op het behandelen van dieren, een schriftelijke verklaring overleggen die bevestigt dat ze zich in de drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet schuldig hebben gemaakt aan ernstige overtredingen van de communautaire wetgeving inzake de bescherming van dieren en/of de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, en de uitvoeringsbesluiten ervan;
   2° overeenkomstig de artikelen 17, lid 4, en 21, lid 1, van de verordening, geslaagd zijn voor een examen na het volgen van een opleiding tot functionaris voor het dierenwelzijn. De opleiding wordt georganiseerd door een universiteit, een hogeschool of een andere organisatie die aantoonbare expertise heeft op het vlak van dierenwelzijn bij het slachten en doden en die goedgekeurd is door de dienst. De opleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in bijlage IV van de verordening, aangevuld met de regelgeving over het dierenwelzijn bij het slachten en doden en de recente wetenschappelijke inzichten over het dierenwelzijn bij het slachten en doden.
   § 2. Het getuigschrift van vakbekwaamheid als functionaris voor het dierenwelzijn is vijf jaar geldig.
   § 3. Getuigschriften van vakbekwaamheid als functionaris voor het dierenwelzijn die zijn uitgereikt voor de dag van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 februari 2016 betreffende de bescherming van dieren bij het slachten of doden, wat betreft de opleiding van het slachthuispersoneel en de functionaris voor het dierenwelzijn en de onafhankelijkheid van de functionaris voor het dierenwelzijn, zijn geldig tot vijf jaar na de dag van inwerkingtreding van hetzelfde besluit.
   § 4. Als de functionaris voor het dierenwelzijn voor 1 januari 2015 geslaagd is voor een examen dat heeft geleid tot een getuigschrift van vakbekwaamheid, wordt de geldigheidsduur van het getuigschrift van vakbekwaamheid, in afwijking van paragraaf 3, beperkt tot twee jaar na de dag van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 februari 2016 betreffende de bescherming van dieren bij het slachten of doden, wat betreft de opleiding van het slachthuispersoneel en de functionaris voor het dierenwelzijn en de onafhankelijkheid van de functionaris voor het dierenwelzijn.
   § 5. De functionaris voor het dierenwelzijn volgt gedurende ten minste zes uur herhalingsopleidingen voordat de geldigheidstermijn van het getuigschrift van vakbekwaamheid, vermeld in paragraaf 2, is verstreken. De herhalingsopleidingen worden georganiseerd door een universiteit, een hogeschool of een andere organisatie die aantoonbare expertise heeft op het vlak van dierenwelzijn bij het slachten en doden en die goedgekeurd is door de dienst. De herhalingsopleiding behandelt ten minste de onderwerpen, vermeld in bijlage IV van de verordening, aangevuld met de regelgeving over het dierenwelzijn bij het slachten en doden en de recente wetenschappelijke inzichten over het dierenwelzijn bij het slachten en doden.
   De functionaris voor het dierenwelzijn bezorgt het aanwezigheidsattest van de gevolgde herhalingsopleidingen aan de dienst voordat de geldigheidstermijn, vermeld in paragraaf 2, is verstreken. Na de ontvangst van de aanwezigheidsattesten verlengt de dienst de geldigheidsduur van het getuigschrift van vakbekwaamheid met vijf jaar.]1

  
Art.7. [1 § 1er. Le service délivre le certificat de compétence tel que visé à l'article 17, alinéa 4, du règlement aux personnes qui :
   1° conformément à l'article 21, alinéa 6, du règlement, sans préjudice d'une décision d'une autorité judiciaire ou d'une autorité compétente interdisant la prise en charge d'animaux, fournissent une déclaration écrite confirmant qu'elles n'ont commis aucune infraction grave à la législation communautaire en matière de protection des animaux et/ou à la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux, et à ses arrêtés d'exécution, au cours des trois ans qui précèdent la date de la demande ;
   2° conformément aux articles 17, alinéa 4, et 21, alinéa 1er, du règlement, ont réussi un examen après avoir suivi une formation de responsable du bien-être des animaux. La formation est organisée par une université, une haute école ou une autre organisation disposant d'une expertise démontrable dans le domaine du bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort, et approuvée par le service. La formation traite au moins les matières mentionnées à l'annexe IV du règlement, complétées par la réglementation sur le bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort et les dernières connaissances scientifiques relatives au bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort.
   § 2. Le certificat de compétence de responsable du bien-être des animaux est valable pour une durée de cinq ans.
   § 3. Les certificats de compétence de responsable du bien-être des animaux remis avant la date d'entrée en vigueur de l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 février 2019 modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 19 février 2016 relatif à la protection des animaux au moment de leur abattage ou de leur mise à mort, en ce qui concerne la formation du personnel d'abattoir et du responsable du bien-être des animaux et l'indépendance du responsable du bien-être des animaux, sont valables jusque cinq ans après la date d'entrée en vigueur du même arrêté.
   § 4. Si le responsable du bien-être des animaux a réussi un examen avant le 1er janvier 2015 ayant abouti à la délivrance d'un certificat de compétence, la durée de validité du certificat de compétence est, par dérogation au paragraphe 3, limitée à deux ans après la date d'entrée en vigueur de l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 février 2019 modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 19 février 2016 relatif à la protection des animaux au moment de leur abattage ou de leur mise à mort, en ce qui concerne la formation du personnel d'abattoir et du responsable du bien-être des animaux et l'indépendance du responsable du bien-être des animaux.
   § 5. Le responsable du bien-être des animaux suit durant au moins six heures des formations de remise à niveau avant l'expiration du délai de validité du certificat de compétence, mentionné au paragraphe 2. Les formations de remise à niveau sont organisées par une université, une haute école ou une autre organisation disposant d'une expertise démontrable dans le domaine du bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort et approuvée par le service. La formation de remise à niveau traite au moins les matières mentionnées à l'annexe IV du règlement, complétées par la réglementation sur le bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort et les dernières connaissances scientifiques relatives au bien-être des animaux lors de l'abattage et de la mise à mort.
   Le responsable du bien-être des animaux remet au service l'attestation de présence aux formations de remise à niveau suivies avant l'expiration du délai de validité mentionné au paragraphe 2. Après réception des attestations de présence, le service prolonge la durée de validité du certificat de compétence de cinq ans.]1

  
Art.7/1. [1 Als de functionaris voor het dierenwelzijn ernstige overtredingen begaat tegenover de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en de uitvoeringsbesluiten ervan, of als hij geen gepaste maatregelen neemt als zich ernstige dierenwelzijnsproblemen voordoen in het slachthuis, kan de dienst het getuigschrift van vakbekwaamheid, vermeld in artikel 7 van dit besluit, schorsen of intrekken.
   De functionaris voor het dierenwelzijn wordt met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van de intentie om zijn getuigschrift van vakbekwaamheid te schorsen of in te trekken. Hij kan binnen vijftien dagen vanaf de dag van de ontvangst van de voormelde brief zijn opmerkingen aan de dienst bezorgen. Als die termijn is verstreken, neemt de dienst de definitieve beslissing over het schorsen of intrekken van het getuigschrift van vakbekwaamheid.]1

  
Art.7/1. [1 Si le responsable du bien-être des animaux commet des infractions graves à la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux et à ses arrêtés d'exécution, ou s'il ne prend pas de mesures adaptées en cas d'atteinte grave au bien-être des animaux au sein de l'abattoir, le service a le droit de suspendre ou de retirer le certificat de compétence, mentionné à l'article 7 du présent arrêté.
   Le responsable du bien-être des animaux est informé par courrier recommandé de l'intention de retirer ou de suspendre son certificat de compétence. Il peut transmettre ses remarques au service dans les quinze jours à compter de la date de réception dudit courrier recommandé. A l'expiration dudit délai, le service prend la décision définitive à propos de la suspension ou du retrait du certificat de compétence.]1

  
Art.7/2. [1 In de slachthuizen die conform artikel 17 van de verordening een functionaris voor het dierenwelzijn moeten benoemen, is de functionaris voor het dierenwelzijn op jaarbasis tijdens ten minste de helft van de uren dat er dieren geslacht worden in het slachthuis aanwezig.
   De standaardwerkwijzen en de instructies aan het personeel vermelden duidelijk hoe de functionaris voor het dierenwelzijn kan worden gecontacteerd als hij niet aanwezig is op de slachtvloer op het ogenblik dat er dieren geslacht worden.]1

  
Art.7/2. [1 Dans les abattoirs qui, conformément à l'article 17 du règlement, sont tenus de désigner un responsable du bien-être des animaux, celui-ci doit être présent au sein de l'abattoir durant au moins la moitié des heures d'abattage des animaux sur une base annuelle.
   Les méthodes de travail standard et les instructions au personnel doivent mentionner clairement le moyen de contacter le responsable du bien-être des animaux lorsqu'il n'est pas présent sur le lieu d'abattage lors de l'abattage d'animaux.]1

  
Art.7/3. [1 Bij de uitvoering van zijn opdrachten handelt de functionaris voor het dierenwelzijn in volledige onafhankelijkheid. Hij heeft toegang tot alle gegevens en lokalen van het slachthuis die relevant zijn voor zijn opdracht.
   De belangrijkste opdracht van de functionaris voor het dierenwelzijn is het bewaken van het dierenwelzijn. Als de bedrijfsexploitant van het slachthuis nalaat om de nodige maatregelen te nemen om het dierenwelzijn te beschermen, meldt de functionaris voor het dierenwelzijn dat per schriftelijke of elektronische zending aan de dienst en brengt hij de bedrijfsexploitant ervan op de hoogte dat hij een melding heeft ingediend. In de periode tussen de melding en het afsluiten van het dossier door de dienst, kan de functionaris voor het dierenwelzijn niet ontslagen of vervangen worden, tenzij met een zeer grondige motivering.]1

  
Art.7/3. [1 Dans le cadre de l'exécution de ses tâches, le responsable du bien-être des animaux agit en toute indépendance. Il a accès à toutes les données et à tous les locaux de l'abattoir qui ont une pertinence pour l'exercice de sa fonction.
   La tâche principale du responsable du bien-être des animaux consiste à veiller au bien-être des animaux. Si l'exploitant de l'abattoir omet de prendre les mesures nécessaires afin d'assurer le bien-être des animaux, le responsable du bien-être des animaux le signale par écrit ou courrier électronique au service et informe l'exploitant qu'il a effectué un signalement. Sauf moyennant motivation extrêmement approfondie, le responsable du bien-être des animaux ne peut être licencié ou remplacé au cours de la période comprise entre le signalement et la clôture du dossier par le service.]1

  
Art.7/4. [1 De bedrijfsexploitant bezorgt de naam en de contactgegevens van de functionaris voor het dierenwelzijn binnen veertien dagen na de dag van zijn aanstelling aan de dienst.]1
  
Art.7/4. [1 L'exploitant transmet au service le nom et les coordonnées du responsable du bien-être des animaux dans les quatorze jours qui suivent la date de sa nomination.]1
  
Art.7/5. [1 De functionaris voor het dierenwelzijn bezorgt de dienst zesmaandelijks een kopie van het register van de maatregelen die zijn genomen om het dierenwelzijn te verbeteren. De dienst kan die frequentie verhogen of verlagen naargelang de inspectieresultaten voor het slachthuis.]1
  
Art.7/5. [1 Tous les six mois, le responsable du bien-être des animaux remet au service une copie du registre des mesures prises afin d'améliorer le bien-être des animaux. Le service peut augmenter ou diminuer cette fréquence en fonction des résultats d'inspection de l'abattoir.]1
  
HOOFDSTUK 4. - Indeling, bouw en uitrusting van slachthuizen
CHAPITRE 4. - Configuration, construction et équipement des abattoirs
Art.8. § 1. Tot en met 8 december 2019 voldoen slachthuizen, onderdelen ervan of apparatuur, die tot 31 december 2012 operationeel werden, aan de bepalingen die zijn opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
  Overeenkomstig de artikelen 14, lid 1, en 29, lid 1, van de verordening voldoen de slachthuizen, onderdelen ervan en apparatuur, vermeld in het eerste lid, met ingang van 9 december 2019 aan de voorschriften, vermeld in bijlage II van de verordening.
  § 2. Overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de verordening voldoen slachthuizen, onderdelen ervan of apparatuur, die operationeel zijn vanaf 1 januari 2013, aan de voorschriften, vermeld in bijlage II van de verordening.
Art.8. § 1er. Jusqu'au 8 décembre 2019 inclus, les abattoirs et leurs parties et équipements devenus opérationnels jusqu'au 31 décembre 2012, répondent aux dispositions contenues dans l'annexe 2 au présent arrêté.
  Conformément aux articles 14, alinéa 1er, et 29, alinéa 1er, du règlement, les abattoirs et leurs parties et équipements, visés à l'alinéa 1er, répondent à partir du 9 décembre 2019 aux prescriptions contenues dans l'annexe II au règlement.
  § 2. Conformément à l'article 29, alinéa 2, du règlement les abattoirs, leurs parties et équipement, opérationnels depuis le 1er janvier 2013, répondent aux prescriptions contenues dans l'annexe II du règlement.
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
CHAPITRE 5. - Dispositions finales
Art.9. Het koninklijk besluit van 16 januari 1998 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 oktober 2006, wordt opgeheven.
Art.9. L'arrêté royal du 16 janvier 1998 sur la protection des animaux au moment de leur abattage ou de leur mise à mort, modifié par l'arrêté royal du 6 octobre 2006, est abrogé.
Art.10. De Vlaamse minister, bevoegd voor het dierenwelzijn, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.10. Le Ministre flamand ayant dans ses attributions le bien-être des animaux est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage 1. - Het getuigschrift van vakbekwaamheid
Art. N1. Annexe 1. - Le certificat d'aptitude professionnelle
België Belgique Belgien
België Belgique Belgien
Getuigschrift
  vakbekwaamheid
  slachthuisactiviteiten
  (Verordening (EG) nr. 1099/2009)
Certificat
  de compétence professionnelle
  de l'abattoir
  (Règlement (CE) N° 1099/2009)
Nachweis
  Sachkundenachweis
  Schlachthofbetriebs
  (Verordnung (EG) Nr. 1099/2009)
Getuigschrift
  vakbekwaamheid
  slachthuisactiviteiten
  (Verordening (EG) nr. 1099/2009)
Certificat
  de compétence professionnelle
  de l'abattoir
  (Règlement (CE) N° 1099/2009)
Nachweis
  Sachkundenachweis
  Schlachthofbetriebs
  (Verordnung (EG) Nr. 1099/2009)
1. Persoonsgegevens/Données personnelles/Persönliche Daten 1.1. familienaam/nom/Familienname
1.2. voornamen/prénoms/Vornamen
1.3. geboortedatum/date de naissance/Geburtsdatum 1.4. nationaliteit/nationalité/
  Staatsangehörigkeit
2. Slachtactiviteiten/Opérations d'abattage/Tätigkeiten im Rahmen der Schlachtung
   2.1. behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie/manipulation des animaux et les soins qui leur sont donnés avant leur immobilisation/Handhabung und Pflege von Tieren vor ihrer Ruhigstellung
   2.2. fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden/l'immobilisation des animaux en vue de l'étourdissement ou de la mise à mort/Ruhigstellung von Tieren zum Zweck der Betäubung oder Tötung;
   2.3. bedwelmen van dieren/l'étourdissement des animaux/Betäubung von Tieren;
   2.4. beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming/l'évaluation de l'efficacité de l'étourdissement/Bewertung der Wirksamkeit der Betäubung;
   2.5. aanhaken of optakelen van levende dieren/l'accrochage ou le hissage d'animaux vivants/Einhängen und Hochziehen lebender Tiere;
   2.6. verbloeden van levende dieren/la saignée d'animaux vivants/Entblutung lebender Tiere;
   2.7. het slachten van dieren zonder voorafgaande bedwelming/l'abattage des animaux sans étourdissement préalable/der Schlachtung von Tieren ohne vorherige Betäubung
3. Getuigschrift/Certificat/Befahigungsnachweis
   3.1. nummer/numéro/Nummer
3.2 geldig voor/valable pour/Gültig für:
4. Examen/Examen/Prüfung
   4.1. datum/date
4.2. plaats/lieu/Ort
5.1. instantie die het getuigschrift afgeeft/organisme délivrant le certificat/Aufstellungsstelle
5.2. datum/date 5.3. plaats/lieu/Ort 5.4. stempel/cachet/Amtssiegel
5.5. naam en handtekening/nom et signature/Name und Unterschrift
Art. N2. Bijlage 2. - Indeling, bouw en uitrusting van slachthuizen
  I. Algemene voorschriften
  1. Elk slachthuis moet beschikken over passende voorzieningen en installaties om de dieren uit de vervoermiddelen uit te laden.
  II. Voorschriften voor niet in containers aangevoerde dieren
  1. Als het slachthuis beschikt over voorzieningen om de dieren uit te laden, moeten die een stroef loopvlak hebben en zo nodig een bescherming aan de zijkanten. De bruggen, vlonders en loopplanken moeten voorzien zijn van zijwanden, relingen of andere inrichtingen die moeten verhinderen dat de dieren eraf vallen. De vlonders voor het in- en uitladen moeten de grond raken en moeten zo weinig mogelijk hellen.
  2. Drijfgangen moeten zo zijn geconstrueerd dat het gevaar voor verwonding van de dieren zo klein mogelijk is, en moeten zo zijn aangelegd dat kan worden gebruikgemaakt van het kudde-instinct.
  3. Onverminderd de afwijkingen die toegestaan zijn uit hoofde van artikel 4 en 13 van Richtlijn 64/433/EG moeten de slachthuizen beschikken over voldoende hokken die bescherming bieden tegen ongunstige weersomstandigheden, om de dieren naar behoren onder te brengen.
  4. Onverminderd de elders in de wetgeving vastgestelde eisen moeten de stallen beschikken over:
  - vloeren die zo weinig mogelijk gevaar van uitglijden opleveren en die geen verwondingen veroorzaken als de dieren ermee in contact komen;
  - adequate ventilatie, ook bij voorzienbare extreme omstandigheden qua temperatuur en vochtigheidsgraad. Als ventilatieapparatuur noodzakelijk is, moet worden gezorgd voor noodvoorzieningen die bij eventuele storingen onmiddellijk kunnen worden ingezet;
  - kunstlicht dat voldoende intens is om de dieren op elk moment te kunnen keuren. Er moet, zo nodig, ook een adequate noodverlichting voorhanden zijn;
  - in voorkomend geval, voorzieningen om de dieren vast te binden;
  - indien nodig, voldoende geschikt strooisel voor alle dieren die in de stallen overnachten.
  5. Als de slachthuizen niet alleen stallen hebben zoals hierboven bedoeld, maar ook weiden zonder natuurlijke bescherming of schaduw, moet worden gezorgd voor een adequate vorm van bescherming tegen slechte weersomstandigheden. De weiden moeten in een zodanige toestand worden gehouden dat de gezondheid van de dieren niet wordt bedreigd door factoren van fysische, chemische of andere aard.
  6. Dieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats worden gebracht, moeten via adequate voorzieningen altijd over drinkwater kunnen beschikken.
  III. Voorschriften in geval van elektrische bedwelming
  1. Als de dieren afzonderlijk worden bedwelmd, moet de apparatuur:
  a) een systeem bevatten waarmee de impedantie van de belasting wordt gemeten, en dat de apparatuur blokkeert als de minimaal vereiste stroomsterkte niet kan worden bereikt;
  b) voorzien zijn van een systeem waarmee op zichtbare of hoorbare wijze wordt aangegeven hoelang het apparaat contact maakt met het dier;
  c) in verbinding staan met een toestel waarmee voltage en stroom bij belasting worden aangegeven. Dat toestel moet zo worden geplaatst dat de gegevens voor de bedwelmer duidelijk zichtbaar zijn.
  2. Als er waterbaden worden gebruikt om pluimvee te bedwelmen, moet het waterpeil kunnen worden geregeld om een goed contact met de kop van het dier mogelijk te maken.
  3. Als pluimvee groepsgewijs in waterbaden wordt bedwelmd, moet een voltage worden aangehouden die voldoende is om stroom op te wekken die sterk genoeg is om ieder stuk pluimvee te bedwelmen.
  4. De afmetingen en de diepte van de waterbaden voor de bedwelming van pluimvee moeten zijn afgestemd op de te slachten soorten pluimvee. Het waterbad mag bij het inbrengen van de dieren niet overlopen. De elektrode onder water moet over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht.
  IV. Voorschriften in geval van bedwelming met koolstofdioxide
  1. De ruimte waarin varkens aan het gas worden blootgesteld, en de apparatuur om de varkens door de ruimte te transporteren, moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat wordt voorkomen dat de varkens verwondingen oplopen en dat de borstkas van de dieren wordt ingedrukt. Voorts moeten de varkens overeind kunnen blijven staan tot ze het bewustzijn verliezen. De aanvoervoorzieningen en de bedwelmingsruimte moeten adequaat zijn verlicht, zodat de varkens elkaar of hun omgeving kunnen zien.
  2. De bedwelmingsruimte moet voorzien zijn van apparaten waarmee de concentratie koolstofdioxide kan worden gemeten op de plaats van maximale expositie aan het gas. Die apparaten moeten een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal geven als de concentratie koolstofdioxide onder het vereiste niveau daalt.
1. Persoonsgegevens/Données personnelles/Persönliche Daten 1.1. familienaam/nom/Familienname
1.2. voornamen/prénoms/Vornamen
1.3. geboortedatum/date de naissance/Geburtsdatum 1.4. nationaliteit/nationalité/
  Staatsangehörigkeit
2. Slachtactiviteiten/Opérations d'abattage/Tätigkeiten im Rahmen der Schlachtung
   2.1. behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie/manipulation des animaux et les soins qui leur sont donnés avant leur immobilisation/Handhabung und Pflege von Tieren vor ihrer Ruhigstellung
   2.2. fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden/l'immobilisation des animaux en vue de l'étourdissement ou de la mise à mort/Ruhigstellung von Tieren zum Zweck der Betäubung oder Tötung;
   2.3. bedwelmen van dieren/l'étourdissement des animaux/Betäubung von Tieren;
   2.4. beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming/l'évaluation de l'efficacité de l'étourdissement/Bewertung der Wirksamkeit der Betäubung;
   2.5. aanhaken of optakelen van levende dieren/l'accrochage ou le hissage d'animaux vivants/Einhängen und Hochziehen lebender Tiere;
   2.6. verbloeden van levende dieren/la saignée d'animaux vivants/Entblutung lebender Tiere;
   2.7. het slachten van dieren zonder voorafgaande bedwelming/l'abattage des animaux sans étourdissement préalable/der Schlachtung von Tieren ohne vorherige Betäubung
3. Getuigschrift/Certificat/Befahigungsnachweis
   3.1. nummer/numéro/Nummer
3.2. geldig voor/valable pour/Gültig für:
4. Examen/Examen/Prüfung
   4.1. datum/date
4.2. plaats/lieu/Ort
5.1 instantie die het getuigschrift afgeeft/organisme délivrant le certificat/Aufstellungsstelle
5.2. datum/date 5.3. plaats/lieu /Ort 5.4. stempel/cachet/Amtssiegel
5.5. naam en handtekening/nom et signature/Name und Unterschrift
  
Art. N2. Annexe 2. - Configuration, construction et équipement des abattoirs
  I. Prescriptions générales
  1. Chaque abattoir doit disposer d'un équipement et d'installations appropriés pour décharger les animaux des moyens de transport.
  II. Prescriptions relatives aux animaux livrés autrement qu'en conteneurs
  1. Si l'abattoir dispose d'équipements prévus pour décharger les animaux, ils doivent être munis d'une surface antidérapante et, si nécessaire, d'une protection latérale. Les ponts, rampes et passerelles doivent être équipés de parapets, de rambardes ou de tout autre moyen de protection empêchant les animaux de chuter. Les rampes de chargement et de déchargement doivent atteindre le sol et être aussi peu inclinées que possible.
  2. Les passages doivent être construits de façon à réduire à leur minimum les risques de blessure pour les animaux et être aménagés de manière à tirer parti de leur nature grégaire.
  3. Sans préjudice des dérogations autorisées en vertu des articles 4 et 13 de la Directive 64/433/CE, les abattoirs doivent disposer d'un nombre suffisant de parcs dotés d'une protection contre les intempéries, pour héberger convenablement les animaux.
  4. Sans préjudice des exigences fixées par d'autres législations, les locaux de stabulation doivent disposer des éléments suivants :
  - des sols réduisant au minimum les risques de glissade et ne causant pas de blessures aux animaux qui entrent en contact avec eux ;
  - une aération appropriée, compte tenu des conditions extrêmes prévisibles en matière de température et d'humidité. Si un équipement de ventilation est nécessaire, un dispositif de secours doit pouvoir être activé immédiatement en cas de défaillance.
  - un éclairage d'une intensité suffisante pour permettre d'inspecter les animaux à tout moment. Le cas échéant, un éclairage de secours adéquat doit être disponible ;
  - le cas échéant, des dispositifs d'attache des animaux ;
  - si nécessaire, une quantité suffisante de litière adéquate pour tous les animaux qui doivent passer la nuit dans lesdits locaux.
  5. Si en plus des locaux de stabulation, visés plus haut, les abattoirs disposent de prairies sans protection naturelle ni ombre, il convient de fournir une protection appropriée contre les intempéries. Les prairies doivent être entretenues de telle sorte que la santé des animaux ne soit pas soumise à des risques physiques, chimiques ou autres.
  6. Les animaux qui en arrivant ne sont pas immédiatement transférés au lieu d'abattage, doivent en tout temps disposer d'eau potable distribuée par des dispositifs appropriés.
  III. Prescriptions en cas d'étourdissement électrique
  1. Si les animaux sont étourdis individuellement, l'appareillage doit :
  a) être pourvu d'un dispositif mesurant l'impédance de la charge et empêchant l'appareil de fonctionner si le courant minimal requis ne passe pas ;
  b) être pourvu d'un dispositif sonore ou visuel indiquant la durée d'application à un animal ;
  c) être connecté à un appareil indiquant la tension et l'intensité du courant de charge. Ce dispositif doit être placé de façon telle qu'il soit nettement visible pour l'opérateur.
  2. Lorsque des étourdisseurs à bain d'eau sont utilisés pour étourdir les volailles, le niveau de l'eau doit être réglable de manière à permettre un bon contact avec la tête de l'oiseau.
  3. Lorsque des volailles sont étourdies en groupe dans un bain d'eau, un voltage suffisant pour produire un courant ayant une intensité efficace pour assurer l'étourdissement de chaque volaille sera maintenu.
  4. Les dimensions et profondeur des bains d'eau pour l'étourdissement des volailles doivent être adaptées aux espèces de volailles. Le bain d'eau ne doit pas déborder à l'entrée. L'électrode immergée doit correspondre à la longueur du bain d'eau.
  IV. Prescriptions en cas d'étourdissement au dioxyde de carbone
  1. Le puits dans lequel les porcs sont exposés au gaz et l'équipement utilisé pour convoyer les porcs à travers ce puits doivent être conçus, construits et entretenus de manière à éviter que les animaux ne soient blessés et leur thorax comprimé. Les porcs doivent pouvoir rester debout jusqu'à leur perte de conscience. Le mécanisme d'acheminement et le puits doivent être pourvus d'un éclairage adéquat pour permettre aux porcs de voir les autres porcs ou autour d'eux.
  2. Le puits doit être pourvu de dispositifs mesurant la concentration de dioxyde de carbone au point d'exposition maximal. Ces dispositifs doivent donner l'alerte par des signaux visuels et sonores nettement perceptibles si la concentration en dioxyde de carbone devient inférieure au niveau requis.
Art. N2. Bijlage 2. - Indeling, bouw en uitrusting van slachthuizen
  I. Algemene voorschriften
  1. Elk slachthuis moet beschikken over passende voorzieningen en installaties om de dieren uit de vervoermiddelen uit te laden.
  II. Voorschriften voor niet in containers aangevoerde dieren
  1. Als het slachthuis beschikt over voorzieningen om de dieren uit te laden, moeten die een stroef loopvlak hebben en zo nodig een bescherming aan de zijkanten. De bruggen, vlonders en loopplanken moeten voorzien zijn van zijwanden, relingen of andere inrichtingen die moeten verhinderen dat de dieren eraf vallen. De vlonders voor het in- en uitladen moeten de grond raken en moeten zo weinig mogelijk hellen.
  2. Drijfgangen moeten zo zijn geconstrueerd dat het gevaar voor verwonding van de dieren zo klein mogelijk is, en moeten zo zijn aangelegd dat kan worden gebruikgemaakt van het kudde-instinct.
  3. Onverminderd de afwijkingen die toegestaan zijn uit hoofde van artikel 4 en 13 van Richtlijn 64/433/EG moeten de slachthuizen beschikken over voldoende hokken die bescherming bieden tegen ongunstige weersomstandigheden, om de dieren naar behoren onder te brengen.
  4. Onverminderd de elders in de wetgeving vastgestelde eisen moeten de stallen beschikken over:
  - vloeren die zo weinig mogelijk gevaar van uitglijden opleveren en die geen verwondingen veroorzaken als de dieren ermee in contact komen;
  - adequate ventilatie, ook bij voorzienbare extreme omstandigheden qua temperatuur en vochtigheidsgraad. Als ventilatieapparatuur noodzakelijk is, moet worden gezorgd voor noodvoorzieningen die bij eventuele storingen onmiddellijk kunnen worden ingezet;
  - kunstlicht dat voldoende intens is om de dieren op elk moment te kunnen keuren. Er moet, zo nodig, ook een adequate noodverlichting voorhanden zijn;
  - in voorkomend geval, voorzieningen om de dieren vast te binden;
  - indien nodig, voldoende geschikt strooisel voor alle dieren die in de stallen overnachten.
  5. Als de slachthuizen niet alleen stallen hebben zoals hierboven bedoeld, maar ook weiden zonder natuurlijke bescherming of schaduw, moet worden gezorgd voor een adequate vorm van bescherming tegen slechte weersomstandigheden. De weiden moeten in een zodanige toestand worden gehouden dat de gezondheid van de dieren niet wordt bedreigd door factoren van fysische, chemische of andere aard.
  6. Dieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats worden gebracht, moeten via adequate voorzieningen altijd over drinkwater kunnen beschikken.
  III. Voorschriften in geval van elektrische bedwelming
  1. Als de dieren afzonderlijk worden bedwelmd, moet de apparatuur:
  a) een systeem bevatten waarmee de impedantie van de belasting wordt gemeten, en dat de apparatuur blokkeert als de minimaal vereiste stroomsterkte niet kan worden bereikt;
  b) voorzien zijn van een systeem waarmee op zichtbare of hoorbare wijze wordt aangegeven hoelang het apparaat contact maakt met het dier;
  c) in verbinding staan met een toestel waarmee voltage en stroom bij belasting worden aangegeven. Dat toestel moet zo worden geplaatst dat de gegevens voor de bedwelmer duidelijk zichtbaar zijn.
  2. Als er waterbaden worden gebruikt om pluimvee te bedwelmen, moet het waterpeil kunnen worden geregeld om een goed contact met de kop van het dier mogelijk te maken.
  3. Als pluimvee groepsgewijs in waterbaden wordt bedwelmd, moet een voltage worden aangehouden die voldoende is om stroom op te wekken die sterk genoeg is om ieder stuk pluimvee te bedwelmen.
  4. De afmetingen en de diepte van de waterbaden voor de bedwelming van pluimvee moeten zijn afgestemd op de te slachten soorten pluimvee. Het waterbad mag bij het inbrengen van de dieren niet overlopen. De elektrode onder water moet over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht.
  IV. Voorschriften in geval van bedwelming met koolstofdioxide
  1. De ruimte waarin varkens aan het gas worden blootgesteld, en de apparatuur om de varkens door de ruimte te transporteren, moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat wordt voorkomen dat de varkens verwondingen oplopen en dat de borstkas van de dieren wordt ingedrukt. Voorts moeten de varkens overeind kunnen blijven staan tot ze het bewustzijn verliezen. De aanvoervoorzieningen en de bedwelmingsruimte moeten adequaat zijn verlicht, zodat de varkens elkaar of hun omgeving kunnen zien.
  2. De bedwelmingsruimte moet voorzien zijn van apparaten waarmee de concentratie koolstofdioxide kan worden gemeten op de plaats van maximale expositie aan het gas. Die apparaten moeten een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal geven als de concentratie koolstofdioxide onder het vereiste niveau daalt.
Art. N2. Annexe 2. - Configuration, construction et équipement des abattoirs
  I. Prescriptions générales
  1. Chaque abattoir doit disposer d'un équipement et d'installations appropriés pour décharger les animaux des moyens de transport.
  II. Prescriptions relatives aux animaux livrés autrement qu'en conteneurs
  1. Si l'abattoir dispose d'équipements prévus pour décharger les animaux, ils doivent être munis d'une surface antidérapante et, si nécessaire, d'une protection latérale. Les ponts, rampes et passerelles doivent être équipés de parapets, de rambardes ou de tout autre moyen de protection empêchant les animaux de chuter. Les rampes de chargement et de déchargement doivent atteindre le sol et être aussi peu inclinées que possible.
  2. Les passages doivent être construits de façon à réduire à leur minimum les risques de blessure pour les animaux et être aménagés de manière à tirer parti de leur nature grégaire.
  3. Sans préjudice des dérogations autorisées en vertu des articles 4 et 13 de la Directive 64/433/CE, les abattoirs doivent disposer d'un nombre suffisant de parcs dotés d'une protection contre les intempéries, pour héberger convenablement les animaux.
  4. Sans préjudice des exigences fixées par d'autres législations, les locaux de stabulation doivent disposer des éléments suivants :
  - des sols réduisant au minimum les risques de glissade et ne causant pas de blessures aux animaux qui entrent en contact avec eux ;
  - une aération appropriée, compte tenu des conditions extrêmes prévisibles en matière de température et d'humidité. Si un équipement de ventilation est nécessaire, un dispositif de secours doit pouvoir être activé immédiatement en cas de défaillance.
  - un éclairage d'une intensité suffisante pour permettre d'inspecter les animaux à tout moment. Le cas échéant, un éclairage de secours adéquat doit être disponible ;
  - le cas échéant, des dispositifs d'attache des animaux ;
  - si nécessaire, une quantité suffisante de litière adéquate pour tous les animaux qui doivent passer la nuit dans lesdits locaux.
  5. Si en plus des locaux de stabulation, visés plus haut, les abattoirs disposent de prairies sans protection naturelle ni ombre, il convient de fournir une protection appropriée contre les intempéries. Les prairies doivent être entretenues de telle sorte que la santé des animaux ne soit pas soumise à des risques physiques, chimiques ou autres.
  6. Les animaux qui en arrivant ne sont pas immédiatement transférés au lieu d'abattage, doivent en tout temps disposer d'eau potable distribuée par des dispositifs appropriés.
  III. Prescriptions en cas d'étourdissement électrique
  1. Si les animaux sont étourdis individuellement, l'appareillage doit :
  a) être pourvu d'un dispositif mesurant l'impédance de la charge et empêchant l'appareil de fonctionner si le courant minimal requis ne passe pas ;
  b) être pourvu d'un dispositif sonore ou visuel indiquant la durée d'application à un animal ;
  c) être connecté à un appareil indiquant la tension et l'intensité du courant de charge. Ce dispositif doit être placé de façon telle qu'il soit nettement visible pour l'opérateur.
  2. Lorsque des étourdisseurs à bain d'eau sont utilisés pour étourdir les volailles, le niveau de l'eau doit être réglable de manière à permettre un bon contact avec la tête de l'oiseau.
  3. Lorsque des volailles sont étourdies en groupe dans un bain d'eau, un voltage suffisant pour produire un courant ayant une intensité efficace pour assurer l'étourdissement de chaque volaille sera maintenu.
  4. Les dimensions et profondeur des bains d'eau pour l'étourdissement des volailles doivent être adaptées aux espèces de volailles. Le bain d'eau ne doit pas déborder à l'entrée. L'électrode immergée doit correspondre à la longueur du bain d'eau.
  IV. Prescriptions en cas d'étourdissement au dioxyde de carbone
  1. Le puits dans lequel les porcs sont exposés au gaz et l'équipement utilisé pour convoyer les porcs à travers ce puits doivent être conçus, construits et entretenus de manière à éviter que les animaux ne soient blessés et leur thorax comprimé. Les porcs doivent pouvoir rester debout jusqu'à leur perte de conscience. Le mécanisme d'acheminement et le puits doivent être pourvus d'un éclairage adéquat pour permettre aux porcs de voir les autres porcs ou autour d'eux.
  2. Le puits doit être pourvu de dispositifs mesurant la concentration de dioxyde de carbone au point d'exposition maximal. Ces dispositifs doivent donner l'alerte par des signaux visuels et sonores nettement perceptibles si la concentration en dioxyde de carbone devient inférieure au niveau requis.