Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
30 DECEMBER 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2014 en tekstbijwerking tot 01-04-2019)
Titre
30 DECEMBRE 2014. - Arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 12 décembre 2001 pris en exécution du chapitre IV de la loi du 10 août 2001 relative à la conciliation entre l'emploi et la qualité de vie concernant le système du crédit-temps, la diminution de carrière et la réduction des prestations de travail à mi-temps(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 31-12-2014 et mise à jour au 01-04-2019)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (10)
Texte (10)
Artikel 1. In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 augustus 2012, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
  "2° CAO nr. 103 : de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdkrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen of de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in de Nationale Arbeidsraad die de CAO nr. 103 vervangt.".
Article 1er. Dans l'article 1er, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 12 décembre 2001 pris en exécution du chapitre IV de la loi du 10 août 2001 relative à la conciliation entre l'emploi et la qualité de vie concernant le système du crédit-temps, la diminution de carrière et la réduction des prestations de travail à mi-temps, modifié par l'arrêté royal du 25 août 2012, le 2° est remplacé par ce qui suit :
  " 2° CCT n° 103 : la convention collective de travail n° 103 du 27 juin 2012, conclue au sein du Conseil national du Travail, instaurant un système de crédit-temps, de diminution de carrière et d'emplois de fin de carrière ou la convention collective de travail rendue obligatoire conclue au sein du Conseil national du Travail qui remplace la CCT n° 103. ".
Art.2. Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 december 2011 en 25 augustus 2012, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 4. § 1. Bij opname van een tijdskrediet, loopbaanvermindering of landingsbaan, zoals bedoeld in de CAO nr. 103 worden onderbrekingsuitkeringen toegekend overeenkomstig de in dit hoofdstuk voorziene modaliteiten.
  § 2. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen, in toepassing van artikel 5, 364,55 euro per maand. Wanneer de voltijdse werknemer gedurende minstens vijf jaar verbonden is geweest met een arbeidsovereenkomst met zijn werkgever wordt dit bedrag verhoogd tot 486,07 euro. Aan de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling schorsen, wordt een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan de arbeidsduur in die deeltijdse arbeidsregeling.
  § 3. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, in toepassing van artikel 5, 182,27 euro per maand. Wanneer de voltijdse werknemer gedurende minstens vijf jaar verbonden is geweest met een arbeidsovereenkomst met zijn werkgever wordt dit bedrag verhoogd tot 243,03 euro.
  Aan de werknemers die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling die ten minste drie vierden bedraagt van een voltijdse betrekking en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 4. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen ten belope van een dag of twee halve dagen per week, in toepassing van artikel 5, 120,03 euro per maand. Voor de alleenwonende werknemer wordt het bedrag van 120,03 euro vervangen door het bedrag van 154,90 euro. Onder alleenwonende werknemer wordt verstaan de werknemer die alleen woont en de werknemer die uitsluitend samenwoont met een of meerdere kinderen die hij ten laste heeft.
  § 5. De onderbrekingsuitkeringen worden toegekend aan de werknemer die voorafgaand aan de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever door een arbeidsovereenkomst verbonden is met de huidige werkgever gedurende ten minste twee jaar.
  Het bovenstaande lid is niet van toepassing op de werknemers die hun rechten in toepassing van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, voor alle rechthebbende kinderen hebben uitgeput en die onmiddellijk aansluitend op het ouderschapsverlof, hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf.
  § 6. De Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering in geval van niet-naleving van de in de CAO nr. 103 bepaalde minimumduur.".
Art.2. L'article 4 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux du 28 décembre 2011 et 25 août 2012, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 4. § 1er. En cas de prise d'un crédit-temps, d'une diminution de carrière ou d'un emploi de fin de carrière, comme prévu dans la CCT n° 103, les allocations d'interruption sont accordées selon les modalités prévues dans ce chapitre.
  § 2. En exécution de l'article 103quater de la loi de redressement, le montant de l'allocation pour les travailleurs à temps plein qui suspendent complètement leurs prestations de travail, en application de l'article 5, est de 364,55 euros par mois. Quand le travailleur à temps plein a été lié par un contrat de travail avec son employeur pendant au moins cinq ans, ce montant est augmenté à 486,07 euros. Aux travailleurs qui suspendent un régime de travail à temps partiel est accordée une partie du montant fixé à l'alinéa 1er qui est proportionnelle à la durée du travail dans le régime de travail à temps partiel.
  § 3. En exécution de l'article 103quater de la loi de redressement, le montant de l'allocation pour les travailleurs à temps plein qui diminuent leurs prestations de travail à un mi-temps, en application de l'article 5, est de 182,27 euros par mois. Quand le travailleur à temps plein a été lié par un contrat de travail avec son employeur pendant au moins cinq ans, ce montant est augmenté à 243,03 euros.
  Aux travailleurs qui sont occupés dans un régime de travail à temps partiel qui comporte au moins les trois quarts d'un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail à un mi-temps il est accordé, par mois, une partie du montant mentionné à l'alinéa 1er qui est proportionnelle aux nombre d'heures dont les prestations de travail sont réduites.
  § 4. En exécution de l'article 103quater de la loi de redressement, le montant de l'allocation pour les travailleurs à temps plein qui diminuent leurs prestations de travail à concurrence d'un jour ou deux demis jours par semaine, en application de l'article 5, est de 120,03 euros par mois. Pour le travailleur isolé, le montant de 120,03 euros est remplacé par le montant de 154,90 euros. On entend par travailleur isolé, le travailleur qui vit seul et le travailleur qui vit exclusivement avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge.
  § 5. Les allocations d'interruption sont octroyées au travailleur qui, précédant l'avertissement écrit à l'employeur, est lié par un contrat de travail avec l'employeur actuel pendant au moins deux ans.
  L'alinéa précédent ne s'applique pas aux travailleurs qui ont épuisé leurs droits pour tous les enfants bénéficiaires en application de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle et qui, immédiatement après le congé parental, suspendent totalement leurs prestations de travail ou qui réduisent leurs prestations de travail conformément aux dispositions du présent paragraphe.
  § 6. Le Ministre qui a l'Emploi et le Travail dans ses compétences, détermine les règles applicables à la récupération des allocations perçues indûment et celles relatives à la renonciation éventuelle à cette récupération en cas de non-respect de la durée minimale fixée dans la CCT n° 103. ".
Art.3. In hetzelfde besluit wordt in de plaats van artikel 5, ingetrokken bij het koninklijk besluit van 28 december 2011, het als volgt luidende artikel 5 ingevoegd :
  "Art. 5. § 1. Bij opname van een voltijds tijdskrediet, een halftijdse of een vijfde vermindering wordt een recht op onderbrekingsuitkeringen toegekend gedurende maximaal 36 maanden voor de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen :
  - om een door de Gemeenschappen of de sector erkende opleiding te volgen die minstens 360 uren of 27 studiepunten per jaar of 120 uren of 9 studiepunten per schooltrimester of per ononderbroken periode van 3 maanden telt;
  - om onderwijs te volgen verstrekt in een centrum voor basiseducatie of een opleiding gericht op het behalen van een diploma of getuigschrift van secundair onderwijs, waarbij de grens wordt vastgesteld op 300 uren per jaar of 100 uren per schooltrimester of per ononderbroken periode van 3 maanden.
  De Gemeenschap of de opleidingsinstelling bevestigt op het aanvraagformulier dat de werknemer geldig is ingeschreven voor een opleiding met deze tijdsduur of omvang.
  De werknemer moet bij de RVA binnen de 20 kalenderdagen na elk kwartaal een attest indienen dat het bewijs levert van de regelmatige aanwezigheid bij de opleiding in dat kwartaal. De dagen schoolvakantie in de loop van of aansluitend op een periode van opleiding worden gelijkgesteld met dagen van regelmatige aanwezigheid bij een opleiding. Regelmatige aanwezigheid in de zin van deze bepaling betekent dat de werknemer niet meer dan één tiende van de duur van de opleiding in dat kwartaal ongewettigd afwezig mag zijn.
  De RVA kent in het kwartaal waarin de volledige schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties aanvangt de uitkering toe op basis van het aanvraagformulier. Voor de daaropvolgende kwartalen kent de RVA de uitkering toe voor zover het attest bedoeld in het vorige lid tijdig werd ingediend en de regelmatige aanwezigheid werd bevestigd.
  Voor de berekening van de 36 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties voor de specifieke vormen, als bedoeld in artikel 1. De maximumduur van 36 maanden wordt evenwel verminderd met de periodes van volledige schorsing en vermindering van de arbeidsprestaties waarvan de werknemer reeds genoten heeft krachtens gelijk welke andere wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  Het recht van 36 maanden wordt niet proportioneel verrekend bij de opname in een deeltijdse formule.
  § 2. Bij opname van een voltijds tijdskrediet, een halftijdse of een vijfde vermindering wordt een recht op onderbrekingsuitkeringen toegekend gedurende maximaal 48 maanden voor de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen:
  a) om voor hun kind te zorgen tot de leeftijd van 8 jaar. In geval van adoptie kan de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties aanvangen vanaf de inschrijving in het bevolkings- of het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn woonplaats heeft. De periode waarvoor de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties werd gevraagd of de periode van verlenging moet aanvangen voor het tijdstip waarop het kind acht jaar wordt;
  b) voor het verlenen van palliatieve verzorging, zoals gedefinieerd in artikel 100bis, § 2 van de herstelwet. De behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld;
  c) voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een zwaar ziek gezins- of familielid zoals gedefinieerd in de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. De behandelende geneesheer van de persoon die medische bijstand behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard aan de zwaar zieke persoon bijstand of verzorging te verlenen;
  d) om zorg te dragen voor hun gehandicapt kind tot de leeftijd van 21 jaar. De periode waarvoor de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties werd gevraagd of de periode van verlenging moet aanvangen voor het tijdstip waarop het kind 21 jaar wordt. Onder gehandicapt kind wordt verstaan het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
  Voor de berekening van de 48 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties voor de specifieke vormen, als bedoeld in artikel 1. De maximumduur van 48 maanden wordt evenwel verminderd met de periodes van volledige schorsing en vermindering van de arbeidsprestaties waarvan de werknemer reeds genoten heeft krachtens gelijk welke andere wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  Het recht van 48 maanden wordt niet proportioneel verrekend bij de opname in een deeltijdse formule.
  § 3. De periodes waarin onderbrekingsuitkeringen worden toegekend, in toepassing van § 1 en § 2, mogen samen niet meer bedragen dan 48 maanden.".
Art.3. Dans le même arrêté, à la place de l'article 5 retiré par l'arrêté royal du 28 décembre 2011, il est inséré un article 5 rédigé comme suit :
  "Art. 5. § 1er. En cas de prise d'un crédit-temps à temps-plein, à mi-temps ou à un cinquième, un droit aux allocations d'interruption de 36 mois maximum est accordé aux travailleurs qui suspendent complètement ou diminuent leurs prestations de travail :
  - pour suivre une formation reconnue par les Communautés ou par le secteur, comptant au moins 360 heures ou 27 crédits par an, ou 120 heures ou 9 crédits par trimestre scolaire ou par période ininterrompue de 3 mois;
  - pour suivre un enseignement prodigué dans un centre d'éducation de base ou une formation axée sur l'obtention d'un diplôme ou d'un certificat d'enseignement secondaire, la limite est fixée à 300 heures par an ou 100 heures par trimestre scolaire ou par période ininterrompue de 3 mois.
  La Communauté ou l'institution de formation atteste sur le formulaire de demande que le travailleur est valablement inscrit à une formation de cette durée ou de cette importance.
  Le travailleur doit introduire auprès de l'ONEm, dans les 20 jours calendrier après chaque trimestre, une attestation qui fournit la preuve d'une présence régulière à la formation dans le courant du trimestre. Les jours de congé scolaire pendant la période de formation ou qui suivent cette période, sont assimilés à des jours de présence régulière à une formation. La présence régulière au sens de cette disposition, signifie que le travailleur ne peut pas s'absenter irrégulièrement pendant plus d'un dixième de la durée de la formation dans le courant du trimestre.
  Sur base du formulaire introduit, l'allocation est octroyée par l'ONEm dans le trimestre au cours duquel la suspension complète ou la diminution des prestations de travail commence. Pour les trimestres suivants, l'ONEm octroie l'allocation pour autant que l'attestation visée à l'alinéa précédent ait été introduite dans les délais et confirme la présence régulière.
  Pour le calcul de ces 36 mois, il n'est pas tenu compte des périodes de suspension ou diminution des prestations de travail pour des formes spécifiques, visés dans l'article 1er. La durée maximale de 36 mois est toutefois réduite des périodes de suspension complète ou réduction des prestations de travail dont le travailleur a déjà bénéficié en vertu de n'importe quel autre texte légal ou réglementaire pris en exécution de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales.
  Le droit de 36 mois n'est pas calculé proportionnellement en cas de prise en formule à temps partiel.
  § 2. En cas de prise d'un crédit-temps à temps-plein, à mi-temps ou à un cinquième, un droit aux allocations d'interruption de 48 mois maximum est accordé aux travailleurs qui suspendent complètement ou diminuent leurs prestations de travail :
  a) pour prendre soin de leur enfant jusqu'à l'âge de 8 ans. En cas d'adoption, la suspension ou la diminution des prestations de travail peut commencer à partir de l'inscription au registre de la population ou des étrangers de la commune où le travailleur est domicilié. La période de suspension ou diminution des prestations de travail demandée ou la période de prolongation doit débuter avant le moment où l'enfant atteint l'âge de huit ans;
  b) pour l'octroi de soins palliatifs, tels que définis à l'article 100bis, § 2 de la loi de redressement. Le médecin traitant de la personne qui nécessite des soins palliatifs atteste sur le formulaire de demande, tel que prévu à l'article 14, que le travailleur a déclaré être disposé à donner ces soins palliatifs, sans que l'identité du patient y soit mentionnée;
  c) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, tel que défini aux articles 3 et 4 de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade. Le médecin traitant de la personne qui nécessite une assistance médicale atteste sur le formulaire de demande, tel que prévu à l'article 14, que le travailleur a déclaré être disposé à assister ou à donner des soins à la personne gravement malade;
  d) pour l'octroi de soins prodigués à leur enfant handicapé, jusque l'âge de 21 ans. La période de suspension ou diminution des prestations de travail demandée ou la période de prolongation doit débuter avant le moment où l'enfant atteint l'âge de 21 ans. Par enfant handicapé on entend un enfant qui est atteint d'une incapacité physique ou mentale d'au moins 66 % ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales.
  Pour le calcul de ces 48 mois, il n'est pas tenu compte des périodes de suspension ou diminution des prestations de travail pour des formes spécifiques, visés dans l'article 1er. La durée maximale de 48 mois est toutefois réduite des périodes de suspension complète ou réduction des prestations de travail dont le travailleur a déjà bénéficié en vertu de n'importe quel autre texte légal ou réglementaire pris en exécution de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales.
  Le droit de 48 mois n'est pas calculé proportionnellement en cas d'application d'une formule à temps partiel.
  § 3. Les périodes pendant lesquelles des allocations d'interruption sont octroyées, en application du § 1er et du § 2, ne peuvent pas s'élever à plus de 48 mois au total. ".
Art.4. Artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 april 2002, 28 december 2011 en 25 augustus 2012, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 6. § 1. Onverminderd artikel 5 wordt een bijkomend recht op onderbrekingsuitkeringen zonder maximumduur toegekend aan de voltijdse werknemers van 60 jaar en ouder die hun arbeidsprestaties verminderen in de zin van CAO nr. 103.
  § 2. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers van 60 jaar en ouder die hun arbeidsprestaties verminderen ten belope van een dag of twee halve dagen per week in toepassing van § 1, 168,64 euro per maand. Voor de alleenwonende werknemer wordt het bedrag van 168,64 euro vervangen door het bedrag van 203,51 euro. Onder alleenwonende werknemer wordt verstaan de werknemer die alleen woont en de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft.
  § 3. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers van 60 jaar en ouder, die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking in toepassing van § 1, 363,06 euro per maand.
  Aan de werknemers die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling die ten minste drie vierden bedraagt van een voltijdse betrekking en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 4. De werknemers zoals bedoeld in dit artikel moeten een beroepsloopbaan als loontrekkende van minstens 25 jaar bewijzen op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever.
  De beroepsloopbaan als loontrekkende van ten minste 25 jaar wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 10, § 3 van de CAO nr. 103. Het bewijs van de 25 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  § 5. In afwijking van § 1, wordt de leeftijd op 55 jaar gebracht voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking of verminderen met een vijfde in toepassing de CAO nr. 103, wanneer :
  1° de aanvangsdatum van de vermindering van de arbeidsprestaties gelegen is in de periode van erkenning van de onderneming door de Minister bevoegd voor Werk, als onderneming in herstructurering of onderneming in moeilijkheden in toepassing van de regelgeving met betrekking tot de werkloosheid met bedrijfstoeslag, voor zover cumulatief voldaan is aan volgende voorwaarden :
  a) de onderneming kadert zijn aanvraag tot erkenning binnen een herstructureringsplan en toont aan dat ontslagen zijn vermeden;
  b) de onderneming toont bij zijn aanvraag tot erkenning aan dat daardoor het aantal werknemers dat overgaat naar het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag is verminderd;
  c) de Minister heeft in de erkenningsbeslissing uitdrukkelijk vermeld dat aan deze voorwaarden is voldaan;
  2° de werknemer die onderbrekingsuitkeringen aanvraagt en die, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever 35 jaar beroepsverleden als loontrekkende in de zin van artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag kan rechtvaardigen;
  3° de werknemer die onderbrekingsuitkeringen aanvraagt en die, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever, tewerkgesteld was :
  a) ofwel minstens 5 jaar gerekend van datum tot datum, in een zwaar beroep. Deze periode van 5 jaar moet gelegen zijn in de loop van de laatste 10 kalenderjaren, gerekend van datum tot datum;
  b) ofwel minstens 7 jaar gerekend van datum tot datum, in een zwaar beroep. Deze periode van 7 jaar moet gelegen zijn in de loop van de laatste 15 kalenderjaren, gerekend van datum tot datum;
  c) ofwel minimaal 20 jaar in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 10 mei 1990;
  d) ofwel door een werkgever die behoort tot het paritair comité van het bouwbedrijf, voor zover de werknemer beschikt over een attest dat zijn ongeschiktheid tot voortzetting van zijn beroepsactiviteit bevestigt, afgegeven door een arbeidsgeneesheer.
  Voor de toepassing van 3°, a) en b) wordt onder zwaar beroep begrepen, het zwaar beroep in de zin van artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de leeftijd evenwel gebracht op :
  1° 56 jaar op 1 januari 2016;
  2° 57 jaar op 1 januari 2017;
  3° 58 jaar op 1 januari 2018;
  4° 60 jaar op 1 januari 2019.
  De bepaling van het vorige lid is niet van toepassing indien cumulatief voldaan is aan de volgende voorwaarden :
  1° er is voor de periode 2015-2016 een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, van kracht die voor toepassing van deze paragraaf een lagere leeftijdsgrens voorziet, zonder dat deze lager mag zijn dan 55 jaar;
  2° de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet van bepaalde duur zijn, mag geen bepaling van stilzwijgende verlenging bevatten en mag de duur van 2 jaar niet overschrijden;
  3° de aanvangsdatum van de periode van vermindering van arbeidsprestaties of van de verlenging van periode van vermindering van arbeidsprestaties is gelegen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
  4° in geval van toepassing van het eerste lid, 2° of 3° heeft het voor de werknemer bevoegde paritair comité of paritair subcomité voor de geldigheidsduur van de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten waarbij uitdrukkelijk gesteld wordt dat deze collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten is in toepassing van de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, of in geval van toepassing van het eerste lid, 1° heeft de onderneming erkend als onderneming in herstructurering of onderneming in moeilijkheden in de collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten naar aanleiding van de herstructurering of de moeilijkheden uitdrukkelijk gesteld dat toepassing gemaakt wordt van de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst.
  De in het vorige lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad kan na 2016, onder dezelfde modaliteiten als bedoeld in het vorige lid worden verlengd of aangepast, waarbij de minimumleeftijd geleidelijk kan worden verhoogd overeenkomstig een vooropgesteld tijdspad.".
Art.4. L'article 6 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux du 16 avril 2002, 28 décembre 2011 et 28 août 2012, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 6. § 1er. Sans préjudice de l'article 5, un droit complémentaire aux allocations d'interruption sans durée maximale est octroyé aux travailleurs à temps plein de 60 ans ou plus qui diminuent leurs prestations de travail au sens de la CTT n° 103.
  § 2. En exécution de l'article 103quater de la loi de redressement, le montant de l'allocation des travailleurs à temps plein de 60 ans ou plus, qui diminuent leurs prestations de travail à concurrence d'un jour ou deux demis jours par semaine en application du § 1er, est de 168,64 euros par mois. Pour le travailleur isolé, le montant de 168,64 euros est remplacé par le montant de 203,51 euros. On entend par travailleur isolé le travailleur qui habite seul et le travailleur qui cohabite exclusivement avec un ou plusieurs enfants à charge
  § 3. En exécution de l'article 103quater de la loi de redressement, le montant de l'allocation des travailleurs à temps-plein de 60 ans ou plus qui diminuent leurs prestations de travail à un mi-temps en application du § 1er, est de 363,06 euros par mois.
  Aux travailleurs qui sont occupés dans un régime de travail à temps partiel qui comporte au moins les trois quarts d'un régime de travail à temps plein et qui réduisent leur prestations de travail à un régime de travail à mi-temps, il est accordé, par mois, une partie du montant mentionné à l'alinéa 1er qui est proportionnelle aux nombre d'heures dont les prestations de travail sont réduites.
  § 4. Les travailleurs visés au présent article, doivent, au moment de l'avertissement écrit à l'employeur, fournir la preuve d'une carrière en tant que salarié d'au moins 25 ans.
  La carrière professionnelle en tant que travailleur salarié d'au moins 25 ans est déterminée conformément l'article 10, § 3 de la CCT n° 103. La preuve des 25 années de carrière est communiquée sur un formulaire établi par le Ministre d'Emploi, sur proposition de l'Office National de l'Emploi.
  § 5. Par dérogation au § 1er, l'âge est porté à 55 ans pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail à mi-temps ou d'un cinquième en application de la CCT n° 103, si :
  1° la date de prise de cours de la réduction des prestations de travail est située pendant une période de reconnaissance de l'entreprise, par le Ministre compétent pour l'Emploi, comme entreprise en restructuration ou entreprise en difficultés en application de la réglementation relative au chômage avec complément d'entreprise, pour autant qu'il soit satisfait, de manière cumulative, aux conditions suivantes :
  a) l'entreprise démontre que sa demande de reconnaissance se situe dans le cadre d'un plan de restructuration et permet d'éviter des licenciements;
  b) l'entreprise démontre que sa demande de reconnaissance permet de réduire le nombre de travailleurs qui passent sous le régime du chômage avec complément d'entreprise;
  c) le Ministre a explicitement précisé, dans la décision de reconnaissance, que ces conditions sont remplies;
  2° le travailleur, qui demande des allocations d'interruption et qui, au moment de l'avertissement écrit à l'employeur, peut justifier 35 ans de carrière professionnelle en tant que salarié au sens de l'article 3, § 2 de l'arrêté royal du 3 mai 2007 fixant le régime de chômage avec complément d'entreprise;
  3° le travailleur, qui demande des allocations d'interruption et qui, au moment de l'avertissement écrit à l'employeur, a été occupé :
  a) au moins 5 ans, calculés de date à date, dans un métier lourd. Cette période de 5 ans doit se situer dans les 10 dernières années calendrier, calculées de date à date;
  b) ou bien, au moins 7 ans, calculés de date à date, dans un métier lourd. Cette période de 7 ans doit se situer dans les 15 dernières ann ées calendrier, calculées de date à date;
  c) ou bien au moins 20 ans dans un régime de travail tel que visé dans l'article 1er de la convention collective de travail n° 46, conclue le 23 mars 1990 et rendue obligatoire par l'arrêté royal du 10 mai 1990;
  d) ou bien par un employeur relevant de la commission paritaire de la construction et qui dispose d'une attestation qui confirme son incapacité à continuer son activité professionnelle, délivrée par un médecin du travail.
  Pour l'application de 3°, a) et b), il faut entendre par métier lourd, le métier lourd tel que défini à l'article 3, § 1er de l'arrêté royal du 3 mai 2007 fixant le régime de chômage avec complément d'entreprise.
  Pour l'application de ce paragraphe, l'âge est toutefois porté à :
  1° 56 ans au 1er janvier 2016;
  2° 57 ans au 1er janvier 2017;
  3° 58 ans au 1er janvier 2018;
  4° 60 ans au 1er janvier 2019.
  La disposition de l'alinéa précédent ne s'applique pas si les conditions suivantes sont remplies de facons cumulative :
  1° une convention collective de travail, conclue au sein du Conseil national de Travail et rendue obligatoire par arrêté royal, est en vigueur pour la période 2015-2016, prévoyant puor l'application de ce paragraphe une limite d'âge inférieure, sans que cette dernière ne puisse se situer en deça de 55 ans;
  2° la convention collective de travail visée au 1° doit être à durée limitée, ne peut pas comprendre de clause de tacite reconductionnet ne peut pas dépasser une durée de 2 ans;
  3° la date de début de la période de réduction des prestations de travail ou prorogation de la période de réduction des prestations de travail se situe pendant la durée de validité de cette convention collective de travail;
  4° en cas d'application de l'alinéa 1er, 2° ou 3°, la commission ou la sous-commission paritaire compétente pour le travailleur a conclu, pour la durée de validité de la convention collective de travail visée au 1°, une convention collective de travail rendue obligatoire par arrêté royal mentionnant explicitement que ladite convention collective de travail a été conclue en application de la convention collective de travail visée au 1° ou dans le cas de l'application de l'alinéa 1er, 1°, l'entreprise reconnue comme entreprise en restructuration ou entreprise en difficultés a, dans la convention collective de travail conclue à l'occasion de la restructuration ou des difficultés, explicitement indiqué qu'il est fait application de la convention collective de travail visée au 1°.
  La convention collective de travail du Conseil national du Travail visée à l'alinéa précédent peut être prorogée ou adaptée apres 2016 selon les mêmes modalités que celles prévues à l'alinéa précédent, l'âge minimum pouvant être progressivement relevé, conformémént à un calendrier prévus. ".
Art.5. In artikel 8, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 6 juni 2010, wordt het eerste lid vervangen als volgt :
  " § 2. Nochtans worden voor de toepassing van dit besluit de arbeidsprestaties die beperkt worden tot de vorming, de begeleiding of het mentorschap van nieuwe werknemers niet als bezoldigde activiteit beschouwd indien de werknemer geniet van de uitkering bedoeld in artikel 6, § 3.".
Art.5. Dans l'article 8, § 2 du même arrêté, modifié par la loi du 6 juin 2010, l'alinéa 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Toutefois, pour l'application du présent arrêté, ne sont pas considérées comme activité rémunérée, les prestations de travail limitées à la formation, l'accompagnement ou le tutorat de nouveaux travailleurs, effectuées par un travailleur qui bénéficie de l'allocation visée à l'article 6, § 3. ".
Art.6. In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 augustus 2012, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt :
  "1° een tijdskrediet of een loopbaanvermindering, als bedoeld in artikel 5 heeft genoten;".
Art.6. Dans l'article 12 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 25 août 2012, le 1° est remplacé par ce qui suit :
  "1° a bénéficié d'un crédit-temps ou d'une diminution de carrière, comme visé à l'article 5; ".
Art.7. Dit besluit is toepasselijk op alle eerste aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan na 31 december 2014.
  Onder eerste aanvragen wordt voor toepassing van deze bepaling verstaan :
  - alle aanvragen van werknemers die voor het eerst onderbrekingsuitkeringen aanvragen;
  - alle aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die geen ononderbroken verlenging onder dezelfde vorm zijn van een op 31 december 2014 lopende periode van onderbrekingsuitkeringen.
  In afwijking van het vorige lid, blijft hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking., zoals toepasselijk vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, van toepassing :
  1° op alle eerste aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die vóór 1 april 2015 werden ontvangen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, voor zover de werkgever vóór 1 januari 2015 schriftelijk op de hoogte werd gebracht door de werknemer en die ingaan voor 1 juli 2015;
  2° op alle eerste aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan na 31 december 2014 voor werknemers van minstens 50 jaar die hun arbeidsprestaties verminderen in toepassing van artikel 6, § 7 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 zoals het gold op 31 december 2014, wanneer de ingangsdatum van de erkenning van de onderneming als zijnde een onderneming in herstructurering of in moeilijkheden gelegen is vóór 9 oktober 2014;
  3° op de werknemers van minstens 50 jaar die in toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 zoals het gold op 31 december 2014 reeds onderbrekingsuitkeringen genoten voor 1 januari 2015 en waarvan het genot van onderbrekingsuitkeringen tijdelijk werd onderbroken, bij een nieuwe aanvraag in 2015, na een periode van voltijdse werkhervatting, ziekte of na een schorsing of een vermindering van de arbeidsprestaties voor de specifieke vormen, als bedoeld in artikel 1 van het voormeld besluit van 12 december 2001.
Art.7. Le présent arrêté s'applique à toutes les premières demandes pour les allocations d'interruption qui prennent cours après le 31 décembre 2014.
  Pour l'application de cette disposition, on entend par premières demandes :
  - toutes les demandes des travailleurs qui demandent des allocations d'interruption pour la première fois;
  - toutes les demandes d'allocations d'interruption qui ne sont pas une prolongation sous la même forme ininterrompue d'une période d'allocations d'interruption en cours au 31 décembre 2014.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, le chapitre III de l'arrêté royal du 12 décembre 2001, pris en exécution du chapitre IV de la loi du 10 août 2001 relative à la conciliation entre l'emploi et la qualité de vie concernant le système du crédit-temps, la diminution de carrière et la réduction des prestations de travail à mi-temps, reste d'application tel qu'il s'appliquait avant l'entrée en vigueur du présent arrêté :
  1° à toutes les premières demandes pour les allocations d'interruption qui prennent cours avant le 1er juillet 2015 et qui ont été reçues avant le 1er avril 2015 par l'Office national de l'Emploi, pour autant que l'employeur ait reçu un avertissement écrit du travailleur avant le 1er janvier 2015;
  2° à toutes les premières demandes pour les allocations d'interruption qui prennent cours après le 31 décembre 2014 pour les travailleurs d'au moins 50 ans qui diminuent leurs prestations de travail en application de l'article 6, § 7 de l'arrêté royal du 12 décembre 2001 tel qu'il était d'application au 31 décembre 2014, lorsque la date d'entrée en vigueur de la reconnaissance de l'entreprise comme entreprise en restructuration ou difficulté est située avant le 9 octobre 2014;
  3° aux travailleurs d'au moins 50 ans qui bénéficiaient déjà d'allocations d'interruption avant le 1er janvier 2015 en application de l'article 6 de l'arrêté royal du 12 décembre 2001, tel qu'il était d'application au 31 décembre 2014, dont le bénéfice d'allocations d'interruption était temporairement interrompu, lors de la nouvelle demande en 2015, après une période de reprise de travail à temps plein, maladie ou après une suspension ou une diminution des prestations de travail pour des formes spécifiques, visés dans l'article 1er de l'arrêté précisé du 12 décembre 2001.
Art.7/1. [1 Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, zoals toepasselijk vóór 1 januari 2015, is opnieuw van toepassing vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat huidig artikel 7/1 invoegt, op de werknemers die in toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 zoals het gold op 31 december 2014 reeds onderbrekingsuitkeringen genoten vóór 1 januari 2015, als deze werknemers een nieuwe aanvraag gebaseerd op voormeld artikel 6 indienen en de volgende voorwaarden vervuld zijn :
   - het genot van onderbrekingsuitkeringen tijdelijk werd onderbroken omwille van een vermindering van de arbeidsprestaties groter dan deze genoten vóór 1 januari 2015 of van een schorsing van de arbeidsprestaties voor de specifieke vormen, als bedoeld in artikel 1 van het voormeld besluit van 12 december 2001;
   - de nieuwe aanvraag betreft dezelfde vermindering van arbeidsprestaties als deze genoten vóór 1 januari 2015.]1

  
Art.7/1. [1 Le chapitre III de l'arrêté royal du 12 décembre 2001, pris en exécution du chapitre IV de la loi du 10 août 2001 relative à la conciliation entre l'emploi et la qualité de vie concernant le système du crédit-temps, la diminution de carrière et la réduction des prestations de travail à mi-temps, tel qu'il s'appliquait avant le 1er janvier 2015, est à nouveau d'application, à partir de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal insérant le présent article 7/1, aux travailleurs qui bénéficiaient déjà d'allocations d'interruption avant le 1er janvier 2015 en application de l'article 6 de l'arrêté royal du 12 décembre 2001, tel qu'il était d'application au 31 décembre 2014, lorsque ces travailleurs introduisent une nouvelle demande fondée sur l'article 6 précité et que les conditions suivantes sont remplies :
   - le bénéfice d'allocations d'interruption était temporairement interrompu en raison d'une diminution des prestations de travail plus importante que celle dont ils bénéficiaient avant le 1er janvier 2015 ou d'une suspension des prestations de travail pour des formes spécifiques visées à l'article 1er de l'arrêté précité du 12 décembre 2001;
   - la nouvelle demande porte sur une diminution des prestations identique à celle dont ils bénéficiaient avant le 1er janvier 2015.]1

  
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.
  De bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van kracht voor de werknemers zoals vermeld in artikel 7, derde lid.
Art.8. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2015.
  Les dispositions qui étaient applicables avant l'entrée en vigueur du présent arrêté, restent en vigueur pour les travailleurs mentionnés dans l'article 7, alinéa 3.
Art. 9. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 9. Le ministre qui a l'Emploi dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.