Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
13 OKTOBER 2000. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" (Overeenkomst geregistreerd op 14 november 2000 onder het nummer 55843/CO/214). (NOTA : De wijzigingen van deze CAO, gepubliceerd vanaf 1 juli 2002, zijn niet meer opgenomen in deze tekst).
Titre
13 OCTOBRE 2000. - Convention collective de travail du 13 octobre 2000, conclue au sein de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie, portant coordination des statuts du "Fonds de sécurité d'existence pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie" (Convention enregistrée le 14 novembre 2000 sous le numéro 55843/CO/214). (NOTE : Les modifications de cette CCT publiées à partir du 1er juillet 2002 ne sont pas intégrées à ce texte).
Informations sur le document
Tekst (40)
Texte (40)
HOOFDSTUK I. - Benaming en maatschappelijke zetel.
CHAPITRE I. - Dénomination et siège social.
Artikel 1. Er wordt met ingang van 1 januari 1981 een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk".
Article 1. Le 1er janvier 1981 est institué un Fonds de sécurité d'existence, dénommé "Fonds de sécurité d'existence pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie".
Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Gent op volgend adres : Poortakkerstraat 100, 9051 Gent (Sint-Denijs-Westrem). Hij kan bij beslissing van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk overgebracht worden naar elke andere plaats in België.
Art.2. Le siège social du fonds est établi à Gand à l'adresse suivante : Poortakkerstraat 100, 9051 Gent (Sint-Denijs-Westrem). Il peut être transféré par décision de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie à tout autre endroit en Belgique.
HOOFDSTUK II. - Doel.
CHAPITRE II. - Objet.
Art.3. Het fonds heeft tot doel :
  1° het innen van de bijdragen, nodig voor zijn werking;
  2° het toekennen van aanvullende sociale voordelen aan de bedienden bedoeld bij artikel 4;
  3° de uitkering van deze voordelen te verzekeren;
  4° het financieren en organiseren van opleidings- en tewerkstellingsbevorderende initiatieven voor bedienden door de in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk vertegenwoordigde organisaties;
  5° het ten laste nemen van de bijzondere werkgeversbijdragen op het voltijds en halftijds brugpensioen;
  6° de financiering van de lasten met betrekking tot de verbetering van de industriële relaties en de promotie van de werkgelegenheid in de textielnijverheid en het breiwerk;
  7° de bestuurs- en beheerslasten met betrekking tot de uitbetaling van de sociale voordelen aan de vertegenwoordigende organisaties vergoeden.
Art.3. Le fonds a pour objet :
  1° de percevoir des cotisations, nécessaires à son fonctionnement;
  2° d'octroyer des avantages sociaux complémentaires aux employés visés à l'article 4;
  3° d'assurer la liquidation de ces avantages;
  4° le financement et l'organisation d'initiatives promouvant la formation et l'emploi d'employés par les organisations représentées au sein de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie;
  5° de prendre en charge les cotisations patronales particulières sur la prépension à temps plein et à temps partiel;
  6° le financement des charges relatives à l'amélioration des relations industrielles et la promotion de l'emploi dans l'industrie textile et la bonneterie;
  7° de rétribuer aux organisations représentatives les charges d'administration et de gestion relatives au paiement des avantages sociaux.
HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied.
CHAPITRE III. - Champ d'application.
Art.4. Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en op de bedienden die zij tewerkstellen, welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de werkgevers en hun bedienden waarvan sprake in de litterae c) en d) door het koninklijk besluit van 4 juni 1999 ingelast in artikel 1, § 1, 1°) van het koninklijk besluit van 5 februari 1974 tot oprichting van sommige paritaire comités en tot vaststelling van hun benaming en hun bevoegdheid.
Art.4. Les présents statuts s'appliquent aux employeurs et aux employés qu'ils occupent, ressortissant à la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie, à l'exception des employeurs et de leurs employés dont question aux litterae c) et d) insérés par l'arrêté royal du 4 juin 1999 dans l'article 1, § 1, 1°) de l'arrêté royal du 5 février 1974 instituant certaines commissions paritaires et fixant leur dénomination et leur compétence.
HOOFDSTUK IV. - Toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen.
CHAPITRE IV. - Octroi et liquidation des avantages sociaux complémentaires.
Art.5. De in artikel 4 bedoelde bedienden hebben recht op aanvullende sociale voordelen ten laste van het fonds waarvan de aard, het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de uitkeringsmodaliteiten worden vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Art.5. Les employés visés à l'article 4 ont droit à des avantages sociaux complémentaires à charge du fonds dont la nature, le montant, les conditions d'octroi et les modalités de liquidation sont fixés par une convention collective de travail conclue au sein de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie et rendue obligatoire par arrêté royal.
Art.6. De uitkering van de aanvullende voordelen mag in geen geval afhankelijk gesteld zijn van de storting door de werkgever van de bijdragen welke hem zijn opgelegd.
Art.6. En aucun cas, la liquidation des avantages sociaux complémentaires ne peut être subordonnée au versement par l'employeur des cotisations qui lui incombent.
HOOFDSTUK V. - Opleiding en vorming.
CHAPITRE V. - Formation.
Art.7. In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 doet de textielsector een bijkomende inspanning op het vlak van de vorming en opleiding. Deze bijkomende inspanning wordt gerealiseerd door een bijdrage op de lonen van de jaren 1999 en 2000.
  Aldus levert de textielsector zijn aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.
  Voor de jaren 1999 en 2000 wordt door de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, een trekkingsrecht ten belope van maximum 0,20 pct. van de loonmassa, ingevoerd. Het trekkingsrecht wordt toegekend aan de onderneming die uiterlijk op 31 december 1999 een door de ondernemingsraad goedgekeurd opleidingsplan indient bij het Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad dient het opleidingsplan goedgekeurd te worden door de syndicale delegatie of bij ontstentenis ervan, door het regionaal contactcomité.
  Het bewijs van de in 1999 gedane kosten voor opleidingen in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan dient tegen uiterlijk 31 maart 2000 bij het fonds ingediend te worden. Voor de opleidingen die in 2000 gerealiseerd worden, dient het bewijs van de gedane kosten uiterlijk tegen 31 maart 2001 bij het fonds te worden ingediend.
  Het Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk wordt belast met de uitbetaling van dit trekkingsrecht ten laste van de sectie " Opleiding ". Het trekkingsrecht stemt overeen met het bedrag vermeld op het bewijs van gedane kosten, zonder dat het trekkingsrecht hoger kan zijn dan de bijdrage van 0,20 pct. op de onbegrensde brutolonen van de bedienden die door de onderneming voor het betrokken jaar werd betaald aan het fonds.
Art.7. En exécution de l'accord interprofessionnel 1999-2000, le secteur textile consacre un effort supplémentaire en matière de formation. Cet effort supplémentaire est réalisé par une cotisation sur les salaires des années 1999 et 2000.
  Ainsi, le secteur textile assume sa part dans l'exécution de l'engagement de réaliser un effort supplémentaire en matière de formation permanente, dans le but de mettre la Belgique sur la voie qui après 6 ans mène au niveau moyen des trois pays limitrophes.
  Pour les années 1999 et 2000, en vertu de la convention collective de travail du 22 juin 1999, conclue au sein de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie, est instauré un droit de tirage à concurrence de maximum 0,20 p.c. de la masse salariale. Le droit de tirage est accordé à l'entreprise qui au plus tard le 31 décembre 1999 introduit auprès du Fonds de sécurité d'existence pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie un plan de formation approuvé par le conseil d'entreprise. A défaut de conseil d'entreprise, le plan de formation doit être approuvé par la délégation syndicale ou, à défaut de cette dernière, par le comité de contact régional.
  La preuve des frais exposés en 1999 pour des formations dans le cadre du plan de formation approuvé doit être introduite auprès du fonds au plus tard le 31 mars 2000. Pour les formations réalisées en 2000, la preuve des frais exposés doit être introduite auprès du fonds au plus tard le 31 mars 2001.
  Le Fonds de sécurité d'existence pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie est chargé du paiement de ce droit de tirage à charge de la section " Formation ". Le droit de tirage correspond au montant mentionné sur la preuve des frais exposés, sans que le droit de tirage puisse être supérieur à la cotisation de 0,20 p.c. sur les salaires bruts non-plafonnés des employés que l'entreprise a payée au fonds pour l'année concernée.
HOOFDSTUK VI. - Beheer.
CHAPITRE VI. - Gestion.
Art.8. Het fonds wordt beheerd door een raad van beheer welke paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers en van de bedienden, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. Deze raad bestaat uit tien leden, te weten : vijf vertegenwoordigers van de werkgevers en vijf vertegenwoordigers van de bedienden.
  De leden van de raad van beheer worden aangeduid door het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk onder de gewone of de plaatsvervangende leden van dit comité. Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden lid te zijn van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het paritair comité dat behoort tot dezelfde groep als het lid waarvan het mandaat een einde nam.
Art.8. Le fonds est géré par un conseil d'administration composé paritairement de représentants des employeurs et des employés, représentés à la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie. Ce conseil est composé de dix membres, à savoir : cinq représentants des employeurs et cinq représentants des employés.
  Les membres du conseil d'administration sont désignés par la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie parmi les membres effectifs ou suppléants de cette commission. Leur mandat s'achève lorsqu'ils cessent d'être membres de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie. Dans ce cas, ils sont remplacés par un membre de la commission paritaire appartenant au même groupe que le membre dont le mandat a pris fin.
Art.9. Om de drie jaar duidt de raad van beheer in zijn midden een voorzitter en twee ondervoorzitters aan. Er zal voor het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap een beurtregeling worden toegepast onder de vertegenwoordigers van de werkgevers en van de bedienden. De groep waartoe de voorzitter behoort wordt voor het eerste jaar bij loting aangewezen. De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep der vertegenwoordigers van de bedienden.
Art.9. Le conseil d'administration désigne tous les trois ans en son sein un président et deux vice-présidents. La présidence et la première vice-présidence sont exercées alternativement par un représentant des employeurs et par un représentant des employés. La première année, le groupe auquel appartient le président est désigné au sort. La deuxième vice-présidence appartient toujours au groupe des représentants des employés.
Art.10. De raad van beheer vergadert op uitnodiging van de voorzitter. De voorzitter is gehouden de raad minstens eenmaal per kwartaal bijeen te roepen en telkens wanneer twee leden van de raad erom verzoeken. De uitnodigingen moeten de agenda vermelden. De notulen worden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer en ondertekend door diegene die de vergadering heeft voorgezeten.
  De uittreksels uit de notulen worden ondertekend door de voorzitter of door twee beheerders. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden. De stemming is geldig indien eraan deelgenomen wordt door ten minste één lid van iedere groep en op voorwaarde dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk vermeld werd op de agenda van de bijeenroeping der vergadering.
Art.10. Le conseil d'administration se réunit sur convocation du président. Le président est tenu de convoquer le conseil d'administration au moins chaque trimestre et chaque fois que deux membres au moins du conseil d'administration en font la demande. Les convocations doivent mentionner l'ordre du jour. Les procès-verbaux sont établis par le secrétaire désigné par le conseil d'administration et signés par la personne qui a présidé la séance.
  Les extraits des procès-verbaux sont signés par le président ou par deux administrateurs. Les décisions sont prises à la majorité absolue des voix des membres présents. Le vote est valable s'il est émis par au moins un membre de chaque groupe et à condition que le point mis aux voix ait été porté explicitement à l'ordre du jour de la convocation à la séance.
Art.11. De raad van beheer heeft tot opdracht het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen welke nodig blijken voor zijn goede werking. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheden voor het beheer en de leiding van het fonds. Hij treedt in rechte op uit naam van het fonds op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.
Art.11. Le conseil d'administration a pour mission de gérer le fonds et de prendre toutes les mesures nécessaires à son bon fonctionnement. Il est investi des pouvoirs les plus étendus pour la gestion et l'administration du fonds. Il agit en justice au nom du fonds et à la poursuite et la diligence du président ou de l'administrateur délégué à cet effet.
Art.12. De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer zijner leden of zelfs aan derden overdragen. Voor alle andere handelingen dan die waarvoor door de raad van beheer bijzondere opdrachten werden gegeven, volstaat de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één van iedere groep, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken, opdat het fonds geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden.
Art.12. Le conseil d'administration peut déléguer des attributions spéciales à un ou plusieurs de ses membres ou même à des tiers. Pour tous les actes autres que ceux pour lesquels le conseil a donné un mandat spécial, il suffit, afin que le fonds soit valablement représenté envers des tiers, d'apposer des signatures conjointes de deux administrateurs, un de chaque groupe, sans que ces administrateurs ne doivent témoigner d'une délibération ou d'une autorisation.
Art.13. De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan ten gevolge van hun beheer, ten opzichte der verbintenissen van het fonds.
Art.13. Les administrateurs ne sont responsables que de l'exécution de leur mandat et ils n'endossent à l'égard des engagements du fonds aucune responsabilité personnelle de par leur gestion.
HOOFDSTUK VII. - Financiering.
CHAPITRE VII. - Financement.
Art.14. De financiering van de aanvullende sociale voordelen gebeurt :
  a) voor de rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode 1981-1985 door renteloze voorschotten ten laste van het Ministerie van Economische Zaken en door een werkgeversbijdrage.
  Deze werkgeversbijdrage dekt tot op 31 december 1985 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven en wordt vanaf 1 januari 1986 aangewend ter terugbetaling van de renteloze voorschotten;
  b) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1986 tot 31 december 1989 door de begroting van het Ministerie van Economische Zaken;
  c) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 1990, door een werkgeversbijdrage;
  d) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1991 tot 31 december 1992, door een bijkomende werkgeversbijdrage;
  e) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1993 tot 31 december 1994, door een bijkomende werkgeversbijdrage;
  f) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996, door een bijkomende werkgeversbijdrage;
  g) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1998, door de werkgeversbijdrage vermeld onder littera f);
  h) voor de nieuwe rechthebbenden van het voltijds brugpensioenstelsel en van het halftijds brugpensioenstelsel tijdens de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, door de bijdrage vastgesteld in artikel 16 littera b) van huidige statuten.
Art.14. Le financement des avantages sociaux complémentaires se fait comme suit :
  a) pour les prépensionnés bénéficiaires au cours de la période 1981-1985, sous forme d'avances sans intérêt à charge du Ministère des Affaires économiques et par une cotisation patronale.
  Cette cotisation patronale couvre jusqu'au 31 décembre 1985 1 p.c. des dépenses annuelles et est, à partir du 1er janvier 1986, affectée au remboursement des avances sans intérêt;
  b) pour les nouveaux prépensionnés bénéficiaires au cours de la période du 1er janvier 1986 au 31 décembre 1989, par le budget du Ministère des Affaires économiques;
  c) pour les nouveaux prépensionnés bénéficiaires au cours de la période du 1er janvier 1990 au 31 décembre 1990, par une cotisation patronale;
  d) pour les nouveaux prépensionnés bénéficiaires au cours de la période du 1er janvier 1991 au 31 décembre 1992, par une cotisation patronale supplémentaire;
  e) pour les nouveaux bénéficiaires, prépensionnés au cours de la période du 1er janvier 1993 au 31 décembre 1994, par une cotisation patronale supplémentaire;
  f) pour les nouveaux bénéficiaires, prépensionnés au cours de la période du 1er janvier 1995 au 31 décembre 1996, par une cotisation patronale supplémentaire;
  g) pour les nouveaux bénéficiaires, prépensionnés au cours de la période du 1er janvier 1997 au 31 décembre 1998, par la cotisation patronale dont question au littera f);
  h) pour les nouveaux bénéficiaires du régime de prépension à temps plein et de la prépension à mi-temps au cours de la période du 1er janvier 1999 au 31 décembre 2000, par la cotisation patronale fixée à l'article 16 littera b) des présents statuts.
Art.15. a) De renteloze voorschotten waarvan sprake in artikel 14, a) worden trimestrieel en bij voorbaat op basis van een jaarlijkse begroting ter beschikking gesteld van het fonds.
  De renteloze voorschotten dekken 99 pct. van de uitgaven, voortvloeiend uit de uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5 ten aanzien van de rechthebbende bruggepensioneerden aangeduid in artikel 14, a).
  b) de werkgeversbijdragen voorzien onder artikel 14, a) worden volgens de bepalingen van artikel 17 geïnd en ieder jaar in de loop van de maand februari op de rekening van het Ministerie van Economische Zaken gestort, tot op het ogenblik dat de renteloze voorschotten terugbetaald zijn.
Art.15. a) Les avances sans intérêt, dont question à l'article 14, a), sont mises trimestriellement et anticipativement sur base d'un budget annuel à la disposition du fonds.
  Les avances sans intérêt couvrent 99 p.c. des dépenses découlant de l'exécution de la convention collective de travail visée à l'article 5 à l'égard des prépensionnés bénéficiaires désignés à l'article 14, a).
  b) Les cotisations patronales prévues à l'article 14, a) sont perçues selon les modalités de l'article 17 et sont versées annuellement dans le courant du mois de février sur le compte du Ministère des affaires économiques, jusqu'au moment où les avances sans intérêt seront remboursées.
Art.16. a) De werkgeversbijdrage voorzien onder artikel 14, a) bedraagt 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven voortvloeiend uit de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5 ten aanzien van de rechthebbende bruggepensioneerden aangeduid in artikel 14, a).
  Zij is vastgesteld op 150 BEF per jaar per bediende voorkomend op de RSZ-staat van het eerste kwartaal van het desbetreffende jaar.
  b) Voor de financiering van de sociale begeleiding, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 februari 1987 betreffende de sociale begeleiding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 april 1988, wordt de bijdragevoet vastgesteld op 1 pct. van de brutolonen begrensd op 74 325 BEF per maand.
  Deze bijdrage wordt geïnd op de lonen van de vier kwartalen 1986, uitgekeerd door de in artikel 4 bedoelde werkgevers.
  Vanaf 1 januari 1987 wordt deze bijdragevoet vastgesteld op 0,35 pct. van de brutolonen begrensd op 74 325 BEF per maand.
  Deze bijdrage wordt voor het eerst geïnd op de lonen uitbetaald door de in artikel 4 bedoelde werkgevers vanaf het eerste kwartaal 1987.
  De loongrens wordt aangepast bij het begin van ieder jaar overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad en blijft geldig voor gans het betrokken kalenderjaar.
  Vanaf 1 januari 1989 is voormelde bijdrage van 0,35 pct. bestemd voor de financiering van de aanvullende vergoeding voor de bruggepensioneerden bedoeld bij artikel 14, c), en voor de financiering van de sociale begeleiding vastgesteld bij voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 24 februari 1987.
  Vanaf 1 januari 1991 wordt de bijdrage van 0,35 pct. vermeld in vorige alinea verhoogd met 0,25 pct. en aldus op 0,60 pct. gebracht.
  Vanaf 1 januari 1992 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,25 pct. verhoogd en aldus op 0,85 pct. gebracht.
  Vanaf 1 januari 1994 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,25 pct. verhoogd en aldus op 1,10 pct. gebracht.
  Vanaf 1 januari 1995 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,30 pct. verhoogd en aldus op 1,40 pct. gebracht.
  De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,40 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1995 en 1996 gedurende acht kwartalen geschorst.
  Vanaf 1 januari 1997 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,40 pct. verhoogd en aldus op 1,80 pct. gebracht.
  De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,80 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1997 en 1998 gedurende acht kwartalen geschorst.
  Vanaf 1 januari 1999 wordt de bijdrage van 1,80 pct. met 0,35 pct. verminderd zodat deze bijdrage van 1,80 pct. wordt teruggebracht op 1,45 pct.
  De inning van deze bijdrage van 1,45 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1999 en 2000 gedurende acht kwartalen geschorst.
  Vanaf 1 januari 2001 wordt deze bijdrage opnieuw op 1,45 pct. gebracht.
  c) Voor de financiering van de initiatieven waarvan sprake in artikel 3, 4°, wordt door het fonds, met ingang van 1 januari 1991 voor de jaren 1991 en 1992 een bijdrage geïnd van 0,25 pct. berekend op het volledig loon van de bedienden zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
  Met ingang van 1 januari 1993 wordt deze bijdrage voor de jaren 1993 en 1994 vastgesteld op 0,15 pct. van deze lonen.
  Met ingang van 1 januari 1995 wordt deze bijdrage voor het jaar 1995 vastgesteld op 0,15 pct. van deze lonen.
  Met ingang van 1 januari 1996 wordt deze bijdrage voor het jaar 1996 vastgesteld op 0,20 pct. van deze lonen.
  Met ingang van 1 januari 1997 wordt deze bijdrage voor de jaren 1997 en 1998 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.
  Met ingang van 1 januari 1999 wordt deze bijdrage voor de jaren 1999 en 2000 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.
  Daarenboven wordt met ingang van 1 januari 1999 en voor dezelfde periode een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,20 pct. geïnd ter financiering van het in artikel 7 bedoeld trekkingsrecht, zodat de totale werkgeversbijdrage voor de jaren 1999 en 2000 is vastgesteld op 0,30 pct. van deze lonen.
Art.16. a) La cotisation patronale prévue à l'article 14, a) s'élève à 1 p.c. des dépenses annuelles découlant de la convention collective de travail visée à l'article 5 à l'égard des prépensionnés bénéficiaires désignés à l'article 14, a).
  Elle est fixée à 150 BEF par an par employé figurant sur la déclaration O.N.S.S. du premier trimestre de l'année considérée.
  b) Pour le financement de l'accompagnement social, fixé par la convention collective de travail du 24 février 1987 concernant l'accompagnement social, rendue obligatoire par arrêté royal du 12 avril 1988, le taux de cotisation est fixé à 1 p.c. des rémunérations brutes plafonnées à 74 325 BEF par mois.
  Cette cotisation est perçue sur les appointements des quatre trimestres de 1986 payés par les employeurs visés à l'article 4.
  A partir du 1er janvier 1987, ce taux de cotisation est fixé à 0,35 p.c. des rémunérations brutes plafonnées à 74 325 BEF par mois.
  Cette cotisation est perçue pour la première fois sur les appointements payés par les employeurs visés à l'article 4 à partir du premier trimestre 1987.
  Le plafond est adapté au début de chaque année conformément à la convention collective de travail n° 17 conclue le 19 décembre 1974 au Conseil national du travail et reste valable pour toute l'année civile concernée.
  A partir du 1er janvier 1989, la cotisation de 0,35 p.c. précitée est destinée au financement de l'indemnité complémentaire pour les prépensionnés visés à l'article 14 c), et au financement de l'accompagnement social fixé par la convention collective de travail du 24 février 1987 précitée.
  A partir du 1er janvier 1991, la cotisation de 0,35 p.c. mentionnée à l'alinéa précédent est majorée de 0,25 p.c. et ainsi portée à 0,60 p.c.
  A partir du 1er janvier 1992, cette même cotisation est à nouveau majorée de 0,25 p.c. et ainsi portée à 0,85 p.c.
  A partir du 1er janvier 1994, cette même cotisation est à nouveau majorée de 0,25 p.c. et ainsi portée à 1,10 p.c.
  A partir du 1er janvier 1995, cette même cotisation est à nouveau majorée de 0,30 p.c. et ainsi portée à 1,40 p.c.
  La perception de la cotisation patronale de 1,40 p.c. est suspendue à raison de 0,20 p.c. pour les années 1995 et 1996 pendant huit trimestres.
  A partir du 1er janvier 1997, cette même cotisation est à nouveau majorée de 0,40 p.c. et est ainsi portée à 1,80 p.c.
  La perception de la cotisation patronale de 1,80 p.c. est suspendue à raison de 0,20 p.c. pour les années 1997 et 1998 pendant huit trimestres.
  A partir du 1er janvier 1999, cette cotisation de 1,80 p.c. est diminuée de 0,35 p.c., de sorte que cette cotisation de 1,80 p.c. est ramenée à 1,45 p.c.
  La perception de cette cotisation de 1,45 p.c. est suspendue à raison de 0,20 p.c. pour les années 1999 et 2000 pendant huit trimestres.
  A partir du 1er janvier 2001, cette cotisation est à nouveau portée à 1,45 p.c.
  c) Pour le financement des initiatives dont question à l'article 3, 4°, une cotisation de 0,25 p.c. calculée sur le salaire complet des employés comme défini à l'article 23 de la loi du 29 juin 1981 contenant les principes généraux de la sécurité sociale pour les travailleurs salariés, est perçue par le fonds à partir du 1er janvier 1991 pour les années 1991 et 1992.
  A partir du 1er janvier 1993 la cotisation perçue pour les années 1993 et 1994 est fixée à 0,15 p.c. de ces salaires.
  A partir du 1er janvier 1995 la cotisation perçue pour l'année 1995 est fixée à 0,15 p.c. de ces salaires.
  A partir du 1er janvier 1996 la cotisation perçue pour l'année 1996 est fixée à 0,20 p.c. de ces salaires.
  A partir du 1er janvier 1997 la cotisation perçue pour les années 1997 et 1998 est fixée à 0,10 p.c. de ces salaires.
  A partir du 1er janvier 1999 cette cotisation perçue pour les années 1999 et 2000 est fixée à 0,10 p.c. de ces salaires.
  Par ailleurs, une cotisation supplémentaire de 0,20 p.c., pour le financement du droit de tirage prévu à l'article 7, est perçue à partir du 1er janvier 1999 et pour la même période, de sorte que la cotisation patronale globale pour les années 1999 et 2000 est fixée à 0,30 p.c. de ces salaires.
Art.17. a) De werkgeversbijdrage voorzien onder artikel 16, a) wordt door het fonds geïnd op het einde van het eerste kwartaal.
  b) De werkgeversbijdragen voorzien onder artikel 16, b) en 16, c) van huidige statuten worden om het kwartaal door het fonds geïnd.
  Deze bijdragen moeten door de werkgever gestort worden op een door de raad van beheer bepaalde rekening. De vervaldata voor de betaling ervan zijn vastgesteld op respectievelijk 30 april, 31 juli, 31 oktober en 31 januari.
Art.17. a) La cotisation patronale prévue à l'article 16, a) est perçue par le fonds à la fin du premier trimestre.
  b) Les cotisations patronales prévues à l'article 16, b) et 16, c) des présents statuts sont perçues trimestriellement par le fonds.
  Ces cotisations doivent être versées par l'employeur sur un compte fixé par le conseil d'administration. Les dates d'échéance pour leur paiement sont respectivement fixées aux 30 avril, 31 juillet, 31 octobre et 31 janvier.
Art.18. Ter staving van de verschuldigde bijdragen stuurt de werkgever, volgens modaliteiten en termijnen vastgesteld door de beheerraad van het fonds, een aangifte of formulier welke door het fonds worden verstrekt.
Art.18. A l'appui des cotisations dues et selon les modalités et délais fixés par le conseil d'administration du fonds, l'employeur envoie une déclaration ou un formulaire délivrés par le fonds.
Art.19. Voor elk kwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben, is vanaf de eerste dag volgend op de in artikel 17 bepaalde vervaldag, de werkgever verplicht een verhoging van 10 pct. op het bedrag van de verschuldigde bijdragen te betalen, verhoogd met een nalatigheidsintrest gelijk aan deze van toepassing op de RSZ-bijdragen, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling is vereist.
  Zowel voor de inning van de bijdragen als voor de betaling der sociale vergoedingen geldt de verjaringstermijn toegepast door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Art.19. Pour chaque trimestre auquel se rapportent les cotisations dont question à l'article 17, l'employeur est obligé de payer une majoration de 10 p.c. sur le montant des cotisations dues, augmentée d'un intérêt de retard égal à celui d'application sur les cotisations O.N.S.S., sans qu'une mise en demeure ne soit nécessaire à cet effet.
  Aussi bien pour la perception des cotisations que pour le paiement des allocations sociales, le délai de prescription correspond à celui appliqué par l'Office national de sécurité sociale.
Art.20. Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, kan het bedrag der bijdragen slechts gewijzigd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Art.20. Sans préjudice de l'application de l'article 14 de la loi du 7 janvier 1958, concernant les fonds de sécurité d'existence, le montant des cotisations ne peut être modifié que par convention collective de travail conclue au sein de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie et rendue obligatoire par arrêté royal.
HOOFDSTUK VIII. - Begrotingen en rekeningen.
CHAPITRE VIII. - Budgets et comptes.
Art.21. De rekeningen van het fonds zullen jaarlijks ter plaatse worden nagezien door de Inspectie van Financiën bij het Ministerie van Economische Zaken en door de bevoegde diensten van dit Ministerie.
  Het fonds zal elk jaar vóór 28 februari de stand der rekeningen voorleggen aan het Ministerie van Economische Zaken. De begroting voor het volgende jaar zal vóór 31 december voorgelegd worden aan het Ministerie van Economische Zaken. Een herziening van de begroting is mogelijk vóór 1 juli.
Art.21. Les comptes du fonds seront vérifiés, annuellement et sur place, par l'inspection des finances auprès du Ministère des Affaires économiques et par les services compétents de ce Ministère.
  Le fonds soumettra chaque année avant le 28 février, la situation des comptes au Ministère des Affaires économiques. Le budget pour l'année suivante sera soumis au Ministère des affaires économiques avant le 31 décembre. Une révision du budget est possible avant le 1er juillet.
Art.22. Het dienstjaar neemt een aanvang op 1 januari en sluit op 31 december.
Art.22. L'exercice prend cours le 1er janvier et se clôture le 31 décembre.
Art.23. Elk jaar wordt, uiterlijk tijdens de maand december, een begroting voor het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk voorgelegd.
Art.23. Chaque année, au plus tard pendant le mois de décembre, un budget est soumis à l'approbation, pour l'année suivante, de la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie.
Art.24. Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenplichtig gebied voldoende omschreven te zijn.
Art.24. Les comptes de l'année révolue sont clôturés le 31 décembre. La clôture et le bilan doivent être suffisamment précisés en matière comptable.
HOOFDSTUK IX. - Toezicht.
CHAPITRE IX. - Contrôle.
Art.25. De raad van beheer, alsmede de bij toepassing van artikel 12 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid door het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk aangewezen revisor of accountant, brengen jaarlijks ieder een schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar.
Art.25. Le conseil d'administration, ainsi que le réviseur ou expert-comptable, désignés par la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie, en application de l'article 12 de la loi du 7 janvier 1958 concernant les fonds de sécurité d'existence, font annuellement chacun un rapport écrit concernant l'accomplissement de leur mission pendant l'année révolue.
Art.26. De balans, samen met hoger bedoelde schriftelijke jaarlijkse verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand juni ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk voorgelegd te worden.
Art.26. Le bilan, conjointement avec les rapports annuels écrits visés ci-dessus, doivent être soumis pour approbation à la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie pendant le mois de juin au plus tard.
HOOFDSTUK X. - Vereffening.
CHAPITRE X. - Liquidation.
Art.27. De in artikel 15 voorziene renteloze voorschotten worden terugbetaald door het fonds. De terugbetaling zal jaarlijks gebeuren en beginnen na een periode van vijf jaar. Ze zal gelijk zijn aan de opbrengst van één bijkomende werkgeversbijdrage, die vanaf 1 januari 1986 zal geheven worden. De bijdragevoet van deze bijkomende bijdrage zal minstens gelijk zijn aan de gemiddelde bijdragevoet vastgesteld voor de jaren 1981 tot en met 1985.
Art.27. Les avances sans intérêt prévues à l'article 15 sont remboursées par le fonds. Le remboursement se fera annuellement et commencera après une période de cinq ans. Il sera égal au produit de la cotisation patronale supplémentaire qui sera prélevée à partir du 1er janvier 1986. Le taux de cette cotisation supplémentaire sera au moins égal au taux de cotisation moyen fixé pour les années 1981 jusque et y compris 1985.
HOOFDSTUK XI. - Ontbinding.
CHAPITRE XI. - Dissolution.
Art.28. Het fonds kan ontbonden worden bij éénparige beslissing van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, nadat het zijn verplichtingen voortvloeiend uit de protocollaire overeenkomst van 17 maart 1981 tussen de werkgevers en de werknemersorganisaties, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Werkgelegenheid tot toekenning van een aanvullende vergoeding door middel van een conventioneel brugpensioen heeft nagekomen, en na terugbetaling van de in artikel 27 bedoelde voorschotten.
Art.28. La dissolution du Fonds peut avoir lieu sur décision unanime de la Commission Paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie, lorsqu'il a satisfait à ses obligations résultant de l'accord protocolaire du 17 mars 1981 entre les organisations patronales et syndicales, le Ministre des affaires économiques et le Ministre de l'Emploi, octroyant une indemnité complémentaire sous forme d'une prépension conventionnelle, et après que les avances visées à l'article 27 ont été remboursées.
Art. 29. Ingeval bij de ontbinding van het fonds gelden beschikbaar blijven, wijst het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk de vereffenaars aan en bepaalt hun bevoegdheden en bezoldiging.
  Het overblijvend vermogen van het fonds krijgt dan volgende bestemming :
  De rechthebbende bedienden ontvangen vanaf de datum van het in vereffening stellen van het fonds en tot volledige uitputting van het overblijvende vermogen van het fonds, de aanvullende sociale voordelen vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 5 van deze statuten.
  Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor onbepaalde duur. Zij heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000. Zij kan door één van de partijen worden opgezegd met een opzegging van 3 maanden betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het paritair comité.
  Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 november 2001.
  (Voor het KB, zie %%2001-11-23/54%%)
  De Minister van Werkgelegenheid,
  Mevr. L. ONKELINX.
Art. 29. Lorsque des liquidités restent disponibles lors de la dissolution du fonds, la Commission paritaire pour employés de l'industrie textile et de la bonneterie désigne les liquidateurs, détermine leurs pouvoirs et fixe leurs rémunérations.
  Les capitaux restants du fonds sont répartis comme suit :
  Les employés bénéficiaires reçoivent les avantages sociaux complémentaires, fixés par convention collective de travail conclue en application de l'article 5 de ces statuts, à partir de la date de la mise en liquidation du fonds et jusqu'à épuisement complet des capitaux restants du fonds.
  Cette convention collective est conclue pour une durée indéterminée. Elle produit ses effets le 1er janvier 2000. Elle peut être dénoncée par une des parties moyennant un préavis de trois mois notifié par lettre recommandée au président de la commission paritaire.
  Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 23 novembre 2001.
  (Pour l'AR, voir %%2001-11-23/54%%)
  La Ministre de l'Emploi,
  Mme L. ONKELINX.