Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder:
1° "BIM": Brussels Instituut voor Milieubeheer;
2° "Minister": de Minister bevoegd voor Waterbeleid;
3° "Ministerie": de Diensten B4 en A5 van het Bestuur Uitrusting en Vervoer van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
4° "zoet water": van nature voorkomend water met een laag gehalte aan zouten dat meestal geschikt wordt bevonden voor onttrekking en behandeling voor de bereiding van drinkwater;
5° "grondwater": al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of de ondergrond staat;
6° "stikstofverbindingen": elke stikstof bevattende stof, met uitzondering van gasvormige moleculaire stikstof;
7° "dieren": alle voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren;
8° "meststof": elke één of meer stikstofverbindingen bevattende stof die op het land wordt gestrooid ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke meststof, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;
9° "kunstmest": elke met een industrieel proces vervaardigde meststof;
10° "dierlijke mest": dierlijke uitwerpselen of een mengsel van stalstrooi en dierlijke uitwerpselen alsook producten ervan;
11° "bemesting": bodemverrijking door verspreiding op het bodemoppervlak, injectie in de bodem, het onderwerken of vermengen met de oppervlaktelagen;
12° "eutrofiëring" een verrijking van het water door stikstofverbindingen die een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen veroorzaken met als gevolg een verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de bewuste waterkwaliteit;
13° "verontreiniging": het direct of indirect lozen van stikstofverbindingen uit agrarische bronnen in het watermilieu waardoor de volksgezondheid in gevaar kan worden gebracht, de levende rijkdommen en het aquatisch ecosysteem kunnen worden geschaad, de recreatiemogelijkheden kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd;
14° "kwetsbare zones": stukken land waarvan de schuine hellingen afwateren in water dat verontreinigd kan worden door stikstofverbindingen uit agrarische bronnen; de Minister heeft de lijst van die stukken land opgesteld.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
19 NOVEMBER 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Titre
19 NOVEMBRE 1998. - Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Informations sur le document
Numac: 1998031517
Datum: 1998-11-19
Info du document
Numac: 1998031517
Date: 1998-11-19
Tekst (18)
Texte (19)
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par:
1° "IBGE": Institut bruxellois pour la Gestion de l'Environnement;
2° "Ministre": le Ministre ayant la Politique de l'eau dans ses attributions;
3° "Ministère": les Services B4 et A5 de l'Administration de l'Equipement et de la politique des Déplacements du Ministère de la Région de BruxellesCapitale;
4° "eaux douces": les eaux qui se présentent à l'état naturel avec une faible teneur en sels et généralement considérées comme pouvant être captées et traitées en vue de la production d'eau potable;
5° "eaux souterraines": toutes les eaux se trouvant sous la surface du sol dans la zone de saturation et qui sont en contact avec le sol ou le soussol;
6° "composés azotés": toute substance contenant de l'azote, à l'exception de l'azote moléculaire gazeux;
7° "animaux": tous les animaux élevés à des fins d'exploitation ou à des fins lucratives;
8° "fertilisant": toute substance contenant un ou des composés azotés épandue sur les sols afin d'améliorer la croissance de la végétation, y compris les effluents d'élevage, les résidus des élevages piscicoles et les boues d'épuration;
9° "engrais chimiques": tout fertilisant fabriqué selon un procédé industriel;
10° "effluent d'élevage": les déjections d'animaux ou un mélange de litière et de déjections d'animaux, même s'ils ont subi une transformation;
11° "épandage": l'apport au sol de matières par projection à la surface du sol, injection, enfouissement ou brassage avec les couches superficielles du sol;
12° "eutrophisation": l'enrichissement de l'eau en composés azotés, provoquant un développement accéléré des algues et des végétaux d'espèces supérieures qui perturbe l'équilibre des organismes présents dans l'eau et entraîne une dégradation de la qualité de l'eau en question;
13° "pollution": le rejet de composés azotés de sources agricoles dans le milieu aquatique, directement ou indirectement, ayant des conséquences de nature à mettre en danger la santé humaine, à nuire aux ressources vivantes et au système écologique aquatique, à porter atteinte aux agréments ou à gêner d'autres utilisations légitimes des eaux;
14° "zones vulnérables": les terres dont les bassins versants alimentent des eaux susceptibles d'être polluées par des composés azotés d'origine agricole et désignées dans une liste arrêtée par le Ministre.
1° "IBGE": Institut bruxellois pour la Gestion de l'Environnement;
2° "Ministre": le Ministre ayant la Politique de l'eau dans ses attributions;
3° "Ministère": les Services B4 et A5 de l'Administration de l'Equipement et de la politique des Déplacements du Ministère de la Région de BruxellesCapitale;
4° "eaux douces": les eaux qui se présentent à l'état naturel avec une faible teneur en sels et généralement considérées comme pouvant être captées et traitées en vue de la production d'eau potable;
5° "eaux souterraines": toutes les eaux se trouvant sous la surface du sol dans la zone de saturation et qui sont en contact avec le sol ou le soussol;
6° "composés azotés": toute substance contenant de l'azote, à l'exception de l'azote moléculaire gazeux;
7° "animaux": tous les animaux élevés à des fins d'exploitation ou à des fins lucratives;
8° "fertilisant": toute substance contenant un ou des composés azotés épandue sur les sols afin d'améliorer la croissance de la végétation, y compris les effluents d'élevage, les résidus des élevages piscicoles et les boues d'épuration;
9° "engrais chimiques": tout fertilisant fabriqué selon un procédé industriel;
10° "effluent d'élevage": les déjections d'animaux ou un mélange de litière et de déjections d'animaux, même s'ils ont subi une transformation;
11° "épandage": l'apport au sol de matières par projection à la surface du sol, injection, enfouissement ou brassage avec les couches superficielles du sol;
12° "eutrophisation": l'enrichissement de l'eau en composés azotés, provoquant un développement accéléré des algues et des végétaux d'espèces supérieures qui perturbe l'équilibre des organismes présents dans l'eau et entraîne une dégradation de la qualité de l'eau en question;
13° "pollution": le rejet de composés azotés de sources agricoles dans le milieu aquatique, directement ou indirectement, ayant des conséquences de nature à mettre en danger la santé humaine, à nuire aux ressources vivantes et au système écologique aquatique, à porter atteinte aux agréments ou à gêner d'autres utilisations légitimes des eaux;
14° "zones vulnérables": les terres dont les bassins versants alimentent des eaux susceptibles d'être polluées par des composés azotés d'origine agricole et désignées dans une liste arrêtée par le Ministre.
Art.2. Dit besluit strekt ertoe:
1° de verontreiniging van het zoet en grondwater die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;
2° verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen.
1° de verontreiniging van het zoet en grondwater die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen;
2° verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen.
Art.2. Le présent arrêté vise à:
1° réduire la pollution des eaux douces et des eaux souterraines provoquée ou induite par les nitrates à partir de sources agricoles;
2° prévenir toute nouvelle pollution de ce type.
1° réduire la pollution des eaux douces et des eaux souterraines provoquée ou induite par les nitrates à partir de sources agricoles;
2° prévenir toute nouvelle pollution de ce type.
Art.3. Desgevallend duidt de Minister op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de kwetsbare zones aan op basis van de in artikel 4 bepaalde criteria.
De lijst van de aangeduide kwetsbare zones wordt minstens om de vier jaar opnieuw door de Minister bezien, herzien of aangevuld teneinde rekening te houden met veranderingen en bij de vorige aanduiding onvoorziene factoren.
De lijst van de aangeduide kwetsbare zones wordt minstens om de vier jaar opnieuw door de Minister bezien, herzien of aangevuld teneinde rekening te houden met veranderingen en bij de vorige aanduiding onvoorziene factoren.
Art.3. Le Ministre désigne, s'il échet, sur le territoire de la Région de Bruxelles-Capitale, des zones vulnérables suivant les critères repris à l'article 4.
Le Ministre réexamine, révise, complète, au minimum tous les quatre ans, la liste des zones vulnérables désignées afin de tenir compte des changements et des facteurs imprévisibles au moment de la désignation précédente.
Le Ministre réexamine, révise, complète, au minimum tous les quatre ans, la liste des zones vulnérables désignées afin de tenir compte des changements et des facteurs imprévisibles au moment de la désignation précédente.
Art.4. De kwetsbare zones worden bepaald op basis van de volgende criteria:
1° voor het in aanmerking komende zoet oppervlaktewater gaat het om de zones van het grondgebied die een verontreiniging van dit oppervlaktewater veroorzaken of tot de verontreiniging ervan bijdragen, wanneer dit zoet oppervlaktewater een hogere nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dan de norm van richtlijn 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor produktie van drinkwater in de Lid-Staten.
2° voor het in aanmerking komend grondwater gaat het om de zones van het grondgebied die een verontreiniging van dit grondwater veroorzaken of tot de verontreiniging ervan bijdragen, wanneer dit grondwater een hogere nitraatconcentratie dan 50 milligram per liter bevat of dreigt te bevatten indien de maatregelen waarin artikel 6 voorziet, achterwege blijven.
Bij het toepassen van deze criteria wordt tevens met de volgende elementen rekening gehouden:
1° de fysische en milieukenmerken van het water en het land;
2° de huidige kennis van het gedrag van stikstofverbindingen in het milieu (water en bodem);
3° de huidige kennis van het effect van de overeenkomstig artikel 6 genomen maatregelen.
1° voor het in aanmerking komende zoet oppervlaktewater gaat het om de zones van het grondgebied die een verontreiniging van dit oppervlaktewater veroorzaken of tot de verontreiniging ervan bijdragen, wanneer dit zoet oppervlaktewater een hogere nitraatconcentratie bevat of dreigt te bevatten dan de norm van richtlijn 75/440/EEG van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor produktie van drinkwater in de Lid-Staten.
2° voor het in aanmerking komend grondwater gaat het om de zones van het grondgebied die een verontreiniging van dit grondwater veroorzaken of tot de verontreiniging ervan bijdragen, wanneer dit grondwater een hogere nitraatconcentratie dan 50 milligram per liter bevat of dreigt te bevatten indien de maatregelen waarin artikel 6 voorziet, achterwege blijven.
Bij het toepassen van deze criteria wordt tevens met de volgende elementen rekening gehouden:
1° de fysische en milieukenmerken van het water en het land;
2° de huidige kennis van het gedrag van stikstofverbindingen in het milieu (water en bodem);
3° de huidige kennis van het effect van de overeenkomstig artikel 6 genomen maatregelen.
Art.4. Les zones vulnérables sont déterminées en fonction des critères suivants:
1° pour les eaux douces de surface considérées, ce sont les zones du territoire qui alimentent et qui contribuent à la pollution de ces eaux de surface qui contiennent ou risquent de contenir, si les mesures prévues à l'article 6 ne sont pas prises, une concentration de nitrates supérieure à celle prévue par la Directive 75/440/CEE du 16 juin 1975 concernant la qualité requise des eaux superficielles destinées à la production d'eau alimentaire dans les Etats membres.
2° pour les eaux souterraines considérées, ce sont les zones du territoire qui alimentent et qui contribuent à la pollution de ces eaux souterraines qui contiennent ou risquent de contenir, si les mesures prévues à l'article 6 ne sont pas prises, une concentration en nitrates supérieure à 50 milligrammes par litre.
Dans l'application de ces critères, il est également tenu compte:
1° des caractéristiques physiques et environnementales des eaux et des terres;
2° des connaissances actuelles concernant le comportement des composés azotés dans l'environnement (eaux et sols);
3° des connaissances actuelles concernant l'incidence des mesures prises conformément à l'article 6.
1° pour les eaux douces de surface considérées, ce sont les zones du territoire qui alimentent et qui contribuent à la pollution de ces eaux de surface qui contiennent ou risquent de contenir, si les mesures prévues à l'article 6 ne sont pas prises, une concentration de nitrates supérieure à celle prévue par la Directive 75/440/CEE du 16 juin 1975 concernant la qualité requise des eaux superficielles destinées à la production d'eau alimentaire dans les Etats membres.
2° pour les eaux souterraines considérées, ce sont les zones du territoire qui alimentent et qui contribuent à la pollution de ces eaux souterraines qui contiennent ou risquent de contenir, si les mesures prévues à l'article 6 ne sont pas prises, une concentration en nitrates supérieure à 50 milligrammes par litre.
Dans l'application de ces critères, il est également tenu compte:
1° des caractéristiques physiques et environnementales des eaux et des terres;
2° des connaissances actuelles concernant le comportement des composés azotés dans l'environnement (eaux et sols);
3° des connaissances actuelles concernant l'incidence des mesures prises conformément à l'article 6.
Art.5. § 1. De in bijlage I bij dit besluit opgenomen Code van goede landbouwpraktijken heeft betrekking op de bescherming van al het grond- en oppervlaktewater van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Deze Code dient vrijwillig door de landbouwer te worden nageleefd behalve indien hij in een onder artikel 6 bedoeld actieprogramma wordt opgenomen, in welk geval hij bindende kracht krijgt.
§ 2. De Minister zorgt ervoor dat de Code van goede landbouwpraktijken bij de landbouwers bekend wordt gemaakt.
Deze Code dient vrijwillig door de landbouwer te worden nageleefd behalve indien hij in een onder artikel 6 bedoeld actieprogramma wordt opgenomen, in welk geval hij bindende kracht krijgt.
§ 2. De Minister zorgt ervoor dat de Code van goede landbouwpraktijken bij de landbouwers bekend wordt gemaakt.
Art.5. § 1er. Le Code de bonne pratique agricole figurant à l'annexe I du présent arrêté s'applique à la protection de toutes les eaux souterraines et de toutes les eaux de surface par les nitrates d'origine agricole.
Ce Code est mis en oeuvre volontairement par les agriculteurs sauf s'il est intégré à un programme d'action visé à l'article 6 auquel cas, il revêt un caractère obligatoire.
§ 2. Le Ministre organise la diffusion du Code de bonne pratique agricole auprès des agriculteurs.
Ce Code est mis en oeuvre volontairement par les agriculteurs sauf s'il est intégré à un programme d'action visé à l'article 6 auquel cas, il revêt un caractère obligatoire.
§ 2. Le Ministre organise la diffusion du Code de bonne pratique agricole auprès des agriculteurs.
Art.6. § 1. De Minister stelt voor de kwetsbare zones een of meerdere actieprogramma's op die bindende kracht hebben en ertoe strekken de verontreiniging van het water door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen.
§ 2. De actieprogramma's bevatten minstens de maatregelen die in bijlage II bij dit besluit vermeld zijn alsook deze die in de Code van goede landbouwpraktijken voorkomen, met uitzondering van de maatregelen die door die van bijlage II vervangen zijn.
§ 3. Het BIM ziet erop toe dat de actieprogramma's nageleefd worden en stelt hiertoe een controleprogramma op.
§ 4. De actieprogramma's worden minstens om de vier jaar opnieuw door de Minister bekeken en desnoods herzien.
§ 2. De actieprogramma's bevatten minstens de maatregelen die in bijlage II bij dit besluit vermeld zijn alsook deze die in de Code van goede landbouwpraktijken voorkomen, met uitzondering van de maatregelen die door die van bijlage II vervangen zijn.
§ 3. Het BIM ziet erop toe dat de actieprogramma's nageleefd worden en stelt hiertoe een controleprogramma op.
§ 4. De actieprogramma's worden minstens om de vier jaar opnieuw door de Minister bekeken en desnoods herzien.
Art.6. § 1er. Le Ministre établit pour les zones vulnérables un ou plusieurs programmes d'action ayant force obligatoire et visant à réduire la pollution des eaux par les nitrates d'origine agricole.
§ 2. Les programmes d'action incluent à tout le moins les mesures figurant à l'annexe II du présent arrêté ainsi que celles figurant dans le Code de bonne pratique agricole à l'exception de celles qui ont été remplacées par les mesures énoncées dans l'annexe II.
§ 3. L'IBGE veille au respect des programmes d'action et à cette fin met en place un programme de surveillance.
§ 4. Le Ministre réexamine et, le cas échéant, révise les programmes d'action au minimum tous les quatre ans.
§ 2. Les programmes d'action incluent à tout le moins les mesures figurant à l'annexe II du présent arrêté ainsi que celles figurant dans le Code de bonne pratique agricole à l'exception de celles qui ont été remplacées par les mesures énoncées dans l'annexe II.
§ 3. L'IBGE veille au respect des programmes d'action et à cette fin met en place un programme de surveillance.
§ 4. Le Ministre réexamine et, le cas échéant, révise les programmes d'action au minimum tous les quatre ans.
Art.7. Om de kwetsbare zones te bepalen, de lijst ervan te herzien en de doeltreffendheid van de actieprogramma's te beoordelen, ziet het BIM als volgt toe op het algemene nitraatgehalte van het water:
1° het Ministerie en het BIM zetten een gemeenschappelijk controlenet van de nitraten in het zoet oppervlaktewater en in het grondwater op touw. De gegevens van dit controlenet worden met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen aangevuld;
2° de uitbaters van winningen van tot drinkwater verwerkbaar grondwater, voeren volgens de in de tabel van bijlage III vastgelegde frequenties analyses uit van monsters die voor het ruwe water representatief zijn. Deze analyses omvatten de volgende parameters: ammoniumstikstof, nitrieten en nitraten (resultaten respectievelijk uitgedrukt in mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter). Minstens om de vier maanden moet de uitbater de analyseresultaten aan het BIM meedelen.
1° het Ministerie en het BIM zetten een gemeenschappelijk controlenet van de nitraten in het zoet oppervlaktewater en in het grondwater op touw. De gegevens van dit controlenet worden met de door de waterproducenten verstrekte inlichtingen aangevuld;
2° de uitbaters van winningen van tot drinkwater verwerkbaar grondwater, voeren volgens de in de tabel van bijlage III vastgelegde frequenties analyses uit van monsters die voor het ruwe water representatief zijn. Deze analyses omvatten de volgende parameters: ammoniumstikstof, nitrieten en nitraten (resultaten respectievelijk uitgedrukt in mg NH4, mg NO2, mg NO3 per liter). Minstens om de vier maanden moet de uitbater de analyseresultaten aan het BIM meedelen.
Art.7. Afin de désigner les zones vulnérables, d'en réviser la liste établie et d'évaluer l'efficacité des programmes d'action, une surveillance générale de la teneur en nitrates dans les eaux est organisée par l'IBGE de la façon suivante:
1° le Ministère et l'IBGE établissent un réseau conjoint de surveillance des nitrates dans les eaux douces de surface et les eaux souterraines qu'ils complètent par les renseignements fournis par les producteurs d'eau;
2° les exploitants de prises d'eau souterraine potabilisable effectuent à la fréquence prévue au tableau repris en annexe III, les analyses d'échantillons représentatifs de l'eau brute et portant sur les paramètres suivants: azote ammoniacal, nitrites et nitrates (résultats exprimés respectivement en mg NH4, mg NO2, mg NO3 par litre). Ils fournissent les résultats des analyses à l'IBGE au moins tous les quadrimestres.
1° le Ministère et l'IBGE établissent un réseau conjoint de surveillance des nitrates dans les eaux douces de surface et les eaux souterraines qu'ils complètent par les renseignements fournis par les producteurs d'eau;
2° les exploitants de prises d'eau souterraine potabilisable effectuent à la fréquence prévue au tableau repris en annexe III, les analyses d'échantillons représentatifs de l'eau brute et portant sur les paramètres suivants: azote ammoniacal, nitrites et nitrates (résultats exprimés respectivement en mg NH4, mg NO2, mg NO3 par litre). Ils fournissent les résultats des analyses à l'IBGE au moins tous les quadrimestres.
Art.8. Om de vier jaar stelt het BIM een verslag op dat op de voorbije vier jaar betrekking heeft en de in bijlage IV vermelde inlichtingen bevat.
Art.8. L'IBGE rédige tous les quatre ans un rapport portant sur les quatre années précédentes et contenant les informations visées à l'annexe IV.
Art.9. De stikstofverbindingen van kunstmeststoffen worden gemeten volgens de in bijlage V beschreven referentiemeetmethodes.
Brussel, 19 november 1998.
Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering,
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
Brussel, 19 november 1998.
Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering,
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
Art.9. Les composés azotés dans les engrais chimiques sont mesurés selon les méthodes de mesure de référence reprises à l'annexe V.
Bruxelles, le 19 novembre 1998.
Par le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Bruxelles, le 19 novembre 1998.
Par le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage I. - Code van goede landbouwpraktijken.
Te volgen regelen
1. Het is verboden tussen 1 november en 1 maart op gronden die niet met vegetatie bedekt zijn gier en aalt te strooien behalve wanneer de dierlijke mest op de dag zelf van de bemesting wordt ondergewerkt.
2. Wanneer de gemiddelde helling van de grond meer dan 6 % bedraagt, is het verboden gier en aalt te strooien op gronden die niet met vegetatie bedekt zijn behalve wanneer de dierlijke mest op de dag zelf van de bemesting wordt ondergewerkt.
3. Het is verboden een besneeuwde bodem te bemesten.
Het strooien van gier en aalt is verboden op gronden die sedert meer dan 24 uur permanent bevroren zijn.
4. Het is verboden meststoffen te gebruiken op minder dan 10 meter van de kruinlijn van de oevers van een waterloop of van een afvoersloot.
5. Maatregelen ter voorkoming van waterverontreiniging bij het opslaan van dierlijke mest en plantaardige stoffen:
in de boerderijen moet de mest op een waterdicht oppervlak worden opgeslagen en het mestvocht worden opgevangen;
op de velden moet men er bij het opslaan van mest voor zorgen dat er geen gier voorkomt; desnoods moet dit worden opgevangen;
bij de inkuiling van plantaardig afval moet voldoende droge materie worden gebruikt om giervorming te vermijden;
Alle voorzorgmaatregelen worden genomen om mogelijke gier op te vangen;
gier, aalt en mestvocht worden in ondoorlaatbare kuipen zonder overloop opgeslagen teneinde lozingen te voorkomen;
de ondoorlaatbare kuipen moeten het mestvocht van minstens vier maanden kunnen opvangen.
Deze minimale opslagcapaciteit berust op de gegevens van onderstaande tabel:
Gemiddeld productievolume van vloeibare meststoffen voor een viermaandelijkse periode: Categorie Roosters Gekluisterde Vrije en tralies stalhouding stalhouding Aalt Gier met halve strobedekking Aalt m3/per dier /4 maanden Melkkoeien 6,0 1,2 3,5 Zoogkoeien (gemiddeld gewicht 5,0 1,0 2,9 650 kg) Afgedankte koeien 5,0 1,0 2,9 Runderen - 1 jaar (gemiddeld 1,2 0,25 0,7 gewicht 125 kg) Runderen - 1-2 jaar (gemiddeld 3,0 0,6 1,8 gewicht 352 kg) Runderen +2 jaar 5,0 1,0 2,9 Stierkalveren 6-12 maanden 2,4 0,5 1,5 Stierkalveren +1 jaar 4,8 1,0 2,8 (gemiddeld gewicht 500 kg) Roosters Stro met opvang van de urine Mestvarkens 0,5 0,2 Zeugen in productie 2,1 0,7 m3/per 1.000 dieren /4 maanden Legkippen 20-25 Kippen en kippetjes 20-25 Ganzen, kalkoenen 30 Parelhoenders, eenden 20-25
6. Wijze van bemesting: hoeveelheid en gelijkvormigheid
6.1. Hoeveelheid:
Het bemesten is enkel toegelaten om de fysiologische behoeften van de gewassen te dekken. Te dien einde moeten de behoeften van elk gewas volgens de aanwijzingen in onderstaande tabel in acht worden genomen:
Maximale stikstofhoudende bodembemesting volgens het type bebouwde gewassen
Zonder toevoer van dierlijke mest of organische stikstof Gewas Minerale stikstof (kg per ha/jaar) Bieten 180 Mais 180 Koolzaad 225 Aardappelen 225 Wintertarwe 170 Lentegraangewassen 100 Wintergerst 170 Cichorei 30 Vlas 60 Bonen 50 Erwten 30 Spontaan braakland 0
Te volgen regelen
1. Het is verboden tussen 1 november en 1 maart op gronden die niet met vegetatie bedekt zijn gier en aalt te strooien behalve wanneer de dierlijke mest op de dag zelf van de bemesting wordt ondergewerkt.
2. Wanneer de gemiddelde helling van de grond meer dan 6 % bedraagt, is het verboden gier en aalt te strooien op gronden die niet met vegetatie bedekt zijn behalve wanneer de dierlijke mest op de dag zelf van de bemesting wordt ondergewerkt.
3. Het is verboden een besneeuwde bodem te bemesten.
Het strooien van gier en aalt is verboden op gronden die sedert meer dan 24 uur permanent bevroren zijn.
4. Het is verboden meststoffen te gebruiken op minder dan 10 meter van de kruinlijn van de oevers van een waterloop of van een afvoersloot.
5. Maatregelen ter voorkoming van waterverontreiniging bij het opslaan van dierlijke mest en plantaardige stoffen:
in de boerderijen moet de mest op een waterdicht oppervlak worden opgeslagen en het mestvocht worden opgevangen;
op de velden moet men er bij het opslaan van mest voor zorgen dat er geen gier voorkomt; desnoods moet dit worden opgevangen;
bij de inkuiling van plantaardig afval moet voldoende droge materie worden gebruikt om giervorming te vermijden;
Alle voorzorgmaatregelen worden genomen om mogelijke gier op te vangen;
gier, aalt en mestvocht worden in ondoorlaatbare kuipen zonder overloop opgeslagen teneinde lozingen te voorkomen;
de ondoorlaatbare kuipen moeten het mestvocht van minstens vier maanden kunnen opvangen.
Deze minimale opslagcapaciteit berust op de gegevens van onderstaande tabel:
Gemiddeld productievolume van vloeibare meststoffen voor een viermaandelijkse periode: Categorie Roosters Gekluisterde Vrije en tralies stalhouding stalhouding Aalt Gier met halve strobedekking Aalt m3/per dier /4 maanden Melkkoeien 6,0 1,2 3,5 Zoogkoeien (gemiddeld gewicht 5,0 1,0 2,9 650 kg) Afgedankte koeien 5,0 1,0 2,9 Runderen - 1 jaar (gemiddeld 1,2 0,25 0,7 gewicht 125 kg) Runderen - 1-2 jaar (gemiddeld 3,0 0,6 1,8 gewicht 352 kg) Runderen +2 jaar 5,0 1,0 2,9 Stierkalveren 6-12 maanden 2,4 0,5 1,5 Stierkalveren +1 jaar 4,8 1,0 2,8 (gemiddeld gewicht 500 kg) Roosters Stro met opvang van de urine Mestvarkens 0,5 0,2 Zeugen in productie 2,1 0,7 m3/per 1.000 dieren /4 maanden Legkippen 20-25 Kippen en kippetjes 20-25 Ganzen, kalkoenen 30 Parelhoenders, eenden 20-25
6. Wijze van bemesting: hoeveelheid en gelijkvormigheid
6.1. Hoeveelheid:
Het bemesten is enkel toegelaten om de fysiologische behoeften van de gewassen te dekken. Te dien einde moeten de behoeften van elk gewas volgens de aanwijzingen in onderstaande tabel in acht worden genomen:
Maximale stikstofhoudende bodembemesting volgens het type bebouwde gewassen
Zonder toevoer van dierlijke mest of organische stikstof Gewas Minerale stikstof (kg per ha/jaar) Bieten 180 Mais 180 Koolzaad 225 Aardappelen 225 Wintertarwe 170 Lentegraangewassen 100 Wintergerst 170 Cichorei 30 Vlas 60 Bonen 50 Erwten 30 Spontaan braakland 0
Art. N1. Annexe I. - Code de bonne pratique agricole.
Règles à suivre
1. Du 1er novembre au 1er mars, l'épandage de lisier et de purin est interdit sur les sols non couverts de végétation, sauf si l'effluent est incorporé au sol le jour même de son application.
2. Lorsque la pente moyenne du sol est supérieure à 6%, l'épandage de lisier et de purin est interdit sur les sols non couverts de végétation, sauf si l'effluent est incorporé au sol le jour même de son application.
3. L'épandage de fertilisants est interdit sur sol enneigé. L'épandage de lisier et de purin est interdit sur sol gelé en permanence depuis plus de 24 heures.
4. L'épandage de fertilisants est interdit à moins de 10 mètres des crêtes de berges d'un cours d'eau ou d'un fossé.
5. Mesures en vue d'empêcher la pollution des eaux lors du stockage des effluents d'élevage ou des matières végétales:
le stockage du fumier à la ferme s'effectue sur une aire étanche avec récolte des jus d'écoulement;
le stockage du fumier aux champs se pratique en veillant à assurer l'absence ou la récolte des jus d'écoulement;
le stockage des matières végétales qui se pratique par ensilage s'effectue avec suffisamment de matière sèche pour éviter toute production de jus;
Toutes les précautions sont prises pour recueillir les jus éventuels.
les lisiers, purins et jus d'écoulement sont stockés dans des cuves étanches dépourvues de trop-plein de sorte qu'il n'y ait pas de rejet;
la capacité des cuves étanches est au minimum de quatre mois de stockage pour les effluents liquides.
Cette capacité minimale est tirée des données reprises dans le tableau suivant:
Volume moyen de production d'effluents fluides par période de quatre mois:
Règles à suivre
1. Du 1er novembre au 1er mars, l'épandage de lisier et de purin est interdit sur les sols non couverts de végétation, sauf si l'effluent est incorporé au sol le jour même de son application.
2. Lorsque la pente moyenne du sol est supérieure à 6%, l'épandage de lisier et de purin est interdit sur les sols non couverts de végétation, sauf si l'effluent est incorporé au sol le jour même de son application.
3. L'épandage de fertilisants est interdit sur sol enneigé. L'épandage de lisier et de purin est interdit sur sol gelé en permanence depuis plus de 24 heures.
4. L'épandage de fertilisants est interdit à moins de 10 mètres des crêtes de berges d'un cours d'eau ou d'un fossé.
5. Mesures en vue d'empêcher la pollution des eaux lors du stockage des effluents d'élevage ou des matières végétales:
le stockage du fumier à la ferme s'effectue sur une aire étanche avec récolte des jus d'écoulement;
le stockage du fumier aux champs se pratique en veillant à assurer l'absence ou la récolte des jus d'écoulement;
le stockage des matières végétales qui se pratique par ensilage s'effectue avec suffisamment de matière sèche pour éviter toute production de jus;
Toutes les précautions sont prises pour recueillir les jus éventuels.
les lisiers, purins et jus d'écoulement sont stockés dans des cuves étanches dépourvues de trop-plein de sorte qu'il n'y ait pas de rejet;
la capacité des cuves étanches est au minimum de quatre mois de stockage pour les effluents liquides.
Cette capacité minimale est tirée des données reprises dans le tableau suivant:
Volume moyen de production d'effluents fluides par période de quatre mois:
-
Categorie Caillebotis Stabulation Stabulation
et grilles entravee libre semi
Lisier Purin paillee
Lisier
et grilles entravee libre semi
Lisier Purin paillee
Lisier
-
m3/animal/4
mois
mois
-
Vaches laitieres 6,0 1,2 3,5
-
Vaches allaitantes (poids moyen 5,0 1,0 2,9
650 kg)
650 kg)
-
Vaches reforme 5,0 1,0 2,9
-
Bovins 1 an (poids moyen 125 kg) 1,2 0,25 0,7
-
Bovins 1-2 ans (poids moyen 3,0 0,6 1,8
325 kg)
325 kg)
-
Bovins + 2 ans 5,0 1,0 2,9
-
Taurillons 6-12 mois 2,4 0,5 1,5
-
Taurillons + 1 an (poids moyen 4,8 1,0 2,8
500 kg)
500 kg)
-
Caillebotis Paillees
avec une
recolte urine
avec une
recolte urine
-
Porcs a l'engrais 0,5 0,2
-
Truies en production 2,1 0,7
-
m3/1000
animaux
/4 mois
animaux
/4 mois
-
Poules pondeuses 20-25
-
Poules et poulettes 20-25
-
Oies, dindons 30
-
Pintades, canards 20-25
-
6. Les modes d'épandage des fertilisants: niveau et uniformité.
6.1. Le niveau:
Les épandages des fertilisants ne sont autorisés que pour couvrir les besoins physiologiques des végétaux. A cette fin, il y a lieu de respecter les besoins de chaque culture suivant les indications reprises dans les tableaux ci-après:
Fumure azotée maximale sur le champ suivant le type de culture
Sans apport d'effluents d'élevage ou d'azote sous forme organique
6.1. Le niveau:
Les épandages des fertilisants ne sont autorisés que pour couvrir les besoins physiologiques des végétaux. A cette fin, il y a lieu de respecter les besoins de chaque culture suivant les indications reprises dans les tableaux ci-après:
Fumure azotée maximale sur le champ suivant le type de culture
Sans apport d'effluents d'élevage ou d'azote sous forme organique
-
Cultures Azote sous forme minerale
(kg par ha/an)
(kg par ha/an)
-
Betterave 180
-
Mais 180
-
Colza 225
-
Pomme de terre 225
-
Froment d'hiver 170
-
Cereales de printemps 100
-
Escourgeon 170
-
Chicoree 30
-
Lin 60
-
Haricots 50
-
Pois 30
-
Jachere spontanee 0
-
Avec apport d'effluents d'élévage
-
Cultures Azote sous Azote sous forme
forme minerale
organique (kg par ha/an)
(kg par
ha/an)
forme minerale
organique (kg par ha/an)
(kg par
ha/an)
-
Betterave 210 120
-
Mais 210 120
-
Colza 185 145
-
Pomme de terre 185 145
-
Froment d'hiver 150
-
Cereales de printemps 80
-
Escourgeon 160
-
Chicoree 0
-
Lin 50
-
Haricot 40
-
Pois 0
-
Jachere spontanee 0
-
Lorsqu'il y a production de fumier, on peut considérer comme normal un apport annuel de 12 à 13 t par ha et par an. Cet apport est généralement réalisé en une fois à la tête de rotation, soit au total plus ou moins 40 t pour une rotation de trois ans, ce qui correspond, avec le fumier, à un apport moyen de 200-210 kg/ha/3 ans d'azote organique.
La même quantité d'azote peut aussi être obtenue avec 45 t de lisier de bovin, 35 t de lisier de porc ou bien encore 22 t de lisier de volaille.
Fumure azotée maximale sur prairies fauchées ou pâturées
En prairie, l'apport d'effluent d'élevage équivalent à 200 kg/ha d'azote est suivi de plusieurs applications échelonnées dans le temps de 40 à 50 kg/ha d'engrais minéraux, sans toutefois dépasser le total de 350 kg/ha/an.
La correspondance de la production azotée dans les effluents d'élevage par catégorie d'animaux se fait suivant le tableau repris ci-après:
La même quantité d'azote peut aussi être obtenue avec 45 t de lisier de bovin, 35 t de lisier de porc ou bien encore 22 t de lisier de volaille.
Fumure azotée maximale sur prairies fauchées ou pâturées
En prairie, l'apport d'effluent d'élevage équivalent à 200 kg/ha d'azote est suivi de plusieurs applications échelonnées dans le temps de 40 à 50 kg/ha d'engrais minéraux, sans toutefois dépasser le total de 350 kg/ha/an.
La correspondance de la production azotée dans les effluents d'élevage par catégorie d'animaux se fait suivant le tableau repris ci-après:
-
Categories d'animaux kg N/tete/an
-
Bovins:
-
Vaches laitieres 99.00
Vaches allaitantes 73.00
Vaches de reformes 73.00
Bovins (0 a 1 an) 14.00
Bovins (1 a 2 ans) 37.00
Bovins de plus de 2 ans 73.00
Taurillons (6 a 12 mois) 28.00
Taurillons (1 an et plus) 56.00
Vaches allaitantes 73.00
Vaches de reformes 73.00
Bovins (0 a 1 an) 14.00
Bovins (1 a 2 ans) 37.00
Bovins de plus de 2 ans 73.00
Taurillons (6 a 12 mois) 28.00
Taurillons (1 an et plus) 56.00
-
Porcins:
-
Porcs a l'engrais 11.60
Truies et production 32.40
Truies et production 32.40
-
Volailles:
-
Poules pondeuses 0.56
Poules et poulettes 0.24
Poulets de chair 0.43
Coqs de reproduction 0.43
Canards, oies, dindons 0.81
Pintades 0.51
Poules et poulettes 0.24
Poulets de chair 0.43
Coqs de reproduction 0.43
Canards, oies, dindons 0.81
Pintades 0.51
-
Ovins et caprins:
-
Moins de 1 an 13.20
Plus de 1 an 26.40
Plus de 1 an 26.40
-
Lapins:
-
Lapines meres 3.60
Equins 63.00
Equins 63.00
-
6.2. L'uniformité de répartition:
De par sa construction, son réglage et son état, le matériel d'épandage doit permettre d'assurer une régularité de répartition des fertilisants.
Le matériel d'épandage adéquat est utilisé en bon état de marche et seulement pour les quantités et les largeurs d'épandage permises par le constructeur.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
De par sa construction, son réglage et son état, le matériel d'épandage doit permettre d'assurer une régularité de répartition des fertilisants.
Le matériel d'épandage adéquat est utilisé en bon état de marche et seulement pour les quantités et les largeurs d'épandage permises par le constructeur.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Art. 1N2. 1. De maatregelen bepalen ondermeer:
1) de periodes waarin het strooien van bepaalde soorten meststoffen verboden is;
2) de capaciteit van de voor opslag van dierlijke mest bestemde kuipen; die moet groter zijn dan de capaciteit die nodig is voor de opslag gedurende de langste periode van verbod op de bemesting in de kwetsbare zone behalve indien bewezen kan worden dat de dierlijke mest die de werkelijke mestopslagcapaciteit overschrijdt, afgevoerd zal worden zonder het milieu aan te tasten;
3) de beperking van de bemesting volgens de Code van goede landbouwpraktijken, met inachtneming van de eigenschappen van de betrokken kwetsbare zone, met name:
a) bodemgesteldheid, grondsoort en schuinte van de hellingen;
b) weersomstandigheden, neerslag en irrigatie;
c) bodemgebruik en landbouwpraktijken, waaronder vruchtwisselingssystemen;
op basis van een balans tussen
i) de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en
ii) de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting neerkomend op:
- de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het ogenblik waarop het gewas deze stikstof in belangrijke mate begint te gebruiken (overblijvende hoeveelheden aan het einde van de winter);
- de stikstoftoevoer door de nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit dierlijke mest;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit kunstmest en andere meststoffen.
1) de periodes waarin het strooien van bepaalde soorten meststoffen verboden is;
2) de capaciteit van de voor opslag van dierlijke mest bestemde kuipen; die moet groter zijn dan de capaciteit die nodig is voor de opslag gedurende de langste periode van verbod op de bemesting in de kwetsbare zone behalve indien bewezen kan worden dat de dierlijke mest die de werkelijke mestopslagcapaciteit overschrijdt, afgevoerd zal worden zonder het milieu aan te tasten;
3) de beperking van de bemesting volgens de Code van goede landbouwpraktijken, met inachtneming van de eigenschappen van de betrokken kwetsbare zone, met name:
a) bodemgesteldheid, grondsoort en schuinte van de hellingen;
b) weersomstandigheden, neerslag en irrigatie;
c) bodemgebruik en landbouwpraktijken, waaronder vruchtwisselingssystemen;
op basis van een balans tussen
i) de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en
ii) de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting neerkomend op:
- de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het ogenblik waarop het gewas deze stikstof in belangrijke mate begint te gebruiken (overblijvende hoeveelheden aan het einde van de winter);
- de stikstoftoevoer door de nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit dierlijke mest;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit kunstmest en andere meststoffen.
6. Les modes d'épandage des fertilisants: niveau et uniformité.
6.1. Le niveau:
Les épandages des fertilisants ne sont autorisés que pour couvrir les besoins physiologiques des végétaux. A cette fin, il y a lieu de respecter les besoins de chaque culture suivant les indications reprises dans les tableaux ci-après:
Fumure azotée maximale sur le champ suivant le type de culture
Sans apport d'effluents d'élevage ou d'azote sous forme organique Cultures Azote sous forme minerale (kg par ha/an) Betterave 180 Mais 180 Colza 225 Pomme de terre 225 Froment d'hiver 170 Cereales de printemps 100 Escourgeon 170 Chicoree 30 Lin 60 Haricots 50 Pois 30 Jachere spontanee 0
6.1. Le niveau:
Les épandages des fertilisants ne sont autorisés que pour couvrir les besoins physiologiques des végétaux. A cette fin, il y a lieu de respecter les besoins de chaque culture suivant les indications reprises dans les tableaux ci-après:
Fumure azotée maximale sur le champ suivant le type de culture
Sans apport d'effluents d'élevage ou d'azote sous forme organique Cultures Azote sous forme minerale (kg par ha/an) Betterave 180 Mais 180 Colza 225 Pomme de terre 225 Froment d'hiver 170 Cereales de printemps 100 Escourgeon 170 Chicoree 30 Lin 60 Haricots 50 Pois 30 Jachere spontanee 0
Wanneer er mestproductie is, kan men een jaarlijkse toevoer van 12 tot 13 t per ha en per jaar als normaal beschouwen. Deze mesttoevoer gebeurt meestal in één keer in het begin van de vruchtwisselcyclus, met name in het geheel circa 40 t voor een driejarige wisseling, wat in geval van bemesting met een gemiddelde toevoer van 200/210 kg per ha/3 jaar organische stikstof overeenstemt.
Dezelfde hoeveelheid stikstof kan ook met 45 t runderaalt, 35 t varkensaalt ofwel 22 t aalt van pluimvee worden bereikt.
Maximale stikstofhoudende bodembemesting op maai- en grasweiden
In weiden wordt de toevoer van een hoeveelheid dierlijke mest overeenkomend met 200 kg/ha stikstof gevolgd door verscheidene tussentijdse strooibeurten van 40 tot 50 kg/ha minerale meststoffen, waarbij men een totale hoeveelheid van 350 kg/ha/jaar niet mag overschrijden.
De overeenstemming van de stikstofproductie in dierlijke mest per categorie dieren gebeurt op basis van onderstaande tabel: Categorie dieren kg N/kop/jaar Runderen: Melkkoeien 99.00 Zoogkoeien 73.00 Afgedankte koeien 73.00 Runderen (0 tot 1 jaar) 14.00 Runderen (1 tot 2 jaar) 37.00 Runderen van meer dan 2 jaar 73.00 Stierkalveren (6 tot 12 maanden) 28.00 Stierkalveren (1 jaar of meer) 56.00 Varkens: Mestvarkens 11.60 Zeugen in productie 32.40 Pluimvee Legkippen 0.56 Kippen en kippetjes 0.24 Vleeskippen 0.43 Reproductiehanen 0.43 Eenden, ganzen, kalkoenen 0.81 Parelhoenders 0.51 Schapen en geiten jonger dan 1 jaar 13.20 ouder dan 1 jaar 26.40 Konijnen: Voedsters 3.60 Paardachtigen 63.00
Dezelfde hoeveelheid stikstof kan ook met 45 t runderaalt, 35 t varkensaalt ofwel 22 t aalt van pluimvee worden bereikt.
Maximale stikstofhoudende bodembemesting op maai- en grasweiden
In weiden wordt de toevoer van een hoeveelheid dierlijke mest overeenkomend met 200 kg/ha stikstof gevolgd door verscheidene tussentijdse strooibeurten van 40 tot 50 kg/ha minerale meststoffen, waarbij men een totale hoeveelheid van 350 kg/ha/jaar niet mag overschrijden.
De overeenstemming van de stikstofproductie in dierlijke mest per categorie dieren gebeurt op basis van onderstaande tabel: Categorie dieren kg N/kop/jaar Runderen: Melkkoeien 99.00 Zoogkoeien 73.00 Afgedankte koeien 73.00 Runderen (0 tot 1 jaar) 14.00 Runderen (1 tot 2 jaar) 37.00 Runderen van meer dan 2 jaar 73.00 Stierkalveren (6 tot 12 maanden) 28.00 Stierkalveren (1 jaar of meer) 56.00 Varkens: Mestvarkens 11.60 Zeugen in productie 32.40 Pluimvee Legkippen 0.56 Kippen en kippetjes 0.24 Vleeskippen 0.43 Reproductiehanen 0.43 Eenden, ganzen, kalkoenen 0.81 Parelhoenders 0.51 Schapen en geiten jonger dan 1 jaar 13.20 ouder dan 1 jaar 26.40 Konijnen: Voedsters 3.60 Paardachtigen 63.00
Art. 1N2. 1. Les mesures comportent des règles concernant:
1) les périodes durant lesquelles l'épandage de certains types de fertilisants est interdit;
2) la capacité des cuves destinées au stockage des effluents d'élevage; celle-ci doit dépasser la capacité nécessaire au stockage durant la plus longue des périodes d'interdiction d'épandage dans la zone vulnérable, sauf s'il peut-être démontré à l'autorité compétente que le volume d'effluents d'élevage qui dépasse la capacité de stockage réelle sera évacué d'une manière inoffensive pour l'environnement;
3) la limitation de l'épandage des fertilisants, conformément aux bonnes pratiques agricoles et compte tenu des caractéristiques de la zone vulnérable concernée, notamment:
de l'état des sols, de leur composition et de leur pente;
des conditions climatiques, des précipitations et de l'irrigation;
de l'utilisation des sols et des pratiques agricoles, notamment des systèmes de rotation des cultures;
et fondée sur un équilibre entre:
i) les besoins prévisibles en azote des cultures
et
ii) l'azote apporté aux cultures par le sol et les fertilisants correspondant à:
- la quantité d'azote présente dans le sol au moment où les cultures commencent à l'utiliser dans des proportions importantes (quantités restant à la fin de l'hiver);
- l'apport d'azote par la minéralisation nette des réserves d'azote organique dans le sol;
- les apports de composés azotés provenant des effluents d'élevage;
- les apports de composés azotés provenant des engrais chimiques et autres composés.
1) les périodes durant lesquelles l'épandage de certains types de fertilisants est interdit;
2) la capacité des cuves destinées au stockage des effluents d'élevage; celle-ci doit dépasser la capacité nécessaire au stockage durant la plus longue des périodes d'interdiction d'épandage dans la zone vulnérable, sauf s'il peut-être démontré à l'autorité compétente que le volume d'effluents d'élevage qui dépasse la capacité de stockage réelle sera évacué d'une manière inoffensive pour l'environnement;
3) la limitation de l'épandage des fertilisants, conformément aux bonnes pratiques agricoles et compte tenu des caractéristiques de la zone vulnérable concernée, notamment:
de l'état des sols, de leur composition et de leur pente;
des conditions climatiques, des précipitations et de l'irrigation;
de l'utilisation des sols et des pratiques agricoles, notamment des systèmes de rotation des cultures;
et fondée sur un équilibre entre:
i) les besoins prévisibles en azote des cultures
et
ii) l'azote apporté aux cultures par le sol et les fertilisants correspondant à:
- la quantité d'azote présente dans le sol au moment où les cultures commencent à l'utiliser dans des proportions importantes (quantités restant à la fin de l'hiver);
- l'apport d'azote par la minéralisation nette des réserves d'azote organique dans le sol;
- les apports de composés azotés provenant des effluents d'élevage;
- les apports de composés azotés provenant des engrais chimiques et autres composés.
6.2. Gelijkvormige verspreiding:
De bouw- en regeleigenschappen van het bemestingmateriaal en de staat waarin het verkeert moeten een regelmatige verspreiding van de meststoffen verzekeren.
Het strooimateriaal is in goede staat van werking en wordt slechts met strenge inachtneming van de door de constructeur toegestane hoeveelheden en strooibreedtes gebruikt.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
De bouw- en regeleigenschappen van het bemestingmateriaal en de staat waarin het verkeert moeten een regelmatige verspreiding van de meststoffen verzekeren.
Het strooimateriaal is in goede staat van werking en wordt slechts met strenge inachtneming van de door de constructeur toegestane hoeveelheden en strooibreedtes gebruikt.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
Lorsqu'il y a production de fumier, on peut considérer comme normal un apport annuel de 12 à 13 t par ha et par an. Cet apport est généralement réalisé en une fois à la tête de rotation, soit au total plus ou moins 40 t pour une rotation de trois ans, ce qui correspond, avec le fumier, à un apport moyen de 200-210 kg/ha/3 ans d'azote organique.
La même quantité d'azote peut aussi être obtenue avec 45 t de lisier de bovin, 35 t de lisier de porc ou bien encore 22 t de lisier de volaille.
Fumure azotée maximale sur prairies fauchées ou pâturées
En prairie, l'apport d'effluent d'élevage équivalent à 200 kg/ha d'azote est suivi de plusieurs applications échelonnées dans le temps de 40 à 50 kg/ha d'engrais minéraux, sans toutefois dépasser le total de 350 kg/ha/an.
La correspondance de la production azotée dans les effluents d'élevage par catégorie d'animaux se fait suivant le tableau repris ci-après: Categories d'animaux kg N/tete/an Bovins: Vaches laitieres 99.00 Vaches allaitantes 73.00 Vaches de reformes 73.00 Bovins (0 a 1 an) 14.00 Bovins (1 a 2 ans) 37.00 Bovins de plus de 2 ans 73.00 Taurillons (6 a 12 mois) 28.00 Taurillons (1 an et plus) 56.00 Porcins: Porcs a l'engrais 11.60 Truies et production 32.40 Volailles: Poules pondeuses 0.56 Poules et poulettes 0.24 Poulets de chair 0.43 Coqs de reproduction 0.43 Canards, oies, dindons 0.81 Pintades 0.51 Ovins et caprins: Moins de 1 an 13.20 Plus de 1 an 26.40 Lapins: Lapines meres 3.60 Equins 63.00
La même quantité d'azote peut aussi être obtenue avec 45 t de lisier de bovin, 35 t de lisier de porc ou bien encore 22 t de lisier de volaille.
Fumure azotée maximale sur prairies fauchées ou pâturées
En prairie, l'apport d'effluent d'élevage équivalent à 200 kg/ha d'azote est suivi de plusieurs applications échelonnées dans le temps de 40 à 50 kg/ha d'engrais minéraux, sans toutefois dépasser le total de 350 kg/ha/an.
La correspondance de la production azotée dans les effluents d'élevage par catégorie d'animaux se fait suivant le tableau repris ci-après: Categories d'animaux kg N/tete/an Bovins: Vaches laitieres 99.00 Vaches allaitantes 73.00 Vaches de reformes 73.00 Bovins (0 a 1 an) 14.00 Bovins (1 a 2 ans) 37.00 Bovins de plus de 2 ans 73.00 Taurillons (6 a 12 mois) 28.00 Taurillons (1 an et plus) 56.00 Porcins: Porcs a l'engrais 11.60 Truies et production 32.40 Volailles: Poules pondeuses 0.56 Poules et poulettes 0.24 Poulets de chair 0.43 Coqs de reproduction 0.43 Canards, oies, dindons 0.81 Pintades 0.51 Ovins et caprins: Moins de 1 an 13.20 Plus de 1 an 26.40 Lapins: Lapines meres 3.60 Equins 63.00
Art. 4N2. 4. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest brengt de Europese Commissie op de hoogte van de wijze waarop punt 2 wordt toegepast.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
6.2. L'uniformité de répartition:
De par sa construction, son réglage et son état, le matériel d'épandage doit permettre d'assurer une régularité de répartition des fertilisants.
Le matériel d'épandage adéquat est utilisé en bon état de marche et seulement pour les quantités et les largeurs d'épandage permises par le constructeur.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
De par sa construction, son réglage et son état, le matériel d'épandage doit permettre d'assurer une régularité de répartition des fertilisants.
Le matériel d'épandage adéquat est utilisé en bon état de marche et seulement pour les quantités et les largeurs d'épandage permises par le constructeur.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Art. 1N2. 1. De maatregelen bepalen ondermeer:
1) de periodes waarin het strooien van bepaalde soorten meststoffen verboden is;
2) de capaciteit van de voor opslag van dierlijke mest bestemde kuipen; die moet groter zijn dan de capaciteit die nodig is voor de opslag gedurende de langste periode van verbod op de bemesting in de kwetsbare zone behalve indien bewezen kan worden dat de dierlijke mest die de werkelijke mestopslagcapaciteit overschrijdt, afgevoerd zal worden zonder het milieu aan te tasten;
3) de beperking van de bemesting volgens de Code van goede landbouwpraktijken, met inachtneming van de eigenschappen van de betrokken kwetsbare zone, met name:
a) bodemgesteldheid, grondsoort en schuinte van de hellingen;
b) weersomstandigheden, neerslag en irrigatie;
c) bodemgebruik en landbouwpraktijken, waaronder vruchtwisselingssystemen;
op basis van een balans tussen
i) de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en
ii) de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting neerkomend op:
- de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het ogenblik waarop het gewas deze stikstof in belangrijke mate begint te gebruiken (overblijvende hoeveelheden aan het einde van de winter);
- de stikstoftoevoer door de nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit dierlijke mest;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit kunstmest en andere meststoffen.
1) de periodes waarin het strooien van bepaalde soorten meststoffen verboden is;
2) de capaciteit van de voor opslag van dierlijke mest bestemde kuipen; die moet groter zijn dan de capaciteit die nodig is voor de opslag gedurende de langste periode van verbod op de bemesting in de kwetsbare zone behalve indien bewezen kan worden dat de dierlijke mest die de werkelijke mestopslagcapaciteit overschrijdt, afgevoerd zal worden zonder het milieu aan te tasten;
3) de beperking van de bemesting volgens de Code van goede landbouwpraktijken, met inachtneming van de eigenschappen van de betrokken kwetsbare zone, met name:
a) bodemgesteldheid, grondsoort en schuinte van de hellingen;
b) weersomstandigheden, neerslag en irrigatie;
c) bodemgebruik en landbouwpraktijken, waaronder vruchtwisselingssystemen;
op basis van een balans tussen
i) de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en
ii) de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting neerkomend op:
- de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het ogenblik waarop het gewas deze stikstof in belangrijke mate begint te gebruiken (overblijvende hoeveelheden aan het einde van de winter);
- de stikstoftoevoer door de nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit dierlijke mest;
- de toevoeging van stikstofverbindingen uit kunstmest en andere meststoffen.
Art. 4N2. 4. La Région de Bruxelles-Capitale informe la Commission européenne de la manière dont elle applique le point 2.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE.
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Art. N4. Bijlage IV. - Informatie die moet worden opgenomen in de in artikel 8 bedoelde verslagen.
1. Een verslag over het krachtens artikel 5 gevoerde preventiebeleid.
2. Een kaart waarop het volgende is aangegeven:
a) de in artikel 4, eerste lid, 1° en 2° bedoelde wateren waarbij voor elk soort water wordt vermeld welke onder punt 1 en punt 2 opgesomde criteria voor de identificatie gebruikt werd;
b) de ligging van de afgebakende kwetsbare zones, onderscheiden naar bestaande zones en zones die sedert het vorige verslag zijn aangeduid.
3. Een overzicht van de krachtens artikel 7 verkregen controleresultaten met inbegrip van een uiteenzetting van de overwegingen die hebben geleid tot de aanduiding van elke kwetsbare zone of tot herziening of aanvulling van de lijst van kwetsbare zones.
4. Een overzicht van de overeenkomstig artikel 6 opgestelde actieprogramma's en met name van:
a) de krachtens artikel 6, § 2 , vereiste maatregelen;
b) de krachtens bijlage II, punt 4 ,vereiste informatie;
c) een uiteenzetting van de wijze waarop bijlage II, punt 2, wordt uitgevoerd;
d) een overzicht van de resultaten van de overeenkomstig artikel 6, § 3, uitgevoerde controleprogramma's;
e) de veronderstellingen van de Lid-Staten omtrent de vermoedelijke termijn waarbinnen de maatregelen in het actieprogramma naar verwachting effect zullen hebben op de overeenkomstig artikel 4,eerste lid, 1°, 2°, bedoelde wateren, met een indicatie van een onzekerheidsfactor in die veronderstellingen.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu
D. GOSUIN
1. Een verslag over het krachtens artikel 5 gevoerde preventiebeleid.
2. Een kaart waarop het volgende is aangegeven:
a) de in artikel 4, eerste lid, 1° en 2° bedoelde wateren waarbij voor elk soort water wordt vermeld welke onder punt 1 en punt 2 opgesomde criteria voor de identificatie gebruikt werd;
b) de ligging van de afgebakende kwetsbare zones, onderscheiden naar bestaande zones en zones die sedert het vorige verslag zijn aangeduid.
3. Een overzicht van de krachtens artikel 7 verkregen controleresultaten met inbegrip van een uiteenzetting van de overwegingen die hebben geleid tot de aanduiding van elke kwetsbare zone of tot herziening of aanvulling van de lijst van kwetsbare zones.
4. Een overzicht van de overeenkomstig artikel 6 opgestelde actieprogramma's en met name van:
a) de krachtens artikel 6, § 2 , vereiste maatregelen;
b) de krachtens bijlage II, punt 4 ,vereiste informatie;
c) een uiteenzetting van de wijze waarop bijlage II, punt 2, wordt uitgevoerd;
d) een overzicht van de resultaten van de overeenkomstig artikel 6, § 3, uitgevoerde controleprogramma's;
e) de veronderstellingen van de Lid-Staten omtrent de vermoedelijke termijn waarbinnen de maatregelen in het actieprogramma naar verwachting effect zullen hebben op de overeenkomstig artikel 4,eerste lid, 1°, 2°, bedoelde wateren, met een indicatie van een onzekerheidsfactor in die veronderstellingen.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu
D. GOSUIN
Art. 1N2. 1. Les mesures comportent des règles concernant:
1) les périodes durant lesquelles l'épandage de certains types de fertilisants est interdit;
2) la capacité des cuves destinées au stockage des effluents d'élevage; celle-ci doit dépasser la capacité nécessaire au stockage durant la plus longue des périodes d'interdiction d'épandage dans la zone vulnérable, sauf s'il peut-être démontré à l'autorité compétente que le volume d'effluents d'élevage qui dépasse la capacité de stockage réelle sera évacué d'une manière inoffensive pour l'environnement;
3) la limitation de l'épandage des fertilisants, conformément aux bonnes pratiques agricoles et compte tenu des caractéristiques de la zone vulnérable concernée, notamment:
de l'état des sols, de leur composition et de leur pente;
des conditions climatiques, des précipitations et de l'irrigation;
de l'utilisation des sols et des pratiques agricoles, notamment des systèmes de rotation des cultures;
et fondée sur un équilibre entre:
i) les besoins prévisibles en azote des cultures
et
ii) l'azote apporté aux cultures par le sol et les fertilisants correspondant à:
- la quantité d'azote présente dans le sol au moment où les cultures commencent à l'utiliser dans des proportions importantes (quantités restant à la fin de l'hiver);
- l'apport d'azote par la minéralisation nette des réserves d'azote organique dans le sol;
- les apports de composés azotés provenant des effluents d'élevage;
- les apports de composés azotés provenant des engrais chimiques et autres composés.
1) les périodes durant lesquelles l'épandage de certains types de fertilisants est interdit;
2) la capacité des cuves destinées au stockage des effluents d'élevage; celle-ci doit dépasser la capacité nécessaire au stockage durant la plus longue des périodes d'interdiction d'épandage dans la zone vulnérable, sauf s'il peut-être démontré à l'autorité compétente que le volume d'effluents d'élevage qui dépasse la capacité de stockage réelle sera évacué d'une manière inoffensive pour l'environnement;
3) la limitation de l'épandage des fertilisants, conformément aux bonnes pratiques agricoles et compte tenu des caractéristiques de la zone vulnérable concernée, notamment:
de l'état des sols, de leur composition et de leur pente;
des conditions climatiques, des précipitations et de l'irrigation;
de l'utilisation des sols et des pratiques agricoles, notamment des systèmes de rotation des cultures;
et fondée sur un équilibre entre:
i) les besoins prévisibles en azote des cultures
et
ii) l'azote apporté aux cultures par le sol et les fertilisants correspondant à:
- la quantité d'azote présente dans le sol au moment où les cultures commencent à l'utiliser dans des proportions importantes (quantités restant à la fin de l'hiver);
- l'apport d'azote par la minéralisation nette des réserves d'azote organique dans le sol;
- les apports de composés azotés provenant des effluents d'élevage;
- les apports de composés azotés provenant des engrais chimiques et autres composés.
Art. N5. Bijlage V. - Referentiemeetmethodes.
Kunstmest
Stikstofverbindingen worden gemeten met behulp van de methode beschreven in Richtlijn 77/535/EEG van de Commissie van 22 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de bemonsterings- en analysemethoden voor meststoffen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 89/519/EEG.
Zoet water, kustwater en zeewater
De nitraatconcentratie wordt gemeten overeenkomstig artikel 4bis,§ 3 van beschikking 77/795/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot instelling van een gemeenschappelijke procedure voor de uitwisseling van informatie over de kwaliteit van zoet oppervlaktewater in de Gemeenschap, als gewijzigd bij beschikking 86/574/EEG.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
Kunstmest
Stikstofverbindingen worden gemeten met behulp van de methode beschreven in Richtlijn 77/535/EEG van de Commissie van 22 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de bemonsterings- en analysemethoden voor meststoffen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 89/519/EEG.
Zoet water, kustwater en zeewater
De nitraatconcentratie wordt gemeten overeenkomstig artikel 4bis,§ 3 van beschikking 77/795/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot instelling van een gemeenschappelijke procedure voor de uitwisseling van informatie over de kwaliteit van zoet oppervlaktewater in de Gemeenschap, als gewijzigd bij beschikking 86/574/EEG.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 betreffende de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De Minister-Voorzitter,
Ch. PICQUE
De Minister van Leefmilieu,
D. GOSUIN
Art. N4. Annexe IV. - Informations devant figurer dans les rapports visés à l'article 8.
Un compte rendu des actions de prévention menées en vertu de l'article 5.
Une carte:
des eaux visées à l'article 4, 1er alinéa, 1° et 2° indiquant, dans chaque cas, lequel des critères mentionnés aux 1° et 2° a été utilisé en vue de cette identification;
des zones identifiées désignées faisant apparaître de manière distincte les zones anciennes et les zones désignées depuis le dernier rapport.
3. Un résumé des résultats de la surveillance exercée en vertu de l'article 7, comprenant un exposé des considérations qui ont conduit à la désignation de chaque zone vulnérable et à toute révision ou ajout apporté à la désignation.
4.Un résumé des programmes d'action élaborés en vertu de l'article 6 et en particulier:
les mesures requises en vertu de l'article 6, § 2;
les informations requises en vertu du point 4 de l'annexe II;
un exposé de la manière dont le point 2 de l'annexe II est appliqué;
un résumé des résultats des programmes de surveillance mise en oeuvre au titre de l'article 6, § 3;
les estimations des Etats membres concernant les délais approximatifs dans lesquels on peut s'attendre à ce que les eaux visées à l'article 4, 1er alinéa, 1° et 2° réagissent aux mesures prévues dans le programme d'action, ainsi qu'une indication du niveau d'incertitude que présentent ces estimations.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Un compte rendu des actions de prévention menées en vertu de l'article 5.
Une carte:
des eaux visées à l'article 4, 1er alinéa, 1° et 2° indiquant, dans chaque cas, lequel des critères mentionnés aux 1° et 2° a été utilisé en vue de cette identification;
des zones identifiées désignées faisant apparaître de manière distincte les zones anciennes et les zones désignées depuis le dernier rapport.
3. Un résumé des résultats de la surveillance exercée en vertu de l'article 7, comprenant un exposé des considérations qui ont conduit à la désignation de chaque zone vulnérable et à toute révision ou ajout apporté à la désignation.
4.Un résumé des programmes d'action élaborés en vertu de l'article 6 et en particulier:
les mesures requises en vertu de l'article 6, § 2;
les informations requises en vertu du point 4 de l'annexe II;
un exposé de la manière dont le point 2 de l'annexe II est appliqué;
un résumé des résultats des programmes de surveillance mise en oeuvre au titre de l'article 6, § 3;
les estimations des Etats membres concernant les délais approximatifs dans lesquels on peut s'attendre à ce que les eaux visées à l'article 4, 1er alinéa, 1° et 2° réagissent aux mesures prévues dans le programme d'action, ainsi qu'une indication du niveau d'incertitude que présentent ces estimations.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
-
Art. N5. Annexe V. - Méthodes de mesure de référence.
Engrais chimiques
Les composés azotés sont mesurés selon la méthode décrite dans la Directive 77/535/CEE de la Commission du 22 juin 1977 concernant le rapprochement des législations des Etats membres relatives aux méthodes d'échantillonnage et d'analyse des engrais, telle que modifiée par la Directive 89/519/CEE.
Eaux douces, eaux côtières et marines
La concentration de nitrates est mesurée conformément à l'article 4bis, § 3 de la décision 77/795/CEE du Conseil du 12 décembre 1977 instituant une procédure commune d'échange d'informations relative à la qualité des eaux douces superficielles dans la Communauté, telle que modifiée par la décision 86/574/CEE.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN
Engrais chimiques
Les composés azotés sont mesurés selon la méthode décrite dans la Directive 77/535/CEE de la Commission du 22 juin 1977 concernant le rapprochement des législations des Etats membres relatives aux méthodes d'échantillonnage et d'analyse des engrais, telle que modifiée par la Directive 89/519/CEE.
Eaux douces, eaux côtières et marines
La concentration de nitrates est mesurée conformément à l'article 4bis, § 3 de la décision 77/795/CEE du Conseil du 12 décembre 1977 instituant une procédure commune d'échange d'informations relative à la qualité des eaux douces superficielles dans la Communauté, telle que modifiée par la décision 86/574/CEE.
Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 19 novembre 1998 relatif à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.
Le Ministre-Président,
Ch. PICQUE
Le Ministre de l'Environnement,
D. GOSUIN