Artikel 1. De gemeenten die een politiesamenwerkingsakkoord afsluiten kunnen een financiële toelage bekomen, voor zover de politiesamenwerking voldoet aan de voorwaarden die door de Minister van Binnenlandse Zaken worden gesteld.
Het politiesamenwerkingsakkoord moet minstens in de volgende voorwaarden voorzien :
1° het intergemeentelijk samenwerkingsakkoord moet hetzij onmiddellijk, dan wel op termijn leiden tot het verzekeren van een 24-uren permanentie, hetzij leiden tot een significante verhoging van de beschikbaarheid van de samenwerkende politiekorpsen;
2° de samenwerkende gemeenten dienen in toepassing van artikel 45, tweede lid, 1°, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt de nodige overeenkomsten af te sluiten waarbij hun politieambtenaren hun bevoegdheden op het volledige grondgebied van de samenwerking kunnen uitoefenen;
3° de samenwerkende gemeenten dienen individueel een samenwerkingsakkoord af te sluiten met het bevoegde rijkswachtdistrikt;
4° de samenwerkende gemeenten dienen zelf op permanente basis het samenwerkingsproject te laten evalueren door de bevoegde personen en/of diensten, hiertoe aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde;
5° de samenwerkende gemeenten dienen telkens dit nodig is, en minstens tweemaal per jaar, het intergemeentelijk politieoverleg te organiseren;
6° de politiesamenwerking moet een looptijd van minstens vijf jaar hebben ;
7° het politiesamenwerkingsprotocol moet een beschrijving van de huidige werksituatie van de deelnemende politiekorpsen en een beschrijving van de werksituatie na de inwerkingtreding van de politiesamenwerking, omvatten;
8° het politiesamenwerkingsprotocol moet een beschrijving van de functionele en logistieke afspraken tussen de korpschefs van de deelnemende politiekorpsen omvatten.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
10 APRIL 1995. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de gemeenten een financiële toelage kunnen krijgen bij het afsluiten van een politiesamenwerkingsakkoord.
Titre
10 AVRIL 1995. - Arrêté royal déterminant les conditions auxquelles les communes peuvent obtenir une intervention financière lors de la conclusion d'un accord de coopération policière.
Informations sur le document
Numac: 1995000408
Datum: 1995-04-10
Info du document
Numac: 1995000408
Date: 1995-04-10
Tekst (9)
Texte (9)
Article 1. Les communes ayant conclu un accord de coopération policière peuvent obtenir une intervention financière pour autant que la coopération policière remplisse les conditions imposées par le Ministre de l'Intérieur.
L'accord de coopération doit au moins prévoir les conditions suivantes :
1° l'accord de coopération intercommunale doit soit immédiatement, soit à terme conduire à une permanence de 24 heures, soit à une augmentation signifiante de la disponibilité des corps de police coopérants ;
2° les communes coopérantes doivent en application de l'article 45, deuxième alinéa, 1°, de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police conclure les accords nécessaires permettant à leur fonctionnaires de police d'exercer leurs compétences sur l'ensemble du territoire de la coopération ;
3° les communes coopérantes doivent conclure un accord de coopération à titre individuel avec le district de gendarmerie compétent ;
4° les communes coopérantes doivent faire évaluer elles-mêmes le projet de coopération sur une base permanente par les personnes et/ou services compétents, désignés à cet effet par le Ministre de l'Intérieur ou son délégué ;
5° les communes coopérantes doivent en cas de besoin et au moins deux fois par an, organiser la concertation policière intercommunale ;
6° la coopération policière doit avoir une durée d'au moins cinq ans ;
7° le protocole de coopération policière doit comporter une description de la situation de travail actuelle des corps de police participants et une description de la situation de travail après l'entrée en vigueur de la coopération policière ;
8° le protocole de coopération policière doit comporter une description des conventions fonctionnelles et logistiques entre les chefs de corps des corps de police participants.
L'accord de coopération doit au moins prévoir les conditions suivantes :
1° l'accord de coopération intercommunale doit soit immédiatement, soit à terme conduire à une permanence de 24 heures, soit à une augmentation signifiante de la disponibilité des corps de police coopérants ;
2° les communes coopérantes doivent en application de l'article 45, deuxième alinéa, 1°, de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police conclure les accords nécessaires permettant à leur fonctionnaires de police d'exercer leurs compétences sur l'ensemble du territoire de la coopération ;
3° les communes coopérantes doivent conclure un accord de coopération à titre individuel avec le district de gendarmerie compétent ;
4° les communes coopérantes doivent faire évaluer elles-mêmes le projet de coopération sur une base permanente par les personnes et/ou services compétents, désignés à cet effet par le Ministre de l'Intérieur ou son délégué ;
5° les communes coopérantes doivent en cas de besoin et au moins deux fois par an, organiser la concertation policière intercommunale ;
6° la coopération policière doit avoir une durée d'au moins cinq ans ;
7° le protocole de coopération policière doit comporter une description de la situation de travail actuelle des corps de police participants et une description de la situation de travail après l'entrée en vigueur de la coopération policière ;
8° le protocole de coopération policière doit comporter une description des conventions fonctionnelles et logistiques entre les chefs de corps des corps de police participants.
Art.2. De financiële toelage wordt vastgesteld op maximaal 500 000 frank voor elke gemeente die deelneemt aan de politiesamenwerking.
Een gemeente die deelneemt aan meerdere politiesamenwerkingen kan evenwel slechts eenmaal een financiële toelage ontvangen.
Een gemeente die deelneemt aan meerdere politiesamenwerkingen kan evenwel slechts eenmaal een financiële toelage ontvangen.
Art.2. L'intervention financière est déterminée à maximum 500 000 francs pour chaque commune qui participe à la coopération policière.
Une commune qui participe à plusieurs coopérations policières ne peut toutefois obtenir qu'une seule intervention financière.
Une commune qui participe à plusieurs coopérations policières ne peut toutefois obtenir qu'une seule intervention financière.
Art.3. De financiële toelage kan enkel gebruikt worden voor de aankoop door de gemeente van materieel en uitrusting dienstig om het samenwerkingsakkoord verder uit te bouwen, en niet voor het dekken van de individuele behoeften van een politiekorps.
Bovendien kan er door de gemeente enkel materiaal en uitrusting dat opgenomen is in de "nomenclatuur" zoals vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken, worden aangekocht.
Bovendien kan er door de gemeente enkel materiaal en uitrusting dat opgenomen is in de "nomenclatuur" zoals vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken, worden aangekocht.
Art.3. L'intervention financière ne peut être utilisée que pour l'achat par la commune de matériel et d'équipement devant permettre le développement ultérieur de l'accord de coopération et non la couverture des besoins individuels d'un corps de police.
En outre, la commune peut uniquement acquérir du matériel et de l'équipement repris dans "la nomenclature", tel que défini par le Ministre de l'Intérieur.
En outre, la commune peut uniquement acquérir du matériel et de l'équipement repris dans "la nomenclature", tel que défini par le Ministre de l'Intérieur.
Art.4. Teneinde de toelage te kunnen bekomen dienen de gemeenten hiertoe een aanvraag te richten aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
Deze aanvraag moet vergezeld zijn van een ontwerp van samenwerkingsprotocol, evenals van een gedetailleerde opgave van het materiaal en de uitrusting waarvoor de gemeenten de financiële toelage wensen te gebruiken.
Deze aanvraag moet vergezeld zijn van een ontwerp van samenwerkingsprotocol, evenals van een gedetailleerde opgave van het materiaal en de uitrusting waarvoor de gemeenten de financiële toelage wensen te gebruiken.
Art.4. _ Afin de pouvoir obtenir l'intervention, les communes doivent à cet effet adresser une demande au Ministre de l'Intérieur.
Un projet du protocole de coopération ainsi qu'une liste détaillée du matériel et de l'équipement pour lesquels les communes souhaitent faire usage de l'intervention financière doivent être joints à la présente demande.
Un projet du protocole de coopération ainsi qu'une liste détaillée du matériel et de l'équipement pour lesquels les communes souhaitent faire usage de l'intervention financière doivent être joints à la présente demande.
Art.5. Binnen de perken van de beschikbare kredieten op de in artikel 1, § 2quater 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen van de wet van bedoelde rekening, keert de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan de gemeenten de financiële toelage uit, nadat de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde hiertoe opdracht gegeven heeft.
De Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde reserveert, na advies van de Inspectie van Financiën, de nodige sommen om de toelage te dekken aan de gemeenten die een intergemeentelijk samenwerkingsakkoord afsluiten.
De Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde reserveert, na advies van de Inspectie van Financiën, de nodige sommen om de toelage te dekken aan de gemeenten die een intergemeentelijk samenwerkingsakkoord afsluiten.
Art.5. Dans les limites des crédits disponibles au compte visé à l'article 1er, § 2quater de la loi du 1er août 1985 portant des dispositions sociales, l'Office national de sécurité sociale liquidera aux communes l'intervention financière après que le Ministre de l'Intérieur ou son délégué en aient donné l'ordre.
Le Ministre de l'Intérieur ou son délégué réservent, après avis de l'Inspection des Finances, les sommes requises en vue de couvrir l'intervention aux communes qui concluent un accord de coopération intercommunale.
Le Ministre de l'Intérieur ou son délégué réservent, après avis de l'Inspection des Finances, les sommes requises en vue de couvrir l'intervention aux communes qui concluent un accord de coopération intercommunale.
Art.6. De gemeenten die een financiële toelage hebben bekomen dienen uiterlijk op 1 juni van het begrotingsjaar dat volgt op dat waarin de toelage werd uitgekeerd aan de Minister van Binnenlandse Zaken alle verantwoordingsstukken i.m.v. de aanwending van de toelage te bezorgen.
Bij niet naleving van het samenwerkingsakkoord door één of meerdere gemeenten, evenals in geval van verkeerdelijk gebruik van de toegekende toelage en/of van het aangekochte materiaal of de aangekochte uitrusting, kan de toelage geheel of gedeeltelijk van de betrokken gemeenten worden teruggevorderd.
Bij niet naleving van het samenwerkingsakkoord door één of meerdere gemeenten, evenals in geval van verkeerdelijk gebruik van de toegekende toelage en/of van het aangekochte materiaal of de aangekochte uitrusting, kan de toelage geheel of gedeeltelijk van de betrokken gemeenten worden teruggevorderd.
Art.6. Les communes ayant obtenu une intervention financière doivent, au plus tard le 1er juin de l'année budgétaire suivant celle au cours de laquelle l'intervention a été liquidée, fournir au Ministre de l'Intérieur toutes les pièces justificatives relatives à l'affectation de l'intervention.
En cas de non-respect de l'accord de coopération par une ou plusieurs communes, ainsi qu'en cas d'usage fautif de l'intervention octroyée et/ou du matériel ou de l'équipement acquis, l'intervention peut entièrement ou partiellement être récupérée des communes concernées.
En cas de non-respect de l'accord de coopération par une ou plusieurs communes, ainsi qu'en cas d'usage fautif de l'intervention octroyée et/ou du matériel ou de l'équipement acquis, l'intervention peut entièrement ou partiellement être récupérée des communes concernées.
Art.7. De Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde kan ten allen tijde controles uitvoeren teneinde zich ter plaatse van de uitvoering van het samenwerkingsakkoord te vergewissen.
Daarenboven kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde en de inspectiedienst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, op eenvoudig verzoek, op ieder ogenblik ter plaatse alle stukken raadplegen die een bewijs vormen dat de gemeenten het samenwerkingsakkoord uitvoeren en dat de aankopen die verricht werden met de verleende financiële toelage beantwoorden aan het samenwerkingsprotocol en dat deze in het kader van het samenwerkingsakkoord worden aangewend.
Daarenboven kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde en de inspectiedienst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, op eenvoudig verzoek, op ieder ogenblik ter plaatse alle stukken raadplegen die een bewijs vormen dat de gemeenten het samenwerkingsakkoord uitvoeren en dat de aankopen die verricht werden met de verleende financiële toelage beantwoorden aan het samenwerkingsprotocol en dat deze in het kader van het samenwerkingsakkoord worden aangewend.
Art.7. Le Ministre de l'Intérieur ou son délégué peuvent en tout temps effectuer des contrôles afin de s'assurer sur place de l'exécution de l'accord de coopération.
En outre le Ministre de l'Intérieur ou son délégué ainsi que le service d'inspection du Service national de la Sécurité sociale peuvent, sur simple demande, à tout moment consulter sur place toutes les pièces établissant la preuve que les communes exécutent l'accord de coopération et que les achats effectués à l'aide de l'intervention financière octroyée répondent au protocole de coopération, et que ceux-ci sont affectés dans le cadre de l'accord de coopération.
En outre le Ministre de l'Intérieur ou son délégué ainsi que le service d'inspection du Service national de la Sécurité sociale peuvent, sur simple demande, à tout moment consulter sur place toutes les pièces établissant la preuve que les communes exécutent l'accord de coopération et que les achats effectués à l'aide de l'intervention financière octroyée répondent au protocole de coopération, et que ceux-ci sont affectés dans le cadre de l'accord de coopération.
Art.8. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.8. Notre Ministre de l'Intérieur et Notre Ministre des Affaires sociales sont, chacun en ce qui le concerne, chargé de l'exécution du présent arrêté.
Art. 9. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 10 april 1995.
ALBERT
Van Koningswege:
De Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 10 april 1995.
ALBERT
Van Koningswege:
De Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
Art. 9. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Donné à Châteauneuf-de-Grasse, le 10 avril 1995.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de l'Intérieur,
J. VANDE LANOTTE
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN
Donné à Châteauneuf-de-Grasse, le 10 avril 1995.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de l'Intérieur,
J. VANDE LANOTTE
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN