Art. 37bis. (ingevoegd bij W
1998-05-06/35, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1998) § 1. Na de proeftijd kan elk van de partijen de
[1 industriële leerovereenkomst]1 zonder opzegtermijn noch verbrekingsvergoeding opzeggen, wanneer er ernstige twijfels over rijzen dat de opleiding tot een goed einde kan worden gebracht en het derhalve niet zinvol lijkt ze voort te zetten.
Indien de opzegging uitgaat van de
[1 industriële leerling]1, geschiedt de kennisgeving van de opzegging, op straffe van nietigheid, door afgifte van een geschrift aan de patroon. De handtekening van de patroon op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bericht van ontvangst van de kennisgeving. De kennisgeving kan ook geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot.
Indien de opzegging uitgaat van de patroon, kan de kennisgeving van de opzegging, op straffe van nietigheid, enkel geschieden hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft de derde werkdag na de datum van verzending, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot, met dien verstande dat de
[1 industriële leerling]1 die nietigheid niet kan dekken en dat ze door de rechter van ambtswege wordt vastgesteld.
Op straffe van nietigheid dient de kennisgeving van de opzegging omstandig de motivatie van de opzegging van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 te vermelden, meer bepaald de feiten op grond waarvan de partij die de overeenkomst opzegt van oordeel is dat de opleiding niet tot een goed einde gebracht zal kunnen worden en het niet zinvol is de uitvoering van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 voort te zetten.
§ 2. In geval van betwisting van de in § 1, vierde lid, bedoelde motivatie, kan de meest gerede partij tegen de opzegging van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 beroep aantekenen bij
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1.
Op straffe van nietigheid dient dit beroep ingesteld te worden binnen de 15 dagen na de ontvangst van de kennisgeving van de opzegging en bij een ter post aangetekende brief die gericht wordt aan de voorzitter van
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 en waarbij in bijlage een afschrift van de kennisgeving van de opzegging moet worden gevoegd.
§ 3.
[1 De bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 dient zich binnen de 60 dagen na de verzending van de in § 2, tweede lid, bedoelde ter post aangetekende brief, uit te spreken over de gegrondheid van de opzegging van de
[1 industriële leerovereenkomst]1.
Hierbij dient
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 de bij de
[1 industriële leerovereenkomst]1 betrokken partijen te horen.
De patroon is ertoe gehouden de
[1 industriële leerling]1 in staat te stellen aanwezig te zijn op de vergadering van
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 tijdens dewelke de partijen overeenkomstig het vorige lid gehoord worden.
Indien de voor de opzegging aangevoerde motivatie verband houdt met de aanvullende theoretische opleiding, de relatie tussen de praktische en de aanvullende theoretische opleiding of de relatie tussen de patroon en de instelling waar de aanvullende theoretische opleiding verstrekt wordt, dient
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 de verantwoordelijke(n) van die instelling een verslag te vragen.
§ 4. Indien
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 oordeelt dat de opzegging van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 niet of onvoldoende gegrond was, en het bij hem aangetekend beroep inwilligt :
a) dient de uitvoering van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 voortgezet te worden, indien de betrokken partijen daarmee akkoord gaan, of
b) dient de partij die de opzegging heeft gegeven, aan de andere partij de in artikel 38 bepaalde verbrekingsvergoeding te betalen, overeenkomstig de bepalingen van dat artikel.
Indien
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 zich niet binnen de in § 3, eerste lid, bepaalde termijn uitspreekt, wordt het beroep geacht ongegrond te zijn.
§ 5. Na het verstrijken van de in § 3, eerste lid, bepaalde termijn, of nadat
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1 zich overeenkomstig § 4 heeft uitgesproken, kan de meest gerede partij de zaak alsnog aanhangig maken bij de arbeidsrechtbank.
§ 6. Wanneer tegen de opzegging van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 geen beroep wordt ingesteld, of wannneer het beroep ongegrond wordt verklaard, of wanneer § 4, eerste lid, b), van toepassing is, eindigt de leerovereenkomst, naargelang het geval, op de dag van de ontvangst van het in § 1, tweede lid, bedoeld geschrift of van het in § 1 bedoeld gerechtsdeurwaardersexploot, of op de dag waarop de in § 1 bedoelde ter post aangetekende brief uitwerking heeft.
Indien de uitvoering van de
[1 industriële leerovereenkomst]1 overeenkomstig § 4, eerste lid, a), wordt voortgezet, wordt de periode tussen, enerzijds, de dag van de ontvangst van het in § 1, tweede lid, bedoeld geschrift of van het in § 1 bedoeld gerechtsdeurwaardersexploot, of de dag waarop de in § 1 bedoelde ter post aangetekende brief uitwerking heeft, en, anderzijds, de datum van de uitspraak van
[1 de bevoegde commissie voor industriële leerovereenkomsten]1, beschouwd als een schorsing van de
[1 industriële leerovereenkomst]1.