Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
11 SEPTEMBER 2025. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 mei 2013 betreffende de bescherming van proefdieren
Titre
11 SEPTEMBRE 2025. - Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale modifiant l'arrêté royal du 29 mai 2013 relatif à la protection des animaux d'expérience
Informations sur le document
Numac: 2025006885
Datum: 2025-09-11
Info du document
Numac: 2025006885
Date: 2025-09-11
Tekst (8)
Texte (8)
Artikel 1. Het besluit zet de gedelegeerde richtlijn (EU) 2024/1262 van de Commissie van 13 maart 2024 tot wijziging van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor inrichtingen en voor de verzorging en de huisvesting van dieren, en wat betreft de methoden voor het doden van dieren, om.
Article 1er. L'arrêté transpose la directive déléguée (UE) 2024/1262 de la Commission du 13 mars 2024 modifiant la directive 2010/63/UE du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne les exigences relatives aux établissements et les exigences relatives aux soins et à l'hébergement des animaux, ainsi que les méthodes de mise à mort des animaux.
Art.2. In bijlage 4, titel I van het koninklijk besluit van 29 mei 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de titel van punt 2.5 wordt vervangen door:
"2.5. Geluid en trillingen";
2° in punt 2.5 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Voor waterdieren mag apparatuur die geluid of trillingen veroorzaakt, zoals stroomgeneratoren of filtratiesystemen, het dierenwelzijn niet nadelig beïnvloeden.";
3° de titel van punt 2.6 wordt vervangen door:
"2.6 Alarmsystemen en noodplannen ";
4° in punt 2.6 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Er moeten doeltreffende noodplannen worden opgesteld om de gezondheid en het welzijn van de dieren te waarborgen wanneer essentiële houderijelementen uitvallen.";
1° de titel van punt 2.5 wordt vervangen door:
"2.5. Geluid en trillingen";
2° in punt 2.5 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Voor waterdieren mag apparatuur die geluid of trillingen veroorzaakt, zoals stroomgeneratoren of filtratiesystemen, het dierenwelzijn niet nadelig beïnvloeden.";
3° de titel van punt 2.6 wordt vervangen door:
"2.6 Alarmsystemen en noodplannen ";
4° in punt 2.6 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Er moeten doeltreffende noodplannen worden opgesteld om de gezondheid en het welzijn van de dieren te waarborgen wanneer essentiële houderijelementen uitvallen.";
Art.2. A l'annexe 4, titre I, de l'arrêté royal du 29 mai 2013, les modifications suivantes sont apportées :
1° l'intitulé du point 2.5 est remplacé par le texte suivant :
" 2.5. Bruit et vibrations " ;
2° au point 2.5, un quatrième alinéa est ajouté lequel est rédigé comme suit :
" En ce qui concerne les animaux aquatiques, les équipements causant du bruit ou des vibrations, comme les groupes électrogènes et les systèmes de filtrage, ne doivent exercer aucune incidence néfaste sur le bien-être des animaux. " ;
3° l'intitulé du point 2.6 est remplacé par le texte suivant :
" 2.6. Systèmes d'alarme et plans d'urgence " ;
4° au point 2.6, un quatrième alinéa est ajouté lequel est rédigé comme suit :
" Des plans d'urgence efficaces sont mis en place pour garantir la santé et le bien-être des animaux en cas de défaillance d'éléments essentiels du système d'levage. " ;
1° l'intitulé du point 2.5 est remplacé par le texte suivant :
" 2.5. Bruit et vibrations " ;
2° au point 2.5, un quatrième alinéa est ajouté lequel est rédigé comme suit :
" En ce qui concerne les animaux aquatiques, les équipements causant du bruit ou des vibrations, comme les groupes électrogènes et les systèmes de filtrage, ne doivent exercer aucune incidence néfaste sur le bien-être des animaux. " ;
3° l'intitulé du point 2.6 est remplacé par le texte suivant :
" 2.6. Systèmes d'alarme et plans d'urgence " ;
4° au point 2.6, un quatrième alinéa est ajouté lequel est rédigé comme suit :
" Des plans d'urgence efficaces sont mis en place pour garantir la santé et le bien-être des animaux en cas de défaillance d'éléments essentiels du système d'levage. " ;
Art. 3. In bijlage 4, titel IX van het koninklijk besluit van 29 mei 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° Tussen het eerste lid en tabel 22 wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Wanneer vogels die in het wild zijn gevangen, worden gehuisvest, gelden de in de tabellen 22 tot en met 27quater vermelde waarden voor de beschikbaar te stellen ruimte wanneer vogels langer dan 24 uur worden gehouden. Wanneer vogels gedurende kortere perioden worden gehouden, worden maatregelen genomen om de risico's voor het dierenwelzijn tot een minimum te beperken.";
2° Na de bestaande tabel 27 worden de volgende tabellen 27bis, 27ter en 27quater toegevoegd:
"Tabel 27bis : Spreeuwen
1° Tussen het eerste lid en tabel 22 wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Wanneer vogels die in het wild zijn gevangen, worden gehuisvest, gelden de in de tabellen 22 tot en met 27quater vermelde waarden voor de beschikbaar te stellen ruimte wanneer vogels langer dan 24 uur worden gehouden. Wanneer vogels gedurende kortere perioden worden gehouden, worden maatregelen genomen om de risico's voor het dierenwelzijn tot een minimum te beperken.";
2° Na de bestaande tabel 27 worden de volgende tabellen 27bis, 27ter en 27quater toegevoegd:
"Tabel 27bis : Spreeuwen
Art. 3. A l'annexe 4, titre IX, de l'arrêté royal du 29 mai 2013, les modifications suivantes sont apportées :
1° Entre l'alinéa 1er et le tableau 22, un nouvel alinéa est ajouté, qui s'énonce comme suit :
" Lorsque des oiseaux capturés dans la nature sont détenus, les recommandations d'espace disponible minimal prévues aux tableaux 22 à 27quater s'appliquent chaque fois que les oiseaux sont détenus pendant plus de 24 heures. Lorsque les oiseaux sont détenus pendant des périodes plus courtes, des mesures sont prises afin de réduire au minimum les risques pour le bien-être des animaux. " ;
2° Après le tableau 27 existant, les tableaux 27bis, 27ter et 27quater suivants sont ajoutés :
" Tableau 27bis : Etourneaux
1° Entre l'alinéa 1er et le tableau 22, un nouvel alinéa est ajouté, qui s'énonce comme suit :
" Lorsque des oiseaux capturés dans la nature sont détenus, les recommandations d'espace disponible minimal prévues aux tableaux 22 à 27quater s'appliquent chaque fois que les oiseaux sont détenus pendant plus de 24 heures. Lorsque les oiseaux sont détenus pendant des périodes plus courtes, des mesures sont prises afin de réduire au minimum les risques pour le bien-être des animaux. " ;
2° Après le tableau 27 existant, les tableaux 27bis, 27ter et 27quater suivants sont ajoutés :
" Tableau 27bis : Etourneaux
| Taille du groupe | Dimension minimale du compartiment (m2) | Hauteur minimale (cm) | Longueur de mangeoire minimale par oiseau (cm) | Longueur de perchoir minimale par oiseau (cm) | Groepsgrootte | Minimale omvang leefruimte (m2) | Minimale hoogte (cm) | Minimale lengte voedertrog per vogel (cm) | Minimale lengte roeststok per vogel (cm) |
| jusqu'à 6 | 2,0 | 200 | 5 | 30 | tot en met 6 | 2,0 | 200 | 5 | 30 |
| 7 à 12 | 4,0 | 200 | 5 | 30 | 7 t/m 12 | 4,0 | 200 | 5 | 30 |
| 13 à 20 | 6,0 | 200 | 5 | 30 | 13 t/m 20 | 6,0 | 200 | 5 | 30 |
| par oiseau supplémentaire entre 21 et 50 | 0,25 | 5 | 30 | voor elke extra vogel vanaf de 21e t/m de 50e | 0,25 | 5 | 30 | ||
| par oiseau supplémentaire au-delà de 50 | 0,15 | 5 | 30 | voor elke extra vogel na de 50e | 0,15 | 5 | 30 |
du groupe Dimension minimale du compartiment (m2) Hauteur minimale (cm) Longueur de mangeoire minimale par oiseau (cm) Longueur de perchoir minimale par oiseau (cm) Groepsgrootte Minimale omvang leefruimte (m2) Minimale hoogte (cm) Minimale lengte voedertrog per vogel (cm) Minimale lengte roeststok per vogel (cm) jusqu'à 6 2,0 200 5 30 tot en met 6 2,0 200 5 30 7 à 12 4,0 200 5 30 7 t/m 12 4,0 200 5 30 13 à 20 6,0 200 5 30 13 t/m 20 6,0 200 5 30 par oiseau supplémentaire entre 21 et 50 0,25 5 30 voor elke extra vogel vanaf de 21e t/m de 50e 0,25 5 30 par oiseau supplémentaire au-delà de 50 0,15 5 30 voor elke extra vogel na de 50e 0,15 5 30
Tabel 27ter: Huismussen
| Taille du groupe | Dimension minimale du compartiment (m2) | Hauteur minimale (cm) | Longueur de mangeoire minimale par oiseau (cm) | Longueur de perchoir minimale par oiseau (cm) | Groepsgrootte | Minimale omvang leefruimte (m2) | Minimale hoogte (cm) | Minimale lengte voedertrog per vogel (cm) | Minimale lengte roeststok per vogel (cm) |
| jusqu'à 6 | 2,0 | 200 | 5 | 30 | tot en met 6 | 2,0 | 200 | 5 | 30 |
| 7 à 12 | 4,0 | 200 | 5 | 30 | 7 t/m 12 | 4,0 | 200 | 5 | 30 |
| 13 à 20 | 6,0 | 200 | 5 | 30 | 13 t/m 20 | 6,0 | 200 | 5 | 30 |
| par oiseau supplémentaire entre 21 et 50 | 0,25 | 5 | 30 | voor elke extra vogel vanaf de 21e t/m de 50e | 0,25 | 5 | 30 | ||
| par oiseau supplémentaire au-delà de 50 | 0,15 | 5 | 30 | voor elke extra vogel na de 50e | 0,15 | 5 | 30 |
du groupe Dimension minimale du compartiment (m2) Hauteur minimale (cm) Longueur de mangeoire minimale par oiseau (cm) Longueur de perchoir minimale par oiseau (cm) Groepsgrootte Minimale omvang leefruimte (m2) Minimale hoogte (cm) Minimale lengte voedertrog per vogel (cm) Minimale lengte roeststok per vogel (cm) jusqu'à 6 2,0 200 5 30 tot en met 6 2,0 200 5 30 7 à 12 4,0 200 5 30 7 t/m 12 4,0 200 5 30 13 à 20 6,0 200 5 30 13 t/m 20 6,0 200 5 30 par oiseau supplémentaire entre 21 et 50 0,25 5 30 voor elke extra vogel vanaf de 21e t/m de 50e 0,25 5 30 par oiseau supplémentaire au-delà de 50 0,15 5 30 voor elke extra vogel na de 50e 0,15 5 30
Tableau 27ter : Moineaux domestiques
| Taille du groupe en l'absence de barrières visuelles | Taille du groupe en présence de barrières visuelles | Dimension minimale du compartiment (m2) | Hauteur minimale (cm) | Groepsgrootte bij afwezigheid van visuele barrières | Groepsgrootte bij aanwezigheid van visuele barrières | Minimale omvang leefruimte (m2) | Minimale hoogte (cm) |
| jusqu'à 10 | jusqu'à 15 | 2,4 | 180 | tot en met 10 | tot en met 15 | 2,4 | 180 |
| 11 à 20 | 16 à 35 | 4,8 | 180 | 11 t/m 20 | 16 t/m 35 | 4,8 | 180 |
| 21 à 30 | 36 à 60 | 7,3 | 180 | 21 t/m 30 | 36 t/m 60 | 7,3 | 180 |
| par oiseau supplémentaire au-delà de 30 | par oiseau supplémentaire au-delà de 60 | 0,11 | voor elke extra vogel na de 30e | voor elke extra vogel na de 60e | 0,11 |
Tabel 27quater: Koolmezen en pimpelmezen
| Taille du groupe en l'absence de barrières visuelles | Taille du groupe en présence de barrières visuelles | Dimension minimale du compartiment (m2) | Hauteur minimale (cm) | Groepsgrootte bij afwezigheid van visuele barrières | Groepsgrootte bij aanwezigheid van visuele barrières | Minimale omvang leefruimte (m2) | Minimale hoogte (cm) |
| jusqu'à 10 | jusqu'à 15 | 2,4 | 180 | tot en met 10 | tot en met 15 | 2,4 | 180 |
| 11 à 20 | 16 à 35 | 4,8 | 180 | 11 t/m 20 | 16 t/m 35 | 4,8 | 180 |
| 21 à 30 | 36 à 60 | 7,3 | 180 | 21 t/m 30 | 36 t/m 60 | 7,3 | 180 |
| par oiseau supplémentaire au-delà de 30 | par oiseau supplémentaire au-delà de 60 | 0,11 | voor elke extra vogel na de 30e | voor elke extra vogel na de 60e | 0,11 |
Tableau 27quater : Mésanges charbonnières et mésanges bleues
| Taille du groupe | Dimension minimale du compartiment (m2) par oiseau | Hauteur minimale (cm) | Nombre minimal de distributeurs de nourriture | Longueur de perchoir minimale par oiseau (cm) | Groepsgrootte | Minimale omvang leefruimte per vogel (m2) | Minimale hoogte (cm) | Minimaal aantal voedertoestellen | Minimale lengte roeststok per vogel (cm) |
| 1 | 3 | 180 | 1 | 100 | 1 | 3 | 180 | 1 | 100 |
| 2 à 10 (*) (non mixte) | 1 | 180 | 2 | 40 | 2-10 (*) (van hetzelfde geslacht) | 1 | 180 | 2 | 40 |
| 1 femelle + 1 mâle | 2 | 180 | 2 | 100 | 1 wijfje + 1 mannetje | 2 | 180 | 2 | 100 |
(*) Groepen groter dan 10 zijn niet toegestaan zonder een vastgesteld monitoringschema met voldoende frequentie om agressie op te sporen en te beteugelen."
| Taille du groupe | Dimension minimale du compartiment (m2) par oiseau | Hauteur minimale (cm) | Nombre minimal de distributeurs de nourriture | Longueur de perchoir minimale par oiseau (cm) | Groepsgrootte | Minimale omvang leefruimte per vogel (m2) | Minimale hoogte (cm) | Minimaal aantal voedertoestellen | Minimale lengte roeststok per vogel (cm) |
| 1 | 3 | 180 | 1 | 100 | 1 | 3 | 180 | 1 | 100 |
| 2 à 10 (*) (non mixte) | 1 | 180 | 2 | 40 | 2-10 (*) (van hetzelfde geslacht) | 1 | 180 | 2 | 40 |
| 1 femelle + 1 mâle | 2 | 180 | 2 | 100 | 1 wijfje + 1 mannetje | 2 | 180 | 2 | 100 |
(*) Les tailles de groupe supérieures à 10 individus ne sont pas autorisées sans un programme de surveillance défini à une fréquence suffisante pour détecter et limiter les agressions. ";
Art. 4. Titel XII van bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 29 mei 2013 wordt vervangen door wat volgt:
"XII SOORTSPECIFIEKE NORMEN VOOR VISSEN
Watertoevoer en waterkwaliteit
Te allen tijde dient er te worden voorzien in een watertoevoer van geschikte kwaliteit. Het waterdebiet in watertanks met recirculatie- of filtersystemen moet voldoende zijn, zodat de waterkwaliteitsparameters binnen aanvaardbare perken blijven, afhankelijk van de kenmerken van het dierhouderijsysteem, de soort en de eisen van de levensfase. De watertoevoer wordt gefilterd of behandeld zodat, waar nodig, voor vissen schadelijke stoffen worden verwijderd. De waterkwaliteitsparameters dienen te allen tijde binnen een aanvaardbaar bereik te zijn, zodat zij voor een bepaalde soort en ontwikkelingsfase een normale activiteit en fysiologische toestand mogelijk maken. Het waterdebiet dient zodanig te zijn dat de vissen op een correcte wijze kunnen zwemmen en zich normaal kunnen gedragen. De vissen dient een passende acclimatisatieperiode te worden gegund, en voldoende tijd om zich aan te passen aan wijzigingen in de waterkwaliteit. Er moeten passende maatregelen worden genomen om plotselinge veranderingen in de verschillende parameters die van invloed zijn op de waterkwaliteit tot een minimum te beperken. Er moet worden gezorgd voor en toezicht worden gehouden op een passend waterdebiet en waterniveau.
Zuurstof, stikstofverbindingen, koolstofdioxide, pH en zoutgehalte
De zuurstofconcentratie moet aangepast zijn aan de soort en de omgeving waarin de vissen worden gehouden. Indien nodig moet het water van de tank, afhankelijk van het houderijsysteem, extra worden belucht. De concentraties aan koolstofdioxide en stikstofverbindingen, namelijk ammoniak, nitriet en nitraat, moeten onder de schadelijkheidsdrempels worden gehouden. De waterkwaliteit wordt gecontroleerd volgens een testschema dat voldoende frequent is om veranderingen in deze essentiële parameters te detecteren. Er worden maatregelen genomen om deze veranderingen te temperen.
De pH-waarde moet aangepast zijn aan de soort, en moet zo stabiel mogelijk worden gehouden. Het zoutgehalte moet aangepast zijn aan de behoeften van de vissoort en de levensfase van de vissen. Veranderingen van het zoutgehalte moeten geleidelijk worden doorgevoerd.
Temperatuur en verlichting
De temperatuur moet zich binnen het optimale bereik van de vissoort en de ontwikkelingsstadia ervan bevinden, en moet zo stabiel mogelijk worden gehouden. Temperatuurveranderingen moeten geleidelijk worden doorgevoerd. Vissen moeten worden gehouden op een aangepaste fotoperiodiciteit.
Bezettingsdichtheid en omgevingscomplexiteit
De bezettingsdichtheid moet bij vissen gebaseerd zijn op de totale behoeften van de vissen met betrekking tot omgevingsomstandigheden, gezondheid en welzijn. Vissen moeten over een voldoende hoeveelheid water beschikken om normaal te kunnen zwemmen, rekening houdend met de afmetingen, leeftijd, gezondheid en voedermethode van de vis. Vissen moeten beschikken over een geschikte milieuverrijking, zoals schuilplaatsen of bodemsubstraat, tenzij uit de gedragskenmerken blijkt dat dit niet nodig is.
Voederen en hantering
Vissen moeten op de juiste wijze gevoed worden, in de juiste mate en met de juiste frequentie. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voederen van larvale vis in de overgang van levend voer naar kunstmatig voedsel. Indien het voeder om niet-procedurele redenen (bv. vervoer) moet worden verwijderd, moet de duur zo kort mogelijk worden gehouden en moet rekening worden gehouden met de grootte van de vissen en de watertemperatuur.
Waar mogelijk moeten vissen worden gehanteerd zonder uit het water te worden gehaald. Het hanteren van de vissen in en buiten het water moet tot een minimum worden beperkt en de uitrusting die rechtstreeks met de vissen in contact komt, moet worden bevochtigd. Vissen mogen niet worden gehanteerd bij de uiterste waarden van het temperatuurbereik dat zij kunnen verdragen.
Zebravissen
Waterkwaliteit
Tabel 35: Eisen met betrekking tot de waterparameters in de huisvestingsystemen voor zebravissen
"XII SOORTSPECIFIEKE NORMEN VOOR VISSEN
Watertoevoer en waterkwaliteit
Te allen tijde dient er te worden voorzien in een watertoevoer van geschikte kwaliteit. Het waterdebiet in watertanks met recirculatie- of filtersystemen moet voldoende zijn, zodat de waterkwaliteitsparameters binnen aanvaardbare perken blijven, afhankelijk van de kenmerken van het dierhouderijsysteem, de soort en de eisen van de levensfase. De watertoevoer wordt gefilterd of behandeld zodat, waar nodig, voor vissen schadelijke stoffen worden verwijderd. De waterkwaliteitsparameters dienen te allen tijde binnen een aanvaardbaar bereik te zijn, zodat zij voor een bepaalde soort en ontwikkelingsfase een normale activiteit en fysiologische toestand mogelijk maken. Het waterdebiet dient zodanig te zijn dat de vissen op een correcte wijze kunnen zwemmen en zich normaal kunnen gedragen. De vissen dient een passende acclimatisatieperiode te worden gegund, en voldoende tijd om zich aan te passen aan wijzigingen in de waterkwaliteit. Er moeten passende maatregelen worden genomen om plotselinge veranderingen in de verschillende parameters die van invloed zijn op de waterkwaliteit tot een minimum te beperken. Er moet worden gezorgd voor en toezicht worden gehouden op een passend waterdebiet en waterniveau.
Zuurstof, stikstofverbindingen, koolstofdioxide, pH en zoutgehalte
De zuurstofconcentratie moet aangepast zijn aan de soort en de omgeving waarin de vissen worden gehouden. Indien nodig moet het water van de tank, afhankelijk van het houderijsysteem, extra worden belucht. De concentraties aan koolstofdioxide en stikstofverbindingen, namelijk ammoniak, nitriet en nitraat, moeten onder de schadelijkheidsdrempels worden gehouden. De waterkwaliteit wordt gecontroleerd volgens een testschema dat voldoende frequent is om veranderingen in deze essentiële parameters te detecteren. Er worden maatregelen genomen om deze veranderingen te temperen.
De pH-waarde moet aangepast zijn aan de soort, en moet zo stabiel mogelijk worden gehouden. Het zoutgehalte moet aangepast zijn aan de behoeften van de vissoort en de levensfase van de vissen. Veranderingen van het zoutgehalte moeten geleidelijk worden doorgevoerd.
Temperatuur en verlichting
De temperatuur moet zich binnen het optimale bereik van de vissoort en de ontwikkelingsstadia ervan bevinden, en moet zo stabiel mogelijk worden gehouden. Temperatuurveranderingen moeten geleidelijk worden doorgevoerd. Vissen moeten worden gehouden op een aangepaste fotoperiodiciteit.
Bezettingsdichtheid en omgevingscomplexiteit
De bezettingsdichtheid moet bij vissen gebaseerd zijn op de totale behoeften van de vissen met betrekking tot omgevingsomstandigheden, gezondheid en welzijn. Vissen moeten over een voldoende hoeveelheid water beschikken om normaal te kunnen zwemmen, rekening houdend met de afmetingen, leeftijd, gezondheid en voedermethode van de vis. Vissen moeten beschikken over een geschikte milieuverrijking, zoals schuilplaatsen of bodemsubstraat, tenzij uit de gedragskenmerken blijkt dat dit niet nodig is.
Voederen en hantering
Vissen moeten op de juiste wijze gevoed worden, in de juiste mate en met de juiste frequentie. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voederen van larvale vis in de overgang van levend voer naar kunstmatig voedsel. Indien het voeder om niet-procedurele redenen (bv. vervoer) moet worden verwijderd, moet de duur zo kort mogelijk worden gehouden en moet rekening worden gehouden met de grootte van de vissen en de watertemperatuur.
Waar mogelijk moeten vissen worden gehanteerd zonder uit het water te worden gehaald. Het hanteren van de vissen in en buiten het water moet tot een minimum worden beperkt en de uitrusting die rechtstreeks met de vissen in contact komt, moet worden bevochtigd. Vissen mogen niet worden gehanteerd bij de uiterste waarden van het temperatuurbereik dat zij kunnen verdragen.
Zebravissen
Waterkwaliteit
Tabel 35: Eisen met betrekking tot de waterparameters in de huisvestingsystemen voor zebravissen
Art. 4. Le titre XII de l'annexe 4 de l'arrêté royal du 29 mai 2013 est remplacé par ce qui suit :
" XII DISPOSITIONS PARTICULIERES AUX POISSONS
Débit d'eau et qualité de l'eau
Un débit d'eau adapté et de qualité appropriée doit être assuré constamment. La circulation de l'eau ou la filtration dans les aquariums doit être suffisante pour assurer que les paramètres de qualité de l'eau soient maintenus dans des limites acceptables, en fonction des caractéristiques du système d'élevage ainsi que des exigences relatives aux espèces et au stade de développement. Chaque fois que nécessaire, l'eau doit être filtrée ou traitée afin d'éliminer les substances nocives pour les poissons. Les paramètres de qualité de l'eau doivent toujours demeurer à l'intérieur de la gamme acceptable par la physiologie et les activités normales pour une espèce de poisson et un stade de développement donnés. La circulation de l'eau doit permettre aux poissons de nager correctement et de conserver un comportement normal. Les poissons doivent bénéficier d'une période appropriée d'acclimatation et d'adaptation aux changements des conditions de qualité de l'eau. Des mesures appropriées sont prises pour réduire au minimum les changements brusques dans les différents paramètres ayant une incidence sur la qualité de l'eau. Une circulation de l'eau et un niveau d'eau appropriés doivent être assurés et font l'objet d'une surveillance.
Oxygène, composés azotés, dioxyde de carbone, pH et salinité
La concentration d'oxygène doit être appropriée aux espèces et au contexte dans lequel celles-ci sont détenues. Chaque fois que nécessaire, une aération supplémentaire de l'eau de l'aquarium doit être fournie, en fonction du système d'élevage. Les concentrations de dioxyde de carbone et de composés azotés, à savoir l'ammoniac, le nitrite et les nitrates, sont maintenues en dessous des seuils de nocivité. La qualité de l'eau est contrôlée selon un calendrier d'essais défini à une fréquence suffisante pour détecter les changements dans ces paramètres essentiels. Des mesures sont prises pour atténuer ces changements.
Le pH doit être adapté aux espèces et fait l'objet d'une surveillance pour être maintenu aussi stable que possible. La salinité doit être adaptée aux besoins des espèces et au stade de développement des poissons. Tout changement dans la salinité de l'eau doit avoir lieu graduellement.
Température et éclairage
La température doit être maintenue à l'intérieur de la plage optimale pour l'espèce de poissons concernée et en fonction du stade de développement des poissons. Elle est maintenue aussi stable que possible. Tout changement de température doit avoir lieu graduellement. Les poissons doivent être maintenus sous une photopériode appropriée.
Densité de peuplement et complexité de l'environnement
La densité de peuplement doit être fondée sur l'ensemble des besoins des poissons en matière de conditions environnementales, de santé et de bien-être. Les poissons doivent disposer d'un volume d'eau suffisant pour nager normalement, tenant compte de leur taille, de leur âge, de leur état de santé et des méthodes d'alimentation. Les poissons bénéficieront d'un enrichissement environnemental approprié, par exemple des cachettes ou un substrat adapté, sauf si les comportements suggèrent que cela n'est pas nécessaire.
Alimentation et manipulation
Les poissons doivent recevoir une alimentation adaptée à l'espèce et bénéficier d'un rythme de prise alimentaire approprié. Une attention particulière doit être prêtée à l'alimentation des poissons à l'état larvaire lors du passage des aliments naturels aux aliments artificiels. S'il est nécessaire d'organiser un jeûne forcé pour des raisons non liées au protocole (transport, par exemple), sa durée doit être la plus courte possible et tenir compte de la taille des poissons et de la température de l'eau.
Dans la mesure du possible, les poissons sont manipulés sans être retirés de l'eau. La manipulation des poissons dans l'eau et hors de l'eau doit être limitée au minimum, et l'équipement en contact direct avec les poissons doit être humidifié. Les poissons ne sont pas manipulés en dehors des plages de température de l'eau qu'ils peuvent tolérer.
Poissons zèbres
Qualité de l'eau
Tableau 35 : Exigences relatives aux paramètres de l'eau dans les systèmes d'hébergement pour poissons zèbres
" XII DISPOSITIONS PARTICULIERES AUX POISSONS
Débit d'eau et qualité de l'eau
Un débit d'eau adapté et de qualité appropriée doit être assuré constamment. La circulation de l'eau ou la filtration dans les aquariums doit être suffisante pour assurer que les paramètres de qualité de l'eau soient maintenus dans des limites acceptables, en fonction des caractéristiques du système d'élevage ainsi que des exigences relatives aux espèces et au stade de développement. Chaque fois que nécessaire, l'eau doit être filtrée ou traitée afin d'éliminer les substances nocives pour les poissons. Les paramètres de qualité de l'eau doivent toujours demeurer à l'intérieur de la gamme acceptable par la physiologie et les activités normales pour une espèce de poisson et un stade de développement donnés. La circulation de l'eau doit permettre aux poissons de nager correctement et de conserver un comportement normal. Les poissons doivent bénéficier d'une période appropriée d'acclimatation et d'adaptation aux changements des conditions de qualité de l'eau. Des mesures appropriées sont prises pour réduire au minimum les changements brusques dans les différents paramètres ayant une incidence sur la qualité de l'eau. Une circulation de l'eau et un niveau d'eau appropriés doivent être assurés et font l'objet d'une surveillance.
Oxygène, composés azotés, dioxyde de carbone, pH et salinité
La concentration d'oxygène doit être appropriée aux espèces et au contexte dans lequel celles-ci sont détenues. Chaque fois que nécessaire, une aération supplémentaire de l'eau de l'aquarium doit être fournie, en fonction du système d'élevage. Les concentrations de dioxyde de carbone et de composés azotés, à savoir l'ammoniac, le nitrite et les nitrates, sont maintenues en dessous des seuils de nocivité. La qualité de l'eau est contrôlée selon un calendrier d'essais défini à une fréquence suffisante pour détecter les changements dans ces paramètres essentiels. Des mesures sont prises pour atténuer ces changements.
Le pH doit être adapté aux espèces et fait l'objet d'une surveillance pour être maintenu aussi stable que possible. La salinité doit être adaptée aux besoins des espèces et au stade de développement des poissons. Tout changement dans la salinité de l'eau doit avoir lieu graduellement.
Température et éclairage
La température doit être maintenue à l'intérieur de la plage optimale pour l'espèce de poissons concernée et en fonction du stade de développement des poissons. Elle est maintenue aussi stable que possible. Tout changement de température doit avoir lieu graduellement. Les poissons doivent être maintenus sous une photopériode appropriée.
Densité de peuplement et complexité de l'environnement
La densité de peuplement doit être fondée sur l'ensemble des besoins des poissons en matière de conditions environnementales, de santé et de bien-être. Les poissons doivent disposer d'un volume d'eau suffisant pour nager normalement, tenant compte de leur taille, de leur âge, de leur état de santé et des méthodes d'alimentation. Les poissons bénéficieront d'un enrichissement environnemental approprié, par exemple des cachettes ou un substrat adapté, sauf si les comportements suggèrent que cela n'est pas nécessaire.
Alimentation et manipulation
Les poissons doivent recevoir une alimentation adaptée à l'espèce et bénéficier d'un rythme de prise alimentaire approprié. Une attention particulière doit être prêtée à l'alimentation des poissons à l'état larvaire lors du passage des aliments naturels aux aliments artificiels. S'il est nécessaire d'organiser un jeûne forcé pour des raisons non liées au protocole (transport, par exemple), sa durée doit être la plus courte possible et tenir compte de la taille des poissons et de la température de l'eau.
Dans la mesure du possible, les poissons sont manipulés sans être retirés de l'eau. La manipulation des poissons dans l'eau et hors de l'eau doit être limitée au minimum, et l'équipement en contact direct avec les poissons doit être humidifié. Les poissons ne sont pas manipulés en dehors des plages de température de l'eau qu'ils peuvent tolérer.
Poissons zèbres
Qualité de l'eau
Tableau 35 : Exigences relatives aux paramètres de l'eau dans les systèmes d'hébergement pour poissons zèbres
| Paramètres de l'eau | Minimum-maximum requis | Waterparameters | Minimum-maximumeisen |
| Température | 24 à 29 ° C | Temperatuur | 24-29 ° C |
| Conductivité | 150 à 1700 µS/cm2 | Geleidingsvermogen | 150-1700 µS/cm2 |
| Dureté totale | 40 à 250 mg/L CaCO3 | Totale hardheid | 40-250 mg/l CaCO3 |
| pH | 6,5 à 8 | pH | 6,5-8 |
| Composés azotés | NH3/NH4 + < 0,1(*) mg/L, NO2 -< 0,3 mg/L, NO3 - < 25 mg/L | Stikstofverbindingen | NH3/NH4 +< 0,1 (*) mg/l, NO2 -< 0,3 mg/l, NO3 - < 25 mg/l |
| Oxygène dissous | > 5 mg/L | Opgeloste zuurstof | > 5 mg/l |
NO3- < 25 mg/L Stikstofverbindingen NH3/NH4+< 0,1 (*) mg/l, NO2-< 0,3 mg/l,
NO3- < 25 mg/l Oxygène dissous > 5 mg/L Opgeloste zuurstof > 5 mg/l
(*) of onder de detectiegrens. 0,1 mg/l geeft de totale hoeveelheid ammoniak aan, NH3/NH4 +. Dit komt overeen met 0,002 mg/l NH3 bij 28 ° C en een pH-waarde van 7,5.
Verlichting
Tijdens de lichtfase moeten de lichtniveaus constant zijn, behalve tijdens korte overgangen bij zonsopgang of -ondergang, indien van toepassing. De donkere fase moet volledig donker zijn.
Bezettingsdichtheid en omgevingscomplexiteit
Voor volwassen zebravissen mogen geen watervolumes van minder dan 1 liter worden gebruikt. De bezettingsdichtheid mag niet meer bedragen dan 10 volwassen vissen per liter. De grootte en vorm van de tanks moeten de vissen in staat stellen hun natuurlijke gedrag en zwemactiviteit te vertonen.
Langdurige individuele huisvesting moet worden vermeden."
| Paramètres de l'eau | Minimum-maximum requis | Waterparameters | Minimum-maximumeisen |
| Température | 24 à 29 ° C | Temperatuur | 24-29 ° C |
| Conductivité | 150 à 1700 µS/cm2 | Geleidingsvermogen | 150-1700 µS/cm2 |
| Dureté totale | 40 à 250 mg/L CaCO3 | Totale hardheid | 40-250 mg/l CaCO3 |
| pH | 6,5 à 8 | pH | 6,5-8 |
| Composés azotés | NH3/NH4 + < 0,1(*) mg/L, NO2 -< 0,3 mg/L, NO3 - < 25 mg/L | Stikstofverbindingen | NH3/NH4 +< 0,1 (*) mg/l, NO2 -< 0,3 mg/l, NO3 - < 25 mg/l |
| Oxygène dissous | > 5 mg/L | Opgeloste zuurstof | > 5 mg/l |
NO3- < 25 mg/L Stikstofverbindingen NH3/NH4+< 0,1 (*) mg/l, NO2-< 0,3 mg/l,
NO3- < 25 mg/l Oxygène dissous > 5 mg/L Opgeloste zuurstof > 5 mg/l
(*) ou inférieure à la limite de détection. 0,1 mg/L indique la quantité totale d'ammoniac, NH3/NH4 +. Elle correspond à 0,002 mg/L de NH3 à 28 ° C avec un pH de 7,5.
Eclairage
Pendant la phase de jour, le niveau d'éclairage doit être constant, sauf lors des courtes transitions correspondant à l'aube/au crépuscule, le cas échéant. La phase de nuit doit être complètement obscure.
Densité de peuplement et complexité de l'environnement
Le volume d'eau utilisé pour les poissons zèbres adultes n'est pas inférieur à 1 litre. La densité de peuplement n'est pas supérieure à 10 poissons adultes/litre. La taille et la forme de l'aquarium permettent aux poissons de se comporter et de nager naturellement.
Les hébergements individuels prolongés sont évités. "
Art. 5. In bijlage 4 van het koninklijk besluit van 29 mei 2013 wordt een titel XIII toegevoegd die luidt als volgt:
"XIII SOORTSPECIFIEKE NORMEN VOOR KOPPOTIGEN
Watertoevoer en waterkwaliteit
Te allen tijde dient er te worden voorzien in een watertoevoer van geschikte kwaliteit.
Het ontwerp van de tank en het waterdebiet moeten voldoen aan de behoeften van het dier, met inbegrip van een passende zuurstoftoevoer die is afgestemd op de omvang, levensfase en gedragsbehoeften. Watertemperatuur, zoutgehalte, pH-waarden en niveaus van stikstofverbindingen moeten afgestemd zijn op de behoeften van soorten en levensvormen. Ontsnappingen en het onbedoeld introduceren van vreemde elementen worden waar nodig voorkomen door gebruik van afdekkingen.
De koppotigen moet een passende acclimatisatieperiode worden gegund en voldoende tijd om zich aan te passen aan wijzigingen in de waterkwaliteit.
Verlichting
De lichtintensiteit en de fotoperiodiciteit moeten voldoen aan de eisen van de soort.
Voer
Voor koppotigen moet een voederregime worden voorzien dat is afgestemd op de soort, de ontwikkelingsstadia van de dieren en hun gedragsbehoeften.
Verrijking en hantering
Voor koppotigen moet worden voorzien in een passende en voldoende hoeveelheid fysieke, cognitieve en sensorische stimuli zodat een breed scala aan soortspecifieke gedragingen mogelijk is. Bij de huisvestingsomstandigheden moet rekening worden gehouden met soortspecifieke sociale behoeften (d.w.z. de gewoonten van de soort om in groep of solitair te leven). Er moet worden voorzien in schuil- of beschuttingsplaatsen waar dat voor de soort passend is.
Waar mogelijk worden koppotigen gehanteerd zonder ze uit het water te halen. Het hanteren van koppotigen buiten het water moet tot een minimum worden beperkt en de uitrusting die rechtstreeks met de dieren in contact komt, moet worden bevochtigd.
Tabel 36: Koppotigen
"XIII SOORTSPECIFIEKE NORMEN VOOR KOPPOTIGEN
Watertoevoer en waterkwaliteit
Te allen tijde dient er te worden voorzien in een watertoevoer van geschikte kwaliteit.
Het ontwerp van de tank en het waterdebiet moeten voldoen aan de behoeften van het dier, met inbegrip van een passende zuurstoftoevoer die is afgestemd op de omvang, levensfase en gedragsbehoeften. Watertemperatuur, zoutgehalte, pH-waarden en niveaus van stikstofverbindingen moeten afgestemd zijn op de behoeften van soorten en levensvormen. Ontsnappingen en het onbedoeld introduceren van vreemde elementen worden waar nodig voorkomen door gebruik van afdekkingen.
De koppotigen moet een passende acclimatisatieperiode worden gegund en voldoende tijd om zich aan te passen aan wijzigingen in de waterkwaliteit.
Verlichting
De lichtintensiteit en de fotoperiodiciteit moeten voldoen aan de eisen van de soort.
Voer
Voor koppotigen moet een voederregime worden voorzien dat is afgestemd op de soort, de ontwikkelingsstadia van de dieren en hun gedragsbehoeften.
Verrijking en hantering
Voor koppotigen moet worden voorzien in een passende en voldoende hoeveelheid fysieke, cognitieve en sensorische stimuli zodat een breed scala aan soortspecifieke gedragingen mogelijk is. Bij de huisvestingsomstandigheden moet rekening worden gehouden met soortspecifieke sociale behoeften (d.w.z. de gewoonten van de soort om in groep of solitair te leven). Er moet worden voorzien in schuil- of beschuttingsplaatsen waar dat voor de soort passend is.
Waar mogelijk worden koppotigen gehanteerd zonder ze uit het water te halen. Het hanteren van koppotigen buiten het water moet tot een minimum worden beperkt en de uitrusting die rechtstreeks met de dieren in contact komt, moet worden bevochtigd.
Tabel 36: Koppotigen
Art. 5. A l'annexe 4 de l'arrêté royal du 29 mai 2013, un titre XIII est ajouté, lequel est rédigé comme suit :
" XIII DISPOSITIONS PARTICULIERES AUX CEPHALOPODES
Débit d'eau et qualité de l'eau
Un débit d'eau adapté et de qualité appropriée doit être assuré constamment.
La conception de l'aquarium et la circulation de l'eau doivent répondre aux besoins de l'animal, notamment l'apport d'une oxygénation appropriée en fonction de sa taille, de son stade de développement et de ses besoins comportementaux. La température, la salinité, le pH et les composés azotés de l'eau doivent se situer à des niveaux appropriés aux besoins des espèces et des formes de vie. Les fuites et l'introduction accidentelle d'éléments étrangers sont évitées par l'utilisation de couvercles, si nécessaire.
Les céphalopodes doivent bénéficier d'une période appropriée d'acclimatation et d'adaptation aux changements des conditions de qualité de l'eau.
Eclairage
L'intensité lumineuse et la photopériode répondent aux besoins des espèces.
Alimentation
Les céphalopodes reçoivent un régime alimentaire adapté en fonction de l'espèce, des stades de développement et des besoins comportementaux.
Enrichissement et manipulation
Les céphalopodes reçoivent des stimuli physiques, cognitifs et sensoriels en quantité appropriée et suffisante pour permettre d'adopter un large éventail de comportements propres à l'espèce. Les conditions d'hébergement tiennent compte des besoins sociaux propres à l'espèce (c'est-à-dire, son habitude à vivre en groupe ou en solitaire). Des abris ou tanières sont prévus, s'il y a lieu pour l'espèce.
Dans la mesure du possible, les céphalopodes sont manipulés sans être retirés de l'eau. La manipulation des céphalopodes hors de l'eau doit être limitée au minimum, et l'équipement en contact direct avec les animaux doit être humidifié.
Tableau 36 : Céphalopodes
" XIII DISPOSITIONS PARTICULIERES AUX CEPHALOPODES
Débit d'eau et qualité de l'eau
Un débit d'eau adapté et de qualité appropriée doit être assuré constamment.
La conception de l'aquarium et la circulation de l'eau doivent répondre aux besoins de l'animal, notamment l'apport d'une oxygénation appropriée en fonction de sa taille, de son stade de développement et de ses besoins comportementaux. La température, la salinité, le pH et les composés azotés de l'eau doivent se situer à des niveaux appropriés aux besoins des espèces et des formes de vie. Les fuites et l'introduction accidentelle d'éléments étrangers sont évitées par l'utilisation de couvercles, si nécessaire.
Les céphalopodes doivent bénéficier d'une période appropriée d'acclimatation et d'adaptation aux changements des conditions de qualité de l'eau.
Eclairage
L'intensité lumineuse et la photopériode répondent aux besoins des espèces.
Alimentation
Les céphalopodes reçoivent un régime alimentaire adapté en fonction de l'espèce, des stades de développement et des besoins comportementaux.
Enrichissement et manipulation
Les céphalopodes reçoivent des stimuli physiques, cognitifs et sensoriels en quantité appropriée et suffisante pour permettre d'adopter un large éventail de comportements propres à l'espèce. Les conditions d'hébergement tiennent compte des besoins sociaux propres à l'espèce (c'est-à-dire, son habitude à vivre en groupe ou en solitaire). Des abris ou tanières sont prévus, s'il y a lieu pour l'espèce.
Dans la mesure du possible, les céphalopodes sont manipulés sans être retirés de l'eau. La manipulation des céphalopodes hors de l'eau doit être limitée au minimum, et l'équipement en contact direct avec les animaux doit être humidifié.
Tableau 36 : Céphalopodes
| Famille | Groupe | Longueur du corps (*) (cm) | Surface d'eau minimale (cm2) | Surface d'eau minimale par animal supplémentaire hébergé en groupe (cm2) | Profondeur minimale de l'eau (cm) | Familie | Groep | Lichaams- lengte (*) (cm) | Minimaal wateroppervlak (cm2) | Minimaal extra wateroppervlak per extra dier in het geval van groepshuisvesting (cm2) | Minimale waterdiepte (cm) |
| Sepiidae | Seiches | jusqu'à 2 > 2 à 6 > 6 à 12 > 12 | 100 600 1 200 2 500 | 40 200 400 1 000 | 7 15 20 25 | Sepiidae | Zeekatten | tot en met 2 > 2 t/m 6 > 6 t/m 12 meer dan 12 | 100 600 1 200 2 500 | 40 200 400 1 000 | 7 15 20 25 |
| Sepiolidae | Sépioles (**) | jusqu'à 1 > 1 à 3 > 3 | 50 120 150 | 5 50 100 | 5 8 12 | Sepiolidae | Dwerginktvissen (**) | tot en met 1 > 1 t/m 3 meer dan 3 | 50 120 150 | 5 50 100 | 5 8 12 |
| Loliginidae | Calmars et encornets (* * *) (* * **) | jusqu'à 15 > 15 à 25 > 25 | 2 000 4 500 6 000 | 400 900 1 200 | 60 90 90 | Loliginidae | Pijlinktvissen (* * *) (* * **) | tot en met 15 > 15 t/m 25 meer dan 25 | 2 000 4 500 6 000 | 400 900 1 200 | 60 90 90 |
| Octopodidae | Poulpes (* * **) | jusqu'à 10 > 10 à 20 > 20 | 2 000 2 600 4 000 | 600 700 1 200 | 40 50 50 | Octopodidae | Octopussen (* * **) | tot en met 10 > 10 t/m 20 meer dan 20 | 2 000 2 600 4 000 | 600 700 1 200 | 40 50 50 |
lengte (*) (cm) Minimaal wateroppervlak (cm2) Minimaal extra wateroppervlak per extra dier in het geval van groepshuisvesting (cm2) Minimale waterdiepte (cm) Sepiidae Seiches jusqu'à 2
> 2 à 6
> 6 à 12
> 12 100
600
1 200
2 500 40
200
400
1 000 7
15
20
25 Sepiidae Zeekatten tot en met 2
> 2 t/m 6
> 6 t/m 12
meer dan 12 100
600
1 200
2 500 40
200
400
1 000 7
15
20
25 Sepiolidae Sépioles (**) jusqu'à 1
> 1 à 3
> 3 50
120
150 5
50
100 5
8
12 Sepiolidae Dwerginktvissen (**) tot en met 1
> 1 t/m 3
meer dan 3 50
120
150 5
50
100 5
8
12 Loliginidae Calmars et encornets (* * *) (* * **) jusqu'à 15
> 15 à 25
> 25 2 000
4 500
6 000 400
900
1 200 60
90
90 Loliginidae Pijlinktvissen (* * *) (* * **) tot en met 15
> 15 t/m 25
meer dan 25 2 000
4 500
6 000 400
900
1 200 60
90
90 Octopodidae Poulpes (* * **) jusqu'à 10
> 10 à 20
> 20 2 000
2 600
4 000 600
700
1 200 40
50
50 Octopodidae Octopussen (* * **) tot en met 10
> 10 t/m 20
meer dan 20 2 000
2 600
4 000 600
700
1 200 40
50
50
(*) Lengte van de dorsale mantel.
(**) Groep tot en met 40 individuen.
(* * *) Het gebruik van cilindrische tanks verdient de voorkeur. Bij gebruik van niet-cilindrische tanks moeten de minimumwaarden met 5 % worden verhoogd.
(* * **)Tijdens de juveniele, paralarvale fase moeten de pijlinktvissen en de octopussen worden gehuisvest in cilindrische tanks, met een maximum van 20 uitgekomen jongen per liter en moeten methoden worden toegepast om de visuele interactie te beperken."
| Famille | Groupe | Longueur du corps (*) (cm) | Surface d'eau minimale (cm2) | Surface d'eau minimale par animal supplémentaire hébergé en groupe (cm2) | Profondeur minimale de l'eau (cm) | Familie | Groep | Lichaams- lengte (*) (cm) | Minimaal wateroppervlak (cm2) | Minimaal extra wateroppervlak per extra dier in het geval van groepshuisvesting (cm2) | Minimale waterdiepte (cm) |
| Sepiidae | Seiches | jusqu'à 2 > 2 à 6 > 6 à 12 > 12 | 100 600 1 200 2 500 | 40 200 400 1 000 | 7 15 20 25 | Sepiidae | Zeekatten | tot en met 2 > 2 t/m 6 > 6 t/m 12 meer dan 12 | 100 600 1 200 2 500 | 40 200 400 1 000 | 7 15 20 25 |
| Sepiolidae | Sépioles (**) | jusqu'à 1 > 1 à 3 > 3 | 50 120 150 | 5 50 100 | 5 8 12 | Sepiolidae | Dwerginktvissen (**) | tot en met 1 > 1 t/m 3 meer dan 3 | 50 120 150 | 5 50 100 | 5 8 12 |
| Loliginidae | Calmars et encornets (* * *) (* * **) | jusqu'à 15 > 15 à 25 > 25 | 2 000 4 500 6 000 | 400 900 1 200 | 60 90 90 | Loliginidae | Pijlinktvissen (* * *) (* * **) | tot en met 15 > 15 t/m 25 meer dan 25 | 2 000 4 500 6 000 | 400 900 1 200 | 60 90 90 |
| Octopodidae | Poulpes (* * **) | jusqu'à 10 > 10 à 20 > 20 | 2 000 2 600 4 000 | 600 700 1 200 | 40 50 50 | Octopodidae | Octopussen (* * **) | tot en met 10 > 10 t/m 20 meer dan 20 | 2 000 2 600 4 000 | 600 700 1 200 | 40 50 50 |
lengte (*) (cm) Minimaal wateroppervlak (cm2) Minimaal extra wateroppervlak per extra dier in het geval van groepshuisvesting (cm2) Minimale waterdiepte (cm) Sepiidae Seiches jusqu'à 2
> 2 à 6
> 6 à 12
> 12 100
600
1 200
2 500 40
200
400
1 000 7
15
20
25 Sepiidae Zeekatten tot en met 2
> 2 t/m 6
> 6 t/m 12
meer dan 12 100
600
1 200
2 500 40
200
400
1 000 7
15
20
25 Sepiolidae Sépioles (**) jusqu'à 1
> 1 à 3
> 3 50
120
150 5
50
100 5
8
12 Sepiolidae Dwerginktvissen (**) tot en met 1
> 1 t/m 3
meer dan 3 50
120
150 5
50
100 5
8
12 Loliginidae Calmars et encornets (* * *) (* * **) jusqu'à 15
> 15 à 25
> 25 2 000
4 500
6 000 400
900
1 200 60
90
90 Loliginidae Pijlinktvissen (* * *) (* * **) tot en met 15
> 15 t/m 25
meer dan 25 2 000
4 500
6 000 400
900
1 200 60
90
90 Octopodidae Poulpes (* * **) jusqu'à 10
> 10 à 20
> 20 2 000
2 600
4 000 600
700
1 200 40
50
50 Octopodidae Octopussen (* * **) tot en met 10
> 10 t/m 20
meer dan 20 2 000
2 600
4 000 600
700
1 200 40
50
50
(*) Longueur dorsale du manteau.
(**) Groupements de 40 individus au maximum.
(* * *) Privilégier l'utilisation d'aquariums de forme cylindrique. Les valeurs minimales doivent être augmentées de 5 % en cas d'utilisation d'aquariums non cylindriques.
(* * **) Au stade juvénile et paralarvaire, les calmars et encornets et les poulpes sont hébergés dans des aquariums cylindriques, avec un maximum de 20 paralarves par litre. Des méthodes visant à limiter les interactions visuelles sont adoptées. "
Art.6. In bijlage 7 van het koninklijk besluit van 29 mei 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 2 wordt vervangen door:
"2. Het doden van dieren wordt voltooid met één van onderstaande methoden:
a) bevestiging dat de circulatie definitief is gestopt;
b) vernietiging van de hersenen;
c) dislocatie van de nek;
d) leegbloeden, of
e) bevestiging dat rigor mortis is ingetreden.
De methoden voor bevestiging van de dood moeten passend zijn voor de te doden soort.";
2° punt 3 wordt als volgt gewijzigd:
de tabel wordt vervangen door de volgende tabel:
1° punt 2 wordt vervangen door:
"2. Het doden van dieren wordt voltooid met één van onderstaande methoden:
a) bevestiging dat de circulatie definitief is gestopt;
b) vernietiging van de hersenen;
c) dislocatie van de nek;
d) leegbloeden, of
e) bevestiging dat rigor mortis is ingetreden.
De methoden voor bevestiging van de dood moeten passend zijn voor de te doden soort.";
2° punt 3 wordt als volgt gewijzigd:
de tabel wordt vervangen door de volgende tabel:
Art.6. A l'annexe 7 de l'arrêté royal du 29 mai 2013, les modifications suivantes sont apportées :
1° le point 2 est remplacé par le texte suivant :
" 2. La mise à mort des animaux s'accompagne de l'une des méthodes suivantes :
a) confirmation de l'arrêt permanent de la circulation ;
b) destruction du cerveau ;
c) dislocation du cou ;
d) exsanguination ; ou
e) confirmation d'un début de rigidité cadavérique.
Les méthodes de confirmation de la mort sont appropriées à l'espèce mise à mort. "
2° le point 3 est modifié comme suit :
i) le tableau est remplacé par le tableau suivant :
1° le point 2 est remplacé par le texte suivant :
" 2. La mise à mort des animaux s'accompagne de l'une des méthodes suivantes :
a) confirmation de l'arrêt permanent de la circulation ;
b) destruction du cerveau ;
c) dislocation du cou ;
d) exsanguination ; ou
e) confirmation d'un début de rigidité cadavérique.
Les méthodes de confirmation de la mort sont appropriées à l'espèce mise à mort. "
2° le point 3 est modifié comme suit :
i) le tableau est remplacé par le tableau suivant :
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-09-2025, p. 74798)
ii) aan de lijst "Vereisten" wordt het volgende punt 17 toegevoegd:
17) Alleen voor zebravissen (Danio rerio) ≥ 16 dagen na bevruchting en met een maximale lichaamslengte van 5 cm. De temperatuur van de hypothermische schok moet ≤ 4 ° C zijn en het temperatuurverschil met de huisvestingstemperatuur moet ≥ 20 ° C zijn. De vissen mogen niet rechtstreeks in contact komen met ijs. De minimale blootstellingstijd bedraagt 5 minuten.".
ii) aan de lijst "Vereisten" wordt het volgende punt 17 toegevoegd:
17) Alleen voor zebravissen (Danio rerio) ≥ 16 dagen na bevruchting en met een maximale lichaamslengte van 5 cm. De temperatuur van de hypothermische schok moet ≤ 4 ° C zijn en het temperatuurverschil met de huisvestingstemperatuur moet ≥ 20 ° C zijn. De vissen mogen niet rechtstreeks in contact komen met ijs. De minimale blootstellingstijd bedraagt 5 minuten.".
(Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 29-09-2025, p. 74798)
ii) à la liste " Conditions ", le point 17 suivant est ajouté :
" 17) A utiliser uniquement sur les poissons zèbres (Danio rerio) ≥ 16 jours après la fécondation (jaf) et dont la longueur du corps est de 5 cm maximum. La température du choc hypothermique est ≤ 4 ° C et la différence de température avec celle de l'hébergement est ≥ 20 ° C. Les poissons ne sont pas en contact direct avec la glace. Le temps d'exposition minimal est de 5 minutes. ".
ii) à la liste " Conditions ", le point 17 suivant est ajouté :
" 17) A utiliser uniquement sur les poissons zèbres (Danio rerio) ≥ 16 jours après la fécondation (jaf) et dont la longueur du corps est de 5 cm maximum. La température du choc hypothermique est ≤ 4 ° C et la différence de température avec celle de l'hébergement est ≥ 20 ° C. Les poissons ne sont pas en contact direct avec la glace. Le temps d'exposition minimal est de 5 minutes. ".
Art.7. Dit besluit treedt in werking op 4 december 2026.
Art.7. Le présent arrêté entre en vigueur le 4 décembre 2026.
Art. 8. De minister die bevoegd is voor dierenwelzijn, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 8. Le Ministre qui a le bien-être animal dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.