Artikel 1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat wordt vervangen als volgt:
"Koninklijk besluit betreffende het algemeen bestuur van de Veiligheid van de Staat".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
18 AUGUSTUS 2025. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende de leden van het directiecomité van de Veiligheid van de Staat
Titre
18 AOUT 2025. - Arrêté royal portant des dispositions diverses relatives aux membres du comité de direction de la Sûreté de l'Etat
Informations sur le document
Numac: 2025005299
Datum: 2025-08-18
Info du document
Numac: 2025005299
Date: 2025-08-18
Table des matières
Tekst (60)
Texte (60)
HOOFDSTUK 1. - WIJZIGINGEN AAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 5 DECEMBER 2006 BETREFFENDE HET ALGEMEEN BESTUUR EN DE ONDERSTEUNINGSCEL VAN DE VEILIGHEID VAN DE STAAT
CHAPITRE 1er. - MODIFICATIONS DE L'ARRETE ROYAL DU 5 DECEMBRE 2006 RELATIF A L'ADMINISTRATION GENERALE ET A LA CELLULE D'APPUI DE LA SURETE DE L'ETAT
Article 1er. L'intitulé de l'arrêté royal du 5 décembre 2006 relatif à l'administration générale et à la cellule d'appui de la Sûreté de l'Etat est remplacé par ce qui suit :
" L'arrêté royal relatif à l'administration générale de la Sûreté de l'Etat ".
" L'arrêté royal relatif à l'administration générale de la Sûreté de l'Etat ".
Art.2. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 september 2015, wordt de bepaling onder 5° opgeheven.
Art.2. Dans l'article 3 de l'arrêté royal du 5 décembre 2006 relatif à l'administration générale et à la cellule d'appui de la Sûreté de l'Etat, modifié par l'arrêté royal du 8 septembre 2015, la disposition sous 5° est abrogée.
Art.3. In artikel 4 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 september 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden "administrateurs-generaal, de directeur van de analyse, de directeur van de operaties en de stafdirecteur" vervangen door de woorden "administrateur-generaal, adjunct-administrateur-generaal en de in artikel 4bis, derde lid bedoelde directeurs";
2° het zesde en zevende lid worden opgeheven.
1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden "administrateurs-generaal, de directeur van de analyse, de directeur van de operaties en de stafdirecteur" vervangen door de woorden "administrateur-generaal, adjunct-administrateur-generaal en de in artikel 4bis, derde lid bedoelde directeurs";
2° het zesde en zevende lid worden opgeheven.
Art.3. A l'article 4 du même arrêté royal, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 4 septembre 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° au premier alinéa, première phrase, les mots " administrateurs généraux, du directeur de l'analyse, du directeur des opérations et du directeur d'encadrement " sont remplacés par les mots " administrateur général, l'administrateur général adjoint et les directeurs visés à l'article 4bis, alinéa 3 " ;
2° les alinéas 6 et 7 sont abrogés.
1° au premier alinéa, première phrase, les mots " administrateurs généraux, du directeur de l'analyse, du directeur des opérations et du directeur d'encadrement " sont remplacés par les mots " administrateur général, l'administrateur général adjoint et les directeurs visés à l'article 4bis, alinéa 3 " ;
2° les alinéas 6 et 7 sont abrogés.
Art.4. Het opschrift van titel IIbis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt: "De directeurs van de Veiligheid van de Staat".
Art.4. L'intitulé du titre IIbis du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 10 juillet 2016, est remplacé par ce qui suit : " Les directeurs de la Sûreté de l'Etat ".
Art.5. Artikel 4bis van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4bis. Binnen de Veiligheid van de Staat worden de volgende directies opgericht:
1° een directie Strategische Inlichtingen, die bestaat uit de diensten belast met het opstellen van de strategische analyses die noodzakelijk zijn voor de vervulling van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat zoals zij opgenomen zijn in het vierjaarlijkse strategisch plan alsook uit diensten verantwoordelijk voor het uitvoeren van het nationale en internationale partnerbeleid;
2° een directie Operationele Inlichtingen belast met operaties en de onderzoeken van de dienst en die bestaat uit diensten die op adequate wijze dreigingsinformatie collecteren, inschatten, administratief verwerken, analyseren en verder onderzoeken;
3° een directie Veiligheid die enerzijds bestaat uit diensten bevoegd voor het uitvoeren van veiligheidsverificaties, voor de realisatie van veiligheidsonderzoeken en voor de fysieke bescherming van de informatie en inlichtingen van de Veiligheid van de Staat alsook van de gebouwen en de medewerkers, en anderzijds uit diensten bevoegd voor het beheer en het toezicht op de goede beveiliging van de geclassificeerde informatie in België;
4° een directie Transversale Ondersteuning, die instaat voor de algemene administratie en de administratieve en logistieke ondersteuning van alle activiteiten van de organisatie, met inbegrip van het personeelsbeheer, de informaticadienst, zowel wat betreft infrastructuur als ontwikkeling, de juridische dienst, de opleidingsdienst, de dienst begroting en beheerscontrole en het beheer van de onroerende goederen en de uitrusting van de Veiligheid van de Staat.
De minister van Justitie kan, op voorstel van de administrateurs-generaal bijkomende opdrachten aan de directies toekennen.
De in het eerste lid bedoelde directies worden geleid door de hierna vernoemde directeurs, die elk onder het functionele gezag vallen van de administrateur-generaal:
1° directie Strategische Inlichtingen: wordt geleid door de directeur Strategische Inlichtingen;
2° directie Operationele Inlichtingen: wordt geleid door de directeur Operationele Inlichtingen;
3° directie Veiligheid: wordt geleid door de directeur Veiligheid;
4° directie Transversale Ondersteuning: wordt geleid door de directeur Transversale Ondersteuning.
De ambtenaar aangewezen voor het mandaat van directeur Operationele Inlichtingen wordt, tijdens zijn mandaat, bekleed met de titel van commissaris-generaal en wordt bezoldigd in de weddenschaal A5.
Hij voert de taken uit die krachtens de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn toevertrouwd aan de directeur Operaties van de Veiligheid van de Staat.".
"Art. 4bis. Binnen de Veiligheid van de Staat worden de volgende directies opgericht:
1° een directie Strategische Inlichtingen, die bestaat uit de diensten belast met het opstellen van de strategische analyses die noodzakelijk zijn voor de vervulling van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat zoals zij opgenomen zijn in het vierjaarlijkse strategisch plan alsook uit diensten verantwoordelijk voor het uitvoeren van het nationale en internationale partnerbeleid;
2° een directie Operationele Inlichtingen belast met operaties en de onderzoeken van de dienst en die bestaat uit diensten die op adequate wijze dreigingsinformatie collecteren, inschatten, administratief verwerken, analyseren en verder onderzoeken;
3° een directie Veiligheid die enerzijds bestaat uit diensten bevoegd voor het uitvoeren van veiligheidsverificaties, voor de realisatie van veiligheidsonderzoeken en voor de fysieke bescherming van de informatie en inlichtingen van de Veiligheid van de Staat alsook van de gebouwen en de medewerkers, en anderzijds uit diensten bevoegd voor het beheer en het toezicht op de goede beveiliging van de geclassificeerde informatie in België;
4° een directie Transversale Ondersteuning, die instaat voor de algemene administratie en de administratieve en logistieke ondersteuning van alle activiteiten van de organisatie, met inbegrip van het personeelsbeheer, de informaticadienst, zowel wat betreft infrastructuur als ontwikkeling, de juridische dienst, de opleidingsdienst, de dienst begroting en beheerscontrole en het beheer van de onroerende goederen en de uitrusting van de Veiligheid van de Staat.
De minister van Justitie kan, op voorstel van de administrateurs-generaal bijkomende opdrachten aan de directies toekennen.
De in het eerste lid bedoelde directies worden geleid door de hierna vernoemde directeurs, die elk onder het functionele gezag vallen van de administrateur-generaal:
1° directie Strategische Inlichtingen: wordt geleid door de directeur Strategische Inlichtingen;
2° directie Operationele Inlichtingen: wordt geleid door de directeur Operationele Inlichtingen;
3° directie Veiligheid: wordt geleid door de directeur Veiligheid;
4° directie Transversale Ondersteuning: wordt geleid door de directeur Transversale Ondersteuning.
De ambtenaar aangewezen voor het mandaat van directeur Operationele Inlichtingen wordt, tijdens zijn mandaat, bekleed met de titel van commissaris-generaal en wordt bezoldigd in de weddenschaal A5.
Hij voert de taken uit die krachtens de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn toevertrouwd aan de directeur Operaties van de Veiligheid van de Staat.".
Art.5. L'article 4bis du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 juillet 2016, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 4bis. Les directions suivantes sont instituées au sein de la Sûreté de l'Etat :
1° une direction Renseignements Stratégiques, qui comprend les services chargés d'établir les analyses stratégiques nécessaires à l'accomplissement des missions de la Sûreté de l'Etat telles que celles-ci sont transposées dans le plan stratégique quadriennal ainsi que des services chargés de la mise en oeuvre des politiques nationales et internationales des partenaires ;
2° une direction Renseignements Opérationnels chargée des opérations et des enquêtes du service, composée de services qui collectent, évaluent, traitent administrativement, analysent et approfondissent de manière adéquate les informations relatives aux menaces ;
3° une direction Sécurité composée, d'une part, des services chargés d'effectuer les vérifications de sécurité, de mener les enquêtes de sécurité et d'assurer la protection physique des informations et renseignements de la Sûreté de l'Etat ainsi que des bâtiments et des membres du personnel et, d'autre part, des services chargés de gérer et de superviser la bonne sécurité des informations classifiées en Belgique;
4° une direction Support Transversal, qui est chargée de l'administration générale et du soutien administratif et logistique de l'ensemble des activités de l'organisation, notamment par la gestion des ressources humaines, du service informatique, tant en termes d'infrastructure que de développement, du service juridique, du service de formation, du service du budget et du contrôle de la gestion, de la gestion du parc immobilier et matériel de la Sûreté de l'Etat.
Le ministre de la Justice peut, sur proposition des administrateurs généraux, attribuer des tâches supplémentaires aux directions.
Les directions visées au premier alinéa sont dirigées par les directeurs énumérés ci-dessous, chacun sous l'autorité fonctionnelle de l'administrateur général :
1° la direction Renseignements Stratégiques : est dirigée par le directeur Renseignements Stratégiques ;
2° la direction Renseignements Opérationnels : est dirigée par le directeur Renseignements Opérationnels ;
3° la direction Sécurité : est dirigée par le directeur Sécurité ;
4° la direction Support Transversal : est dirigée par le directeur Support Transversal.
L'agent désigné au mandat de directeur Renseignements Opérationnels est revêtu, pendant son mandat, du titre de commissaire général et est rémunéré dans l'échelle de traitement A5.
Il exerce les missions confiées au directeur des Opérations de la Sûreté de l'Etat en vertu de la loi organique du 30 novembre 1998 des services de renseignement et de sécurité. ".
" Art. 4bis. Les directions suivantes sont instituées au sein de la Sûreté de l'Etat :
1° une direction Renseignements Stratégiques, qui comprend les services chargés d'établir les analyses stratégiques nécessaires à l'accomplissement des missions de la Sûreté de l'Etat telles que celles-ci sont transposées dans le plan stratégique quadriennal ainsi que des services chargés de la mise en oeuvre des politiques nationales et internationales des partenaires ;
2° une direction Renseignements Opérationnels chargée des opérations et des enquêtes du service, composée de services qui collectent, évaluent, traitent administrativement, analysent et approfondissent de manière adéquate les informations relatives aux menaces ;
3° une direction Sécurité composée, d'une part, des services chargés d'effectuer les vérifications de sécurité, de mener les enquêtes de sécurité et d'assurer la protection physique des informations et renseignements de la Sûreté de l'Etat ainsi que des bâtiments et des membres du personnel et, d'autre part, des services chargés de gérer et de superviser la bonne sécurité des informations classifiées en Belgique;
4° une direction Support Transversal, qui est chargée de l'administration générale et du soutien administratif et logistique de l'ensemble des activités de l'organisation, notamment par la gestion des ressources humaines, du service informatique, tant en termes d'infrastructure que de développement, du service juridique, du service de formation, du service du budget et du contrôle de la gestion, de la gestion du parc immobilier et matériel de la Sûreté de l'Etat.
Le ministre de la Justice peut, sur proposition des administrateurs généraux, attribuer des tâches supplémentaires aux directions.
Les directions visées au premier alinéa sont dirigées par les directeurs énumérés ci-dessous, chacun sous l'autorité fonctionnelle de l'administrateur général :
1° la direction Renseignements Stratégiques : est dirigée par le directeur Renseignements Stratégiques ;
2° la direction Renseignements Opérationnels : est dirigée par le directeur Renseignements Opérationnels ;
3° la direction Sécurité : est dirigée par le directeur Sécurité ;
4° la direction Support Transversal : est dirigée par le directeur Support Transversal.
L'agent désigné au mandat de directeur Renseignements Opérationnels est revêtu, pendant son mandat, du titre de commissaire général et est rémunéré dans l'échelle de traitement A5.
Il exerce les missions confiées au directeur des Opérations de la Sûreté de l'Etat en vertu de la loi organique du 30 novembre 1998 des services de renseignement et de sécurité. ".
Art.6. In titel IIbis van hetzelfde besluit wordt een Hoofdstuk I ingevoegd, die de artikelen 4bis/1 tot 4quater omvat, met als opschrift "Selectie van de directeurs van de Veiligheid van de Staat".
Art.6. Dans le titre IIbis du même arrêté, il est inséré un Chapitre Ier, comportant les articles 4bis/1 à 4quater, intitulé : " Sélection des directeurs de la Sûreté de l'Etat ".
Art.7. In titel IIbis, hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt een afdeling 1 ingevoegd, die het artikel 4bis/1 omvat, met als opschrift "Deelnemingsvoorwaarden".
Art.7. Dans le titre IIbis, chapitre Ier du même arrêté, il est inséré une section 1ère, comportant l'article 4bis/1, intitulée : " Conditions de participation ".
Art.8. In hetzelfde besluit wordt in afdeling 1 van hoofdstuk I van titel IIbis een artikel 4bis/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 4bis/1. § 1. Iedere kandidaat voor de functie van directeur moet aan de volgende voorwaarden voldoen om deel te kunnen nemen aan de selectieprocedure:
1° Belg zijn en, in geval van meerdere nationaliteiten, vrijgesteld zijn van militaire of gelijkgestelde verplichtingen ten opzichte van derde landen;
2° de toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 16, 2° tot 7° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
3° houder zijn van een functie van niveau A of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau A.
§ 2. De kandidaten moeten beschikken over een managementervaring van minstens zes jaar of een beroepservaring van minstens zes jaar hebben, waarvan minstens twee jaar managementervaring.
Voor de toepassing van het eerste lid, wordt het aantal jaren gepresteerd in de klassen A3, A4, en A5 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en in de klassen A3, A4, A4a, A4b, A5 en A6 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat gelijkgesteld met de jaren managementervaring.
Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector.
§ 3. De kandidaten moeten daarnaast beschikken over specifieke ervaring. Het minimumaantal jaren vereiste specifieke ervaring wordt voor elke directeursfunctie afzonderlijk bepaald door de minister van Justitie, op voordracht van de administrateur-generaal.
De specifieke ervaring heeft betrekking op een ervaring in de technische activiteitsdomeinen die verband houden met de vacante managementfunctie.
Voor de functies van directeur Strategische Inlichtingen, directeur Operationele Inlichtingen en directeur Veiligheid wordt onder specifieke ervaring verstaan: nuttige ervaring in een nationale of internationale inlichtingendienst of beroepservaring op het gebied van inlichtingen.
Een jaar dat al als managementervaring wordt aangerekend kan niet worden meegeteld als een jaar specifieke ervaring, als het de uitoefening van dezelfde functie in dezelfde periode betreft.
§ 4. De kandidaten moeten daarnaast beschikken over de vereiste competenties, de relationele vaardigheden, de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer en voldoen aan de voorwaarden inzake ervaring en specifieke kennis die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven directeursfunctie.
§ 5. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het Rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie. ".
"Art. 4bis/1. § 1. Iedere kandidaat voor de functie van directeur moet aan de volgende voorwaarden voldoen om deel te kunnen nemen aan de selectieprocedure:
1° Belg zijn en, in geval van meerdere nationaliteiten, vrijgesteld zijn van militaire of gelijkgestelde verplichtingen ten opzichte van derde landen;
2° de toelaatbaarheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 16, 2° tot 7° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;
3° houder zijn van een functie van niveau A of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau A.
§ 2. De kandidaten moeten beschikken over een managementervaring van minstens zes jaar of een beroepservaring van minstens zes jaar hebben, waarvan minstens twee jaar managementervaring.
Voor de toepassing van het eerste lid, wordt het aantal jaren gepresteerd in de klassen A3, A4, en A5 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en in de klassen A3, A4, A4a, A4b, A5 en A6 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat gelijkgesteld met de jaren managementervaring.
Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privésector.
§ 3. De kandidaten moeten daarnaast beschikken over specifieke ervaring. Het minimumaantal jaren vereiste specifieke ervaring wordt voor elke directeursfunctie afzonderlijk bepaald door de minister van Justitie, op voordracht van de administrateur-generaal.
De specifieke ervaring heeft betrekking op een ervaring in de technische activiteitsdomeinen die verband houden met de vacante managementfunctie.
Voor de functies van directeur Strategische Inlichtingen, directeur Operationele Inlichtingen en directeur Veiligheid wordt onder specifieke ervaring verstaan: nuttige ervaring in een nationale of internationale inlichtingendienst of beroepservaring op het gebied van inlichtingen.
Een jaar dat al als managementervaring wordt aangerekend kan niet worden meegeteld als een jaar specifieke ervaring, als het de uitoefening van dezelfde functie in dezelfde periode betreft.
§ 4. De kandidaten moeten daarnaast beschikken over de vereiste competenties, de relationele vaardigheden, de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer en voldoen aan de voorwaarden inzake ervaring en specifieke kennis die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven directeursfunctie.
§ 5. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het Rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie. ".
Art.8. Dans la section 1re du chapitre Ier du titre IIbis du même arrêté, il est inséré un article 4bis/1 rédigé comme suit :
"Art. 4bis/1. § 1er. Tout candidat pour la fonction de directeur doit satisfaire aux conditions suivantes pour participer à la procédure de sélection :
1° être Belge et, en cas de nationalités multiples, être libre d'obligations militaires ou assimilées à l'égard des pays tiers ;
2° les conditions d'admissibilité visées à l'article 16, 2° à 7° de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat ;
3° être titulaire d'une fonction de niveau A ou pouvoir participer à une sélection comparative pour une fonction de niveau A.
§ 2. Les candidats doivent posséder une expérience de management d'au moins six ans ou avoir une expérience professionnelle d'au moins six ans dont au moins deux ans d'expérience de management.
Pour l'application du premier alinéa, le nombre d'années effectuées dans les classes A3, A4, et A5 de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat et dans les classes A3, A4, A4a, A4b, A5 et A6 de l'arrêté royal du 13 décembre 2006 portant le statut des agents des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat est assimilé à des années d'expérience de management.
Par expérience de management, il y a lieu d'entendre une expérience en gestion au sein d'un service public ou d'une organisation du secteur privé.
§ 3. En outre, les candidats doivent avoir une expérience spécifique. Le nombre minimum d'années d'expérience spécifique requis est déterminé distinctement pour chaque fonction de directeur par le ministre de la Justice, sur proposition de l'administrateur général.
L'expérience spécifique vise une expérience dans les domaines techniques d'activités qui sont en lien avec la fonction de management à pourvoir.
Pour les fonctions de directeur Renseignements Stratégiques, directeur Renseignements Opérationnels et directeur Sécurité, on entend par expérience spécifique : une expérience utile dans un service de renseignement national ou international ou une expérience professionnelle dans le domaine du renseignement.
Une année prise en compte au titre d'expérience de management ne peut être comptabilisée au titre d'une année d'expérience spécifique dès lors qu'elle vise l'exercice de la même fonction sur la même période.
§ 4. Les candidats doivent également posséder les compétences, aptitudes relationnelles, capacités d'organisation et de gestion requises et satisfaire aux conditions d'expérience et de connaissances spécifiques fixées dans la description de fonction et dans le profil de compétence relatifs à la fonction de directeur à pourvoir.
§ 5. Sans préjudice des dispositions du présent chapitre, les règles applicables à la sélection et au recrutement des agents de l'Etat sont applicables à la sélection et au recrutement des titulaires d'une fonction de management. ".
"Art. 4bis/1. § 1er. Tout candidat pour la fonction de directeur doit satisfaire aux conditions suivantes pour participer à la procédure de sélection :
1° être Belge et, en cas de nationalités multiples, être libre d'obligations militaires ou assimilées à l'égard des pays tiers ;
2° les conditions d'admissibilité visées à l'article 16, 2° à 7° de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat ;
3° être titulaire d'une fonction de niveau A ou pouvoir participer à une sélection comparative pour une fonction de niveau A.
§ 2. Les candidats doivent posséder une expérience de management d'au moins six ans ou avoir une expérience professionnelle d'au moins six ans dont au moins deux ans d'expérience de management.
Pour l'application du premier alinéa, le nombre d'années effectuées dans les classes A3, A4, et A5 de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat et dans les classes A3, A4, A4a, A4b, A5 et A6 de l'arrêté royal du 13 décembre 2006 portant le statut des agents des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat est assimilé à des années d'expérience de management.
Par expérience de management, il y a lieu d'entendre une expérience en gestion au sein d'un service public ou d'une organisation du secteur privé.
§ 3. En outre, les candidats doivent avoir une expérience spécifique. Le nombre minimum d'années d'expérience spécifique requis est déterminé distinctement pour chaque fonction de directeur par le ministre de la Justice, sur proposition de l'administrateur général.
L'expérience spécifique vise une expérience dans les domaines techniques d'activités qui sont en lien avec la fonction de management à pourvoir.
Pour les fonctions de directeur Renseignements Stratégiques, directeur Renseignements Opérationnels et directeur Sécurité, on entend par expérience spécifique : une expérience utile dans un service de renseignement national ou international ou une expérience professionnelle dans le domaine du renseignement.
Une année prise en compte au titre d'expérience de management ne peut être comptabilisée au titre d'une année d'expérience spécifique dès lors qu'elle vise l'exercice de la même fonction sur la même période.
§ 4. Les candidats doivent également posséder les compétences, aptitudes relationnelles, capacités d'organisation et de gestion requises et satisfaire aux conditions d'expérience et de connaissances spécifiques fixées dans la description de fonction et dans le profil de compétence relatifs à la fonction de directeur à pourvoir.
§ 5. Sans préjudice des dispositions du présent chapitre, les règles applicables à la sélection et au recrutement des agents de l'Etat sont applicables à la sélection et au recrutement des titulaires d'une fonction de management. ".
Art.9. In titel IIbis, hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt een afdeling 2 ingevoegd, die de artikelen 4ter tot 4ter/2 omvat, met als opschrift "Selectieprocedure".
Art.9. Dans le titre IIbis, chapitre Ier du même arrêté, il est inséré une section 2, comportant les articles 4ter à 4ter/2, intitulée : " Procédure de sélection ".
Art.10. In titel IIbis, hoofdstuk I, afdeling 2 van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, die het artikel 4ter omvat, met als opschrift "Selectiecommissie".
Art.10. Dans le titre IIbis, chapitre Ier, section 2 du même arrêté, il est inséré une sous-section 1ère, comportant l'article 4ter, intitulée : " Commission de sélection ".
Art.11. Artikel 4ter van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4ter. § 1. De selectie van de kandidaten gebeurt door een selectiecommissie, waarvan de samenstelling, de opdrachten en de werking vastgelegd worden door de minister van Justitie.
De selectiecommissie kan bestaan uit zowel interne als externe experten met ervaring of een bijzondere kennis van de materie die eigen is aan de te begeven functie, alsook ambtenaren uit een andere federale overheidsdienst of federale programmatorische overheidsdienst dan degene waarvoor de selectieprocedure voor een directeursfunctie wordt georganiseerd, uit een federaal ministerie, uit een openbare instelling van sociale zekerheid, uit een federale wetenschappelijke instelling, uit een federale instelling van openbaar nut of uit diensten van de Gewest- of Gemeenschapsregeringen of uit de Colleges van de Gemeenschapscommissies, die functies uitoefenen die minstens gelijkwaardig zijn aan de te begeven functie. De profielen van de leden van de selectiecommissie worden bepaald in samenspraak met de minister van Justitie en de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, op voorstel van de administrateurs-generaal van de Veiligheid van de Staat. De administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat maken in geen geval deel uit van deze selectiecommissie.
Wanneer een directeursfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van twee taalrollen, dient de voorzitter van de selectiecommissie hetzij de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, hetzij te worden bijgestaan door een ambtenaar die deze kennis heeft bewezen. De helft van de overige leden van de selectiecommissie dient te behoren tot de Franse taalrol, de overige helft tot de Nederlandse taalrol.
Indien er enkel kandidaten van één enkele taalrol overblijven na het onderzoek van de toelaatbaarheid van de kandidaturen, wordt de selectiecommissie enkel samengesteld uit leden die behoren tot dezelfde taalrol of taalaanhorigheid als deze van de kandidaat. De voorzitter van de selectiecommissie, als hij tot die taalrol of tot deze taalaanhorigheid behoort, dient niet te worden bijgestaan door een ambtenaar bedoeld in het derde lid.
Voor de samenstelling van de selectiecommissie behoren maximaal twee derden van de leden, met uitzondering van de voorzitter, tot hetzelfde geslacht.
§ 2. De selectiecommissie kan slechts op geldige wijze overgaan tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is en minstens twee van de leden tot de taalrol van de kandidaat behoren.
§ 3. Alleen de commissieleden die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen "zeer geschikt", "geschikt" of "niet geschikt". Geen enkel lid kan zich onthouden.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.".
"Art. 4ter. § 1. De selectie van de kandidaten gebeurt door een selectiecommissie, waarvan de samenstelling, de opdrachten en de werking vastgelegd worden door de minister van Justitie.
De selectiecommissie kan bestaan uit zowel interne als externe experten met ervaring of een bijzondere kennis van de materie die eigen is aan de te begeven functie, alsook ambtenaren uit een andere federale overheidsdienst of federale programmatorische overheidsdienst dan degene waarvoor de selectieprocedure voor een directeursfunctie wordt georganiseerd, uit een federaal ministerie, uit een openbare instelling van sociale zekerheid, uit een federale wetenschappelijke instelling, uit een federale instelling van openbaar nut of uit diensten van de Gewest- of Gemeenschapsregeringen of uit de Colleges van de Gemeenschapscommissies, die functies uitoefenen die minstens gelijkwaardig zijn aan de te begeven functie. De profielen van de leden van de selectiecommissie worden bepaald in samenspraak met de minister van Justitie en de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, op voorstel van de administrateurs-generaal van de Veiligheid van de Staat. De administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat maken in geen geval deel uit van deze selectiecommissie.
Wanneer een directeursfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van twee taalrollen, dient de voorzitter van de selectiecommissie hetzij de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, hetzij te worden bijgestaan door een ambtenaar die deze kennis heeft bewezen. De helft van de overige leden van de selectiecommissie dient te behoren tot de Franse taalrol, de overige helft tot de Nederlandse taalrol.
Indien er enkel kandidaten van één enkele taalrol overblijven na het onderzoek van de toelaatbaarheid van de kandidaturen, wordt de selectiecommissie enkel samengesteld uit leden die behoren tot dezelfde taalrol of taalaanhorigheid als deze van de kandidaat. De voorzitter van de selectiecommissie, als hij tot die taalrol of tot deze taalaanhorigheid behoort, dient niet te worden bijgestaan door een ambtenaar bedoeld in het derde lid.
Voor de samenstelling van de selectiecommissie behoren maximaal twee derden van de leden, met uitzondering van de voorzitter, tot hetzelfde geslacht.
§ 2. De selectiecommissie kan slechts op geldige wijze overgaan tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is en minstens twee van de leden tot de taalrol van de kandidaat behoren.
§ 3. Alleen de commissieleden die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen "zeer geschikt", "geschikt" of "niet geschikt". Geen enkel lid kan zich onthouden.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.".
Art.11. L'article 4ter du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 juillet 2016, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 4ter. § 1er. La sélection des candidats est opérée par une commission de sélection dont la composition, les missions et le fonctionnement sont fixés par le ministre de la Justice.
La commission de sélection peut être composée d'experts internes et externes possédant une expérience ou une connaissance particulière des matières spécifiques à la fonction à pourvoir, ainsi que d'agents issus d'un service public fédéral ou d'un service public fédéral de programmation autre que celui pour lequel est organisée la procédure de sélection pour une fonction de directeur, d'un ministère fédéral, d'une institution publique de sécurité sociale, d'un établissement scientifique fédéral, d'un organisme d'intérêt public fédéral ou des services des Gouvernements de Région ou de Communauté ou des Collèges des Commissions communautaires, exerçant des fonctions au moins équivalentes à la fonction à pourvoir. Les profils des membres de la commission de sélection sont déterminés en concertation avec le ministre de la Justice et le directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui, sur proposition des administrateurs généraux. L'administrateur général et l'administrateur général adjoint de la Sûreté de l'Etat ne font en aucun cas partie de cette commission de sélection.
Lorsqu'une fonction de directeur est ouverte à des candidats des deux rôles linguistiques, le président de la commission de sélection doit soit avoir prouvé la connaissance de la seconde langue conformément à l'article 43, § 3, alinéa 3, des lois sur l'emploi des langues en matière administrative, coordonnées le 18 juillet 1966 soit être assisté d'un agent qui a prouvé cette connaissance. La moitié des autres membres de la commission de sélection doit appartenir au rôle linguistique français, l'autre moitié au rôle linguistique néerlandais.
Lorsqu'il ne reste que des candidats d'un rôle linguistique à l'issue de l'examen de l'admissibilité des candidatures, la commission de sélection n'est composée que des membres appartenant au même rôle ou à la même appartenance linguistique que celui du candidat. Le président de la commission de sélection ne doit pas, s'il est de ce rôle ou de cette appartenance linguistique, se faire assister par un agent visé à l'alinéa 3.
En ce qui concerne la composition de la commission de sélection, au maximum deux tiers de ses membres, à l'exception du président, doivent être du même sexe.
§ 2. La commission de sélection ne peut valablement procéder à l'audition des candidats et à la délibération que pour autant que la majorité des membres soit présente et pour autant que deux d'entre eux au moins soient du rôle linguistique du candidat.
§ 3. Seuls les membres de la commission qui ont procédé à l'audition de tous les candidats, peuvent prendre part à la délibération en vue de l'inscription desdits candidats dans les groupes " très apte ", " apte " ou " pas apte ". Aucun membre ne peut s'abstenir.
S'il y a partage des voix, le président décide. ".
" Art. 4ter. § 1er. La sélection des candidats est opérée par une commission de sélection dont la composition, les missions et le fonctionnement sont fixés par le ministre de la Justice.
La commission de sélection peut être composée d'experts internes et externes possédant une expérience ou une connaissance particulière des matières spécifiques à la fonction à pourvoir, ainsi que d'agents issus d'un service public fédéral ou d'un service public fédéral de programmation autre que celui pour lequel est organisée la procédure de sélection pour une fonction de directeur, d'un ministère fédéral, d'une institution publique de sécurité sociale, d'un établissement scientifique fédéral, d'un organisme d'intérêt public fédéral ou des services des Gouvernements de Région ou de Communauté ou des Collèges des Commissions communautaires, exerçant des fonctions au moins équivalentes à la fonction à pourvoir. Les profils des membres de la commission de sélection sont déterminés en concertation avec le ministre de la Justice et le directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui, sur proposition des administrateurs généraux. L'administrateur général et l'administrateur général adjoint de la Sûreté de l'Etat ne font en aucun cas partie de cette commission de sélection.
Lorsqu'une fonction de directeur est ouverte à des candidats des deux rôles linguistiques, le président de la commission de sélection doit soit avoir prouvé la connaissance de la seconde langue conformément à l'article 43, § 3, alinéa 3, des lois sur l'emploi des langues en matière administrative, coordonnées le 18 juillet 1966 soit être assisté d'un agent qui a prouvé cette connaissance. La moitié des autres membres de la commission de sélection doit appartenir au rôle linguistique français, l'autre moitié au rôle linguistique néerlandais.
Lorsqu'il ne reste que des candidats d'un rôle linguistique à l'issue de l'examen de l'admissibilité des candidatures, la commission de sélection n'est composée que des membres appartenant au même rôle ou à la même appartenance linguistique que celui du candidat. Le président de la commission de sélection ne doit pas, s'il est de ce rôle ou de cette appartenance linguistique, se faire assister par un agent visé à l'alinéa 3.
En ce qui concerne la composition de la commission de sélection, au maximum deux tiers de ses membres, à l'exception du président, doivent être du même sexe.
§ 2. La commission de sélection ne peut valablement procéder à l'audition des candidats et à la délibération que pour autant que la majorité des membres soit présente et pour autant que deux d'entre eux au moins soient du rôle linguistique du candidat.
§ 3. Seuls les membres de la commission qui ont procédé à l'audition de tous les candidats, peuvent prendre part à la délibération en vue de l'inscription desdits candidats dans les groupes " très apte ", " apte " ou " pas apte ". Aucun membre ne peut s'abstenir.
S'il y a partage des voix, le président décide. ".
Art.12. In titel IIbis, hoofdstuk I, afdeling 2 van hetzelfde besluit wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, die de artikelen 4ter/1 tot 4ter/2 omvat, met als opschrift "Procedure".
Art.12. Dans le titre II bis, chapitre Ier, section 2 du même arrêté, il est inséré une sous-section 2, comportant les articles 4ter/1 à 4ter/2, intitulée : " Procédure ".
Art.13. In hetzelfde besluit wordt in titel IIbis, hoofdstuk I, afdeling 2, onderafdeling 2 een artikel 4ter/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 4ter/1. § 1. De oproep tot kandidaten voor de functie van directeur wordt bekendgemaakt via een bericht gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
De minister van Justitie bepaalt, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 4bis, de functieprofielen en de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.
§ 2. De kandidaturen worden ingediend bij de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, die de toelaatbaarheid ervan onderzoekt.
§ 3. De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard, leggen computergestuurde tests af waarmee de generieke vaardigheden en competenties voor de betrokken directeursfunctie worden gemeten. Die tests, die aan de in § 4 bedoelde mondelinge proef voorafgaan, zijn aangepast aan de te begeven functie en zijn niet eliminerend.
§ 4. De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard, leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af op basis van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven directeursfunctie. De proef heeft als doel zowel de specifieke competenties als de managementvaardigheden die vereist zijn voor de uitoefening van deze functie te evalueren.
De selectiecommissie hoort, voordat ze de toelaatbaar verklaarde kandidaten hoort, de door de rekruterende dienst aangestelde vertegenwoordiger over de specifieke kenmerken van de te begeven directeursfunctie. Die laatste mag niet persoonlijk betrokken zijn bij de betreffende selectieprocedure.
§ 5. De selectiecommissie wordt op de hoogte gehouden van de in § 3 bedoelde resultaten en houdt rekening met deze resultaten bij de beoordeling van de competenties die zij na afloop van de mondelinge proef verricht voor elke kandidaat die toelaatbaar werd verklaard.
Na de mondelinge proef bedoeld in § 4 en na vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten worden de kandidaten ingedeeld hetzij in de groep "zeer geschikt", hetzij in de groep "geschikt", hetzij in de groep "niet geschikt". De selectiecommissie maakt bovendien een rangschikking van de kandidaten die "zeer geschikt" en "geschikt" werden bevonden.
De kandidaten worden op de hoogte gebracht in van hun indeling in de groep "zeer geschikt", in de groep "geschikt" en de groep "niet geschikt" en hun rangschikking in de groep "zeer geschikt" en in de groep "geschikt".
§ 6. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning bepaalt na advies van de minister van Justitie de methodologie van de computergestuurde tests en van de mondelinge proef en controleert de toepassing ervan.
Indien het aantal kandidaten dat in toepassing van § 2 toelaatbaar werd verklaard meer dan twintig bedraagt, kan de directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, na advies van de minister van Justitie besluiten een eliminerende test te organiseren. Die eliminerende test gaat vooraf aan de in § 3 bedoelde computergestuurde tests."
"Art. 4ter/1. § 1. De oproep tot kandidaten voor de functie van directeur wordt bekendgemaakt via een bericht gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
De minister van Justitie bepaalt, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 4bis, de functieprofielen en de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.
§ 2. De kandidaturen worden ingediend bij de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, die de toelaatbaarheid ervan onderzoekt.
§ 3. De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard, leggen computergestuurde tests af waarmee de generieke vaardigheden en competenties voor de betrokken directeursfunctie worden gemeten. Die tests, die aan de in § 4 bedoelde mondelinge proef voorafgaan, zijn aangepast aan de te begeven functie en zijn niet eliminerend.
§ 4. De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard, leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af op basis van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven directeursfunctie. De proef heeft als doel zowel de specifieke competenties als de managementvaardigheden die vereist zijn voor de uitoefening van deze functie te evalueren.
De selectiecommissie hoort, voordat ze de toelaatbaar verklaarde kandidaten hoort, de door de rekruterende dienst aangestelde vertegenwoordiger over de specifieke kenmerken van de te begeven directeursfunctie. Die laatste mag niet persoonlijk betrokken zijn bij de betreffende selectieprocedure.
§ 5. De selectiecommissie wordt op de hoogte gehouden van de in § 3 bedoelde resultaten en houdt rekening met deze resultaten bij de beoordeling van de competenties die zij na afloop van de mondelinge proef verricht voor elke kandidaat die toelaatbaar werd verklaard.
Na de mondelinge proef bedoeld in § 4 en na vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten worden de kandidaten ingedeeld hetzij in de groep "zeer geschikt", hetzij in de groep "geschikt", hetzij in de groep "niet geschikt". De selectiecommissie maakt bovendien een rangschikking van de kandidaten die "zeer geschikt" en "geschikt" werden bevonden.
De kandidaten worden op de hoogte gebracht in van hun indeling in de groep "zeer geschikt", in de groep "geschikt" en de groep "niet geschikt" en hun rangschikking in de groep "zeer geschikt" en in de groep "geschikt".
§ 6. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning bepaalt na advies van de minister van Justitie de methodologie van de computergestuurde tests en van de mondelinge proef en controleert de toepassing ervan.
Indien het aantal kandidaten dat in toepassing van § 2 toelaatbaar werd verklaard meer dan twintig bedraagt, kan de directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, na advies van de minister van Justitie besluiten een eliminerende test te organiseren. Die eliminerende test gaat vooraf aan de in § 3 bedoelde computergestuurde tests."
Art.13. Dans le titre IIbis, chapitre Ier, section 2, sous-section 2 du même arrêté, il est inséré un article 4ter/1 rédigé comme suit :
" Art. 4ter/1. § 1er. L'appel aux candidats pour la fonction de directeur est annoncé par un avis publié au Moniteur belge.
Le ministre de la Justice détermine, conformément aux conditions fixées à l'article 4bis, les profils de fonction ainsi que la date ultime d'introduction des candidatures.
§ 2. Les candidatures sont introduites auprès du directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui qui en examine l'admissibilité.
§ 3. Les candidats déclarés admissibles présentent des tests informatisés qui mesurent les aptitudes et les compétences génériques à la fonction de directeur concernée. Ces tests, préalables à l'épreuve orale visée au § 4, sont adaptés au niveau de la fonction à pourvoir et ne sont pas éliminatoires.
§ 4. Les candidats déclarés admissibles présentent, devant la commission de sélection, une épreuve orale au départ d'un cas pratique ayant trait à la fonction de directeur à pourvoir. Cette épreuve a pour but d'évaluer tant les compétences spécifiques que les aptitudes managériales requises pour l'exercice de cette fonction.
La commission de sélection entend, préalablement à l'audition des candidats déclarés admissibles, le représentant désigné du service recruteur sur les spécificités de la fonction de directeur à pourvoir. Ce dernier ne peut être impliqué personnellement dans la procédure de sélection concernée.
§ 5. La commission de sélection est tenue informée des résultats des tests informatisés visés au § 3 et prend en compte ces résultats dans l'appréciation des compétences qu'elle effectue au terme de l'épreuve orale pour chaque candidat déclaré admissible.
Au terme de l'épreuve orale visée au § 4 et de la comparaison des titres et mérites des candidats, les candidats sont inscrits soit dans le groupe " très apte ", soit dans le groupe " apte ", soit dans le groupe " pas apte ". La commission de sélection établit également un classement des candidats qui ont été jugés " très aptes " et " aptes ".
Les candidats sont informés de leur inscription dans le groupe " très apte ", dans le groupe " apte " et le groupe " pas apte " et de leur classement dans le groupe " très apte " et dans le groupe " apte ".
§ 6. Le directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui définit, après avis du ministre de la Justice la méthodologie des tests informatisés et de l'épreuve orale et en contrôle l'application.
S'il advient que le nombre de candidats déclarés admissibles en application du § 2 dépasse vingt candidats, le directeur général de la direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui peut décider d'organiser un test éliminatoire, après avis du ministre de la Justice. Ce test éliminatoire est préalable aux tests informatisés visés au § 3. ".
" Art. 4ter/1. § 1er. L'appel aux candidats pour la fonction de directeur est annoncé par un avis publié au Moniteur belge.
Le ministre de la Justice détermine, conformément aux conditions fixées à l'article 4bis, les profils de fonction ainsi que la date ultime d'introduction des candidatures.
§ 2. Les candidatures sont introduites auprès du directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui qui en examine l'admissibilité.
§ 3. Les candidats déclarés admissibles présentent des tests informatisés qui mesurent les aptitudes et les compétences génériques à la fonction de directeur concernée. Ces tests, préalables à l'épreuve orale visée au § 4, sont adaptés au niveau de la fonction à pourvoir et ne sont pas éliminatoires.
§ 4. Les candidats déclarés admissibles présentent, devant la commission de sélection, une épreuve orale au départ d'un cas pratique ayant trait à la fonction de directeur à pourvoir. Cette épreuve a pour but d'évaluer tant les compétences spécifiques que les aptitudes managériales requises pour l'exercice de cette fonction.
La commission de sélection entend, préalablement à l'audition des candidats déclarés admissibles, le représentant désigné du service recruteur sur les spécificités de la fonction de directeur à pourvoir. Ce dernier ne peut être impliqué personnellement dans la procédure de sélection concernée.
§ 5. La commission de sélection est tenue informée des résultats des tests informatisés visés au § 3 et prend en compte ces résultats dans l'appréciation des compétences qu'elle effectue au terme de l'épreuve orale pour chaque candidat déclaré admissible.
Au terme de l'épreuve orale visée au § 4 et de la comparaison des titres et mérites des candidats, les candidats sont inscrits soit dans le groupe " très apte ", soit dans le groupe " apte ", soit dans le groupe " pas apte ". La commission de sélection établit également un classement des candidats qui ont été jugés " très aptes " et " aptes ".
Les candidats sont informés de leur inscription dans le groupe " très apte ", dans le groupe " apte " et le groupe " pas apte " et de leur classement dans le groupe " très apte " et dans le groupe " apte ".
§ 6. Le directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui définit, après avis du ministre de la Justice la méthodologie des tests informatisés et de l'épreuve orale et en contrôle l'application.
S'il advient que le nombre de candidats déclarés admissibles en application du § 2 dépasse vingt candidats, le directeur général de la direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui peut décider d'organiser un test éliminatoire, après avis du ministre de la Justice. Ce test éliminatoire est préalable aux tests informatisés visés au § 3. ".
Art.14. In hetzelfde besluit wordt in titel IIbis, hoofdstuk I, afdeling 2, onderafdeling 2 een artikel 4ter/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 4ter/2. De directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning deelt het resultaat van de procedure bedoeld in artikel 4ter/1 mee aan de minister van Justitie.
Met de kandidaten van de groep "zeer geschikt" wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd met de bedoeling hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven directeursfunctie. Dit onderhoud wordt geleid door de administrateurs-generaal. In het geval de administrateurs-generaals na dit onderhoud oordelen dat geen enkele kandidaat voldoet of in het geval er geen kandidaten zijn die als "zeer geschikt" werden aangeduid door de selectiecommissie, zal een onderhoud worden gehouden met de kandidaten die werden ingedeeld in de groep "geschikt".
Een verslag van elk onderhoud wordt opgemaakt en bij het aanstellingsdossier gevoegd.
De administrateurs-generaal maken een rangschikking op van de in het tweede lid bedoelde kandidaten. Zij zijn daarbij niet gebonden door de rangschikking van de selectiecommissie. De best gerangschikte kandidaat wordt voorgedragen aan de minister van Justitie.".
"Art. 4ter/2. De directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning deelt het resultaat van de procedure bedoeld in artikel 4ter/1 mee aan de minister van Justitie.
Met de kandidaten van de groep "zeer geschikt" wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd met de bedoeling hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven directeursfunctie. Dit onderhoud wordt geleid door de administrateurs-generaal. In het geval de administrateurs-generaals na dit onderhoud oordelen dat geen enkele kandidaat voldoet of in het geval er geen kandidaten zijn die als "zeer geschikt" werden aangeduid door de selectiecommissie, zal een onderhoud worden gehouden met de kandidaten die werden ingedeeld in de groep "geschikt".
Een verslag van elk onderhoud wordt opgemaakt en bij het aanstellingsdossier gevoegd.
De administrateurs-generaal maken een rangschikking op van de in het tweede lid bedoelde kandidaten. Zij zijn daarbij niet gebonden door de rangschikking van de selectiecommissie. De best gerangschikte kandidaat wordt voorgedragen aan de minister van Justitie.".
Art.14. Dans le titre IIbis, chapitre Ier, section 2, sous-section 2 du même arrêté, il est inséré un article 4ter/2 rédigé comme suit :
" Art. 4ter/2. Le directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui communique le résultat de la procédure visée à l'article 4ter/1 au ministre de la justice.
Un entretien complémentaire est organisé avec les candidats du groupe " très apte " afin de les comparer quant à leurs compétences spécifiques, leurs aptitudes relationnelles et leurs capacités à diriger par rapport à la description de fonction et au profil de compétence afférents à la fonction de directeur à pourvoir. Cet entretien est mené par les administrateurs généraux. Si, à l'issue de cet entretien, les administrateurs généraux jugent qu'aucun candidat est satisfaisant ou s'il n'y a pas de candidats qui ont été jugés " très aptes " par la commission de sélection, un entretien est alors organisé avec les candidats qui ont été jugés " aptes ".
Un rapport de chaque entretien est rédigé et joint au dossier de désignation.
Les administrateurs généraux établissent un classement des candidats visés au deuxième alinéa. A cet effet, ils ne sont pas liés par le classement de la commission de sélection. Le candidat le mieux classé est proposé au ministre de la Justice. ".
" Art. 4ter/2. Le directeur général de la Direction générale Recrutement et Développement du service public fédéral Stratégie et Appui communique le résultat de la procédure visée à l'article 4ter/1 au ministre de la justice.
Un entretien complémentaire est organisé avec les candidats du groupe " très apte " afin de les comparer quant à leurs compétences spécifiques, leurs aptitudes relationnelles et leurs capacités à diriger par rapport à la description de fonction et au profil de compétence afférents à la fonction de directeur à pourvoir. Cet entretien est mené par les administrateurs généraux. Si, à l'issue de cet entretien, les administrateurs généraux jugent qu'aucun candidat est satisfaisant ou s'il n'y a pas de candidats qui ont été jugés " très aptes " par la commission de sélection, un entretien est alors organisé avec les candidats qui ont été jugés " aptes ".
Un rapport de chaque entretien est rédigé et joint au dossier de désignation.
Les administrateurs généraux établissent un classement des candidats visés au deuxième alinéa. A cet effet, ils ne sont pas liés par le classement de la commission de sélection. Le candidat le mieux classé est proposé au ministre de la Justice. ".
Art.15. In titel IIbis, hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt een afdeling 3 ingevoegd, die het artikel 4quater omvat, met als opschrift "Voorwaarden voor aanstelling".
Art.15. Dans le titre IIbis, chapitre Ier du même arrêté, il est inséré une section 3, comportant l'article 4quater : " Conditions de désignation ".
Art.16. Artikel 4quater van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4quater. De best gerangschikte kandidaat, gekozen overeenkomstig artikel 4ter/2 van dit besluit, wordt, na voordracht door de administrateur-generaal, door de minister van Justitie aangesteld in de te begeven directeursfunctie voor een periode van vijf jaar, die één keer kan worden hernieuwd.
De houder van een directeursfunctie voert zijn taken voltijds uit. Gedurende zijn aanstelling kan hij geen andere, al dan niet bezoldigde, activiteit uitoefenen dan zonder voorafgaand akkoord van de administrateurs-generaal.
De in het eerste lid bedoelde kandidaat wordt maar aangesteld voor zover hij houder is van een veiligheidsmachtiging "ZEER GEHEIM" in de zin van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, de veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.
De in het eerste lid bedoelde kandidaat wordt aangesteld binnen een termijn van ten hoogste één jaar, te rekenen vanaf de datum van het resultaat van de procedure.
De houder van een directeursfunctie moet geen stage doormaken.".
"Art. 4quater. De best gerangschikte kandidaat, gekozen overeenkomstig artikel 4ter/2 van dit besluit, wordt, na voordracht door de administrateur-generaal, door de minister van Justitie aangesteld in de te begeven directeursfunctie voor een periode van vijf jaar, die één keer kan worden hernieuwd.
De houder van een directeursfunctie voert zijn taken voltijds uit. Gedurende zijn aanstelling kan hij geen andere, al dan niet bezoldigde, activiteit uitoefenen dan zonder voorafgaand akkoord van de administrateurs-generaal.
De in het eerste lid bedoelde kandidaat wordt maar aangesteld voor zover hij houder is van een veiligheidsmachtiging "ZEER GEHEIM" in de zin van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, de veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.
De in het eerste lid bedoelde kandidaat wordt aangesteld binnen een termijn van ten hoogste één jaar, te rekenen vanaf de datum van het resultaat van de procedure.
De houder van een directeursfunctie moet geen stage doormaken.".
Art.16. L'article 4quater du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 juillet 2016, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 4quater. Le candidat le mieux classé, choisi conformément à l'article 4ter/2 de cet arrêté, est désigné par le ministre de la Justice, après proposition de l'administrateur général, au poste de directeur à pouvoir pour une période de cinq ans qui est renouvelable une fois.
Le titulaire de la fonction de directeur exerce sa fonction à temps plein. Pendant la durée de sa désignation, il ne peut exercer aucune une autre activité, rémunérée ou non, sans l'accord préalable des administrateurs généraux.
Le candidat visé au premier alinéa ne sera désigné que pour autant qu'il soit titulaire d'une habilitation de sécurité du niveau " TRES SECRET " au sens de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification, aux habilitations de sécurité, aux avis de sécurité et au service public réglementé.
Le candidat visé au premier alinéa est désigné dans un délai maximum d'un an à partir de la date du résultat de la procédure.
Le titulaire d'une fonction de directeur n'est pas soumis à un stage. ".
" Art. 4quater. Le candidat le mieux classé, choisi conformément à l'article 4ter/2 de cet arrêté, est désigné par le ministre de la Justice, après proposition de l'administrateur général, au poste de directeur à pouvoir pour une période de cinq ans qui est renouvelable une fois.
Le titulaire de la fonction de directeur exerce sa fonction à temps plein. Pendant la durée de sa désignation, il ne peut exercer aucune une autre activité, rémunérée ou non, sans l'accord préalable des administrateurs généraux.
Le candidat visé au premier alinéa ne sera désigné que pour autant qu'il soit titulaire d'une habilitation de sécurité du niveau " TRES SECRET " au sens de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification, aux habilitations de sécurité, aux avis de sécurité et au service public réglementé.
Le candidat visé au premier alinéa est désigné dans un délai maximum d'un an à partir de la date du résultat de la procédure.
Le titulaire d'une fonction de directeur n'est pas soumis à un stage. ".
Art.17. In titel IIbis van hetzelfde besluit wordt een Hoofdstuk II ingevoegd, die de artikelen 4quinquies tot 4quinquies/1 bevat, met als opschrift "Evaluatie van de directeurs van de Veiligheid van de Staat".
Art.17. Dans le titre IIbis du même arrêté, il est inséré un Chapitre II, comportant les articles 4quinquies à 4quinquies/1, intitulé : " Evaluation des directeurs de la Sûreté de l'Etat ".
Art.18. Artikel 4quinquies van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4quinquies. § 1. Elke houder van een directeursfunctie wordt op regelmatige basis geëvalueerd.
De eerste evaluatiecyclus start bij op de aanvang van de aanstelling en eindigt op de laatste dag van de 18e maand van de aanstelling.
De tweede evaluatiecyclus start op de eerste dag van de 19e maand van de aanstelling en eindigt op de laatste dag van de 36e maand van de aanstelling.
De laatste evaluatiecyclus start op de eerste dag van de 37e maand van de aanstelling en eindigt zes maanden vóór het verstrijken van de aanstelling.
De eerste twee evaluatiecycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De laatste cyclus echter wordt met een eindevaluatie afgesloten.
De evaluatie van de directeur wordt uitgevoerd door de administrateur-generaal, eerste evaluator genoemd, en de adjunct-administrateur-generaal, tweede evaluator genoemd.
Indien de houder van een directeursfunctie meer dan de helft van de evaluatiecyclus afwezig is, krijgt hij geen evaluatie en is artikel 4quinquies, § 5, laatste lid van toepassing.
§ 2. De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de directeursfunctie hebben betrekking op:
1° de verwezenlijking van de strategische doelstellingen die werden vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie.
In voorkomend geval wordt rekening gehouden met de opvolging van de aanbevelingen in auditrapporten van de bevoegde controleactoren die hebben geleid tot een wijziging van het bovenvermelde actieplan;
2° de wijze waarop die doelstellingen al dan niet werden behaald;
3° de persoonlijke bijdrage van de houder van de directeursfunctie aan de verwezenlijking van die doelstellingen;
4° de geleverde inspanningen om zijn competenties te ontwikkelen;
5° de wijze waarop hij zijn directie heeft geleid en beheerd;
6° de tijdige realisatie en de kwaliteit van alle evaluaties, doorgevoerd binnen de directie waarover hij de verantwoordelijkheid heeft.
Tijdens de evaluatie wordt een 360° -feedback georganiseerd onder de verschillende stakeholders zoals de collega-directeurs, de nationale partnerdiensten of de medewerkers.
§ 3. Tijdens elke evaluatiecyclus vinden er op initiatief van de houder van de directeursfunctie of de eerste evaluator, telkens wanneer dat noodzakelijk blijkt, en dit onverminderd elk informeel gesprek, functioneringsgesprekken plaats.
De functioneringsgesprekken hebben betrekking op alles wat met het functioneren van de houder van de directeursfunctie te maken heeft, alsook op de doelstellingen die in het in artikel 3 bedoelde actieplan werden vastgelegd waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie, de eventuele aanpassingen die daaraan moeten worden aangebracht en hun verwezenlijking.
§ 4. Tijdens de evaluatiecyclus vindt er een evaluatiecyclusgesprek plaats. Het evaluatiecyclusgesprek omvat twee luiken:
1° de planning ;
2° de balans.
De planning tijdens het evaluatiecyclusgesprek beoogt de vertaling naar meetbare criteria van de aan de houder van de directeursfunctie toevertrouwde strategische en operationele doelstellingen die in het actieplan bedoeld in artikel 3, werden vastgelegd.
De balans tijdens het evaluatiecyclusgesprek beoogt de evaluatie van de aan de houder van de directeursfunctie toevertrouwde strategische en operationele doelstellingen die in het actieplan, bedoeld in artikel 3, werden vastgelegd en voor de betrokken evaluatiecyclus werden gepland.
Aan het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de eerste evaluator de houder van de directeursfunctie uit voor het evaluatiecyclusgesprek. De tweede evaluator alsook een door de eerste evaluator aangewezen secretaris kunnen aan dat evaluatiecyclusgesprek deelnemen. In elk geval vindt er vóór het evaluatiecyclusgesprek overleg plaats tussen de eerste en de tweede evaluator.
Ter voorbereiding van de balans die tijdens het evaluatiecyclusgesprek wordt opgemaakt, maakt de houder van de directeursfunctie een zelfevaluatie die rekening houdt met de gegevens uit de enquête onder de stakeholders. Deze wordt ten laatste twintig werkdagen vóór de vastgestelde datum van het evaluatiecyclusgesprek aan de eerste evaluator bezorgd.
De eerste evaluator bereidt het evaluatiecyclusgesprek voor door de zelfevaluatie van de houder van de directeursfunctie te toetsen op consistentie en onderbouwing. Hij vergelijkt ze met de elementen waarover hij beschikt, die resulteren uit feiten en geobserveerd gedrag tijdens de dagelijkse opvolging van het functioneren van de geëvalueerde. Bovendien verzamelt hij alle bijkomende informatie die kan bijdragen tot een billijke en objectieve evaluatie.
§ 5. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de eerste evaluator een ontwerp van beschrijvend evaluatieverslag op en doet een voorstel met betrekking tot de vermelding. Hij overlegt met de tweede evaluator die zijn opmerkingen kan formuleren. Vervolgens stelt hij het beschrijvend evaluatieverslag op en kent de vermelding toe.
Het evaluatieverslag wordt door de tweede evaluator medeondertekend en wordt, met bewijs van ontvangst, medegedeeld aan de geëvalueerde binnen twintig werkdagen die volgen op het evaluatiegesprek.
Elke evaluatie wordt afgesloten met één van de volgende vermeldingen: "goed", "te ontwikkelen" of "onvoldoende".
De evaluatie wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" als eruit blijkt dat de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie, niet werden verwezenlijkt.
De evaluatie wordt besloten met de vermelding "te ontwikkelen" als eruit blijkt dat de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie, slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt.
De evaluatie wordt besloten met de vermelding "goed" als eruit blijkt dat de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie werden verwezenlijkt.
De evaluatie van de doelstellingen die zijn vastgelegd in het actieplan bedoeld in artikel 3 en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie is toevertrouwd aan de houder van de directeursfunctie, omvat de planning die overeenkomstig § 3 wordt uitgevoerd.
Er wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins afhing van de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde.
In voorkomend geval, kan aan een houder van een directeursfunctie, mits een specifieke motivering, een voor hem minder gunstige vermelding worden toegekend dan deze die zou worden toegekend met toepassing van het vierde tot zevende lid indien uit de evaluatie blijkt dat de houder van de directeursfunctie slechts een kleine persoonlijke bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvoor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan aan hem wordt toevertrouwd of dat de feitelijke elementen besproken tijdens het evaluatiegesprek een negatieve weerslag hebben op de uitoefening van de directeursfunctie. Deze vaststellingen en elementen dienen aan bod gekomen te zijn op het evaluatiegesprek en de geëvalueerde dient de mogelijkheid te krijgen om hierop te reageren. Deze reactie dient opgenomen te worden in het evaluatieverslag.
De eindevaluatie van de houder van de directeursfunctie wordt gestaafd met de beschrijvende evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van de aanstelling voor de eindevaluatie.
Indien de houder van de directeursfunctie geen evaluatie heeft gekregen, wordt hem van rechtswege de vermelding "goed" toegekend.
§ 6. Het evaluatiedossier van de houder van de directeursfunctie bestaat uit:
1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
2° een gevalideerde functiebeschrijving;
3° de strategische of operationele doelstellingen die werden vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvoor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan aan hem wordt toevertrouwd;
4° de planning van de doelstellingen per evaluatiecyclus die in toepassing van punt 3° wordt uitgevoerd;
5° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de aanpassingen, de afspraken en de schikkingen die tussen de geëvalueerde houder van de directeursfunctie en zijn eerste evaluator werden getroffen;
6° de zelfevaluatie van de houder van de directeursfunctie;
7° de beschrijvende evaluatieverslagen;
8° eventueel dossier van het ingestelde beroep.
De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.
De evaluatiedossiers worden bewaard bij de administrateur-generaal.
Het evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde houder van de directeursfunctie, de eerste en tweede evaluator.".
"Art. 4quinquies. § 1. Elke houder van een directeursfunctie wordt op regelmatige basis geëvalueerd.
De eerste evaluatiecyclus start bij op de aanvang van de aanstelling en eindigt op de laatste dag van de 18e maand van de aanstelling.
De tweede evaluatiecyclus start op de eerste dag van de 19e maand van de aanstelling en eindigt op de laatste dag van de 36e maand van de aanstelling.
De laatste evaluatiecyclus start op de eerste dag van de 37e maand van de aanstelling en eindigt zes maanden vóór het verstrijken van de aanstelling.
De eerste twee evaluatiecycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De laatste cyclus echter wordt met een eindevaluatie afgesloten.
De evaluatie van de directeur wordt uitgevoerd door de administrateur-generaal, eerste evaluator genoemd, en de adjunct-administrateur-generaal, tweede evaluator genoemd.
Indien de houder van een directeursfunctie meer dan de helft van de evaluatiecyclus afwezig is, krijgt hij geen evaluatie en is artikel 4quinquies, § 5, laatste lid van toepassing.
§ 2. De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de directeursfunctie hebben betrekking op:
1° de verwezenlijking van de strategische doelstellingen die werden vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie.
In voorkomend geval wordt rekening gehouden met de opvolging van de aanbevelingen in auditrapporten van de bevoegde controleactoren die hebben geleid tot een wijziging van het bovenvermelde actieplan;
2° de wijze waarop die doelstellingen al dan niet werden behaald;
3° de persoonlijke bijdrage van de houder van de directeursfunctie aan de verwezenlijking van die doelstellingen;
4° de geleverde inspanningen om zijn competenties te ontwikkelen;
5° de wijze waarop hij zijn directie heeft geleid en beheerd;
6° de tijdige realisatie en de kwaliteit van alle evaluaties, doorgevoerd binnen de directie waarover hij de verantwoordelijkheid heeft.
Tijdens de evaluatie wordt een 360° -feedback georganiseerd onder de verschillende stakeholders zoals de collega-directeurs, de nationale partnerdiensten of de medewerkers.
§ 3. Tijdens elke evaluatiecyclus vinden er op initiatief van de houder van de directeursfunctie of de eerste evaluator, telkens wanneer dat noodzakelijk blijkt, en dit onverminderd elk informeel gesprek, functioneringsgesprekken plaats.
De functioneringsgesprekken hebben betrekking op alles wat met het functioneren van de houder van de directeursfunctie te maken heeft, alsook op de doelstellingen die in het in artikel 3 bedoelde actieplan werden vastgelegd waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie, de eventuele aanpassingen die daaraan moeten worden aangebracht en hun verwezenlijking.
§ 4. Tijdens de evaluatiecyclus vindt er een evaluatiecyclusgesprek plaats. Het evaluatiecyclusgesprek omvat twee luiken:
1° de planning ;
2° de balans.
De planning tijdens het evaluatiecyclusgesprek beoogt de vertaling naar meetbare criteria van de aan de houder van de directeursfunctie toevertrouwde strategische en operationele doelstellingen die in het actieplan bedoeld in artikel 3, werden vastgelegd.
De balans tijdens het evaluatiecyclusgesprek beoogt de evaluatie van de aan de houder van de directeursfunctie toevertrouwde strategische en operationele doelstellingen die in het actieplan, bedoeld in artikel 3, werden vastgelegd en voor de betrokken evaluatiecyclus werden gepland.
Aan het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de eerste evaluator de houder van de directeursfunctie uit voor het evaluatiecyclusgesprek. De tweede evaluator alsook een door de eerste evaluator aangewezen secretaris kunnen aan dat evaluatiecyclusgesprek deelnemen. In elk geval vindt er vóór het evaluatiecyclusgesprek overleg plaats tussen de eerste en de tweede evaluator.
Ter voorbereiding van de balans die tijdens het evaluatiecyclusgesprek wordt opgemaakt, maakt de houder van de directeursfunctie een zelfevaluatie die rekening houdt met de gegevens uit de enquête onder de stakeholders. Deze wordt ten laatste twintig werkdagen vóór de vastgestelde datum van het evaluatiecyclusgesprek aan de eerste evaluator bezorgd.
De eerste evaluator bereidt het evaluatiecyclusgesprek voor door de zelfevaluatie van de houder van de directeursfunctie te toetsen op consistentie en onderbouwing. Hij vergelijkt ze met de elementen waarover hij beschikt, die resulteren uit feiten en geobserveerd gedrag tijdens de dagelijkse opvolging van het functioneren van de geëvalueerde. Bovendien verzamelt hij alle bijkomende informatie die kan bijdragen tot een billijke en objectieve evaluatie.
§ 5. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de eerste evaluator een ontwerp van beschrijvend evaluatieverslag op en doet een voorstel met betrekking tot de vermelding. Hij overlegt met de tweede evaluator die zijn opmerkingen kan formuleren. Vervolgens stelt hij het beschrijvend evaluatieverslag op en kent de vermelding toe.
Het evaluatieverslag wordt door de tweede evaluator medeondertekend en wordt, met bewijs van ontvangst, medegedeeld aan de geëvalueerde binnen twintig werkdagen die volgen op het evaluatiegesprek.
Elke evaluatie wordt afgesloten met één van de volgende vermeldingen: "goed", "te ontwikkelen" of "onvoldoende".
De evaluatie wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" als eruit blijkt dat de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie, niet werden verwezenlijkt.
De evaluatie wordt besloten met de vermelding "te ontwikkelen" als eruit blijkt dat de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie, slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt.
De evaluatie wordt besloten met de vermelding "goed" als eruit blijkt dat de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de directeursfunctie werden verwezenlijkt.
De evaluatie van de doelstellingen die zijn vastgelegd in het actieplan bedoeld in artikel 3 en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie is toevertrouwd aan de houder van de directeursfunctie, omvat de planning die overeenkomstig § 3 wordt uitgevoerd.
Er wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins afhing van de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde.
In voorkomend geval, kan aan een houder van een directeursfunctie, mits een specifieke motivering, een voor hem minder gunstige vermelding worden toegekend dan deze die zou worden toegekend met toepassing van het vierde tot zevende lid indien uit de evaluatie blijkt dat de houder van de directeursfunctie slechts een kleine persoonlijke bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de doelstellingen vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvoor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan aan hem wordt toevertrouwd of dat de feitelijke elementen besproken tijdens het evaluatiegesprek een negatieve weerslag hebben op de uitoefening van de directeursfunctie. Deze vaststellingen en elementen dienen aan bod gekomen te zijn op het evaluatiegesprek en de geëvalueerde dient de mogelijkheid te krijgen om hierop te reageren. Deze reactie dient opgenomen te worden in het evaluatieverslag.
De eindevaluatie van de houder van de directeursfunctie wordt gestaafd met de beschrijvende evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van de aanstelling voor de eindevaluatie.
Indien de houder van de directeursfunctie geen evaluatie heeft gekregen, wordt hem van rechtswege de vermelding "goed" toegekend.
§ 6. Het evaluatiedossier van de houder van de directeursfunctie bestaat uit:
1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
2° een gevalideerde functiebeschrijving;
3° de strategische of operationele doelstellingen die werden vastgelegd in het in artikel 3 bedoelde actieplan, en waarvoor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan aan hem wordt toevertrouwd;
4° de planning van de doelstellingen per evaluatiecyclus die in toepassing van punt 3° wordt uitgevoerd;
5° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de aanpassingen, de afspraken en de schikkingen die tussen de geëvalueerde houder van de directeursfunctie en zijn eerste evaluator werden getroffen;
6° de zelfevaluatie van de houder van de directeursfunctie;
7° de beschrijvende evaluatieverslagen;
8° eventueel dossier van het ingestelde beroep.
De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.
De evaluatiedossiers worden bewaard bij de administrateur-generaal.
Het evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde houder van de directeursfunctie, de eerste en tweede evaluator.".
Art.18. L'article 4quinquies du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 juillet 2016, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 4quinquies. § 1er. Chaque titulaire d'une fonction de directeur est évalué régulièrement.
Le premier cycle d'évaluation commence au début de la désignation et se termine le dernier jour du 18ième mois de la désignation.
Le deuxième cycle d'évaluation commence le premier jour du 19ième mois de la nomination et se termine le dernier jour du 36ième mois de la désignation.
Le dernier cycle d'évaluation commence le premier jour du 37ième mois de la désignation et se termine six mois avant l'expiration de la désignation.
Les deux premiers cycles d'évaluation sont sanctionnés par une évaluation intermédiaire. Le dernier cycle se conclut cependant par une évaluation finale.
L'évaluation du directeur est réalisée par l'administrateur général, dénommé premier évaluateur, et par l'administrateur général adjoint, dénommé deuxième évaluateur.
Si le titulaire d'une fonction de directeur est absent plus de la moitié de la période d'évaluation, il n'obtient pas d'évaluation et l'article 4quinquies, § 5, dernier alinéa est d'application.
§ 2. Les évaluations intermédiaires et l'évaluation finale du titulaire de la fonction de directeur portent sur :
1° la réalisation des objectifs stratégiques ou opérationnels définis dans le plan d'action visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur.
Le cas échéant, est pris en considération le suivi des recommandations des rapports d'audits des services de contrôle compétents qui ont conduit à une modification du plan d'action susmentionné ;
2° la manière dont ces objectifs ont ou non été atteints ;
3° la contribution personnelle du titulaire de la fonction de directeur à la réalisation de ces objectifs ;
4° les efforts consentis en termes de développement de ses compétences ;
5° la façon dont il a dirigé et géré sa direction ;
6° la réalisation en temps opportun et la qualité de l'ensemble des évaluations réalisées dans le service dont il a la responsabilité.
Lors de l'évaluation, un feedback à 360° est organisé auprès des différentes parties prenantes telles que les collègues directeurs, les services partenaires nationaux et les collaborateurs.
§ 3. Au cours de chaque cycle d'évaluation, et, ce, sans préjudice de tout entretien informel, des entretiens de fonctionnement ont lieu, à l'initiative du titulaire de la fonction de directeur ou du premier évaluateur, chaque fois que la nécessité s'en fait sentir.
Les entretiens de fonctionnement portent sur toute question relative au fonctionnement du titulaire de la fonction de directeur ainsi que sur les objectifs fixés dans le plan d'action, dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur, les éventuelles adaptations à y apporter et leur réalisation.
§ 4. Un entretien de cycle d'évaluation a lieu au cours d'un cycle d'évaluation. L'entretien de cycle d'évaluation comprend deux volets :
1° la planification ;
2° le bilan.
Lors de l'entretien de cycle d'évaluation, la planification vise à traduire en critères mesurables les objectifs stratégiques et opérationnels définis dans le plan d'action visé à l'article 3 qui ont été confiés au titulaire de la fonction de directeur.
Lors de l'entretien de cycle d'évaluation, le bilan vise à l'évaluation des objectifs stratégiques et opérationnels définis dans le plan d'action visé à l'article 3, confiés au titulaire de la fonction de directeur et planifiés pour le cycle d'évaluation concerné.
A la fin de chaque cycle d'évaluation, le premier évaluateur invite le titulaire de la fonction de directeur à l'entretien de cycle d'évaluation. Le deuxième évaluateur ainsi qu'un secrétaire désigné par le premier évaluateur peuvent assister à cet entretien de cycle d'évaluation. Dans tous les cas, le premier et le deuxième évaluateur se concertent préalablement à l'entretien de cycle d'évaluation.
En préparation au bilan effectué lors de l'entretien de cycle d'évaluation, le titulaire de la fonction de directeur établit une autoévaluation qui prend en compte des données issues de l'enquête auprès des parties prenantes. Celle-ci est transmise au premier évaluateur au plus tard vingt jours ouvrables avant la date programmée de l'entretien de cycle d'évaluation.
Le premier évaluateur prépare l'entretien de cycle d'évaluation en analysant l'autoévaluation du titulaire de la fonction de directeur en termes de consistance et de fondement. Il la confronte aux éléments en sa possession et découlant de faits et comportements observés dans le suivi quotidien du fonctionnement de l'évalué. Il collecte en outre toute information complémentaire pouvant contribuer à une évaluation équitable et objective.
§ 5. A l'issue de l'entretien d'évaluation, le premier évaluateur rédige un projet de rapport d'évaluation descriptive et fait une proposition de mention. Il se concerte avec le deuxième évaluateur qui peut formuler ses remarques. Il établit ensuite le rapport d'évaluation descriptive et attribue la mention.
Le rapport d'évaluation, contresigné par le deuxième évaluateur, est transmis, contre récépissé, à l'évalué dans les vingt jours ouvrables qui suivent l'entretien d'évaluation.
Chaque évaluation se clôture par une des mentions suivantes : " bon ", " à développer " ou " insuffisant ".
L'évaluation donne lieu à la mention " insuffisant " lorsqu'il en ressort que les objectifs fixés dans le plan d'action, visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur n'ont pas été atteints.
L'évaluation donne lieu à la mention " à développer " lorsqu'il en ressort que les objectifs fixés dans le plan d'action, visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur n'ont pas été atteints.
L'évaluation donne lieu à la mention " bon " lorsqu'il en ressort que la plupart des objectifs fixés dans le plan d'action, visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur ont été atteints.
L'évaluation des objectifs fixés dans le plan d'action visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur intègre la planification réalisée conformément au § 3.
Il n'est pas tenu compte des objectifs dont la non réalisation n'a en rien dépendu de la responsabilité de l'évalué.
Le cas échéant, il peut être attribué au titulaire d'une fonction de directeur, moyennant une motivation spécifique, une mention moins favorable que celle qui lui aurait été reconnue en application des quatrièmes à septièmes alinéas s'il ressort de l'évaluation que le titulaire de la fonction de directeur a seulement fourni une faible contribution personnelle à l'atteinte des objectifs fixés dans le plan d'action visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation lui a été confiée ou que les éléments de fait discutés durant l'entretien d'évaluation ont eu un impact négatif sur l'exercice de la fonction de directeur. Ces constatations et éléments doivent être abordés durant l'entretien d'évaluation et la possibilité doit être offerte à l'évalué d'y réagir. Cette réaction doit être reprise dans le rapport d'évaluation.
L'évaluation finale du titulaire de la fonction de directeur est étayée par les rapports d'évaluation descriptive relatifs aux périodes écoulées pour les évaluations intermédiaires et à la période totale de la désignation pour l'évaluation finale.
Si le titulaire d'une fonction de directeur n'a pas reçu d'évaluation, la mention " bon " lui est attribuée de plein droit.
§ 6. Le dossier d'évaluation du titulaire de la fonction de directeur se compose des éléments suivants :
1° une fiche d'identification, avec les données personnelles et l'arrêté de désignation ;
2° une description de fonction validée ;
3° les objectifs stratégiques ou opérationnels qui ont été fixés dans le plan d'action visé à l'article 3 et dont la responsabilité de la réalisation lui a été confiée ;
4° la planification des objectifs par cycle d'évaluation qui est effectuée en application du point 3° ;
5° le cas échéant, les rapports des entretiens de fonctionnement et/ou tout autre document permettant d'appréhender les ajustements, les accords et les arrangements pris entre le titulaire de la fonction de directeur évalué et son premier évaluateur ;
6° l'auto-évaluation du titulaire de la fonction de directeur ;
7° les rapports d'évaluation descriptive ;
8° l'éventuel dossier du recours introduit.
L'évalué peut faire ajouter des documents dans son dossier d'évaluation.
Les dossiers d'évaluation sont conservés auprès de l'administrateur général.
L'accès au dossier d'évaluation est autorisé au titulaire de la fonction de directeur évalué, au premier et au deuxième évaluateur. ".
"Art. 4quinquies. § 1er. Chaque titulaire d'une fonction de directeur est évalué régulièrement.
Le premier cycle d'évaluation commence au début de la désignation et se termine le dernier jour du 18ième mois de la désignation.
Le deuxième cycle d'évaluation commence le premier jour du 19ième mois de la nomination et se termine le dernier jour du 36ième mois de la désignation.
Le dernier cycle d'évaluation commence le premier jour du 37ième mois de la désignation et se termine six mois avant l'expiration de la désignation.
Les deux premiers cycles d'évaluation sont sanctionnés par une évaluation intermédiaire. Le dernier cycle se conclut cependant par une évaluation finale.
L'évaluation du directeur est réalisée par l'administrateur général, dénommé premier évaluateur, et par l'administrateur général adjoint, dénommé deuxième évaluateur.
Si le titulaire d'une fonction de directeur est absent plus de la moitié de la période d'évaluation, il n'obtient pas d'évaluation et l'article 4quinquies, § 5, dernier alinéa est d'application.
§ 2. Les évaluations intermédiaires et l'évaluation finale du titulaire de la fonction de directeur portent sur :
1° la réalisation des objectifs stratégiques ou opérationnels définis dans le plan d'action visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur.
Le cas échéant, est pris en considération le suivi des recommandations des rapports d'audits des services de contrôle compétents qui ont conduit à une modification du plan d'action susmentionné ;
2° la manière dont ces objectifs ont ou non été atteints ;
3° la contribution personnelle du titulaire de la fonction de directeur à la réalisation de ces objectifs ;
4° les efforts consentis en termes de développement de ses compétences ;
5° la façon dont il a dirigé et géré sa direction ;
6° la réalisation en temps opportun et la qualité de l'ensemble des évaluations réalisées dans le service dont il a la responsabilité.
Lors de l'évaluation, un feedback à 360° est organisé auprès des différentes parties prenantes telles que les collègues directeurs, les services partenaires nationaux et les collaborateurs.
§ 3. Au cours de chaque cycle d'évaluation, et, ce, sans préjudice de tout entretien informel, des entretiens de fonctionnement ont lieu, à l'initiative du titulaire de la fonction de directeur ou du premier évaluateur, chaque fois que la nécessité s'en fait sentir.
Les entretiens de fonctionnement portent sur toute question relative au fonctionnement du titulaire de la fonction de directeur ainsi que sur les objectifs fixés dans le plan d'action, dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur, les éventuelles adaptations à y apporter et leur réalisation.
§ 4. Un entretien de cycle d'évaluation a lieu au cours d'un cycle d'évaluation. L'entretien de cycle d'évaluation comprend deux volets :
1° la planification ;
2° le bilan.
Lors de l'entretien de cycle d'évaluation, la planification vise à traduire en critères mesurables les objectifs stratégiques et opérationnels définis dans le plan d'action visé à l'article 3 qui ont été confiés au titulaire de la fonction de directeur.
Lors de l'entretien de cycle d'évaluation, le bilan vise à l'évaluation des objectifs stratégiques et opérationnels définis dans le plan d'action visé à l'article 3, confiés au titulaire de la fonction de directeur et planifiés pour le cycle d'évaluation concerné.
A la fin de chaque cycle d'évaluation, le premier évaluateur invite le titulaire de la fonction de directeur à l'entretien de cycle d'évaluation. Le deuxième évaluateur ainsi qu'un secrétaire désigné par le premier évaluateur peuvent assister à cet entretien de cycle d'évaluation. Dans tous les cas, le premier et le deuxième évaluateur se concertent préalablement à l'entretien de cycle d'évaluation.
En préparation au bilan effectué lors de l'entretien de cycle d'évaluation, le titulaire de la fonction de directeur établit une autoévaluation qui prend en compte des données issues de l'enquête auprès des parties prenantes. Celle-ci est transmise au premier évaluateur au plus tard vingt jours ouvrables avant la date programmée de l'entretien de cycle d'évaluation.
Le premier évaluateur prépare l'entretien de cycle d'évaluation en analysant l'autoévaluation du titulaire de la fonction de directeur en termes de consistance et de fondement. Il la confronte aux éléments en sa possession et découlant de faits et comportements observés dans le suivi quotidien du fonctionnement de l'évalué. Il collecte en outre toute information complémentaire pouvant contribuer à une évaluation équitable et objective.
§ 5. A l'issue de l'entretien d'évaluation, le premier évaluateur rédige un projet de rapport d'évaluation descriptive et fait une proposition de mention. Il se concerte avec le deuxième évaluateur qui peut formuler ses remarques. Il établit ensuite le rapport d'évaluation descriptive et attribue la mention.
Le rapport d'évaluation, contresigné par le deuxième évaluateur, est transmis, contre récépissé, à l'évalué dans les vingt jours ouvrables qui suivent l'entretien d'évaluation.
Chaque évaluation se clôture par une des mentions suivantes : " bon ", " à développer " ou " insuffisant ".
L'évaluation donne lieu à la mention " insuffisant " lorsqu'il en ressort que les objectifs fixés dans le plan d'action, visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur n'ont pas été atteints.
L'évaluation donne lieu à la mention " à développer " lorsqu'il en ressort que les objectifs fixés dans le plan d'action, visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur n'ont pas été atteints.
L'évaluation donne lieu à la mention " bon " lorsqu'il en ressort que la plupart des objectifs fixés dans le plan d'action, visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur ont été atteints.
L'évaluation des objectifs fixés dans le plan d'action visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation est confiée au titulaire de la fonction de directeur intègre la planification réalisée conformément au § 3.
Il n'est pas tenu compte des objectifs dont la non réalisation n'a en rien dépendu de la responsabilité de l'évalué.
Le cas échéant, il peut être attribué au titulaire d'une fonction de directeur, moyennant une motivation spécifique, une mention moins favorable que celle qui lui aurait été reconnue en application des quatrièmes à septièmes alinéas s'il ressort de l'évaluation que le titulaire de la fonction de directeur a seulement fourni une faible contribution personnelle à l'atteinte des objectifs fixés dans le plan d'action visé à l'article 3, et dont la responsabilité de la réalisation lui a été confiée ou que les éléments de fait discutés durant l'entretien d'évaluation ont eu un impact négatif sur l'exercice de la fonction de directeur. Ces constatations et éléments doivent être abordés durant l'entretien d'évaluation et la possibilité doit être offerte à l'évalué d'y réagir. Cette réaction doit être reprise dans le rapport d'évaluation.
L'évaluation finale du titulaire de la fonction de directeur est étayée par les rapports d'évaluation descriptive relatifs aux périodes écoulées pour les évaluations intermédiaires et à la période totale de la désignation pour l'évaluation finale.
Si le titulaire d'une fonction de directeur n'a pas reçu d'évaluation, la mention " bon " lui est attribuée de plein droit.
§ 6. Le dossier d'évaluation du titulaire de la fonction de directeur se compose des éléments suivants :
1° une fiche d'identification, avec les données personnelles et l'arrêté de désignation ;
2° une description de fonction validée ;
3° les objectifs stratégiques ou opérationnels qui ont été fixés dans le plan d'action visé à l'article 3 et dont la responsabilité de la réalisation lui a été confiée ;
4° la planification des objectifs par cycle d'évaluation qui est effectuée en application du point 3° ;
5° le cas échéant, les rapports des entretiens de fonctionnement et/ou tout autre document permettant d'appréhender les ajustements, les accords et les arrangements pris entre le titulaire de la fonction de directeur évalué et son premier évaluateur ;
6° l'auto-évaluation du titulaire de la fonction de directeur ;
7° les rapports d'évaluation descriptive ;
8° l'éventuel dossier du recours introduit.
L'évalué peut faire ajouter des documents dans son dossier d'évaluation.
Les dossiers d'évaluation sont conservés auprès de l'administrateur général.
L'accès au dossier d'évaluation est autorisé au titulaire de la fonction de directeur évalué, au premier et au deuxième évaluateur. ".
Art.19. In hetzelfde besluit wordt in titel IIbis, hoofdstuk II een artikel 4quinquies/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 4quinquies/1. § 1. De directeur wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding "onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding "goed" kan, per aangetekend schrijven, beroep indienen bij de minister van Justitie, binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
De zaak wordt bij het beroepsorgaan aanhangig gemaakt door toedoen van de minister of zijn gemachtigde. Deze zendt het volledig dossier van de zaak door.
§ 2. Het beroepsorgaan omvat een Nederlandse afdeling en Franse afdeling. De taalrol van de betrokken directeur bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
Het beroepsorgaan is, rekening houdend met de taalrol van de betrokken directeur samengesteld uit:
1° de directeur van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of zijn gemachtigde;
2° het diensthoofd van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid of zijn gemachtigde;
3° de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning of zijn gemachtigde;
4° een griffier-rapporteur, aangewezen door de bevoegde minister; deze laatste is niet stemgerechtigd.
De administrateurs-generaal mogen niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van het beroepsorgaan: zij kunnen evenwel worden gehoord.
Het beroep is opschortend. In voorkomend geval wordt de aanstelling verlengd tot het einde van de in dit artikel bedoelde beroepsprocedure.
De directeur wordt opgeroepen, uiterlijk acht werkdagen voor de zitting, ten einde zijn verweermiddelen uiteen te zetten. Hij dient persoonlijk te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. De verdediger mag op geen enkel ogenblik en in welke hoedanigheid ook deelgenomen hebben aan de evaluatieprocedure van de directeur.
De afwezigheid van de verdediger is, behoudens overmacht, geen reden van uitstel. Indien de directeur of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet het beroepsorgaan uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de directeur of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren. Indien een geldige reden kan worden ingeroepen, wordt de directeur of zijn verdediger uitgenodigd om zijn argumenten schriftelijk uiteen te zetten.
Het beroepsorgaan hoort iedereen en verzamelt alle nodige gegevens opdat het met volle kennis van zaken zich kan uitspreken.
Het beroepsorgaan brengt zijn advies uit binnen de maand die volgt op de indiening van het beroep en bezorgt het onmiddellijk aan de eerste en tweede evaluator en de verzoeker. Het unaniem gegeven advies van het beroepsorgaan is bindend.
De eerste evaluator en de tweede evaluator kennen de definitieve vermelding toe binnen een termijn van vijftien kalenderdagen en delen ze onmiddellijk mee aan de geëvalueerde.".
"Art. 4quinquies/1. § 1. De directeur wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding "onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding "goed" kan, per aangetekend schrijven, beroep indienen bij de minister van Justitie, binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
De zaak wordt bij het beroepsorgaan aanhangig gemaakt door toedoen van de minister of zijn gemachtigde. Deze zendt het volledig dossier van de zaak door.
§ 2. Het beroepsorgaan omvat een Nederlandse afdeling en Franse afdeling. De taalrol van de betrokken directeur bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
Het beroepsorgaan is, rekening houdend met de taalrol van de betrokken directeur samengesteld uit:
1° de directeur van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse of zijn gemachtigde;
2° het diensthoofd van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid of zijn gemachtigde;
3° de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning of zijn gemachtigde;
4° een griffier-rapporteur, aangewezen door de bevoegde minister; deze laatste is niet stemgerechtigd.
De administrateurs-generaal mogen niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van het beroepsorgaan: zij kunnen evenwel worden gehoord.
Het beroep is opschortend. In voorkomend geval wordt de aanstelling verlengd tot het einde van de in dit artikel bedoelde beroepsprocedure.
De directeur wordt opgeroepen, uiterlijk acht werkdagen voor de zitting, ten einde zijn verweermiddelen uiteen te zetten. Hij dient persoonlijk te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. De verdediger mag op geen enkel ogenblik en in welke hoedanigheid ook deelgenomen hebben aan de evaluatieprocedure van de directeur.
De afwezigheid van de verdediger is, behoudens overmacht, geen reden van uitstel. Indien de directeur of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet het beroepsorgaan uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de directeur of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren. Indien een geldige reden kan worden ingeroepen, wordt de directeur of zijn verdediger uitgenodigd om zijn argumenten schriftelijk uiteen te zetten.
Het beroepsorgaan hoort iedereen en verzamelt alle nodige gegevens opdat het met volle kennis van zaken zich kan uitspreken.
Het beroepsorgaan brengt zijn advies uit binnen de maand die volgt op de indiening van het beroep en bezorgt het onmiddellijk aan de eerste en tweede evaluator en de verzoeker. Het unaniem gegeven advies van het beroepsorgaan is bindend.
De eerste evaluator en de tweede evaluator kennen de definitieve vermelding toe binnen een termijn van vijftien kalenderdagen en delen ze onmiddellijk mee aan de geëvalueerde.".
Art.19. Dans le titre IIbis, chapitre II du même arrêté, il est inséré un article 4quinquies/1 rédigé comme suit :
" Art. 4quinquies/1. § 1er. Le directeur dont une évaluation intermédiaire donne lieu à la mention " insuffisant " ou dont l'évaluation finale ne donne pas lieu à la mention " bon " peut introduire, par pli recommandé, un recours auprès du ministre de la Justice dans les quinze jours qui suivent la notification du rapport d'évaluation.
L'organe de recours est saisi de l'affaire par les soins du ministre ou son délégué. Celui-ci transmet le dossier complet de l'affaire
§ 2. L'organe de recours comprend une section d'expression néerlandaise et une section d'expression française. Le rôle linguistique du directeur concerné détermine la section devant laquelle il comparaît.
L'organe de recours, en tenant compte du rôle linguistique du directeur concerné, est composé :
1° du directeur de l'Organe de Coordination pour l'Analyse de la Menace ou son délégué ;
2° du chef de service du Service Général du Renseignement et de Sécurité ou son délégué ;
3° du directeur général Recrutement et Développement du Service public fédéral Stratégie et Appui ou son délégué ;
4° d'un greffier-rapporteur désigné par le ministre compétent ; celui-ci n'a pas voix délibérative.
Les administrateurs généraux ne peuvent ni assister ni participer à la délibération de l'organe de recours : ils peuvent toutefois être entendus.
Le recours est suspensif. Le cas échéant, la désignation est prolongée jusqu'au terme de la procédure de recours visée au présent article.
Le directeur est convoqué au moins huit jours ouvrables avant la date de l'audition en vue d'exposer ses moyens de défense. Il doit comparaître en personne. Il peut se faire assister par une personne de son choix. Le défenseur ne peut avoir pris part, à aucun moment et à quelque titre que ce soit, au processus d'évaluation du directeur.
L'absence du défenseur ne constitue pas une cause de remise sauf en cas de force majeure. Si, bien que régulièrement convoqué, le directeur ou son défenseur s'abstient, sans excuse valable, de comparaître, l'organe de recours se prononce sur la base des pièces du dossier. Il en va de même dès que le recours fait l'objet d'une deuxième audience, même si le directeur ou son défenseur peut se prévaloir d'une excuse valable. Si une excuse valable peut être invoquée, le directeur ou son défenseur est invité à présenter ses arguments par écrit.
L'organe de recours entend toute personne et réunit tous les éléments utiles susceptibles de lui permettre de se prononcer en toute connaissance de cause.
L'organe de recours rend son avis dans le mois qui suit l'introduction du recours et le communique sans délai aux premier et deuxième évaluateurs ainsi qu'au requérant. L'avis rendu à l'unanimité par l'organe de recours est contraignant.
Les premier et deuxième évaluateurs attribuent la mention définitive dans un délai de quinze jours civils et la signifient immédiatement à l'évalué. ".
" Art. 4quinquies/1. § 1er. Le directeur dont une évaluation intermédiaire donne lieu à la mention " insuffisant " ou dont l'évaluation finale ne donne pas lieu à la mention " bon " peut introduire, par pli recommandé, un recours auprès du ministre de la Justice dans les quinze jours qui suivent la notification du rapport d'évaluation.
L'organe de recours est saisi de l'affaire par les soins du ministre ou son délégué. Celui-ci transmet le dossier complet de l'affaire
§ 2. L'organe de recours comprend une section d'expression néerlandaise et une section d'expression française. Le rôle linguistique du directeur concerné détermine la section devant laquelle il comparaît.
L'organe de recours, en tenant compte du rôle linguistique du directeur concerné, est composé :
1° du directeur de l'Organe de Coordination pour l'Analyse de la Menace ou son délégué ;
2° du chef de service du Service Général du Renseignement et de Sécurité ou son délégué ;
3° du directeur général Recrutement et Développement du Service public fédéral Stratégie et Appui ou son délégué ;
4° d'un greffier-rapporteur désigné par le ministre compétent ; celui-ci n'a pas voix délibérative.
Les administrateurs généraux ne peuvent ni assister ni participer à la délibération de l'organe de recours : ils peuvent toutefois être entendus.
Le recours est suspensif. Le cas échéant, la désignation est prolongée jusqu'au terme de la procédure de recours visée au présent article.
Le directeur est convoqué au moins huit jours ouvrables avant la date de l'audition en vue d'exposer ses moyens de défense. Il doit comparaître en personne. Il peut se faire assister par une personne de son choix. Le défenseur ne peut avoir pris part, à aucun moment et à quelque titre que ce soit, au processus d'évaluation du directeur.
L'absence du défenseur ne constitue pas une cause de remise sauf en cas de force majeure. Si, bien que régulièrement convoqué, le directeur ou son défenseur s'abstient, sans excuse valable, de comparaître, l'organe de recours se prononce sur la base des pièces du dossier. Il en va de même dès que le recours fait l'objet d'une deuxième audience, même si le directeur ou son défenseur peut se prévaloir d'une excuse valable. Si une excuse valable peut être invoquée, le directeur ou son défenseur est invité à présenter ses arguments par écrit.
L'organe de recours entend toute personne et réunit tous les éléments utiles susceptibles de lui permettre de se prononcer en toute connaissance de cause.
L'organe de recours rend son avis dans le mois qui suit l'introduction du recours et le communique sans délai aux premier et deuxième évaluateurs ainsi qu'au requérant. L'avis rendu à l'unanimité par l'organe de recours est contraignant.
Les premier et deuxième évaluateurs attribuent la mention définitive dans un délai de quinze jours civils et la signifient immédiatement à l'évalué. ".
Art.20. In titel IIbis van hetzelfde besluit wordt een Hoofdstuk III ingevoegd, die het artikel 4sexies bevat, met als opschrift "Bezoldiging van de directeurs van de Veiligheid van de Staat".
Art.20. Dans le titre IIbis du même arrêté, il est inséré un Chapitre III, comportant l'article 4sexies, intitulé : " Rémunération des directeurs de la Sûreté de l'Etat ".
Art.21. Artikel 4sexies van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2016, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4sexies. § 1. Tijdens de duur van de aanstelling wordt de directeur ingeschaald in de laatste weddeschaal A5 verbonden aan de functie van afdelingscommissaris van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
De directeur geniet voor de duur van de aanstelling van een maandelijkse functietoelage waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 1.000 euro. De functietoelage is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de aanstelling en stopt vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het einde van de aanstelling. Zij wordt tezelfdertijd betaald als de wedde en onder dezelfde voorwaarden. De functietoelage wordt gevoegd bij de jaarlijkse brutobezoldiging voor de berekening van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.
Tenzij andersluidende bepaling is deze toelage verbonden aan de spilindex 138,01. Bij de berekening ervan wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal in het eindresultaat.
§ 2. Na afloop van de aanstellingsperiode wordt de directeur, voor zover deze kon genieten van een verlof voor opdracht van algemeen belang, opnieuw beschikbaar gesteld ten aanzien van zijn vroegere dienst.
Hij ontvangt het loon dat is verbonden aan de laatste functie waarin hij werd benoemd en geniet aldus de bevorderingen en voordelen die zijn verbonden aan die functie alsof hij jaarlijks een positieve evaluatievermelding zou hebben behaald.".
"Art. 4sexies. § 1. Tijdens de duur van de aanstelling wordt de directeur ingeschaald in de laatste weddeschaal A5 verbonden aan de functie van afdelingscommissaris van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
De directeur geniet voor de duur van de aanstelling van een maandelijkse functietoelage waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 1.000 euro. De functietoelage is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de aanstelling en stopt vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het einde van de aanstelling. Zij wordt tezelfdertijd betaald als de wedde en onder dezelfde voorwaarden. De functietoelage wordt gevoegd bij de jaarlijkse brutobezoldiging voor de berekening van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.
Tenzij andersluidende bepaling is deze toelage verbonden aan de spilindex 138,01. Bij de berekening ervan wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal in het eindresultaat.
§ 2. Na afloop van de aanstellingsperiode wordt de directeur, voor zover deze kon genieten van een verlof voor opdracht van algemeen belang, opnieuw beschikbaar gesteld ten aanzien van zijn vroegere dienst.
Hij ontvangt het loon dat is verbonden aan de laatste functie waarin hij werd benoemd en geniet aldus de bevorderingen en voordelen die zijn verbonden aan die functie alsof hij jaarlijks een positieve evaluatievermelding zou hebben behaald.".
Art.21. L'article 4sexies du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 juillet 2016, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 4sexies. § 1er. Pendant la durée de la désignation, le directeur bénéficie de la dernière échelle de traitement A5 attachée à la fonction de commissaire divisionnaire des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat.
Le directeur bénéficie pour la durée de la désignation d'une allocation de fonction mensuelle dont le montant est fixé à 1.000 euros. L'allocation de fonction est due à partir du premier jour du mois qui suit la désignation et cesse de l'être à partir du premier jour du mois qui suit la date de la fin de la désignation. Elle est payée en même temps que le traitement et dans les mêmes conditions que celui-ci. Elle est ajoutée à la rétribution annuelle brute pour le calcul du pécule de vacances et de l'allocation de fin d'année.
Sauf disposition contraire, cette allocation est rattachée à l'indice pivot 138,01. Le calcul est réalisé en négligeant la troisième décimale dans le résultat final.
§ 2. A la fin de la période de désignation, le directeur, pour autant qu'il ait pu bénéficier d'un congé pour mission d'intérêt général, est remis à disposition de son ancien service.
Il recouvre la rémunération attachée à la dernière fonction à laquelle il a été nommé, bénéficiant des promotions et avantages liés à cette fonction comme s'il y avait obtenu annuellement une mention d'évaluation positive. ".
" Art. 4sexies. § 1er. Pendant la durée de la désignation, le directeur bénéficie de la dernière échelle de traitement A5 attachée à la fonction de commissaire divisionnaire des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat.
Le directeur bénéficie pour la durée de la désignation d'une allocation de fonction mensuelle dont le montant est fixé à 1.000 euros. L'allocation de fonction est due à partir du premier jour du mois qui suit la désignation et cesse de l'être à partir du premier jour du mois qui suit la date de la fin de la désignation. Elle est payée en même temps que le traitement et dans les mêmes conditions que celui-ci. Elle est ajoutée à la rétribution annuelle brute pour le calcul du pécule de vacances et de l'allocation de fin d'année.
Sauf disposition contraire, cette allocation est rattachée à l'indice pivot 138,01. Le calcul est réalisé en négligeant la troisième décimale dans le résultat final.
§ 2. A la fin de la période de désignation, le directeur, pour autant qu'il ait pu bénéficier d'un congé pour mission d'intérêt général, est remis à disposition de son ancien service.
Il recouvre la rémunération attachée à la dernière fonction à laquelle il a été nommé, bénéficiant des promotions et avantages liés à cette fonction comme s'il y avait obtenu annuellement une mention d'évaluation positive. ".
Art.22. In titel IIbis van hetzelfde besluit wordt een Hoofdstuk IV ingevoegd, die het artikel 4sexies/1 bevat, met als opschrift "Hernieuwing van de aanstelling van de directeurs van de Veiligheid van de Staat".
Art.22. Dans le titre IIbis du même arrêté, il est inséré un Chapitre IV, comportant l'article 4sexies/1, intitulé : " Du renouvellement de la désignation des directeurs de la Sûreté de l'Etat ".
Art.23. In hetzelfde besluit wordt in titel IIbis, Hoofdstuk IV een artikel 4sexies/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 4sexies/1. De directeur van wie de aanstelling verstrijkt en die zijn aanstelling wenst te hernieuwen, vraagt minstens vier maanden voor het verstrijken van zijn aanstelling aan de administrateur-generaal de hernieuwing aan.
Een directeur kan enkel een hernieuwing van zijn aanstelling vragen voor zover hij bij zijn laatste evaluatie de eindvermelding "goed" heeft behaald.
Op gemotiveerd voorstel van de administrateur-generaal, kent de minister van Justitie de betrokken directeur een hernieuwing van zijn aanstelling toe.
In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk I van dit besluit, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 4ter, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd.
Artikel 4ter, § 4 is van toepassing.
Het eerste lid is alleen van toepassing als de functiebeschrijving niet grondig werd gewijzigd.
Elke directeur kan slechts één hernieuwing van zijn aanstelling vragen. ".
"Art. 4sexies/1. De directeur van wie de aanstelling verstrijkt en die zijn aanstelling wenst te hernieuwen, vraagt minstens vier maanden voor het verstrijken van zijn aanstelling aan de administrateur-generaal de hernieuwing aan.
Een directeur kan enkel een hernieuwing van zijn aanstelling vragen voor zover hij bij zijn laatste evaluatie de eindvermelding "goed" heeft behaald.
Op gemotiveerd voorstel van de administrateur-generaal, kent de minister van Justitie de betrokken directeur een hernieuwing van zijn aanstelling toe.
In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk I van dit besluit, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 4ter, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd.
Artikel 4ter, § 4 is van toepassing.
Het eerste lid is alleen van toepassing als de functiebeschrijving niet grondig werd gewijzigd.
Elke directeur kan slechts één hernieuwing van zijn aanstelling vragen. ".
Art.23. Dans le titre IIbis, Chapitre IV du même arrêté, il est inséré un article 4sexies/1 rédigé comme suit :
" Art. 4sexies/1. Le directeur dont la désignation arrive à terme et qui souhaite la renouveler doit, au moins quatre mois avant la fin de sa désignation, en demander le renouvellement à l'administrateur général.
Un directeur ne peut demander le renouvellement de sa désignation que dans la mesure où il a obtenu la mention finale " bon " lors de sa dernière évaluation.
Sur proposition motivée de l'administrateur général, le ministre de la Justice accorde le renouvellement de sa désignation au directeur concerné.
Par dérogation aux dispositions du Chapitre Ier du présent arrêté, il est réputé, en ce cas, avoir satisfait à la sélection comparative visée à l'article 4ter, sans qu'une nouvelle procédure de sélection ne doive être organisée.
L'article 4 ter, § 4 est d'application.
L'alinéa 1er ne s'applique que si la description de fonction n'a pas été profondément modifiée.
Chaque directeur ne peut demander qu'un seul renouvellement de sa désignation. ".
" Art. 4sexies/1. Le directeur dont la désignation arrive à terme et qui souhaite la renouveler doit, au moins quatre mois avant la fin de sa désignation, en demander le renouvellement à l'administrateur général.
Un directeur ne peut demander le renouvellement de sa désignation que dans la mesure où il a obtenu la mention finale " bon " lors de sa dernière évaluation.
Sur proposition motivée de l'administrateur général, le ministre de la Justice accorde le renouvellement de sa désignation au directeur concerné.
Par dérogation aux dispositions du Chapitre Ier du présent arrêté, il est réputé, en ce cas, avoir satisfait à la sélection comparative visée à l'article 4ter, sans qu'une nouvelle procédure de sélection ne doive être organisée.
L'article 4 ter, § 4 est d'application.
L'alinéa 1er ne s'applique que si la description de fonction n'a pas été profondément modifiée.
Chaque directeur ne peut demander qu'un seul renouvellement de sa désignation. ".
Art.24. In titel IIbis van hetzelfde besluit wordt een Hoofdstuk V ingevoegd, die de artikelen 4sexies/2 tot 4septies bevat, met als opschrift "Einde van de aanstelling en de tijdelijke vervanging van de directeurs van de Veiligheid van de Staat".
Art.24. Dans le titre IIbis du même arrêté, il est inséré un Chapitre V, comportant les articles 4sexies/2 à 4septies, intitulé : " Fin de la désignation et remplacement temporaire des directeurs de la Sûreté de l'Etat ".
Art.25. In titel IIbis, hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling 1 ingevoegd, die het artikel 4sexies/2 omvat, met als opschrift "Einde van rechtswege".
Art.25. Dans le titre IIbis, chapitre V du même arrêté, il est inséré une section 1ère, comportant l'article 4sexies/2, intitulée : " Fin de plein droit ".
Art.26. In titel IIbis, hoofdstuk V, afdeling 1 van hetzelfde besluit wordt een artikel 4sexies/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 4sexies/2. § 1. De aanstelling eindigt van rechtswege en zonder dat het aan de houder van de functie van directeur moet worden betekend:
1° wanneer de termijn van vijf jaar is verstreken en de aanstelling niet is verlengd;
2° wanneer de houder van de functie van directeur de wettelijke pensioenleeftijd bereikt;
3° als de houder van de functie van directeur in de functie van "administrateur-generaal", van "adjunct-administrateur-generaal", in een andere directeursunctie wordt aangesteld of door de federale regering of door een gemeenschaps- en gewestregering wordt aangewezen om een ander mandaat uit te oefenen, vanaf de eerste dag dat hij de nieuwe functie effectief uitoefent;
4° wanneer de directie waarvoor de houder van de functie van directeur is aangesteld ophoudt te bestaan;
5° in geval de veiligheidsmachtiging bedoeld in artikel 4quater definitief wordt ingetrokken of niet wordt hernieuwd;
6° wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 4quinquies leidt tot een vermelding "onvoldoende", eindigt de aanstelling op de eerste dag van de maand na die waarin de vermelding werd toegekend.
Na afloop van hun aanstelling worden de houders van de functie directeur terug in hun dienst van herkomst geïntegreerd, voor zover zij voorafgaandelijk een verlof voor opdracht van algemeen belang hebben gekregen.
§ 2. Als de houder van de directeursfunctie de wettelijke pensioenleeftijd bereikt tijdens het mandaat, kan hij aan de minister van Justitie vragen om zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De minister neemt een met reden omklede beslissing. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum van wettelijke pensionering of van het einde van de verlenging.".
"Art. 4sexies/2. § 1. De aanstelling eindigt van rechtswege en zonder dat het aan de houder van de functie van directeur moet worden betekend:
1° wanneer de termijn van vijf jaar is verstreken en de aanstelling niet is verlengd;
2° wanneer de houder van de functie van directeur de wettelijke pensioenleeftijd bereikt;
3° als de houder van de functie van directeur in de functie van "administrateur-generaal", van "adjunct-administrateur-generaal", in een andere directeursunctie wordt aangesteld of door de federale regering of door een gemeenschaps- en gewestregering wordt aangewezen om een ander mandaat uit te oefenen, vanaf de eerste dag dat hij de nieuwe functie effectief uitoefent;
4° wanneer de directie waarvoor de houder van de functie van directeur is aangesteld ophoudt te bestaan;
5° in geval de veiligheidsmachtiging bedoeld in artikel 4quater definitief wordt ingetrokken of niet wordt hernieuwd;
6° wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 4quinquies leidt tot een vermelding "onvoldoende", eindigt de aanstelling op de eerste dag van de maand na die waarin de vermelding werd toegekend.
Na afloop van hun aanstelling worden de houders van de functie directeur terug in hun dienst van herkomst geïntegreerd, voor zover zij voorafgaandelijk een verlof voor opdracht van algemeen belang hebben gekregen.
§ 2. Als de houder van de directeursfunctie de wettelijke pensioenleeftijd bereikt tijdens het mandaat, kan hij aan de minister van Justitie vragen om zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De minister neemt een met reden omklede beslissing. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum van wettelijke pensionering of van het einde van de verlenging.".
Art.26. Dans le titre IIbis, chapitre V, section 1ère du même arrêté, il est inséré un article 4sexies/2 rédigé comme suit :
" Art. 4sexies/2. § 1er. La désignation prend fin de plein droit et sans qu'il soit nécessaire de le notifier au titulaire de la fonction de directeur :
1° lorsque la désignation arrive au terme des cinq ans et n'est pas renouvelée ;
2° lorsque le titulaire de la fonction de directeur atteint l'âge légal du départ à la retraite ;
3° lorsque le titulaire de la fonction de directeur est désigné dans la fonction d' " administrateur général ", d' " administrateur général adjoint ", dans une autre fonction de directeur ou est désigné par le gouvernement fédéral ou par un gouvernement de communauté et région pour exercer un autre mandat, dès le premier jour où il exerce effectivement cette nouvelle fonction ;
4° lorsque la direction pour laquelle le titulaire de la fonction de directeur est désigné cesse d'exister ;
5° en cas de retrait définitif ou de non-renouvellement de l'habilitation de sécurité visée à l'article 4quater ;
6° lorsque l'évaluation visée à l'article 4quinquies conduit à une mention " insuffisant ", la désignation prend fin le premier jour du mois qui suit celui de l'attribution de la mention.
A l'issue de leur désignation, les titulaires de la fonction de directeur sont réintégrés dans leur service d'origine, à condition qu'ils aient bénéficié au préalable d'un congé pour mission d'intérêt général.
§ 2. Lorsque le titulaire de la fonction de directeur atteint l'âge légal du départ à la retraite en cours de mandat, il peut demander au ministre de la Justice la prolongation de son mandat jusqu'au terme de celui-ci, par période maximale d'un an. Le ministre prend une décision motivée. La demande de prolongation est introduite au moins 6 mois avant la date du départ légal à la retraite ou de la fin de la prolongation. ".
" Art. 4sexies/2. § 1er. La désignation prend fin de plein droit et sans qu'il soit nécessaire de le notifier au titulaire de la fonction de directeur :
1° lorsque la désignation arrive au terme des cinq ans et n'est pas renouvelée ;
2° lorsque le titulaire de la fonction de directeur atteint l'âge légal du départ à la retraite ;
3° lorsque le titulaire de la fonction de directeur est désigné dans la fonction d' " administrateur général ", d' " administrateur général adjoint ", dans une autre fonction de directeur ou est désigné par le gouvernement fédéral ou par un gouvernement de communauté et région pour exercer un autre mandat, dès le premier jour où il exerce effectivement cette nouvelle fonction ;
4° lorsque la direction pour laquelle le titulaire de la fonction de directeur est désigné cesse d'exister ;
5° en cas de retrait définitif ou de non-renouvellement de l'habilitation de sécurité visée à l'article 4quater ;
6° lorsque l'évaluation visée à l'article 4quinquies conduit à une mention " insuffisant ", la désignation prend fin le premier jour du mois qui suit celui de l'attribution de la mention.
A l'issue de leur désignation, les titulaires de la fonction de directeur sont réintégrés dans leur service d'origine, à condition qu'ils aient bénéficié au préalable d'un congé pour mission d'intérêt général.
§ 2. Lorsque le titulaire de la fonction de directeur atteint l'âge légal du départ à la retraite en cours de mandat, il peut demander au ministre de la Justice la prolongation de son mandat jusqu'au terme de celui-ci, par période maximale d'un an. Le ministre prend une décision motivée. La demande de prolongation est introduite au moins 6 mois avant la date du départ légal à la retraite ou de la fin de la prolongation. ".
Art.27. In titel IIbis, hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling 2 ingevoegd, die het artikel 4sexies/3 omvat, met als opschrift "Vroegtijdige beëindiging".
Art.27. Dans le titre IIbis, chapitre V du même arrêté, il est inséré une section 2, comportant l'article 4sexies/3, intitulée : " Fin anticipée ".
Art.28. In titel IIbis, hoofdstuk V, afdeling 2 van hetzelfde besluit wordt een artikel 4sexies/3 ingevoegd, luidende:
"Art. 4sexies/3. De houders van de functie van directeur beëindigen hun functie op eigen verzoek, mits een opzegtermijn van 3 maanden. In onderling overleg met de administrateurs-generaal kan deze termijn worden ingekort.
Na afloop van hun aanstelling worden de houders van de functie van directeur terug in hun dienst van herkomst geïntegreerd, voor zover zij voorafgaandelijk een verlof voor opdracht van algemeen belang hebben gekregen.".
"Art. 4sexies/3. De houders van de functie van directeur beëindigen hun functie op eigen verzoek, mits een opzegtermijn van 3 maanden. In onderling overleg met de administrateurs-generaal kan deze termijn worden ingekort.
Na afloop van hun aanstelling worden de houders van de functie van directeur terug in hun dienst van herkomst geïntegreerd, voor zover zij voorafgaandelijk een verlof voor opdracht van algemeen belang hebben gekregen.".
Art.28. Dans le titre IIbis, chapitre V, section 2 du même arrêté, il est inséré un article 4sexies/3 rédigé comme suit :
" Art. 4sexies/3. Les titulaires de la fonction de directeur mettent fin à leur fonction à leur demande, moyennant un préavis de 3 mois. Ce délai peut être raccourci d'un commun accord avec les administrateurs généraux.
A l'issue de leur désignation, les titulaires de la fonction de directeur sont réintégrés dans leur service d'origine, à condition qu'ils aient bénéficié au préalable d'un congé pour mission d'intérêt général. ".
" Art. 4sexies/3. Les titulaires de la fonction de directeur mettent fin à leur fonction à leur demande, moyennant un préavis de 3 mois. Ce délai peut être raccourci d'un commun accord avec les administrateurs généraux.
A l'issue de leur désignation, les titulaires de la fonction de directeur sont réintégrés dans leur service d'origine, à condition qu'ils aient bénéficié au préalable d'un congé pour mission d'intérêt général. ".
Art.29. In titel IIbis, hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling 3 ingevoegd, die het artikel 4septies bevat, met als opschrift "Tijdelijke vervanging".
Art.29. Dans le titre IIbis, chapitre V du même arrêté, il est inséré une section 3, comportant l'article 4septies, intitulée : " Remplacement temporaire ".
Art.30. In artikel 4septies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 april 2023, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt:
"Wanneer een houder van de functie van directeur gedurende ten minste zes maanden afwezig is of wanneer hij voorziet afwezig te zijn voor een periode van ten minste zes maanden of wanneer de houder van de functie van directeur zijn functies vroegtijdig heeft neergelegd en er nog geen nieuwe directeur is aangesteld en wanneer de continuïteit van de openbare dienstverlening het vereist, kan de minister van Justitie in zijn tijdelijke vervanging voorzien door:
1° ofwel de administrateur-generaal, de adjunct-administrateur-generaal of een andere houder van de functie van directeur binnen de Veiligheid van de Staat;
2° ofwel een ambtenaar van de Veiligheid van de Staat die beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4quater;
met de uitoefening van de functie te belasten.";
2° paragraaf 1, tweede lid, wordt opgeheven;
3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt:
" § 3. De tijdelijke vervanging zoals bedoeld in § 1 eindigt van rechtswege:
1° wanneer de afwezige directeur zijn werk hervat;
2° wanneer een nieuwe directeur wordt aangesteld;
3° wanneer de aanstelling van de afwezige directeur ten einde loopt en de afwezige directeur zijn werk niet heeft hervat.
In afwijking van het eerste lid, 3°, kan de tijdelijke vervanging worden verdergezet tot maximum 6 maanden na het aflopen van de aanstelling, in afwachting van de aanstelling van een nieuwe directeur. Deze periode kan omwille van legitieme redenen door de minister van Justitie worden verlengd op voorstel van de administrateurs-generaal.".
1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt:
"Wanneer een houder van de functie van directeur gedurende ten minste zes maanden afwezig is of wanneer hij voorziet afwezig te zijn voor een periode van ten minste zes maanden of wanneer de houder van de functie van directeur zijn functies vroegtijdig heeft neergelegd en er nog geen nieuwe directeur is aangesteld en wanneer de continuïteit van de openbare dienstverlening het vereist, kan de minister van Justitie in zijn tijdelijke vervanging voorzien door:
1° ofwel de administrateur-generaal, de adjunct-administrateur-generaal of een andere houder van de functie van directeur binnen de Veiligheid van de Staat;
2° ofwel een ambtenaar van de Veiligheid van de Staat die beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4quater;
met de uitoefening van de functie te belasten.";
2° paragraaf 1, tweede lid, wordt opgeheven;
3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt:
" § 3. De tijdelijke vervanging zoals bedoeld in § 1 eindigt van rechtswege:
1° wanneer de afwezige directeur zijn werk hervat;
2° wanneer een nieuwe directeur wordt aangesteld;
3° wanneer de aanstelling van de afwezige directeur ten einde loopt en de afwezige directeur zijn werk niet heeft hervat.
In afwijking van het eerste lid, 3°, kan de tijdelijke vervanging worden verdergezet tot maximum 6 maanden na het aflopen van de aanstelling, in afwachting van de aanstelling van een nieuwe directeur. Deze periode kan omwille van legitieme redenen door de minister van Justitie worden verlengd op voorstel van de administrateurs-generaal.".
Art.30. A l'article 4septies du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 7 avril 2023, les modifications suivantes sont apportées :
1° le premier alinéa du premier paragraphe est remplacé par ce qui suit :
" Lorsqu'un titulaire de la fonction de directeur est absent pendant au moins six mois ou lorsqu'il prévoit d'être absent pendant une période d'au moins six mois ou lorsque le titulaire de la fonction de directeur a cessé ses fonctions par anticipation et qu'aucun nouveau directeur n'a encore été désigné, et lorsque la continuité du service public l'exige, le ministre de la Justice peut pourvoir à son remplacement temporaire en chargeant soit :
1° l'administrateur général, l'administrateur général adjoint ou un autre titulaire d'une fonction de directeur au sein de la Sûreté de l'Etat ;
2° un agent de la Sûreté de l'Etat qui satisfait aux conditions visées à l'article 4quater ;
d'exercer la fonction. " ;
2° le deuxième alinéa du premier paragraphe est abrogé ;
3° le paragraphe 3 est remplacé par ce qui suit :
" § 3. Le remplacement temporaire visé au § 1 prend fin de plein droit :
1° lorsque le directeur absent reprend son service ;
2° lorsqu'un nouveau directeur est désigné ;
3° lorsque la désignation du directeur absent arrive à terme et que le directeur absent n'a pas repris son service.
Par dérogation à l'alinéa 1er, 3°, le remplacement temporaire peut être maintenu au maximum 6 mois après l'expiration de la désignation, dans l'attente de la désignation d'un nouveau directeur. Ce délai peut être prolongé pour des raisons légitimes par le ministre de la Justice sur proposition des administrateurs généraux. ".
1° le premier alinéa du premier paragraphe est remplacé par ce qui suit :
" Lorsqu'un titulaire de la fonction de directeur est absent pendant au moins six mois ou lorsqu'il prévoit d'être absent pendant une période d'au moins six mois ou lorsque le titulaire de la fonction de directeur a cessé ses fonctions par anticipation et qu'aucun nouveau directeur n'a encore été désigné, et lorsque la continuité du service public l'exige, le ministre de la Justice peut pourvoir à son remplacement temporaire en chargeant soit :
1° l'administrateur général, l'administrateur général adjoint ou un autre titulaire d'une fonction de directeur au sein de la Sûreté de l'Etat ;
2° un agent de la Sûreté de l'Etat qui satisfait aux conditions visées à l'article 4quater ;
d'exercer la fonction. " ;
2° le deuxième alinéa du premier paragraphe est abrogé ;
3° le paragraphe 3 est remplacé par ce qui suit :
" § 3. Le remplacement temporaire visé au § 1 prend fin de plein droit :
1° lorsque le directeur absent reprend son service ;
2° lorsqu'un nouveau directeur est désigné ;
3° lorsque la désignation du directeur absent arrive à terme et que le directeur absent n'a pas repris son service.
Par dérogation à l'alinéa 1er, 3°, le remplacement temporaire peut être maintenu au maximum 6 mois après l'expiration de la désignation, dans l'attente de la désignation d'un nouveau directeur. Ce délai peut être prolongé pour des raisons légitimes par le ministre de la Justice sur proposition des administrateurs généraux. ".
Art.31. In hetzelfde besluit wordt Titel III opgeheven.
Art.31. Dans le même arrêté, le titre III est abrogé.
HOOFDSTUK 2. - WIJZIGINGEN AAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 13 DECEMBER 2006 HOUDENDE HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN DE BUITENDIENSTEN VAN DE VEILIGHEID VAN DE STAAT
CHAPITRE 2. - MODIFICATIONS DE L'ARRETE ROYAL DU 13 DECEMBRE 2006 PORTANT LE STATUT DES AGENTS DES SERVICES EXTERIEURS DE LA SURETE DE L'ETAT
Art.32. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 maart 2022, worden de volgende wijzingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de bepaling onder 4° opgeheven;
2° in het tweede lid wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt:
"5° " directiecomité ": college opgericht binnen de Veiligheid van de Staat, door het koninklijk besluit betreffende het algemeen bestuur en van de Veiligheid van de Staat van 5 december 2006 bestaande uit de administrateur-generaal, de adjunct -administrateur-generaal en één of meerdere directeurs."
1° in het tweede lid wordt de bepaling onder 4° opgeheven;
2° in het tweede lid wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt:
"5° " directiecomité ": college opgericht binnen de Veiligheid van de Staat, door het koninklijk besluit betreffende het algemeen bestuur en van de Veiligheid van de Staat van 5 december 2006 bestaande uit de administrateur-generaal, de adjunct -administrateur-generaal en één of meerdere directeurs."
Art.32. A l'article 1er de l'arrêté royal du 13 décembre 2006 relatif au statut des agents des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat, modifié par l'arrêté royal du 29 mars 2022, les modifications suivantes sont apportées :
1° au deuxième alinéa, le 4° est abrogé :
2° au deuxième alinéa, le 5° est remplacé par ce qui suit :
" 5° " comité de direction " : collège institué au sein de la Sûreté de l'Etat, par l'arrêté royal relatif à l'administration générale de la Sûreté de l'Etat du 5 décembre 2006, composé de l'administrateur général, de l'administrateur général adjoint et d'un ou plusieurs directeurs. "
1° au deuxième alinéa, le 4° est abrogé :
2° au deuxième alinéa, le 5° est remplacé par ce qui suit :
" 5° " comité de direction " : collège institué au sein de la Sûreté de l'Etat, par l'arrêté royal relatif à l'administration générale de la Sûreté de l'Etat du 5 décembre 2006, composé de l'administrateur général, de l'administrateur général adjoint et d'un ou plusieurs directeurs. "
Art.33. In artikel 4, eerste lid 1° van hetzelfde besluit worden de woorden "A5 of" ingevoegd tussen de woorden "weddeschaal" en de woorden "A6".
Art.33. Dans l'article 4, premier alinéa, 1° du même arrêté, les mots " A5 ou " sont insérés entre les mots " l'échelle de traitement " et les mots " A6 ".
Art.34. In artikel 42 van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.34. A l'article 42 du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.35. In artikel 47, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 2014, worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.35. A l'article 47, § 1, premier alinéa du même arrêté, tel que modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 octobre 2014, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.36. In artikel 62 van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.36. A l'article 62 du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.37. In artikel 69, § 2, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.37. A l'article 69, § 2, 2°, du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.38. In artikel 71 van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.38. A l'article 71 du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.39. In artikel 76, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 2014, worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.39. A l'article 76, § 2, premier alinéa, du même arrêté, tel que modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 10 octobre 2014, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.40. In artikel 88, § 3, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.40. A l'article 88, § 3, deuxième alinéa, 1°, du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.41. In artikel 99, § 2, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.41. A l'article 99, § 2, deuxième alinéa, 1°, du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.42. In artikel 102 wordt de bepaling onder 1° opgeheven.
Art.42. A l'article 102, la disposition du 1° est abrogée.
Art.43. In artikel 112, § 1, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.43. A l'article 112, § 1, deuxième alinéa, 2°, du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.44. In hetzelfde besluit wordt afdeling 3 van Hoofdstuk IV van titel III opgeheven.
Art.44. Dans le même arrêté la section 3 du Chapitre IV du titre III est abrogée.
Art.45. In artikel 139 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2010, worden de volgende wijzingen aangebracht:
1° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de bepaling onder 3° opgeheven;
2° in paragraaf 2, derde lid, 1° worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen";
3° in paragraaf 3, tweede lid, 4° worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen";
4° in paragraaf 3, tweede lid, wordt de bepaling onder 7° opgeheven;
5° in paragraaf 4 worden de woorden "na advies van de ondersteuningscel" opgeheven.
1° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de bepaling onder 3° opgeheven;
2° in paragraaf 2, derde lid, 1° worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen";
3° in paragraaf 3, tweede lid, 4° worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen";
4° in paragraaf 3, tweede lid, wordt de bepaling onder 7° opgeheven;
5° in paragraaf 4 worden de woorden "na advies van de ondersteuningscel" opgeheven.
Art.45. A l'article 139 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 14 juillet 2010, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 2, alinéa 2, le 3° est abrogé ;
2° dans le paragraphe 2, alinéa 3, 1°, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels " ;
3° dans le paragraphe 3, alinéa 2, 4°, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels " ;
4° dans le paragraphe 3, alinéa 2, le 7° est abrogé ;
5° dans le paragraphe 4, les mots " après avis de la cellule d'appui " sont abrogés.
1° dans le paragraphe 2, alinéa 2, le 3° est abrogé ;
2° dans le paragraphe 2, alinéa 3, 1°, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels " ;
3° dans le paragraphe 3, alinéa 2, 4°, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels " ;
4° dans le paragraphe 3, alinéa 2, le 7° est abrogé ;
5° dans le paragraphe 4, les mots " après avis de la cellule d'appui " sont abrogés.
Art.46. In artikel 146, 5° van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.46. A l'article 146, 5° du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.47. In artikel 165 van hetzelfde besluit worden de woorden "van directeur van de operaties en" opgeheven.
Art.47. A l'article 165 du même arrêté, les mots " du directeur des opérations et " sont supprimés.
Art.48. In artikel 168 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt opgeheven;
2° in het tweede lid worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
1° het eerste lid wordt opgeheven;
2° in het tweede lid worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur Operationele Inlichtingen".
Art.48. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 168 du même arrêté :
1° le premier alinéa est abrogé ;
2° au deuxième alinéa, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
1° le premier alinéa est abrogé ;
2° au deuxième alinéa, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur Renseignements Opérationnels ".
Art.49. In artikel 186 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 maart 2022, worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door "directeur waaronder de ambtenaar ressorteert".
Art.49. A l'article 186 du même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 29 mars 2022, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur dont dépend l'agent ".
Art.50. In artikel 204 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 maart 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. De tuchtraad is samengesteld uit de leden van het directiecomité van de Veiligheid van de Staat of hun plaatsvervangers.
De administrateur-generaal of, in geval van diens afwezigheid, de adjunct-administrateur-generaal, treedt op als voorzitter.";
2° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt:
1° ten minste drie leden aanwezig zijn, waaronder minstens de administrateur-generaal of de adjunct-administrateur-generaal".
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
" § 1. De tuchtraad is samengesteld uit de leden van het directiecomité van de Veiligheid van de Staat of hun plaatsvervangers.
De administrateur-generaal of, in geval van diens afwezigheid, de adjunct-administrateur-generaal, treedt op als voorzitter.";
2° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt:
1° ten minste drie leden aanwezig zijn, waaronder minstens de administrateur-generaal of de adjunct-administrateur-generaal".
Art.50. A l'article 204, du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 29 mars 2022, les modifications suivantes sont apportées :
1° le paragraphe 1er est remplacé par ce qui suit :
" " § 1er. Le conseil de discipline est composé des membres du comité de direction de la Sûreté de l'Etat ou de leur suppléant.
L'administrateur général ou, en cas d'absence, l'administrateur général adjoint, assure la présidence. " ;
2° dans le paragraphe 2, le 1° est remplacé par ce qui suit :
1° au moins trois membres sont présents, dont au moins l'administrateur général ou l'administrateur général adjoint. ".
1° le paragraphe 1er est remplacé par ce qui suit :
" " § 1er. Le conseil de discipline est composé des membres du comité de direction de la Sûreté de l'Etat ou de leur suppléant.
L'administrateur général ou, en cas d'absence, l'administrateur général adjoint, assure la présidence. " ;
2° dans le paragraphe 2, le 1° est remplacé par ce qui suit :
1° au moins trois membres sont présents, dont au moins l'administrateur général ou l'administrateur général adjoint. ".
Art.51. Artikel 235 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 oktober 2014, wordt opgeheven.
Art.51. L'article 235 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 10 octobre 2014, est abrogé.
Art.52. In artikel 242 van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door de "directeur waaronder de ambtenaar ressorteert".
Art.52. A l'article 242 du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur dont dépend l'agent ".
Art.53. In artikel 250 van hetzelfde besluit worden de woorden "directeur van de operaties" vervangen door de "directeur waaronder de ambtenaar ressorteert".
Art.53. A l'article 250 du même arrêté, les mots " directeur des opérations " sont remplacés par " directeur dont dépend l'agent ".
Art.54. In artikel 252, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 29 maart 2022, worden de woorden ", de ondersteuningscel," opgeheven.
Art.54. A l'article 252, alinéa 1er, du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 29 mars 2022, les mots ", la cellule d'appui " sont abrogés.
HOOFDSTUK 3. - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
CHAPITRE 3. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES ET FINALES
Art.55. De functies van de directeurs van de Veiligheid van de Staat worden ten laatste binnen de drie maanden die volgen op de inwerkingtreding van dit besluit, vacant verklaard volgens de bepalingen van dit besluit.
Art.55. Les fonctions des directeurs de la Sûreté de l'Etat sont déclarées vacantes conformément aux dispositions du présent arrêté au plus tard dans les trois mois suivant son entrée en vigueur.
Art.56. De personen die, ten gevolge van een eerdere effectieve aanwijzing, op datum van inwerkingtreding van dit besluit de geschrapte functie van directeur van de analyse, directeur van de operaties of stafdirecteur als mandaathouder vervullen, blijven deze functies vervullen tot op het moment dat de nieuwe directeursfuncties definitief werden ingevuld. Nadien worden de betrokken personen opnieuw geïntegreerd in hun oorspronkelijke dienst.
De in het eerste lid bedoelde personen blijven, hoewel hun aanstelling vroegtijdig beëindigd werd, bezoldigd in de laatste weddeschaal van klasse A5 verbonden aan de functie van afdelingscommissaris van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en dit tot op de datum waarop hun aanstelling normaal gezien had moeten aflopen en dit zonder enige mogelijkheid tot verlenging. Na deze datum zullen de betrokken personen opnieuw het loon ontvangen dat verbonden is aan de laatste functie waarin hij werd benoemd en genieten ze aldus de bevorderingen en voordelen die zijn verbonden aan die functie alsof ze jaarlijks een positieve evaluatievermelding zouden hebben behaald.
De in het eerste lid bedoelde personen blijven, hoewel hun aanstelling vroegtijdig beëindigd werd, bezoldigd in de laatste weddeschaal van klasse A5 verbonden aan de functie van afdelingscommissaris van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en dit tot op de datum waarop hun aanstelling normaal gezien had moeten aflopen en dit zonder enige mogelijkheid tot verlenging. Na deze datum zullen de betrokken personen opnieuw het loon ontvangen dat verbonden is aan de laatste functie waarin hij werd benoemd en genieten ze aldus de bevorderingen en voordelen die zijn verbonden aan die functie alsof ze jaarlijks een positieve evaluatievermelding zouden hebben behaald.
Art.56. Les personnes qui, par suite d'une désignation effective antérieure, occupent les fonctions supprimées de directeur d'analyse, de directeur des opérations ou de directeur d'encadrement en tant que titulaire du mandat à la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, continueront d'occuper ces fonctions jusqu'à ce que les nouveaux postes de directeurs soient définitivement pourvus. Ensuite, les concernés seront réintégrés dans leur service d'origine.
Les personnes visées au premier alinéa, bien qu'il ait été mis fin de manière anticipée à leur désignation, continueront à être rémunérées dans la dernière échelle de traitement de la classe A5 attachée à la fonction de commissaire divisionnaire des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat jusqu'à la date à laquelle leur désignation aurait normalement dû prendre fin et ce, sans aucune possibilité de prolongation. Après cette date, les concernés recevront à nouveau le traitement associé au dernier emploi auquel ils ont été nommés et bénéficieront ainsi des promotions et avantages associés à cet emploi comme s'ils avaient obtenu une mention d'évaluation positive chaque année.
Les personnes visées au premier alinéa, bien qu'il ait été mis fin de manière anticipée à leur désignation, continueront à être rémunérées dans la dernière échelle de traitement de la classe A5 attachée à la fonction de commissaire divisionnaire des services extérieurs de la Sûreté de l'Etat jusqu'à la date à laquelle leur désignation aurait normalement dû prendre fin et ce, sans aucune possibilité de prolongation. Après cette date, les concernés recevront à nouveau le traitement associé au dernier emploi auquel ils ont été nommés et bénéficieront ainsi des promotions et avantages associés à cet emploi comme s'ils avaient obtenu une mention d'évaluation positive chaque année.
Art. 57. De minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 57. La ministre qui a la Justice dans ses attributions et le ministre de l'Intérieur dans ses attributions sont chargés de l'exécution du présent arrêté.