Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder:
1° Wetboek voor het onderwijs: het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;
2° Comité van toezicht: het Comité van toezicht op de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern ingesteld door artikel 2.6.1-2 van het Wetboek voor het onderwijs;
3° CDRP: de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern, opgericht door artikel 1.6.2-1 van het Wetboek voor het onderwijs;
4° COCOFIE: de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding, van het leerplichtonderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het artistieke secundaire onderwijs met beperkte leerplan, bedoeld in artikel 7 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten;
5° COFOPRO: de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in artikel 6.1.5-2 van het Wetboek voor het onderwijs;
6° COPI: de Sturingscommissie voor het basis- en secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.6.1-1 van het Wetboek voor het onderwijs;
7° gegevens: alle gegevens die gebruikt worden voor globale, analytische of statistische doeleinden waarmee een natuurlijke persoon niet direct of indirect kan worden geïdentificeerd;
8° tweejaarlijks verslag: het tweejaarlijkse verslag bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 3, van het Wetboek voor het onderwijs.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
11 APRIL 2025. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot uitvoering van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs met betrekking tot het Comité van toezicht op de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern
Titre
11 AVRIL 2025. - Arrêté du Gouvernement de la Communauté française portant exécution du Code de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire en ce qui concerne le Comité de monitoring des référentiels du tronc commun
Informations sur le document
Numac: 2025003273
Datum: 2025-04-11
Info du document
Numac: 2025003273
Date: 2025-04-11
Table des matières
Tekst (15)
Texte (15)
HOOFDSTUK I. - Definities
CHAPITRE Ier. - Définitions
Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, il y a lieu d'entendre par :
1° Code de l'enseignement : le Code de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire ;
2° Comité de monitoring : le Comité de monitoring des référentiels du tronc commun institué par l'article 2.6.1-2 du Code de l'enseignement ;
3° CDRP : la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun créée par l'article 1.6.2-1 du Code de l'enseignement ;
4° COCOFIE : la Commission de coordination de la formation initiale des enseignants de l'enseignement obligatoire, de promotion sociale et secondaire artistique à horaire réduit visée à l'article 7 du décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants ;
5° COFOPRO : le Conseil de la formation professionnelle continue visé à l'article 6.1.5-2 du Code de l'enseignement ;
6° COPI : la Commission de pilotage de l'enseignement fondamental et secondaire visée à l'article 1.6.1-1 du Code de l'enseignement ;
7° données : toutes données utilisées à des fins globales, analytiques, ou statistiques qui ne permettent pas d'identifier directement ou indirectement une personne physique ;
8° rapport bisannuel : le rapport bisannuel visé à l'article 2.6.1-2, § 3, du Code de l'enseignement.
1° Code de l'enseignement : le Code de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire ;
2° Comité de monitoring : le Comité de monitoring des référentiels du tronc commun institué par l'article 2.6.1-2 du Code de l'enseignement ;
3° CDRP : la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun créée par l'article 1.6.2-1 du Code de l'enseignement ;
4° COCOFIE : la Commission de coordination de la formation initiale des enseignants de l'enseignement obligatoire, de promotion sociale et secondaire artistique à horaire réduit visée à l'article 7 du décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants ;
5° COFOPRO : le Conseil de la formation professionnelle continue visé à l'article 6.1.5-2 du Code de l'enseignement ;
6° COPI : la Commission de pilotage de l'enseignement fondamental et secondaire visée à l'article 1.6.1-1 du Code de l'enseignement ;
7° données : toutes données utilisées à des fins globales, analytiques, ou statistiques qui ne permettent pas d'identifier directement ou indirectement une personne physique ;
8° rapport bisannuel : le rapport bisannuel visé à l'article 2.6.1-2, § 3, du Code de l'enseignement.
HOOFDSTUK II. - De nadere regels met betrekking tot de werking van het Comité van toezicht op de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern
CHAPITRE II. - Des modalités de fonctionnement du Comité de monitoring des référentiels du tronc commun
Art.2. § 1. Het Comité van toezicht is gevestigd bij de Algemene Administratie Onderwijs, Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.
Het secretariaat ervan wordt waargenomen door drie leden aangewezen binnen de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.
§ 2. Met toepassing van artikel 2.6.1-2, § 1, tweede lid en § 3, van het Wetboek voor het onderwijs is het Comité van toezicht verantwoordelijk voor de volgende opdrachten:
1° indicatoren ontwikkelen binnen de in artikel 7 bedoelde categorieën indicatoren;
2° toezicht houden op de gegevensverzamelingssystemen;
3° een aanvullende analyse voorstellen overeenkomstig artikel 8;
4° het tweejaarlijkse verslag opstellen overeenkomstig artikel 9.
De Voorzitter van het Comité van toezicht organiseert de werkzaamheden en leidt de besprekingen van het Comité van toezicht overeenkomstig artikel 3. Hij leidt het secretariaat van het Comité van toezicht.
Het secretariaat staat de Voorzitter bij en bereidt de werkzaamheden van het Comité van toezicht voor. Het is met name verantwoordelijk voor:
1° het verzamelen en analyseren van relevante gegevens voor het opstellen van het tweejaarlijkse verslag;
2° het ontwikkelen van een ontwerp van tweejaarlijks verslag overeenkomstig artikel 9.
Het secretariaat ervan wordt waargenomen door drie leden aangewezen binnen de Algemene Directie Sturing van het onderwijssysteem.
§ 2. Met toepassing van artikel 2.6.1-2, § 1, tweede lid en § 3, van het Wetboek voor het onderwijs is het Comité van toezicht verantwoordelijk voor de volgende opdrachten:
1° indicatoren ontwikkelen binnen de in artikel 7 bedoelde categorieën indicatoren;
2° toezicht houden op de gegevensverzamelingssystemen;
3° een aanvullende analyse voorstellen overeenkomstig artikel 8;
4° het tweejaarlijkse verslag opstellen overeenkomstig artikel 9.
De Voorzitter van het Comité van toezicht organiseert de werkzaamheden en leidt de besprekingen van het Comité van toezicht overeenkomstig artikel 3. Hij leidt het secretariaat van het Comité van toezicht.
Het secretariaat staat de Voorzitter bij en bereidt de werkzaamheden van het Comité van toezicht voor. Het is met name verantwoordelijk voor:
1° het verzamelen en analyseren van relevante gegevens voor het opstellen van het tweejaarlijkse verslag;
2° het ontwikkelen van een ontwerp van tweejaarlijks verslag overeenkomstig artikel 9.
Art.2. § 1er. Le Comité de monitoring est installé auprès de l'Administration générale de l'Enseignement, Direction générale du Pilotage du système éducatif.
Son secrétariat est assuré par trois membres désignés au sein de la Direction générale du Pilotage du système éducatif.
§ 2. En application de l'article 2.6.1-2, § 1er, alinéa 2, et § 3, du Code de l'enseignement, le Comité de monitoring est chargé des missions suivantes :
1° élaborer des indicateurs s'inscrivant dans les catégories d'indicateurs visées à l'article 7 ;
2° superviser les dispositifs de récolte des données ;
3° proposer une analyse additionnelle conformément à l'article 8 ;
4° rédiger le rapport bisannuel conformément à l'article 9.
Le Président du Comité de monitoring organise les travaux et dirige les débats du Comité de monitoring conformément à l'article 3. Il assure la direction du secrétariat du Comité de monitoring.
Le secrétariat assiste le Président et prépare les travaux du Comité de monitoring. Il est, notamment, chargé :
1° de récolter et d'analyser les données pertinentes permettant d'établir le rapport bisannuel ;
2° d'établir un projet de rapport bisannuel conformément à l'article 9.
Son secrétariat est assuré par trois membres désignés au sein de la Direction générale du Pilotage du système éducatif.
§ 2. En application de l'article 2.6.1-2, § 1er, alinéa 2, et § 3, du Code de l'enseignement, le Comité de monitoring est chargé des missions suivantes :
1° élaborer des indicateurs s'inscrivant dans les catégories d'indicateurs visées à l'article 7 ;
2° superviser les dispositifs de récolte des données ;
3° proposer une analyse additionnelle conformément à l'article 8 ;
4° rédiger le rapport bisannuel conformément à l'article 9.
Le Président du Comité de monitoring organise les travaux et dirige les débats du Comité de monitoring conformément à l'article 3. Il assure la direction du secrétariat du Comité de monitoring.
Le secrétariat assiste le Président et prépare les travaux du Comité de monitoring. Il est, notamment, chargé :
1° de récolter et d'analyser les données pertinentes permettant d'établir le rapport bisannuel ;
2° d'établir un projet de rapport bisannuel conformément à l'article 9.
Art.3. § 1. Het Comité van toezicht komt minstens drie keer per jaar bijeen, als het opstellen van een verslag is gepland:
1° een vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht de voortgang van de ontwikkeling van de instrumenten voor gegevensverzameling kan beoordelen;
2° een vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht het verslag kan goedkeuren om dit te sturen naar de Regering, de COPI, de COCOFIE en de COFOPRO;
3° een vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht het advies van de COPI en de eventuele aanbevelingen van de COCOFIE en de COFOPRO kan beoordelen. Deze vergadering biedt ook de gelegenheid om de toekomstige werkzaamheden te initiëren met het oog op het volgende tweejaarlijkse verslag.
Deze vergaderingen worden georganiseerd volgens een tijdschema dat ervoor zorgt dat het tweejaarlijkse verslag in juni bij de Regering wordt ingediend.
Het Comité van toezicht komt minstens een keer per jaar bijeen, als het opstellen van een verslag niet is gepland: deze vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht de eventuele interpellaties van de COPI, de COCOFIE en de COFOPRO kan beoordelen of om te praten over gegevens afkomstig van leden ervan die in de Commissie voor referentiesystemen en programma's zetelen. Op basis hiervan kan het Comité van toezicht eventueel overwegen om de gegevensverzameling en het volgende tweejaarlijkse verslag aan te passen.
De voorzitter van het Comité van toezicht bepaalt de agenda en de orde van de werkzaamheden van het Comité. De drie jaarlijkse vergaderingen moeten fysiek plaatsvinden. Als er extra vergaderingen nodig zijn, vinden deze extra vergaderingen online plaats.
De oproepingen voor de vergaderingen worden elektronisch door het secretariaat minstens zeven werkdagen voor de datum van de vergadering naar de leden gestuurd. In noodgeval kan de voorzitter de oproepingstermijn verkorten tot twee werkdagen. De oproepingen vermelden de agenda en bevatten de nuttige informatie voor de vergadering. Het Comité van toezicht mag alleen beraadslagen over de punten die op de agenda zijn geplaatst.
De leden van het Comité van toezicht kunnen punten die ze aan de agenda willen toevoegen tot twee werkdagen voor de vastgestelde datum van de vergadering aan de voorzitter voorleggen.
§ 2. De Voorzitter opent en sluit de vergaderingen. Hij leidt de debatten van de vergaderingen van het Comité van toezicht. Hij bepaalt de agenda van de vergaderingen. Hij neemt alle nodige maatregelen om een efficiënt en constructief werk te ontwikkelen en brengt de standpunten van de leden van het Comité van toezicht met elkaar in overeenstemming. Hij geeft de nodige impulsen in elke fase van de werkzaamheden van het Comité van toezicht.
De voorzitter en het secretariaat van het Comité van toezicht organiseren het beheer en de overdracht van informatie en documenten aan de leden van het Comité van toezicht.
De toezending van het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 4, eerste lid, van het Wetboek voor het onderwijs wordt verzorgd door het secretariaat. De in de COPI, de COCOFIE of de COFOPRO vertegenwoordigde instanties sturen de interpellaties bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 4, derde lid, van het Wetboek voor het onderwijs via het secretariaat van het Comité van toezicht.
Op verzoek van een gewone meerderheid van de aanwezige leden of op beslissing van de voorzitter kan het Comité van toezicht deskundigen of andere personen uitnodigen die het nuttig acht om te horen.
§ 3. Het Comité van toezicht kan slechts beraadslagen indien de helft van de leden ervan aanwezig is.
Anders moet de voorzitter de vergadering schorsen en ten vroegste op de volgende werkdag een nieuwe vergadering met dezelfde agenda bijeenroepen, die binnen tien werkdagen na de bijeenroeping moet worden gehouden. Tijdens deze tweede vergadering wordt niet langer rekening gehouden met het quorum en beraadslaagt het Comité van toezicht geldig ongeacht het aantal aanwezige leden.
Het Comité van toezicht neemt zijn beslissingen bij consensus. In geval van onenigheid noteert de Voorzitter de geschilpunten.
De goedkeuring van de processen-verbaal moet op de agenda van de volgende vergadering worden gezet. De processen-verbaal zijn vertrouwelijk en worden opgenomen in registers die door het secretariaat worden bijgehouden.
1° een vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht de voortgang van de ontwikkeling van de instrumenten voor gegevensverzameling kan beoordelen;
2° een vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht het verslag kan goedkeuren om dit te sturen naar de Regering, de COPI, de COCOFIE en de COFOPRO;
3° een vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht het advies van de COPI en de eventuele aanbevelingen van de COCOFIE en de COFOPRO kan beoordelen. Deze vergadering biedt ook de gelegenheid om de toekomstige werkzaamheden te initiëren met het oog op het volgende tweejaarlijkse verslag.
Deze vergaderingen worden georganiseerd volgens een tijdschema dat ervoor zorgt dat het tweejaarlijkse verslag in juni bij de Regering wordt ingediend.
Het Comité van toezicht komt minstens een keer per jaar bijeen, als het opstellen van een verslag niet is gepland: deze vergadering wordt georganiseerd zodat het Comité van toezicht de eventuele interpellaties van de COPI, de COCOFIE en de COFOPRO kan beoordelen of om te praten over gegevens afkomstig van leden ervan die in de Commissie voor referentiesystemen en programma's zetelen. Op basis hiervan kan het Comité van toezicht eventueel overwegen om de gegevensverzameling en het volgende tweejaarlijkse verslag aan te passen.
De voorzitter van het Comité van toezicht bepaalt de agenda en de orde van de werkzaamheden van het Comité. De drie jaarlijkse vergaderingen moeten fysiek plaatsvinden. Als er extra vergaderingen nodig zijn, vinden deze extra vergaderingen online plaats.
De oproepingen voor de vergaderingen worden elektronisch door het secretariaat minstens zeven werkdagen voor de datum van de vergadering naar de leden gestuurd. In noodgeval kan de voorzitter de oproepingstermijn verkorten tot twee werkdagen. De oproepingen vermelden de agenda en bevatten de nuttige informatie voor de vergadering. Het Comité van toezicht mag alleen beraadslagen over de punten die op de agenda zijn geplaatst.
De leden van het Comité van toezicht kunnen punten die ze aan de agenda willen toevoegen tot twee werkdagen voor de vastgestelde datum van de vergadering aan de voorzitter voorleggen.
§ 2. De Voorzitter opent en sluit de vergaderingen. Hij leidt de debatten van de vergaderingen van het Comité van toezicht. Hij bepaalt de agenda van de vergaderingen. Hij neemt alle nodige maatregelen om een efficiënt en constructief werk te ontwikkelen en brengt de standpunten van de leden van het Comité van toezicht met elkaar in overeenstemming. Hij geeft de nodige impulsen in elke fase van de werkzaamheden van het Comité van toezicht.
De voorzitter en het secretariaat van het Comité van toezicht organiseren het beheer en de overdracht van informatie en documenten aan de leden van het Comité van toezicht.
De toezending van het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 4, eerste lid, van het Wetboek voor het onderwijs wordt verzorgd door het secretariaat. De in de COPI, de COCOFIE of de COFOPRO vertegenwoordigde instanties sturen de interpellaties bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 4, derde lid, van het Wetboek voor het onderwijs via het secretariaat van het Comité van toezicht.
Op verzoek van een gewone meerderheid van de aanwezige leden of op beslissing van de voorzitter kan het Comité van toezicht deskundigen of andere personen uitnodigen die het nuttig acht om te horen.
§ 3. Het Comité van toezicht kan slechts beraadslagen indien de helft van de leden ervan aanwezig is.
Anders moet de voorzitter de vergadering schorsen en ten vroegste op de volgende werkdag een nieuwe vergadering met dezelfde agenda bijeenroepen, die binnen tien werkdagen na de bijeenroeping moet worden gehouden. Tijdens deze tweede vergadering wordt niet langer rekening gehouden met het quorum en beraadslaagt het Comité van toezicht geldig ongeacht het aantal aanwezige leden.
Het Comité van toezicht neemt zijn beslissingen bij consensus. In geval van onenigheid noteert de Voorzitter de geschilpunten.
De goedkeuring van de processen-verbaal moet op de agenda van de volgende vergadering worden gezet. De processen-verbaal zijn vertrouwelijk en worden opgenomen in registers die door het secretariaat worden bijgehouden.
Art.3. § 1er. Le Comité de monitoring se réunit au moins trois fois par année, lorsque la production d'un rapport est prévue :
1° une réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'examiner l'état d'avancement de l'élaboration des outils de collecte des données ;
2° une réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'approuver le rapport en vue de sa transmission au Gouvernement, à la COPI, à la COCOFIE et au COFOPRO ;
3° une réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'examiner l'avis de la COPI et les éventuelles recommandations formulées par la COCOFIE et le COFOPRO. Cette réunion permet également d'initier ses futurs travaux en vue du prochain rapport bisannuel.
Ces réunions sont organisées selon un calendrier permettant d'assurer la remise au Gouvernement du rapport bisannuel au mois de juin.
Le Comité de monitoring se réunit au moins une fois par année, lorsque la production d'un rapport n'est pas prévue : cette réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'examiner les éventuelles interpellations qui lui sont adressées par la COPI, la COCOFIE et le COFOPRO ou pour échanger au sujet d'informations remontant de ses membres siégeant à la Commission des référentiels et des programmes. Sur cette base, le Comité de monitoring peut éventuellement envisager des ajustements concernant la collecte des données et le rapport bisannuel suivant.
Le président du Comité de monitoring fixe l'ordre du jour ainsi que l'ordre des travaux du Comité. Les trois réunions annuelles se dérouleront obligatoirement en présentiel. Si des réunions supplémentaires sont nécessaires, ces réunions supplémentaires se tiendront en visioconférence.
Les convocations aux réunions sont adressées par voie électronique aux membres par le secrétariat, sept jours ouvrables au moins avant la date de la séance. En cas d'urgence, le président peut réduire le délai de convocation à deux jours ouvrables. Les convocations mentionnent l'ordre du jour et contiennent les informations utiles en vue de la réunion. Le Comité de monitoring ne peut délibérer que sur les points inscrits à l'ordre du jour.
Les membres du Comité de monitoring peuvent soumettre au président des points qu'ils souhaitent ajouter à l'ordre du jour jusqu'à deux jours ouvrables avant la date fixée de la réunion.
§ 2. Le Président ouvre et clôture les séances. Il dirige les débats des séances du Comité de monitoring. Il fixe l'agenda des réunions. Il prend toutes les mesures utiles pour développer un travail efficace et constructif et concilie les points de vue des membres du Comité de monitoring. Il fournit les impulsions nécessaires à chaque étape des travaux du Comité de monitoring.
Le président et le secrétariat du Comité de monitoring organisent la gestion et la transmission des informations et des documents aux membres du Comité de monitoring.
La transmission du rapport et des recommandations du Comité de monitoring visés à l'article 2.6.1-2, § 4, alinéa 1er, du Code de l'enseignement est assurée par le secrétariat. Les instances représentées au sein de la COPI, de la COCOFIE ou du COFOPRO adressent les interpellations visées à l'article 2.6.1-2, § 4, alinéa 3, du Code de l'enseignement, par l'intermédiaire du secrétariat du Comité de monitoring.
A la demande de la majorité simple des membres présents ou sur décision de son président, le Comité de monitoring peut inviter des experts ou toute personne qu'il juge utile d'entendre.
§ 3. Le Comité de monitoring ne peut délibérer que si la moitié de ses membres est présente.
A défaut, le président doit lever la séance et convoquer, au plus tôt le premier jour ouvrable suivant, une nouvelle réunion avec le même ordre du jour, qui devra se tenir dans les dix jours ouvrables qui suivent la convocation. Durant cette seconde séance, il n'est plus tenu compte du quorum et le Comité de monitoring délibère valablement quel que soit le nombre de membres présents.
Le Comité de monitoring prend ses décisions par consensus. En cas de désaccord, le Président acte les points de dissension.
L'approbation des procès-verbaux doit figurer à l'ordre du jour de la réunion suivante. Les procès-verbaux sont confidentiels et sont consignés dans des registres tenus par le secrétariat.
1° une réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'examiner l'état d'avancement de l'élaboration des outils de collecte des données ;
2° une réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'approuver le rapport en vue de sa transmission au Gouvernement, à la COPI, à la COCOFIE et au COFOPRO ;
3° une réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'examiner l'avis de la COPI et les éventuelles recommandations formulées par la COCOFIE et le COFOPRO. Cette réunion permet également d'initier ses futurs travaux en vue du prochain rapport bisannuel.
Ces réunions sont organisées selon un calendrier permettant d'assurer la remise au Gouvernement du rapport bisannuel au mois de juin.
Le Comité de monitoring se réunit au moins une fois par année, lorsque la production d'un rapport n'est pas prévue : cette réunion est organisée pour permettre au Comité de monitoring d'examiner les éventuelles interpellations qui lui sont adressées par la COPI, la COCOFIE et le COFOPRO ou pour échanger au sujet d'informations remontant de ses membres siégeant à la Commission des référentiels et des programmes. Sur cette base, le Comité de monitoring peut éventuellement envisager des ajustements concernant la collecte des données et le rapport bisannuel suivant.
Le président du Comité de monitoring fixe l'ordre du jour ainsi que l'ordre des travaux du Comité. Les trois réunions annuelles se dérouleront obligatoirement en présentiel. Si des réunions supplémentaires sont nécessaires, ces réunions supplémentaires se tiendront en visioconférence.
Les convocations aux réunions sont adressées par voie électronique aux membres par le secrétariat, sept jours ouvrables au moins avant la date de la séance. En cas d'urgence, le président peut réduire le délai de convocation à deux jours ouvrables. Les convocations mentionnent l'ordre du jour et contiennent les informations utiles en vue de la réunion. Le Comité de monitoring ne peut délibérer que sur les points inscrits à l'ordre du jour.
Les membres du Comité de monitoring peuvent soumettre au président des points qu'ils souhaitent ajouter à l'ordre du jour jusqu'à deux jours ouvrables avant la date fixée de la réunion.
§ 2. Le Président ouvre et clôture les séances. Il dirige les débats des séances du Comité de monitoring. Il fixe l'agenda des réunions. Il prend toutes les mesures utiles pour développer un travail efficace et constructif et concilie les points de vue des membres du Comité de monitoring. Il fournit les impulsions nécessaires à chaque étape des travaux du Comité de monitoring.
Le président et le secrétariat du Comité de monitoring organisent la gestion et la transmission des informations et des documents aux membres du Comité de monitoring.
La transmission du rapport et des recommandations du Comité de monitoring visés à l'article 2.6.1-2, § 4, alinéa 1er, du Code de l'enseignement est assurée par le secrétariat. Les instances représentées au sein de la COPI, de la COCOFIE ou du COFOPRO adressent les interpellations visées à l'article 2.6.1-2, § 4, alinéa 3, du Code de l'enseignement, par l'intermédiaire du secrétariat du Comité de monitoring.
A la demande de la majorité simple des membres présents ou sur décision de son président, le Comité de monitoring peut inviter des experts ou toute personne qu'il juge utile d'entendre.
§ 3. Le Comité de monitoring ne peut délibérer que si la moitié de ses membres est présente.
A défaut, le président doit lever la séance et convoquer, au plus tôt le premier jour ouvrable suivant, une nouvelle réunion avec le même ordre du jour, qui devra se tenir dans les dix jours ouvrables qui suivent la convocation. Durant cette seconde séance, il n'est plus tenu compte du quorum et le Comité de monitoring délibère valablement quel que soit le nombre de membres présents.
Le Comité de monitoring prend ses décisions par consensus. En cas de désaccord, le Président acte les points de dissension.
L'approbation des procès-verbaux doit figurer à l'ordre du jour de la réunion suivante. Les procès-verbaux sont confidentiels et sont consignés dans des registres tenus par le secrétariat.
Art.4. De leden van het Comité van toezicht hebben een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de inhoud van de werkvergaderingen, e-mailuitwisselingen en de verspreiding van gegevens of documenten die door het Comité van toezicht worden behandeld.
Art.4. Les membres du Comité de monitoring sont tenus au devoir de réserve et à la confidentialité du contenu des réunions de travail, des échanges de courriels et de la diffusion des données ou documents traités par le Comité de monitoring.
Art.5. Bij aftreden of overlijden van een lid wordt een vervanger benoemd. Het aldus benoemde lid zet de opdracht van zijn voorganger voort.
Een lid treedt automatisch af als hij/zij de hoedanigheid verliest waarvoor hij/zij is benoemd.
Een lid treedt automatisch af als hij/zij de hoedanigheid verliest waarvoor hij/zij is benoemd.
Art.5. En cas de démission ou de décès d'un membre, il est pourvu à son remplacement. Le membre ainsi désigné poursuit la mission de son prédécesseur.
Un membre est démissionnaire d'office s'il perd la qualité en raison de laquelle il a été désigné.
Un membre est démissionnaire d'office s'il perd la qualité en raison de laquelle il a été désigné.
Art.6. Voor zover dit concept op hen van toepassing is, worden de leden van het Comité van toezicht geacht in actieve dienst te zijn wanneer zij zetelen in het Comité van toezicht.
De leden van het Comité van toezicht bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 2, eerste lid, 4° tot 6°, van het Wetboek voor het onderwijs genieten van de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
De leden van het Comité van toezicht bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 2, eerste lid, 4° tot 6°, van het Wetboek voor het onderwijs genieten van de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Art.6. Pour autant que cette notion leur soit applicable, les membres du Comité de monitoring sont considérés comme étant en activité de service lorsqu'ils siègent au sein du Comité de monitoring.
Les membres du Comité de monitoring visés à l'article 2.6.1-2, § 2, alinéa 1er, 4° à 6°, du Code de l'enseignement, bénéficient du remboursement de leurs frais de parcours aux conditions applicables aux membres du personnel du Ministère de la Communauté française.
Les membres du Comité de monitoring visés à l'article 2.6.1-2, § 2, alinéa 1er, 4° à 6°, du Code de l'enseignement, bénéficient du remboursement de leurs frais de parcours aux conditions applicables aux membres du personnel du Ministère de la Communauté française.
HOOFDSTUK III. - De categorieën van indicatoren en de methodologie
CHAPITRE III. - Des catégories d'indicateurs et de la méthodologie
Art.7. Voor het tweejaarlijkse verslag zijn de volgende categorieën indicatoren gebruikt:
1° indicatoren met betrekking tot de effectiviteit van de invoering van de referentiesystemen op scholen. Deze categorie indicatoren is met name gericht op:
a) het meten van de mate waarin de inhoud en verwachtingen van de referentiesystemen al dan niet worden uitgevoerd in het leeraanbod op scholen, zonder de manier waarop het leren in de klas wordt benaderd te willen meten;
b) het identificeren, in voorkomend geval, van de oorzaak(en) van de gehele of gedeeltelijke niet-invoering van bepaalde disciplinaire of transversale inhoud en verwachtingen van de referentiesystemen;
2° indicatoren met betrekking tot de houdbaarheid van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name gericht op:
a) het meten van de houdbaarheid van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen, in termen van de hoeveelheid leren waaraan met de leerlingen moet worden gewerkt in verhouding tot het beschikbare uurvolume en de heterogeniteit van de leerritmes;
b) het meten van de houdbaarheid van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen, in termen van het niveau van de leerbehoeften waaraan met de leerlingen moet worden gewerkt in verhouding tot het beschikbare uurvolume en de heterogeniteit van de leerritmes;
3° indicatoren met betrekking tot de nauwkeurigheid van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om te meten of de referentiesystemen voor de leden van de onderwijsteams voldoende nauwkeurig zijn om duidelijk aan te geven waar op het niveau van het betreffende leerjaar aan gewerkt moet worden;
4° indicatoren met betrekking tot de duidelijkheid van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de referentiesystemen te meten en hoe goed ze begrepen worden door de leden van de onderwijsteams;
5° indicatoren met betrekking tot de verticale samenhang van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om te meten of de vooruitgang van het ene leerjaar of studieniveau naar het volgende effectief is afgevlakt om de verstoringen te vermijden die het gevolg kunnen zijn van te grote cognitieve sprongen;
6° indicatoren met betrekking tot de horizontale samenhang van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om te meten of de kruising tussen verschillende vakken in hetzelfde jaar voorgesteld in de referentiesystemen het mogelijk heeft gemaakt om de barrières tussen vakken te slechten en zo hun betekenis of verwerving te versterken.
Het Comité van toezicht houdt rekening met het socio-economische indexcijfer van scholen (ISE) bedoeld in het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, en organiseert zijn werkzaamheden zodanig dat het bijzondere aandacht kan besteden aan de meer kwetsbare schoolpopulaties.
1° indicatoren met betrekking tot de effectiviteit van de invoering van de referentiesystemen op scholen. Deze categorie indicatoren is met name gericht op:
a) het meten van de mate waarin de inhoud en verwachtingen van de referentiesystemen al dan niet worden uitgevoerd in het leeraanbod op scholen, zonder de manier waarop het leren in de klas wordt benaderd te willen meten;
b) het identificeren, in voorkomend geval, van de oorzaak(en) van de gehele of gedeeltelijke niet-invoering van bepaalde disciplinaire of transversale inhoud en verwachtingen van de referentiesystemen;
2° indicatoren met betrekking tot de houdbaarheid van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name gericht op:
a) het meten van de houdbaarheid van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen, in termen van de hoeveelheid leren waaraan met de leerlingen moet worden gewerkt in verhouding tot het beschikbare uurvolume en de heterogeniteit van de leerritmes;
b) het meten van de houdbaarheid van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen, in termen van het niveau van de leerbehoeften waaraan met de leerlingen moet worden gewerkt in verhouding tot het beschikbare uurvolume en de heterogeniteit van de leerritmes;
3° indicatoren met betrekking tot de nauwkeurigheid van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om te meten of de referentiesystemen voor de leden van de onderwijsteams voldoende nauwkeurig zijn om duidelijk aan te geven waar op het niveau van het betreffende leerjaar aan gewerkt moet worden;
4° indicatoren met betrekking tot de duidelijkheid van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de referentiesystemen te meten en hoe goed ze begrepen worden door de leden van de onderwijsteams;
5° indicatoren met betrekking tot de verticale samenhang van de inhoud en de verwachtingen van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om te meten of de vooruitgang van het ene leerjaar of studieniveau naar het volgende effectief is afgevlakt om de verstoringen te vermijden die het gevolg kunnen zijn van te grote cognitieve sprongen;
6° indicatoren met betrekking tot de horizontale samenhang van de referentiesystemen. Deze categorie indicatoren is met name bedoeld om te meten of de kruising tussen verschillende vakken in hetzelfde jaar voorgesteld in de referentiesystemen het mogelijk heeft gemaakt om de barrières tussen vakken te slechten en zo hun betekenis of verwerving te versterken.
Het Comité van toezicht houdt rekening met het socio-economische indexcijfer van scholen (ISE) bedoeld in het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, en organiseert zijn werkzaamheden zodanig dat het bijzondere aandacht kan besteden aan de meer kwetsbare schoolpopulaties.
Art.7. Les catégories d'indicateurs destinées à établir le rapport bisannuel sont les suivantes :
1° les indicateurs relatifs à l'effectivité du déploiement des référentiels dans les écoles. Cette catégorie d'indicateurs vise, notamment, à :
a) mesurer le niveau de mise en oeuvre ou d'absence de mise en oeuvre des contenus et des attendus des référentiels dans les apprentissages dispensés dans les écoles, sans viser à mesurer la manière dont les apprentissages sont abordés en classe ;
b) identifier, le cas échéant, la ou les causes d'une absence de mise en oeuvre totale ou partielle de certains contenus et attendus disciplinaires ou transversaux des référentiels ;
2° les indicateurs relatifs à la soutenabilité des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à :
a) mesurer la soutenabilité des contenus et des attendus des référentiels, sur le plan du volume des apprentissages à travailler avec les élèves en fonction du volume horaire disponible et de l'hétérogénéité des rythmes d'apprentissages ;
b) mesurer la soutenabilité des contenus et des attendus des référentiels, sur le plan du niveau d'exigence des apprentissages à travailler avec les élèves en fonction du volume horaire disponible et de l'hétérogénéité des rythmes d'apprentissages ;
3° les indicateurs relatifs à la précision des contenus et des attendus des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à mesurer si, pour les membres des équipes pédagogiques, les référentiels sont suffisamment précis pour bien cerner ce qui doit être travaillé à l'échelle de l'année d'études concernée ;
4° les indicateurs relatifs à la clarté des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à mesurer la lisibilité et l'intelligibilité des référentiels ainsi que leur bonne compréhension par les membres des équipes pédagogiques ;
5° les indicateurs relatifs à la cohérence verticale des contenus et des attendus des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à mesurer si les progressions d'une année d'études ou d'un niveau d'études à l'autre ont effectivement été lissées de manière à éviter les ruptures que peuvent constituer des sauts cognitifs trop importants ;
6° les indicateurs relatifs à la cohérence horizontale des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise à mesurer si les croisements entre différentes disciplines d'une même année proposés dans les référentiels ont permis de décloisonner les matières et dès lors d'en renforcer le sens ou l'acquisition.
Le Comité de monitoring prend en compte l'indice socio-économique des écoles (ISE) visé par le décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité et il organise ses travaux de manière à pouvoir porter une attention particulière aux publics scolaires plus fragilisés.
1° les indicateurs relatifs à l'effectivité du déploiement des référentiels dans les écoles. Cette catégorie d'indicateurs vise, notamment, à :
a) mesurer le niveau de mise en oeuvre ou d'absence de mise en oeuvre des contenus et des attendus des référentiels dans les apprentissages dispensés dans les écoles, sans viser à mesurer la manière dont les apprentissages sont abordés en classe ;
b) identifier, le cas échéant, la ou les causes d'une absence de mise en oeuvre totale ou partielle de certains contenus et attendus disciplinaires ou transversaux des référentiels ;
2° les indicateurs relatifs à la soutenabilité des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à :
a) mesurer la soutenabilité des contenus et des attendus des référentiels, sur le plan du volume des apprentissages à travailler avec les élèves en fonction du volume horaire disponible et de l'hétérogénéité des rythmes d'apprentissages ;
b) mesurer la soutenabilité des contenus et des attendus des référentiels, sur le plan du niveau d'exigence des apprentissages à travailler avec les élèves en fonction du volume horaire disponible et de l'hétérogénéité des rythmes d'apprentissages ;
3° les indicateurs relatifs à la précision des contenus et des attendus des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à mesurer si, pour les membres des équipes pédagogiques, les référentiels sont suffisamment précis pour bien cerner ce qui doit être travaillé à l'échelle de l'année d'études concernée ;
4° les indicateurs relatifs à la clarté des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à mesurer la lisibilité et l'intelligibilité des référentiels ainsi que leur bonne compréhension par les membres des équipes pédagogiques ;
5° les indicateurs relatifs à la cohérence verticale des contenus et des attendus des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise notamment à mesurer si les progressions d'une année d'études ou d'un niveau d'études à l'autre ont effectivement été lissées de manière à éviter les ruptures que peuvent constituer des sauts cognitifs trop importants ;
6° les indicateurs relatifs à la cohérence horizontale des référentiels. Cette catégorie d'indicateurs vise à mesurer si les croisements entre différentes disciplines d'une même année proposés dans les référentiels ont permis de décloisonner les matières et dès lors d'en renforcer le sens ou l'acquisition.
Le Comité de monitoring prend en compte l'indice socio-économique des écoles (ISE) visé par le décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité et il organise ses travaux de manière à pouvoir porter une attention particulière aux publics scolaires plus fragilisés.
Art.8. Om het tweejaarlijkse verslag op te stellen, verzamelt het secretariaat van het Comité van toezicht de relevante gegevens:
1° door middel van enquêtes, georganiseerd door de Algemene Dienst voor Analyse en Prospectie, bij een representatieve steekproef van de populatie van onderwijsteams binnen de Franse Gemeenschap. De steekproefomvang en -methodologie worden aangepast aan het doelpubliek van de enquête(s) van het lopende jaar. Deze enquêtes, bedoeld voor onderwijsteams, worden zelf afgenomen en kunnen worden voorafgegaan door een pre-test;
2° door de organisatie van missies ter plaatse gevoerd door de Algemene Inspectiedienst. Deze missies zijn gericht op het observeren van de praktijken binnen scholen en vallen onder het toepassingsgebied van artikel 4, § 6, 5°, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene Inspectiedienst. De bevraagde steekproef zal de elementen die via de in punt 1° bedoelde enquête werden onderzocht, aanvullen of verduidelijken;
3° met behulp van informatie uit het werk van de CDRP.
Op basis van een maakbaarheids- en houdbaarheidsanalyse kan het Comité van toezicht een aanvullende analyse voorstellen waarbij gebruik wordt gemaakt van alle andere gegevensbronnen die het Comité van toezicht relevant acht voor zijn werkzaamheden.
Het secretariaat behandelt ook de interpellaties die worden voorgelegd door de COPI, de COCOFIE of de COFOPRO, en door de instanties die in deze drie commissies zijn vertegenwoordigd in toepassing van artikel 2.6.1-2, § 4, derde lid, van het Wetboek voor het onderwijs.
1° door middel van enquêtes, georganiseerd door de Algemene Dienst voor Analyse en Prospectie, bij een representatieve steekproef van de populatie van onderwijsteams binnen de Franse Gemeenschap. De steekproefomvang en -methodologie worden aangepast aan het doelpubliek van de enquête(s) van het lopende jaar. Deze enquêtes, bedoeld voor onderwijsteams, worden zelf afgenomen en kunnen worden voorafgegaan door een pre-test;
2° door de organisatie van missies ter plaatse gevoerd door de Algemene Inspectiedienst. Deze missies zijn gericht op het observeren van de praktijken binnen scholen en vallen onder het toepassingsgebied van artikel 4, § 6, 5°, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene Inspectiedienst. De bevraagde steekproef zal de elementen die via de in punt 1° bedoelde enquête werden onderzocht, aanvullen of verduidelijken;
3° met behulp van informatie uit het werk van de CDRP.
Op basis van een maakbaarheids- en houdbaarheidsanalyse kan het Comité van toezicht een aanvullende analyse voorstellen waarbij gebruik wordt gemaakt van alle andere gegevensbronnen die het Comité van toezicht relevant acht voor zijn werkzaamheden.
Het secretariaat behandelt ook de interpellaties die worden voorgelegd door de COPI, de COCOFIE of de COFOPRO, en door de instanties die in deze drie commissies zijn vertegenwoordigd in toepassing van artikel 2.6.1-2, § 4, derde lid, van het Wetboek voor het onderwijs.
Art.8. Afin d'établir le rapport bisannuel, le secrétariat du Comité de monitoring rassemble les données pertinentes :
1° par l'intermédiaire d'enquêtes, organisées par le Service général de l'Analyse et de la Prospective, auprès d'un échantillon représentatif de la population des équipes pédagogiques au sein de la Communauté française. La taille et la méthodologie d'échantillonnage sont adaptés en fonction du public visé par l'enquête ou les enquêtes de l'année en cours. Ces enquêtes, à l'attention des équipes pédagogiques, seront autoadministrées et peuvent être précédées par un pré-test ;
2° par l'entremise de l'organisation de missions de terrain menées par le Service général de l'Inspection. Ces missions visent à observer les pratiques au sein des écoles et s'inscrivent dans le cadre de l'article 4, § 6, 5°, du décret du 10 janvier 2019 relatif au service général de l'Inspection. L'échantillon interrogé viendra compléter ou préciser les éléments investigués via l'enquête visée au point 1° ;
3° par le biais des informations issues des travaux de la CDRP.
Sur la base d'une analyse de faisabilité et de soutenabilité, le Comité de monitoring peut proposer une analyse additionnelle en mobilisant toute autre source de données identifiée par le Comité de monitoring comme étant pertinente pour alimenter ses travaux.
Le secrétariat traite par ailleurs les interpellations adressées par la COPI, la COCOFIE ou le COFOPRO, et par les instances représentées au sein de ces trois commissions en application de l'article 2.6.1-2, § 4, alinéa 3, du Code de l'enseignement.
1° par l'intermédiaire d'enquêtes, organisées par le Service général de l'Analyse et de la Prospective, auprès d'un échantillon représentatif de la population des équipes pédagogiques au sein de la Communauté française. La taille et la méthodologie d'échantillonnage sont adaptés en fonction du public visé par l'enquête ou les enquêtes de l'année en cours. Ces enquêtes, à l'attention des équipes pédagogiques, seront autoadministrées et peuvent être précédées par un pré-test ;
2° par l'entremise de l'organisation de missions de terrain menées par le Service général de l'Inspection. Ces missions visent à observer les pratiques au sein des écoles et s'inscrivent dans le cadre de l'article 4, § 6, 5°, du décret du 10 janvier 2019 relatif au service général de l'Inspection. L'échantillon interrogé viendra compléter ou préciser les éléments investigués via l'enquête visée au point 1° ;
3° par le biais des informations issues des travaux de la CDRP.
Sur la base d'une analyse de faisabilité et de soutenabilité, le Comité de monitoring peut proposer une analyse additionnelle en mobilisant toute autre source de données identifiée par le Comité de monitoring comme étant pertinente pour alimenter ses travaux.
Le secrétariat traite par ailleurs les interpellations adressées par la COPI, la COCOFIE ou le COFOPRO, et par les instances représentées au sein de ces trois commissions en application de l'article 2.6.1-2, § 4, alinéa 3, du Code de l'enseignement.
Art.9. Het secretariaat van het Comité van toezicht analyseert de in artikel 8 bedoelde gegevens die onder de in artikel 7 bedoelde categorieën indicatoren vallen. Op basis hiervan stelt het een ontwerp van tweejaarlijks verslag op.
De Voorzitter legt het ontwerp van het tweejaarlijkse verslag ter goedkeuring voor aan het Comité van toezicht.
De Voorzitter legt het ontwerp van het tweejaarlijkse verslag ter goedkeuring voor aan het Comité van toezicht.
Art.9. Le secrétariat du Comité de monitoring analyse les données visées à l'article 8 qui s'inscrivent dans les catégories d'indicateurs visées à l'article 7. Sur cette base, il prépare un projet de rapport bisannuel.
Le Président soumet le projet de rapport bisannuel à l'approbation du Comité de monitoring.
Le Président soumet le projet de rapport bisannuel à l'approbation du Comité de monitoring.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
CHAPITRE IV. - Dispositions finales
Art.10. Dit besluit treedt in werking op 11 april 2025.
Art.10. Le présent arrêté entre en vigueur le 11 avril 2025.
Art. 11. De Minister bevoegd voor het leerplichtonderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 11. Le Ministre qui a l'enseignement obligatoire dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.