Artikel 1. In de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat wordt een artikel 49ter/1 ingevoegd, luidend als volgt:
"Artikel 49ter/1er. Vastbenoemde leden van het onderwijzend personeel die zijn aangewezen als mandataris als ambtenaar-generaal of daarmee gelijkgesteld binnen een overheidsdienst van de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap en de van hen afhankelijke overheidsinstellingen, worden van rechtswege met verlof gestuurd voor de uitoefening van een mandaat voor de hele duur van het mandaat.
Dit verlof is onbetaald en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
23 JANUARI 2025. - Decreet houdende verschillende maatregelen inzake het hoger onderwijs en het onderzoek
Titre
23 JANVIER 2025. - Décret portant diverses mesures en matière d'enseignement supérieur et de recherche
Informations sur le document
Numac: 2025000875
Datum: 2025-01-23
Info du document
Numac: 2025000875
Date: 2025-01-23
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van de ...
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen tot wijziging van het...
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen tot wijziging van het...
HOOFDSTUK 4. - Bepaling tot wijziging van het k...
HOOFDSTUK 5. - Bepaling tot wijziging van het k...
HOOFDSTUK 6. - Bepalingen tot wijziging van het...
HOOFDSTUK 7. - Bepaling tot wijziging van het d...
HOOFDSTUK 8. - Bepaling tot wijziging van het d...
HOOFDSTUK 9. - Bepalingen tot wijziging van het...
HOOFDSTUK 10. - Bepalingen tot wijziging van he...
Art.27. In artikel 6, tweede lid, 2°, van het d...
Art.31. In het decreet van 11 april 2014 tot aa...
Art.32. Artikel 2 van het decreet van 17 juli 2...
Table des matières
CHAPITRE 1er. - Dispositions modifiant la loi d...
CHAPITRE 2. - Dispositions modifiant l'arrêté r...
CHAPITRE 3. - Disposition modifiant l'arrêté ro...
CHAPITRE 4. - Disposition modifiant l'arrêté ro...
CHAPITRE 5. - Disposition modifiant l'arrêté ro...
CHAPITRE 6. - Dispositions modifiant le décret ...
CHAPITRE 7. - Disposition modifiant le décret d...
CHAPITRE 8. - Disposition modifiant le décret d...
CHAPITRE 9. - Disposition modifiant le décret d...
CHAPITRE 10. - Dispositions modifiant le décret...
Art.27. A l'article 6, alinéa 2, 2°, du décret ...
Art.31. Dans le décret du 11 avril 2014 adaptan...
Art.32. L'article 2 du décret du 17 juillet 202...
Art.33. Le présent décret entre en vigueur à pa...
Art. N.
Tekst (47)
Texte (49)
HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat
CHAPITRE 1er. - Dispositions modifiant la loi du 28 avril 1953 sur l'organisation de l'enseignement universitaire par l'Etat
Article 1er. Dans la loi du 28 avril 1953 sur l'organisation de l'enseignement universitaire par l'Etat, il est inséré un article 49ter/1 rédigé comme suit :
" Article 49ter/1er. Les membres du personnel enseignant nommés à titre définitif désignés comme mandataires en tant que fonctionnaire général ou assimilé au sein d'un service public de l'Etat fédéral, d'une Région ou d'une Communauté et des organismes publics qui en dépendent, sont placés d'office en congé pour l'exercice d'un mandat pendant toute la durée de celui-ci.
Ce congé est non rémunéré et assimilé à une période d'activité de service. ".
" Article 49ter/1er. Les membres du personnel enseignant nommés à titre définitif désignés comme mandataires en tant que fonctionnaire général ou assimilé au sein d'un service public de l'Etat fédéral, d'une Région ou d'une Communauté et des organismes publics qui en dépendent, sont placés d'office en congé pour l'exercice d'un mandat pendant toute la durée de celui-ci.
Ce congé est non rémunéré et assimilé à une période d'activité de service. ".
Art.2. In dezelfde wet wordt een artikel 49ter/2 ingevoegd, luidend als volgt:
"Artikel 49ter/2. De raad van bestuur kan een verlof toekennen aan de vastbenoemde leden van het onderwijzend personeel voor de volgende opdrachten, als deze regelmatig en doorlopend wordt uitgevoerd:
1° bij de diensten, commissies, raden en examencommissies van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met onderwijs of de psycho-medisch-sociale centra, bij de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs en bij de ministeriële kabinetten van de Franse Gemeenschap of
2° bij een representatieve organisatie van inrichtende machten voor het onderwijs erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of bij de autonome inrichtende macht van het georganiseerde onderwijs of
3° bij een oudervereniging of een studentenvereniging erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of
4° in het kader van een pedagogisch specifiek programma of in direct verband met het onderwijs beslist door de Regering of de Raad van de Franse Gemeenschap of
5° binnen het kabinet van een minister of een Staatssecretaris van de Federale Staat, in het kabinet van de minister-president of een minister van een Gewest, van een andere Gemeenschap dan de Franse Gemeenschap, in het kabinet van een Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in het kabinet van een lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of
6° bij een erkende fractie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raden of Vergaderingen van de Gemeenschappen of de Gewesten of
7° binnen het kabinet van de Koning of
8° binnen een inrichting, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap.
Dit verlof is betaald en wordt gelijkgesteld met een dienstperiode.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen die aan de personeelsleden worden toegekend, worden echter elk kwartaal door de Universiteit teruggevorderd van de werkgever, de instelling, het kabinet of de fractie waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd.
De raad van bestuur kan een bijdrage vaststellen die overeenkomt met een percentage van de wedde.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen, alsook de bijdrage, moeten terugbetaald worden aan de Universiteit binnen zes weken vanaf de datum van de verzending van de aangifte van schuldvordering.
Bij gebreke van betaling binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn zendt de Universiteit de debiteur een ingebrekestelling bij aangetekend schrijven.
Als de gevorderde bedragen niet binnen 15 dagen na de ingebrekestelling worden terugbetaald, wordt het verlof wegens opdracht automatisch beëindigd.".
"Artikel 49ter/2. De raad van bestuur kan een verlof toekennen aan de vastbenoemde leden van het onderwijzend personeel voor de volgende opdrachten, als deze regelmatig en doorlopend wordt uitgevoerd:
1° bij de diensten, commissies, raden en examencommissies van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met onderwijs of de psycho-medisch-sociale centra, bij de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs en bij de ministeriële kabinetten van de Franse Gemeenschap of
2° bij een representatieve organisatie van inrichtende machten voor het onderwijs erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of bij de autonome inrichtende macht van het georganiseerde onderwijs of
3° bij een oudervereniging of een studentenvereniging erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of
4° in het kader van een pedagogisch specifiek programma of in direct verband met het onderwijs beslist door de Regering of de Raad van de Franse Gemeenschap of
5° binnen het kabinet van een minister of een Staatssecretaris van de Federale Staat, in het kabinet van de minister-president of een minister van een Gewest, van een andere Gemeenschap dan de Franse Gemeenschap, in het kabinet van een Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in het kabinet van een lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of
6° bij een erkende fractie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raden of Vergaderingen van de Gemeenschappen of de Gewesten of
7° binnen het kabinet van de Koning of
8° binnen een inrichting, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap.
Dit verlof is betaald en wordt gelijkgesteld met een dienstperiode.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen die aan de personeelsleden worden toegekend, worden echter elk kwartaal door de Universiteit teruggevorderd van de werkgever, de instelling, het kabinet of de fractie waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd.
De raad van bestuur kan een bijdrage vaststellen die overeenkomt met een percentage van de wedde.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen, alsook de bijdrage, moeten terugbetaald worden aan de Universiteit binnen zes weken vanaf de datum van de verzending van de aangifte van schuldvordering.
Bij gebreke van betaling binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn zendt de Universiteit de debiteur een ingebrekestelling bij aangetekend schrijven.
Als de gevorderde bedragen niet binnen 15 dagen na de ingebrekestelling worden terugbetaald, wordt het verlof wegens opdracht automatisch beëindigd.".
Art.2. Dans la même loi, il est inséré un article 49ter/2 rédigé comme suit :
" Article 49ter/2. Le conseil d'administration peut accorder aux membres du personnel enseignant nommés à titre définitif un congé pour les missions suivantes, si celle-ci s'accomplit de manière régulière et continue :
1° auprès des services, commissions, conseils et jurys du Gouvernement de la Communauté française, chargés de l'enseignement ou des centres psycho-médico-sociaux, auprès de l'Académie de recherche et d'enseignement supérieur et auprès des cabinets ministériels de la Communauté française ou
2° auprès d'une organisation représentative de pouvoirs organisateurs d'enseignement agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou du pouvoir organisateur autonome de l'enseignement organisé ou
3° auprès d'une association de parents ou d'étudiants agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou
4° dans le cadre d'un programme spécifique à vocation pédagogique ou en relation directe avec l'enseignement décidé par le Gouvernement ou le Conseil de la Communauté française ou
5° au sein du cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat de l'Etat fédéral, dans le cabinet du ministre-président ou d'un ministre d'une Région, d'une Communauté autre que la Communauté française, dans le cabinet d'un secrétaire d'Etat de la Région de Bruxelles-Capitale ou dans le cabinet d'un membre du Collège de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune ou
6° auprès d'un groupe politique reconnu de la Chambre des représentants, du Sénat ou des Conseils ou Assemblées des Communautés ou des Régions ou
7° au sein du cabinet du Roi ou
8° au sein d'un établissement organisé ou subventionné par la Communauté flamande ou la Communauté germanophone.
Ce congé est rémunéré et assimilé à une période de service.
Toutefois, le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations allouées aux membres du personnel est récupéré trimestriellement par l'Université auprès de l'employeur, de l'organisme, du cabinet ou du groupe politique auprès duquel la mission est exercée.
Le conseil d'administration peut fixer une redevance correspondant à un pourcentage du traitement.
Le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations ainsi que de la redevance doit être remboursé à l'Université dans les six semaines à dater de l'envoi de la déclaration de créance.
A défaut de paiement dans le délai visé à l'alinéa 5, l'Université adresse par voie recommandée une mise en demeure au débiteur.
L'absence de remboursement des sommes réclamées dans un délai de 15 jours à dater de la mise en demeure emporte de plein droit la cessation du congé pour mission. ".
" Article 49ter/2. Le conseil d'administration peut accorder aux membres du personnel enseignant nommés à titre définitif un congé pour les missions suivantes, si celle-ci s'accomplit de manière régulière et continue :
1° auprès des services, commissions, conseils et jurys du Gouvernement de la Communauté française, chargés de l'enseignement ou des centres psycho-médico-sociaux, auprès de l'Académie de recherche et d'enseignement supérieur et auprès des cabinets ministériels de la Communauté française ou
2° auprès d'une organisation représentative de pouvoirs organisateurs d'enseignement agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou du pouvoir organisateur autonome de l'enseignement organisé ou
3° auprès d'une association de parents ou d'étudiants agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou
4° dans le cadre d'un programme spécifique à vocation pédagogique ou en relation directe avec l'enseignement décidé par le Gouvernement ou le Conseil de la Communauté française ou
5° au sein du cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat de l'Etat fédéral, dans le cabinet du ministre-président ou d'un ministre d'une Région, d'une Communauté autre que la Communauté française, dans le cabinet d'un secrétaire d'Etat de la Région de Bruxelles-Capitale ou dans le cabinet d'un membre du Collège de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune ou
6° auprès d'un groupe politique reconnu de la Chambre des représentants, du Sénat ou des Conseils ou Assemblées des Communautés ou des Régions ou
7° au sein du cabinet du Roi ou
8° au sein d'un établissement organisé ou subventionné par la Communauté flamande ou la Communauté germanophone.
Ce congé est rémunéré et assimilé à une période de service.
Toutefois, le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations allouées aux membres du personnel est récupéré trimestriellement par l'Université auprès de l'employeur, de l'organisme, du cabinet ou du groupe politique auprès duquel la mission est exercée.
Le conseil d'administration peut fixer une redevance correspondant à un pourcentage du traitement.
Le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations ainsi que de la redevance doit être remboursé à l'Université dans les six semaines à dater de l'envoi de la déclaration de créance.
A défaut de paiement dans le délai visé à l'alinéa 5, l'Université adresse par voie recommandée une mise en demeure au débiteur.
L'absence de remboursement des sommes réclamées dans un délai de 15 jours à dater de la mise en demeure emporte de plein droit la cessation du congé pour mission. ".
HOOFDSTUK 2. - Bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 tot vaststelling van het statuut van de geaggregeerden, de repetitors en het wetenschappelijk personeel bij de Rijksuniversiteiten
CHAPITRE 2. - Dispositions modifiant l'arrêté royal du 31 octobre 1953 fixant le statut des agrégés, des répétiteurs et des membres du personnel scientifique des universités de l'Etat
Art.3. In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 tot vaststelling van het statuut van de geaggregeerden, de repetitors en het wetenschappelijk personeel bij de Rijksuniversiteiten worden de woorden "drie rangen: rang A, rang B en rang C" vervangen door de woorden "vier rangen: rang A, rang B, rang C en rang D".
Art.3. Dans l'article 1er, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 31 octobre 1953 fixant le statut des agrégés, des répétiteurs et des membres du personnel scientifique des universités de l'Etat, les termes " trois rangs : le rang A, le rang B et le rang C " sont remplacés par les termes " quatre rangs : le rang A, le rang B, le rang C et le rang D ".
Art.4. In artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het vierde lid worden de woorden ", hoofdonderzoekslogistieker en directeur-onderzoekslogistieker" vervangen door de woorden "en hoofdonderzoekslogistieker";
2° een lid wordt ingevoegd tussen het vierde lid en het vijfde lid, luidend als volgt: "Rang D omvat de graad van directeur-onderzoekslogistieker".
1° in het vierde lid worden de woorden ", hoofdonderzoekslogistieker en directeur-onderzoekslogistieker" vervangen door de woorden "en hoofdonderzoekslogistieker";
2° een lid wordt ingevoegd tussen het vierde lid en het vijfde lid, luidend als volgt: "Rang D omvat de graad van directeur-onderzoekslogistieker".
Art.4. A l'article 5 du même arrêté royal, les modifications suivantes sont apportées :
1° à l'alinéa 4, les termes ", de logisticien de recherche en chef et de directeur logisticien de recherche " sont remplacés par les termes " et de logisticien de recherche en chef. " ;
2° un alinéa, rédigé comme suit, est inséré entre les alinéas 4 et 5 : " Le rang D comprend le grade de directeur logisticien de recherche ".
1° à l'alinéa 4, les termes ", de logisticien de recherche en chef et de directeur logisticien de recherche " sont remplacés par les termes " et de logisticien de recherche en chef. " ;
2° un alinéa, rédigé comme suit, est inséré entre les alinéas 4 et 5 : " Le rang D comprend le grade de directeur logisticien de recherche ".
Art.5. Artikel 46 van hetzelfde koninklijk besluit wordt hersteld als volgt:
"Artikel 46. Vastbenoemde leden van het wetenschappelijk personeel die zijn aangewezen als mandataris als ambtenaar-generaal of daarmee gelijkgesteld binnen een overheidsdienst van de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap en de van hen afhankelijke overheidsinstellingen, worden van rechtswege met verlof gestuurd voor de uitoefening van een mandaat voor de hele duur van het mandaat.
Dit verlof is onbetaald en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.".
"Artikel 46. Vastbenoemde leden van het wetenschappelijk personeel die zijn aangewezen als mandataris als ambtenaar-generaal of daarmee gelijkgesteld binnen een overheidsdienst van de Federale Staat, een Gewest of een Gemeenschap en de van hen afhankelijke overheidsinstellingen, worden van rechtswege met verlof gestuurd voor de uitoefening van een mandaat voor de hele duur van het mandaat.
Dit verlof is onbetaald en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.".
Art.5. L'article 46 du même arrêté royal est rétabli dans la formulation suivante :
" Article 46. Les membres du personnel scientifique nommés à titre définitif désignés comme mandataires en tant que fonctionnaire général ou assimilé au sein d'un service public de l'Etat fédéral, d'une Région ou d'une Communauté et des organismes publics qui en dépendent, sont placés d'office en congé pour l'exercice d'un mandat pendant toute la durée de celui-ci.
Ce congé est non rémunéré et assimilé à une période d'activité de service. ".
" Article 46. Les membres du personnel scientifique nommés à titre définitif désignés comme mandataires en tant que fonctionnaire général ou assimilé au sein d'un service public de l'Etat fédéral, d'une Région ou d'une Communauté et des organismes publics qui en dépendent, sont placés d'office en congé pour l'exercice d'un mandat pendant toute la durée de celui-ci.
Ce congé est non rémunéré et assimilé à une période d'activité de service. ".
Art.6. Artikel 47 van hetzelfde besluit wordt hersteld als volgt:
"Artikel 47. De raad van bestuur kan een verlof toekennen aan de vastbenoemde leden van het wetenschappelijk personeel voor de volgende opdrachten, als deze regelmatig en doorlopend wordt uitgevoerd:
1° bij de diensten, commissies, raden en examencommissies van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met onderwijs of de psycho-medisch-sociale centra, bij de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs en bij de ministeriële kabinetten van de Franse Gemeenschap of
2° bij een representatieve organisatie van inrichtende machten voor het onderwijs erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of bij de autonome inrichtende macht van het georganiseerde onderwijs of
3° bij een oudervereniging of een studentenvereniging erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of
4° in het kader van een pedagogisch specifiek programma of in direct verband met het onderwijs beslist door de Regering of de Raad van de Franse Gemeenschap of
5° binnen het kabinet van een minister of een Staatssecretaris van de Federale Staat, in het kabinet van de minister-president of een minister van een Gewest, van een andere Gemeenschap dan de Franse Gemeenschap, in het kabinet van een Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in het kabinet van een lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of
6° bij een erkende fractie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raden of Vergaderingen van de Gemeenschappen of de Gewesten of
7° binnen het kabinet van de Koning of
8° binnen een inrichting, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap.
Dit verlof is betaald en wordt gelijkgesteld met een dienstperiode.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen die aan de personeelsleden worden toegekend, worden echter elk kwartaal door de Universiteit teruggevorderd van de werkgever, de instelling, het kabinet of de fractie waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd.
De raad van bestuur kan een bijdrage vaststellen die overeenkomt met een percentage van de wedde.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen, alsook de bijdrage, moeten terugbetaald worden aan de Universiteit binnen zes weken vanaf de datum van de verzending van de aangifte van schuldvordering.
Bij gebreke van betaling binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn zendt de Universiteit de debiteur een ingebrekestelling bij aangetekend schrijven.
Als de gevorderde bedragen niet binnen 15 dagen na de ingebrekestelling worden terugbetaald, wordt het verlof wegens opdracht automatisch beëindigd.".
"Artikel 47. De raad van bestuur kan een verlof toekennen aan de vastbenoemde leden van het wetenschappelijk personeel voor de volgende opdrachten, als deze regelmatig en doorlopend wordt uitgevoerd:
1° bij de diensten, commissies, raden en examencommissies van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met onderwijs of de psycho-medisch-sociale centra, bij de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs en bij de ministeriële kabinetten van de Franse Gemeenschap of
2° bij een representatieve organisatie van inrichtende machten voor het onderwijs erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of bij de autonome inrichtende macht van het georganiseerde onderwijs of
3° bij een oudervereniging of een studentenvereniging erkend door de Regering van de Franse Gemeenschap of
4° in het kader van een pedagogisch specifiek programma of in direct verband met het onderwijs beslist door de Regering of de Raad van de Franse Gemeenschap of
5° binnen het kabinet van een minister of een Staatssecretaris van de Federale Staat, in het kabinet van de minister-president of een minister van een Gewest, van een andere Gemeenschap dan de Franse Gemeenschap, in het kabinet van een Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in het kabinet van een lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie, van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of
6° bij een erkende fractie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raden of Vergaderingen van de Gemeenschappen of de Gewesten of
7° binnen het kabinet van de Koning of
8° binnen een inrichting, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap.
Dit verlof is betaald en wordt gelijkgesteld met een dienstperiode.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen die aan de personeelsleden worden toegekend, worden echter elk kwartaal door de Universiteit teruggevorderd van de werkgever, de instelling, het kabinet of de fractie waarvoor de opdracht wordt uitgevoerd.
De raad van bestuur kan een bijdrage vaststellen die overeenkomt met een percentage van de wedde.
De wedde plus alle vergoedingen en toelagen, alsook de bijdrage, moeten terugbetaald worden aan de Universiteit binnen zes weken vanaf de datum van de verzending van de aangifte van schuldvordering.
Bij gebreke van betaling binnen de in het vijfde lid bedoelde termijn zendt de Universiteit de debiteur een ingebrekestelling bij aangetekend schrijven.
Als de gevorderde bedragen niet binnen 15 dagen na de ingebrekestelling worden terugbetaald, wordt het verlof wegens opdracht automatisch beëindigd.".
Art.6. L'article 47 du même arrêté est rétabli dans la formulation suivante :
" Article 47. Le conseil d'administration peut accorder aux membres du personnel scientifique nommés à titre définitif un congé pour les missions suivantes, si celle-ci s'accomplit de manière régulière et continue :
1° auprès des services, commissions, conseils et jurys du Gouvernement de la Communauté française, chargés de l'enseignement ou des centres psycho-médico-sociaux, auprès de l'Académie de recherche et d'enseignement supérieur et auprès des cabinets ministériels de la Communauté française ou
2° auprès d'une organisation représentative de pouvoirs organisateurs d'enseignement agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou du pouvoir organisateur autonome de l'enseignement organisé ou
3° auprès d'une association de parents ou d'étudiants agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou
4° dans le cadre d'un programme spécifique à vocation pédagogique ou en relation directe avec l'enseignement décidé par le Gouvernement ou le Conseil de la Communauté française ou
5° au sein du cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat de l'Etat fédéral, dans le cabinet du ministre-président ou d'un ministre d'une Région, d'une Communauté autre que la Communauté française, dans le cabinet d'un secrétaire d'Etat de la Région de Bruxelles-Capitale ou dans le cabinet d'un membre du Collège de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune ou
6° auprès d'un groupe politique reconnu de la Chambre des représentants, du Sénat ou des Conseils ou Assemblées des Communautés ou des Régions ou
7° au sein du cabinet du Roi ou
8° au sein d'un établissement organisé ou subventionné par la Communauté flamande ou la Communauté germanophone.
Ce congé est rémunéré et assimilé à une période de service.
Toutefois, le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations allouées aux membres du personnel est récupéré trimestriellement par l'Université auprès de l'employeur, de l'organisme, du cabinet ou du groupe politique auprès duquel la mission est exercée.
Le conseil d'administration peut fixer une redevance correspondant à un pourcentage du traitement.
Le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations ainsi que de la redevance doit être remboursé à l'Université dans les six semaines à dater de l'envoi de la déclaration de créance.
A défaut de paiement dans le délai visé à l'alinéa 5, l'Université adresse par voie recommandée une mise en demeure au débiteur.
L'absence de remboursement des sommes réclamées dans un délai de 15 jours à dater de la mise en demeure emporte de plein droit la cessation du congé pour mission. ".
" Article 47. Le conseil d'administration peut accorder aux membres du personnel scientifique nommés à titre définitif un congé pour les missions suivantes, si celle-ci s'accomplit de manière régulière et continue :
1° auprès des services, commissions, conseils et jurys du Gouvernement de la Communauté française, chargés de l'enseignement ou des centres psycho-médico-sociaux, auprès de l'Académie de recherche et d'enseignement supérieur et auprès des cabinets ministériels de la Communauté française ou
2° auprès d'une organisation représentative de pouvoirs organisateurs d'enseignement agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou du pouvoir organisateur autonome de l'enseignement organisé ou
3° auprès d'une association de parents ou d'étudiants agréée par le Gouvernement de la Communauté française ou
4° dans le cadre d'un programme spécifique à vocation pédagogique ou en relation directe avec l'enseignement décidé par le Gouvernement ou le Conseil de la Communauté française ou
5° au sein du cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat de l'Etat fédéral, dans le cabinet du ministre-président ou d'un ministre d'une Région, d'une Communauté autre que la Communauté française, dans le cabinet d'un secrétaire d'Etat de la Région de Bruxelles-Capitale ou dans le cabinet d'un membre du Collège de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune ou
6° auprès d'un groupe politique reconnu de la Chambre des représentants, du Sénat ou des Conseils ou Assemblées des Communautés ou des Régions ou
7° au sein du cabinet du Roi ou
8° au sein d'un établissement organisé ou subventionné par la Communauté flamande ou la Communauté germanophone.
Ce congé est rémunéré et assimilé à une période de service.
Toutefois, le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations allouées aux membres du personnel est récupéré trimestriellement par l'Université auprès de l'employeur, de l'organisme, du cabinet ou du groupe politique auprès duquel la mission est exercée.
Le conseil d'administration peut fixer une redevance correspondant à un pourcentage du traitement.
Le traitement augmenté de toutes les indemnités et allocations ainsi que de la redevance doit être remboursé à l'Université dans les six semaines à dater de l'envoi de la déclaration de créance.
A défaut de paiement dans le délai visé à l'alinéa 5, l'Université adresse par voie recommandée une mise en demeure au débiteur.
L'absence de remboursement des sommes réclamées dans un délai de 15 jours à dater de la mise en demeure emporte de plein droit la cessation du congé pour mission. ".
Art.7. In de bijlage bij hetzelfde koninklijk besluit, in de Franse tekst, worden de woorden "Directeur logisticien de recherche" in de rechterkolom onder rang C geschrapt en wordt een "Rang D" aan het einde van de tabel toegevoegd waaronder de woorden "Directeur logisticien de recherche" worden ingevoegd in de rechterkolom.
Art.7. A l'annexe du même arrêté royal, sont supprimés les termes " Directeur logisticien de recherche " dans la colonne de droite en dessous du rang C et est ajouté en fin de tableau un " Rang D " en dessous duquel sont insérés dans la colonne de droite les termes " Directeur logisticien de recherche ".
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat
CHAPITRE 3. - Disposition modifiant l'arrêté royal du 21 avril 1965 portant statut pécuniaire du personnel scientifique de l'Etat
Art.8. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt:
"RANG D
Directeur-onderzoekslogistieker
Met ingang van 1 december 2010:
39.465,95 euro - 54.180,54
11 tweejaarlijkse verhogingen van 1.337,69 euro".
"RANG D
Directeur-onderzoekslogistieker
Met ingang van 1 december 2010:
39.465,95 euro - 54.180,54
11 tweejaarlijkse verhogingen van 1.337,69 euro".
Art.8. L'article 3 de l'arrêté royal du 21 avril 1965 portant statut pécuniaire du personnel scientifique de l'Etat est complété par un alinéa rédigé comme suit :
" RANG D
Directeur logisticien de recherche
Avec effet au 1er décembre 2010 :
39.465,95 euros - 54.180,54
11 biennales de 1.337,69 euros ".
" RANG D
Directeur logisticien de recherche
Avec effet au 1er décembre 2010 :
39.465,95 euros - 54.180,54
11 biennales de 1.337,69 euros ".
HOOFDSTUK 4. - Bepaling tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 november 1971 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling voor het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap
CHAPITRE 4. - Disposition modifiant l'arrêté royal du 5 novembre 1971 portant le statut pécuniaire du personnel de direction et attaché, du personnel administratif, personnel adjoint à la recherche, personnel de gestion, puéricultrices, surveillants des travaux et dessinateurs, du personnel paramédical et du personnel spécialisé des universités et faculté universitaire de la Communauté française
Art.9. Artikel 13, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 5 november 1971 tot vaststelling van de bezoldigingsregeling voor het bestuurs- en toegevoegd personeel, het administratief personeel, het hulppersoneel voor onderzoek, het beheerspersoneel, de kinderverzorgsters, werkopzichters en tekenaars, het paramedisch en gespecialiseerd personeel van de universiteiten en universitaire faculteit van de Franse Gemeenschap wordt aangevuld met de volgende zin:
"Deze maximale duur wordt verlengd tot tien jaar voor elke nieuwe indiensttreding vanaf 1 januari 2025."
"Deze maximale duur wordt verlengd tot tien jaar voor elke nieuwe indiensttreding vanaf 1 januari 2025."
Art.9. L'article 13, alinéa 5, de l'arrêté royal du 5 novembre 1971 portant le statut pécuniaire du personnel de direction et attaché, du personnel administratif, personnel adjoint à la recherche, personnel de gestion, puéricultrices, surveillants des travaux et dessinateurs, du personnel paramédical et du personnel spécialisé des universités et faculté universitaire de la Communauté française est complété par la phrase rédigée comme suit :
" Cette durée maximale est portée à dix ans pour toute nouvelle entrée en fonction à partir du 1er janvier 2025. "
" Cette durée maximale est portée à dix ans pour toute nouvelle entrée en fonction à partir du 1er janvier 2025. "
HOOFDSTUK 5. - Bepaling tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen
CHAPITRE 5. - Disposition modifiant l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements
Art.10. Artikel 14, § 3, van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt aangevuld met een lid, luidend als volgt:
"In het in het eerste lid bedoelde geval wordt, indien het verlof betrekking heeft op een personeelslid dat in het volgende academiejaar opnieuw als tijdelijk personeelslid voor bepaalde of onbepaalde tijd zal worden aangesteld, dit verlof verlengd tijdens de jaarlijkse zomervakantie en voortgezet tot de vooravond van het volgende academiejaar.".
"In het in het eerste lid bedoelde geval wordt, indien het verlof betrekking heeft op een personeelslid dat in het volgende academiejaar opnieuw als tijdelijk personeelslid voor bepaalde of onbepaalde tijd zal worden aangesteld, dit verlof verlengd tijdens de jaarlijkse zomervakantie en voortgezet tot de vooravond van het volgende academiejaar.".
Art.10. L'article 14, § 3, de l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements est complété par un alinéa rédigé comme suit :
" Dans le cas visé à l'alinéa 1er, lorsque le congé concerne un membre du personnel qui sera reconduit en qualité de temporaire à durée déterminée ou indéterminée lors de l'année académique suivante, ledit congé est prolongé durant la période des congés annuels de vacances d'été et se poursuit jusqu'à la veille de l'année académique suivante. ".
" Dans le cas visé à l'alinéa 1er, lorsque le congé concerne un membre du personnel qui sera reconduit en qualité de temporaire à durée déterminée ou indéterminée lors de l'année académique suivante, ledit congé est prolongé durant la période des congés annuels de vacances d'été et se poursuit jusqu'à la veille de l'année académique suivante. ".
HOOFDSTUK 6. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
CHAPITRE 6. - Dispositions modifiant le décret du 24 juillet 1997 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation des Hautes Ecoles organisées ou subventionnées par la Communauté française
Art.11. Artikel 95 van het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt aangevuld met drie leden, luidend als volgt:
"In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof;
2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming:
a) moederschapsverlof;
b) vaderschapsverlof;
c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
8° profylactisch verlof;
9° verlof voor loopbaanonderbreking:
a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
In het in het tweede lid bedoelde geval moet het verzoek in alle gevallen bij de inrichtende macht worden ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanwijzing van de docent in een te begeven betrekking die is gepubliceerd in de functie en de te geven cursussen. De inrichtende macht deelt zijn antwoord mee aan het personeelslid voor het begin van het academiejaar. Bij weigering motiveert de inrichtende macht zijn beslissing.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking is verleend, nog steeds in een van de in het tweede lid bedoelde administratieve situaties of in een nieuwe in het tweede lid bedoelde administratieve situatie bevindt, kan hij een nieuw verzoek indienen, overeenkomstig de procedure bedoeld in het derde lid.".
"In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof;
2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming:
a) moederschapsverlof;
b) vaderschapsverlof;
c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
8° profylactisch verlof;
9° verlof voor loopbaanonderbreking:
a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
In het in het tweede lid bedoelde geval moet het verzoek in alle gevallen bij de inrichtende macht worden ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanwijzing van de docent in een te begeven betrekking die is gepubliceerd in de functie en de te geven cursussen. De inrichtende macht deelt zijn antwoord mee aan het personeelslid voor het begin van het academiejaar. Bij weigering motiveert de inrichtende macht zijn beslissing.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking is verleend, nog steeds in een van de in het tweede lid bedoelde administratieve situaties of in een nieuwe in het tweede lid bedoelde administratieve situatie bevindt, kan hij een nieuw verzoek indienen, overeenkomstig de procedure bedoeld in het derde lid.".
Art.11. L'article 95 du décret du 24 juillet 1997 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation des Hautes Ecoles organisées ou subventionnées par la Communauté française est complété par trois alinéas rédigés comme suit :
"Par dérogation à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
1° congé de maladie de longue durée ;
2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité :
a) congé de maternité ;
b) congé de paternité ;
c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
8° congé prophylactique ;
9° congé pour interruption de carrière :
a) pour donner des soins palliatifs ;
b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ".
"Par dérogation à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
1° congé de maladie de longue durée ;
2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité :
a) congé de maternité ;
b) congé de paternité ;
c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
8° congé prophylactique ;
9° congé pour interruption de carrière :
a) pour donner des soins palliatifs ;
b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ".
Art.12. Artikel 189 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met drie leden, luidend als volgt:
"In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof;
2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming;
a) moederschapsverlof;
b) vaderschapsverlof;
c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
8° profylactisch verlof;
9° verlof voor loopbaanonderbreking:
a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ".
"In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof;
2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming;
a) moederschapsverlof;
b) vaderschapsverlof;
c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
8° profylactisch verlof;
9° verlof voor loopbaanonderbreking:
a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ".
Art.12. L'article 189 du même décret est complété par trois alinéas rédigés comme suit :
" Par dérogation à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
1° congé de maladie de longue durée ;
2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité ;
a) congé de maternité ;
b) congé de paternité ;
c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
8° congé prophylactique ;
9° congé pour interruption de carrière :
a) pour donner des soins palliatifs ;
b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ".
" Par dérogation à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
1° congé de maladie de longue durée ;
2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité ;
a) congé de maternité ;
b) congé de paternité ;
c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
8° congé prophylactique ;
9° congé pour interruption de carrière :
a) pour donner des soins palliatifs ;
b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ".
Art.13. Artikel 268 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met drie leden, luidend als volgt:
"In afwijking van het geval in het eerste lid, 14°, kan aan het personeelslid, mits toestemming van zijn inrichtende macht, een bijkomend academiejaar worden toegekend om het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap te behalen, indien hij uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen die verband houden met één van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof ;
2° arbeidsongeschiktheid als gevolg van een beroepsziekte ;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
4° verlof voor verminderde prestaties in geval van beroepsziekte ;
5° verlof voor verminderde prestaties bij een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
6° zwangerschapsverlof en maatregelen ter bescherming van het zwangerschap :
a) zwangerschapsverlof ;
b) vaderschapsverlof ;
c) maatregelen voor de verwijdering van zwangere en borstvoedende vrouwen;
7° opvangverlof voor adoptie of officieuze voogdij ;
8° profylactisch verlof ;
9° verlof voor loopbaanonderbreking :
a) voor palliatieve zorg;
b) voor de hulp of verzorging van een lid van het gezin of familie tot in de tweede graad, dat aan een ernstige ziekte lijdt ;
c) bij de geboorte of adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het vervullen van burgerlijke plichten die door de wetgever zijn opgelegd.
In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ".
"In afwijking van het geval in het eerste lid, 14°, kan aan het personeelslid, mits toestemming van zijn inrichtende macht, een bijkomend academiejaar worden toegekend om het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap te behalen, indien hij uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen die verband houden met één van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof ;
2° arbeidsongeschiktheid als gevolg van een beroepsziekte ;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
4° verlof voor verminderde prestaties in geval van beroepsziekte ;
5° verlof voor verminderde prestaties bij een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
6° zwangerschapsverlof en maatregelen ter bescherming van het zwangerschap :
a) zwangerschapsverlof ;
b) vaderschapsverlof ;
c) maatregelen voor de verwijdering van zwangere en borstvoedende vrouwen;
7° opvangverlof voor adoptie of officieuze voogdij ;
8° profylactisch verlof ;
9° verlof voor loopbaanonderbreking :
a) voor palliatieve zorg;
b) voor de hulp of verzorging van een lid van het gezin of familie tot in de tweede graad, dat aan een ernstige ziekte lijdt ;
c) bij de geboorte of adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het vervullen van burgerlijke plichten die door de wetgever zijn opgelegd.
In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ".
Art.13. L'article 268 du même décret est complété par trois alinéas rédigés comme suit :
" Par dérogation au cas à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
1° congé de maladie de longue durée ;
2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité :
a) congé de maternité ;
b) congé de paternité ;
c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
8° congé prophylactique ;
9° congé pour interruption de carrière :
a) pour donner des soins palliatifs ;
b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ".
" Par dérogation au cas à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
1° congé de maladie de longue durée ;
2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité :
a) congé de maternité ;
b) congé de paternité ;
c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
8° congé prophylactique ;
9° congé pour interruption de carrière :
a) pour donner des soins palliatifs ;
b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ".
HOOFDSTUK 7. - Bepaling tot wijziging van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs
CHAPITRE 7. - Disposition modifiant le décret du 17 mai 1999 relatif à l'enseignement supérieur artistique
Art.14. In artikel 1, § 2, van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, worden de woorden " techniek voor de verspreiding" vervangen door de woorden "technieken voor de verspreiding".
Art.14. A l'article 1er, § 2, du décret du 17 mai 1999 relatif à l'enseignement supérieur artistique, les mots "technique de diffusion" sont remplacés par les mots "techniques de diffusion".
HOOFDSTUK 8. - Bepaling tot wijziging van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten)
CHAPITRE 8. - Disposition modifiant le décret du 20 décembre 2001 fixant les règles spécifiques à l'Enseignement supérieur artistique organisé en Ecoles supérieures des Arts (organisation, financement, encadrement, statut des personnels, droits et devoirs des étudiants)
Art.15. In artikel 2, § 1, 4°, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), worden de woorden "techniek voor de verspreiding" vervangen door de woorden "technieken voor de verspreiding".
Art.15. A l'article 2, § 1er, 4°, du décret du 20 décembre 2001 fixant les règles spécifiques à l'Enseignement supérieur artistique organisé en Ecoles supérieures des Arts (organisation, financement, encadrement, statut des personnels, droits et devoirs des étudiants), les mots "technique de diffusion" sont remplacés par les mots "techniques de diffusion".
HOOFDSTUK 9. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 24 januari 2013 houdende oprichting van het ambt van onderzoekslogistieker binnen de universiteiten in de Franse Gemeenschap
CHAPITRE 9. - Disposition modifiant le décret du 24 janvier 2013 portant création de la fonction de logisticien de recherche au sein des universités en Communauté française
Art.16. In het decreet van 24 januari 2013 houdende oprichting van het ambt van onderzoekslogistieker binnen de universiteiten in de Franse Gemeenschap wordt een artikel 23/1 ingevoegd, luidend als volgt:
"Artikel 23/1 - In afwijking van de artikelen 7 en 12 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel, behouden de personeelsleden bedoeld in artikel 22 het geheel van hun geldelijke anciënniteit die in hun vorige ambt was toegestaan.
"Artikel 23/1 - In afwijking van de artikelen 7 en 12 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel, behouden de personeelsleden bedoeld in artikel 22 het geheel van hun geldelijke anciënniteit die in hun vorige ambt was toegestaan.
Art.16. Dans le décret du 24 janvier 2013 portant création de la fonction de logisticien de recherche au sein des universités en Communauté française, il est inséré un article 23/1 rédigé comme suit :
"Article 23/1.- Par dérogation aux articles 7 et 12 de l'arrêté royal du 21 avril 1965 portant statut pécuniaire du personnel scientifique, les membres du personnel visés à l'article 22 conservent l'entièreté de leur ancienneté pécuniaire admise dans leur fonction antérieure.".
"Article 23/1.- Par dérogation aux articles 7 et 12 de l'arrêté royal du 21 avril 1965 portant statut pécuniaire du personnel scientifique, les membres du personnel visés à l'article 22 conservent l'entièreté de leur ancienneté pécuniaire admise dans leur fonction antérieure.".
HOOFDSTUK 10. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies
CHAPITRE 10. - Dispositions modifiant le décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études
Art.17. In artikel 82, § 3, vierde lid, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zin "De overeenkomst inzake gezamenlijke diplomering bepaalt inzonderheid :" wordt vervangen door de zin "De overeenkomst inzake gezamenlijke diplomering bepaalt ten minste :". ;
2° dit lid wordt aangevuld door een littera, luidend als volgt : "10° de referentiedienst(en) voor opvang en begeleiding en, in voorkomend geval, de eventuele nadere regels voor samenwerking tussen deze diensten, alsook de nadere regels voor het opstellen, uitvoeren en opvolgen van het (de) geïndividualiseerde begeleidingsplan(nen) voor elke begunstigde student in de zin van artikel 1 littera 4° /1 van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor studenten met een handicap.".
1° de zin "De overeenkomst inzake gezamenlijke diplomering bepaalt inzonderheid :" wordt vervangen door de zin "De overeenkomst inzake gezamenlijke diplomering bepaalt ten minste :". ;
2° dit lid wordt aangevuld door een littera, luidend als volgt : "10° de referentiedienst(en) voor opvang en begeleiding en, in voorkomend geval, de eventuele nadere regels voor samenwerking tussen deze diensten, alsook de nadere regels voor het opstellen, uitvoeren en opvolgen van het (de) geïndividualiseerde begeleidingsplan(nen) voor elke begunstigde student in de zin van artikel 1 littera 4° /1 van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor studenten met een handicap.".
Art.17. A l'article 82, § 3, alinéa 4, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, les modifications suivantes sont apportées :
1° la phrase "La convention de codiplômation fixe notamment :" est remplacée par la phrase "La convention de codiplômation fixe au minimum :" ;
2° cet alinéa est complété par un littera rédigé comme suit :
" 10° le ou les service(s) d'accueil et d'accompagnement référent(s) et, s'il échet, les éventuelles modalités de collaboration entre eux, ainsi que les modalités d'élaboration, de mise en oeuvre et de suivi du ou des plan(s) d'accompagnement individualisé de chaque étudiant bénéficiaire au sens de l'article premier littera 4° /1 du décret du 30 janvier 2014 relatif à l'enseignement supérieur inclusif pour les étudiants en situation de handicap.".
1° la phrase "La convention de codiplômation fixe notamment :" est remplacée par la phrase "La convention de codiplômation fixe au minimum :" ;
2° cet alinéa est complété par un littera rédigé comme suit :
" 10° le ou les service(s) d'accueil et d'accompagnement référent(s) et, s'il échet, les éventuelles modalités de collaboration entre eux, ainsi que les modalités d'élaboration, de mise en oeuvre et de suivi du ou des plan(s) d'accompagnement individualisé de chaque étudiant bénéficiaire au sens de l'article premier littera 4° /1 du décret du 30 janvier 2014 relatif à l'enseignement supérieur inclusif pour les étudiants en situation de handicap.".
Art.18. In artikel 83, § 1, eerste lid, 25°, van hetzelfde decreet worden de woorden "Vertoningskunsten en techniek van de verspreiding en de communicatie" vervangen door de woorden "Vertoningskunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie".
Art.18. A l'article 83, § 1er, alinéa 1er, 25°, du même décret, les mots " Arts du spectacle et technique de diffusion et de communication " sont remplacés par les mots " Arts du spectacle et techniques de diffusion et de communication ".
Art. 19. In bijlage III.4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de regel
1° de regel
Art. 19. Dans l'annexe III.4 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
1° la ligne
1° la ligne
| 7 | U | M | Master in de rechten | UCL, UNamur | 52 |
wordt vervangen door de regel
| 7 | U | M | Master en droit | UCL, UNamur | 52 |
est remplacée par la ligne
| 7 | U | M | Master in de rechten | UCL, UNamur | 25 |
2° de regel
| 7 | U | M | Master en droit | UCL, UNamur | 25 |
2° la ligne
| 20 | U | M | Master in de stedenbouw en territoriale ontwikkeling | UMons, ULB | 52 |
wordt vervangen door de regel
| 20 | U | M | Master en urbanisme et développement territorial | UMons, ULB | 52 |
est remplacée par la ligne
| 20 | U | M | Master in de stedenbouw en territoriale ontwikkeling | UMons, ULB | 52, 21, 53 |
3° de regel
| 20 | U | M | Master en urbanisme et développement territorial | UMons, ULB | 52, 21, 53 |
3° la ligne
| 20 | U | MS | Master specialisatie in territoriaal en stedelijk management | ULB, UMONS | 52 |
wordt ingevoegd na de regel
| 20 | U | MS | Master de spécialisation en management territorial et urbain | ULB, UMONS | 52 |
est insérée après la ligne
| 20 | U | M | Master in de stedenbouw en territoriale ontwikkeling | UMons, ULB | 52, 21, 53 |
| 20 | U | M | Master en urbanisme et développement territorial | UMons, ULB | 52, 21, 53 |
Art.21. Bijlage III.1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door bijlage 2 van dit decreet.
Art. 20. L'annexe II du même décret est remplacée par l'annexe première du présent décret.
Art.22. Bijlage III.2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door bijlage 3 van dit decreet.
Art.22. L'annexe III.2 du même décret est remplacée par l'annexe 3 du présent décret.
Art.23. Bijlage III.3 van hetzelfde decreet wordt vervangen door bijlage 4 van dit decreet.
Art.23. L'annexe III.3 du même décret est remplacée par l'annexe 4 du présent décret.
Art.24. Bijlage III.4 van hetzelfde decreet wordt vervangen door bijlage 5 van dit decreet.
Art.24. L'annexe III.4 du même décret, est remplacée par l'annexe 5 du présent décret.
Art.25. Bijlage III.5 van hetzelfde decreet wordt vervangen door bijlage 6 van dit decreet.
Art. 24. L'annexe III.4 du même décret, est remplacée par l'annexe 5 du présent décret.
Art. 25. Bijlage III.5 van hetzelfde decreet wordt vervangen door bijlage 6 van dit decreet.
Art. 25. L'annexe III.5 du même décret est remplacée par l'annexe 6 du présent décret.
HOOFDSTUK 11. - Bepalingen tot wijziging van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor studenten met een handicap
CHAPITRE 11. - Dispositions modifiant le décret du 30 janvier 2014 relatif à l'enseignement supérieur inclusif pour les étudiants en situation de handicap
Art.27. In artikel 6, tweede lid, 2°, van het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs voor studenten met een handicap worden de woorden "daterend uit minder dan één jaar" vervangen door de woorden "daterend uit minder dan twee jaar".
Art.27. A l'article 6, alinéa 2, 2°, du décret du 30 janvier 2014 relatif à l'enseignement supérieur inclusif pour les étudiants en situation de handicap, les mots " datant de moins d'un an " sont remplacés par les mots " datant de moins de deux ans ".
Art.28. In artikel 7 van hetzelfde decreet wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een lid ingevoegd, luidend als volgt:
"In het geval van gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82, § 3, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt de beslissing over de aanvraag tot erkenning van een handicap genomen door de academische autoriteiten van de referentie-instelling. Deze erkenning geldt ook voor alle partnerinstellingen in de gezamenlijke diplomering. ".
"In het geval van gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82, § 3, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt de beslissing over de aanvraag tot erkenning van een handicap genomen door de academische autoriteiten van de referentie-instelling. Deze erkenning geldt ook voor alle partnerinstellingen in de gezamenlijke diplomering. ".
Art.28. Dans l'article 7 du même décret, un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
" En cas de co-diplômation visée l'article 82, § 3, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, la décision relative à la demande de reconnaissance de handicap est prise par les autorités académiques de l'établissement référent. Cette reconnaissance vaut également pour l'ensemble des établissements partenaires à la co-diplômation. ".
" En cas de co-diplômation visée l'article 82, § 3, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, la décision relative à la demande de reconnaissance de handicap est prise par les autorités académiques de l'établissement référent. Cette reconnaissance vaut également pour l'ensemble des établissements partenaires à la co-diplômation. ".
Art. 28. In artikel 7 van hetzelfde decreet wordt tussen het eerste lid en het tweede lid een lid ingevoegd, luidend als volgt:
"In het geval van gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82, § 3, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt de beslissing over de aanvraag tot erkenning van een handicap genomen door de academische autoriteiten van de referentie-instelling. Deze erkenning geldt ook voor alle partnerinstellingen in de gezamenlijke diplomering. ".
"In het geval van gezamenlijke diplomering bedoeld in artikel 82, § 3, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt de beslissing over de aanvraag tot erkenning van een handicap genomen door de academische autoriteiten van de referentie-instelling. Deze erkenning geldt ook voor alle partnerinstellingen in de gezamenlijke diplomering. ".
Art. 28. Dans l'article 7 du même décret, un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
" En cas de co-diplômation visée l'article 82, § 3, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, la décision relative à la demande de reconnaissance de handicap est prise par les autorités académiques de l'établissement référent. Cette reconnaissance vaut également pour l'ensemble des établissements partenaires à la co-diplômation. ".
" En cas de co-diplômation visée l'article 82, § 3, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, la décision relative à la demande de reconnaissance de handicap est prise par les autorités académiques de l'établissement référent. Cette reconnaissance vaut également pour l'ensemble des établissements partenaires à la co-diplômation. ".
Art. 29. In artikel 24 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid worden de woorden " Per categorie " vervangen door de woorden " Voor de categorieën 2° tot 10° " ;
2° in het vierde lid worden de woorden "punctueel of permanent" toegevoegd tussen de woorden "uitnodigen" en "elke persoon" en wordt het lid aangevuld met de zin "Het uitgenodigde lid heeft een raadgevende stem".
1° in het tweede lid worden de woorden " Per categorie " vervangen door de woorden " Voor de categorieën 2° tot 10° " ;
2° in het vierde lid worden de woorden "punctueel of permanent" toegevoegd tussen de woorden "uitnodigen" en "elke persoon" en wordt het lid aangevuld met de zin "Het uitgenodigde lid heeft een raadgevende stem".
Art. 29. A l'article 24 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
1° à l'alinéa 2, les mots " Par catégorie " sont remplacés par " Pour les catégories 2° à 10° " ;
2° à l'alinéa 4, les mots " de façon ponctuelle ou permanente " sont ajoutés entre les mots " inviter " et " toute personne " et l'alinéa est complété par la phrase " Le membre invité dispose d'une voix consultative ".
1° à l'alinéa 2, les mots " Par catégorie " sont remplacés par " Pour les catégories 2° à 10° " ;
2° à l'alinéa 4, les mots " de façon ponctuelle ou permanente " sont ajoutés entre les mots " inviter " et " toute personne " et l'alinéa est complété par la phrase " Le membre invité dispose d'une voix consultative ".
Art. 30. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden het derde lid en het vierde lid vervangen als volgt:
"Als een mandaat vóór het einde van zijn periode wordt verlaten, voleindigt de plaatsvervanger het betrokken mandaat.
Elk lid dat de hoedanigheid verliest op grond waarvan hij of zij is benoemd, houdt op lid te zijn van de Commissie voor het inclusief hoger onderwijs. ".
"Als een mandaat vóór het einde van zijn periode wordt verlaten, voleindigt de plaatsvervanger het betrokken mandaat.
Elk lid dat de hoedanigheid verliest op grond waarvan hij of zij is benoemd, houdt op lid te zijn van de Commissie voor het inclusief hoger onderwijs. ".
Art. 30. A l'article 25 du même décret, les alinéas 3 et 4 sont remplacés par ce qui suit :
" En cas de vacances avant l'expiration d'un mandat, le suppléant achève ledit mandat.
Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, cesse de faire partie de la Commission de l'Enseignement supérieur inclusif. ".
" En cas de vacances avant l'expiration d'un mandat, le suppléant achève ledit mandat.
Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, cesse de faire partie de la Commission de l'Enseignement supérieur inclusif. ".
Art.31. In het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies, wordt artikel 5, § 3 vervangen als volgt: "De student die is ingeschreven in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 60 studiepunten, voldoet niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden als een van de volgende hypotheses van toepassing is:
Art.31. Dans le décret du 11 avril 2014 adaptant le financement des établissements d'enseignement supérieur à la nouvelle organisation des études, l'article 5, § 3, est remplacé comme suit : " L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 60 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
Art. 31. In het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies, wordt artikel 5, § 3 vervangen als volgt: "De student die is ingeschreven in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 60 studiepunten, voldoet niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden als een van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 60 studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van die van het aanvullend programma;
2° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met maximum 30 studiepunten, heeft hij na drie inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na vier inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 120 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma zoals bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na vijf inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na zes inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 180 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° na zes inschrijvingen in de tweede cyclus ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, ofwel in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, heeft hij 180 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na zeven inschrijvingen in de tweede cyclus alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
5° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 dat meer dan 30 studiepunten telt, heeft hij na acht inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 60 studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van die van het aanvullend programma;
2° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met maximum 30 studiepunten, heeft hij na drie inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na vier inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 120 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma zoals bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na vijf inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na zes inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 180 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° na zes inschrijvingen in de tweede cyclus ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, ofwel in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, heeft hij 180 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na zeven inschrijvingen in de tweede cyclus alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
5° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 dat meer dan 30 studiepunten telt, heeft hij na acht inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
Art. 31. Dans le décret du 11 avril 2014 adaptant le financement des établissements d'enseignement supérieur à la nouvelle organisation des études, l'article 5, § 3, est remplacé comme suit : " L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 60 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont ceux du programme complémentaire ;
2° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de trois inscriptions dans le deuxième cycle ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 120 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de cinq inscriptions dans le deuxième cycle ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 180 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 180 crédits de son cursus ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de sept inscriptions dans le deuxième cycle ;
5° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de huit inscriptions dans le deuxième cycle.
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont ceux du programme complémentaire ;
2° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de trois inscriptions dans le deuxième cycle ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 120 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de cinq inscriptions dans le deuxième cycle ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 180 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 180 crédits de son cursus ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de sept inscriptions dans le deuxième cycle ;
5° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de huit inscriptions dans le deuxième cycle.
Art.32. Artikel 2 van het decreet van 17 juli 2020 tot vaststelling van de financierbaarheid van de studenten voor het academiejaar 2020-2021 wordt vervangen als volgt:
Art.32. L'article 2 du décret du 17 juillet 2020 déterminant la finançabilité des étudiants pour l'année académique 2020-2021 est remplacé par ce qui suit :
Art. 32. Artikel 2 van het decreet van 17 juli 2020 tot vaststelling van de financierbaarheid van de studenten voor het academiejaar 2020-2021 wordt vervangen als volgt:
" Art. 2. Voor de toepassing van artikel 5, §§ 1 1., 2 en 3, van het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies, mag niet rekening worden gehouden met de inschrijving voor het academiejaar 2019-2020 in het aantal meegerekende inschrijvingen in de cyclus. ".
" Art. 2. Voor de toepassing van artikel 5, §§ 1 1., 2 en 3, van het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies, mag niet rekening worden gehouden met de inschrijving voor het academiejaar 2019-2020 in het aantal meegerekende inschrijvingen in de cyclus. ".
Art. 32. L'article 2 du décret du 17 juillet 2020 déterminant la finançabilité des étudiants pour l'année académique 2020-2021 est remplacé par ce qui suit :
" Art. 2. Pour l'application de l'article 5, §§ 1er 1., 2 et 3, du décret du 11 avril 2014 adaptant le financement des établissements d'enseignement supérieur à la nouvelle organisation des études, il ne peut pas être tenu compte de l'inscription à l'année académique 2019-2020 dans le nombre d'inscriptions comptabilisées dans le cycle. ".
" Art. 2. Pour l'application de l'article 5, §§ 1er 1., 2 et 3, du décret du 11 avril 2014 adaptant le financement des établissements d'enseignement supérieur à la nouvelle organisation des études, il ne peut pas être tenu compte de l'inscription à l'année académique 2019-2020 dans le nombre d'inscriptions comptabilisées dans le cycle. ".
Art. 33. Dit besluit treedt in werking met ingang van het academiejaar 2025-2026, met uitzondering van artikel 10 dat uitwerking heeft met ingang van 14 juli 2023, de artikelen 14, 15, 18 en 19 die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2023-2024, de artikelen 17 en 20 tot en met 26 die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2024-2025, artikel 16 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2013, artikel 9 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2025, artikel 31 dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2023-2024, en artikel 32 dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2022-2023.
Art.33. Le présent décret entre en vigueur à partir de l'année académique 2025-2026, à l'exception de l'article 10 qui produit ses effets le 14 juillet 2023, des articles 14, 15, 18 et 19 qui produisent leurs effets à partir de l'année académique 2023-2024, des articles 17 et 20 à 26 qui produisent leurs effets à partir de l'année académique 2024-2025, de l'article 16 qui produit ses effets à partir du 1er janvier 2013, de l'article 9 qui produit son effet au 1er janvier 2025, de l'article 31 qui produit ses effets à partir de l'année académique 2023-2024 et de l'article 32 qui produit ses effets à partir de l'année académique 2022-2023.
Art. 33. Dit besluit treedt in werking met ingang van het academiejaar 2025-2026, met uitzondering van artikel 10 dat uitwerking heeft met ingang van 14 juli 2023, de artikelen 14, 15, 18 en 19 die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2023-2024, de artikelen 17 en 20 tot en met 26 die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2024-2025, artikel 16 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2013, artikel 9 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2025, artikel 31 dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2023-2024, en artikel 32 dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2022-2023.
Art. 33. Le présent décret entre en vigueur à partir de l'année académique 2025-2026, à l'exception de l'article 10 qui produit ses effets le 14 juillet 2023, des articles 14, 15, 18 et 19 qui produisent leurs effets à partir de l'année académique 2023-2024, des articles 17 et 20 à 26 qui produisent leurs effets à partir de l'année académique 2024-2025, de l'article 16 qui produit ses effets à partir du 1er janvier 2013, de l'article 9 qui produit son effet au 1er janvier 2025, de l'article 31 qui produit ses effets à partir de l'année académique 2023-2024 et de l'article 32 qui produit ses effets à partir de l'année académique 2022-2023.
-
Art. N.
-
Art. N. (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 06-02-2025, p. 24354)