Artikel 1. Toepassingsgebied
Deze bijlage legt aanvullend specifieke veiligheidsnormen vast voor toeristische verblijven in de zin van artikel 9 van het decreet van 23 januari 2017 die zijn ondergebracht in bestaande gebouwen en een maximumcapaciteit van meer dan 10 personen hebben.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
21 DECEMBER 2023. - Bijlage 1 bij het besluit van de Regering van 21 december 2023 tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017 ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven
Titre
21 DECEMBRE 2023. - Annexe 1re à l'arrêté du Gouvernement du 21 décembre 2023 portant exécution du décret du 23 janvier 2017 visant à promouvoir le tourisme en ce qui concerne les normes de sécurité spécifiques pour les hébergements touristiques
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 2. - GEBOUW EN GEBOUWCOMPARTIMENTERING
HOOFDSTUK 3. - EVACUATIE
HOOFDSTUK 4. - TRAPPEN
HOOFDSTUK 5. - EISEN INZAKE BRANDGEDRAG
HOOFDSTUK 6. - RUIMTEVERWARMING EN BRANDSTOFTOE...
HOOFDSTUK 7. - UITRUSTING VAN DE TOERISTISCHE V...
HOOFDSTUK 8. - ONDERHOUD EN KEURINGEN
Table des matières
Chapitre 1er. - Dispositions générales
Chapitre 2. - Bâtiment et division du bâtiment
Chapitre 3. - Evacuation
Chapitre 4. - Escaliers
Chapitre 5. - Exigences concernant la réaction ...
Chapitre 6. - Chauffage de locaux et canalisati...
Chapitre 7. - Equipement des hébergements touri...
Chapitre 8. - Entretien et contrôle
Tekst (43)
Texte (43)
HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN
Chapitre 1er. - Dispositions générales
Article 1er - Champ d'application
Les dispositions de la présente annexe établissent en outre des normes de sécurité spécifiques pour les hébergements touristiques, au sens de l'article 9 du décret du 23 janvier 2017, situés dans des bâtiments existants et dont la capacité maximale d'accueil est supérieure à 10 personnes.
Les dispositions de la présente annexe établissent en outre des normes de sécurité spécifiques pour les hébergements touristiques, au sens de l'article 9 du décret du 23 janvier 2017, situés dans des bâtiments existants et dont la capacité maximale d'accueil est supérieure à 10 personnes.
Art.2. - Brandweerstand
De brandweerstand van de bouwelementen wordt beoordeeld:
1° op grond van een test overeenkomstig de norm NBN 713-020 "Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen - Weerstand tegen brand van bouwelementen"; of
2° de samenstelling van de bouwelementen en -materialen, die bijvoorbeeld wordt bewezen door middel van een classificatierapport of een proef.
Wanneer een bewijs van overeenstemming ontbreekt, wordt ervan uitgegaan dat niet voldaan is aan de eisen inzake brandweerstand.
Doorvoeren en uitsparingen in wanden die moeten beschikken over een bepaalde brandweerstand, worden gesloten met elementen die beschikken over de voor de wand vereiste brandweerstand.
De brandweerstand van de bouwelementen wordt beoordeeld:
1° op grond van een test overeenkomstig de norm NBN 713-020 "Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen - Weerstand tegen brand van bouwelementen"; of
2° de samenstelling van de bouwelementen en -materialen, die bijvoorbeeld wordt bewezen door middel van een classificatierapport of een proef.
Wanneer een bewijs van overeenstemming ontbreekt, wordt ervan uitgegaan dat niet voldaan is aan de eisen inzake brandweerstand.
Doorvoeren en uitsparingen in wanden die moeten beschikken over een bepaalde brandweerstand, worden gesloten met elementen die beschikken over de voor de wand vereiste brandweerstand.
Art.2. - Degré de résistance au feu
Le degré de résistance au feu des éléments de construction est apprécié :
1° sur la base d'un essai conformément à la norme NBN 713-020 " Protection contre l'incendie - Comportement au feu des matériaux et éléments de construction - Résistance au feu des éléments de construction ";
2° ou sur la base de la composition des éléments et matériaux de construction, étayée par exemple par un rapport de classification ou un échantillon.
A défaut de preuve de conformité, il est conclu que les exigences relatives à la résistance au feu ne sont pas remplies.
Les percements et évidements dans les parois pour lesquelles un degré de résistance au feu est exigé sont obturés au moyen d'éléments dont le degré de résistance au feu est équivalent à celui de la paroi.
Le degré de résistance au feu des éléments de construction est apprécié :
1° sur la base d'un essai conformément à la norme NBN 713-020 " Protection contre l'incendie - Comportement au feu des matériaux et éléments de construction - Résistance au feu des éléments de construction ";
2° ou sur la base de la composition des éléments et matériaux de construction, étayée par exemple par un rapport de classification ou un échantillon.
A défaut de preuve de conformité, il est conclu que les exigences relatives à la résistance au feu ne sont pas remplies.
Les percements et évidements dans les parois pour lesquelles un degré de résistance au feu est exigé sont obturés au moyen d'éléments dont le degré de résistance au feu est équivalent à celui de la paroi.
HOOFDSTUK 2. - GEBOUW EN GEBOUWCOMPARTIMENTERING
Chapitre 2. - Bâtiment et division du bâtiment
Art.3. - Gebouw
Het gebouw waarin het toeristisch verblijf zich bevindt, is gescheiden van aangrenzende gebouwen door wanden die minstens de volgende brandweerstand hebben:
- 30 minuten voor gebouwen van categorie 1;
- 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.
Aanbouwen, overdekte doorgangen, luifels en uitkragingen zijn slechts toegestaan als ze geen belemmering vormen voor de evacuatie, de veiligheid van de gebruikers en de interventie van de brandweerdiensten.
Wanneer verscheidene gebouwen van een gebouwencomplex met elkaar verbonden zijn door overdekte en gesloten gangen, zijn hun openingen uitgerust met zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten.
Het gebouw waarin het toeristisch verblijf zich bevindt, is gescheiden van aangrenzende gebouwen door wanden die minstens de volgende brandweerstand hebben:
- 30 minuten voor gebouwen van categorie 1;
- 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.
Aanbouwen, overdekte doorgangen, luifels en uitkragingen zijn slechts toegestaan als ze geen belemmering vormen voor de evacuatie, de veiligheid van de gebruikers en de interventie van de brandweerdiensten.
Wanneer verscheidene gebouwen van een gebouwencomplex met elkaar verbonden zijn door overdekte en gesloten gangen, zijn hun openingen uitgerust met zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten.
Art.3. - Bâtiment
Le bâtiment dans lequel se trouve l'hébergement touristique est séparé des constructions contiguës par des parois présentant au moins le degré de résistance au feu suivant :
- 30 minutes pour les bâtiments de catégorie 1;
- 60 minutes pour les bâtiments des catégories 2 et 3.
Les constructions annexes, les passages couverts, les auvents ou les avancées de toitures ne sont autorisés que s'ils ne compromettent ni l'évacuation et la sécurité des usagers, ni l'intervention des services d'incendie.
Si différents bâtiments d'un ensemble sont reliés entre eux par des passages couverts et fermés, leurs ouvertures sont pourvues de portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu d'au moins 30 minutes.
Le bâtiment dans lequel se trouve l'hébergement touristique est séparé des constructions contiguës par des parois présentant au moins le degré de résistance au feu suivant :
- 30 minutes pour les bâtiments de catégorie 1;
- 60 minutes pour les bâtiments des catégories 2 et 3.
Les constructions annexes, les passages couverts, les auvents ou les avancées de toitures ne sont autorisés que s'ils ne compromettent ni l'évacuation et la sécurité des usagers, ni l'intervention des services d'incendie.
Si différents bâtiments d'un ensemble sont reliés entre eux par des passages couverts et fermés, leurs ouvertures sont pourvues de portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu d'au moins 30 minutes.
Art.4. - Compartimenten
Een bouwlaag die niet het normale evacuatieniveau is, bestaat uit een of meer compartimenten, waarbij:
1° de oppervlakte van een compartiment niet groter is dan 1.250 m2;
Om evacuatie op één enkel horizontaal niveau mogelijk te maken, vormen alle 20 kamers en hun vluchtwegen of alle kamers die zich op één niveau bevinden en tot 40 personen kunnen herbergen, en hun vluchtwegen één compartiment;
2° de lengte van een compartiment, zijnde de afstand tussen de twee het verst van elkaar verwijderde punten, maximaal 75 m bedraagt.
In afwijking van het eerste lid:
1° gelden de voorschriften niet voor parkeergebouwen van verscheidene verdiepingen;
2° kan een compartiment zich uitstrekken over twee boven elkaar gelegen verdiepingen met daartussen een verbindingstrap (duplex), op voorwaarde dat de totale oppervlakte van het compartiment over de twee verdiepingen niet groter is dan 700 m2. Als de totale oppervlakte groter is dan 700 m2, heeft elk niveau een tweede evacuatieweg, bijvoorbeeld een trappenhuis.
Een bouwlaag die niet het normale evacuatieniveau is, bestaat uit een of meer compartimenten, waarbij:
1° de oppervlakte van een compartiment niet groter is dan 1.250 m2;
Om evacuatie op één enkel horizontaal niveau mogelijk te maken, vormen alle 20 kamers en hun vluchtwegen of alle kamers die zich op één niveau bevinden en tot 40 personen kunnen herbergen, en hun vluchtwegen één compartiment;
2° de lengte van een compartiment, zijnde de afstand tussen de twee het verst van elkaar verwijderde punten, maximaal 75 m bedraagt.
In afwijking van het eerste lid:
1° gelden de voorschriften niet voor parkeergebouwen van verscheidene verdiepingen;
2° kan een compartiment zich uitstrekken over twee boven elkaar gelegen verdiepingen met daartussen een verbindingstrap (duplex), op voorwaarde dat de totale oppervlakte van het compartiment over de twee verdiepingen niet groter is dan 700 m2. Als de totale oppervlakte groter is dan 700 m2, heeft elk niveau een tweede evacuatieweg, bijvoorbeeld een trappenhuis.
Art.4. - Compartimentage
Tout niveau bâti qui n'est pas un niveau normal d'évacuation est constitué d'un ou de plusieurs compartiments, étant entendu que
1° la superficie d'un compartiment n'excède pas 1 250 m2;
Pour permettre une évacuation sur un seul niveau horizontal, les 20 chambres et leurs voies d'évacuation ou toutes les chambres pouvant accueillir jusqu'à 40 personnes réparties sur un seul niveau et leurs voies d'évacuation constituent un compartiment.
2° la longueur d'un compartiment correspond à la distance entre les deux points les plus éloignés du compartiment et n'excède pas 75 m.
Par dérogation à l'alinéa 1er :
1° les prescriptions ci-dessus ne s'appliquent pas aux aires de parcage avec étages;
2° un compartiment peut s'étendre sur deux étages superposés avec un escalier de communication (duplex), pour autant que la superficie cumulée du compartiment ne dépasse pas 700 m2 sur les deux étages. Si la superficie totale est supérieure à 700 m2, chaque niveau dispose d'une deuxième voie d'évacuation, comme une cage d'escalier.
Tout niveau bâti qui n'est pas un niveau normal d'évacuation est constitué d'un ou de plusieurs compartiments, étant entendu que
1° la superficie d'un compartiment n'excède pas 1 250 m2;
Pour permettre une évacuation sur un seul niveau horizontal, les 20 chambres et leurs voies d'évacuation ou toutes les chambres pouvant accueillir jusqu'à 40 personnes réparties sur un seul niveau et leurs voies d'évacuation constituent un compartiment.
2° la longueur d'un compartiment correspond à la distance entre les deux points les plus éloignés du compartiment et n'excède pas 75 m.
Par dérogation à l'alinéa 1er :
1° les prescriptions ci-dessus ne s'appliquent pas aux aires de parcage avec étages;
2° un compartiment peut s'étendre sur deux étages superposés avec un escalier de communication (duplex), pour autant que la superficie cumulée du compartiment ne dépasse pas 700 m2 sur les deux étages. Si la superficie totale est supérieure à 700 m2, chaque niveau dispose d'une deuxième voie d'évacuation, comme une cage d'escalier.
Art.5. - Constructie van het compartiment
De wanden tussen de compartimenten hebben minimaal de volgende brandweerstand:
- 30 minuten voor gebouwen van categorie 1;
- 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.
Twee compartimenten zijn uitsluitend met elkaar verbonden door middel van zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten. De deuren openen in beide richtingen wanneer ze zich bevinden op een vluchtweg die twee of meer uitgangen met elkaar verbindt.
Verticale wanden, binnenruimten en deuren voldoen aan de volgende brandweerstand:
1° voor de wanden tussen de compartimenten: 60 minuten;
2° voor de wanden van vluchtwegen en de deuren die toegang bieden tot vluchtwegen: 30 minuten;
3° voor binnenwanden die slaapruimten, slaapzalen of woningen begrenzen: 30 minuten.
Deuren worden in gesloten toestand belast. Een uitzondering vormen deuren die uitkomen op een slaapkamer, een slaapzaal of een woning.
In vluchtwegen, vergaderruimten, restaurants en keukens hebben verlaagde plafonds een brandweerstand van 30 minuten.
De ophangingselementen van verlaagde plafonds, apparaten en andere opgehangen voorwerpen, bijvoorbeeld verlichtingstoestellen, luchtkanalen of buizen, worden gedimensioneerd met een normale veiligheidscoëfficiënt zodat ze minstens tegen een omgevingstemperatuur van 100 °C bestand zijn.
Gemeenschappelijke keukens, die eventueel een restaurant omvatten, zijn gescheiden van de andere delen van het gebouw door wanden met een brandweerstand van 60 minuten.
Alle verbindingen gaan via zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van 30 minuten. De deuren openen van de keuken uit naar buiten toe.
Als de keuken gescheiden is van het restaurant, voldoen de systemen voor horizontaal of verticaal transport van vaatwerk tussen de keuken en het restaurant aan de volgende voorwaarden:
1° als het transportsysteem door andere ruimten loopt, gebeurt het transport in schachten waarvan de wanden een brandweerstand van 60 minuten hebben;
2° het transportsysteem wordt aan de scheidingswand afgedicht met een inrichting die een brandweerstand van 60 minuten heeft.
Als de keuken niet gescheiden is van het restaurant, is elke vaste friteuse uitgerust met een vaste automatische blusinrichting die is gekoppeld aan een beveiliging die de stroomvoorziening van de friteuse onderbreekt.
De wanden tussen de compartimenten hebben minimaal de volgende brandweerstand:
- 30 minuten voor gebouwen van categorie 1;
- 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.
Twee compartimenten zijn uitsluitend met elkaar verbonden door middel van zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten. De deuren openen in beide richtingen wanneer ze zich bevinden op een vluchtweg die twee of meer uitgangen met elkaar verbindt.
Verticale wanden, binnenruimten en deuren voldoen aan de volgende brandweerstand:
1° voor de wanden tussen de compartimenten: 60 minuten;
2° voor de wanden van vluchtwegen en de deuren die toegang bieden tot vluchtwegen: 30 minuten;
3° voor binnenwanden die slaapruimten, slaapzalen of woningen begrenzen: 30 minuten.
Deuren worden in gesloten toestand belast. Een uitzondering vormen deuren die uitkomen op een slaapkamer, een slaapzaal of een woning.
In vluchtwegen, vergaderruimten, restaurants en keukens hebben verlaagde plafonds een brandweerstand van 30 minuten.
De ophangingselementen van verlaagde plafonds, apparaten en andere opgehangen voorwerpen, bijvoorbeeld verlichtingstoestellen, luchtkanalen of buizen, worden gedimensioneerd met een normale veiligheidscoëfficiënt zodat ze minstens tegen een omgevingstemperatuur van 100 °C bestand zijn.
Gemeenschappelijke keukens, die eventueel een restaurant omvatten, zijn gescheiden van de andere delen van het gebouw door wanden met een brandweerstand van 60 minuten.
Alle verbindingen gaan via zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van 30 minuten. De deuren openen van de keuken uit naar buiten toe.
Als de keuken gescheiden is van het restaurant, voldoen de systemen voor horizontaal of verticaal transport van vaatwerk tussen de keuken en het restaurant aan de volgende voorwaarden:
1° als het transportsysteem door andere ruimten loopt, gebeurt het transport in schachten waarvan de wanden een brandweerstand van 60 minuten hebben;
2° het transportsysteem wordt aan de scheidingswand afgedicht met een inrichting die een brandweerstand van 60 minuten heeft.
Als de keuken niet gescheiden is van het restaurant, is elke vaste friteuse uitgerust met een vaste automatische blusinrichting die is gekoppeld aan een beveiliging die de stroomvoorziening van de friteuse onderbreekt.
Art.5. - Construction des compartiments
Les parois entre compartiments présentent au moins le degré de résistance au feu suivant :
- 30 minutes pour les bâtiments de catégorie 1;
- 60 minutes pour les bâtiments des catégories 2 et 3.
La communication entre deux compartiments n'est autorisée qu'au moyen de portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu d'au moins 30 minutes. Ces portes peuvent s'ouvrir dans les deux sens lorsqu'elles se trouvent dans une voie d'évacuation reliant deux sorties ou plus.
Les parois verticales, les espaces intérieurs et les portes présentent un degré de résistance au feu suivant :
1° pour les parois entre les compartiments : 60 minutes;
2° pour les parois des voies d'évacuation et les portes qui permettent d'y accéder : 30 minutes;
3° pour les parois intérieures qui délimitent des chambres à coucher, des dortoirs ou des appartements : 30 minutes.
Les portes sont sollicitées en position fermée. Sont exclues les portes donnant sur une chambre, un dortoir ou un appartement.
Dans les voies d'évacuation, les salles de réunion, les restaurants et les cuisines, les faux plafonds présentent un degré de résistance au feu de 30 minutes.
Les éléments de suspension des faux-plafonds ainsi que des appareils et autres objets suspendus, tels que les équipements d'éclairage, les conduits d'air ou les tuyaux, sont calculés avec un coefficient de sécurité normal pour résister à une température ambiante d'au moins 100 °C.
Les cuisines collectives, qui comprennent éventuellement un restaurant, sont séparées des autres parties du bâtiment par des parois présentant un degré de résistance au feu de 60 minutes.
Chaque communication se fait par des portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu de 30 minutes. Ces portes s'ouvrent vers l'extérieur depuis la cuisine.
Si la cuisine est compartimentée par rapport au restaurant, les transporteurs de vaisselle horizontaux et verticaux entre la cuisine et le restaurant répondent aux conditions suivantes :
1° lorsqu'il se fait via d'autres locaux, le transport se fait dans des gaines dont les parois présentent un degré de résistance au feu de 60 minutes;
2° le système de transport est obturé à hauteur de la paroi du compartiment avec un dispositif présentant un degré de résistance au feu de 60 minutes.
Si la cuisine n'est pas compartimentée par rapport au restaurant, chaque appareil fixe de friture est muni d'une installation fixe d'extinction automatique couplée avec un dispositif d'interruption de l'alimentation en énergie de l'appareil de friture.
Les parois entre compartiments présentent au moins le degré de résistance au feu suivant :
- 30 minutes pour les bâtiments de catégorie 1;
- 60 minutes pour les bâtiments des catégories 2 et 3.
La communication entre deux compartiments n'est autorisée qu'au moyen de portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu d'au moins 30 minutes. Ces portes peuvent s'ouvrir dans les deux sens lorsqu'elles se trouvent dans une voie d'évacuation reliant deux sorties ou plus.
Les parois verticales, les espaces intérieurs et les portes présentent un degré de résistance au feu suivant :
1° pour les parois entre les compartiments : 60 minutes;
2° pour les parois des voies d'évacuation et les portes qui permettent d'y accéder : 30 minutes;
3° pour les parois intérieures qui délimitent des chambres à coucher, des dortoirs ou des appartements : 30 minutes.
Les portes sont sollicitées en position fermée. Sont exclues les portes donnant sur une chambre, un dortoir ou un appartement.
Dans les voies d'évacuation, les salles de réunion, les restaurants et les cuisines, les faux plafonds présentent un degré de résistance au feu de 30 minutes.
Les éléments de suspension des faux-plafonds ainsi que des appareils et autres objets suspendus, tels que les équipements d'éclairage, les conduits d'air ou les tuyaux, sont calculés avec un coefficient de sécurité normal pour résister à une température ambiante d'au moins 100 °C.
Les cuisines collectives, qui comprennent éventuellement un restaurant, sont séparées des autres parties du bâtiment par des parois présentant un degré de résistance au feu de 60 minutes.
Chaque communication se fait par des portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu de 30 minutes. Ces portes s'ouvrent vers l'extérieur depuis la cuisine.
Si la cuisine est compartimentée par rapport au restaurant, les transporteurs de vaisselle horizontaux et verticaux entre la cuisine et le restaurant répondent aux conditions suivantes :
1° lorsqu'il se fait via d'autres locaux, le transport se fait dans des gaines dont les parois présentent un degré de résistance au feu de 60 minutes;
2° le système de transport est obturé à hauteur de la paroi du compartiment avec un dispositif présentant un degré de résistance au feu de 60 minutes.
Si la cuisine n'est pas compartimentée par rapport au restaurant, chaque appareil fixe de friture est muni d'une installation fixe d'extinction automatique couplée avec un dispositif d'interruption de l'alimentation en énergie de l'appareil de friture.
Art.6. - Overdekte parkeerplaatsen
De wanden die de overdekte parkeerplaatsen van de rest van het gebouw scheiden, hebben minstens de volgende brandweerstand:
- 30 minuten voor gebouwen van categorie 1;
- 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.
De overdekte parkeerplaatsen zijn uitsluitend met het andere deel van het gebouw verbonden door zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten.
De wanden die de overdekte parkeerplaatsen van de rest van het gebouw scheiden, hebben minstens de volgende brandweerstand:
- 30 minuten voor gebouwen van categorie 1;
- 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.
De overdekte parkeerplaatsen zijn uitsluitend met het andere deel van het gebouw verbonden door zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten.
Art.6. - Aires de parcage couvertes
Les parois séparant les aires de parcage couvertes du reste du bâtiment présentent au moins le degré de résistance au feu suivant :
- 30 minutes pour les bâtiments de catégorie 1;
- 60 minutes pour les bâtiments des catégories 2 et 3.
La communication entre les aires de parcage couvertes et la partie restante du bâtiment s'effectue uniquement par des portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu d'au moins 30 minutes.
Les parois séparant les aires de parcage couvertes du reste du bâtiment présentent au moins le degré de résistance au feu suivant :
- 30 minutes pour les bâtiments de catégorie 1;
- 60 minutes pour les bâtiments des catégories 2 et 3.
La communication entre les aires de parcage couvertes et la partie restante du bâtiment s'effectue uniquement par des portes à fermeture automatique ou sollicitées à la fermeture automatique en cas d'incendie, présentant un degré de résistance au feu d'au moins 30 minutes.
HOOFDSTUK 3. - EVACUATIE
Chapitre 3. - Evacuation
Art.7. - Evacuatiemogelijkheden
Elk compartiment beschikt over minstens twee evacuatiemogelijkheden bij brand.
De eerste evacuatiemogelijkheid is een trap.
De tweede evacuatiemogelijkheid kan bestaan uit het volgende:
1° voor gebouwen van categorie 1:
a) een extra trap;
b) buitenladders die beantwoorden aan artikel 13;
c) een opengaand raam per kamer, wanneer de vloer van de kamer zich ongeveer op maaiveldniveau bevindt. Daarenboven mag de raamdorpel zich hoogstens 1,5 m boven de vloer bevinden;
2° voor gebouwen van categorie 2 of 3:
a) een extra trap;
b) als a) niet mogelijk is, buitenladders die beantwoorden aan artikel 13.
De afstand tot de dichtstbijzijnde trap bedraagt niet meer dan 30 m. De afstand tot de volgende evacuatiemogelijkheid bedraagt niet meer dan 60 m.
In afwijking van het eerste lid volstaat één evacuatiemogelijkheid via een trap in de volgende gevallen:
1° bij gebouwen van categorie 1 voor maximaal 20 gasten met slechts één verdieping boven het normale vluchtniveau, wanneer alle kamers rechtstreeks te bereiken zijn met de uitschuifbare ladders van de brandweerdiensten;
2° bij gebouwen van categorie 1 voor maximaal 20 gasten met slechts twee verdiepingen boven het normale vluchtniveau, wanneer alle kamers rechtstreeks te bereiken zijn met de autoladders en hoogwerkers van de brandweerdiensten.
Elk compartiment beschikt over minstens twee evacuatiemogelijkheden bij brand.
De eerste evacuatiemogelijkheid is een trap.
De tweede evacuatiemogelijkheid kan bestaan uit het volgende:
1° voor gebouwen van categorie 1:
a) een extra trap;
b) buitenladders die beantwoorden aan artikel 13;
c) een opengaand raam per kamer, wanneer de vloer van de kamer zich ongeveer op maaiveldniveau bevindt. Daarenboven mag de raamdorpel zich hoogstens 1,5 m boven de vloer bevinden;
2° voor gebouwen van categorie 2 of 3:
a) een extra trap;
b) als a) niet mogelijk is, buitenladders die beantwoorden aan artikel 13.
De afstand tot de dichtstbijzijnde trap bedraagt niet meer dan 30 m. De afstand tot de volgende evacuatiemogelijkheid bedraagt niet meer dan 60 m.
In afwijking van het eerste lid volstaat één evacuatiemogelijkheid via een trap in de volgende gevallen:
1° bij gebouwen van categorie 1 voor maximaal 20 gasten met slechts één verdieping boven het normale vluchtniveau, wanneer alle kamers rechtstreeks te bereiken zijn met de uitschuifbare ladders van de brandweerdiensten;
2° bij gebouwen van categorie 1 voor maximaal 20 gasten met slechts twee verdiepingen boven het normale vluchtniveau, wanneer alle kamers rechtstreeks te bereiken zijn met de autoladders en hoogwerkers van de brandweerdiensten.
Art.7. - Possibilités d'évacuation
Chaque compartiment dispose d'au moins deux possibilités d'évacuation en cas d'incendie.
La première possibilité d'évacuation est constituée par un escalier.
La deuxième possibilité d'évacuation peut être prévue comme suit :
1° pour les bâtiments de catégorie 1 :
a) un autre escalier;
b) des échelles extérieures, dont la conception répond à l'article 13;
c) une fenêtre ouvrante par chambre si le plancher de la chambre se situe approximativement au niveau du sol naturel. En outre, le seuil de fenêtre doit se trouver à 1,5 m de hauteur maximum par rapport au plancher;
2° pour les bâtiments des catégories 2 et 3 :
a) un autre escalier;
b) si cela n'est pas possible, des échelles extérieures dont la conception répond à l'article 13.
La distance à parcourir jusqu'à l'escalier le plus proche ne peut être supérieure à 30 m. La distance à parcourir jusqu'à la possibilité d'évacuation suivante ne peut être supérieure à 60 m.
Par dérogation à l'alinéa 1er, une possibilité d'évacuation au moyen d'un escalier est suffisante dans les cas suivants :
1° pour les bâtiments de catégorie 1 ne comportant qu'un seul étage au-dessus du niveau d'évacuation normal et dont le nombre d'hôtes est limité à 20, si toutes les chambres sont directement accessibles aux échelles télescopiques des services d'incendie;
2° pour les bâtiments de catégorie 1 ne comportant que deux étages au-dessus du niveau d'évacuation normal et dont le nombre d'hôtes est limité à 20, si toutes les chambres sont directement accessibles aux échelles pivotantes et aux nacelles à mât articulé des services d'incendie.
Chaque compartiment dispose d'au moins deux possibilités d'évacuation en cas d'incendie.
La première possibilité d'évacuation est constituée par un escalier.
La deuxième possibilité d'évacuation peut être prévue comme suit :
1° pour les bâtiments de catégorie 1 :
a) un autre escalier;
b) des échelles extérieures, dont la conception répond à l'article 13;
c) une fenêtre ouvrante par chambre si le plancher de la chambre se situe approximativement au niveau du sol naturel. En outre, le seuil de fenêtre doit se trouver à 1,5 m de hauteur maximum par rapport au plancher;
2° pour les bâtiments des catégories 2 et 3 :
a) un autre escalier;
b) si cela n'est pas possible, des échelles extérieures dont la conception répond à l'article 13.
La distance à parcourir jusqu'à l'escalier le plus proche ne peut être supérieure à 30 m. La distance à parcourir jusqu'à la possibilité d'évacuation suivante ne peut être supérieure à 60 m.
Par dérogation à l'alinéa 1er, une possibilité d'évacuation au moyen d'un escalier est suffisante dans les cas suivants :
1° pour les bâtiments de catégorie 1 ne comportant qu'un seul étage au-dessus du niveau d'évacuation normal et dont le nombre d'hôtes est limité à 20, si toutes les chambres sont directement accessibles aux échelles télescopiques des services d'incendie;
2° pour les bâtiments de catégorie 1 ne comportant que deux étages au-dessus du niveau d'évacuation normal et dont le nombre d'hôtes est limité à 20, si toutes les chambres sont directement accessibles aux échelles pivotantes et aux nacelles à mât articulé des services d'incendie.
Art.8. - Plaats en verspreiding van de evacuatiewegen
De kamers op de bovengrondse en ondergrondse verdiepingen die toegankelijk zijn voor de gasten, zijn:
1° te bereiken via minstens één trap, ongeacht andere toegangsmogelijkheden;
2° bij gebouwen van categorie 2 of 3, te bereiken via minstens twee trappen.
De kamers en de ruimten die toegankelijk zijn voor de gasten, komen direct uit op een vluchtweg. De verbinding tussen en naar de trappenhuizen is gewaarborgd door vluchtwegen of buitengangen.
De kamers op de bovengrondse en ondergrondse verdiepingen die toegankelijk zijn voor de gasten, zijn:
1° te bereiken via minstens één trap, ongeacht andere toegangsmogelijkheden;
2° bij gebouwen van categorie 2 of 3, te bereiken via minstens twee trappen.
De kamers en de ruimten die toegankelijk zijn voor de gasten, komen direct uit op een vluchtweg. De verbinding tussen en naar de trappenhuizen is gewaarborgd door vluchtwegen of buitengangen.
Art.8. - Emplacement et répartition des voies d'évacuation
Les chambres accessibles aux hôtes, situées dans les étages supérieurs ou en sous-sol, doivent :
1° être desservies par au moins un escalier, nonobstant l'existence de tout autre moyen d'accès;
2° être desservies par au moins deux escaliers dans le cas des bâtiments des catégories 2 et 3.
Les chambres et les locaux accessibles aux hôtes mènent directement vers une voie d'évacuation. La communication entre les cages d'escalier et vers ces dernières est assurée par des voies d'évacuation ou des coursives extérieures.
Les chambres accessibles aux hôtes, situées dans les étages supérieurs ou en sous-sol, doivent :
1° être desservies par au moins un escalier, nonobstant l'existence de tout autre moyen d'accès;
2° être desservies par au moins deux escaliers dans le cas des bâtiments des catégories 2 et 3.
Les chambres et les locaux accessibles aux hôtes mènent directement vers une voie d'évacuation. La communication entre les cages d'escalier et vers ces dernières est assurée par des voies d'évacuation ou des coursives extérieures.
Art.9. - Breedte van vlucht- en reddingswegen
De uitgangsdeuren hebben een nuttige breedte van minstens 0,80 m.
De breedte van de vlucht- en reddingswegen en van de reddingsuitgangen bedraagt minstens 0,80 m en de hoogte minstens 2 m. De totale nuttige breedte bedraagt minstens 1 cm per persoon die er bij een evacuatie van zal gebruikmaken.
De totale nuttige breedte van openbaar toegankelijke trappen bedraagt minstens hetzij 1,25 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet afdalen naar de uitgangen, hetzij 2 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet beklimmen naar de uitgangen, waarbij 1 m geldt als het absolute minimum.
Wanneer dit aantal personen niet toereikend kan worden geschat, bepaalt de exploitant het in aanmerking te nemen aantal op eigen verantwoordelijkheid.
De uitgangsdeuren hebben een nuttige breedte van minstens 0,80 m.
De breedte van de vlucht- en reddingswegen en van de reddingsuitgangen bedraagt minstens 0,80 m en de hoogte minstens 2 m. De totale nuttige breedte bedraagt minstens 1 cm per persoon die er bij een evacuatie van zal gebruikmaken.
De totale nuttige breedte van openbaar toegankelijke trappen bedraagt minstens hetzij 1,25 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet afdalen naar de uitgangen, hetzij 2 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet beklimmen naar de uitgangen, waarbij 1 m geldt als het absolute minimum.
Wanneer dit aantal personen niet toereikend kan worden geschat, bepaalt de exploitant het in aanmerking te nemen aantal op eigen verantwoordelijkheid.
Art.9. - Largeur des voies d'évacuation et de sauvetage
La largeur utile des portes de sortie est d'au moins 0,80 m.
La largeur des voies d'évacuation et de sauvetage ainsi que des issues de secours est supérieure ou égale à 0,80 m pour une hauteur minimale de 2 m. Leur largeur utile minimale totale est proportionnelle, à raison de 1 cm par personne, au nombre de personnes qui les utilisent en cas d'évacuation.
Les escaliers accessibles au public présentent une largeur utile totale au moins égale, en centimètres, au nombre de personnes appelées à les utiliser, multiplié par 1,25 s'ils descendent vers les sorties et multiplié par 2 s'ils montent vers les sorties, le minimum étant de 1 m.
Si le nombre de ces personnes ne peut pas être convenablement estimé, l'exploitant en fixe le nombre sous sa propre responsabilité.
La largeur utile des portes de sortie est d'au moins 0,80 m.
La largeur des voies d'évacuation et de sauvetage ainsi que des issues de secours est supérieure ou égale à 0,80 m pour une hauteur minimale de 2 m. Leur largeur utile minimale totale est proportionnelle, à raison de 1 cm par personne, au nombre de personnes qui les utilisent en cas d'évacuation.
Les escaliers accessibles au public présentent une largeur utile totale au moins égale, en centimètres, au nombre de personnes appelées à les utiliser, multiplié par 1,25 s'ils descendent vers les sorties et multiplié par 2 s'ils montent vers les sorties, le minimum étant de 1 m.
Si le nombre de ces personnes ne peut pas être convenablement estimé, l'exploitant en fixe le nombre sous sa propre responsabilité.
Art.10. - Deuren
Automatische schuifdeuren zijn slechts toegestaan voor uitgangen die direct buiten uitkomen indien de schuifelementen door eenvoudige druk kunnen worden omgevormd in deurvleugels.
Draaideuren en draaihekken zijn niet toegestaan, behalve als aanvulling op de verplichte uitgangen.
Automatische schuifdeuren zijn slechts toegestaan voor uitgangen die direct buiten uitkomen indien de schuifelementen door eenvoudige druk kunnen worden omgevormd in deurvleugels.
Draaideuren en draaihekken zijn niet toegestaan, behalve als aanvulling op de verplichte uitgangen.
Art.10. - Portes
Les portes coulissantes automatiques ne sont autorisées que pour les issues menant directement vers l'extérieur, à condition que les éléments coulissants puissent se transformer en éléments battants par simple pression.
Les portes tournantes et les tourniquets ne sont pas autorisés, sauf s'ils viennent s'ajouter aux sorties obligatoires.
Les portes coulissantes automatiques ne sont autorisées que pour les issues menant directement vers l'extérieur, à condition que les éléments coulissants puissent se transformer en éléments battants par simple pression.
Les portes tournantes et les tourniquets ne sont pas autorisés, sauf s'ils viennent s'ajouter aux sorties obligatoires.
HOOFDSTUK 4. - TRAPPEN
Chapitre 4. - Escaliers
Art.11. - Trappen
De trappen zijn aan beide zijden op een hoogte van minstens 0,75 m uitgerust met een stevig bevestigde trapleuning, die in voorkomend geval ook rond de bordessen loopt. De nuttige breedte bedraagt minstens 0,80 m. Bij trappen met een nuttige breedte van minder dan 1,20 m volstaat één trapleuning.
Het tredevlak bedraagt minstens 20 cm. De trappen hebben volle stootborden.
De trappen van gebouwen van categorie 3, met uitzondering van de interne verbindingstrappen in duplexen, voldoen bovendien aan de volgende voorwaarden:
1° de trappen hebben een rechte steek, bevinden zich boven elkaar en hebben niet meer dan zeventien treden;
2° de treden zijn overal minstens 25 cm diep;
3° de optrede bedraagt niet meer dan 18 cm;
4° de neus van de treden steekt maximaal 5 cm uit over de stootborden;
5° de hellingsgraad bedraagt niet meer dan 37 graden.
Boven en onder aan roltrappen bevindt zich een schakelaar die bij bediening de roltrap onmiddellijk tot stilstand brengt.
De trappen zijn aan beide zijden op een hoogte van minstens 0,75 m uitgerust met een stevig bevestigde trapleuning, die in voorkomend geval ook rond de bordessen loopt. De nuttige breedte bedraagt minstens 0,80 m. Bij trappen met een nuttige breedte van minder dan 1,20 m volstaat één trapleuning.
Het tredevlak bedraagt minstens 20 cm. De trappen hebben volle stootborden.
De trappen van gebouwen van categorie 3, met uitzondering van de interne verbindingstrappen in duplexen, voldoen bovendien aan de volgende voorwaarden:
1° de trappen hebben een rechte steek, bevinden zich boven elkaar en hebben niet meer dan zeventien treden;
2° de treden zijn overal minstens 25 cm diep;
3° de optrede bedraagt niet meer dan 18 cm;
4° de neus van de treden steekt maximaal 5 cm uit over de stootborden;
5° de hellingsgraad bedraagt niet meer dan 37 graden.
Boven en onder aan roltrappen bevindt zich een schakelaar die bij bediening de roltrap onmiddellijk tot stilstand brengt.
Art.11. - Escaliers
Les escaliers sont pourvus, de chaque côté et à une hauteur d'au moins 0,75 m, d'une main courante solidement fixée, longeant également les paliers, le cas échéant. Leur largeur utile est d'au moins 0,80 m. Pour les escaliers d'une largeur utile de moins de 1,20 m, une seule main courante est suffisante.
La ligne de foulée est de 20 cm au moins. Les marches sont pourvues de contremarches pleines.
Les escaliers des bâtiments de catégorie 3, à l'exception des escaliers de communication intérieurs des duplex, satisfont en outre aux conditions suivantes :
1° les volées sont droites, se superposent et comportent au maximum 17 marches;
2° la profondeur des marches est, en tous points, d'au moins 25 cm;
3° la hauteur des marches ne peut dépasser 18 cm;
4° aucune marche ne peut dépasser la contremarche de plus de 5 cm;
5° l'angle de pente ne peut dépasser 37°.
Les escaliers mécaniques doivent pouvoir être arrêtés immédiatement par un interrupteur de commande placé au-dessus et en dessous de l'escalier.
Les escaliers sont pourvus, de chaque côté et à une hauteur d'au moins 0,75 m, d'une main courante solidement fixée, longeant également les paliers, le cas échéant. Leur largeur utile est d'au moins 0,80 m. Pour les escaliers d'une largeur utile de moins de 1,20 m, une seule main courante est suffisante.
La ligne de foulée est de 20 cm au moins. Les marches sont pourvues de contremarches pleines.
Les escaliers des bâtiments de catégorie 3, à l'exception des escaliers de communication intérieurs des duplex, satisfont en outre aux conditions suivantes :
1° les volées sont droites, se superposent et comportent au maximum 17 marches;
2° la profondeur des marches est, en tous points, d'au moins 25 cm;
3° la hauteur des marches ne peut dépasser 18 cm;
4° aucune marche ne peut dépasser la contremarche de plus de 5 cm;
5° l'angle de pente ne peut dépasser 37°.
Les escaliers mécaniques doivent pouvoir être arrêtés immédiatement par un interrupteur de commande placé au-dessus et en dessous de l'escalier.
Art.12. - Buitentrappen
Buitentrappen voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de treden zijn slipvast;
2° de trap heeft een rechte steek;
3° het tredevlak van de treden bedraagt overal minstens 20 cm;
4° de optrede bedraagt niet meer dan 18 cm;
5° de hellingsgraad bedraagt niet meer dan 37 graden.
Er is geen brandweerstand vereist, maar het gebruikte materiaal behoort tot klasse A1. De trappen zijn voorzien van trapleuningen.
Buitentrappen voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de treden zijn slipvast;
2° de trap heeft een rechte steek;
3° het tredevlak van de treden bedraagt overal minstens 20 cm;
4° de optrede bedraagt niet meer dan 18 cm;
5° de hellingsgraad bedraagt niet meer dan 37 graden.
Er is geen brandweerstand vereist, maar het gebruikte materiaal behoort tot klasse A1. De trappen zijn voorzien van trapleuningen.
Art.12. - Escaliers extérieurs
Les escaliers extérieurs remplissent les conditions suivantes :
1° les marches sont antidérapantes;
2° l'escalier est droit;
3° le giron des marches est, partout, d'au moins 20 cm;
4° la hauteur des marches ne peut dépasser 18 cm;
5° l'angle de pente ne peut dépasser 37°.
Aucune résistance au feu n'est requise, mais le matériau utilisé appartient à la classe A1. Les escaliers sont pourvus de mains courantes.
Les escaliers extérieurs remplissent les conditions suivantes :
1° les marches sont antidérapantes;
2° l'escalier est droit;
3° le giron des marches est, partout, d'au moins 20 cm;
4° la hauteur des marches ne peut dépasser 18 cm;
5° l'angle de pente ne peut dépasser 37°.
Aucune résistance au feu n'est requise, mais le matériau utilisé appartient à la classe A1. Les escaliers sont pourvus de mains courantes.
Art.13. - Buitenladders
De buitenladders zijn vast verankerd. Ze zijn al of niet uitschuifbaar en komen uit op plaatsen waar de gasten zich in veiligheid kunnen brengen. De ladder is gemakkelijk toegankelijk voor de aanwezige personen en heeft een platform met leuningen van minstens 1 m hoog.
De buitenladders zijn vast verankerd. Ze zijn al of niet uitschuifbaar en komen uit op plaatsen waar de gasten zich in veiligheid kunnen brengen. De ladder is gemakkelijk toegankelijk voor de aanwezige personen en heeft een platform met leuningen van minstens 1 m hoog.
Art.13. - Echelles extérieures
Les échelles extérieures sont solidement fixées. Elles sont escamotables ou non et débouchent sur des endroits où les utilisateurs peuvent se mettre en sécurité. L'échelle est facilement accessible aux personnes présentes et comporte une plate-forme équipée de garde-fous d'au moins 1 m de hauteur.
Les échelles extérieures sont solidement fixées. Elles sont escamotables ou non et débouchent sur des endroits où les utilisateurs peuvent se mettre en sécurité. L'échelle est facilement accessible aux personnes présentes et comporte une plate-forme équipée de garde-fous d'au moins 1 m de hauteur.
Art.14. - Trappenhuizen
Alle binnentrappen die verschillende compartimenten met elkaar verbinden, zijn omsloten.
De binnenwanden van de trappenhuizen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten of bestaan uit metselwerk of beton. De toegangsdeuren hebben een brandweerstand van 30 minuten en sluiten automatisch bij brand.
In afwijking van het eerste lid moeten binnentrappen in de volgende gebouwen niet omsloten zijn:
1° gebouwen voor maximaal 20 gasten met slechts één verdieping boven het normale vluchtniveau;
2° gebouwen voor maximaal 20 gasten met slechts twee verdiepingen boven het normale vluchtniveau. In dat geval zijn alle kamers rechtstreeks te bereiken door de brandweer.
Bij gebouwen van categorie 1 of 2 met maximaal 10 kamers per verdieping voor maximaal 20 personen kunnen de muren en toegangsdeuren van die kamers de omsluiting van het trappenhuis vormen. In dat geval zijn de brandwerende deuren van de kamers uitgerust met een automatische sluiting.
De trappenhuizen leiden tot een evacuatieniveau.
Boven aan het trappenhuis bevindt zich een ventilatieopening die uitmondt in de openlucht. Deze opening met een oppervlakte van 1 m2 kan horizontaal, verticaal of hellend aangebracht zijn.
Voor trappenhuizen die niet meer dan twee verdiepingen met een oppervlakte van maximaal 300 m2 verbinden met het evacuatieniveau, volstaat 0,5 m2 voor de oppervlakte van de ventilatieopening.
Alle binnentrappen die verschillende compartimenten met elkaar verbinden, zijn omsloten.
De binnenwanden van de trappenhuizen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten of bestaan uit metselwerk of beton. De toegangsdeuren hebben een brandweerstand van 30 minuten en sluiten automatisch bij brand.
In afwijking van het eerste lid moeten binnentrappen in de volgende gebouwen niet omsloten zijn:
1° gebouwen voor maximaal 20 gasten met slechts één verdieping boven het normale vluchtniveau;
2° gebouwen voor maximaal 20 gasten met slechts twee verdiepingen boven het normale vluchtniveau. In dat geval zijn alle kamers rechtstreeks te bereiken door de brandweer.
Bij gebouwen van categorie 1 of 2 met maximaal 10 kamers per verdieping voor maximaal 20 personen kunnen de muren en toegangsdeuren van die kamers de omsluiting van het trappenhuis vormen. In dat geval zijn de brandwerende deuren van de kamers uitgerust met een automatische sluiting.
De trappenhuizen leiden tot een evacuatieniveau.
Boven aan het trappenhuis bevindt zich een ventilatieopening die uitmondt in de openlucht. Deze opening met een oppervlakte van 1 m2 kan horizontaal, verticaal of hellend aangebracht zijn.
Voor trappenhuizen die niet meer dan twee verdiepingen met een oppervlakte van maximaal 300 m2 verbinden met het evacuatieniveau, volstaat 0,5 m2 voor de oppervlakte van de ventilatieopening.
Art.14. - Cages d'escaliers intérieures
Chaque escalier intérieur reliant des compartiments différents doit être encloisonné.
Les parois intérieures des cages d'escalier présentent un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes ou sont construites en maçonnerie ou en béton. Les portes d'accès présentent un degré de résistance au feu de 30 minutes et sont munies d'un dispositif de fermeture automatique en cas d'incendie.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les escaliers intérieurs peuvent ne pas être encloisonnés dans les bâtiments suivants :
1° bâtiment ne comportant qu'un étage au-dessus du niveau normal d'évacuation et dont le nombre d'hôtes est limité à 20;
2° bâtiment ne comportant que deux étages au-dessus du niveau normal d'évacuation et dont le nombre d'hôtes est limité à 20. Dans ce cas, toutes les chambres sont cependant directement accessibles aux services d'incendie.
Pour les bâtiments des catégories 1 et 2, et pour autant qu'il n'y ait que 10 chambres par étage avec un maximum de 20 personnes, les murs et portes d'accès à ces chambres peuvent constituer l'encloisonnement de la cage d'escalier. Dans ce cas, les portes de chambres avec degré de résistance au feu doivent être équipées d'un dispositif de fermeture automatique.
Les cages d'escaliers donnent accès à un niveau d'évacuation.
Une baie de ventilation débouchant à l'air libre se trouve dans la partie supérieure de chaque cage d'escalier. Cette baie de 1 m2 de section peut être montée horizontalement, verticalement ou en biais.
Lorsque des cages d'escaliers relient au niveau d'évacuation deux étages au plus d'une surface maximale de 300 m2, la surface de l'ouverture de ventilation peut être réduite à 0,5 m2.
Chaque escalier intérieur reliant des compartiments différents doit être encloisonné.
Les parois intérieures des cages d'escalier présentent un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes ou sont construites en maçonnerie ou en béton. Les portes d'accès présentent un degré de résistance au feu de 30 minutes et sont munies d'un dispositif de fermeture automatique en cas d'incendie.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les escaliers intérieurs peuvent ne pas être encloisonnés dans les bâtiments suivants :
1° bâtiment ne comportant qu'un étage au-dessus du niveau normal d'évacuation et dont le nombre d'hôtes est limité à 20;
2° bâtiment ne comportant que deux étages au-dessus du niveau normal d'évacuation et dont le nombre d'hôtes est limité à 20. Dans ce cas, toutes les chambres sont cependant directement accessibles aux services d'incendie.
Pour les bâtiments des catégories 1 et 2, et pour autant qu'il n'y ait que 10 chambres par étage avec un maximum de 20 personnes, les murs et portes d'accès à ces chambres peuvent constituer l'encloisonnement de la cage d'escalier. Dans ce cas, les portes de chambres avec degré de résistance au feu doivent être équipées d'un dispositif de fermeture automatique.
Les cages d'escaliers donnent accès à un niveau d'évacuation.
Une baie de ventilation débouchant à l'air libre se trouve dans la partie supérieure de chaque cage d'escalier. Cette baie de 1 m2 de section peut être montée horizontalement, verticalement ou en biais.
Lorsque des cages d'escaliers relient au niveau d'évacuation deux étages au plus d'une surface maximale de 300 m2, la surface de l'ouverture de ventilation peut être réduite à 0,5 m2.
Art.15. - Toegang tot de buitenvluchtweg
Afgezien van brandblusapparaten, blusleidingen, elektrische leidingen van de veiligheidsverlichting, verlichtings- en verwarmingstoestellen bevinden zich geen andere voorwerpen in de trappenhuizen.
Afgezien van brandblusapparaten, blusleidingen, elektrische leidingen van de veiligheidsverlichting, verlichtings- en verwarmingstoestellen bevinden zich geen andere voorwerpen in de trappenhuizen.
Art.15. - Accès aux voies d'évacuation extérieures
Hormis les extincteurs, les canalisations d'extinction, les câbles électriques des éclairages de sécurité, les luminaires et les radiateurs, aucun autre objet ne se trouve dans les cages d'escalier.
Hormis les extincteurs, les canalisations d'extinction, les câbles électriques des éclairages de sécurité, les luminaires et les radiateurs, aucun autre objet ne se trouve dans les cages d'escalier.
Art.16. - Signalisatie
Elke verdieping wordt voorzien van een nummer met inachtneming van de volgende regels:
1° de nummers volgen elkaar op;
2° het normale evacuatieniveau heeft het nummer 0;
3° de niveaus onder het normale evacuatieniveau hebben een negatief nummer;
4° de niveaus boven het normale evacuatieniveau hebben een positief nummer.
Het nummer van elke verdieping is zichtbaar aangebracht op de binnen- en buitenwand van de tussenbordessen, trappen of trappenhuizen. In de liftcabine of vanuit de liftcabine is het nummer van de verdieping zichtbaar op elke stopplaats.
Uitgangen en nooduitgangen en de wegen, gangen en trappen die daarnaartoe leiden, zijn voorzien van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.
In liften wordt het verdiepingnummer vermeld naast het betreffende bedieningsveld. Voor de verdiepingen waarop de uitgangen of nooduitgangen zich bevinden, wordt bovendien naast het verdiepingnummer een noodbord aangebracht overeenkomstig Boek III van de Codex over het welzijn op het werk.
Elke verdieping wordt voorzien van een nummer met inachtneming van de volgende regels:
1° de nummers volgen elkaar op;
2° het normale evacuatieniveau heeft het nummer 0;
3° de niveaus onder het normale evacuatieniveau hebben een negatief nummer;
4° de niveaus boven het normale evacuatieniveau hebben een positief nummer.
Het nummer van elke verdieping is zichtbaar aangebracht op de binnen- en buitenwand van de tussenbordessen, trappen of trappenhuizen. In de liftcabine of vanuit de liftcabine is het nummer van de verdieping zichtbaar op elke stopplaats.
Uitgangen en nooduitgangen en de wegen, gangen en trappen die daarnaartoe leiden, zijn voorzien van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.
In liften wordt het verdiepingnummer vermeld naast het betreffende bedieningsveld. Voor de verdiepingen waarop de uitgangen of nooduitgangen zich bevinden, wordt bovendien naast het verdiepingnummer een noodbord aangebracht overeenkomstig Boek III van de Codex over het welzijn op het werk.
Art.16. - Signalisation
Un numéro est attribué à chaque étage en tenant compte des prescriptions suivantes :
1° les numéros sont consécutifs;
2° le niveau normal d'évacuation porte le numéro 0;
3° les niveaux situés sous le niveau normal d'évacuation portent un numéro négatif;
4° les niveaux situés au-dessus du niveau normal d'évacuation portent un numéro positif.
Le numéro de chaque étage est apposé lisiblement sur la paroi intérieure et extérieure des paliers, escaliers ou cages d'escaliers. Dans la cabine d'ascenseur ou depuis celle-ci, le numéro de l'étage est visible à chaque arrêt.
Les sorties et issues de secours ainsi que les voies, coursives et escaliers qui y conduisent sont signalés par les pictogrammes prévus dans les dispositions du Code du bien-être au travail.
Dans les ascenseurs, les numéros d'ordre des étages doivent être indiqués à côté du tableau de commande correspondant. A côté des numéros des étages où se trouvent les sorties ou, selon le cas, les issues de secours, il est en outre apposé un panneau de secours conformément aux dispositions du Livre III du Code du bien-être au travail.
Un numéro est attribué à chaque étage en tenant compte des prescriptions suivantes :
1° les numéros sont consécutifs;
2° le niveau normal d'évacuation porte le numéro 0;
3° les niveaux situés sous le niveau normal d'évacuation portent un numéro négatif;
4° les niveaux situés au-dessus du niveau normal d'évacuation portent un numéro positif.
Le numéro de chaque étage est apposé lisiblement sur la paroi intérieure et extérieure des paliers, escaliers ou cages d'escaliers. Dans la cabine d'ascenseur ou depuis celle-ci, le numéro de l'étage est visible à chaque arrêt.
Les sorties et issues de secours ainsi que les voies, coursives et escaliers qui y conduisent sont signalés par les pictogrammes prévus dans les dispositions du Code du bien-être au travail.
Dans les ascenseurs, les numéros d'ordre des étages doivent être indiqués à côté du tableau de commande correspondant. A côté des numéros des étages où se trouvent les sorties ou, selon le cas, les issues de secours, il est en outre apposé un panneau de secours conformément aux dispositions du Livre III du Code du bien-être au travail.
HOOFDSTUK 5. - EISEN INZAKE BRANDGEDRAG
Chapitre 5. - Exigences concernant la réaction au feu
Art.17. - Bekledingen
Voor de vernieuwing van aanwezige wandbekledingen gelden de eisen van bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994.
Voor de vernieuwing van aanwezige wandbekledingen of de uitbreiding van een bestaand gebouw is het gebruik van houten planken als decoratie toegestaan op voorwaarde dat de brandveiligheid van de houten planken gegarandeerd is door een coating of behandeling en de planken worden bevestigd op een niet-brandbaar A0-element. Het gebruik ervan is verboden voor vluchtwegen en gemeenschappelijke keukens.
Voor de vernieuwing van aanwezige wandbekledingen gelden de eisen van bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994.
Voor de vernieuwing van aanwezige wandbekledingen of de uitbreiding van een bestaand gebouw is het gebruik van houten planken als decoratie toegestaan op voorwaarde dat de brandveiligheid van de houten planken gegarandeerd is door een coating of behandeling en de planken worden bevestigd op een niet-brandbaar A0-element. Het gebruik ervan is verboden voor vluchtwegen en gemeenschappelijke keukens.
Art.17. - Revêtements
Pour le renouvellement des revêtements de parois existants, les exigences de l'annexe 5 de l'arrêté royal du 7 juillet 1994 sont applicables.
Pour le renouvellement des revêtements de parois existants ou l'extension d'un bâtiment existant, l'usage de planchettes en bois comme élément de décoration est admis, pour autant que la protection contre l'incendie des planchettes en bois soit garantie par un revêtement ou un traitement et que les planchettes soient fixées à un élément A0 incombustible. Leur usage est interdit dans les voies d'évacuation et les cuisines collectives.
Pour le renouvellement des revêtements de parois existants, les exigences de l'annexe 5 de l'arrêté royal du 7 juillet 1994 sont applicables.
Pour le renouvellement des revêtements de parois existants ou l'extension d'un bâtiment existant, l'usage de planchettes en bois comme élément de décoration est admis, pour autant que la protection contre l'incendie des planchettes en bois soit garantie par un revêtement ou un traitement et que les planchettes soient fixées à un élément A0 incombustible. Leur usage est interdit dans les voies d'évacuation et les cuisines collectives.
Art.18. - Warmte- en geluidsisolatie
Voor isolatie die niet behoort tot de niet-brandbare klasse A0, is alzijdige bekleding met materialen van klasse A0 verplicht.
In afwijking van het eerste lid kan isolatie die niet behoort tot klasse A0, met de toestemming van de bevoegde hulpverleningszone alzijdig met materialen van klasse A1 worden bekleed.
Voor isolatie die niet behoort tot de niet-brandbare klasse A0, is alzijdige bekleding met materialen van klasse A0 verplicht.
In afwijking van het eerste lid kan isolatie die niet behoort tot klasse A0, met de toestemming van de bevoegde hulpverleningszone alzijdig met materialen van klasse A1 worden bekleed.
Art.18. - Protection thermique et acoustique
Tout isolant n'appartenant pas à la classe incombustible A0 doit obligatoirement être habillé, de tous côtés, de matériaux de classe A0.
Par dérogation à l'alinéa 1er, tout isolant n'appartenant pas à la classe A0 peut être habillé, de tous côtés, de matériaux de classe A1 avec l'autorisation de la zone de secours compétente.
Tout isolant n'appartenant pas à la classe incombustible A0 doit obligatoirement être habillé, de tous côtés, de matériaux de classe A0.
Par dérogation à l'alinéa 1er, tout isolant n'appartenant pas à la classe A0 peut être habillé, de tous côtés, de matériaux de classe A1 avec l'autorisation de la zone de secours compétente.
HOOFDSTUK 6. - RUIMTEVERWARMING EN BRANDSTOFTOEVOER
Chapitre 6. - Chauffage de locaux et canalisation d'alimentation de combustible
Art.19. - Stookplaats
De muren, wanden, vloeren en plafonds van de stookplaatsen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten. Bij gebruik van vloeibare of gasvormige brandstoffen wordt elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw alsook tussen de stookplaats en de opslagplaats van de brandstoffen gesloten door middel van een deur met een brandweerstand van 30 minuten.
Deze deur is zelfsluitend. Ze is niet voorzien van een inrichting die kan worden gebruikt om de deur open te houden. Het is verboden om de deur open te laten staan.
De muren, wanden, vloeren en plafonds van de stookplaatsen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten. Bij gebruik van vloeibare of gasvormige brandstoffen wordt elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw alsook tussen de stookplaats en de opslagplaats van de brandstoffen gesloten door middel van een deur met een brandweerstand van 30 minuten.
Deze deur is zelfsluitend. Ze is niet voorzien van een inrichting die kan worden gebruikt om de deur open te houden. Het is verboden om de deur open te laten staan.
Art.19. - Chaufferie
Les murs, parois, planchers et plafonds des chaufferies présentent un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes. S'il est fait usage de combustibles liquides ou gazeux, toute communication entre la chaufferie et le bâtiment, et entre la chaufferie et le dépôt de combustibles, est fermée par une porte présentant un degré de résistance au feu de 30 minutes.
Cette porte se ferme automatiquement. Elle ne peut être pourvue d'un dispositif permettant de la fixer en position ouverte. Il est interdit de la maintenir en position ouverte.
Les murs, parois, planchers et plafonds des chaufferies présentent un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes. S'il est fait usage de combustibles liquides ou gazeux, toute communication entre la chaufferie et le bâtiment, et entre la chaufferie et le dépôt de combustibles, est fermée par une porte présentant un degré de résistance au feu de 30 minutes.
Cette porte se ferme automatiquement. Elle ne peut être pourvue d'un dispositif permettant de la fixer en position ouverte. Il est interdit de la maintenir en position ouverte.
Art.20. - Verwarmingstoestellen
Warmtetoestellen met automatische ontsteking die werken op vloeibare of gasvormige brandstof, zijn zodanig uitgerust dat de brandstoftoevoer automatisch wordt onderbroken in de volgende gevallen:
1° bij al of niet automatische uitschakeling van de brander;
2° bij toevallige uitdoving van de vlam;
3° bij oververhitting of overdruk van de warmtewisselaar;
4° bij onderbreking van de stroomtoevoer in geval van een warmtetoestel dat werkt op vloeibare brandstof.
Verwarmingsinstallaties met warme lucht voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de temperatuur van de lucht aan de afgiftepunten bedraagt niet meer dan 80 °C;
2° de aanvoerkanalen van de warme lucht zijn volledig uit niet-brandbare materialen vervaardigd;
3° wanneer de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt:
a) wordt de te verwarmen lucht niet aangezogen uit die stookplaats of nevenruimten ervan;
b) zijn de luchtinlaat- en luchtuitlaatopeningen uitgerust met efficiënte stoffilters die geen brandbare dampen kunnen afgeven.
Als de lucht onmiddellijk in de generator wordt verwarmd, is de druk van de warme lucht in de generator steeds groter dan de gasdruk in de stookinstallatie.
In de kamers zijn elektrische verwarmingstoestellen toegestaan, met uitzondering van toestellen die een zichtbare elektrische weerstand hebben. Autonome verbrandingstoestellen zijn verboden.
Bij gebruik van dynamische accumulatieverwarming op elektriciteit bedraagt de luchttemperatuur aan de afgiftepunten niet meer dan 80 °C. Deze apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.
Warmtetoestellen met automatische ontsteking die werken op vloeibare of gasvormige brandstof, zijn zodanig uitgerust dat de brandstoftoevoer automatisch wordt onderbroken in de volgende gevallen:
1° bij al of niet automatische uitschakeling van de brander;
2° bij toevallige uitdoving van de vlam;
3° bij oververhitting of overdruk van de warmtewisselaar;
4° bij onderbreking van de stroomtoevoer in geval van een warmtetoestel dat werkt op vloeibare brandstof.
Verwarmingsinstallaties met warme lucht voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de temperatuur van de lucht aan de afgiftepunten bedraagt niet meer dan 80 °C;
2° de aanvoerkanalen van de warme lucht zijn volledig uit niet-brandbare materialen vervaardigd;
3° wanneer de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt:
a) wordt de te verwarmen lucht niet aangezogen uit die stookplaats of nevenruimten ervan;
b) zijn de luchtinlaat- en luchtuitlaatopeningen uitgerust met efficiënte stoffilters die geen brandbare dampen kunnen afgeven.
Als de lucht onmiddellijk in de generator wordt verwarmd, is de druk van de warme lucht in de generator steeds groter dan de gasdruk in de stookinstallatie.
In de kamers zijn elektrische verwarmingstoestellen toegestaan, met uitzondering van toestellen die een zichtbare elektrische weerstand hebben. Autonome verbrandingstoestellen zijn verboden.
Bij gebruik van dynamische accumulatieverwarming op elektriciteit bedraagt de luchttemperatuur aan de afgiftepunten niet meer dan 80 °C. Deze apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.
Art.20. - Appareils de chauffage
Les générateurs de chaleur à allumage automatique utilisant un combustible liquide ou gazeux sont équipés de manière à ce que l'alimentation en combustible soit automatiquement interrompue dans les cas suivants :
1° pendant l'arrêt, automatique ou non, du brûleur;
2° dès l'extinction accidentelle de la flamme;
3° dès surchauffe ou surpression de l'échangeur de chaleur;
4° en cas de coupure du courant électrique, pour les générateurs de chaleur à combustible liquide.
Les installations de chauffage à air chaud remplissent les conditions suivantes :
1° la température de l'air aux points de distribution ne peut excéder 80 °C;
2° les gaines d'amenée d'air chaud sont construites entièrement en matériaux incombustibles;
3° lorsque le générateur d'air chaud se trouve dans une chaufferie :
a) l'aspiration de l'air à chauffer ne peut se faire dans cette chaufferie ou ses dépendances;
b) les bouches de prise et de reprise d'air sont munies de filtres à poussières efficaces non susceptibles d'émettre des vapeurs combustibles.
Si l'air est chauffé directement dans le générateur, la pression de l'air chaud dans celui-ci est toujours supérieure à celle du gaz circulant dans le foyer.
Dans les chambres, les appareils de chauffage électrique sont autorisés, à l'exclusion de ceux à résistance apparente. Les appareils individuels à combustion sont interdits.
Lors de l'utilisation d'appareils de chauffage électrique à accumulation à décharge par convection forcée, la température de l'air aux points de distribution ne peut dépasser 80 °C. Ces appareils répondent aux exigences du marquage CE.
Les générateurs de chaleur à allumage automatique utilisant un combustible liquide ou gazeux sont équipés de manière à ce que l'alimentation en combustible soit automatiquement interrompue dans les cas suivants :
1° pendant l'arrêt, automatique ou non, du brûleur;
2° dès l'extinction accidentelle de la flamme;
3° dès surchauffe ou surpression de l'échangeur de chaleur;
4° en cas de coupure du courant électrique, pour les générateurs de chaleur à combustible liquide.
Les installations de chauffage à air chaud remplissent les conditions suivantes :
1° la température de l'air aux points de distribution ne peut excéder 80 °C;
2° les gaines d'amenée d'air chaud sont construites entièrement en matériaux incombustibles;
3° lorsque le générateur d'air chaud se trouve dans une chaufferie :
a) l'aspiration de l'air à chauffer ne peut se faire dans cette chaufferie ou ses dépendances;
b) les bouches de prise et de reprise d'air sont munies de filtres à poussières efficaces non susceptibles d'émettre des vapeurs combustibles.
Si l'air est chauffé directement dans le générateur, la pression de l'air chaud dans celui-ci est toujours supérieure à celle du gaz circulant dans le foyer.
Dans les chambres, les appareils de chauffage électrique sont autorisés, à l'exclusion de ceux à résistance apparente. Les appareils individuels à combustion sont interdits.
Lors de l'utilisation d'appareils de chauffage électrique à accumulation à décharge par convection forcée, la température de l'air aux points de distribution ne peut dépasser 80 °C. Ces appareils répondent aux exigences du marquage CE.
Art.21. - Gastoevoerleiding
Eventuele gasvoorzieningsinstallaties in het gebouw waarin het toeristisch verblijf zich bevindt, voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-006.
Eventuele gasvoorzieningsinstallaties in het gebouw waarin het toeristisch verblijf zich bevindt, voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-006.
Art.21. - Canalisation d'alimentation de gaz
Lorsque le bâtiment dans lequel est situé l'hébergement touristique comporte des installations d'alimentation de gaz, celles-ci sont conformes à la norme NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 et à la norme NBN D 51-006.
Lorsque le bâtiment dans lequel est situé l'hébergement touristique comporte des installations d'alimentation de gaz, celles-ci sont conformes à la norme NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 et à la norme NBN D 51-006.
Art.22. - Gasapparaten
Gasapparaten, bijvoorbeeld voor verwarming, warmwaterproductie of voedselbereiding, voldoen aan de eisen van de Belgische normen en de betreffende voorschriften. De apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.
Gasapparaten, bijvoorbeeld voor verwarming, warmwaterproductie of voedselbereiding, voldoen aan de eisen van de Belgische normen en de betreffende voorschriften. De apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.
Art.22. - Appareils à gaz
Les appareils à gaz (chauffage, traitement de l'eau du robinet ou cuisine) satisfont aux prescriptions des normes belges et aux dispositions des réglementations correspondantes. Ces appareils répondent aux exigences du marquage CE.
Les appareils à gaz (chauffage, traitement de l'eau du robinet ou cuisine) satisfont aux prescriptions des normes belges et aux dispositions des réglementations correspondantes. Ces appareils répondent aux exigences du marquage CE.
Art.23. - Aardgas
Alle aardgasmeters voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.
De meters zijn aangebracht in een gesloten ruimte die uitsluitend daarvoor dient en is opgebouwd uit niet-brandbare materialen. De ruimte is bovenaan voorzien van voldoende directe buitenventilatie.
Alle aardgasmeters voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.
De meters zijn aangebracht in een gesloten ruimte die uitsluitend daarvoor dient en is opgebouwd uit niet-brandbare materialen. De ruimte is bovenaan voorzien van voldoende directe buitenventilatie.
Art.23. - Gaz naturel
Tous les compteurs de gaz naturel répondent à la norme NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 et à la norme NBN D 51-004.
Les compteurs sont installés dans un local clos exclusivement réservé à cet effet et construit en matériaux incombustibles. Le local est doté d'une aération haute suffisante donnant directement vers l'extérieur.
Tous les compteurs de gaz naturel répondent à la norme NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 et à la norme NBN D 51-004.
Les compteurs sont installés dans un local clos exclusivement réservé à cet effet et construit en matériaux incombustibles. Le local est doté d'une aération haute suffisante donnant directement vers l'extérieur.
Art.24. - Vloeibaar gas
Installaties die werken op vloeibaar gas voldoen aan de norm NBN D 51-006.
De opslagplaatsen met vaste tanks voldoen aan het besluit van de Waalse Regering van 7 juli 2005 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar petroleumgas in "bulk" en worden dienovereenkomstig gekeurd.
Installaties die werken op vloeibaar gas voldoen aan de norm NBN D 51-006.
De opslagplaatsen met vaste tanks voldoen aan het besluit van de Waalse Regering van 7 juli 2005 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar petroleumgas in "bulk" en worden dienovereenkomstig gekeurd.
Art.24. - Gaz de pétrole liquéfié
Les installations au gaz de pétrole liquéfié sont conformes à la norme NBN D 51-006.
Les dépôts avec réservoirs fixes répondent aux dispositions de l'arrêté du Gouvernement wallon du 7 juillet 2005 déterminant les conditions intégrales relatives aux dépôts de gaz de pétrole liquéfié en " vrac ", et sont contrôlés en conséquence.
Les installations au gaz de pétrole liquéfié sont conformes à la norme NBN D 51-006.
Les dépôts avec réservoirs fixes répondent aux dispositions de l'arrêté du Gouvernement wallon du 7 juillet 2005 déterminant les conditions intégrales relatives aux dépôts de gaz de pétrole liquéfié en " vrac ", et sont contrôlés en conséquence.
Art.25. - Veiligheidsmaatregelen voor verplaatsbare recipiënten
Verplaatsbare recipiënten worden niet opgeslagen in een gebouw, tenzij hun inhoud niet meer dan 3 kilogram brandstof bedraagt. Ze worden buiten opgeslagen, op minimaal 1,50 m afstand van ramen en minimaal 2,50 m afstand van deuren.
De verplaatsbare recipiënten en hun appendages zijn beschermd tegen weersinvloeden.
Verplaatsbare recipiënten worden niet opgeslagen in een gebouw, tenzij hun inhoud niet meer dan 3 kilogram brandstof bedraagt. Ze worden buiten opgeslagen, op minimaal 1,50 m afstand van ramen en minimaal 2,50 m afstand van deuren.
De verplaatsbare recipiënten en hun appendages zijn beschermd tegen weersinvloeden.
Art.25. - Mesures de sécurité concernant les récipients mobiles
Les récipients mobiles ne sont pas stockés à l'intérieur des bâtiments, à l'exception de ceux dont la quantité de combustible ne dépasse pas 3 kilogrammes. A l'extérieur des bâtiments, ils sont stockés à une distance minimale de 1,50 m par rapport aux fenêtres et de 2,50 m par rapport aux portes.
Les récipients mobiles et leur appareillage sont protégés contre les intempéries.
Les récipients mobiles ne sont pas stockés à l'intérieur des bâtiments, à l'exception de ceux dont la quantité de combustible ne dépasse pas 3 kilogrammes. A l'extérieur des bâtiments, ils sont stockés à une distance minimale de 1,50 m par rapport aux fenêtres et de 2,50 m par rapport aux portes.
Les récipients mobiles et leur appareillage sont protégés contre les intempéries.
HOOFDSTUK 7. - UITRUSTING VAN DE TOERISTISCHE VERBLIJVEN
Chapitre 7. - Equipement des hébergements touristiques
Art.26. - Personen- en goederenliften
Onder voorbehoud van de toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende de beveiliging van liften zijn de personen- en goederenliften die bestaan uit een of meer schachten, begrensd door wanden die voor alle categorieën een brandweerstand van minstens 60 minuten hebben.
De liftdeur zelf heeft een vlamdichtheid van minstens 30 minuten.
Onder voorbehoud van de toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2003 betreffende de beveiliging van liften zijn de personen- en goederenliften die bestaan uit een of meer schachten, begrensd door wanden die voor alle categorieën een brandweerstand van minstens 60 minuten hebben.
De liftdeur zelf heeft een vlamdichtheid van minstens 30 minuten.
Art.26. - Ascenseurs et monte-charges
Sous réserve des dispositions générales ou particulières applicables de l'arrêté royal du 9 mars 2003 relatif à la sécurité des ascenseurs, les ascenseurs et monte-charges constitués d'une ou de plusieurs gaines sont délimités par des parois présentant, pour toutes les catégories, un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes.
La porte de l'ascenseur elle-même présente une étanchéité aux flammes d'au moins 30 minutes.
Sous réserve des dispositions générales ou particulières applicables de l'arrêté royal du 9 mars 2003 relatif à la sécurité des ascenseurs, les ascenseurs et monte-charges constitués d'une ou de plusieurs gaines sont délimités par des parois présentant, pour toutes les catégories, un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes.
La porte de l'ascenseur elle-même présente une étanchéité aux flammes d'au moins 30 minutes.
Art.27. - Brandweerliften
In elk gebouw van categorie 3 bevindt zich een brandweerlift. Die lift komt uit op een evacuatieniveau dat gemakkelijk toegankelijk is voor de brandweer. Als er verscheidene liftengroepen zijn in één compartiment, heeft elke liftengroep een brandweerlift.
Aan deze voorwaarde is voldaan:
1° als er een brandweerlift is die het evacuatieniveau en alle bovenliggende verdiepingen bedient; of
2° als er verscheidene liften zijn die elk het evacuatieniveau en een deel van de bovenliggende verdiepingen bedienen, op voorwaarde dat alle compartimenten van het gebouw kunnen worden bereikt met een brandweerlift.
Op het liftbordes van het evacuatieniveau bevindt zich een brandweerschakelaar waarmee de lift prioritair kan worden opgeroepen. Die schakelaar is aangebracht in een kastje achter breekglas. Bediening van de schakelaar roept de liftkooi van de brandweerlift terug na aankomst op het evacuatieniveau. De liftkooi kan worden gebruikt zonder op externe oproepen te reageren.
In elk gebouw van categorie 3 bevindt zich een brandweerlift. Die lift komt uit op een evacuatieniveau dat gemakkelijk toegankelijk is voor de brandweer. Als er verscheidene liftengroepen zijn in één compartiment, heeft elke liftengroep een brandweerlift.
Aan deze voorwaarde is voldaan:
1° als er een brandweerlift is die het evacuatieniveau en alle bovenliggende verdiepingen bedient; of
2° als er verscheidene liften zijn die elk het evacuatieniveau en een deel van de bovenliggende verdiepingen bedienen, op voorwaarde dat alle compartimenten van het gebouw kunnen worden bereikt met een brandweerlift.
Op het liftbordes van het evacuatieniveau bevindt zich een brandweerschakelaar waarmee de lift prioritair kan worden opgeroepen. Die schakelaar is aangebracht in een kastje achter breekglas. Bediening van de schakelaar roept de liftkooi van de brandweerlift terug na aankomst op het evacuatieniveau. De liftkooi kan worden gebruikt zonder op externe oproepen te reageren.
Art.27. - Ascenseurs à appel prioritaire
Chaque bâtiment de catégorie 3 est desservi par un ascenseur à appel prioritaire. Cet ascenseur débouche sur un niveau d'évacuation aisément accessible par les services d'incendie. Lorsque plusieurs batteries d'ascenseurs desservent un même compartiment, chaque batterie est pourvue d'un ascenseur prioritaire.
Cette condition est remplie :
1° soit par un ascenseur à appel prioritaire desservant le niveau d'évacuation et tous les étages situés au-dessus de celui-ci;
2° soit par plusieurs ascenseurs desservant chacun le niveau d'évacuation et une partie des étages situés au-dessus de celui-ci, à condition que l'ensemble des ascenseurs à appel prioritaire permette l'accès à tous les compartiments du bâtiment.
Sur le palier d'ascenseur du niveau d'évacuation se trouve un interrupteur " Pompiers " destiné à l'appel prioritaire des ascenseurs. Cet interrupteur se trouve dans un coffret doté d'une vitre. Il permet de rappeler la cabine de l'ascenseur prioritaire au niveau d'évacuation après son arrêt. Celle-ci peut être utilisée sans répondre aux appels extérieurs.
Chaque bâtiment de catégorie 3 est desservi par un ascenseur à appel prioritaire. Cet ascenseur débouche sur un niveau d'évacuation aisément accessible par les services d'incendie. Lorsque plusieurs batteries d'ascenseurs desservent un même compartiment, chaque batterie est pourvue d'un ascenseur prioritaire.
Cette condition est remplie :
1° soit par un ascenseur à appel prioritaire desservant le niveau d'évacuation et tous les étages situés au-dessus de celui-ci;
2° soit par plusieurs ascenseurs desservant chacun le niveau d'évacuation et une partie des étages situés au-dessus de celui-ci, à condition que l'ensemble des ascenseurs à appel prioritaire permette l'accès à tous les compartiments du bâtiment.
Sur le palier d'ascenseur du niveau d'évacuation se trouve un interrupteur " Pompiers " destiné à l'appel prioritaire des ascenseurs. Cet interrupteur se trouve dans un coffret doté d'une vitre. Il permet de rappeler la cabine de l'ascenseur prioritaire au niveau d'évacuation après son arrêt. Celle-ci peut être utilisée sans répondre aux appels extérieurs.
Art.28. - Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie
De volgende installaties worden in werking gehouden wanneer de netvoeding uitvalt:
1° de meld-, waarschuwings- en alarminstallaties;
2° de rook- en warmteafvoerinstallaties;
3° de machinerie van de brandweerliften;
4° de bluspompen.
De autonome werking is gegarandeerd gedurende 60 minuten. De elektrische voedingsleiding van de genoemde installaties heeft een brandweerstand van minstens 60 minuten.
De noodstroomvoeding treedt in werking binnen 30 seconden.
De volgende installaties worden in werking gehouden wanneer de netvoeding uitvalt:
1° de meld-, waarschuwings- en alarminstallaties;
2° de rook- en warmteafvoerinstallaties;
3° de machinerie van de brandweerliften;
4° de bluspompen.
De autonome werking is gegarandeerd gedurende 60 minuten. De elektrische voedingsleiding van de genoemde installaties heeft een brandweerstand van minstens 60 minuten.
De noodstroomvoeding treedt in werking binnen 30 seconden.
Art.28. - Installations électriques de force motrice, d'éclairage et de signalisation
Les installations suivantes doivent être maintenues en service, même en cas de panne de l'alimentation en énergie :
1° les installations d'annonce, d'alerte et d'alarme;
2° les installations d'évacuation de fumée et de chaleur;
3° la machinerie des ascenseurs à appel prioritaire;
4° les pompes à incendie.
Le service est garanti pour 60 minutes. La ligne électrique servant à alimenter les installations citées présente un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes.
Cette alimentation d'urgence s'active dans un délai de 30 secondes.
Les installations suivantes doivent être maintenues en service, même en cas de panne de l'alimentation en énergie :
1° les installations d'annonce, d'alerte et d'alarme;
2° les installations d'évacuation de fumée et de chaleur;
3° la machinerie des ascenseurs à appel prioritaire;
4° les pompes à incendie.
Le service est garanti pour 60 minutes. La ligne électrique servant à alimenter les installations citées présente un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes.
Cette alimentation d'urgence s'active dans un délai de 30 secondes.
Art.29. - Veiligheidsverlichting
De grote gemeenschappelijke ruimten, zoals eetzalen, eetgelegenheden, keukens, vergaderruimten of recreatieruimten, alsook de vluchtwegen en -mogelijkheden, de trappen, de liftkooien, de stookplaatsen en de ruimten waarin de noodstroomaggregaten zijn opgesteld, zijn voorzien van veiligheidsverlichting.
Installaties en apparaten voor veiligheidsverlichting voldoen aan de volgende normen:
- NBN C 71-100 "Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren - Veiligheidsverlichting - lnstallatievoorschriften en voorschriften voor controle en onderhoud";
- NBN C 71-598-222 "Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren - Verlichtingstoestellen - Tweede deel: Bijzondere eisen - Sectie 22: Autonome noodverlichtingstoestellen"; en
- NBN L 13-005 "Veiligheidsverlichting in gebouwen - Fotometrische en colorimetrische voorschriften".
Bij vernieuwing van de installatie of de apparaten voldoet de veiligheidsverlichting aan de volgende normen:
- NBN EN 1838 "Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting";
- NBN EN 60598-2-22 "Verlichtingsarmaturen - Deel 2-22: Bijzondere eisen - Verlichtingsarmaturen voor noodverlichting"; en
- NBN EN 50172 "Noodverlichting voor vluchtwegen".
De grote gemeenschappelijke ruimten, zoals eetzalen, eetgelegenheden, keukens, vergaderruimten of recreatieruimten, alsook de vluchtwegen en -mogelijkheden, de trappen, de liftkooien, de stookplaatsen en de ruimten waarin de noodstroomaggregaten zijn opgesteld, zijn voorzien van veiligheidsverlichting.
Installaties en apparaten voor veiligheidsverlichting voldoen aan de volgende normen:
- NBN C 71-100 "Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren - Veiligheidsverlichting - lnstallatievoorschriften en voorschriften voor controle en onderhoud";
- NBN C 71-598-222 "Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren - Verlichtingstoestellen - Tweede deel: Bijzondere eisen - Sectie 22: Autonome noodverlichtingstoestellen"; en
- NBN L 13-005 "Veiligheidsverlichting in gebouwen - Fotometrische en colorimetrische voorschriften".
Bij vernieuwing van de installatie of de apparaten voldoet de veiligheidsverlichting aan de volgende normen:
- NBN EN 1838 "Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting";
- NBN EN 60598-2-22 "Verlichtingsarmaturen - Deel 2-22: Bijzondere eisen - Verlichtingsarmaturen voor noodverlichting"; en
- NBN EN 50172 "Noodverlichting voor vluchtwegen".
Art.29. - Eclairage de sécurité
Les grands locaux collectifs (réfectoires, salles de restaurant, cuisines, salles de réunion ou locaux de détente), les voies et possibilités d'évacuation, les escaliers, les cabines d'ascenseurs, les chaufferies et les locaux abritant les groupes électrogènes de secours sont pourvus d'un éclairage de sécurité.
Les installations et appareils d'éclairage de sécurité sont conformes aux normes suivantes :
- NBN C 71-100 " Appareils d'éclairage électrique et accessoires - Eclairage de sécurité - Règles d'installation et consignes pour le contrôle et l'entretien ";
- NBN C 71-598-222 " Luminaires - Deuxième partie : Règles particulières - Section vingt-deux - Luminaires pour éclairage de secours "; et
- NBN L 13-005 " Eclairage de sécurité dans les bâtiments - Prescriptions photométriques et colorimétriques ".
En cas de renouvellement de l'installation ou des appareils, l'éclairage de sécurité est conforme aux normes suivantes :
- NBN EN 1838 " Eclairage de secours ";
- NBN EN 60598-2-22 " Luminaires - Partie 2-22 : Règles particulières - Luminaires pour éclairage de secours "; et
- NBN EN 50172 " Systèmes d'éclairage de sécurité ".
Les grands locaux collectifs (réfectoires, salles de restaurant, cuisines, salles de réunion ou locaux de détente), les voies et possibilités d'évacuation, les escaliers, les cabines d'ascenseurs, les chaufferies et les locaux abritant les groupes électrogènes de secours sont pourvus d'un éclairage de sécurité.
Les installations et appareils d'éclairage de sécurité sont conformes aux normes suivantes :
- NBN C 71-100 " Appareils d'éclairage électrique et accessoires - Eclairage de sécurité - Règles d'installation et consignes pour le contrôle et l'entretien ";
- NBN C 71-598-222 " Luminaires - Deuxième partie : Règles particulières - Section vingt-deux - Luminaires pour éclairage de secours "; et
- NBN L 13-005 " Eclairage de sécurité dans les bâtiments - Prescriptions photométriques et colorimétriques ".
En cas de renouvellement de l'installation ou des appareils, l'éclairage de sécurité est conforme aux normes suivantes :
- NBN EN 1838 " Eclairage de secours ";
- NBN EN 60598-2-22 " Luminaires - Partie 2-22 : Règles particulières - Luminaires pour éclairage de secours "; et
- NBN EN 50172 " Systèmes d'éclairage de sécurité ".
Art.30. - Waarschuwing en alarm
De waarschuwings- en alarmsignalen zijn duidelijk te onderscheiden van elkaar en van andere signalen. Ze zijn waarneembaar voor alle betrokkenen.
De vereiste drukknoppen zijn geïnstalleerd op plaatsen die goed zichtbaar en goed toegankelijk zijn. De bedrading heeft een brandweerstand van minstens 60 minuten.
De waarschuwings- en alarmsignalen zijn duidelijk te onderscheiden van elkaar en van andere signalen. Ze zijn waarneembaar voor alle betrokkenen.
De vereiste drukknoppen zijn geïnstalleerd op plaatsen die goed zichtbaar en goed toegankelijk zijn. De bedrading heeft een brandweerstand van minstens 60 minuten.
Art.30. - Alerte et alarme
Les signaux d'alerte et d'alarme ne peuvent être confondus entre eux ou avec d'autres signaux. Ils doivent pouvoir être perçus par toutes les personnes intéressées.
Les boutons-poussoirs nécessaires à leur déclenchement sont installés à des endroits bien visibles et accessibles. Le câblage présente un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes.
Les signaux d'alerte et d'alarme ne peuvent être confondus entre eux ou avec d'autres signaux. Ils doivent pouvoir être perçus par toutes les personnes intéressées.
Les boutons-poussoirs nécessaires à leur déclenchement sont installés à des endroits bien visibles et accessibles. Le câblage présente un degré de résistance au feu d'au moins 60 minutes.
Art.31. - Automatische brandmeldinstallatie
Alle gebouwen met meer dan twee verdiepingen die worden gebruikt voor toeristische doeleinden vanaf de tweede bovengrondse verdieping, zijn uitgerust met een automatische brandmeldinstallatie met een puntmelder.
De automatische brandmeldinstallatie is deels aanwezig wanneer het toeristisch verblijf volledig gescheiden is van de rest van het gebouw door wanden met een brandweerstand van EI 60 en zelfsluitende deuren met een brandweerstand van EI1 30 en de rest van het gebouw niet als vluchtweg dient.
De automatische brandmeldinstallatie is in overeenstemming met de norm NBN S21-100. De componenten van de brandmeldinstallatie voldoen aan de eisen van de CE-markering en maken het voorwerp uit van een conformiteitsverklaring, in het bijzonder met de normenreeks EN 54 betreffende de brandmeld- en brandalarmsystemen.
Voor installaties, wijzigingen en/of grotere uitbreidingen waarvan de uitvoering 30 dagen na de inwerkingtreding van dit besluit van start gaat, wordt de automatische brandmeldinstallatie volledig overeenkomstig de norm NBN S21-100 en de addenda deel 1 en deel 2 geïnstalleerd.
Alle gebouwen met meer dan twee verdiepingen die worden gebruikt voor toeristische doeleinden vanaf de tweede bovengrondse verdieping, zijn uitgerust met een automatische brandmeldinstallatie met een puntmelder.
De automatische brandmeldinstallatie is deels aanwezig wanneer het toeristisch verblijf volledig gescheiden is van de rest van het gebouw door wanden met een brandweerstand van EI 60 en zelfsluitende deuren met een brandweerstand van EI1 30 en de rest van het gebouw niet als vluchtweg dient.
De automatische brandmeldinstallatie is in overeenstemming met de norm NBN S21-100. De componenten van de brandmeldinstallatie voldoen aan de eisen van de CE-markering en maken het voorwerp uit van een conformiteitsverklaring, in het bijzonder met de normenreeks EN 54 betreffende de brandmeld- en brandalarmsystemen.
Voor installaties, wijzigingen en/of grotere uitbreidingen waarvan de uitvoering 30 dagen na de inwerkingtreding van dit besluit van start gaat, wordt de automatische brandmeldinstallatie volledig overeenkomstig de norm NBN S21-100 en de addenda deel 1 en deel 2 geïnstalleerd.
Art.31. - Installation de détection automatique d'incendie
Tous les bâtiments de plus de deux étages et à usage touristique à partir du deuxième étage hors sol sont équipés d'une installation de détection automatique d'incendie avec détecteur ponctuel.
L'installation de détection automatique d'incendie est partielle lorsque l'hébergement à usage touristique est entièrement séparé du reste du bâtiment par des murs présentant un facteur de résistance au feu EI 60 et des portes à fermeture automatique présentant un facteur de résistance au feu EI1 30 et que le reste du bâtiment ne sert pas de voie d'évacuation.
Le système de détection automatique d'incendie est conforme à la norme NBN S21-100. Les composants du système de détection d'incendie répondent aux exigences du marquage CE et font l'objet d'une déclaration de conformité, notamment à la série de normes EN 54 intitulée " Systèmes de détection et d'alarme incendie ".
Pour les installations, modifications et/ou extensions importantes dont la réalisation débute 30 jours après l'entrée en vigueur du présent arrêté, le système de détection automatique d'incendie doit être entièrement installé conformément à la norme NBN S21-100 et addenda parties 1 et 2.
Tous les bâtiments de plus de deux étages et à usage touristique à partir du deuxième étage hors sol sont équipés d'une installation de détection automatique d'incendie avec détecteur ponctuel.
L'installation de détection automatique d'incendie est partielle lorsque l'hébergement à usage touristique est entièrement séparé du reste du bâtiment par des murs présentant un facteur de résistance au feu EI 60 et des portes à fermeture automatique présentant un facteur de résistance au feu EI1 30 et que le reste du bâtiment ne sert pas de voie d'évacuation.
Le système de détection automatique d'incendie est conforme à la norme NBN S21-100. Les composants du système de détection d'incendie répondent aux exigences du marquage CE et font l'objet d'une déclaration de conformité, notamment à la série de normes EN 54 intitulée " Systèmes de détection et d'alarme incendie ".
Pour les installations, modifications et/ou extensions importantes dont la réalisation débute 30 jours après l'entrée en vigueur du présent arrêté, le système de détection automatique d'incendie doit être entièrement installé conformément à la norme NBN S21-100 et addenda parties 1 et 2.
Art.32. - Blusmiddelen
Als blusmiddelen gelden apparaten en installaties die al of niet automatisch in werking treden.
De brandblusapparaten zijn bedoeld voor noodgevallen en bijgevolg hoofdzakelijk bedoeld voor gebruik door het personeel en de gasten.
De brandblusapparaten voldoen aan de normen van de serie NBN EN 3 "Draagbare blustoestellen", de muurhaspels voldoen aan de norm NBN EN 671-1 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangsystemen - Deel 1: Brandslanghaspels met vormvaste slang" en de muurhydranten voldoen aan de norm NBN EN 671-2 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangsystemen - Deel 2: Brandslangsystemen met plat-oprolbare slang".
Brandblusapparaten en muurhaspels die in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije of in een EVA-land dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend, rechtmatig worden gefabriceerd en/of in de handel gebracht en een beschermingsniveau bieden dat overeenstemt met het niveau dat in deze normen wordt voorgeschreven, zijn eveneens toegestaan.
Als blusmiddelen gelden apparaten en installaties die al of niet automatisch in werking treden.
De brandblusapparaten zijn bedoeld voor noodgevallen en bijgevolg hoofdzakelijk bedoeld voor gebruik door het personeel en de gasten.
De brandblusapparaten voldoen aan de normen van de serie NBN EN 3 "Draagbare blustoestellen", de muurhaspels voldoen aan de norm NBN EN 671-1 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangsystemen - Deel 1: Brandslanghaspels met vormvaste slang" en de muurhydranten voldoen aan de norm NBN EN 671-2 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangsystemen - Deel 2: Brandslangsystemen met plat-oprolbare slang".
Brandblusapparaten en muurhaspels die in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije of in een EVA-land dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend, rechtmatig worden gefabriceerd en/of in de handel gebracht en een beschermingsniveau bieden dat overeenstemt met het niveau dat in deze normen wordt voorgeschreven, zijn eveneens toegestaan.
Art.32. - Moyens d'extinction
Les moyens d'extinction comprennent des appareils ou des installations automatiques ou non.
Les extincteurs sont destinés aux cas d'urgence; ils sont donc principalement destinés à être utilisés par le personnel et les hôtes.
Les extincteurs sont conformes aux normes de la série NBN EN 3 " Extincteurs d'incendie portatifs ", les dévidoirs muraux sont conformes à la norme NBN EN 671-1 " Installations fixes de lutte contre l'incendie - Systèmes équipés de tuyaux - Partie 1 : Robinets d'incendie armés équipés de tuyaux semi-rigides " et les hydrants muraux sont conformes à la norme NBN EN 671-2 " Installations fixes de lutte contre l'incendie - Systèmes équipés de tuyaux - Partie 2 : Postes d'eau muraux équipés de tuyaux plats ".
Les extincteurs et les dévidoirs muraux légalement fabriqués et/ou commercialisés dans un autre Etat membre de l'Union européenne ou en Turquie, ou dans un Etat signataire de l'AELE, partie contractante de l'accord sur l'Espace économique européen, et offrant un niveau de protection équivalent à celui prescrit par lesdites normes, sont également autorisés.
Les moyens d'extinction comprennent des appareils ou des installations automatiques ou non.
Les extincteurs sont destinés aux cas d'urgence; ils sont donc principalement destinés à être utilisés par le personnel et les hôtes.
Les extincteurs sont conformes aux normes de la série NBN EN 3 " Extincteurs d'incendie portatifs ", les dévidoirs muraux sont conformes à la norme NBN EN 671-1 " Installations fixes de lutte contre l'incendie - Systèmes équipés de tuyaux - Partie 1 : Robinets d'incendie armés équipés de tuyaux semi-rigides " et les hydrants muraux sont conformes à la norme NBN EN 671-2 " Installations fixes de lutte contre l'incendie - Systèmes équipés de tuyaux - Partie 2 : Postes d'eau muraux équipés de tuyaux plats ".
Les extincteurs et les dévidoirs muraux légalement fabriqués et/ou commercialisés dans un autre Etat membre de l'Union européenne ou en Turquie, ou dans un Etat signataire de l'AELE, partie contractante de l'accord sur l'Espace économique européen, et offrant un niveau de protection équivalent à celui prescrit par lesdites normes, sont également autorisés.
Art.33. - Axiale muurhaspels en muurhydranten
Wanneer axiale muurhaspels worden ingezet als brandblusmiddel, worden hun aantal en hun plaatsen zo gekozen dat de te beschermen oppervlakte zich binnen het bereik van de straal van een brandspuit bevindt.
Axiale muurhaspels met muurhydranten die worden ingezet als brandblus- en noodhulpmiddel voldoen aan de volgende regels:
1° ze zijn gegroepeerd en hebben een gemeenschappelijke watertoevoer;
2° ze zijn aangebracht in voldoende aantal en op zodanige plaatsen dat de te beschermen oppervlakte zich binnen het bereik van de straal van een brandspuit bevindt;
3 ze voldoen aan de normen NBN EN 671-1 en NBN EN 671-2.
In gebouwen van categorie 3 is op elke verdieping minstens één muurhydrant conform de norm NBN EN 671 aangebracht.
De diameter van de toevoerleiding bedraagt minstens 70 mm. De restdruk in de meest benadeelde hydrant bedraagt minstens 2,5 bar bij een debiet van 500 l/min zonder slang en mondstuk.
De apparaten worden gevoed met water dat onder druk staat zonder dat dit een voorafgaande handeling vereist. De toevoerleidingen in het gebouw zijn gemaakt van roestvast staal, gegalvaniseerd staal of koper. Ze zijn zorgvuldig beschermd tegen vorst.
Wanneer axiale muurhaspels worden ingezet als brandblusmiddel, worden hun aantal en hun plaatsen zo gekozen dat de te beschermen oppervlakte zich binnen het bereik van de straal van een brandspuit bevindt.
Axiale muurhaspels met muurhydranten die worden ingezet als brandblus- en noodhulpmiddel voldoen aan de volgende regels:
1° ze zijn gegroepeerd en hebben een gemeenschappelijke watertoevoer;
2° ze zijn aangebracht in voldoende aantal en op zodanige plaatsen dat de te beschermen oppervlakte zich binnen het bereik van de straal van een brandspuit bevindt;
3 ze voldoen aan de normen NBN EN 671-1 en NBN EN 671-2.
In gebouwen van categorie 3 is op elke verdieping minstens één muurhydrant conform de norm NBN EN 671 aangebracht.
De diameter van de toevoerleiding bedraagt minstens 70 mm. De restdruk in de meest benadeelde hydrant bedraagt minstens 2,5 bar bij een debiet van 500 l/min zonder slang en mondstuk.
De apparaten worden gevoed met water dat onder druk staat zonder dat dit een voorafgaande handeling vereist. De toevoerleidingen in het gebouw zijn gemaakt van roestvast staal, gegalvaniseerd staal of koper. Ze zijn zorgvuldig beschermd tegen vorst.
Art.33. - Dévidoirs muraux à alimentation axiale et hydrants muraux
Lorsque des dévidoirs muraux à alimentation axiale sont choisis comme moyen d'extinction, ceux-ci sont installés en nombre et à des endroits tels que les surfaces à protéger soient atteintes par le jet d'une lance.
Lorsque des dévidoirs à alimentation axiale doublés d'hydrants muraux sont choisis comme moyen d'extinction et d'urgence, ils répondent aux règles ci-après :
1° ils sont groupés et leur alimentation en eau est commune;
2° ils sont installés en nombre et à des endroits tels que les surfaces à protéger soient atteintes par le jet d'une lance;
3° ils sont conformes aux normes NBN EN 671-1 et NBN EN 671-2.
Dans les bâtiments de catégorie 3, il est installé au moins un hydrant mural conforme à la norme NBN EN 671 à chaque étage.
Le diamètre de la canalisation d'alimentation est d'au moins 70 mm. La pression restante à l'hydrant le plus défavorisé est d'au moins 2,5 bars quand il débite 500 l/min sans tuyau ni lance.
Les appareils sont alimentés en eau sous pression, et ce, sans manoeuvre préalable. Les canalisations d'alimentation situées à l'intérieur du bâtiment sont en acier inoxydable, en acier galvanisé ou en cuivre. Elles sont soigneusement protégées contre le gel.
Lorsque des dévidoirs muraux à alimentation axiale sont choisis comme moyen d'extinction, ceux-ci sont installés en nombre et à des endroits tels que les surfaces à protéger soient atteintes par le jet d'une lance.
Lorsque des dévidoirs à alimentation axiale doublés d'hydrants muraux sont choisis comme moyen d'extinction et d'urgence, ils répondent aux règles ci-après :
1° ils sont groupés et leur alimentation en eau est commune;
2° ils sont installés en nombre et à des endroits tels que les surfaces à protéger soient atteintes par le jet d'une lance;
3° ils sont conformes aux normes NBN EN 671-1 et NBN EN 671-2.
Dans les bâtiments de catégorie 3, il est installé au moins un hydrant mural conforme à la norme NBN EN 671 à chaque étage.
Le diamètre de la canalisation d'alimentation est d'au moins 70 mm. La pression restante à l'hydrant le plus défavorisé est d'au moins 2,5 bars quand il débite 500 l/min sans tuyau ni lance.
Les appareils sont alimentés en eau sous pression, et ce, sans manoeuvre préalable. Les canalisations d'alimentation situées à l'intérieur du bâtiment sont en acier inoxydable, en acier galvanisé ou en cuivre. Elles sont soigneusement protégées contre le gel.
Art.34. - Bluswatervoorziening
Er is voldoende bevoorrading met bluswater. Stromend of stilstaand water of het openbare waterleidingnet kunnen worden gebruikt om de bevoorrading met bluswater te verzekeren. In het laatste geval worden het aantal en de plaatsen van de hydranten zodanig gekozen dat de dichtstbijzijnde hydrant zich op minder dan 100 m van de ingang van het gebouw bevindt.
Er is signalisatie aangebracht overeenkomstig het ministerieel rondschrijven van 14 oktober 1975 betreffende de watervoorraden voor het blussen van branden.
Bij bevoorrading met stromend of stilstaand water bedraagt de watervoorraad minstens 50 m3 voor gebouwen van categorie 1 of 2 en 100 m3 voor gebouwen van categorie 3.
Er is voldoende bevoorrading met bluswater. Stromend of stilstaand water of het openbare waterleidingnet kunnen worden gebruikt om de bevoorrading met bluswater te verzekeren. In het laatste geval worden het aantal en de plaatsen van de hydranten zodanig gekozen dat de dichtstbijzijnde hydrant zich op minder dan 100 m van de ingang van het gebouw bevindt.
Er is signalisatie aangebracht overeenkomstig het ministerieel rondschrijven van 14 oktober 1975 betreffende de watervoorraden voor het blussen van branden.
Bij bevoorrading met stromend of stilstaand water bedraagt de watervoorraad minstens 50 m3 voor gebouwen van categorie 1 of 2 en 100 m3 voor gebouwen van categorie 3.
Art.34. - Alimentation en eau d'extinction
L'alimentation en eau d'extinction doit être suffisante. Elle peut se faire par de l'eau courante ou stagnante ou par le réseau public de distribution. Dans ce dernier cas, le nombre et la localisation des hydrants sont tels que l'hydrant le plus proche est situé à une distance inférieure à 100 m de l'entrée du bâtiment.
Une signalisation conforme à la circulaire du Ministère du 14 octobre 1975 relative aux ressources en eau pour l'extinction des incendies est prévue.
Dans le cas où l'alimentation se fait par eau courante ou stagnante, la capacité de la réserve en eau est d'au moins 50 m3 pour les bâtiments des catégories 1 et 2 et de 100 m3 pour ceux de la catégorie 3.
L'alimentation en eau d'extinction doit être suffisante. Elle peut se faire par de l'eau courante ou stagnante ou par le réseau public de distribution. Dans ce dernier cas, le nombre et la localisation des hydrants sont tels que l'hydrant le plus proche est situé à une distance inférieure à 100 m de l'entrée du bâtiment.
Une signalisation conforme à la circulaire du Ministère du 14 octobre 1975 relative aux ressources en eau pour l'extinction des incendies est prévue.
Dans le cas où l'alimentation se fait par eau courante ou stagnante, la capacité de la réserve en eau est d'au moins 50 m3 pour les bâtiments des catégories 1 et 2 et de 100 m3 pour ceux de la catégorie 3.
HOOFDSTUK 8. - ONDERHOUD EN KEURINGEN
Chapitre 8. - Entretien et contrôle
Art. 35. - Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie
De elektrische installaties worden gekeurd door een door de Federale Overheidsdienst Economie erkend controleorganisme overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming:
1° bij hun ingebruikneming en na grotere veranderingen;
2° jaarlijks voor alle installaties.
Aanvullend op artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming worden deze verplichtingen uitgebreid tot alle inrichtingen die vallen onder de toepassing van deze bijlage, ongeacht of ze personeel tewerkstellen of niet.
De elektrische installaties worden gekeurd door een door de Federale Overheidsdienst Economie erkend controleorganisme overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming:
1° bij hun ingebruikneming en na grotere veranderingen;
2° jaarlijks voor alle installaties.
Aanvullend op artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming worden deze verplichtingen uitgebreid tot alle inrichtingen die vallen onder de toepassing van deze bijlage, ongeacht of ze personeel tewerkstellen of niet.
Art. 35. - Installations électriques de force motrice, d'éclairage et de signalisation
Les installations électriques sont examinées par un service agréé par le Service public fédéral Economie selon les modalités prévues par le Règlement général pour la protection du travail :
1° lors de leur mise en service et après des modifications importantes;
2° une fois par an pour toutes les installations.
Outre les dispositions de l'article 28 du Règlement général pour la protection du travail, ces obligations sont étendues à tous les établissements concernés par la présente annexe, qu'ils occupent ou non du personnel.
Les installations électriques sont examinées par un service agréé par le Service public fédéral Economie selon les modalités prévues par le Règlement général pour la protection du travail :
1° lors de leur mise en service et après des modifications importantes;
2° une fois par an pour toutes les installations.
Outre les dispositions de l'article 28 du Règlement général pour la protection du travail, ces obligations sont étendues à tous les établissements concernés par la présente annexe, qu'ils occupent ou non du personnel.