Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet: het decreet van 26 juni 2023 tot oprichting van een fonds voor renteloze leningen aan op te leiden personen, studenten en leerlingen in knelpuntberoepen;
2° lening: de renteloze lening in de zin van artikel 1, 1°, van het decreet;
3° Minister: de minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die bevoegd is voor Onderwijs;
4° administratie: het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap dat bevoegd is voor Vorming en Organisatie van het Onderwijs;
5° studiecyclus: de studiecyclussen vermeld in artikel 1, 3°, van het decreet;
6° student: een persoon bedoeld in artikel 1, 4°, van het decreet;
7° leertijd: een opleiding bedoeld in artikel 1, 5°, van het decreet;
8° op te leiden persoon: een persoon bedoeld in artikel 1, 6°, van het decreet;
9° leerling: een persoon bedoeld in artikel 1, 7°, van het decreet;
10° eerste aanvraag: een voor de eerste keer ingediende aanvraag tot het verkrijgen van de lening bedoeld in 2° voor een bepaalde studiecyclus, een bepaalde leertijd of een bepaald zevende jaar van het secundair beroepsonderwijs;
11° vervolgaanvraag: iedere na de eerste aanvraag ingediende aanvraag voor dezelfde studiecyclus, dezelfde leertijd of hetzelfde zevende jaar van het secundair beroepsonderwijs;
12° EU-Richtlijn 2005/36/EG: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
16 MEI 2024. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 26 juni 2023 tot oprichting van een fonds voor renteloze leningen aan op te leiden personen, studenten en leerlingen in knelpuntberoepen
Titre
16 MAI 2024. - Arrêté du Gouvernement portant exécution du décret du 26 juin 2023 portant création d'un Fonds relatif aux prêts sans intérêts à destination des apprentis, étudiants et élèves désirant se former à un métier en pénurie
Informations sur le document
Numac: 2024206034
Datum: 2024-05-16
Info du document
Numac: 2024206034
Date: 2024-05-16
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2. - Toekenning
Afdeling 1. - Aanvraagprocedure
Afdeling 2. - Opschorting en bezwaren
Afdeling 3. - Voltooiing met goed gevolg
HOOFDSTUK 3. - Afstand van terugvordering, teru...
Afdeling 1. - Afstand van terugvordering
Afdeling 2. - Terugbetaling
Afdeling 3. - Aanvragen tot afstand van terugvo...
Afdeling 4. - Procedure na ontvangst van aanvra...
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Table des matières
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
CHAPITRE 2. - Octroi
Section 1re. - Procédure de demande
Section 2. - Suspension et recours
Section 3. - Achèvement
CHAPITRE 3. - Renonciation au recouvrement, rem...
Section 1re. - Renonciation au recouvrement
Section 2. - Remboursement
Section 3. - Demandes de renonciation au recouv...
Section 4. - Procédure après réception des dema...
CHAPITRE 4. - Dispositions finales
Tekst (34)
Texte (34)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
1° décret : le décret du 26 juin 2023 portant création d'un Fonds relatif aux prêts sans intérêts à destination des apprentis, étudiants et élèves désirant se former à un métier en pénurie;
2° prêt : le prêt sans intérêts au sens de l'article 1er, 1°, du décret;
3° Ministre : le Ministre du Gouvernement de la Communauté germanophone compétent en matière d'Enseignement;
4° administration : le département du Ministère de la Communauté germanophone compétent en matière de Formation et d'Organisation de l'enseignement;
5° cursus : les cursus mentionnés à l'article 1er, 3°, du décret;
6° étudiant : une personne mentionnée à l'article 1er, 4°, du décret;
7° apprentissage : une formation mentionnée à l'article 1er, 5°, du décret;
8° apprenti : une personne mentionnée à l'article 1er, 6°, du décret;
9° élève : une personne mentionnée à l'article 1er, 7°, du décret;
10° première demande : une demande introduite pour la première fois en vue d'obtenir un prêt mentionné au 2° pour un cursus, un apprentissage ou une septième année d'enseignement secondaire professionnel déterminé;
11° demande ultérieure : toute demande supplémentaire présentée après une première demande et portant sur le même cursus, le même apprentissage ou la même septième année d'enseignement secondaire professionnel;
12° directive européenne 2005/36/CE : la directive européenne 2005/36/CE du Parlement européen et du Conseil du 7 septembre 2005 relative à la reconnaissance des qualifications professionnelles.
1° décret : le décret du 26 juin 2023 portant création d'un Fonds relatif aux prêts sans intérêts à destination des apprentis, étudiants et élèves désirant se former à un métier en pénurie;
2° prêt : le prêt sans intérêts au sens de l'article 1er, 1°, du décret;
3° Ministre : le Ministre du Gouvernement de la Communauté germanophone compétent en matière d'Enseignement;
4° administration : le département du Ministère de la Communauté germanophone compétent en matière de Formation et d'Organisation de l'enseignement;
5° cursus : les cursus mentionnés à l'article 1er, 3°, du décret;
6° étudiant : une personne mentionnée à l'article 1er, 4°, du décret;
7° apprentissage : une formation mentionnée à l'article 1er, 5°, du décret;
8° apprenti : une personne mentionnée à l'article 1er, 6°, du décret;
9° élève : une personne mentionnée à l'article 1er, 7°, du décret;
10° première demande : une demande introduite pour la première fois en vue d'obtenir un prêt mentionné au 2° pour un cursus, un apprentissage ou une septième année d'enseignement secondaire professionnel déterminé;
11° demande ultérieure : toute demande supplémentaire présentée après une première demande et portant sur le même cursus, le même apprentissage ou la même septième année d'enseignement secondaire professionnel;
12° directive européenne 2005/36/CE : la directive européenne 2005/36/CE du Parlement européen et du Conseil du 7 septembre 2005 relative à la reconnaissance des qualifications professionnelles.
Art.2. De verwijzingen naar personen in dit besluit gelden voor alle geslachten.
Art.2. Dans le présent arrêté, les qualifications s'appliquent à tous les sexes.
Art.3. De normale duur van de studie bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, van het decreet wordt als volgt bepaald:
1° voor de studiecycli in de zin van artikel 1, 3°, a), van het decreet: overeenkomstig titel III, ondertitel 4, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;
2° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, b), van het decreet: overeenkomstig artikel 24 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
3° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, c), van het decreet: overeenkomstig artikel 34 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
4° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, d), van het decreet: overeenkomstig artikel 31 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
5° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, e), van het decreet: overeenkomstig artikel 40 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
6° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, f), van het decreet: overeenkomstig artikel 44 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
7° voor de leertijd: overeenkomstig artikel 18 van het besluit van 4 juni 2009 betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor middenstandsleerlingen en opleidingsondernemingen;
8° voor leerlingen: een schooljaar.
1° voor de studiecycli in de zin van artikel 1, 3°, a), van het decreet: overeenkomstig titel III, ondertitel 4, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;
2° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, b), van het decreet: overeenkomstig artikel 24 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
3° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, c), van het decreet: overeenkomstig artikel 34 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
4° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, d), van het decreet: overeenkomstig artikel 31 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
5° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, e), van het decreet: overeenkomstig artikel 40 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
6° voor de studiecyclus in de zin van artikel 1, 3°, f), van het decreet: overeenkomstig artikel 44 van EU-Richtlijn 2005/36/EG;
7° voor de leertijd: overeenkomstig artikel 18 van het besluit van 4 juni 2009 betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor middenstandsleerlingen en opleidingsondernemingen;
8° voor leerlingen: een schooljaar.
Art.3. La durée normale des études mentionnée à l'article 3, § 1er, alinéa 1er, 3°, du décret est fixée comme suit :
1° pour les cursus au sens de l'article 1er, 3°, a), du décret : conformément au titre III, sous-titre 4, du décret du 27 juin 2005 portant création d'une haute école autonome;
2° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, b), du décret : conformément à l'article 24 de la directive européenne 2005/36/CE;
3° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, c), du décret : conformément à l'article 34 de la directive européenne 2005/36/CE;
4° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, d), du décret : conformément à l'article 31 de la directive européenne 2005/36/CE;
5° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, e), du décret : conformément à l'article 40 de la directive européenne 2005/36/CE;
6° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, f), du décret : conformément à l'article 44 de la directive européenne 2005/36/CE;
7° pour l'apprentissage : conformément à l'article 18 de l'arrêté du 4 juin 2009 portant établissement des conditions de formation pour les apprentis des Classes moyennes et pour les entreprises de formation;
8° pour les élèves : une année scolaire.
1° pour les cursus au sens de l'article 1er, 3°, a), du décret : conformément au titre III, sous-titre 4, du décret du 27 juin 2005 portant création d'une haute école autonome;
2° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, b), du décret : conformément à l'article 24 de la directive européenne 2005/36/CE;
3° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, c), du décret : conformément à l'article 34 de la directive européenne 2005/36/CE;
4° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, d), du décret : conformément à l'article 31 de la directive européenne 2005/36/CE;
5° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, e), du décret : conformément à l'article 40 de la directive européenne 2005/36/CE;
6° pour le cursus au sens de l'article 1er, 3°, f), du décret : conformément à l'article 44 de la directive européenne 2005/36/CE;
7° pour l'apprentissage : conformément à l'article 18 de l'arrêté du 4 juin 2009 portant établissement des conditions de formation pour les apprentis des Classes moyennes et pour les entreprises de formation;
8° pour les élèves : une année scolaire.
Art.4. De Minister legt de in artikel 3, § 1, tweede lid, van het decreet vermelde lijst vast van de studiecycli, leertijdprogramma's en studierichtingen van het gewoon secundair onderwijs die voorbereiden op het werken in een knelpuntberoep.
Art.4. Le Ministre fixe la liste mentionnée à l'article 3, § 1er, alinéa 2, du décret des cursus, programmes d'apprentissage et orientations d'études de l'enseignement secondaire ordinaire qui préparent à l'exercice d'un métier en pénurie.
Art.5. Met behoud van de toepassing van artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, en artikel 5, § 2, van het decreet wordt de lening uitbetaald tot de maand augustus, behalve:
1° in een jaar van de studie of de leertijd dat wordt overgedaan: tot en met de maand juni;
2° in het laatste jaar van de studie of de leertijd: tot de maand van de voltooiing met goed gevolg, maar uiterlijk tot en met de maand juni.
Bij vervolgaanvragen en bij eerste aanvragen die geen betrekking hebben op het eerste jaar van de studie of het eerste jaar van de leertijd, ontstaat het recht op de lening vanaf september van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op voorwaarde dat de termijn vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet wordt in acht genomen.
1° in een jaar van de studie of de leertijd dat wordt overgedaan: tot en met de maand juni;
2° in het laatste jaar van de studie of de leertijd: tot de maand van de voltooiing met goed gevolg, maar uiterlijk tot en met de maand juni.
Bij vervolgaanvragen en bij eerste aanvragen die geen betrekking hebben op het eerste jaar van de studie of het eerste jaar van de leertijd, ontstaat het recht op de lening vanaf september van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op voorwaarde dat de termijn vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet wordt in acht genomen.
Art.5. Sans préjudice des dispositions de l'article 3, § 1er, alinéa 1er, 3°, et de l'article 5, § 2, du décret, le prêt est versé jusqu'au mois d'août, sauf :
1° pour une année d'études ou d'apprentissage redoublée, auquel cas il est versé jusqu'au mois de juin inclus;
2° pour la dernière année d'études ou d'apprentissage, auquel cas il est versé jusqu'au mois de l'obtention du diplôme, mais au maximum jusqu'au mois de juin inclus.
Pour toute demande ultérieure et toute première demande ne portant pas sur la première année d'études ou la première année d'apprentissage, le droit au prêt est ouvert à partir du mois de septembre de l'année de la demande, pour autant que le délai mentionné à l'article 4, alinéa 1er, du décret soit respecté.
1° pour une année d'études ou d'apprentissage redoublée, auquel cas il est versé jusqu'au mois de juin inclus;
2° pour la dernière année d'études ou d'apprentissage, auquel cas il est versé jusqu'au mois de l'obtention du diplôme, mais au maximum jusqu'au mois de juin inclus.
Pour toute demande ultérieure et toute première demande ne portant pas sur la première année d'études ou la première année d'apprentissage, le droit au prêt est ouvert à partir du mois de septembre de l'année de la demande, pour autant que le délai mentionné à l'article 4, alinéa 1er, du décret soit respecté.
Art.6. De Minister kan de deelbedragen vermeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van het decreet ieder jaar met ingang van 1 september aanpassen binnen de perken van de beschikbare financiële middelen, door het indexcijfer van de maand december van het voorafgaande kalenderjaar te delen door het indexcijfer van de maand december van het voorlaatste kalenderjaar en te vermenigvuldigen met het deelbedrag dat geldig is op het tijdstip van de indexering.
De index van de consumptieprijzen dient als basis voor de vergelijking van de indexcijfers.
Indien het met toepassing van het eerste lid berekende bedrag niet uitkomt op een geheel getal, wordt het afgerond op de euro, naar boven als het bedrag na de komma hoger is dan of gelijk is aan vijftig eurocent, naar onder als het bedrag na de komma lager is dan vijftig eurocent.
De index van de consumptieprijzen dient als basis voor de vergelijking van de indexcijfers.
Indien het met toepassing van het eerste lid berekende bedrag niet uitkomt op een geheel getal, wordt het afgerond op de euro, naar boven als het bedrag na de komma hoger is dan of gelijk is aan vijftig eurocent, naar onder als het bedrag na de komma lager is dan vijftig eurocent.
Art.6. Le Ministre peut, au 1er septembre de chaque année, adapter les tranches mentionnées à l'article 5, § 1er, alinéa 1er, du décret dans la limite des moyens financiers disponibles, et ce, en divisant l'indice du mois de décembre de l'année calendrier précédente par l'indice du mois de décembre de l'avant-dernière année calendrier et en le multipliant par la tranche valable au moment de l'indexation.
L'indice des prix à la consommation sert de base pour comparer les indices.
Si le montant obtenu en application de l'alinéa 1er se termine par une fraction d'euro, il est arrondi à l'euro supérieur ou inférieur selon que cette fraction atteint ou non 0,5.
L'indice des prix à la consommation sert de base pour comparer les indices.
Si le montant obtenu en application de l'alinéa 1er se termine par une fraction d'euro, il est arrondi à l'euro supérieur ou inférieur selon que cette fraction atteint ou non 0,5.
HOOFDSTUK 2. - Toekenning
CHAPITRE 2. - Octroi
Afdeling 1. - Aanvraagprocedure
Section 1re. - Procédure de demande
Art.7. Aanvragen tot het verkrijgen van de lening moeten worden ingediend binnen de termijn vermeld in artikel 4 van het decreet.
De aanvraag is pas volledig als hij de volgende zaken omvat:
1° informatie over de aanvrager:
a) naam en voorna(a)m(en);
b) geboortedatum en -plaats;
c) rijksregisternummer of gegevens over de nationaliteit of de verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 3, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet;
d) adres;
e) telefoonnummer en privé-e-mailadres van de aanvrager of een persoon belast met diens opvoeding;
f) SEPA-bankrekeningnummer en bankgegevens;
g) naam van de onderwijsinstelling waar de aanvrager ingeschreven is;
h) de gevolgde studierichting, studiecyclus of leertijd;
i) studie- of opleidingsjaar waarvoor een lening wordt aangevraagd;
j) informatie over de ontvangst van een vervangingsinkomen van het ziekenfonds in geval van arbeidsongeschiktheid, een leefloon of een werkloosheidsuitkering en voor werkzoekenden, werknemers of zelfstandigen vermelding van het tewerkstellingsstatuut;
2° in geval van een eerste aanvraag: een door de aanvrager ondertekende en bevestigde verklaring op erewoord dat hij:
a) voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 3 van het decreet en er voor de duur van de lening aan zal blijven voldoen;
b) de lening zal terugbetalen indien hij de voorwaarde bedoeld in artikel 8, § § 1 tot 3, van het decreet niet vervult;
c) de lening zal terugbetalen in de gevallen waarin artikel 9 van het decreet voorziet;
d) bestuursrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk is voor de juistheid van de verstrekte gegevens;
e) de veranderingen vermeld in artikel 8 onmiddellijk zal meedelen;
3° een bewijs dat bevestigt dat het opgegeven rekeningnummer een rekening op naam van de aanvrager betreft;
4° voor alle studiecycli in de zin van artikel 1, 3°, van het decreet, met uitzondering van a): een inschrijvingsbewijs van de onderwijsinstelling voor het academiejaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend;
5° voor aanvragers die geen rijksregisternummer hebben: een kopie van het identiteitsbewijs of de verblijfsvergunning.
Aanvullend op de informatie vermeld in het tweede lid kan de administratie, als dat nodig is voor de verwerking van de aanvraag, de aanvrager of de onderwijsinstelling vragen om een inschrijvingsbewijs van de onderwijsinstelling dan wel om een kopie van de ondertekende opleidingsovereenkomst of een verklaring betreffende een ondertekende opleidingsovereenkomst.
Indien de aanvrager minderjarig is, wordt de verklaring op erewoord overeenkomstig het tweede lid, 2°, ondertekend door zowel de aanvrager als een persoon belast met diens opvoeding.
De aanvraag is pas volledig als hij de volgende zaken omvat:
1° informatie over de aanvrager:
a) naam en voorna(a)m(en);
b) geboortedatum en -plaats;
c) rijksregisternummer of gegevens over de nationaliteit of de verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 3, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet;
d) adres;
e) telefoonnummer en privé-e-mailadres van de aanvrager of een persoon belast met diens opvoeding;
f) SEPA-bankrekeningnummer en bankgegevens;
g) naam van de onderwijsinstelling waar de aanvrager ingeschreven is;
h) de gevolgde studierichting, studiecyclus of leertijd;
i) studie- of opleidingsjaar waarvoor een lening wordt aangevraagd;
j) informatie over de ontvangst van een vervangingsinkomen van het ziekenfonds in geval van arbeidsongeschiktheid, een leefloon of een werkloosheidsuitkering en voor werkzoekenden, werknemers of zelfstandigen vermelding van het tewerkstellingsstatuut;
2° in geval van een eerste aanvraag: een door de aanvrager ondertekende en bevestigde verklaring op erewoord dat hij:
a) voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 3 van het decreet en er voor de duur van de lening aan zal blijven voldoen;
b) de lening zal terugbetalen indien hij de voorwaarde bedoeld in artikel 8, § § 1 tot 3, van het decreet niet vervult;
c) de lening zal terugbetalen in de gevallen waarin artikel 9 van het decreet voorziet;
d) bestuursrechtelijk en strafrechtelijk aansprakelijk is voor de juistheid van de verstrekte gegevens;
e) de veranderingen vermeld in artikel 8 onmiddellijk zal meedelen;
3° een bewijs dat bevestigt dat het opgegeven rekeningnummer een rekening op naam van de aanvrager betreft;
4° voor alle studiecycli in de zin van artikel 1, 3°, van het decreet, met uitzondering van a): een inschrijvingsbewijs van de onderwijsinstelling voor het academiejaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend;
5° voor aanvragers die geen rijksregisternummer hebben: een kopie van het identiteitsbewijs of de verblijfsvergunning.
Aanvullend op de informatie vermeld in het tweede lid kan de administratie, als dat nodig is voor de verwerking van de aanvraag, de aanvrager of de onderwijsinstelling vragen om een inschrijvingsbewijs van de onderwijsinstelling dan wel om een kopie van de ondertekende opleidingsovereenkomst of een verklaring betreffende een ondertekende opleidingsovereenkomst.
Indien de aanvrager minderjarig is, wordt de verklaring op erewoord overeenkomstig het tweede lid, 2°, ondertekend door zowel de aanvrager als een persoon belast met diens opvoeding.
Art.7. Les demandes d'octroi de prêt doivent être introduites dans le délai prescrit à l'article 4 du décret.
Pour être complète, la demande contient les informations suivantes :
1° les données concernant le demandeur :
a) nom et prénom(s);
b) date et lieu de naissance;
c) numéro de registre national ou mention de la nationalité ou de l'autorisation de séjour conformément à l'article 3, § 1er, alinéa 1er, 1°, du décret;
d) adresse;
e) numéro de téléphone et adresse électronique privée du demandeur ou d'une personne chargée de son éducation;
f) numéro de compte conforme au SEPA et coordonnées bancaires;
g) nom de l'établissement d'enseignement auprès duquel le demandeur est inscrit;
h) orientation d'études, cursus ou programme d'apprentissage suivi;
i) année d'études ou de formation pour laquelle un prêt est demandé;
j) mention indiquant la perception d'un revenu de remplacement de la mutualité en cas d'incapacité de travail, d'un revenu d'intégration ou de prestations de chômage ainsi que la mention du statut d'emploi pour les demandeurs d'emploi, les travailleurs salariés ou les travailleurs indépendants;
2° dans le cas d'une première demande : une déclaration sur l'honneur signée ou certifiée par le demandeur, attestant que celui-ci :
a) remplit les conditions prévues à l'article 3 du décret et les remplira pendant la durée d'octroi du prêt;
b) remboursera le prêt octroyé s'il ne remplit pas la condition au sens de l'article 8, § § 1er à 3, du décret;
c) remboursera le prêt octroyé dans les cas prévus à l'article 9 du décret;
d) est responsable, sur le plan administratif et pénal, de l'exactitude des données fournies;
e) communique immédiatement les modifications mentionnées à l'article 8;
3° une preuve confirmant que le numéro de compte indiqué appartient au demandeur;
4° pour tous les cursus au sens de l'article 1er, 3°, du décret, à l'exception du a) : une confirmation d'inscription délivrée par l'établissement d'enseignement pour l'année académique pour laquelle la demande est soumise;
5° pour les demandeurs qui n'ont pas de numéro de registre national : une copie de la pièce d'identité ou de l'autorisation de séjour.
Outre les informations mentionnées à l'alinéa 2, l'administration peut demander au demandeur ou à l'établissement d'enseignement une confirmation d'inscription délivrée par un établissement d'enseignement ou, selon le cas, une copie du contrat de formation conclu ou une déclaration relative à un contrat de formation conclu, si cela s'avère nécessaire aux fins du traitement de la demande.
Si le demandeur est mineur, la déclaration sur l'honneur mentionnée à l'alinéa 2, 2°, est signée aussi bien par le demandeur que par une personne chargée de son éducation.
Pour être complète, la demande contient les informations suivantes :
1° les données concernant le demandeur :
a) nom et prénom(s);
b) date et lieu de naissance;
c) numéro de registre national ou mention de la nationalité ou de l'autorisation de séjour conformément à l'article 3, § 1er, alinéa 1er, 1°, du décret;
d) adresse;
e) numéro de téléphone et adresse électronique privée du demandeur ou d'une personne chargée de son éducation;
f) numéro de compte conforme au SEPA et coordonnées bancaires;
g) nom de l'établissement d'enseignement auprès duquel le demandeur est inscrit;
h) orientation d'études, cursus ou programme d'apprentissage suivi;
i) année d'études ou de formation pour laquelle un prêt est demandé;
j) mention indiquant la perception d'un revenu de remplacement de la mutualité en cas d'incapacité de travail, d'un revenu d'intégration ou de prestations de chômage ainsi que la mention du statut d'emploi pour les demandeurs d'emploi, les travailleurs salariés ou les travailleurs indépendants;
2° dans le cas d'une première demande : une déclaration sur l'honneur signée ou certifiée par le demandeur, attestant que celui-ci :
a) remplit les conditions prévues à l'article 3 du décret et les remplira pendant la durée d'octroi du prêt;
b) remboursera le prêt octroyé s'il ne remplit pas la condition au sens de l'article 8, § § 1er à 3, du décret;
c) remboursera le prêt octroyé dans les cas prévus à l'article 9 du décret;
d) est responsable, sur le plan administratif et pénal, de l'exactitude des données fournies;
e) communique immédiatement les modifications mentionnées à l'article 8;
3° une preuve confirmant que le numéro de compte indiqué appartient au demandeur;
4° pour tous les cursus au sens de l'article 1er, 3°, du décret, à l'exception du a) : une confirmation d'inscription délivrée par l'établissement d'enseignement pour l'année académique pour laquelle la demande est soumise;
5° pour les demandeurs qui n'ont pas de numéro de registre national : une copie de la pièce d'identité ou de l'autorisation de séjour.
Outre les informations mentionnées à l'alinéa 2, l'administration peut demander au demandeur ou à l'établissement d'enseignement une confirmation d'inscription délivrée par un établissement d'enseignement ou, selon le cas, une copie du contrat de formation conclu ou une déclaration relative à un contrat de formation conclu, si cela s'avère nécessaire aux fins du traitement de la demande.
Si le demandeur est mineur, la déclaration sur l'honneur mentionnée à l'alinéa 2, 2°, est signée aussi bien par le demandeur que par une personne chargée de son éducation.
Art.8. De aanvrager brengt de administratie op de hoogte van elke verandering die zich in de loop van de procedure voordoet in de informatie vermeld in artikel 7. Moeten onmiddellijk meegedeeld worden:
1° veranderingen van adres, privé-e-mailadres, telefoonnummer en rekeningnummer;
2° veranderingen in de status van de studiecyclus, de leertijd of de studierichting, zoals stopzetting, onderbreking, wissel of verlenging van de opleidingsduur;
3° veranderingen met betrekking tot de verklaring op erewoord, zoals het niet in staat zijn om terug te betalen, de niet-vervulling van de verplichting vermeld in artikel 8, § 1, van het decreet, een verlaat begin van de termijn van tien jaar overeenkomstig artikel 8, § 4, van het decreet, en de reden daarvoor.
1° veranderingen van adres, privé-e-mailadres, telefoonnummer en rekeningnummer;
2° veranderingen in de status van de studiecyclus, de leertijd of de studierichting, zoals stopzetting, onderbreking, wissel of verlenging van de opleidingsduur;
3° veranderingen met betrekking tot de verklaring op erewoord, zoals het niet in staat zijn om terug te betalen, de niet-vervulling van de verplichting vermeld in artikel 8, § 1, van het decreet, een verlaat begin van de termijn van tien jaar overeenkomstig artikel 8, § 4, van het decreet, en de reden daarvoor.
Art.8. Le demandeur communique à l'administration toute modification des informations mentionnées à l'article 7 survenant au cours de la procédure. Doivent être communiquées sans délai :
1° les modifications concernant l'adresse, l'adresse électronique privée, le numéro de téléphone et le numéro de compte;
2° les modifications concernant le statut du cursus, de l'apprentissage ou de l'orientation d'études, telles que l'arrêt, l'interruption, le changement ou la prolongation de la durée de la formation;
3° les modifications concernant la déclaration sur l'honneur, telles que l'impossibilité de rembourser, le non-respect de l'obligation mentionnée à l'article 8, § 1er, du décret, le début différé du délai de dix ans conformément à l'article 8, § 4, du décret, ainsi que le motif sous-jacent.
1° les modifications concernant l'adresse, l'adresse électronique privée, le numéro de téléphone et le numéro de compte;
2° les modifications concernant le statut du cursus, de l'apprentissage ou de l'orientation d'études, telles que l'arrêt, l'interruption, le changement ou la prolongation de la durée de la formation;
3° les modifications concernant la déclaration sur l'honneur, telles que l'impossibilité de rembourser, le non-respect de l'obligation mentionnée à l'article 8, § 1er, du décret, le début différé du délai de dix ans conformément à l'article 8, § 4, du décret, ainsi que le motif sous-jacent.
Art.9. § 1 - De administratie controleert de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet.
De Minister beslist of de aanvraag wordt ingewilligd of afgewezen.
§ 2 - Het bezwaar vermeld in artikel 4, § 3, tweede lid, van het decreet moet worden ingediend bij de Minister.
De Minister is gemachtigd om te beslissen over de aanvraag vermeld in artikel 4, § 3, derde lid, van het decreet.
De Minister beslist of de aanvraag wordt ingewilligd of afgewezen.
§ 2 - Het bezwaar vermeld in artikel 4, § 3, tweede lid, van het decreet moet worden ingediend bij de Minister.
De Minister is gemachtigd om te beslissen over de aanvraag vermeld in artikel 4, § 3, derde lid, van het decreet.
Art.9. § 1er - L'administration vérifie que la demande mentionnée à l'article 4, § 1er, du décret est complète et recevable.
Le Ministre décide d'approuver ou de rejeter la demande.
§ 2 - La réclamation mentionnée à l'article 4, § 3, alinéa 2, du décret doit être introduite auprès du Ministre.
Délégation est donnée au Ministre pour statuer sur la demande mentionnée à l'article 4, § 3, alinéa 3, du décret.
Le Ministre décide d'approuver ou de rejeter la demande.
§ 2 - La réclamation mentionnée à l'article 4, § 3, alinéa 2, du décret doit être introduite auprès du Ministre.
Délégation est donnée au Ministre pour statuer sur la demande mentionnée à l'article 4, § 3, alinéa 3, du décret.
Afdeling 2. - Opschorting en bezwaren
Section 2. - Suspension et recours
Art.10. § 1 - Bij stopzetting van de studie of de opleiding worden de betalingen overeenkomstig artikel 7 van het decreet opgeschort.
De Minister stelt de leningnemer per aangetekend schrijven in kennis van de opschorting.
§ 2 - De Minister is gemachtigd om te beslissen over de terugbetaling en de terugbetalingstermijn vermeld in artikel 7, § 4, eerste lid, van het decreet.
§ 3 - De termijnen vermeld in artikel 7, § § 3 en 4, van het decreet zijn niet van toepassing wanneer tegelijkertijd voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de reden van de opschorting is de stopzetting van de studie, het zevende jaar van het secundair beroepsonderwijs of de leertijd;
2° de leningnemer dient een verklaring op erewoord in dat hij:
a) binnen de eerstvolgende mogelijke termijn vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet opnieuw een eerste aanvraag indient;
b) de ontvangen lening zal terugbetalen indien hij niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in a).
Bij uitblijven van de eerste aanvraag vermeld in het eerste lid, 2°, a), of bij afwijzing van deze nieuwe eerste aanvraag overeenkomstig artikel 9, § 2, derde lid, geldt de reeds uitbetaalde lening als ten onrechte uitbetaald overeenkomstig artikel 9 van het decreet.
Bij inwilliging van de aanvraag overeenkomstig paragraaf 3 vordert de Minister de reeds uitbetaalde lening niet terug, met behoud van de toepassing van artikel 9 van het decreet.
De Minister stelt de leningnemer per aangetekend schrijven in kennis van de opschorting.
§ 2 - De Minister is gemachtigd om te beslissen over de terugbetaling en de terugbetalingstermijn vermeld in artikel 7, § 4, eerste lid, van het decreet.
§ 3 - De termijnen vermeld in artikel 7, § § 3 en 4, van het decreet zijn niet van toepassing wanneer tegelijkertijd voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de reden van de opschorting is de stopzetting van de studie, het zevende jaar van het secundair beroepsonderwijs of de leertijd;
2° de leningnemer dient een verklaring op erewoord in dat hij:
a) binnen de eerstvolgende mogelijke termijn vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet opnieuw een eerste aanvraag indient;
b) de ontvangen lening zal terugbetalen indien hij niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in a).
Bij uitblijven van de eerste aanvraag vermeld in het eerste lid, 2°, a), of bij afwijzing van deze nieuwe eerste aanvraag overeenkomstig artikel 9, § 2, derde lid, geldt de reeds uitbetaalde lening als ten onrechte uitbetaald overeenkomstig artikel 9 van het decreet.
Bij inwilliging van de aanvraag overeenkomstig paragraaf 3 vordert de Minister de reeds uitbetaalde lening niet terug, met behoud van de toepassing van artikel 9 van het decreet.
Art.10. § 1er - En cas d'arrêt des études ou de la formation, les versements sont suspendus conformément à l'article 7 du décret.
Le Ministre informe l'emprunteur de la suspension par envoi recommandé.
§ 2 - Délégation est donnée au Ministre pour décider du remboursement et du délai de remboursement mentionnés à l'article 7, § 4, alinéa 1er, du décret.
§ 3 - Les délais mentionnés à l'article 7, § § 3 et 4, du décret ne s'appliquent pas lorsque les conditions suivantes sont remplies simultanément :
1° le motif de la suspension est l'arrêt des études, de la septième année d'enseignement secondaire professionnel ou de l'apprentissage;
2° l'emprunteur soumet une déclaration sur l'honneur indiquant qu'il :
a) introduit à nouveau une première demande dans le délai le plus proche possible, tel que mentionné à l'article 4, alinéa 1er, du décret;
b) remboursera le prêt reçu s'il ne remplit pas la condition mentionnée au a).
A défaut de première demande, telle que mentionnée à l'alinéa 1er, 2°, a), ou en cas de rejet de cette nouvelle première demande conformément à l'article 9, § 2, alinéa 3, le prêt déjà versé est réputé indûment versé conformément à l'article 9 du décret.
En cas d'approbation de la demande conformément au § 3, le Ministre n'exige pas le remboursement du prêt déjà versé, sans préjudice des dispositions fixées à l'article 9 du décret.
Le Ministre informe l'emprunteur de la suspension par envoi recommandé.
§ 2 - Délégation est donnée au Ministre pour décider du remboursement et du délai de remboursement mentionnés à l'article 7, § 4, alinéa 1er, du décret.
§ 3 - Les délais mentionnés à l'article 7, § § 3 et 4, du décret ne s'appliquent pas lorsque les conditions suivantes sont remplies simultanément :
1° le motif de la suspension est l'arrêt des études, de la septième année d'enseignement secondaire professionnel ou de l'apprentissage;
2° l'emprunteur soumet une déclaration sur l'honneur indiquant qu'il :
a) introduit à nouveau une première demande dans le délai le plus proche possible, tel que mentionné à l'article 4, alinéa 1er, du décret;
b) remboursera le prêt reçu s'il ne remplit pas la condition mentionnée au a).
A défaut de première demande, telle que mentionnée à l'alinéa 1er, 2°, a), ou en cas de rejet de cette nouvelle première demande conformément à l'article 9, § 2, alinéa 3, le prêt déjà versé est réputé indûment versé conformément à l'article 9 du décret.
En cas d'approbation de la demande conformément au § 3, le Ministre n'exige pas le remboursement du prêt déjà versé, sans préjudice des dispositions fixées à l'article 9 du décret.
Afdeling 3. - Voltooiing met goed gevolg
Section 3. - Achèvement
Art.11. § 1 - Leningnemers die studiecycli in de zin van artikel 1, 5°, b) tot f), volgen, bezorgen na de voltooiing met goed gevolg een kopie van het diploma aan de administratie en ze delen mee op welke datum ze de studie voltooid hebben.
§ 2 - Wanneer wordt vastgesteld dat de leningnemer een van de goede gevolgen bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van het decreet behaald heeft, deelt de administratie de volgende informatie schriftelijk mee aan de leningnemer:
1° het totale opgenomen bedrag van de lening;
2° meer uitleg over de verdere procedure en de algemene gang van zaken van de procedure voor de terugbetaling en voor de verlenging van de termijn bij niet-vervulling van de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet.
De administratie wijst de leningnemer minstens om de twee jaar schriftelijk op de inhoud van het schrijven vermeld in het eerste lid.
§ 3 - Leningnemers die in de loop van het schooljaar veranderen van regelmatig ingeschreven leerling in vrije cursist in de leertijd, het hoger onderwijs of het gewoon secundair onderwijs, verliezen het recht op de lening vanaf de maand volgend op de maand waarin hun inschrijving als regelmatige leerling werd beëindigd. De lening die werd uitbetaald in de periode van de inschrijving als regelmatige leerling, wordt niet teruggevorderd als de leningnemer de leertijd, de studiecyclus of de studierichting met goed gevolg voltooit en voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 8, § 1, van het decreet.
§ 2 - Wanneer wordt vastgesteld dat de leningnemer een van de goede gevolgen bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van het decreet behaald heeft, deelt de administratie de volgende informatie schriftelijk mee aan de leningnemer:
1° het totale opgenomen bedrag van de lening;
2° meer uitleg over de verdere procedure en de algemene gang van zaken van de procedure voor de terugbetaling en voor de verlenging van de termijn bij niet-vervulling van de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet.
De administratie wijst de leningnemer minstens om de twee jaar schriftelijk op de inhoud van het schrijven vermeld in het eerste lid.
§ 3 - Leningnemers die in de loop van het schooljaar veranderen van regelmatig ingeschreven leerling in vrije cursist in de leertijd, het hoger onderwijs of het gewoon secundair onderwijs, verliezen het recht op de lening vanaf de maand volgend op de maand waarin hun inschrijving als regelmatige leerling werd beëindigd. De lening die werd uitbetaald in de periode van de inschrijving als regelmatige leerling, wordt niet teruggevorderd als de leningnemer de leertijd, de studiecyclus of de studierichting met goed gevolg voltooit en voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 8, § 1, van het decreet.
Art.11. § 1er - Les emprunteurs qui suivent des cursus au sens de l'article 1er, 5°, b) à f), transmettent après achèvement de ceux-ci une copie du diplôme à l'administration et communiquent la date du diplôme.
§ 2 - Lorsqu'il est constaté que l'emprunteur a obtenu l'un des diplômes mentionnés à l'article 8, § 1er, alinéa 3, du décret, l'administration lui fournit par écrit les informations suivantes :
1° le montant total du prêt contracté;
2° des précisions concernant la suite de la procédure et la démarche générale relative à la procédure de remboursement et de prolongation de délai en cas de non-respect des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret.
L'administration rappelle par écrit à l'emprunteur, au moins tous les deux ans, le contenu du courrier mentionné à l'alinéa 1er.
§ 3 - Les emprunteurs qui passent du statut d'élève régulier à celui d'élève libre au cours de l'année scolaire dans le cadre de l'apprentissage, de l'enseignement supérieur et de l'enseignement secondaire ordinaire perdent leur droit au prêt à partir du mois suivant celui où l'inscription en tant qu'élève régulier a pris fin. Le prêt qui a été versé pendant la période d'inscription en tant qu'élève régulier n'est pas récupéré, pour autant que l'emprunteur achève l'apprentissage, le cursus ou l'orientation d'études pour lequel il a bénéficié d'un prêt et qu'il remplisse les conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, du décret.
§ 2 - Lorsqu'il est constaté que l'emprunteur a obtenu l'un des diplômes mentionnés à l'article 8, § 1er, alinéa 3, du décret, l'administration lui fournit par écrit les informations suivantes :
1° le montant total du prêt contracté;
2° des précisions concernant la suite de la procédure et la démarche générale relative à la procédure de remboursement et de prolongation de délai en cas de non-respect des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret.
L'administration rappelle par écrit à l'emprunteur, au moins tous les deux ans, le contenu du courrier mentionné à l'alinéa 1er.
§ 3 - Les emprunteurs qui passent du statut d'élève régulier à celui d'élève libre au cours de l'année scolaire dans le cadre de l'apprentissage, de l'enseignement supérieur et de l'enseignement secondaire ordinaire perdent leur droit au prêt à partir du mois suivant celui où l'inscription en tant qu'élève régulier a pris fin. Le prêt qui a été versé pendant la période d'inscription en tant qu'élève régulier n'est pas récupéré, pour autant que l'emprunteur achève l'apprentissage, le cursus ou l'orientation d'études pour lequel il a bénéficié d'un prêt et qu'il remplisse les conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, du décret.
HOOFDSTUK 3. - Afstand van terugvordering, terugbetaling en aanvraag tot afstand van terugvordering
CHAPITRE 3. - Renonciation au recouvrement, remboursement et demandes de renonciation
Afdeling 1. - Afstand van terugvordering
Section 1re. - Renonciation au recouvrement
Art.12. § 1 - Een persoon vervult een betrekking in het Duitse taalgebied in de zin van artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet wanneer hij:
1° als werknemer actief is in een vestigingseenheid of in het onderwijswezen in het Duitse taalgebied;
2° of als zelfstandige zijn maatschappelijke zetel heeft in het Duitse taalgebied.
Een betrekking in het kader van de opleiding tot medisch specialist of tot specialist in de tandheelkunde in de zin van artikel 25 resp. artikel 35 van EU-Richtlijn 2005/36/EG geldt niet als een betrekking in het Duitse taalgebied in de zin van artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet.
§ 2 - Een betrekking geldt als voltijds wanneer de voor de betreffende arbeidssector gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur van toepassing is. De halftijdse betrekking vermeld in artikel 8, § 1, van het decreet is bereikt als de leningnemer een arbeidsovereenkomst heeft gesloten voor 50 % van de gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur of voor 50 % van de gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur is aangesteld in het kader van een statutaire arbeidsverhouding.
1° als werknemer actief is in een vestigingseenheid of in het onderwijswezen in het Duitse taalgebied;
2° of als zelfstandige zijn maatschappelijke zetel heeft in het Duitse taalgebied.
Een betrekking in het kader van de opleiding tot medisch specialist of tot specialist in de tandheelkunde in de zin van artikel 25 resp. artikel 35 van EU-Richtlijn 2005/36/EG geldt niet als een betrekking in het Duitse taalgebied in de zin van artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet.
§ 2 - Een betrekking geldt als voltijds wanneer de voor de betreffende arbeidssector gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur van toepassing is. De halftijdse betrekking vermeld in artikel 8, § 1, van het decreet is bereikt als de leningnemer een arbeidsovereenkomst heeft gesloten voor 50 % van de gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur of voor 50 % van de gebruikelijke wekelijkse arbeidsduur is aangesteld in het kader van een statutaire arbeidsverhouding.
Art.12. § 1er - Une personne exerce un emploi en région de langue allemande au sens de l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret lorsqu'elle :
1° travaille en tant que salarié dans une unité d'établissement ou dans l'enseignement en région de langue allemande;
2° ou qu'elle a, en tant que travailleur indépendant, son siège social en région de langue allemande.
Un emploi exercé dans le cadre de la formation de médecin spécialiste ou de praticien de l'art dentaire spécialiste au sens de l'article 25 ou de l'article 35 de la directive européenne 2005/36/CE n'est pas considéré comme un emploi exercé en région de langue allemande au sens de l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret.
§ 2 - Une relation de travail est considérée comme étant à temps plein lorsque la durée hebdomadaire de travail normale en vigueur dans le secteur d'activité concerné est respectée. L'occupation à mi-temps mentionnée à l'article 8, § 1er, du décret est atteinte lorsque l'emprunteur a conclu un contrat de travail pour 50 % de ladite durée hebdomadaire de travail normale ou qu'il est engagé pour 50 % de cette durée dans le cadre d'une relation de travail statutaire.
1° travaille en tant que salarié dans une unité d'établissement ou dans l'enseignement en région de langue allemande;
2° ou qu'elle a, en tant que travailleur indépendant, son siège social en région de langue allemande.
Un emploi exercé dans le cadre de la formation de médecin spécialiste ou de praticien de l'art dentaire spécialiste au sens de l'article 25 ou de l'article 35 de la directive européenne 2005/36/CE n'est pas considéré comme un emploi exercé en région de langue allemande au sens de l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret.
§ 2 - Une relation de travail est considérée comme étant à temps plein lorsque la durée hebdomadaire de travail normale en vigueur dans le secteur d'activité concerné est respectée. L'occupation à mi-temps mentionnée à l'article 8, § 1er, du décret est atteinte lorsque l'emprunteur a conclu un contrat de travail pour 50 % de ladite durée hebdomadaire de travail normale ou qu'il est engagé pour 50 % de cette durée dans le cadre d'une relation de travail statutaire.
Art.13. § 1 - Ter uitvoering van artikel 8, § 2, van het decreet worden de volgende stukken aanvaard als bewijs:
1° een kopie van de arbeidsovereenkomsten die werden gesloten in de betreffende periode;
2° een kopie van de documenten die een statutaire arbeidsverhouding bewijzen;
3° een kopie van de eerste en laatste drie bewijsstukken betreffende de bezoldiging van elke arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur of statutaire arbeidsverhouding;
4° voor zelfstandigen: een uittreksel uit de Kruispuntbank van Ondernemingen en een bewijs van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen waarop de periode waarin de betrokkene aangesloten was als zelfstandige wordt vermeld.
De ingediende bewijsstukken bevatten de informatie over de periode en de arbeidsregeling van elke betrekking.
De administratie controleert de stukken en kan extra bewijsstukken opvragen.
§ 2 - Indien de Minister vaststelt dat de leningnemer voldoet aan de voorwaarden voor de afstand van terugvordering vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet, bevestigt hij schriftelijk aan de leningnemer dat de lening niet moet worden terugbetaald.
1° een kopie van de arbeidsovereenkomsten die werden gesloten in de betreffende periode;
2° een kopie van de documenten die een statutaire arbeidsverhouding bewijzen;
3° een kopie van de eerste en laatste drie bewijsstukken betreffende de bezoldiging van elke arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur of statutaire arbeidsverhouding;
4° voor zelfstandigen: een uittreksel uit de Kruispuntbank van Ondernemingen en een bewijs van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen waarop de periode waarin de betrokkene aangesloten was als zelfstandige wordt vermeld.
De ingediende bewijsstukken bevatten de informatie over de periode en de arbeidsregeling van elke betrekking.
De administratie controleert de stukken en kan extra bewijsstukken opvragen.
§ 2 - Indien de Minister vaststelt dat de leningnemer voldoet aan de voorwaarden voor de afstand van terugvordering vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet, bevestigt hij schriftelijk aan de leningnemer dat de lening niet moet worden terugbetaald.
Art.13. § 1er - En exécution de l'article 8, § 2, du décret, les pièces justificatives énumérées ci-après sont acceptées à titre de preuve :
1° une copie des contrats de travail conclus au cours de la période concernée;
2° une copie des documents justifiant d'une relation de travail statutaire;
3° une copie des trois premiers et des trois derniers justificatifs de salaire de chaque contrat de travail à durée indéterminée ou de chaque relation de travail statutaire;
4° pour les travailleurs indépendants : un extrait émanant de la Banque-Carrefour des Entreprises et une attestation d'affiliation à une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants indiquant la période d'affiliation en tant que travailleur indépendant.
Les pièces justificatives soumises contiennent des informations relatives à la période et au régime de travail de chaque emploi.
L'administration vérifie les pièces justificatives et peut demander des preuves supplémentaires.
§ 2 - Lorsque le Ministre constate que l'emprunteur remplit les conditions de renonciation au recouvrement mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret, il confirme par écrit à l'emprunteur que le prêt ne doit pas être remboursé.
1° une copie des contrats de travail conclus au cours de la période concernée;
2° une copie des documents justifiant d'une relation de travail statutaire;
3° une copie des trois premiers et des trois derniers justificatifs de salaire de chaque contrat de travail à durée indéterminée ou de chaque relation de travail statutaire;
4° pour les travailleurs indépendants : un extrait émanant de la Banque-Carrefour des Entreprises et une attestation d'affiliation à une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants indiquant la période d'affiliation en tant que travailleur indépendant.
Les pièces justificatives soumises contiennent des informations relatives à la période et au régime de travail de chaque emploi.
L'administration vérifie les pièces justificatives et peut demander des preuves supplémentaires.
§ 2 - Lorsque le Ministre constate que l'emprunteur remplit les conditions de renonciation au recouvrement mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret, il confirme par écrit à l'emprunteur que le prêt ne doit pas être remboursé.
Afdeling 2. - Terugbetaling
Section 2. - Remboursement
Art.14. § 1 - Indien de Minister vaststelt dat de leningnemer niet of slechts gedeeltelijk voldoet aan de voorwaarden voor de afstand van terugvordering vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet of dat de lening geheel of gedeeltelijk ten onrechte in de zin van artikel 9 van het decreet werd uitbetaald, stelt hij de leningnemer daarvan aangetekend in kennis.
§ 2 - De leningnemer heeft zestig dagen de tijd, te rekenen vanaf de verzending van het aangetekend schrijven vermeld in paragraaf 1, om het volgende in te dienen bij de Minister per aangetekend schrijven of tegen ontvangstbewijs:
1° extra stukken die bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet of dat de lening niet ten onrechte werd uitbetaald in de zin van artikel 9 van het decreet; of
2° een aanvraag tot verlenging van de termijn overeenkomstig artikel 20; of
3° een aanvraag tot afstand van terugvordering overeenkomstig artikel 20.
Na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid geldt de uitbetaalde lening definitief als ten onrechte uitbetaald in de zin van artikel 9 van het decreet.
§ 2 - De leningnemer heeft zestig dagen de tijd, te rekenen vanaf de verzending van het aangetekend schrijven vermeld in paragraaf 1, om het volgende in te dienen bij de Minister per aangetekend schrijven of tegen ontvangstbewijs:
1° extra stukken die bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet of dat de lening niet ten onrechte werd uitbetaald in de zin van artikel 9 van het decreet; of
2° een aanvraag tot verlenging van de termijn overeenkomstig artikel 20; of
3° een aanvraag tot afstand van terugvordering overeenkomstig artikel 20.
Na het verstrijken van de termijn vermeld in het eerste lid geldt de uitbetaalde lening definitief als ten onrechte uitbetaald in de zin van artikel 9 van het decreet.
Art.14. § 1er - Si le Ministre constate que l'emprunteur ne remplit pas ou ne remplit que partiellement les conditions de renonciation au recouvrement mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret ou que le prêt a été indûment versé, en tout ou partie, au sens de l'article 9 du décret, il en informe l'emprunteur par envoi recommandé.
§ 2 - L'emprunteur peut, dans un délai de soixante jours suivant l'envoi de la lettre recommandée mentionnée au § 1er, introduire auprès du Ministre par envoi recommandé ou contre accusé de réception les pièces suivantes :
1° des pièces justificatives complémentaires attestant le respect des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret ou prouvant que le prêt n'a pas été indûment versé au sens de l'article 9 du décret, ou
2° une demande de prolongation de délai conformément à l'article 20 ou
3° une demande de renonciation au recouvrement conformément à l'article 20.
Au-delà du délai mentionné à l'alinéa 1er, le prêt versé est définitivement considéré comme indûment versé au sens de l'article 9 du décret.
§ 2 - L'emprunteur peut, dans un délai de soixante jours suivant l'envoi de la lettre recommandée mentionnée au § 1er, introduire auprès du Ministre par envoi recommandé ou contre accusé de réception les pièces suivantes :
1° des pièces justificatives complémentaires attestant le respect des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret ou prouvant que le prêt n'a pas été indûment versé au sens de l'article 9 du décret, ou
2° une demande de prolongation de délai conformément à l'article 20 ou
3° une demande de renonciation au recouvrement conformément à l'article 20.
Au-delà du délai mentionné à l'alinéa 1er, le prêt versé est définitivement considéré comme indûment versé au sens de l'article 9 du décret.
Art.15. Indien de Minister vaststelt dat een lening definitief ten onrechte werd uitbetaald, maant hij de leningnemer aangetekend aan om binnen zestig dagen de volledige lening of het ten onrechte uitbetaalde deel van de lening terug te betalen.
Als het ten onrechte uitbetaalde bedrag niet toe te schrijven is aan een van de gevallen genoemd in artikel 11, § 3, 2°, van het decreet, kan de leningnemer binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van het aangetekend schrijven vermeld in het eerste lid, de Minister per aangetekend schrijven of tegen ontvangstbewijs verzoeken om de terugbetaling in termijnen te mogen verrichten. De aanvraag is alleen ontvankelijk als ze gemotiveerd is en een voorstel voor een terugbetalingsplan bevat.
Na het voorstel van de leningnemer te hebben gecontroleerd, kan de Minister binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de bezorging van het verzoek vermeld in het tweede lid, het aangevraagde terugbetalingsplan goedkeuren, met de leningnemer een ander terugbetalingsplan overeenkomen of de terugbetaling in termijnen afwijzen.
Wanneer een aangetekend schrijven van de Minister binnen deze termijn uitblijft, geldt het verzoek vermeld in het tweede lid als ingewilligd.
Het verzoek van de leningnemer onderbreekt de in het eerste lid vermelde termijn voor de volledige terugbetaling tot die termijn opnieuw begint te lopen overeenkomstig het zesde lid.
De termijn voor de terugbetaling van de volledige lening of het ten onrechte uitbetaalde deel van de lening begint opnieuw te lopen, wanneer:
1° de Minister het verzoek vermeld in het tweede lid afwijst;
2° de leningnemer zich niet houdt aan de voorwaarden van het overeenkomstig het tweede lid goedgekeurde of overeengekomen terugbetalingsplan.
Als het ten onrechte uitbetaalde bedrag niet toe te schrijven is aan een van de gevallen genoemd in artikel 11, § 3, 2°, van het decreet, kan de leningnemer binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van het aangetekend schrijven vermeld in het eerste lid, de Minister per aangetekend schrijven of tegen ontvangstbewijs verzoeken om de terugbetaling in termijnen te mogen verrichten. De aanvraag is alleen ontvankelijk als ze gemotiveerd is en een voorstel voor een terugbetalingsplan bevat.
Na het voorstel van de leningnemer te hebben gecontroleerd, kan de Minister binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de bezorging van het verzoek vermeld in het tweede lid, het aangevraagde terugbetalingsplan goedkeuren, met de leningnemer een ander terugbetalingsplan overeenkomen of de terugbetaling in termijnen afwijzen.
Wanneer een aangetekend schrijven van de Minister binnen deze termijn uitblijft, geldt het verzoek vermeld in het tweede lid als ingewilligd.
Het verzoek van de leningnemer onderbreekt de in het eerste lid vermelde termijn voor de volledige terugbetaling tot die termijn opnieuw begint te lopen overeenkomstig het zesde lid.
De termijn voor de terugbetaling van de volledige lening of het ten onrechte uitbetaalde deel van de lening begint opnieuw te lopen, wanneer:
1° de Minister het verzoek vermeld in het tweede lid afwijst;
2° de leningnemer zich niet houdt aan de voorwaarden van het overeenkomstig het tweede lid goedgekeurde of overeengekomen terugbetalingsplan.
Art.15. Lorsque le Ministre constate qu'un prêt a été définitivement indûment versé, il invite l'emprunteur, par envoi recommandé, à procéder au remboursement total ou partiel du prêt dans un délai de soixante jours.
Si le montant indûment versé ne résulte pas d'un des cas mentionnés à l'article 11, § 3, 2°, du décret, l'emprunteur peut, dans un délai de soixante jours à compter de la date de l'envoi recommandé mentionné à l'alinéa 1er, demander au Ministre, par envoi recommandé ou contre accusé de réception, d'effectuer le remboursement par tranches. La demande n'est recevable que si elle est motivée et accompagnée d'une proposition de plan de remboursement.
Après examen de la proposition de l'emprunteur, le Ministre peut, dans un délai de soixante jours à compter de la transmission de la demande mentionnée à l'alinéa 2, approuver le plan de remboursement demandé, fixer un autre plan de remboursement avec l'emprunteur ou refuser le remboursement par tranches.
A défaut d'une lettre recommandée du Ministre dans ledit délai, la demande mentionnée à l'alinéa 2 est réputée acceptée.
La demande de l'emprunteur interrompt le délai de remboursement intégral mentionné à l'alinéa 1er jusqu'à la reprise du délai conformément à l'alinéa 6.
Le délai de remboursement total ou partiel recommence à courir lorsque :
1° le Ministre rejette la demande mentionnée à l'alinéa 2;
2° l'emprunteur ne respecte pas les conditions relatives au plan de remboursement approuvé ou fixé conformément à l'alinéa 2.
Si le montant indûment versé ne résulte pas d'un des cas mentionnés à l'article 11, § 3, 2°, du décret, l'emprunteur peut, dans un délai de soixante jours à compter de la date de l'envoi recommandé mentionné à l'alinéa 1er, demander au Ministre, par envoi recommandé ou contre accusé de réception, d'effectuer le remboursement par tranches. La demande n'est recevable que si elle est motivée et accompagnée d'une proposition de plan de remboursement.
Après examen de la proposition de l'emprunteur, le Ministre peut, dans un délai de soixante jours à compter de la transmission de la demande mentionnée à l'alinéa 2, approuver le plan de remboursement demandé, fixer un autre plan de remboursement avec l'emprunteur ou refuser le remboursement par tranches.
A défaut d'une lettre recommandée du Ministre dans ledit délai, la demande mentionnée à l'alinéa 2 est réputée acceptée.
La demande de l'emprunteur interrompt le délai de remboursement intégral mentionné à l'alinéa 1er jusqu'à la reprise du délai conformément à l'alinéa 6.
Le délai de remboursement total ou partiel recommence à courir lorsque :
1° le Ministre rejette la demande mentionnée à l'alinéa 2;
2° l'emprunteur ne respecte pas les conditions relatives au plan de remboursement approuvé ou fixé conformément à l'alinéa 2.
Art.16. Met behoud van de toepassing van artikel 25 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap stelt de Regering na de aanmaning tot terugbetaling van de ten onrechte uitbetaalde bedragen met toepassing van artikel 15, eerste lid, of bij niet-naleving van de voorwaarden van het terugbetalingsplan vermeld in artikel 15, derde lid, een gerechtelijke procedure in om de ten onrechte uitbetaalde bedragen in te vorderen, indien ze vaststelt dat ze de bedragen niet langs buitengerechtelijke weg kan terugvorderen.
Art.16. Sans préjudice de l'article 25 du décret du 25 mai 2009 relatif au règlement budgétaire de la Communauté germanophone, le Gouvernement engage, après l'invitation à payer les sommes indûment versées en application de l'article 15, alinéa 1er, ou en cas de non-respect des conditions relatives au plan de remboursement par tranches mentionné à l'article 15, alinéa 3, une procédure judiciaire en vue d'obtenir le remboursement des sommes indûment versées s'il constate ne pas pouvoir recouvrer lesdites sommes par voie extrajudiciaire.
Afdeling 3. - Aanvragen tot afstand van terugvordering en verlenging van de termijn
Section 3. - Demandes de renonciation au recouvrement et de prolongation de délai
Art.17. Ter uitvoering van artikel 8, § 1, vierde lid, van het decreet kunnen de volgende redenen in aanmerking komen voor een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet:
1° stopzetting van de studie door de Autonome Hogeschool wegens ontbrekende geschiktheid voor het beroep;
2° ontbinding van een leerovereenkomst overeenkomstig artikel 23, § 1, 8° en 9°, alsook artikel 25 van het besluit van de Regering van 4 juni 2009 betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor middenstandsleerlingen en opleidingsondernemingen;
3° medische redenen;
4° verbreking van de leerovereenkomst, voortijdige schoolverlating of stopzetting van de studie wegens overmacht.
De redenen vermeld in het eerste lid leiden tot vrijstelling van de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet, wanneer ze het onmogelijk maken deze voorwaarden te vervullen. Het begrip 'onmogelijk' is onderworpen aan het evenredigheidsbeginsel.
De Minister kan voor de beoordeling van de aanvragen een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
1° stopzetting van de studie door de Autonome Hogeschool wegens ontbrekende geschiktheid voor het beroep;
2° ontbinding van een leerovereenkomst overeenkomstig artikel 23, § 1, 8° en 9°, alsook artikel 25 van het besluit van de Regering van 4 juni 2009 betreffende de vaststelling van de opleidingsvoorwaarden voor middenstandsleerlingen en opleidingsondernemingen;
3° medische redenen;
4° verbreking van de leerovereenkomst, voortijdige schoolverlating of stopzetting van de studie wegens overmacht.
De redenen vermeld in het eerste lid leiden tot vrijstelling van de voorwaarden vermeld in artikel 8, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet, wanneer ze het onmogelijk maken deze voorwaarden te vervullen. Het begrip 'onmogelijk' is onderworpen aan het evenredigheidsbeginsel.
De Minister kan voor de beoordeling van de aanvragen een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
Art.17. En exécution de l'article 8, § 1er, alinéa 4, du décret, les motifs énumérés ci-après peuvent être pris en compte pour une dispense totale ou partielle des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret :
1° un arrêt des études décidé par la haute école autonome pour cause d'inaptitude professionnelle;
2° une résiliation d'un contrat d'apprentissage conformément à l'article 23, § 1er, 8° et 9°, et à l'article 25 de l'arrêté du Gouvernement du 4 juin 2009 portant établissement des conditions de formation pour les apprentis des Classes moyennes et pour les entreprises de formation;
3° des raisons médicales;
4° une rupture du contrat d'apprentissage, un décrochage scolaire ou un arrêt des études pour cause de force majeure.
Les motifs mentionnés à l'alinéa 1er conduisent à une dispense des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret lorsqu'ils entraînent une impossibilité de satisfaire auxdites conditions. La notion d'impossibilité est soumise au principe de proportionnalité.
Le Ministre peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de l'évaluation des demandes.
1° un arrêt des études décidé par la haute école autonome pour cause d'inaptitude professionnelle;
2° une résiliation d'un contrat d'apprentissage conformément à l'article 23, § 1er, 8° et 9°, et à l'article 25 de l'arrêté du Gouvernement du 4 juin 2009 portant établissement des conditions de formation pour les apprentis des Classes moyennes et pour les entreprises de formation;
3° des raisons médicales;
4° une rupture du contrat d'apprentissage, un décrochage scolaire ou un arrêt des études pour cause de force majeure.
Les motifs mentionnés à l'alinéa 1er conduisent à une dispense des conditions mentionnées à l'article 8, § 1er, alinéas 1er et 2, du décret lorsqu'ils entraînent une impossibilité de satisfaire auxdites conditions. La notion d'impossibilité est soumise au principe de proportionnalité.
Le Ministre peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de l'évaluation des demandes.
Art.18. Ter uitvoering van artikel 8, § 4, derde lid, van het decreet kan de termijn van tien jaar vermeld in artikel 8, § 1, eerste lid, van het decreet verlengd worden voor de duur:
1° van een masterstudie, een bachelorstudie of een leertijd;
2° van een langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid;
3° van een opleiding tot medisch specialist of tot specialist in de tandheelkunde in de zin van artikel 25 resp. artikel 35 van EU-Richtlijn 2005/36/EG.
Als de verlenging van de termijn wordt goedgekeurd, stemt de duur van de verlenging vermeld in het eerste lid overeen met de duur van de reden van de verlenging.
De Minister kan voor de beoordeling van de aanvragen een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
1° van een masterstudie, een bachelorstudie of een leertijd;
2° van een langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid;
3° van een opleiding tot medisch specialist of tot specialist in de tandheelkunde in de zin van artikel 25 resp. artikel 35 van EU-Richtlijn 2005/36/EG.
Als de verlenging van de termijn wordt goedgekeurd, stemt de duur van de verlenging vermeld in het eerste lid overeen met de duur van de reden van de verlenging.
De Minister kan voor de beoordeling van de aanvragen een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
Art.18. En exécution de l'article 8, § 4, alinéa 3, du décret, le délai de dix ans mentionné à l'article 8, § 1er, alinéa 1er, du décret peut être prolongé pour la durée :
1° d'un master, d'un bachelor ou d'un apprentissage;
2° d'une maladie ou d'une incapacité de travail de longue durée;
3° d'une formation de médecin spécialiste ou de praticien de l'art dentaire spécialiste au sens de l'article 25 ou de l'article 35 de la directive européenne 2005/36/CE.
Dans le cas d'une autorisation de prolongation du délai, la durée de la prolongation mentionnée à l'alinéa 1er correspond à la durée du motif de prolongation.
Le Ministre peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de l'évaluation des demandes.
1° d'un master, d'un bachelor ou d'un apprentissage;
2° d'une maladie ou d'une incapacité de travail de longue durée;
3° d'une formation de médecin spécialiste ou de praticien de l'art dentaire spécialiste au sens de l'article 25 ou de l'article 35 de la directive européenne 2005/36/CE.
Dans le cas d'une autorisation de prolongation du délai, la durée de la prolongation mentionnée à l'alinéa 1er correspond à la durée du motif de prolongation.
Le Ministre peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de l'évaluation des demandes.
Art.19. Ter uitvoering van artikel 11, § 3, van het decreet kan de Regering afhankelijk van het beschikbare gezinsinkomen afzien van de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen en de bedragen niet-invorderbaar verklaren. Als beschikbaar gezinsinkomen geldt elk bedrag van gelijk welke aard waarover de betrokkene, zijn huwelijkspartner en de persoon met wie hij een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd, beschikken. De gezinsbijslagen die de voornoemde personen ontvangen, worden niet tot het beschikbaar gezinsinkomen gerekend.
Indien de Regering met toepassing van het eerste lid afziet van de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen en ze niet-invorderbaar verklaart, gebeurt dat:
1° voor 100 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen van de aanvrager niet hoger is dan het bedrag dat is vastgelegd in artikel 1409, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
2° voor 90 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 103 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
3° voor 80 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 106 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
4° voor 70 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 109 %
van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
5° voor 60 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 112 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
6° voor 50 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 115 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
7° voor 40 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 118 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
8° voor 30 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 121 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
9° voor 20 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 124 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
10° voor 10 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen van de aanvrager niet hoger is dan het bedrag dat is vastgelegd in artikel 1409, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Als het beschikbare inkomen hoger is dan het bedrag dat is vastgelegd in het tweede lid, 10°, kan de Regering niet meer op grond van het eerste lid afzien van de terugvordering.
Indien de met toepassing van het tweede lid berekende bedragen niet uitkomen op een geheel getal, worden ze afgerond op de euro, naar boven als het bedrag na de komma hoger is dan of gelijk is aan vijftig eurocent, naar onder als het bedrag na de komma lager is dan vijftig eurocent.
Het beschikbare gezinsinkomen wordt voor de toepassing van het tweede en derde lid per kinderbijslaggerechtigd kind waarvoor de aanvrager kinderbijslag ontvangt, verminderd met het bedrag dat is vastgelegd in artikel 1409, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Voor de bepaling van het beschikbare gezinsinkomen wordt de gezinssituatie op het moment van de aanvraag tot afstand van terugvordering in aanmerking genomen.
De Minister kan voor de beoordeling van de aanvragen een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
Indien de Regering met toepassing van het eerste lid afziet van de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen en ze niet-invorderbaar verklaart, gebeurt dat:
1° voor 100 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen van de aanvrager niet hoger is dan het bedrag dat is vastgelegd in artikel 1409, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek;
2° voor 90 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 103 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
3° voor 80 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 106 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
4° voor 70 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 109 %
van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
5° voor 60 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 112 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
6° voor 50 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 115 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
7° voor 40 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 118 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
8° voor 30 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 121 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
9° voor 20 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen niet meer bedraagt dan 124 % van het bedrag dat is vastgelegd in 1°;
10° voor 10 % van het verschuldigde bedrag indien het beschikbare inkomen van de aanvrager niet hoger is dan het bedrag dat is vastgelegd in artikel 1409, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Als het beschikbare inkomen hoger is dan het bedrag dat is vastgelegd in het tweede lid, 10°, kan de Regering niet meer op grond van het eerste lid afzien van de terugvordering.
Indien de met toepassing van het tweede lid berekende bedragen niet uitkomen op een geheel getal, worden ze afgerond op de euro, naar boven als het bedrag na de komma hoger is dan of gelijk is aan vijftig eurocent, naar onder als het bedrag na de komma lager is dan vijftig eurocent.
Het beschikbare gezinsinkomen wordt voor de toepassing van het tweede en derde lid per kinderbijslaggerechtigd kind waarvoor de aanvrager kinderbijslag ontvangt, verminderd met het bedrag dat is vastgelegd in artikel 1409, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Voor de bepaling van het beschikbare gezinsinkomen wordt de gezinssituatie op het moment van de aanvraag tot afstand van terugvordering in aanmerking genomen.
De Minister kan voor de beoordeling van de aanvragen een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
Art.19. En exécution de l'article 11, § 3, du décret, le Gouvernement peut, en fonction du revenu du ménage disponible, renoncer au recouvrement des sommes indûment versées et les déclarer en conséquence comme étant non recouvrables. Par revenu du ménage disponible, il faut entendre tout montant, quelle qu'en soit la nature, dont disposent l'intéressé(e), son/sa conjoint(e) ainsi que la personne avec laquelle il/elle a fait une déclaration de cohabitation légale. Sont exclues de ce montant les prestations familiales perçues par les personnes susmentionnées.
Si, en application de l'alinéa 1er, le Gouvernement renonce au recouvrement des sommes indûment versées et les déclare en conséquence comme étant non recouvrables, cela s'effectue :
1° à hauteur de 100 % du montant dû si le revenu disponible du demandeur ne dépasse pas le montant fixé à l'article 1409, § 1er, alinéa 3, du Code judiciaire;
2° à hauteur de 90 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 103 % du montant fixé au 1°;
3° à hauteur de 80 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 106 % du montant fixé au 1°;
4° à hauteur de 70 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 109 % du montant fixé au 1°;
5° à hauteur de 60 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 112 % du montant fixé au 1°;
6° à hauteur de 50 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 115 % du montant fixé au 1°;
7° à hauteur de 40 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 118 % du montant fixé au 1°;
8° à hauteur de 30 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 121 % du montant fixé au 1°;
9° à hauteur de 20 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 124 % du montant fixé au 1°;
10° à hauteur de 10 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas le montant fixé à l'article 1409, § 1er, alinéa 1er, du Code judiciaire.
Si le revenu disponible dépasse le montant fixé à l'alinéa 2, 10°, le Gouvernement ne peut plus renoncer au recouvrement en vertu de l'alinéa 1er.
Si les montants calculés en application de l'alinéa 2 se terminent par une fraction d'euro, celle-ci est arrondie à l'euro supérieur ou inférieur selon que cette fraction atteint ou non 0,5.
Pour l'application des alinéas 2 et 3, le revenu du ménage disponible est diminué du montant prévu à l'article 1409, § 1er, alinéa 4, du Code judiciaire pour chaque enfant ayant droit à des allocations familiales pour lequel le demandeur reçoit des allocations familiales.
Aux fins de la détermination du revenu du ménage disponible, il est tenu compte de la situation du ménage au moment de la demande de renonciation au recouvrement.
Le Ministre peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de l'évaluation des demandes.
Si, en application de l'alinéa 1er, le Gouvernement renonce au recouvrement des sommes indûment versées et les déclare en conséquence comme étant non recouvrables, cela s'effectue :
1° à hauteur de 100 % du montant dû si le revenu disponible du demandeur ne dépasse pas le montant fixé à l'article 1409, § 1er, alinéa 3, du Code judiciaire;
2° à hauteur de 90 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 103 % du montant fixé au 1°;
3° à hauteur de 80 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 106 % du montant fixé au 1°;
4° à hauteur de 70 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 109 % du montant fixé au 1°;
5° à hauteur de 60 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 112 % du montant fixé au 1°;
6° à hauteur de 50 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 115 % du montant fixé au 1°;
7° à hauteur de 40 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 118 % du montant fixé au 1°;
8° à hauteur de 30 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 121 % du montant fixé au 1°;
9° à hauteur de 20 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas 124 % du montant fixé au 1°;
10° à hauteur de 10 % du montant dû si le revenu disponible ne dépasse pas le montant fixé à l'article 1409, § 1er, alinéa 1er, du Code judiciaire.
Si le revenu disponible dépasse le montant fixé à l'alinéa 2, 10°, le Gouvernement ne peut plus renoncer au recouvrement en vertu de l'alinéa 1er.
Si les montants calculés en application de l'alinéa 2 se terminent par une fraction d'euro, celle-ci est arrondie à l'euro supérieur ou inférieur selon que cette fraction atteint ou non 0,5.
Pour l'application des alinéas 2 et 3, le revenu du ménage disponible est diminué du montant prévu à l'article 1409, § 1er, alinéa 4, du Code judiciaire pour chaque enfant ayant droit à des allocations familiales pour lequel le demandeur reçoit des allocations familiales.
Aux fins de la détermination du revenu du ménage disponible, il est tenu compte de la situation du ménage au moment de la demande de renonciation au recouvrement.
Le Ministre peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de l'évaluation des demandes.
Art.20. § 1 - Om de verlenging van de termijn vermeld in artikel 18 of de afstand van terugvordering vermeld in de artikelen 17 en 19 te verkrijgen, dient de leningnemer een schriftelijke aanvraag in.
De leningnemer bezorgt elk ter zake dienend document dat nodig is om de aangevoerde redenen te kunnen beoordelen, aan de Minister.
Indien de leningnemer de documenten die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit artikel weigert te bezorgen, geldt dit als een intrekking van de aanvraag.
§ 2 - Een aanvraag tot verlenging van de termijn of tot afstand van terugvordering in de zin van paragraaf 1 met dezelfde motivering als een vroegere aanvraag is onontvankelijk.
§ 3 - Maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging worden opgeschort zodra een leningnemer een aanvraag tot afstand van terugvordering indient. Ze worden hervat op de datum dat er een beslissing genomen wordt over de aanvraag als vermeld in artikel 21.
De leningnemer bezorgt elk ter zake dienend document dat nodig is om de aangevoerde redenen te kunnen beoordelen, aan de Minister.
Indien de leningnemer de documenten die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit artikel weigert te bezorgen, geldt dit als een intrekking van de aanvraag.
§ 2 - Een aanvraag tot verlenging van de termijn of tot afstand van terugvordering in de zin van paragraaf 1 met dezelfde motivering als een vroegere aanvraag is onontvankelijk.
§ 3 - Maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging worden opgeschort zodra een leningnemer een aanvraag tot afstand van terugvordering indient. Ze worden hervat op de datum dat er een beslissing genomen wordt over de aanvraag als vermeld in artikel 21.
Art.20. § 1er - Pour bénéficier de la prolongation de délai mentionnée à l'article 18 ou de la renonciation au recouvrement mentionnée aux articles 17 et 19, l'emprunteur présente une demande par écrit.
L'emprunteur transmet au Ministre tout document pertinent nécessaire à l'appréciation des motifs invoqués.
Tout refus de l'emprunteur de transmettre les documents nécessaires à l'application du présent article vaut retrait de la demande.
§ 2 - Toute demande de prolongation de délai ou de renonciation au recouvrement au sens du § 1er fondée sur les mêmes motifs qu'une demande antérieure est irrecevable.
§ 3 - Les mesures d'exécution forcée sont suspendues dès qu'un emprunteur présente une demande de renonciation au recouvrement. Ces mesures reprennent à partir de la date à laquelle une décision concernant ladite demande a été prise, telle que mentionnée à l'article 21.
L'emprunteur transmet au Ministre tout document pertinent nécessaire à l'appréciation des motifs invoqués.
Tout refus de l'emprunteur de transmettre les documents nécessaires à l'application du présent article vaut retrait de la demande.
§ 2 - Toute demande de prolongation de délai ou de renonciation au recouvrement au sens du § 1er fondée sur les mêmes motifs qu'une demande antérieure est irrecevable.
§ 3 - Les mesures d'exécution forcée sont suspendues dès qu'un emprunteur présente une demande de renonciation au recouvrement. Ces mesures reprennent à partir de la date à laquelle une décision concernant ladite demande a été prise, telle que mentionnée à l'article 21.
Afdeling 4. - Procedure na ontvangst van aanvragen tot afstand van terugvordering en tot verlenging van de termijn
Section 4. - Procédure après réception des demandes de renonciation au recouvrement et de prolongation de délai
Art.21. § 1 - Na ontvangst van de aanvragen vermeld in artikel 20, § 1, neemt de Regering binnen vier maanden een beslissing.
Om tot een beslissing te komen, kan de Regering een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
Indien de Regering geen beslissing kan nemen binnen deze termijn, stelt ze de leningnemer daarvan in kennis met opgave van de reden van de vertraging.
De beslistermijn wordt opgeschort zolang de leningnemer of de commissie vermeld in artikel 13 van het decreet de Regering niet in het bezit heeft gesteld van alle door haar gevraagde informatie die ze nodig heeft om te kunnen beslissen.
§ 2 - De Minister stelt de leningnemer aangetekend in kennis van de beslissing van de Regering.
Om tot een beslissing te komen, kan de Regering een advies vragen aan de commissie die wordt vermeld in artikel 13 van het decreet.
Indien de Regering geen beslissing kan nemen binnen deze termijn, stelt ze de leningnemer daarvan in kennis met opgave van de reden van de vertraging.
De beslistermijn wordt opgeschort zolang de leningnemer of de commissie vermeld in artikel 13 van het decreet de Regering niet in het bezit heeft gesteld van alle door haar gevraagde informatie die ze nodig heeft om te kunnen beslissen.
§ 2 - De Minister stelt de leningnemer aangetekend in kennis van de beslissing van de Regering.
Art.21. § 1er - Le Gouvernement prend sa décision au plus tard dans les quatre mois suivant la réception des demandes mentionnées à l'article 20, § 1er.
Le Gouvernement peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de la prise de décision.
Si le Gouvernement ne peut prendre une décision dans ce délai, il en informe l'emprunteur et motive ce retard.
Le délai de prise de décision est suspendu tant que l'emprunteur ou la Commission mentionnée à l'article 13 du décret n'a pas fourni au Gouvernement toutes les informations demandées par celui-ci et nécessaires à la prise de décision.
§ 2 - Le Ministre porte la décision du Gouvernement à la connaissance de l'emprunteur par envoi recommandé.
Le Gouvernement peut solliciter l'avis de la Commission mentionnée à l'article 13 du décret aux fins de la prise de décision.
Si le Gouvernement ne peut prendre une décision dans ce délai, il en informe l'emprunteur et motive ce retard.
Le délai de prise de décision est suspendu tant que l'emprunteur ou la Commission mentionnée à l'article 13 du décret n'a pas fourni au Gouvernement toutes les informations demandées par celui-ci et nécessaires à la prise de décision.
§ 2 - Le Ministre porte la décision du Gouvernement à la connaissance de l'emprunteur par envoi recommandé.
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
CHAPITRE 4. - Dispositions finales
Art.22. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2024, met uitzondering van de artikelen 5, 10, 11, 14 en 15, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2023.
Art.22. Le présent arrêté produit ses effets le 1er juillet 2024, à l'exception des articles 5, 10, 11, 14 et 15, lesquels produisent leurs effets le 1er juillet 2023.
Art. 23. De minister bevoegd voor Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 23. Le Ministre compétent en matière d'Enseignement est chargé de l'exécution du présent arrêté.