Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° koninklijk besluit van 23 maart 1998: het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2018;
2° ministerieel besluit van 1 oktober 2018: het ministerieel besluit van 1 oktober 2018 tot vaststelling van de modellen van bepaalde documenten bedoeld in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B, en het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor de erkenning van rijscholen voor motorvoertuigen;
3° talen van het examen: de talen van het theoretisch examen bedoeld in artikel 32, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998;
4° administratie: de Directie Regulering van het Vervoer over de weg van de Waalse Overheidsdienst Mobiliteit en Infrastructuur, die belast is met de rijopleiding;
5° inspecteurs: de ambtenaren en personeelsleden belast met inspectie en controle binnen de Directie Regulering van het Vervoer over de weg van de Waalse Overheidsdienst Mobiliteit en Infrastructuur;
6° Minister: de Minister belast met Verkeersveiligheid.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
16 MEI 2024. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de uitvoering van een proefproject met betrekking tot de organisatie van het theoretisch rijexamen in bijzondere en aangepaste zittingen
Titre
16 MAI 2024. - Arrêté du Gouvernement wallon portant sur la mise en place d'un projet-pilote relatif à l'organisation de l'examen théorique du permis de conduire en session spéciale et en session adaptée
Informations sur le document
Numac: 2024008504
Datum: 2024-05-16
Info du document
Numac: 2024008504
Date: 2024-05-16
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijving en toepassin...
HOOFDSTUK 2. - Hoofdlijnen van het theoretisch ...
HOOFDSTUK 3. - Uitvoering van het theoretisch e...
HOOFDSTUK 4. - Controles en sancties in het kad...
HOOFDSTUK 5. - Opvolging en evaluatie van het p...
HOOFDSTUK 6. - Verwerking van persoonsgegevens.
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
BIJLAGEN.
Table des matières
CHAPITRE 1er. - Définitions et champ d'application
CHAPITRE 2. - Contours de l'examen théorique en...
CHAPITRE 3. - Mise en place de l'examen théoriq...
CHAPITRE 4. - Contrôles et sanctions dans le ca...
CHAPITRE 5. - Suivi et évaluation du projet pilote
CHAPITRE 6. - Traitement des données à caractèr...
CHAPITRE 7. - Dispositions finales
ANNEXES.
Tekst (28)
Texte (28)
HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijving en toepassingsgebied
CHAPITRE 1er. - Définitions et champ d'application
Article 1er. Dans le présent arrêté, on entend par :
1° l'arrêté royal du 23 mars 1998 : l'arrêté royal du 23 mars 1998 relatif au permis de conduire, modifié en dernier lieu par l'arrêté du gouvernement wallon du 24 mai 2018 ;
2° l'arrêté ministériel du 1er octobre 2018 : l'arrêté ministériel déterminant les modèles de certains documents visés à l'arrêté royal du 23 mars 1998 relatif au permis de conduire, à l'arrêté royal du 10 juillet 2006 relatif au permis de conduire pour les véhicules de catégorie B, et à l'arrêté royal du 11 mai 2004 relatif aux conditions d'agrément des écoles de conduite des véhicules à moteur ;
3° les langues de l'examen : les langues de l'examen théorique visées à l'article 32, § 3, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 23 mars 1998 ;
4° l'administration : la Direction de la Régulation du transport par route du Service Public de Wallonie Mobilité et Infrastructures, en charge de la formation à la conduite ;
5° les inspecteurs : les fonctionnaires et agents chargés de l'inspection et du contrôle au sein de la Direction de la Régulation du Transport par route du Service public de Wallonie Mobilité et Infrastructures ;
6° le Ministre : le Ministre qui a la sécurité routière dans ses attributions ;
1° l'arrêté royal du 23 mars 1998 : l'arrêté royal du 23 mars 1998 relatif au permis de conduire, modifié en dernier lieu par l'arrêté du gouvernement wallon du 24 mai 2018 ;
2° l'arrêté ministériel du 1er octobre 2018 : l'arrêté ministériel déterminant les modèles de certains documents visés à l'arrêté royal du 23 mars 1998 relatif au permis de conduire, à l'arrêté royal du 10 juillet 2006 relatif au permis de conduire pour les véhicules de catégorie B, et à l'arrêté royal du 11 mai 2004 relatif aux conditions d'agrément des écoles de conduite des véhicules à moteur ;
3° les langues de l'examen : les langues de l'examen théorique visées à l'article 32, § 3, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 23 mars 1998 ;
4° l'administration : la Direction de la Régulation du transport par route du Service Public de Wallonie Mobilité et Infrastructures, en charge de la formation à la conduite ;
5° les inspecteurs : les fonctionnaires et agents chargés de l'inspection et du contrôle au sein de la Direction de la Régulation du Transport par route du Service public de Wallonie Mobilité et Infrastructures ;
6° le Ministre : le Ministre qui a la sécurité routière dans ses attributions ;
Art.2. Dit besluit is uitsluitend van toepassing op het theoretisch examen van het rijbewijs in het kader van een proefproject en heeft betrekking op kandidaten voor wie een aanpassing van de voorwaarden noodzakelijk wordt geacht.
Het schorst artikel 25, § 10, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de risicoperceptietest voor de duur van het proefproject.
Het schorst artikel 25, § 10, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de risicoperceptietest voor de duur van het proefproject.
Art.2. Le présent arrêté s'applique exclusivement à l'examen théorique du permis de conduire dans le cadre d'un projet pilote et concerne les candidats pour lesquels un aménagement des modalités est jugé nécessaire.
Il suspend l'article 25, § 10, de l'arrêté royal du 23 mars 1998 portant sur le test de perception des risques pour la durée du projet pilote.
Il suspend l'article 25, § 10, de l'arrêté royal du 23 mars 1998 portant sur le test de perception des risques pour la durée du projet pilote.
HOOFDSTUK 2. - Hoofdlijnen van het theoretisch examen in bijzondere zitting voor de duur van het proefproject
CHAPITRE 2. - Contours de l'examen théorique en session spéciale pendant la durée du projet pilote
Art.3. § 1. In afwijking van artikel 32, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 wordt het theoretisch examen in een speciale zitting voorbehouden aan kandidaten met onvoldoende mentale of intellectuele capaciteiten.
De kandidaat met ontoereikende mentale of intellectuele vermogens wordt gedefinieerd als een kandidaat bij wie uit een diagnose door een van de in artikel 4 genoemde instellingen blijkt dat hij onvoldoende mentale of intellectuele vermogens heeft om het theoretisch examen op de gewone manier af te leggen, maar erkent dat hij wel de vermogens heeft om het examen met speciale voorzieningen in bijzondere zitting af te leggen.
§ 2. De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten van de speciale zitting vast op basis van de aanbevelingen van de in artikel 12 bedoelde stuurgroep.
De kandidaat met ontoereikende mentale of intellectuele vermogens wordt gedefinieerd als een kandidaat bij wie uit een diagnose door een van de in artikel 4 genoemde instellingen blijkt dat hij onvoldoende mentale of intellectuele vermogens heeft om het theoretisch examen op de gewone manier af te leggen, maar erkent dat hij wel de vermogens heeft om het examen met speciale voorzieningen in bijzondere zitting af te leggen.
§ 2. De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten van de speciale zitting vast op basis van de aanbevelingen van de in artikel 12 bedoelde stuurgroep.
Art.3. § 1er. Par dérogation à l'article 32, § 5, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 23 mars 1998, l'examen théorique en session spéciale est réservé aux candidats dont les facultés mentales ou intellectuelles sont insuffisantes.
Le candidat dont les facultés mentales ou intellectuelles sont insuffisantes s'entend comme celui pour lequel un diagnostic réalisé par un des organismes visés à l'article 4 établit qu'il ne dispose pas des facultés mentales ou intellectuelles suffisantes pour passer l'examen théorique selon les modalités ordinaires mais reconnaît les facultés pour passer l'examen avec des aménagements en session spéciale.
§ 2. Le Ministre ou son délégué établit les modalités relatives aux aménagements de la session spéciale sur base des recommandations du comité de pilotage visé à l'article 12.
Le candidat dont les facultés mentales ou intellectuelles sont insuffisantes s'entend comme celui pour lequel un diagnostic réalisé par un des organismes visés à l'article 4 établit qu'il ne dispose pas des facultés mentales ou intellectuelles suffisantes pour passer l'examen théorique selon les modalités ordinaires mais reconnaît les facultés pour passer l'examen avec des aménagements en session spéciale.
§ 2. Le Ministre ou son délégué établit les modalités relatives aux aménagements de la session spéciale sur base des recommandations du comité de pilotage visé à l'article 12.
Art.4. § 1. In afwijking van artikel 32, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 en artikel 3, § 3, van het ministerieel besluit van 1 oktober 2018 kan hierna een getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting worden afgeleverd door:
1° het "Agence wallonne pour une vie de qualité", afgekort AViQ of de Dienststelle für Selbstbestimmtes Leben, afgekort DSL;
2° een psycho-medico-sociaal centrum;
3° een instituut voor buitengewoononderwijs,
4° een arts gespecialiseerd in neurologie, neuropsychiatrie en neuropediatrie;
5° een logopedist;
6° een bedrijf voor aangepast werk;
7° elke andere door de Minister of zijn afgevaardigde aangewezen instelling, overeenkomstig de door hem bepaalde modaliteiten.
De Minister of zijn afgevaardigde erkent elke van de in lid 1 bedoelde instellingen overeenkomstig de modaliteiten die hij vaststelt.
§ 2. In afwijking van artikel 3, § 1, van het ministerieel besluit van 1 oktober 2018, wordt het model van het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting vastgesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.
Het getuigschrift heeft een geldigheid van één jaar, te rekenen van de datum van de afgifte ervan.
1° het "Agence wallonne pour une vie de qualité", afgekort AViQ of de Dienststelle für Selbstbestimmtes Leben, afgekort DSL;
2° een psycho-medico-sociaal centrum;
3° een instituut voor buitengewoononderwijs,
4° een arts gespecialiseerd in neurologie, neuropsychiatrie en neuropediatrie;
5° een logopedist;
6° een bedrijf voor aangepast werk;
7° elke andere door de Minister of zijn afgevaardigde aangewezen instelling, overeenkomstig de door hem bepaalde modaliteiten.
De Minister of zijn afgevaardigde erkent elke van de in lid 1 bedoelde instellingen overeenkomstig de modaliteiten die hij vaststelt.
§ 2. In afwijking van artikel 3, § 1, van het ministerieel besluit van 1 oktober 2018, wordt het model van het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting vastgesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.
Het getuigschrift heeft een geldigheid van één jaar, te rekenen van de datum van de afgifte ervan.
Art.4. § 1er. Par dérogation à l'article 32, § 5, alinéa 2, de l'arrêté royal du 23 mars 1998 et à l'article 3, § 3, de l'arrêté ministériel du 1er octobre 2018, peuvent délivrer une attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale :
1° l'Agence wallonne pour une vie de qualité, en abrégé AViQ ou le Dienststelle für Selbstbestimmtes Leben, en abrégé DSL ;
2° un centre psycho médicosocial ;
3° un institut d'enseignement spécial ;
4° un médecin spécialisé en neurologie, neuropsychiatrie, neuropédiatrie ;
5° un logopède ;
6° une entreprise de travail adapté ;
7° tout autre organisme désigné par le Ministre ou son délégué, selon les modalités qu'il détermine.
Le Ministre ou son délégué agrée chacun des organismes visés à l'alinéa 1er selon les modalités qu'il détermine.
§ 2. Par dérogation à l'article 3, § 1er, de l'arrêté ministériel du 1er octobre 2018, le modèle de l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale est fixé conformément au modèle qui figure à l'annexe 1rejointe au présent arrêté.
L'attestation est valable un an à compter de sa délivrance.
1° l'Agence wallonne pour une vie de qualité, en abrégé AViQ ou le Dienststelle für Selbstbestimmtes Leben, en abrégé DSL ;
2° un centre psycho médicosocial ;
3° un institut d'enseignement spécial ;
4° un médecin spécialisé en neurologie, neuropsychiatrie, neuropédiatrie ;
5° un logopède ;
6° une entreprise de travail adapté ;
7° tout autre organisme désigné par le Ministre ou son délégué, selon les modalités qu'il détermine.
Le Ministre ou son délégué agrée chacun des organismes visés à l'alinéa 1er selon les modalités qu'il détermine.
§ 2. Par dérogation à l'article 3, § 1er, de l'arrêté ministériel du 1er octobre 2018, le modèle de l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale est fixé conformément au modèle qui figure à l'annexe 1rejointe au présent arrêté.
L'attestation est valable un an à compter de sa délivrance.
Art.5. De erkende instelling bedoeld in artikel 4 zal het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting, toegekend aan de kandidaat overeenkomstig artikel 3, invoeren in de daartoe voorziene databank.
De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten vast met betrekking tot de databank en de verzending van de getuigschriften.
Wanneer de kandidaat zich inschrijft voor de speciale zitting, raadpleegt het examencentrum de databank Het valideert de inschrijving als het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting geldig is ingediend namens de kandidaat door een erkende instelling.
De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten vast met betrekking tot de databank en de verzending van de getuigschriften.
Wanneer de kandidaat zich inschrijft voor de speciale zitting, raadpleegt het examencentrum de databank Het valideert de inschrijving als het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting geldig is ingediend namens de kandidaat door een erkende instelling.
Art.5. L'organisme agréé visé à l'article 4 envoie, dans la base de données prévue à cet effet, l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale octroyée au candidat conformément à l'article 3.
Le Ministre ou son délégué fixe les modalités relatives à la base de données et à l'envoi des attestations.
Lors de l'inscription du candidat à la session spéciale, le centre d'examen consulte la base de données. Il valide l'inscription si l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale a été valablement introduite au nom du candidat par un organisme agréé.
Le Ministre ou son délégué fixe les modalités relatives à la base de données et à l'envoi des attestations.
Lors de l'inscription du candidat à la session spéciale, le centre d'examen consulte la base de données. Il valide l'inscription si l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale a été valablement introduite au nom du candidat par un organisme agréé.
Art.6. Wanneer de niet-naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt vastgesteld door een instelling bedoeld in artikel 4, neemt de Minister of zijn afgevaardigde een van de maatregelen bedoeld in artikel 12, § 1, tegen de betrokken instelling overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 12, § 2.
Art.6. Lorsqu'un non-respect des dispositions du présent chapitre est établi dans le chef d'un organisme vise à l'article 4, le Ministre ou son délégué prend l'une des mesures visées à l'article 12, § 1er, à l'encontre de l'organisme concerné conformément à la procédure fixée à l'article 12, § 2.
HOOFDSTUK 3. - Uitvoering van het theoretisch examen in aangepaste zitting voor de duur van het proefproject
CHAPITRE 3. - Mise en place de l'examen théorique en session adaptée pendant la durée du projet pilote
Art.7. § 1. In afwijking van artikel 32, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 kunnen kandidaten met als moedertaal één van de examentalen en met een ontoereikende lees- en schrijfvaardigheid het theoretisch examen afleggen in aangepaste zitting.
Onder kandidaat met een ontoereikende lees- en schrijfvaardigheid wordt verstaan de kandidaat voor wie een instelling, vermeld in artikel 8, 1° tot 3°, vaststelt dat hij de taalcompetenties onvoldoende beheerst om het theoretisch examen volgens de gewone modaliteiten af te leggen, maar op basis van een niveautest erkent dat hij de taalcompetenties voldoende beheerst om het examen met aanpassingen in aangepaste zitting af te leggen.
§ 2. Kandidaten die de examentalen onvoldoende beheersen, kunnen het examen ook in aangepaste zitting afleggen.
Onder een kandidaat die de examentalen onvoldoende beheerst, wordt verstaan een kandidaat voor wie geen van de examentalen de moedertaal is en voor wie een instelling bedoeld in artikel 8, 3° tot 6° vaststelt dat hij één van deze talen onvoldoende beheerst om het theoretisch examen volgens de gewone modaliteiten af te leggen, maar van wie het behalen van het taalniveau bedoeld in artikel 8, § 2, hem toelaat het examen met aanpassingen in aangepaste zitting af te leggen.
§ 3. De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten van de aangepaste zitting vast op basis van de aanbevelingen van de in artikel 14 bedoelde stuurgroep.
Onder kandidaat met een ontoereikende lees- en schrijfvaardigheid wordt verstaan de kandidaat voor wie een instelling, vermeld in artikel 8, 1° tot 3°, vaststelt dat hij de taalcompetenties onvoldoende beheerst om het theoretisch examen volgens de gewone modaliteiten af te leggen, maar op basis van een niveautest erkent dat hij de taalcompetenties voldoende beheerst om het examen met aanpassingen in aangepaste zitting af te leggen.
§ 2. Kandidaten die de examentalen onvoldoende beheersen, kunnen het examen ook in aangepaste zitting afleggen.
Onder een kandidaat die de examentalen onvoldoende beheerst, wordt verstaan een kandidaat voor wie geen van de examentalen de moedertaal is en voor wie een instelling bedoeld in artikel 8, 3° tot 6° vaststelt dat hij één van deze talen onvoldoende beheerst om het theoretisch examen volgens de gewone modaliteiten af te leggen, maar van wie het behalen van het taalniveau bedoeld in artikel 8, § 2, hem toelaat het examen met aanpassingen in aangepaste zitting af te leggen.
§ 3. De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten van de aangepaste zitting vast op basis van de aanbevelingen van de in artikel 14 bedoelde stuurgroep.
Art.7. § 1er. Par dérogation à l'article 32, § 5, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 23 mars 1998, les candidats dont une des langues de d'examen est la langue maternelle et dont le niveau d'alphabétisation est insuffisant peuvent passer l'examen théorique en session adaptée.
Le candidat dont le niveau d'alphabétisation est insuffisant s'entend comme celui pour lequel un organisme visé à l'article 8, 1° à 3°, établit qu'il ne dispose pas de la maîtrise suffisante des compétences langagières pour passer l'examen théorique selon les modalités ordinaires mais reconnaît, sur base d'un test de positionnement, une maîtrise suffisante pour passer l'examen avec des aménagements en session adaptée.
§ 2. Les candidats dont la maîtrise des langues de l'examen est insuffisante peuvent également passer l'examen en session adaptée.
Le candidat dont la maîtrise des langues de l'examen est insuffisante s'entend comme celui dont aucune langue de l'examen n'est la langue maternelle et pour lequel un organisme visé à l'article 8, 3° à 6°, établit qu'il ne dispose pas de la maîtrise suffisante de l'une de celles-ci pour passer l'examen théorique selon les modalités ordinaires mais dont l'atteinte du niveau de langue tel que visé à l'article 8, § 2 lui permet de passer l'examen avec des aménagements en session adaptée.
§ 3. Le Ministre ou son délégué établit les modalités relatives aux aménagements de la session adaptée sur base des recommandations du comité de pilotage visé à l'article 14.
Le candidat dont le niveau d'alphabétisation est insuffisant s'entend comme celui pour lequel un organisme visé à l'article 8, 1° à 3°, établit qu'il ne dispose pas de la maîtrise suffisante des compétences langagières pour passer l'examen théorique selon les modalités ordinaires mais reconnaît, sur base d'un test de positionnement, une maîtrise suffisante pour passer l'examen avec des aménagements en session adaptée.
§ 2. Les candidats dont la maîtrise des langues de l'examen est insuffisante peuvent également passer l'examen en session adaptée.
Le candidat dont la maîtrise des langues de l'examen est insuffisante s'entend comme celui dont aucune langue de l'examen n'est la langue maternelle et pour lequel un organisme visé à l'article 8, 3° à 6°, établit qu'il ne dispose pas de la maîtrise suffisante de l'une de celles-ci pour passer l'examen théorique selon les modalités ordinaires mais dont l'atteinte du niveau de langue tel que visé à l'article 8, § 2 lui permet de passer l'examen avec des aménagements en session adaptée.
§ 3. Le Ministre ou son délégué établit les modalités relatives aux aménagements de la session adaptée sur base des recommandations du comité de pilotage visé à l'article 14.
Art.8. § 1. Het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting kan worden afgeleverd door:
1° een instelling die alfabetiseringsactiviteiten verricht onder NACE-BEL-code 85207;
2° een instelling voor sociale promotie die alfabetiseringscursussen geeft;
3° een centrum voor socioprofessionele inschakeling dat erkend is voor de organisatie van de opleiding die overeenstemt met de categorie basisopleiding overeenkomstig het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling;
4° een erkend gewestelijk centrum voor de integratie van vreemdelingen bedoeld in titel IV van boek II, deel 2 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
5° een erkend lokaal integratie-initiatief voor vreemdelingen bedoeld in titel V van Boek II, Deel 2 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
6° een instelling voor sociale promotie die cursussen Frans als vreemde taal aanbiedt;
De Minister of zijn afgevaardigde erkent elke van de instellingen bedoeld in het eerste lid volgens de modaliteiten die hij bepaalt.
§ 2. Voor de kandidaten bedoeld in artikel 7, § 2, geeft de instelling bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot en met 6°, het getuigschrift betreffende de aanvraag om het theoretisch examen in aangepaste zitting af te leggen slechts af na overlegging van een van de volgende documenten waaruit blijkt dat de kandidaat in een van de examentalen niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen heeft bereikt:
1° een getuigschrift van het succesvol afleggen van een taaltest uitgereikt door de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" (Waalse dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling), afgekort FOREm, of een andere gewestelijke instelling voor beroepsopleiding en werkgelegenheid;
2° een taalattest afgeleverd door het Selectiebureau van de federale administratie, afgekort SELOR;
3° een attest van succesvolle voltooiing, afgegeven door een instantie of instelling die door de Minister of zijn afgevaardigde is aangewezen overeenkomstig de door hem vastgestelde modaliteiten.
§ 3. Het model van het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting wordt vastgesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.
Het getuigschrift heeft een geldigheid van één jaar, te rekenen van de datum van de afgifte ervan.
1° een instelling die alfabetiseringsactiviteiten verricht onder NACE-BEL-code 85207;
2° een instelling voor sociale promotie die alfabetiseringscursussen geeft;
3° een centrum voor socioprofessionele inschakeling dat erkend is voor de organisatie van de opleiding die overeenstemt met de categorie basisopleiding overeenkomstig het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling;
4° een erkend gewestelijk centrum voor de integratie van vreemdelingen bedoeld in titel IV van boek II, deel 2 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
5° een erkend lokaal integratie-initiatief voor vreemdelingen bedoeld in titel V van Boek II, Deel 2 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid;
6° een instelling voor sociale promotie die cursussen Frans als vreemde taal aanbiedt;
De Minister of zijn afgevaardigde erkent elke van de instellingen bedoeld in het eerste lid volgens de modaliteiten die hij bepaalt.
§ 2. Voor de kandidaten bedoeld in artikel 7, § 2, geeft de instelling bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot en met 6°, het getuigschrift betreffende de aanvraag om het theoretisch examen in aangepaste zitting af te leggen slechts af na overlegging van een van de volgende documenten waaruit blijkt dat de kandidaat in een van de examentalen niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen heeft bereikt:
1° een getuigschrift van het succesvol afleggen van een taaltest uitgereikt door de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" (Waalse dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling), afgekort FOREm, of een andere gewestelijke instelling voor beroepsopleiding en werkgelegenheid;
2° een taalattest afgeleverd door het Selectiebureau van de federale administratie, afgekort SELOR;
3° een attest van succesvolle voltooiing, afgegeven door een instantie of instelling die door de Minister of zijn afgevaardigde is aangewezen overeenkomstig de door hem vastgestelde modaliteiten.
§ 3. Het model van het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting wordt vastgesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.
Het getuigschrift heeft een geldigheid van één jaar, te rekenen van de datum van de afgifte ervan.
Art.8. § 1er. Peuvent délivrer l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée :
1° un organisme exerçant des missions en lien avec l'alphabétisation sous le code NACE-BEL 85207 ;
2° un établissement de promotion sociale qui dispense des formations d'alphabétisation ;
3° un centre d'insertion socio-professionnelle agréé pour organiser la filière correspondant à la catégorie formation de base conformément au décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle ;
4° un centre régional pour l'intégration des personnes étrangères agréé visé au titre IV du livre II, partie 2 du Code wallon de l'action sociale et de la santé ;
5° une initiative locale d'intégration des personnes étrangères agréée visée au titre V du livre II, partie 2 du Code wallon de l'action sociale et de la santé ;
6° un établissement de promotion sociale qui dispense des formations de français langue étrangère.
Le Ministre ou son délégué agrée chacun des organismes visés à l'alinéa 1er selon les modalités qu'il détermine.
§ 2. S'agissant des candidats visés à l'article 7, § 2, l'organisme visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° à 6°, ne délivre l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée qu'après production d'un des documents suivants qui atteste l'atteinte, par le candidat, de la maîtrise du niveau A2 du Cadre européen commun de référence pour l'ensemble des compétences langagières dans une des langues de l'examen :
1° une attestation de réussite d'un test linguistique délivrée par l'Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi, en abrégé FOREm ou autre office régional de la formation professionnelle et de l'emploi ;
2° un certificat linguistique délivré par le Bureau de Sélection de l'Administration fédérale, en abrégé SELOR ;
3° une attestation de réussite délivrée par un organisme ou un établissement désigné par le Ministre ou son délégué, selon les modalités qu'il détermine.
§ 3. Le modèle de l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée est fixé conformément au modèle qui figure à l'annexe 2 jointe au présent arrêté.
L'attestation est valable un an à compter de sa délivrance.
1° un organisme exerçant des missions en lien avec l'alphabétisation sous le code NACE-BEL 85207 ;
2° un établissement de promotion sociale qui dispense des formations d'alphabétisation ;
3° un centre d'insertion socio-professionnelle agréé pour organiser la filière correspondant à la catégorie formation de base conformément au décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle ;
4° un centre régional pour l'intégration des personnes étrangères agréé visé au titre IV du livre II, partie 2 du Code wallon de l'action sociale et de la santé ;
5° une initiative locale d'intégration des personnes étrangères agréée visée au titre V du livre II, partie 2 du Code wallon de l'action sociale et de la santé ;
6° un établissement de promotion sociale qui dispense des formations de français langue étrangère.
Le Ministre ou son délégué agrée chacun des organismes visés à l'alinéa 1er selon les modalités qu'il détermine.
§ 2. S'agissant des candidats visés à l'article 7, § 2, l'organisme visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° à 6°, ne délivre l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée qu'après production d'un des documents suivants qui atteste l'atteinte, par le candidat, de la maîtrise du niveau A2 du Cadre européen commun de référence pour l'ensemble des compétences langagières dans une des langues de l'examen :
1° une attestation de réussite d'un test linguistique délivrée par l'Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi, en abrégé FOREm ou autre office régional de la formation professionnelle et de l'emploi ;
2° un certificat linguistique délivré par le Bureau de Sélection de l'Administration fédérale, en abrégé SELOR ;
3° une attestation de réussite délivrée par un organisme ou un établissement désigné par le Ministre ou son délégué, selon les modalités qu'il détermine.
§ 3. Le modèle de l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée est fixé conformément au modèle qui figure à l'annexe 2 jointe au présent arrêté.
L'attestation est valable un an à compter de sa délivrance.
Art.9. De in artikel 8 bedoelde erkende instelling stuurt de volgende informatie naar de hiertoe opgezette databank:
1° het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting, toegekend aan de kandidaat overeenkomstig artikel 7;
2° voor de kandidaten bedoeld in artikel 7, § 2, het document waaruit blijkt dat zij niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader, bedoeld in artikel 8, § 2, beheersen.
De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten vast met betrekking tot de databank en de verzending van de documenten bedoeld in het eerste lid.
Wanneer de kandidaat zich inschrijft voor de aangepaste zitting, raadpleegt het examencentrum de databank Het valideert de inschrijving als het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting, in voorkomend geval, vergezeld van het document bedoeld in artikel 8, § 2, geldig is ingediend namens de kandidaat door een erkende instelling.
1° het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting, toegekend aan de kandidaat overeenkomstig artikel 7;
2° voor de kandidaten bedoeld in artikel 7, § 2, het document waaruit blijkt dat zij niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader, bedoeld in artikel 8, § 2, beheersen.
De Minister of zijn afgevaardigde stelt de modaliteiten vast met betrekking tot de databank en de verzending van de documenten bedoeld in het eerste lid.
Wanneer de kandidaat zich inschrijft voor de aangepaste zitting, raadpleegt het examencentrum de databank Het valideert de inschrijving als het getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting, in voorkomend geval, vergezeld van het document bedoeld in artikel 8, § 2, geldig is ingediend namens de kandidaat door een erkende instelling.
Art.9. L'organisme agréé visé à l'article 8 envoie, dans la base de données prévue à cet effet :
1° l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée octroyée au candidat conformément à l'article 7 ;
2° pour les candidats visés à l'article 7, § 2, le document attestant la maîtrise du niveau A2 du Cadre européen commun de référence visé à l'article 8, § 2.
Le Ministre ou son délégué fixe les modalités relatives à la base de données et à l'envoi des documents visés à l'alinéa 1er.
Lors de l'inscription du candidat à la session adaptée, le centre d'examen consulte la base de données. Il valide l'inscription si l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée accompagnée, le cas échéant, du document visé à l'article 8, § 2, a été valablement introduite au nom du candidat par un organisme agréé.
1° l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée octroyée au candidat conformément à l'article 7 ;
2° pour les candidats visés à l'article 7, § 2, le document attestant la maîtrise du niveau A2 du Cadre européen commun de référence visé à l'article 8, § 2.
Le Ministre ou son délégué fixe les modalités relatives à la base de données et à l'envoi des documents visés à l'alinéa 1er.
Lors de l'inscription du candidat à la session adaptée, le centre d'examen consulte la base de données. Il valide l'inscription si l'attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée accompagnée, le cas échéant, du document visé à l'article 8, § 2, a été valablement introduite au nom du candidat par un organisme agréé.
Art.10. Wanneer de niet-naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt vastgesteld door een instelling bedoeld in artikel 8, neemt de Minister of zijn afgevaardigde een van de maatregelen bedoeld in artikel 12, § 1, tegen de betrokken instelling overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 12, § 2.
Art.10. Lorsqu'un non-respect des dispositions du présent chapitre est établi dans le chef d'un organisme visé à l'article 8, le Ministre ou son délégué prend l'une des mesures visées à l'article 12, § 1er, à l'encontre de l'organisme concerné conformément à la procédure visée à l'article 12, § 2.
HOOFDSTUK 4. - Controles en sancties in het kader van het proefproject
CHAPITRE 4. - Contrôles et sanctions dans le cadre du projet pilote
Art.11. § 1. In het kader van de controle op de correcte uitvoering van het proefproject gaan de inspecteurs na of :
1° de in artikel 4 bedoelde instellingen voldoen aan de in artikel 3, § 1 er, vastgestelde voorwaarde voor het afleveren van een getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting, en aan het modelgetuigschrift zoals bepaald in bijlage 1;
2° de in artikel 8 bedoelde instellingen voldoen aan de in artikel 7, §§ 1 en 2 en in artikel 8, § 2, vastgestelde voorwaarden voor het afleveren van een getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting, en aan het modelgetuigschrift zoals bepaald in bijlage 2.
Voor controle of onderzoek :
1° verstrekken de instellingen op verzoek van de inspecteurs alle informatie betreffende de toepassing van dit besluit;
2° kunnen de inspecteurs de gegevensbank bedoeld in de artikelen 5 en 9 raadplegen.
§ 2. Aan het einde van elke controle stellen de inspecteurs een inspectieverslag op.
1° de in artikel 4 bedoelde instellingen voldoen aan de in artikel 3, § 1 er, vastgestelde voorwaarde voor het afleveren van een getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in bijzondere zitting, en aan het modelgetuigschrift zoals bepaald in bijlage 1;
2° de in artikel 8 bedoelde instellingen voldoen aan de in artikel 7, §§ 1 en 2 en in artikel 8, § 2, vastgestelde voorwaarden voor het afleveren van een getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan het theoretisch examen in aangepaste zitting, en aan het modelgetuigschrift zoals bepaald in bijlage 2.
Voor controle of onderzoek :
1° verstrekken de instellingen op verzoek van de inspecteurs alle informatie betreffende de toepassing van dit besluit;
2° kunnen de inspecteurs de gegevensbank bedoeld in de artikelen 5 en 9 raadplegen.
§ 2. Aan het einde van elke controle stellen de inspecteurs een inspectieverslag op.
Art.11. § 1er. Dans le cadre du contrôle de la bonne exécution du projet pilote, les inspecteurs vérifient que :
1° les organismes visés à l'article 4 respectent la condition de délivrance d'une attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale fixée à l'article 3, § 1er, et le modèle de l'attestation tel que fixé à l'annexe 1re;
2° les organismes visés à l'article 8 respectent les conditions de délivrance d'une attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée fixées à l'article 7, §§ 1er et 2, et à l'article 8, § 2, et le modèle de l'attestation tel que fixé à l'annexe 2.
A des fins de contrôle ou d'enquête :
1° les organismes fournissent, à la demande des inspecteurs, toute information concernant l'application du présent arrêté ;
2° les inspecteurs peuvent consulter la base de données visée aux articles 5 et 9.
§ 2. A l'issue de chaque contrôle, les inspecteurs rédigent un rapport d'inspection.
1° les organismes visés à l'article 4 respectent la condition de délivrance d'une attestation de demande de participation à l'examen théorique en session spéciale fixée à l'article 3, § 1er, et le modèle de l'attestation tel que fixé à l'annexe 1re;
2° les organismes visés à l'article 8 respectent les conditions de délivrance d'une attestation de demande de participation à l'examen théorique en session adaptée fixées à l'article 7, §§ 1er et 2, et à l'article 8, § 2, et le modèle de l'attestation tel que fixé à l'annexe 2.
A des fins de contrôle ou d'enquête :
1° les organismes fournissent, à la demande des inspecteurs, toute information concernant l'application du présent arrêté ;
2° les inspecteurs peuvent consulter la base de données visée aux articles 5 et 9.
§ 2. A l'issue de chaque contrôle, les inspecteurs rédigent un rapport d'inspection.
Art.12. § 1. Wanneer in het in artikel 11, § 2, bedoelde inspectieverslag wordt vastgesteld dat de voorwaarden voor de afgifte van een getuigschrift niet zijn nageleefd, neemt de Minister of zijn afgevaardigde een van de volgende maatregelen tegen de betrokken instelling:
1° een waarschuwing;
2° de schorsing van de erkenning bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, en artikel 8, § 1er, tweede lid, voor een periode van één maand tot één jaar;
3° de intrekking van de erkenning bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, en artikel 8, § 1, tweede lid
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen worden voorafgegaan door een kennisgeving aan de betrokken instelling van het voornemen om een sanctie tegen haar in te stellen.
De kennisgeving omvat de mogelijkheid om binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving schriftelijk verweer te voeren.
Indien de aangekondigde sanctie een schorsing of intrekking van erkenning betreft, kan het schriftelijk verweer vergezeld gaan van een verzoek tot mondeling verweer. In dit geval vindt het mondelinge verweer plaats binnen vijftien dagen na ontvangst van het schriftelijke verweer, met inachtneming van de in lid 2 bedoelde termijn.
De beslissing over het al dan niet nemen van een maatregel als bedoeld in paragraaf 1 wordt meegedeeld binnen dertig dagen na, naar gelang van het geval:
1° de ontvangst van het schriftelijk verweer;
2° het mondeling verweer;
3° de datum van het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, indien een schriftelijk verweer niet binnen die termijn is ontvangen.
Indien de Minister of zijn afgevaardigde geen besluit neemt binnen de in lid 4 bedoelde termijn, wordt hij geacht te hebben afgezien van de in § 1 bedoelde maatregel
1° een waarschuwing;
2° de schorsing van de erkenning bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, en artikel 8, § 1er, tweede lid, voor een periode van één maand tot één jaar;
3° de intrekking van de erkenning bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, en artikel 8, § 1, tweede lid
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen worden voorafgegaan door een kennisgeving aan de betrokken instelling van het voornemen om een sanctie tegen haar in te stellen.
De kennisgeving omvat de mogelijkheid om binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving schriftelijk verweer te voeren.
Indien de aangekondigde sanctie een schorsing of intrekking van erkenning betreft, kan het schriftelijk verweer vergezeld gaan van een verzoek tot mondeling verweer. In dit geval vindt het mondelinge verweer plaats binnen vijftien dagen na ontvangst van het schriftelijke verweer, met inachtneming van de in lid 2 bedoelde termijn.
De beslissing over het al dan niet nemen van een maatregel als bedoeld in paragraaf 1 wordt meegedeeld binnen dertig dagen na, naar gelang van het geval:
1° de ontvangst van het schriftelijk verweer;
2° het mondeling verweer;
3° de datum van het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, indien een schriftelijk verweer niet binnen die termijn is ontvangen.
Indien de Minister of zijn afgevaardigde geen besluit neemt binnen de in lid 4 bedoelde termijn, wordt hij geacht te hebben afgezien van de in § 1 bedoelde maatregel
Art.12. § 1er. Lorsque le rapport d'inspection visé à l'article 11, § 2, établit un non-respect des conditions de délivrance d'une attestation, le Ministre ou son délégué prend l'une des mesures suivantes à l'encontre de l'organisme concerné :
1° un avertissement ;
2° la suspension de l'agrément visé à l'article 4, § 1er, alinéa 2, et à l'article 8, § 1er, alinéa 2, pour une durée allant d'un mois à un an ;
3° le retrait de l'agrément visée à l'article 4, § 1er, alinéa 2 et 8, § 1er, alinéa 2.
§ 2. Les mesures visées au paragraphe 1er sont précédées d'une notification à l'organisme concerné de l'intention de prendre une mesure de sanction à son égard.
La notification mentionne la possibilité de présenter une défense écrite dans un délai de quinze jours suivant la réception de cette notification.
Si la sanction annoncée concerne une mesure de suspension ou de retrait de la reconnaissance, la défense écrite peut s'accompagner d'une demande de défense orale. Dans ce cas, la défense orale a lieu dans les quinze jours de la réception de la défense écrite, conformément au délai visé à l'alinéa 2.
La décision de prendre ou non une mesure visée au paragraphe 1er est notifiée dans un délai de trente jours suivant, selon le cas :
1° la réception de la défense écrite ;
2° la défense orale ;
3° la date d'expiration du délai visé à l'alinéa 2, en cas de non-réception d'une défense écrite dans ce délai.
Si le Ministre ou son délégué ne prend pas de décision dans le délai visé à l'alinéa 4, il est estimé renoncer à la mesure visée au paragraphe 1er.
1° un avertissement ;
2° la suspension de l'agrément visé à l'article 4, § 1er, alinéa 2, et à l'article 8, § 1er, alinéa 2, pour une durée allant d'un mois à un an ;
3° le retrait de l'agrément visée à l'article 4, § 1er, alinéa 2 et 8, § 1er, alinéa 2.
§ 2. Les mesures visées au paragraphe 1er sont précédées d'une notification à l'organisme concerné de l'intention de prendre une mesure de sanction à son égard.
La notification mentionne la possibilité de présenter une défense écrite dans un délai de quinze jours suivant la réception de cette notification.
Si la sanction annoncée concerne une mesure de suspension ou de retrait de la reconnaissance, la défense écrite peut s'accompagner d'une demande de défense orale. Dans ce cas, la défense orale a lieu dans les quinze jours de la réception de la défense écrite, conformément au délai visé à l'alinéa 2.
La décision de prendre ou non une mesure visée au paragraphe 1er est notifiée dans un délai de trente jours suivant, selon le cas :
1° la réception de la défense écrite ;
2° la défense orale ;
3° la date d'expiration du délai visé à l'alinéa 2, en cas de non-réception d'une défense écrite dans ce délai.
Si le Ministre ou son délégué ne prend pas de décision dans le délai visé à l'alinéa 4, il est estimé renoncer à la mesure visée au paragraphe 1er.
Art.13. Tijdens de schorsingsperiode of na de beslissing tot intrekking van de erkenning op grond van artikel 12, is de betrokken instelling niet langer gemachtigd de in de artikelen 4 en 8 bedoelde getuigschriften af te geven.
Art.13. Pendant la période de suspension ou après la décision de retrait de l'agrément en application de l'article 12, l'organisme concerné n'est plus autorisé à délivrer les attestations visées aux articles 4 et 8.
HOOFDSTUK 5. - Opvolging en evaluatie van het proefproject
CHAPITRE 5. - Suivi et évaluation du projet pilote
Art.14. § 1. De administratie richt een stuurgroep op voor de duur van het proefproject. Hij voert de in de paragrafen 2 en 3 beschreven taken uit.
De stuurgroep bestaat uit :
1° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Mobiliteit en Infrastructuur;
2° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Binnenlandse Aangelegenheden en Sociale Actie;
3° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Economie, Tewerkstelling, Onderzoek;
4° een vertegenwoordiger van elk van de organismen belast met de keuring van voertuigen, erkend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de autovoertuigen die in het verkeer worden gebracht;
§ 2. Voor de start van het proefproject zal de stuurgroep bepalen hoe de theoretische examens in bijzondere en aangepaste zittingen zullen worden georganiseerd.
De in lid 1 bedoelde taak kan worden georganiseerd in overleg:
1° voor de bijzondere zitting, met de instellingen bedoeld in artikel 4;
2° voor de aangepaste zitting, met de instellingen bedoeld in artikel 8.
De stuurgroep legt de organisatorische modaliteiten voor aan de Minister of zijn afgevaardigde in de vorm van aanbevelingen.
§ 3. De stuurgroep is verantwoordelijk voor het toezicht op het proefproject tijdens de hele duur ervan.
De stuurgroep gaat over tot:
1° maandelijkse tussentijdse evaluaties;
2° een eindevaluatie aan het einde van het proefproject.
De in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat minstens de volgende elementen:
1° de gezamenlijke uitvoering van een bijzondere zitting en een aangepaste zitting voor het theoretisch rijexamen;
2° de relevantie van de hoofdlijnen van de bijzondere zitting en de aangepaste zitting, zowel wat betreft de toegang voor de kandidaten als wat betreft de instellingen die bevoegd zijn om een getuigschrift betreffende de deelnameaanvraag af te leveren;
3° de respectieve organisatorische modaliteiten voor de bijzondere zitting en de aangepaste zitting bedoeld in paragraaf 2;
4° de respectieve deelname- en slaagpercentages voor de speciale zitting en de aangepaste zitting;
5° het antwoord van het proefproject aan de behoeften van de burgers waarbij de verkeersveiligheid tegelijkertijd wordt gegarandeerd;
6° de relevantie van een systeem van sancties tegen instellingen die deelnamegetuigschriften afleveren.
§ 4. De in de artikelen 4 en 8 bedoelde instellingen en de examencentra verstrekken de stuurgroep op verzoek alle informatie die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn toezichts- en evaluatietaken.
De stuurgroep bestaat uit :
1° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Mobiliteit en Infrastructuur;
2° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Binnenlandse Aangelegenheden en Sociale Actie;
3° een vertegenwoordiger van de Waalse Overheidsdienst Economie, Tewerkstelling, Onderzoek;
4° een vertegenwoordiger van elk van de organismen belast met de keuring van voertuigen, erkend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de autovoertuigen die in het verkeer worden gebracht;
§ 2. Voor de start van het proefproject zal de stuurgroep bepalen hoe de theoretische examens in bijzondere en aangepaste zittingen zullen worden georganiseerd.
De in lid 1 bedoelde taak kan worden georganiseerd in overleg:
1° voor de bijzondere zitting, met de instellingen bedoeld in artikel 4;
2° voor de aangepaste zitting, met de instellingen bedoeld in artikel 8.
De stuurgroep legt de organisatorische modaliteiten voor aan de Minister of zijn afgevaardigde in de vorm van aanbevelingen.
§ 3. De stuurgroep is verantwoordelijk voor het toezicht op het proefproject tijdens de hele duur ervan.
De stuurgroep gaat over tot:
1° maandelijkse tussentijdse evaluaties;
2° een eindevaluatie aan het einde van het proefproject.
De in lid 2 bedoelde kennisgeving bevat minstens de volgende elementen:
1° de gezamenlijke uitvoering van een bijzondere zitting en een aangepaste zitting voor het theoretisch rijexamen;
2° de relevantie van de hoofdlijnen van de bijzondere zitting en de aangepaste zitting, zowel wat betreft de toegang voor de kandidaten als wat betreft de instellingen die bevoegd zijn om een getuigschrift betreffende de deelnameaanvraag af te leveren;
3° de respectieve organisatorische modaliteiten voor de bijzondere zitting en de aangepaste zitting bedoeld in paragraaf 2;
4° de respectieve deelname- en slaagpercentages voor de speciale zitting en de aangepaste zitting;
5° het antwoord van het proefproject aan de behoeften van de burgers waarbij de verkeersveiligheid tegelijkertijd wordt gegarandeerd;
6° de relevantie van een systeem van sancties tegen instellingen die deelnamegetuigschriften afleveren.
§ 4. De in de artikelen 4 en 8 bedoelde instellingen en de examencentra verstrekken de stuurgroep op verzoek alle informatie die hij nodig heeft voor de uitoefening van zijn toezichts- en evaluatietaken.
Art.14. § 1er. Un comité de pilotage est créé par l'administration pour la durée du projet pilote. Il poursuit les missions fixées aux paragraphes 2 et 3.
Le comité de pilotage se compose au minimum :
1° d'un représentant du SPW Mobilité et Infrastructures ;
2° d'un représentant du SPW Intérieur et Action sociale ;
3° d'un représentant du SPW Economie, Emploi et Recherche, ;
4° d'un représentant de chacun des organismes d'inspection automobile chargés de l'examen du permis de conduire agréés conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 23 décembre 1994 portant détermination des conditions d'agrément et des règles du contrôle administratif des organismes chargés du contrôle des véhicules en circulation ;
§ 2. Avant le lancement du projet pilote, le comité de pilotage détermine les modalités d'organisation des examens théoriques en session spéciale et en session adaptée.
La mission visée à l'alinéa 1er peut s'organiser en concertation :
1° pour la session spéciale, des organismes visés à l'article 4 ;
2° pour la session adaptée, des organismes visés à l'article 8.
Le comité de pilotage soumet les modalités d'organisation au Ministre ou à son délégué sous la forme de recommandations.
§ 3. Le comité de pilotage se charge du suivi du projet pilote pendant toute la durée de celui-ci.
Le comité de pilotage réalise :
1° des évaluations intermédiaires annuelles ;
2° une évaluation finale au terme du projet pilote.
Les évaluations visées à l'alinéa 2 comprennent l'examen des éléments suivants :
1° la mise en oeuvre de manière conjointe d'une session spéciale et d'une session adaptée pour l'examen théorique du permis de conduire ;
2° la pertinence des contours de la session spéciale et de la session adaptée tant au niveau des accès aux candidats qu'aux niveau des organismes habilités à délivrer une attestation de demande de participation ;
3° les modalités d'organisation respectives de la session spéciale et de la session adaptée visées au paragraphe 2 ;
4° les taux de participation et les taux de réussite respectifs de la session spéciale et de la session adaptée ;
5° la réponse du projet pilote aux besoins du citoyen tout en garantissant la sécurité routière ;
6° la pertinence d'un système de sanctions envers les organismes qui délivrent les attestations de participation.
§ 4. Les organismes visés aux articles 4 et 8 et les centres d'examen fournissent à la demande du comité de pilotage tout élément nécessaire à l'exécution de ses missions de suivi et d'évaluation.
Le comité de pilotage se compose au minimum :
1° d'un représentant du SPW Mobilité et Infrastructures ;
2° d'un représentant du SPW Intérieur et Action sociale ;
3° d'un représentant du SPW Economie, Emploi et Recherche, ;
4° d'un représentant de chacun des organismes d'inspection automobile chargés de l'examen du permis de conduire agréés conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 23 décembre 1994 portant détermination des conditions d'agrément et des règles du contrôle administratif des organismes chargés du contrôle des véhicules en circulation ;
§ 2. Avant le lancement du projet pilote, le comité de pilotage détermine les modalités d'organisation des examens théoriques en session spéciale et en session adaptée.
La mission visée à l'alinéa 1er peut s'organiser en concertation :
1° pour la session spéciale, des organismes visés à l'article 4 ;
2° pour la session adaptée, des organismes visés à l'article 8.
Le comité de pilotage soumet les modalités d'organisation au Ministre ou à son délégué sous la forme de recommandations.
§ 3. Le comité de pilotage se charge du suivi du projet pilote pendant toute la durée de celui-ci.
Le comité de pilotage réalise :
1° des évaluations intermédiaires annuelles ;
2° une évaluation finale au terme du projet pilote.
Les évaluations visées à l'alinéa 2 comprennent l'examen des éléments suivants :
1° la mise en oeuvre de manière conjointe d'une session spéciale et d'une session adaptée pour l'examen théorique du permis de conduire ;
2° la pertinence des contours de la session spéciale et de la session adaptée tant au niveau des accès aux candidats qu'aux niveau des organismes habilités à délivrer une attestation de demande de participation ;
3° les modalités d'organisation respectives de la session spéciale et de la session adaptée visées au paragraphe 2 ;
4° les taux de participation et les taux de réussite respectifs de la session spéciale et de la session adaptée ;
5° la réponse du projet pilote aux besoins du citoyen tout en garantissant la sécurité routière ;
6° la pertinence d'un système de sanctions envers les organismes qui délivrent les attestations de participation.
§ 4. Les organismes visés aux articles 4 et 8 et les centres d'examen fournissent à la demande du comité de pilotage tout élément nécessaire à l'exécution de ses missions de suivi et d'évaluation.
Art.15. § 1. De stuurgroep dient jaarlijks een verslag in bij de Minister.
Dit verslag bevat de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 14, § 3, tweede lid, 1°.
Wanneer de Minister van mening is dat hij voldoende informatie heeft op basis van het jaarverslag, kan hij beslissen het proefproject voortijdig te beëindigen.
§ 2. Aan het einde van het proefproject dient de stuurgroep een eindverslag in bij de Minister.
Dat verslag bevat:
1° de opvolging van het proefproject;
2° de eindevaluatie bedoeld in artikel 14, § 3, tweede lid, 2° ;
3° aanbevelingen voor de follow-up van het proefproject.
Dit verslag bevat de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 14, § 3, tweede lid, 1°.
Wanneer de Minister van mening is dat hij voldoende informatie heeft op basis van het jaarverslag, kan hij beslissen het proefproject voortijdig te beëindigen.
§ 2. Aan het einde van het proefproject dient de stuurgroep een eindverslag in bij de Minister.
Dat verslag bevat:
1° de opvolging van het proefproject;
2° de eindevaluatie bedoeld in artikel 14, § 3, tweede lid, 2° ;
3° aanbevelingen voor de follow-up van het proefproject.
Art.15. § 1er. Le comité de pilotage soumet annuellement un rapport au Ministre.
Ce rapport contient l'évaluation intermédiaire visée à l'article 14, § 3, alinéa 2, 1°.
Lorsque le Ministre estime disposer des éléments suffisants sur base du rapport annuel, il peut décider de mettre fin anticipativement au projet-pilote.
§ 2. Au terme du projet pilote, le comité de pilotage soumet un rapport final au Ministre.
Ce rapport contient :
1° les éléments de suivi du projet pilote ;
2° l'évaluation finale visée à l'article 14, § 3, alinéa 2, 2° ;
3° des recommandations sur la suite à réserver au projet pilote.
Ce rapport contient l'évaluation intermédiaire visée à l'article 14, § 3, alinéa 2, 1°.
Lorsque le Ministre estime disposer des éléments suffisants sur base du rapport annuel, il peut décider de mettre fin anticipativement au projet-pilote.
§ 2. Au terme du projet pilote, le comité de pilotage soumet un rapport final au Ministre.
Ce rapport contient :
1° les éléments de suivi du projet pilote ;
2° l'évaluation finale visée à l'article 14, § 3, alinéa 2, 2° ;
3° des recommandations sur la suite à réserver au projet pilote.
HOOFDSTUK 6. - Verwerking van persoonsgegevens.
CHAPITRE 6. - Traitement des données à caractère personnel
Art.16. § 1. De examencentra en de administratie verwerken de volgende gegevens:
1° de gegevens vermeld op het in artikel 4 bedoelde getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan een bijzondere zitting;
2° de gegevens vermeld op het in artikel 8 bedoelde getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan een aangepaste zitting;
3° de gegevens bedoeld in het document waaruit blijkt dat zij niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader, bedoeld in artikel 9, § 1, beheersen.
§ 2. De administratie is verantwoordelijk voor de verwerking zoals bedoeld in artikel 4, 7), van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
§ 3. De gegevens bedoeld in paragraaf 1 worden uitsluitend verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° de verificatie van het statuut van de kandidaat en de authenticatie van de documenten bedoeld in de artikelen 4 en 8 in geval van twijfel over het examencentrum voor toegang tot het theoretisch examen in bijzondere zitting of in aangepaste zitting;
2° de inhoud van het proefproject bedoeld in artikel 14
3° het opstellen van algemene en anonieme statistieken door de examencentra en de administratie ten behoeve van het onderzoek en de evaluatie van de beleidsmaatregel.
Gegevens die worden verzameld en verwerkt voor de doeleinden bedoeld in lid 1, 2° en 3° worden anoniem gemaakt.
§ 4. De gegevens worden 3 jaar bewaard voor de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld.
§ 5. In alle gevallen stelt de verantwoordelijke voor de verwerking de personen op wie de gegevensverwerking betrekking heeft, onverwijld in kennis van het volgende:
1° de identiteit en het kantooradres van de verantwoordelijke voor de verwerking en zijn vertegenwoordiger in het Waalse Gewest;
2° de wettelijke of reglementaire grondslag van de gegevensverzameling;
3° de ontvanger van de gegevens en het doel waarvoor de verzamelde gegevens worden gebruikt;
4° de persoonsgegevens van de betrokken persoon;
5° de mogelijkheden om een zaak aanhangig te maken bij de Gegevensbeschermingsautoriteit en haar adres;
6° het bestaan van het recht op toegang tot de gegevens, op verbetering van die gegevens, alsmede de nadere regelen voor de uitoefening van deze rechten;
7° de duur van de verwerking en de opslag van de gegevens
§ 6. De verantwoordelijke voor de verwerking neemt alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat persoonsgegevens volledig worden bewaard.
De personen die uit hoofde van de bepalingen van dit decreet persoonsgegevens ontvangen, nemen maatregelen om de vertrouwelijkheid van deze gegevens en het gebruik ervan uitsluitend voor de bij of krachtens dit decreet vastgestelde doeleinden of ter nakoming van hun wettelijke verplichtingen te waarborgen.
1° de gegevens vermeld op het in artikel 4 bedoelde getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan een bijzondere zitting;
2° de gegevens vermeld op het in artikel 8 bedoelde getuigschrift betreffende de aanvraag tot deelname aan een aangepaste zitting;
3° de gegevens bedoeld in het document waaruit blijkt dat zij niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader, bedoeld in artikel 9, § 1, beheersen.
§ 2. De administratie is verantwoordelijk voor de verwerking zoals bedoeld in artikel 4, 7), van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
§ 3. De gegevens bedoeld in paragraaf 1 worden uitsluitend verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° de verificatie van het statuut van de kandidaat en de authenticatie van de documenten bedoeld in de artikelen 4 en 8 in geval van twijfel over het examencentrum voor toegang tot het theoretisch examen in bijzondere zitting of in aangepaste zitting;
2° de inhoud van het proefproject bedoeld in artikel 14
3° het opstellen van algemene en anonieme statistieken door de examencentra en de administratie ten behoeve van het onderzoek en de evaluatie van de beleidsmaatregel.
Gegevens die worden verzameld en verwerkt voor de doeleinden bedoeld in lid 1, 2° en 3° worden anoniem gemaakt.
§ 4. De gegevens worden 3 jaar bewaard voor de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld.
§ 5. In alle gevallen stelt de verantwoordelijke voor de verwerking de personen op wie de gegevensverwerking betrekking heeft, onverwijld in kennis van het volgende:
1° de identiteit en het kantooradres van de verantwoordelijke voor de verwerking en zijn vertegenwoordiger in het Waalse Gewest;
2° de wettelijke of reglementaire grondslag van de gegevensverzameling;
3° de ontvanger van de gegevens en het doel waarvoor de verzamelde gegevens worden gebruikt;
4° de persoonsgegevens van de betrokken persoon;
5° de mogelijkheden om een zaak aanhangig te maken bij de Gegevensbeschermingsautoriteit en haar adres;
6° het bestaan van het recht op toegang tot de gegevens, op verbetering van die gegevens, alsmede de nadere regelen voor de uitoefening van deze rechten;
7° de duur van de verwerking en de opslag van de gegevens
§ 6. De verantwoordelijke voor de verwerking neemt alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat persoonsgegevens volledig worden bewaard.
De personen die uit hoofde van de bepalingen van dit decreet persoonsgegevens ontvangen, nemen maatregelen om de vertrouwelijkheid van deze gegevens en het gebruik ervan uitsluitend voor de bij of krachtens dit decreet vastgestelde doeleinden of ter nakoming van hun wettelijke verplichtingen te waarborgen.
Art.16. § 1er. Les centres d'examen et l'administration traitent les données suivantes :
1° les données présentes sur l'attestation de demande de participation à une session spéciale visée à l'article 4 ;
2° les données présentes sur l'attestation de demande de participation à une session adaptée visée à l'article 8 ;
3° les données présentes sur le document attestant la maîtrise du niveau A2 du Cadre européen commun de référence visé à l'article 9, § 1er, 2°.
§ 2. L'administration est le responsable du traitement visé à l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données et abrogeant la directive 95/46/CE.
§ 3. Les données visées au paragraphe 1er sont collectées et traitées aux seules fins suivantes :
1° la vérification du statut du candidat et l'authentification des documents visés aux articles 4 et 8 en cas de doute du centre d'examen pour l'accès à l'examen théorique en session spéciale ou en session adaptée ;
2° l'évaluation du projet-pilote visée à l'article 14 ;
3° l'établissement de statistiques générales et anonymes par les centres d'examen et l'administration à des fins d'examen et d'évaluation de la mesure politique.
Les données qui sont collectées et traitées aux fins visées à l'alinéa 1er, 2° et 3°, sont anonymisées.
§ 4. La durée de conservation des données nécessaire à la réalisation des finalités est de 3 ans.
§ 5. Dans tous les cas, les personnes visées par le traitement de données au sein de l'administration sont informées sans délai par le responsable du traitement des éléments suivants :
1° l'identité et l'adresse professionnelle du responsable du traitement et de son représentant en Région wallonne ;
2° la base légale ou réglementaire de la collecte des données ;
3° le destinataire des données et la finalité en vue de laquelle les données recueillies sont utilisées ;
4° les données à caractère personnel qui le concernent ;
5° les possibilités de saisine de l'Autorité de protection des données et son adresse ;
6° l'existence du droit d'accès aux données, du droit de rectification de celles-ci ainsi que les modalités d'exercice desdits droits ;
7° la durée de conservation des données.
§ 6. Le responsable du traitement prend toutes les mesures qui permettent de garantir la parfaite conservation des données à caractère personnel.
Les personnes qui reçoivent communication des données à caractère personnel dans le cadre des dispositions du présent décret prennent les mesures qui permettent de garantir le caractère confidentiel de ces données ainsi que l'usage aux seules fins prévues par ou en vertu du présent décret ou pour l'application de leurs obligations légales.
1° les données présentes sur l'attestation de demande de participation à une session spéciale visée à l'article 4 ;
2° les données présentes sur l'attestation de demande de participation à une session adaptée visée à l'article 8 ;
3° les données présentes sur le document attestant la maîtrise du niveau A2 du Cadre européen commun de référence visé à l'article 9, § 1er, 2°.
§ 2. L'administration est le responsable du traitement visé à l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données et abrogeant la directive 95/46/CE.
§ 3. Les données visées au paragraphe 1er sont collectées et traitées aux seules fins suivantes :
1° la vérification du statut du candidat et l'authentification des documents visés aux articles 4 et 8 en cas de doute du centre d'examen pour l'accès à l'examen théorique en session spéciale ou en session adaptée ;
2° l'évaluation du projet-pilote visée à l'article 14 ;
3° l'établissement de statistiques générales et anonymes par les centres d'examen et l'administration à des fins d'examen et d'évaluation de la mesure politique.
Les données qui sont collectées et traitées aux fins visées à l'alinéa 1er, 2° et 3°, sont anonymisées.
§ 4. La durée de conservation des données nécessaire à la réalisation des finalités est de 3 ans.
§ 5. Dans tous les cas, les personnes visées par le traitement de données au sein de l'administration sont informées sans délai par le responsable du traitement des éléments suivants :
1° l'identité et l'adresse professionnelle du responsable du traitement et de son représentant en Région wallonne ;
2° la base légale ou réglementaire de la collecte des données ;
3° le destinataire des données et la finalité en vue de laquelle les données recueillies sont utilisées ;
4° les données à caractère personnel qui le concernent ;
5° les possibilités de saisine de l'Autorité de protection des données et son adresse ;
6° l'existence du droit d'accès aux données, du droit de rectification de celles-ci ainsi que les modalités d'exercice desdits droits ;
7° la durée de conservation des données.
§ 6. Le responsable du traitement prend toutes les mesures qui permettent de garantir la parfaite conservation des données à caractère personnel.
Les personnes qui reçoivent communication des données à caractère personnel dans le cadre des dispositions du présent décret prennent les mesures qui permettent de garantir le caractère confidentiel de ces données ainsi que l'usage aux seules fins prévues par ou en vertu du présent décret ou pour l'application de leurs obligations légales.
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
CHAPITRE 7. - Dispositions finales
Art.17. Het proefproject loopt vanaf 31 oktober 2024 voor een periode van drie jaar, tenzij de Minister overeenkomstig artikel 15, § 1, tweede lid, een eerdere einddatum vaststelt.
Art.17. Le projet pilote prend cours le 31 octobre 2024 pour une durée de trois ans, à moins que le Ministre ne fixe une date de fin anticipative, conformément à l'article 15, § 1er, alinéa 2.
Art.18. De Minister belast met Verkeersveiligheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.18. Le Ministre qui a la Sécurité routière dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-09-2024, p. 107619)
Art. N1. (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 13-09-2024, p. 107598)
Art. N2. (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-09-2024, p. 107622)
Art. N2. (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 13-09-2024, p. 107600)