Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
9 APRIL 2024. - Wet strafprocesrecht I
Titre
9 AVRIL 2024. - Loi droit de la procédure pénale I
Informations sur le document
Info du document
Tekst (78)
Texte (78)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
CHAPITRE 1er. - Disposition générale
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
CHAPITRE 2. - Modifications de la loi du 17 avril 1878 contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale
Art.2. In hoofdstuk II van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, wordt een afdeling 1 ingevoegd die de artikelen 6 tot 11 bevat, met het opschrift "Rechtsmacht verbonden aan de dader van het misdrijf".
Art.2. Dans le chapitre II de la loi du 17 avril 1878 contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale, une section 1re intitulée "La compétence liée à l'auteur de l'infraction", comprenant les articles 6 à 11, est insérée.
Art.3. Artikel 6 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 december 2003, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 6. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 7 tot 11, kan iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een feit dat door de Belgische wet misdaad of wanbedrijf wordt genoemd, in België vervolgd worden indien op het feit een straf gesteld is door de wet van het land waar het is gepleegd.
  § 2. Indien het misdrijf gepleegd is tegen een vreemdeling, kan de vervolging slechts plaatshebben op vordering van het openbaar ministerie en moet zij bovendien voorafgegaan worden door een klacht van de benadeelde vreemdeling of van zijn familie ofwel door een officieel bericht, aan de Belgische overheid gegeven door de overheid van het land waar het misdrijf is gepleegd.
  Is het misdrijf in oorlogstijd gepleegd tegen een onderdaan van een land dat bondgenoot van België is in de zin van artikel 117, tweede lid, van het Strafwetboek, dan kan het officieel bericht eveneens gegeven worden door de overheid van het land waarvan die vreemdeling een onderdaan is of was.
  § 3. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd of als het een misdrijf als bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek betreft.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België tenzij het een misdrijf als bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek betreft, of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.3. L'article 6 de la même loi, modifié en dernier lieu par la loi du 19 décembre 2003, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 6. § 1er. Sous réserve de l'application des articles 7 à 11, tout Belge ou toute personne ayant sa résidence habituelle sur le territoire du Royaume qui, hors du territoire du Royaume, se sera rendu coupable d'un fait qualifié crime ou délit par la loi belge pourra être poursuivi en Belgique si le fait est puni par la législation du pays où il a été commis.
  § 2. Si l'infraction a été commise contre un étranger, la poursuite ne pourra avoir lieu que sur réquisition du ministère public et devra, en outre, être précédée d'une plainte de l'étranger offensé ou de sa famille ou d'un avis officiel donné à l'autorité belge par l'autorité du pays où l'infraction a été commise.
  Dans le cas où l'infraction a été commise, en temps de guerre, contre un ressortissant d'un pays allié de la Belgique au sens de l'article 117, alinéa 2, du Code pénal, l'avis officiel peut également être donné par l'autorité du pays dont cet étranger est ou était ressortissant.
  § 3. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre ou s'il s'agit d'une infraction visée aux articles 347bis, 393 à 397 et 475 du Code pénal.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique sauf s'il s'agit d'une infraction visée aux articles 347bis, 393 à 397 et 475 du Code pénal, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.4. Artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 maart 1964 en gewijzigd bij de wet van 5 augustus 2003, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 7. § 1. Iedere persoon die een misdrijf pleegt voor rekening van een rechtspersoon met maatschappelijke zetel op Belgisch grondgebied, kan in België vervolgd worden.
  § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.4. L'article 7 de la même loi, remplacé par la loi du 16 mars 1964 et modifié par la loi du 5 août 2003, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 7. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui commet une infraction pour le compte d'une personne morale dont le siège social est situé sur le territoire belge.
  § 2. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.5. Artikel 8 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 16 maart 1964, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 8. Iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt:
  1° aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, zoals omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek;
  2° aan een terroristisch misdrijf als bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek.".
Art.5. L'article 8 de la même loi, abrogé par la loi du 16 mars 1964, est rétabli dans la rédaction suivante:
  "Art. 8. Pourra être poursuivi en Belgique tout Belge ou toute personne ayant sa résidence habituelle sur le territoire du Royaume qui, hors du territoire du Royaume, se sera rendu coupable:
  1° d'une violation grave du droit international humanitaire définie dans le livre II, titre Ibis, du Code pénal;
  2° d'une infraction terroriste visée au livre II, titre Iter, du Code pénal.".
Art.6. Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
  "Art. 9. Iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten dit grondgebied schuldig maakt aan een misdrijf als bedoeld in de artikelen 250, 504bis en 504ter van het Strafwetboek.".
Art.6. L'article 9 de la même loi est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 9. Pourra être poursuivi en Belgique tout Belge ou toute personne ayant sa résidence habituelle sur le territoire du Royaume qui, hors de ce territoire, se sera rendu coupable d'une infraction visée aux articles 250, 504bis et 504ter du Code pénal.".
Art.7. Artikel 10 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juli 2013, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 10. Iedere aan de militaire wetten onderworpen persoon die enig misdrijf pleegt op het grondgebied van een vreemde Staat, kan in België worden vervolgd.
  Hetzelfde geldt voor degenen die in welke hoedanigheid ook verbonden zijn aan een onderdeel van het leger dat zich op buitenlands grondgebied bevindt, of voor degenen die gemachtigd zijn om een troepenkorps dat van dit leger deel uitmaakt, te volgen.".
Art.7. L'article 10 de la même loi, modifié en dernier lieu par la loi du 15 juillet 2013, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 10. Toute personne soumise aux lois militaires qui aura commis une infraction quelconque sur le territoire d'un Etat étranger, pourra être poursuivie en Belgique.
  Il en est de même des personnes qui sont attachées, à quelque titre que ce soit, à une fraction de l'armée se trouvant en territoire étranger ou de celles qui sont autorisées à suivre un corps de troupe qui en fait partie.".
Art.8. Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
  "Art. 11. § 1. Iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk die zich op het grondgebied van een aangrenzende Staat schuldig maakt aan een bos-, veld-, visvangst- of jachtmisdrijf, kan, indien die Staat de wederkerigheid aanvaardt, in België vervolgd worden op klacht van de benadeelde partij of op een officieel bericht, aan de Belgische overheid gegeven door de overheid van het land waar het misdrijf is gepleegd.
  § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.8. L'article 11 de la même loi est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 11. § 1er. Tout Belge ou toute personne ayant sa résidence habituelle sur le territoire du Royaume qui se sera rendu coupable d'une infraction en matière forestière, rurale, de pêche ou de chasse sur le territoire d'un Etat limitrophe, pourra, si cet Etat admet la réciprocité, être poursuivi en Belgique, sur la plainte de la partie lésée ou sur un avis officiel donné à l'autorité belge par l'autorité du pays où l'infraction a été commise.
  § 2. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.9. In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 2 ingevoegd die de artikelen 12 tot 14/2 bevat met het opschrift "Rechtsmacht verbonden aan het slachtoffer van het misdrijf".
Art.9. Dans le chapitre II de la même loi, il est inséré une section 2 intitulée "La compétence liée à la victime de l'infraction", comprenant les articles 12 à 14/2.
Art.10. Artikel 12 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 12. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 13 tot 14/2, kan eenieder in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een misdaad tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is, indien het feit strafbaar is krachtens de wetgeving van het land waar het gepleegd werd met een vrijheidsstraf waarvan het maximum vijf jaar overtreft.
  § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats wanneer deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.10. L'article 12 de la même loi, modifié en dernier lieu par la loi du 5 mai 2019, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 12. § 1er. Sous réserve de l'application des articles 13 à 14/2, pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume, un crime contre une personne qui, au moment des faits, est un Belge, si le fait est punissable en vertu de la législation du pays où il a été commis d'une peine dont le maximum dépasse cinq ans de privation de liberté.
  § 2. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.11. Artikel 13 van dezelfde wet, vervangen bij de besluitwet van 5 augustus 1943 en gewijzigd bij de wet van 12 juli 1984, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 13. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, als bedoeld in boek II, titel Ibis van het Strafwetboek, gepleegd tegen een persoon die, op het moment van de feiten, een Belg is of een in België erkende vluchteling en die er zijn gewone verblijfplaats heeft, in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, of een persoon die sedert minstens drie jaar effectief, gewoonlijk en wettelijk in België verblijft.
  De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.
  Ingeval, met toepassing van het eerste en het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien de federale procureur van oordeel is dat een of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur wordt gehoord.
  Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst hij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
  Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
  De federale procureur heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
  In het geval bedoeld in het derde lid, 3°, stelt de federale procureur de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Centrale Autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.
  In het geval bedoeld in het derde lid, 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Centrale Autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.".
Art.11. L'article 13 de la même loi, remplacé par l'arrêté-loi du 5 août 1943 et modifié par la loi du 12 juillet 1984, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 13. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume, une violation grave du droit international humanitaire visée au livre II, titre Ibis du Code pénal, commise contre une personne qui, au moment des faits, est un Belge ou un réfugié reconnu en Belgique et y ayant sa résidence habituelle, au sens de la Convention de Genève du 28 juillet 1951 relative au statut des réfugiés, modifiée par le Protocole de New York du 31 janvier 1967, ou une personne qui, depuis au moins trois ans, séjourne effectivement, habituellement et légalement en Belgique.
  Les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées qu'à la requête du procureur fédéral qui apprécie les plaintes éventuelles.
  Saisi d'une plainte en application des alinéas 1er et 2, le procureur fédéral requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si:
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées au livre II, titre Ibis, du Code pénal; ou
  3° une action publique recevable ne peut pas résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualités d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  Si le procureur fédéral est d'avis qu'une ou plusieurs des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, sont remplies, il prend devant la chambre des mises en accusation de la cour d'appel de Bruxelles des réquisitions tendant à faire déclarer, selon le cas, qu'il n'y a pas lieu à poursuivre ou que l'action publique n'est pas recevable. Seul le procureur fédéral est entendu.
  Lorsque la chambre des mises en accusation constate qu'aucune des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, n'est remplie, elle désigne le juge d'instruction territorialement compétent et indique les faits sur lesquels portera l'instruction.
  Il est ensuite procédé conformément au droit commun.
  Le procureur fédéral a le droit de former un pourvoi en cassation contre les arrêts rendus en application des alinéas 4 et 5. Dans tous les cas, ce pourvoi sera formé dans les quinze jours à compter du prononcé de l'arrêt.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 3°, le procureur fédéral notifie l'arrêt de la chambre des mises en accusation, lorsque cet arrêt n'est plus susceptible de recours, à l'Autorité centrale établie par l'article 2, 4e tiret, de la loi du 29 mars 2004 concernant la coopération avec la Cour pénale internationale et les tribunaux pénaux internationaux. Lorsque les faits ont été commis après le 30 juin 2002, l'Autorité centrale informe la Cour pénale internationale des faits.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 4°, le procureur fédéral classe l'affaire sans suite et notifie sa décision à l'Autorité centrale. Cette décision de classement sans suite n'est susceptible d'aucun recours. Lorsque les faits ont été commis après le 30 juin 2002, l'Autorité centrale informe la Cour pénale internationale des faits.".
Art.12. Artikel 14 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
  "Art. 14. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is, indien het feit strafbaar is krachtens de wetgeving van het land waar het gepleegd werd met een vrijheidsstraf waarvan het maximum vijf jaar overtreft.
  Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
  Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
  Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden, vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
  Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
  De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
  In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval, seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.".
Art.12. L'article 14 de la même loi est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 14. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume, une des infractions visées aux articles 347bis, 393 à 397 et 475 du Code pénal contre une personne qui, au moment des faits, est un Belge, si le fait est punissable en vertu de la législation du pays où il a été commis d'une peine dont le maximum dépasse cinq ans de privation de liberté.
  Si le suspect n'est pas trouvé en Belgique, les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées qu'à la requête du procureur fédéral ou du procureur du Roi, qui apprécie les plaintes éventuelles.
  Saisi d'une plainte en application de l'alinéa 2, le procureur fédéral ou le procureur du Roi requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si:
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées aux articles 347bis, 393 à 397 et 475 du Code pénal; ou
  3° une action publique recevable ne peut pas résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualités d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  S'il est d'avis qu'une ou plusieurs des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, sont remplies, le procureur fédéral ou le procureur général prend devant la chambre des mises en accusation des réquisitions tendant à faire déclarer, selon les cas, qu'il n'y a pas lieu à poursuivre ou que l'action publique n'est pas recevable. Seul le procureur fédéral ou le procureur général est entendu.
  Lorsque la chambre des mises en accusation constate qu'aucune des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, n'est remplie, elle désigne le juge d'instruction territorialement compétent et indique les faits sur lesquels portera l'instruction.
  Il est ensuite procédé conformément au droit commun.
  Le procureur fédéral ou le procureur général a le droit de former un pourvoi en cassation contre les arrêts rendus en application des alinéas 4 et 5. Dans tous les cas, ce pourvoi sera formé dans les quinze jours à compter du prononcé de l'arrêt.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 4°, le procureur fédéral ou le procureur du Roi classe l'affaire sans suite et notifie sa décision à l'Autorité centrale établie par l'article 2, 4e tiret, de la loi du 29 mars 2004 concernant la coopération avec la Cour pénale internationale et les tribunaux pénaux internationaux. Cette décision de classement sans suite n'est susceptible d'aucun recours.".
Art.13. In dezelfde wet wordt een artikel 14/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is of tegen een Belgische instelling.
  Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
  Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek bedoelde misdrijven; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
  Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Indien de in het vierde lid bedoelde vordering uitgaat van de federale procureur, maakt zij de zaak aanhangig bij de in artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering bedoelde deken van de onderzoeksrechters.
  Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
  De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
  In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.".
Art.13. Dans la même loi, il est inséré un article 14/1 rédigé comme suit:
  "Art. 14/1. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume, une des infractions visées au livre II, titre Iter, du Code pénal commise contre une personne qui, au moment des faits, est un Belge ou contre une institution belge.
  Si le suspect n'est pas trouvé en Belgique, les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées, qu'à la requête du procureur fédéral ou du procureur du Roi, qui apprécie les plaintes éventuelles.
  Saisi d'une plainte en application de l'alinéa 2, le procureur fédéral ou le procureur du Roi requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si:
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées prévues au livre II, titre Iter, du Code pénal; ou
  3° une action publique recevable ne peut pas résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualités d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  S'il est d'avis qu'une ou plusieurs des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, sont remplies, le procureur fédéral ou le procureur général prend devant la chambre des mises en accusation des réquisitions tendant à faire déclarer, selon le cas, qu'il n'y a pas lieu à poursuivre ou que l'action publique n'est pas recevable. Seul le procureur fédéral ou le procureur général est entendu.
  Lorsque la chambre des mises en accusation constate qu'aucune des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, n'est remplie, elle désigne le juge d'instruction territorialement compétent et indique les faits sur lesquels portera l'instruction. Si la requête visée à l'alinéa 4 émane du procureur fédéral, elle saisit le doyen des juges d'instruction visé à l'article 47duodecies, § 3, du Code d'instruction criminelle.
  Il est ensuite procédé conformément au droit commun.
  Le procureur fédéral ou le procureur général a le droit de former un pourvoi en cassation contre les arrêts rendus en application des alinéas 4 et 5. Dans tous les cas, ce pourvoi sera formé dans les quinze jours à compter du prononcé de l'arrêt.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 4°, le procureur fédéral ou le procureur du Roi classe l'affaire sans suite et notifie sa décision à l'Autorité centrale établie par l'article 2, 4e tiret, de la loi du 29 mars 2004 concernant la coopération avec la Cour pénale internationale et les tribunaux pénaux internationaux. Cette décision de classement sans suite n'est susceptible d'aucun recours.".
Art.14. In dezelfde wet wordt een artikel 14/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/2. § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich in oorlogstijd, buiten het grondgebied van het Rijk, schuldig maakt aan het opzettelijk doden of opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, aan verkrachting, aan aantasting van de seksuele integriteit of aan aangifte bij de vijand, gepleegd tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is of tegen een vreemdeling verblijvend in België bij het uitbreken van de vijandelijkheden.
  § 2. Indien de verdachte een Belg is, kan de vervolging ook plaatshebben indien hij niet in België wordt gevonden.
  Indien de verdachte een vreemdeling is, heeft de vervolging van het misdrijf alleen plaats indien hij wordt gevonden in België of in een vijandig land, of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.14. Dans la même loi, il est inséré un article 14/2 rédigé comme suit:
  "Art. 14/2. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui, en temps de guerre, aura commis hors du territoire du Royaume, une infraction d'homicide ou de lésion corporelle volontaires, de viol, d'atteinte à l'intégrité sexuelle ou de dénonciation à l'ennemi contre une personne qui, au moment des faits, est un Belge ou un étranger résidant en Belgique au moment de l'ouverture des hostilités.
  § 2. Si le suspect est belge, la poursuite pourra avoir lieu même s'il n'est pas trouvé en Belgique.
  Si le suspect est étranger, la poursuite de l'infraction n'aura lieu que si le suspect est trouvé en Belgique ou en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.15. In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 3 ingevoegd die de artikelen 14/3 tot 14/5 bevat met het opschrift "Rechtsmacht verbonden aan de verdediging van de belangen van de Belgische Staat of van een internationale instelling waarvan de zetel gevestigd is in het Rijk".
Art.15. Dans le chapitre II de la même loi, il est inséré une section 3 intitulée "La compétence liée à la défense des intérêts de l'Etat belge ou d'une institution internationale qui a son siège dans le Royaume", comprenant les articles 14/3 à 14/5.
Art.16. In dezelfde wet wordt een artikel 14/3 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/3. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan:
  1° een misdaad of een wanbedrijf tegen de veiligheid van de Staat;
  2° een misdaad of een wanbedrijf tegen de openbare trouw bedoeld in boek II, titel III, hoofdstukken I, II en III, van het Strafwetboek, of een wanbedrijf als bedoeld in de artikelen 497 en 497bis, indien de misdaad of het wanbedrijf tot voorwerp heeft de euro hetzij munten die in België wettelijk gangbaar zijn, of voorwerpen bestemd om die munten te vervaardigen, na te maken of te vervalsen, hetzij effecten, papier, zegels, stempels of merken van de Staat of van Belgische openbare besturen of instellingen.".
Art.16. Dans la même loi, il est inséré un article 14/3 rédigé comme suit:
  "Art. 14/3. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume:
  1° un crime ou un délit contre la sûreté de l'Etat;
  2° un crime ou un délit contre la foi publique visé par le livre II, titre III, chapitres Ier, II et III, du Code pénal ou un délit visé aux articles 497 et 497bis, si le crime ou le délit a pour objet l'euro soit des monnaies ayant cours légal en Belgique ou des objets destinés à leur fabrication, contrefaçon, altération ou falsification, soit des effets, papiers, sceaux, timbres, marques ou poinçons de l'Etat ou des administrations ou établissements publics belges.".
Art.17. In dezelfde wet wordt een artikel 14/4 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/4. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan:
  1° een van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, wanneer de vermeende dader zich op Belgisch grondgebied bevindt en de Belgische regering geen uitlevering heeft toegekend aan de Staat op wiens grondgebied het misdrijf werd gepleegd, om een reden die vermeld is een bilaterale of multilaterale overeenkomst die België bindt;
  2° een van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek die gepleegd zijn tegen een instelling van de Europese Unie of van een orgaan opgericht overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in het Rijk is gevestigd.
  Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, ingeval het misdrijf gepleegd werd door een vreemdeling tegen een instelling bedoeld in het eerste lid, 2°, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
  Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek bedoelde misdrijven; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
  Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Indien de in het vierde lid bedoelde vordering, uitgaat van de federale procureur, maakt zij de zaak aanhangig bij de in artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering bedoelde deken van de onderzoeksrechters.
  Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
  De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
  In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.".
Art.17. Dans la même loi, il est inséré un article 14/4 rédigé comme suit:
  "Art. 14/4. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume:
  1° une des infractions visées au livre II, titre Iter, du Code pénal lorsque l'auteur présumé se trouve sur le territoire belge et que le gouvernement belge n'a pas accordé l'extradition à l'Etat sur le territoire duquel l'infraction a été commise, pour une raison mentionnée dans une convention bilatérale ou multilatérale liant la Belgique;
  2° une des infractions visées au livre II, titre Iter, du Code pénal commise contre une institution de l'Union européenne ou d'un organisme créé conformément au traité instituant la Communauté européenne ou au traité sur l'Union européenne et qui a son siège dans le Royaume.
  Si le suspect n'est pas trouvé en Belgique, les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées, lorsque l'infraction a été commise par un étranger contre une institution visée à l'alinéa 1er, 2°, qu'à la requête du procureur fédéral ou du procureur du Roi, qui apprécie les plaintes éventuelles.
  Saisi d'une plainte en application de l'alinéa 2, le procureur fédéral ou le procureur du Roi requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si:
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées dans le livre II, titre Iter, du Code pénal; ou
  3° une action publique recevable ne peut pas résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualités d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  S'il est d'avis qu'une ou plusieurs des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, sont remplies, le procureur fédéral ou le procureur général prend devant la chambre des mises en accusation des réquisitions tendant à faire déclarer, selon le cas, qu'il n'y a pas lieu à poursuivre ou que l'action publique n'est pas recevable. Seul le procureur fédéral ou le procureur général est entendu.
  Lorsque la chambre des mises en accusation constate qu'aucune des conditions énoncées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, n'est remplie, elle désigne le juge d'instruction territorialement compétent et indique les faits sur lesquels portera l'instruction. Si la requête visée à l'alinéa 4 émane du procureur fédéral, elle saisit le doyen des juges d'instruction visé à l'article 47duodecies, § 3, du Code d'instruction criminelle.
  Il est ensuite procédé conformément au droit commun.
  Le procureur fédéral ou le procureur général a le droit de former un pourvoi en cassation contre les arrêts rendus en application des alinéas 4 et 5. Dans tous les cas, ce pourvoi sera formé dans les quinze jours à compter du prononcé de l'arrêt.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 4°, le procureur fédéral ou le procureur du Roi classe l'affaire sans suite et notifie sa décision à l'Autorité centrale établie par l'article 2, 4e tiret, de la loi du 29 mars 2004 concernant la coopération avec la Cour pénale internationale et les tribunaux pénaux internationaux. Cette décision de classement sans suite n'est susceptible d'aucun recours.".
Art.18. In dezelfde wet wordt een artikel 14/5 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/5. § 1. Een persoon kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt:
  1° aan een misdrijf als bedoeld in de artikelen 246 tot 249 van het Strafwetboek;
  2° aan een misdrijf als bedoeld in artikel 250 van hetzelfde Wetboek wanneer de persoon die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie een Belg is of wanneer de internationale publiekrechtelijke organisatie waarvoor de persoon een openbaar ambt uitoefent, haar zetel heeft in België;
  3° aan een misdrijf als bedoeld in artikel 22, §§ 1 tot 3, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, wanneer de instelling, het orgaan, het organisme of het agentschap van de Europese Unie waarvoor de persoon een openbaar ambt uitoefent haar zetel heeft in België.".
Art.18. Dans la même loi, il est inséré un article 14/5 rédigé comme suit:
  "Art. 14/5. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume:
  1° une infraction visée aux articles 246 à 249 du Code pénal;
  2° une infraction visée à l'article 250 du même Code, lorsque la personne exerçant une fonction publique dans un Etat étranger ou dans une organisation de droit international public est belge ou lorsque l'organisation de droit international public pour laquelle la personne exerce une fonction publique a son siège en Belgique;
  3° d'une infraction visée à l'article 22, §§ 1 à 3, du règlement (UE) 2017/1939 du Conseil du 12 octobre 2017 mettant en oeuvre une coopération renforcée concernant la création du Parquet européen, lorsque l'institution, l'organe, l'organisme ou l'agence de l'Union européenne pour lequel la personne exerce des fonctions publiques a son siège en Belgique.".
Art.19. In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 4 ingevoegd die de artikelen 14/6 tot 14/9 bevat met het opschrift "Rechtsmacht verbonden aan de verdediging van andere belangen".
Art.19. Dans le chapitre II de la même loi, il est inséré une section 4 intitulée "La compétence liée à la défense d'autres intérêts", comprenant les articles 14/6 à 14/9.
Art.20. In dezelfde wet wordt een artikel 14/6 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/6. § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan:
  1° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 391sexies, 391septies, 409 en 417/7 tot 417/22, 417/24, 433quater/1 et 433quater/4 van het Strafwetboek;
  2° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 433novies/2 tot 433novies/10 van hetzelfde Wetboek, in geval van uitgevoerde of overwogen wegneming van organen in ruil voor een profijt of een vergelijkbaar voordeel;
  3° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 417/25 tot 417/38, 417/44 en 417/45, 433quinquies tot 433octies van hetzelfde Wetboek;
  4° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en in de artikelen 10 tot 13 van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren.
  § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien hij in België wordt gevonden of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij gevonden wordt in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.20. Dans la même loi, il est inséré un article 14/6 rédigé comme suit:
  "Art. 14/6. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume:
  1° une des infractions visées aux articles 391sexies, 391septies, 409 et 417/7 à 417/22, 417/24, 433quater/1 et 433quater/4 du Code pénal;
  2° une des infractions visées aux articles 433novies/2 à 433novies/10 du même Code, en cas de prélèvement d'organes pratiqué ou envisagé en échange d'un profit ou d'un avantage comparable;
  3° une des infractions visées aux articles 417/25 à 417/38, 417/44 et 417/45, 433quinquies à 433octies du même Code;
  4° une des infractions visées aux articles 77bis à 77quinquies de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers et aux articles 10 à 13 de la loi du 9 mars 1993 tendant à réglementer et à contrôler les activités des entreprises de courtage matrimonial.
  § 2. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.21. In dezelfde wet wordt een artikel 14/7 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/7. § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een misdaad of een wanbedrijf tegen de openbare trouw, bedoeld in boek II, titel III, hoofdstukken I, II en III, van het Strafwetboek, of een wanbedrijf bedoeld in de artikelen 497 en 497bis, indien de misdaad of het wanbedrijf tot voorwerp heeft hetzij munten die in België niet wettelijk gangbaar zijn, of voorwerpen bestemd om die munten te vervaardigen, na te maken of te vervalsen, hetzij effecten, papier, zegels, stempels of merken van een vreemd land.
  De vervolging kan niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de vreemde overheid aan de Belgische overheid gegeven.
  § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.21. Dans la même loi, il est inséré un article 14/7 rédigé comme suit:
  "Art. 14/7. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume un crime ou d'un délit contre la foi publique prévu par le livre II, titre III, chapitres Ier, II et III, du Code pénal ou d'un délit visé aux articles 497 et 497bis, si le crime ou le délit a pour objet soit des monnaies n'ayant pas cours légal en Belgique ou des objets destinés à leur fabrication, contrefaçon, altération ou falsification, soit des effets, papiers, sceaux, timbres, marques ou poinçons d'un pays étranger.
  La poursuite ne pourra avoir lieu que sur l'avis officiel donné à l'autorité belge par l'autorité étrangère.
  § 2. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.22. In dezelfde wet wordt een artikel 14/8 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/8. § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden, die zich in oorlogstijd, buiten het grondgebied van het Rijk, schuldig maakt aan het opzettelijk doden of opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, aan verkrachting, aan aantasting van de seksuele integriteit of aan aangifte bij de vijand, gepleegd tegen een onderdaan van een land dat bondgenoot van België is in de zin van artikel 117, tweede lid, van het Strafwetboek.
  § 2. Indien de verdachte een Belg is, kan de vervolging ook plaatshebben indien hij niet in België wordt gevonden.
  Indien de verdachte een vreemdeling is, heeft de vervolging van het misdrijf alleen plaats indien hij wordt gevonden in België of in een vijandig land, of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.22. Dans la même loi, il est inséré un article 14/8 rédigé comme suit:
  "Art. 14/8. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui, en temps de guerre, aura commis hors du territoire du Royaume, une infraction d'homicide ou de lésion corporelle volontaires, de viol, d'atteinte à l'intégrité sexuelle ou de dénonciation à l'ennemi, contre un ressortissant d'un pays allié de la Belgique au sens de l'article 117, alinéa 2, du Code pénal.
  § 2. Si le suspect est belge, la poursuite pourra avoir lieu même s'il n'est pas trouvé en Belgique.
  Si le suspect est étranger, la poursuite de l'infraction n'aura lieu que si le suspect est trouvé en Belgique ou en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.23. In dezelfde wet wordt een artikel 14/9 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/9. § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt:
  1° aan het wanbedrijf bedoeld in artikel 41, § 4, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het goederenvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg;
  2° aan het wanbedrijf bedoeld in artikel 30, § 4, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het reizigersvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006.
  § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
  De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.".
Art.23. Dans la même loi, il est inséré un article 14/9 rédigé comme suit:
  "Art. 14/9. § 1er. Pourra être poursuivie en Belgique toute personne qui aura commis hors du territoire du Royaume:
  1° le délit visé à l'article 41, § 4, de la loi du 15 juillet 2013 relative au transport de marchandises par route et portant exécution du règlement (CE) n° 1071/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes sur les conditions à respecter pour exercer la profession de transporteur par route, et abrogeant la directive 96/26/CE du Conseil et portant exécution du règlement (CE) n° 1072/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes pour l'accès au marché du transport international de marchandises par route;
  2° le délit visé à l'article 30, § 4, de la loi du 15 juillet 2013 relative au transport de voyageurs par route et portant exécution du règlement (CE) n° 1071/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes sur les conditions à respecter pour exercer la profession de transporteur par route, et abrogeant la directive 96/26/CE du Conseil, et portant exécution du règlement (CE) n° 1073/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes pour l'accès au marché international des services de transport par autocars et autobus, et modifiant le règlement (CE) n° 561/2006.
  § 2. La poursuite d'un Belge n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, sauf lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre.
  La poursuite d'un étranger n'aura lieu que si celui-ci est trouvé en Belgique, ou, lorsque l'infraction a été commise en temps de guerre, s'il est trouvé en pays ennemi ou si son extradition peut être obtenue.".
Art.24. In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 5 ingevoegd die artikel 14/10 bevat met het opschrift "Rechtsmacht gegrond op het Europese of internationale recht".
Art.24. Dans le chapitre II de la même loi, il est inséré une section 5 intitulée "La compétence basée sur le droit européen ou international", comprenant l'article 14/10.
Art.25. In dezelfde wet wordt een artikel 14/10 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/10. De Belgische gerechten zijn bevoegd om kennis te nemen van misdrijven gepleegd buiten het grondgebied van het Koninkrijk en bedoeld in een regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie waardoor België is gebonden wanneer het krachtens die regel op enigerlei wijze wordt verplicht de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor te leggen teneinde vervolging in te stellen.
  De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.
  Ingeval, met toepassing van het eerste en het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek, of met enig ander internationaal misdrijf dat op grond van een verdrag waardoor België is gebonden, strafbaar is gesteld; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien de federale procureur van oordeel is dat een of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur wordt gehoord.
  Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
  Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
  De federale procureur heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
  In het geval bedoeld in het derde lid, 3°, stelt de federale procureur de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafhof ressorteren, brengt de Centrale Autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.
  In het geval bedoeld in het derde lid, 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafhof ressorteren, brengt de Centrale autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.".
Art.25. Dans la même loi, il est inséré un article 14/10 rédigé comme suit:
  "Art. 14/10. Les juridictions belges sont compétentes pour connaître des infractions commises hors du territoire du Royaume et visées par une règle de droit international conventionnelle ou coutumière ou une règle de droit dérivé de l'Union européenne liant la Belgique, lorsque cette règle lui impose, de quelque manière que ce soit, de soumettre l'affaire à ses autorités compétentes pour l'exercice des poursuites.
  Les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées qu'à la requête du procureur fédéral qui apprécie les plaintes éventuelles.
  Saisi d'une plainte en application des alinéas 1er et 2, le procureur fédéral requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si:
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées au livre II, titre Ibis, du Code pénal ou à toute autre infraction internationale incriminée par un traité liant la Belgique; ou
  3° une action publique recevable ne peut pas résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualités d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  Si le procureur fédéral est d'avis qu'une ou plusieurs des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3° sont remplies, il prend devant la chambre des mises en accusation de la cour d'appel de Bruxelles des réquisitions tendant à faire déclarer, selon le cas, qu'il n'y a pas lieu à poursuivre ou que l'action publique n'est pas recevable. Seul le procureur fédéral est entendu.
  Lorsque la chambre des mises en accusation constate qu'aucune des conditions visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3° n'est remplie, elle désigne le juge d'instruction territorialement compétent et indique les faits sur lesquels portera l'instruction.
  Il est ensuite procédé conformément au droit commun.
  Le procureur fédéral a le droit de former un pourvoi en cassation contre les arrêts rendus en application des alinéas 4 et 5. Dans tous les cas, ce pourvoi sera formé dans les quinze jours à compter du prononcé de l'arrêt.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 3°, le procureur fédéral notifie l'arrêt de la chambre des mises en accusation lorsque cet arrêt n'est plus susceptible de recours, à l'Autorité centrale établie par l'article 2, 4e tiret, de la loi du 29 mars 2004 concernant la coopération avec la Cour pénale internationale et les tribunaux pénaux internationaux. Lorsque les faits ont été commis après le 30 juin 2002 et qu'ils relèvent de la compétence matérielle de la Cour pénale internationale, l'Autorité centrale informe la Cour pénale internationale des faits.
  Dans le cas visé à l'alinéa 3, 4°, le procureur fédéral classe l'affaire sans suite et notifie sa décision à l'Autorité centrale. Cette décision de classement sans suite n'est susceptible d'aucun recours. Lorsque les faits ont été commis après le 30 juin 2002 et qu'ils relèvent de la compétence matérielle de la Cour pénale internationale, l'Autorité centrale informe la Cour pénale internationale des faits.".
Art.26. In hoofdstuk II van dezelfde wet wordt een afdeling 6 ingevoegd die de artikelen 14/11 tot 14/15 bevat met als opschrift "Algemene bepalingen".
Art.26. Dans le chapitre II de la même loi, il est inséré une section 6 intitulée "Dispositions générales", comprenant les articles 14/11 à 14/15.
Art.27. In dezelfde wet wordt een artikel 14/11 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/11. De vreemdeling die mededader is van of medeplichtig is aan een misdaad buiten het grondgebied van het Rijk door een Belg gepleegd, kan in België vervolgd worden, samen met de verdachte Belg of na diens veroordeling.".
Art.27. Dans la même loi, il est inséré un article 14/11 rédigé comme suit:
  "Art. 14/11. L'étranger coauteur ou complice d'un crime commis hors du territoire du Royaume, par un Belge, pourra être poursuivi en Belgique, conjointement avec le Belge suspecté, ou après la condamnation de celui-ci.".
Art.28. In dezelfde wet wordt een artikel 14/12 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/12. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de poging tot de daarin bedoelde misdrijven, indien zij strafbaar is.".
Art.28. Dans la même loi, il est inséré un article 14/12 rédigé comme suit:
  "Art. 14/12. Les dispositions du présent chapitre s'appliquent à la tentative des infractions y visées, si celle-ci est punissable.".
Art.29. In dezelfde wet wordt een artikel 14/13 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/13. Een verdachte wordt gevonden in België wanneer hij aangetroffen of gevonden is in het Rijk, na het plegen van het misdrijf en uiterlijk op het tijdstip van de uitoefening van de strafvordering, ook al heeft hij het grondgebied nog vóór de eerste procedurehandelingen verlaten.".
Art.29. Dans la même loi, il est inséré un article 14/13 rédigé comme suit:
  "Art. 14/13. Un suspect est trouvé en Belgique lorsqu'il est rencontré ou trouvé sur le territoire du Royaume, postérieurement à la commission de l'infraction et au plus tard au moment de l'exercice de l'action publique, même s'il a quitté le territoire avant les premiers actes de procédure.".
Art.30. In dezelfde wet wordt een artikel 14/14 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/14. Behalve wat de in oorlogstijd gepleegde misdaden en wanbedrijven betreft, is dit hoofdstuk niet van toepassing wanneer de verdachte, wegens hetzelfde misdrijf gevonnist in een vreemd land, vrijgesproken is, of na te zijn veroordeeld, zijn straf heeft ondergaan, verjaring van zijn straf is ingetreden of hem genade of amnestie is verleend, tenzij:
  1° de procedure voor het andere gerecht tot doel had de betrokkene te vrijwaren van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor strafbare feiten die onder de rechtsmacht van het gerecht vallen; of
  2° de procedure voor het andere gerecht niet op onafhankelijke of onpartijdige wijze en met inachtneming van de waarborgen voor een eerlijk proces is gevoerd, maar op een wijze die, gezien de omstandigheden, onverenigbaar was met de bedoeling de betrokkene voor het gerecht te brengen.
  Elke hechtenis in het buitenland ondergaan wegens het misdrijf dat in België aanleiding geeft tot veroordeling, wordt steeds toegerekend op de duur van de vrijheidsstraffen.".
Art.30. Dans la même loi, il est inséré un article 14/14 rédigé comme suit:
  "Art. 14/14. Sauf en ce qui concerne les crimes et délits commis en temps de guerre, le présent chapitre ne s'applique pas lorsque le suspect, jugé en pays étranger du chef de la même infraction aura été acquitté ou lorsqu'après avoir été condamné il aura subi ou prescrit sa peine ou aura été gracié ou amnistié, sauf si:
  1° la procédure devant l'autre juridiction avait pour but de soustraire la personne concernée à sa responsabilité pénale pour des infractions relevant de la compétence de la juridiction; ou
  2° la procédure devant l'autre juridiction n'a pas été au demeurant menée de manière indépendante ou impartiale, dans le respect des garanties d'un procès équitable, mais d'une manière qui, dans les circonstances, était incompatible avec l'intention de traduire l'intéressé en justice.
  Toute détention subie à l'étranger par suite de l'infraction qui donne lieu à la condamnation en Belgique, sera toujours imputée sur la durée des peines emportant privation de la liberté.".
Art.31. In dezelfde wet wordt een artikel 14/15 ingevoegd, luidende:
  "Art. 14/15. In alle gevallen voorzien in dit hoofdstuk, wordt de verdachte vervolgd en gevonnist volgens de bepalingen van de Belgische wetten.".
Art.31. Dans la même loi, il est inséré un article 14/15 rédigé comme suit:
  "Art. 14/15. Dans tous les cas prévus par le présent chapitre, le suspect sera poursuivi et jugé d'après les dispositions des lois belges.".
Art.32. Artikel 21 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 5 februari 2016 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 21. Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 21bis verjaart de strafvordering, te rekenen van de dag waarop het misdrijf is gepleegd, door verloop van dertig jaren, twintig jaren, vijftien jaren, tien jaren of één jaar, naargelang dit misdrijf een misdaad vormt strafbaar met levenslange opsluiting of hechtenis, een misdaad strafbaar met meer dan twintig jaar tot dertig jaar opsluiting of hechtenis, een misdaad strafbaar met meer dan vijf jaar tot ten hoogste twintig jaar opsluiting of hechtenis, een wanbedrijf of een overtreding.
  De dag waarop het misdrijf is gepleegd, is in de termijn begrepen.
  De verjaringstermijnen die worden bepaald in het eerste lid blijven ongewijzigd indien de straf wordt verminderd of gewijzigd wegens verzachtende omstandigheden.
  In geval van eendaadse samenloop wordt de verjaring geregeld overeenkomstig de termijn eigen aan ieder misdrijf.
  Wanneer verschillende misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde delictueel opzet, neemt de verjaringstermijn een aanvang vanaf het laatste bewezen geachte feit, op voorwaarde dat tussen de verschillende feiten geen termijn is verlopen gelijk aan of langer dan de verjaringstermijn.".
Art.32. L'article 21 de la même loi, remplacé par la loi du 5 février 2016 et modifié en dernier lieu par la loi du 21 mars 2022, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 21. Sauf dans les cas prévus à l'article 21bis, l'action publique est prescrite, à compter du jour où l'infraction a été commise, après trente ans, vingt ans, quinze ans, dix ans ou un an, à compter du jour où l'infraction a été commise selon que cette infraction constitue un crime punissable de la réclusion ou de la détention à perpétuité, un crime punissable de la réclusion ou de détention de plus de vingt ans à trente ans, un crime punissable d'une peine de réclusion ou de détention de plus de cinq ans à vingt ans au plus, un délit ou une contravention.
  Le jour où l'infraction a été commise est compté dans le délai.
  Les délais de prescription fixés à l'alinéa 1er ne sont pas affectés par la réduction ou la modification de la peine en raison de circonstances atténuantes.
  En cas de concours idéal, la prescription est régie suivant le délai propre à chaque infraction.
  Lorsque plusieurs infractions constituent l'exécution successive et continue d'une même intention délictueuse, le délai de prescription commence à courir à partir du dernier fait considéré comme prouvé, à la condition que le délai écoulé entre les divers faits ne soit pas égal ou supérieur au délai de prescription.".
Art.33. Artikel 21bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, vervangen bij de wet van 14 november 2019 en gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende:
  "3° in de artikelen 394 en 475 van het Strafwetboek als de misdrijven door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden, of van aard zijn de bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, de constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.".
Art.33. L'article 21bis de la même loi, inséré par la loi du 13 avril 1995, remplacé par la loi du 14 novembre 2019 et modifié par la loi du 21 mars 2022, est complété par le 3° rédigé comme suit:
  "3° dans les cas visés aux articles 394 et 475 du Code pénal si leur nature ou leur contexte est susceptible de porter gravement atteinte à un pays ou à une organisation internationale, ou sont de nature à susciter une crainte sérieuse dans la population ou à contraindre illégalement le gouvernement ou une organisation internationale à accomplir ou à s'abstenir d'accomplir un acte quelconque, ou à perturber gravement ou à détruire les structures fondamentales politiques, constitutionnelles, économiques ou sociales d'un pays ou d'une organisation internationale.".
Art.34. In artikel 21ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 juni 2000, dat in artikel 27 vernummerd wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "of een straf uitspreken die lager kan zijn dan de wettelijke minimumstraf" vervangen door de woorden ", of een straf uitspreken die lager kan zijn dan de wettelijke minimumstraf of, bij een zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn, het verval van de strafvordering uitspreken";
  2° tussen het eerste en het tweede lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
  "De rechter beoordeelt, in het licht van de omstandigheden van de zaak en het belang van de overschrijding van de redelijke termijn, welke van de in het eerste lid bedoelde gevolgen moet worden uitgesproken.".
Art.34. A l'article 21ter de la même loi, inséré par la loi du 30 juin 2000, qui est renuméroté en article 27, les modifications suivantes sont apportées:
  1° dans l'alinéa 1er, les mots "ou prononcer une peine inférieure à la peine minimale prévue par la loi" sont remplacés par les mots ", ou prononcer une peine inférieure à la peine minimale prévue par la loi, ou, en cas de non-respect très grave du délai raisonnable, prononcer l'extinction de l'action publique";
  2° un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2:
  "Le juge apprécie, au regard des circonstances de la cause et de l'importance du dépassement du délai raisonnable, quelle est la conséquence visée à l'alinéa 1er devant être prononcée.".
Art.35. Artikel 23 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 mei 1961, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 23. De verjaringstermijn van de strafvordering loopt niet meer vanaf de dag van de aanhangigmaking van de strafvordering voor de politierechtbank, de correctionele rechtbank, het hof van assisen of het hof van beroep zetelend in eerste en laatste aanleg.".
Art.35. L'article 23 de la même loi, remplacé par la loi du 30 mai 1961, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 23. Le délai de prescription de l'action publique cesse de courir à dater du jour où le tribunal de police, le tribunal correctionnel, la cour d'assises ou la cour d'appel siégeant en premier et dernier ressort, sont saisis de l'action publique.".
Art.36. Artikel 24 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2016, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 24. De verjaring van de strafvordering is geschorst wanneer de wet dit bepaalt of wanneer er een wettelijk beletsel bestaat dat de instelling van de strafvordering verhindert.".
Art.36. L'article 24 de la même loi, remplacé par la loi du 16 juillet 2002 et modifié en dernier lieu par la loi du 25 décembre 2016, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 24. La prescription de l'action publique est suspendue lorsque la loi le prévoit ou lorsqu'il existe un obstacle légal à l'introduction de l'action publique.".
Art.37. Artikel 25 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 mei 1961, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 25. De artikelen 21, 23 en 24 zijn van toepassing op de verjaring van de strafvordering betreffende de misdrijven voorzien door bijzondere wetten, decreten en ordonnanties, voor zover die wetten, decreten en ordonnanties niet anders bepalen.".
Art.37. L'article 25 de la même loi, remplacé par la loi du 30 mai 1961, est remplacé par ce qui suit:
  "Art. 25. Les articles 21, 23 et 24 s'appliquent à la prescription de l'action publique relative aux infractions prévues par des lois particulières, ainsi qu'à celles prévues par les décrets et ordonnances tant que ces lois, décrets et ordonnances n'y dérogent pas.".
Art.38. In artikel 28 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 mei 1961, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "De voorgaande artikelen zijn" vervangen door de woorden "Artikel 26 is van toepassing";
  2° in het tweede lid worden de woorden "Die artikelen" vervangen door de woorden "De artikelen 21, 23 tot 26".
Art.38. A l'article 28 de la même loi, remplacé par la loi du 30 mai 1961, les modifications suivantes sont apportées:
  1° dans l'alinéa 1er, les mots "Les articles précédents sont applicables" sont remplacés par les mots "L'article 26 s'applique";
  2° dans l'alinéa 2, les mots "Ces articles" sont remplacés par les mots "Les articles 21, 23 à 26".
Art.39. In artikel 29 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 16 april 1935, worden de woorden "zich in staat van krankzinnigheid bevindt, of in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt" vervangen door de woorden "aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast".
Art.39. Dans l'article 29 de la même loi, inséré par la loi du 16 avril 1935, les mots "se trouvant en état de démence ou dans un état grave de déséquilibre mental ou débilité mentale la rendant incapable du contrôle de ses actions" sont remplacés par les mots "qui est atteinte d'un trouble mental qui abolit ou altère gravement sa capacité de discernement ou de contrôle de ses actes".
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
CHAPITRE 3. - Modifications du Code d'instruction criminelle
Art.40. Artikel 24 van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 10 juli 1967 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met de woorden ", of door die van de laatste gekende verblijfplaats van het slachtoffer als de verdachte niet in België kan worden gevonden of er geen bekende verblijfplaats heeft, en bij gebreke daaraan, die van Brussel.".
Art.40. L'article 24 du Code d'instruction criminelle, inséré par la loi du 10 juillet 1967 et modifié par la loi du 4 mai 1999, est complété par les mots ", celui de la dernière résidence connue de la victime si le suspect ne peut pas être trouvé en Belgique et n'y a pas de résidence connue, et, à défaut, celui de Bruxelles.".
Art.41. In artikel 24bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2003, worden de woorden "artikel 10bis" vervangen door de woorden "artikel 10".
Art.41. Dans l'article 24bis du même Code, inséré par la loi du 10 avril 2003, les mots "article 10bis" sont remplacés par les mots "article 10".
Art.42. In artikel 62bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 maart 1969 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 februari 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "en die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden" vervangen door de woorden ", die van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden, die van de laatst gekende verblijfplaats van het slachtoffer als de verdachte in België niet kan worden gevonden of, bij gebreke daaraan, die van Brussel";
  2° in het derde lid worden de woorden "artikel 10bis" vervangen door de woorden "artikel 10".
Art.42. A l'article 62bis du même Code, inséré par la loi du 27 mars 1969 et modifié en dernier lieu par la loi du 17 février 2021, les modifications suivantes sont apportées:
  1° dans l'alinéa 1er, les mots "et celui du lieu où le prévenu pourra être trouvé" sont remplacés par les mots ", celui du lieu où le suspect pourra être trouvé, celui de la dernière résidence connue de la victime si le suspect ne peut pas être trouvé en Belgique et, à défaut, celui de Bruxelles";
  2° dans l'alinéa 3, les mots "article 10bis" sont remplacés par les mots "article 10".
Art.43. In artikel 139 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 59 van 10 januari 1935 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
  "Als het gaat om misdaden of wanbedrijven die zijn gepleegd buiten het Belgische grondgebied, en aan geen van de in het eerste lid bedoelde criteria wordt voldaan, zijn de rechtbanken van de laatste gekende verblijfplaats van het slachtoffer of, bij gebreke daarvan, die in Brussel, bevoegd.".
Art.43. Dans l'article 139 du même Code, remplacé par l'arrêté royal no 59 du 10 janvier 1935 et modifié en dernier lieu par la loi du 27 décembre 2005, un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2:
  "Lorsqu'il s'agira de crimes ou délits commis hors du territoire belge, et qu'aucun des critères visés à l'alinéa 1er ne sera rencontré, seront compétents les tribunaux de la dernière résidence connue de la victime ou, à défaut, ceux de Bruxelles.".
Art.44. In artikel 590, eerste lid, 17°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2009, worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.44. Dans l'article 590, alinéa 1er, 17°, du même Code, inséré par la loi du 31 juillet 2009, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het decreet van 20 juli 1831 op de drukpers
CHAPITRE 4. - Modification du décret du 20 juillet 1831 sur la presse
Art.45. In artikel 12 van het decreet van 20 juli 1831 op de drukpers, gewijzigd bij de wet van 8 juni 1867, worden de woorden "drie maanden" vervangen door de woorden "een jaar".
Art.45. Dans l'article 12 du décret du 20 juillet 1831 sur la presse, modifié par la loi du 8 juin 1867, les mots "par le laps de trois mois" sont remplacés par les mots "après un an".
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen
CHAPITRE 5. - Modification de la loi du 12 mars 1858 portant révision du second livre du Code pénal en ce qui concerne les crimes et délits qui portent atteinte aux relations internationales
Art.46. In artikel 11, eerste lid, van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen, worden de woorden "drie maanden" vervangen door de woorden "een jaar".
Art.46. Dans l'article 11, alinéa 1er, de la loi du 12 mars 1858 portant révision du second livre du Code pénal en ce qui concerne les crimes et délits qui portent atteinte aux relations internationales, les mots "par le laps de trois mois" sont remplacés par les mots "après un an".
HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 25 maart 1891 houdende bestraffing van de aanzetting tot het plegen van misdaden of wanbedrijven
CHAPITRE 6. - Modification de la loi du 25 mars 1891 portant répression à la provocation à commettre des crimes ou des délits
Art.47. In artikel 4 van de wet van 25 maart 1891 houdende bestraffing van de aanzetting tot het plegen van misdaden of wanbedrijven, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1934, worden de woorden "drie maanden" vervangen door de woorden "een jaar".
Art.47. Dans l'article 4 de la loi du 25 mars 1891 portant répression à la provocation à commettre des crimes ou des délits, modifié par la loi du 28 juillet 1934, les mots "trois mois" sont remplacés par les mots "un an".
HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het Kieswetboek
CHAPITRE 7. - Modification du Code électoral
Art.48. In artikel 204 van het Kieswetboek worden de woorden "zes volle maanden" vervangen door de woorden "een jaar".
Art.48. Dans l'article 204 du Code électoral, les mots "six mois révolus" sont remplacés par les mots "un an".
HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het Wetboek diverse rechten en taksen
CHAPITRE 8. - Modification du Code des droits et taxes divers
Art.49. In artikel 207sexies, tweede lid, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981 en gewijzigd bij de wet van 26 maart 2018, worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.49. Dans l'article 207sexies, alinéa 2, 2°, du Code des droits et taxes divers, inséré par la loi du 10 février 1981 et modifié par la loi du 26 mars 2018, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het Wetboek der successierechten
CHAPITRE 9. - Modification du Code des droits de succession
Art.50. In artikel 72, tweede lid, 2°, van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2018, worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.50. Dans l'article 72, alinéa 2, 2°, du Code des droits de succession, inséré par la loi du 26 mars 2018, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 10. - Wijziging van het Wetboek van der registratie-, hypotheek- en griffierechten
CHAPITRE 10. - Modification du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe
Art.51. In artikel 207quater, tweede lid, 2°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981 en gewijzigd bij de wet van 26 maart 2018, worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.51. Dans l'article 207quater, alinéa 2, 2°, du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe, inséré par la loi du 10 février 1981 et modifié par la loi du 26 mars 2018, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 11. - Wijziging van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord
CHAPITRE 11. - Modification de la loi du 23 juin 1961 relative au droit de réponse
Art.52. In artikel 17 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1977, worden de woorden "drie maanden" vervangen door de woorden "een jaar".
Art.52. Dans l'article 17 de la loi du 23 juin 1961 relative au droit de réponse, inséré par la loi du 4 mars 1977, les mots "trois mois" sont remplacés par les mots "un an".
HOOFDSTUK 12. - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
CHAPITRE 12. - Modification du Code judiciaire
Art.53. In artikel 144quinquies, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 april 2003, worden de woorden "artikel 10bis" vervangen door de woorden "artikel 10".
Art.53. Dans l'article 144quinquies, alinéa 1er, du Code judiciaire, inséré par la loi du 10 avril 2003, les mots "article 10bis" sont remplacés par les mots "article 10".
HOOFDSTUK 13. - Wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
CHAPITRE 13. - Modification du Code de la taxe sur la valeur ajoutée
Art.54. In artikel 73sexies, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, vervangen bij de wet van 26 maart 2018 en gewijzigd bij de wet van 20 november 2022, worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.54. Dans l'article 73sexies, alinéa 2, 2°, du Code de la taxe sur la valeur ajoutée, inséré par la loi du 10 février 1981, remplacé par la loi du 26 mars 2018 et modifié par la loi du 20 novembre 2022, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 14. - Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
CHAPITRE 14. - Modifications de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive
Art.55. In artikel 9, tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ingevoegd bij de wet van 10 april 2003, worden de woorden "artikel 10bis" vervangen door de woorden "artikel 10".
Art.55. Dans l'article 9, alinéa 2, de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, inséré par la loi du 10 avril 2003, les mots "article 10bis" sont remplacés par les mots "article 10".
Art.56. In artikel 19, § 1bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 april 2003, worden de woorden "artikel 10bis" vervangen door de woorden "artikel 10".
Art.56. Dans l'article 19, § 1erbis, de la même loi, inséré par la loi du 10 avril 2003, les mots "article 10bis" sont remplacés par les mots "article 10".
HOOFDSTUK 15. - Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen
CHAPITRE 15. - Modification du Code des impôts sur les revenus 1992
Art.57. In artikel 458, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 26 maart 2018, worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.57. Dans l'article 458, alinéa 2, 2°, du Code des impôts sur les revenus 1992, remplacé par la loi du 26 mars 2018, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 16. - Wijziging van de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht
CHAPITRE 16. - Modification de la loi du 17 août 2013 relative à la prospection, l'exploration et l'exploitation des ressources des fonds marins et leur sous-sol au-delà des limites de la juridiction nationale
Art.58. In artikel 15/1 van de wet van 17 augustus 2013 betreffende de prospectie, de exploratie en de exploitatie van de rijkdommen van de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "artikel 12bis" vervangen door de woorden "artikel 14/10".
Art.58. Dans l'article 15/1 de la loi du 17 août 2013 relative à la prospection, l'exploration et l'exploitation des ressources des fonds marins et leur sous-sol au-delà des limites de la juridiction nationale, inséré par la loi du 30 juillet 2013, les mots "article 12bis" sont remplacés par les mots "article 14/10".
HOOFDSTUK 17. - Wijziging van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen
CHAPITRE 17. - Modification du Code du recouvrement amiable et forcé des créances fiscales et non fiscales
Art.59. In artikel 93, § 1, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen worden de woorden "artikel 21ter" vervangen door de woorden "artikel 27".
Art.59. Dans l'article 93, § 1er, alinéa 2, 2°, du Code du recouvrement amiable et forcé des créances fiscales et non fiscales, les mots "article 21ter" sont remplacés par les mots "article 27".
HOOFDSTUK 18. - Opheffingsbepaling
CHAPITRE 18. - Disposition abrogatoire
Art. 60. In de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering worden de volgende artikelen opgeheven:
  - artikel 10bis, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1951;
  - artikel 10ter, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, vervangen bij de wet van 28 november 2000 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 maart 2022;
  - artikel 10quater, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1999 en vervangen bij de wet van 11 mei 2007;
  - artikel 12bis, ingevoegd bij de wet van 17 april 1986, vervangen bij de wet van 18 juli 2001 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 mei 2006;
  - artikel 22, vervangen bij de wet van 30 mei 1961 en gewijzigd bij de wet van 11 december 1998.
Art. 60. Dans la loi du 17 avril 1878 contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale, les articles suivants sont abrogés :
  - l'article 10bis, inséré par la loi du 14 juillet 1951;
  - l'article 10ter, inséré par la loi du 13 avril 1995, remplacé par la loi du 28 novembre 2000 et modifié en dernier lieu par la loi du 21 mars 2022;
  - l'article 10quater, inséré par la loi du 10 février 1999 et remplacé par la loi du 11 mai 2007;
  - l'article 12bis, inséré par la loi du 17 avril 1986, remplacé par la loi du 18 juillet 2001 et modifié en dernier lieu par la loi du 22 mai 2006;
  - l'article 22, remplacé par la loi du 30 mai 1961 et modifié par la loi du 11 décembre 1998.