1° de gewasgroep "grasland", met de volgende elementen:
a) blijvend grasland;
b) tijdelijk grasland ;
2° de gewasgroep "voedergewassen", met de volgende elementen:
a) granen, gemengd met peulvruchten of eiwithoudende gewassen, op voorwaarde dat de granen overheersen;
b) silomaïs;
c) korrelmaïs;
d) voederpeulvruchten, als zuivere teelt of gemengd met andere soorten, op voorwaarde dat de peulvruchten overheersen;
e) trajecten van de varkens;
f) trajecten van het pluimvee;
g) zonnekroon;
3° de gewasgroep "eenjarige gewassen", met de volgende elementen:
a) teelt van hoogstammige fruitbomen van vijftig tot tweehonderdvijftig bomen per hectare;
b) suikerbieten of voederbieten;
c) granen en andere verwante planten;
d) cichorei;
e) tarwe of spelt, gemengd met erwten of bonen, droog verhandeld;
f) linzen, gemengd met andere soorten ;
g) oliehoudende zaden ;
h) vezelgewassen ;
i) aardappelen;
j) eiwithoudende gewassen, als zuivere teelt of gemengd met andere soorten, op voorwaarde dat de eiwithoudende gewassen overheersen;
4° de gewasgroep "boomkwekerij, tuinbouw en zaadteelt", met de volgende elementen:
a) angelica;
b) teelt van fruitbomen van meer dan tweehonderdvijftig bomen per hectare;
c) wijnstokken;
d) hop;
e) hazelaar[1 en andere notenbomen]1;
f) notenboom;
g) voedergewassen en -grassen voor de zaadproductie;
h) aromatische planten;
i) meerjarige fruitgewassen;
j) niet-eetbare tuinbouwgewassen;
k) groenteteelt in volle grond;
l) groenteteelt onder beschermingsafdekking;
m) medicinale planten;
n) sierplanten;
o) aardbeiplanten;
p) pootaardappelen;
q) fruitplanten;
r) brandnetel;
5° de gewasgroep "gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten".
§ 2. Een perceel met hazelnootbomen[1 of andere notenbomen]1 overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 4°, e), komt in aanmerking voor de steun voor biologische landbouw indien het een minimumconcentratie van tweehonderdvijftig planten per hectare heeft. Een perceel met notenbomen overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 4°, f), komt in aanmerking voor de steun voor biologische landbouw indien het een minimumconcentratie van vijftig bomen per hectare vertoont.
§ 3. De in paragraaf 1, eerste alinea, 4° g) en o) tot en met q), bedoelde gewassen komen in aanmerking voor steun voor de biologische landbouw indien de producten van deze gewassen worden geoogst en in de handel worden gebracht of op het bedrijf waar zij worden geproduceerd, worden gebruikt als biologisch teeltmateriaal.
§ 4. Landbouwarealen die aan de volgende cumulatieve kenmerken voldoen, kunnen worden aangegeven onder de gewasgroep "gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten" in de zin van paragraaf 1, eerste alinea, 5° :
1° minstens twaalf verschillende categorieën groenteplanten worden daar permanent geteeld tussen 15 juni en 1 oktober;
2° maximum 30 % van het totale areaal van het bedrijf voor deze gewasgroep, is bestemd voor andere elementen dan de teelt van groenteplanten, waaronder topografische kenmerken, bloemenstroken en toegangspaden tot strokenteelt;
3° minimum 1% en maximum 30% van het totale areaal van het bedrijf voor deze gewasgroep wordt gebruikt voor de productie van éénzelfde categorie groenteplanten.
Voor de toepassing van het eerste lid, wordt verstaan onder "groenteplanten" de planten bestemd voor menselijke consumptie, met uitzondering van planten bestemd voor de teelt van fruitbomen. De lijst van subsidiabele groenteplanten en hun indeling in categorieën wordt in bijlage vermeld.
§ 5. De volgende elementen worden uitgesloten van de gewasgroepen bedoeld in het eerste lid:
1° bosgewassen met korte rotatie;
2° miscanthus;
3° bebossingen van landbouwgrond;
4° Kerstbomen;
5° tabak;
6° braakland;
7° weideranden.