Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
23 FEBRUARI 2023. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de gemeenschappelijke begrippen voor de interventies en steunmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de conditionaliteit(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-04-2023 en tekstbijwerking tot 30-09-2025)
Titre
23 FEVRIER 2023. - Arrêté du Gouvernement wallon relatif aux notions communes aux interventions et aides de la politique agricole commune et à la conditionnalité(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 05-04-2023 et mise à jour au 30-09-2025)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
Deel 1. - Doel Deel 2.--Gemeenschappelijke. [1 Gemeenschappeli... HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijvingen HOOFDSTUK 2. - Verzamelaanvraag HOOFDSTUK 3. - Overdracht van bedrijven HOOFDSTUK 4-. - Voor de regeling van de rechtst... Afdeling 1. - Voor de regeling van de rechtstre... Afdeling 2. - Bepaling van de subsidiabele en n... HOOFDSTUK 5. - Actieve landbouwer HOOFDSTUK 6. - Jonge landbouwer HOOFDSTUK 7. - Nieuwe landbouwer HOOFDSTUK 8. - Vestigingscomité HOOFDSTUK 9. - Toepassing van maximumaantallen ... HOOFDSTUK 10. - Veebezetting HOOFDSTUK 11. - Gewichtspercentage aan zaden HOOFDSTUK 12. - Bestrijding van invasieve plant... HOOFDSTUK 13. - Bedrijfsregister HOOFDSTUK 14. - Betalingen Deel 3. Conditionaliteit TITEL 1. - Algemene bepalingen TITEL 2. - De uit de regelgeving voortvloeiende... HOOFDSTUK 1. - Klimaat en milieu Afdeling 1. - Klimaatverandering Onderafdeling 1. - Algemene bescherming tegen o... Onderafdeling 2. - Bescherming van koolstofrijk... Onderafdeling 3. - Behoud van de bodemmineralen... Afdeling 2. - Water Onderafdeling 1. - Bestrijding van diffuse bron... Onderafdeling 2. - Bescherming van water tegen ... Onderafdeling 3. - Bescherming van waterlopen t... Afdeling 3. - Bodem Onderafdeling 1. [1 - Minimaal grondbeheer op b... Onderafdeling 2. - Minimaal beheer van de aarde... Onderafdeling 3. - Bodembescherming tijdens de ... Onderafdeling 4. - Behoud van het bodempotentie... Sectie 4. Biodiversiteit en landschappen Onderafdeling 1. - Behoud van de vogelstand (RB... Onderafdeling 2. - Instandhouding van de natuur... Onderafdeling 3. - Instandhouding van niet-prod... Onderafdeling 4. - Bescherming van habitats en ... HOOFDSTUK 2. - Volks-, en plantgezondheid Afdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen Onderafdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmi... Onderafdeling 2. - Gebruik van bepaalde stoffen... Afdeling 2. - Gewasbeschermingsmiddelen Onderafdeling 3. - Op de markt brengen van gewa... Onderafdeling 4. - Duurzaam gebruik van pestici... HOOFDSTUK 3. - Dierenwelzijn Afdeling 1. - Minimumnormen ter bescherming van... Afdeling 2. - Minimumnormen ter bescherming van... Afdeling 3. - Bescherming van voor landbouwdoel... Deel 3/1. [1 Sociale conditionaliteit]1 Titel 1. [1 Algemene bepalingen]1 Titel 2. [1 Wettelijke eisen en verplichtingen ... Hoofdstuck 1. [1 Transparante en voorspelbare a... Hoofdstuck 2. [1 Gezondheid en veiligheid van d... Afdeling 1. [1 Verbetering van de veiligheid en... Afdeling 2. [1 Minimumvoorschriften inzake veil... Deel 4. - Slotbepalingen BIJLAGE.
Table des matières
Partie 1ère. - Objet Partie 2. [1 Notions communes aux interventions... CHAPITRE 1. - Définitions CHAPITRE 2. - Demande unique CHAPITRE 3. - Transfert d'exploitation CHAPITRE 4. - Hectares admissibles au régime de... Section 1re. - Hectares admissibles au régime d... Section 2. - Détermination des surfaces admissi... CHAPITRE 5. - Agriculteur actif CHAPITRE 6. - Jeune agriculteur CHAPITRE 7. - Nouvel agriculteur CHAPITRE 8. - Comité d'installation CHAPITRE 9. - Application des nombres maximums ... CHAPITRE 10. - Charge en bétail CHAPITRE 11. - Poids de semences CHAPITRE 12. - Lutte contre les espèces végétal... CHAPITRE 13. - Registre d'exploitation CHAPITRE 14. - Paiements Partie 3. - Conditionnalité TITRE 1er. - Dispositions générales TITRE 2. - Exigences réglementaires en matière ... CHAPITRE 1. - Climat et environnement Section 1ère. - Changement climatique Sous-section 1ère. - Mesure de sauvegarde génér... Sous-section 2. - Protection des sols riches en... Sous-section 3. - Maintien des niveaux de matiè... Section 2. - Eau Sous-section 1ère. - Contrôle des sources diffu... Sous-section 2. - Protection des eaux contre la... Sous-section 3. - Protection des cours d'eau co... Section 3. - Sol Sous-section 1ère. [1 - Gestion minimale de la ... Sous-section 2. - Gestion minimale de la terre ... Sous-section 3. - Protection des sols pendant l... Sous-section 4. - Préserver le potentiel des so... Section 4. - Biodiversité et paysages Sous-section 1ère. - Conservation des oiseaux s... Sous-section 2. - Conservation des habitats nat... Sous-section 3. - Maintien des zones ou des élé... Sous-section 4. - Protection des habitats et de... CHAPITRE 2. - Santé publique et santé végétale Section 1ère. - Sécurité des denrées alimentaires Sous-section 1ère. - Sécurité des denrées alime... Sous-section 2. - Utilisation de certaines subs... Section 2. - Produits phytopharmaceutiques Sous-section 3. - Mise sur le marché des produi... Sous-section 4. - Utilisation des pesticides co... CHAPITRE 3. - Bien-être animal Section 1ère. - Normes minimales relatives à la... Section 2. - Normes minimales relatives à la pr... Section 3. - Protection des animaux dans les él... Partie 3/1. [1 Conditionnalité sociale]1 Titre 1er. [1 Dispositions générales]1 Titre 2. [1 Exigences réglementaires et obligat... Chapitre 1er. [1 Conditions de travail transpar... Chapitre 2. [1 Santé et sécurité des travailleu... Section 1er. [1 Amélioration de la sécurité et ... Section 2. [1 Prescriptions minimales en matièr... Partie 4. - Dispositions finales ANNEXE.
Tekst (158)
Texte (158)
Deel 1. - Doel
Partie 1ère. - Objet
Artikel 1. Dit besluit stelt regels vast betreffende :
  1° de definities van begrippen die van toepassing zijn in het kader van de interventies van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  2° de verzamelaanvraag;
  3° de overdracht van volledige bedrijven;
  4° hectaren die die voor de regeling van rechtstreekse betalingen in aanmerking komen en daarbinnen subsidiabele arealen;
  5° de begrippen van actieve landbouwer, jonge landbouwer en nieuwe landbouwer;
  6° de oprichting van het Vestigingscomité dat advies moet uitbrengen over de praktische ervaring van de landbouwers die steun aanvragen;
  7° de toepassing van maximumaantallen hectaren of dieren op houders van rechtspersonen, verenigingen of vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid;
  8° de modaliteiten voor de berekening van de veebezetting ;
  9° de gewichten aan zaden die gewoonlijk worden gebruikt voor de inzaai van planten in zuivere teelt;
  10° het bedrijfsregister;
  11° de gemeenschappelijke modaliteiten voor de betaling van de steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  12° de conditionaliteit.
  [1 13° de sociale conditionaliteit.]1
  
Article 1er. Le présent arrêté établit des règles concernant :
  1° les définitions de notions applicables dans le cadre d'interventions relevant de la politique agricole commune ;
  2° la demande unique ;
  3° le transfert d'exploitations entières ;
  4° les hectares admissibles au régime des paiements directs et les surfaces admissibles au sein de ceux-ci ;
  5° les notions d'agriculteur actif, de jeune agriculteur et de nouvel agriculteur ;
  6° la création du Comité d'installation chargé de rendre un avis quant à l'expérience pratique des agriculteurs demandeurs d'aide ;
  7° l'application des nombres maximums d'hectares ou d'animaux aux titulaires des personnes morales, associations ou des sociétés sans personnalité juridique ;
  8° les modalités de calcul de la charge en bétail ;
  9° les poids de semences habituellement utilisés pour le semis de végétaux en culture pure ;
  10° le registre d'exploitation ;
  11° des modalités communes relatives au paiement des aides relevant de la politique agricole commune ;
  12° la conditionnalité.
  [1 13° la conditionnalité sociale.]1
  
Deel 2.--Gemeenschappelijke. [1 Gemeenschappelijke begrippen voor de interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de conditionaliteit en de sociale conditionaliteit]1
Partie 2. [1 Notions communes aux interventions relevant de la politique agricole commune, à la conditionnalité et à la conditionnalité sociale]1
HOOFDSTUK 1. - Begripsomschrijvingen
CHAPITRE 1. - Définitions
Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan en, tenzij anders bepaald, alle besluiten met betrekking tot interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt verstaan onder:
  1° landbouwactiviteit: de activiteit gedefinieerd in artikel D.3, 1°, van het Waalse landbouwwetboek, met inbegrip van het onderhoud van het landbouwareaal in een staat die het geschikt maakt voor beweiding of teelt, zonder voorbereidende handelingen die verder gaan dan het gebruik van gewone landbouwpraktijken en gewone landbouwmachines;
  2° administratie: de administratie in de zin van artikel D.3, 3°, van het Waalse Landbouwwetboek;
  3° landbouwer: landbouwer in de zin van artikel D.3, 4°, van het Waals Landbouwwetboek;
  4° geïsoleerde bomen: de volgende elementen:
  a) de opmerkelijke bomen;
  b) inheemse bomen waarvan de kroon op meer dan vijf meter van een andere boom, struik of heester staat, waarvan de stamomtrek, gemeten op anderhalve meter hoogte, ten minste veertig centimeter bedraagt en waarvan de kroon een diameter van ten minste vier meter heeft, behalve in geval van snoei.
  5° dichtstbijzijnde bomen: bomen [1 van inheemse soorten]1 met de volgende kenmerken:
  a) hun kroon heeft een diameter van ten minste vier meter, behalve in geval van snoei;
  b) hun kroon bevindt zich binnen vijf meter van elke andere boom, struik of heester en op meer dan vijf meter van een heg;
  c) hun kroon sluit niet aan op de kroon van een andere boom, struik of heester;
  d) zij bevinden zich niet in de continuïteit van bomen in rij;
  [1 e) de omtrek van hun stam, gemeten op anderhalve meter hoogte, bedraagt ten minste veertig centimeter;]1
  6° opmerkelijke bomen: de bomen bedoeld in artikel R.IV.4.7 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;
  7° geïsoleerde struiken en heesters: struiken en heesters van inheemse soorten die ten minste anderhalve meter hoog zijn en [1 waarvan de kroon op meer dan vijf meter van andere bomen, struiken of heesters staat]1;
  8° besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015: het besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015 betreffende de identificatie in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, de toekenning van een landbouwernummer tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 7 mei 2015 tot toekenning van een gekoppelde steun aan de landbouwers voor vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
  9° GLMC: de goede landbouw- en milieuconditie van grond bedoeld in de artikelen 12 en 13 en opgenomen in bijlage III van verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  10° akkerranden: arealen die grenzen aan een bouwland dat door dezelfde landbouwer wordt geëxploiteerd en waarvan de grasbedekking verschilt van die van het bouwland. Er mogen bomen, struiken of heesters aanwezig zijn;
  11° bosjes: groepen bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant zodat zij een dicht struikgewas vormen met de volgende kenmerken:
  a) zij bestaan hoofdzakelijk uit bomen of struiken van inheemse soorten ;
  b) zij mogen niet groter zijn dan 30 are;
  c) zij hebben een minimale breedte van tien meter tussen de buitenste poten;
  d) de afstand tussen de kronen van de bomen of struiken bedraagt ten hoogste vijf meter;
  e) zij bestaan uit ten minste drie bomen of struiken die niet op een rij staan;
  12° veebezetting: het aantal grootvee-eenheden (GVE) per oppervlakte-eenheid ;
  13° informatieve codes: door de administratie vastgestelde codes die in het verzamelaanvraagformulier worden gebruikt om informatie te verstrekken over de geografische ligging, het gebruik of andere fysieke of agronomische kenmerken van een perceel;
  14° waterloop: de waterlopen bedoeld in artikel D.2, 19° bis, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  15° blijvende teelten: niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland en blijvend weiland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van boomkwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;
  16° steunaanvraag: de aanvraag om een bijdrage of steun voor een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  17° betalingsaanvraag: de door een landbouwer ingediende aanvraag om toekenning van een betaling in het kader van [1 ...]1 verbintenissen uit hoofde van een onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid vallende interventie;
  18° de verzamelaanvraag: de verzamelaanvraag in de zin van artikel D.3, 13°, van het Waalse Landbouwwetboek;
  19° RBE's: uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen bedoeld in artikel 12 en opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  20° inheemse soorten: de soorten vermeld in bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 8 september 2016 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 8 september 2016 tot toekenning van subsidies voor de aanplanting van heggen, houtwallen, boomgaarden, bomenrijen en voor het onderhoud van knotbomen;
  21° bedrijven: de bedrijven in de zin van artikel 3, 2), van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  22° meststoffen: meststoffen in de zin van artikel R.188, 14°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  23° grachten: natuurlijke of kunstmatige depressies met een maximale breedte van twee meter tussen de punten waar de helling wordt onderbroken, bestemd voor de afvoer van afvloeiings- of drainagewater, met uitzondering van elementen waarvan de structuur uit beton bestaat;
  24° heggen en bomen in rij: groepen bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant, zodat een dicht struikgewas ontstaat met de volgende kenmerken:
  a) zij bestaan uit bomen of struiken van inheemse soorten ;
  b) zij zijn ten minste tien meter lang, [1 wat betreft heggen en ten minste vijf meter lang wat betreft bomen in rij,]1 met inbegrip van openingen van ten hoogste vijf meter tussen de kronen van de bomen of struiken;
  c) zij hebben een maximale breedte van tien meter tussen de buitenste voeten;
  25° gras of andere kruidachtige voedergewassen: kruidachtige planten die traditioneel in natuurlijk grasland voorkomen of normaliter in zaadmengsels voor grasland worden opgenomen, ongeacht of zij voor het weiden van dieren worden gebruikt;
  [2 25° /1 braakland: het bouwland dat deel uitmaakt van het wisselbouwsysteem van het bedrijf, al dan niet bewerkt, en dat bestemd is om tijdens de duur van een seizoen geen oogst voort te brengen;]2
  26° vijvers: oppervlakken van stilstaande wateren met een minimale oppervlakte van vijfentwintig vierkante meter tussen 1 november en 31 mei en een maximale oppervlakte van dertig are;
  27° leden van een partner: de houders, natuurlijke personen of rechtspersonen die in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) zijn geïdentificeerd;
  28° betaalorgaan: het betaalorgaan in de zin van artikel D.3, 25°, van het Waals Landbouwwetboek;
  29° rechtstreekse betalingen: betalingen die worden toegekend in het kader van de interventies als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021;
  30° percelen landbouwgrond: aaneengesloten stukken grond van ten minste één are die door één enkele landbouwer zijn aangegeven en die, behalve in het geval van gediversifieerde tuinbouw, bestemd zijn voor de productie van één enkel gewas of, in het geval dat een afzonderlijke aangifte van het gebruik van een oppervlakte die deel uitmaakt van een gewasgroep vereist is, de oppervlakten waar dit specifieke gebruik plaatsvindt;
  31° partners: de partners in de zin van artikel 1, 2, van het besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015;
  32° topografische kenmerken: heggen en bomen in rij, geïsoleerde bomen, dichtstbijzijnde bomen, bosjes, grachten, taluds en vijvers;
  33° kwekerijen: de volgende arealen met jonge houtachtige planten in de openlucht, bestemd om later te worden verplant:
  a) wijnstokken en moederplanten;
  b) fruitbomen en kleinfruitgewassen;
  c) sierbomen en -heesters;
  d) bosplanten voor commercieel gebruik (exclusief de in het bos gelegen bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf);
  e) bomen en heesters ter beplanting van tuinen, parken, straten en wegbermen, taluds, alsmede onderstammen en jonge zaailingen hiervan.
  34° pesticiden: de producten bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 10 juli 2013 tot vaststelling van een kader ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;
  35° blijvend grasland: de volgende landbouwgronden die ten minste vijf jaar lang geen deel uitmaken van de gewasrotatie van het bedrijf:
  a) grond bestemd voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen, zowel ingezaaid als natuurlijk, waarop de grasbedekking overheerst;
  b) begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waar de kruidachtige deklaag niet overheerst;
  36° Verordening (EU) 2021/2115 van 2 december 2021: Verordening (EU) nr. 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013;
  37° Verordening (EU) nr. 2021/2116 van 2 december 2021: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013;
  38° Verordening (EU) nr. 2022/2016 van 7 december 2021: Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC);
  39° Sanitel: het geautomatiseerde gegevensbestand van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bedoeld in artikel 2, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;
  40° GBCS: het geïntegreerd beheers- en controlesysteem bedoeld in Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 1 van het Waalse Landbouwwetboek;
  41° site met een hoge biologische waarde: een geografische eenheid bestaande uit een geheel van homogene habitat- of biotoopeenheden die op minder dan 600 meter van elkaar liggen en waar ten minste één zeldzame, bedreigde of beschermde soort of ten minste één zeldzame, bedreigde of beschermde habitat als bedoeld in de artikelen 2, 2bis en 3, §§ 1 en 2, 3°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud voorkomt;
  42° Natura 2000-locaties: Natura 2000-locaties in de zin van artikel 1bis, 18°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud ;
  43° voornaamste ecologische structuur: het gecumuleerde areaal van de Natura 2000-locaties [1 , de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk]1 en van de sites met een hoge biologische waarde;
  44° landbouwareaal: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland of voor blijvende teelten;
  45° hakhout met korte omlooptijd: arealen die zijn beplant met bomen van bossoorten die van de stronk kunnen worden verwijderd en waarvan de oogstcyclus ten hoogste acht jaar bedraagt en waarvan de plantdichtheid ten minste 1000 bomen per hectare bedraagt;
  46° taluds: stukken land met een helling van dertig tot negentig graden, met een minimumhoogte van een halve meter en aan de boven- en onderkant begrensd door een breuk in de helling;
  47° bouwland: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt;
  48° grootvee-eenheid of "GVE": de referentie-eenheid waarmee een aggregatie van vee van verschillende soorten en leeftijden gemaakt kan worden aan de hand van specifieke coëfficiënten die aanvankelijk opgemaakt zijn op basis van de voedingsbehoeften van elk type dier.
  Voor de toepassing van lid 1, 1°, is het kweken van planten in potten geen landbouwactiviteit, tenzij de pot wordt ingegraven.
  Voor de toepassing van lid 1, 15°, worden aanplantingen van harsachtige bomen die bestemd zijn om te worden gekapt en als zodanig te worden verhandeld, met inbegrip van kerstbomen, niet beschouwd als blijvende teelten.
  Voor de toepassing van lid 1, 26°, worden tanks van beton of kunststof, visserijen, viskwekerijen en palmboerderijen uitgesloten van het begrip vijvers. Vijvers kunnen worden aangesloten op het Waalse hydrografische netwerk. [1 In afwijking van lid 1, 26°, mag de oppervlakte van een vijver minder dan vijfentwintig vierkante meter bedragen in geval van grote droogte.]1
  Voor de toepassing van lid 1, 33°, behoudt de landbouwer het bewijs dat de planten in de handel worden gebracht in een toestand die ze geschikt maakt voor herbeplanting.
  Voor de toepassing van lid 1, 35°, wordt de grasbedekking als overwegend beschouwd wanneer gras en andere kruidachtige voedergewassen meer dan 50% van het subsidiabele areaal van het perceel in de zin van de artikelen 15 tot en met 18 beslaan.
  § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 bepaalt de Minister :
  1° de criteria om het landbouwareaal in een zodanige staat te houden dat het geschikt is voor beweiding of teelt in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 1° ;
  2° aanvullende criteria waaraan arealen met een grasbedekking van meer dan 50% en minder dan 90% moeten voldoen om te worden beschouwd als blijvend grasland in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 35°, a) ;
  3° het begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waar de kruidachtige deklaag niet overheerst in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 35°, b);
  4° de lijst van in aanmerking komende bossoorten voor hakhout met korte omlooptijd in de zin van paragraaf 1, eerste lid, 45°.
  
Art.2. § 1er. Pour l'application du présent arrêté, de ses arrêtés d'exécution et, sauf mention contraire, de l'ensemble des arrêtés relatifs aux interventions relevant de la politique agricole commune, l'on entend par :
  1° activité agricole : l'activité définie à l'article D.3, 1°, du Code wallon de l'Agriculture, en ce compris le maintien de la surface agricole dans un état qui la rend adaptée au pâturage ou à la culture, sans action préparatoire allant au-delà du recours à des pratiques agricoles courantes et à des machines agricoles courantes ;
  2° administration : l'administration au sens de l'article D.3, 3°, du Code wallon de l'Agriculture ;
  3° agriculteur : l'agriculteur au sens de l'article D.3, 4°, du Code wallon de l'Agriculture ;
  4° arbres isolés : les éléments suivants :
  a) les arbres remarquables ;
  b) les arbres d'essences indigènes dont la couronne est située à plus de cinq mètres de tout autre arbre, arbuste ou buisson, dont la circonférence du tronc, mesurée à un mètre et demi de hauteur, est d'au moins quarante centimètres et dont la couronne mesure au moins quatre mètres de diamètre, sauf en cas de taille.
  5° arbres proches : les arbres [1 d'essences indigènes]1 présentant les caractéristiques suivantes :
  a) leur couronne mesure au moins quatre mètres de diamètre, sauf en cas de taille ;
  b) leur couronne se situe à cinq mètres ou moins de tout autre arbre, arbuste ou buisson et à plus de cinq mètres d'une haie ;
  c) leur couronne ne joint pas la couronne d'un autre arbre, arbuste ou buisson ;
  d) ils ne se trouvent pas dans la continuité d'arbres alignés ;
  [1 e) la circonférence de leur tronc, mesurée à un mètre et demi de hauteur, est d'au moins quarante centimètres;]1
  6° arbres remarquables : les arbres visés à l'article R.IV.4.7 du Code wallon du développement territorial ;
  7° arbustes et buissons isolés : les arbustes et buissons d'essences indigènes, d'une hauteur minimale d'un mètre et demi et [1 dont la couronne est située]1 à plus de cinq mètres de tout autre arbre, arbuste ou buisson ;
  8° arrêté du Gouvernement wallon du 17 décembre 2015 : l'arrêté du Gouvernement wallon relatif à l'identification au système intégré de gestion et de contrôle, à l'attribution d'un numéro d'agriculteur, modifiant l'arrêté du Gouvernement wallon du 12 février 2015 exécutant le régime des paiements directs en faveur des agriculteurs et modifiant l'arrêté du Gouvernement wallon du 7 mai 2015 octroyant un soutien couplé aux agriculteurs pour les bovins femelles viandeux, les vaches mixtes, les vaches laitières et les brebis ;
  9° BCAE : les bonnes conditions agricoles et environnementales des terres, visées aux articles 12 et 13 et énumérées à l'annexe III du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021 ;
  10° bordures de champ : les surfaces adjacentes à une terre arable exploitée par un même agriculteur et présentant un couvert herbacé distinct de celui de la terre arable. Des arbres, arbustes ou buissons peuvent y être présents ;
  11° bosquets : les ensembles d'arbres ou d'arbustes implantés à faible distance les uns des autres de façon à constituer des couverts arbustifs denses présentant les caractéristiques suivantes :
  a) ils sont majoritairement constitués d'arbres ou d'arbustes d'essences indigènes ;
  b) ils ont une superficie inférieure ou égale à trente ares ;
  c) ils ont une largeur minimale de dix mètres entre les pieds extérieurs ;
  d) la distance maximale entre les couronnes des arbres ou des arbustes est de cinq mètres ;
  e) ils sont composés d'au moins trois arbres ou arbustes non-alignés ;
  12° charge en bétail : le nombre d'UGB par unité de surface ;
  13° codes informatifs : les codes définis par l'administration et utilisés dans le formulaire de la demande unique afin de renseigner sur la situation géographique, l'utilisation ou tout autre caractéristique physique ou agronomique d'une parcelle ;
  14° cours d'eau : les cours d'eau visés à l'article D.2, 19° bis, du livre II du Code de l'Environnement contenant le Code de l'Eau ;
  15° cultures permanentes : les cultures hors rotation, autres que les prairies permanentes, qui occupent les terres pendant une période de cinq ans ou plus et qui fournissent des récoltes répétées, y compris les pépinières et les taillis à courte rotation ;
  16° demande d'aide : la demande de participation ou de soutien pour une intervention relevant de la politique agricole commune ;
  17° demande de paiement : la demande présentée par un agriculteur en vue de l'octroi d'un paiement dans le cadre d'engagements [1 ...]1 au titre d'une intervention relevant de la politique agricole commune ;
  18° demande unique : la demande unique au sens de l'article D.3, 13°, du Code wallon de l'Agriculture ;
  19° ERMG : les exigences réglementaires en matière de gestion visées à l'article 12 et énumérées à l'annexe III du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021 ;
  20° essences indigènes : les essences listées à l'annexe 1rede l'arrêté ministériel du 8 septembre 2016 exécutant l'arrêté du Gouvernement wallon du 8 septembre 2016 relatif à l'octroi de subventions pour la plantation d'une haie vive, d'un taillis linéaire, d'un verger et d'alignement d'arbres ainsi que pour l'entretien des arbres têtards ;
  21° exploitations : les exploitations au sens de l'article 3, 2), du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021 ;
  22° fertilisants : les fertilisants au sens de l'article R.188, 14°, du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau ;
  23° fossés : les dépressions naturelles ou artificielles d'une largeur maximale de deux mètres entre les points de rupture de pente, destinées à l'écoulement d'eau de ruissellement ou de drainage, à l'exclusion des éléments dont la structure est en béton ;
  24° haies et arbres alignés : les ensembles d'arbres ou d'arbustes implantés à faible distance les uns des autres de façon à constituer des cordons arbustifs denses présentant les caractéristiques suivantes :
  a) ils sont constitués d'arbres ou d'arbustes d'essences indigènes ;
  b) ils ont une longueur continue de minimum dix mètres [1 en ce qui concerne les haies et de minimum cinq mètres en ce qui concerne les arbres alignés,]1 en ce compris les espaces vides de maximum cinq mètres entre les couronnes des arbres ou arbustes ;
  c) ils ont une largeur maximale de dix mètres entre les pieds extérieurs ;
  25° herbe ou autres plantes fourragères herbacées : les plantes herbacées se trouvant traditionnellement dans les pâturages naturels ou normalement comprises dans les mélanges de semences pour pâturages ou prés, qu'ils soient ou non utilisés pour faire paître les animaux ;
  [2 25° /1 jachères : les terres arables qui font partie du système d'assolement de l'exploitation, qu'elles soient travaillées ou non, et destinées à ne produire aucune récolte pendant toute la durée d'une campagne ; (]2
  26° mares : les surfaces d'eau stagnante d'une superficie minimale de vingt-cinq mètres carrés entre [1 le]1 1er novembre et le 31 mai et d'une superficie maximale de trente ares ;
  27° membres d'un partenaire : les titulaires, les personnes physiques ou les entités juridiques identifiées au SIGeC ;
  28° organisme payeur : l'organisme payeur au sens de l'article D.3, 25°, du Code wallon de l'Agriculture ;
  29° paiements directs : les paiements octroyés au titre des interventions prévues au titre III, chapitre II, du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021 ;
  30° parcelles agricoles : les surfaces continues de terre d'au moins un are déclarées par un même agriculteur et consacrées, sauf dans le cas du maraichage diversifié, à la production d'une seule culture ou, dans le cas où une déclaration séparée d'utilisation concernant une surface faisant partie d'un groupe de cultures est requise, les surfaces où cette utilisation spécifique est pratiquée ;
  31° partenaires : les partenaires au sens de l'article 1er, 2, de l'arrêté du Gouvernement wallon du 17 décembre 2015 ;
  32° particularités topographiques : les haies et arbres alignés, les arbres isolés, les arbres proches, les bosquets, les fossés, les talus et les mares ;
  33° pépinières : les superficies suivantes de jeunes plantes ligneuses de plein air destinées à être replantées :
  a) les pépinières viticoles et vignes mères de porte-greffe ;
  b) les pépinières d'arbres fruitiers et végétaux à baies ;
  c) les pépinières d'ornement ;
  d) les pépinières forestières commerciales, à l'exclusion de celles destinées à l'exploitation elle-même et se trouvant en forêt ;
  e) les pépinières d'arbres et arbustes pour la plantation des jardins, des parcs, des bords de route, des talus ainsi que leurs porte-greffes et les jeunes plants ;
  34° pesticides : les produits visés à l'article 2, 1°, du décret du 10 juillet 2013 instaurant un cadre pour parvenir à une utilisation des pesticides compatible avec le développement durable et modifiant le livre Ier du Code de l'Environnement, le livre II du Code de l'Environnement, contenant le Code de l'Eau, la loi du 28 décembre 1967 relative aux cours d'eau non navigables et le décret du 12 juillet 2001 relatif à la formation professionnelle en agriculture ;
  35° prairies permanentes : les surfaces agricoles suivantes, qui ne font pas partie du système de rotation des cultures de l'exploitation depuis au moins cinq ans :
  a) les terres consacrées à la production d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées, ensemencées ou naturelles, sur lesquelles la couverture herbacée est prédominante ;
  b) les surfaces adaptées au pâturage et relevant de pratiques locales établies où la couverture herbacée ne prédomine pas traditionnellement ;
  36° règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021 : le règlement (UE) n° 2021/2115 du Parlement européen et du Conseil du 2 décembre 2021 établissant des règles régissant l'aide aux plans stratégiques devant être établis par les Etats membres dans le cadre de la politique agricole commune (plans stratégiques relevant de la PAC) et financés par le Fonds européen agricole de garantie (FEAGA) et par le Fonds européen agricole pour le développement rural (FEADER), et abrogeant les règlements (UE) n° 1305/2013 et (UE) n° 1307/2013 ;
  37° règlement (UE) n° 2021/2116 du 2 décembre 2021 : le règlement (UE) n° 2021/2116 du Parlement européen et du Conseil du 2 décembre 2021 relatif au financement, à la gestion et au suivi de la politique agricole commune et abrogeant le règlement (UE) n° 1306/2013 ;
  38° règlement (UE) n° 2022/126 du 7 décembre 2021 : le règlement délégué (UE) n° 2022/126 de la Commission du 7 décembre 2021 complétant le règlement (UE) n° 2021/2115 du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne les exigences supplémentaires pour certains types d'intervention spécifiés par les Etats membres dans leurs plans stratégiques relevant de la PAC pour la période 2023-2027 au titre dudit règlement ainsi que les règles relatives au ratio concernant la norme 1 relative aux bonnes conditions agricoles et environnementales (BCAE) ;
  39° Sanitel : la base de données informatique de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire visée à l'article 2, § 2, 1°, de l'arrêté royal du 20 mai 2022 relatif à l'identification et l'enregistrement de certains ongulés, des volailles, des lapins et de certains oiseaux ;
  40° SIGeC : le système intégré de gestion et de contrôle visé au titre II, chapitre Ier, section 1ère, du Code wallon de l'Agriculture ;
  41° site de grand intérêt biologique : unité géographique englobant un ensemble d'unités d'habitats ou de biotopes homogènes situées à moins de six cents mètres les unes des autres qui abrite au moins une espèce rare, menacée ou protégée ou au moins un habitat rare, menacé ou protégé visé aux articles 2, 2bis et 3, §§ 1er et 2, 3°, de la loi du 12 juillet 1973 sur la conservation de la nature ;
  42° sites Natura 2000 : les sites Natura 2000 visés à l'article 1bis, 18°, de la loi du 12 juillet 1973 sur la conservation de la nature ;
  43° structure écologique principale : la superficie cumulée des sites Natura 2000 [1 , des sites candidats au réseau Natura 2000]1 et des sites de grand intérêt biologique ;
  44° surface agricole : l'ensemble de la superficie des terres arables, des cultures permanentes ou des prairies permanentes ;
  45° taillis à courte rotation : les surfaces implantées d'arbres d'essences forestières rejetant de souche pour lesquelles le cycle de récolte est d'au maximum huit ans et présentant une densité de plantation d'au moins mille arbres par hectare ;
  46° talus : les portions de terrain présentant une pente comprise entre trente et nonante degrés, d'une hauteur minimale d'un demi-mètre et délimitées en leur sommet et à leur base par une rupture de pente ;
  47° terres arables : les terres cultivées destinées à la production de cultures ou les superficies disponibles pour la production de cultures mais qui sont en jachère ;
  48° unité de gros bétail ou " UGB " : l'unité de référence permettant d'agréger le bétail de différentes espèces et de différents âges en utilisant des coefficients spécifiques établis sur la base des besoins nutritionnels ou alimentaires de chaque type d'animal.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 1°, la culture de végétaux en pots ne constitue pas une activité agricole, sauf si le pot est enterré.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 15°, ne sont pas considérées comme des cultures permanentes les plantations d'arbres résineux destinés à être abattus et commercialisés en l'état, en ce compris les sapins de Noël.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 26°, les réservoirs en béton ou en plastique, les pêcheries, les piscicultures et les élevages de palmipèdes sont exclus de la notion de mares. Les mares peuvent être reliées au réseau hydrographique wallon. [1 Par dérogation à l'alinéa 1er, 26°, la superficie d'une mare peut être inférieure à vingt-cinq mètres carrés en cas de forte sécheresse.]1
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 33°, l'agriculteur conserve la preuve que les plantes sont commercialisées dans un état qui les rend susceptibles d'être replantées.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 35°, la couverture herbacée est considérée comme étant prédominante lorsque l'herbe et les autres plantes fourragères herbacées couvrent plus de 50 % de la surface admissible de la parcelle au sens des articles 15 à 18.
  § 2. Pour l'application du paragraphe 1er, le Ministre :
  1° détermine les critères relatifs au maintien de la surface agricole dans un état qui la rend adaptée au pâturage ou à la culture au sens du paragraphe 1er, alinéa 1er, 1° ;
  2° détermine des critères supplémentaires que doivent remplir les surfaces présentant un taux de couverture herbacé supérieur à 50 % et inférieur à 90 % pour être considérées comme des prairies permanentes au sens du paragraphe 1er, alinéa 1er, 35°, a) ;
  3° définit les surfaces adaptées au pâturage et relevant de pratiques locales établies où la couverture herbacée ne prédomine pas traditionnellement au sens du paragraphe 1er, alinéa 1er, 35°, b) ;
  4° détermine la liste des essences forestières admissibles pour les taillis à courte rotation au sens du paragraphe 1er, alinéa 1er, 45°.
  
HOOFDSTUK 2. - Verzamelaanvraag
CHAPITRE 2. - Demande unique
Art.3. § 1. Overeenkomstig artikel D.28 van het Waalse Landbouwwetboek dienen landbouwers die steun aanvragen, jaarlijks via één verzamelaanvraag een steunaanvraag en eventueel een betalingsaanvraag in voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  De verzamelaanvraag wordt ingediend via een geospatiaal aanvraagformulier, dat beschikbaar is in het geïnformatiseerd loket voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat door de administratie ter beschikking wordt gesteld.
  De verzamelaanvraag gaat vergezeld van de bewijsstukken die het betaalorgaan desgevallend in de verzamelaanvraag opeist, overeenkomstig artikel D.30, § 4, van het Waals Landbouwwetboek. Zij worden verzonden volgens de door de Minister vastgestelde procedures.
  § 2. Het betaalorgaan stelt de nodige steun ter beschikking en verleent op verzoek kosteloos bijstand aan de aanvrager.
  § 3. De aanvrager houdt zich aan de bij of krachtens dit besluit vastgestelde termijnen, onverminderd de interventie of bijstand van het betaalorgaan overeenkomstig paragraaf 2.
  De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanvragen, verbintenissen en overeenkomsten die hij aangaat en voor de juistheid van de door hem verstrekte gegevens, niettegenstaande de tussenkomst van het betaalorgaan.
  § 4. De landbouwers dienen één enkele verzamelaanvraag per jaar in.
  § 5. Het betaalorgaan stelt de landbouwer in kennis van de ontvangst van de verzamelaanvraag en, in voorkomend geval, van de vertraging bij de indiening ervan.
Art.3. § 1er. Conformément à l'article D.28 du Code wallon de l'Agriculture, les agriculteurs demandeurs d'aides introduisent annuellement des demandes d'aides et, le cas échéant, des demandes de paiements via une demande unique, au titre des interventions relevant de la politique agricole commune.
  La demande unique est introduite via un formulaire de demande géospatialisée, disponible sur le guichet informatisé consacrés aux interventions relevant de la politique agricole commune, mis à disposition par l'administration.
  La demande unique est accompagnée des éventuelles pièces justificatives demandées par l'organisme payeur, conformément à l'article D.30, § 4, du Code wallon de l'Agriculture. Elles sont transmises selon les modalités prévues par le Ministre.
  § 2. L'organisme payeur met à disposition le support nécessaire et assiste gratuitement tout demandeur qui en fait la demande.
  § 3. Le demandeur respecte les délais qui lui incombent, fixés par ou en exécution du présent arrêté, sans préjudice de l'intervention ou de l'assistance de l'organisme payeur conformément au paragraphe 2.
  Le demandeur est responsable des demandes, des engagements et des accords qu'il formule et de l'exactitude des données qu'il déclare, nonobstant l'intervention de l'organisme payeur.
  § 4. Les agriculteurs déposent une seule demande unique par année.
  § 5. L'organisme payeur notifie à l'agriculteur la réception de la demande unique et, le cas échéant, son retard de soumission.
Art.4. Het geospatiale aanvraagformulier wordt vooringevuld door het betaalorgaan overeenkomstig artikel 69, § 3, van Verordening (EU) nr. 2021/2116 van 2 december 2021.
  De aanvrager past het geospatiale aanvraagformulier uiterlijk op de uiterste datum voor indiening van de verzamelaanvraag aan wanneer zich op zijn bedrijf wijzigingen hebben voorgedaan of wanneer de daarin vervatte informatie onjuist is.
Art.4. Le formulaire de demande géospatialisée est préétabli par l'organisme payeur conformément à l'article 69, § 3, du règlement (UE) n° 2021/2116 du 2 décembre 2021.
  Le demandeur adapte le formulaire de demande géospatialisée si des changements sont intervenus sur son exploitation ou si des informations qui s'y trouvent sont inexactes jusqu'à la date limite de soumission de la demande unique au plus tard.
Art.5. § 1. Wijzigingen in de verzamelaanvraag worden aangebracht via het daartoe bestemde geospatiale aanvraagformulier.
  Het betaalorgaan stelt de nodige steun ter beschikking en verleent op verzoek bijstand aan de aanvrager.
  De aanvrager houdt zich aan de bij of krachtens dit besluit vastgestelde termijnen, onverminderd de interventie van het betaalorgaan .
  De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanvragen, verbintenissen en overeenkomsten die hij aangaat en voor de juistheid van de door hem verstrekte gegevens, niettegenstaande de tussenkomst van het betaalorgaan.
  Het betaalorgaan stelt de aanvrager in kennis van de inwilliging of afwijzing van wijzigingsverzoeken via het door de administratie beschikbaar gestelde geïnformatiseerde loket voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  § 2. In geval van een door het betaalorgaan op basis van een algemene beoordeling van het dossier erkende kennelijke fout kunnen de verzamelaanvraag en de bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast, mits de aanvrager te goeder trouw heeft gehandeld.
  In geval van een door het betaalorgaan geconstateerde kennelijke fout wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld en wordt hem een voorstel tot correctie toegezonden. Indien binnen tien dagen na ontvangst van dit voorstel geen reactie is ontvangen, wordt de voorgestelde correctie geacht te zijn aanvaard.
  § 3. De in paragraaf 1 bedoelde wijzigingen zijn niet toegestaan wanneer het betaalorgaan de aanvrager in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om een controle ter plaatse te verrichten of wanneer bij die controle een geval van niet-naleving aan het licht komt..
  Het in lid 1 bedoelde verbod geldt alleen voor het gedeelte van het document waarop de niet-naleving betrekking heeft.
Art.5. § 1er. Les modifications de la demande unique sont réalisées via le formulaire de demande géospatialisée prévu à cet effet.
  L'organisme payeur met le support nécessaire à disposition et assiste tout demandeur qui en fait la demande.
  Le demandeur respecte les délais qui lui incombent, fixés par ou en exécution du présent arrêté, sans préjudice de l'intervention de l'organisme payeur.
  Le demandeur est responsable des demandes, des engagements et des accords qu'il formule et de l'exactitude des données qu'il déclare, nonobstant l'intervention de l'organisme payeur.
  L'organisme payeur notifie au demandeur l'acceptation ou le refus des demandes de modification via le guichet informatisé consacré aux interventions relevant de la politique agricole commune, mis à disposition par l'administration.
  § 2. En cas d'erreur manifeste reconnue par l'organisme payeur sur base d'une évaluation globale du cas d'espèce, la demande unique et les documents justificatifs peuvent être corrigés et adaptés à tout moment après leur soumission à condition que le demandeur ait agi de bonne foi.
  En cas d'erreur manifeste constatée par l'organisme payeur, le demandeur en est informé et une proposition de correction lui est adressée. A défaut de réaction endéans les dix jours de la réception de cette proposition, la correction proposée est réputée acceptée.
  § 3. Les modifications visées au paragraphe 1er ne sont pas autorisées lorsque l'organisme payeur a averti le demandeur de son intention de procéder à un contrôle sur place ou que ce contrôle révèle une non-conformité quelconque.
  L'interdiction visée à l'alinéa 1er ne vaut uniquement pour la partie du document concernée par la non-conformité.
Art.6. De Minister bepaalt de termijnen voor de indiening van de verzamelaanvraag en de wijzigingen daarvan.
Art.6. Le Ministre détermine les dates limites de soumission de la demande unique et des modifications de celle-ci.
Art.7. Het betaalorgaan ontvangt de bewijsstukken indien deze worden ingediend overeenkomstig de door de Minister vastgestelde procedures.
Art.7. L'organisme payeur réceptionne les pièces justificatives si elles sont transmises selon les modalités prévues par le Ministre.
Art.8. § 1. De verzamelaanvraag en de ingediende documenten kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, hetzij schriftelijk, hetzij via het door de administratie ter beschikking gestelde geïnformatiseerde loket voor interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde intrekking is niet toegestaan wanneer het betaalorgaan de aanvrager in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om een controle ter plaatse te verrichten of wanneer bij die controle een geval van niet-naleving aan het licht komt.
  Het in lid 1 bedoelde verbod geldt alleen voor het gedeelte van het document waarop de niet-naleving betrekking heeft.
Art.8. § 1er. La demande unique et les documents soumis peuvent être à tout moment retirés, intégralement ou en partie, par écrit ou via le guichet informatisé consacré aux interventions relevant de la politique agricole commune mis à disposition par l'administration.
  § 2. Le retrait visé au paragraphe 1er n'est pas autorisé lorsque l'organisme payeur a averti le demandeur de son intention de procéder à un contrôle sur place ou que ce contrôle révèle une non-conformité quelconque.
  L'interdiction visée à l'alinéa 1er vaut uniquement pour la partie du document concernée par la non-conformité.
Art.9. § 1. Elk landbouwperceel van het bedrijf wordt door de landbouwer in zijn verzamelaanvraag aangegeven volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen D.28 tot D.32 van het Waals Landbouwwetboek.
  Het areaal van de grond die door de landbouwer wordt uitgebaat, wordt jaarlijks aangegeven, met inbegrip van het areaal dat buiten het grondgebied van het Waalse Gewest wordt uitgebaat.
  § 2. Voor percelen die hij van seizoen tot seizoen niet meer uitbaat, verstrekt de landbouwer op verzoek informatie over de identiteit van de eigenaar of de nieuwe exploitant. Bij gebreke daarvan worden de betrokken percelen geacht nog steeds deel uit te maken van het bedrijf.
Art.9. § 1er. L'agriculteur déclare dans sa demande unique toutes les parcelles agricoles de son exploitation selon les modalités définies aux articles D.28 à D.32 du Code wallon de l'Agriculture.
  La superficie des terres exploitées par l'agriculteur est déclarée annuellement, en ce compris la superficie exploitée hors du territoire de la Région wallonne.
  § 2. Pour les parcelles qu'il n'exploite plus d'une campagne à l'autre, l'agriculteur fournit sur demande les informations relatives à l'identité du propriétaire ou du nouvel exploitant. A défaut, lesdites parcelles sont considérées comme faisant toujours partie de l'exploitation.
Art.10. Indien verscheidene landbouwers hetzelfde perceel aangeven, wordt de steunaanvraag voor dat perceel voor alle betrokken landbouwers geschorst totdat de identiteit is vastgesteld van de landbouwer die over het perceel beschikt.
Art.10. Lorsque plusieurs agriculteurs déclarent une même parcelle, la demande d'aide relative à celle-ci est suspendue pour l'ensemble des agriculteurs concernés jusqu'à ce que l'identité de l'agriculteur ayant la parcelle à sa disposition soit établie.
Art.11. Het betaalorgaan onderzoekt de ontvankelijkheid van de verzamelaanvraag.
  De verzamelaanvraag is ontvankelijk als de aanvrager :
  1° geïdentificeerd is bij het betaalorgaan in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, overeenkomstig artikel D.22 van het Waals Landbouwwetboek;
  2° houder is van een productie-eenheid als bedoeld in artikel D.3, 35°, van het Waalse landbouwwetboek, gelegen op Belgisch grondgebied;
  3° de verzamelaanvraag binnen de gestelde termijnen indient.
Art.11. L'organisme payeur analyse la recevabilité de la demande unique.
  La demande unique est recevable si le demandeur :
  1° est identifié auprès de l'organisme payeur dans le cadre du SIGeC, conformément à l'article D.22 du Code wallon de l'Agriculture ;
  2° détient une unité de production visée par l'article D.3, 35°, du Code wallon de l'Agriculture, située sur le territoire belge ;
  3° introduit la demande unique dans les délais prévus.
HOOFDSTUK 3. - Overdracht van bedrijven
CHAPITRE 3. - Transfert d'exploitation
Art.12. Indien een bedrijf na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag volledig door een landbouwer aan een andere landbouwer wordt overgedragen, wordt aan de overnemer geen steun of steun toegekend voor het overgedragen bedrijf.
  De door de overdrager aangevraagde steun of betaling wordt aan de overnemer toegekend onder de volgende cumulatieve voorwaarden :
  1° de betalingsrechten als basisinkomenssteun worden eveneens overgedragen;
  2° de overnemer stelt het betaalorgaan in kennis van de overdracht en dient vóór de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag een verzamelaanvraag in;
  3° de overnemer bezorgt alle door de bevoegde instantie van de administratie vereiste documenten;
  4° alle voorwaarden voor de toekenning van de steun zijn vervuld wat het overgedragen bedrijf betreft.
  Zodra de overnemer het betaalorgaan heeft geïnformeerd en overeenkomstig paragraaf 2, 2°, een verzamelaanvraag heeft ingediend:
  1° worden alle rechten en verplichtingen van de overdrager overgedragen aan de overnemer ;
  2° worden alle handelingen die nodig zijn voor de toekenning van de steun en de verklaringen die de overdrager vóór de overdracht heeft afgelegd, toegerekend aan de overnemer;
  3° wordt het overgedragen bedrijf, in voorkomend geval, voor het betrokken jaar van de aanvraag als een afzonderlijk bedrijf beschouwd.
  Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder:
  1° overdracht van een bedrijf: verkoop of verhuur of een soortgelijke transactie waarbij de betrokken productie-eenheden betrokken zijn;
  2° overdrager: de landbouwer wiens bedrijf wordt overgedragen aan een andere landbouwer;
  3° overnemer: de landbouwer aan wie het bedrijf wordt overgedragen.
Art.12. Si une exploitation est transférée en totalité par un agriculteur à un autre après la date limite de soumission de la demande unique, aucune aide ni soutien n'est accordé au repreneur pour l'exploitation transférée.
  L'aide ou le paiement demandé par le cédant est octroyé au repreneur aux conditions cumulatives suivantes :
  1° les droits au paiement de base au revenu sont également transférés ;
  2° le repreneur informe l'organisme payeur du transfert et soumet une demande unique avant la date limite de soumission de la demande unique ;
  3° le repreneur fournit toutes les pièces exigées par l'autorité compétente de l'administration ;
  4° toutes les conditions d'octroi de l'aide sont remplies en ce qui concerne l'exploitation transférée.
  Une fois que le repreneur a informé l'organisme payeur et soumis une demande unique conformément à l'alinéa 2, 2° :
  1° tous les droits et obligations du cédant sont attribués au repreneur ;
  2° toutes les actions nécessaires pour l'octroi de l'aide et les déclarations faites par le cédant avant le transfert sont attribuées au repreneur ;
  3° l'exploitation transférée est considérée, le cas échéant, comme une exploitation distincte pour ce qui concerne l'année de la demande en question.
  Pour l'application du présent article l'on entend par :
  1° transfert d'exploitation : une opération de vente ou de location, ou tout type de transaction semblable ayant pour objet les unités de production concernées ;
  2° cédant : l'agriculteur dont l'exploitation est transférée à un autre agriculteur ;
  3° repreneur : l'agriculteur à qui l'exploitation est transférée.
HOOFDSTUK 4-. - Voor de regeling van de rechtstreekse betalingen subsidiabele hectaren en daarbinnen subsidiabele arealen
CHAPITRE 4. - Hectares admissibles au régime des paiements directs et les surfaces admissibles au sein de ceux-ci
Afdeling 1. - Voor de regeling van de rechtstreekse betalingen subsidiabele hectaren
Section 1re. - Hectares admissibles au régime des paiements directs
Art.13. § 1. Onder "subsidiabele hectare" wordt verstaan elk landbouwareaal waarover de landbouwer beschikt en die gedurende het hele kalenderjaar, behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt of, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, hoofdzakelijk voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt.
  § 2. Een landbouwareaal wordt geacht ter beschikking van de landbouwer te staan wanneer er een rechtsbetrekking bestaat tussen het areaal en de landbouwer.
  Het bewijs van de rechtsbetrekking kan door de administratie worden verlangd.
  De Minister kan bepalen in welke situaties het bewijs van de rechtsbetrekking door de administratie kan worden verlangd.
  Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden staan de aangegeven arealen op een door de Minister vastgestelde datum ter beschikking van de landbouwer.
Art.13. § 1er. L'on entend par " hectare admissible ", toute surface agricole à disposition de l'agriculteur utilisée tout au long de l'année civile, excepté en cas de force majeure ou de circonstance exceptionnelle, aux fins d'une activité agricole ou, lorsque la surface est également utilisée aux fins d'activités non agricoles, qui est essentiellement utilisée à des fins agricoles.
  § 2. Une surface agricole est considérée comme étant à disposition de l'agriculteur lorsqu'il existe une relation juridique entre la surface et l'agriculteur.
  La preuve de la relation juridique peut être réclamée par l'administration.
  Le Ministre peut déterminer les situations pour lesquelles une preuve de la relation juridique peut être réclamée par l'administration.
  Sauf en cas de force majeure ou de circonstance exceptionnelle, les surfaces déclarées sont à la disposition de l'agriculteur à une date définie par le Ministre.
Art.14. § 1.Voor de toepassing van artikel 13, § 1, wordt een landbouwareaal dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, geacht hoofdzakelijk voor landbouwactiviteiten te worden gebruikt indien de landbouwer toestemming heeft gekregen om er de niet-landbouwactiviteit uit te oefenen.
  § 2. De vergunning bedoeld in paragraaf 1 wordt verleend indien:
  1° zij betrekking heeft op niet-landbouwactiviteiten die door hun intensiteit, aard, duur en tijdstip de uitoefening van een landbouwactiviteit niet in het gedrang brengen;
  2° de in deel 3 bedoelde verplichtingen, eisen en normen worden nageleefd;
  3° de agronomische waarde van het landbouwareaal op korte, middellange of lange termijn niet wordt aangetast door het niet-agrarische gebruik ervan;
  4° de niet-landbouwactiviteit van uitzonderlijke aard is, in de tijd is beperkt en op specifieke data plaatsvindt die via de vergunningsaanvraag aan het betaalorgaan zijn meegedeeld;
  5° het betrokken landbouwareaal niet het voorwerp is van een door de bevoegde administratieve overheden uitgebrachte waarschuwing, verwittiging ongunstig advies ter bescherming van het betrokken gebied en van de plaatselijke flora en fauna;
  6° het landbouwareraal niet het voorwerp is van een door de bevoegde administratieve overheden uitgebrachte waarschuwing, ongunstig advies of bevel tot behoud van een nabijgelegen archeologische site.
  Met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid, 5° en 6°, verklaart de aanvrager, om de vergunning te verkrijgen voor het niet-agrarisch gebruik van landbouwarealen, op erewoord dat de betrokken arealen niet het voorwerp uitmaken van door de bevoegde autoriteiten uitgebrachte waarschuwingen of ongunstige adviezen. De Minister kan de bewijsmiddelen vaststellen op grond waarvan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, kunnen worden geacht te zijn vervuld.
  Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Minister:
  1° de lijst van de subsidiabele niet-landbouwactiviteiten en de voorwaarden waaronder deze mogen worden uitgeoefend;
  2° de procedure m.b.t. de toekenning van vergunningen.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 kan de Minister voorzien in een lijst van activiteiten die wegens hun geringe impact op de landbouwactiviteit zijn toegestaan mits voorafgaande kennisgeving aan de administratie.
  § 4. De Minister kan een lijst opstellen van arealen die worden geacht niet hoofdzakelijk voor landbouwdoeleinden te worden gebruikt in de zin van paragraaf 1.
Art.14. § 1er. Pour l'application de l'article 13, § 1er, une surface agricole utilisée également à des fins d'activités non-agricoles est considérée comme étant utilisée essentiellement à des fins d'activités agricoles si l'agriculteur a obtenu l'autorisation d'y mener l'activité non-agricole.
  § 2. L'autorisation visée au paragraphe 1er est accordée si :
  1° elle concerne des activités non-agricoles qui ne compromettent pas l'exercice d'une activité agricole par leur intensité, leur nature, leur durée et leur calendrier ;
  2° les obligations, exigences et normes prévues à la partie 3 sont respectées ;
  3° la valeur agronomique de la surface agricole n'est pas affectée, à court, moyen ou long terme par son utilisation non-agricole ;
  4° l'activité non-agricole a un caractère exceptionnel, est limitée dans le temps et se déroule à des dates précises communiquées à l'organisme payeur via la demande d'autorisation ;
  5° la surface agricole concernée ne fait pas l'objet d'une mise en garde, d'un avertissement ou d'un avis défavorable visant à protéger la zone concernée, ainsi que la flore ou la faune localisée par les autorités administratives compétentes de l'administration ;
  6° la surface agricole ne fait pas l'objet d'une mise en garde, d'un avis défavorable ou d'une injonction visant à préserver un site archéologique situé à proximité émis par les autorités administratives compétentes.
  En ce qui concerne les dispositions prévues à l'alinéa 1er, 5° et 6°, le demandeur déclare sur l'honneur que les surfaces concernées ne tombent pas sous le coup de mises en garde, d'avertissements ou d'avis défavorables émanant des autorités compétentes pour obtenir l'autorisation d'utilisation non-agricole des surfaces agricoles. Le Ministre peut définir les moyens de preuve permettant de considérer que les exigences visées à l'alinéa 1er, 5° et 6°, sont remplies.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, le Ministre :
  1° définit la liste des activités non-agricoles admissibles et les conditions dans lesquelles elles peuvent être menées ;
  2° détermine la procédure relative à l'octroi d'autorisations.
  § 3. Par dérogation au paragraphe 1er, le Ministre peut prévoir une liste d'activités qui, par leur faible impact sur l'activité agricole, sont autorisées moyennant une notification préalable auprès de l'administration.
  § 4. Le Ministre peut établir une liste de surfaces qui sont réputées ne pas être utilisées essentiellement à des fins agricoles au sens du paragraphe 1er.
Afdeling 2. - Bepaling van de subsidiabele en niet-subsidiabele arealen binnen subsidiabele hectaren
Section 2. - Détermination des surfaces admissibles et non-admissibles au sein des hectares admissibles
Art.15. Het subsidiabele areaal van de subsidiabele hectare voldoet gedurende het hele kalenderjaar aan de vereisten van de artikelen 16 tot en met 18.
Art.15. La superficie admissible de l'hectare admissible répond aux exigences des articles 16 à 18 tout au long de l'année civile.
Art.16. § 1. De volgende elementen worden opgenomen in het subsidiabele areaal van een landbouwareaal op voorwaarde dat hun breedte niet meer dan twee meter bedraagt:
  1° waterlopen;
  2° grachten;
  3° muren.
  § 2. Binnen een landbouwareaal zijn de arealen die worden ingenomen door de volgende elementen niet subsidiabel:
  1° paden;
  2° kunstmatige constructies;
  3° stortingen van mest, landbouwproducten en diverse producten;
  4° puinhellingen;
  5° arealen waar grondwerken of belangrijke wijzigingen van het bodemreliëf plaatsvinden die een negatieve invloed hebben op de landbouwactiviteit;
  [1 6° beboste oppervlaktes;
   7° oppervlakken van stilstaande wateren.]1

  De Minister kan voor de in lid 1 bedoelde elementen aanvullende criteria vaststellen met betrekking tot het areaal, de duur of enig ander kenmerk ervan.
  [1 Voor de toepassing van lid 1, 1°, wordt verstaan onder "beboste oppervlakten", de gebieden die bestaan uit bomen of struiken die op korte afstand van elkaar zijn geplant zodat ze een dicht struikgewas vormen.]1
  § 3. De op grond van de toepassing van de paragrafen 1 en 2 als niet-subsidiabel aangemerkte arealen worden van het landbouwareaal afgetrokken.
  
Art.16. § 1er. Les éléments suivants sont intégrés à la superficie admissible d'une parcelle agricole pour autant que leur largeur n'excède pas deux mètres :
  1° les cours d'eau ;
  2° les fossés ;
  3° les murs.
  § 2. Au sein d'une parcelle agricole, les surfaces occupées par les éléments suivants sont non-admissibles :
  1° les chemins ;
  2° les constructions relevant du fait de l'homme ;
  3° les dépôts de fumier, de produits agricoles et de produits divers ;
  4° les pierriers ;
  5° les surfaces faisant l'objet de terrassement ou de modifications sensibles du relief du sol ayant un impact négatif sur l'activité agricole;
  [1 6° les surfaces boisées ;
   7° les surfaces d'eau stagnante.]1

  Le Ministre peut définir des critères supplémentaires relatifs aux éléments visés à l'alinéa 1er en ce qui concerne leur superficie, leur durée ou toute autre caractéristique.
  [1 Pour l'application de l'alinéa 1er, 1°, l'on entend par " surfaces boisées ", les étendues composées d'arbres ou d'arbustes implantés à faible distance les uns des autres de façon à constituer des couverts arbustifs denses.]1
  § 3. Les surfaces déclarées non-admissibles sur base de l'application des paragraphes 1er et 2 sont déduites de la surface agricole.
  
Art.17. Een bebost perceel landbouwgrond is subsidiabel indien het voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° de boomdichtheid bedraagt minder dan honderd bomen per hectare;
  2° de aanwezigheid van bomen brengt de uitoefening van een landbouwactiviteit niet in gevaar.
  In afwijking van het eerste lid worden fruitbomen tot het subsidiabele areaal van het landbouwareaal gerekend, ongeacht hun plantdichtheid.
  [1 [2 Lid 1, 1°]2 is niet van toepassing op de volgende oppervlakten:
   1° blijvend grasland dat bestaat uit oppervlakten die geschikt zijn voor begrazing en die vallen onder de gangbare plaatselijke praktijken, waar de kruidachtige deklaag niet overheerst, in de zin van artikel 2, § 1, eerste lid, 35° ;
   2° blijvende teelten;
   3° populierenbossen.]1

  
Art.17. Une parcelle agricole boisée est admissible si elle répond aux conditions cumulatives suivantes :
  1° la densité d'arbres y est inférieure à cent arbres par hectare ;
  2° la présence d'arbres ne compromet pas l'exercice d'une activité agricole.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, les arbres fruitiers sont intégrés à la superficie admissible de la surface agricole, indépendamment de leur densité de plantation.
  [1 [2 L'alinéa 1er, 1°]2 ne s'applique pas aux surfaces suivantes :
   1° les prairies permanentes consistant en des surfaces adaptées au pâturage et relevant de pratiques locales établies où la couverture herbacée ne prédomine pas traditionnellement, au sens de l'article 2, § 1er, alinéa 1er, 35° ;
   2° les cultures permanentes ;
   3° les peupleraies.]1

  
Art.18. Alle topografische elementen die onder GLMC-norm 8 vallen en in de artikelen 67 tot en met 75 ten uitvoer worden gelegd, maken deel uit van het subsidiabele areaal van het perceel landbouwgrond.
Art.18. Toute particularité topographique relevant de la BCAE 8, mise en oeuvre aux articles 67 à 75, fait partie de la surface admissible de la parcelle agricole.
HOOFDSTUK 5. - Actieve landbouwer
CHAPITRE 5. - Agriculteur actif
Art.19. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
  1° landbouwer die steun aanvraagt : de natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen die voor een bepaald jaar steun aanvraagt;
  2° totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen : het totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen dat een landbouwer ontvangt, berekend op basis van de Europese en Waalse reglementeringen die van kracht zijn in het jaar van toekenning en zonder rekening te houden met de toepassing van eventuele administratieve sancties;
  3° inkomsten: bruto inkomsten vóór aftrek van belastingen;
  4° inkomsten uit landbouwactiviteiten: inkomsten die de steunaanvrager heeft behaald met zijn landbouwactiviteiten, met inbegrip van de Europese, nationale of regionale landbouwsteun die voor zijn landbouwactiviteiten is toegekend;
  5° inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten: andere inkomsten dan die uit landbouwactiviteiten.
  Voor de toepassing van paragraaf 1, 4°, worden inkomsten uit de verwerking van landbouwproducten, in de zin van artikel D.3, 26°, van het Waalse landbouwwetboek, van het bedrijf beschouwd als inkomsten uit landbouwactiviteiten op voorwaarde dat de steunaanvrager eigenaar blijft van de verwerkte producten en dat de verwerking leidt tot een ander landbouwproduct
Art.19. Pour l'application du présent chapitre, l'on entend par :
  1° agriculteur demandeur d'aides : la personne physique ou morale ou le groupement de personne physique ou morale agriculteur soumettant une demande d'aide pour une année déterminée ;
  2° montant total de paiements directs : le montant total de paiements directs perçus par un agriculteur, calculé sur base des réglementations européennes et wallonnes en vigueur l'année de l'octroi et sans tenir compte de l'application d'éventuelles sanctions administratives ;
  3° recettes : les recettes brutes avant déduction d'impôt ;
  4° recettes découlant d'activités agricoles : les recettes que les demandeurs d'aides ont tirées de leurs activités agricoles, en ce compris les aides agricoles européennes, nationales ou régionales accordées pour leurs activités agricoles ;
  5° recettes découlant d'activités non-agricoles : les recettes autres que celles découlant d'activités agricoles.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 4°, les recettes découlant de la transformation de produits agricoles, au sens de l'article D.3, 26°, du Code wallon de l'Agriculture, issus de l'exploitation sont considérées comme des recettes découlant d'activités agricoles à condition que le demandeur d'aides demeure propriétaire des produits transformés et que la transformation résulte en un autre produit agricole.
Art.20. In het kader van een in een bepaald kalenderjaar ingediende steunaanvraag wordt een landbouwer die steun aanvraagt en die in het voorgaande jaar een totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen van niet meer dan 350 euro heeft ontvangen, geacht een actieve landbouwer te zijn.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt, het totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen, indien de landbouwer die steun aanvraagt in het voorgaande jaar geen steunaanvraag heeft ingediend, gesimuleerd door het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer die steun aanvraagt in het jaar van indiening van zijn aanvraag heeft aangegeven, te vermenigvuldigen met het in het voorgaande jaar bepaalde gemiddelde bedrag aan rechtstreekse betalingen per hectare.
  Het gemiddelde bedrag aan rechtstreekse betalingen per hectare wordt bepaald door het voor een bepaald jaar vastgestelde regionale maximum te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in datzelfde jaar in het Waalse Gewest is aangegeven.
Art.20. Dans le cadre d'une demande d'aide soumise au cours d'une année civile donnée, l'agriculteur demandeur d'aides ayant reçu l'année précédente un montant total de paiements directs ne dépassant pas 350 euros est présumé être agriculteur actif.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, lorsque l'agriculteur demandeur d'aides n'a pas introduit de demande d'aides l'année précédente, le montant total de paiements directs est simulé en multipliant le nombre d'hectares admissibles déclarés par l'agriculteur demandeur d'aide l'année de soumission de sa demande par le montant moyen de paiements directs par hectare déterminé l'année précédente.
  Le montant moyen de paiements directs par hectare est déterminé en divisant le plafond régional fixé pour une année déterminée par le nombre total d'hectares admissibles déclarés la même année en Région wallonne.
Art.21. Een landbouwer die steun aanvraagt en niet onder artikel 20 valt, wordt beschouwd als een actieve landbouwer indien hij voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° hij is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen ;
  2° hij heeft een kwalificatie met een landbouworiëntatie of, bij ontstentenis daarvan, minstens drie jaar ervaring of [1 een getuigschrift van nascholing verkregen na het beëindigen van cursussen in landbouwbeheer en -economie]1;
  3° hij exploiteert geen van de volgende diensten:
  a) luchthavens;
  b) gevangenissen en andere penitentiaire inrichtingen;
  c) spoorwegdiensten;
  d) vastgoeddiensten;
  e) adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering en ander management;
  f) waterleidingbedrijven;
  g) bedrijven die bemiddelen bij de aankoop, verkoop en verhuur van goederen;
  h) permanente sport- en recreatieterreinen.
  Voor de toepassing van het eerste lid [1 , 2°]1 bepaalt de Minister:
  1° de lijst van de in aanmerking komende kwalificaties met een landbouworiëntatie;
  2° het bewijs van ten minste drie jaar ervaring.
  Een landbouwer die steun aanvraagt, wordt geacht een activiteit als bedoeld in paragraaf 1 uit te oefenen, 3°, indien hij een overeenkomstige activiteit registreert bij de Kruispuntbank van Ondernemingen of indien andere verifieerbare bewijzen dit aantonen.
  [1 De Minister bepaalt de datum waarop een landbouwer die steun aanvraagt, moet voldoen aan de definitie van een actieve landbouwer.]1
  
Art.21. L'agriculteur demandeur d'aides qui n'est pas visé par l'article 20 est considéré être un agriculteur actif s'il répond aux exigences cumulatives suivantes :
  1° il est enregistré à la Banque-Carrefour des Entreprises ;
  2° il est titulaire d'une qualification à orientation agricole ou, à défaut, d'une expérience minimale de trois années ou d'un [1 certificat postscolaire obtenu à l'issue des cours de gestion et d'économie agricole]1 ;
  3° il n'exploite pas l'un des services suivants :
  a) des aéroports ;
  b) des prisons et autres instituts carcéraux ;
  c) des services ferroviaires ;
  d) des services immobiliers ;
  e) des sociétés de conseil pour les affaires et autres conseils de gestion ;
  f) des sociétés de services des eaux ;
  g) des sociétés exerçant les activités d'intermédiation en achat, vente et location de biens ;
  h) des terrains de sport et de loisirs permanents.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, [1 2°,]1 le Ministre détermine :
  1° la liste des qualifications à orientation agricole admissibles ;
  2° les éléments de preuve susceptibles d'attester une expérience d'au moins trois années.
  L'agriculteur demandeur d'aides est considéré exercer une activité mentionnée à l'alinéa 1er, 3°, s'il enregistre une activité correspondante à la Banque-Carrefour des Entreprises ou si d'autres éléments de preuve vérifiables le démontrent.
  [1 Le Ministre détermine la date limite à laquelle l'agriculteur demandeur d'aides répond à la définition d'agriculteur actif .]1
  
Art.22. § 1. In afwijking van artikel 21, eerste lid, 3°, en mits naleving van de voorwaarden, vermeld in artikel 21, eerste lid, 1° en 2°, wordt een landbouwer die steun aanvraagt geacht een actieve landbouwer te zijn indien hij aantoont dat hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
  1° in het meest recente fiscale jaar waarover hij beschikt, bedraagt het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen dat hij ontvangt ten minste 5% van het totale inkomen uit zijn niet-landbouwactiviteiten ;
  2° zijn landbouwactiviteiten zijn niet verwaarloosbaar.
  Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, worden landbouwactiviteiten niet als verwaarloosbaar beschouwd indien de totale inkomsten uit die activiteiten in het laatste belastingjaar waarvoor bewijs van die activiteiten voorhanden is, ten minste 33% van de totale inkomsten in datzelfde jaar bedragen.
  § 2. Om aan te tonen dat hij aan een van de in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarden voldoet, legt de landbouwer die steun aanvraagt het betaalorgaan een bewijsstuk voor met de totale ontvangsten uit zijn niet-landbouwactiviteiten en een door een boekhouder afgegeven attest.
  Om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, legt de landbouwer die steun aanvraagt, het betaalorgaan een bewijsstuk voor met de totale ontvangsten uit zijn landbouwactiviteiten en het totaal van alle in hetzelfde belastingjaar ontvangen ontvangsten, alsmede een door een boekhouder afgegeven attest.
Art.22. § 1er. Par dérogation à l'article 21, alinéa 1er, 3°, et sous réserve du respect des exigences visées à l'article 21, alinéa 1er, 1° et 2°, un agriculteur demandeur d'aides est considéré être un agriculteur actif s'il démontre qu'il remplit l'une des conditions suivantes :
  1° au cours de l'année fiscale la plus récente pour laquelle il dispose de telles preuves, le montant total des paiements directs qu'il perçoit s'élève au minimum à 5 % des recettes totales découlant de ses activités non-agricoles ;
  2° ses activités agricoles ne sont pas négligeables.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, 2°, des activités agricoles ne sont pas considérées comme négligeables si les recettes totales qui en découlent, perçues au cours de l'année fiscale la plus récente pour laquelle il existe de telles preuves, représentent au moins 33 % des recettes totales perçues au cours de la même année.
  § 2. Afin de démontrer qu'il remplit l'une des conditions visées au paragraphe 1er, alinéa 1er, 1°, l'agriculteur demandeur d'aides fournit à l'organisme payeur un document probant contenant les recettes totales découlant de ses activités non-agricoles ainsi qu'une attestation délivrée par un comptable.
  Afin de démontrer qu'il remplit la condition visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, 2°, l'agriculteur demandeur d'aides fournit à l'organisme payeur un document probant démontrant le total des recettes découlant de ses activités agricoles ainsi que le total de l'ensemble des recettes perçues au cours de la même année fiscale ainsi qu'une attestation délivrée par un comptable.
Art.23. Wanneer de partner een rechtspersoon of een groepering natuurlijke of rechtspersonen is, voldoet ten minste een van de leden ervan aan de criteria om als actieve landbouwer te worden beschouwd.
  De Minister bepaalt de kenmerken van de leden voor wie de criteria om als actieve landbouwer te worden beschouwd, kunnen worden beoordeeld.
Art.23. Lorsque le partenaire est une personne morale ou un groupement de personnes physiques ou morales, au moins un de ses membres répond aux critères pour être considéré comme agriculteur actif.
  Le Ministre détermine les caractéristiques des membres auprès desquels les critères pour être considéré comme agriculteur actif peuvent être évalués.
HOOFDSTUK 6. - Jonge landbouwer
CHAPITRE 6. - Jeune agriculteur
Art.24. Voor alle interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt onder jonge landbouwers verstaan natuurlijke personen die op het ogenblik van de indiening van de verzamelaanvraag [1 of de steunaanvraag]1:
  1° niet ouder zijn dan veertig jaar en driehonderdvierenzestig dagen;
  2° voor het eerst enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd zijn;
  3° houder zijn van een kwalificatie met een landbouworiëntatie.
  Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Minister:
  1° de criteria voor het definiëren van de begrippen enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd;
  2° de lijst van de in aanmerking komende kwalificaties met een landbouworiëntatie ;
  3° de lijst van de leden van de partner aan wie de criteria kunnen worden getoetst;
  4° het bewijs van ten minste drie jaar ervaring.
  
Art.24. Pour l'ensemble des interventions relevant de la politique agricole commune, l'on entend par jeunes agriculteurs, les personnes physiques qui, au moment de la soumission de la demande unique [1 ou de la demande d'aide ]1:
  1° sont âgées de quarante ans et trois-cent-soixante-quatre jours au maximum ;
  2° sont chefs d'exploitation exclusifs ou chefs d'exploitation non exclusifs pour la première fois ;
  3° sont titulaires d'une qualification à orientation agricole.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, le Ministre détermine :
  1° le critères permettant de définir les notions de chef d'exploitation exclusif et chef d'exploitation non-exclusif ;
  2° la liste des qualifications à orientation agricole admissibles ;
  3° la liste des membres du partenaire auprès desquels les critères peuvent être évalués ;
  4° les éléments de preuve susceptibles d'attester une expérience minimale.
  
HOOFDSTUK 7. - Nieuwe landbouwer
CHAPITRE 7. - Nouvel agriculteur
Art.25. Voor alle interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt onder nieuwe landbouwers verstaan natuurlijke personen die op het ogenblik van de indiening van de verzamelaanvraag:
  1° ouder zijn dan veertig jaar en driehonderdvierenzestig dagen;
  2° voor het eerst enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd zijn;
  3° houder zijn van een kwalificatie met een landbouworiëntatie of, bij ontstentenis daarvan, ten minste tien jaar ervaring hebben.
  De eerste vestiging als bedrijfshoofd vindt plaats binnen de twee kalenderjaren voorafgaand aan het aanvraagjaar.
  Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Minister:
  1° de criteria voor het definiëren van de begrippen enig bedrijfshoofd of niet-enig bedrijfshoofd;
  2° de lijst van de in aanmerking komende kwalificaties met een landbouworiëntatie;
  3° de lijst van de leden van de partner aan wie de criteria kunnen worden getoetst;
  4° het bewijs van ten minste drie jaar ervaring.
Art.25. Pour l'ensemble des interventions relevant de la politique agricole commune, l'on entend par nouvel agriculteur, les personnes physiques qui, au moment de la soumission de la demande unique :
  1° sont âgées de plus de quarante ans et trois-cent-soixante-quatre jours ;
  2° sont chefs d'exploitation exclusifs ou chefs d'exploitation non-exclusifs pour la première fois ;
  3° sont titulaires d'une qualification à orientation agricole ou, à défaut, d'une expérience minimale de dix ans.
  La première installation en tant que chef d'exploitation intervient dans les deux années civiles qui précèdent l'année de la demande.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, le Ministre détermine :
  1° les critères permettant de définir les notions de chef d'exploitation exclusif et chef d'exploitation non-exclusif ;
  2° la liste des qualifications à orientation agricole admissibles ;
  3° la liste des membres du partenaire auprès desquels les critères peuvent être évalués ;
  4° les éléments de preuve permettant d'attester une expérience minimale.
HOOFDSTUK 8. - Vestigingscomité
CHAPITRE 8. - Comité d'installation
Art.26. § 1. Er wordt een Vestigingscomité opgericht, hierna het Comité genoemd, dat bestaat uit:
  1° een personeelslid van het betaalorgaan belast met het secretariaat ;
  2° een deskundige in de landbouweconomie;
  3° drie technische deskundigen die de verschillende technische en economische oriëntaties vertegenwoordigen.
  De personen hebben erkende kennis inzake landbouw en landbouwopleiding.
  Bij elke volledige vernieuwing van de leden van het Comité doet de administratie een oproep tot kandidaatstelling. Deze oproep wordt gepubliceerd op de website van het Waalse Gewest. Zij vermeldt de toe te kennen mandaten, de termijnen voor het indienen van de kandidaturen en het adres voor het ontvangen van de post.
  De leden van het Comité worden op de voordracht van de Minister door de Waalse Regering benoemd voor een verlengbare termijn van drie jaar.
  De voorzitter en de ondervoorzitter worden onder de leden benoemd door de Minister.
  De Regering kan in de loop van een mandaat nieuwe leden aanwijzen nadat het Comité posten vacant verklaard heeft.
  Het Comité kan in het kader van zijn werken elke persoon die het wil horen en die bijzondere vaardigheden en kennis heeft i.v.m. het door hem behandelde dossier uitnodigen.
  Voor elk lid, benoemt de Regering een plaatsvervanger op basis van dezelfde procedure die voorzien is voor een lid. De plaatsvervanger vervangt het afwezige of verhinderde lid.
  § 2. De Minister bepaalt het huishoudelijk reglement van het comité.
  De leden van het Comité hebben recht op 80 euro per bijgewoonde zitting en op de terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig de voor de personeelsleden van de Waalse Overheidsdienst vastgestelde schaal.
  In functie van de beschikbare begrotingsmiddelen kan de Minister in januari van elk jaar de in lid 2 bepaalde bedragen indexeren door deze bedragen te vermenigvuldigen met de gezondheidsindex van januari van het voorgaande jaar, gedeeld door de gezondheidsindex van januari 2022.
Art.26. § 1er. Il est créé un Comité d'installation, dénommé ci-après " le Comité ", composé comme suit :
  1° un agent de l'organisme payeur, chargé d'assurer le secrétariat ;
  2° un expert en économie agricole ;
  3° trois experts techniques représentatifs des différentes orientations technico-économiques.
  Les personnes possèdent des connaissances avérées en matière d'agriculture et de formation agricole.
  A chaque renouvellement complet des membres du Comité, l'administration réalise un appel à candidatures. Cet appel est publié sur le site internet de la Région wallonne. Il précise les mandats à conférer, les délais impartis pour le dépôt des candidatures et l'adresse de réception du courrier.
  Les membres du Comité sont nommés par le Gouvernement sur proposition du Ministre pour une durée de trois ans renouvelables.
  Le président et le vice-président sont nommés par le Ministre parmi les membres.
  Le Gouvernement peut nommer de nouveaux membres en cours de mandat, après que des postes sont déclarés vacants par le Comité.
  Le Comité peut inviter dans le cadre de ses travaux toute personne qu'il souhaite entendre, ayant des compétences particulières en relation avec le dossier qu'il traite.
  Pour chaque membre, le Gouvernement nomme un suppléant sur base de la même procédure que pour un membre. Le suppléant remplace le membre absent ou empêché.
  § 2. Le Ministre arrête le règlement d'ordre intérieur du Comité.
  Les membres du Comité ont droit par séance à laquelle ils participent à 80 euros et au remboursement de leur frais de déplacement conformément au barème établi pour les agents du Service public de Wallonie.
  En fonction des disponibilités budgétaires, le Ministre peut indexer, en janvier de chaque année, les montants déterminés à l'alinéa 2 en multipliant ces montants par l'indice santé de janvier de l'année précédente divisé par l'indice santé de janvier l'année 2022.
HOOFDSTUK 9. - Toepassing van maximumaantallen hectaren of dieren op houders van rechtspersonen, verenigingen of vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid
CHAPITRE 9. - Application des nombres maximums d'hectares ou d'animaux aux titulaires de personnes morales, d'associations ou des sociétés sans personnalité juridique
Art.27. § 1. Indien in een besluit betreffende een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een maximumaantal hectaren of dieren wordt vastgesteld, wordt dit op het niveau van de houders van rechtspersonen, verenigingen of partnerschappen zonder rechtspersoonlijkheid beoordeeld op basis van hun aandelen, de verdeling van het gebruiksrecht of hun bijdragen aan de activiteit van de partner onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° de partner valt onder artikel 29 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen;
  2° de titularis neemt een onbeperkte verantwoordelijkheid op zich voor de verplichtingen van de partner;
  3° de titularis heeft bijgedragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de partner;
  4° de titularis is een lid vennoot of aandeelhouder van de partner.
  5° de titularis oefent zijn activiteit uit in hoofdberoep of, in voorkomend geval, als meewerkende echtgenoot.
  De aandelen in de activiteit worden geëvalueerd naar rato van de gebruiksrechten gebracht in of bestemd voor de activiteit, rekening houdend met de overdrachten of verkrijgingen van deze aandelen op de dag van de steunaanvraag.
  De gebruiksrechten worden begrepen als alle rechten die aan de titularis van het recht de mogelijkheid geven om het betrokken goed te gebruiken.
  § 2. De Minister bepaalt :
  1° een berekeningsmethode van de bestemming van de hectaren of dieren van de partner aan de titularissen voor de toepassing van het maximumaantal hectaren of dieren vermeld in paragraaf 1 die van toepassing zijn op het niveau van de titularissen in uitvoering van paragraaf 1;
  2° een ramingsmethode van de gebruiksrechten;
  [1 3° de soorten documenten die aanvaard worden om de aandelen, de verdeling van de gebruiksrechten en de inbreng in het bedrijf van partner vast te stellen.]1
  § 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 betekent "titularis" de titularis in de zin van artikel 1, 7° van het besluit van de Waalse Regering van 17 december 2015.
  
Art.27. § 1er. Lorsqu'un arrêté relatif à une intervention relevant de la politique agricole commune fixe un nombre maximum d'hectares ou d'animaux, celui-ci est évalué au niveau des titulaires des personnes morales, des associations ou des sociétés sans personnalité juridique, en fonction de leurs parts, de la répartition du droit d'usage ou de leurs apports dans l'activité du partenaire aux conditions cumulatives suivantes :
  1° le partenaire est visé par l'article 29 du Code des Impôts sur le Revenu ;
  2° le titulaire assume une responsabilité illimitée pour les obligations du partenaire ;
  3° le titulaire a contribué au renforcement des structures agricoles du partenaire ;
  4° le titulaire est un membre associé ou actionnaire du partenaire ;
  5° le titulaire exerce son activité à titre principal ou le cas échéant, en tant que conjoint aidant.
  Les parts dans l'activité s'évaluent au prorata des droits d'usage apportés dans ou affectés à l'activité, en tenant compte des cessions ou acquisitions de ces parts, au jour de la demande d'aide.
  Les droits d'usage s'entendent comme tout droit quelconque donnant au titulaire le droit d'utiliser le bien concerné.
  § 2. Le Ministre détermine :
  1° une méthode de calcul de l'affectation des hectares ou des animaux du partenaire aux titulaires pour l'application du nombre maximum d'hectares ou d'animaux s'appliquant au niveau des titulaires en exécution du paragraphe 1er ;
  2° une méthode d'estimation des droits d'usage;
  [1 3° les types de documents acceptés pour déterminer les parts, la répartition des droits d'usage et les apports dans l'activité du partenaire.]1
  § 3. Pour l'application du paragraphe 1er, l'on entend par " titulaire ", le titulaire au sens de l'article 1er, 7°, de l'arrêté du Gouvernement wallon du 17 décembre 2015.
  
HOOFDSTUK 10. - Veebezetting
CHAPITRE 10. - Charge en bétail
Art.28. [1 § 1. Wanneer een besluit inzake een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet in de berekening van een veebezetting, wordt deze bepaald overeenkomstig dit artikel.
   § 2. De gemiddelde veebezetting wordt beoordeeld op bedrijfsniveau voor een bepaald kalenderjaar, op basis van het aantal dieren in verhouding tot de totale oppervlakte voederarealen van het bedrijf.
   De gemiddelde veebezetting wordt bepaald door de coëfficiënten van artikel 29 toe te passen op de desbetreffende dieren.
   § 3. De gemiddelde veebezetting wordt bepaald op basis van de volgende gegevens:
   1° wat runderen betreft, het gemiddelde van de dagelijkse gegevens uit "Sanitel";
   2° wat paardachtigen betreft, het aantal dieren aangegeven door de landbouwer in zijn verzamelaanvraagformulier voor het betrokken jaar;
   3° wat geiten, schapen, hertachtigen en kameelachtigen betreft, de jaarlijkse inventaris betreffende de identificatie en registratie van schapen, geiten, hertachtigen en kameelachtigen.
   Voor de berekening van de veebezetting worden alleen dieren in aanmerking genomen die aan de volgende cumulatieve kenmerken voldoen:
   1° zij maken deel uit van de veestapel van het bedrijf van de landbouwer die de steunaanvraag heeft ingediend en, wat paarden betreft, worden zij door de landbouwer aangegeven in zijn verzamelaanvraag voor het betrokken jaar;
   2° zij bevinden zich in de productie-eenheid of -eenheden die door de landbouwer in België wordt beheerd en waarop de steunaanvraag betrekking heeft.
   § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "voederarealen" verstaan, de voederarealen vastgesteld overeenkomstig artikel 18, § 1 lid 2, van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor de biologische landbouw.
   Voor de berekening van de veebezetting worden alleen percelen voedergewassen in aanmerking genomen die gelegen zijn op het grondgebied van België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland.
   § 5. Voor de toepassing van dit artikel en onverminderd de specifieke bepalingen betreffende een steunmaatregel in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt, in het geval van een beweidingscontract in de zin van artikel R. 211 van boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, de oppervlakte van de percelen voederareaal van de landbouwer-overnemer waarop dieren van de aan het bedrijf van de overdragende landbouwer verbonden veestapel grazen, opgenomen in het totale voederareaal van de overdragende landbouwer en afgetrokken van het totale voederareaal van de landbouwer-overnemer.
   Het voederareaal dat opgenomen is in het totale voederareaal van de overdragende landbouwer en dat op grond van lid 1 afgetrokken is van het totale voederareaal van de landbouwer-overnemer, wordt verminderd naar rato van de duur van de beweiding tijdens het betrokken kalenderjaar zoals vermeld in het beweidingscontract voor het betrokken kalenderjaar overeenkomstig artikel R. 211, § 3, tweede lid, 2°, van boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
   1° de overdragende landbouwer: de landbouwer wiens dieren één of meerdere percelen voederareaal begrazen die toebehoren aan de landbouwer-overnemer;
   2° de landbouwer-overnemer: de landbouwer wiens één of meerdere percelen voederareaal begraasd worden door de dieren van de overdragende landbouwer.]1

  
Art.28. [1 § 1er. Lorsqu'un arrêté relatif à une intervention relevant de la politique agricole commune prévoit le calcul d'une charge en bétail moyenne, celle-ci est déterminée conformément au présent article.
   § 2. La charge en bétail moyenne est évaluée au niveau de l'exploitation par année civile donnée, sur la base du nombre d'animaux par rapport à la superficie totale de surfaces fourragères de l'exploitation.
   La charge en bétail moyenne est déterminée en appliquant les coefficients prévus à l'article 29 aux animaux correspondants.
   § 3. La charge en bétail moyenne est déterminée sur base des indications suivantes :
   1° en ce qui concerne les bovins, la moyenne des données journalières provenant de Sanitel ;
   2° en ce qui concerne les équidés, le nombre d'animaux déclarés par l'agriculteur dans son formulaire de demande unique pour l'année considérée ;
   3° en ce qui concerne les caprins, les ovins, les cervidés et les camélidés, l'inventaire annuel relatif à l'identification et l'enregistrement des ovins, des caprins, des cervidés et des camélidés.
   Seuls les animaux répondant aux caractéristiques cumulatives suivantes sont pris en compte pour le calcul de la charge en bétail :
   1° ils font partie du troupeau attaché à l'exploitation de l'agriculteur ayant introduit la demande d'aide et, en ce qui concerne les chevaux, ils sont déclarés par l'agriculteur dans son formulaire de demande unique pour l'année considérée ;
   2° ils sont localisés dans l'unité ou les unités de production gérées par l'agriculteur en Belgique et concernées par la demande d'aide.
   § 4. Pour l'application du présent article, l'on entend par " surfaces fourragères ", les surfaces déterminées conformément à l'article 18, § 1er, alinéa 2, de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide à l'agriculture biologique.
   Seules les parcelles de surfaces fourragères situées sur le territoire de la Belgique, de l'Allemagne, de la France, du Luxembourg et des Pays-Bas sont prises en compte pour le calcul de la charge en bétail.
   § 5. Pour l'application du présent article et sans préjudice de dispositions spécifiques à une intervention relevant de la politique agricole commune, dans le cas d'un contrat de pâturage au sens de l'article R. 211 du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau, la superficie des parcelles de surfaces fourragères de l'agriculteur preneur sur lesquelles pâturent des animaux du troupeau attaché à l'exploitation de l'agriculteur cédant est intégrée à la superficie totale de surfaces fourragères de l'agriculteur cédant et déduite de la superficie totale de surfaces fourragères de l'agriculteur preneur.
   La superficie de surfaces fourragères intégrée à la superficie totale de surfaces fourragères de l'agriculteur cédant et déduite de la superficie totale de surfaces fourragères de l'agriculteur preneur en vertu de l'alinéa 1er est réduite au prorata de la durée du pâturage au cours de l'année civile concernée telle que mentionnée dans le contrat de pâturage pour l'année civile concernée conformément à l'article R. 211, § 3, alinéa 2, 2°, du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau.
   Pour l'application du présent paragraphe, l'on entend par :
   1° l'agriculteur cédant : l'agriculteur dont les animaux pâturent une ou plusieurs parcelles de surfaces fourragères de l'agriculteur preneur ;
   2° l'agriculteur preneur : l'agriculteur dont une ou plusieurs parcelles de surfaces fourragères sont pâturées par les animaux de l'agriculteur cédant.]1

  
Art.29. Wanneer een besluit inzake een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet in de berekening van een veebezetting, wordt deze bepaald aan de hand van de volgende coëfficiënten:
  1° runderen jonger dan één jaar: 0,4 GVE;
  2° runderen van één jaar of ouder en minder dan twee jaar: 0,7 GVE;
  3° mannelijke runderen die ten minste twee jaar oud zijn: 1 GVE;
  4° vaarzen van twee jaar of ouder: 0,8 GVE;
  5° melkkoeien : 1 GVE;
  6° andere koeien van twee jaar of ouder: 0,8 GVE;
  7° schapen of geiten: 0,1 GVE;
  8° de paardachtigen: 0,8 GVE;
  9° hertachtigen en kameelachtigen 0,2 GVE.
Art.29. Lorsqu'un arrêté relatif à une intervention relevant de la politique agricole commune prévoit le calcul d'une charge en bétail, celle-ci est déterminée sur base des coefficients suivants :
  1° les bovins âgés de moins d'un an : 0,4 UGB ;
  2° les bovins âgés d'un an ou plus et de moins de deux ans : 0,7 UGB ;
  3° les bovins mâles âgés de deux ans ou plus : 1 UGB ;
  4° les génisses âgées de deux ans ou plus : 0,8 UGB ;
  5° les vaches laitières : 1 UGB ;
  6° les autres vaches âgées de deux ans ou plus : 0,8 UGB ;
  7° les ovins ou caprins : 0,1 UGB ;
  8° les équidés : 0,8 UGB ;
  9° les cervidés et camélidés : 0,2 UGB.
HOOFDSTUK 11. - Gewichtspercentage aan zaden
CHAPITRE 11. - Poids de semences
Art.30. Wanneer in een besluit betreffende een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt bepaald dat de samenstelling van een mengsel van planten wordt uitgedrukt door middel van percentages die tot hetzelfde geslacht of dezelfde soort behoren, worden deze percentages gebaseerd op de gewichten aan zaden die gewoonlijk worden gebruikt voor de inzaai van de betrokken planten in zuivere teelt [1 of op de gebruikelijke dichtheden van hun inzaai in zuivere teelt]1.
  De Minister stelt een lijst vast van de gewichten die gewoonlijk worden gebruikt voor de inzaai van planten in zuivere teelt [1 en van gebruikelijke dichtheden van hun inzaai in zuivere teelt]1.
  
Art.30. Lorsqu'un arrêté relatif à une intervention relevant de la politique agricole commune prévoit que la composition d'un mélange de végétaux est exprimée au moyen de pourcentages consacrés à un même genre ou à une même espèce, ces pourcentages sont basés sur les poids des semences habituellement utilisés pour le semis des végétaux concernés en culture pure [1 ou sur les densités usuelles de leur semis en culture pure]1.
  Le Ministre établit une liste de poids habituellement utilisés pour le semis de végétaux en culture pure [1 et de densités usuelles de leur semis en culture pure]1.
  
HOOFDSTUK 12. - Bestrijding van invasieve plantensoorten
CHAPITRE 12. - Lutte contre les espèces végétales envahissantes
Art.31. In afwijking van de bepalingen van dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan en, tenzij anders vermeld, van alle besluiten met betrekking tot interventies in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die voorzien in een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zijn toegestaan, altijd als laatste redmiddel :
  1° plaatselijke behandelingen met een spuitlans of een rugspuit tegen akkerdistel (Cirsium arvense), krulzuring (Rumex crispus) en Ridderzuring (Rumex obtusifolius);
  2° lokale behandelingen tegen invasieve vreemde soorten die deel uitmaken van een bestrijdingsplan dat door de overheid wordt uitgevoerd of opgelegd in het kader van het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.
Art.31. Par dérogation aux dispositions du présent arrêté, de ses arrêtés d'exécution et, sauf mention contraire, de l'ensemble des arrêtés relatifs aux interventions relevant de la politique agricole commune prévoyant l'interdiction de l'utilisation de produits phytopharmaceutiques, sont autorisés, toujours en dernier recours :
  1° les traitements localisés par pulvérisateur à lance ou à dos contre le chardon des champs (Cirsium arvense), le rumex crépu (Rumex crispus) et la patience à feuilles obtuses (Rumex obtusifolius) ;
  2° les traitements localisés contre les espèces exotiques envahissantes s'inscrivant dans un plan de lutte mené ou imposé par l'autorité publique dans le cadre du décret du 2 mai 2019 relatif à la prévention et à la gestion de l'introduction et de la propagation des espèces exotiques envahissantes.
Art.32. In geval van aanwezigheid van Reuzenbalsemien is de vernieling door het maaien, het vermalen of het rooien voor de productie van granen verplicht.
Art.32. En cas de présence de balsamine de l'Himalaya, sa destruction par fauche, broyage ou arrachage avant production de graines est obligatoire.
HOOFDSTUK 13. - Bedrijfsregister
CHAPITRE 13. - Registre d'exploitation
Art.33. § 1. Wanneer dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan of een besluit inzake een interventie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorziet in het bijhouden van een bedrijfsregister, wordt dit ingevuld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.
  Het in lid 1 bedoelde bedrijfsregister bevat de teelthandelingen, de verrichte werkzaamheden en, in voorkomend geval, de data waarop de dieren op het perceel zijn binnengebracht en het perceel hebben verlaten.
  Op straffe van niet-ontvankelijkheid worden de teelthandelingen, de verrichte werkzaamheden en de data waarop de dieren zijn binnengekomen en uitgegaan, uiterlijk zeven dagen na de beëindiging ervan in het register genoteerd.
  § 2. De Minister kan een typemodel van bedrijfsregister ter beschikking stellen van de landbouwer. Voor het overige kan het register worden ingedeeld per perceel of in chronologische volgorde wat betreft de teelthandelingen en de data waarop de dieren zijn in- en uitgegaan, en per topografisch kenmerk of in chronologische volgorde wat betreft de verrichte werkzaamheden.
  § 1. De landbouwer kan het bedrijfsregister gebruiken voor andere doeleinden dan de naleving van de interventievoorwaarden en de regels inzake de conditionaliteit.
Art.33. § 1er. Lorsque le présent arrêté, ses arrêtés d'exécution ou un arrêté relatif à une intervention relevant de la politique agricole commune prévoit la tenue d'un registre d'exploitation, celui-ci est complété selon les prescriptions établies par le présent article.
  Le registre d'exploitation visé à l'alinéa 1er reprend les opérations culturales, les travaux réalisés ainsi que, le cas échéant, les dates d'entrée et de sortie des animaux sur la parcelle.
  Sous peine d'irrecevabilité, l'inscription des opérations culturales, des travaux réalisés et des dates d'entrée et de sortie des animaux dans le registre est effectuée au plus tard dans les sept jours qui suivent leur réalisation.
  § 2. Le Ministre peut mettre à disposition de l'agriculteur un modèle type de registre d'exploitation. A défaut, le registre peut se décliner par parcelle ou par ordre chronologique en ce qui concerne les opérations culturales et les dates d'entrée et de sortie des animaux et par particularités topographiques ou par ordre chronologique en ce qui concerne les travaux réalisés.
  § 3. L'agriculteur peut utiliser le registre d'exploitation à d'autres fins que le respect des conditions relatives aux interventions et des règles de la conditionnalité.
HOOFDSTUK 14. - Betalingen
CHAPITRE 14. - Paiements
Art.34. Op grond van artikel 18, § 1, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021 ontvangt de landbouwer geen rechtstreekse betaling indien het totale bedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen na de eventuele toepassing van sancties en boetes die voortvloeien uit administratieve controles of controles ter plaatse, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de conditionaliteit, minder dan 100 euro bedraagt.
Art.34. En application de l'article 18, § 1er, du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021, l'agriculteur ne reçoit pas de paiement direct lorsque le montant total des paiements directs demandés ou à octroyer au cours d'une année civile donnée après l'éventuelle application de sanctions et pénalités consécutives à des contrôles administratifs ou des contrôles sur place, à l'exclusion de celles relatives à la conditionnalité, est inférieur à 100 euros.
Art.35. Er vindt geen betaling plaats voordat de administratieve controles en eventuele controles ter plaatse zijn voltooid [1 met uitzondering van die welke in het kader van de conditionaliteit worden uitgevoerd]1.
  
Art.35. Aucun paiement n'est effectué avant l'achèvement des contrôles administratifs et le cas échéant, des contrôles sur place [1 , à l'exception de ceux réalisés dans le cadre de la conditionnalité]1.
  
Art.36. Het bedrag van de gevraagde steunbetaling wordt vastgesteld op basis van de informatie in de verzamelaanvraag en op basis van administratieve controles, toezicht of controles ter plaatse.
Art.36. Le montant du paiement des aides demandées est établi sur base des informations reprises dans la demande unique et sur base des contrôles administratifs, de suivi ou ceux effectués sur place.
Art.37. Elk jaar stelt het betaalorgaan de landbouwer na betaling van de steun in kennis van het toegekende steunbedrag en, in voorkomend geval, van de berekening van de steun.
Art.37. Chaque année, l'organisme payeur notifie à l'agriculteur le montant des aides octroyées, reprenant le cas échéant le calcul des aides, après le paiement de celles-ci.
Deel 3. Conditionaliteit
Partie 3. - Conditionnalité
TITEL 1. - Algemene bepalingen
TITRE 1er. - Dispositions générales
Art.38. Overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021 is dit deel van toepassing op elke landbouwer die een van de volgende financiële steunmaatregelen ontvangt:
  1° rechtstreekse betalingen, toegekend uit hoofde van :
  a) het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
  b) het besluit van de Waalse Regering van 23 mei 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
  c) het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de eco-regelingen.
  2° de jaarlijkse betalingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor de biologische landbouw:
  3° de jaarlijkse betalingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieuklimaatmaatregelen;
  4° de vergoedingen die zijn toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende vergoedingen voor gebieden met natuurlijke beperkingen of andere specifieke beperkingen;
  5° de agrarische vergoedingen die worden toegekend krachtens het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de agrarische vergoedingen en de bosbouwvergoedingen voor Natura 2000-sites
Art.38. Conformément à l'article 12 du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021, la présente partie s'applique à tout agriculteur bénéficiant de l'un des soutiens financiers suivants :
  1° les paiements directs, octroyés en vertu de :
  a) l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide de base au revenu pour un développement durable, l'aide redistributive complémentaire au revenu pour un développement durable et l'aide complémentaire au revenu pour les jeunes agriculteurs ;
  b) l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux aides couplées au revenu pour les cultures protéagineuses, les bovins femelles viandeux, les vaches mixtes, les vaches laitières et les brebis ;
  c) l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide aux éco-régimes.
  2° les paiements annuels octroyés en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide à l'agriculture biologique ;
  3° les paiements annuels octroyés en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide aux mesures agro-environnementales et climatiques ;
  4° les indemnités octroyées en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux indemnités octroyées pour les zones soumises à des contraintes naturelles ou à d'autres contraintes spécifiques ;
  5° les indemnités agricoles octroyées en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux indemnités agricoles et forestières octroyées pour les sites Natura 2000.
Art.39. § 1. De landbouwer leeft de bepalingen van dit deel na van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar:
  1° in het kader van zijn landbouwactiviteiten ;
  2° over het areaal van zijn bedrijf, met inbegrip van de niet voor landbouwproductie gebruikte landbouwarealen;
  3° over de andere arealen die hij beheert op het grondgebied van het Waalse Gewest.
  § 2. De landbouwer houdt een bedrijfsregister bij dat overeenkomstig artikel 33 is ingevuld en waaruit blijkt dat aan de in dit deel vastgestelde eisen is voldaan.
  De Minister kan de lijst vaststellen van de bewijzen die nodig zijn om na te gaan of aan de vereisten van dit deel is voldaan en die in het register van landbouwbedrijven moeten worden opgenomen.
  § 3. Bij niet-naleving van paragraaf 1 wordt aan de betrokken landbouwer een administratieve sanctie opgelegd die in verhouding staat tot de inbreuk.
Art.39. § 1er. L'agriculteur respecte les dispositions de la présente partie du 1er janvier au 31 décembre de chaque année :
  1° dans le cadre de ses activités agricoles ;
  2° sur la superficie de son exploitation, en ce compris les surfaces agricoles qui ne sont pas exploitées à des fins de production agricole ;
  3° sur les autres surfaces qu'il gère sur le territoire de la Région wallonne.
  § 2. L'agriculteur tient un registre d'exploitation complété conformément à l'article 33 et démontrant le respect des exigences prévues par les dispositions de la présente partie.
  Le Ministre peut déterminer la liste des éléments probants nécessaires aux contrôles des exigences prévues par les dispositions de la présente partie et devant être portés au registre d'exploitation.
  § 3. En cas de non-respect du paragraphe 1er, une sanction administrative proportionnelle au manquement est imposée à l'agriculteur concerné.
Art.40. In geval van wijziging van de federale of regionale wetgeving tot omzetting van de in titel 2 genoemde EU-richtlijnen, worden de nieuwe voorschriften opgenomen in de voorschriften die in het kader van de conditionaliteit moeten worden nageleefd.
Art.40. En cas de modification des législations fédérales ou régionales transposant les directives européennes mentionnées au titre 2, les nouvelles exigences sont intégrées aux règles à respecter dans le cadre de la conditionnalité.
Art.41. Het betaalorgaan ziet toe op de naleving van de voorschriften van dit deel.
Art.41. L'organisme payeur contrôle le respect des exigences prévues dans la présente partie.
Art. 41/1. [1 § 1. Met het oog op de toepassing van artikel 13, § 2bis, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021 en het toestaan van tijdelijke afwijkingen in het kader van de goede landbouw- en milieuconditie, wordt een Waals comité opgericht.
   Het in lid 1 bedoeld Waals comité wordt samengesteld uit:
   1° een personeelslid van de Directie Landbouwbeleid van het Departement Europees Beleid en Internationale Overeenkomsten van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke hulpbronnen en Leefmilieu;
   2° een agrometeorologisch specialist van het "Centre wallon de Recherches agronomiques de Gembloux" ;
   3° een agrometeorologisch specialist van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België;
   4° een personeelslid van het betaalorgaan;
   5° een personeelslid van het "Département du Développement, de la Ruralité et des Cours d'eau et du Bien-Etre animal" (Departement Ontwikkeling, Landelijke Aangelegenheden, Waterlopen en Dierenwelzijn);
   6° technische deskundigen die het bij de afwijking betrokken onderwerp vertegenwoordigen;
   Het lid bedoeld in paragraaf 2, 1°, is voorzitter van het Waals comité bedoeld in het eerste lid.
   De in het tweede lid, 1° tot en met 5°, bedoelde leden zijn de permanente leden van het Waalse comité bedoeld in het eerste lid.
   § 2. Het in paragraaf 1 bedoelde Waalse comité vergadert op verzoek van de minister om een wetenschappelijk rapport op te stellen over de agrometeorologische situatie.
   In het in lid 1 bedoelde wetenschappelijke rapport worden, in voorkomend geval, tijdelijke afwijkingen voorgesteld die mogelijk zijn in het kader van goede landbouw- en milieuconditie.
   Op basis van het wetenschappelijke rapport, bedoeld in het eerste lid, kan de minister een tijdelijke afwijking toestaan in het kader van goede landbouw- en milieuconditie. ]1

  
Art. 41/1. [1 Aux fins de l'application de l'article 13, § 2bis, du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021 et de l'octroi de dérogations temporaires dans le cadre des bonnes conditions agricoles et environnementales, il est créé un comité wallon.
   Le comité wallon visé à l'alinéa 1er se compose comme suit :
   1° un agent de la Direction de la Politique agricole du Département des Politiques européennes et des Accords internationaux du Service public de Wallonie Agriculture, Ressources naturelles et Environnement ;
   2° un expert en agrométéorologie issu du Centre wallon de Recherches agronomiques de Gembloux ;
   3° un expert en agrométéorologie issu de l'Institut royal météorologique de Belgique ;
   4° un agent de l'organisme payeur ;
   5° un agent du Département du Développement, de la Ruralité et des Cours d'eau et du Bien-être animal ;
   6° des experts techniques représentatifs de la thématique concernée par la dérogation.
   Le membre visé à l'alinéa 2, 1°, préside le comité wallon visé à l'alinéa 1er.
   Les membres visés à l'alinéa 2, 1° à 5°, sont les membres permanents du comité wallon visé à l'alinéa 1er.
   § 2. Le comité wallon visé au paragraphe 1er se réunit à la demande du ministre afin d'établir un rapport scientifique relatif à la situation agrométéorologique.
   Le rapport scientifique, visé à l'alinéa 1er, propose, le cas échéant, des dérogations temporaires admissibles dans le cadre des bonnes conditions agricoles et environnementales.
   Sur base du rapport scientifique visé à l'alinéa 1er, le ministre peut octroyer une dérogation temporaire dans le cadre des bonnes conditions agricoles et environnementales. ]1

  
TITEL 2. - De uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen uit hoofde van de EU-wetgeving en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond
TITRE 2. - Exigences réglementaires en matière de gestion prévues par le droit de l'Union européenne et normes relatives aux bonnes conditions agricoles et environnementales des terres
HOOFDSTUK 1. - Klimaat en milieu
CHAPITRE 1. - Climat et environnement
Afdeling 1. - Klimaatverandering
Section 1ère. - Changement climatique
Onderafdeling 1. - Algemene bescherming tegen omschakeling naar andere vormen van agrarisch gebruik om de koolstofvoorraden in stand te houden (GLMC 1)
Sous-section 1ère. - Mesure de sauvegarde générale contre la conversion vers d'autres usages agricoles afin de préserver les stocks de carbone (BCAE 1)
Art.42. Voor de toepassing van deze onderafdeling verstaat men onder :
  1° jaarlijkse aandeel: het overeenkomstig artikel 48, § 2, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 berekende aandeel van blijvend grasland;
  1° referentieaandeel: het overeenkomstig artikel 48, § 1, van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 berekende aandeel van blijvend grasland.
Art.42. Pour l'application de la présente sous-section, l'on entend par :
  1° ratio annuel : le ratio de prairies permanentes calculé conformément à l'article 48, § 2, alinéa 1er, du règlement (UE) n° 2022/126 du 7 décembre 2021 ;
  2° ratio de référence : le ratio de prairies permanentes calculé conformément à l'article 48, § 1er, du règlement (UE) n° 2022/126 du 7 décembre 2021.
Art.43. Het betaalorgaan berekent de waarde van het jaarlijkse aandeel uiterlijk op 31 augustus van elk jaar.
Art.43. L'organisme payeur calcule la valeur du ratio annuel au plus tard le 31 août de chaque année.
Art.44. § 1. Wanneer het jaarlijkse aandeel met meer dan 2,5% daalt ten opzichte van het referentieaandeel, is het de landbouwers verboden blijvend grasland om te zetten in andere vormen van agrarisch gebruik zonder eerst een individuele omzettingsvergunning te verkrijgen.
  Het betaalorgaan stelt de betrokken landbouwers van het in de eerste lid bedoelde verbod in kennis uiterlijk op 15 september van het jaar waarin de daling van het jaarlijkse aandeel met meer dan 2,5 % wordt geconstateerd.
  [1 Voor de toepassing van het eerste lid en in afwijking van artikel 42, 1°, wordt in het jaarlijkse aandeel ook rekening gehouden met de arealen blijvend grasland die in het GBCS als landbouwarealen zijn opgenomen, die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het referentieaandeel, vermeld in artikel 42, 2°, en die niet door de begunstigden zijn aangegeven in een steunaanvraag bedoeld in de volgende besluiten:
   1° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
   2° besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
   3° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de eco-regelingen.]1

  § 2. Voor de toepassing van lid 1 bepaalt de Minister :
  1° de redenen die het verlenen van een individuele omzettingsvergunning kunnen rechtvaardigen ;
  2° de procedures voor het indienen van aanvragen voor individuele omzettingsvergunningen;
  3° de procedures voor het verlenen van individuele omzettingsvergunningen.
  De Minister stelt de lijst vast van de redenen die de verlening van een individuele omzettingsvergunning overeenkomstig paragraaf 1, 1°, kunnen rechtvaardigen.
  
Art.44. § 1er. Lorsque le ratio annuel diminue de plus de 2,5 % par rapport au ratio de référence, les agriculteurs ont l'interdiction de convertir des prairies permanentes en surfaces agricoles consacrées à d'autres utilisations sans avoir obtenu au préalable une autorisation individuelle de conversion.
  L'organisme payeur informe les agriculteurs concernés de l'interdiction visée à l'alinéa 1er au plus tard le 15 septembre de l'année au cours de laquelle la diminution du ratio annuel supérieure à 2,5 % est observée.
  [1 Pour l'application de l'alinéa 1er et par dérogation à l'article 42, 1°, le ratio annuel prend en compte également les surfaces de prairies permanentes intégrées en tant que surfaces agricoles dans le SIGeC, prises en compte pour le calcul du ratio de référence visé à l'article 42, 2°, et non déclarées par les bénéficiaires dans une demande d'aide visée par l'un des arrêtés suivants :
   1° l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide base au revenu pour un développement durable, l'aide redistributive complémentaire au revenu pour un développement durable et l'aide complémentaire au revenu pour les jeunes agriculteurs ;
   2° l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux aides couplées au revenu pour les cultures protéagineuses, les bovins femelles viandeux, les vaches mixtes, les vaches laitières et les brebis ;
   3° l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide aux éco-régimes. ]1

  § 2. Pour l'application du paragraphe 1er, le Ministre détermine :
  1° les motifs pouvant justifier l'octroi d'une autorisation individuelle de conversion ;
  2° les modalités d'introduction des demandes d'autorisations individuelles de conversion ;
  3° les modalités d'octroi des autorisations individuelles de conversion.
  Le Ministre définit la liste des motifs pouvant justifier l'octroi d'une autorisation individuelle de conversion conformément à l'alinéa 1er, 1°.
  
Art.45. Wanneer het jaarlijkse aandeel met meer dan 5% daalt ten opzichte van het referentieaandeel, is het de landbouwers verboden blijvend grasland om te zetten in andere vormen van agrarisch gebruik.
  Op grond van artikel 48, derde lid, onder 1, van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 wordt in het in het eerste lid bedoelde geval aan de aangewezen landbouwers een omzetting van bouwland of blijvende teelten in blijvend grasland opgelegd overeenkomstig de door de Minister vastgestelde procedures.
  Het betaalorgaan stelt de betrokken landbouwers van het in de eerste lid bedoelde verbod en van de in het tweede lid bedoelde eis in kennis uiterlijk op 15 september van het jaar waarin de daling van het jaarlijkse aandeel met meer dan 5 % wordt geconstateerd.
  [1 Bij de toepassing van artikel 48, § 3, derde lid, a), van Verordening (EU) nr. 2022/126 van 7 december 2021 worden voor de in het tweede lid bedoelde verplichting tot omzetting alleen de arealen in aanmerking genomen die opnieuw in blijvend grasland moeten worden omgezet of waarop voor een bepaald jaar blijvend grasland moet worden aangelegd, wanneer deze arealen groter zijn dan de arealen blijvend grasland die in het GBCS als landbouwarealen zijn opgenomen, die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het in artikel 42, lid 2, bedoelde referentieaandeel en die niet door de begunstigden zijn aangegeven in een steunaanvraag bedoeld in de volgende besluiten:
   1° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
   2° besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
   3° het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de eco-regelingen. ]1

  
Art.45. Lorsque le ratio annuel diminue de plus de 5 % par rapport au ratio de référence, les agriculteurs ont l'interdiction de convertir des prairies permanentes en surfaces agricoles consacrées à d'autres utilisations.
  En application de l'article 48, § 3, alinéa 1er, du règlement (UE) n° 2022/126 du 7 décembre 2021, dans l'hypothèse visée à l'alinéa 1er, une reconversion de terres arables ou de cultures permanentes en prairies permanentes est imposée aux agriculteurs désignés conformément aux modalités déterminées par le Ministre.
  L'organisme payeur informe les agriculteurs concernés de l'interdiction visée à l'alinéa 1er et de l'exigence visée à l'alinéa 2 au plus tard le 15 septembre de l'année au cours de laquelle la diminution du ratio annuel supérieure à 5 % est observée.
  [1 En application de l'article 48, § 3, alinéa 3, a), du règlement (UE) n° 2022/126 du 7 décembre 2021, l'obligation de reconversion visée à l'alinéa 2 prend en compte uniquement les surfaces à reconvertir en surfaces de prairies permanentes ou sur lesquelles des prairies permanentes doivent être établies pour une année donnée lorsqu'elles sont supérieures aux surfaces de prairies permanentes intégrées en tant que surfaces agricoles dans le SIGeC, prises en compte pour le calcul du ratio de référence visé à l'article 42, 2°, et non déclarées par les bénéficiaires dans une demande d'aide visée par l'un des arrêtés suivants :
   1° l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide base au revenu pour un développement durable, l'aide redistributive complémentaire au revenu pour un développement durable et l'aide complémentaire au revenu pour les jeunes agriculteurs ;
   2° l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux aides couplées au revenu pour les cultures protéagineuses, les bovins femelles viandeux, les vaches mixtes, les vaches laitières et les brebis ;
   3° l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide aux éco-régimes. ]1

  
Onderafdeling 2. - Bescherming van koolstofrijke bodems (GLMC 2)
Sous-section 2. - Protection des sols riches en carbone (BCAE 2)
Art.46. Voor de toepassing van deze onderafdeling verstaat men onder :
  1° para-veengronden: gronden met hetzij een veenhorizont aan de oppervlakte van minder dan veertig centimeter dik, hetzij een veenhorizont die meer dan veertig centimeter van de oppervlakte ligt;
  2° veengronden: gronden met een veenhorizont aan het oppervlak van ten minste 40 cm dik;
  3° veen: materiaal met ten minste 30% organische stof uit plantenresten, geconserveerd in anaërobe omstandigheden.
Art.46. Pour l'application de la présente sous-section, l'on entend par :
  1° sols para-tourbeux : les sols présentant soit un horizon tourbeux en surface d'une épaisseur inférieure à quarante centimètres, soit un horizon tourbeux apparaissant à plus de quarante centimètres de la surface ;
  2° sols tourbeux : les sols présentant en surface un horizon tourbeux d'une épaisseur d'au moins quarante centimètres ;
  3° tourbe : matériau contenant au moins 30 % de matières organiques provenant de débris végétaux conservés en milieu anaérobie.
Art.47. § 1. Ploegen of diepe grondbewerking, drainage en wijziging van het bodemreliëf zijn verboden op :
  1° percelen landbouwareaal met een van de volgende eigenschappen:
  a) veengrond;
  b) para-veengrond;
  c) een bodem die gekenmerkt wordt door een zeer slechte afwatering, met een gereduceerde horizon;
  2° blijvend grasland in gebieden blootgesteld aan een hoog overstromingsrisico door overlopende waterlopen.
  De kenmerken van de afwateringsklasse, bedoeld in het eerste lid, 1°, onder c, worden door de Minister vastgesteld.
  § 2. Het betaalorgaan kent voor elk betrokken perceel een informatiecode toe aan de hand van een van de in paragraaf 1 bedoelde kenmerken. De informatiecode wordt aan de landbouwers meegedeeld door middel van het verzamelaanvraagformulier.
Art.47. § 1er. Le labour ou le travail non superficiel du sol, le drainage et la modification du relief du sol sont interdits sur :
  1° les parcelles de surfaces agricoles présentant l'une des propriétés suivantes :
  a) un sol tourbeux ;
  b) un sol para-tourbeux ;
  c) un sol caractérisé par un drainage très pauvre, avec horizon réduit ;
  2° les prairies permanentes situées en zones d'aléa d'inondation élevé par débordement.
  Les caractéristiques propres à la classe de drainage visée à l'alinéa 1er, 1°, c), sont déterminées par le Ministre.
  § 2. L'organisme payeur attribue un code informatif pour chaque parcelle concernée par l'une des caractéristiques visées au paragraphe 1er. Le code informatif est communiqué aux agriculteurs au moyen du formulaire de la demande unique.
Art.48. Indien de in artikel 47, lid 1, bedoelde eis niet wordt nageleefd, herstelt de landbouwer de oorspronkelijke kenmerken van het perceel.
  Zodra is vastgesteld dat de in artikel 47, § 1, bedoelde verplichting niet is nagekomen, stelt het betaalorgaan de betrokken landbouwer onverwijld in kennis van de herstelverplichting en van de datum waarop aan die verplichting moet zijn voldaan. Deze datum mag niet later vallen dan de datum van wijziging van de verzamelaanvraag voor het volgende jaar.
  Het betaalorgaan kan per geval specifieke instructies geven die door de betrokken landbouwer moeten worden opgevolgd om de oorspronkelijke kenmerken van het perceel te herstellen.
Art.48. En cas de non-respect de l'exigence visée à l'article 47, § 1er, l'agriculteur restaure les caractéristiques initiales de la parcelle.
  Après constatation du non-respect de l'exigence à l'article 47, § 1er, l'organisme payeur informe sans délai l'agriculteur concerné de l'obligation de restauration et de la date à laquelle il devra s'être acquitté de cette obligation. Cette date n'est pas postérieure à la date de modification de la demande unique pour l'année suivante.
  L'organisme payeur peut, au cas par cas, délivrer des instructions précises que doit respecter l'agriculteur concerné, en vue de restaurer les caractéristiques initiales de la parcelle.
Art.49. Regeneratie van het grasland is toegestaan door overzaaien, ondiepe grondbewerking of ondiep ploegen. Wanneer de bedekking van het blijvend grasland ernstig is aangetast, met name in geval van modderstromen of natuurlijke sedimentatie tot een diepte van meer dan tien centimeter, afzettingen of schade veroorzaakt door tijdelijke werken van openbaar nut of schade veroorzaakt door wilde dieren, kan de Minister bij individuele beslissing ook toestemming geven voor het ploegen.
  Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "ondiep ploegen" verstaan het ploegen tot een diepte van minder dan 15 cm.
Art.49. La régénération de la prairie est autorisée par un sursemis, un travail superficiel du sol ou un labour peu profond. Lorsque le couvert de la prairie permanente est fortement dégradé, notamment en cas de coulée boueuse ou de dépôt naturel de sédiments sur une épaisseur de plus de dix centimètres, de dépôts ou de dégâts occasionnés par des travaux temporaires d'utilité publique ou de dégâts causés par la faune sauvage, le Ministre peut également autoriser le labour, par voie de décision individuelle.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, l'on entend par " labour peu profond ", le labour effectué sur une profondeur de moins de quinze centimètres.
Onderafdeling 3. - Behoud van de bodemmineralen (GLMC 3)
Sous-section 3. - Maintien des niveaux de matière organique des sols (BCAE 3)
Art.50. Het is de landbouwer verboden stro, riet en andere oogstresten van zijn percelen te verbranden.
  In uitzonderlijke gevallen, gerechtvaardigd door fytosanitaire motieven, verleent de Minister via een individuele beslissing afwijkingen van het verbod vermeld in het eerste lid.
Art.50. L'agriculteur ne brûle pas la paille, le chaume et les autres résidus de récolte.
  Lorsque des motifs phytosanitaires le justifient, le Ministre ou l'autorité compétente accorde des dérogations à l'interdiction énoncée à l'alinéa 1er par voie de décision individuelle.
Afdeling 2. - Water
Section 2. - Eau
Onderafdeling 1. - Bestrijding van diffuse bronnen van fosfaatverontreiniging (RBE 1)
Sous-section 1ère. - Contrôle des sources diffuses de pollution par les phosphates (ERMG 1)
Art.51. De landbouwer neemt de artikelen D.33/3, lid 4, D.42-1 en D.52-1 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, in acht.
Art.51. L'agriculteur respecte les articles D.33/3, alinéa 4, D.42-1 et D.52-1 du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau.
Onderafdeling 2. - Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (RBE 2)
Sous-section 2. - Protection des eaux contre la pollution par le nitrate à partir de sources agricoles (ERMG 2)
Art.52. De landbouwer voldoet aan de eisen voor het duurzame beheer van stikstof in de landbouw die zijn voorgeschreven in Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek II van het regelgevend deel van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
  De afwijkingen van de in het eerste lid bedoelde eisen, voorgeschreven in Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek II van het regelgevend deel van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, zijn geïntegreerd in de regels van de conditionaliteit.
  Het betaalorgaan kent een informatiecode toe voor elk perceel dat geheel of gedeeltelijk in een overeenkomstig artikel R.212 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, aangewezen kwetsbare zone ligt. De informatiecode wordt aan de landbouwers meegedeeld via het verzamelaanvraagformulier.
Art.52. L'agriculteur respecte les exigences relatives à la gestion durable de l'azote en agriculture prescrites au chapitre IV du titre VII du livre II de la partie réglementaire du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau.
  Les dérogations aux exigences visées à l'alinéa 1er, prescrites au chapitre IV du titre VII du livre II de la partie réglementaire du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau, sont intégrées aux règles de la conditionnalité.
  L'organisme payeur attribue un code informatif pour chaque parcelle située partiellement ou totalement dans une zone vulnérable désignée conformément à l'article R.212 du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau. Le code informatif est communiqué aux agriculteurs au moyen du formulaire de la demande unique.
Onderafdeling 3. - Bescherming van waterlopen tegen verontreiniging en afspoeling (GLMC 4)
Sous-section 3. - Protection des cours d'eau contre la pollution et le ruissellement (BCAE 4)
Art.53. Het is verboden meststoffen en pesticiden te gebruiken binnen zes meter van de oeverkruinen van de volgende gebieden:
  1° de waterwegen, bedoeld in artikel D.2, 89°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  2° de onbevaarbare waterlopen bedoeld in artikel D.2, 20°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;
  3° de niet-geclassificeerde waterlopen bedoeld in artikel D.2, 19° ter, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.
Art.53. L'épandage de fertilisants et de pesticides est interdit à moins de six mètres des crêtes de berge des éléments suivants :
  1° les voies hydrauliques visées à l'article D.2, 89°, du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau ;
  2° les cours d'eau non navigables visés à l'article D.2, 20°, du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau ;
  3° les cours d'eau non classés visés à l'article D.2, 19° ter, du livre II du Code l'Environnement contenant le Code de l'Eau.
Afdeling 3. - Bodem
Section 3. - Sol
Onderafdeling 1. [1 - Minimaal grondbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om de erosie te beperken (GLMC 5)]1
Sous-section 1ère. [1 - Gestion minimale de la terre reflétant les conditions locales spécifiques en vue de limiter l'érosion (BCAE 5)]1
Art.54. [1 § 1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt een perceel geacht een erosierisico te lopen als het perceel een gebied van meer dan 50 % van zijn oppervlakte of een aaneengesloten gebied van meer dan vijftig are omvat, met een helling van 10 % of meer.
   Het betaalorgaan kent een informatiecode toe aan elk perceel met erosierisico. De informatiecode wordt op het formulier van de verzamelaanvraag naar de landbouwers gestuurd.
   § 2. De Minister stelt de lijst vast van in aanmerking komende hakvruchten of soortgelijke planten voor de toepassing van deze onderafdeling.]1

  
Art.54. [1 § 1. Pour l'application de la présente sous-section, une parcelle est considérée comme étant à risque d'érosion lorsqu'elle comprend une zone de plus de 50 % de sa superficie ou une zone d'un seul tenant de plus de cinquante ares présentant une pente supérieure ou égale à 10 %.
   L'organisme payeur attribue un code informatif pour chaque parcelle présentant un risque d'érosion. Le code informatif est communiqué aux agriculteurs au moyen du formulaire de la demande unique.
   § 2. Le Ministre détermine la liste des plantes sarclées ou assimilées admissibles aux fins de l'application de la présente sous-section.]1

  
Art.55. [1 § 1. De teelt van hakvruchten of soortgelijke planten is verboden op percelen met een erosierisico, behalve in de in de paragrafen 2 en 3 bedoelde gevallen.
   § 2. De teelt van hakvruchten of soortgelijke planten is toegestaan op een perceel met erosierisico als de landbouwer een erosiebestrijdingsstrook installeert die voldoet aan de door de Minister vastgestelde eisen.
   § 3. De teelt van hakvruchten of soortgelijke planten is toegestaan op een perceel met erosierisico als het perceel grenst aan een van de volgende gebieden, in het verlengde van het hellende gedeelte:
   1° een kruidachtige oppervlakte of bebost gebied van ten minste negen meter breed;
   2° een erosiebestrijdingsstrook die voldoet aan de [2 in paragraaf 2]2 bedoelde eisen.
   In het geval bedoeld in lid 1, 2°, wordt de erosiebestrijdingsstrook uiterlijk op 30 november van het voorgaande jaar beplant.]1

  
Art.55. [1 § 1er. La culture de plantes sarclées ou assimilées est interdite sur les parcelles à risque d'érosion, sauf dans les hypothèses visées aux paragraphes 2 et 3.
   § 2. La culture de plantes sarclées ou assimilées est autorisée sur une parcelle à risque d'érosion si l'agriculteur procède à l'installation d'une bande anti-érosion répondant aux exigences définies par le Ministre.
   § 3. La culture de plantes sarclées ou assimilées est autorisée sur une parcelle à risque d'érosion si la parcelle est, dans le prolongement de sa partie en pente, contiguë à l'une des surfaces suivantes :
   1° une surface herbacée ou une zone boisée d'une largeur d'au moins neuf mètres ;
   2° une bande anti-érosion répondant aux exigences visées [2 au paragraphe 2 ]2.
   Dans l'hypothèse prévue à l'alinéa 1er, 2°, la bande anti-érosion est implantée au plus tard le 30 novembre de l'année précédente.]1

  
Onderafdeling 2. - Minimaal beheer van de aarde die een afspiegeling is van de specifieke plaatselijke voorwaarden om de erosie te beperken (GLMC 5)
Sous-section 2. - Gestion minimale de la terre reflétant les conditions locales spécifiques en vue de limiter l'érosion (BCAE 5)
Art.56. [1 Vanaf 1 januari 2025 voert de landbouwer de volgende bewerkingen uit op percelen met een gebied van meer dan 50% van hun oppervlakte of een enkel gebied van meer dan vijftig are met een helling van 15% of meer:
   1° de ophopingen scheiden in het geval van aardappelteelt;
   2° het loodrecht ploegen op de helling op percelen met een breedte van meer dan 140 meter.]1

  
Art.56. [1 A compter du 1er janvier 2025, l'agriculteur procède aux opérations suivantes sur les parcelles comprenant une zone de plus de 50 % de leur superficie ou une zone d'un seul tenant de plus de cinquante ares présentant une pente supérieure ou égale à 15 % :
   1° le cloisonnement des interbuttes en cas de culture de pommes de terre ;
   2° le labour perpendiculaire à la pente sur les parcelles présentant une largeur supérieure à cent quarante mètres.]1

  
Onderafdeling 3. - Bodembescherming tijdens de meest kwetsbare perioden (GLMC 6)
Sous-section 3. - Protection des sols pendant les périodes les plus sensibles (BCAE 6)
Art.61. De landbouwer zorgt ervoor dat van 15 september tot 15 november 80% van het totale bouwlandareaal van het bedrijf bedekt is met vegetatie.
  [2 Om te voldoen aan de in lid 1 vastgestelde eis zorgt de landbouwer voor ten minste een van de volgende elementen:
   1° de aanwezigheid van residuen van landbouwproducten, op voorwaarde dat zij ten minste 75% van het perceel bedekken;
   2° de aanwezigheid van aangegroeide graangewassen en oliehoudende planten, op voorwaarde dat deze op 1 november ten minste 75% van het perceel bedekken;
   3° het planten van tussenteelten en secundaire teelten vóór 1 november;
   4° het onderhoud van de huidige teelt tijdens de periode bedoeld in het eerste lid;
   5° het planten van een winterteelt vóór 1 januari van het volgende jaar.]2

  [2 In het kader van de maïsteelt (Zea mays) worden de maïsstokken en hun wortelstelsel beschouwd als residuen van landbouwproducten die ten minste 75% van het perceel bedekken in de zin van lid 2, 1°, indien zij na de oogst op hun plaats blijven.;]2
  Tijdens de in lid 1 bedoelde periode is kale grond toegestaan gedurende een periode van twee weken vóór het planten van een tussenteelt of een secundaire teelt. [1 In het geval van meteorologische beperkingen die de inzaai verstoren en die in een wetenschappelijk rapport worden beschreven, kan de Minister kale grond toestaan gedurende een periode van maximaal vier weken.]1
  [2 ...]2
  [1 Het voorschrift van lid 1 is van toepassing]1 op bouwland dat is braakgelegd of bedekt met meerjarige gewassen, gras of andere kruidachtige voedergewassen, op voorwaarde dat de bedekking gedurende de in lid 1 bedoelde periode wordt gehandhaafd.
  [1 Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor bouwland dat wordt gebruikt voor gediversifieerde tuinbouw op kleine oppervlakten in de zin van artikel 1er, § 1er, 5°, van het ministerieel besluit van 23 februari 2023 tot uitvoering van het besluit van de Waalse regering van 23 februari 2023 betreffende de steun aan de biologische landbouw, voor zover de landbouwer tijdens de in lid 1 bedoelde periode voor een bodembedekking zorgt van ten minste 50% van de oppervlakte.]1
  [2 Wanneer het hoofdgewas na 30 september wordt geoogst, is aan de eis van lid 1 voldaan als de landbouwer zorgt voor een van de elementen in lid 2, 1° tot en met 3° en 5°. Bij gebreke daarvan zijn landbouwers vrijgesteld van de verplichting krachtens artikel 13, § 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 2021/2115 van 2 december 2021.
   Lid 7 is niet van toepassing op de maïsteelt (Zea may). ]2

  
Art.61. L'agriculteur assure du 15 septembre au 15 novembre une couverture végétale du sol sur 80 % de la superficie totale de terres arables de l'exploitation.
  [2 Pour respecter l'exigence prévue à l'alinéa 1er, l'agriculteur assure au moins l'un des éléments suivants :
   1° la présence des résidus de cultures pour autant qu'ils recouvrent au moins 75 % de la parcelle ;
   2° la présence des repousses de céréales ou d'oléagineux, pour autant qu'elles recouvrent au moins 75 % de la parcelle en date du 1er novembre ;
   3° l'implantation d'intercultures et de cultures secondaires avant le 1er novembre ;
   4° le maintien de la culture en place pendant la période visée à l'alinéa 1er ;
   5° l'implantation d'une culture d'hiver avant le 1er janvier de l'année suivante. ]2

  [2 Dans le cadre de la culture du maïs (Zea mays), les cannes ainsi que leur système racinaire sont considérés comme des résidus de culture qui recouvrent au moins 75% de la parcelle au sens de l'alinéa 2, 1°, s'ils restent en place après la récolte. ;]2
  Pendant la période visée à l'alinéa 1er, une présence de sol nu est autorisée pendant une durée de deux semaines précédant l'implantation d'une interculture ou d'une culture secondaire. [1 En cas de contraintes météorologiques perturbant les semis et décrites dans un rapport scientifique, le Ministre peut autoriser la présence d'un sol [2 nu]2 pendant une durée de quatre semaines maximum.]1
  [2 ...]2
  [1 L'exigence prévue]1 à l'alinéa 1er ne [1 s'applique]1 pas aux terres arables mises en jachère ou couvertes de cultures pluriannuelles, d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées à condition que leur couverture soit maintenue pendant la période visée à l'alinéa 1er.
  [1 L'exigence prévue à l'alinéa 1er ne s'applique pas aux terres arables consacrées au maraîchage diversifié sur petites surfaces au sens de l'article 1er, § 1er, 5°, de l'arrêté ministériel du 23 février 2023 exécutant l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide à l'agriculture biologique, pour autant que l'agriculteur assure pendant la période visée à l'alinéa 1er une couverture du sol sur au moins 50 % de leur superficie.]1
  [2 Lorsque la culture principale est récoltée après le 30 septembre, l'exigence prévue à l'alinéa 1er est respectée si l'agriculteur assure l'un des éléments prévus à l'alinéa 2, 1° à 3° et 5°. A défaut, les agriculteurs sont exemptés de l'exigence en vertu de l'article 13, § 1er, alinéa 2, du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021.
   L'alinéa 7 ne s'applique pas à la culture du maïs (Zea mays). ]2

  
Art.62. [1 § 1.]1 [1 Van 15 september tot en met 31 december zorgt de landbouwer voor een vegetatiebedekking op delen van percelen bouwland met een helling van 10% of meer.]1 [2 en die onder het toepassingsgebied van artikel 54, § 1 vallen. ]2 De bedekking kan niet worden vernietigd vóór 1 januari van het volgende jaar.
  Voor de toepassing van lid 1 worden als bodembedekking beschouwd
  1° residuen van landbouwproducten, op voorwaarde dat zij ten minste 75% van het perceel bedekken;
  2° aangegroeide graangewassen en oliehoudende planten, op voorwaarde dat deze op 1 november ten minste 75% van het perceel bedekken;
  3° vóór 15 november geplante tussenteelten en secundaire teelten.
  Tijdens de in lid 1 bedoelde periode is kale grond toegestaan gedurende een periode van twee weken vóór het planten van een tussenteelt of een secundaire teelt. [2 In het geval van meteorologische beperkingen die de inzaai verstoren en die in een wetenschappelijk rapport worden beschreven, kan de Minister kale grond toestaan gedurende een periode van maximaal vier weken.]2
  [1 ...]1
  [1 § 2. Het bepaalde in paragraaf 1, lid 1, geldt niet voor de volgende oppervlakken:
   1° percelen die in de herfst zijn ingezaaid met een wintergewas om in het volgende seizoen te worden geoogst of begraasd;
   2° braakgelegde of met meerjarige gewassen, gras of andere kruidachtige voedergewassen bedekte percelen, op voorwaarde dat de bedekking gedurende de [2 in paragraaf 1]2 bedoelde periode wordt gehandhaafd;
   3° percelen met hakvruchten waarop de landbouwer een erosiebestrijdingsstrook aanlegt die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 55, § 2;
   4° percelen met hakvruchten of soortgelijke planten waarop de landbouwer een erosiebestrijdingsstrook aanlegt die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 55, § 2;
   5° percelen met hakvruchten of soortgelijke planten onderaan een helling die grenst aan een kruidachtige oppervlakte of een bebost gebied van minstens negen meter breed.
   Voor de toepassing van het eerste lid, 4°, wordt de erosiebestrijdingsstrook uiterlijk op 30 november van het voorgaande jaar beplant.
   De Minister stelt de lijst vast van in aanmerking komende hakvruchten of soortgelijke planten voor de toepassing van deze paragraaf.]1

  
Art.62. [1 § 1er.]1 [1 Du 15 septembre au 31 décembre, l'agriculteur assure une couverture végétale du sol sur les parties de parcelles de terres arables présentant une pente supérieure ou égale à 10 %.]1 [2 et relevant du champ d'application de l'article 54, § 1er. ]2 .La couverture ne peut pas être détruite avant le 1er janvier de l'année suivante.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, les éléments suivants sont considérés comme des couvertures végétales du sol :
  1° les résidus de cultures pour autant qu'ils recouvrent au moins 75 % de la parcelle ;
  2° les repousses de céréales ou d'oléagineux pour autant qu'elles recouvrent au moins 75 % de la parcelle en date du 1er novembre ;
  3° les intercultures et les cultures secondaires implantées avant le 15 décembre.
  Pendant la période visée à l'alinéa 1er, une présence de sol nu est autorisée pendant une durée de deux semaines précédant l'implantation d'une interculture ou d'une culture secondaire. [2 En cas de contraintes météorologiques perturbant les semis et décrites dans un rapport scientifique, le ministre peut autoriser la présence d'un sol nu pendant une durée de quatre semaines maximums.]2
  [1 ...]1
  [1 § 2. L'exigence prévue au paragraphe 1er, alinéa 1er, ne s'applique pas aux surfaces suivantes :
   1° les parcelles ensemencées à l'automne d'une culture hivernale à des fins de récolte ou de pâturage au cours de la campagne suivante ;
   2° les parcelles mises en jachère ou couvertes de cultures pluriannuelles, d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées à condition que la couverture soit maintenue pendant la période visée [2 au paragraphe 1er ]2;
   3° les parcelles de plantes sarclées sur lesquelles l'agriculteur implante une bande anti-érosion répondant aux exigences visées à l'article 55, § 2 ;
   4° les parcelles de plantes sarclées ou assimilées contiguës en bas de pente à une bande anti-érosion répondant aux exigences visées à l'article 55, § 2 ;
   5° les parcelles de plantes sarclées ou assimilées contiguës en bas de pente à une surface herbacée ou une zone boisée d'une largeur d'au moins neuf mètres.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, 4°, la bande anti-érosion est implantée au plus tard le 30 novembre de l'année précédente.
   Le Ministre détermine la liste des plantes sarclées ou assimilées admissibles aux fins de l'application du présent paragraphe.]1

  
Art. 62/1. [1 Om het bodempotentieel te behouden, voert de landbouwer een van de volgende praktijken uit:
   1° de gewasrotatie op het bouwland bedoeld in artikel 63;
   2° de gewasdiversificatie op het bouwland bedoeld in artikel 63/1. ]1

  
Art. 62/1. [1 L'agriculteur, afin de préserver le potentiel des sols, procède à l'une des pratiques suivantes :
   1° la rotation des cultures sur les terres arables prévue à l'article 63 ;
   2° la diversification des cultures sur les terres arables prévue à l'article 63/1. ]1

  
Onderafdeling 4. - Behoud van het bodempotentieel (GLMC 7)
Sous-section 4. - Préserver le potentiel des sols (BCAE 7)
Art.63. § 1. Hetzelfde gewas mag niet langer dan drie jaar op hetzelfde stuk bouwland worden geteeld.
  Bovendien wisselt de landbouwer elk jaar van gewas op 35% van het totale areaal bouwland van zijn bedrijf.
  § 2. De voorschriften van lid 1 zijn niet van toepassing op bouwland dat is braakgelegd of bedekt met meerjarige gewassen, gras of andere kruidachtige voedergewassen.
  De in lid 1, eerste alinea, vastgestelde eis is niet van toepassing wanneer de landbouwer gedurende verscheidene opeenvolgende jaren op hetzelfde perceel maïs (Zea mays) wenst te telen, mits hij tussen elke maïsteelt een tussenteelt aanlegt. De tussenteelt moet gedurende ten minste drie maanden na de aanleg ervan in stand worden gehouden.
  § 3. Voor de toepassing van lid 1 is er sprake van een cultuuromslag in de volgende gevallen:
  1° een teelt volgt op een teelt die tot een ander botanisch geslacht behoort;
  2° een teelt volgt op of gaat vooraf aan een braakliggend land;
  3° een gewas volgt op of gaat vooraf aan land dat bestemd is voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen.
  Voor de toepassing van dit artikel worden spelt (Triticum spelta) en kleine spelt (Triticum monococcum) beschouwd als gewassen die gescheiden zijn van tarwe (Triticum aestivum).
  Voor de toepassing van paragraaf 1, tweede lid, wordt de totstandbrenging van tussenteelt tussen twee teelten beschouwd als een verandering van teelt indien deze ten minste drie maanden na de datum van de totstandbrenging wordt gehandhaafd.
  [1 Voor de toepassing van lid 1, 1°, worden wintergewassen en voorjaarsgewassen beschouwd als verschillende gewassen, zelfs indien ze tot hetzelfde geslacht behoren.
   Voor de toepassing van lid 1 worden door het betaalorgaan bepaalde samenstellingen van een mengsel van planten als een gewas beschouwd. ]1

  
Art.63. § 1er. Sur une même parcelle de terre arable, il est interdit de cultiver une culture identique pendant plus de trois années.
  En outre, l'agriculteur procède chaque année au changement de culture sur 35 % de la superficie totale de terres arables de son exploitation.
  § 2. Les exigences prévues au paragraphe 1er ne s'appliquent pas aux terres arables mises en jachère ou couvertes de cultures pluriannuelles, d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées.
  L'exigence prévue au paragraphe 1er, alinéa 1er, ne s'applique pas lorsque l'agriculteur désire cultiver du maïs (Zea mays) pendant plusieurs années successives sur une même parcelle, à condition qu'il implante une interculture entre chaque culture de maïs. L'interculture est conservée au moins trois mois à compter de son implantation.
  § 3. Pour l'application du paragraphe 1er, il y a changement de culture dans les hypothèses suivantes :
  1° une culture suit une culture appartenant à un genre botanique différent ;
  2° une culture suit ou précède une terre mise en jachère ;
  3° une culture suit ou précède une terre consacrée à la production d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées.
  Pour l'application du présent article, l'épeautre (Triticum spelta) et le petit épeautre (Triticum monococcum) sont considérés comme des cultures distinctes du froment (Triticum aestivum).
  Pour l'application du paragraphe 1er, alinéa 2, l'implantation d'une interculture entre deux cultures est considérée comme un changement de culture si elle est conservée au moins trois mois à compter de son implantation.
  [1 Pour l'application de l'alinéa 1er, 1°, les cultures hivernales et les cultures de printemps sont considérées comme des cultures différentes, même si elles appartiennent au même genre.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, les mélanges de végétaux déterminés par l'organisme payeur sont considérés comme une culture.]1

  
Art. 63/1. [1 . § 1. De landbouwer diversifieert de gewassen volgens de volgende modaliteiten:
   1° wanneer het bouwland van een bedrijf tussen tien en dertig hectare heeft, hij het bouwland van het bedrijf teelt met ten minste twee verschillende gewassen;
   2° wanneer het bouwland van een bedrijf meer dan dertig hectare heeft, bestaat gewasdiversificatie erin dat het bouwland van een bedrijf wordt geteeld met ten minste drie verschillende gewassen op dat bouwland.
   Voor de toepassing van lid 1, 1°, beslaat het hoofdgewas niet meer dan 75% van het bouwland.
   Voor de toepassing van lid 1, 2°, beslaat het hoofdgewas niet meer dan 75% van het bouwland en beslaan de twee hoofdgewassen samen niet meer dan 95% van het bouwland.
   § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt onder "verschillende gewassen" verstaan de volgende gewassen:
   1° een gewas van een van de verschillende botanische geslachten;
   2° een gewas van een van de soorten in het geval van kruisbloemingen, nachtschadefamilie en komkommerachtigen;
   3° een braakliggend land;
   4° een land dat bestemd is voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen;
   5° een gewas van één van de verschillende samenstellingen van een mengsel van planten bepaald door het betaalorgaan.
   Voor de toepassing van lid 1, 1° en 2°, worden wintergewassen en voorjaarsgewassen beschouwd als verschillende gewassen, zelfs indien ze tot hetzelfde geslacht behoren.
   Voor de toepassing van dit artikel worden spelt (Triticum spelta) en kleine spelt (Triticum monococcum) beschouwd als gewassen die gescheiden zijn van tarwe (Triticum aestivum). ]1

  
Art. 63/1. [1 § 1er. L'agriculteur procède à la diversification des cultures selon les modalités suivantes :
   1° lorsque la superficie des terres arables d'une exploitation est comprise entre dix et trente hectares, il cultive les terres arables de l'exploitation avec au moins deux cultures différentes ;
   2° lorsque la superficie des terres arables d'une exploitation est supérieure à trente hectares, la diversification des cultures consiste à cultiver les terres arables d'une exploitation avec au moins trois cultures différentes sur ces terres arables.
   Pour l'application, de l'alinéa 1er, 1°, la culture principale ne couvre pas plus de 75 % des terres arables.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, 2°, la culture principale ne couvre pas plus de 75 % des terres arables et les deux cultures principales ensemble ne couvrent pas plus de 95 % des terres arables.
   § 2. Pour l'application du paragraphe 1er, l'on entend par " cultures différentes ", les cultures suivantes :
   1° une culture de l'un des différents genres botaniques ;
   2° une culture de l'une des espèces dans le cas des brassicacées, des solanacées et des cucurbitacées ;
   3° une terre mise en jachère ;
   4° une terre consacrée à la production d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées ;
   5° une culture de l'un des différents mélanges de végétaux déterminés par l'organisme payeur.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, 1° et 2°, les cultures hivernales et les cultures de printemps sont considérées comme des cultures différentes, même si elles appartiennent au même genre.
   Pour l'application du présent article, l'épeautre (Triticum spelta) et le petit épeautre (Triticum monococcum) sont considérés comme des cultures différentes du froment (Triticum aestivum). ]1

  
Art.64. [1 Artikels 63, § 1, en 63/1, § 1, zijn]1niet van toepassing in de volgende gevallen:
  1° meer dan 75% van het bouwland van het bedrijf wordt gebruikt voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen, wordt braakgelegd, wordt gebruikt voor de teelt van peulgewassen of wordt gebruikt voor een combinatie van deze toepassingen;
  2° meer dan 75% van het in aanmerking komende landbouwareaal van het bedrijf bestaat uit blijvend grasland, wordt gebruikt voor de productie van gras of andere kruidachtige voedergewassen of wordt gebruikt voor een combinatie van deze gebruiksdoeleinden
  3° het totale areaal bouwland van het bedrijf bedraagt niet meer dan 10 hectare;
  4° de percelen waarvoor de landbouwer houder is van een certificaat overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;
  
Art.64. [1 Les articles 63, § 1er, et 63/1, § 1er, ne s'appliquent]1 pas dans les hypothèses suivantes :
  1° plus de 75 % des terres arables de l'exploitation sont consacrés à la production d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées, sont laissés en jachère, sont consacrés à la culture de légumineuses ou sont soumis à une combinaison de ces utilisations ;
  2° plus de 75 % de la surface agricole admissible de l'exploitation sont constitués de prairies permanentes, sont utilisés pour la production d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées ou sont soumis à une combinaison de ces utilisations ;
  3° la superficie totale de terres arables de l'exploitation ne dépasse pas dix hectares ;
  4° les parcelles pour lesquelles l'agriculteur détient un certificat conforme à l'article 35 du règlement (UE) n° 2018/848 du 30 mai 2018 du Parlement européen et du Conseil du 30 mai 2018 relatif à la production biologique et à l'étiquetage des produits biologiques, et abrogeant le règlement (CE) n° 834/2007 du Conseil.
  
Sectie 4. Biodiversiteit en landschappen
Section 4. - Biodiversité et paysages
Onderafdeling 1. - Behoud van de vogelstand (RBE 3)
Sous-section 1ère. - Conservation des oiseaux sauvages (ERMG 3)
Art.65. Op het grondgebied van het Waalse Gewest houdt de landbouwer zich aan :
  1° artikel 22, § 2, 3°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud ;
  2° de bestemmingen die in het gewestplan in het natuurgebied zijn opgenomen;
  3° de bestemmingen die in het gewestplan in het bosgebied zijn opgenomen.
  Lid 1, 3°, is niet van toepassing op percelen die in het gewestplan in het bosgebied zijn opgenomen en vóór een van de volgende data in landbouwarealen zijn omgezet:
  1° op 1 januari 2006, voor percelen in Natura 2000-gebieden;
  2° op 1 januari 2013, voor percelen buiten het Natura 2000-gebied.
Art.65. Sur le territoire de la Région wallonne, l'agriculteur respecte :
  1° l'article 2, § 2, 3°, de la loi du 12 juillet 1973 sur la conservation de la nature ;
  2° les affectations reprises en zone naturelle au plan de secteur ;
  3° les affectations reprises en zone forestière au plan de secteur.
  L'alinéa 1er, 3°, ne s'applique pas à l'égard des parcelles reprises en zone forestière au plan de secteur et converties en surfaces agricoles avant l'une des dates suivantes :
  1° le 1er janvier 2006, en ce qui concerne les parcelles situées en zone Natura 2000 ;
  2° le 1er janvier 2013, en ce qui concerne les parcelles situées hors zone Natura 2000.
Onderafdeling 2. - Instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (RBE 4)
Sous-section 2. - Conservation des habitats naturels ainsi que de la faune et de la flore sauvages (ERMG 4)
Art.66. Voor elk perceel van twee are of meer dat volledig in een Natura 2000-locatie ligt, leeft de landbouwer de voorschriften na die zijn voorgeschreven in de artikelen 2, § 2, 1° en 2°, 2bis, § 2, 1° tot 4°, 2quater, 3, § 2, 1° en 3°, 28, §§ 1 en 4 lid 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, alsook de volgende besluiten, uitgevaardigd in uitvoering van artikel 28, §§ 2, 3 en 4, vierde lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud:
  1° het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk ;
  2° het besluit van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie zouden kunnen worden afgebakend, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn.
  3° de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-locaties:
  4° het besluit van de Waalse Regering van 23 oktober 2008 tot vaststelling van sommige modaliteiten van de preventieve regeling die van toepassing is op de Natura 2000-locaties
  Voor percelen die gedeeltelijk in een Natura 2000-locatie liggen, is lid 1 alleen van toepassing op het deel van het perceel dat in het Natura 2000-locatie ligt, mits het deel dat in het Natura 2000-locatie ligt een areaal van ten minste twee are beslaat.
  Het betaalorgaan kent een informatiecode toe aan elk perceel dat geheel of gedeeltelijk in een Natura 2000-locatie ligt. De informatiecode wordt via het verzamelaanvraagformulier aan de landbouwers meegedeeld.
Art.66. Pour toute parcelle de deux ares ou plus située entièrement dans un site Natura 2000, l'agriculteur respecte les exigences prescrites aux articles 2, § 2, 1° et 2°, 2bis, § 2, 1° à 4°, 2quater, 3, § 2, 1° et 3°, 28, §§ 1er et 4, alinéa 1er, de la loi du 12 juillet 1973 sur la conservation de la nature ainsi qu'aux arrêtés suivants, pris en exécution de l'article 28, §§ 2, 3 et 4, alinéa 4, de la loi du 12 juillet 1973 sur la conservation de la nature :
  1° l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mars 2011 portant les mesures préventives générales applicables aux sites Natura 2000 ainsi qu'aux sites candidats au réseau Natura 2000 ;
  2° l'arrêté du 19 mai 2011 fixant les types d'unités de gestion susceptibles d'être délimitées au sein d'un site Natura 2000 ainsi que les interdictions et mesures préventives particulières qui y sont applicables ;
  3° les arrêtés de désignation des sites Natura 2000 ;
  4° l'arrêté du 23 octobre 2008 du Gouvernement wallon fixant certaines modalités du régime préventif applicable aux sites Natura 2000.
  Pour les parcelles situées partiellement dans un site Natura 2000, l'alinéa 1er s'applique uniquement sur la partie de la parcelle située dans le site Natura 2000 et pour autant que la partie située dans le site Natura 2000 couvre une superficie minimale de deux ares.
  L'organisme payeur attribue un code informatif pour chaque parcelle située partiellement ou totalement dans un site Natura 2000. Le code informatif est communiqué aux agriculteurs au moyen du formulaire de la demande unique.
Onderafdeling 3. - Instandhouding van niet-productieve gebieden of elementen om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te vergroten (GLMC 8)
Sous-section 3. - Maintien des zones ou des éléments non productifs afin d'améliorer la biodiversité dans les exploitations agricoles (BCAE 8)
Art.72. § 1. De landbouwer behoudt de bijzondere topografische kenmerken op alle percelen van zijn bedrijf.
  De landbouwer moet de eis van artikel D.IV.4, lid 1, 9°, 11° tot 13°, van het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling naleven.
  § 2. Elke vernietiging van topografische elementen is verboden, tenzij met toestemming van de bevoegde autoriteit of een stedenbouwkundige vergunning.
Art.72. § 1er. L'agriculteur maintient les particularités topographiques sur toutes les parcelles de son exploitation.
  L'agriculteur respecte l'exigence prévue à l'article D.IV.4, alinéa 1er, 9°, 11° à 13°, du Code du Développement Territorial.
  § 2. Toute destruction de particularités topographiques est interdite, sauf si elle est autorisée par l'autorité compétente ou un permis d'urbanisme.
Art.73. Binnen een afstand van één meter van de rand van het platform van de weg zijn de volgende handelingen verboden:
  1° grondbewerking en wijziging van het bodemreliëf ;
  2° het inzaaien;
  3° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
  Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "platform van de weg" verstaan het harde wegdek of, indien er geen hard wegdek is, de drie meter brede zone in het midden van de middellijn van een weg.
  In afwijking van het eerste lid mag een landbouwer een landbouwperceel onder de in het eerste lid bedoelde grens uitbaten als hij met elk rechtsmiddel aantoont dat de grens van het perceel zich op minder dan een meter van het platform van de weg uitstrekt.
Art.73. Sur une distance d'un mètre à compter du bord de la plate-forme d'une voirie, les opérations suivantes sont interdites :
  1° le travail du sol et la modification du relief du sol ;
  2° le semis ;
  3° l'utilisation de produits phytopharmaceutiques.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, l'on entend par " plate-forme de voirie ", le revêtement en dur d'une voirie ou, en l'absence de revêtement en dur, la zone de trois mètres de large centrée sur l'axe d'une voirie.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, l'agriculteur peut exploiter une parcelle agricole en deçà de la limite visée à l'alinéa 1er s'il démontre par toute voie de droit que la limite de la parcelle s'étend à moins d'un mètre de la plate-forme de voirie.
Art.74. Behalve als een stedenbouwkundige vergunning of bij gebrek de bevoegde overheid zulks toelaat, zijn de volgende handelingen verboden:
  1° het ontwortelen, mechanisch of chemisch vernietigen van inheemse heggen;
  2° de snoeiing van inheemse heggen op minder dan een meter hoogte zonder bescherming tegen het vee;
  3° het rooien, de mechanische of chemische vernieling van inheemse bomen, in rijen, afgezonderd of in bosjes.
  [1 Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "vernieling" verstaan: elke handeling met betrekking tot inheemse bomen of inheemse heggen die tot gevolg heeft dat de doelstelling om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te verbeteren, aanzienlijk wordt ondermijnd. ]1
  De grootte van de afgeknotte bomen valt niet onder de verbodsbepalingen opgesomd in het eerste lid.
  
Art.74. Sauf si un permis d'urbanisme ou, à défaut, l'autorité compétente l'autorise, les opérations suivantes sont interdites :
  1° l'arrachage, la destruction mécanique ou chimique de haies indigènes ;
  2° le recepage de haies indigènes à moins d'un mètre de hauteur sans protection contre le bétail ;
  3° l'arrachage, la destruction mécanique ou chimique et le recepage des arbres indigènes, alignés, isolés ou en bosquets.
  [1 Pour l'application de l'alinéa 1er, l'on entend par " destruction ", toute opération menée sur les arbres indigènes ou les haies indigènes ayant pour conséquence de porter atteinte de manière significative à leur objectif d'amélioration de la biodiversité dans les exploitations agricoles]1
  La taille des arbres têtards n'est pas soumise aux interdictions énoncées à l'alinéa 1er.
  
Art.75. Het snoeien van heggen en bomen, in rijen, geïsoleerd of in bosjes, is verboden van 1 april tot en met 31 juli.
Art.75. La taille des haies et des arbres, alignés, isolés ou en bosquets est interdite du 1er avril au 31 juillet inclus.
Onderafdeling 4. - Bescherming van habitats en soorten (GLMC 9)
Sous-section 4. - Protection des habitats et des espèces (BCAE 9)
Art.76. § 1. Ploegen en omzetting van ecologisch gevoelig blijvend grasland in landbouwareaal voor andere doeleinden is verboden.
  § 2. Ecologisch kwetsbare blijvende graslanden zijn blijvende graslanden die door artikel 2 zijn aangeduid als "Prioritaire open milieus" (UG 2), "Weiden habitats van soorten "(UG 3), "Extensieve stroken" (UG 4), "Zones met beschermingsstatusbesluit" (UG temp 1) of "zones met publiek beheer" (UG temp 2), 2° tot 4°, 14° en 15° van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie zouden kunnen worden afgebakend, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn,
  Het betaalorgaan kent aan elk milieugevoelig blijvend grasland een informatiecode toe. De informatiecode wordt aan de landbouwers meegedeeld via het verzamelaanvraagformulier.
  § 3. Indien niet aan de in lid 1 bedoelde eis wordt voldaan, zet de landbouwer de betrokken oppervlakte om in blijvend grasland.
  In afwijking van artikel 2, § 1, eerste lid, 35°, worden omgezette arealen vanaf de eerste dag van de omzetting beschouwd als blijvend grasland en zijn zij onderworpen aan de in het eerste paragraaf bedoelde verbodsbepalingen.
  § 4. Zodra is vastgesteld dat de in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen, stelt het betaalorgaan de betrokken landbouwer onverwijld in kennis van de verplichting tot omzetting en van de datum waarop aan die verplichting moet zijn voldaan. Deze datum mag niet later vallen dan de datum van wijzigingen in de verzamelaanvraag voor het volgende jaar.
  Het betaalorgaan kan per geval specifieke instructies geven die door de betrokken landbouwer moeten worden opgevolgd om de milieuschade te herstellen met het oog op het herstel van de oorspronkelijke kenmerken van het perceel.
Art.76. § 1er. Le labour et la conversion de prairies permanentes écologiquement sensibles en surfaces agricoles consacrées à d'autres utilisations sont interdits.
  § 2. Les prairies permanentes écologiquement sensibles sont les prairies permanentes désignées comme " milieux ouverts prioritaires " (UG 2), " prairies habitats d'espèces " (UG 3), " bandes extensives " (UG 4), " zones sous statut de protection " (UG temp 1) ou " zones à gestion publique " (UG temp 2) par l'article 2, 2° à 4°, 14° et 15° respectivement de l'arrêté du Gouvernement wallon du 19 mai 2011 fixant les types d'unités de gestion susceptibles d'être délimitées au sein d'un site Natura 2000 ainsi que les interdictions et mesures préventives particulières qui y sont applicables.
  L'organisme payeur attribue un code informatif pour chaque prairie permanente écologiquement sensible. Le code informatif est communiqué aux agriculteurs au moyen du formulaire de la demande unique.
  § 3. En cas de non-respect de l'exigence visée au paragraphe 1er, l'agriculteur reconvertit la surface concernée en prairie permanente.
  Par dérogation à l'article 2, § 1er, alinéa 1er, 35°, les surfaces reconverties sont considérées comme prairies permanentes à compter du premier jour de la reconversion et sont soumises aux interdictions visées au paragraphe 1er.
  § 4. Après constatation du non-respect de l'exigence prévue au paragraphe 1er, l'organisme payeur informe sans délai l'agriculteur concerné de l'obligation de reconversion et de la date à laquelle il devra s'être acquitté de cette obligation. Cette date n'est pas postérieure à la date de modifications de la demande unique pour l'année suivante.
  L'organisme payeur peut, au cas par cas, délivrer des instructions précises que doit respecter l'agriculteur concerné, sur la manière de remédier aux dommages causés à l'environnement en vue de restaurer les caractéristiques initiales de la parcelle.
HOOFDSTUK 2. - Volks-, en plantgezondheid
CHAPITRE 2. - Santé publique et santé végétale
Afdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen
Section 1ère. - Sécurité des denrées alimentaires
Onderafdeling 1. - Veiligheid van de voedingsmiddelen (RBE 5)
Sous-section 1ère. - Sécurité des denrées alimentaires (ERMG 5)
Art.77. De landbouwer moet de artikelen 14, 15, 17, § 1, en 18 tot 20 naleven van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.
Art.77. L'agriculteur respecte les articles 14, 15, 17, § 1er, et 18 à 20 du règlement (CE) n° 178/2002 du Parlement européen et du Conseil du 28 janvier 2002 établissant les principes généraux et les prescriptions générales de la législation alimentaire, instituant l'Autorité européenne de sécurité des aliments et fixant des procédures relatives à la sécurité des denrées alimentaires.
Onderafdeling 2. - Gebruik van bepaalde stoffen met hormonale of thyreostatische werking en van beta-agonisten in de veehouderij (RBE 6)
Sous-section 2. - Utilisation de certaines substances à effet hormonal ou thyréostatique et substances ;szlig;-agonistes dans les spéculations animales (ERMG 6)
Art.78. De landbouwer leeft de verboden na om bepaalde stoffen voor te schrijven en toe te dienen, alsook de verboden om landbouwhuisdieren waaraan die stoffen zijn toegediend in de handel te brengen, zoals bepaald in de artikelen 3, 5 en 9bis, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking.
Art.78. L'agriculteur respecte les interdictions de prescription et d'administration de certaines substances ainsi que des interdictions de commercialisation des animaux d'exploitation auxquels ces substances ont été administrées prévues aux articles 3, 5 et 9bis, § 2, de la loi du 15 juillet 1985 relative à l'utilisation de substances à effet hormonal, à effet antihormonal, à effet beta-adrénergique ou à effet stimulateur de production chez les animaux.
Afdeling 2. - Gewasbeschermingsmiddelen
Section 2. - Produits phytopharmaceutiques
Onderafdeling 3. - Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (RBE 7)
Sous-section 3. - Mise sur le marché des produits phytopharmaceutiques (ERMG 7)
Art.79. De landbouwer voldoet aan artikel 55, lid 1 en lid 2, eerste zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad.
Art.79. L'agriculteur respecte l'article 55, alinéas 1er et 2, première phrase, du règlement (CE) n° 1107/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 concernant la mise sur le marché des produits phytopharmaceutiques et abrogeant les directives 79/117/CEE et 91/414/CEE du Conseil.
Onderafdeling 4. - Duurzaam gebruik van pesticiden (RBE 8)
Sous-section 4. - Utilisation des pesticides compatible avec le développement durable (ERMG 8)
Art.80. De landbouwer leeft de volgende bepalingen na:
  1° de artikelen 2 tot 5 van het koninklijk besluit van 13 maart 2011 betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende retributies bepaald bij artikel 5 van de wet van 9 december 2004 houdende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
  2° de artikelen 3, 6°, en 4, 4°, van het besluit van de Waalse Regering van 24 maart 2011 houdende de algemene preventieve maatregelen die toepasselijk zijn op de Natura 2000-locaties, alsook op de locaties die in aanmerking komen voor het Natura 2000-netwerk ;
  3° de artikelen 10 en 20 tot 40 van het koninklijk besluit van 19 maart 2013: het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen;
  4° het besluit van 13 juni 2013 tot bepaling van de integrale voorwaarden voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik;
  5° het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2013 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de opslag van gewasbeschermingsmiddelen voor beroepsgebruik en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning alsook van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten
  6° de artikelen 4 tot 8 en 12 tot 18 van het besluit van de Waalse Regering van 11 juli 2013 betreffende een pesticidengebruik dat verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 oktober 1987 betreffende het opmaken van een verslag over de Toestand van het Waalse Leefmilieu.
Art.80. L'agriculteur respecte les dispositions suivantes :
  1° les articles 2 à 5 et 8 de l'arrêté royal du 13 mars 2011 relatif au contrôle obligatoire des pulvérisateurs et modifiant l'arrêté royal du 10 novembre 2005 relatif aux rétributions visées à l'article 5 de la loi du 9 décembre 2004 portant financement de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire ;
  2° les articles 3, 6°, et 4, 4°, l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mars 2011 portant les mesures préventives générales applicables aux sites Natura 2000 ainsi qu'aux sites candidats au réseau Natura 2000 ;
  3° les articles 10 et 20 à 40 de l'arrêté royal du 19 mars 2013 pour parvenir à une utilisation des produits phytopharmaceutiques et adjuvants compatible avec le développement durable ;
  4° l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 juin 2013 déterminant les conditions intégrales relatives aux dépôts de produits phytopharmaceutiques à usage professionnel ;
  5° l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 juin 2013 déterminant les conditions sectorielles relatives aux dépôts de produits phytopharmaceutiques à usage professionnel et modifiant l'arrêté du Gouvernement wallon du 4 juillet 2002 relatif à la procédure et à diverses mesures d'exécution du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement ainsi que l'arrêté du Gouvernement wallon du 4 juillet 2002 arrêtant la liste des projets soumis à étude d'incidences et des installations et activités classées ;
  6° les articles 4 à 8 et 12 à 18 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 11 juillet 2013 relatif à une application des pesticides compatible avec le développement durable et modifiant le livre II du Code de l'Environnement, contenant le Code de l'Eau et l'arrêté de l'Exécutif régional wallon du 5 novembre 1987 relatif à l'établissement d'un rapport sur l'état de l'environnement wallon.
HOOFDSTUK 3. - Dierenwelzijn
CHAPITRE 3. - Bien-être animal
Afdeling 1. - Minimumnormen ter bescherming van kalveren (RBE 9)
Section 1ère. - Normes minimales relatives à la protection des veaux (ERMG 9)
Art.81. De landbouwer leeft de voorschriften na van het koninklijk besluit van 23 januari 1998 betreffende de bescherming van kalveren in kalveehouderijen.
Art.81. L'agriculteur respecte les exigences prescrites par l'arrêté royal du 23 janvier 1998 relatif à la protection des veaux dans les élevages de veaux.
Afdeling 2. - Minimumnormen ter bescherming van varkens (RBE 10)
Section 2. - Normes minimales relatives à la protection des porcs (ERMG 10)
Art.82. De landbouwer leeft de voorschriften na van het koninklijk besluit van 15 januari 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen en het koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op de beperking van de voortplanting van de diersoort, wat varkens betreft.
Art.82. L'agriculteur respecte les exigences prescrites par l'arrêté royal du 15 mai 2003 relatif à la protection des porcs dans les élevages porcins et l'arrêté royal du 17 mai 2001 relatif aux interventions autorisées sur les vertébrés pour l'exploitation utilitaire de l'animal ou pour limiter la reproduction de l'espèce, en ce qui concerne les porcs.
Afdeling 3. - Bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (RBE 11)
Section 3. - Protection des animaux dans les élevages (ERMG 11)
Art.83. De landbouwer leeft artikel 3 na van het koninklijk besluit van 1 maart 2000 betreffende de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren.
Art.83. L'agriculteur respecte l'article 3 de l'arrêté royal du 1er mars 2000 concernant la protection des animaux dans les élevages.
Deel 3/1. [1 Sociale conditionaliteit]1
Partie 3/1. [1 Conditionnalité sociale]1
Titel 1. [1 Algemene bepalingen]1
Titre 1er. [1 Dispositions générales]1
Art 83/1.. . [1 Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2021/2115 van 2 december 2021 is dit deel van toepassing op elke begunstigde van een van de volgende financiële steunmaatregelen:
   1° de rechtstreekse betalingen toegekend krachtens:
   a) het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;
   b) het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de gekoppelde steun aan eiwithoudende gewassen, vrouwelijke vleesrunderen, gemengde koeien, melkkoeien en schapen;
   c) het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor de eco-regelingen;
   2° de jaarlijkse betalingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor de biologische landbouw;
   3° de jaarlijkse betalingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de steun voor agromilieu- en klimaatmaatregelen;
   4° de vergoedingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende vergoedingen voor gebieden met natuurlijke beperkingen of andere specifieke beperkingen;
   5° de vergoedingen toegekend krachtens het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2023 betreffende de agrarische vergoedingen en de bosbouwvergoedingen voor Natura 2000-gebieden.]1

  
Art 83/1.. [1 Conformément à l'article 14 du règlement (UE) n° 2021/2115 du 2 décembre 2021, la présente partie s'applique à tout bénéficiaire de l'un des soutiens financiers suivants :
   1° les paiements directs, octroyés en vertu de :
   a) l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide de base au revenu pour un développement durable, l'aide redistributive complémentaire au revenu pour un développement durable et l'aide complémentaire au revenu pour les jeunes agriculteurs ;
   b) l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux aides couplées au revenu pour les cultures protéagineuses, les bovins femelles viandeux, les vaches mixtes, les vaches laitières et les brebis ;
   c) l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide aux éco-régimes ;
   2° les paiements annuels octroyés en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide à l'agriculture biologique ;
   3° les paiements annuels octroyés en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif à l'aide aux mesures agro-environnementales et climatiques ;
   4° les indemnités octroyées en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux indemnités octroyées pour les zones soumises à des contraintes naturelles ou à d'autres contraintes spécifiques ;
   5° les indemnités octroyées en vertu de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2023 relatif aux indemnités agricoles et forestières octroyées pour les sites Natura 2000.]1

  
Art 83/2.. [1 De begunstigde van één van de in artikel 83/1 bedoelde steunmaatregelen moet van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar aan de bepalingen van dit deel voldoen :
   1° in het kader van zijn landbouwactiviteiten;
   2° over het areaal van zijn bedrijf, met inbegrip van de niet voor landbouwproductie gebruikte landbouwarealen;
   3° over de andere arealen die hij beheert op het grondgebied van het Waalse Gewest.
   Bij niet-naleving van het eerste lid wordt aan de betrokken begunstigde van één van de in artikel 83/1 bedoelede financiële steunmaatregelen een administratieve sanctie opgelegd die in verhouding staat tot de inbreuk.]1

  
Art 83/2.. . [1 Le bénéficiaire de l'un des soutiens visés à l'article 83/1 respecte les dispositions de la présente partie du 1er janvier au 31 décembre de chaque année :
   1° dans le cadre de ses activités agricoles ;
   2° sur la superficie de son exploitation, en ce compris les surfaces agricoles qui ne sont pas exploitées à des fins de production agricole ;
   3° sur les autres surfaces qu'il gère sur le territoire de la Région wallonne.
   En cas de non-respect de l'alinéa 1er, une sanction administrative proportionnelle au manquement est imposée au bénéficiaire de l'un des soutiens visés à l'article 83/1 concerné.]1

  
Art 83/3.. . [1 In geval van wijziging van de federale of regionale wetgeving tot omzetting van de in titel 2 genoemde EU-richtlijnen, worden de nieuwe eisen opgenomen in de eisen die in het kader van de sociale conditionaliteit moeten worden nageleefd.]1
  
Art 83/3.. [1 En cas de modification des législations fédérales ou régionales transposant les directives européennes mentionnées au titre 2, les nouvelles exigences sont intégrées aux exigences à respecter dans le cadre de la conditionnalité sociale.]1
  
Art 83/4.. [1 Het betaalorgaan bestraft elke niet-naleving van de in dit deel vastgestelde eisen, die door de bevoegde controle-instanties wordt geconstateerd.]1
  
Art 83/4.. [1 L'organisme payeur sanctionne le non-respect des exigences prévues dans la présente partie constatée par les organismes de contrôles compétents.]1
  
Titel 2. [1 Wettelijke eisen en verplichtingen met betrekking tot arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden en arbeidsnormen volgens het recht van de Europese Unie]1
Titre 2. [1 Exigences réglementaires et obligations en matière de conditions de travail et d'emploi et aux normes de travail prévues par le droit de l'Union européenne]1
Hoofdstuck 1. [1 Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden]1
Chapitre 1er. [1 Conditions de travail transparentes et prévisibles]1
Art. 83/5. [1 De begunstigde van één van de in punt 83/1 bedoelde steunmaatregelen moet aan de volgende bepalingen voldoen:
   1° de artikelen 6, § 1, 1°, lid 3, d), 4°, a), 10°, 16°, 18° en 19°, 9 en 15, lid 4, van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen;
   2° de artikelen 11bis, 22bis, § 9, 124, lid 1e, 20°, en 127 van de wet van 3 juli 1978 betreffende arbeidsovereenkomsten;
   3° de artikelen 4, § 1 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
   4° de artikelen 159, lid 1 en lid 2, 159/1 en 171/1 van de programma-wet van 22 december 1989 ;
   5° de artikelen 4, 5, 7, en 21 van de wet van 7 oktober 2022 houdende gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie.]1

  
Art 83/5.. [1 Le bénéficiaire de l'un des soutiens visés à l'article 83/1 respecte les dispositions suivantes :
   1° les articles 6, § 1er, 1°, alinéa 3, d), 4°, a), 10°, 16°, 18° et 19°, 9 et 15, alinéa 4, de la loi du 8 avril 1965 instituant les règlements de travail ;
   2° les articles 11bis, 22bis, § 9, 124, alinéa 1er, 20°, et 127 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail ;
   3° les articles 4, § 1er, alinéa 2, 5 et 9 de la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs ;
   4° les articles 159, alinéas 1er et 2, 159/1 et 171/1 de la loi programme du 22 décembre 1989 ;
   5° les articles 4, 5, 7 et 21 de la loi du 7 octobre 2022 transposant partiellement la Directive (UE) 2019/1152 du Parlement européen et du Conseil du 20 juin 2019 relative à des conditions de travail transparentes et prévisibles dans l'Union européenne.]1

  
Hoofdstuck 2. [1 Gezondheid en veiligheid van de werknemers]1
Chapitre 2. [1 Santé et sécurité des travailleurs]1
Afdeling 1. [1 Verbetering van de veiligheid en gezondheid van werknemers]1
Section 1er. [1 Amélioration de la sécurité et de la santé des travailleurs]1
Art. 83/6. [1 De begunstigde van één van de in punt 83/1 bedoelde steunmaatregelen moet aan de volgende bepalingen voldoen:
   1° artikel 5 en de hoofdstukken III, IV, VI, VIII en XIbis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
   2° de titels 2, 5 en 6 van boek I, de titels 1 tot en met 4, 7 en 8 van boek II, titel 3 van boek III en boek IX van de welzijnscode op het werk.]1

  
Art. 83/6. [1 Le bénéficiaire de l'un des soutiens visés à l'article 83/1 respecte les dispositions suivantes :
   1° l'article 5 et les chapitres III, IV, VI, VIII et XIbis de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail ;
   2° les titres 2, 5 et 6 du livre Ier, les titres 1 à 4, 7 et 8 du livre II, le titre 3 du livre III et le livre IX, du Code du bien-être au travail.]1

  
Afdeling 2. [1 Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats]1
Section 2. [1 Prescriptions minimales en matière de sécurité et de santé pour l'utilisation d'équipements de travail par les travailleurs]1
Art 83/7.. . [1 De begunstigde van één van de in punt 83/1 bedoelde steunmaatregelen moet aan de volgende bepalingen voldoen:
   1° artikel 5, § 1, lid 2, f) van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
   2° de artikelen IV.2-1 tot en met IV.2-5, IV.2-12 en IV.2-14, bijlage IV.2-2 en hoofdstuk I van titels 3 en 4 van Boek IV van de welzijnscode op het werk.]1

  
Art. 83.7. [1 Le bénéficiaire de l'un des soutiens visés à l'article 83/1 respecte les dispositions suivantes :
   1° l'article 5, § 1er, alinéa 2, f), de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail ;
   2° les articles IV.2-1 à IV.2-5, IV.2-12 et IV.2-14, l'annexe IV.2-2 et les chapitres Ier des titres 3 et 4 du livre IV du Code du bien-être au travail.]1

  
Deel 4. - Slotbepalingen
Partie 4. - Dispositions finales
Art.84. Opgeheven worden :
  1° het besluit van de Waalse Regering van 27 augustus 2015 tot vastlegging van de regels betreffende de randvoorwaarden inzake landbouw, tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden inzake landbouw en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 2 februari 2017, 22 maart 2018 en 25 juni 2018;
  2° het ministerieel besluit van 27 augustus 2015 tot uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 27 augustus 2015 tot vastlegging van de regels betreffende de randvoorwaarden inzake landbouw, tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 13 juni 2014 tot vaststelling van de eisen en normen van de randvoorwaarden inzake landbouw en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 12 februari 2015 tot uitvoering van het systeem van de rechtstreekse betalingen ten gunste van de landbouwers, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 april 2017.
Art.84. Sont abrogés :
  1° l'arrêté du Gouvernement wallon du 27 août 2015 fixant les règles relatives à la conditionnalité en matière agricole, abrogeant l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 juin 2014 fixant les exigences et les normes de conditionnalité en matière agricole et modifiant l'arrêté du Gouvernement wallon du 12 février 2015 exécutant le régime des paiements directs en faveur des agriculteurs, modifié par les arrêtés du Gouvernement wallon du 2 février 2017, du 22 mars 2018 et du 25 juin 2018 ;
  2° l'arrêté ministériel du 27 août 2015 exécutant l'arrêté du Gouvernement wallon du 27 août 2015 fixant les règles relatives à la conditionnalité en matière agricole, abrogeant l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 juin 2014 fixant les exigences et les normes de la conditionnalité en matière agricole et modifiant l'arrêté du Gouvernement wallon du 12 février 2015 exécutant le régime des paiements directs en faveur des agriculteurs, modifié par l'arrêté ministériel du 27 avril 2017.
Art.85. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 2023.
Art.85. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2023.
Art.86. De Minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.86. Le Ministre qui a l'agriculture dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGE.
ANNEXE.
Art. N.   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-04-2023, p. 36350)
Art. N.   (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 05-04-2023, p. 36247)