Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
17 FEBRUARI 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van verschillende besluiten wat betreft het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
Titre
17 FEVRIER 2023. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant divers arrêtés relatifs au congé pour prestations réduites en cas de maladie pour les membres du personnel des instituts supérieurs en Communauté flamande
Informations sur le document
Info du document
Tekst (6)
Texte (6)
Artikel 1. In artikel 1, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2017, wordt de zinsnede "en hoofdstuk IV" vervangen door de zinsnede ", hoofdstuk IV en hoofdstuk V/1".
Article 1er. Dans l'article 1er, § 2, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 mars 2006 réglant certains congés pour les membres du personnel des instituts supérieurs en Communauté flamande et de la " Hogere Zeevaartschool ", remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 21 avril 2017, le membre de phrase " et IV " est remplacé par le membre de phrase " , IV et V/1 ".
Art.2. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 2021, wordt een hoofdstuk V/1, dat bestaat uit artikel 18/1 tot en met 18/7, ingevoegd, dat luidt als volgt :
  "Hoofdstuk V/1. Verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte
  Art. 18/1. Een personeelslid kan uiterlijk twee maanden na een afwezigheid wegens ziekte een verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte opnemen met het oog op het volledig hernemen van de opdracht die het uitoefende aan de vooravond van de afwezigheid wegens ziekte.
  Tijdens het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte oefent het personeelslid aan de hogeschool een opdracht uit van ten minste 20% van een voltijdse opdracht. De omvang van de nog te presteren opdracht wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt.
  Art. 18/2. Een personeelslid dat verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte wil opnemen, dient daarvoor een aanvraag in bij het hogeschoolbestuur. Het personeelslid voegt bij de voormelde aanvraag een attest van de behandelende arts. Het voormelde attest vermeldt ten minste al de volgende gegevens :
  1° de periode van het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte;
  2° het percentage van de uit te oefenen opdracht aan de hogeschool;
  3° de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting;
  4° indien van toepassing, of het nodig is dat de bevoegde dienst van de hogeschool in samenspraak met het personeelslid bekijkt welke taken het tijdens het verlof kan uitoefenen.
  De totale duur van het verlof voor verminderde prestaties kan ook bestaan uit opeenvolgende periodes met een verschillend volume van nog te verrichten prestaties. Het volume van de nog te verrichten prestaties wordt in dat geval telkens groter. Om de omvang van een verlof voor verminderde prestaties te verminderen, dient het personeelslid een nieuwe aanvraag in.
  § 2. Het hogeschoolbestuur kan de aanvraag voor het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte niet afwijzen als het niet vooraf het advies van de arbeidsarts gevraagd heeft. De hogeschool dient deze aanvraag te behandelen binnen een termijn van veertien werkdagen. Als het oordeel van de arbeidsarts afwijkt van dat van de behandelende arts, legt de hogeschool de aanvraag onverwijld voor aan het controleorgaan van de hogeschool of, voor zover dit mogelijk is, de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk. De beslissing van dit orgaan is bindend voor alle partijen.
  § 3. Het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte kan pas starten nadat de aanvraag is goedgekeurd door het hogeschoolbestuur of, in voorkomend geval, door het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk.
  Art. 18/3. Het hogeschoolbestuur kan aan het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk vragen een tussentijdse controle uit te voeren om na te gaan of de gezondheidstoestand van het personeelslid de verdere uitvoering van het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte met het oog op het volledig hernemen van de opdracht die het uitoefende aan de vooravond van de afwezigheid wegens ziekte nog wettigt. De hogeschool vraagt daarom via het personeelslid een bijkomend advies van de behandelende arts. De behandelende arts bezorgt zijn advies binnen een termijn van veertien werkdagen aan de arbeidsarts. Als het advies van de arbeidsarts afwijkt van deze van de behandelende arts, legt de hogeschool de aanvraag onverwijld voor aan het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk. Als het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk de verdere uitvoering van het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte niet goedkeurt, eindigt het verlof de zesde werkdag na de datum van de beslissing van het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk.
  Art. 18/4. Het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte wordt op de volgende wijze aangerekend op de ziektedagen van het personeelslid :
  1° drie vierde van een ziektedag bij een werkhervatting tot 50% van een voltijdse opdracht;
  2° een tweede van een ziektedag bij een werkhervatting tussen 50% en 75% van een voltijdse opdracht;
  3° een vierde van een ziektedag bij een werkhervatting vanaf 75% van een voltijdse opdracht.
  Art. 18/5. Zolang een personeelslid nog recht heeft op bezoldigde ziektedagen, wordt het verlof voor verminderde prestaties gelijkgesteld met dienstactiviteit en wordt het verlof bezoldigd.
  Een benoemd personeelslid van wie de bezoldigde ziektedagen opgebruikt zijn, bevindt zich voor de niet-gepresteerde diensten tijdens het verlof voor verminderde prestaties in de stand terbeschikkingstelling wegens ziekte. Het personeelslid heeft voor de niet gepresteerde diensten recht op een wachtgeld van 60% van de bezoldiging die het gekregen zou hebben als het geen verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte genomen zou hebben.
  Een tijdelijk personeelslid van wie de bezoldigde ziektedagen opgebruikt zijn, bevindt zich voor de niet gepresteerde diensten tijdens het verlof voor verminderde prestaties in de stand non-activiteit. Het personeelslid krijgt voor de niet gepresteerde diensten een uitkering van het ziekenfonds.
  Art. 18/6. Het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte wordt geschorst zodra het personeelslid, binnen de statutaire bepalingen die op hem van toepassing zijn, een dienstonderbreking opneemt, met uitzondering van de volgende verloven :
  1° het omstandigheidsverlof;
  2° het uitzonderlijk verlof wegens overmacht;
  3° een ziekteverlof van minder dan veertien dagen;
  4° het geboorteverlof;
  5° het pleegzorgverlof.
  Dienstonderbrekingen die al zijn ingegaan voor de ingangsdatum van het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, kunnen gecombineerd worden met het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, op voorwaarde dat het volume van de nog te verrichten prestaties dat is opgenomen in het attest, vermeld in artikel 18/2, § 1, wordt gerespecteerd.
  Het personeelslid kan niet gelijktijdig gebruikmaken van het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte en van de deeltijdse hervatting na ziekte in het kader van een beslissing van de adviserende arts van het ziekenfonds.
  Art. 18/7. In al de volgende gevallen eindigt het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte :
  1° het personeelslid herneemt de opdracht die het uitoefende aan de vooravond van het verlof;
  2° de duur van de goedgekeurde periode van het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte is verstreken;
  3° het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk stemt in uitvoering van art. 18/3 bij een tussentijdse controle niet in met een voortzetting van het verlof;
  4° het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk stemt in uitvoering van art. 18/2 § 2 niet in met een aanpassing van het verlof;
  5° het controleorgaan van de hogeschool of de regionale directie Toezicht op het Welzijn op het Werk stelt in uitvoering van art. 18/3 vast dat het personeelslid niet meer in staat is de omvang van de opdracht die het uitoefende aan de vooravond van het verlof weer op te nemen.
  Art. 18/8. Een personeelslid dat in verschillende hogescholen werkt, neemt het verlof voor verminderde prestaties op aan de hogeschool waar het de aanvraag voor dat verlof ingediend heeft. Dat betekent dat de nog te verrichten prestaties deels of volledig worden geleverd bij de hogeschool waar de aanvraag ingediend is.".
Art.2. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 22 octobre 2021, il est inséré un chapitre V/1, comprenant les articles 18/1 à 18/7, rédigé comme suit :
  " Chapitre V/1. Congé pour prestations réduites en cas de maladie
  Art. 18/1. Au plus tard deux mois après une absence pour cause de maladie, un membre du personnel peut prendre un congé pour prestations réduites en cas de maladie en vue de reprendre pleinement la charge qu'il exerçait à la veille de l'absence pour cause de maladie.
  Pendant le congé pour prestations réduites en cas de maladie, le membre du personnel accomplit au moins une charge de 20% d'une charge à temps plein dans l'institut supérieur. Le volume de la charge restant à accomplir est exprimé sous la forme d'un multiple de cinq.
  Art. 18/2. § 1er. Un membre du personnel qui veut prendre un congé pour prestations réduites en cas de maladie, en dépose une demande auprès de la direction de l'institut supérieur. Le membre du personnel joint à la demande précitée une attestation du médecin traitant. L'attestation précitée mentionne au moins l'ensemble des données suivantes :
  1° la période de congé pour prestations réduites en cas de maladie ;
  2° le pourcentage de la charge à accomplir dans l'institut supérieur ;
  3° la date probable de la reprise intégrale de service ;
  4° si applicable, s'il est nécessaire que le service compétent de l'institut supérieur examine, en consultation avec le membre du personnel, les tâches qu'il peut accomplir pendant le congé.
  La durée totale du congé pour prestations réduites peut également être composée de périodes consécutives avec un volume différent de prestations à effectuer. Dans ce cas, le volume des prestations à effectuer augmente chaque fois. Afin de réduire le volume d'un congé pour prestations réduites, le membre du personnel introduit une nouvelle demande.
  § 2. La direction de l'institut supérieur ne peut pas rejeter la demande de congé pour prestations réduites en cas de maladie si elle n'a pas demandé au préalable l'avis du médecin du travail. L'institut supérieur doit traiter cette demande dans un délai de quatorze jours ouvrables. Si l'avis du médecin du travail diffère de celui du médecin traitant, l'institut supérieur soumet immédiatement la demande à l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou, dans la mesure du possible, à la direction régionale Contrôle du bien-être au travail. La décision de cet organisme est contraignante pour toutes les parties.
  § 3. Le congé pour prestations réduites en cas de maladie ne peut commencer qu'après l'approbation de la demande par la direction de l'institut supérieur ou, le cas échéant, par l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou par la direction régionale Contrôle du bien-être au travail.
  Art. 18/3. La direction de l'institut supérieur peut demander à l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou à la direction régionale Contrôle du bien-être au travail de procéder à un contrôle intermédiaire afin de vérifier si l'état sanitaire du membre du personnel justifie toujours la poursuite de l'exécution du congé pour prestations réduites en cas de maladie en vue de la reprise intégrale de la tâche qu'il accomplissait à la veille de l'absence pour cause de maladie. L'institut supérieur demande donc un avis complémentaire du médecin traitant par l'intermédiaire du membre du personnel. Le médecin traitant transmet son avis au médecin du travail dans un délai de quatorze jours ouvrables. Si l'avis du médecin du travail diffère de celui du médecin traitant, l'institut supérieur soumet immédiatement la demande à l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou à la direction régionale Contrôle du bien-être au travail. Si l'organisme de contrôle de l'Institut supérieur ou la direction régionale Contrôle du bien-être au travail n'approuve pas la poursuite de l'exécution du congé pour prestations réduites en cas de maladie, le congé prend fin le sixième jour ouvrable suivant la date de la décision de l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou de la direction régionale Contrôle du bien-être au travail.
  Art. 18/4. Le congé pour prestations réduites en cas de maladie est imputé sur les jours de maladie du membre du personnel de la manière suivante :
  1° trois quarts d'un jour de maladie en cas de reprise de service jusqu'à 50 % d'une charge à temps plein ;
  2° un deuxième d'un jour de maladie en cas de reprise de service entre 50 % et 75 % d'une charge à temps plein ;
  3° un quart d'un jour de maladie en cas de reprise de service à partir de 75% d'une charge à temps plein.
  Art. 18/5. Tant qu'un membre du personnel a encore droit à des jours de maladie rémunérés, le congé pour prestations réduites est assimilé à une période d'activité de service et est rémunéré.
  Un membre du personnel nommé dont les jours de maladie rémunérés sont épuisés, se trouve en disponibilité pour cause de maladie pour les services non accomplis pendant le congé pour prestations réduites. Pour les services non accomplis, le membre du personnel a droit à un traitement d'attente de 60 % de la rémunération qu'il aurait perçu s'il n'avait pas pris un congé pour prestations réduites en cas de maladie.
  Un membre du personnel temporaire dont les jours de maladie rémunérés sont épuisés, se trouve en non-activité pour les services non accomplis pendant le congé pour prestations réduites. Le membre du personnel reçoit une allocation de la mutualité pour les services non accomplis.
  Art. 18/6. Le congé pour prestations réduites en cas de maladie est suspendu dès que le membre du personnel prend une interruption de service dans les limites des dispositions statutaires qui lui sont applicables, à l'exception des congés suivants :
  1° le congé de circonstance ;
  2° le congé exceptionnel pour cause de force majeure ;
  3° un congé de maladie de moins de quatorze jours ;
  4° le congé de naissance ;
  5° le congé dans le cadre du placement familial.
  Les interruptions de service qui ont déjà commencé avant la date de début du congé pour prestations réduites en cas de maladie, peuvent être combinées avec le congé pour prestations réduites en cas de maladie, à condition que le volume des prestations restant à accomplir, inclus dans l'attestation figurant à l'article 18/2, § 1er, soit respecté.
  Le membre du personnel ne peut pas utiliser simultanément le congé pour prestations réduites en cas de maladie et la reprise à temps partiel après maladie dans le cadre d'une décision du médecin-conseil de la mutualité.
  Art. 18/7. Le congé pour prestations réduites en cas de maladie prend fin dans tous les cas suivants :
  1° le membre du personnel reprend la charge qu'il exerçait à la veille du congé ;
  2° la durée de la période approuvée du congé pour prestations réduites en cas de maladie a expiré ;
  3° en application de l'article 18/3, l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou la direction régionale Contrôle du bien-être au travail n'est pas d'accord, lors d'un contrôle intermédiaire, avec une poursuite du congé ;
  4° en application de l'article 18/2, § 2, l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou la direction régionale Contrôle du bien-être au travail n'est pas d'accord avec une adaptation du congé ;
  5° en application de l'article 18/3, l'organisme de contrôle de l'institut supérieur ou la direction régionale Contrôle du bien-être au travail constate que le membre du personnel n'est plus en mesure de reprendre le volume de la charge qu'il exerçait à la veille du congé.
  Art. 18/8. Un membre du personnel qui travaille dans différents instituts supérieurs prend le congé pour prestations réduites dans l'institut supérieur où il a introduit sa demande de congé. Cela signifie qu'une partie ou la totalité des prestations restant à accomplir seront fournis dans l'institut supérieur où la demande a été introduite. ".
Art.3. In het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst en normaalonderwijs, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2011, wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 14 tot en met 17, opgeheven.
Art.3. Dans l'arrêté royal du 8 décembre 1967 pris en application de l'article 3 de l'arrêté royal du 28 février 1967 déterminant les positions administratives du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 septembre 2011, le chapitre IV, comprenant les articles 14 à 17, est abrogé.
Art.4. In het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 september 2016, wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 19 tot en met 22, opgeheven.
Art.4. Dans l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 septembre 2016, le chapitre IV, comprenant les articles 19 à 22, est abrogé.
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2023.
Art.5. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er mars 2023.
Art. 6. De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 6. Le ministre flamand compétent pour l'Enseignement et la Formation est chargé de l'exécution du présent arrêté.