| NL (wetwijzer.be) | FR (lisloi.be)

Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)
Retour

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
10 MEI 2023. - Koninklijk besluit houdende reglementering van de begassingen en de ontgassingen
Titre
10 MAI 2023. - Arrêté royal réglementant les fumigations et les défumigations
Informations sur le document
Numac: 2023020067
Datum: 2023-05-10
Info du document
Numac: 2023020067
Date: 2023-05-10
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebied HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Voorwaarden voor de uitvoering va... Afdeling 2. - Algemene beveiligingsmaatregelen ... Afdeling 3. - Vrijgeven van de ruimte Afdeling 4. - Persoonlijke beschermingsmiddelen Afdeling 5. - Sanitaire voorzieningen Afdeling 6. - Eerste hulp bij vergiftigingen en... Afdeling 7. - Bepalingen in verband met het gez... Afdeling 8. - Maatregelen bij noodsituaties en ... HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen voor bep... Afdeling 1. - Bijzondere voorwaarden voor vaste... Afdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor begas... Afdeling 3. - Bijzondere voorwaarden voor begas... Afdeling 4. - Bijzondere voorwaarden voor begas... Afdeling 5. - Bijzondere voorwaarden voor grond... Afdeling 6. - Bijzondere voorwaarden voor klamp... HOOFDSTUK IV. - Ontgassingen HOOFDSTUK V. - Toezicht en strafbepalingen HOOFDSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen BIJLAGEN.
Table des matières
CHAPITRE Ier. - Définitions et champ d'application CHAPITRE II. - Dispositions générales Section 1re. - Conditions d'exécution des fumig... Section 2. - Mesures générales de sécurité avan... Section 3. - Levée de l'interdiction d'accès Section 4. - Equipements de protection individu... Section 5. - Installations sanitaires Section 6. - Premiers secours en cas d'intoxica... Section 7. - Dispositions relatives à la survei... Section 8. - Mesures lors de situations d'urgen... CHAPITRE III. - Dispositions spécifiques pour c... Section 1re. - Conditions spécifiques pour les ... Section 2. - Conditions spécifiques pour la fum... Section 3. - Conditions spécifiques pour la fum... Section 4. - Conditions spécifiques pour la fum... Section 5. - Conditions spécifiques pour la dés... Section 6. - Conditions spécifiques pour les fu... CHAPITRE IV. - Les défumigations CHAPITRE V. - Contrôle et dispositions pénales CHAPITRE VI. - Dispositions abrogatoires et fin... ANNEXES.
Tekst (90)
Texte (90)
HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebied
CHAPITRE Ier. - Définitions et champ d'application
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
  1° begassing : alle werkzaamheden die verband houden met het gebruik van een begassingsmiddel in een afgesloten ruimte of voor grondontsmetting in de landbouw onder bescherming of in open lucht. Deze omvatten onder andere : het inspecteren en voorbereiden van de te begassen ruimte, het inbrengen van het begassingsmiddel, het toezicht tijdens de begassing, het verluchten en het vrijgeven van de begaste ruimte ;
  2° quarantainebehandeling : een begassing van goederen die bestemd zijn voor uitvoer, op vraag van de overheid van het land van bestemming, om de verspreiding van plagen te voorkomen bij internationaal transport ;
  3° ontgassing: alle werkzaamheden die uitsluitend verbonden zijn met het verluchten en het opheffen van het toegangsverbod voor in het buitenland actief begaste goederen of goederen waaruit toxische gassen kunnen vrij komen, en het vervoersmiddel waarin zij zich bevinden die niet in het buitenland werden ontgast of niet voldoende werden ontgast ;
  4° begassingsmiddel : gewasbeschermingsmiddel of biocide waarmee volgens de toelatingsakte van dit product begassingen uitgevoerd mogen worden ;
  5° gewasbeschermingsmiddel : gewasbeschermingsmiddel zoals bedoeld in artikel 2 van de verordening (EU) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad ;
  6° biocide : biocide zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening (EG) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden ;
  7° vaste begassingsinrichting : niet-verplaatsbare inrichting die speciaal voor begassingen is ontworpen en daartoe aangewend wordt ;
  8° begassingszone : zone die is ingericht voor het uitvoeren van begassingen en die voldoet aan de in bijlage 1 vermelde uitbatingsvereisten ;
  9° te begassen ruimte : de ruimte die wordt begast. In geval van grondontsmetting wordt hiermee bedoeld de ruimte waarin de te begassen bodem zich bevindt. In geval van grondontsmetting in open lucht is er geen te begassen ruimte ;
  10° klampbegassing : een begassing van een partij goederen onder een gasdichte folie of zeil ;
  11° vervoersmiddelen : laadeenheden, vaartuigen en luchtvaartuigen ;
  12° laadeenheid : een container, tankcontainer of mobiele tank, wissellaadbak, voertuig, treinwagon of elke andere soortgelijke eenheid, welke kan gebruikt worden in het vervoer ;
  13° vaartuig : elk drijvend tuig, met inbegrip van vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water;
  14° luchtvaartuig : tuig waarmee men zich door de lucht kan bewegen ;
  15° begassingsleider : de natuurlijke persoon die is aangeduid door zijn werkgever of zijn klant (de opdrachtgever) om een begassing of een ontgassing te organiseren en uit te voeren en die met dit oogmerk bijgestaan wordt door een begassingshelper.
  De begassingsleider is hetzij :
  - een werknemer van een bedrijf dat begassingen uitvoert en die zelf begassingen uitvoert met de hulp van een andere werknemer,
  - een werkgever die zelf begassingen uitvoert met de hulp van één van zijn werknemers,
  - een zelfstandige die zelf begassingen uitvoert met de hulp van een zelfstandige helper,
  - een zelfstandige die zelf begassingen uitvoert met de hulp van een andere zelfstandige begassingsleider ;
  16° begassingshelper : de natuurlijke persoon die de begassingsleider bijstaat tijdens de begassing of ontgassing, hetzij als werknemer, hetzij als zelfstandige ;
  17° opdrachtgever : iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een begassing wordt uitgevoerd ;
  18° begassingsplan : specifiek plan dat wordt opgemaakt door de begassingsleider voor de uitvoering van een welbepaalde begassing of ontgassing, zoals bedoeld in bijlage 2; een begassingsplan omvat de risicoanalyse, de preventiemaatregelen en de hieruit resulterende werkinstructies en meetstrategie ;
  19° grenswaarde : grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling, opgenomen in bijlage VI.1-1A van de codex over het welzijn op het werk, of de minimale blootstellingswaarde die is opgenomen in de toelatingsakte van het begassingsmiddel. Indien de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling en de minimale blootstellingswaarde die is opgenomen in de toelatingsakte verschillen, geldt de laagste waarde als grenswaarde ;
  20° het Comité: het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging, en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
  1° fumigation : tous les travaux relatifs à l'utilisation d'un agent de fumigation dans un espace fermé ou pour la désinfection du sol dans l'agriculture sous protection ou en plein air. Ils englobent entre autres : l'inspection et la préparation de l'espace à fumiger, l'introduction de l'agent de fumigation, le contrôle lors de la fumigation, l'aération et la levée de l'interdiction d'accès de l'espace fumigé ;
  2° traitement en quarantaine : une fumigation des marchandises, destinés à l'exportation, à la demande d'une autorité du pays de destination, afin d'éviter la propagation des nuisibles lors du transport international ;
  3° défumigation : tous les travaux exclusivement liés à l'aération et la levée de l'interdiction d'accès pour des marchandises qui ont été fumigés activement à l'étranger ou des marchandises susceptibles de dégager des gaz toxiques, et le moyen de transport dans lequel ils se trouvent, qui n'ont pas été défumigés ou pas suffisamment été défumigés à l'étranger ;
  4° agent de fumigation : produit phytopharmaceutique ou produit biocide avec lequel, selon l'acte d'autorisation de ce produit, des fumigations peuvent être effectuées ;
  5° produit phytopharmaceutique : produit phytopharmaceutique tel que visé à l'article 2 du règlement (UE) n° 1107/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 concernant la mise sur le marché des produits phytopharmaceutiques et abrogeant les directives 79/117/CEE et 91/414/CEE du Conseil ;
  6° produit biocide : produit biocide tel que visé à l'article 3 du règlement (UE) n° 528/2012 du Parlement européen et du Conseil du 22 mai 2012 concernant la mise à disposition sur le marché et l'utilisation des produits biocides ;
  7° dispositif fixé de fumigation : dispositif immobile spécialement conçu pour les fumigations et utilisé à cet effet ;
  8° zone de fumigation : zone qui est organisée pour effectuer les fumigations et qui remplit les exigences d'exploitation mentionnées à l'annexe 1er ;
  9° l'espace à fumiger : l'espace qui est fumigé. En cas de désinfection des sols, on entend par ceci l'espace où se trouve le sol à fumiger. En cas de désinfection des sols en plein air, il n'y a pas d'espace à fumiger ;
  10° fumigation sous bâche : la fumigation d'un lot de biens en-dessous d'une feuille ou d'une bâche étanche au gaz ;
  11° moyens de transport : engins de transport, navires et bateaux, et aéronefs ;
  12° engin de transport : un container, une caisse mobile, un véhicule, un wagon de chemin de fer ou tout autre engin comparable, qui peut être utilisé dans le transport ;
  13° navire et bateau : toute construction flottante, y compris les bâtiments sans déplacement d'eau et les hydravions, utilisée ou apte à l'être comme moyen de transport sur l'eau ;
  14° aéronef : appareil capable d'évoluer dans les airs ;
  15° directeur de fumigation : la personne physique désignée par son employeur ou son client (le commanditaire) pour organiser et exécuter une fumigation ou une défumigation et qui, à cet effet est assistée par un assistant de fumigation.
  Le directeur de fumigation peut être, soit :
  - un travailleur d'une entreprise pratiquant la fumigation qui exécute lui-même la fumigation avec l'aide d'un autre travailleur,
  - un employeur qui effectue lui-même la fumigation avec l'aide d'un de ses travailleurs,
  - un indépendant qui effectue lui-même la fumigation avec l'aide d'un indépendant-aidant,
  - un indépendant qui effectue lui-même la fumigation avec l'aide d'un autre directeur de fumigation indépendant ;
  16° assistant de fumigation : la personne physique qui assiste le directeur de fumigation lors de la fumigation ou la défumigation, soit en tant que travailleur, soit en tant qu'indépendant ;
  17° commanditaire : chaque personne physique ou morale pour le compte de laquelle une fumigation est effectuée ;
  18° plan de fumigation : plan spécifique qui est rédigé par le directeur de fumigation pour l'exécution d'une fumigation ou d'une défumigation bien déterminée, telle que visée à l'annexe 2; le plan de fumigation comprend l'analyse des risques, les mesures de prévention ainsi que les procédures de travail et la stratégie de mesures qui en résultent ;
  19° valeur limite : la valeur limite d'exposition professionnelle reprise à l'annexe VI.1-1A du code du bien-être au travail, ou la valeur d'exposition minimale qui est reprise dans l'acte d'autorisation de l'agent de fumigation. Si la valeur limite d'exposition professionnelle et la valeur d'exposition minimale qui est reprise dans l'acte d'autorisation, sont différentes, la valeur la plus basse vaut comme valeur limite ;
  20° le Comité : le Comité pour la prévention et la protection au travail, à défaut de Comité, la délégation syndicale, et à défaut de délégation syndicale, les travailleurs eux-mêmes, conformément aux dispositions de l'article 53 de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail.
Art.2. § 1. Dit besluit is van toepassing op begassingen met gewasbeschermingsmiddelen of met biociden.
  De toelatingsakte van de in eerste lid bedoelde producten vermeldt dat de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn.
  De lijst van de voor het uitvoeren van begassingen toegelaten producten, wordt gepubliceerd op de website van het Directoraat-generaal van de FOD Volksgezondheid dat de toelating verleend heeft.
  § 2. Dit besluit is van toepassing op ontgassingen.
Art.2. § 1er. Le présent arrêté s'applique aux fumigations avec des produits phytopharmaceutiques ou des produits biocides.
  L'acte d'autorisation des produits visés à l'alinéa 1er mentionne que les dispositions du présent arrêté sont d'application.
  La liste des produits autorisés pour effectuer des fumigations est publiée sur le site web de la Direction générale du SPF Santé publique qui a délivrée l'autorisation.
  § 2. Le présent arrêté s'applique aux défumigations.
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
CHAPITRE II. - Dispositions générales
Afdeling 1. - Voorwaarden voor de uitvoering van begassingen en ontgassingen
Section 1re. - Conditions d'exécution des fumigations et défumigations
Art.3. § 1. Begassingen mogen slechts uitgevoerd worden door middel van, ofwel :
  1° gewasbeschermingsmiddelen die zijn toegelaten overeenkomstig de bepalingen van :
  a) het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik ; ofwel
  b) de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad ;
  ofwel,
  2° biociden die zijn toegelaten overeenkomstig de bepalingen van :
  a) het koninklijk besluit van 4 april 2019 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden ; ofwel
  b) de verordening (EG) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden.
  § 2. Begassingen en ontgassingen mogen slechts uitgevoerd worden door een begassingsleider en minstens één begassingshelper.
  De begassingsleider is :
  1° houder van een fytolicentie Specifiek professioneel gebruik voor de betreffende werkzame stof, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegings-stoffen, voor zover het gaat om een begassing door middel van een gewasbeschermingsmiddel;
  ofwel,
  2° geregistreerd gebruiker die voldoet aan de voorwaarden opgelegd door artikel 41 van het koninklijk besluit van 4 april 2019 betreffende het op de markt aanbieden en gebruiken van biociden, en aan de specifieke bepalingen die zijn opgelegd krachtens artikel 38 van hetzelfde besluit, voor zover het gaat om een begassing door middel van een biocide.
  De begassingshelper is :
  1° houder van een fytolicentie Specifiek professioneel gebruik voor de betreffende werkzame stof, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2013 ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegings-stoffen, voor zover het gaat om een begassing door middel van een gewasbeschermingsmiddel;
  ofwel,
  2° geregistreerd gebruiker die voldoet aan de voorwaarden opgelegd door artikel 41 van het koninklijk besluit van 4 april 2019 betreffende het op de markt aanbieden en gebruiken van biociden, en aan de specifieke bepalingen die zijn opgelegd krachtens artikel 38 van hetzelfde besluit, voor zover het gaat om een begassing door middel van een biocide.
  § 3. Onverminderd de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk VI van boek VI, titel 1 van de codex over het welzijn op het werk, verschaft de werkgever een passende opleiding aan alle begassingsleiders en begassingshelpers. Indien de begassingsleider en/of zijn begassingshelper zelfstandigen zijn, zijn zij zelf verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze paragraaf.
  Deze opleiding wordt jaarlijks verstrekt. De preventieadviseur-arbeidsarts en de andere bevoegde preventieadviseurs en het Comité geven een voorafgaand advies over het opleidingsprogramma en zijn uitvoering. Indien de begassingsleider en/of de begassingshelper zelfstandigen zijn, geeft een arts die kennis heeft van toxicologie van de begassingsmiddelen een voorafgaand advies over het opleidingsprogramma en de uitvoering ervan.
  De inhoud van de opleiding is voor de begassingsleiders en begassingshelpers gemakkelijk te begrijpen. Zij verschaft hen de nodige kennis en vaardigheden inzake preventie en veiligheid, met name met betrekking tot :
  1° De eigenschappen van de toegepaste begassingsmiddelen, en de veiligheids- en gezondheidsrisico's bij blootstelling aan deze begassingsmiddelen, de desbetreffende grenswaarden en eventuele andere wettelijke bepalingen ;
  2° De veilige werkmethoden en meettechnieken tijdens de verschillende fases van een begassing;
  3° Het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen met inbegrip van de rol, de keuze, de beperkingen, het juiste gebruik en praktische kennis van het gebruik van omgevingsonafhankelijke ademhalingsbescherming ;
  4° De vereisten inzake het gezondheidstoezicht en de moederschapsbescherming, met inbegrip van het verbod op blootstelling van zwangere en lacterende vrouwen aan begassingsmiddelen ;
  5° De noodprocedures, met inbegrip van eerste hulp bij vergiftigingen en ongevallen tijdens begassingen ;
  6° kennis van dit koninklijk besluit houdende reglementering van de begassingen en de ontgassingen.
  § 4. Onverminderd toepassing van paragraaf 2, tweede lid, en paragraaf 3, beschikt de begassingsleider, teneinde de functie van begassingsleider voor een bepaalde soort begassing te mogen uitoefenen, over een relevante professionele ervaring van tenminste :
  - 3 uitgevoerde begassingen van deze soort voor grondontsmetting ;
  - 10 uitgevoerde begassingen van deze soort binnen een periode van 3 maanden voor andere begassingen.
Art.3. § 1er. Les fumigations ne peuvent être effectuées qu'au moyen, soit, de :
  1° produits phytopharmaceutiques qui sont autorisés conformément aux dispositions :
  a) de l'arrêté royal du 28 février 1994 relatif à la conservation, à la mise sur le marché et à l'utilisation des pesticides à usage agricole ; ou
  b) du règlement (UE) n° 1107/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 concernant la mise sur le marché des produits phytopharmaceutiques et abrogeant les directives 79/117/CEE et 91/414/CEE du Conseil ;
  soit, de
  2° produits biocides qui sont autorisés conformément aux dispositions :
  a) de l'arrêté royal du 4 avril 2019 relatif à la mise à disposition sur le marché et l'utilisation des produits biocides ; ou
  b) du règlement (UE) n° 528/2012 du Parlement européen et du Conseil du 22 mai 2012 concernant la mise à disposition sur le marché et l'utilisation des produits biocides.
  § 2. Les fumigations et les défumigations ne peuvent être effectuées que par un directeur de fumigation et au moins un assistant de fumigation.
  Le directeur de fumigation est, soit :
  1° titulaire d'une phytolicence Usage professionnel spécifique pour la substance active concernée, conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 19 mars 2013 pour parvenir à une utilisation des produits phytopharmaceutiques et adjuvants compatible avec le développement durable, pour autant qu'il s'agit d'une fumigation avec un produit phytopharmaceutique ;
  soit,
  2° un utilisateur enregistré qui répond aux conditions imposées par l'article 41 de l'arrêté royal du 4 avril 2019 relatif à la mise à disposition sur le marché et l'utilisation des produits biocides, et aux dispositions spécifiques imposées par l'article 38 du même arrêté, pour autant qu'il s'agit d'une fumigation avec un produit biocide.
  L'assistant de fumigation est, soit :
  1° titulaire d'une phytolicence Usage professionnel spécifique pour la substance active concernée, conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 19 mars 2013 pour parvenir à une utilisation des produits phytopharmaceutiques et adjuvants compatible avec le développement durable, pour autant qu'il s'agit d'une fumigation avec un produit phytopharmaceutique ;
  soit,
  2° un utilisateur enregistré qui répond aux conditions imposées par l'article 41 de l'arrêté royal du 4 avril 2019 relatif à la mise à disposition sur le marché et l'utilisation des produits biocides, et aux dispositions spécifiques imposées par l'article 38 du même arrêté, pour autant qu'il s'agit d'une fumigation avec un produit biocide.
  § 3. Sans préjudice des dispositions applicables du chapitre VI du livre VI, titre 1er du code du bien-être au travail, l'employeur fournit une formation adéquate à tous les directeurs de fumigation et assistants de fumigation. Si le directeur de fumigation et/ou l'assistant de fumigation sont des indépendants, ils sont eux-mêmes responsables pour l'application des dispositions du présent paragraphe.
  Cette formation est dispensée annuellement. Le conseiller en prévention-médecin du travail et les autres conseillers en prévention compétents et le Comité remettent un avis préalable sur le programme de formation et son exécution. Si le directeur de fumigation et/ou l'assistant de fumigation sont des indépendants, un médecin qui a une connaissance de la toxicologie des agents de fumigation remet un avis préalable sur le programme de formation et son exécution.
  Le contenu de la formation est facilement compréhensible pour les directeurs de fumigation et les assistants de fumigation. Il leur fournit les connaissances et les compétences nécessaires en matière de prévention et de sécurité, notamment en ce qui concerne :
  1° les propriétés des agents de fumigation appliqués, et les risques pour la sécurité et la santé en cas d'exposition à ces agents de fumigation, les valeurs limites d'exposition et autres dispositions légales éventuelles ;
  2° les pratiques professionnelles sûres et les techniques de mesures au cours des différentes phases de la fumigation ;
  3° le port d'équipements de protection individuelle, y compris le rôle, le choix, les limites, la bonne utilisation et les connaissances pratiques relatives à l'utilisation d'appareils de protection respiratoire indépendants de l'environnement ;
  4° les exigences en matière de surveillance de la santé et de protection de la maternité, y compris l'interdiction de l'exposition des femmes enceintes et allaitantes aux agents de fumigation ;
  5° les procédures d'urgence, y compris les premiers secours en cas d'intoxication et d'accidents survenus lors de fumigations ;
  6° la connaissance du présent arrêté royal réglementant les fumigations et les défumigations.
  § 4. Sans préjudice de l'application du paragraphe 2, alinéa 2, et du paragraphe 3, afin d'être admis à exercer la fonction de directeur de fumigation pour un type déterminé de fumigation, le directeur de fumigation doit avoir une expérience professionnelle pertinente d'au moins :
  - 3 fumigations de ce type réalisées pour la désinfection des sols ;
  - 10 fumigations de ce type réalisées dans un délai de 3 mois pour des autres fumigations.
Art.4. § 1. Iedere begassing en ontgassing gebeurt in aanwezigheid en onder de leiding van een begassingsleider.
  § 2. De begassingsleider wordt bijgestaan door minstens één begassingshelper tijdens de volgende fasen van de begassing:
  1° het inspecteren van de te begassen ruimte ;
  2° het inbrengen van het begassingsmiddel ;
  3° het verluchten ;
  4° het vrijgeven van de begaste ruimte.
  Onverminderd de bepalingen van dit besluit, organiseert de begassingsleider de verdeling van de taken tussen hemzelf en zijn begassingshelper of -helpers.
  Tijdens de fasen van het inbrengen van het begassingsmiddel en het verluchten, blijft ten minste één iemand van het begassings- of ontgassingsteam, zij het de begassingsleider of een begassingshelper, die deze werken niet uitvoert, buiten elke blootstelling aan het begassingsmiddel, in staat van waakzaamheid, om desgevallend hulp te kunnen bieden aan de andere leden van het team die deze werken wel uitvoeren.
  § 3. Alvorens tot een begassing of een ontgassing over te gaan, wordt een risicoanalyse uitgevoerd volgens de principes beschreven in titel 2 algemene beginselen betreffende het welzijnsbeleid van boek I van de Codex over het welzijn op het werk.
  In deze risicoanalyse wordt nagegaan of het mogelijk is om het gewenste eindresultaat te bereiken met een minder gevaarlijke of minder milieubelastende methode dan begassing, voor zover de minder milieubelastende methode niet gevaarlijker is voor de gezondheid van de personen betrokken bij de begassing dan de meer milieubelastende methode.
  Slechts indien dit onmogelijk blijkt, mag gewerkt worden met toegelaten begassingsmiddelen die worden toegepast volgens de in de toelatingsakte van het product vermelde gebruiksvoorwaarden en -beperkingen.
  Alle fases van de begassing bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, maken deel uit van deze risicoanalyse.
  Alle mogelijke risico' voor de veiligheid en de gezondheid van de personen die betrokken zijn bij de begassingen of ontgassingen maken deel uit van deze risicoanalyse, met inbegrip van de gevaarlijke eigenschappen van de begassingsmiddelen, werken op hoogte, werken in besloten ruimten, het werken met gasflessen onder druk, het hanteren van zware en logge materialen, zoals rollen plastiekfolie en gasflessen, en eventuele andere risico's.
  Indien begassingen worden uitgevoerd op het terrein van een opdrachtgever, is voor de opmaak van de risicoanalyse een samenwerking noodzakelijk tussen de uitvoerder van de begassing en de opdrachtgever en eventuele andere betrokken partijen.
  Op basis van de risicoanalyse worden de nodige preventiemaatregelen bepaald.
  § 4. Alvorens tot een begassing of een ontgassing over te gaan, worden er schriftelijke werkinstructies opgesteld.
  De werkinstructies houden inzonderheid rekening met het soort van uit te voeren begassing of ontgassing, en de te treffen preventiemaatregelen, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de maatregelen die van toepassing zijn in geval van noodsituaties, bedoeld in afdeling 6 van dit hoofdstuk.
  Wanneer de begassingshelper en, in voorkomend geval ook de begassingsleider, werknemers zijn, komt het aan hun werkgever toe om deze werkinstructies op te stellen, deze voor te leggen aan de bevoegde preventieadviseurs en aan het comité, en deze mede te delen aan de betrokken werknemers overeenkomstig de codex over het welzijn op het werk.
  Wanneer de begassingsleider een zelfstandige is, waakt deze erover dat deze werkinstructies opgesteld worden en medegedeeld worden aan de begassingshelper.
  § 5. Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk VI van boek VI, titel 1 van de codex over het welzijn op het werk, en de bepalingen van paragraaf 4, derde en vierde lid, licht de begassingsleider, voor elke begassing en ontgassing, de begassingshelper, of hij nu werknemer, een zelfstandige of een helper van een zelfstandige is, in over de risico's van het gebruikte begassingsmiddel, de te nemen preventiemaatregelen en de te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen.
  § 6. De risicoanalyse, de preventiemaatregelen, de hieruit resulterende werkinstructies en de meetstrategie, worden vastgelegd in het begassingsplan.
Art.4. § 1er. Toute fumigation et défumigation se fera en présence et sous la direction d'un directeur de fumigation.
  § 2. Le directeur de fumigation est assisté au moins d'un assistant de fumigation au cours des phases suivantes de la fumigation :
  1° l'inspection de l'espace à fumiger ;
  2° l'introduction de l'agent de fumigation ;
  3° l'aération ;
  4° la levée de l'interdiction d'accès à l'espace fumigé.
  Sans préjudice de ce qui est fixé au présent arrêté, le directeur de fumigation organise la répartition des tâches entre lui-même et son ou ses assistants de fumigation.
  Pendant les travaux d'introduction de l'agent de fumigation et les travaux d'aération, au minimum un membre de l'équipe de fumigation ou de défumigation, que ce soit le directeur de fumigation ou un assistant de fumigation, qui n'effectue pas ces travaux, reste en dehors de l'exposition aux agents de fumigation, en état d'alerte, pour pouvoir si besoin porter secours aux autres membres de l'équipe de fumigation ou de défumigation qui exécutent ces travaux.
  § 3. Avant d'exécuter une fumigation ou une défumigation, une analyse des risques est effectuée selon les principes du titre 2 concernant les principes généraux relatifs à la politique du bien-être du livre Ier du Code du bien-être au travail.
  Dans cette analyse des risques, il est vérifié s'il est possible d'atteindre le résultat final escompté avec une méthode moins dangereuse ou avec moins d'impact sur l'environnement que la fumigation, pour autant que la méthode avec moins d'impact sur l'environnement n'est pas plus dangereuse pour la santé des personnes qui sont impliquées dans la fumigation que la méthode avec plus d'impact sur l'environnement.
  Si et seulement si cela s'avère impossible, des agents de fumigation autorisés peuvent être utilisés conformément aux conditions et restrictions d'utilisation telles que mentionnées dans l'acte d'autorisation du produit.
  Toutes les phases de la fumigation visées au paragraphe 2, alinéa 1er, font partie de cette analyse des risques.
  Tous les risques possibles pour la sécurité et la santé des personnes qui sont impliquées dans les fumigations et les défumigations, font partie de cette analyse des risques, y compris les caractéristiques dangereuses des agents de fumigation, travailler en hauteur, travailler dans des espaces fermés, travailler avec des bonbonnes de gaz sous pression, la gestion des matériaux lourds et pesants, comme des rouleaux de bâches en plastique et des bonbonnes de gaz, et d'éventuels autres risques.
  Si les fumigations sont pratiquées sur le terrain d'un commanditaire, la réalisation de l'analyse des risques nécessite une collaboration entre la personne qui exécute la fumigation et le commanditaire et d'autres parties éventuellement concernées.
  Les mesures de prévention nécessaires sont déterminées sur base de l'analyse des risques.
  § 4. Avant d'exécuter une fumigation ou une défumigation, des procédures de travail écrites sont établies.
  Ces procédures de travail tiennent notamment compte du type de fumigation ou de défumigation à exécuter et des mesures de prévention adéquates à prendre, y compris l'utilisation d'équipements de protection individuelle ainsi que les mesures applicables en cas d'urgence visées à la section 6 de ce chapitre.
  Lorsque l'assistant de fumigation et, le cas échéant, le directeur de fumigation sont des travailleurs, il incombe à leur employeur d'établir ces procédures de travail, de les soumettre aux conseillers en prévention compétents et au comité et de les communiquer aux travailleurs concernés conformément au code du bien-être au travail.
  Lorsque le directeur de fumigation est indépendant, il veille à ce que ces procédures de travail soient établies et communiquées à l'assistant de fumigation.
  § 5. Pour chaque fumigation et chaque défumigation, le directeur de fumigation informe l'assistant de fumigation, qu'il soit travailleur, un indépendant ou un aidant d'un indépendant, au sujet des risques de l'agent de fumigation utilisé, des mesures de prévention à prendre et des équipements de protection individuelle, sans préjudice des dispositions du chapitre VI du livre VI, titre 1er du code du bien-être au travail, et des dispositions du paragraphe 4, troisième et quatrième alinéa.
  § 6. L'analyse des risques, les mesures de prévention, les procédures de travail qui en résultent et la stratégie de mesures, sont fixées dans le plan de fumigation.
Art.5. § 1. De begassingsleider vult naar aanleiding van elke begassing en ontgassing de databank in via volgende link :
  http://www.database-begassingen.be
  De databank wordt telkens tenminste achtenveertig uur voor het inbrengen van het begassingsmiddel ingevuld. Voor laadeenheden en quarantainebehandelingen wordt deze termijn gebracht op 24 uur.
  De in de databank ingegeven datum en uur van de begassing of van de ontgassing stemmen overeen met het daadwerkelijk uitvoeren van de begassing of van de ontgassing.
  § 2. De databank bevat inzonderheid :
  1° de datum en het uur van het inbrengen van het begassingsmiddel. In geval van wijziging van de datum en het uur worden de nieuwe datum en het uur onmiddellijk ingevoerd in de databank ;
  2° het adres waar de begassing of de ontgassing zal uitgevoerd worden ;
  3° de naam van de eigenaar van de te begassen ruimte en/of de naam van de opdrachtgever van de begassing of de ontgassing ;
  4° de naam en de voornaam van de personen die de begassing of de ontgassing uitvoeren en hun hoedanigheid van werknemer, zelfstandige of helper van zelfstandige, hun fytolicentienummer, en de naam van de begassingsfirma ;
  5° de handelsnaam en het toelatingsnummer van het te gebruiken begassingsmiddel ;
  6° type begassing/ontgassing: Klamp - Container - Andere ;
  7° het begassingsplan.
  § 3. De databank is toegankelijk voor volgende overheden :
  1° de Algemene directie Toezicht Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg ;
  2° de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Art.5. § 1er. Le directeur de fumigation remplit la banque de données suite à toute fumigation et défumigation via le lien suivant :
  http://www.database-fumigations.be
  La banque de données est remplie chaque fois au moins 48 heures avant l'introduction de l'agent de fumigation. En ce qui concerne les engins de transports et les traitements en quarantaine, ce délai est porté à 24 heures.
  La date et l'heure de la fumigation ou de la défumigation telles qu'introduites dans la banque de données, correspondent à la mise en oeuvre effective de la fumigation ou de la défumigation.
  § 2. La base de données contient notamment :
  1° la date et l'heure de l'introduction de l'agent de fumigation. En cas de modification de la date et de l'heure, la nouvelle date et la nouvelle heure sont immédiatement introduites dans la base de données ;
  2° l'adresse où la fumigation ou la défumigation sera effectuée ;
  3° le nom du propriétaire de l'espace à fumiger et/ou le nom du commanditaire de la fumigation ou de la défumigation ;
  4° le nom et le prénom des personnes qui exécutent la fumigation ou la défumigation et leur qualité de travailleur, indépendant ou aidant d'un indépendant, leur numéro de phytolicence, et le nom de la firme de fumigation ;
  5° le nom commercial et le numéro d'autorisation de l'agent de fumigation ;
  6° le type de fumigation/défumigation : Sous bâche - Container - Autre ;
  7° le plan de fumigation.
  § 3. La base de données est accessible aux autorités suivantes :
  1° la Direction générale Contrôle du bien-être au travail du Service public Fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale ;
  2° le Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement.
Afdeling 2. - Algemene beveiligingsmaatregelen voor en tijdens de begassing
Section 2. - Mesures générales de sécurité avant et pendant la fumigation
Art.6. § 1. Ten laatste 48 uur voor het inbrengen van het begassingsmiddel worden de opdrachtgever, de eigenaar van het terrein waarop de begassing wordt uitgevoerd alsook de gebruikers van aanpalende ruimten en andere ruimten waar het begassingsmiddel zou kunnen binnendringen schriftelijk op de hoogte gebracht door de begassingsleider. Voor laadeenheden en quarantainebehandelingen wordt deze termijn gebracht op 24 uur.
  De begassingsleider licht hen hierbij in over:
  1° het begassingsmiddel dat zal gebruikt worden en de werkzame stof die erin zit;
  2° de risico's van het begassingsmiddel;
  3° de maatregelen die zullen genomen worden om deze risico's te beperken;
  4° het verbod om de desbetreffende ruimtes te betreden voordat deze worden vrijgegeven;
  5° de eventuele acties die zij dienen te ondernemen nadat de begaste ruimte is vrijgegeven.
  § 2. De opdrachtgever, de eigenaar of de uitbater van het terrein en de gebruikers of de uitbaters van de aanpalende ruimten en gebouwen bevestigen de ontvangst van de in paragraaf 1 bedoelde melding.
  De begassingsleider bewaart een bewijs van de ontvangst van de melding.
Art.6. § 1er. Au plus tard 48 heures avant l'introduction de l'agent de fumigation, le commanditaire, le propriétaire du terrain où sera effectuée la fumigation ainsi que les usagers des espaces contigus et d'autres espaces où l'agent de fumigation est susceptible de pouvoir pénétrer sont mis au courant par écrit par le directeur de fumigation. En ce qui concerne les engins de transports et les traitements en quarantaine, ce délai est porté à 24 heures.
  A cette occasion, le directeur de fumigation les informe :
  1° de l'agent de fumigation qui sera utilisé et de la substance active qu'il contient ;
  2° des risques inhérents à l'agent de fumigation ;
  3° des mesures qui seront prises afin de limiter ces risques ;
  4° de l'interdiction de pénétrer dans les espaces concernés avant la levée de l'interdiction d'accès ;
  5° des éventuelles actions qu'ils doivent entreprendre après la levée de l'interdiction d'accès à l'espace fumigé.
  § 2. Le commanditaire, le propriétaire ou l'exploitant du terrain et les usagers ou les exploitants des espaces et immeubles contigus accusent réception de la notification visée au paragraphe 1er.
  Le directeur de fumigation garde la preuve de la réception de la notification.
Art.7. Het begassingsmiddel wordt slechts ingebracht nadat de in artikel 6, § 2, bedoelde ontvangstmelding gebeurd is.
  Er worden nooit twee verschillende begassingsmiddelen tegelijkertijd ingebracht.
Art.7. L'introduction de l'agent de fumigation ne se fait qu'après l'accusation de réception visée à l'article 6, § 2.
  Deux agents de fumigation différents ne sont jamais introduits en même temps.
Art.8. § 1. De begassingsleider verwijdert mensen, vee en huisdieren, en verpakte of niet-verpakte levensmiddelen die niet het voorwerp van de begassing uitmaken, uit de ruimte waar de begassing plaatsvindt, alsook uit elke aanpalende ruimte of ruimte waarin het gas zou kunnen indringen gedurende de gehele duur dat het gas aanwezig is in de te begassen ruimte.
  Bij aanwijzingen of zelfs maar het minste vermoeden dat er zich mensen kunnen bevinden in laadeenheden, wordt de laadeenheid geopend en helemaal onderzocht op de aanwezigheid van mensen.
  § 2. De te begassen ruimte wordt door de begassingsleider afgedicht zodanig dat schadelijke effecten of hinder in het algemeen voor de omgeving niet kunnen optreden.
Art.8. § 1er. Le directeur de fumigation évacue les personnes, le bétail et les animaux domestiques, et les denrées alimentaires emballées ou non-emballées qui ne font pas l'objet de la fumigation, de l'espace où sera effectuée la fumigation, ainsi que de tout espace contigu ou espace où le gaz pourrait se propager durant toute la période de présence du gaz dans l'espace à fumiger.
  S'il y a des indications, voire la moindre présomption que des personnes puissent être présentes dans des engins de transport, l'engin de transport est ouvert pour y détecter la présence de personnes.
  § 2. L'espace à fumiger est rendu étanche par le directeur de fumigation de façon à éviter l'apparition d'effets nocifs ou de nuisances en général pour le voisinage.
Art.9. Voor het inbrengen van het begassingsmiddel vergewist de begassingsleider er zich van dat de afdichting van de te begassen ruimte of oppervlakte effectief is.
  Hij voert hiertoe een visuele controle uit, in voorkomend geval in combinatie met een druk- of rooktest of elke andere relevante test.
  Hij gaat na of er zich niemand in de te begassen ruimte ophoudt.
  Dit geldt ook voor elke aanpalende ruimte of elke ruimte waar het gas zou kunnen indringen.
Art.9. Avant l'introduction de l'agent de fumigation, le directeur de fumigation s'assure que l'étanchéité de l'espace ou de la surface à fumiger est efficace.
  A cet effet, il procède à un contrôle visuel, le cas échéant en combinaison avec un essai de pression ou de fumée ou toute autre test pertinent.
  Il vérifie si personne n'est présent dans l'espace à fumiger.
  Il en va de même pour toute zone contiguë ou tout espace où le gaz pourrait se propager.
Art.10. Aan de toegangen van de te begassen ruimte, alsook aan de toegangen van elke aanpalende ruimte of elke ruimte waarin het gas zou kunnen indringen, brengt de begassingsleider onmiddellijk nà het inbrengen van het begassingsmiddel de waarschuwingsborden aan.
  Deze waarschuwingsborden hebben afmetingen van minstens 0.5 m op 0.5 m. en tonen een driehoek met zwarte rand en gele achtergrond, waarop een doodshoofd, met gekruiste scheenbeenderen is afgebeeld, zoals bedoeld in bijlage III.6-1 en III.6-2 van de Codex over het welzijn op het werk in verband met veiligheids- en gezondheidssignalering. Deze afbeelding heeft afmetingen van ten minste 20 cm.
  Volgende aanvullende informatie wordt eveneens vermeld op de waarschuwingsborden :
  1° de tekst "GIFTIG GAS - VERBODEN TOEGANG - LEVENSGEVAAR", met letters met een grootte van tenminste 6 cm in de taal of de talen van het taalgebied waar de begassing of de ontgassing plaats vindt, en in het Engels om redenen van verstaanbaarheid voor allen ;
  2° in voorkomend geval, de naam van de werkgever van de begassingsleider of van het bedrijf van de begassingsleider ;
  3° de naam van de begassingsleider en het telefoonnummer waarop hij te bereiken is.
  De borden zijn zowel bij dag als bij nacht leesbaar en blijven tot het vrijgeven van de ruimte aanwezig.
  De tekst op de borden moet voor alle aanwezige personen te begrijpen zijn.
Art.10. Tout de suite après l'introduction de l'agent de fumigation, le directeur de fumigation installe des panneaux d'avertissement aux entrées de l'espace à fumiger, ainsi qu'aux entrées des zones contiguës et des espaces où le gaz pourrait se propager.
  Ces panneaux d'avertissement ont des dimensions d'au moins 0.5 m sur 0.5 m. et montrent un triangle avec une bordure noire sur fond jaune, avec le dessin d'une tête de mort avec des tibias croisés, tel que visé à l'annexe III.6-1 et III.6-2 du code du bien-être au travail concernant la signalisation de sécurité et de santé, ayant une dimension d'au moins 20 cm.
  Les informations complémentaires suivantes sont mentionnées sur ces panneaux d'avertissement :
  1° le texte " GAZ TOXIQUE - ACCES INTERDIT - DANGER DE MORT ", à mentionner, en caractères d'au moins 6 cm, dans la ou les langues de la région linguistique où a lieu la fumigation ou la défumigation et en anglais pour des raisons de bonne compréhension par tous ;
  2° le cas échéant, le nom de l'employeur du directeur de fumigation ou de l'entreprise du directeur de fumigation ;
  3° le nom du directeur de fumigation ainsi que le numéro de téléphone où il peut être joint.
  Les panneaux doivent être lisibles tant le jour que la nuit et rester en place jusqu'à la levée de l'interdiction d'accès.
  Le texte sur les panneaux est compréhensible pour toutes les personnes présentes.
Art.11. § 1. Na het inbrengen van het begassingsmiddel sluit de begassingsleider de ruimte waar de begassing plaatsvindt af tot aan het vrijgeven van de begaste ruimte zodanig dat ze niet betreden kan worden.
  Ook alle aanpalende ruimtes en ruimten waar het begassingsmiddel zou kunnen indringen, worden gesloten door de begassingsleider, en mogen daarna enkel nog betreden worden, voor zover de volgende voorwaarden worden nageleefd :
  1° de begassingsleider heeft de toelating gegeven ;
  2° de voorwaarden waaronder de aanpalende ruimten mogen worden betreden, worden vastgesteld op basis van de risicoanalyse en worden beschreven in het begassingsplan ;
  3° de nodige beschermingsmaatregelen worden genomen.
  § 2. Na het inbrengen van het begassingsmiddel, voert de begassingleider een controle uit van de concentratie van het begassingsmiddel buiten de begaste ruimte.
  Hij houdt het bewijs hiervan ter beschikking van de met toezicht belaste ambtenaren.
  Hij mag de plaats van de begassing pas verlaten wanneer de concentratie van het begassingsmiddel buiten de begaste ruimte beneden de grenswaarde ligt.
  § 3. In een register dat aanwezig is op de plaats van de begassing, worden volgende gegevens geregistreerd :
  1° datum en uur van het inbrengen van het begassingsmiddel ;
  2° de resultaten van de concentratiemetingen van het begassingsmiddel buiten de begaste ruimte ;
  3° eventuele acties die werden ondernomen bij overschrijding van de grenswaarde ;
  4° de naam en de voornaam van de begassingsleider en van de begassingshelper(s), en de handtekening van de begassingsleider.
  Ook iedere toelating tot betreding van een aanpalende ruimte of een ruimte waar het begassingsmiddel zou kunnen indringen, wordt geregistreerd, tezamen met datum en uur van de toelating en naam en handtekening van de betrokken begassingsleider.
Art.11. § 1er. Après l'introduction de l'agent de fumigation, le directeur de fumigation ferme l'espace où la fumigation a lieu jusqu'à la levée de l'interdiction d'accès, de façon telle que l'accès en soit rendu impossible.
  Le directeur de fumigation ferme également tout espace contigu ou tout espace où le gaz pourrait se propager, qui pourront être accessibles ultérieurement, uniquement sous réserve du respect des conditions suivantes :
  1° le directeur de fumigation a donné la permission ;
  2° les conditions sous lesquelles il est possible de pénétrer dans les espaces contigus sont déterminées sur base de l'analyse des risques et sont décrites dans le plan de fumigation ;
  3° les mesures de protection nécessaires sont prises.
  § 2. Après l'introduction de l'agent de fumigation, le directeur de fumigation effectue un contrôle de la concentration de l'agent de fumigation en dehors de l'espace fumigé.
  Il garde la preuve de ceci à disposition des fonctionnaires chargés du contrôle.
  Il ne peut quitter le lieu de la fumigation que lorsque la concentration de l'agent de fumigation en dehors de l'espace fumigé est inférieure à la valeur limite.
  § 3. Les données suivantes sont enregistrées dans un registre présent sur le lieu de la fumigation :
  1° la date et l'heure de l'introduction de l'agent de fumigation ;
  2° les résultats des mesures de concentration de l'agent de fumigation en dehors de l'espace fumigé ;
  3° les actions éventuellement entreprises en cas de dépassement de la valeur limite ;
  4° le nom et le prénom du directeur de fumigation et de(s) l'assistant(s) de fumigation, et la signature du directeur de fumigation.
  Toute autorisation d'accès à un espace contigu ou un espace où l'agent de fumigation pourrait se propager, est également enregistrée, avec mention de la date et de l'heure de l'autorisation ainsi que du nom et de la signature du directeur de fumigation concerné.
Art.12. Tijdens de fasen van de begassing gedurende dewelke hun aanwezigheid niet vereist is, zijn de begassingsleider en eventueel de begassingshelper permanent bereikbaar zodanig dat zij in geval van nood ter plaatse kunnen komen.
Art.12. Au cours des phases de fumigation pendant lesquelles leur présence n'est pas requise, le directeur de fumigation et éventuellement l'assistant de fumigation sont joignables à tout moment de façon à se rendre sur place en cas d'urgence.
Art.13. Tijdens de afwezigheid van de begassingsleider mag een bewakingsopdracht slechts aan andere personen toevertrouwd worden, indien deze niet aan het gas kunnen worden blootgesteld en schriftelijke instructies hebben ontvangen van de begassingsleider, in een taal die ze machtig zijn, over de te volgen procedure bij gevaar.
  Deze personen mogen geen opdrachten uitvoeren die voorbehouden zijn aan de begassingsleider of de begassingshelper.
  Het betreden van de begaste ruimte en de aanpalende ruimte is hun verboden.
  De ruimte waarin deze personen eventueel verblijven tijdens hun bewakingsopdracht staat los van de begaste ruimte en is er minstens 20 m. van verwijderd.
Art.13. En l'absence du directeur de fumigation, une mission de surveillance ne peut être accordée à d'autres personnes que si elles ne peuvent pas être exposées au gaz et ont reçu du directeur de fumigation des instructions écrites, dans une langue qu'elles maîtrisent, sur la procédure à suivre en cas de danger.
  Ces personnes ne peuvent pas effectuer les missions réservées au directeur de fumigation ou à l'assistant de fumigation.
  L'accès aux espaces fumigés ou à l'espace contigu leur est interdit.
  Le local où ces personnes séjournent éventuellement pendant leur mission de surveillance sera isolé de l'espace fumigé et en sera éloigné d'au moins 20 m.
Afdeling 3. - Vrijgeven van de ruimte
Section 3. - Levée de l'interdiction d'accès
Art.14. De begassingsleider geeft de begaste en elke aanpalende ruimte of elke ruimte waarin het gas zou kunnen indringen slechts vrij na het voldoende verluchten, waarbij, indien van toepassing, de procedure opgenomen in de toelatingsakte wordt gevolgd, waarbij de concentratie van het begassingsmiddel in de volledige ruimte zo laag mogelijk is en het zuurstofgehalte minstens 19 % bedraagt, en nadat hij met de geschikte middelen heeft nagegaan dat er geen gevaar meer bestaat te wijten aan het begassingsmiddel.
  Bij het verluchten moet onder meer rekening gehouden worden met :
  1° de verspreiding van de gassen uit de behandelde producten ;
  2° het feit dat gassen die zwaarder dan lucht zijn kunnen achterblijven in ruimten onder het grondniveau, zoals kuipen en inkuipingen, waardoor een geforceerde ventilatie nodig is.
  Wanneer er voor een begassingsmiddel een grenswaarde werd vastgesteld of er voor dit begassingsmiddel een grenswaarde van een agens met gelijkaardige fysicochemische en toxicologische eigenschappen als referentie gebruikt kan worden, zoals beschreven in artikel VI.I.57 van de codex over het welzijn op het werk, moeten eveneens de voorwaarden van artikel 15 vervuld zijn.
Art.14. Le directeur de fumigation ne lève l'interdiction d'accès des espaces fumigés et de tout espace contigu ou de tout espace où le gaz pourrait se propager, qu'après une aération suffisante où, le cas échéant, la procédure reprise dans l'acte d'autorisation est suivie, où la concentration du fumigant dans toute la pièce est aussi basse que possible, et la teneur en oxygène est d'au moins 19 %, et après qu'il a vérifié par des moyens adéquats que tout danger inhérent à l'agent de fumigation a disparu.
  Lors de l'aération, les éléments suivants doivent entre aures être pris en compte :
  1° la diffusion des gaz des produits traités ;
  2° le fait que des gaz plus lourds que l'air peuvent rester dans des espaces sous le niveau du sol, tels que des cuves et des encuvements, nécessitant une ventilation forcée.
  Lorsqu'une valeur limite a été établie pour un agent de fumigation ou qu'une valeur limite d'un agent dont les caractéristiques physico-chimiques et toxicologiques sont similaires peut être utilisée comme référence pour ce fumigant, comme décrit à l'article VI.I.57 du code du bien-être au travail, les conditions de l'article 15 doivent également être remplies.
Art.15. § 1. Voor het vrijgeven van een ruimte waarin gewerkt wordt, moet de concentratie van het begassingsmiddel in de volledige ruimte zo laag mogelijk zijn. In elk geval is het verboden de grenswaarde te overschrijden.
  § 2. Voor het vrijgeven van een ruimte waarin permanent mensen of huis- en kweekdieren verblijven, moet de concentratie van het begassingsmiddel in de volledige ruimte zo laag mogelijk zijn, en in elk geval niet hoger dan een tiende van de grenswaarde of niet detecteerbaar zijn met de voorgeschreven meetapparatuur.
  § 3. Voor het vrijgeven van elke andere ruimte dan die bedoeld in § 1 of § 2, moet de concentratie van het begassingsmiddel in die volledige ruimte zo laag mogelijk zijn, en in elk geval niet hoger dan de grenswaarde.
  § 4. De analyses die tot doel hebben de concentratie van het begassingsmiddel te meten en, indien van toepassing, te vergelijken met de grenswaarde, worden uitgevoerd zoals bepaald in Hoofdstuk X (Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling) van titel 1 van boek VI van de codex over het welzijn op het werk.
Art.15. § 1er. Pour la levée de l'interdiction d'accès à un espace de travail, la concentration de l'agent de fumigation dans l'espace dans son entièreté doit être aussi basse que possible. En tout cas, il est interdit de dépasser la valeur limite.
  § 2. Pour la levée d'interdiction d'accès à un espace où des personnes ou des animaux domestiques ou d'élevage séjournent en permanence, la concentration de l'agent de fumigation dans l'espace dans son entièreté doit être aussi basse que possible, et en tout cas n'est pas supérieure à un dixième de la valeur limite ou pas détectable avec l'appareil de mesurage prescrit.
  § 3. Pour la levée d'accès à tout autre espace que l'espace visé au § 1 ou § 2, la concentration de l'agent de fumigation dans cet espace dans son entièreté doit être aussi basse que possible, et en tout cas n'est pas supérieure à la valeur limite.
  § 4. Les analyses destinées à mesurer la concentration de l'agent de fumigation et, le cas échéant, à la comparer à la valeur limite, sont effectuées selon les modalités déterminées au Chapitre X (Valeurs limites d'exposition professionnelle) du titre 1er du livre VI du code du bien-être au travail.
Art.16. § 1. Alle resten en lege verpakkingen van de begassingsmiddelen worden onder de verantwoordelijkheid van de begassingsleider op een veilige manier verwijderd, rekening houdend met de gevaarlijke eigenschappen van het begassingsmiddel.
  Alle materialen die werden gebruikt bij de begassing worden verlucht tot ze vrij zijn van begassingsmiddel vooraleer ze als afval verwijderd worden of gestockeerd worden voor toekomstig gebruik.
  § 2. Bij het gebruik van fosfine genererende preparaten wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat nog gas kan vrijkomen uit de niet volledig uitgereageerde producten.
  In dat geval worden de restproducten door de begassingsleider op een veilige manier verwijderd en onder zijn verantwoordelijkheid afgevoerd naar een daarvoor geschikte locatie of inrichting voor verdere tijdelijke opslag.
  Zij blijven daar onder toezicht van de begassingsleider tot het moment dat zij voldoende uitgewerkt zijn om afgevoerd te kunnen worden naar een erkend afvalverwerker.
  § 3. Alle waarschuwingsborden bedoeld in artikel 10 worden verwijderd, met uitzondering op vaste begassingsinrichtingen en in begassingszones.
Art.16. § 1er. Tous les résidus, emballages vides des agents de fumigation sont enlevés en toute sécurité sous la responsabilité du directeur de fumigation, en tenant compte des propriétés dangereuses de l'agent de fumigation.
  Tous les matériaux utilisés lors de la fumigation sont aérés jusqu'à ce qu'ils soient exempts de l'agent de fumigation avant d'être évacués comme déchets ou stockés en vue d'un usage futur.
  § 2. En cas d'utilisation de préparations génératrices de phosphine, il faut tenir compte de la possibilité que du gaz puisse encore se dégager des produits qui n'ont pas entièrement réagi.
  Dans ce cas, les produits résiduels sont éliminés par le directeur de fumigation en toute sécurité et évacués sous sa responsabilité, vers un endroit ou un dispositif approprié dans l'optique d'un stockage temporaire.
  Ils y sont conservés sous la surveillance du directeur de fumigation jusqu'à ce qu'ils aient suffisamment réagi pour pouvoir être transportés vers un centre de traitement des déchets agréé.
  § 3. Tous les panneaux d'avertissement mentionnés à l'article 10 sont enlevés, sauf sur les dispositifs fixes de fumigation et dans les zones de fumigation.
Art.17. De begassingsleider overhandigt aan de opdrachtgever een schriftelijk bewijs waarin vermeld wordt dat eerstgenoemde heeft nagegaan dat de ruimte opnieuw zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan betreden en gebruikt worden voor de bedoelde activiteit.
  De begassingsleider bewaart een door de opdrachtgever ondertekende kopie van dit document, of een elektronische ontvangstbevestiging.
Art.17. Le directeur de fumigation remet au commanditaire un certificat écrit mentionnant qu'il a vérifié que l'espace est à nouveau accessible et peut être utilisé pour l'activité visée sans danger pour la sécurité et la santé.
  Le directeur de fumigation conserve un double de ce document, signé par le commanditaire, ou un accusé de réception électronique.
Afdeling 4. - Persoonlijke beschermingsmiddelen
Section 4. - Equipements de protection individuelle
Art.18. § 1. Voor alle werkzaamheden waarbij het niet mogelijk is door organisatorische of veiligheids-technische maatregelen om te garanderen dat de individuele blootstelling aan het begassingsmiddel beneden de grenswaarde blijft, zijn de begassingsleider en begassingshelper alsook elke persoon die kan worden blootgesteld, ook als deze zelfstandigen zijn, uitgerust met persoonlijke beschermingsmiddelen. Zij gebruiken deze persoonlijke beschermingsmiddelen correct.
  § 2. De persoonlijke beschermingsmiddelen voldoen aan de bepalingen van titel 2 persoonlijke beschermingsmiddelen van boek IX van de codex over het welzijn op het werk, en aanvullend, aan de bepalingen van de toelatingsakte van het begassingsmiddel en van het veiligheidsinformatieblad van de producent van het begassingsmiddel.
  Indien een biocide wordt gebruikt voor de begassing, worden de persoonlijke beschermingsmiddelen beschreven in de Samenvatting van de Productkenmerken (SPC) van het betrokken begassingsmiddel.
  § 3. Omgevingsonafhankelijke persoonlijke beschermingsmiddelen zijn steeds ter beschikking van de begassingsleider en van de begassingshelper wanneer zij zich op de plaats van de begassing of ontgassing bevinden en worden gebruikt wanneer dit blijkt uit de resultaten van de risicoanalyse.
  De risicoanalyse bepaalt tevens tijdens welke fasen van de begassing of ontgassing het dragen van ademhalingsbescherming en andere persoonlijke beschermingsmiddelen vereist is. Dit wordt vastgelegd in het begassingsplan.
Art.18. § 1er. Pour toutes les activités pour lesquelles il est impossible de garantir, par des mesures relevant de l'organisation ou des techniques de sécurité, que l'exposition individuelle à l'agent de fumigation restera sous la valeur limite, le directeur de fumigation et l'assistant de fumigation ainsi que toute autre personne qui est susceptible d'être exposée, y compris lorsque ces personnes sont des indépendants, sont équipés d'équipements de protection individuelle. Ils utilisent correctement ces équipements de protection individuelle.
  § 2. Les équipements de protection individuelle répondent aux dispositions du titre 2 équipements de protection individuelle du livre IX du code du bien-être au travail, et à titre complémentaire, aux dispositions de l'acte de l'autorisation de l'agent de fumigation et de la fiche de données de sécurité du producteur de l'agent de fumigation.
  Dans le cas où un produit biocide est utilisé pour la fumigation, les équipements de protection individuelle sont décrits dans le Résumé des Caractéristiques du Produit (SPC) de l'agent de fumigation concerné.
  § 3. Des équipements de protection individuelle qui sont indépendants de l'environnement sont toujours à disposition du directeur de fumigation et de l'assistant de fumigation lorsque ceux-ci se trouvent sur le lieu de la fumigation ou de la défumigation et sont utilisés lorsque les résultats de l'analyse des risques l'indiquent.
  L'analyse des risques stipule dans quelles phases de la fumigation ou de défumigation le port des appareils de protection respiratoire et des équipements de protection individuelle est obligatoire. Ceci est fixé dans le plan de fumigation.
Art.19. Telkens wanneer persoonlijke beschermingsmiddelen en werkkledij na gebruik worden uitgedaan, worden deze gecontroleerd en indien nodig gereinigd en opgeborgen zodanig dat de eruit vrijkomende gassen geen gevaar voor blootstelling kunnen opleveren.
Art.19. Les équipements de protection individuelle et les vêtements de travail, chaque fois qu'ils sont enlevés après utilisation, sont contrôlés et, si nécessaire, nettoyés et rangés de sorte que les gaz qui s'en échappent ne puissent constituer un danger d'exposition.
Afdeling 5. - Sanitaire voorzieningen
Section 5. - Installations sanitaires
Art.20. § 1. Wanneer de begassingshelper, en in voorkomend geval ook de begassingsleider, werknemers zijn, zorgt hun werkgever ervoor dat deze werknemers, overeenkomstig de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk, beschikken over de gepaste sanitaire voorzieningen in de omgeving van de plaats waar zij de begassing of de ontgassing uitvoeren.
  § 2. Wanneer de begassingsleider, en in voorkomend geval ook de begassingshelper, zelfstandigen zijn, doen hun begassingsbedrijf of zijzelf het nodige opdat zij beschikken over de gepaste sanitaire voorzieningen in de omgeving van de plaats waar zij de begassing of de ontgassing uitvoeren.
  § 3. Wanneer een begassing of een ontgassing wordt uitgevoerd op verplaatsing, mogen de sanitaire voorzieningen verplaatsbaar zijn of ter beschikking gesteld worden in onderling overleg met de opdrachtgever of de uitbater van het terrein van de begassing of van de ontgassing.
  § 4. Onverminderd de aanvullende preventiemaatregelen die worden genomen als gevolg van de resultaten van de risicoanalyse, worden volgende sanitaire voorzieningen ter beschikking gesteld van de begassingsleider en diens begassingshelper of begasingshelpers :
  1° drinkbaar stromend water;
  2° een douche en wastafel;
  3° een toilet;
  4° een kleedkamer.
Art.20. § 1er. Lorsque l'assistant de fumigation et, le cas échéant aussi le directeur de fumigation, sont des travailleurs, leur employeur veille à ce que ces travailleurs disposent des équipements sanitaires adéquats dans les environs de l'endroit où ils exercent la fumigation ou la défumigation, conformément au code du bien-être au travail.
  § 2. Lorsque le directeur de fumigation, et le cas échéant, aussi l'assistant de fumigation sont des indépendants, leur entreprise de fumigation ou eux-mêmes font le nécessaire pour qu'ils disposent des équipements sanitaires adéquats dans les environs de l'endroit où ils exercent la fumigation ou la défumigation.
  § 3. Lorsque la fumigation ou la défumigation est réalisée en déplacement, les équipements sanitaires adéquats peuvent être mobiles ou mis à disposition moyennant arrangement avec le commanditaire ou l'exploitant du terrain de la fumigation ou de la défumigation.
  § 4. Sans préjudice des mesures de prévention complémentaires à prendre suite aux résultats de l'analyse des risques, les équipements sanitaires suivants sont mis à disposition du directeur de fumigation et de son ou ses assistants de fumigation :
  1° eau courante potable;
  2° une douche et un lavabo;
  3° une toilette;
  4° un vestiaire.
Afdeling 6. - Eerste hulp bij vergiftigingen en ongevallen
Section 6. - Premiers secours en cas d'intoxication et d'accidents
Art.21. Onverminderd de bepalingen van deze afdeling zijn de bepalingen betreffende de eerste hulp vervat in boek I, titel 5 van de codex over het welzijn op het werk en in de hoofdstukken III, IV, afdeling 1 en V van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, en hun uitvoeringsbesluiten, van toepassing.
Art.21. Sans préjudice des dispositions de la présente section, les dispositions relatives aux premiers secours contenues dans le livre I, titre 5 du code du bien-être au travail et les dispositions dans les chapitres III, IV, section 1 et V de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail, et leurs arrêtés d'exécution, sont d'application.
Art.22. Er worden voorafgaandelijke maatregelen genomen om de hulp te organiseren voor eventuele gevallen van vergiftigingen en ongevallen die zich tijdens een begassing of een ontgassing kunnen voordoen, inzonderheid:
  1° het in het bezit zijn van de contactgegevens van de bevoegde hulpdiensten,
  2° schriftelijke instructies,
  3° het ter beschikking stellen van geschikte voorzieningen en gepaste geneesmiddelen indien deze bestaan, rekening houdend met de resultaten van de risicoanalyse,
  4° het opstellen en het ter beschikking stellen van een identificatiekaart betreffende de persoon die de begassing of ontgassing verricht evenals het veiligheidsinformatieblad betreffende het begassingsmiddel, ten behoeve van de hulpdiensten.
Art.22. Des mesures préalables sont prises afin d'organiser l'aide pour les éventuels cas d'intoxication et d'accidents qui peuvent intervenir pendant une fumigation ou une défumigation, notamment :
  1° être en possession des données de contact des services de secours compétents,
  2° des instructions écrites,
  3° la mise à disposition des approvisionnements convenables et des médicaments adéquats, s'ils existent, compte tenu des résultats de l'analyse des risques,
  4° la rédaction et la mise à disposition d'une carte d'identification concernant la personne qui exécute la fumigation ou la défumigation ainsi que la fiche de données de sécurité concernant l'agent de fumigation, à l'usage des services de secours.
Art.23. § 1. De werknemers die een begassing of een ontgassing uitvoeren, ontvangen van de werkgever schriftelijke instructies, in een taal die ze begrijpen, voor de eerste hulp bij vergiftigingen of ongevallen met het gebruikte begassingsmiddel.
  De zelfstandigen die een begassing of een ontgassing uitvoeren, stellen schriftelijke instructies, in een taal die ze begrijpen, voor de eerste hulp bij vergiftigingen of ongevallen met het gebruikte begassingsmiddel op.
  § 2. De in § 1 bedoelde schriftelijke instructies worden opgesteld in overleg met de preventieadviseur-arbeidsarts van de werkgever of, in het geval van de zelfstandigen, met een arts die kennis heeft van de toxicologie van begassingsmiddelen.
  § 3. De instructies worden wanneer het noodzakelijk is en ten minste één maal per jaar bij wijze van oefening uitgevoerd. Zij worden ten minste jaarlijks herbekeken en telkens bij gewijzigde omstandigheden.
Art.23. § 1er. Les travailleurs participant à la fumigation ou à la défumigation reçoivent de l'employeur des instructions écrites, dans une langue qu'ils comprennent, relatives aux premiers secours en cas d'intoxications ou d'accidents avec l'agent de fumigation utilisé.
  Les indépendants participant à la fumigation ou à la défumigation, rédigent des instructions écrites, dans une langue qu'ils comprennent, relatives aux premiers secours en cas d'intoxications ou d'accidents avec l'agent de fumigation utilisé.
  § 2. Les instructions écrites visées au § 1er, sont rédigées en concertation avec le conseiller en prévention-médecin du travail de l'employeur ou, dans le cas des indépendants, avec un médecin qui a une connaissance de la toxicologie des agents de fumigation.
  § 3. Les instructions sont exécutées lorsque cela est nécessaire et au moins une fois par an à titre d'exercice. Elles sont réexaminées au moins une fois par an et lorsqu'il y a des circonstances modifiées.
Art.24. Op de plaats van de begassing of de ontgassing zijn geschikte voorzieningen en gepaste geneesmiddelen gebruiksklaar aanwezig voor het verstrekken van eerste hulp bij een vergiftiging of een ongeval.
Art.24. A l'endroit de la fumigation ou de la défumigation se trouvent les équipements et médicaments adéquats prêts à l'emploi pour dispenser les premiers secours en cas d'intoxication ou d'accident.
Art.25. Voor het begin van de begassing of de ontgassing wordt gezorgd voor doeltreffende communicatiemiddelen voor de eerste hulp in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de begassing of de ontgassing plaats vindt en wordt de doeltreffendheid van deze communicatiemiddelen vooraf gecontroleerd.
Art.25. Avant de commencer la fumigation ou la défumigation, des moyens de communication efficaces sont prévus pour les premiers secours à proximité immédiate de l'endroit où a lieu la fumigation ou la défumigation. L'efficacité de ces moyens de communication est contrôlée au préalable.
Art.26. Er worden toegangswegen voorzien die vrijgehouden worden voor de hulpdiensten.
Art.26. Des voies d'accès sont prévues et restent libres pour l'arrivée des services de secours.
Art.27. De nodige voorzieningen worden aangebracht opdat slachtoffers van een ongeval snel uit moeilijk bereikbare plaatsen, zoals diepe ruimten, kunnen gered worden.
  Deze voorzieningen kunnen bestaan uit hefwerktuigen, kranen, harnassen, voldoende lange reddingslijnen en draagberries.
Art.27. De façon à pouvoir sortir rapidement des victimes d'accident d'endroits difficilement accessibles, tels que des cales profondes, les équipements nécessaires sont mis en place.
  Ces équipements peuvent consister en des grues, des élévateurs, des civières, des harnais, des lignes de sauvetage suffisamment longues et des brancards.
Art.28. § 1. In overleg met de preventieadviseur-arbeidsarts van de werkgever of, in het geval van de zelfstandigen, met een arts die kennis van de toxicologie van de begassingsmiddelen heeft, wordt een identificatiekaart voor de begassingsleider en een identificatiekaart voor de begassingshelper(s) opgesteld ten behoeve van de hulpdiensten.
  De identificatiekaart vermeldt ten minste de volgende gegevens :
  1° de naam en het adres van de betrokkene ;
  2° de naam van het begassingsmiddel waarmee de betrokkene werkt en de symptomen die, eventueel met vertraging, kunnen optreden ten gevolge van een overmatige blootstelling aan het begassingsmiddel ;
  3° het telefoonnummer van het antigifcentrum en van bevoegde artsen en verzorgingsinstellingen.
  § 2. De identificatiekaart van de begassingsleider en deze van de begassingshelper(s) worden tijdens de begassing of de ontgassing op een voor de hulpdiensten toegankelijke plaats bijgehouden.
Art.28. § 1er. En concertation avec le conseiller en prévention-médecin du travail de l'employeur ou, dans le cas des indépendants, avec un médecin qui a une connaissance de la toxicologie des agents de fumigation, une carte d'identification est rédigée pour le directeur de fumigation et pour le ou les assistants de fumigation, à l'usage des services de secours.
  Cette carte mentionne au moins les données suivantes :
  1° le nom et l'adresse de l'intéressé ;
  2° le nom de l'agent de fumigation utilisé par l'intéressé et les symptômes qui pourraient se manifester, éventuellement avec retard, à la suite d'une exposition excessive à l'agent de fumigation ;
  3° le numéro de téléphone du centre antipoison et des médecins et établissements de soins compétents.
  § 2. Lors de la fumigation ou de la défumigation, la carte d'identification du directeur de fumigation et celle du ou des assistants de fumigation sont tenues à un endroit accessible aux services de secours.
Art.29. § 1. Indien de begassingsleider en zijn begassingshelper(s) werknemers zijn, staat hun werkgever in voor de naleving van de bepalingen van deze afdeling.
  § 2. Indien de begassingsleider en zijn begassingshelper(s) zelfstandigen zijn, zijn zij zelf verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze afdeling. Zij doen dit, indien noodzakelijk, in samenwerking met hun opdrachtgever.
Art.29. § 1er. Lorsque le directeur de fumigation et son ou ses assistants de fumigation sont des travailleurs, il incombe à leur employeur de respecter les dispositions de la présente section.
  § 2. Lorsque le directeur de fumigation et son ou ses assistants de fumigation sont des indépendants, ils sont eux-mêmes responsables de respecter les dispositions de la présente section. Ils font cela, si c'est nécessaire, en collaboration avec le commanditaire.
Afdeling 7. - Bepalingen in verband met het gezondheidstoezicht
Section 7. - Dispositions relatives à la surveillance de santé
Art.30. Onverminderd de specifieke bepalingen van deze afdeling zijn de bepalingen van boek I, titel 4 van de codex over het welzijn op het werk van toepassing.
Art.30. Sans préjudice des dispositions spécifiques de la présente section, les dispositions du livre I, titre 4 du code du bien-être au travail, sont d'application.
Art.31. Vóór het begin van de allereerste blootstelling aan een begassingsmiddel wordt elke werknemer aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling onderworpen.
  Deze beoordeling houdt onder meer rekening met een eventuele overgevoeligheid voor het te gebruiken begassingsmiddel, het gebruik van ademhalingsbescherming en de bekwaamheid de in artikel 23, § 1, bedoelde instructies toe te passen.
  Wanneer de begassingsleider, en in voorkomend geval ook de begassingshelper, zelfstandigen zijn, onderwerpen zij zich aan een voorafgaandelijke gezondheidsbeoordeling bij een arts die kennis heeft van de toxicologie van de begassingsmiddelen vòòr de allereerste blootstelling aan een begassingsmiddel. Deze beoordeling houdt rekening met de in het tweede lid vermelde elementen.
  Telkens na een periode van verhoogde activiteit, kan de preventieadviseur-arbeidsarts de frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordelingen verhogen, zoals bepaald in artikel I.4-32, § 3, van de codex over het welzijn op het werk.
  Minstens één maal per jaar wordt door een bevoegde preventieadviseur een begassing bijgewoond in overeenstemming met artikel II.1-6, § 1, 1°, c) van de codex over het welzijn op het werk.
Art.31. Avant le début de la toute première exposition à un agent de fumigation, chaque travailleur est soumis à une évaluation de santé préalable.
  Cette évaluation tient compte entre autres d'une éventuelle hypersensibilité à l'agent de fumigation à utiliser, de l'emploi de protection respiratoire et de la capacité d'appliquer les instructions mentionnées à l'article 23, § 1er.
  Lorsque le directeur de fumigation et le cas échéant également l'assistant de fumigation sont des indépendants, ils se soumettent à une évaluation de santé préalable chez un médecin qui a connaissance de la toxicologie des agents de fumigation, avant la toute première exposition à un agent de fumigation. Cette évaluation tient compte des éléments mentionnés à l'alinéa 2.
  A chaque fois après une période d'activité accrue, le conseiller en prévention-médecin du travail peut augmenter la fréquence des évaluations de santé périodiques, comme le prévoit l'article I.4-32, § 3, du code du bien-être au travail.
  Au moins une fois par an, une fumigation est suivie par un conseiller en prévention compétent conformément à l'article II.1-6, § 1, 1°, c) du code du bien-être au travail.
Afdeling 8. - Maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar
Section 8. - Mesures lors de situations d'urgence et en cas de danger grave et immédiat
Art.32. § 1. Onverminderd de specifieke bepalingen van deze afdeling, zijn de bepalingen van boek I, titel 2, hoofdstuk V van de codex over het welzijn op het werk van toepassing.
  § 2. De werkgever stelt een intern noodplan op dat van toepassing is voor de bescherming van de werknemers op de plaats van de begassing.
  Indien de begassingsleider en/of zijn begassingshelper zelfstandigen zijn, zijn zij zelf verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van deze afdeling.
  Indien begassingen worden uitgevoerd op het terrein van een opdrachtgever, is voor de opmaak van het intern noodplan een samenwerking noodzakelijk tussen de uitvoerder van de begassing, de opdrachtgever en eventuele andere betrokken partijen.
  § 3. Het intern noodplan is gesteund op procedures die aangepast zijn aan gevaarlijke situaties en mogelijke ongevallen of incidenten die eigen zijn aan de aard en de plaats van de begassing of de ontgassing.
  Voor het opstellen van deze procedures vraagt de werkgever het advies van de preventieadviseur arbeidsveiligheid en van het Comité.
  De noodprocedures worden wanneer het noodzakelijk is en tenminste één maal per jaar bij wijze van oefening uitgevoerd. Zij worden herbekeken bij gewijzigde omstandigheden.
Art.32. § 1er. Sans préjudice des dispositions spécifiques de la présente section, les dispositions du livre I, titre 2, chapitre V du code du bien-être au travail sont d'application.
  § 2. L'employeur élabore un plan d'urgence interne à mettre en oeuvre pour la protection des travailleurs sur le lieu de la fumigation.
  Si le directeur de fumigation et/ou son assistant de fumigation sont des indépendants, ils sont eux-mêmes responsables du respect des dispositions de la présente section.
  Si les fumigations sont pratiquées sur le terrain d'un commanditaire, l'élaboration du plan d'urgence interne nécessite une collaboration entre la personne qui exécute la fumigation, le commanditaire et d'autres parties concernées éventuelles.
  § 3. Le plan d'urgence interne est basé sur des procédures appropriées aux situations dangereuses et aux cas d'accidents ou d'incidents possibles qui sont spécifiques à la nature et au lieu de la fumigation ou de la défumigation.
  Pour la rédaction de ces procédures, l'employeur demande l'avis du conseiller en prévention sécurité du travail et du Comité.
  Les procédures d'urgence sont exécutées lorsque cela est nécessaire et au moins une fois par an à titre d'exercice. Elles sont réexaminées en cas de circonstances modifiées.
HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen voor bepaalde begassingen en afwijkingen op de algemene bepalingen
CHAPITRE III. - Dispositions spécifiques pour certaines fumigations et dérogations aux dispositions générales
Afdeling 1. - Bijzondere voorwaarden voor vaste begassingsinrichtingen
Section 1re. - Conditions spécifiques pour les dispositifs de fumigation fixes
Art.33. § 1. Begassingen in vaste begassingsinrichtingen zijn alleen toegelaten wanneer deze vaste inrichtingen bewezen gasdicht zijn en zonder gevaar voor mens, dier en milieu kunnen verlucht worden.
  Zij mogen niet in ruimten opgesteld zijn waarin voortdurend mensen moeten aanwezig zijn.
  De omgeving van deze inrichtingen wordt permanent gemonitord op de aanwezigheid van de betreffende gassen.
  Bij overschrijden van de grenswaarden wordt een duidelijk merkbaar alarm gegeven.
  Deze alarmsystemen worden gecontroleerd en geijkt volgens de specificaties van de fabrikant.
  Als een tijdelijke inrichting, zoals bijvoorbeeld een kadertent met harde wanden, permanent gebruikt wordt, wordt deze inrichting beschouwd als een vaste begassingsinrichting.
  § 2. Alle voorzieningen voor de bediening van de vaste begassingsinrichting zijn buiten de te begassen ruimte gelegen.
  Voor noodgevallen zijn die voorzieningen voor de bediening van de vaste begassingsinrichting eveneens binnen de te begassen ruimte aanwezig.
  § 3. Onverminderd de gewestelijke bepalingen inzake de bescherming van het leefmilieu, worden de afgevoerde gassen minstens 1 meter boven de nok van een zadeldak of 5 meter boven een vlak dak geloosd, maar steeds minstens 10 meter boven het aardoppervlak.
  § 4. De aanzuigmonden van de klimaatregelings- of verluchtingsinstallaties worden op voldoende afstand van het afvoerkanaal verwijderd zodat verontreiniging van de toevoer wordt uitgesloten.
Art.33. § 1er. Les fumigations dans des dispositifs de fumigation fixes ne sont autorisées que s'ils sont étanches au gaz et s'ils peuvent être aérés sans danger pour l'homme, l'animal et l'environnement.
  Ils ne peuvent être installés dans des espaces où des personnes doivent séjourner en permanence.
  La présence des gaz concernés fait l'objet d'un contrôle permanent autour de ces dispositifs.
  En cas de dépassement des valeurs limites, une alerte est donnée de façon claire et perceptible.
  Ces systèmes d'alerte sont contrôlés et étalonnés conformément aux spécifications du fabricant.
  Lorsqu'un dispositif temporaire, comme une tente à ossature et à parois dures, est utilisé de manière permanente, ce dispositif est considéré comme un dispositif de fumigations fixe.
  § 2. Tous les appareils de commande du dispositif de fumigation fixe se situent à l'extérieur de l'espace à fumiger.
  En cas de situations d'urgence, ces appareils de commande du dispositif de fumigation se situent également à l'intérieur de l'espace à fumiger.
  § 3. Sans préjudice des dispositions régionales relatives à la protection de l'environnement, les gaz évacués sont rejetés à au moins 1 mètre au-dessus du faîte d'un toit à deux pentes ou à 5 mètres au-dessus d'un toit plat, mais toujours à plus de 10 mètres du niveau du sol.
  § 4. Les bouches d'aspiration des installations de climatisation ou d'aération sont suffisamment distantes de la conduite d'évacuation de façon à exclure la pollution de l'adduction.
Art.34. Bij gebruik van licht ontvlambare vloeistoffen of brandbare gassen als begassingsmiddelen, worden de ter zake geldende reglementaire bepalingen nageleefd, inzonderheid die van titel 4 betreffende de ruimten met risico's voor een explosieve atmosfeer van boek III van de codex over het welzijn op het werk, en die van het algemeen Reglement op de elektrische installaties.
Art.34. En cas d'utilisation de liquides facilement inflammables ou de gaz combustibles comme agents de fumigation, les dispositions réglementaires en vigueur en la matière sont respectées, notamment celles du titre 4 relatif aux lieux présentant des risques dus aux atmosphères explosives du livre III du code du bien-être au travail, et celles du Règlement général sur les installations électriques.
Art.35. Vóór iedere begassing wordt de goede werking van de vaste begassingsinrichting nagegaan door de begassingsleider.
Art.35. Le bon fonctionnement du dispositif de fumigation fixe est contrôlé avant chaque fumigation par le directeur de fumigation.
Art.36. De bepalingen van de artikelen 5, 6 en 7 zijn niet van toepassing op vaste begassingsinrichtingen.
Art.36. Les dispositions des articles 5, 6 et 7 ne s'appliquent pas aux dispositifs de fumigation fixes.
Afdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor begassing van laadeenheden
Section 2. - Conditions spécifiques pour la fumigation des engins de transport
Art.37. § 1. Laadeenheden mogen slechts begast worden op een begassingszone.
  De te begassen laadeenheden worden gasdicht gemaakt en worden zodanig geplaatst dat de gasdichtheid langs alle zijden vlot uit te voeren en te controleren is. Hiervoor wordt minstens 80 cm tussen de laadeenheden gelaten.
  De begassingsleider gaat na of de te begassen laadeenheden gasdicht zijn en vergrendelt de toegangen. Vervolgens wordt het begassingsmiddel ingebracht.
  § 2. Specifiek voor wat containers betreft geldt dat het op elkaar stapelen van containers voor begassings- of ontgassingsdoeleinden slechts toegelaten is wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat deze opstelling geen risico's inhoudt en alle stappen die in het kader van de uitvoering van de begassing of de ontgassing worden gezet volledig en veilig kunnen worden uitgevoerd..
  § 3. Tijdens de begassing of de ontgassing van laadeenheden, is het verboden om bovenop de laadeenheden te lopen.
  Tijdens de begassing of de ontgassing van laadeenheden, is het verboden om laadeenheden te verwijderen en om laadeenheden toe te voegen.
  § 4. Laadeenheden worden in open lucht begast, op een voor gassen ondoorlaatbare oppervlakte die vrij is van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen en die vast en stabiel en slipvrij is, waarbij een veiligheidsperimeter van 10 meter rond de laadeenheden aangehouden wordt. Deze perimeter wordt volledig omheind door een vaste omheining van minimaal 2 meter hoog en mag niet toegankelijk zijn.
  In afwijking van het eerste lid, worden laadeenheden in een gebouw begast op een voor gassen ondoorlaatbare oppervlakte die vrij is van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen en die vast en stabiel en slipvrij is, wanneer de begassing niet in open lucht kan plaatsvinden omwille van klimatologische omstandigheden, te lage temperaturen, en in functie van de gebruiksbepalingen en -restricties bepaald in de toelatingsakte van het begassingsmiddel, waarbij een veiligheidsperimeter van 10 meter rond de laadeenheden aangehouden wordt. Deze perimeter wordt volledig omheind door een vaste omheining van minimaal 2 meter hoog en mag niet toegankelijk zijn.
Art.37. § 1er. Les engins de transport ne peuvent être fumigés que dans une zone de fumigation.
  Les engins de transport à fumiger sont rendus étanches au gaz et sont installés de sorte que l'étanchéité au gaz peut facilement être réalisée et contrôlée de tous les côtés. A cet effet, une distance d'au moins 80 cm entre les engins de transport est respectée.
  Le directeur de fumigation vérifie si les engins de transport à fumiger sont étanches au gaz et verrouille les entrées. Ensuite, l'agent de fumigation est introduit.
  § 2. En ce qui concerne notamment les containers, l'empilage des containers aux fins d'une fumigation ou une défumigation n'est autorisé que lorsqu'il ressort de l'analyse des risques que cette disposition ne comporte aucun risque et que toutes les étapes qui sont effectuées lors de la fumigation ou de la défumigation peuvent pleinement être exécutées et en toute sécurité.
  § 3. Lorsqu'une fumigation ou une défumigation est en cours, il est interdit de marcher au-dessus des engins de transport.
  Lorsqu'une fumigation ou une défumigation est en cours, il est interdit d'enlever des engins de transport et d'ajouter des engins de transport.
  § 4. Les engins de transport sont fumigés en plein air, sur une surface imperméable au gaz qui est exempte de bosses, de trous ou de plans inclinés dangereux et qui est fixe, stable et non glissante, en respectant un périmètre de sécurité de 10 mètres autour de l'engin de transport. Ce périmètre est entièrement entouré d'une clôture solide d'au moins 2 mètres de haut et doit être inaccessible.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, les engins de transport sont fumigés dans un bâtiment, sur une surface imperméable au gaz qui est exempte de bosses, de trous ou de plans inclinés dangereux et qui est fixe, stable et non glissante, lorsque la fumigation ne peut pas être effectuée en plein air à cause des circonstances climatologiques, des températures trop basses, et en fonction des dispositions d'utilisation et des restrictions d'utilisation déterminées dans l'acte d'autorisation de l'agent de fumigation, en respectant un périmètre de sécurité de 10 mètres autour de l'engin de transport. Ce périmètre est entièrement entouré d'une clôture solide d'au moins 2 mètres de haut et doit être inaccessible.
Art.38. De in artikel 10 bedoelde waarschuwingsborden worden aangebracht op iedere toegang tot de laadeenheid en aan iedere toegang tot de begassingszone.
Art.38. Les panneaux d'avertissement mentionnés à l'article 10 sont apposés à chaque entrée de l'engin de transport et à chaque entrée de la zone de fumigation.
Art.39. § 1. De begassingsleider gaat over tot verluchting en geeft de laadeenheid vrij nadat hij vastgesteld heeft dat de concentratie van het begassingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 14 en 15.
  Bij het verluchten van laadeenheden wordt er voor gezorgd dat de concentratie van het begassingsmiddel buiten de begassingszone nooit de grenswaarde overschrijdt. Daartoe worden onmiddellijk na het openen van 10 of meer laadeenheden concentratiemetingen van het begassingsmiddel uitgevoerd, benedenwinds en aan de uiterste grenzen van de begassingszone.
  Deze metingen worden om de 10 minuten herhaald tot er kan gegarandeerd worden dat tijdens verdere verluchting van de laadeenheden de grenswaarde nooit zal overschreden worden.
  De ventilatieopeningen worden onmiddellijk na de vrijgave terug vrijgemaakt.
  § 2. In het in artikel 11, § 3, bedoelde register, dat aanwezig is op de plaats van de begassing, worden volgende gegevens geregistreerd bij het verluchten :
  1° datum en uur van het verluchten ;
  2° de resultaten van de concentratiemetingen van het begassingsmiddel buiten de begassingszone ;
  3° eventuele acties die werden ondernomen bij overschrijding van de grenswaarde ;
  4° de naam en voornaam van de begassingsleider en van de begassingshelper(s), en de handtekening van de begassingsleider.
Art.39. § 1er. Le directeur de fumigation procède à l'aération et lève l'interdiction d'accès à l'engin de transport après avoir constaté que la concentration de l'agent de fumigation répond aux conditions des articles 14 et 15.
  En cas d'aération d'engins de transport, il est veillé à ce que la concentration de l'agent de fumigation en dehors de la zone de fumigation ne dépasse jamais la valeur limite. A cet effet, directement après l'ouverture de 10 engins de transport ou plus, des mesures de concentration de l'agent de fumigation sont effectuées, sous le vent et aux limites extrêmes de la zone de fumigation.
  Ces mesures sont répétées toutes les 10 minutes jusqu'à ce qu'il soit possible de garantir que lors de la suite de l'aération des engins de transport, la valeur limite ne sera jamais dépassée.
  Les orifices de ventilation sont libérés tout de suite après la levée de l'interdiction d'accès.
  § 2. Dans le registre visé à l'article 11, § 3, qui est présent sur le lieu de la fumigation, les données suivantes sont enregistrées lors de l'aération :
  1° la date et l'heure de l'aération ;
  2° les résultats des mesures de concentration de l'agent de fumigation en dehors de la zone de fumigation ;
  3° les actions éventuellement entreprises en cas de dépassement de la valeur limite ;
  4° le nom et le prénom du directeur de fumigation et de(s) l'assistant(s) de fumigation, et la signature du directeur de fumigation.
Art.40. Zolang de laadeenheden niet zijn vrijgegeven, worden ze niet verplaatst.
Art.40. Tant que l'interdiction d'accès n'a pas été levée, les engins de transport ne sont pas déplacés.
Afdeling 3. - Bijzondere voorwaarden voor begassing van luchtvaartuigen
Section 3. - Conditions spécifiques pour la fumigation des aéronefs
Art.41. Luchtvaartuigen mogen slechts begast worden in open lucht, op een minimum afstand van 10 meter van elk gebouw en op voorwaarde dat ze gasdicht zijn gemaakt.
  De begassingsleider gaat na of het luchtvaartuig gasdicht is, vergrendelt de toegang tot het luchtvaartuig en zet de veiligheidsperimeter van minstens 10 meter af. Vervolgens wordt het begassingsmiddel ingebracht.
Art.41. Les aéronefs ne peuvent être fumigés qu'en plein air, à une distance minimale de 10 mètres de chaque bâtiment et à condition qu'ils soient étanches au gaz.
  Le directeur de fumigation vérifie si l'aéronef est étanche au gaz, verrouille l'accès et balise le périmètre de sécurité de 10 mètres. Ensuite, l'agent de fumigation est introduit.
Art.42. De in artikel 10 bedoelde waarschuwingsborden worden aangebracht aan elke zijde van het luchtvaartuig.
Art.42. Les panneaux d'avertissement mentionnés à l'article 10 sont apposés sur chaque côté de l'aéronef.
Art.43. De begassingsleider gaat over tot verluchting en geeft de ruimte vrij nadat hij vastgesteld heeft dat de concentratie van het begassingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 14 en 15.
  Voor de verluchting en het vrijgeven van luchtvaartuigen wordt speciale aandacht besteed aan de desorptie van restgassen door de verlaagde druk in de cabine op kruishoogte.
Art.43. Le directeur de fumigation procède à l'aération et lève l'interdiction d'accès après avoir constaté que la concentration de l'agent de fumigation répond aux conditions des articles 14 et 15.
  Pour l'aération et la levée de l'interdiction d'accès aux aéronefs, une attention particulière est donnée à la désorption des gaz résiduels à cause de la pression diminuée dans la cabine à l'altitude de croisière.
Art.44. Zolang de luchtvaartuigen niet zijn vrijgegeven, worden deze niet verplaatst.
Art.44. Tant que l'interdiction d'accès n'a pas été levée, les aéronefs ne sont pas déplacés.
Afdeling 4. - Bijzondere voorwaarden voor begassing van of in vaartuigen
Section 4. - Conditions spécifiques pour la fumigation des ou dans des navires et bateaux
Art.45. De begassing of de ontgassing van vaartuigen mag alleen gebeuren op een door de havenautoriteiten aangeduide ligplaats.
  Voor begassingen of ontgassingen op rivieren en waterlopen buiten de havens, wordt de ligplaats aangeduid door de daartoe bevoegde persoon.
Art.45. La fumigation ou la défumigation des navires et bateaux ne peut se faire qu'à un lieu d'amarrage indiqué par les autorités portuaires.
  Pour les fumigations ou les défumigations sur rivières et cours d'eau en dehors des ports, le lieu d'amarrage est désigné par la personne compétente.
Art.46. Vóór de begassing verlaten alle personen het vaartuig.
  Alle materialen die gas kunnen opvangen en later weer vrijgeven, zoals beddengoed van de bemanningsverblijven, worden van boord verwijderd of gasdicht geïsoleerd.
  De kapitein of zijn aangestelde doet een rondgang om na te gaan of alle niet bevoegde personen van boord zijn.
  De afwezigheid van iedere niet bevoegde persoon aan boord wordt door de kapitein of zijn aangestelde schriftelijk bevestigd.
Art.46. Toutes les personnes quittent le navire ou le bateau.
  Tous les matériaux qui sont susceptibles d'absorber le gaz et de le dégager par après, comme la literie des cabines de l'équipage, sont débarqués ou isolés de sorte que le gaz ne puisse y pénétrer.
  Le capitaine ou son préposé fait une ronde pour vérifier que toutes les personnes non compétentes ont quitté le bord.
  L'absence de toute personne non compétente à bord est confirmée par écrit par le capitaine ou son préposé.
Art.47. Tijdens de begassing wordt er bewaking georganiseerd door de opdrachtgever om te beletten dat niet bevoegde personen het vaartuig zouden betreden.
Art.47. Une surveillance est organisée par le commanditaire pendant la fumigation pour éviter que des personnes non compétentes montent à bord.
Art.48. De in artikel 10 bedoelde waarschuwingsborden worden aangebracht aan elke loopplank die toegang verschaft tot het vaartuig.
  Aan boord worden deze borden aangebracht bij de toegang tot de te begassen ruimten.
  Langsheen het vaartuig worden om de vijftig meter borden aangebracht met de vermelding "Verboden aan te meren", alsook de in artikel 10 bedoelde waarschuwingsborden.
Art.48. Les panneaux d'avertissement mentionnés à l'article 10 sont apposés sur chaque passerelle d'accès au navire ou bateau.
  A bord, ces panneaux sont apposés sur les accès aux espaces à fumiger.
  Des panneaux sont apposés tous les cinquante mètres le long du navire ou du bateau avec l'indication "Interdiction d'amarrer", ainsi que les panneaux d'avertissement mentionnés à l'article 10.
Art.49. Op het einde van de vooraf bepaalde inwerkingstijd van het begassingsmiddel in de ruimte gaan de begassingsleider en de begassinghelper(s) over tot het verluchten.
  De begassingsleider gaat over tot het vrijgeven van de begaste ruimten,nadat hij vastgesteld heeft dat de concentratie van het begassingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 14 en 15.
  Het vrijgeven van de ruimten gebeurt aan de hand van metingen, waarbij wordt rekening gehouden met het feit dat resten van bepaalde gassen slechts langzaam vrijkomen uit fijnkorrelig en poreus materiaal vooral wanneer de temperatuur laag is (minder dan 10 ° C).
Art.49. A la fin du temps d'action préalablement défini de l'agent de fumigation, le directeur de fumigation et son (ses) assistant(s) de fumigation procèdent à l'aération.
  Le directeur de fumigation lève l'interdiction d'accès aux espaces fumigés après avoir constaté que la concentration de l'agent de fumigation satisfait aux conditions des articles 14 et 15.
  La levée d'interdiction d'accès se fait après avoir effectué des mesures, en tenant compte du fait que certains gaz résiduels ne s'échappent que lentement des matériaux poreux et à grains fins, surtout à basse température (moins de 10 ° C).
Art.50. Het vaartuig mag zijn ligplaats niet verlaten vooraleer de begaste ruimten werden vrijgegeven.
  De begassingsleider overhandigt aan de kapitein of zijn aangestelde en de opdrachtgever een document dat vermeldt dat het vaartuig terug mag betreden worden.
Art.50. Le navire ou le bateau ne peut quitter son lieu d'amarrage avant la levée de l'interdiction d'accès aux espaces fumigés.
  Le directeur de fumigation remet au capitaine ou à son préposé et au commanditaire un document mentionnant que l'accès au navire ou au bateau est autorisé.
Art.51. De bepalingen van de artikelen 45 tot en met 50 zijn niet van toepassing op de begassingen en ontgassingen van zeeschepen met een IMO-registratienummer `in transit', die moeten voldoen aan de `Recommendations on the safe use of pesticides in ships' van de Internationale Maritieme Organisatie.
Art.51. Les dispositions des articles 45 jusque 50 ne sont pas d'application pour les fumigations et défumigations des navires de mer qui ont un numéro d'enregistrement OMI `en transit', qui doivent répondre aux `Recommendations on the safe use of pesticides in ships' de l'Organisation maritime internationale.
Afdeling 5. - Bijzondere voorwaarden voor grondontsmetting in de landbouw
Section 5. - Conditions spécifiques pour la désinfection des sols dans l'agriculture
Art.52. In afwijking van artikel 7 kunnen op twee naast elkaar gelegen percelen twee verschillende begassingsmiddelen worden toegepast, indien de risicoanalyse aantoont dat dit zonder bijkomend risico kan gebeuren.
Art.52. Par dérogation à l'article 7, deux agents de fumigation différents peuvent être appliqués sur deux parcelles adjacentes, si l'analyse des risques montre que cela peut se faire sans risque supplémentaire.
Art.53. De bepalingen van artikel 9 en 14 zijn enkel van toepassing voor de begaste ruimte en, in voorkomend geval op de ruimtes waarin het gas zou kunnen indringen, op voorwaarde dat de grond deugdelijk afgedekt wordt en de ruimte gasdicht wordt afgesloten.
  Het voorbereiden van de begassing en het leggen en verwijderen van de eventueel voorgeschreven gasdichte folie, kan gebeuren door een begassingshelper die houder is van een fytolicentie "Professioneel gebruik" of "Assistent Professioneel gebruik" onder toezicht van de begassingsleider.
Art.53. Les dispositions des articles 9 et 14 ne s'appliquent qu'à l'espace fumigé et, le cas échéant, aux espaces où le gaz est susceptible de se propager, à condition que le sol soit dûment recouvert et que l'espace soit étanche au gaz.
  La préparation de la fumigation ainsi que la pose et l'enlèvement de la bâche étanche aux gaz prescrit peuvent être effectués par un assistant de fumigation titulaire d'une phytolicence " Usage professionnel " ou " Assistant Usage Professionnel " sous la supervision du directeur de la fumigation.
Art.54. In afwijking van artikel 10, worden de waarschuwingsborden alleen aangebracht aan de toegangen tot de ruimte waarin de grond ontsmet wordt.
Art.54. Par dérogation à l'article 10, les panneaux d'avertissement ne sont apposés que sur les accès aux espaces dans lesquels le sol est désinfecté.
Afdeling 6. - Bijzondere voorwaarden voor klampbegassingen
Section 6. - Conditions spécifiques pour les fumigations sous bâche
Art.55. De partij goederen wordt afgedekt met een gasdicht folie of zeil en wordt opgesteld op een voor gassen ondoorlaatbare oppervlakte die vrij is van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen en die vast en stabiel en slipvrij is en waarbij een veiligheidsperimeter van 10 meter rond de klamp aangehouden wordt.
  Deze perimeter wordt volledig omheind door een vaste omheining van minimaal 2 meter hoog en mag niet toegankelijk zijn.
Art.55. Le lot de biens est couvert avec une feuille ou une bâche étanche au gaz et est entreposé sur une surface imperméable au gaz qui est exempte de bosses, de trous ou de plans inclinés dangereux et qui est fixe, stable et non glissante, en respectant un périmètre de sécurité de 10 mètres autour de la bâche.
  Ce périmètre est entièrement entouré d'une clôture solide d'au moins 2 mètres de haut et doit être inaccessible.
Art.56. § 1. Ingeval de klampbegassing plaats vindt in een lokaal, wordt het lokaal, beschouwd als de te begassen ruimte bedoeld in Hoofdstuk II.
  De aanpalende ruimten van dit lokaal worden beschouwd als aanpalende ruimten van de te begassen ruimte bedoeld in Hoofdstuk II.
  Alle aanpalende ruimtes worden afgesloten door de begassingsleider, en mogen daarna enkel nog betreden worden mits toelating van de begassingsleider, mits het nemen van de nodige beschermingsmaatregelen en onder de voorwaarden beschreven in het begassingsplan.
  § 2. Klampbegassing in open lucht wordt enkel toegepast voor arbeidsmiddelen, zoals bedoeld in Art. IV.1-1. van de Codex over het welzijn op het werk, wanneer deze omwille van hun afmetingen onmogelijk in een lokaal kunnen geplaatst worden en wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat deze opstelling geen risico's inhoudt en alle stappen die in het kader van de uitvoering van deze klampbegassing worden gezet volledig en veilig kunnen worden uitgevoerd.
Art.56. § 1er. En cas de fumigation sous bâche dans un local, ce local est considéré comme l'espace à fumiger visé au Chapitre II.
  Les espaces contigus de ce local sont considérés comme les espaces contigus de l'espace à fumiger visés au Chapitre II.
  Tous les espaces contigus sont fermés par le directeur de fumigation, et ne peuvent être pénétrés qu'en cas d'urgence et avec la permission du directeur de fumigation, pourvu que les mesures de protection nécessaires sont prises et aux conditions décrites dans le plan de fumigation.
  § 2. La fumigation sous bâche en plein air n'est appliquée que pour les équipements de travail, visé à l'article IV.1-1. du code du bien-être au travail, lorsque ceux-ci ne peuvent pas être placés dans un local à cause de leurs dimensions et lorsqu'il ressort de l'analyse des risques que cette disposition n'incombe pas de risques et que toutes les étapes qui sont effectuées lors de la fumigation ou de la défumigation peuvent être pleinement exécutées et en toute sécurité.
HOOFDSTUK IV. - Ontgassingen
CHAPITRE IV. - Les défumigations
Art.57. Goederen en de laadeenheid waarin zij zich bevinden, die begast werden in het buitenland en daar niet werden ontgast, hebben het overeenkomstig de geldende internationale vervoerswetgeving gepaste merkteken dat op de laadeenheid aangebracht blijft totdat de laadeenheid onder gas werd geventileerd, en de goederen of materialen die een begassing hebben ondergaan, werden uitgeladen.
  Behandelaars van laadeenheden zonder dit merkteken houden rekening met de mogelijkheid dat deze nog gevaarlijke gassen kunnen bevatten.
  Het gaat enerzijds over actief begaste laadeenheden waar toxische gassen werden ingebracht, en anderzijds over laadeenheden waarin toxische gassen uit de goederen zelf vrijkomen.
  De behandelaars van deze gasverdachte containers dienen de risico's voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers bij het betreden of lossen van de gasverdachte laadeenheden te inventariseren en te beoordelen.
  Op basis hiervan dienen de nodige preventiemaatregelen genomen te worden om deze risico's te beheersen, na advies van de bevoegde preventiedienst, volgens de principes beschreven in titel 1 betreffende chemische agentia van boek VI van de Codex over het welzijn op het werk.
Art.57. Les marchandises et l'engin de transport dans lequel elles se trouvent, qui ont été fumigés à l'étranger et qui n'y ont pas été défumigés, ont une marque adéquate conformément à la législation internationale en vigueur en matière de transport, qui reste apposée sur l'engin de transport jusqu'au moment où l'engin de transport sous gaz a été ventilé, et que les biens ou les matériaux qui ont fait l'objet d'une fumigation, ont été déchargés.
  Les manutentionnaires/opérateurs/gestionnaires d'engins de transport sans cette marque doivent tenir compte de la possibilité qu'ils puissent encore contenir des gaz dangereux.
  Il s'agit d'une part des engins de transport activement fumigés où des gaz toxiques ont été introduits et d'autre part des engins de transport dans lesquels des gaz toxiques provenant des marchandises se libèrent.
  Les opérateurs/manutentionnaires/gestionnaires de ces conteneurs/engins de transport suspectés de comporter des gaz doivent identifier et évaluer les risques pour la sécurité et la santé des travailleurs lors de l'entrée dans les engins de transport et/ou lors du déchargement de ces derniers.
  Sur cette base, les mesures de prévention nécessaires doivent être prises pour maîtriser ces risques, après avis du service de prévention compétent, conformément aux principes énoncés au titre 1 sur les agents chimiques du livre VI du code du bien-être au travail.
Art.58. § 1. De vervoerder aan wie de eigenaars van de goederen of de eigenaars van het vervoersmiddel, het vervoer van hun goederen en het vervoersmiddel hebben toevertrouwd, duidt, voorafgaand aan elk vervoer, een begassingsleider aan op kosten van de eigenaars van de goederen en het vervoersmiddel om de laadeenheid of het andere vervoersmiddel en de goederen te ontgassen, en dit indien mogelijk voorafgaand aan elk vervoer en ten laatste bij de opening van het vervoersmiddel.
  De vervoerder kan, voorafgaand aan elk vervoer, met de eigenaars van de goederen of de eigenaars van het vervoersmiddel overeenkomen dat deze laatsten een begassingsleider aanduiden om de laadeenheid, of het andere vervoersmiddel en de goederen te ontgassen, en dit indien mogelijk voorafgaand aan elk vervoer en ten laatste bij de opening van het vervoersmiddel.
  De vervoerder, de eigenaars van de goederen en de eigenaars van het vervoersmiddel informeren elkaar over de aanduiding van de begassingsleider en de ontgassing en delen elkaar op de meest geschikte manier de coördinaten van de begassingsleider en het bewijs bedoeld in artikel 17, mee.
  § 2. Elke overheid die bevoegd is voor het laten openen van het vervoersmiddel met het oog op een controle van de inhoud ervan, kan een begassingsleider aanduiden om het vervoersmiddel en de goederen die zich erin bevinden te ontgassen op kosten van de vervoerder of de eigenaars, naargelang het geval, die geen ontgassing door een begassingsleider zouden hebben laten uitvoeren.
Art.58. § 1er. Le transporteur, à qui les propriétaires des marchandises ou les propriétaires du moyen de transport ont confié le transport de leurs marchandises et du moyen de transport, désigne, avant tout transport, un directeur de fumigation aux frais des propriétaires des marchandises et du moyen de transport, afin de défumiger l'engin de transport ou autre moyen de transport et les marchandises, si possible avant tout transport et à tout le moins au plus tard lors de l'ouverture du moyen de transport.
  Le transporteur peut convenir, avant tout transport, avec les propriétaires des marchandises ou les propriétaires du moyen de transport, que ces derniers désignent un directeur de fumigation pour défumiger l'engin de transport, ou autre moyen de transport et les marchandises, si possible avant tout transport et à tout le moins au plus tard lors de l'ouverture du moyen de transport.
  Le transporteur et les propriétaires des marchandises et les propriétaires du moyen de transport s'informent mutuellement de la désignation du directeur de fumigation et de la défumigation et communiquent entre eux, de la façon la plus appropriée, les coordonnées du directeur de fumigation désigné et le certificat visé à l'article 17.
  § 2. Toute autorité compétente pour faire ouvrir le moyen de transport en vue d'en contrôler le contenu peut désigner un directeur de fumigation, afin de défumiger le moyen de transport et les marchandises qui s'y trouvent, aux frais, selon le cas, du transporteur ou des propriétaires qui n'aurai(en)t pas fait exécuter la défumigation par un directeur de fumigation.
Art.59. § 1. De begassingleider bepaalt het tijdstip en de plaats van ontgassing en bekomt hiervoor de schriftelijke goedkeuring van de opdrachtgever.
  § 2. De plaats waar de ontgassing plaats vindt wordt ontruimd gedurende de fase van ontgassing en de toegang wordt verboden en afgesloten.
  De begassingsleider laat een veiligheidszone plaatsen met een omheining van tenminste 2 meter hoog op 10 meter afstand van het te ontgassen vervoersmiddel.
Art.59. § 1er. Le directeur de fumigation détermine l'heure et l'endroit de la défumigation et obtient l'approbation écrite du commanditaire.
  § 2. L'endroit où la défumigation a lieu est quitté durant la phase de la défumigation, et l'accès y est interdit et est fermé.
  Le directeur de fumigation fait installer un périmètre de sécurité avec une clôture d'au moins 2 mètres de hauteur à une distance de 10 mètres du moyen de transport à défumiger.
Art.60. De begassingsleider brengt waarschuwingsborden aan op de te ontgassen laadeenheid of ander vervoersmiddel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 10.
Art.60. Le directeur de fumigation appose les panneaux d'avertissement sur l'engin de transport ou autre moyen de transport à défumiger, conformément aux dispositions de l'article 10.
Art.61. De begassingsleider geeft de laadeenheid of ander vervoersmiddel vrij overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17.
  Indien in een laadeenheid, die veilig bevonden werd voor opening, resten en/of lege verpakkingen van begassingsmiddelen worden teruggevonden, worden deze resten en/of lege verpakkingen verwijderd, ofwel door de begassingsleider en zijn helper, ofwel onder zijn verantwoordelijkheid en door hem opgeleide personen.
Art.61. Le directeur de fumigation lève l'interdiction d'accès du conteneur ou autre moyen de transport conformément aux dispositions des articles 14, 15, 16 et 17.
  Si des produits résiduels et/ou des emballages vides d'agents de fumigation sont trouvés dans un engin de transport dont l'interdiction d'accès a été levée, ces produits résiduels et/ou ces emballages vides sont éliminés, soit par le directeur de fumigation ou son assistant, soit, sous sa responsabilité et par des personnes formées par lui.
Art.62. De bepalingen van de artikelen 18 tot 32 zijn van toepassing op een ontgassing.
Art.62. Les dispositions des articles 18 à 32 sont d'application lors d'une défumigation.
HOOFDSTUK V. - Toezicht en strafbepalingen
CHAPITRE V. - Contrôle et dispositions pénales
Art.63. § 1. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit, worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers.
  § 2. De ambtenaren die werden aangewezen bij koninklijk besluit van 16 november 2000 tot aanduiding van de ambtenaren van de Dienst voor het Leefmilieu die belast zijn met toezichtsopdrachten, zijn aangesteld voor het toezicht op de naleving en het vaststellen van de overtredingen op dit besluit.
Art.63. § 1er. Les infractions aux dispositions du présent arrêté, sont recherchées, constatées, poursuivies et punies conformément aux dispositions de la loi du 21 décembre 1998 relative aux normes de produits ayant pour but la promotion de modes de production et de consommation durables et la protection de l'environnement, de la santé et des travailleurs.
  § 2. Les fonctionnaires désignés dans l'arrêté royal du 16 novembre 2000 portant désignation des fonctionnaires du Service des affaires environnementales chargés de missions d'inspection, sont désignés pour contrôler le respect et constater les infractions du présent arrêté.
Art.64. § 1. In afwijking van artikel 63, worden de inbreuken op de artikelen 3, § 3, 4, §§ 3 tot 6, 18 tot 32, 34, 38, 42, 48, 60 en 62, opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
  § 2. De sociaal inspecteurs van de Afdeling Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, zijn aangesteld voor het toezicht op de naleving en het vaststellen van de overtredingen op de bepalingen van dit besluit inzake de bescherming van het welzijn van de werknemers op het werk.
Art.64. § 1er. Par dérogation à l'article 63, les infractions aux articles 3, § 3, 4, §§ 3 à 6, 18 à 32, 34, 38, 42, 48, 60 et 62, sont recherchées, constatées, poursuivies et punies conformément au Code pénal social.
  § 2. Les inspecteurs sociaux de la Division Contrôle du bien-être au travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, sont désignés pour contrôler le respect et constater les infractions des dispositions relatives à la protection du bien-être des travailleurs au travail.
HOOFDSTUK VI. - Opheffings- en slotbepalingen
CHAPITRE VI. - Dispositions abrogatoires et finales
Art.65. Het koninklijk besluit van 14 januari 1992 houdende reglementering van begassingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 september 2001, 22 mei 2003 en 3 oktober 2005, wordt opgeheven.
Art.65. L'arrêté royal du 14 janvier 1992 réglementant les fumigations, modifié par les arrêtés royaux du 5 septembre 2001, 22 mai 2003 et 3 octobre 2005, est abrogé.
Art.66. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2023.
  In afwijking van eerste lid, treden de artikelen 52, 53 en 54 in werking op 1 januari 2024.
Art.66. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er juillet 2023.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, les articles 52, 53 et 54 entrent en vigueur le 1er janvier 2024.
Art.67. De Minister bevoegd voor Werk, de Minister bevoegd voor Volksgezondheid en de Minister bevoegd voor Leefmilieu, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.67. Le Ministre qui a l'Emploi dans ses attributions, le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions et la Ministre qui a l'Environnement dans ses attributions, sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. BIJLAGE 1
  Uitbatings- en uitrustingsvereisten voor een begassingszone
  Uitbating
  Voor iedere begassingszone wordt minstens één `begassingszonecoördinator' aangesteld die de veilige werking op de begassingszone coördineert. De begassingszonecoördinator heeft een passende opleiding genoten voor de uitvoering van deze functie.
  De inhoud van de opleiding is voor de begassingszonecoördinatoren gemakkelijk te begrijpen en verschaft hen de nodige kennis en vaardigheden inzake preventie en veiligheid, met name met betrekking tot:
  * De eigenschappen van de toegepaste begassingsmiddelen en de veiligheids- en gezondheidsrisico's bij blootstelling aan deze begassingsmiddelen, de desbetreffende grenswaarden en eventuele andere wettelijke bepalingen;
  * De maatregelen die van toepassing zijn op en rondom de begassingszone bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar.
  * Kennis van dit KB
  De begassingszonecoördinator verricht tenminste éénmaal per jaar een grondig onderzoek van de begassingszone en is betrokken bij de jaarlijkse oefening van de noodprocedures op de begassingszone waarvoor hij is aangesteld.
  Uitrusting
  De begassingszone bestaat uit een oppervlakte waar begaste laadeenheden mogen geplaatst worden met daarrond een veiligheidszone. De begassingszone moet volledig door een stevige omheining met een minimale hoogte van 2 meter worden afgesloten en mag niet toegankelijk zijn indien er geen activiteiten plaatsvinden. Binnen de omheining mag er zich geen ophoping van gas kunnen voordoen, en het gas moet door de omheining heen kunnen. De omheining mag geen belemmering vormen voor de verwijdering van het gas tijdens de verluchting.
  De maximale toegestane oppervlakte waar begaste laadeenheden mogen geplaatst worden, wordt op blijvend zichtbare wijze gemarkeerd. Deze ganse oppervlakte is vrij van hobbels, putten of gevaarlijke hellingen en is vast, stabiel en slipvrij.
  De afstand tussen de markering rondom de maximale toegestane oppervlakte waar begaste intermodale laadeenheden mogen geplaatst worden en de vaste omheining bedraagt minimum 10 meter. Dit is de veiligheidszone.
  Lokalen voor werknemers zijn minimaal 20 meter verwijderd van de begaste laadeenheden.
  Bij de toegang tot de begassingszone alsook aan iedere zijde van de begassingszone worden borden geplaatst met de coördinaten van de begassingszonecoördinator(en), die het mogelijk maken om deze in geval van nood te contacteren. Deze coördinatoren zijn 24/7 bereikbaar.
  Aan de omheining rondom de begassingszone worden elke 50 meter waarschuwingsborden aangebracht. Deze waarschuwingsborden hebben afmetingen van minstens 0,5m op 0,5m en tonen een driehoek met zwarte rand en gele achtergrond, waarop een doodshoofd met gekruiste scheenbeenderen is afgebeeld. Deze afbeelding is tenminste 20 cm groot. Volgende aanvullende informatie wordt eveneens vermeld op de waarschuwingsborden: de tekst "GIFTIG GAS - VERBODEN TOEGANG - LEVENSGEVAAR", met letters met een grootte van minstens 6 cm in de taal of de talen van het taalgebied waarin de begassingszone gelegen is, en in het Engels.
  Een windzak die conform is aan de normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie moet aanwezig zijn en goed zichtbaar vanop de begassingszone.
  Toegang tot de begassingszone
  De toegang tot de begassingszone is slotvast afgesloten gedurende de begassing of de ontgassing van de laadeenheden.
  Enkel begassingsleider(s) en de begassinghelper(s) hebben toegang tot de begassingszone voor het uitvoeren van noodzakelijke activiteiten gedurende de begassing of de ontgassing van de laadeenheden.
  Wanneer de begassingsleider of de begassingshelper aanwezig zijn in de begassingszone, worden de nodige maatregelen genomen om te vermijden dat andere personen de begassingszone betreden.
  Na afloop van iedere activiteit op de begassingszone wordt de begassingszone onmiddellijk terug slotvast afgesloten.
Art. N1. Annexe 1re
  Exigences d'exploitation et d'équipement d'une zone de fumigation
  Exploitation
  Pour chaque zone de fumigation est désigné au moins un " coordinateur de zone de fumigation " qui coordonne la sécurité de fonctionnement dans la zone de fumigation. Le coordinateur de zone de fumigation a suivi une formation appropriée pour exécuter cette fonction.
  Le contenu de la formation est facilement compréhensible pour les coordinateurs de zone de fumigation et leur fournit les connaissances et compétences nécessaires en matière de prévention et de sécurité, notamment en ce qui concerne :
  * les propriétés des agents de fumigation appliqués et les risques pour la sécurité et la santé en cas d'exposition à ces agents de fumigation, les valeurs limites d'exposition et autres dispositions légales éventuelles ;
  * les mesures qui sont d'application dans et autour de la zone de fumigation lors de situations d'urgence et en cas de danger grave et immédiat ;
  * la connaissance du présent AR.
  Le coordinateur de zone de fumigation procède, au moins une fois par an, à un examen approfondi de la zone de fumigation et participe à l'exercice annuel des procédures d'urgence dans la zone de fumigation pour laquelle il a été désigné.
  Equipement
  La zone de fumigation se compose d'une surface où les engins de transport fumigés peuvent être installés et d'une zone de sécurité qui l'entoure. La zone de fumigation doit être entièrement entourée d'une clôture solide d'une hauteur minimale de 2 mètres et doit être inaccessible en l'absence d'activités. Dans l'enceinte de la clôture, il est impossible que le gaz s'entasse, et le gaz doit pouvoir passer par la clôture. La clôture ne peut pas présenter un obstacle pour l'élimination du gaz pendant l'aération.
  La surface maximale autorisée où les engins de transport fumigés peuvent être installés, est marquée de façon durablement visible. Toute cette surface est exempte de bosses, de trous ou de plans inclinés dangereux et est fixe, stable et non glissante.
  La distance entre le marquage autour de la surface maximale autorisée où les engins de transport intermodal fumigés peuvent être installés et la clôture fixe est de minimum 10 mètres. Il s'agit de la zone de sécurité.
  Les locaux des travailleurs sont situés à au moins 20 mètres des engins de transport fumigés.
  A l'entrée de la zone de fumigation ainsi qu'à chaque côté de la zone de fumigation, des panneaux sont apposés avec les coordonnées du ou des coordinateur(s) de zone de fumigation, de sorte à pouvoir contacter ceux-ci en cas d'urgence. Ces coordinateurs sont joignables 24 h sur 24, 7 jours sur 7.
  Des panneaux d'avertissement sont apposés tous les 50 mètres sur la clôture qui entoure la zone de fumigation. Ces panneaux d'avertissement ont des dimensions d'au moins 0,5 m sur 0,5 m et affichent un triangle avec une bordure noire sur fond jaune, avec le dessin d'une tête de mort avec des tibias croisés. Cette illustration a une dimension d'au moins 20 cm. Les informations complémentaires suivantes sont également mentionnées sur ces panneaux d'avertissement : le texte " GAZ TOXIQUE - ACCES INTERDIT - DANGER DE MORT ", à mentionner, en caractères d'au moins 6 cm, dans la ou les langues de la région linguistique où est située la zone de fumigation, et en anglais.
  Un manche à air qui est conforme aux normes de l'Organisation internationale de l'Aviation civile doit être présent et bien visible dès la zone de fumigation.
  Accès à la zone de fumigation
  L'accès à la zone de fumigation est fermé à clé lors de la fumigation ou la défumigation des engins de transport.
  Seules le(s) directeur(s) de fumigation et le(s) assistant(s) de fumigation ont accès à la zone de fumigation pour effectuer des activités indispensables lors de la fumigation ou la défumigation des engins de transport.
  Lorsque le directeur de fumigation et l'assistant de fumigation oeuvrent dans la zone de fumigation, les mesures nécessaires sont prises afin d'éviter que d'autres personnes ne pénètrent la zone de fumigation.
  A la fin de toute activité dans la zone de fumigation, la zone de fumigation est immédiatement refermée à clé.
Art. N2. BIJLAGE 2
  Specifieke voorwaarden voor het opstellen
  van een begassingsplan, bedoeld in artikel 16°
  Een schriftelijk begassingsplan wordt opgemaakt voor iedere begassing en wordt aangepast bij iedere wijziging van het gebruikte begassingsmiddel, de te begassen ruimte, de te begassen goederen of iedere andere relevante parameter.
  In het begassingsplan worden minimaal aangegeven :
  * De plaats van uitvoering en de contactgegevens van de opdrachtgever
  * De naam en contactgegevens van de begassingsleider, en, indien van toepassing, ook de contactgegevens van zijn/haar werkgever
  * De gedetailleerde tijdslijn van de uitvoering :
  o Start voorbereiding
  o Start begassing
  o Start ontgassing/ventilatie
  o Voorziene gasvrijgave
  * Reden van de behandeling, het doelorganisme en de verantwoording waarom de begassing noodzakelijk is
  * Toe te passen begassingsmiddel en concentratie en volume :
  o randvoorwaarden (temperatuur, tijd,...)
  * Veiligheid & Milieu
  o De risicoanalyse en de daaruit voortvloeiende preventiemaatregelen
  o De werkprocedures die van toepassing zijn
  o Een gedetailleerd overzicht van de uit te voeren handelingen per fase
  * Het inspecteren en voorbereiden van de te begassen ruimte, inclusief de controle op de gasdichtheid
  * Het inbrengen van het begassingsmiddel
  * Het toezicht tijdens de begassing
  * Het verluchten/ontgassen van de begaste ruimte
  * Het vrijgeven van de begaste ruimte
  o De meetstrategie en de registraties van de concentraties aan begassingsmiddel
  o De gebruikte waarschuwingsborden en de locaties waar deze worden aangebracht
  o De te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen en de fasen tijdens dewelke het dragen hiervan vereist is
  o De voorwaarden waaronder de aanpalende ruimten en ruimten waar het begassingsmiddel zou kunnen indringen mogen betreden worden
  o De maatregelen die genomen worden in het kader van eerste hulp op de plaats van de begassing
  o Het intern noodplan dat van toepassing is op de plaats van de begassing
  * De meldingen aan overheden en aan de Havenkapiteinsdienst Goederen
Art. N2. ANNEXE 2
  Conditions spécifiques pour la rédaction
  d'un plan de fumigation, visé à l'article 1er, 16°
  Un plan de fumigation est établi par écrit pour chaque fumigation et est adapté à chaque modification de l'agent de fumigation utilisé, de l'espace à fumiger, des marchandises à fumiger ou de tout autre paramètre pertinent.
  Le plan de fumigation contient au moins les éléments suivants :
  * Le lieu de l'exécution et les coordonnés du commanditaire
  * Le nom et les coordonnées du directeur de fumigation, et, si applicable, également les coordonnées de son employeur
  * Le calendrier détaillé d'exécution :
  o Début préparation
  o Début fumigation
  o Début défumigation/ventilation
  o Levée d'interdiction d'accès prévu
  * La raison du traitement, l'organisme cible et la justification de la nécessité de la fumigation
  * L'agent de fumigation à appliquer et concentration et volume :
  o Conditions (température, délai,...)
  * La sécurité et l'environnement
  o L'analyse des risques et les mesures de prévention qui en résultent
  o Les procédures de travail qui sont d'application
  o Un aperçu détaillé des actes à exécuter par phase
  * L'inspection et la préparation de l'espace à fumiger, y compris le contrôle de l'étanchéité
  * L'introduction de l'agent de fumigation
  * La surveillance pendant la fumigation
  * La ventilation/défumigation de l'espace fumigé
  * La levée de l'introduction d'accès au lieu fumigé
  o La stratégie de mesure et les enregistrements des concentrations de l'agent de fumigation
  o Les panneaux d'avertissement utilisés et les endroits où ceux-ci sont apposés
  o Les équipements de protection individuelle et les phases pendant lesquelles le port de ceux-ci est obligé
  o Les conditions d'accès aux espaces contigus et aux espaces où l'agent de fumigation pourrait pénétrer
  o Les mesures qui sont prises dans le cadre des premiers secours sur le lieu de la fumigation
  o Le plan d'urgence interne qui est d'application sur le lieu de la fumigation
  * Les notifications aux autorités et au service de capitainerie Marchandises