Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
31 MAART 2022. - Koninklijk besluit betreffende het welzijn van kalkoenen in fokkerijen
Titre
31 MARS 2022. - Arrêté du Gouvernement wallon relatif au bien-être des dindes dans les élevages
Informations sur le document
Info du document
Tekst (15)
Texte (15)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder :
  1° de fokker : de beheerder van de instelling bedoeld in artikel D.4, 20°, van het Waalse Dierenwelzijnwetboek
  2° een kalkoen : elk dier van de soort Meleagris gallopavo spp;
  3° een bedrijf : een productieplaats waar kalkoenen worden gehouden;
  4° een pluimveestal : een gebouw waarin kalkoenen worden gehouden;
  5° een compartiment : een gedeelte van de pluimveestal die door een voor de dieren onbegaanbare fysieke barrière is afgescheiden en waarin een partij kalkoenen wordt gehouden;
  6° een wintertuin : een overdekt gedeelte van de pluimveestal, dat in contact staat met de buitenlucht en dat van de ruimte waar de atmosfeer wordt geregeld, is gescheiden door een met luiken uitgeruste scheidingswand;
  7° een ziekenhok : een geschikt lokaal met alle voorzieningen die in de pluimveestal aanwezig zijn en voorzien van droog en comfortabel strooisel, bestemd om kalkoenen die ziek of gewond lijken, op te vangen en te isoleren;
  8° bezettingsdichtheid : het totale levend gewicht van de kalkoenen in een stal op een bepaald moment per vierkante meter oppervlakte die voor de kalkoenen toegankelijk is;
  9° dagelijkse sterfte : het aantal kalkoenen dat op dezelfde dag in een pluimveestal is gestorven, met inbegrip van de kalkoenen die als gevolg van ziekte of om andere redenen zijn gestorven, in verhouding tot het aantal kalkoenen dat op dezelfde dag in de stal aanwezig was;
  10° de Dienst : de directie van de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu bevoegd voor het dierenwelzijn;
Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, l'on entend par :
  1° l'éleveur : le gestionnaire d'établissement visé a à l'article D.4, 20°, du Code wallon relatif au bien-être des animaux;
  2° une dinde : tout animal de l'espèce Meleagris gallopavo spp.;
  3° une exploitation : un site de production dans lequel des dindes sont élevées;
  4° un poulailler : un bâtiment dans lequel des dindes sont élevées;
  5° un compartiment : une partie du poulailler séparée par une barrière physique infranchissable par les animaux dans laquelle un lot de dindes est élevé;
  6° un jardin d'hiver : une partie du poulailler couverte, en contact avec l'air libre et séparée de la zone dont l'atmosphère est contrôlée par une cloison pourvue de trappes;
  7° un enclos-hôpital : un local approprié contenant l'ensemble des équipements prévus pour le poulailler et garni d'une litière sèche et confortable destiné à accueillir et à isoler les dindes qui paraissent malades ou blessées;
  8° la densité d'élevage : le poids vif total de dindes se trouvant simultanément dans un poulailler par mètre carré de la surface accessible aux dindes;
  9° le taux de mortalité journalier : le nombre de dindes qui sont mortes dans un poulailler le même jour, y compris celles qui ont été mises à mort pour cause de maladie ou pour d'autres raisons, rapporté au nombre de dindes présentes dans le poulailler le même jour;
  10° le Service : la Direction du Service public de Wallonie Agriculture, Ressources naturelles et Environnement qui a le bien-être des animaux dans ses attributions.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op bedrijven waar 200 of meer kalkoenen worden gehouden.
Art.2. Le présent arrêté s'applique aux exploitations dans lesquelles sont détenues deux cents dindes ou plus.
HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden voor het houden
CHAPITRE 2. - Conditions de détention
Art.3. § 1. De fokker past de voorwaarden van bijlage 1 toe.
  § 2. De maximale bezettingsdichtheid in elke pluimveestal van een bedrijf bedraagt dertig kilogram per vierkante meter voor vrouwelijke dieren en zesendertig kilogram per vierkante meter voor mannelijke dieren, met een maximum van acht dieren per vierkante meter.
  Bij de maximale bezettingsdichtheid wordt geen rekening gehouden met de ruimte in het ziekenhok.
Art.3. § 1er. L'éleveur applique les conditions de l'annexe 1.
  § 2. La densité d'élevage maximale dans chaque poulailler d'une exploitation est de trente kilogrammes par mètre carré pour les femelles et de trente-six kilogrammes par mètre carré pour les mâles, avec un nombre maximal de huit animaux par mètre carré.
  La densité d'élevage maximale exclut la prise en compte de l'espace-hôpital.
HOOFDSTUK 3. - Initiële opleiding van fokkers
CHAPITRE 3. - Formation initiale des éleveurs
Art.4. De fokker moet in het bezit zijn van een certificaat of diploma dat is afgegeven ter afsluiting van een opleiding in de in bijlage 2 genoemde onderwerpen, die door de dienst is erkend.
  Bij gebreke van een erkende opleiding organiseert de Dienst de basisopleiding op basis van een schriftelijk verzoek van de fokker aan de Dienst. De aanvrager moet in zijn aanvraag zijn naam, voornaam en de naam en het adres van zijn instelling vermelden.
  De dienst kan een aanvullende opleiding eisen in geval van een anomalie in het fokregister als bedoeld in punt 15 van bijlage I.
  De Dienst is verantwoordelijk voor de verwerking van de in lid 2 bedoelde gegevens. De verzamelde persoonsgegevens worden uitsluitend opgeslagen om de fokker toegang te geven tot de in lid 1 bedoelde opleiding. De gegevens worden maximaal één jaar bewaard.
Art.4. L'éleveur est porteur d'un certificat ou d'un diplôme délivré à l'issue d'une formation portant sur les matières visées à l'annexe 2 et reconnue par le Service.
  En l'absence de formation reconnue, le Service organise la formation initiale sur demande écrite de l'éleveur au Service. Le demandeur précise dans sa demande son nom, prénom ainsi que le nom et l'adresse de son établissement.
  Le Service peut imposer une formation supplémentaire en cas d'anomalie constatée dans le registre d'élevage visé au point 15 de l'annexe I.
  Le Service est responsable du traitement des données visées à l'alinéa 2. La conservation des données à caractère personnel collectées est limitée aux seules fins de permettre à l'éleveur l'accès à la formation visée à l'alinéa 1er. Les données sont conservées pour une durée maximale d'un an.
HOOFDSTUK 4. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen
CHAPITRE 4. - Dispositions modificatives, transitoires et finales
Art.5. In de bijlage bij het koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op de beperking van de voortplanting van de diersoort, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2008, wordt in punt F, 1°, punt 3, het woord "kalkoenen" geschrapt.
Art.5. Dans l'annexe de l'arrêté royal du 17 mai 2001 relatif aux interventions autorisées sur les vertébrés pour l'exploitation utilitaire de l'animal ou pour limiter la reproduction de l'espèce, modifiée par l'arrêté royal du 17 décembre 2008, au point F, 1°, point 3, le mot " dindons " est abrogé.
Art.6. Gedurende een periode van twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit is het wegnemen van minder dan een derde van de bek van kalkoenen alleen toegestaan door middel van een infraroodbehandeling op de leeftijd van één dag door een dierenarts.
Art.6. Durant une période de douze mois qui suit l'entrée en vigueur du présent arrêté, l'ablation de moins d'un tiers du bec des dindons est autorisée uniquement par traitement infra-rouge à un jour d'âge réalisé par un vétérinaire.
Art.7. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de maand volgend op het verstrijken van een termijn van tien dagen die begint te lopen op de dag volgend op zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art.7. Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit l'expiration d'un délai de dix jours prenant cours le jour suivant sa publication au Moniteur belge.
Art.8. De Minister bevoegd voor Dierenwelzijn is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.8. Le Ministre qui a le bien-être animal dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage 1. Bedrijfvoorwaarden
  1. Toezicht op het welzijn en de gezondheid van de kalkoenen
  Alle kalkoenen die op het bedrijf worden gehouden, worden ten minste tweemaal per dag gecontroleerd. Bijzondere aandacht wordt besteed aan tekenen die wijzen op een achteruitgang van het welzijn of de gezondheid van de dieren.
  Daartoe heeft elke pluimveestal een lichtbron die sterk genoeg is om elke kalkoen duidelijk waar te nemen.
  Dood aangetroffen kalkoenen worden onmiddellijk uit de partij verwijderd.
  Als de kalkoenen er ongezond uitzien, moeilijk lopen, gewond zijn, of duidelijke tekenen vertonen van gedrag zoals verenpikken, buitensporige agressie of kannibalisme, zal de veehouder de oorzaak vaststellen en onmiddellijk de nodige maatregelen nemen om het probleem te verhelpen. Als de oorzaak verband houdt met een milieufactor binnen de productie-eenheid en het niet van essentieel belang is deze onmiddellijk te verhelpen, worden corrigerende maatregelen ten uitvoer gelegd op het ogenblik van de braaklegging en voordat de volgende partij kalkoenen wordt binnengebracht.
  Indien het dier niet reageert op de genomen maatregelen, wordt het geïsoleerd in een ziekenhok en wordt een dierenarts geraadpleegd.
  Het aantal dood aangetroffen en geëuthanaseerde vogels wordt voor elke waarneming afzonderlijk in het bedrijfsregister genoteerd.
  De sterfte- en euthanasiecijfers worden nauwlettend in het oog gehouden en in het fokregister geregistreerd.
  Wanneer de geconstateerde sterfte aan het eind van de partij voor vrouwelijke dieren meer dan drie procent en voor mannelijke dieren meer dan vier procent bedraagt, of wanneer de dagelijkse sterfte 0,5 procent overschrijdt, wordt door een dierenarts een epidemiologisch onderzoek ingesteld om de oorzaken van het probleem te bepalen en na te gaan welke verbeteringen op het bedrijf moeten worden aangebracht om het probleem op te lossen.
  Dit onderzoek moet onverwijld worden uitgevoerd en passende maatregelen moeten worden getroffen voor de volgende partij fokdieren na die waarin de oversterfte is geconstateerd
  Het veterinair verslag met vermelding van de genomen maatregelen wordt bij het fokregister gevoegd.
  Indien de in de achtste alinea bedoelde sterftecijfers in drie opeenvolgende partijen worden overschreden om dezelfde redenen als aangegeven in het veterinair verslag, stelt de fokker de Dienst daarvan in kennis binnen twee weken na het einde van de laatste betrokken partij.
  2. Het oppervlak en de scheiding van de compartimenten
  Het maximale vloeroppervlak per compartiment is 1500 vierkante meter, inclusief de wintertuin.
  Het scheidingshek tussen twee compartimenten is aan de onderzijde ondoorzichtig en zorgt ervoor dat de dieren elkaar niet kunnen zien.
  3. Het ziekenhok
  Kalkoenen in een ziekenhok hebben visueel contact met andere dieren. De dichtheid in het ziekenhok bedraagt maximaal vijftien kilogram per vierkante meter voor vrouwelijke dieren en achttien kilogram per vierkante meter voor mannelijke dieren.
  4. De wintertuinen
  Met uitzondering van de dieren in het ziekenhok, hebben de kalkoenen vanaf de leeftijd van twee weken permanent toegang tot een wintertuin.
  De wintertuin moet een oppervlakte hebben van ten minste dertig procent van de binnenoppervlakte van de pluimveestal.
  Voordat de dieren volledig bevederd zijn en uiterlijk wanneer zij vijf weken oud zijn, mag de toegang tot de wintertuin bij ongunstige weersomstandigheden worden verhinderd.
  De wintertuin is voorzien van drinkwater.
  Wanneer een buitenren overeenkomstig punt 5 bestaat, is een wintertuin in de pluimveestal niet verplicht.
  5. De Buitenren
  De ren in de openlucht is minimaal zes vierkante meter per dier, toegankelijk van zonsopgang tot zonsondergang voor alle dieren vanaf de leeftijd van twee weken.
  Voordat de dieren volledig bevederd zijn en uiterlijk tot zij vijf weken oud zijn, mag de toegang tot de buitenren bij slechte weersomstandigheden worden verhinderd.
  Overdag blijven de dieren in het gebouw om beschermd te zijn tegen roofdieren en ongedierte.
  De kalkoenen hebben vrije toegang tot het gebouw om zich te beschermen tegen slechte weersomstandigheden en tegen roofdieren en ongedierte.
  De buitenren is zo ontworpen dat de kalkoenen worden beschermd tegen wind, roofdieren en ongedierte en dat de ren optimaal door de kalkoenen wordt bezet.
  6. Voeders
  Kalkoenen moeten te allen tijde toegang hebben tot water van goede kwaliteit.
  Kalkoenen krijgen dagelijks voldoende, voedzaam, evenwichtig en hygiënisch voer.
  De apparatuur die wordt gebruikt om de dieren van voedsel en water te voorzien, wordt dagelijks geïnspecteerd en is ontworpen om :
  1° besmetting van voedsel en water te beperken;
  2° om morsen van water te vermijden;
  3° voldoende toegankelijk te zijn voor alle kalkoenen om concurrentie tussen individuen te vermijden;
  4° de kalkoenen geen letsel toe te brengen of te veroorzaken;
  5° in alle weersomstandigheden te werken;
  6° de controle van voedsel- en waterconsumptie mogelijk te maken.
  In de aanloop- en groeiperiode worden per 100 dieren ten minste twee waterpunten en twee voederplaatsen ter beschikking gesteld. De ruimte bij de voederbak per dier moet ten minste 2,5 cm bedragen.
  Tijdens de vetmestingsperiode is er sprake van:
  1° ten minste één drinkbak per honderd dieren, waarbij de rand van de drinkbakken zich ter hoogte van de ruggen van de dieren bevindt;
  2° minstens:
  a) één voederbak voor 40 tot 60 mannelijke dieren, met een minimum van drie centimeter per dier;
  b) één voederbak per 60 tot 80 vrouwelijke dieren, met een minimum van twee centimeter per dier. De rand van de voederbakken is ter hoogte van de ruggen van de dieren.
  7. Het voedingssupplement
  In alle stadia van de houderij wordt naast het voeder een aanvullend voeder verstrekt, bestaande uit gemalen mineralen die geschikt zijn voor de kalkoenhouderij, in aparte bakken die over het hele gebouw zijn verspreid.
  De gebroken mineralen moeten de volgende korrelgrootte en hoeveelheid hebben, afhankelijk van de leeftijd van het dier :
Art. N1. Conditions d'exploitation
  1. L'observation du bien-être et de la santé des dindes
  Toutes les dindes élevées dans l'exploitation sont observées au moins deux fois par jour. Une attention particulière est accordée aux signes indiquant une baisse du niveau de bien-être ou de santé des animaux.
  Aux fins de cette observation, chaque poulailler dispose d'une source de lumière suffisamment forte permettant d'observer chaque dinde distinctement.
  Les dindes trouvées mortes sont immédiatement retirées du lot.
  Si les dindes ne semblent pas en bonne santé, ont des difficultés à marcher, sont blessées ou si elles présentent des signes manifestes de comportements tels que le picage de plumes, une agressivité excessive ou du cannibalisme, l'éleveur en établit la cause, et entreprend immédiatement une action appropriée afin de remédier au problème. Si la cause est liée à un facteur environnemental à l'intérieur de l'unité de production et qu'il n'est pas indispensable d'y remédier immédiatement, des mesures correctrices sont mises en place à l'occasion du vide sanitaire et avant l'introduction du lot de dindes suivant.
  Si l'animal ne réagit pas aux mesures mises en place, il est isolé dans un enclos-hôpital et un vétérinaire est consulté.
  Les nombres d'oiseaux retrouvés morts et euthanasiés sont consignés séparément dans le registre d'élevage lors de chaque observation.
  Les taux de mortalité et d'euthanasie sont étroitement surveillés et consignés dans le registre d'élevage.
  Lorsque le bilan du taux de mortalité enregistré dépasse trois pour cent pour les femelles et quatre pour cent pour les mâles à la fin du lot ou dépasse une mortalité journalière de 0,5 pour cent, une enquête épidémiologique est menée par un vétérinaire en vue de déterminer les causes du problème ainsi que les améliorations à apporter dans l'élevage pour le résoudre.
  Cette enquête est réalisée sans délai et les réponses adéquates sont mises en oeuvre pour l'élevage du lot suivant celui où la surmortalité a été enregistrée.
  Le rapport vétérinaire mentionnant les actions mises en oeuvre est annexé au registre d'élevage.
  En cas de dépassement des taux de mortalité visés au huitième alinéa dans trois lots consécutifs avec les mêmes causes renseignées dans le rapport vétérinaire, l'éleveur avertit le Service dans les deux semaines qui suivent la fin du dernier lot concerné.
  2. La surface et la séparation des compartiments
  La surface au sol maximale par compartiment est de mille cinq cents mètres carrés, jardin d'hiver compris.
  La barrière de séparation entre deux compartiments est opaque dans sa partie inférieure et ne permet pas aux animaux de se voir entre eux.
  3. L'enclos-hôpital
  Les dindes placées dans un enclos-hôpital ont un contact visuel avec les autres animaux. La densité dans l'enclos-hôpital est de maximum quinze kilogrammes par mètre carré pour les femelles et dix-huit kilogrammes par mètre carré pour les mâles.
  4. Les jardins d'hiver
  A l'exception des animaux se trouvant dans l'enclos-hôpital, dès l'âge de deux semaines, les dindes ont accès en permanence à un jardin d'hiver.
  Le jardin d'hiver a une surface correspondant au minimum à trente pour cent de la surface intérieure du poulailler.
  Avant que les animaux ne soient complètement emplumés et au plus tard à l'âge de cinq semaines, l'accès au jardin d'hiver peut être empêché lorsque les conditions climatiques sont défavorables.
  Le jardin d'hiver est pourvu d'accès à de l'eau de boisson.
  Lorsqu'un parcours extérieur conforme au point 5 existe, la présence d'un jardin d'hiver dans le poulailler n'est pas obligatoire.
  5. Le parcours extérieur
  Le parcours extérieur est de minimum six mètres carrés par animal, accessible du lever au coucher du soleil pour tous les animaux à partir de l'âge de deux semaines.
  Avant que les animaux soient complètement emplumés et au plus tard jusqu'à l'âge de cinq semaines, l'accès au parcours extérieur peut être empêché lorsque les conditions climatiques sont défavorables.
  En dehors des périodes de jour, les animaux restent à l'intérieur du bâtiment afin d'être protégés des prédateurs et des nuisibles.
  Les dindes ont libre accès au bâtiment pour se protéger des mauvaises conditions météorologiques et des prédateurs et des nuisibles.
  Le parcours extérieur est aménagé afin de protéger les dindes du vent, des prédateurs et des nuisibles et pour assurer une occupation optimale du parcours par les volailles.
  6. L'alimentation
  Les dindes ont accès chaque jour en permanence à de l'eau de bonne qualité.
  Les dindes ont accès chaque jour à une alimentation adéquate, nutritive, équilibrée et hygiénique.
  Les équipements servant à approvisionner les animaux en nourriture et en eau sont inspectés quotidiennement et conçus de manière à :
  1° limiter les contaminations des aliments et de l'eau;
  2° éviter le renversement de l'eau;
  3° être suffisamment accessibles à toutes les dindes afin d'éviter une compétition entre les individus;
  4° ne pas causer ou être à l'origine de blessures aux dindes;
  5° fonctionner par tous les temps;
  6° permettre le contrôle de la consommation d'eau et de nourriture.
  En période de démarrage et de croissance, au minimum deux points d'eau et deux mangeoires sont prévues pour cent animaux. La place à la mangeoire par animal est de minimum 2,5 centimètres.
  En période d'engraissement sont présents :
  1° au minimum, un abreuvoir pour cent animaux, le rebord des abreuvoirs se trouve à hauteur du dos des animaux;
  2° au minimum :
  a) une assiette-mangeoire pour quarante à soixante mâles offrant au minimum trois centimètres par animal;
  b) une assiette-mangeoire pour soixante à quatre-vingts femelles offrant au minimum deux centimètres par animal. Le rebord des mangeoires se trouve à hauteur du dos des animaux.
  7. Le complément alimentaire
  Un complément alimentaire composé de minéraux concassés adapté à l'élevage de dindes est mis à disposition en plus de l'aliment à tous les stades d'élevage dans des plateaux séparés et répartis dans tout le bâtiment.
  Les minéraux concassés respectent les granulométrie et quantité suivantes en fonction de l'âge de l'animal :
 Korrelgrootte in millimeters Hoeveelheid per kalkoen per week in grammen
0-2 weken 1,5 - 2,5 5
2-4 weken 2,5 - 5,0 10
4-8 weken 5,0 - 8,0 30
9-14 weken 8,0 - 11,0 40
14+ weken 11,0 - 15,0 50
Korrelgrootte in millimeters Hoeveelheid per kalkoen per week in grammen 0-2 weken 1,5 - 2,5 5 2-4 weken 2,5 - 5,0 10 4-8 weken 5,0 - 8,0 30 9-14 weken 8,0 - 11,0 40 14+ weken 11,0 - 15,0 50
Op veterinair advies mogen de dieren in de twee weken vóór het slachten geen fijngemalen mineralen toegediend krijgen
  8. Het stalstro
  Alle kalkoenen worden gehouden op droog, kruimelig strooisel dat vrij is van verontreinigende stoffen.
  Het strooisel vertoont geen tekenen van ontbinding of overmatige verhitting, noch van verdichting.
  De minimumdiepte van het strooisel bedraagt tussen zes en tien centimeter.
  Het gebruik van turf en vlasbrok is verboden.
  Kalkoenen komen niet voor op roostervloeren.
  9. Temperatuur, ventilatie en vochtigheid
  De omgevingstemperatuur, de luchtsnelheid, de relatieve vochtigheid, het stofgehalte en andere atmosferische omstandigheden moeten binnen zodanige grenzen worden gehouden dat het welzijn en met name de gezondheid van de vogels er niet onder lijdt.
  Mechanische ventilatie wordt gebruikt vanaf 22 graden Celsius buiten.
  De luchtverversingscapaciteit van de mechanische ventilatie moet ten minste vier kubieke meter per kilogram levend gewicht per uur bedragen.
  Wanneer in de installatie een temperatuur van dertig graden Celsius wordt bereikt, is verneveling verplicht, evenals koeling door besproeiing van het dak.
  De concentratie van ammoniak NH3 bedraagt niet meer dan 20 delen per miljoen en de concentratie van kooldioxide CO2 bedraagt niet meer dan 3.000 delen per miljoen, gemeten aan de kop van de dieren. Deze waarden worden dagelijks door automatische of manuele sensoren geregistreerd en in het register opgenomen.
  10. Het licht
  Het lichtregime volgt een vierentwintig-uurscyclus en omvat perioden van ononderbroken duisternis en licht.
  Vanaf de leeftijd van acht dagen krijgen de kalkoenen acht uur ononderbroken duisternis en acht uur licht van ten minste 20 lux op ooghoogte van de dieren.
  Kunstlicht heeft een maximum kleurtemperatuur van 3000 graden Kelvin zonder stroboscopische of intermitterende effecten.
  Vermindering van de lichtintensiteit kan alleen als noodmaatregel en niet als permanente maatregel worden toegepast als door een dierenarts ernstige verenpikkerij wordt geconstateerd die tot verwondingen leidt.
  11. Verrijkingsmaterialen
  Verrijkingsmateriaal is te allen tijde beschikbaar voor de kalkoenen.
  Een deel van het verrijkingsmateriaal hangt in suspensie en een ander deel bevindt zich op grondniveau.
  De volgende zwevende verrijkingsmaterialen zijn toegestaan:
  1° de snaar/ketting eventueel opgehangen met een bestendig en gemakkelijk te reinigen voorwerp;
  2° een daartoe bestemd net of een kleine hangende baal met stro of voedergewassen;
  3° het pluimveepikblok;
  4° de boomtak.
  De volgende verrijkingsmaterialen op grondniveau zijn toegestaan:
  1° de baal stro of veevoeder;
  2° de pikblok;
  3° de ruimte die is ingericht voor stofbaden. De stofbaden worden regelmatig ververst en ontdaan van uitwerpselen;
  4° het verticale scheidingspaneel vermindert het risico op pikken.
  De verrijkingsmaterialen zijn geschikt en mogen de vogels geen ongemak, angst of letsel bezorgen.
  De verrijkingsmaterialen worden gelijkmatig verdeeld over het gehele interieur van het huis, met inbegrip van de wintertuin.
  Het aantal ophangmiddelen moet ten minste één per tweehonderd dieren bedragen.
  Het aantal materialen op de grond moet ten minste één per tweehonderd dieren bedragen.
  De aard van het verrijkingsmateriaal varieert regelmatig in de tijd.
  12. Zitstokken en platforms
  De gebouwen zijn voorzien van zitstokken, waarvan het aantal en de grootte zijn aangepast aan de grootte van de groep en de grootte van de vogels.
  Alle kalkoenen kunnen tegelijk roesten.
  De diameter van de roeststok is tussen de vijf en zes centimeter.
  De totale lengte van de roeststokken bedraagt dertig centimeter per dier en zij bevinden zich tussen twintig en honderdvijftig centimeter boven de grond.
  Vanaf de leeftijd van zes weken zijn de gebouwen voorzien van platforms met een totale lengte van 30 cm per dier, gelegen op een hoogte tussen 20 en 150 cm van de grond.
  Een baal stro of voedergewassen op de grond kan als platform worden beschouwd, op voorwaarde dat de kalkoenen er goed op kunnen zitten.
  13. Het groeipercentage
  De maximale gemiddelde groei bedraagt honderdtwintig gram per dag voor mannetjes en honderd gram per dag voor wijfjes.
  14. Slachten
  De minimumleeftijd bij het slachten is 120 dagen voor mannelijke dieren en 100 dagen voor vrouwelijke dieren.
  15. Bijhouden van registers
  De fokker moet voor elke pluimveestal op het bedrijf een register bijhouden waarin voor elke partij en elke opfokcyclus het volgende moet worden aangetekend:
  1° de datum en het aantal van de kalkoenen die aan het begin van de opfokcyclus zijn geïntroduceerd;
  2° het gemiddelde gewicht van de kalkoenen op de eerste dag van de opfokcyclus;
  3° de datum en het aantal kalkoenen dat aan het einde van de opfokcyclus wordt vrijgelaten;
  4° het gemiddelde gewicht van de kalkoenen op de laatste dag van de opfokcyclus;
  5° het gemiddelde groeipercentage van de dieren gedurende de opfokcyclus;
  6° het dagelijkse sterftecijfer;
  7° het sterftecijfer van de opfokcyclus;
  8° veterinaire rapporten in geval van een epidemiologisch onderzoek;
  9° de dagelijkse ammoniakconcentratie NH3;
  10° de dagelijkse concentratie van kooldioxide CO2.
  De gegevens worden gedurende ten minste drie jaar bewaard en worden tijdens inspecties of op verzoek aan de Dienst ter beschikking gesteld.
  16. Braaklegging
  Delen van de voorzieningen waarmee de kalkoenen in contact komen, met inbegrip van het materiaal waarmee de dieren zijn verrijkt, moeten grondig worden gereinigd en ontsmet telkens wanneer de voorzieningen aan het einde van een opfokcyclus worden leeggemaakt en voordat nieuwe dieren worden binnengebracht.
  Deze braaklegging bedraagt ten minste zeven dagen vanaf het tijdstip waarop het gebouw is gereinigd en ontsmet.
  De nieuwe partij kan pas worden ingebracht als de kale grond droog is.
  Bederfelijk materiaal, waaronder stalstro, wordt van de ene partij tot de andere volledig vernieuwd.
 Granulométrie en millimètre Quantité par dinde par semaine en gramme
0-2 semaines 1,5 - 2,5 5
2-4 semaines 2,5 - 5,0 10
4-8 semaines 5,0 - 8,0 30
9-14 semaines 8,0 - 11,0 40
14+ semaines 11,0 - 15,0 50
Granulométrie en millimètre Quantité par dinde par semaine en gramme 0-2 semaines 1,5 - 2,5 5 2-4 semaines 2,5 - 5,0 10 4-8 semaines 5,0 - 8,0 30 9-14 semaines 8,0 - 11,0 40 14+ semaines 11,0 - 15,0 50
Il est permis de ne pas fournir de minéraux concassés aux animaux dans les deux semaines qui précèdent l'abattage sur avis vétérinaire.
  8. La litière
  Toutes les dindes sont en permanence sur une litière sèche, friable en surface et exempte de contaminants.
  La litière ne présente pas de signes de décomposition ou de chauffe excessive, ni de compaction.
  La profondeur minimale de litière est comprise entre six et dix centimètres.
  L'utilisation de tourbe et de paillettes de lin est interdite.
  Les dindes ne se trouvent pas sur des caillebottis.
  9. La température, la ventilation et l'humidité
  La température ambiante, la vitesse de l'air, l'humidité relative, la teneur en poussières et d'autres conditions atmosphériques sont maintenues dans des limites telles qu'elles n'aient pas d'influence néfaste sur le bien-être des oiseaux, en particulier leur santé.
  Une ventilation mécanique est mise en oeuvre à partir de vingt-deux degrés celsius à l'extérieur.
  La capacité de renouvellement de l'air de la ventilation mécanique est au moins de quatre mètres cubes par kilogramme de poids vif par heure.
  Lorsque la température de trente degrés celsius est atteinte dans l'installation, une brumisation est obligatoire ainsi qu'un refroidissement par arrosage de la toiture.
  La concentration en ammoniac NH3 ne dépasse pas vingt parties par million et la concentration en dioxyde de carbone CO2 ne dépasse pas 3 000 parties par million selon des mesures prises au niveau de la tête des animaux. L'enregistrement de ces valeurs est effectué quotidiennement par des capteurs automatiques ou manuels et est consigné dans le registre.
  10. La lumière
  Le régime d'éclairage suit un cycle de vingt-quatre heures et comprend des périodes d'obscurité et de lumière ininterrompues.
  A partir de huit jours d'âge, les dindes disposent de huit heures ininterrompues d'obscurité et de huit heures de lumière d'une intensité au moins égale à vingt lux à la hauteur des yeux des oiseaux.
  L'éclairage artificiel a une température de couleur de maximum 3000 degrés Kelvin sans effet stroboscopique ou intermittent.
  La réduction de l'intensité de la lumière peut être utilisée à titre de mesure d'urgence et non permanente uniquement si un picage important entraînant des blessures est constaté par un vétérinaire.
  11. Les matériaux d'enrichissement
  Des matériaux d'enrichissement sont mis en permanence à disposition des dindes.
  Une partie des matériaux d'enrichissement sont suspendus et une partie se trouve au niveau du sol.
  Les matériaux d'enrichissement suspendus suivants sont autorisés :
  1° la ficelle/chaine suspendue éventuellement avec objet résistant et facile à nettoyer;
  2° le filet conçu à cet effet ou petit ballot suspendu contenant de la paille ou du fourrage;
  3° le bloc à picorer pour volaille;
  4° la branche d'arbre.
  Les matériaux d'enrichissement suivants se trouvant au niveau du sol sont autorisés :
  1° le ballot de paille ou de fourrage;
  2° le bloc à picorer;
  3° la zone aménagée permettant la prise de bain de poussière. Les bains de poussière sont régulièrement rafraîchis et débarrassés des déjections;
  4° le panneau vertical de séparation diminuant le risque de picage.
  Les matériaux d'enrichissement sont adaptés et ne peuvent pas causer d'inconfort, de détresse ou de blessures aux oiseaux.
  Les matériaux d'enrichissement sont répartis de manière homogène sur toute la surface intérieure du poulailler, jardin d'hiver compris.
  Le nombre de matériaux suspendus est au minimum d'un pour deux cents animaux.
  Le nombre de matériaux se trouvant au sol est au minimum d'un pour deux cents animaux.
  La nature des matériaux d'enrichissement varie régulièrement au cours du temps.
  12. Les perchoirs et plateformes
  Les bâtiments sont équipés de perchoirs dont le nombre et les dimensions sont adaptés à l'importance du groupe et de la taille des oiseaux.
  L'ensemble des dindes peut se percher simultanément.
  Le diamètre du perchoir est compris entre cinq et six centimètres.
  La longueur totale des perchoirs est de trente centimètres par animal et ils sont situés à une hauteur comprise entre vingt et cent cinquante centimètres du sol.
  A partir de l'âge de six semaines, les bâtiments sont équipés de plateformes dont la longueur totale est de trente centimètres par animal, et situées à une hauteur comprise entre vingt et cent cinquante cm du sol.
  Un ballot de paille ou de fourrage posé au sol peut être considéré comme servant de plateforme, à condition que les dindes puissent s'y percher correctement.
  13. Le taux de croissance
  Le taux de croissance moyen maximum est de cent vingt grammes par jour pour les mâles et cent grammes par jour pour les femelles.
  14. L'abattage
  L'âge minimal à l'abattage est de cent vingt jours pour les mâles et cent jours pour les femelles.
  15. La tenue de registres
  L'éleveur tient, pour chaque poulailler de l'exploitation, un registre dans lequel figurent pour chaque lot et chaque cycle d'élevage :
  1° la date et le nombre de dindes introduites en début de cycle d'élevage;
  2° le poids moyen des dindes au premier jour du cycle d'élevage;
  3° la date et le nombre de dindes sorties à la fin du cycle d'élevage;
  4° le poids moyen des dindes au dernier jour du cycle d'élevage;
  5° le taux de croissance moyen des animaux sur le cycle d'élevage;
  6° le taux de mortalité journalier;
  7° le taux de mortalité du cycle d'élevage;
  8° les rapports vétérinaires en cas d'enquête épidémiologique;
  9° la concentration journalière en ammoniac NH3;
  10° la concentration quotidienne en dioxyde de carbone CO2.
  Les registres sont conservés pendant au moins trois ans et sont mis à la disposition du Service lors des inspections ou sur demande.
  16. Le vide sanitaire
  Les parties des installations avec lesquelles les dindes sont en contact, y compris les matériaux d'enrichissements, sont soigneusement nettoyées et désinfectées chaque fois que les installations sont vidées à la fin d'un cycle d'élevage et avant l'introduction de nouveaux animaux.
  Ce vide sanitaire est de minimum sept jours à partir du nettoyage et de la désinfection du bâtiment.
  Le nouveau lot ne peut être introduit qu'à partir du moment où le sol nu est sec.
  Le matériel périssable, y compris la litière, est totalement renouvelé d'un lot à l'autre.
Art. N2. Aanvankelijke opleiding
  De in artikel 4, eerste lid, bedoelde opleiding bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte:
  1. Het theoretisch gedeelte
  De minimumduur van het theoretisch gedeelte is zes uur.
  Het theoretische gedeelte heeft betrekking op de wetgeving inzake de bescherming van kalkoenen, en met name op de volgende punten:
  a) Bijlage 1 bij dit besluit;
  b) de fysiologie van dieren, hun voedsel- en waterbehoeften, hun gedrag en het begrip stress;
  c) de praktische aspecten van het voorzichtig omgaan met kalkoenen, het vangen, het laden en het vervoer;
  d) procedures voor het verzorgen, doden en slachten van kalkoenen in noodsituaties;
  e) preventieve bioveiligheidsmaatregelen;
  f) houderijmethoden en uitrusting of inrichting die bevorderlijk zijn voor het welzijn en de gezondheid van de kalkoenen.
  2. Het praktisch gedeelte
  De minimumduur van het praktijkgedeelte is twee uur.
  Het praktische gedeelte omvat uitwisselingen tussen landbouwers en bezoeken ter plaatse, waarover de leerling een schriftelijk verslag moet opstellen.
Art. N2. Formation initiale
  La formation visée à l'article 4, alinéa 1er, comporte une partie théorique et une partie pratique :
  1. La partie théorique
  La durée minimale de la partie théorique est de six heures.
  La partie théorique porte sur la législation relative à la protection des dindes, et en particulier sur les points suivants :
  a) l'annexe 1du présent arrêté;
  b) la physiologie des animaux, leurs besoins en nourriture et en eau, leur comportement et le concept de stress;
  c) les aspects pratiques de la manipulation attentive des dindes, de la capture, du chargement et du transport;
  d) les soins d'urgence à donner aux dindes, les procédures de mise à mort et d'abattage d'urgence;
  e) les mesures de biosécurité préventive;
  f) les méthodes d'élevage et les concepts d'équipements ou d'installations favorisant le bien-être et la santé des dindes.
  2. La partie pratique
  La durée minimale de la partie pratique est de deux heures.
  La partie pratique comporte des échanges entre éleveurs et des visites de terrain qui font l'objet d'un rapport écrit de l'apprenant.