Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
28 MAART 2022. - Wet houdende verlaging van lasten op arbeid
Titre
28 MARS 2022. - Loi portant réduction de charges sur le travail
Informations sur le document
Info du document
Tekst (61)
Texte (61)
TITEL 1. - ALGEMENE BEPALING
TITRE 1er. - DISPOSITION GENERALE
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
TITEL 2. - FINANCIEN
TITRE 2. - FINANCES
HOOFDSTUK 1. - Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid
CHAPITRE 1er. - Cotisation spéciale de sécurité sociale
Art.2. In artikel 107, enig lid, 2°, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, vervangen bij de wet van 22 februari 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de woorden "228, § 2, 6° " vervangen door de woorden "228, § 2, 7° bis".
Art.2. Dans l'article 107, alinéa unique, 2°, de la loi du 30 mars 1994 portant des dispositions sociales, remplacé par la loi du 22 février 1998 et modifié en dernier lieu par la loi du 30 décembre 2009, les mots "228, § 2, 6° " sont remplacés par les mots "228, § 2, 7° bis".
Art.3. In artikel 108, § 1, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt de tweede zin, die begint met de woorden "Die bijdragen" en eindigt met de woorden "op 731,28 EUR." opgeheven;
  2° tussen het eerste en het tweede lid, dat het vierde lid wordt, worden twee leden ingevoegd, luidende:
  "Die bijdrage wordt bepaald indien het gezinsinkomen:
  - begrepen is in de schijf van 18 592,02 euro tot 21 070,96 euro: op 5 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 18 592,02 euro;
  - begrepen is in de schijf van 21 070,97 euro tot 37 344,00 euro: op 123,95 euro verhoogd met 1,3 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 21 070,96 euro;
  - begrepen is in de schijf van 37 344,01 euro tot 40 977,26 euro: op 335,50 euro verhoogd met 4,0090 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 37 344,00 euro;
  - begrepen is in de schijf van 40 977,27 euro tot 60 181,95 euro: op 481,96 euro verhoogd met 1,2996 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 40 977,26 euro;
  - hoger is dan 60 181,95 euro: op 731,28 euro.
  In afwijking van het tweede lid, wordt de bijdrage voor gezinnen ten laste van wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bepaald indien het gezinsinkomen:
  - begrepen is in de schijf van 18 592,02 euro tot 21 070,96 euro: op 5 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 18 592,02 euro;
  - begrepen is in de schijf van 21 070,97 euro tot 60 181,95 euro: op 123,95 euro verhoogd met 1,3 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 21 070,96 euro;
  - begrepen is in de schijf van 60 181,96 euro tot 74 688,00 euro: op 632,39 euro;
  - begrepen is in de schijf van 74 688,01 euro tot 81 944,00 euro: op 632,39 euro verhoogd met 1,3629 pct. van het gedeelte van het gezinsinkomen dat meer bedraagt dan 74 688 euro;
  - hoger is dan 81 944,00 euro: op 731,28 euro.".
Art.3. A l'article 108, § 1er, de la même loi, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 11 décembre 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° dans l'alinéa 1er, la deuxième phrase, commençant par les mots "Cette cotisation" et finissant par les mots "à 731,28 EUR.", est abrogée ;
  2° deux alinéas rédigés comme suit sont insérés entre l'alinéa 1er et l'alinéa 2, qui devient l'alinéa 4 :
  "Cette cotisation s'élève, selon que le revenu du ménage :
  - se situe dans la tranche de 18 592,02 euros à 21 070,96 euros : à 5 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure à 18 592,02 euros ;
  - se situe dans la tranche de 21 070,97 euros à 37 344,00 euros : à 123,95 euros augmentés de 1,3 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure à 21 070,96 euros ;
  - se situe dans la tranche de 37 344,01 euros à 40 977,26 euros : à 335,50 euros augmentés de 4,0090 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure à 37 344,00 euros ;
  - se situe dans la tranche de 40 977,27 euros à 60 181,95 euros : à 481,96 euros augmentés de 1,2996 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure 40 977,26 euros ;
  - est supérieur à 60 181,95 euros : à 731,28 euros.
  Par dérogation à l'alinéa 2, la cotisation pour les ménages à charge desquels une imposition commune est établie conformément aux articles 126 et 243 à 244bis du Code des impôts sur les revenus 1992, s'élève, selon que le revenu du ménage :
  - se situe dans la tranche de 18 592,02 euros à 21 070,96 euros : à 5 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure à 18 592,02 euros ;
  - se situe dans la tranche de 21 070,97 euros à 60 181,95 euros : à 123,95 euros augmentés de 1,3 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure à 21 070,96 euros ;
  - se situe dans la tranche de 60 181,96 euros à 74 688,00 euros : à 632,39 euros ;
  - se situe dans la tranche de 74 688,01 euros à 81 944,00 euros : à 632.39 euros augmentés de 1,3629 p.c. sur la partie du revenu du ménage supérieure 74 688,00 euros ;
  - est supérieur à 81 944,00 euros : à 731,28 euros.".
Art.4. In artikel 109, § 1, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "Deze inhouding bedraagt:
  1° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 5 836,14 euro tot 6 570,54 euro: 4,22 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 1 945,38 euro, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 1 945,38 euro tot 2 190,18 euro;
  2° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 6 570,55 euro tot 11 211,00 euro: 10,33 euro, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 2 190,18 euro, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 2 190,19 euro tot 3 737,00 euro;
  3° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 11 211,01 euro tot 12 300,00 euro: 27,35 euro, verhoogd met 3,38 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 3 737,00 euro wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 3 737,01 euro tot 4 100,00 euro;
  4° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 12 300,01 euro tot 18 116,46 euro: 39,61 euro, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 4 100,00 euro wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 4 100,01 euro tot 6 038,82 euro;
  5° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven hoger is dan 18 116,46 euro: 60,94 euro.";
  b) tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende:
  "In afwijking van het tweede lid, bedraagt de inhouding voor personen ten laste van wie overeenkomstig de artikelen 126 en 243 tot 244bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd in de inkomstenbelasting:
  1° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven begrepen is in de schijf van 5 836,14 euro tot 6 570,54 euro: 5,90 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 1 945,38 euro, wanneer dit maandloon begrepen is in de schijf van 1 945,38 euro tot 2 190,18 euro, met een minimum van 5,15 euro per maand voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft.
  Voor personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft en waarvan het driemaandelijks aan te geven loon begrepen is in de schijf van 3 285,29 euro tot 5 836,14 euro wordt de inhouding forfaitair bepaald op 5,15 euro per maand;
  2° indien het loon dat per werknemer driemaandelijks wordt aangegeven meer bedraagt dan 6 570,54 euro: 14,44 euro, verhoogd met 1,1 pct. van het gedeelte van het maandloon dat meer bedraagt dan 2 190,18 euro, zonder dat deze inhouding meer kan bedragen dan:
  a) 51,64 euro per maand voor de personen wier echtgenoot eveneens beroepsinkomsten heeft;
  b) 60,94 euro per maand voor de personen wier echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft.";
  c) in het derde lid, dat het vierde lid is geworden, worden de woorden "het vorige lid" vervangen door de woorden "de vorige leden".
Art.4. A l'article 109, § 1er, de la même loi, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 11 décembre 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  a) l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
  "Le montant de la retenue est de :
  1° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur se situe dans la tranche de 5 836,14 euros à 6 570,54 euros: 4,22 p.c. de la partie du salaire mensuel qui excède 1 945,38 euros, lorsque ce salaire mensuel se situe dans la tranche de 1 945,38 euros à 2 190,18 euros ;
  2° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur se situe dans la tranche de 6 570,55 euros à 11 211,00 euros: 10,33 euros, augmentés de 1,1 p.c. de la partie du salaire mensuel qui excède 2 190,18 euros, lorsque ce salaire mensuel se situe dans la tranche de 2 190,19 euros à 3 737,00 euros ;
  3° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur se situe dans la tranche de 11 211,01 euros à 12 300,00 euros: 27,35 euros, augmentés de 3,38 p.c. de la partie du salaire mensuel qui excède 3 737,00 euros, lorsque ce salaire mensuel se situe dans la tranche de 3 737,01 euros à 4 100,00 euros ;
  4° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur se situe dans la tranche de 12 300,01 euros à 18 116,46 euros: 39,61 euros, augmentés de 1,1 p.c. de la partie du salaire mensuel qui excède 4 100,00 euros, lorsque ce salaire mensuel se situe dans la tranche de 4 100,01 euros à 6 038,82 euros ;
  5° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur est supérieur à 18 116,46 euros: 60,94 euros." ;
  b) un alinéa rédigé comme suit est inséré entre l'alinéa 2 et l'alinéa 3, qui devient l'alinéa 4 :
  "Par dérogation à l'alinéa 2, le montant de la retenue pour les personnes à charge desquelles une imposition commune est établie conformément aux articles 126 et 243 à 244bis du Code des impôts sur les revenus 1992, est de :
  1° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur se situe dans la tranche de 5 836,14 euros à 6 570,54 euros: 5,90 p.c. de la partie du salaire mensuel qui excède 1 945,38 euros lorsque ce salaire mensuel se situe dans la tranche de 1 945,38 euros à 2 190,18 euros avec un minimum de 5,15 euros par mois pour les personnes dont le conjoint bénéficie également de revenus professionnels.
  Pour les personnes dont le conjoint a également des revenus professionnels et dont le salaire trimestriel à déclarer se situe dans la tranche de 3 285,29 euros à 5 836,14 euros, la retenue est fixée forfaitairement à 5,15 euros par mois ;
  2° lorsque le salaire trimestriel à déclarer par travailleur est supérieur à 6 570,54 euros: 14,44 euros, augmentés de 1,1 p.c. de la partie du salaire mensuel qui excède 2 190,18 euros, sans que cette retenue puisse dépasser :
  a) 51,64 euros par mois pour les personnes dont le conjoint a également des revenus professionnels ;
  b) 60,94 euros par mois pour les personnes dont le conjoint n'a pas de revenus professionnels." ;
  c) dans l'alinéa 3, devenu l'alinéa 4, les mots "de l'alinéa précédent" sont remplacés par les mots "des alinéas précédents".
Art.5. Artikel 3 is van toepassing op de bijzondere bijdragen die verschuldigd zijn op de inkomsten die behaald worden vanaf 1 januari 2022 en verbonden zijn aan het aanslagjaar 2023 of aan een later aanslagjaar.
  Artikel 4 treedt in werking op 1 april 2022.
Art.5. L'article 3 est applicable aux cotisations spéciales dues sur les revenus recueillis à partir du 1er janvier 2022 et se rattachant à l'exercice d'imposition 2023 ou un exercice d'imposition ultérieur.
  L'article 4 entre en vigueur le 1er avril 2022.
HOOFDSTUK 2. - Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing
CHAPITRE 2. - Dispense de versement du précompte professionnel
Afdeling 1. - Wijzigingen betreffende de vrijstelling van doorstorting voor "overwerk"
Section 1re. - Modifications relatives à la dispensede versement pour "heures supplémentaires"
Art.6. In artikel 2751, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd door de programmawet van 12 december 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "door de werknemer gepresteerd overwerk" vervangen door de woorden "door de werknemer gepresteerd overwerk dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een wettelijke overwerktoeslag";
  2° in het tiende lid, worden de woorden "overwerk hebben gepresteerd" vervangen door de woorden "overwerk hebben gepresteerd dat overeenkomstig het eerste lid recht geeft op een wettelijke overwerktoeslag".
Art.6. A l'article 2751, du Code des impôts sur les revenus 1992, modifié en dernier lieu par la loi-programme du 12 décembre 2021, les modifications suivantes sont apportées :
  1° dans l'alinéa 1er, les mots "suite aux heures supplémentaires prestées par le travailleur" sont remplacés par les mots "suite aux heures supplémentaires prestées par le travailleur qui, conformément à l'article 29 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 ou à l'article 7 de l'arrêté royal n° 213 du 26 septembre 1983 relatif à la durée du travail dans les entreprises ressortissant à la commission paritaire de la construction donne droit à un sursalaire légal" ;
  2° dans l'alinéa 10, les mots "ont presté du travail supplémentaire" sont remplacés par les mots "ont presté du travail supplémentaire qui conformément à l'alinéa 1er donne droit à un sursalaire légal".
Afdeling 2. - Wijzigingen betreffende de vrijstelling van doorstorting voor de "koopvaardij-, bagger- en sleepvaart"
Section 2. - Modifications relatives à la dispense de versement pour "la marine marchande, le dragage et le remorquage"
Art.7. In artikel 248, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 januari 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in het tweede lid, 1°, b) worden de woorden "een koopvaardijschip" vervangen door de woorden "een zeeschip";
  b) tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd luidende:
  "Voor de toepassing van het tweede lid 1°, b), wordt onder een zeeschip een in artikel 1.1.1.3, § 1, 7°, van het Belgisch Scheepvaartwetboek bedoeld zeeschip verstaan dat is ingericht voor het vervoer van goederen, lading of personen of het verlenen van bijstand op zee.".
Art.7. A l'article 248, § 1er, du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 21 janvier 2022, les modifications suivantes sont apportées :
  a) dans l'alinéa 2, 1°, b), les mots "d'un navire marchand" sont remplacés par les mots "d'un navire de mer" ;
  b) un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 2 et 3 :
  "Pour l'application de l'alinéa 2, 1°, b), on entend, par "navire de mer", un navire de mer visé à l'article 1.1.1.3, § 1er, 7°, du Code belge de la Navigation conçu pour le transport de biens, d'une cargaison ou de personnes ou pour prêter assistance en mer.".
Art.8. In artikel 2752, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 februari 2019 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 2 wordt aangevuld met de woorden ", in voorkomend geval verminderd met het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.";
  2° in paragraaf 4, tweede lid, inleidende zin, worden de woorden "zeewaardige sleepboten of aan boord van zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van lading over zee" vervangen door de woorden "zeewaardige boten of schepen met eigen voorstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van lading over zee, of voor het verlenen van bijstand op zee";
  3° paragraaf 4 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Voor de berekening van de in het tweede lid bedoelde drempel van 50 pct. wordt enkel in aanmerking genomen als zeevervoer: het varen op zee tussen de haven en de baggerplaats, het varen op zee tussen de baggerplaats en de stortplaats, het varen op zee tussen de stortplaats en de haven, het varen op zee naar en tussen baggerplaatsen, het lossen op zee van het schip en het op verzoek van publieke autoriteiten bijstand verlenen op zee."
Art.8. A l'article 2752, du même Code, modifié en dernier par la loi du 11 février 2019, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le paragraphe 2 est complété par les mots ", le cas échéant diminué du montant du précompte professionnel qui est retenu complémentairement en sus du minimum réglementaire du précompte professionnel dû." ;
  2° dans le paragraphe 4, alinéa 2, phrase liminaire, les mots "remorqueurs de mer ou à bord de dragues de mer automotrices conçues pour le transport d'un chargement par mer" sont remplacés par les mots "bateaux ou navires de mer automoteurs conçus pour le transport d'un chargement par mer ou pour prêter assistance en mer" ;
  3° le paragraphe 4 est complété par un alinéa rédigé comme suit :
  "Pour le calcul du seuil de 50 p.c. visé à l'alinéa 2, sont uniquement pris en considération comme transport par mer : la navigation en mer entre le port et le lieu de dragage, la navigation en mer entre le lieu de dragage et celui de décharge, la navigation en mer entre le lieu de décharge et le port, la navigation en mer vers et entre lieux de dragages, la décharge du navire en mer et l'assistance en mer à la demande des pouvoirs publics."
Art.9. Deze afdeling is van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 april 2022.
Art.9. La présente section est applicable aux rémunérations qui sont payées ou attribuées à partir du 1er avril 2022.
Afdeling 3. - Wijzigingen betreffende de vrijstelling van doorstorting voor "ploegen en nachtarbeid"
Section 3. - Modifications relatives à la dispense de versement pour le "travail en équipe et de nuit"
Art.10. In artikel 2755 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
  " § 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing gelijk aan 22,8 pct. van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers op wie deze paragraaf van toepassing is samen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht, de ondernemingen begrepen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen, zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak en waarbij alle werknemers die ploegenarbeid verrichten een ploegenpremie ontvangen:
  a) hetzij door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
  b) hetzij door statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus en de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;
  c) hetzij door werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail met uitzondering van de door haar ter beschikking gestelde werknemers aan de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel in het kader van hun activiteiten van openbare dienstverlening;
  Voor de toepassing van het tweede lid wordt een onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen die 15 minuten of minder bedraagt, niet in aanmerking genomen.
  De in het eerste lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.
  De in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor zover het bezoldigingen betreft voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in ploegenarbeid zijn tewerkgesteld. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet in aanmerking genomen. Voor de toepassing van deze norm omvat:
  - de teller: het aantal effectief in ploegenarbeid gepresteerde arbeidsuren waarvoor de werknemer eveneens een ploegenpremie heeft verkregen evenals de uren waarvoor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst werd geschorst en waarvoor het loon door de werkgever werd doorbetaald, indien kan worden aangetoond dat de betrokken werknemer, overeenkomstig zijn arbeidsregeling, zou tewerkgesteld zijn in ploegenarbeid en hiervoor eveneens een ploegenpremie zou hebben verkregen;
  - de noemer: het totaal aantal effectief gepresteerde arbeidsuren evenals het totale aantal uren waarvoor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst werd geschorst maar waarvoor het loon wordt doorbetaald.
  De in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting kan niet worden verleend indien een in paragraaf 2, 4 of 5 bedoelde vrijstelling op dezelfde bezoldiging wordt toegepast.
  Voor de toepassing van deze paragraaf en paragraaf 3 wordt onder ploegenpremie, een premie verstaan die wordt toegekend naar aanleiding van de uitoefening van ploegenarbeid of nachtarbeid en die de bezoldiging die aan de werknemer wordt toegekend voor een in ploegen- of nachtarbeid gepresteerd uur ten minste 2 pct. doet toenemen. Een premie die vanaf 1 april 2024 wordt betaald of toegekend, kan bovendien voor de toepassing van deze paragraaf enkel als ploegenpremie worden aangemerkt indien deze bij cao, in het arbeidsreglement of in een arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer is vastgelegd.
  De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van de in deze paragraaf bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegenarbeid in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen, op voorwaarde dat zij het bewijs kunnen leveren dat zij aan al de toepassingsvoorwaarden van dit artikel voldoen. De in dit lid bedoelde gelijkstelling van de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid wordt voor de belastbare bezoldigingen van uitzendkrachten die vanaf 1 oktober 2022 worden betaald of toegekend bovendien enkel toegestaan op voorwaarde dat zij het akkoord hebben gekregen van de onderneming waarin de uitzendkrachten zijn tewerkgesteld om de in deze paragraaf bedoelde vrijstelling toe te passen.
  Om de in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers voor wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht en voor deze prestaties ploegenpremies hebben verkregen tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs.";
  2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
  " § 2. De ondernemingen waarin nachtarbeid wordt verricht, die een nachtpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing gelijk aan 22,8 pct. van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers op wie deze paragraaf van toepassing is samen waarin die nachtpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden.
  Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht, de ondernemingen begrepen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur. De hier bedoelde werknemers zijn:
  a) hetzij de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002;
  b) hetzij de statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus en de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;
  c) hetzij de werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail met uitzondering van de door haar ter beschikking gestelde werknemers aan de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel in het kader van hun activiteiten van openbare dienstverlening;
  De in het eerste lid bedoelde belastbare bezoldigingen, nachtpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.
  De in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor zover het bezoldigingen betreft voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in nachtarbeid zijn tewerkgesteld. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet in aanmerking genomen. Voor de toepassing van deze norm omvat:
  - de teller: het aantal effectief in nachtarbeid gepresteerde arbeidsuren waarvoor de werknemer eveneens een nachtpremie heeft verkregen evenals de uren waarvoor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst werd geschorst en waarvoor het loon door de werkgever werd doorbetaald, indien kan worden aangetoond dat de betrokken werknemer, overeenkomstig zijn arbeidsregeling, zou tewerkgesteld zijn in nachtarbeid en hiervoor eveneens een nachtpremie zou hebben verkregen;
  - de noemer: het totaal aantal effectief gepresteerde arbeidsuren evenals het totale aantal uren waarvoor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst werd geschorst maar waarvoor het loon wordt doorbetaald.
  De in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting kan niet worden verleend indien een andere in dit artikel bedoelde vrijstelling op dezelfde bezoldiging wordt toegepast.
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder nachtpremie, een premie begrepen die wordt toegekend naar aanleiding van de nachtarbeid en die de bezoldiging die aan de werknemer wordt toegekend voor een in nachtarbeid gepresteerd uur ten minste 12 pct. doet toenemen. Een premie die vanaf 1 april 2024 wordt betaald of toegekend, kan bovendien voor de toepassing van deze paragraaf enkel als nachtpremie worden aangemerkt indien deze bij cao, in het arbeidsreglement of in een arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer is vastgelegd.
  De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van de in deze paragraaf bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van nachtarbeid in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin nachtpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen, op voorwaarde dat zij het bewijs kunnen leveren dat zij aan al de toepassingsvoorwaarden van dit artikel voldoen. De in dit lid bedoelde gelijkstelling van de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid wordt voor de belastbare bezoldigingen van uitzendkrachten die vanaf 1 oktober 2022 worden betaald of toegekend bovendien enkel toegestaan op voorwaarde dat zij het akkoord hebben gekregen van de onderneming waarin de uitzendkrachten zijn tewerkgesteld om de in deze paragraaf bedoelde vrijstelling toe te passen.
  Om de in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers voor wie de vrijstelling wordt gevraagd nachtarbeid hebben verricht en voor deze prestaties nachtpremies hebben verkregen tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs.";
  3° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak" vervangen door de woorden ", zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak en waarbij alle werknemers die ploegenarbeid verrichten in een volcontinu arbeidssysteem een ploegenpremie ontvangen";
  4° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Voor de toepassing van het tweede lid wordt een onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen die 15 minuten of minder bedraagt, niet in aanmerking genomen.";
  5° paragraaf 4, zesde lid, wordt vervangen als volgt:
  "De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van ondernemingen die voldoen aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden, worden voor wat betreft de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de in het derde lid bedoelde belastbare bezoldigingen van deze uitzendkrachten gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde ondernemingen waarvoor zij uitzendkrachten ter beschikking stellen op voorwaarde dat zij het bewijs kunnen leveren dat zij aan al de toepassingsvoorwaarden van dit artikel voldoen. De in dit lid bedoelde gelijkstelling van de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid wordt voor de belastbare bezoldigingen van uitzendkrachten die vanaf 1 oktober 2022 worden betaald of toegekend bovendien enkel toegestaan op voorwaarde dat zij het akkoord hebben gekregen van de onderneming waarin de uitzendkrachten zijn tewerkgesteld om de in deze paragraaf bedoelde vrijstelling toe te passen.";
  6° paragraaf 4 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting kan niet worden verleend indien een andere in dit artikel bedoelde vrijstelling op dezelfde bezoldiging wordt toegepast.";
  7° paragraaf 5, eerste lid, tweede streepje wordt aangevuld met de woorden "die, indien ze onder het toepassingsgebied van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders vallen, overeenkomstig dat artikel bij de Rijksdienst van Sociale Zekerheid werden aangemeld;";
  8° paragraaf 5, zesde lid, wordt vervangen als volgt:
  "De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van ondernemingen bedoeld in het eerste lid, zijn voor wat betreft de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van deze uitzendkrachten, gelijkgesteld met die ondernemingen, op voorwaarde dat zij het bewijs kunnen leveren dat zij aan al de toepassingsvoorwaarden van dit artikel voldoen. De in dit lid bedoelde gelijkstelling van de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid wordt voor de belastbare bezoldigingen van uitzendkrachten die vanaf 1 oktober 2022 worden betaald of toegekend bovendien enkel toegestaan op voorwaarde dat zij het akkoord hebben gekregen van de onderneming waarin de uitzendkrachten zijn tewerkgesteld om de in deze paragraaf bedoelde vrijstelling toe te passen.";
  9° paragraaf 5 wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De in deze paragraaf bedoelde vrijstelling van doorstorting kan niet worden verleend indien een andere in dit artikel bedoelde vrijstelling op dezelfde bezoldiging wordt toegepast.".
Art.10. A l'article 2755 du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 2 mai 2019, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le paragraphe 1er, est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. Les entreprises où s'effectue un travail en équipe, qui paient ou attribuent une prime d'équipe et qui sont redevables du précompte professionnel sur cette prime en vertu de l'article 270, alinéa 1er, 1°, sont dispensées de verser au Trésor un montant de précompte professionnel égal à 22,8 p.c. de l'ensemble des rémunérations imposables, primes d'équipe comprises, de tous les travailleurs concernés par le présent paragraphe à condition de retenir sur ces rémunérations et primes la totalité dudit précompte.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, on entend par entreprises où s'effectue un travail en équipe, les entreprises où le travail est effectué en au moins deux équipes comprenant au moins deux travailleurs, lesquelles font le même travail, tant en ce qui concerne son objet qu'en ce qui concerne son ampleur et qui se succèdent dans le courant de la journée sans qu'il y ait d'interruption entre les équipes successives, sans que le chevauchement excède un quart de leurs tâches journalières et pour lequel tous les travailleurs qui effectuent un travail en équipe reçoivent une prime d'équipe :
  a) soit par des travailleurs de catégorie 1 visés à l'article 330 de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002 ;
  b) soit par des travailleurs sous statut auprès d'une des entreprises publiques autonomes suivantes : la société anonyme de droit public Proximus et la société anonyme de droit public bpost ;
  c) soit par des travailleurs auprès de la société anonyme de droit public HR Rail à l'exception des travailleurs mis par celle-ci à la disposition de la société anonyme de droit public SNCB et de la société anonyme de droit public Infrabel dans le cadre de leurs activités de service public ;
  Pour l'application de l'alinéa 2, une interruption entre les équipes successives qui dure 15 minutes ou moins n'est pas prise en ligne de compte.
  Les rémunérations imposables, primes d'équipe comprises, visées à l'alinéa 1er sont les rémunérations imposables des travailleurs déterminées conformément à l'article 31, alinéa 2, 1° et 2°, à l'exclusion du double pécule de vacances, de la prime de fin d'année et des arriérés de rémunérations.
  La dispense de versement de précompte professionnel visée au présent paragraphe n'est accordée que pour autant qu'il s'agit de rémunérations pour les travailleurs qui, conformément au régime de travail auquel ils sont soumis, travaillent au minimum un tiers de leur temps en équipes durant le mois pour lequel l'avantage est demandé. Les périodes de suspension de l'exécution du contrat de travail sans maintien de salaire ne sont pas prises en compte. Pour l'application de cette norme sont prises en considération :
  - le numérateur : le nombre d'heures de travail effectivement prestées en travail en équipe pour lesquelles le travailleur a également obtenu une prime d'équipe ainsi que les heures pour lesquelles l'exécution du contrat de travail a été suspendue et pour lesquelles le salaire a été maintenu par l'employeur, s'il peut être démontré que le travailleur concerné, conformément à son règlement de travail, aurait travaillé en travail en équipe et aurait également obtenu pour cela une prime d'équipe ;
  - le dénominateur : le nombre total d'heures de travail effectivement prestées ainsi que le nombre total d'heures pour lesquelles l'exécution du contrat de travail a été suspendue mais avec maintien du salaire.
  La dispense de versement visée au présent paragraphe ne peut pas être accordée si une dispense prévue au paragraphe 2, 4 ou 5, est appliquée à la même rémunération.
  Pour l'application du présent paragraphe et du paragraphe 3, on entend par prime d'équipe, une prime qui a été attribuée suite à l'exercice du travail d'équipe ou du travail de nuit et qui augmente d'au moins 2 p.c. la rémunération attribuée au travailleur pour une heure prestée de travail en équipe ou du travail de nuit. Une prime qui est payée ou attribuée à partir du 1er avril 2024 ne peut en outre être considérée comme prime d'équipe pour l'application du présent paragraphe que si elle est déterminée par une CCT, par le règlement de travail ou par un contrat de travail entre l'employeur et le travailleur.
  Les entreprises agréées pour le travail intérimaire qui mettent des intérimaires à disposition d'entreprises visées au présent paragraphe qui emploient ces intérimaires dans un système de travail en équipe dans la fonction d'un travailleur de catégorie 1, sont, en ce qui concerne la dispense de versement de précompte professionnel sur les rémunérations imposables de ces intérimaires dans lesquelles sont incluses des primes d'équipe, assimilées à ces entreprises à condition qu'elles puissent fournir la preuve qu'elles satisfont à toutes les conditions d'application du présent article. En outre, l'assimilation des entreprises agréées pour le travail intérimaire qui est visée au présent alinéa n'est autorisée que pour les rémunérations d'intérimaires qui sont payées ou attribuées à partir du 1er octobre 2022 à condition qu'elles aient obtenu l'accord de l'entreprise dans laquelle les travailleurs intérimaires sont employés pour appliquer la dispense visée au présent paragraphe.
  Pour bénéficier de la dispense de versement de précompte professionnel visée à l'alinéa 1er, l'employeur doit fournir, à l'occasion de sa déclaration au précompte professionnel, la preuve que les travailleurs, pour lesquels la dispense est demandée, ont effectué un travail en équipe et ont obtenu des primes d'équipe pour ces prestations pendant la période à laquelle se rapporte la déclaration au précompte professionnel. Le Roi fixe les modalités d'administration de cette preuve." ;
  2° le paragraphe 2, est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Les entreprises où s'effectue un travail un travail de nuit, qui paient ou attribuent une prime de nuit et qui sont redevables du précompte professionnel sur cette prime en vertu de l'article 270, alinéa 1er, 1°, sont dispensées de verser au Trésor un montant de précompte professionnel égal à 22,8 p.c. de l'ensemble des rémunérations imposables, primes de nuit comprises, de tous les travailleurs concernés par le présent paragraphe, à condition de retenir sur ces rémunérations et primes la totalité dudit précompte.
  Pour l'application de l'alinéa 1er, on entend par entreprises où s'exerce un travail de nuit, les entreprises où des travailleurs effectuent, conformément au régime de travail applicable dans l'entreprise, des prestations entre 20 heures et 6 heures, à l'exclusion des travailleurs qui exercent des prestations uniquement entre 6 heures et 24 heures et des travailleurs qui commencent habituellement à travailler à partir de 5 heures. Les travailleurs visés sont :
  a) soit les travailleurs de catégorie 1 visés à l'article 330 de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002 ;
  b) soit les travailleurs sous statut auprès d'une des entreprises publiques autonomes suivantes : la société anonyme de droit public Proximus et la société anonyme de droit public bpost ;
  c) soit les travailleurs auprès de la société anonyme de droit public HR Rail à l'exception des travailleurs mis par celle-ci à la disposition de la société anonyme de droit public SNCB et de la société anonyme de droit public Infrabel dans le cadre de leurs activités de service public ;
  Les rémunérations imposables, primes de nuit comprises, visées à l'alinéa 1er sont les rémunérations imposables des travailleurs déterminées conformément à l'article 31, alinéa 2, 1° et 2°, à l'exclusion du double pécule de vacances, de la prime de fin d'année et des arriérés de rémunérations.
  La dispense de versement de précompte professionnel visée au présent paragraphe n'est accordée que pour autant qu'il s'agit de rémunérations pour les travailleurs qui, conformément au régime de travail auquel ils sont soumis, travaillent au minimum un tiers de leur temps de nuit durant le mois pour lequel l'avantage est demandé. Les périodes de suspension de l'exécution du contrat de travail sans maintien de salaire ne sont pas prises en compte. Pour l'application de cette norme sont prises en considération :
  - le numérateur : le nombre d'heures de travail effectivement prestées en travail de nuit pour lesquelles le travailleur a également reçu une prime de nuit ainsi que les heures pour lesquelles l'exécution du contrat de travail a été suspendue et pour lesquelles le salaire a été maintenu par l'employeur, s'il peut être démontré que le travailleur concerné, conformément à son règlement de travail, aurait travaillé en travail de nuit et aurait également obtenu pour cela une prime de nuit ;
  - le dénominateur : le nombre total d'heures de travail effectivement prestées ainsi que le nombre total d'heures pour lesquelles l'exécution du contrat de travail a été suspendue mais avec maintien du salaire.
  La dispense de versement visée au présent paragraphe ne peut pas être accordée si une autre dispense prévue au présent article est appliquée à la même rémunération.
  Pour l'application du présent paragraphe, on entend par prime de nuit, une prime qui a été attribuée suite au travail de nuit et qui augmente d'au moins 12 p.c. la rémunération attribuée au travailleur pour une heure prestée de travail de nuit. Une prime qui est payée ou attribuée à partir du 1er avril 2024 ne peut en outre être considérée comme prime de nuit pour l'application du présent paragraphe que si elle est déterminée par une CCT, par le règlement de travail ou par un contrat de travail entre l'employeur et le travailleur.
  Les entreprises agréées pour le travail intérimaire qui mettent des intérimaires à disposition d'entreprises visées au présent paragraphe qui emploient ces intérimaires dans un système de travail de nuit dans la fonction d'un travailleur de catégorie 1, sont, en ce qui concerne la dispense de versement du précompte professionnel sur les rémunérations imposables de ces intérimaires dans lesquelles sont incluses des primes de nuit, assimilées à ces entreprises à condition qu'elles puissent fournir la preuve qu'elles satisfont à toutes les conditions d'application du présent article. En outre, l'assimilation des entreprises agréées pour le travail intérimaire qui est visée au présent alinéa n'est autorisée que pour les rémunérations d'intérimaires qui sont payées ou attribuées à partir du 1er octobre 2022 à condition qu'elles aient obtenu l'accord de l'entreprise dans laquelle les travailleurs intérimaires ont été employés pour appliquer la dispense visée au présent paragraphe.
  Pour bénéficier de la dispense de versement de précompte professionnel visée au présent paragraphe, l'employeur doit fournir, à l'occasion de sa déclaration au précompte professionnel, la preuve que les travailleurs pour lesquels la dispense est demandée ont effectué un travail de nuit et ont obtenu des primes d'équipe pour ces prestations pendant la période à laquelle se rapporte la déclaration au précompte professionnel. Le Roi fixe les modalités d'administration de cette preuve." ;
  3° au paragraphe 3, alinéa 2, les mots "et sans que le chevauchement excède un quart de leurs tâches journalières" sont remplacés par les mots "sans que le chevauchement excède un quart de leurs tâches journalières et pour lequel tous les travailleurs qui effectuent un travail en équipe dans un système de travail en continu recueillent une prime d'équipe" ;
  4° le paragraphe 3 est complété par un alinéa, rédigé comme suit :
  "Pour l'application de l'alinéa 2, une interruption entre les équipes successives qui dure 15 minutes ou moins n'entre pas en ligne de compte." ;
  5° le paragraphe 4, alinéa 6 est remplacé par ce qui suit :
  "Les entreprises agréées pour le travail intérimaire qui mettent des intérimaires à disposition d'entreprises qui satisfont aux conditions visées à l'alinéa 1er sont, en ce qui concerne la dispense de versement du précompte professionnel sur les rémunérations imposables de ces intérimaires visées à l'alinéa 3, assimilées aux entreprises visées à l'alinéa 1er pour lesquelles elles mettent des intérimaires à disposition à condition qu'elles puissent fournir la preuve qu'elles satisfont à toutes les conditions d'application du présent article. En outre, l'assimilation des entreprises agréées pour le travail intérimaire qui est visée au présent alinéa n'est autorisée que pour les rémunérations d'intérimaires qui sont payées ou attribuées à partir du 1er octobre 2022 à condition qu'elles aient obtenu l'accord de l'entreprise dans laquelle les travailleurs intérimaires sont employés pour appliquer la dispense visée au présent paragraphe." ;
  6° le paragraphe 4 est complété par un alinéa, rédigé comme suit :
  "La dispense de versement visée au présent paragraphe ne peut pas être accordée si une autre dispense prévue au présent article est appliquée à la même rémunération." ;
  7° le paragraphe 5, alinéa 1er, deuxième tiret est complété par les mots ", lesquels, s'ils tombent dans le champ d'application de l'article 30bis de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, ont été déclarés conformément à cet article à l'Office national de sécurité sociale ;" ;
  8° le paragraphe 5, alinéa 6 est remplacé par ce qui suit :
  "Les entreprises agréées pour le travail intérimaire qui mettent des intérimaires à disposition d'entreprises visées à l'alinéa 1er sont, en ce qui concerne la dispense de versement du précompte professionnel sur les rémunérations imposables de ces intérimaires, assimilées à ces entreprises à condition qu'elles puissent fournir la preuve qu'elles satisfont à toutes les conditions d'application du présent article. En outre, l'assimilation des entreprises agréées pour le travail intérimaire qui est visée au présent alinéa n'est autorisée que pour les rémunérations d'intérimaires qui sont payées ou attribuées à partir du 1er octobre 2022 à condition qu'elles aient obtenu l'accord de l'entreprise dans laquelle les travailleurs intérimaires sont employés pour appliquer la dispense visée au présent paragraphe." ;
  9° le paragraphe 5 est complété par un alinéa, rédigé comme suit :
  "La dispense de versement visée au présent paragraphe ne peut pas être accordée si une autre dispense prévue au présent article est appliquée à la même rémunération.".
Art.11. Deze afdeling is van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 april 2022.
Art.11. La présente section est applicable aux rémunérations qui sont payées ou attribuées à partir du 1er avril 2022.
Afdeling 4. - Wijzigingen aan de overige vrijstellingsstelsels van doorstorting
Section 4. - Modifications des autres régimes de dispense de versement
Art.12. Artikel 2753, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 2020, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.".
Art.12. L'article 2753, § 1er, du même Code, modifié en dernier par la loi du 20 décembre 2020, est complété par un alinéa rédigé comme suit :
  "La dispense de versement de précompte professionnel visée au présent article ne peut pas être appliquée au précompte professionnel qui est retenu complémentairement en sus du minimum réglementaire du précompte professionnel dû.".
Art.13. Artikel 2756, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2021, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De in dit artikel bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.".
Art.13. L'article 2756 du même Code, modifié en dernier par la loi-programme du 27 décembre 2021, est complété par un alinéa rédigé comme suit :
  "La dispense de versement de précompte professionnel visée au présent article ne peut pas être appliquée au précompte professionnel qui est retenu complémentairement en sus du minimum réglementaire du précompte professionnel dû.".
Art.14. Artikel 2758, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 2019, wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende:
  " § 6. De in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.".
Art.14. L'article 2758 du même Code, modifié en dernier par l'arrêté royal du 3 octobre 2019, est complété par un paragraphe 6, rédigé comme suit :
  " § 6. La dispense de versement de précompte professionnel visée au paragraphe 1er ne peut pas être appliquée au précompte professionnel qui est retenu complémentairement en sus du minimum réglementaire du précompte professionnel dû.".
Art.15. Artikel 2759 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
  " § 4. De in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.".
Art.15. L'article 2759 du même Code, modifié en dernier par la loi du 27 juin 2021, est complété par un paragraphe 4, rédigé comme suit :
  " § 4. La dispense de versement de précompte professionnel visée au paragraphe 1er ne peut pas être appliquée au précompte professionnel qui est retenu complémentairement en sus du minimum réglementaire du précompte professionnel dû.".
Art.16. In artikel 27510 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, wordt tussen het vijfde en het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
  "De in het eerste lid bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de bedrijfsvoorheffing die aanvullend bovenop de bedrijfsvoorheffing die reglementair minimaal verschuldigd is, wordt ingehouden.".
Art.16. Dans l'article 27510 du même Code, modifié en dernier par la loi du 27 juin 2021, un alinéa est inséré entre les alinéas 5 et 6, rédigé comme suit :
  "La dispense de versement de précompte professionnel visée à l'alinéa 1er ne peut pas être appliquée au précompte professionnel qui est retenu complémentairement en sus du minimum réglementaire du précompte professionnel dû.".
Art.17. Deze afdeling is van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 april 2022.
Art.17. La présente section est applicable aux rémunérations qui sont payées ou attribuées à partir du 1er avril 2022.
Afdeling 5. - Beperking van de mogelijkheid tot cumulatie van de vrijstelling van doorstorting voor "wetenschappelijk onderzoek" en het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling
Section 5. - Limitation de la possibilité de cumuler la dispense de versement pour "recherche scientifique" et le crédit d'impôt pour recherche et développement
Art.18. Artikel 289quater van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "Wanneer in de aanschaffingswaarde of beleggingswaarde van de in het eerste lid bedoelde activa, bezoldigingen van de in artikel 2753 bedoelde onderzoekers zijn begrepen, waarvan de werkgever in toepassing van artikel 2753 een deel van de bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist heeft gestort, mag deze niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing niet in de berekeningsbasis van het in het eerste lid bedoelde belastingkrediet worden opgenomen.".
Art.18. L'article 289quater du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 25 décembre 2017, est complété par un alinéa rédigé comme suit :
  "Lorsque dans la valeur d'investissement ou de revient des immobilisations visés à l'alinéa 1er sont comprises des rémunérations des chercheurs visés à l'article 2753, dont l'employeur n'a pas versé une partie du précompte professionnel au Trésor en application de l'article 2753, ce précompte professionnel non versé ne peut pas être repris dans la base de calcul du crédit d'impôt visé à l'alinéa 1er.".
Art.19. Deze afdeling is van toepassing op de belastbare tijdperken die vanaf 1 april 2022 worden afgesloten.
Art.19. La présente section est applicable aux périodes imposables qui sont clôturées à partir du 1er avril 2022.
Afdeling 6. - Wijzigingen betreffende de aangifte, sancties en procedureregels inzake de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing
Section 6. - Modifications relatives à la déclaration, aux sanctions et aux règles de procédure concernant la dispense de versement de précompte professionnel
Art.20. In titel 7, hoofdstuk 2 van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling 2 vervangen als volgt:
  "Afdeling 2. Aangifte inzake roerende voorheffing, bedrijfsvoorheffing en vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing".
Art.20. Dans le titre 7, chapitre 2 du même Code, l'intitulé de la section 2 est remplacé par ce qui suit :
  "Section 2. Déclaration en matière de précompte mobilier, de précompte professionnel et de dispense de versement de précompte professionnel".
Art.21. Artikel 312 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met twee leden, luidende:
  "De Koning bepaalt eveneens de wijze, de periodiciteit van de aangifte die moet gedaan worden door de genieters en de voorwaarden van de terugbetaling van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.
  De Koning kan bepalen dat de in het tweede lid bedoelde aangifte, voor elk van de werknemers of sommige van deze werknemers van wie de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is in het belastbare tijdperk waarop de aangifte betrekking heeft niet of niet volledig aan de Schatkist wordt doorgestort, het volgende moet vermelden:
  a) de identificatiegegevens van elk van deze werknemers, zoals door de Koning bepaald, met inbegrip van zijn nationaal nummer;
  b) het bedrag of bedragen van de in het belastbare tijdperk, periodiek betaalde of toegekende bezoldigingen die als grondslag hebben gediend voor de vaststelling van de bedrijfsvoorheffing;
  c) het bedrag of de bedragen van de op deze bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing;
  d) per vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, afzonderlijk vastgesteld naar gelang de aard ervan:
  - de door de Koning vastgestelde code die betrekking heeft op de aard van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing;
  - het door de Koning omschreven bedrag of bedragen die ofwel de grondslag van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing omvatten, ofwel de betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen omvatten waarop de bedrijfsvoorheffing werd ingehouden die geheel of gedeeltelijk niet in de Schatkist moet worden gestort;
  - het bedrag of bedragen van de bedrijfsvoorheffing die niet in de Schatkist moeten worden gestort.".
Art.21. L'article 312 du même Code est complété par deux alinéas rédigés comme suit :
  "Le Roi prescrit également le mode, la périodicité de la déclaration à faire par les bénéficiaires et les conditions de remboursement de la dispense de versement de précompte professionnel.
  Le Roi peut déterminer que la déclaration visée à l'alinéa 2 doit mentionner ce qui suit pour chacun des travailleurs ou certains de ces travailleurs pour lesquels le précompte professionnel qui est dû au cours de la période imposable à laquelle se rapporte la déclaration n'a pas, ou n'a pas été entièrement, versé au Trésor :
  a) les données d'identification de chacun de ces travailleurs, telles que déterminées par le Roi, y compris son numéro national ;
  b) le montant ou les montants des rémunérations payées ou attribuées périodiquement au cours de la période imposable, qui ont servi de base pour la détermination du précompte professionnel ;
  c) le montant ou les montants du précompte professionnel retenu sur ces rémunérations ;
  d) pour chaque dispense de versement du précompte professionnel, déterminée distinctement selon sa nature :
  - le code relatif à la nature de la dispense de versement du précompte professionnel, déterminé par le Roi ;
  - le montant ou les montants déterminés par le Roi, qui comprennent soit la base de la dispense de versement du précompte professionnel, soit les rémunérations imposables payées ou attribuées sur lesquelles le précompte professionnel qui ne doit pas être versé totalement ou partiellement au Trésor, a été retenu ;
  - le montant ou les montants du précompte professionnel qui ne doivent pas être versés au Trésor.".
Art.22. In artikel 333, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, worden de woorden "zesde lid" vervangen door de woorden "zesde en zevende lid".
Art.22. Dans l'article 333, alinéa 2, du même Code, modifié par la loi du 27 juin 2021, les mots "alinéa 6" sont remplacés par les mots "alinéas 6 et 7".
Art.23. In artikel 354 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, wordt een zevende lid ingevoegd luidende:
  "Wanneer een belastingplichtige een vordering tot teruggave van de voorheffing op basis van artikel 368/1 binnen de termijn voorzien in het eerste lid, indient, wordt deze termijn verlengd met een periode gelijk aan deze die tussen de datum van de indiening van de vordering tot teruggave en deze van de beslissing van de adviseur-generaal of van de door hem gedelegeerde ambtenaar zonder dat deze verlenging hoger mag zijn dan zes maanden.".
Art.23. Dans l'article 354 du même Code, modifié par la loi du 27 juin 2021, il est inséré un alinéa 7 rédigé comme suit :
  "Lorsqu'un contribuable introduit une action en restitution de précompte sur la base de l'article 368/1, dans le délai prévu à l'alinéa 1er, ce délai est prolongé d'une période égale à celle qui s'étend entre la date de l'introduction de l'action en restitution et celle de la décision du conseiller général ou du fonctionnaire délégué sans que cette prolongation puisse être supérieure à six mois.".
Art.24. In titel 7, hoofdstuk 7, afdeling 1, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 368/1 ingevoegd luidende:
  "Art. 368/1. In afwijking van artikel 368, verjaart de vordering tot teruggave van de voorheffing na afloop van drie jaar te rekenen van 1 januari van het jaar dat volgt op datgene waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd wanneer de vordering wordt ingediend op basis van een in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.".
Art.24. Dans le titre 7, chapitre 7, section 1re, du même Code, il est inséré un article 368/1 rédigé comme suit :
  "Art. 368/1. Par dérogation à l'article 368, l'action en restitution de précompte se prescrit par trois ans à compter du premier janvier de l'année qui suit celle dont le millésime désigne l'exercice d'imposition lorsque l'action est introduite sur la base d'une dispense de versement du précompte professionnel visée au titre 6, chapitre 1er, section 4, sous-section 3.".
Art.25. In artikel 444 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
  "Bij een onjuiste aangifte die aanleiding geeft tot een in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, worden de verschuldigde voorheffingen vermeerderd met een verhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de onjuist aangegeven vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.".
Art.25. Dans l'article 444 du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 27 juin 2021, un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
  "En cas de déclaration inexacte ayant donné lieu à une dispense de versement du précompte professionnel visée au titre 6, chapitre 1er, section 4, sous-section 3, les précomptes dus sont majorés d'un accroissement fixé d'après la nature et la gravité de l'infraction, selon une échelle dont les graduations sont déterminées par le Roi et allant de 10 p.c. à 200 p.c. de la dispense de versement de précompte professionnel incorrectement déclaré.".
Art.26. In titel 2, hoofdstuk 1, van de wet van 15 juli 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19 pandemie, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 2/1. Voor de toepassing van titel 7 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing gelijkgesteld met een in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3, van dat Wetboek bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.".
Art.26. Dans le titre 2, chapitre 1er, de la loi du 15 juillet 2020 portant diverses mesures fiscales urgentes en raison de la pandémie du COVID-19, il est inséré un article 2/1 rédigé comme suit :
  "Art. 2/1. Pour l'application du titre 7 du Code des impôts sur les revenus 1992, la dispense de versement du précompte professionnel visée au présent chapitre est assimilée à une dispense de versement du précompte professionnel visée au titre 6, chapitre 1er, section 4, sous-section 3 de ce Code.".
Art.27. Artikel 21 treedt in werking op 1 april 2022 en is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2023 worden betaald of toegekend.
  De artikelen 22 tot 26 treden in werking op 1 april 2022.
  Artikel 24 is van toepassing op de vorderingen van teruggave van de voorheffing die worden ingediend vanaf 1 juli 2022.
Art.27. L'article 21 entre en vigueur le 1er avril 2022 et est applicable aux rémunérations payées ou attribuées à partir du 1er janvier 2023.
  Les articles 22 à 26 entrent en vigueur le 1er avril 2022.
  L'article 24 est applicable aux actions en restitution de précompte qui sont introduites à partir du 1er juillet 2022.
HOOFDSTUK 3. - Taks op de inscheping van een luchtvaartuig
CHAPITRE 3. - Taxe sur l'embarquement dans un aéronef
Art.28. In boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen, wordt titel III, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, hersteld als volgt: "Titel III - Taks op de inscheping van een luchtvaartuig", die de artikelen 159 tot 166/3 bevat.
Art.28. Dans le livre II du Code des droits et taxes divers, le titre III, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante:"Titre III - Taxe sur l'embarquement dans un aéronef", qui contient les articles 159 à 166/3.
Art.29. Artikel 159 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 159. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
  1° luchthaven: een burgerlijk luchthaventerrein bedoeld in artikel 43 van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling der luchtvaart;
  2° luchthavenexploitant: rechtspersoon of natuurlijke persoon die de luchthaven als onderneming drijft, of bij gebrek daaraan, de eigenaar van de luchthaven;
  3° luchtvaartuig: elk gemotoriseerd toestel dat in de dampkring kan worden gehouden als gevolg van de krachten die de lucht erop uitoefent;
  4° luchtvaartmaatschappij: een onderneming die geheel of gedeeltelijk haar bedrijf maakt van het vervoer van personen met een luchtvaartuig, alsmede ieder ander op wiens naam een luchtvaartuig is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling der luchtvaart, dan wel is ingeschreven in een buitenlands register van luchtvaartuigen;
  5° passagier: natuurlijke persoon van 2 jaar of ouder die anders dan als lid van het boordpersoneel wordt vervoerd met een luchtvaartuig;
  6° boordpersoneel: cockpit- en cabinebemanning die door de luchtvaartmaatschappij belast is met taken inzake de besturing en de veiligheid van het vliegen, de zorg voor de passagiers en de begeleiding van de vracht, alsmede ieder die uitsluitend wordt vervoerd om aan boord van een ander luchtvaartuig tijdens een vlucht van dat andere luchtvaartuig werkzaamheden als lid van het boordpersoneel te verrichten;
  7° bestemming: de plaats naar waar de luchtvaartmaatschappij de passagier moet vervoeren, in voorkomend geval, krachtens de vervoerovereenkomst.".
Art.29. L'article 159 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 159. Pour l'application de ce titre, on entend par :
  1° aéroport: un aérodrome civil visé à l'article 43 de l'arrêté royal du 15 mars 1954 réglementant la navigation aérienne ;
  2° exploitant de l'aéroport: la personne morale ou physique qui gère l'aéroport en tant qu'entreprise ou, à défaut, le propriétaire de l'aéroport ;
  3° aéronef: tout appareil motorisé qui peut être maintenu dans l'atmosphère en conséquence des forces de réaction que l'air exerce sur lui ;
  4° transporteur aérien: une entreprise qui a pour activité en tout ou en partie le transport de personnes par aéronef, ainsi que quiconque d'autre au nom de qui un aéronef est inscrit dans le registre visé à l'article 2 de l'arrêté royal du 15 mars 1954 réglementant la navigation aérienne, ou dans un registre étranger d'aéronefs ;
  5° passager: une personne physique de 2 ans ou plus et qui est transportée par aéronef autrement qu'en tant que personnel de bord ;
  6° personnel de bord: équipage du cockpit ou de cabine chargé par le transporteur aérien de tâches relatives au pilotage, à la sécurité du vol, au service aux passagers et au convoyage de fret, ainsi que tout qui est transporté exclusivement en vue d'exécuter à bord d'un autre aéronef et pendant un vol de cet autre aéronef, une activité en tant que personnel de bord ;
  7° destination: le lieu vers lequel le transporteur aérien doit transporter le passager, le cas échéant, en vertu du contrat de transport.".
Art.30. Artikel 160 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 160. § 1. Een taks op de inscheping van een luchtvaartuig wordt geheven ter zake van het vertrek van een passagier vanaf een in België gelegen luchthaven.
  Als vertrek van een passagier vanaf een in België gelegen luchthaven wordt ook aangemerkt, het vertrek van een passagier per helikopter vanaf een andere in België gelegen plaats dan een luchthaven.
  Als vertrek van een passagier wordt niet aangemerkt, het vertrek vanaf een luchthaven indien:
  1° dat vertrek als onderdeel van één vervoerovereenkomst plaatsvindt aansluitend op de aankomst van de passagier met een luchtvaartuig op die luchthaven;
  2° de aansluiting de belangrijkste reden is voor het gebruik van de luchthaven; en
  3° de passagier het gebied van de luchthaven, dat een vertrekkende passagier alleen mag betreden met een geldig vervoersbewijs, tussen het moment van aankomst en het moment van vertrek niet langer dan 24 uur heeft verlaten.
  § 2. De taks is niet van toepassing in geval van vertrek met een luchtvaartuig:
  1° ingeschreven in het Belgische militaire luchtvaartregister of een gelijkaardig buitenlands luchtvaartuig;
  2° gebezigd voor Staatsdiensten, als politie en douane;
  3° voor een lokale vlucht bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden opgelegd voor de toelating tot het luchtverkeer van paramotoren;
  4° voor vluchten met vertrek van een luchthaven en terugkomst op dezelfde luchthaven, zonder tussenlanding;
  5° voor het uitvoeren van een professionele activiteit in het luchtruim waarvoor het gebruik van een luchtvaartuig noodzakelijk of het meest efficiënt is.".
Art.30. L'article 160 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 160. § 1er. Une taxe sur l'embarquement dans un aéronef est perçue sur le départ d'un passager à partir d'un aéroport situé en Belgique.
  Est aussi considéré comme départ d'un passager depuis un aéroport situé en Belgique, le départ d'un passager en hélicoptère, depuis un endroit situé en Belgique autre qu'un aéroport.
  N'est pas considéré comme départ d'un passager le départ depuis un aéroport lorsque :
  1° ce départ a lieu, dans le cadre d'un seul contrat de transport, après l'arrivée du passager par aéronef dans cet aéroport ;
  2° la correspondance est la raison principale de l'utilisation de l'aéroport ; et
  3° le passager n'a pas quitté, pendant plus de 24 heures entre le moment de son arrivée et celui de son départ, la zone de l'aéroport dans laquelle un passager en partance ne peut entrer qu'avec un billet de transport valide.
  § 2. La taxe ne s'applique pas en cas de départ par aéronef :
  1° inscrit à la matricule aéronautique militaire belge ou tout aéronef étranger similaire ;
  2° affecté à un service d'Etat, tel que la police et la douane ;
  3° pour un vol local visé à l'article 1er de l'arrêté royal du 10 juin 2014 fixant les conditions particulières imposées pour l'admission à la circulation aérienne des paramoteurs ;
  4° pour un vol partant d'un aéroport et y revenant, sans escale ;
  5° en vue de l'exercice d'une activité professionnelle dans l'espace aérien pour laquelle l'usage d'un aéronef est nécessaire ou le plus efficient.".
Art.31. Artikel 161 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 161. De belastingschuldige is de luchtvaart-maatschappij.
  De niet in België gevestigde luchtvaartmaatschappijen die hun hoofdkantoor hebben buiten de Europese Economische Ruimte, moeten door de minister van Financiën of zijn gemachtigde een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen.
  De niet in België gevestigde luchtvaartmaatschappijen die hun hoofdkantoor hebben binnen de Europese Economische Ruimte, kunnen door de minister van Financiën of zijn gemachtigde, een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen.
  De aansprakelijke vertegenwoordiger verbindt zich hoofdelijk tegenover de Belgische Staat tot de aangifte van de taks, tot betaling van de verschuldigde sommen en tot uitvoering van alle andere verplichtingen waartoe de luchtvaartmaatschappij krachtens deze titel is gehouden.
  In geval van overlijden van de aansprakelijke vertegenwoordiger, van intrekking van zijn erkenning of van een gebeurtenis die tot zijn onbevoegdheid leidt, wordt dadelijk in zijn vervanging voorzien.
  Luchtvaartmaatschappijen die zijn onderworpen aan de taks en die minstens twee vluchten per kalenderjaar met passagiers vanaf een in België gelegen luchthaven uitvoeren, registreren zich bij de bevoegde dienst.
  Elke overtreding van deze bepalingen wordt gestraft met een boete die wordt vastgelegd naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 250 tot 250 000 euro.
  De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van erkenning van de aansprakelijke vertegenwoordiger, alsook de modaliteiten van de registratie van de luchtvaartmaatschappijen.".
Art.31. L'article 161 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 161. Le redevable de la taxe est le transporteur aérien.
  Les transporteurs aériens non établis en Belgique qui ont leur siège social en dehors de l'Espace économique européen sont tenus de faire agréer, par le ministre des Finances ou son délégué, un représentant responsable établi en Belgique.
  Les transporteurs aériens non établis en Belgique qui ont leur siège social dans l'Espace économique européen peuvent faire agréer, par le ministre des Finances ou son délégué, un représentant responsable établi en Belgique.
  Le représentant responsable s'engage solidairement envers l'Etat belge à la déclaration à la taxe, au paiement des sommes dues et à l'exécution de toutes autres obligations dont le transporteur aérien est tenu conformément au présent titre.
  En cas de décès du représentant responsable, de retrait de son agrément ou d'événement entraînant son incapacité, il est pourvu immédiatement à son remplacement.
  Les transporteurs aériens soumis à la taxe et qui exécutent au minimum deux vols avec des passagers par année calendaire depuis un aéroport situé en Belgique, s'enregistrent auprès du service compétent.
  Toute contravention à ces dispositions est punie d'une amende qui est établie en fonction de la nature et de la gravité de l'infraction, selon une échelle dont les graduations sont déterminées par le Roi et allant de 250 à 250 000 euros.
  Le Roi détermine les conditions et modalités d'agrément du représentant responsable ainsi que les modalités de l'enregistrement des transporteurs aériens.".
Art.32. Artikel 162 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 162. De taks bedraagt:
  1° 10 euro voor een passagier met een bestemming die niet verder gelegen is dan 500 km in vogelvlucht te rekenen vanaf het ARP van de luchthaven met het hoogste jaarlijkse aantal passagiers van het land;
  2° 2 euro voor een passagier met een bestemming verder dan onder 1° en binnen de Europese Economische Ruimte, het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland;
  3° 4 euro voor een passagier met een bestemming verder dan onder 1° en buiten de Europese Economische ruimte, het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland.".
Art.32. L'article 162 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 162. La taxe est de :
  1° 10 euros pour un passager dont la destination n'est pas située à plus de 500 km à vol d'oiseau à partir de l'ARP de l'aéroport ayant le plus grand nombre annuel de passagers dans le pays ;
  2° 2 euros pour un passager dont la destination est plus éloignée que sous 1° mais est située dans l'Espace économique européen, le Royaume-Uni ou la Suisse ;
  3° 4 euros pour un passager dont la destination est plus éloignée que sous 1° et est située en dehors de l'Espace économique européen, du Royaume-Uni ou de la Suisse.".
Art.33. Artikel 163 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 163. De taks wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de passagier met een luchtvaartuig vertrekt.".
Art.33. L'article 163 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 163. La taxe est due au moment où le passager part par aéronef.".
Art.34. Artikel 164 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 164. Worden van de taks vrijgesteld:
  1° de passagiers die als gevolg van technische incidenten, ongunstig weer of enig ander geval van overmacht, een onderbroken vlucht hernemen;
  2° de passagiers van een luchtvaartuig dat uitsluitend voor medische of humanitaire doeleinden wordt gebruikt.".
Art.34. L'article 164 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 164. Sont exemptés de la taxe :
  1° les passagers reprenant un vol interrompu suite à des incidents techniques, des conditions atmosphériques défavorables ou tout autre cas de force majeure ;
  2° les passagers d'un aéronef utilisé exclusivement à des fins médicales ou humanitaires.".
Art.35. Artikel 165 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 165. Uiterlijk op de laatste werkdag van de maand volgend op het kalenderkwartaal waarin de taks verschuldigd wordt, verstrekt de luchthavenexploitant aan de bevoegde dienst de door de Koning bepaalde nodige gegevens om de juiste heffing van de taks te verzekeren.
  Elke overtreding van deze bepaling wordt gestraft met een boete die wordt vastgelegd naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 250 euro tot 25 000 euro.
  De Koning kan voor de juiste heffing van de taks nuttige en noodzakelijke elementen bepalen, waaronder voor de identificatie van de luchtvaartmaatschappijen: hun ondernemingsnummer in geval van rechtspersonen, of hun rijksregisternummer in geval van natuurlijke personen.".
Art.35. L'article 165 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 165. Au plus tard le dernier jour ouvrable du mois qui suit le trimestre calendaire au cours duquel la taxe est due, l'exploitant de l'aéroport transmet au service compétent les données nécessaires, déterminées par le Roi, pour assurer la juste perception de la taxe.
  Toute contravention à cette disposition est punie d'une amende qui est établie en fonction de la nature et de la gravité de l'infraction, selon une échelle dont les graduations sont déterminées par le Roi et allant de 250 à 25 000 euros.
  Le Roi peut déterminer des éléments utiles et nécessaires pour la perception de la taxe, parmi lesquels, en vue de l'identification des transporteurs aériens: leur numéro d'entreprise dans le cas de personnes morales, ou leur numéro de registre national dans le cas de personne physique.".
Art.36. Artikel 166 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 26 januari 2021, wordt hersteld als volgt:
  "Art. 166. § 1. De taks wordt betaald uiterlijk op de laatste werkdag van de maand volgend op die waarin de taks verschuldigd wordt.
  De taks wordt betaald door storting of overschrijving op de bankrekening van de bevoegde dienst.
  Op de dag van de betaling wordt door de belastingschuldige bij de bevoegde dienst een aangifte ingediend die alle voor de juiste heffing van de taks noodzakelijke elementen, zoals bepaald door de Koning, bevat.
  § 2. Een luchtvaartmaatschappij die niet gehouden is om zich te laten registreren krachtens artikel 161, zesde lid, dient, vóór elk vertrek van een passagier vanaf een in België gelegen luchthaven, een aangifte in en betaalt de taks.
  § 3. Wanneer de taks niet tijdig wordt betaald, is de wettelijke interest verschuldigd te rekenen vanaf de dag volgend op de vervaldag voor betaling.
  Bij niet-aangifte, laattijdige, onnauwkeurige of onvolledige aangifte, alsook bij niet-betaling of laattijdige betaling, is een boete verschuldigd. De Koning bepaalt de boete volgens een schaal van 10 pct. tot 200 pct. van de taks, naargelang de aard of de ernst van de overtreding.".
Art.36. L'article 166 du même Code, abrogé par la loi du 26 janvier 2021, est rétabli dans la rédaction suivante :
  "Art. 166. § 1er. La taxe est acquittée au plus tard le dernier jour ouvrable du mois qui suit celui au cours duquel la taxe est due.
  La taxe est acquittée par versement ou virement au compte financier du service compétent.
  Le jour du paiement, le redevable introduit auprès du service compétent une déclaration faisant connaître les éléments nécessaires à la juste perception de la taxe, tels que déterminés par le Roi.
  § 2. Un transporteur aérien qui n'est pas tenu de se faire enregistrer en vertu de l'article 161, alinéa 6, introduit, avant chaque départ d'un passager depuis un aéroport situé en Belgique, une déclaration et paye la taxe.
  § 3. Lorsque la taxe n'est pas acquittée à temps, l'intérêt légal est dû à partir du jour qui suit celui de l'échéance de paiement.
  En cas d'absence de déclaration, de déclaration tardive, inexacte ou incomplète, et d'absence de paiement ou de paiement tardif, une amende est due. Le Roi détermine l'amende dans une échelle allant de 10 p.c. à 200 p.c. de la taxe, selon la nature et la gravité de l'infraction.".
Art.37. In boek II, titel III van hetzelfde Wetboek, hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 166/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 166/1. De belastingschuldige is gehouden op elk verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de vestiging of de inning en de invordering van de taksen bedoeld in Boek II, zonder verplaatsing inzage te verlenen van al zijn documenten die de juiste heffing van de taks kunnen aantonen.
  Een boete van 250 tot 2 500 euro is verschuldigd voor elke weigering van overlegging.".
Art.37. Dans le livre II, titre III du même Code, rétabli par l'article 2, il est inséré un article 166/1 rédigé comme suit :
  "Art. 166/1. Le redevable est tenu de communiquer, sans déplacement, à toute réquisition des préposés de l'administration en charge de la liquidation, la perception ou le recouvrement des taxes visées au livre II, tous ses documents pouvant démontrer la juste perception de la taxe.
  Une amende de 250 à 2 500 euros est due pour tout refus de communication.".
Art.38. In boek II, titel III van hetzelfde Wetboek, hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 166/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 166/2. In geval van betaling van een bedrag hoger dan het verschuldigde bedrag wordt het teveel betaalde teruggegeven.".
Art.38. Dans le livre II, titre III du même Code, rétabli par l'article 2, il est inséré un article 166/2 rédigé comme suit :
  "Art. 166/2. En cas de paiement d'un montant supérieur à celui dû, le trop payé est restitué.".
Art.39. In boek II, titel III van hetzelfde Wetboek, hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 166/3 ingevoegd, luidende:
  "Art. 166/3. De Koning kan het gebruik verplichten van een model van aangifte en van vraag tot teruggave.".
Art.39. Dans le livre II, titre III du même Code, rétabli par l'article 2, il est inséré un article 166/3 rédigé comme suit :
  "Art. 166/3. Le Roi peut imposer l'utilisation d'un modèle de déclaration et de demande en restitution.".
Art.40. Artikel 53 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 januari 2022, wordt aangevuld met een bepaling onder 30°, luidende:
  "30° de taks op de inscheping van een luchtvaartuig vermeld in artikel 160 van het Wetboek diverse rechten en taksen.".
Art.40. L'article 53 du Code des impôts sur les revenus 1992, modifié en dernier lieu par la loi du 21 janvier 2022, est complété par un 30°, rédigé comme suit :
  "30° la taxe sur l'embarquement dans un aéronef visée à l'article 160 du Code des droits et taxes divers.".
Art.41. In artikel 205, § 2, eerste lid, 8°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, worden de woorden "taksen als bedoeld in artikel 198, § 1, 4°, en 6° " vervangen door de woorden "taksen als bedoeld in de artikelen 53, 30°, en 198, § 1, 4°, en 6° ".
Art.41. Dans l'article 205, § 2, alinéa 1er, 8°, du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 27 juin 2021, les mots "taxes visées à l'article 198, § 1er, 4°, et 6° " sont remplacés par les mots "taxes visées aux articles 53, 30°, et 198, § 1er, 4°, et 6° ".
Art.42. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2022, met uitzondering van artikel 166, § 2, van het Wetboek diverse rechten en taksen, hersteld bij artikel 36, dat in werking treedt op een door de Koning te bepalen datum en ten laatste op 31 mei 2022.
Art.42. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er avril 2022, à l'exception de l'article 166, § 2, du Code des droits et taxes divers, rétabli par l'article 36, qui entre en vigueur à une date à déterminer par le Roi et au plus tard le 31 mai 2022.
HOOFDSTUK 4. - Accijnzen op tabak
CHAPITRE 4. - Accises sur le tabac
Art.43. In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 november 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt:
  "1° Sigaren:
  a) accijns: 5,00 percent van de kleinhandelsprijs;
  b) bijzondere accijns: 6,50 percent van de klein-handelsprijs;";
  2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
  " § 2. Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld:
  a) voor sigaretten:
  - accijns: 6,8914 euro per 1 000 stuks;
  - bijzondere accijns: 83,1609 euro per 1 000 stuks;
  b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak:
  - accijns: 0,0000 euro per kilogram;
  - bijzondere accijns: 75,1654 euro per kilogram.".
Art.43. A l'article 3 de la loi du 3 avril 1997 relative au régime fiscal des tabacs manufacturés, remplacé par la loi du 4 mai 1999 et modifié en dernier lieu par la loi du 26 novembre 2021, les modifications suivantes sont apportées :
  1° dans le paragraphe 1er, le 1° est remplacé par ce qui suit :
  "1° Cigares :
  a) droit d'accise: 5,00 pour cent du prix de vente au détail ;
  b) droit d'accise spécial: 6,50 pour cent du prix de vente au détail ;" ;
  2° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Outre le droit d'accise ad valorem et le droit d'accise spécial ad valorem prévus au § 1er, 2° et 3°, les cigarettes ainsi que le tabac à fumer fine coupe destiné à rouler les cigarettes et autres tabacs à fumer, mis à la consommation dans le pays sont soumis à un droit d'accise spécifique et à un droit d'accise spécial spécifique fixés comme suit :
  a) pour les cigarettes :
  - droit d'accise: 6,8914 euros par 1 000 pièces ;
  - droit d'accise spécial: 83,1609 euros par 1 000 pièces ;
  b) pour le tabac à fumer fine coupe destiné à rouler les cigarettes et les autres tabacs à fumer :
  - droit d'accise: 0,0000 euro par kilogramme ;
  - droit d'accise spécial: 75,1654 euros par kilogramme.".
Art.44. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2022.
Art.44. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er avril 2022.
TITEL 3. - SOCIALE ZAKEN
TITRE 3. - AFFAIRES SOCIALES
ENIG HOOFDSTUK. - Financiering van het rsz-globaal beheer ter compensatie van de verlaging van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid
CHAPITRE UNIQUE. - Financement de l'ONSS-Gestion globale en compensation de la diminution de la cotisation spéciale de sécurité sociale
Art.45. In artikel 118 van de programmawet van 27 december 2021, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "In afwijking van artikel 6 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid, worden de bedragen van de alternatieve financiering voor het stelsel van de werknemers voor het jaar 2022 vastgesteld op 7 102 192 duizend euro, afgenomen van het nettobedrag van de geïnde btw en 3 341 614 duizend euro afgenomen op het nettobedrag van de geïnde roerende voorheffing.".
Art.45. Dans l'article 118 de la loi-programme du 27 décembre 2021, l'alinéa 1er est remplacé par ce qui suit :
  "Par dérogation à l'article 6 de la loi du 18 avril 2017 portant réforme du financement de la sécurité sociale, les montants du financement alternatif pour le régime des travailleurs salariés pour l'année 2022, sont fixés à 7 102 192 milliers d'euros prélevés sur le montant net encaissé de la T.V.A. et 3 341 614 milliers d'euros prélevés sur le montant net encaissé du précompte mobilier.".
Art.46. Artikel 6 van de wet van 18 april 2017 houdende hervorming van de financiering van de sociale zekerheid, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende:
  " § 4. Vanaf 2023 worden de percentages in dit artikel dermate vastgesteld dat de bedragen van de alternatieve financieringen bedoeld in artikelen 2, § 1 en 3, § 1, een bijkomend bedrag van 200 miljoen euro omvatten, zijnde het bedrag van de minderontvangsten door de wijzigingen aan de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid.".
Art.46. L'article 6 de la loi du 18 avril 2017 portant réforme du financement de la sécurité sociale est complété par un paragraphe 4, rédigé comme suit :
  " § 4. A partir de 2023, les pourcentages du présent article sont fixés en sorte que les montants des financements alternatifs visés aux articles 2, § 1er et 3, § 1er, comprennent un montant supplémentaire de 200 millions euros, correspondant au montant de la diminution des recettes due aux modifications de la cotisation spéciale de sécurité sociale.".
Art. 47. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2022.
Art. 47. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er avril 2022.