Artikel 1. Aan artikel 2.1.5.1 van de VLAREME van 28 oktober 2016, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt:
"Voor het bepalen van de geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, als vermeld in het eerste lid, 2°, plaatst en gebruikt de uitbater debietmeters die geplaatst zijn op elk afvoerpunt van vloeibare andere meststoffen. Op deze debietmeters zijn de bepalingen van artikel 2.2.3.4, van overeenkomstige toepassing."
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
26 FEBRUARI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de VLAREME van 28 oktober 2016, wat betreft het gebruik van debietmeters in bewerkings- en verwerkingseenheden
Titre
26 FEVRIER 2021. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant le VLAREME du 28 octobre 2016, en ce qui concerne l'utilisation de débitmètres dans des unités de traitement et de transformation
Informations sur le document
Numac: 2021020587
Datum: 2021-02-26
Info du document
Numac: 2021020587
Date: 2021-02-26
Tekst (7)
Texte (7)
Article 1er. A l'article 2.1.5.1 du VLAREME du 28 octobre 2016, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 22 décembre 2017, il est ajouté un alinéa 2, rédigé comme suit :
" Pour déterminer la quantité produite d'autres engrais liquides, exprimée en tonnes, telle que visée à l'alinéa 1er, 2°, l'exploitant installe et utilise des débitmètres qui sont placés à chaque point d'évacuation d'autres engrais liquides. Les dispositions de l'article 2.2.3.4 s'appliquent par analogie à ces débitmètres. "
" Pour déterminer la quantité produite d'autres engrais liquides, exprimée en tonnes, telle que visée à l'alinéa 1er, 2°, l'exploitant installe et utilise des débitmètres qui sont placés à chaque point d'évacuation d'autres engrais liquides. Les dispositions de l'article 2.2.3.4 s'appliquent par analogie à ces débitmètres. "
Art.2. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2020, wordt een artikel 2.2.3.4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 2.2.3.4. § 1. Ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, vermeld in artikel 24, § 3 van het Mestdecreet van 22 december 2006, plaatsen en gebruiken de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elk aanvoer- of afvoerpunt van vloeibare meststromen.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elke relevante interne overgang binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid. Onder een relevante interne overgang wordt een interne overgang verstaan die de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid staaft. Hieronder wordt begrepen dat uit de gegevens die door de debietmeters geregistreerd worden, blijkt dat de mest verwerkt of bewerkt is volgens het ontwerp van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid. De relevante interne overgangen binnen de installatie worden voor elke bewerkings- of verwerkingseenheid door de Mestbank in overleg met de betrokken uitbater bepaald in het kader van de aanvraag tot registratie van de betrokken debietmeters, als vermeld in paragraaf 6.
§ 2. De debietmeters die gebruikt worden ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze registreren het begin- en eindmoment van de weging;
2° ze registreren de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° ze beschikken over een uniek identificatienummer als vermeld in paragraaf 6, derde lid;
4° ze zijn verbonden met het internet op een manier waardoor de gegevens die de debietmeter registreert, automatisch verzonden worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
5° ze controleren continu hun werking en geven automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de debietmeter niet operationeel is of als de debietmeter vaststelt dat hij niet langer correct werkt.
§ 3. De debietmeter registreert tijdens elke weging minstens de volgende gegevens:
1° het begin- en eindmoment van de weging. Als de weging betrekking heeft op een vracht, kan ze altijd maar op één vracht betrekking hebben;
2° de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie;
4° in geval van debietmetingen waar tussen het begin- en eindmoment van de weging meer dan zeven dagen zitten, de debietmeterstand na elke zeven dagen, tot het eindmoment van de weging.
Als de weging betrekking heeft op een aanvoer of afvoer waarvoor een transportdocument is opgemaakt, wordt het nummer van het transportdocument in kwestie geregistreerd. Dat nummer wordt samen met de gegevens van de weging, vermeld in het eerste lid, op digitale wijze verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden op digitale wijze rechtstreeks door de debietmeter of als deel van een systeem dat in staat is die gegevens digitaal te verzenden, verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid, en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk vanaf het moment dat ze geregistreerd zijn, automatisch verzonden.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank toestaan dat de uitbater van een bewerkings-of verwerkingseenheid voor de registratie en verzending, vermeld in paragraaf 3, van de aanvoer van ruwe dierlijke mest gebruikmaakt van een weegbrug. In dat geval is ten minste aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° de weegbrug controleert continu haar werking en geeft automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de weegbrug niet operationeel is of als zij vaststelt dat zij niet correct werkt;
2° de weegbrug kan de gegevens van de weging registreren en verzenden conform paragraaf 3;
3° er is een debietmeter geplaatst tussen de opslag van ruwe mest en de verwerkingseenheid;
4° de ruwe dierlijke mest is aangevoerd met een transport waarbij wordt gebruikgemaakt van het AGR-GPS-systeem;
5° de weegbrug in kwestie is vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd en in gebruik genomen op de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
De uitbater die van een afwijking als vermeld in deze paragraaf wil gebruikmaken, mailt daarvoor een aanvraag naar het afdelingshoofd van de Mestbank. Die aanvraag vermeldt minstens al de volgende gegevens en bevat de volgende documenten:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is en waar de weegbrug zich bevindt;
3° documenten die aantonen dat de weegbrug al vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd was en in gebruik genomen was.
Bij de beoordeling van de aanvraag vermeld in het tweede lid, houdt de Mestbank onder meer rekening met:
1° de bedrijfsvoering van de uitbater;
2° desgevallend de door haar reeds gedane vaststellingen;
3° de specifieke eigenschappen van de bewerkings- of verwerkingseenheid.
Binnen dertig dagen na de dag waarop de Mestbank de aanvraag, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing.
Als de Mestbank een vorm van misbruik vaststelt, kan ze de instemming met de afwijking intrekken of bijkomende maatregelen opleggen ter staving van de goede werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en de notities in het register.
§ 5. De debietmeter vermeld in paragraaf 1, werkt altijd correct. Bij elke weging en minstens een keer per week wordt gecontroleerd of de debietmeter correct werkt. Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie vaststelt dat een debietmeter niet of niet correct werkt, wordt dat uiterlijk de volgende werkdag via mail aan de Mestbank gemeld. In de melding staan de volgende gegevens:
1° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie, vermeld in paragraaf 6, derde lid;
2° een omschrijving van het probleem;
3° het tijdstip van de laatste correcte meting en de waarden die toen gemeten zijn;
4° een inschatting van het tijdstip waarop de debietmeter in kwestie hersteld of vervangen zal zijn;
5° eventueel alternatieven die de uitbater, na instemming van de Mestbank, zal toepassen ter vervanging van de weging of wegingen die niet correct uitgevoerd kunnen worden.
Na een melding als vermeld in het eerste lid, kan de Mestbank, in afwachting van een herstelling of vervanging van de debietmeter in kwestie, de aan- en afvoer van dierlijke mest verbieden of andere alternatieven opleggen met het oog op de staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register.
Als na de melding van het probleem vermeld in het eerste lid, het probleem opgelost is, meldt de uitbater dat binnen een werkdag via mail aan de Mestbank.
Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid een probleem als vermeld in het eerste lid, niet of niet binnen de termijn vermeld in het eerste lid, aan de Mestbank meldt, kan de Mestbank onder meer de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters;
2° een aan- of afvoerverbod, of een combinatie van beide.
De bepalingen van deze paragraaf gelden ook voor de weegbrug, vermeld in paragraaf 4.
§ 6. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dient via brief of mail vóór de ingebruikname van de debietmeters, vermeld in paragraaf 1, een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.
Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in het eerste lid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is of zal worden;
3° de serienummers van de debietmeters in kwestie en de gegevens die de debietmeters registreren. Als de uitbater op het moment waarop hij de aanvraag indient nog niet over de serienummers beschikt, kan hij zelf een uniek nummer doorgeven ter vervanging van die nummers. Op het moment dat de uitbater over die serienummers beschikt, deelt hij die mee aan de Mestbank.
De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en kent een identificatienummer toe aan de debietmeters opgenomen in de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, binnen dertig dagen vanaf de dag dat de Mestbank de aanvraag tot registratie via mail of via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, heeft ontvangen.
Als de gegevens vermeld in het tweede lid wijzigen, meldt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dat zo snel mogelijk aan de Mestbank, uiterlijk een week na de wijziging. Hij stuurt daarvoor een mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.
§ 7. Als de Mestbank vaststelt dat op een bewerkings- of verwerkingseenheid de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd of dat de gebruikte debietmeters de werking of de notities in het register onvoldoende staven, kan de Mestbank onder meer een of meer van de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters op plaatsen die de Mestbank aanwijst;
2° een tijdelijk aan- of afvoerverbod van meststoffen.
Het afdelingshoofd van de Mestbank meldt de maatregelen, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending aan de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
Voor de hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest die verwerkt zijn op een bewerkings- of verwerkingseenheid waar de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd op het moment van de verwerking, kan de Mestbank de toekenning van mestverwerkingscertificaten weigeren of beperken.
§ 8. Bewerkings- of verwerkingseenheden die geen vloeibare meststoffen aanvoeren of afvoeren, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel.
§ 9. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid kan tegen elke beslissing over debietmeters of het gebruik van een weegbrug bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank binnen dertig dagen vanaf de dag dat hij die beslissing heeft ontvangen. De voormelde uitbater bezorgt zijn bezwaar met een beveiligde zending aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen negentig dagen vanaf de dag dat de voormelde uitbater de beveiligde zending heeft verzonden. De Mestbank bezorgt de beslissing met een beveiligde zending aan de indiener van het bezwaar. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 10. De minister kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel, meer bepaald over:
1° de wijze waarop de gegevens over wegingen geregistreerd moeten worden en verzonden moeten worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt;
2° de technische vereisten van de debietmeters, rekening houdend met de best beschikbare technieken ter zake. De minister kan bij het vaststellen van deze vereisten een onderscheid maken naargelang de plaats van een debietmeter op een installatie, evenals naargelang het type installatie of de soorten stromen op een installatie die de debietmeter moet registreren;
3° de wijze waarop de correcte werking van de debietmeter gecontroleerd moet worden, met inbegrip van de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke automatische controle.".
"Art. 2.2.3.4. § 1. Ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, vermeld in artikel 24, § 3 van het Mestdecreet van 22 december 2006, plaatsen en gebruiken de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elk aanvoer- of afvoerpunt van vloeibare meststromen.
Op elke bewerkings- of verwerkingseenheid wordt een debietmeter geplaatst op elke relevante interne overgang binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid. Onder een relevante interne overgang wordt een interne overgang verstaan die de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid staaft. Hieronder wordt begrepen dat uit de gegevens die door de debietmeters geregistreerd worden, blijkt dat de mest verwerkt of bewerkt is volgens het ontwerp van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid. De relevante interne overgangen binnen de installatie worden voor elke bewerkings- of verwerkingseenheid door de Mestbank in overleg met de betrokken uitbater bepaald in het kader van de aanvraag tot registratie van de betrokken debietmeters, als vermeld in paragraaf 6.
§ 2. De debietmeters die gebruikt worden ter staving van de werking van een bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze registreren het begin- en eindmoment van de weging;
2° ze registreren de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° ze beschikken over een uniek identificatienummer als vermeld in paragraaf 6, derde lid;
4° ze zijn verbonden met het internet op een manier waardoor de gegevens die de debietmeter registreert, automatisch verzonden worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
5° ze controleren continu hun werking en geven automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de debietmeter niet operationeel is of als de debietmeter vaststelt dat hij niet langer correct werkt.
§ 3. De debietmeter registreert tijdens elke weging minstens de volgende gegevens:
1° het begin- en eindmoment van de weging. Als de weging betrekking heeft op een vracht, kan ze altijd maar op één vracht betrekking hebben;
2° de debietmeterstand bij het begin- en eindmoment van de weging;
3° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie;
4° in geval van debietmetingen waar tussen het begin- en eindmoment van de weging meer dan zeven dagen zitten, de debietmeterstand na elke zeven dagen, tot het eindmoment van de weging.
Als de weging betrekking heeft op een aanvoer of afvoer waarvoor een transportdocument is opgemaakt, wordt het nummer van het transportdocument in kwestie geregistreerd. Dat nummer wordt samen met de gegevens van de weging, vermeld in het eerste lid, op digitale wijze verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden op digitale wijze rechtstreeks door de debietmeter of als deel van een systeem dat in staat is die gegevens digitaal te verzenden, verzonden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De gegevens vermeld in het eerste lid, en, in voorkomend geval, de gegevens vermeld in het tweede lid, worden onmiddellijk vanaf het moment dat ze geregistreerd zijn, automatisch verzonden.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de Mestbank toestaan dat de uitbater van een bewerkings-of verwerkingseenheid voor de registratie en verzending, vermeld in paragraaf 3, van de aanvoer van ruwe dierlijke mest gebruikmaakt van een weegbrug. In dat geval is ten minste aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° de weegbrug controleert continu haar werking en geeft automatisch een signaal naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, als de weegbrug niet operationeel is of als zij vaststelt dat zij niet correct werkt;
2° de weegbrug kan de gegevens van de weging registreren en verzenden conform paragraaf 3;
3° er is een debietmeter geplaatst tussen de opslag van ruwe mest en de verwerkingseenheid;
4° de ruwe dierlijke mest is aangevoerd met een transport waarbij wordt gebruikgemaakt van het AGR-GPS-systeem;
5° de weegbrug in kwestie is vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd en in gebruik genomen op de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
De uitbater die van een afwijking als vermeld in deze paragraaf wil gebruikmaken, mailt daarvoor een aanvraag naar het afdelingshoofd van de Mestbank. Die aanvraag vermeldt minstens al de volgende gegevens en bevat de volgende documenten:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is en waar de weegbrug zich bevindt;
3° documenten die aantonen dat de weegbrug al vóór 1 januari 2020 geïnstalleerd was en in gebruik genomen was.
Bij de beoordeling van de aanvraag vermeld in het tweede lid, houdt de Mestbank onder meer rekening met:
1° de bedrijfsvoering van de uitbater;
2° desgevallend de door haar reeds gedane vaststellingen;
3° de specifieke eigenschappen van de bewerkings- of verwerkingseenheid.
Binnen dertig dagen na de dag waarop de Mestbank de aanvraag, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, brengt de Mestbank de aanvrager met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing.
Als de Mestbank een vorm van misbruik vaststelt, kan ze de instemming met de afwijking intrekken of bijkomende maatregelen opleggen ter staving van de goede werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en de notities in het register.
§ 5. De debietmeter vermeld in paragraaf 1, werkt altijd correct. Bij elke weging en minstens een keer per week wordt gecontroleerd of de debietmeter correct werkt. Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie vaststelt dat een debietmeter niet of niet correct werkt, wordt dat uiterlijk de volgende werkdag via mail aan de Mestbank gemeld. In de melding staan de volgende gegevens:
1° het identificatienummer van de debietmeter in kwestie, vermeld in paragraaf 6, derde lid;
2° een omschrijving van het probleem;
3° het tijdstip van de laatste correcte meting en de waarden die toen gemeten zijn;
4° een inschatting van het tijdstip waarop de debietmeter in kwestie hersteld of vervangen zal zijn;
5° eventueel alternatieven die de uitbater, na instemming van de Mestbank, zal toepassen ter vervanging van de weging of wegingen die niet correct uitgevoerd kunnen worden.
Na een melding als vermeld in het eerste lid, kan de Mestbank, in afwachting van een herstelling of vervanging van de debietmeter in kwestie, de aan- en afvoer van dierlijke mest verbieden of andere alternatieven opleggen met het oog op de staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register.
Als na de melding van het probleem vermeld in het eerste lid, het probleem opgelost is, meldt de uitbater dat binnen een werkdag via mail aan de Mestbank.
Als de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid een probleem als vermeld in het eerste lid, niet of niet binnen de termijn vermeld in het eerste lid, aan de Mestbank meldt, kan de Mestbank onder meer de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters;
2° een aan- of afvoerverbod, of een combinatie van beide.
De bepalingen van deze paragraaf gelden ook voor de weegbrug, vermeld in paragraaf 4.
§ 6. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dient via brief of mail vóór de ingebruikname van de debietmeters, vermeld in paragraaf 1, een aanvraag tot registratie in bij de Mestbank.
Bij de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, worden minstens de volgende gegevens aan de Mestbank meegedeeld:
1° het uitbatingsnummer van de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in het eerste lid;
2° een overzicht van de bewerkings- of verwerkingseenheid waarop aangeduid is op welke plaatsen een debietmeter geplaatst is of zal worden;
3° de serienummers van de debietmeters in kwestie en de gegevens die de debietmeters registreren. Als de uitbater op het moment waarop hij de aanvraag indient nog niet over de serienummers beschikt, kan hij zelf een uniek nummer doorgeven ter vervanging van die nummers. Op het moment dat de uitbater over die serienummers beschikt, deelt hij die mee aan de Mestbank.
De Mestbank registreert de gegevens, vermeld in het tweede lid, en kent een identificatienummer toe aan de debietmeters opgenomen in de aanvraag tot registratie, vermeld in het eerste lid, binnen dertig dagen vanaf de dag dat de Mestbank de aanvraag tot registratie via mail of via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, heeft ontvangen.
Als de gegevens vermeld in het tweede lid wijzigen, meldt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid dat zo snel mogelijk aan de Mestbank, uiterlijk een week na de wijziging. Hij stuurt daarvoor een mail met vermelding van de gegevens, vermeld in het tweede lid, die gewijzigd zijn.
§ 7. Als de Mestbank vaststelt dat op een bewerkings- of verwerkingseenheid de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd of dat de gebruikte debietmeters de werking of de notities in het register onvoldoende staven, kan de Mestbank onder meer een of meer van de volgende maatregelen opleggen:
1° de verplichte plaatsing van bijkomende debietmeters op plaatsen die de Mestbank aanwijst;
2° een tijdelijk aan- of afvoerverbod van meststoffen.
Het afdelingshoofd van de Mestbank meldt de maatregelen, vermeld in het eerste lid, met een beveiligde zending aan de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid in kwestie.
Voor de hoeveelheden Vlaamse dierlijke mest die verwerkt zijn op een bewerkings- of verwerkingseenheid waar de bepalingen van dit artikel niet zijn nageleefd op het moment van de verwerking, kan de Mestbank de toekenning van mestverwerkingscertificaten weigeren of beperken.
§ 8. Bewerkings- of verwerkingseenheden die geen vloeibare meststoffen aanvoeren of afvoeren, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel.
§ 9. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid kan tegen elke beslissing over debietmeters of het gebruik van een weegbrug bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank binnen dertig dagen vanaf de dag dat hij die beslissing heeft ontvangen. De voormelde uitbater bezorgt zijn bezwaar met een beveiligde zending aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen negentig dagen vanaf de dag dat de voormelde uitbater de beveiligde zending heeft verzonden. De Mestbank bezorgt de beslissing met een beveiligde zending aan de indiener van het bezwaar. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 10. De minister kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van dit artikel, meer bepaald over:
1° de wijze waarop de gegevens over wegingen geregistreerd moeten worden en verzonden moeten worden naar het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt;
2° de technische vereisten van de debietmeters, rekening houdend met de best beschikbare technieken ter zake. De minister kan bij het vaststellen van deze vereisten een onderscheid maken naargelang de plaats van een debietmeter op een installatie, evenals naargelang het type installatie of de soorten stromen op een installatie die de debietmeter moet registreren;
3° de wijze waarop de correcte werking van de debietmeter gecontroleerd moet worden, met inbegrip van de mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke automatische controle.".
Art.2. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 29 mai 2020, il est inséré un article 2.2.3.4, rédigé comme suit :
" Art. 2.2.3.4. § 1er. Afin d'étayer le fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et les notes au registre, visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les exploitants d'une unité de traitement ou de transformation installent et utilisent des débitmètres remplissant les conditions visées au présent article.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque point d'apport ou d'évacuation de flux d'engrais liquides.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque passage interne pertinent au sein de l'unité de traitement ou de transformation. On entend par passage interne pertinent : un passage interne qui étaye le fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation. Cela signifie que les données enregistrées par les débitmètres montrent que l'engrais a été transformé ou traité conformément au projet de l'unité de traitement ou de transformation concernée. Pour chaque unité de traitement ou de transformation, les passages internes pertinents au sein de l'installation sont déterminés par la Banque d'engrais, en concertation avec l'exploitant concerné dans le cadre de la demande d'enregistrement des débitmètres en question, telle que visée au paragraphe 6.
§ 2. Les débitmètres utilisés à l'appui du fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et des notes au registre, remplissent toutes les conditions suivantes :
1° ils enregistrent le début et la fin de la pesée ;
2° ils enregistrent le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° ils disposent d'une numéro d'identification unique telle que visée au paragraphe 6, alinéa 3 ;
4° ils sont connectés à l'internet de manière à ce que les données enregistrées par le débitmètre soient automatiquement envoyées au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
5° ils vérifient en permanence leur fonctionnement et envoient automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le débitmètre n'est pas opérationnel ou si le débitmètre détecte qu'il ne fonctionne plus correctement.
§ 3. Le débitmètre enregistre pendant chaque pesée au moins les données suivantes :
1° le début et la fin de la pesée. Lorsque la pesée porte sur un chargement, elle ne peut porter que sur un seul chargement à la fois ;
2° le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° le numéro d'identification du débitmètre en question ;
4° pour les mesures de débit dont l'intervalle entre le début et la fin de la pesée est supérieur à sept jours, le niveau du débitmètre après chaque période de sept jours jusqu'à la fin de la pesée.
Lorsque la pesée porte sur un apport ou une évacuation pour lequel un document de transport a été établi, le numéro du document de transport en question est enregistré. Ce numéro, accompagné des données de la pesée visées à l'alinéa 1er, sont envoyés par voie électronique au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées directement par voie électronique par le débitmètre ou comme partie d'un système capable de transmettre ces données par voie électronique, au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées automatiquement dès qu'ils sont enregistrées.
§ 4. Par dérogation au paragraphe 1er, la Banque d'engrais peut autoriser l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation à utiliser un pont-bascule pour l'enregistrement et l'envoi, visés au paragraphe 3, de l'apport d'effluents d'élevage bruts. Dans ce cas, au moins toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° le pont-bascule vérifie en permanence son fonctionnement et envoie automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le pont-bascule n'est pas opérationnel ou s'il détecte qu'il ne fonctionne plus correctement ;
2° le pont-bascule peut enregistrer et envoyer les données de la pesée conformément au paragraphe 3 ;
3° un débitmètre est installé entre le stockage d'engrais brut et l'unité de transformation ;
4° les effluents d'élevage bruts sont livrés par transport, faisant usage du système AGR-GPS ;
5° le pont-bascule concerné a été installé avant le 1er janvier 2020 et mis en service dans l'unité de traitement ou de transformation en question.
L'exploitant qui souhaite faire usage d'une dérogation telle que visée au présent paragraphe, envoie à cet effet une demande au chef de la division de la Banque d'engrais par e-mail. Cette demande mentionne au moins les données suivantes et comprend les documents suivants :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les emplacements des débitmètres et des ponts-bascules ;
3° les documents démontrant que le pont-bascule a déjà été installé et utilisé avant le 1er janvier 2020.
Lors de l'évaluation de la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais tient entre autres compte :
1° de la gestion de l'entreprise de l'exploitant ;
2° le cas échéant, des constats qu'elle a déjà fait ;
3° des propriétés spécifiques de l'unité de traitement ou de transformation.
Dans les trente jours suivant le jour où elle a reçu la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais notifie sa décision au demandeur par envoi sécurisé.
Si la Banque d'engrais constate une forme d'abus, elle peut retirer l'accord à la dérogation ou imposer des mesures supplémentaires à l'appui du bon fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
§ 5. Le débitmètre visé au paragraphe 1er fonctionne toujours correctement. Le fonctionnement correct du débitmètre est vérifié à chaque pesée et au moins une fois par semaine. Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation concernée constate qu'un débitmètre ne fonctionne pas ou pas correctement, il le signale à la Banque d'engrais par e-mail au plus tard le jour ouvrable suivant. La notification contient les données suivantes :
1° le numéro d'identification du débitmètre en question, visé au paragraphe 6, alinéa 3 ;
2° une description du problème ;
3° le moment de la dernière mesure correcte et les valeurs mesurées à ce moment-là ;
4° une estimation du moment auquel le débitmètre concerné sera réparé ou remplacé ;
5° éventuellement des alternatives que l'exploitant, après consentement de la Banque d'engrais, appliquera en remplacement de la pesée ou des pesées qui ne peut/ne peuvent pas être effectuée(s) correctement.
Après une notification telle que visée à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut, en attendant une réparation ou un remplacement du débitmètre concerné, interdire l'apport et l'évacuation d'effluents d'élevage ou imposer d'autres alternatives à l'appui du fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
Si le problème est résolu après la notification visée à l'alinéa 1er, l'exploitant en notifie la Banque d'engrais par e-mail dans un jour ouvrable.
Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ne signale pas à la Banque d'engrais un problème tel que visé à l'alinéa 1er, ou ne le fait pas dans le délai prévu à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, les mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires ;
2° une interdiction d'apport ou d'évacuation, ou une combinaison des deux.
Les dispositions du présent paragraphe s'appliquent également au pont-bascule visé au paragraphe 4.
§ 6. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation introduit par lettre ou par e-mail une demande d'enregistrement auprès de la Banque d'engrais, avant la mise en service des débitmètres visés au paragraphe 1er.
La demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er comprend au moins les données suivantes :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation, visé à l'alinéa 1er ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les endroits où les débitmètres ont été ou seront installés ;
3° les numéros de série des débitmètres concernés et les données enregistrées par les débitmètres. Si l'exploitant ne dispose pas encore des numéros de série au moment de l'introduction de la demande, il peut lui-même transmettre un numéro unique pour les remplacer. Dès que l'exploitant dispose de ces numéros de série, il les communique à la Banque d'engrais.
La Banque d'engrais enregistre les données visées à l'alinéa 2 et attribue un numéro d'identification aux débitmètres repris dans la demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er, dans les trente jours à partir de la date à laquelle la Banque d'engrais a reçu la demande d'enregistrement par e-mail ou par le biais du guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Lorsque les données visées à l'alinéa 2 modifient, l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation le signale à la Banque d'engrais dans les meilleurs délais, au plus tard une semaine après le changement. A cette fin, il envoie un e-mail en indiquant les données modifiées, visées à l'alinéa 2.
§ 7. Si la Banque d'engrais constate que les dispositions du présent article n'ont pas été respectées dans une unité de traitement ou de transformation ou que les débitmètres utilisés ne justifient pas suffisamment le fonctionnement ou les notes au registre, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, une ou plusieurs des mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires aux endroits désignés par la Banque d'engrais ;
2° une interdiction temporaire d'apport ou d'évacuation d'engrais.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation en question des mesures visées à l'alinéa 1er par envoi sécurisé.
En ce qui concerne les quantités d'effluents d'élevage flamands transformées dans une unité de traitement ou de transformation où les dispositions du présent article n'ont pas été respectées au moment de la transformation, la Banque d'engrais peut refuser ou limiter l'octroi de certificats de transformation d'engrais.
§ 8. Les unités de traitement ou de transformation n'apportant pas ou n'évacuant pas d'engrais liquides, ne sont pas soumises aux dispositions du présent article.
§ 9. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation peut introduire une réclamation auprès du chef de division de la Banque d'engrais contre chaque décision sur les débitmètres ou l'utilisation d'un pont-bascule, dans les trente jours à partir de la date de réception de cette décision. L'exploitant précité transmet sa réclamation au chef de division de la Banque d'engrais par envoi sécurisé.
Le chef de division de la Banque d'engrais prend une décision dans les nonante jours à partir du jour auquel l'exploitant précité a envoyé l'envoi sécurisé. La Banque d'engrais transmet la décision par envoi sécurisé à l'auteur de la réclamation. L'introduction d'une réclamation ne suspend pas la décision contestée.
§ 10. Le ministre peut arrêter des modalités pour l'exécution du présent article, notamment en ce qui concerne :
1° la façon dont les données relatives aux pesées doivent être enregistrées et envoyées au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° les exigences techniques des débitmètres, en tenant compte des meilleures techniques disponibles en la matière. Lors de l'établissement de ces exigences, le ministre peut faire une distinction en fonction de l'emplacement d'un débitmètre sur une installation, ainsi qu'en fonction du type d'installation ou des types de flux sur une installation à enregistrer par le débitmètre ;
3° la façon dont le fonctionnement correct du débitmètre doit être vérifié, y compris la possibilité d'un contrôle automatique total ou partiel. ".
" Art. 2.2.3.4. § 1er. Afin d'étayer le fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et les notes au registre, visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, les exploitants d'une unité de traitement ou de transformation installent et utilisent des débitmètres remplissant les conditions visées au présent article.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque point d'apport ou d'évacuation de flux d'engrais liquides.
Sur chaque unité de traitement ou de transformation, un débitmètre est placé à chaque passage interne pertinent au sein de l'unité de traitement ou de transformation. On entend par passage interne pertinent : un passage interne qui étaye le fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation. Cela signifie que les données enregistrées par les débitmètres montrent que l'engrais a été transformé ou traité conformément au projet de l'unité de traitement ou de transformation concernée. Pour chaque unité de traitement ou de transformation, les passages internes pertinents au sein de l'installation sont déterminés par la Banque d'engrais, en concertation avec l'exploitant concerné dans le cadre de la demande d'enregistrement des débitmètres en question, telle que visée au paragraphe 6.
§ 2. Les débitmètres utilisés à l'appui du fonctionnement d'une unité de traitement ou de transformation et des notes au registre, remplissent toutes les conditions suivantes :
1° ils enregistrent le début et la fin de la pesée ;
2° ils enregistrent le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° ils disposent d'une numéro d'identification unique telle que visée au paragraphe 6, alinéa 3 ;
4° ils sont connectés à l'internet de manière à ce que les données enregistrées par le débitmètre soient automatiquement envoyées au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
5° ils vérifient en permanence leur fonctionnement et envoient automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le débitmètre n'est pas opérationnel ou si le débitmètre détecte qu'il ne fonctionne plus correctement.
§ 3. Le débitmètre enregistre pendant chaque pesée au moins les données suivantes :
1° le début et la fin de la pesée. Lorsque la pesée porte sur un chargement, elle ne peut porter que sur un seul chargement à la fois ;
2° le niveau du débitmètre lors du début et de la fin de la pesée ;
3° le numéro d'identification du débitmètre en question ;
4° pour les mesures de débit dont l'intervalle entre le début et la fin de la pesée est supérieur à sept jours, le niveau du débitmètre après chaque période de sept jours jusqu'à la fin de la pesée.
Lorsque la pesée porte sur un apport ou une évacuation pour lequel un document de transport a été établi, le numéro du document de transport en question est enregistré. Ce numéro, accompagné des données de la pesée visées à l'alinéa 1er, sont envoyés par voie électronique au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées directement par voie électronique par le débitmètre ou comme partie d'un système capable de transmettre ces données par voie électronique, au guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Les données visées à l'alinéa 1er et, le cas échéant, les données visées à l'alinéa 2, sont envoyées automatiquement dès qu'ils sont enregistrées.
§ 4. Par dérogation au paragraphe 1er, la Banque d'engrais peut autoriser l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation à utiliser un pont-bascule pour l'enregistrement et l'envoi, visés au paragraphe 3, de l'apport d'effluents d'élevage bruts. Dans ce cas, au moins toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° le pont-bascule vérifie en permanence son fonctionnement et envoie automatiquement un signal au guichet internet fourni par la Banque d'engrais, dès que le pont-bascule n'est pas opérationnel ou s'il détecte qu'il ne fonctionne plus correctement ;
2° le pont-bascule peut enregistrer et envoyer les données de la pesée conformément au paragraphe 3 ;
3° un débitmètre est installé entre le stockage d'engrais brut et l'unité de transformation ;
4° les effluents d'élevage bruts sont livrés par transport, faisant usage du système AGR-GPS ;
5° le pont-bascule concerné a été installé avant le 1er janvier 2020 et mis en service dans l'unité de traitement ou de transformation en question.
L'exploitant qui souhaite faire usage d'une dérogation telle que visée au présent paragraphe, envoie à cet effet une demande au chef de la division de la Banque d'engrais par e-mail. Cette demande mentionne au moins les données suivantes et comprend les documents suivants :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les emplacements des débitmètres et des ponts-bascules ;
3° les documents démontrant que le pont-bascule a déjà été installé et utilisé avant le 1er janvier 2020.
Lors de l'évaluation de la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais tient entre autres compte :
1° de la gestion de l'entreprise de l'exploitant ;
2° le cas échéant, des constats qu'elle a déjà fait ;
3° des propriétés spécifiques de l'unité de traitement ou de transformation.
Dans les trente jours suivant le jour où elle a reçu la demande visée à l'alinéa 2, la Banque d'engrais notifie sa décision au demandeur par envoi sécurisé.
Si la Banque d'engrais constate une forme d'abus, elle peut retirer l'accord à la dérogation ou imposer des mesures supplémentaires à l'appui du bon fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
§ 5. Le débitmètre visé au paragraphe 1er fonctionne toujours correctement. Le fonctionnement correct du débitmètre est vérifié à chaque pesée et au moins une fois par semaine. Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation concernée constate qu'un débitmètre ne fonctionne pas ou pas correctement, il le signale à la Banque d'engrais par e-mail au plus tard le jour ouvrable suivant. La notification contient les données suivantes :
1° le numéro d'identification du débitmètre en question, visé au paragraphe 6, alinéa 3 ;
2° une description du problème ;
3° le moment de la dernière mesure correcte et les valeurs mesurées à ce moment-là ;
4° une estimation du moment auquel le débitmètre concerné sera réparé ou remplacé ;
5° éventuellement des alternatives que l'exploitant, après consentement de la Banque d'engrais, appliquera en remplacement de la pesée ou des pesées qui ne peut/ne peuvent pas être effectuée(s) correctement.
Après une notification telle que visée à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut, en attendant une réparation ou un remplacement du débitmètre concerné, interdire l'apport et l'évacuation d'effluents d'élevage ou imposer d'autres alternatives à l'appui du fonctionnement de l'unité de traitement ou de transformation et des notes au registre.
Si le problème est résolu après la notification visée à l'alinéa 1er, l'exploitant en notifie la Banque d'engrais par e-mail dans un jour ouvrable.
Si l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation ne signale pas à la Banque d'engrais un problème tel que visé à l'alinéa 1er, ou ne le fait pas dans le délai prévu à l'alinéa 1er, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, les mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires ;
2° une interdiction d'apport ou d'évacuation, ou une combinaison des deux.
Les dispositions du présent paragraphe s'appliquent également au pont-bascule visé au paragraphe 4.
§ 6. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation introduit par lettre ou par e-mail une demande d'enregistrement auprès de la Banque d'engrais, avant la mise en service des débitmètres visés au paragraphe 1er.
La demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er comprend au moins les données suivantes :
1° le numéro d'exploitation de l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation, visé à l'alinéa 1er ;
2° une liste des unités de traitement ou de transformation indiquant les endroits où les débitmètres ont été ou seront installés ;
3° les numéros de série des débitmètres concernés et les données enregistrées par les débitmètres. Si l'exploitant ne dispose pas encore des numéros de série au moment de l'introduction de la demande, il peut lui-même transmettre un numéro unique pour les remplacer. Dès que l'exploitant dispose de ces numéros de série, il les communique à la Banque d'engrais.
La Banque d'engrais enregistre les données visées à l'alinéa 2 et attribue un numéro d'identification aux débitmètres repris dans la demande d'enregistrement visée à l'alinéa 1er, dans les trente jours à partir de la date à laquelle la Banque d'engrais a reçu la demande d'enregistrement par e-mail ou par le biais du guichet internet fourni par la Banque d'engrais.
Lorsque les données visées à l'alinéa 2 modifient, l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation le signale à la Banque d'engrais dans les meilleurs délais, au plus tard une semaine après le changement. A cette fin, il envoie un e-mail en indiquant les données modifiées, visées à l'alinéa 2.
§ 7. Si la Banque d'engrais constate que les dispositions du présent article n'ont pas été respectées dans une unité de traitement ou de transformation ou que les débitmètres utilisés ne justifient pas suffisamment le fonctionnement ou les notes au registre, la Banque d'engrais peut imposer, entre autres, une ou plusieurs des mesures suivantes :
1° l'installation obligatoire de débitmètres supplémentaires aux endroits désignés par la Banque d'engrais ;
2° une interdiction temporaire d'apport ou d'évacuation d'engrais.
Le chef de division de la Banque d'engrais informe l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation en question des mesures visées à l'alinéa 1er par envoi sécurisé.
En ce qui concerne les quantités d'effluents d'élevage flamands transformées dans une unité de traitement ou de transformation où les dispositions du présent article n'ont pas été respectées au moment de la transformation, la Banque d'engrais peut refuser ou limiter l'octroi de certificats de transformation d'engrais.
§ 8. Les unités de traitement ou de transformation n'apportant pas ou n'évacuant pas d'engrais liquides, ne sont pas soumises aux dispositions du présent article.
§ 9. L'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation peut introduire une réclamation auprès du chef de division de la Banque d'engrais contre chaque décision sur les débitmètres ou l'utilisation d'un pont-bascule, dans les trente jours à partir de la date de réception de cette décision. L'exploitant précité transmet sa réclamation au chef de division de la Banque d'engrais par envoi sécurisé.
Le chef de division de la Banque d'engrais prend une décision dans les nonante jours à partir du jour auquel l'exploitant précité a envoyé l'envoi sécurisé. La Banque d'engrais transmet la décision par envoi sécurisé à l'auteur de la réclamation. L'introduction d'une réclamation ne suspend pas la décision contestée.
§ 10. Le ministre peut arrêter des modalités pour l'exécution du présent article, notamment en ce qui concerne :
1° la façon dont les données relatives aux pesées doivent être enregistrées et envoyées au guichet internet mis à disposition par la Banque d'engrais ;
2° les exigences techniques des débitmètres, en tenant compte des meilleures techniques disponibles en la matière. Lors de l'établissement de ces exigences, le ministre peut faire une distinction en fonction de l'emplacement d'un débitmètre sur une installation, ainsi qu'en fonction du type d'installation ou des types de flux sur une installation à enregistrer par le débitmètre ;
3° la façon dont le fonctionnement correct du débitmètre doit être vérifié, y compris la possibilité d'un contrôle automatique total ou partiel. ".
Art.3. Artikel 8.1.2.1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 8.1.2.1. Mestverwerkingscertificaten worden alleen toegekend aan de bedrijven, de mestverzamelpunten en de verwerkingseenheden voor de hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest waarvan op basis van wegingen is vastgesteld dat die verwerkt is.
Vaste meststoffen worden gewogen met een weegbrug met automatische registratie. Vloeibare meststoffen worden gewogen op de wijze, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Het resultaat van de weging wordt gebruikt om de vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen. Het resultaat van de weging, in voorkomend geval de debietmeterstanden en de vervoerde hoeveelheid meststoffen die op die manier wordt bepaald, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en op de overeenkomstige transportdocumenten.
Om te bewijzen dat de wegingen van vaste meststoffen met een weegbrug zijn uitgevoerd, worden de weegbonnen in kwestie bijgehouden, samen met het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De weegbonnen moeten zo bijgehouden worden dat duidelijk blijkt welke weegbon op welk transport betrekking heeft.
In afwijking van het tweede lid kunnen bedrijven en mestverzamelpunten voor de weging van vloeibare meststoffen gebruikmaken van ofwel een weegbrug, ofwel een debietmeter, die niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 2.2.3.4.".
"Art. 8.1.2.1. Mestverwerkingscertificaten worden alleen toegekend aan de bedrijven, de mestverzamelpunten en de verwerkingseenheden voor de hoeveelheid Vlaamse dierlijke mest waarvan op basis van wegingen is vastgesteld dat die verwerkt is.
Vaste meststoffen worden gewogen met een weegbrug met automatische registratie. Vloeibare meststoffen worden gewogen op de wijze, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Het resultaat van de weging wordt gebruikt om de vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen. Het resultaat van de weging, in voorkomend geval de debietmeterstanden en de vervoerde hoeveelheid meststoffen die op die manier wordt bepaald, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en op de overeenkomstige transportdocumenten.
Om te bewijzen dat de wegingen van vaste meststoffen met een weegbrug zijn uitgevoerd, worden de weegbonnen in kwestie bijgehouden, samen met het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De weegbonnen moeten zo bijgehouden worden dat duidelijk blijkt welke weegbon op welk transport betrekking heeft.
In afwijking van het tweede lid kunnen bedrijven en mestverzamelpunten voor de weging van vloeibare meststoffen gebruikmaken van ofwel een weegbrug, ofwel een debietmeter, die niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 2.2.3.4.".
Art.3. L'article 8.1.2.1 du même arrêté est remplacé par ce qui suit :
" Art. 8.1.2.1. Les certificats de traitement de lisier ne sont accordés qu'aux entreprises, aux points d'apport du lisier et aux unités de transformation pour la quantité d'effluents d'élevage flamands dont il est établi, sur la base de pesées, qu'elle a été transformé.
La pesée des engrais solides se fait à l'aide d'un pont-bascule avec enregistrement automatique. La pesée des engrais liquides se fait de la manière visée à l'article 2.2.3.4.
Le résultat de la pesée est utilisé pour la détermination de la quantité d'engrais transportée. Le résultat de la pesée, le cas échéant les niveaux du débitmètre et la quantité d'engrais transportée ainsi déterminée, sont notés au registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et sur les documents de transport correspondants.
Pour démontrer que les pesées des engrais solides ont été effectuées à l'aide d'un pont-bascule, les bons de pesage en question sont tenus, accompagnés du registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Les bons de pesage doivent être tenus de manière à ce qu'il soit claire quel bon de pesage se rapporte à quel type de transport.
Par dérogation à l'alinéa 2, les entreprises et les points d'apport du lisier peuvent utiliser pour la pesée d'engrais liquides, soit un pont-bascule, soit un débitmètre qui ne doit pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4. ".
" Art. 8.1.2.1. Les certificats de traitement de lisier ne sont accordés qu'aux entreprises, aux points d'apport du lisier et aux unités de transformation pour la quantité d'effluents d'élevage flamands dont il est établi, sur la base de pesées, qu'elle a été transformé.
La pesée des engrais solides se fait à l'aide d'un pont-bascule avec enregistrement automatique. La pesée des engrais liquides se fait de la manière visée à l'article 2.2.3.4.
Le résultat de la pesée est utilisé pour la détermination de la quantité d'engrais transportée. Le résultat de la pesée, le cas échéant les niveaux du débitmètre et la quantité d'engrais transportée ainsi déterminée, sont notés au registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, et sur les documents de transport correspondants.
Pour démontrer que les pesées des engrais solides ont été effectuées à l'aide d'un pont-bascule, les bons de pesage en question sont tenus, accompagnés du registre visé à l'article 24, § 3, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006. Les bons de pesage doivent être tenus de manière à ce qu'il soit claire quel bon de pesage se rapporte à quel type de transport.
Par dérogation à l'alinéa 2, les entreprises et les points d'apport du lisier peuvent utiliser pour la pesée d'engrais liquides, soit un pont-bascule, soit un débitmètre qui ne doit pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4. ".
Art.4. Artikel 8.1.2.2 en 8.1.2.3 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art.4. Les articles 8.1.2.2 et 8.1.2.3 du même arrêté sont abrogés.
Art.5. In artikel 9.5.3.10 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
"De weging, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, f) en g), van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt voor vaste meststoffen met een weegbrug uitgevoerd. Voor transporten van vloeibare meststoffen wordt de weging uitgevoerd op basis van een debietmeter die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4."
"De weging, vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 3°, f) en g), van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt voor vaste meststoffen met een weegbrug uitgevoerd. Voor transporten van vloeibare meststoffen wordt de weging uitgevoerd op basis van een debietmeter die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4."
Art.5. Dans l'article 9.5.3.10 du même arrêté, l'alinéa 1er est remplacé par ce qui suit :
" Pour les engrais solides, la pesée visée à l'article 49, § 1er, alinéa 1er, 3°, f) et g), du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, se fait à l'aide d'un pont-bascule. En ce qui concerne les transports d'engrais liquides, la pesée se fait sur la base d'un débitmètre répondant aux conditions visées à l'article 2.2.3.4. "
" Pour les engrais solides, la pesée visée à l'article 49, § 1er, alinéa 1er, 3°, f) et g), du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, se fait à l'aide d'un pont-bascule. En ce qui concerne les transports d'engrais liquides, la pesée se fait sur la base d'un débitmètre répondant aux conditions visées à l'article 2.2.3.4. "
Art.6. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2020, wordt een artikel 13.1.8 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 13.1.8. § 1. In afwijking van artikel 2.2.3.4 en artikel 9.5.3.10 kan een bewerkings- of verwerkingseenheid tot en met 31 december 2021 kiezen tussen een van de volgende mogelijkheden:
1° alle dierlijke mest die op haar uitbating ontvangen of vertrokken is, te wegen conform artikel 8.1.2.2 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
2° de dierlijke mest die op de uitbating ontvangen of vertrokken is, bepalen met een massaprotocol dat de Mestbank goedkeurt conform artikel 8.1.2.3 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
3° debietmeters gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Zodra een bewerkings-of verwerkingseenheid ervoor kiest om debietmeters te gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, kan de uitbater niet meer gebruikmaken van de mogelijkheden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 1, hoeven de debietmeters die op 1 januari 2021 op de interne overgangen binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid al zijn geïnstalleerd, niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°, tot op het moment dat zij vervangen worden, met dien verstande dat deze uiterlijk tegen 1 januari 2026 vervangen moeten zijn door een debietmeter die wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°.
In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 3, eerste tot en met het vierde lid, gelden al de volgende voorwaarden voor een debietmeter, als vermeld in het eerste lid:
1° de uitbater zorgt ervoor dat binnen de termijn, vermeld in artikel 2.2.1.2, voor elke weging die een dergelijke debietmeter registreert, de gegevens, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 3, eerste lid, 1° en 2°, in een register genoteerd worden. Voor een debietmeter die geplaatst is op een interne overgang waarlangs gedurende meer dan één maand continu mest loopt, wordt uiterlijk de derde dag na het verstrijken van elke maand, de debietmeterstand op de laatste dag van de voorbije maand genoteerd;
2° voor de gegevens, vermeld in punt 1°, is het toegestaan dat ze niet automatisch en onmiddellijk worden doorgestuurd naar de Mestbank, als de uitbater zorgt dat de geregistreerde gegevens op eenvoudig verzoek digitaal bezorgd kunnen worden aan de Mestbank.
§ 3. In afwijking van artikel 2.1.5.1, tweede lid, mag een producent van andere meststoffen, tot op het moment dat hij beschikt over debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, de in het kalenderjaar 2021 geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, bepalen op een andere manier dan met debietmeters.".
"Art. 13.1.8. § 1. In afwijking van artikel 2.2.3.4 en artikel 9.5.3.10 kan een bewerkings- of verwerkingseenheid tot en met 31 december 2021 kiezen tussen een van de volgende mogelijkheden:
1° alle dierlijke mest die op haar uitbating ontvangen of vertrokken is, te wegen conform artikel 8.1.2.2 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
2° de dierlijke mest die op de uitbating ontvangen of vertrokken is, bepalen met een massaprotocol dat de Mestbank goedkeurt conform artikel 8.1.2.3 van dit besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van 29 mei 2020;
3° debietmeters gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4.
Zodra een bewerkings-of verwerkingseenheid ervoor kiest om debietmeters te gebruiken die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, kan de uitbater niet meer gebruikmaken van de mogelijkheden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°.
§ 2. In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 1, hoeven de debietmeters die op 1 januari 2021 op de interne overgangen binnen de bewerkings- of verwerkingseenheid al zijn geïnstalleerd, niet te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°, tot op het moment dat zij vervangen worden, met dien verstande dat deze uiterlijk tegen 1 januari 2026 vervangen moeten zijn door een debietmeter die wel voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 2, 4° en 5°.
In afwijking van artikel 2.2.3.4, § 3, eerste tot en met het vierde lid, gelden al de volgende voorwaarden voor een debietmeter, als vermeld in het eerste lid:
1° de uitbater zorgt ervoor dat binnen de termijn, vermeld in artikel 2.2.1.2, voor elke weging die een dergelijke debietmeter registreert, de gegevens, vermeld in artikel 2.2.3.4, § 3, eerste lid, 1° en 2°, in een register genoteerd worden. Voor een debietmeter die geplaatst is op een interne overgang waarlangs gedurende meer dan één maand continu mest loopt, wordt uiterlijk de derde dag na het verstrijken van elke maand, de debietmeterstand op de laatste dag van de voorbije maand genoteerd;
2° voor de gegevens, vermeld in punt 1°, is het toegestaan dat ze niet automatisch en onmiddellijk worden doorgestuurd naar de Mestbank, als de uitbater zorgt dat de geregistreerde gegevens op eenvoudig verzoek digitaal bezorgd kunnen worden aan de Mestbank.
§ 3. In afwijking van artikel 2.1.5.1, tweede lid, mag een producent van andere meststoffen, tot op het moment dat hij beschikt over debietmeters die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.2.3.4, de in het kalenderjaar 2021 geproduceerde hoeveelheid vloeibare andere meststoffen, uitgedrukt in ton, bepalen op een andere manier dan met debietmeters.".
Art.6. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 29 mai 2020, il est inséré un article 13.1.8, rédigé comme suit :
" Art. 13.1.8. § 1er. Par dérogation aux articles 2.2.3.4 et 9.5.3.10, une unité de traitement ou de transformation peut choisir jusqu'au 31 décembre 2021 entre l'une des possibilités suivantes :
1° peser tous les effluents d'élevage qui sont reçus sur son exploitation ou qui ont quitté l'exploitation, conformément à l'article 8.1.2.2 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
2° déterminer les effluents d'élevage qui sont reçus sur l'exploitation ou qui ont quitté l'exploitation au moyen d'un protocole de masse approuvé par la Banque d'engrais, conformément à l'article 8.1.2.3 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
3° utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4.
Dès qu'une unité de traitement ou de transformation choisit d'utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, l'exploitant ne peut plus faire usage des possibilités visées à l'alinéa 1er, 1° et 2°.
§ 2. Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 1er, les débitmètres déjà installés au 1er janvier 2021 aux passages internes au sein de l'unité de traitement ou de transformation, ne doivent pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°, jusqu'à leur remplacement, étant entendu qu'ils doivent être remplacés au plus tard le 1er janvier 2026 par un débitmètre qui remplit les conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°.
Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéas 1er à 4, toutes les conditions suivantes s'appliquent à un débitmètre tel que visé à l'alinéa 1er :
1° l'exploitant veille à ce que, pour chaque pesée enregistrée par un tel débitmètre, les données visées à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéa 1er, 1° et 2°, soient consignées dans un registre endéans le délai visé à l'article 2.2.1.2. Pour un débitmètre installé à un passage interne par lequel les engrais circulent en continu pendant plus d'un mois, le niveau du débitmètre du dernier jour du mois écoulé est noté au plus tard le troisième jour après la fin de chaque mois ;
2° en ce qui concerne les données visées au point 1°, il est permis qu'elles ne soient pas automatiquement et immédiatement transmises à la Banque d'engrais, si l'exploitant veille à ce que les données enregistrées puissent être transmises par voie électronique à la Banque d'engrais sur simple demande.
§ 3. Par dérogation à l'article 2.1.5.1, alinéa 2, un producteur d'autres engrais peut, jusqu'à ce qu'il dispose des débitmètres remplissant les conditions visées à l'article 2.2.3.4, déterminer la quantité d'autres engrais liquides produite au cours de l'année civile 2021, exprimée en tonnes, par un moyen autre qu'au moyen de débitmètres. ".
" Art. 13.1.8. § 1er. Par dérogation aux articles 2.2.3.4 et 9.5.3.10, une unité de traitement ou de transformation peut choisir jusqu'au 31 décembre 2021 entre l'une des possibilités suivantes :
1° peser tous les effluents d'élevage qui sont reçus sur son exploitation ou qui ont quitté l'exploitation, conformément à l'article 8.1.2.2 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
2° déterminer les effluents d'élevage qui sont reçus sur l'exploitation ou qui ont quitté l'exploitation au moyen d'un protocole de masse approuvé par la Banque d'engrais, conformément à l'article 8.1.2.3 du présent arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du 29 mai 2020 ;
3° utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4.
Dès qu'une unité de traitement ou de transformation choisit d'utiliser les débitmètres qui répondent aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, l'exploitant ne peut plus faire usage des possibilités visées à l'alinéa 1er, 1° et 2°.
§ 2. Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 1er, les débitmètres déjà installés au 1er janvier 2021 aux passages internes au sein de l'unité de traitement ou de transformation, ne doivent pas répondre aux conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°, jusqu'à leur remplacement, étant entendu qu'ils doivent être remplacés au plus tard le 1er janvier 2026 par un débitmètre qui remplit les conditions visées à l'article 2.2.3.4, § 2, 4° et 5°.
Par dérogation à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéas 1er à 4, toutes les conditions suivantes s'appliquent à un débitmètre tel que visé à l'alinéa 1er :
1° l'exploitant veille à ce que, pour chaque pesée enregistrée par un tel débitmètre, les données visées à l'article 2.2.3.4, § 3, alinéa 1er, 1° et 2°, soient consignées dans un registre endéans le délai visé à l'article 2.2.1.2. Pour un débitmètre installé à un passage interne par lequel les engrais circulent en continu pendant plus d'un mois, le niveau du débitmètre du dernier jour du mois écoulé est noté au plus tard le troisième jour après la fin de chaque mois ;
2° en ce qui concerne les données visées au point 1°, il est permis qu'elles ne soient pas automatiquement et immédiatement transmises à la Banque d'engrais, si l'exploitant veille à ce que les données enregistrées puissent être transmises par voie électronique à la Banque d'engrais sur simple demande.
§ 3. Par dérogation à l'article 2.1.5.1, alinéa 2, un producteur d'autres engrais peut, jusqu'à ce qu'il dispose des débitmètres remplissant les conditions visées à l'article 2.2.3.4, déterminer la quantité d'autres engrais liquides produite au cours de l'année civile 2021, exprimée en tonnes, par un moyen autre qu'au moyen de débitmètres. ".
Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 7. Le ministre flamand ayant l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature dans ses attributions, est chargé de l'exécution du présent arrêté.