Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° brutosalaris: het geïndexeerde jaarsalaris, in voorkomend geval verhoogd met de haard- of standplaatstoelage;
2° bruto maandsalaris: het brutosalaris, gedeeld door twaalf.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
23 OKTOBER 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage voor de personeelsleden van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-01-2021 en tekstbijwerking tot 19-08-2024)
Titre
23 OCTOBRE 2020. - Arrêté du Gouvernement flamand réglant le pécule de vacances et l'allocation de fin d'année pour les membres du personnel des universités en Communauté flamande(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 13-01-2021 et mise à jour au 19-08-2024)
Informations sur le document
Numac: 2020044518
Datum: 2020-10-23
Info du document
Numac: 2020044518
Date: 2020-10-23
Table des matières
Tekst (13)
Texte (13)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Article 1er. Dans le présent arrêté, on entend par :
1° traitement brut : le traitement annuel indexé, majoré, le cas échéant, de l'allocation de foyer ou de résidence ;
2° traitement mensuel brut : le traitement brut, divisé par douze.
1° traitement brut : le traitement annuel indexé, majoré, le cas échéant, de l'allocation de foyer ou de résidence ;
2° traitement mensuel brut : le traitement brut, divisé par douze.
Art.2. Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage zijn een percentage van het verdiende bruto maandsalaris bij een voltijds dienstverband gedurende de volledige referteperiode.
Als het personeelslid niet gedurende de volledige referteperiode prestaties in een voltijds dienstverband heeft verricht, wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage verminderd naar rato van het tewerkstellingspercentage tijdens de volledige referteperiode.
In afwijking van het tweede lid wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage niet verminderd als het personeelslid voor de periodes van moederschapsrust, ziekte-, vaderschaps- of geboorteverlof geen salaris ontvangen heeft. Voor de niet-benoemde personeelsleden van de vrije universiteiten wordt het vakantiegeld evenmin verminderd voor de gelijkgestelde dagen die vastgesteld zijn in uitvoering van artikel 10 van de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Als het personeelslid niet gedurende de volledige referteperiode prestaties in een voltijds dienstverband heeft verricht, wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage verminderd naar rato van het tewerkstellingspercentage tijdens de volledige referteperiode.
In afwijking van het tweede lid wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage niet verminderd als het personeelslid voor de periodes van moederschapsrust, ziekte-, vaderschaps- of geboorteverlof geen salaris ontvangen heeft. Voor de niet-benoemde personeelsleden van de vrije universiteiten wordt het vakantiegeld evenmin verminderd voor de gelijkgestelde dagen die vastgesteld zijn in uitvoering van artikel 10 van de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.
Art.2. Le pécule de vacances et l'allocation de fin d'année sont un pourcentage du traitement mensuel brut gagné en cas de travail à temps plein pendant toute la période de référence.
Si le membre du personnel n'a pas effectué des prestations dans un emploi à temps plein pendant toute la période de référence, le pécule de vacances et l'allocation de fin d'année sont réduits au prorata du pourcentage d'occupation pendant la période de référence complète.
Par dérogation à l'alinéa 2, le pécule de vacances et l'allocation de fin d'année ne sont pas diminués si le membre du personnel n'a pas reçu de traitement pour les périodes de repos de maternité, de congé de maladie, de paternité ou de naissance. Pour les membres du personnel non nommés des universités libres, le pécule de vacances n'est pas non plus réduit pour les journées assimilées fixées en exécution de l'article 10 des lois coordonnées du 28 juin 1971 relatives aux vacances annuelles des travailleurs salariés.
Si le membre du personnel n'a pas effectué des prestations dans un emploi à temps plein pendant toute la période de référence, le pécule de vacances et l'allocation de fin d'année sont réduits au prorata du pourcentage d'occupation pendant la période de référence complète.
Par dérogation à l'alinéa 2, le pécule de vacances et l'allocation de fin d'année ne sont pas diminués si le membre du personnel n'a pas reçu de traitement pour les périodes de repos de maternité, de congé de maladie, de paternité ou de naissance. Pour les membres du personnel non nommés des universités libres, le pécule de vacances n'est pas non plus réduit pour les journées assimilées fixées en exécution de l'article 10 des lois coordonnées du 28 juin 1971 relatives aux vacances annuelles des travailleurs salariés.
HOOFDSTUK 2. - Vakantiegeld
CHAPITRE 2. - Pécule de vacances
Art.3. De referteperiode voor het vakantiegeld is het kalenderjaar dat aan het vakantiejaar voorafgaat.
Art.3. La période de référence pour le pécule de vacances est l'année calendaire précédant l'année de vacances.
Art.4. § 1. Het vakantiegeld bedraagt 92 % van het bruto maandsalaris van de maand april van het vakantiejaar. Het wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het vakantiejaar.
In afwijking van het eerste lid, kan het vakantiegeld binnen een universiteit in een andere maand dan de maand mei uitbetaald worden, wanneer hierover met de vakbonden een protocol van akkoord afgesloten is.
Wat het vakantiegeld voor jonge werknemers, met uitzondering van de jobstudenten, betreft, passen de publiekrechtelijke universiteiten de regeling toe die van toepassing is op de personeelsleden van de Vlaamse Gemeenschap en hun rechthebbende. De vrije universiteiten passen de regeling uit artikel 5 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, toe.
§ 2. Als de tewerkstelling eindigt, wordt het vakantiegeld, in afwijking van paragraaf 1, berekend op het brutosalaris voor volledige prestaties van de laatste maand van tewerkstelling en wordt het vakantiegeld uitbetaald in de maand nadat de tewerkstelling is beëindigd.
In afwijking van het eerste lid, kan het vakantiegeld binnen een universiteit in een andere maand dan de maand mei uitbetaald worden, wanneer hierover met de vakbonden een protocol van akkoord afgesloten is.
Wat het vakantiegeld voor jonge werknemers, met uitzondering van de jobstudenten, betreft, passen de publiekrechtelijke universiteiten de regeling toe die van toepassing is op de personeelsleden van de Vlaamse Gemeenschap en hun rechthebbende. De vrije universiteiten passen de regeling uit artikel 5 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, toe.
§ 2. Als de tewerkstelling eindigt, wordt het vakantiegeld, in afwijking van paragraaf 1, berekend op het brutosalaris voor volledige prestaties van de laatste maand van tewerkstelling en wordt het vakantiegeld uitbetaald in de maand nadat de tewerkstelling is beëindigd.
Art.4. § 1er. Le pécule de vacances s'élève à 92% du traitement mensuel brut du mois d'avril de l'année de vacances. Il est payé pendant le mois de mai de l'année de vacances.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le pécule de vacances au sein d'une université peut être payé dans un mois autre que le mois de mai, lorsqu'un protocole d'accord a été conclu à ce sujet avec les syndicats.
En ce qui concerne le pécule de vacances pour jeunes travailleurs, à l'exception des étudiants jobistes, les universités de droit public appliquent le régime applicable aux membres du personnel de la Communauté flamande et à leurs ayants droit. Les universités libres appliquent le régime de l'article 5 des lois relatives aux vacances annuelles des travailleurs salariés, coordonnées le 28 juin 1971.
§ 2. Lorsque l'occupation prend fin, le pécule de vacances est, par dérogation au paragraphe 1er, calculé sur le traitement brut pour prestations complètes du dernier mois d'occupation et le pécule de vacances est payé dans le mois qui suit la fin de l'occupation.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le pécule de vacances au sein d'une université peut être payé dans un mois autre que le mois de mai, lorsqu'un protocole d'accord a été conclu à ce sujet avec les syndicats.
En ce qui concerne le pécule de vacances pour jeunes travailleurs, à l'exception des étudiants jobistes, les universités de droit public appliquent le régime applicable aux membres du personnel de la Communauté flamande et à leurs ayants droit. Les universités libres appliquent le régime de l'article 5 des lois relatives aux vacances annuelles des travailleurs salariés, coordonnées le 28 juin 1971.
§ 2. Lorsque l'occupation prend fin, le pécule de vacances est, par dérogation au paragraphe 1er, calculé sur le traitement brut pour prestations complètes du dernier mois d'occupation et le pécule de vacances est payé dans le mois qui suit la fin de l'occupation.
HOOFDSTUK 3. - Eindejaarstoelage
CHAPITRE 3. - Allocation de fin d'année
Art.5. De referteperiode voor de eindejaarstoelage is de periode van 1 januari tot en met 30 september van het lopende jaar.
Art.5. La période de référence pour l'allocation de fin d'année est la période du 1er janvier au 30 septembre inclus de l'année en cours.
Art. 6. De eindejaarstoelage is gelijk aan de volgende percentages van het brutosalaris van de maand november:
Art. 6. L'allocation de fin d'année égale les pourcentages suivants du traitement brut du mois de novembre :
| graad | % van het bruto salaris |
| administratief en technisch personeel, graad 2 | 80 % |
| administratief en technisch personeel, graad 3-5 | 73 % |
| administratief en technisch personeel, graad 6-9 en 14 assistent praktijkassistent | 67 % |
| administratief en technisch personeel, graad 10-16, met uitzondering van graad 14 doctor-assistent zelfstandig academisch personeel | 59 % |
assistent
praktijkassistent 67 % administratief en technisch personeel, graad 10-16, met uitzondering van graad 14
doctor-assistent
zelfstandig academisch personeel 59 %
De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het lopende jaar.
Wanneer de tewerkstelling eindigt, wordt de eindejaarstoelage, in afwijking van het vorige lid, berekend op het brutosalaris voor volledige prestaties van de laatste maand van tewerkstelling en de maand na het beëindigen van de tewerkstelling uitbetaald.
| grade | % du salaire brut |
| personnel administratif et technique, grade 2 | 80 % |
| personnel administratif et technique, grade 3-5 | 73 % |
| personnel administratif et technique, grade 6-9 et 14 assistant assistant pratique | 67 % |
| personnel administratif et technique, grade 10-16, à l'exception du grade 14 assistant-docteur personnel académique autonome | 59 % |
assistant
assistant pratique 67 % personnel administratif et technique, grade 10-16, à l'exception du grade 14
assistant-docteur
personnel académique autonome 59 %
L'allocation de fin d'année est payée pendant le mois de décembre de l'année en cours.
Lorsque l'occupation prend fin, l'allocation de fin d'année est, par dérogation au paragraphe 1er, calculée sur le traitement brut pour prestations complètes du dernier mois d'occupation et le pécule de vacances est payé dans le mois qui suit la fin de l'occupation.
Art.6/1. [1 In afwijking van artikel 6, tweede lid, kan het personeelslid er voor de aanvang van de referteperiode, vermeld in artikel 5, uitdrukkelijk voor kiezen om de eindejaarstoelage volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarmee het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing.
In afwijking van het eerste lid kan het personeelslid tijdens de referteperiode, vermeld in artikel 5, er uitdrukkelijk voor kiezen om het gedeelte van de eindejaarstoelage waarop nog geen recht is ontstaan, volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarbinnen het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing.
Een personeelslid kan alleen maar kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing als vermeld in het eerste en tweede lid, als al de hierna volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de universiteit beschikt over een regeling voor de leasing van bedrijfsfietsen, die is vastgelegd na onderhandelingen met de personeelsvertegenwoordigers;
2° het personeelslid valt onder het toepassingsgebied van de regeling voor de leasing van bedrijfsfietsen, vermeld in punt 1° ;
3° het personeelslid ressorteert onder het wettelijke stelsel van de Belgische sociale zekerheid.
Het personeelslid dat conform het eerste tot en met het derde lid, ervoor kiest om de eindejaarstoelage volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarmee het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing, doet voor de periode waarop de fietsleasing betrekking heeft definitief afstand van het recht op de volledige of gedeeltelijke eindejaarstoelage.
In geval van een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage met toepassing van het eerste lid of als de leaseprijs lager is dan de eindejaarstoelage die met toepassing van het eerste lid wordt ingeruild, wordt het saldo jaarlijks uitbetaald als toelage.]1
In afwijking van het eerste lid kan het personeelslid tijdens de referteperiode, vermeld in artikel 5, er uitdrukkelijk voor kiezen om het gedeelte van de eindejaarstoelage waarop nog geen recht is ontstaan, volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarbinnen het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing.
Een personeelslid kan alleen maar kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing als vermeld in het eerste en tweede lid, als al de hierna volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de universiteit beschikt over een regeling voor de leasing van bedrijfsfietsen, die is vastgelegd na onderhandelingen met de personeelsvertegenwoordigers;
2° het personeelslid valt onder het toepassingsgebied van de regeling voor de leasing van bedrijfsfietsen, vermeld in punt 1° ;
3° het personeelslid ressorteert onder het wettelijke stelsel van de Belgische sociale zekerheid.
Het personeelslid dat conform het eerste tot en met het derde lid, ervoor kiest om de eindejaarstoelage volledig of gedeeltelijk om te zetten in een theoretisch budget waarmee het personeelslid vervolgens kan kiezen voor voordelen in het kader van fietsleasing, doet voor de periode waarop de fietsleasing betrekking heeft definitief afstand van het recht op de volledige of gedeeltelijke eindejaarstoelage.
In geval van een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage met toepassing van het eerste lid of als de leaseprijs lager is dan de eindejaarstoelage die met toepassing van het eerste lid wordt ingeruild, wordt het saldo jaarlijks uitbetaald als toelage.]1
Art.6/1. [1 Par dérogation à l'article 6, alinéa 2, le membre du personnel peut expressément choisir, avant le début de la période de référence visée à l'article 5, de convertir tout ou partie de l'allocation de fin d'année en un budget théorique avec lequel le membre du personnel peut ensuite opter pour les avantages liés au leasing vélo.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le membre du personnel peut expressément choisir, pendant la période de référence visée à l'article 5, de convertir tout ou partie de la partie de l'allocation de fin d'année sur laquelle aucun droit n'a encore été établi, en un budget théorique avec lequel le membre du personnel peut ensuite opter pour les avantages liés au leasing vélo.
Le membre du personnel ne peut opter pour les avantages liés au leasing vélo visés aux alinéas 1er et 2, que si l'ensemble des conditions suivantes sont remplies :
1° l'université dispose d'un règlement relatif au leasing de vélos de société, fixé après négociations avec les représentants du personnel ;
2° le membre du personnel relève du champ d'application du règlement relatif au leasing de vélos de société visé au point 1° ;
3° le membre du personnel est soumis au régime légal de la sécurité sociale belge.
Le membre du personnel qui, en application des alinéas 1er à 3, choisit de convertir tout ou partie de l'allocation de fin d'année en un budget théorique avec lequel le membre du personnel peut ensuite opter pour les avantages liés au leasing vélo, renonce définitivement au droit à tout ou partie de l'allocation de fin d'année pour la période à laquelle le leasing vélo a trait.
En cas de conversion partielle de l'allocation de fin d'année en application de l'alinéa 1er, ou si le prix du leasing est inférieur à l'allocation de fin d'année échangée en application de l'alinéa 1er, le solde est annuellement versé sous forme d'allocation.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, le membre du personnel peut expressément choisir, pendant la période de référence visée à l'article 5, de convertir tout ou partie de la partie de l'allocation de fin d'année sur laquelle aucun droit n'a encore été établi, en un budget théorique avec lequel le membre du personnel peut ensuite opter pour les avantages liés au leasing vélo.
Le membre du personnel ne peut opter pour les avantages liés au leasing vélo visés aux alinéas 1er et 2, que si l'ensemble des conditions suivantes sont remplies :
1° l'université dispose d'un règlement relatif au leasing de vélos de société, fixé après négociations avec les représentants du personnel ;
2° le membre du personnel relève du champ d'application du règlement relatif au leasing de vélos de société visé au point 1° ;
3° le membre du personnel est soumis au régime légal de la sécurité sociale belge.
Le membre du personnel qui, en application des alinéas 1er à 3, choisit de convertir tout ou partie de l'allocation de fin d'année en un budget théorique avec lequel le membre du personnel peut ensuite opter pour les avantages liés au leasing vélo, renonce définitivement au droit à tout ou partie de l'allocation de fin d'année pour la période à laquelle le leasing vélo a trait.
En cas de conversion partielle de l'allocation de fin d'année en application de l'alinéa 1er, ou si le prix du leasing est inférieur à l'allocation de fin d'année échangée en application de l'alinéa 1er, le solde est annuellement versé sous forme d'allocation.]1
Modifications
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
CHAPITRE 4. - Dispositions finales
Art.7. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.
Art.7. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2021.
Art. 8. De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 8. Le Ministre flamand ayant l'enseignement et la formation dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.