Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° doelareaal : het doelareaal, als vermeld in artikel 14, § 8, derde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° erkend praktijkcentrum : een praktijkcentrum als vermeld in artikel 2, 1°, van het ministerieel besluit van 15 oktober 2007 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw;
3° gerealiseerd areaal : het gerealiseerd areaal, als vermeld in artikel 14, § 8, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° de hoeveelheid werkzame stikstof die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 : de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg werkzame N per hectare, die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006, met inbegrip van de vermindering van de toegelaten bemesting, overeenkomstig de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en met uitzondering van de mogelijkheid, vermeld in artikel 13, § 9, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, om het dubbele van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg werkzame stikstof per hectare, op te brengen;
5° nitraatgevoelige teelt : een teelt die geen niet-nitraatgevoelige teelt is;
6° wintergranen : wintertarwe, wintergerst, triticale, winterhaver, winterrogge of spelt.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
21 FEBRUARI 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de lijst van equivalente maatregelen, vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor het jaar 2020
Titre
21 FEVRIER 2020. - Arrêté du Gouvernement flamand établissant la liste des mesures équivalentes, visée à l'article 14, § 5 du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, pour l'année 2020
Informations sur le document
Numac: 2020040656
Datum: 2020-02-21
Info du document
Numac: 2020040656
Date: 2020-02-21
Tekst (7)
Texte (7)
Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
1° superficie cible : la superficie cible, visée à l'article 14, § 8 alinéa trois du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006;
2° centre de pratique agréé : un centre de pratique tel que visé à l'article 2, 1° de l'arrêté ministériel du 15 octobre 2007 portant exécution de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 avril 2007 relatif à l'aide aux investissements dans le secteur d'encadrement de l'agriculture et de l'horticulture ;
3° superficie réalisée : la superficie réalisée, visée à l'article 14, § 8 alinéa quatre du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
4° la quantité d'azote actif qui peut être appliquée à la parcelle en question au cours de l'année en question, conformément aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 : la quantité d'azote, exprimée en kg de N actif par hectare, qui peut être épandue sur la parcelle concernée au cours de l'année concernée conformément aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, y compris la réduction de l'épandage autorisé, conformément à la mesure visée à l'article 14, § 4, premier alinéa, 2° du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, et à l'exception de la possibilité visée à l'article 13, § 9, deuxième alinéa du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, d'épandre le double de la quantité d'azote exprimée en kg d'azote actif par hectare ;
5° culture sensible aux nitrates : une culture qui n'est pas une culture non sensible aux nitrates ;
6° céréales d'hiver : blé d'hiver, orge d'hiver, triticale, avoine d'hiver, seigle d'hiver et épeautre.
1° superficie cible : la superficie cible, visée à l'article 14, § 8 alinéa trois du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006;
2° centre de pratique agréé : un centre de pratique tel que visé à l'article 2, 1° de l'arrêté ministériel du 15 octobre 2007 portant exécution de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 avril 2007 relatif à l'aide aux investissements dans le secteur d'encadrement de l'agriculture et de l'horticulture ;
3° superficie réalisée : la superficie réalisée, visée à l'article 14, § 8 alinéa quatre du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
4° la quantité d'azote actif qui peut être appliquée à la parcelle en question au cours de l'année en question, conformément aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 : la quantité d'azote, exprimée en kg de N actif par hectare, qui peut être épandue sur la parcelle concernée au cours de l'année concernée conformément aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, y compris la réduction de l'épandage autorisé, conformément à la mesure visée à l'article 14, § 4, premier alinéa, 2° du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, et à l'exception de la possibilité visée à l'article 13, § 9, deuxième alinéa du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, d'épandre le double de la quantité d'azote exprimée en kg d'azote actif par hectare ;
5° culture sensible aux nitrates : une culture qui n'est pas une culture non sensible aux nitrates ;
6° céréales d'hiver : blé d'hiver, orge d'hiver, triticale, avoine d'hiver, seigle d'hiver et épeautre.
Art.2. Voor het jaar 2020 geldt als lijst van equivalente maatregelen, vermeld in artikel 14, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, de equivalente maatregelen, vermeld in de artikelen 3, 4 en 5.
Art.2. Pour l'année 2020, la liste des mesures équivalentes telle que visée à l'article 14 § 5 du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 est constituée des mesures équivalentes visées aux articles 3, 4 et 5.
Art.3. De landbouwer die in het jaar 2020 vrijgesteld wil worden van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan kiezen voor de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt".
De landbouwer die kiest voor de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" moet de volgende voorwaarden naleven :
1° op de percelen wintergranen die in 2020 op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt verbouwd worden, en waarop hij de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast, zijn de wintergranen uiterlijk op 15 november 2020 ingezaaid. In afwijking hiervan kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden, de uiterlijke inzaaidatum van het wintergraan, verlaten en kan aan het verlaten van de inzaaidatum extra voorwaarden verbinden of dit beperken tot bepaalde gebieden;
2° de wintergranen die in 2020 op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt verbouwd worden, op een perceel waarop de landbouwer de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast, blijven aangehouden en worden in 2021 als hoofdteelt op het betreffende perceel verbouwd;
3° voor de betrokken landbouwer is zijn doelareaal, uitgedrukt in hectare, kleiner dan of gelijk aan, de som van :
a) zijn gerealiseerd areaal, uitgedrukt in hectare;
b) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, na een nitraatgevoelige hoofdteelt als nateelt wintergranen verbouwd wordt en waarop de landbouwer de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen en kan bepalen op welke wijze de landbouwer aan de Mestbank meedeelt op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt wintergranen verbouwt, hij de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met percelen waar, in 2020 vóór de nateelt wintergranen, nog een of meerdere specifieke teelten als nateelt verbouwd worden.
De landbouwer die kiest voor de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" moet de volgende voorwaarden naleven :
1° op de percelen wintergranen die in 2020 op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt verbouwd worden, en waarop hij de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast, zijn de wintergranen uiterlijk op 15 november 2020 ingezaaid. In afwijking hiervan kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, in geval van uitzonderlijke weersomstandigheden, de uiterlijke inzaaidatum van het wintergraan, verlaten en kan aan het verlaten van de inzaaidatum extra voorwaarden verbinden of dit beperken tot bepaalde gebieden;
2° de wintergranen die in 2020 op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt verbouwd worden, op een perceel waarop de landbouwer de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast, blijven aangehouden en worden in 2021 als hoofdteelt op het betreffende perceel verbouwd;
3° voor de betrokken landbouwer is zijn doelareaal, uitgedrukt in hectare, kleiner dan of gelijk aan, de som van :
a) zijn gerealiseerd areaal, uitgedrukt in hectare;
b) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, na een nitraatgevoelige hoofdteelt als nateelt wintergranen verbouwd wordt en waarop de landbouwer de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen en kan bepalen op welke wijze de landbouwer aan de Mestbank meedeelt op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt wintergranen verbouwt, hij de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met percelen waar, in 2020 vóór de nateelt wintergranen, nog een of meerdere specifieke teelten als nateelt verbouwd worden.
Art.3. L'agriculteur qui souhaite être exempté en 2020 de la mesure mentionnée à l'article 14, § 4, premier alinéa, 3° du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, peut opter pour la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ".
L'agriculteur qui opte pour la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates " doit respecter les conditions suivantes :
1° sur les parcelles de céréales d'hiver qui sont cultivées comme culture successive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates sur les parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ", les céréales d'hiver sont semées au plus tard le 15 novembre 2020. Par dérogation, en cas de conditions climatiques exceptionnelles, le ministre flamand compétent pour l'environnement; l'aménagement du territoire et la nature peut reporter la date limite d'ensemencement des céréales d'hiver et subordonner le report de la date d'ensemencement à des conditions supplémentaires ou le limiter à certaines zones ;
2° les céréales d'hiver qui sont cultivées comme culture successive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates sur les parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, sur une parcelle sur laquelle l'agriculteur applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ", sont continuées et sont cultivées en 2021 comme culture principale sur la parcelle en question ;
3° pour l'agriculteur concerné, sa superficie cible, exprimée en hectares, est inférieure ou égale à la somme des éléments suivants :
a) sa superficie réalisée, exprimée en hectares ;
b) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles sont cultivées des céréales d'hiver comme culture successive après une culture principale sensible aux nitrates et sur lesquelles l'agriculteur applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ".
Le ministre flamand compétent pour l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature peut déterminer des règles supplémentaires et la manière dont l'agriculteur communique à la Banque d'engrais sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates des céréales d'hiver comme culture successive, il applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ".
Aux fins du présent article, il n'est pas tenu compte des parcelles où, en 2020 et avant la culture successive de céréales d'hiver, une ou plusieurs autres cultures spécifiques sont cultivées comme culture successive.
L'agriculteur qui opte pour la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates " doit respecter les conditions suivantes :
1° sur les parcelles de céréales d'hiver qui sont cultivées comme culture successive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates sur les parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ", les céréales d'hiver sont semées au plus tard le 15 novembre 2020. Par dérogation, en cas de conditions climatiques exceptionnelles, le ministre flamand compétent pour l'environnement; l'aménagement du territoire et la nature peut reporter la date limite d'ensemencement des céréales d'hiver et subordonner le report de la date d'ensemencement à des conditions supplémentaires ou le limiter à certaines zones ;
2° les céréales d'hiver qui sont cultivées comme culture successive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates sur les parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, sur une parcelle sur laquelle l'agriculteur applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ", sont continuées et sont cultivées en 2021 comme culture principale sur la parcelle en question ;
3° pour l'agriculteur concerné, sa superficie cible, exprimée en hectares, est inférieure ou égale à la somme des éléments suivants :
a) sa superficie réalisée, exprimée en hectares ;
b) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles sont cultivées des céréales d'hiver comme culture successive après une culture principale sensible aux nitrates et sur lesquelles l'agriculteur applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ".
Le ministre flamand compétent pour l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature peut déterminer des règles supplémentaires et la manière dont l'agriculteur communique à la Banque d'engrais sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates des céréales d'hiver comme culture successive, il applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ".
Aux fins du présent article, il n'est pas tenu compte des parcelles où, en 2020 et avant la culture successive de céréales d'hiver, une ou plusieurs autres cultures spécifiques sont cultivées comme culture successive.
Art.4. De landbouwer die in het jaar 2020 vrijgesteld wil worden van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan kiezen voor de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS".
De landbouwer die kiest voor de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" moet de volgende voorwaarden naleven :
1° in 2020 gebeurt op zijn tot het bedrijf behorende percelen gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast, de bemesting onder begeleiding van een erkend praktijkcentrum en overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 `Het Duitse KNS-adviessysteem (Kulturbegleitenden Nmin sollwerte-systeem bruikbaar maken voor toepassing in de Vlaamse tuinbouw)' van het rapport `Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014', zoals beschikbaar op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
In het kader van deze begeleiding leeft de landbouwer ook de volgende voorwaarden na op zijn tot het bedrijf behorende percelen gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast :
a) de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame stikstof die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006. In afwijking hiervan mag vóór het zaaien of planten een hogere hoeveelheid werkzame stikstof opgebracht worden, als dit gestaafd wordt door een bodemanalyse met bijhorend bemestingsadvies, uitgevoerd vóór de bemesting voorafgaand aan het zaaien of planten;
b) als op een perceel meerdere specifieke teelten na elkaar verbouwd worden, mogen er, na het oogsten van een eerste teelt op het betreffende perceel, geen meststoffen meer opgebracht worden behoudens als er na de oogst van een voorgaande teelt een staalname op het betreffende perceel wordt uitgevoerd en er een bijhorend bemestingsadvies wordt opgemaakt waaruit blijkt dat het voor de volgende teelt noodzakelijk is om nog meststoffen op te brengen. In voorkomend geval wordt de hoeveelheid meststoffen die nog opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid, vermeld in het bemestingsadvies, met dien verstande dat de hoeveelheid meststoffen die in totaal op het betreffende perceel wordt opgebracht in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
c) ter staving van de begeleiding houdt de landbouwer alle stavingsstukken bij en houdt hij per perceel een teelt- en bemestingsregister bij waarin hij de bewerkingen op het perceel in kwestie noteert, zoals de uitgevoerde bemesting, de plant- of inzaaiwerkzaamheden en de bodembewerkingen, evenals de data waarop er een staalname op het betreffende perceel werd uitgevoerd, en de resultaten van de uitgevoerde bodemanalyse;
2° de landbouwer laat in 2020, in zijn opdracht en op zijn kosten, op drie, door de Mestbank aangeduide en tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, een nitraatresidubepaling uitvoeren, overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van het Mestdecreet van 22 december 2006. In afwijking hiervan volstaat het voor bedrijven met minder dan drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, om een nitraatresidubepaling te laten uitvoeren op alle tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
3° voor de betrokken landbouwer is zijn doelareaal, uitgedrukt in hectare, kleiner dan of gelijk aan, de som van :
a) zijn gerealiseerd areaal, uitgedrukt in hectare;
b) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast en die niet meegerekend zijn onder punt a).
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen en kan bepalen op welke wijze de landbouwer aan de Mestbank meedeelt op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwt, hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast.
De landbouwer die kiest voor de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" moet de volgende voorwaarden naleven :
1° in 2020 gebeurt op zijn tot het bedrijf behorende percelen gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast, de bemesting onder begeleiding van een erkend praktijkcentrum en overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 `Het Duitse KNS-adviessysteem (Kulturbegleitenden Nmin sollwerte-systeem bruikbaar maken voor toepassing in de Vlaamse tuinbouw)' van het rapport `Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014', zoals beschikbaar op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
In het kader van deze begeleiding leeft de landbouwer ook de volgende voorwaarden na op zijn tot het bedrijf behorende percelen gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast :
a) de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame stikstof die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, overeenkomstig de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006. In afwijking hiervan mag vóór het zaaien of planten een hogere hoeveelheid werkzame stikstof opgebracht worden, als dit gestaafd wordt door een bodemanalyse met bijhorend bemestingsadvies, uitgevoerd vóór de bemesting voorafgaand aan het zaaien of planten;
b) als op een perceel meerdere specifieke teelten na elkaar verbouwd worden, mogen er, na het oogsten van een eerste teelt op het betreffende perceel, geen meststoffen meer opgebracht worden behoudens als er na de oogst van een voorgaande teelt een staalname op het betreffende perceel wordt uitgevoerd en er een bijhorend bemestingsadvies wordt opgemaakt waaruit blijkt dat het voor de volgende teelt noodzakelijk is om nog meststoffen op te brengen. In voorkomend geval wordt de hoeveelheid meststoffen die nog opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid, vermeld in het bemestingsadvies, met dien verstande dat de hoeveelheid meststoffen die in totaal op het betreffende perceel wordt opgebracht in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
c) ter staving van de begeleiding houdt de landbouwer alle stavingsstukken bij en houdt hij per perceel een teelt- en bemestingsregister bij waarin hij de bewerkingen op het perceel in kwestie noteert, zoals de uitgevoerde bemesting, de plant- of inzaaiwerkzaamheden en de bodembewerkingen, evenals de data waarop er een staalname op het betreffende perceel werd uitgevoerd, en de resultaten van de uitgevoerde bodemanalyse;
2° de landbouwer laat in 2020, in zijn opdracht en op zijn kosten, op drie, door de Mestbank aangeduide en tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, een nitraatresidubepaling uitvoeren, overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van het Mestdecreet van 22 december 2006. In afwijking hiervan volstaat het voor bedrijven met minder dan drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, om een nitraatresidubepaling te laten uitvoeren op alle tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
3° voor de betrokken landbouwer is zijn doelareaal, uitgedrukt in hectare, kleiner dan of gelijk aan, de som van :
a) zijn gerealiseerd areaal, uitgedrukt in hectare;
b) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast en die niet meegerekend zijn onder punt a).
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen en kan bepalen op welke wijze de landbouwer aan de Mestbank meedeelt op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwt, hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast.
Art.4. L'agriculteur qui souhaite être exempté en 2020 de la mesure mentionnée à l'article 14, § 4, premier alinéa, 3° du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, peut opter pour la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ".
L'agriculteur qui opte pour la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS " doit respecter les conditions suivantes :
1° en 2020, sur ses parcelles appartenant à l'exploitation situées en zone de type 2 ou 3 sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et à laquelle il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ", la fertilisation se déroule sous l'accompagnement d'un centre de pratique agréé et conformément aux dispositions du chapitre 3 `Rendre le système d'avis allemand KNS (Kulturbegleitenden Nmin Sollwerte-System) utilisable pour l'application dans l'horticulture flamande' du rapport `Documentation et adaptation environnementale du KNS et d'autres systèmes de conseil en fertilisation dans l'horticulture en vue d'une application plus large dans l'horticulture comme prévu dans le Programme d'action 2011-2014', disponible sur le site web de l'Agence flamande terrienne (" Vlaamse Landmaatschappij ").
Dans le contexte de cet accompagnement, l'agriculteur doit également respecter les conditions suivantes sur ses parcelles appartenant à l'exploitation situées en zone de type 2 ou 3 sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS " :
a) l'agriculteur s'assure que la quantité d'engrais, exprimée en kg de N actif, épandue sur une parcelle avant l'ensemencement ou la plantation, s'élève au maximum à 50 % de la quantité d'azote actif pouvant être épandue sur la parcelle concernée au cours de l'année en question conformément aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006. Par dérogation, une quantité plus importante d'azote actif peut être épandue avant l'ensemencement ou la plantation, si cela est justifié par une analyse du sol accompagnée d'un conseil de fertilisation, effectuée avant l'ensemencement ou la plantation ;
b) si plusieurs cultures spécifiques sont cultivées consécutivement sur une parcelle, l'agriculteur n'est plus autorisé, après la récolte d'une première culture sur la parcelle concernée, à épandre d'engrais sauf si après la récolte d'une culture précédente un échantillon est prélevé sur la parcelle concernée et qu'un conseil de fertilisation est émis, dont ressort la nécessité d'épandre à nouveau de l'engrais pour la prochaine culture. Le cas échéant, la quantité d'engrais que l'agriculteur peut encore épandre est limitée à la quantité telle que visée dans le conseil de fertilisation, étant entendu que la quantité d'engrais totale épandue sur la parcelle en question doit correspondre aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
c) afin d'étayer l'accompagnement, l'agriculteur conserve toutes les pièces justificatives et tient pour chaque parcelle un registre de culture et de fertilisation dans lequel il inscrit les opérations réalisées sur la parcelle en question, notamment la fertilisation effectuée, les plantations ou ensemencements et les traitements du sol, ainsi que les dates auxquelles un échantillonnage a été réalisé sur la parcelle concernée, et les résultats de l'analyse du sol menée.
2° en 2020, l'agriculteur fait procéder, sur ses instructions et à ses frais, à une évaluation des résidus de nitrates sur trois parcelles agricoles désignées par la Banque d'engrais et appartenant à l'exploitation, conformément aux dispositions de l'article 15 du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006. Par dérogation, pour les entreprises ayant moins de trois parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, il suffit de faire procéder à une évaluation des résidus de nitrates sur toutes les parcelles agricoles appartenant à l'exploitation ;
3° pour l'agriculteur concerné, sa superficie cible, exprimée en hectares, est inférieure ou égale à la somme des éléments suivants :
a) sa superficie réalisée, exprimée en hectares ;
b) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS " et qui ne relèvent pas du point a).
Le ministre flamand compétent pour l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature peut déterminer des règles supplémentaires et la manière dont l'agriculteur communique à la Banque d'engrais sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III, il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ".
L'agriculteur qui opte pour la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS " doit respecter les conditions suivantes :
1° en 2020, sur ses parcelles appartenant à l'exploitation situées en zone de type 2 ou 3 sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et à laquelle il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ", la fertilisation se déroule sous l'accompagnement d'un centre de pratique agréé et conformément aux dispositions du chapitre 3 `Rendre le système d'avis allemand KNS (Kulturbegleitenden Nmin Sollwerte-System) utilisable pour l'application dans l'horticulture flamande' du rapport `Documentation et adaptation environnementale du KNS et d'autres systèmes de conseil en fertilisation dans l'horticulture en vue d'une application plus large dans l'horticulture comme prévu dans le Programme d'action 2011-2014', disponible sur le site web de l'Agence flamande terrienne (" Vlaamse Landmaatschappij ").
Dans le contexte de cet accompagnement, l'agriculteur doit également respecter les conditions suivantes sur ses parcelles appartenant à l'exploitation situées en zone de type 2 ou 3 sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS " :
a) l'agriculteur s'assure que la quantité d'engrais, exprimée en kg de N actif, épandue sur une parcelle avant l'ensemencement ou la plantation, s'élève au maximum à 50 % de la quantité d'azote actif pouvant être épandue sur la parcelle concernée au cours de l'année en question conformément aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006. Par dérogation, une quantité plus importante d'azote actif peut être épandue avant l'ensemencement ou la plantation, si cela est justifié par une analyse du sol accompagnée d'un conseil de fertilisation, effectuée avant l'ensemencement ou la plantation ;
b) si plusieurs cultures spécifiques sont cultivées consécutivement sur une parcelle, l'agriculteur n'est plus autorisé, après la récolte d'une première culture sur la parcelle concernée, à épandre d'engrais sauf si après la récolte d'une culture précédente un échantillon est prélevé sur la parcelle concernée et qu'un conseil de fertilisation est émis, dont ressort la nécessité d'épandre à nouveau de l'engrais pour la prochaine culture. Le cas échéant, la quantité d'engrais que l'agriculteur peut encore épandre est limitée à la quantité telle que visée dans le conseil de fertilisation, étant entendu que la quantité d'engrais totale épandue sur la parcelle en question doit correspondre aux dispositions du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006 ;
c) afin d'étayer l'accompagnement, l'agriculteur conserve toutes les pièces justificatives et tient pour chaque parcelle un registre de culture et de fertilisation dans lequel il inscrit les opérations réalisées sur la parcelle en question, notamment la fertilisation effectuée, les plantations ou ensemencements et les traitements du sol, ainsi que les dates auxquelles un échantillonnage a été réalisé sur la parcelle concernée, et les résultats de l'analyse du sol menée.
2° en 2020, l'agriculteur fait procéder, sur ses instructions et à ses frais, à une évaluation des résidus de nitrates sur trois parcelles agricoles désignées par la Banque d'engrais et appartenant à l'exploitation, conformément aux dispositions de l'article 15 du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006. Par dérogation, pour les entreprises ayant moins de trois parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, il suffit de faire procéder à une évaluation des résidus de nitrates sur toutes les parcelles agricoles appartenant à l'exploitation ;
3° pour l'agriculteur concerné, sa superficie cible, exprimée en hectares, est inférieure ou égale à la somme des éléments suivants :
a) sa superficie réalisée, exprimée en hectares ;
b) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS " et qui ne relèvent pas du point a).
Le ministre flamand compétent pour l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature peut déterminer des règles supplémentaires et la manière dont l'agriculteur communique à la Banque d'engrais sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III, il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ".
Art.5. De landbouwer die in het jaar 2020 vrijgesteld wil worden van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan kiezen voor de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt plus adviessysteem groenten KNS".
De landbouwer die kiest voor de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt plus adviessysteem groenten KNS" moet de volgende voorwaarden naleven :
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, en in artikel 4, tweede lid, 1° en 2° ;
2° voor de betrokken landbouwer is zijn doelareaal, uitgedrukt in hectare, kleiner dan of gelijk aan, de som van :
a) zijn gerealiseerd areaal, uitgedrukt in hectare;
b) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, na een nitraatgevoelige hoofdteelt als nateelt wintergranen verbouwd wordt en waarop de landbouwer de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast;
c) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast, en die niet meegerekend zijn onder punt a) of punt b).
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen en kan bepalen op welke wijze de landbouwer aan de Mestbank meedeelt op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt wintergranen verbouwt, hij de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast, en op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwt, hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast.
Voor de toepassing van dit artikel kunnen percelen waar, in 2020 vóór de nateelt wintergranen, nog een of meerdere specifieke teelten als nateelt verbouwd worden, niet aangeduid worden als percelen waarop de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toegepast wordt.
De landbouwer die kiest voor de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt plus adviessysteem groenten KNS" moet de volgende voorwaarden naleven :
1° de voorwaarden, vermeld in artikel 3, tweede lid, 1° en 2°, en in artikel 4, tweede lid, 1° en 2° ;
2° voor de betrokken landbouwer is zijn doelareaal, uitgedrukt in hectare, kleiner dan of gelijk aan, de som van :
a) zijn gerealiseerd areaal, uitgedrukt in hectare;
b) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, na een nitraatgevoelige hoofdteelt als nateelt wintergranen verbouwd wordt en waarop de landbouwer de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast;
c) het aantal hectares tot zijn bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of in gebiedstype 3, waarop, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwd wordt en waarop hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast, en die niet meegerekend zijn onder punt a) of punt b).
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de nadere regels bepalen en kan bepalen op welke wijze de landbouwer aan de Mestbank meedeelt op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, na een nitraatgevoelige hoofdteelt, als nateelt wintergranen verbouwt, hij de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toepast, en op welke van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, waarop hij, in 2020, een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III verbouwt, hij de equivalente maatregel "Adviessysteem groenten KNS" toepast.
Voor de toepassing van dit artikel kunnen percelen waar, in 2020 vóór de nateelt wintergranen, nog een of meerdere specifieke teelten als nateelt verbouwd worden, niet aangeduid worden als percelen waarop de equivalente maatregel "Wintergranen na een nitraatgevoelige hoofdteelt" toegepast wordt.
Art.5. L'agriculteur qui souhaite être exempté en 2020 de la mesure mentionnée à l'article 14, § 4, premier alinéa, 3° du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006, peut opter pour la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates plus système de conseil légumes KNS ".
L'agriculteur qui opte pour la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates plus système de conseil légumes KNS " doit respecter les conditions suivantes :
1° les conditions visées à l'article 3, alinéa deux, 1° et 2°, et à l'article 4, alinéa deux, 1° et 2° ;
2° pour l'agriculteur concerné, sa superficie cible, exprimée en hectares, est inférieure ou égale à la somme des éléments suivants :
a) sa superficie réalisée, exprimée en hectares ;
b) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles sont cultivées des céréales d'hiver comme culture successive après une culture principale sensible aux nitrates et sur lesquelles l'agriculteur applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates " ;
c) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ", et qui ne relèvent pas des points a) ou b).
Le ministre flamand compétent pour l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature peut déterminer des règles supplémentaires et la manière dont l'agriculteur communique à la Banque d'engrais sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates des céréales d'hiver comme culture successive, il applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ", et sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III, il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ".
Aux fins du présent article, les parcelles sur lesquelles une ou plusieurs autres cultures spécifiques sont cultivées en 2020 avant la culture successive de céréales d'hiver, ne peuvent pas être désignées comme parcelles sur lesquelles la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates " est appliquée.
L'agriculteur qui opte pour la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates plus système de conseil légumes KNS " doit respecter les conditions suivantes :
1° les conditions visées à l'article 3, alinéa deux, 1° et 2°, et à l'article 4, alinéa deux, 1° et 2° ;
2° pour l'agriculteur concerné, sa superficie cible, exprimée en hectares, est inférieure ou égale à la somme des éléments suivants :
a) sa superficie réalisée, exprimée en hectares ;
b) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation, situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles sont cultivées des céréales d'hiver comme culture successive après une culture principale sensible aux nitrates et sur lesquelles l'agriculteur applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates " ;
c) le nombre d'hectares de parcelles agricoles appartenant à son exploitation situées en zone de type 2 ou 3, sur lesquelles est cultivé un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III et sur lesquelles il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ", et qui ne relèvent pas des points a) ou b).
Le ministre flamand compétent pour l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature peut déterminer des règles supplémentaires et la manière dont l'agriculteur communique à la Banque d'engrais sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 après une culture principale sensible aux nitrates des céréales d'hiver comme culture successive, il applique la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates ", et sur quelles parcelles agricoles appartenant à l'exploitation, sur lesquelles il cultive en 2020 un légume du groupe I, un légume du groupe II ou un légume du groupe III, il applique la mesure équivalente " Système de conseil légumes KNS ".
Aux fins du présent article, les parcelles sur lesquelles une ou plusieurs autres cultures spécifiques sont cultivées en 2020 avant la culture successive de céréales d'hiver, ne peuvent pas être désignées comme parcelles sur lesquelles la mesure équivalente " Céréales d'hiver après une culture principale sensible aux nitrates " est appliquée.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2020.
Art.6. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2020.
Art. 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 7. Le ministre flamand ayant l'environnement, l'aménagement du territoire et la nature dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.