Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
28 DECEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart
Titre
28 DECEMBRE 2020. - Arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 28 juin 2019 relatif à la navigation de plaisance
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
Table des matières
Tekst (10)
Texte (10)
Artikel 1. Artikel 1.1 van het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart wordt aangevuld met de bepalingen onder 28° en 29°, luidende:
  "28° praktijktestcentrum: een door de minister erkende instantie overeenkomstig artikel 4.17 waar de kandidaten voor een vaarbevoegdheidsbewijs hun praktisch examen afleggen;
  29° verkeersscheidingsstelsel: een door de Internationaal Maritieme Organisatie ingesteld routeringssysteem gericht op de scheiding van tegengestelde verkeersstromen door passende middelen en door de instelling van verkeersroutes."
Article 1er. L'article 1.1 de l'arrêté royal du 28 juin 2019 relatif à la navigation de plaisance est complété par les 28° et 29°, rédigés comme suit :
  " 28° centre d'examens pratiques : un organisme agréé par le ministre conformément à l'article 4.17 où les candidats à un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire passent leur examen pratique ;
  29° dispositif de séparation du trafic : un système de routage créé par l'Organisation maritime internationale et visant à séparer les flux de trafic opposés par des moyens appropriés et par l'instauration de routes maritimes. "
Art.2. Hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "HOOFDSTUK 4 - VAARBEVOEGDHEIDSBEWIJZEN
  Afdeling 1.- Ontheffingen
  Art. 4.1. § 1. Er is geen vaarbevoegdheidsbewijs nodig in de zone 0.
  § 2. Er is geen vaarbevoegdheidsbewijs nodig in de zones 1 en 2, tenzij het pleziervaartuig:
  1° wordt ingezet voor bedrijfs- of beroepsmatig gebruik, of
  2° door motor voortbewogen, sneller dan 20 kilometer per uur kan varen, of
  3° een romplengte groter dan 15 meter heeft.
  § 3. Tot 31 december 2021 is er geen vaarbevoegdheidsbewijs nodig in de zones 3, 4, 5, 6 en 7, tenzij het pleziervaartuig:
  1° wordt ingezet voor bedrijfs- of beroepsmatig gebruik, of
  2° een romplengte heeft van minimaal 24 meter.
  Vanaf 1 januari 2022 is er geen vaarbevoegdheidsbewijs nodig in de zones 3, 4, 5, 6 en 7, tenzij het pleziervaartuig:
  1° wordt ingezet voor bedrijfs- of beroepsmatig gebruik, of
  2° door motor voortbewogen, sneller dan 20 kilometer per uur kan varen, of
  3° een romplengte groter dan 15 meter heeft.
  § 4. Onverminderd paragraaf 1, 2 en 3, zijn personen die lessen volgen onder toezicht van een lesgever met als doel het leren varen met een pleziervaartuig of lessen volgen in functie van het behalen van een scholingsbrevet of van een vaarbevoegdheidsbewijs, ontheven van de verplichting een vaarbevoegdheidsbewijs te hebben.
  Afdeling 2. - Vaarbevoegdheidsbewijzen
  Onderafdeling 1. - Soorten en geldigheid
  Art. 4.2. § 1. De volgende vaarbevoegdheidsbewijzen worden door de administratie afgegeven:
  1° het beperkt stuurbrevet dat geldig is in de zone 0 en 1;
  2° het algemeen stuurbrevet dat geldig is in de zones 0, 1, 2, 3 en 4;
  3° brevet yachtman dat geldig is in de zones 0, 1, 2, 3, 4, 5 en 6;
  4° brevet yachtnavigator dat geldig is in alle zones 0,1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7.
  In afwijking van het eerste lid, is het algemeen stuurbrevet geldig in de Belgische territoriale zee en de EEZ voor de gevallen bedoeld in artikel 4.1, § 3, tweede lid, 2° en 3°.
  § 2. Het beperkt stuurbrevet, het algemeen stuurbrevet en het brevet yachtman bevatten de vermelding "M" of de vermelding "MS", waarbij de vermelding "M" betekent enkel geldig te zijn om te varen met motorboten en de vermelding "MS" geldig te zijn om te varen met zowel motorboten als zeilboten.
  Het brevet yachtnavigator is geldig voor het varen met zowel motorboten als zeilboten.
  § 3. In afwijking van paragraaf 1 moet in de zones 4, 5, 6 en 7 de bemanning van pleziervaartuigen voor bedrijfs- of beroepsmatig gebruik voldoen aan het koninklijk besluit van 22 augustus 2020 betreffende zeevarenden.
  In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 augustus 2020 betreffende zeevarenden, met uitzondering van de artikelen 19 tot en met 23, niet van toepassing op pleziervaartuigen met een romplengte van minder dan of gelijk aan 24 meter die worden ingezet voor bedrijfs- of beroepsmatig gebruik in de zone 3, de Belgische territoriale zee of de EEZ en is het brevet yachtman voldoende indien cumulatief door de houder van het brevet yachtman voldaan wordt aan volgende voorwaarden:
  1° iedere 5 jaar wordt de opleiding "Basis overlevingstechnieken op zee" gevolgd waarvan de inhoud wordt vastgesteld door de minister;
  2° te allen tijde kunnen aantonen te beschikken over een geldig medisch attest overeenkomstig artikel 4.8, § 3 dat maximum 1 jaar oud is;
  3° iedere 5 jaar wordt het bewijs geleverd van voldoende aantal mijl of uren ervaring of wordt een nieuw praktisch examen voor het brevet yachtman succesvol afgelegd. De vereiste ervaring voor het brevet yachtman motor is minimaal 200 vaaruren gedurende de laatste 5 jaar, en voor het brevet yachtman motor en zeil minimaal 750 zeemijlen gedurende de laatste 5 jaar.
  § 4. In afwijking van paragrafen 1, 2 en 3 is voor de scholing met pleziervaartuigen zonder kajuit in de Belgische wateren een scholingsbrevet voldoende.
  Art. 4.3. Een radarbrevet wordt uitgereikt aan de personen die kunnen aantonen dat ze de navigatie van een pleziervaartuig op grond van door middel van radar verkregen gegevens veilig kunnen uitvoeren.
  Art. 4.4. De vaarbevoegdheidsbewijzen en het radarbrevet zijn onbeperkt geldig in tijd.
  Onderafdeling 2. - Aanvraag en afgifte
  Art. 4.5. De vaarbevoegdheidsbewijzen en het radarbrevet worden opgemaakt volgens de modellen vastgesteld door de administratie die deze publiceert door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad.
  Art. 4.6. De vaarbevoegdheidsbewijzen met de vermelding "M" en het radarbrevet worden afgegeven door de administratie, als aan volgende voorwaarden is voldaan:
  1° minimum leeftijd 16 jaar;
  2° medisch geschikt;
  3° geslaagd in theoretisch gedeelte;
  4° geslaagd in het praktisch examen.
  De vaarbevoegdheidsbewijzen met de vermelding "MS" worden enkel afgegeven als voldaan is aan de voorwaarden in het eerste lid en betrokkene geslaagd is in het praktisch examen voor het gedeelte betreffende zeilen.
  Art. 4.7. Voor het besturen van pleziervaartuigen met een romplengte van meer dan 15 meter of die sneller dan 20 kilometer per uur (op motor) kunnen varen in de zones 3 tot en met 7, moet de bestuurder minimum 18 jaar zijn.
  In afwijking van het vorige lid, moet de bestuurder van een waterscooter minimum 16 jaar zijn.
  Art. 4.8. § 1. De aanvraag tot het bekomen van een beperkt en algemeen stuurbrevet wordt ingediend bij een pleziervaartorganisatie die door de minister is gemachtigd via een formulier dat door de administratie is bepaald en dat bekend gemaakt is op de website van de administratie. De pleziervaartorganisatie controleert de correctheid van het dossier.
  § 2. De aanvraag tot het bekomen van een brevet yachtman, brevet yachtnavigator en radarbrevet wordt ingediend bij de administratie, op de wijze bepaald door de administratie, bekend gemaakt op de website van de administratie.
  De aanvraag voor het bekomen van een brevet yachtman kan maar worden ingediend indien de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor het bekomen van een algemeen stuurbrevet of houder is van dit brevet.
  Een aanvraag voor het bekomen van een brevet yachtnavigator kan maar worden ingediend indien de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor het bekomen van een brevet yachtman of houder is van dit brevet.
  § 3. De aanvraag wordt vergezeld van een medisch attest dat bevestigt dat de aanvrager zich onderworpen heeft aan een geneeskundig onderzoek bij een arts naar keuze en dat de aanvrager niet lijdt aan lichaamsgebreken of kwalen die voor de veiligheid van de scheepvaart nadelig kunnen zijn. Dit onderzoek heeft met name betrekking op:
  1° het gezichtsvermogen en inzonderheid de gezichtsscherpte en het kleurenonderscheidingsvermogen;
  2° het gehoor;
  3° de algemene lichamelijke conditie en gezondheid, inzonderheid de toestand van hart en longen en de bloeddruk.
  Op het moment dat alle voorwaarden voor het bekomen van een vaarbevoegdheidsbewijs of radarbrevet voldaan zijn, mag het medisch attest maximum 3 maanden oud zijn.
  § 4. De houder van een vaarbevoegdheidsbewijs of radarbrevet die er zich van bewust is te lijden aan één van de gebreken zoals omschreven in § 3, of één van de kwalen die voor de veiligheid van de scheepvaart nadelig kunnen zijn, is verplicht binnen tien dagen zijn brevet in te leveren bij de overheid die het afgegeven heeft.
  Het vaarbevoegdheidsbewijs, ingeleverd met toepassing van het eerste lid, wordt teruggegeven aan de houder wanneer deze met goed gevolg het geneeskundig onderzoek heeft ondergaan.
  § 5. De administratie kan het medisch attest uitsluitend gebruiken voor het behandelen van de aanvragen van vaarbevoegdheidsbewijzen en het radarbrevet. De administratie mag deze gegevens niet verspreiden of voor andere doeleinden gebruiken.
  Het medisch attest wordt gewist door de administratie na een bewaartermijn van 5 jaar.
  Art. 4.9. Voor de vervanging van een verloren geraakt, versleten of onleesbaar of teniet gegaan vaarbevoegdheidsbewijs of radarbrevet, kan een nieuw worden afgeven waarbij door de aanvrager een retributie verschuldigd is van 20 euro. Het vervangen vaarbevoegdheidsbewijs of radarbrevet verliest zijn geldigheid.
  Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de formule bedoeld in artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid.
  Art. 4.10. § 1. Om als pleziervaartorganisatie gemachtigd te worden voor de toepassing van artikel 4.8, richt de organisatie hiervoor een aanvraagdossier in bij de administratie.
  De aanvraag omdat de volgende stukken:
  1° de aanvraag, gedateerd en ondertekend door een gemandateerde van de pleziervaartorganisatie;
  2° een afschrift van de statuten van de pleziervaartorganisatie waaruit blijkt dat zij de promotie van de pleziervaart bevordert.
  Een organisatie die aangesloten is bij een overkoepelende organisatie voor het bevorderen van de waterrecreatie, komt niet in aanmerking voor een afzonderlijke machtiging.
  De pleziervaartorganisatie moet de nodige gegevens ter beschikking stellen van de administratie op de wijze bepaald door de administratie.
  § 2. Na nazicht van het aanvraagdossier en bij positief gevolg verkrijgt de pleziervaartorganisatie een voorlopige machtiging door de minister voor een periode van 2 jaar.
  Zes maanden voor het einde van deze 2 jaar zal de administratie een audit uitvoeren bij de pleziervaartorganisatie over de werkzaamheden van met betrekking tot het afleveren van vaarbevoegdheidsbewijzen en het respect tot alle wettelijke en reglementaire bepalingen. Indien deze audit positief is, krijgt de pleziervaartorganisatie een definitieve machtiging.
  Minstens om de vijf jaar zal de administratie een audit uitvoeren bij een definitief gemachtigde pleziervaartorganisatie over de werkzaamheden met betrekking tot het afleveren van vaarbevoegdheidsbewijzen en het respect tot alle wettelijke en reglementaire bepalingen. Indien de gemachtigde pleziervaartorganisatie niet meer voldoet aan de voorwaarden kan de machtiging definitief of voor een bepaalde periode worden ingetrokken.
  § 3. De bepaling van 4.10, § 1, tweede lid, 2° is niet van toepassing op overheidsdiensten voor hun eigen personeelsleden.
  Onderafdeling 3. - Examens
  Art. 4.11. De aanvrager schrijft zich in voor het theoretisch examen dat ingericht wordt door de administratie.
  De aanvrager kan reeds aan het theoretische examen deelnemen in afwachting van zijn praktisch examen bedoeld in de artikelen 4.14 en 4.15.
  De aanvrager moet minimum 15 jaar zijn en moet zich op het examen aanbieden voorzien van zijn identiteitskaart of een als dusdanig geldend document dat de identiteit kan bewijzen.
  Art. 4.12. De kandidaten krijgen een vragenlijst met vragen die door de administratie zijn opgesteld.
  Het aantal vragen is als volgt:
  1° voor het verkrijgen van het beperkt stuurbrevet: 30 vragen, bestaande uit: 12 vragen met betrekking tot `reglementen', 10 vragen met betrekking tot `navigatie' en 8 vragen met betrekking tot `veiligheid en manoeuvres'. Er moet minimaal 50% per examenonderdeel behaald worden met een minimum van 60% in totaliteit;
  2° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet: 30 vragen, bestaande uit: 10 vragen met betrekking tot `reglementen', 10 vragen met betrekking tot `navigatie' en 10 vragen met betrekking tot `veiligheid en manoeuvres'. Er moet minimaal 50% per examenonderdeel behaald worden met een minimum van 60% in totaliteit;
  3° voor de aanvulling tot het brevet van yachtman: 35 vragen, bestaande uit: 5 vragen met betrekking tot `reglementen', 18 vragen met betrekking tot `navigatie' en 12 vragen met betrekking tot `veiligheid en manoeuvres'. Er moet minimaal 60% per examenonderdeel behaald worden met een minimum van 60% in totaliteit;
  4° voor de aanvulling tot het brevet van yachtnavigator: 35 vragen, bestaande uit: 22 vragen met betrekking tot `navigatie' en 13 vragen met betrekking tot `veiligheid en manoeuvres'. Er moet minimaal 60% per examenonderdeel behaald worden met een minimum van 60% in totaliteit;
  5° voor het verkrijgen van het radarbrevet: 50 vragen, waarbij een minimum van 70% in totaliteit moet behaald worden.
  Voor elk juist antwoord wordt 1 punt toegekend. De examencommissie bepaalt hoeveel vragen per vak worden toegekend binnen een bepaald examenonderdeel.
  Het resultaat van het theoretisch examen blijft 3 jaar geldig.
  De minister bepaalt de algemene inhoud van de leerstof voor het theoretisch examen.
  Art. 4.13. Voordat de kandidaat kan deelnemen aan het examen bedoeld in artikel 4.12 is een retributie van 37,5 euro verschuldigd.
  Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de formule bedoeld in artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid.
  Art. 4.14. § 1. De kandidaat moet voor een praktisch examen slagen waarbij de praktische kennis en vaardigheid wordt getest. Om te kunnen deelnemen aan het praktisch examen moet de kandidaat minimum 15 jaar zijn.
  § 2. Tijdens het praktijkexamen moet de volgende kennis en vaardigheid getest worden op de wijze zoals vastgesteld door de administratie:
  1° voor het beperkt stuurbrevet motor:
  de eindtermen opgenomen in bijlage 2, deel A;
  2° voor het beperkt stuurbrevet motor en zeil:
  a) de eindtermen opgenomen in bijlage 2, deel A en B ;
  b) de eindtermen opgenomen in bijlage 2, deel B indien de kandidaat reeds beschikt over het beperkt stuurbrevet motor;
  3° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor:
  de eindtermen opgenomen in bijlage 2, deel A;
  4° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor en zeil:
  a) de eindtermen opgenomen in bijlage 2, deel A en B;
  b) de eindtermen opgenomen in bijlage 2, deel B indien de kandidaat reeds beschikt over het algemeen stuurbrevet motor ;
  5° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor:
  de eindtermen opgenomen in bijlage 3, deel A;
  6° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor en zeil:
  de eindtermen opgenomen in bijlage 3, deel B;
  7° voor het radarbrevet:
  de eindtermen opgenomen in bijlage 4.
  § 3. Om geslaagd te zijn in het praktisch examen moet de behaalde score minstens 60% bedragen.
  Fouten op volgende onderdelen van het praktisch examen hebben een onmiddellijk einde van het praktisch examen tot gevolg waarbij de kandidaat als niet geslaagd wordt beschouwd:
  1° voor het beperkt stuurbrevet motor en de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor:
  a) rekening houden met de voorrangsregels en correct reageren;
  b) dodemanskoord gebruiken indien aanwezig;
  c) te allen tijde de volledige controle bewaren over het vaartuig;
  d) een man overboord in recupereerbare positie brengen;
  2° voor het beperkt stuurbrevet motor en zeil en de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor en zeil:
  a) rekening houden met de voorrangsregels en correct reageren;
  b) dodemanskoord gebruiken indien aanwezig;
  c) te allen tijde de volledige controle bewaren over het vaartuig;
  d) een man overboord in recupereerbare positie brengen;
  e) reven of het zeiloppervlak verkleinen;
  f) efficiënt zeilen van een driehoekig parkoers met minimum één indewinds rak en met de correcte zeilstand (aan de wind, halfwinds, ruime wind, voor de wind, gijpen, overstag gaan);
  3° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor:
  a) algemene veiligheid/ veiligheidsbriefing;
  b) man-over-boordmanoeuvre;
  c) respecteren van voorrangsregels;
  d) nachtvaart;
  e) vaarplan opstellen (vóór vertrek);
  4° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor en zeil:
  a) algemene veiligheid/ veiligheidsbriefing;
  b) man-over-boordmanoeuvre;
  c) respecteren van voorrangsregels;
  d) nachtvaart;
  e) vaarplan opstellen (vóór vertrek).
  Art. 4.15. Het praktisch examen beperkt stuurbrevet, algemeen stuurbrevet, yachtman en radarbrevet dient afgenomen te worden door een erkend praktijktestcentrum zoals bedoeld in onderafdeling 4.
  Voor het praktisch examen moet gebruik gemaakt worden van een gemotoriseerd pleziervaartuig geregistreerd voor bedrijfs- en beroepsmatig gebruik, tenzij het praktisch examen wordt afgenomen aan boord van een gemotoriseerd pleziervaartuig waarmee de kandidaat een juridische band heeft. Het betreffende pleziervaartuig moet een romplengte hebben van minimaal 6 meter.
  Het praktisch examen yachtnavigator wordt afgenomen door de examencommissie bedoeld in de artikelen 8.16 tot 8.22. Enkel personen die geslaagd zijn voor het praktisch examen yachtman motor en zeil zoals bedoeld in art. 4.14, § 2, 6°, kunnen deelnemen aan het praktisch examen yachtnavigator.
  Het resultaat van het praktisch examen blijft 3 jaar geldig.
  Art. 4.16. § 1. De minimale duurtijd en locatie van een praktisch examen is:
  1° voor het beperkt stuurbrevet motor:
  1 uur per persoon in de Belgische wateren en de EEZ;
  2° voor het beperkt stuurbrevet motor en zeil:
  1 uur per persoon in de Belgische wateren en de EEZ;
  3° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor:
  1 uur per persoon in de Belgische wateren en de EEZ;
  4° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor en zeil:
  1 uur per persoon in de Belgische wateren en de EEZ;
  5° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor:
  6 uren per persoon, waarvan minstens 3 uren tussen zonsondergang en zonsopgang, het minimaal 1 keer doorkruisen van het verkeersscheidingsstelsel en het aanlopen van en het aan- en afmeren in een Belgische haven;
  6° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor en zeil:
  10 uren per persoon, minstens 3 uren tussen zonsondergang en zonsopgang, het minimaal 1 keer doorkruisen van het verkeersscheidingsstelsel en het aanlopen van en het aan- en afmeren in een Belgische haven;
  7° voor het verkrijgen van het radarbrevet:
  30 minuten per persoon in zone 1, 2 of 3.
  Tijdens het praktisch examen mogen meerdere kandidaten aan boord zijn waarbij de duurtijd in het eerste lid telkenmale wordt vermenigvuldigd met het aantal kandidaten aan boord.
  § 2. In afwijking van de eerste paragraaf, mag een praktijktestcentrum een traject van permanente evaluatie opzetten waarbij de kandidaat gedurende langere tijd gevolgd wordt en de verschillende kennisonderdelen bedoeld in artikel 4.14, § 2 op verschillende momenten worden getest. Tijdens dit traject moet er minstens 1 tocht van 10 uur worden ondernomen indien één kandidaat deelneemt. Indien 2, 3 of 4 kandidaten deelnemen, moet tijdens dit traject minstens 1 tocht van 12 uur worden ondernomen.
  Onderafdeling 4. - Praktijktestcentrum
  Art. 4.17. Het praktijktestcentrum wordt erkend door de minister.
  De erkenning als praktijktestcentrum kan slechts verleend worden aan in artikel 1.5, § 2 of artikel 1.6, § 2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bedoelde rechtspersonen.
  Art. 4.18. Een praktijktestcentrum beschikt over minstens één vestigingseenheid in België. Deze vestigingseenheid beschikt over minstens 1 pleziervaartuig met een romplengte van meer dan 6 meter dat een certificaat van deugdelijkheid heeft overeenkomstig artikel 8, § 2 van de wet.
  Art. 4.19. § 1. Elke in artikel 4.17, tweede lid, bedoelde rechtspersoon die de erkenning als praktijktestcentum wenst te bekomen, richt de administratie een aanvraag. Bij de aanvraag worden volgende documenten gevoegd:
  1° KBO-nummer;
  2° gegevens over de pleziervaartuigen bedoeld in artikel 4.18;
  3° een overzicht van de examinatoren bedoeld in artikel 4.22 om na te gaan of de praktijktestcentra over voldoende gekwalificeerde examinatoren beschikt;
  4° een beschrijving van de administratieve procedures overeenkomstig de richtlijnen vastgesteld door de administratie en zoals bekend gemaakt op de website van de administratie;
  5° een beschrijving van de organisatie van de praktijkexamens overeenkomstig de richtlijnen vastgesteld door de administratie en zoals bekend gemaakt op de website van de administratie;
  6° een overzicht voor welke vaarbevoegdheidsbewijzen bedoeld in artikel 4.15, eerste lid het praktijktestcentrum wenst erkend te worden;
  7° een beschrijving van de verwerking van persoonsgegevens opdat de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene worden gewaarborgd;
  8° een beschrijving van een onafhankelijke beroepsprocedure.
  § 2. De administratie voert een audit uit om na te gaan of de aanvrager aan al de wettelijke en reglementaire voorwaarden voldoet. Op basis van deze audit geeft de administratie een advies aan de minister over de erkenning van de aanvrager als praktijktestcentrum.
  De erkenning wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en vermeldt de identificatiegegevens, het erkenningsnummer en de lijst van vaarbevoegdheidsbewijzen waarvoor het praktijktestcentrum is erkend.
  Art. 4.20. Het praktijktestcentrum is er voor verantwoordelijk dat de praktijkexamens en examinatoren voldoen aan de wettelijke voorwaarden. Hiervoor worden de administratieve procedures bedoeld in artikel 4.19, § 1, 4° gevolgd en worden de examens georganiseerd overeenkomstig de beschrijving in artikel 4.19, § 1, 5°.
  Art. 4.21. De administratie voert een jaarlijkse audit uit bij het praktijktestcentrum. Op basis van deze audit kan de administratie maatregelen voorstellen aan het praktijktestcentrum om tekortkomingen weg te werken. Indien het praktijktestcentrum hieraan geen gevolg geeft binnen een redelijke termijn, maakt de administratie een advies over aan de minister om de erkenning van het praktijktestcentrum te schorsen of in te trekken. De minister kan overgaan tot het schorsen of intrekken na betrokkene gehoord te hebben.
  In afwijking van het eerste lid, kunnen bij een ernstige inbreuk waarbij de veiligheid van de examinator of kandidaat in het gedrang komt, de activiteiten door de minister met onmiddellijke ingang worden geschorst.
  Art. 4.22. § 1. Examinatoren zijn aangestelden van het praktijktestcentrum en werken onder volledige verantwoordelijkheid van het praktijktestcentrum.
  § 2. De examinator beschikt minstens over het vaarbevoegdheidsbewijs waarvoor als examinator wordt opgetreden.
  De afname van een praktisch examen in de territoriale zee en de EEZ mag enkel door examinatoren die beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs dat voldoet aan de bepalingen van art 4.2, § 3 of over een brevet yachtnavigator .
  § 3. De examinator beschikt over minimaal de volgende recente ervaring:
  1° voor het beperkt stuurbrevet motor:
  100 vaaruren gedurende de laatste 3 jaar;
  2° voor het beperkt stuurbrevet motor en zeil:
  600 zeemijlen gedurende de laatste 3 jaar;
  3° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor:
  100 vaaruren gedurende de laatste 3 jaar;
  4° voor de aanvulling tot het algemeen stuurbrevet motor en zeil:
  600 zeemijlen gedurende de laatste 3 jaar;
  5° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor:
  400 vaaruren gedurende de laatste 5 jaar;
  6° voor de aanvulling tot het brevet yachtman motor en zeil:
  1500 zeemijlen gedurende de laatste 5 jaar;
  7° voor het verkrijgen van het radarbrevet:
  100 vaaruren gedurende de laatste 3 jaar.
  Deze ervaring wordt bewezen door middel van het logboek dat ter beschikking moet zijn van de administratie en waarvan de inhoud wordt vastgesteld door de minister.
  Afdeling 3. - Internationaal Certificaat
  Art. 4.23. § 1. Het ICC met de vermelding "I" is geldig in de zone 1;
  Het ICC met vermelding "C" is geldig in de zones 2, 3 en 4;
  Het ICC met de vermelding "IC" is geldig in de zones 1, 2, 3 en 4;
  § 2. Het ICC met de vermelding "M" is geldig voor motorboten;
  Het ICC met de vermelding "S" is geldig voor zeilboten;
  Het ICC met de vermelding "MS" is geldig voor motorboten en zeilboten.
  De minister bepaalt op advies van de Commissie Pleziervaart welke beroeps- of pleziervaartvaarbevoegdheidsbewijzen aanleiding kunnen geven tot een ICC en de vermeldingen bedoeld in paragraaf 1.
  De bepaling van artikel 4 van het koninklijk besluit van 30 mei 2011 betreffende het internationaal certificaat voor de bestuurder van een pleziervaartuig en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen, blijft van kracht tot de minister een eerste maal de bepaling in het vorige lid heeft uitgevoerd.
  Art. 4.24. De aanvraag tot het verkrijgen van een ICC wordt ingediend bij een pleziervaartorganisatie.
  De aanvraag gebeurt door middel van een formulier waarvan de inhoud en de vorm wordt bepaald door de administratie en dat door de aanvrager wordt gedateerd en ondertekend. Dit formulier is bekend gemaakt op de website van de administratie.
  Art. 4.25. De aanvraag bedoeld in artikel 4.24 moet vergezeld worden van een kopie van het beroeps- of pleziervaartvaarbevoegdheidsbewijs dat aanleiding kan geven tot een ICC en van een officieel document met vermelding van het rijksregisternummer. Het ICC wordt uitgereikt door de administratie.
  Art. 4.26. De retributie voor het verkrijgen van een ICC bedraagt 28 euro.
  Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de formule bedoeld in artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid.
  Art. 4.27. Voor de vervanging van een verloren geraakt, versleten of onleesbaar of teniet gegaan ICC kan een nieuw worden afgeven waarbij door de aanvrager een retributie verschuldigd is van 20 euro.
  Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de formule bedoeld in artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid.
  Het vervangen ICC verliest zijn geldigheid. De artikelen 4.24 en 4.25 zijn van toepassing op de aanvraag van het nieuw ICC.
  Art. 4.28. Het internationaal certificaat voor de bestuurder van een pleziervaartuig afgegeven door een buitenlandse bevoegde overheid, overeenkomstig de bepalingen van Resolutie nr. 40 aangenomen door de Werkgroep vervoer scheepvaartwegen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties op 16 oktober 1998, is gelijkwaardig met het ICC voor het gebruik in de zones vermeld in artikel 4.23, naargelang de betreffende vermelding (I of C of IC).
  Art. 4.29. Het ICC wordt opgemaakt volgens het model vastgesteld door de administratie die deze publiceert door middel van een bericht in het Belgisch Staatsblad.
  Art. 4.30. Indien de houder van een ICC niet meer voldoet aan alle voorwaarden op grond waarvan het ICC overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling werd verkregen, levert de houder het ICC in bij de administratie."
Art.2. Le chapitre 4 du même arrêté est remplacé par ce qui suit :
  " CHAPITRE 4 - BREVETS D'APTITUDE POUR LA CONDUITE D'UN NAVIRE
  Section 1re. - Dispenses
  Art. 4.1. § 1er. Aucun brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire n'est requis pour la zone 0.
  § 2. Aucun brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire n'est requis dans les zones 1 et 2, sauf si le navire de plaisance :
  1° est utilisé à des fins professionnelles, ou
  2° propulsé par le moteur, peut naviguer à plus de 20 kilomètres à l'heure, ou
  3° a une longueur de coque supérieure à 15 mètres.
  § 3. Jusqu'au 31 décembre 2021, aucun brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire n'est requis dans les zones 3, 4, 5, 6 et 7, sauf si le navire de plaisance :
  1° est utilisé à des fins professionnelles, ou
  2° a une longueur de coque d'au moins 24 mètres.
  A partir du 1er janvier 2022, aucun brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire n'est requis dans les zones 3, 4, 5, 6 et 7, sauf si le navire de plaisance :
  1° est utilisé à des fins professionnelles, ou
  2° propulsé par le moteur, peut naviguer à plus de 20 kilomètres à l'heure, ou
  3° a une longueur de coque supérieure à 15 mètres.
  § 4. Sans préjudice du paragraphe 1er, 2 et 3, les personnes qui suivent des cours sous la supervision d'un professeur en vue d'apprendre à naviguer avec un navire de plaisance ou qui suivent des cours en fonction de l'obtention d'un brevet de formation ou d'un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire, sont exemptés de l'obligation d'être en possession d'un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire.
  Section 2. - Brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire
  Sous-section 1re. - Types et validité
  Art. 4.2. § 1er. Les brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire suivants sont délivrés par l'administration :
  1° le brevet de conduite restreint valable dans les zones 0 et 1 ;
  2° le brevet de conduite général valable dans les zones 0, 1, 2, 3 et 4 ;
  3° le brevet yachtman valable dans les zones 0, 1, 2, 3, 4, 5 et 6 ;
  4° le brevet de navigateur de yacht valable dans toutes les zones 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6 et 7.
  Par dérogation au premier alinéa, le brevet de conduite général est valable dans la mer territoriale belge et la ZEE pour les cas visés à l'article 4.1, § 3, deuxième alinéa, 2° et 3°.
  § 2. Le brevet de conduite restreint, le brevet de conduite général et le brevet yachtman comportent la mention " M " ou la mention " MS ". La mention " M " signifie valable uniquement pour naviguer à bord de bateaux à moteur et la mention " MS " valable pour naviguer aussi bien à bord de bateaux à moteur qu'à bord de voiliers.
  Le brevet de navigateur de yacht est valable pour naviguer aussi bien à bord de bateaux à moteur qu'à bord de voiliers.
  § 3. Par dérogation au paragraphe 1er, les équipages des navires de plaisance utilisés à des fins professionnelles dans les zones 4, 5, 6 et 7 doivent se conformer à l'arrêté royal du 22 août 2020 relatif aux marins.
  Par dérogation au premier alinéa, les dispositions de l'arrêté royal du 22 août 2020 relatif aux marins, à l'exception des articles 19 à 23, ne s'appliquent pas aux navires de plaisance dont la coque a une longueur inférieure ou égale à 24 mètres utilisés à des fins professionnelles dans la zone 3, dans les eaux territoriales belges ou dans la ZEE et le brevet yachtman est suffisant si les conditions suivantes sont cumulativement remplies par le titulaire du brevet yachtman :
  1° tous les 5 ans, il suit la formation " Techniques de base de survie en mer " dont le contenu est déterminé par le ministre ;
  2° pouvoir démontrer à tout moment qu'il dispose d'un certificat médical valable conformément à l'article 4.8, § 3 qui ne peut avoir été délivré depuis plus d'1 an ;
  3° tous les 5 ans, il apporte la preuve d'un nombre suffisant de milles ou d'heures d'expérience ou il réussit un nouvel examen pratique pour le brevet yachtman. L'expérience requise pour le brevet yachtman moteur est d'au minimum 200 heures de navigation au cours des 5 dernières années, et pour le brevet yachtman moteur et voile, d'au minimum 750 milles marins au cours des 5 dernières années.
  § 4. Par dérogation aux paragraphes 1, 2 et 3, un brevet de formation est suffisant pour la formation avec des navires de plaisance sans cabine dans les eaux belges.
  Art. 4.3. Un brevet de radar est délivré aux personnes qui peuvent démontrer leur aptitude à naviguer en toute sécurité sur un navire de plaisance sur la base des données obtenues par radar.
  Art. 4.4. Les brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire et le brevet de radar sont valables sans limitation de temps.
  Sous-section 2. - Demande et délivrance
  Art. 4.5. Les brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire et le brevet de radar sont établis selon les modèles fixés par l'administration qui les publie par voie d'avis au Moniteur belge.
  Art. 4.6. Les brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire avec la mention " M " et le brevet de radar sont délivrés par l'administration, si les conditions suivantes sont remplies :
  1° âge minimum de 16 ans ;
  2° aptitude médicale ;
  3° partie théorique réussie ;
  4° examen pratique réussi.
  Les brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire portant la mention " MS " ne sont délivrés que si les conditions énoncées à l'alinéa 1er sont remplies et que la personne concernée a réussi l'examen pratique pour la partie voile.
  Art. 4.7. Pour la conduite de navires de plaisance dont la coque a une longueur supérieure à 15 mètres ou qui peuvent naviguer à plus de 20 kilomètres par heure (sur moteur) dans les zones 3 à 7 incluse, le conducteur doit être âgé de minimum 18 ans.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, le conducteur d'un véhicule nautique à moteur doit être âgé de minimum 16 ans.
  Art. 4.8. § 1er. La demande d'obtention d'un brevet de conduite restreint et général est déposée auprès d'une organisation de navigation de plaisance mandatée par le ministre par le biais d'un formulaire déterminé par l'administration et publié sur le site Web de l'administration. L'organisation de navigation de plaisance contrôle l'exactitude du dossier.
  § 2. La demande d'obtention d'un brevet yachtman, d'un brevet de navigateur de yacht et d'un brevet de radar est déposée auprès de l'administration, selon les modalités fixées par l'administration, publiées sur le site Web de l'administration.
  La demande d'obtention d'un brevet yachtman ne peut être déposée que si le demandeur rempli les conditions pour l'obtention d'un brevet de conduite général ou est détenteur de ce brevet .
  Une demande d'obtention d'un brevet de navigateur de yacht ne peut être déposée que si le demandeur rempli les conditions pour l'obtention d'un brevet yachtman ou est détenteur de ce brevet .
  § 3. La demande est accompagnée d'un certificat médical confirmant que le demandeur s'est soumis à un examen médical chez un médecin au choix et que le demandeur ne souffre d'aucun défaut physique ni d'affection susceptible de compromettre la sécurité de la navigation. Cet examen porte notamment sur :
  1° sur la vue et en particulier l'acuité visuelle et l'aptitude à distinguer les couleurs ;
  2° l'ouïe ;
  3° l'état physique général et la santé, en particulier l'état du coeur et des poumons ainsi que sur la tension artérielle.
  Dès que toutes les conditions sont remplies pour l'obtention d'un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire ou d'un brevet de radar, le certificat médical ne peut avoir plus de 3 mois.
  § 4. Le titulaire d'un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire ou d'un brevet de radar qui est conscient de souffrir de l'un des défauts décrits au § 3, ou de l'une des affections susceptibles de compromettre la sécurité de la navigation, est tenu de rentrer son brevet dans les dix jours à l'administration émettrice.
  Le brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire, rentré en l'application du premier alinéa, est restitué au titulaire dès que celui-ci a subi avec succès l'examen médical.
  § 5. L'administration ne peut utiliser le certificat médical que pour traiter les demandes de brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire et du brevet de radar. L'administration ne peut pas diffuser ces données ni les utiliser à d'autres fins.
  Le certificat médical est supprimé par l'administration après une durée de conservation de 5 ans.
  Art. 4.9. Pour le remplacement d'un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire ou d'un brevet de radar perdu, usé ou illisible ou détruit, un neuf peut être délivré, le demandeur devant s'acquitter d'une redevance de 20 euros. Le brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire ou le brevet de radar remplacé perd sa validité.
  Ce montant est indexé annuellement selon la formule visée à l'article 2.3, deuxième, troisième et quatrième alinéas.
  Art. 4.10{. § 1er. Pour être mandatée comme organisation de navigation de plaisance en l'application de l'article 4.8, l'organisation soumet à cet effet un dossier de demande à l'administration.
  La demande comporte les documents suivants :
  1° la demande, datée et signée par un mandataire de l'organisation de navigation de plaisance ;
  2° une copie des statuts de l'organisation de navigation de plaisance prouvant qu'elle fait la promotion de la navigation de plaisance.
  Un organisme affilié à une organisation coordonnant la promotion de la récréation aquatique n'entre pas en ligne de compte pour un agrément distinct.
  L'organisation de navigation de plaisance doit mettre les données nécessaires à la disposition de l'administration selon les modalités fixées par l'administration.
  § 2. Après examen du dossier de demande et en cas de résultat positif, l'organisation de navigation de plaisance reçoit une procuration provisoire du ministre pour une période de 2 ans.
  Six mois avant l'expiration de ces 2 ans, l'administration effectuera un audit auprès de l'organisation de navigation de plaisance vérifiant les tâches de délivrance des brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire et le respect de toutes les dispositions légales et réglementaires. Si cet audit est positif, l'organisation de navigation de plaisance reçoit une procuration définitive.
  Au moins tous les cinq ans, l'administration effectuera un audit auprès d'une organisation de la navigation de plaisance mandatée définitivement vérifiant les tâches de délivrance des brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire et le respect de toutes les dispositions légales et réglementaires. Si l'organisation de la navigation de plaisance mandatée ne remplit plus les conditions, la procuration peut être retirée définitivement ou pour une période déterminée.
  § 3. La disposition de l'article 4.10, § 1er, alinéa 2, 2° ne s'applique pas aux services publics pour les membres de leur propre personnel.
  Sous-section 3. - Examens
  Art. 4.11. Le demandeur s'inscrit à l'examen théorique organisé par l'administration.
  Le demandeur peut déjà participer à l'examen théorique en l'attente de son examen pratique visé aux articles 4.14 et 4.15.
  Le demandeur doit être âgé de minimum 15 ans et doit se présenter à l'examen muni de sa carte d'identité ou d'un document valable permettant de prouver l'identité.
  Art. 4.12. Les candidats reçoivent un questionnaire rédigé par l'administration.
  Le nombre de questions est le suivant :
  1° pour l'obtention du brevet de conduite restreint : 30 questions, comprenant : 12 questions relatives à la " réglementation ", 10 questions relatives à la " navigation " et 8 questions relatives à la " sécurité et aux manoeuvres ". Un minimum de 50% doit être obtenu par partie d'examen avec un minimum de 60% au total ;
  2° pour le complément pour le brevet de conduite général : 30 questions, comprenant : 10 questions relatives à la " réglementation ", 10 questions relatives à la " navigation " et 10 questions relatives à la " sécurité et aux manoeuvres ". Un minimum de 50% doit être obtenu par partie d'examen avec un minimum de 60% au total ;
  3° pour le complément pour le brevet yachtman : 35 questions, comprenant : 5 questions relatives à la " réglementation ", 18 questions relatives à la " navigation ", et 12 questions relatives à la " sécurité et aux manoeuvres ". Un minimum de 60% doit être obtenu par partie d'examen avec un minimum de 60% au total ;
  4° pour le complément pour le brevet de navigateur de yacht : 35 questions, comprenant : 22 questions relatives à la " navigation " et 13 questions relatives à la " sécurité et aux manoeuvres ". Un minimum de 60% doit être obtenu par partie d'examen avec un minimum de 60% au total ;
  5° pour l'obtention du brevet de radar : 50 questions, où un total de minimum 70% doit être obtenu.
  Un point est attribué pour chaque réponse correcte. La commission d'examen fixe le nombre de questions par disciplines allouées dans une partie d'examen donnée.
  Le résultat de l'examen théorique reste valable 3 ans.
  Le ministre détermine le contenu général de la matière de l'examen théorique.
  Art. 4.13. Le candidat s'acquittera d'une redevance de 37,5 euros avant de pouvoir passer l'examen visé à l'article 4.12.
  Ce montant est indexé annuellement selon la formule visée à l'article 2.3, deuxième, troisième et quatrième alinéas.
  Art. 4.14. § 1er. Le candidat doit réussir un examen pratique dans lequel ses connaissances et compétences pratiques sont testées. Pour pouvoir participer à l'examen pratique, le candidat doit être âgé de minimum 15 ans.
  § 2. Lors de l'examen pratique, les connaissances et aptitudes suivantes doivent être testées de la manière déterminée par l'administration :
  1° pour le brevet de conduite restreint moteur :
  les objectifs finaux repris à l'annexe 2, partie A ;
  2° pour le brevet de conduite restreint moteur et voile :
  a) les objectifs finaux repris à l'annexe 2, parties A et B ;
  b) les objectifs finaux repris à l'annexe 2, partie B si le candidat dispose déjà du brevet de conduite restreint moteur;
  3° pour le complément pour le brevet de conduite général moteur :
  les objectifs finaux repris à l'annexe 2, partie A ;
  4° pour le complément pour le brevet de conduite général moteur et voile :
  a) les objectifs finaux repris à l'annexe 2, parties A et B ;
  b) les objectifs finaux repris à l'annexe 2, partie B si le candidat dispose déjà du brevet de conduite général moteur;
  5° pour le complément pour le brevet yachtman moteur :
  les objectifs finaux repris à l'annexe 3, partie A ;
  6° pour le complément pour le brevet yachtman moteur et voile :
  les objectifs finaux repris à l'annexe 3, partie B ;
  7° pour le brevet de radar :
  les objectifs finaux repris à l'annexe 4.
  § 3. Pour réussir l'examen pratique, le score obtenu doit s'élever à au moins 60%.
  Les erreurs commises dans les parties suivantes de l'examen pratique entraînent l'arrêt immédiat de l'examen pratique et le candidat est considéré comme ayant échoué :
  1° pour le brevet de conduite restreint moteur et le complément pour le brevet de conduite général moteur:
  a) tenir compte des règles de priorité et réagir correctement ;
  b) utiliser le cordon coupe-circuit si nécessaire ;
  c) garder le contrôle total du navire à tout moment ;
  d) prendre correctement contact avec l'homme à la mer ;
  2° pour le brevet de conduite restreint moteur et le complément pour le brevet de conduite général moteur et voile :
  a) tenir compte des règles de priorité et réagir correctement ;
  b) utiliser le cordon coupe-circuit si nécessaire ;
  c) garder le contrôle total du navire à tout moment ;
  d) prendre correctement contact avec l'homme à la mer ;
  e) prendre un ris ou réduire la surface de la voile ;
  f) naviguer sur un parcours triangulaire avec au moins une remontée au vent, avec position correcte des voiles (au près, vent de travers, au largue, vent arrière, empanner, virer) ;
  3° pour le complément pour le brevet yachtman moteur:
  a) sécurité générale/briefing de sécurité ;
  b) manoeuvre d'homme à la mer ;
  c) respecter les règles de priorité ;
  d) navigation de nuit ;
  e) élaboration d'un plan de navigation (avant le départ) ;
  4° pour le complément pour le brevet yachtman moteur et voile:
  a) sécurité générale/briefing de sécurité ;
  b) manoeuvre d'homme à la mer ;
  c) respecter les règles de priorité ;
  d) navigation de nuit ;
  e) élaboration d'un plan de navigation (avant le départ).
  Art. 4.15{. L'examen pratique pour le brevet de conduite restreint, le brevet de conduite général, le brevet yachtman et le brevet de radar doit être conduit par un centre d'examens pratiques agréé visé à la sous-section 4.
  Pour l'examen pratique, il faut utiliser un navire de plaisance à moteur enregistré pour une utilisation à des fins professionnelles sauf si l'examen pratique est passé à bord d'un navire de plaisance à moteur avec lequel le candidat a un lien juridique. Le navire de plaisance concerné doit avoir une longueur de coque de 6 mètres minimum.
  L'examen pratique de navigateur de yacht est conduit par la commission d'examen visé aux articles 8.16 à 8.22. Seules les personnes qui ont réussi l'examen pratique pour le brevet de yachtman moteur et voile visé à l'article 4.14, § 2, 6°, peuvent participer à l'examen pratique de navigateur de yacht.
  Le résultat de l'examen pratique reste valable 3 ans.
  Art. 4.16. § 1er. La durée minimale d'un examen pratique et l'endroit où il doit être passé sont :
  1° pour le brevet de conduite restreint moteur :
  1 heure par personne dans les eaux belges et la ZEE;
  2° pour le brevet de conduite restreint moteur et voile :
  1 heure par personne dans les eaux belges et la ZEE;
  3° pour le complément pour le brevet de conduite général moteur :
  1 heure par personne dans les eaux belges et la ZEE;
  4° pour le complément pour le brevet de conduite général moteur et voile :
  1 heure par personne dans les eaux belges et la ZEE;
  5° pour le complément pour le brevet yachtman moteur :
  6 heures par personne, dont au moins 3 heures entre le coucher et le lever du soleil, au moins 1 traversée du dispositif de séparation du trafic et l'approche d'un port belge et l'amarrage et l'appareillage dans un port belge ;
  6° pour le complément pour le brevet yachtman moteur et voile :
  10 heures par personne, dont au moins 3 heures entre le coucher et le lever du soleil, au moins 1 traversée du dispositif de séparation du trafic et l'approche d'un port belge et l'amarrage et l'appareillage dans un port belge ;
  7° pour le brevet de radar :
  30 minutes par personne dans la zone 1, 2 ou 3.
  Lors de l'examen pratique, plusieurs candidats peuvent être présents à bord, la durée visée à l'alinéa 1er étant chaque fois multipliée par le nombre de candidats à bord.
  § 2. Par dérogation au paragraphe 1er, un centre d'examens pratiques peut mettre en place un trajet d'évaluation permanente dans le cadre duquel le candidat est suivi sur une période plus longue et les différents éléments des connaissances visés à l'article 4.14, § 2 sont examinés à différents moments. Pendant ce trajet, au moins un voyage de 10 heures doit être effectué si un seul candidat y participe. Si 2, 3 ou 4 candidats y participent, au moins un voyage de 12 heures doit être effectué pendant ce trajet.
  Sous-section 4. - Centre d'examens pratiques
  Art. 4.17. Le centre d'examens pratiques est agréé par le ministre.
  L'agrément en tant que centre d'examens pratiques ne peut être accordé qu'aux personnes morales visées à l'article 1.5, § 2 ou à l'article 1.6, § 2 du Code des sociétés et des associations.
  Art. 4.18. Un centre d'examens pratiques possède au moins une unité d'établissement en Belgique. Cette unité d'établissement dispose d'au moins 1 navire de plaisance d'une longueur de coque supérieure à 6 mètres, qui dispose d'un certificat de navigabilité conformément à l'article 8, § 2 de la loi.
  Art. 4.19. § 1er. Toute personne morale visée à l'article 4.17, alinéa 2, qui souhaite obtenir l'agrément en tant que centre d'examens pratiques doit en faire la demande à l'administration. Les documents suivants doivent être joints à la demande :
  1° le numéro BCE ;
  2° les données relatives aux navires de plaisance visés à l'article 4.18 ;
  3° un aperçu des examinateurs visés à l'article 4.22 pour vérifier si les centres d'examens pratiques disposent d'examinateurs suffisamment qualifiés ;
  4° une description des procédures administratives conformément aux lignes directrices établies par l'administration et telles que publiées sur le site web de l'administration ;
  5° une description de l'organisation des examens pratiques conformément aux lignes directrices établies par l'administration et telles que publiées sur le site web de l'administration;
  6° un aperçu des brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire visés à l'article 4.15, alinéa 1er, pour lesquels le centre d'examens pratiques souhaite être agréé ;
  7° une description du traitement des données à caractère personnel afin de garantir les libertés et droits fondamentaux de la personne concernée ;
  8° une description d'une procédure de recours indépendante.
  § 2. L'administration effectue un audit pour vérifier si le demandeur satisfait à toutes les conditions légales et réglementaires. Sur la base de cet audit, l'administration rend un avis au ministre quant à l'agrément du demandeur en tant que centre d'examens pratiques.
  L'agrément est publié au Moniteur belge et mentionne les données d'identification, le numéro d'agrément et la liste des brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire pour lesquels le centre d'examens pratiques a été agréé.
  Art. 4.20. Le centre d'examens pratiques doit veiller à ce que les examens pratiques et les examinateurs répondent aux conditions légales. A cette fin, les procédures administratives visées à l'article 4.19, § 1er, 4° sont suivies et les examens sont organisés conformément à la description donnée à l'article 4.19, § 1er, 5°.
  Art. 4.21. L'administration effectue un audit annuel auprès du centre d'examens pratiques. Sur la base de cet audit, l'administration peut proposer au centre d'examens pratiques des mesures pour éliminer les lacunes. Si le centre d'examens pratiques n'y donne pas suite dans un délai raisonnable, l'administration rend un avis au ministre en vue de suspendre ou de retirer l'agrément du centre d'examens pratiques. Le ministre peut procéder à la suspension ou au retrait après avoir entendu la personne concernée.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, les activités peuvent être suspendues par le ministre avec effet immédiat en cas d'infraction grave compromettant la sécurité de l'examinateur ou du candidat.
  Art. 4.22. § 1er. Les examinateurs sont des préposés du centre d'examens pratiques et travaillent sous l'entière responsabilité de ce dernier.
  § 2. L'examinateur doit détenir, au minimum, le brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire pour lequel il intervient comme examinateur.
  Seuls les examinateurs titulaires d'un brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire conforme aux dispositions de l'article 4.2, § 3 ou d'un brevet de navigateur de yacht peuvent faire passer un examen pratique dans la mer territoriale et dans la ZEE.
  § 3. L'examinateur a au moins l'expérience récente suivante :
  1° pour le brevet de conduite restreint moteur :
  100 heures de navigation au cours des 3 dernières années ;
  2° pour le brevet de conduite restreint moteur et voile :
  600 milles marins au cours des 3 dernières années ;
  3° pour le complément pour le brevet de conduite général moteur :
  100 heures de navigation au cours des 3 dernières années ;
  4° pour le complément pour le brevet de conduite général moteur et voile :
  600 milles marins au cours des 3 dernières années ;
  5° pour le complément pour le brevet yachtman moteur :
  400 heures de navigation au cours des 5 dernières années ;
  6° pour le complément pour le brevet yachtman moteur et voile :
  1500 milles marins au cours des 5 dernières années ;
  7° pour le brevet de radar :
  100 heures de navigation au cours des 3 dernières années.
  Cette expérience est démontrée au moyen du journal de bord qui doit être mis à la disposition de l'administration et dont le contenu est fixé par le ministre.
  Section 3. - Certificat international
  Art. 4.23. § 1er. L'ICC portant la mention " I " est valable dans la zone 1 ;
  L'ICC portant la mention " C " est valable dans les zones 2, 3 et 4 ;
  L'ICC portant la mention " IC " est valable dans les zones 1, 2, 3 et 4 ;
  § 2. L'ICC portant la mention " M " est valable pour les bateaux à moteur ;
  L'ICC portant la mention " S " est valable pour les voiliers ;
  L'ICC portant la mention " MS " est valable pour les bateaux à moteur et les voiliers.
  Le ministre détermine sur avis de la Commission Navigation de plaisance quels brevets d'aptitude pour la conduite d'un navire de plaisance ou à des fins professionnelles peuvent donner lieu à un ICC et aux mentions visées au paragraphe 1er.
  La disposition à l'article 4 de l'arrêté royal du 30 mai 2011 relatif au certificat international de conducteur de bateau de plaisance et modifiant l'arrêté royal du 2 juin 1993 relatif au brevet de conduite exigé pour la navigation sur les voies navigables du Royaume en ce qui concerne certaines catégories de bateaux de plaisance, reste en vigueur jusqu'à ce que le ministre ait donné une première
   Art. 4.24. La demande d'obtention d'un ICC est déposée auprès d'une organisation de navigation de plaisance.
  La demande s'effectue sur base d'un formulaire dont le fond et la forme sont fixés par l'administration et qui est daté et signé par le demandeur. Ce formulaire est publié sur le site Web de l'administration.
  Art. 4.25. La demande visée à l'article 4.24 doit être accompagnée d'une copie du brevet d'aptitude pour la conduite d'un navire de plaisance ou à des fins professionnelles qui peut donner lieu à un ICC et d'un document officiel mentionnant le numéro de registre national. L'ICC est remis par l'administration.
  Art. 4.26. La redevance pour l'obtention d'un ICC est de 28 euros.
  Ce montant est indexé annuellement selon la formule visée à l'article 2.3, deuxième, troisième et quatrième alinéas.
  Art. 4.27. Pour le remplacement d'un ICC perdu, usé ou illisible ou détruit, un neuf peut être délivré, le demandeur devant s'acquitter d'une redevance de 20 euros.
  Ce montant est indexé annuellement selon la formule visée à l'article 2.3, deuxième, troisième et quatrième alinéas.
  L'ICC remplacé perd sa validité. Les articles 4.24 et 4.25 s'appliquent à la demande de l'ICC neuf.
  Art. 4.28. Le certificat international de conducteur de navire de plaisance délivré par une autorité compétente étrangère, conformément aux dispositions de la Résolution n° 40 adoptée le 16 octobre 1998 par le Groupe de travail du transport par voies maritimes de la Commission économique pour l'Europe des Nations unies, est équivalent à l'ICC pour une utilisation dans les zones visées à l'article 4.23, en fonction de la mention correspondante (I ou C ou IC).
  Art. 4.29. L'ICC est établi selon le modèle fixé par l'administration qui le publie par voie d'avis au Moniteur belge.
  Art. 4.30. Si le titulaire d'un ICC ne remplit plus toutes les conditions en vertu desquelles l'ICC a été obtenu conformément aux dispositions de la présente section, le titulaire rentre l'ICC à l'administration. "
Art.3. In artikel 9.10 van hetzelfde besluit worden de woorden "1 januari 2021" vervangen door de woorden "1 juli 2021".
Art.3. Dans l'article 9.10 du même arrêté, les mots " 1er janvier 2021 " sont remplacés par les mots " 1er juillet 2021 ".
Art.4. In hetzelfde besluit wordt een artikel 9.12 ingevoegd, luidende:
  "Art. 9.12. In afwijking van artikel 4.22, § 3, kan de nodige ervaring van de examinatoren tot 31 december 2024 voor de bepalingen onder 1° tot en met 4° en 7° van dat artikel bewezen worden door alle nuttige informatie en moet de examinator verklaren dat aan deze ervaringsvereisten voldaan wordt. Tot 31 december 2026 kan de recente ervaring die wordt vereist bij bepalingen onder 5° en 6° bewezen worden door alle nuttige informatie en moet de examinator verklaren dat aan deze ervaringsvereisten voldaan wordt."
Art.4. Dans le même arrêté, il est inséré un article 9.12, rédigé comme suit :
  " Art. 9.12. Par dérogation à l'article 4.22, § 3, l'expérience nécessaire des examinateurs peut être prouvée jusqu'au 31 décembre 2024 pour les dispositions reprises aux points 1° à 4° inclus et 7° de cet article par toute information utile et l'examinateur doit déclarer que ces conditions d'expérience sont remplies. Jusqu'au 31 décembre 2026, l'expérience récente qui est exigée pour les dispositions reprises aux points 5° et 6° peut être prouvée par toute information utile et l'examinateur doit déclarer que ces conditions d'expérience sont remplies. "
Art.5. In hetzelfde besluit wordt een artikel 9.13 ingevoegd, luidende:
  " Art. 9.13. In afwijking van artikel 4.2, § 3, tweede lid, 3° kan de nodige ervaring bewezen worden tot 31 december 2026 door alle nuttige informatie en moet de houder van het brevet yachtman verklaren dat de nodige ervaring werd opgedaan.
  De opleiding "Basis overlevingstechnieken op zee" bedoeld in artikel 4.2, § 3, tweede lid, 1° moet voor de eerste keer gevolgd worden uiterlijk op 31 december 2023."
Art.5. Dans le même arrêté, il est inséré un article 9.13, rédigé comme suit :
  " Art. 9.13. Par dérogation à l'article 4.2, § 3, alinéa 2, 3°, l'expérience nécessaire peut être prouvée jusqu'au 31 décembre 2026 par toute information utile et le titulaire du brevet yachtman doit déclarer que l'expérience nécessaire a été acquise.
  La formation " Techniques de base de survie en mer " visée à l'article 4.2, § 3, alinéa 2, 1°, doit être suivie pour la première fois au plus tard le 31 décembre 2023. "
Art.6. In artikel 20 van het koninklijk besluit van 26 juni 2020 inzake registratie van zeeschepen, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt:
  " § 2. Een internationale of nationale meetbrief overeenkomstig artikel 2.2.2.1, § 1, 2° of 3° van het Belgisch Scheepvaartwetboek moet reeds uitgereikt zijn voor het zeeschip vooraleer de aanvraag kan worden ingediend.".
Art.6. Dans l'article 20 de l'arrêté royal du 26 juin 2020 relatif à l'enregistrement des navires de mer, le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Un certificat de jaugeage international ou national conformément à l'article 2.2.2.1, § 1er, 2° ou 3° du Code belge de la Navigation doit déjà avoir été délivré pour le navire avant que la demande puisse être introduite. ".
Art.7. De artikelen 3 en 6 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 31 december 2020. De artikelen 1, 2, 4 en 5 van dit besluit treden in werking op 1 juli 2021.
Art.7. Les articles 3 et 6 de cet arrêté produisent leurs effet le 31 décembre 2020. Les articles 1er, 2, 4 et 5 de cet arrêté entrent en vigueur le 1er juillet 2021.
Art.8. De minister bevoegd voor de pleziervaart is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.8. Le ministre qui a la navigation de plaisance dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGE.
ANNEXE.
Art. N.   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-01-2021, p. 1465)
Art. N.   (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 13-01-2021, p. 1459)