Dit Wetboek is niet van toepassing op het [1 Volwassenenonderwijs]1 noch op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
3 MEI 2019. - Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-09-2019 en tekstbijwerking tot 25-08-2025)
Titre
3 MAI 2019. - Code de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 19-09-2019 et mise à jour au 25-08-2025)
Informations sur le document
Numac: 2019A30854
Datum: 2019-05-03
Info du document
Numac: 2019A30854
Date: 2019-05-03
Table des matières
BOEK I. Algemene bepalingen
TITEL I. Inleidende bepalingen
TITEL II. - Algemene structuur van het basis- e...
TITEL III. - Definities
TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secund...
HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten
HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen ge...
HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de h...
HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystem...
HOOFDSTUK V. [1 - Het culturele en artistieke o...
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Afdeling II. [1 - De Raad voor cultureel en art...
Afdeling III. [1 - Sturing van het PECA]1
Afdeling IV. [1 - PECA-afgevaardigden]1
Afdeling V. [1 - Schoolreferenten]1
Afdeling VI. [1 - Territoriale PECA-platforms]1
Afdeling VII. [1 Financiering van het PECA]1
Afdeling VIII. [1 - Over de evaluatie van de ui...
HOOFDSTUK VI. [1 - Educatieve aanpak van de stu...
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
Afdeling 2. [1 Actoren en partners in de educat...
Afdeling 3. [1 Systemen voor pedagogische aanpa...
Afdeling 4. [1 Het digitale platform voor een e...
TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur e...
HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen
Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig...
Afdeling II. - Studieprogramma's
Afdeling III. - Schoolproject
Afdeling IV. - Studiereglement
Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de sc...
Afdeling VI. - Toegang tot de scholen
HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen
Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenove...
Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerki...
Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzak...
HOOFDSTUK III. - Participatie
Afdeling I. - Participatieraad
Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen
Afdeling III. - Ouderverenigingen
TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem
HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem
Afdeling I. - Sturingscommissie
Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling
HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystem...
Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen...
Afdeling II. - Programmacommissies
HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet me...
Afdeling I. - Definities en doelstellingen
Afdeling II. - Organisatie
Afdeling III. - Verwerking van resultaten
Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van ...
HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie
HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Reger...
HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties va...
TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen...
HOOFDSTUK I. - Leerplicht
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek
Onderafdeling 1. . [1 Systematische controle va...
Onderafdeling 2. [1 Mededeling van gegevens die...
Afdeling III. - Huisonderwijs
Afdeling IV. - Schoolherinschakeling
Afdeling IV. [1 - Ondersteuning van de schoolhe...
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Onderafdeling 2. [1 - Algemene maatregelen ter ...
Onderafdeling 3. [1 - De pijlers rond vroegtijd...
Onderafdeling 4. [1 - Pijler 1 rond vroegtijdig...
Onderafdeling 5. [1 - Pijler 2 rond interventie]1
Art. 1.7.1-37.1 Pijler 2 rond interventie besta...
Art. 1.7.1-38. [1 § 1. Voor minderjarige leerli...
Art. 1.7.1-39. [1 § 1. In het kader van pijler ...
Art. 1.7.1-40. [1 § 1. Voor minderjarige leerli...
Art. 1.7.1-41. [1 § 1. Voor ondersteunde meerde...
Art. 1.7.1-42. [1 Wanneer een minderjarige of m...
Onderafdeling 6. [1 - Pijler 3 rond compensatie]1
Onderafdeling 7. [1 - Alternatieve manieren om ...
Onderafdeling 8.[1 - Monitoring en evaluatie]1
Afdeling V.[1 - Gevolgen van onregelmatig schoo...
HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid
HOOFDSTUK III. - Vrije keuze
HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwij...
Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidie...
HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confes...
HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burg...
HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Afdeling II. [1 - Specifieke bepalingen voor de...
Onderafdeling I. [1 - Definities en algemene be...
Onderafdeling II. [1 - De Commissie voor inschr...
Onderafdeling III. [1 - Plaatselijke instanties...
Onderafdeling IV. [1 - Volledige en onvolledige...
Onderafdeling V. [1 - Vereisten voor de inschri...
Onderafdeling VI. [1 - Inschrijvingsperiode]1
Onderafdeling VII. [1 - Over de samengestelde i...
Onderafdeling VIII. [1 Over de toewijzing van p...
Onderafdeling IX. [1 - Over de toewijzing van p...
Onderafdeling X. [1 - Leerlingen met voorrang]1
Onderafdeling XI. [1 - Uitzonderlijke gevallen ...
HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke beh...
Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gew...
Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs
HOOFDSTUK IX. [1 - Preventie van geweld op scho...
Afdeling 1. [1 Tuchtsancties]1
Afdeling 2. [1 Procedure voor definitieve uitsl...
Afdeling 3. [1 Beroep tegen beslissingen tot de...
Afdeling 4 [1 Herindeling van uitgesloten leerl...
Afdeling 5. [1 Weigering van herinschrijving]1
HOOFDSTUK X. [1 - Welzijn van leerlingen, verbe...
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Afdeling II. [1 - Welzijn van de leerlingen en ...
Afdeling III. [1 - Het kaderprogramma ter verbe...
Onderafdeling I. [1 - Toepassingsgebied]1
Onderafdeling II. [1 - Inhoud van het kaderprog...
Onderafdeling III. [1 - Selectie van deelnemend...
Onderafdeling IV. [1 - Erkende operatoren]1
Onderafdeling V. [1 - Matching tussen geselecte...
Onderafdeling VI. [1 - Subsidiëring van erkende...
Onderafdeling VII. [1 - Specifiek opleidingspro...
Onderafdeling VIII. [1 - Steun aan deelnemende ...
Onderafdeling IX. [1 - De erkennings- en select...
Afdeling IV. [1 - Zonale platforms]1
Afdeling V. [1 - Over het Waarnemingscentrum vo...
Hoofdstuk XI. [1 - Geïntegreerde scholenbijstan...
Afdeling 1. [1 - Definities]1
Afdeling II. [1 - Taken en werking van de geïnt...
Afdeling III. [1 - Gegevensbeheer gekoppeld aan...
Hoofdstuk 12 [1 - Verbod op het recreatief gebr...
TITEL VIII. - Onderwijstaal
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK II. - Onderwijs van andere moderne ta...
HOOFDSTUK III. - Taalbadonderwijs
TITEL IX. - [1 Het schoolritme en het aantal sc...
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen
HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor het ...
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen voor het...
HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen voor het ...
TITEL X. [1 - Het begeleidingsdossier van de le...
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
HOOFDSTUK II. [1 - Het doel en de structuur van...
HOOFDSTUK III. [1 - Toegang tot het DAccE en ge...
HOOFDSTUK IV. [1 - Het gebruik van het begeleid...
Afdeling I. [1 - Voeding van het begeleidingsdo...
Onderafdeling I. [1 - Voeding voor de luiken "a...
Onderafdeling II. [1 - Over de voeding van het ...
Onderafdeling III. [1 - Voeding van de afdeling...
Onderafdeling 4. [1 - Voeding van het luik "sch...
Afdeling II. [1 - Raadpleging van het begeleidi...
Afdeling III. [1 - Bewaring van gegevens in het...
Afdeling IV. [1 - Regels voor het gebruik van h...
Afdeling V. [1 - Bemiddelings- en beroepsproced...
HOOFDSTUK V. [1 - Verantwoordelijkheid voor de ...
HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de uitvoering ...
BOEK II. - Gemeenschappelijke kern
TITEL I. - Definities
TITEL II. - Lesrooster voor leerlingen
HOOFDSTUK I. - Lesrooster voor leerlingen in he...
HOOFDSTUK II. - Lesrooster voor leerlingen in d...
HOOFDSTUK III. - Leerdifferentiatie
HOOFDSTUK IV. - Lesrooster voor de leerlingen i...
TITEL III. - Leerlingentraject
HOOFDSTUK I. - Het ritme van de leerling
Afdeling 1. [1 - Over hulp aan de leerling om t...
Onderafdeling 1. [1 Over hulp aan de leerling o...
Onderafdeling 2. [1 Over de mogelijkheid om een...
Onderafdeling 3. [1 Over de mogelijkheid om een...
Onderafdeling 4. [1 Over het instrument voor he...
Afdeling 2. [1 - Over de specifieke procedure v...
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing om een...
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door d...
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de sp...
Afdeling 3. [1 - Over de procedure voor uitzond...
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing tot ui...
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door d...
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de pr...
HOOFDSTUK II. - Getuigschrift van basisonderwijs
HOOFDSTUK III. - Getuigschrift van de gemeensch...
HOOFDSTUK IV. [1 - Over de netoverschrijdende K...
TITEL IV. - Schoolverandering
TITEL V. - Huiswerk
TITEL IV. - Evaluatie van de gemeenschappelijke...
BOEK 6. [1 Transversale mechanismen]1
TITEL I. [1 - Voortgezette beroepsopleiding en ...
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied en definiti...
HOOFDSTUK II. [1 - Doelstellingen van de voortg...
HOOFDSTUK III. [1 - Algemene organisatie van de...
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1
Afdeling II. [1 - De voortgezette beroepsopleid...
Afdeling III. [1 - De voortgezette beroepsoplei...
HOOFDSTUK IV. [1 - Het opleidingsplan voor scho...
HOOFDSTUK V. [1 - Sturing van de voortgezette b...
Afdeling I. [1 - Opdrachten van de sturingscomm...
Afdeling II. [1 - De Raad voor de voortgezette ...
Afdeling III. [1 - Vaststelling van prioritaire...
Afdeling IV. [1 - Vaststelling van algemene pro...
Afdeling V. [1 - Evaluatie van de voortgezette ...
HOOFDSTUK VI. [1 - Regels betreffende de beguns...
HOOFDSTUK VII. [1 - Opleiders en operatoren van...
HOOFDSTUK VIII. [1 - De begroting voor voortgez...
Hoofdstuk 9. [1 - Mechanisme voor ondersteuning...
Afdeling 1. [1 - specifieke bepalingen]1
Afdeling 2. [1 - vorming in het mechanisme voor...
Afdeling 3. [1 - verloop van het mechanisme voo...
Afdeling 4. [1 - verloop van het mechanisme voo...
Afdeling 5. [1 - deontologische regels Artikel]1
TITEL II. [1 - Territoriale polen belast met de...
HOOFDSTUK I. [1 - Definities]1
HOOFDSTUK II. [1 - Structuur van de territorial...
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Afdeling 2. [1 - Partnerschap tussen de territo...
Afdeling 3. [1 - De samenwerking tussen de terr...
HOOFDSTUK III. [1 - Opdrachten van de territori...
HOOFDSTUK IV. [1 - Sturing van territoriale pol...
HOOFDSTUK V. [1 - Financiering van de territori...
Afdeling 1. [1 - Voorwaarden voor de toelating ...
Afdeling 2. [1 - Basisfinanciering]1
Afdeling 3. [1 - Aanvullende financiering]1
Afdeling 4. [1 - De envelop van punten van de t...
Afdeling 5. [1 - Verlengingsvoorwaarden]1
HOOFDSTUK VI. [1 - Het personeel van de territo...
Afdeling 1. [1 - Personeelsformatie]1
Afdeling 2. [1 - De coördinator]1
Afdeling 3. [1 - Het multidisciplinaire team]1
HOOFDSTUK VII. [1 - De digitale toepassing 'e-p...
BIJLAGE.
Table des matières
LIVRE I. Dispositions générales
TITRE I. Dispositions introductives
TITRE II. - Structure générale de l'enseignemen...
TITRE III. - Définitions
TITRE IV. - Missions de l'enseignement fondamen...
CHAPITRE 1er. - Des missions prioritaires
CHAPITRE II. - Des missions spécifiques au tron...
CHAPITRE III. - Des missions spécifiques au deg...
CHAPITRE IV. - De l'élaboration des référentiel...
CHAPITRE V. [1 - Du parcours d'éducation cultur...
Section Ière. [1 - Dispositions générales]1
Section II. [1 - Du Conseil de l'éducation cult...
Section III. [1 - Du pilotage du PECA]1
Section IV. [1 - Des délégués-PECA]1
Section V. [1 - Des référents scolaires]1
Section VI. [1 - Des plateformes territoriales ...
Section VII. [1 - Du financement du PECA]1
Section VIII. [1 - De l'évaluation de la mise e...
CHAPITRE VI. [1 - De l'approche éducative de l'...
Section 1. [1 Dispositions générales]1
Section 2. [1 Des acteurs et partenaires de l'a...
Section 3. [1 Des dispositifs de l'approche édu...
Section 4. [1 De la plateforme numérique relati...
TITRE V. - De l'autonomie des écoles, de leur p...
CHAPITRE 1er. - De l'autonomie des écoles
Section Ière. - Du projet éducatif et du projet...
Section II. - Des programmes d'études
Section III. - Du projet d'école
Section IV. - Du règlement des études
Section V. - Du règlement d'ordre intérieur de ...
Section VI. - De l'accès aux écoles
CHAPITRE II. - Du pilotage des écoles
Section Ière. - Du plan de pilotage et des cont...
Section II. - Du dispositif d'ajustement et du ...
Section III. - De l'évaluation des mesures en m...
CHAPITRE III. - De la participation
Section Ière. - Du conseil de participation
Section II. - Des délégués d'élèves
Section III. - Des associations de parents d'él...
TITRE VI. - De la gouvernance du système éducatif
CHAPITRE 1er. - Du pilotage du système éducatif
Section Ière. - De la Commission de pilotage
Section II. - De la Cellule intermédiaire de co...
CHAPITRE II. - De la Commission des référentiel...
Section Ière. - De la Commission des référentie...
Section II. - Des commissions des programmes
CHAPITRE III. - Des évaluations externes non ce...
Section Ière. - Définition et objectifs
Section II. - Organisation
Section III. - Exploitation des résultats
Section IV. - Des mesures de protection de la c...
CHAPITRE IV. - De la Commission des évaluations
CHAPITRE V. - De la négociation entre le Gouver...
CHAPITRE VI. - Des organisations représentative...
TITRE VII. - Des droits et devoirs des élèves e...
CHAPITRE 1er. - De l'obligation scolaire
Section Ière. - Dispositions générales
Section II. - De la fréquentation régulière
Sous-section 1. - [1 Du contrôle systématique d...
Sous-section 2. [1 De la communication des donn...
Section III. - De l'enseignement à domicile
Section IV. - De l'accrochage scolaire
Section IV. [1 Du soutien à l'accrochage scolai...
Sous-section 1. [1 - Dispositions générales]1
Sous-section 2. [1 - Des mesures générales visa...
Sous-section 3. [1 - Des axes relatifs au souti...
Sous-section 4. [1 - De l'axe 1 relatif au sout...
Sous-section 5. [1 - De l'axe 2 relatif à l'int...
Sous-section 6.. [1 - De l'axe 3 relatif à la c...
Sous-section 7. [1 - Des dispositifs alternatif...
Sous-section 8.1 - Du monitoring et de l'évalua...
Section V. [1 - Des conséquences de la fréquent...
CHAPITRE II. - De la gratuité
CHAPITRE III. - Du libre choix
CHAPITRE IV. - De la neutralité
Section Ière. - Dispositions communes
Section II. - De la neutralité de l'enseignemen...
Section III. - De la neutralité inhérente à l'e...
CHAPITRE V. - Des cours de religion et de moral...
CHAPITRE VI. - De l'éducation à la philosophie ...
CHAPITRE VII. - Du droit à l'inscription
Section Ière. [1 - Dispositions générales]1
Section II. [1 - Dispositions spécifiques à l'i...
Sous-section I. [1 - Définitions et généralités]1
Sous-section II. [1 - De la Commission de Gouve...
Sous-section III. [1 - Des Instances Locales de...
Sous-section IV. [1 - Des écoles secondaires co...
Sous-section V. [1 - Des préalables à la périod...
Sous-section VI. [1 - De la période d'inscripti...
Sous-section VII. [1 - De l'indice composite]1
Sous-section VIII. [1 - De l'attribution des pl...
Sous-section IX. [1 - De l'attribution des plac...
Sous-section X. [1 - Des élèves prioritaires]1
Sous-section XI. [1 - Des cas exceptionnels ou ...
CHAPITRE VIII. - Des élèves à besoins spécifiques
Section Ière. - Des aménagements raisonnables d...
Section II. - De l'intégration dans l'enseignem...
CHAPITRE IX. [1 - De la prévention de la violen...
Section 1. [1 Des sanctions disciplinaires]1
Section 2. [1 De la procédure d'exclusion défin...
Section 3. [1 Du recours contre les décisions d...
Section 4. [1 Du reclassement des élèves exclus]1
Section 5. [1 Du refus de réinscription]1
CHAPITRE X. [1 - Du bien-être des élèves, de l'...
Section Ière. [1 - Dispositions générales]1
Section II. [1 - Du bien-être des élèves et du ...
Section III. [1 - Du programme-cadre visant l'a...
Sous-section I. [1 - Champ d'application]1
Sous-section II. [1 - Du contenu du programme-c...
Sous-section III. [1 - De la sélection des écol...
Sous-section IV. [1 - Des opérateurs agréés]1
Sous-section V. [1 - De l'appariement entre les...
Sous-section VI. [1 - Du subventionnement des o...
Sous-section VII. [1 - Du programme spécifique ...
Sous-section VIII. [1 - Du soutien aux écoles p...
Sous-section IX. [1 - De la Commission d'agréme...
Section IV. [1 - Des Plateformes zonales]1
Section V. [1 - De l'Observatoire du climat sco...
Chapitre XI. [1 - Du service intégré d'assistan...
Section 1ère. [1 - Définitions]1
Section II. [1 - Des missions et du fonctionnem...
Section III. [1 - De la gestion des données lié...
Chapitre 12. [1 - De l'interdiction de l'usage ...
TITRE VIII. - De la langue de l'enseignement
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
CHAPITRE II. - De l'enseignement des langues mo...
CHAPITRE III. - De l'enseignement en immersion ...
TITRE IX. [1 - Du rythme scolaire et du nombre ...
CHAPITRE Ier. - Dispositions communes
CHAPITRE II. - Dispositions spécifiques à l'ens...
CHAPITRE III. - Dispositions spécifiques à l'en...
CHAPITRE IV. - Dispositions spécifiques à l'ens...
TITRE X. [1 - Du dossier d'accompagnement de l'...
CHAPITRE Ier. [1 - Dispositions générales]1
CHAPITRE II. [1 - Des finalités et de la struct...
CHAPITRE III. [1 - De l'accès au DAccE et des p...
CHAPITRE IV. [1 - De l'alimentation du DAccE]1
Section I. [1 - De l'alimentation du DAccE]1
Sous-section I. [1 - De l'alimentation des vole...
Sous-section II. [1 - De l'alimentation du vole...
Sous-section III. [1 - De l'alimentation du vol...
Sous-section 4. [1 - De l'alimentation du volet...
Section II. [1 - De la consultation du DAccE]1
Section III. [1 - De la conservation des donnée...
Section IV. [1 - Du règlement d'utilisation du ...
Section V. [1 - De la procédure de conciliation...
CHAPITRE V. [1 - De la responsabilité du traite...
CHAPITRE VI. [1 - De l'évaluation de la mise en...
LIVRE II. - Du tronc commun
TITRE Ier. - Définitions
TITRE II. - De l'horaire des élèves
CHAPITRE Ier. - De l'horaire des élèves dans l'...
CHAPITRE II. - De l'horaire des élèves dans le ...
CHAPITRE III. - De la différenciation des appre...
CHAPITRE IV. - De l'horaire des élèves dans l'e...
TITRE III. - Du parcours des élèves
CHAPITRE 1er. - Du rythme de l'élève
Section 1. [1 - Du soutien à la réussite et de ...
Sous-section 1. [1 Du soutien à la réussite et ...
Sous-section 2. [1 De la possibilité de mainten...
Sous-section 3. [1 De la possibilité d'avancer ...
Sous-section 4. [1 Du dispositif visant à ident...
Section 2. [1 - De la procédure spécifique de m...
Sous-section 1. [1 - Définitions]1
Sous-section 2. [1 - De la décision de mainteni...
Sous-section 3. [1 - De l'examen par la Chambre...
Sous-section 4. [1 - De la gestion de la procéd...
Section 3. [1 - De la procédure de maintien exc...
Sous-section 1. [1 - Définitions]1
Sous-section 2. [1 - De la décision de mainteni...
Sous-section 3. [1 - De l'examen par la Chambre...
Sous-section 4. [1 - De la gestion de la procéd...
CHAPITRE II. - Du certificat d'études de base
CHAPITRE III. - Du certificat du tronc commun
CHAPITRE IV. [1 - De la Chambre de recours inte...
TITRE IV. - Du changement d'école
TITRE V. - Des travaux à domicile
TITRE IV. - Evaluation du tronc commun
LIVRE 6. [1 Dispositifs transversaux]1
TITRE Ier. [1 - De la formation professionnelle...
CHAPITRE Ier. [1 - Champ d'application et défin...
CHAPITRE II. [1 - Des objectifs de la formation...
CHAPITRE III. [1 - De l'organisation générale d...
Section Ière. [1 Dispositions générales ]1
Section II. [1 - La formation professionnelle c...
Section III. [1 - La formation professionnelle ...
CHAPITRE IV. [1 - Le plan de formation des écol...
CHAPITRE V. [1 - Du pilotage de la formation pr...
Section Ière. [1 - Des missions de la Commissio...
Section II. [1 - Du Conseil de la formation pro...
Section III. [1 - De la fixation des orientatio...
Section IV. [1 - De la fixation des programmes ...
Section V. [1 - De l'évaluation de la formation...
CHAPITRE VI. [1 - Des règles relatives aux béné...
CHAPITRE VII. [1 - Des formateurs et des opérat...
CHAPITRE VIII. [1 - Du budget dédié à la format...
Chapitre 9. [1 - Mécanisme de soutien et de dév...
Section 1. [1 - Dispositions spécifiques]1
Section 2. [1 - La formation au mécanisme de so...
Section 3. [1 - Déroulement du mécanisme de sou...
Section 4. [1 - Déroulement du mécanisme de sou...
Art. 6.1.9-8. [1 - § 1er. Le mécanisme de souti...
Section 5. [1 - Les règles de déontologie ]1
TITRE II. [1 - Des Pôles territoriaux chargés d...
CHAPITRE Ier. [1 - Définitions]1
CHAPITRE II. [1 - De la structure des pôles ter...
Section 1. [1 - Dispositions générales]1
Section 2. [1 - Du partenariat entre le pôle te...
Section 3. [1 - De la coopération entre le pôle...
CHAPITRE III. [1 - Des missions des pôles terri...
CHAPITRE IV. [1 - Du pilotage des pôles territo...
CHAPITRE V. [1 - Du financement des pôles terri...
Section 1. [1 - Des conditions d'admission au f...
Section 2. [1 - Du financement de base]1
Section 3. [1 - Du financement complémentaire]1
Section 4. [1 - De l'enveloppe de points du pôl...
Section 5. [1 - Des conditions de renouvellement]1
CHAPITRE VI. [1 - Du personnel des pôles territ...
Section 1. [1 - Du cadre du personnel]1
Section 2. [1 - Du coordonnateur]1
Section 3. [1 - De l'équipe pluridisciplinaire]1
CHAPITRE VII. [1 - De l'application numérique "...
ANNEXE.
Tekst (806)
Texte (806)
BOEK I. Algemene bepalingen
LIVRE I. Dispositions générales
TITEL I. Inleidende bepalingen
TITRE I. Dispositions introductives
Art. 1.1.1 -1.Dit Wetboek is van toepassing op het gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Dit Wetboek is niet van toepassing op het [1 Volwassenenonderwijs]1 noch op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Dit Wetboek is niet van toepassing op het [1 Volwassenenonderwijs]1 noch op het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Art. 1.1.1 -1.Le présent Code s'applique à l'enseignement fondamental et à l'enseignement secondaire, ordinaires et spécialisés, organisés ou subventionnés par la Communauté française.
Le présent Code ne s'applique pas à l'[1 Enseignement pour Adultes]1 et à l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit.
Le présent Code ne s'applique pas à l'[1 Enseignement pour Adultes]1 et à l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit.
Modifications
Art. 1.1.1 -2. Voor de goede leesbaarheid van dit Wetboek is het gebruik in dit decreet van mannelijke namen voor de verschillende titels en functies gemeenslachtig, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, Raad of titel.
Art. 1.1.1 -2. Dans ce Code, l'emploi des noms masculins pour les titres et fonctions est épicène, en vue d'assurer la lisibilité du texte, nonobstant les dispositions du décret du 21 juin 1993 relatif à la féminisation des noms de métier, fonction, grade ou titre.
Art. 1.1.1 -3. De Regering kan de verwoording van bepalingen die niet zijn opgenomen in dit Wetboek aanpassen om coherentie met de definities bedoeld in artikel 1.3.1-1 te garanderen. Ze kan de verwijzingen naar de wetten waarvoor het Wetboek in de plaats komt, vervangen door verwijzingen naar de corresponderende bepalingen van het Wetboek. Ze kan ook de nummering van de bepalingen van dit Wetboek aanpassen.
Art. 1.1.1 -3. Le Gouvernement peut adapter la rédaction de dispositions non reprises dans le présent Code en vue d'assurer la cohérence avec les définitions visées à l'article 1.3.1-1. Il peut remplacer les références aux législations auxquels le Code se substitue par des références aux dispositions correspondantes du Code. Il peut également adapter la numérotation des dispositions du présent Code.
TITEL II. - Algemene structuur van het basis- en secundair onderwijs
TITRE II. - Structure générale de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire
Art. 1.2.1 -1. Het basisonderwijs bestaat uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs.
Art. 1.2.1 -1. L'enseignement fondamental comprend le niveau maternel et le niveau primaire.
Art. 1.2.1 -2.Het kleuteronderwijs is bestemd voor kinderen vanaf 2,5 jaar. Het gaat vooraf aan het lager onderwijs.
In afwijking van lid 1 mogen leerlingen die op 30 september twee jaar en zes maanden zijn vanaf [2 eerste dag van het betrokken schooljaar]2 deelnemen aan het kleuteronderwijs.
[1 De leerlingen volgen regelmatig het derde jaar van het kleuteronderwijs vanaf [2 eerste dag van het schooljaar]2 van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van vijf jaar bereiken.]1
In afwijking van lid 1 mogen leerlingen die op 30 september twee jaar en zes maanden zijn vanaf [2 eerste dag van het betrokken schooljaar]2 deelnemen aan het kleuteronderwijs.
[1 De leerlingen volgen regelmatig het derde jaar van het kleuteronderwijs vanaf [2 eerste dag van het schooljaar]2 van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van vijf jaar bereiken.]1
Art. 1.2.1 -2.L'enseignement maternel s'adresse aux élèves âgés d'au moins deux ans et six mois. Il précède l'enseignement primaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les élèves qui atteignent deux ans et six mois au [2 premier jour de l'année scolaire concernée]2 peuvent fréquenter l'enseignement maternel à partir du 1er septembre.
[1 L'élève fréquentera régulièrement la troisième année de l'enseignement maternel à partir du [2 premier jour de l'année scolaire]2 de l'année civile au cours de laquelle il a atteint l'âge de cinq ans.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, les élèves qui atteignent deux ans et six mois au [2 premier jour de l'année scolaire concernée]2 peuvent fréquenter l'enseignement maternel à partir du 1er septembre.
[1 L'élève fréquentera régulièrement la troisième année de l'enseignement maternel à partir du [2 premier jour de l'année scolaire]2 de l'année civile au cours de laquelle il a atteint l'âge de cinq ans.]1
Art. 1.2.1 -3.Het lager onderwijs is georganiseerd in zes leerjaren. Het is bedoeld voor kinderen vanaf [2 eerste dag van het schooljaar van het kalenderjaar waarin zij de leeftijd van zes jaar bereiken]2. Het gaat vooraf aan het secundair onderwijs.
[4 In afwijking op het eerste lid kan een leerling, na advies van de directeur en het PMS-centrum en na de beslissing van de ouders, het eerste jaar van het basisonderwijs volgen vanaf de eerste dag van het schooljaar van het kalenderjaar waarin hij de leeftijd van vijf jaar bereikt. Bovendien kan een leerling die de leeftijd van zes jaar heeft bereikt op de eerste dag van het betrokken schooljaar bij uitzondering het kleuteronderwijs volgen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.3.1-5]4. [1 ...]1
[4 In afwijking op het eerste lid kan een leerling, na advies van de directeur en het PMS-centrum en na de beslissing van de ouders, het eerste jaar van het basisonderwijs volgen vanaf de eerste dag van het schooljaar van het kalenderjaar waarin hij de leeftijd van vijf jaar bereikt. Bovendien kan een leerling die de leeftijd van zes jaar heeft bereikt op de eerste dag van het betrokken schooljaar bij uitzondering het kleuteronderwijs volgen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2.3.1-5]4. [1 ...]1
Art. 1.2.1 -3.L'enseignement primaire est organisé en six années. Il s'adresse aux enfants à partir du [2 premier jour de l'année scolaire de l'année civile au cours de laquelle ils atteignent l'âge de six ans]2. Il précède l'enseignement secondaire.
[4 Par dérogation à l'alinéa 1er, un élève peut, après avis du directeur et du centre PMS et décision des parents, fréquenter la première année de l'enseignement primaire, à partir du premier jour de l'année scolaire de l'année civile au cours de laquelle il atteint l'âge de cinq ans. En outre, un élève âgé de six ans au premier jour de l'année scolaire concernée peut exceptionnellement fréquenter l'enseignement maternel selon les modalités de l'article 2.3.1-5]4. [1 ...]1
[4 Par dérogation à l'alinéa 1er, un élève peut, après avis du directeur et du centre PMS et décision des parents, fréquenter la première année de l'enseignement primaire, à partir du premier jour de l'année scolaire de l'année civile au cours de laquelle il atteint l'âge de cinq ans. En outre, un élève âgé de six ans au premier jour de l'année scolaire concernée peut exceptionnellement fréquenter l'enseignement maternel selon les modalités de l'article 2.3.1-5]4. [1 ...]1
Art. 1.2.1 -4. Het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 wordt georganiseerd in zes of zeven schooljaren. De drie eerste jaren vormen de lagere Raad. De volgende jaren vormen de hogere Raad.
In afwijking van lid 1 mag een aanvullend secundair beroepsonderwijs dat bestaat uit minstens twee schooljaren, worden gevolgd na het zesde jaar van het secundair onderwijs.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 wordt georganiseerd in één fase.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2 wordt georganiseerd in twee fasen.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt georganiseerd in drie fasen.
In afwijking van lid 1 mag een aanvullend secundair beroepsonderwijs dat bestaat uit minstens twee schooljaren, worden gevolgd na het zesde jaar van het secundair onderwijs.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 wordt georganiseerd in één fase.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2 wordt georganiseerd in twee fasen.
Het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt georganiseerd in drie fasen.
Art. 1.2.1 -4. L'enseignement secondaire ordinaire et spécialisé de forme 4 est organisé en six ou sept années. Les trois premières années forment le degré inférieur. Les années suivantes forment le degré supérieur.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un enseignement professionnel secondaire complémentaire comprenant au moins deux années peut être suivi après la sixième année de l'enseignement secondaire.
L'enseignement secondaire spécialisé de forme 1 est organisé en une phase.
L'enseignement secondaire spécialisé de forme 2 est organisé en deux phases.
L'enseignement secondaire spécialisé de forme 3 est organisé en trois phases.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un enseignement professionnel secondaire complémentaire comprenant au moins deux années peut être suivi après la sixième année de l'enseignement secondaire.
L'enseignement secondaire spécialisé de forme 1 est organisé en une phase.
L'enseignement secondaire spécialisé de forme 2 est organisé en deux phases.
L'enseignement secondaire spécialisé de forme 3 est organisé en trois phases.
Art. 1.2.1 -5. Het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs zijn georganiseerd in één gemeenschappelijke polytechnische en multidisciplinaire kern volgens het pedagogische continuüm waarvan de nadere regels worden bepaald in Boek 2.
Op gezamenlijk voorstel van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs en de Algemene Raad voor het Secundair Onderwijs kan de Regering het pedagogische continuüm voor gespecialiseerd onderwijs aanpassen.
Op gezamenlijk voorstel van de Algemene Raad voor het Basisonderwijs en de Algemene Raad voor het Secundair Onderwijs kan de Regering het pedagogische continuüm voor gespecialiseerd onderwijs aanpassen.
Art. 1.2.1 -5. L'enseignement maternel, l'enseignement primaire et le degré inférieur de l'enseignement secondaire sont organisés en un tronc commun polytechnique et pluridisciplinaire selon le continuum pédagogique dont les modalités sont déterminées par le Livre 2.
Sur proposition conjointe du Conseil général de l'enseignement fondamental et du Conseil général de l'enseignement secondaire, le Gouvernement peut adapter le continuum pédagogique pour l'enseignement spécialisé.
Sur proposition conjointe du Conseil général de l'enseignement fondamental et du Conseil général de l'enseignement secondaire, le Gouvernement peut adapter le continuum pédagogique pour l'enseignement spécialisé.
Art. 1.2.1 -6. De hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4 worden georganiseerd in één overgangsafdeling en één kwalificatieafdeling. Deze twee afdelingen garanderen een humane opleiding en een opleiding tot burgerzin in het perspectief van de prioritaire opdrachten beschreven in artikel 1.4.1-1.
De humaniora overgangsafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het hoger onderwijs. Maar ze biedt ook toegang tot het beroepsleven.
De kwalificatieafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het beroepsleven. Ze biedt ook toegang tot het hoger onderwijs.
De humaniora overgangsafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het hoger onderwijs. Maar ze biedt ook toegang tot het beroepsleven.
De kwalificatieafdeling dient hoofdzakelijk als voorbereiding op het beroepsleven. Ze biedt ook toegang tot het hoger onderwijs.
Art. 1.2.1 -6. Le degré supérieur de l'enseignement secondaire ordinaire et de l'enseignement spécialisé de forme 4 sont organisés en une section de transition et en une section de qualification. Ces deux sections assurent une formation humaine et citoyenne dans la perspective des missions prioritaires définies à l'article 1.4.1-1.
La section humanités de transition vise essentiellement à la préparation à l'enseignement supérieur. Elle peut aussi permettre l'entrée dans la vie professionnelle.
La section humanités de qualification vise essentiellement à préparer l'entrée dans la vie professionnelle. Elle peut aussi permettre l'accès aux études supérieures.
La section humanités de transition vise essentiellement à la préparation à l'enseignement supérieur. Elle peut aussi permettre l'entrée dans la vie professionnelle.
La section humanités de qualification vise essentiellement à préparer l'entrée dans la vie professionnelle. Elle peut aussi permettre l'accès aux études supérieures.
Art. 1.2.1 -7. Het secundair onderwijs wordt georganiseerd met een volledig leerplan of alternerend, naargelang de nadere regels bedoeld in dit Wetboek.
Art. 1.2.1 -7. L'enseignement secondaire est organisé en plein exercice ou en alternance, selon les modalités visées par le présent Code.
Art. 1.2.1 -8. Basis- en secundair onderwijs worden georganiseerd in het kader van een gewoon onderwijs en van een gespecialiseerd onderwijs bedoeld voor leerlingen met specifieke behoeften die niet kunnen worden opgenomen in het gewoon onderwijs.
Art. 1.2.1 -8. L'enseignement fondamental et l'enseignement secondaire sont organisés dans le cadre d'un enseignement ordinaire et d'un enseignement spécialisé destiné aux élèves à besoins spécifiques qui n'ont pu être inclus dans l'enseignement ordinaire.
Art. 1.2.1 -9. - § 1. Het gespecialiseerd onderwijs wordt in verschillende types onderverdeeld.
Elk van die types omvat het onderwijs dat aangepast is aan de algemene en bijzondere opvoedingsbehoeften van de leerlingen die ressorteren onder het gespecialiseerd onderwijs en tot eenzelfde groep behoren, waarbij die behoeften bepaald worden op grond van de hoofdhandicap die voor die groep gemeenschappelijk is.
Voor de leerlingen die door verschillende handicaps getroffen worden, wordt het type van gespecialiseerd onderwijs bepaald op grond van de opvoedingsbehoeften waarin, gelet op de leeftijd en de capaciteiten van de betrokkenen, bij voorrang moet worden voorzien.
§ 2. De volgende types van gespecialiseerd onderwijs kunnen door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd, gesubsidieerd of erkend:
1° type 1 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een lichte mentale achterstand;
2° type 2 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een gemiddelde of ernstige mentale achterstand;
3° type 3 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met gedragsstoornissen;
4° type 4 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met lichamelijke beperkingen;
5° type 5 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van zieke en/of herstellende leerlingen;
6° type 6 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met visuele beperkingen;
7° type 7 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met auditieve beperkingen;
8° type 8 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met leermoeilijkheden.
§ 3. Elke wijziging van een type wordt voor advies vooraf voorgelegd aan de Hoge Raad voor gespecialiseerd onderwijs zoals bepaald in hoofdstuk XIV van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Elk van die types omvat het onderwijs dat aangepast is aan de algemene en bijzondere opvoedingsbehoeften van de leerlingen die ressorteren onder het gespecialiseerd onderwijs en tot eenzelfde groep behoren, waarbij die behoeften bepaald worden op grond van de hoofdhandicap die voor die groep gemeenschappelijk is.
Voor de leerlingen die door verschillende handicaps getroffen worden, wordt het type van gespecialiseerd onderwijs bepaald op grond van de opvoedingsbehoeften waarin, gelet op de leeftijd en de capaciteiten van de betrokkenen, bij voorrang moet worden voorzien.
§ 2. De volgende types van gespecialiseerd onderwijs kunnen door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd, gesubsidieerd of erkend:
1° type 1 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een lichte mentale achterstand;
2° type 2 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met een gemiddelde of ernstige mentale achterstand;
3° type 3 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met gedragsstoornissen;
4° type 4 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met lichamelijke beperkingen;
5° type 5 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van zieke en/of herstellende leerlingen;
6° type 6 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met visuele beperkingen;
7° type 7 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met auditieve beperkingen;
8° type 8 aangepast aan de opvoedings- en opleidingsbehoeften van leerlingen met leermoeilijkheden.
§ 3. Elke wijziging van een type wordt voor advies vooraf voorgelegd aan de Hoge Raad voor gespecialiseerd onderwijs zoals bepaald in hoofdstuk XIV van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Art. 1.2.1 -9. § 1er. L'enseignement spécialisé se scinde en plusieurs types.
Chacun de ces types correspond à l'enseignement adapté aux besoins éducatifs généraux et particuliers des élèves relevant de l'enseignement spécialisé appartenant à un même groupe, besoins qui sont déterminés en fonction du handicap principal commun à ce groupe.
Pour les élèves atteints de handicaps multiples, le type d'enseignement spécialisé est déterminé, compte tenu des besoins éducatifs qui, eu égard à l'âge et aux capacités des intéressés, doivent être satisfaits par priorité.
§ 2. Les types suivants d'enseignement spécialisé peuvent être organisés, subventionnés ou reconnus par la Communauté française :
1° le type 1 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant un retard mental léger ;
2° le type 2 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant un retard mental modéré ou sévère ;
3° le type 3 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des troubles du comportement ;
4° le type 4 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des déficiences physiques ;
5° le type 5 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves malades et/ou convalescents ;
6° le type 6 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des déficiences visuelles ;
7° le type 7 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des déficiences auditives ;
8° le type 8 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des troubles des apprentissages.
§ 3. Toute modification de la typologie est soumise à l'avis préalable du Conseil supérieur de l'enseignement spécialisé visé au Chapitre XIV du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
Chacun de ces types correspond à l'enseignement adapté aux besoins éducatifs généraux et particuliers des élèves relevant de l'enseignement spécialisé appartenant à un même groupe, besoins qui sont déterminés en fonction du handicap principal commun à ce groupe.
Pour les élèves atteints de handicaps multiples, le type d'enseignement spécialisé est déterminé, compte tenu des besoins éducatifs qui, eu égard à l'âge et aux capacités des intéressés, doivent être satisfaits par priorité.
§ 2. Les types suivants d'enseignement spécialisé peuvent être organisés, subventionnés ou reconnus par la Communauté française :
1° le type 1 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant un retard mental léger ;
2° le type 2 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant un retard mental modéré ou sévère ;
3° le type 3 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des troubles du comportement ;
4° le type 4 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des déficiences physiques ;
5° le type 5 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves malades et/ou convalescents ;
6° le type 6 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des déficiences visuelles ;
7° le type 7 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des déficiences auditives ;
8° le type 8 répond aux besoins éducatifs et de formation des élèves présentant des troubles des apprentissages.
§ 3. Toute modification de la typologie est soumise à l'avis préalable du Conseil supérieur de l'enseignement spécialisé visé au Chapitre XIV du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
Art. 1.2.1 -10. In het gespecialiseerd secundair onderwijs kunnen, naargelang van de types gespecialiseerd onderwijs en volgens de mogelijkheden van de leerlingen, de volgende onderwijsvormen worden georganiseerd:
1° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1" genoemd;
2° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving en inschakeling in het arbeidsproces, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2" genoemd;
3° gespecialiseerd beroepssecundair onderwijs, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3" genoemd;
4° secundair onderwijs in de doorstromings- of kwalificatieafdeling, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4" genoemd.
1° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1" genoemd;
2° gespecialiseerd secundair onderwijs voor integratie in de samenleving en inschakeling in het arbeidsproces, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 2" genoemd;
3° gespecialiseerd beroepssecundair onderwijs, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3" genoemd;
4° secundair onderwijs in de doorstromings- of kwalificatieafdeling, hierna "gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4" genoemd.
Art. 1.2.1 -10. Dans l'enseignement secondaire spécialisé, peuvent être organisées, suivant les types d'enseignement spécialisé et selon les possibilités des élèves, les formes d'enseignement suivantes :
1° l'enseignement secondaire spécialisé d'adaptation sociale, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 1 " ;
2° l'enseignement secondaire spécialisé d'adaptation sociale et professionnelle, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 2 " ;
3° l'enseignement secondaire professionnel spécialisé, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 3 " ;
4° l'enseignement secondaire de transition ou de qualification, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 4 ".
1° l'enseignement secondaire spécialisé d'adaptation sociale, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 1 " ;
2° l'enseignement secondaire spécialisé d'adaptation sociale et professionnelle, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 2 " ;
3° l'enseignement secondaire professionnel spécialisé, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 3 " ;
4° l'enseignement secondaire de transition ou de qualification, dénommé " enseignement secondaire spécialisé de forme 4 ".
TITEL III. - Definities
TITRE III. - Définitions
Art. 1.3.1 -1. In dit Wetboek, wordt verstaan onder:
1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;
[5 1° /1 schooljaar: cyclus in de organisatie van de opdrachten van basisonderwijs en secundair onderwijs, zoals gedefinieerd in artikel 1.9.1-1 van hetzelfde Wetboek;]5
2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;
3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;
4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum. Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt;
5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;
6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
9° [7 ...]7
[1 9°/1 Sturingsgroep (COPI): de sturingsgroep bedoeld in artikel 1.6.1-1;]1
10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;
11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project [3 van de inrichtende macht]3 steunt;
14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;
15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;
18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;
[2 18° /1 doelstellingenovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 1.5.2-2;]2
[4 18° /2: DAccE: het begeleidingsdossier van de leerling bedoeld in Titel 10 van dit Boek;]4
19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;
22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
[3 22° /1 aanpassingsstelsel: het stelsel bedoeld in artikel 1.5.2-16;]3
23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;
24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project [3 van de inrichtende macht]3 is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;
25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;
26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;
27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;
28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;
29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;
30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting;
31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2;
32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
[1 33°/1 Multidisciplinair team van het PMS-centrum: de directeurs en ander technisch personeel van het PMS-centrum;]1
[2 33°/2 multidisciplinair team van de territoriale pool : de coördinator en de andere personeelsleden van de territoriale pool;]2
[4 33° /3 ETNIC: het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën, georganiseerd door het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);]4
34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;
35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;
36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces; deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie;
37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;
38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;
39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);
40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;
[1 41°/1 Instituut voor voortgezette beroepsopleiding: het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC), opgericht bij artikel 25 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC);]1
[2 41° /2 totale permanente integratie: het systeem bedoeld in hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]2
42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering [3 van de dagen]3 die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;
43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;
44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;
[6 44° /1 Kwalificerend onderwijstraject (KOT): het stelsel waarvan sprake in artikel 4 van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]6
45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in artikel 371 tot 387 van het Burgerlijk Wetboek, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;
[2 45° /1 sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 1.5.2-1;
45° /2 territoriale pool : de territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen van gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en totale permanente integratie bedoeld in artikel 6.2.2-1;]2
46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;
47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;
48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering [6 Voor de gegroepeerde basisopties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald, stemt het opleidingsprofiel overeen met het referentiedocument dat opgesteld is door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties (CCBK)]6 ;
49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3;
[3 49°/1 samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, § 2;]3
50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;
51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;
52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;
53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;
[4 53° /1 schoolperiode: periode gedurende welke de al dan niet leerplichtige leerling is ingeschreven en een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kleuter-, lagere, basis- of secundaire school bezoekt, ongeacht of het een gewone of gespecialiseerde school betreft;]4
54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;
55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;
56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;
57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;
59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;
60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;
61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;
[2 61° /1 type : één van de typen van gespecialiseerd onderwijs bepaald in artikel 1.2.1-9.]2
62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;
63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen.
1° redelijke aanpassingen: overeenkomstig artikel 3, 9° van het decreet van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie, het treffen van aangepaste maatregelen, genomen in functie van de behoeften in een concrete toestand, om een persoon die specifieke behoeften vertoont toe te laten toegang te krijgen tot, deel te nemen aan of vorderingen te maken tijdens zijn schooltraject, behoudens als deze maatregelen voor de inrichting die ertoe verplicht wordt ze uit te voeren een onevenredige last met zich meebrengen;
[5 1° /1 schooljaar: cyclus in de organisatie van de opdrachten van basisonderwijs en secundair onderwijs, zoals gedefinieerd in artikel 1.9.1-1 van hetzelfde Wetboek;]5
2° taalbadonderwijs: het opvoedkundige procedure dat tot doel heeft de verwachte competenties te laten verwerven door een deel van de cursussen van het lesrooster te verstrekken en een deel van de opvoedkundige activiteiten van het lesrooster uit te oefenen in een andere taal dan het Frans met het oog op de progressieve verwerving van die andere taal;
3° oudervereniging: de groepering van ouders van leerlingen ingeschreven in een school, die ten doel heeft ze te vertegenwoordigen;
4° verwacht: het voor leerlingen beoogde beheersingsniveau van de leerinhoud na een bepaald jaar of een curriculum. Behaalt de leerling na afloop van het curriculum het verwachte beheersingsniveau, wordt een getuigschrift uitgereikt;
5° specifieke behoeften: behoefte voortvloeiend uit een permanente of half-permanente particulariteit, stoornis, toestand van psychologische, mentale, fysische, psychisch-affectieve aard die de persoon belet het leerproject te volgen en waarvoor, binnen de school, bijkomende steun noodzakelijk is om de leerling in staat te stellen regelmatig en harmonieus een schooltraject te volbrengen in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs;
6° plaatselijke overlegcel: de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
7° steun- en begeleidingscel: de cel bedoeld in artikel 3 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
8° PMS-centrum: het psycho-medisch-sociaal centrum bedoeld door de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
9° [7 ...]7
[1 9°/1 Sturingsgroep (COPI): de sturingsgroep bedoeld in artikel 1.6.1-1;]1
10° competentie: het vermogen om een georganiseerd geheel van kennis, knowhow en gedragingen te gebruiken waarmee een aantal opdrachten kunnen worden vervuld;
11° competenties betreffende een studierichting: de competenties die aangeleerd moeten worden in een schoolse studierichting;
12° multidisciplinaire competenties: houdingen, mentale benaderingswijzen en methodologische benaderingswijzen die gemeenschappelijk zijn aan de diverse aan te leren vakken en die in de praktijk moeten worden omgezet tijdens de opbouw van diverse kennis en knowhow; hun beheersing beoogt een groeiende zelfstandigheid van leercapaciteit van de leerlingen;
13° confessie/geloof: in het onderwijs met confessioneel karakter de godsdienst waarop het educatief en opvoedkundig project [3 van de inrichtende macht]3 steunt;
14° klassenraad: in het gewoon secundair onderwijs het geheel van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel die belast zijn met het verstrekken van onderwijs aan de leerlingen van een welbepaalde klas;
15° algemene Raad voor het basisonderwijs: de Raad opgericht door Hoofdstuk V van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;
16° algemene Raad voor het secundair onderwijs: de Raad opgericht door van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
17° leerinhouden: het geheel van kennis, knowhow en competenties dat samen de tijdens een bepaald schooljaar te onderwijzen leerstof inhoudt;
18° pedagogisch continuüm: het leertraject waarbij een geheel van jaarlijkse verwachtingen de evolutie van leerlingen garandeert om de vastgelegde verwachtingen van de gemeenschappelijke kern te behalen en waarbij de basisleerstof wordt behandeld in alle vakken;
[2 18° /1 doelstellingenovereenkomst: de overeenkomst bedoeld in artikel 1.5.2-2;]2
[4 18° /2: DAccE: het begeleidingsdossier van de leerling bedoeld in Titel 10 van dit Boek;]4
19° coördinerende afgevaardigde: de coördinerende afgevaardigde bedoeld in artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
20° afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
21° directeur: het personeelslid dat een van de functies van directeur uitoefent zoals bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs;
22° zonedirecteur: de afgevaardigde van de diensten van de Regering zoals aangesteld door artikel 3 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de algemene sturingsdienst voor de scholen en PMS-centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
[3 22° /1 aanpassingsstelsel: het stelsel bedoeld in artikel 1.5.2-16;]3
23° school: onderwijsinstelling bestaande uit een of meer vestigingen onder leiding van een directeur en georganiseerd door een inrichtende macht;
24° confessionele school of school met confessioneel karakter: school waarvan het educatieve en opvoedkundige project [3 van de inrichtende macht]3 is opgebouwd met verwijzing naar een van de erkende godsdiensten en waar het onderwijs wordt gegeven met het akkoord van de bevoegde autoriteit van de godsdienst in kwestie;
25° vrije school: gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en georganiseerd door een privaatrechtelijke rechtspersoon;
26° niet-confessionele school of school met niet-confessioneel karakter: de officiële of vrije school waarvan de inrichtende macht zich niet beroept op een confessie;
27° officiële school: de school georganiseerd door de gemeenten, provincies, de Franse Gemeenschapscommissie, Wallonië-Brussel Enseignement of elke andere publiekrechtelijke rechtspersoon;
28° georganiseerde school: de school georganiseerd door de Franse Gemeenschap krachtens artikel 24, § 1, lid 3, van de Grondwet;
29° gesubsidieerde school: school waarvan de inrichtende macht subsidies ontvangt van de Franse Gemeenschap;
30° regelmatig ingeschreven leerling: de leerling die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden en die is ingeschreven voor het geheel van de cursussen van een bepaalde onderwijsvorm, afdeling en studierichting;
31° huisonderwijs: onderwijs dat niet wordt gegeven in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2;
32° onderwijsteam: het bestuurs- en onderwijzend personeel, het paramedisch personeel, het sociaal personeel, het psychologisch personeel en het onderwijzend hulppersoneel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
33° pedagogisch team: het bestuurs- en onderwijzend personeel dat zijn functie volledig of gedeeltelijk uitoefent in eenzelfde school of in eenzelfde vestiging;
[1 33°/1 Multidisciplinair team van het PMS-centrum: de directeurs en ander technisch personeel van het PMS-centrum;]1
[2 33°/2 multidisciplinair team van de territoriale pool : de coördinator en de andere personeelsleden van de territoriale pool;]2
[4 33° /3 ETNIC: het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën, georganiseerd door het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het overheidsbedrijf voor digitale informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);]4
34° certificatieve evaluatie: evaluatie bij afgifte van een getuigschrift;
35° externe evaluatie: evaluatie waarbij het concept en de uitvoering worden toevertrouwd aan instanties buiten het pedagogisch team van een school;
36° formatieve evaluatie: evaluatie tijdens het leerproces bedoeld om de voortgang van de leerling te beoordelen, de verworven kennis van de leerling te meten en te begrijpen welke moeilijkheden hij ervaart tijdens het leerproces; deze evaluatie heeft als doel het traject van de leerling tegenover het leerproces en de beoogde verwachtingen te verbeteren, te corrigeren of bij te stellen; ze kan gedeeltelijk gebaseerd zijn op zelfevaluatie;
37° summatieve evaluatie: alle bewijzen waarmee leerkrachten een balans kunnen opmaken van de verwezenlijkingen van leerlingen tegenover de verwachtingen na afloop van een of meer leersequenties;
38° federatie van inrichtende machten: het vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de aangesloten inrichtende machten;
39° schoolkosten: de kosten voor diensten en benodigdheden die betrekking hebben op activiteiten die worden georganiseerd in het kader van het onderwijs door scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd tijdens de leerperiodes die in de lestijden van de leerlingen zijn voorgeschreven. De schoolkosten omvatten ook de kosten voor toegang tot het zwembad, de kosten voor culturele en sportieve activiteiten en de kosten voor pedagogische korte reizen met overnachting(en);
40° lesrooster: lijst van de verschillende lessen die wekelijks worden gegeven met vermelding van het aantal lestijden dat aan elke les wordt besteed;
41° vestigingsplaats: gebouw of gebouwencomplex waar onderwijs verstrekt wordt;
[1 41°/1 Instituut voor voortgezette beroepsopleiding: het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC), opgericht bij artikel 25 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding (IFPC);]1
[2 41° /2 totale permanente integratie: het systeem bedoeld in hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;]2
42° schoolwerkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag, met uitzondering [3 van de dagen]3 die samenvallen met een feestdag, met de schoolvakantie of met elke andere door de Regering vastgelegde schoolverlofdag;
43° minister: de minister die bevoegd is voor basis- en secundair onderwijs;
44° plaatselijke organen voor sociaal overleg: de instanties voor lokaal overleg ingericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, van de besluiten van de Regering van Franse Gemeenschap van 27 maart 1996 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 24 januari 1996 van het paritair comité voor het confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van een instantie voor lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij algemeen bindend wordt verklaard de beslissing van 31 mei 1999 van het paritair comité voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs voor de oprichting van instantie van lokaal overleg tussen inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen;
[6 44° /1 Kwalificerend onderwijstraject (KOT): het stelsel waarvan sprake in artikel 4 van het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT);]6
45° ouder: elke persoon belast met het ouderlijke gezag volgens de principes bepaald in artikel 371 tot 387 van het Burgerlijk Wetboek, of die een minderjarig, leerplichtig kind in rechte of in feite onder zijn bewaring heeft;
[2 45° /1 sturingsplan: het plan bedoeld in artikel 1.5.2-1;
45° /2 territoriale pool : de territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen van gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en totale permanente integratie bedoeld in artikel 6.2.2-1;]2
46° inrichtende macht: de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school;
47° kwalificatieprofiel: het referentiedocument dat het verband beschrijft tussen een gegroepeerde basisoptie of een opleiding en één of meer opleidingsprofiel(en) vastgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en behoorlijk goedgekeurd door de Regering;
48° opleidingsprofiel: het profiel samengesteld uit eenheden leerresultaten gecombineerd met de kernactiviteiten van het vak, een evaluatieprofiel, een tijdelijke beoordelingsindex en een uitrustingsprofiel; het opleidingsprofiel wordt opgesteld door de Service francophone des métiers et des qualifications en goedgekeurd door de Regering [6 Voor de gegroepeerde basisopties waarvoor nog geen kwalificatieprofiel is bepaald, stemt het opleidingsprofiel overeen met het referentiedocument dat opgesteld is door de Communautaire Commissie voor beroepen en kwalificaties (CCBK)]6 ;
49° studieprogramma's: het geheel van methodologische beleidslijnen, hulpmiddelen en opvoedkundige situaties die de leerinhouden integreren, d.w.z. de kennis, knowhow en competenties, en de verwachtingen bepaald in de maatstaven bedoeld in Titel 4, hoofdstukken 2 en 3;
[3 49°/1 samenwerkingsprotocol: het protocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, § 2;]3
50° referentiesysteem: het referentiesysteem geeft op een gestructureerde manier de voor een of meerdere vakken te verwerven kennis, knowhow en competenties weer;
51° kennis: feit of geheel van feiten, definitie, concept, theorie, model of taalkundig hulpmiddel;
52° sociale vaardigheden: de houding of het geheel van houdingen om zich aan te passen aan verschillende sociale contexten;
53° knowhow: procedure, gebaar, techniek, oplossingsschema, gestandaardiseerd en geautomatiseerd door leren en oefenen;
[4 53° /1 schoolperiode: periode gedurende welke de al dan niet leerplichtige leerling is ingeschreven en een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde kleuter-, lagere, basis- of secundaire school bezoekt, ongeacht of het een gewone of gespecialiseerde school betreft;]4
54° commissie voor gezondheidspromotie op school: de commissie die in gesubsidieerde scholen de opdrachten uitoefent zoals bepaald in het decreet van 14 maart 2019 voor de gezondheidspromotie op school en in het hoger onderwijs buiten de universiteiten;
55° Service francophone des métiers et des qualifications: de dienst ingesteld met het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications (afgekort SFMQ), waaraan instemming werd gegeven met het decreet van 10 december 2015;
56° algemene inspectiedienst: de dienst bedoeld in artikel 3 van het decreet van 10 januari 2019 over de algemene inspectiedienst;
57° services d'accrochage scolaire (SAS): de structuren opgericht door Titel I, Hoofdstuk 3, van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
58° statistieke follow-up van leerlingen: de follow-up van het leerlingentraject in het educatief systeem, ongeacht het schoolniveau in kwestie, van de eerste tot de laatste dag, met inbegrip van niet-verplicht onderwijs;
59° taak: de aan de leerling voorgestelde activiteit om specifieke leerstof of een geheel van geïntegreerde leerstof voor te bereiden, te oefenen of te evalueren;
60° persoonlijk werk: de activiteit waarvan de uitvoering kan worden gevraagd aan de leerling door een lid van het pedagogisch team of door een lid van het opvoedend hulppersoneel;
61° huiswerk: persoonlijk werk gerealiseerd buiten de lesuren;
[2 61° /1 type : één van de typen van gespecialiseerd onderwijs bepaald in artikel 1.2.1-9.]2
62° Wallonie-Bruxelles Enseignement (WBE): het autonoom publiek orgaan waaraan de Franse Gemeenschap de bevoegdheden van inrichtende macht heeft toegekend krachtens het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Gemeenschap;
63° zones: de overlegzones zoals bepaald door de Regering op basis van artikel 24, lid 1, 3°, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan en van artikel 13 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen.
Modifications
Art. 1.3.1 -1. Dans le présent Code, il faut entendre par :
1° aménagements raisonnables : les mesures appropriées, prises en fonction des besoins spécifiques reconnus dans une situation concrète, afin de permettre à un élève présentant des besoins spécifiques d'accéder aux activités organisées dans le cadre de son parcours scolaire, ainsi que de participer et de progresser dans ce parcours, sauf si ces mesures imposent à l'égard de l'école qui doit les adopter une charge disproportionnée, conformément à l'article 3, 9° du décret du 12 décembre 2008 relatif à la lutte contre certaines formes de discrimination ;
[5 1° /1 année scolaire : cycle dans l'organisation des missions de l'enseignement fondamental et secondaire, tel que défini à l'article 1.9.1-1 du même Code ;]5
2° apprentissage par immersion : le processus pédagogique visant à assurer la maitrise des attendus en assurant tout ou partie des cours et des activités pédagogiques de la grille horaire dans une langue autre que le français en vue de l'acquisition progressive de cette autre langue ;
3° association de parents : le groupement de parents d'élèves inscrits dans une école, destiné à les représenter ;
4° attendu : le niveau de maitrise des contenus d'apprentissage visé pour les élèves au terme d'une année donnée ou d'un curriculum. La maitrise des attendus au terme d'un curriculum donne lieu à la délivrance d'un certificat ;
5° besoins spécifiques : les besoins reconnus résultant d'une particularité, d'un trouble, d'une situation permanents ou semi-permanents d'ordre psychologique, mental, physique, psychoaffectif faisant obstacle au projet d'apprentissage et requérant, au sein de l'école, un soutien supplémentaire pour permettre à l'élève de poursuivre de manière régulière et harmonieuse son parcours scolaire dans l'enseignement ordinaire ou dans l'enseignement spécialisé ;
6° Cellule de concertation locale : la cellule visée à l'article 4, § 3, du décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'Enseignement obligatoire et de l'Aide à la Jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation ;
7° Cellule de soutien et d'accompagnement : la cellule visée à l'article 3 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement ;
8° Centre PMS : le centre psycho-médico-social visé par la loi du 1er avril 1960 relative aux centres psycho-médico-sociaux ;
9° [7 ...]7
[1 9°/1 Commission de pilotage (COPI) : la Commission de pilotage visée à l'article 1.6.1-1 ;]1
10° compétence : l'aptitude à mettre en oeuvre un ensemble organisé de savoirs, de savoir-faire et de savoir-être permettant d'accomplir un certain nombre de tâches ;
11° compétence disciplinaire : la compétence à acquérir spécifiquement dans une discipline scolaire ;
12° compétence transversale : les attitudes, démarches mentales et démarches méthodologiques communes aux différentes disciplines à acquérir et à mettre en oeuvre au cours de l'élaboration des différents savoirs et savoir-faire ; leur maitrise vise une autonomie croissante d'apprentissage des élèves ;
13° confession : dans l'enseignement de caractère confessionnel, la religion à laquelle se réfère le projet éducatif et pédagogique [3 du pouvoir organisateur]3 ;
14° Conseil de classe : dans l'enseignement secondaire ordinaire, l'ensemble des membres du personnel directeur et enseignant chargés de former un groupe déterminé d'élèves ;
15° Conseil général de l'enseignement fondamental : le Conseil créé par le Chapitre V du décret du 14 mars 1995 relatif à la promotion de la réussite dans l'enseignement fondamental ;
16° Conseil général de l'enseignement secondaire : le Conseil créé par le décret du 27 octobre 1994 organisant la concertation pour l'enseignement secondaire ;
17° contenus d'apprentissage : l'ensemble de savoirs, savoir-faire et compétences identifiant les contenus à enseigner pour une année d'étude donnée ;
18° continuum pédagogique : le parcours d'apprentissage dans lequel un ensemble d'attendus annuels assurent la progression des élèves en vue d'atteindre les attendus définis au terme du tronc commun et où les apprentissages de base sont travaillés dans l'ensemble des disciplines ;
[2 18°/1 contrat d'objectifs : le contrat visé à l'article 1.5.2-2 ;]2
[4 18° /2 : DAccE : le dossier d'accompagnement de l'élève visé au Titre 10, du présent Livre ;]4
19° délégué coordonnateur : le délégué coordonnateur visé à l'article 3 du décret du 13 septembre 2018 portant création du service général de pilotage des écoles et centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
20° délégué au contrat d'objectifs : le délégué des services du Gouvernement tel que désigné par l'article 3 du décret du 13 septembre 2018 portant création du service général de pilotage des écoles et centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
21° directeur : le membre du personnel exerçant l'une des fonctions de directeur définies par le décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement ;
22° directeur de zone : le délégué des services du Gouvernement tel que désigné par l'article 3 du décret du 13 septembre 2018 portant création du service général de pilotage des écoles et centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
[3 22° /1 dispositif d'ajustement: le dispositif visé à l'article 1.5.2-16;]3
23° école : l'établissement d'enseignement composé d'une ou de plusieurs implantations, placé sous la direction d'un directeur et organisé par un pouvoir organisateur ;
24° école confessionnelle ou école de caractère confessionnel : l'école dont le projet éducatif et pédagogique [3 du pouvoir organisateur]3 est construit en référence à l'une des religions reconnues et dont l'enseignement est donné avec l'accord de l'autorité compétente du culte concerné ;
25° école libre : l'école subventionnée par la Communauté française et organisée par une personne morale de droit privé ;
26° école non confessionnelle ou école de caractère non confessionnel : l'école officielle ou l'école libre dont le pouvoir organisateur ne se réclame d'aucune confession ;
27° école officielle : l'école organisée par les communes, les provinces, la Commission communautaire française, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou toute autre personne morale de droit public ;
28° école organisée : l'école organisée par la Communauté française en vertu de l'article 24, § 1er, alinéa 3, de la Constitution ;
29° école subventionnée : l'école dont le pouvoir organisateur perçoit des subventions de la Communauté française ;
30° élève régulièrement inscrit : l'élève qui, répondant aux conditions d'admission, est inscrit pour l'ensemble des cours d'une forme d'enseignement, d'une section et d'une orientation d'études déterminées ;
31° enseignement à domicile : l'enseignement qui n'est pas dispensé dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2 ;
32° équipe éducative : le personnel directeur et enseignant, le personnel paramédical, le personnel social, le personnel psychologique et le personnel auxiliaire d'éducation exerçant tout ou partie de leur fonction dans une même école ou dans une même implantation ;
33° équipe pédagogique : le personnel directeur et le personnel enseignant exerçant tout ou partie de leur fonction dans une même école ou dans une même implantation ;
[1 33°/1 équipe pluridisciplinaire du Centre PMS : les directeurs et les autres membres du personnel technique du Centre PMS ;]1
[2 33° /2 équipe pluridisciplinaire du pôle territorial : le coordonnateur et les autres membres du personnel du pôle territorial;]2
[4 33° /3 ETNIC : l'Entreprise publique des technologies Numériques de l'information et de la communication, organisée par le décret du 25 octobre 2018 relatif à l'Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC)]4
34° évaluation certificative : l'évaluation qui intervient dans la délivrance d'un certificat d'enseignement ;
35° évaluation externe : l'évaluation dont la conception et la mise en oeuvre sont confiées à des instances extérieures à l'équipe pédagogique d'une école ;
36° évaluation formative : l'évaluation effectuée en cours d'apprentissage et visant à apprécier le progrès accompli par l'élève, à mesurer les acquis de l'élève et à comprendre la nature des difficultés qu'il rencontre lors d'un apprentissage ; elle a pour but d'améliorer, de corriger ou de réajuster le cheminement de l'élève face aux apprentissages et aux attendus visés ; elle peut se fonder en partie sur l'auto-évaluation ;
37° évaluation sommative : l'ensemble des épreuves permettant aux enseignants d'établir un bilan des acquis des élèves par rapport aux attendus au terme d'une ou de plusieurs séquences d'apprentissage ;
38° Fédération de pouvoirs organisateurs : l'organe qui assure la représentation et la coordination des pouvoirs organisateurs qui y sont affiliés ;
39° frais scolaires : les frais afférents à des services et fournitures portant sur des activités organisées dans le cadre de l'enseignement dispensé par les écoles organisées ou subventionnées durant les périodes d'apprentissages prévues dans l'horaire des élèves. Sont aussi considérés comme frais scolaires les droits d'accès à la piscine, les droits d'accès aux activités culturelles et sportives et les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) ;
40° grille horaire : la liste des différents cours assurés hebdomadairement avec mention du nombre de périodes affectées à chacun ;
41° implantation : le bâtiment ou l'ensemble de bâtiments où l'on dispense de l'enseignement ;
[1 41°/1 Institut de la Formation professionnelle continue : l'Institut interréseaux de la Formation professionnelle continue (IFPC) créé par l'article 25 du décret du 11 juillet 2002 relatif à l'Institut interréseaux de la Formation professionnelle continue (IFPC)]1
[2 41°/2 intégration permanente totale : le dispositif visé au chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;]2
42° jours ouvrables scolaires : le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, à l'exception [3 des jours]3 qui tombent [3 ...]3 un jour férié, pendant les vacances scolaires ou tout autre jour de congé scolaire fixé par le Gouvernement ;
43° Ministre : le ministre qui a l'Enseignement fondamental et l'Enseignement secondaire dans ses attributions ;
44° organes locaux de concertation sociale : les instances de concertation locale instituées en vertu de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités, de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l'économie, de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 13 septembre 1995 relatif à la création, à la composition et aux attributions des commissions paritaires locales dans l'enseignement officiel subventionné, des arrêtés du Gouvernement de la Communauté française du 27 mars 1996 rendant obligatoire la décision du 24 janvier 1996 de la Commission paritaire de l'Enseignement fondamental libre confessionnel relative à la création d'une instance de concertation locale entre pouvoirs organisateurs et délégations syndicales et de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 18 juin 1999 rendant obligatoire la décision du 31 mai 1999 de la Commission paritaire de l'enseignement fondamental libre non confessionnel relative à la création d'une instance de concertation locale entre pouvoirs organisateurs et délégations syndicales ;
[6 44° /1 Parcours d'enseignement qualifiant (PEQ): le dispositif visé à l'article 4 du décret 20 juillet 2022 relatif au parcours d'enseignement qualifiant (PEQ) ;]6
45° parent : toute personne investie de l'autorité parentale, selon les principes définis [4 par l'ancien Code civil ou par le Code civil]4, ou qui assume la garde en droit ou en fait d'un enfant mineur soumis à l'obligation scolaire ;
[2 45° /1 plan de pilotage : le plan visé à l'article 1.5.2-1 ;
45° /2 pôle territorial : le pôle territorial chargé de soutenir les écoles de l'enseignement ordinaire dans la mise en oeuvre des aménagements raisonnables et de l'intégration permanente totale visé à l'article 6.2.2-1 ]2
46° Pouvoir organisateur : la personne morale de droit public ou la personne morale de droit privé qui assume la responsabilité de l'école ;
47° profil de certification : le document de référence définissant le lien entre une option de base groupée ou une formation et un ou des profil(s) de formation élaboré(s) par le Service francophone des métiers et des qualifications et dument approuvé(s) par le Gouvernement ;
48° profil de formation : le profil composé des unités d'acquis d'apprentissage associées aux activités clés du métier, d'un profil d'évaluation, d'un indice d'appréciation temporelle et d'un profil d'équipement ; le profil de formation est élaboré par le Service francophone des métiers et des qualifications et est approuvé par le Gouvernement. [6 Pour les options de base groupées pour lesquelles un profil de certification n'a pas encore été défini, le profil de formation correspond au document de référence élaboré par la Commission communautaire des Professions et des Qualifications (CCPQ)]6 ;
49° programmes d'études : l'ensemble d'orientations méthodologiques, de dispositifs et de situations pédagogiques, intégrant les contenus d'apprentissage, c'est-à-dire les savoirs, savoir-faire, et compétences, et les attendus définis dans les référentiels visés au Titre 4, Chapitres 2 et 3 ;
[3 49°/1 protocole de collaboration: le protocole visé à l'article 1.5.2-17, § 2;]3
50° référentiel : le référentiel présentant de manière structurée les savoirs, savoir-faire et les compétences à acquérir dans une discipline ou plusieurs disciplines ;
51° savoir : fait ou ensemble de faits, définition, concept, théorie, modèle ou outil linguistique ;
52° savoir-être : l'attitude ou l'ensemble d'attitudes permettant de s'adapter à divers contextes sociaux ;
53° savoir-faire : procédure, geste, technique, schéma de résolution, standardisés et automatisés par l'apprentissage et l'entrainement ;
[4 53° /1 scolarité : période durant laquelle l'élève soumis ou non à l'obligation scolaire, et inscrit et fréquente une école d'enseignement maternel, primaire, fondamental ou secondaire, ordinaire ou spécialisé, organisé ou subventionné par la Communauté française ;]4
54° Service de promotion de la santé à l'école : le service exerçant, dans les écoles subventionnées, les missions prévues par le décret du 14 mars 2019 relatif à la promotion de la santé à l'école et dans l'enseignement supérieur hors universités ;
55° Service francophone des métiers et des qualifications : le service institué par l'accord de coopération du 29 octobre 2015 entre la Communauté française, la Région wallonne et la Commission communautaire française concernant le Service Francophone des Métiers et des Qualifications (en abrégé SFMQ), auquel assentiment a été donné par le décret du 10 décembre 2015 ;
56° Service général de l'inspection : le service visé à l'article 3 du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ;
57° Services d'accrochage scolaire (SAS) : les structures créées par le Titre I, Chapitre 3, du décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'Enseignement obligatoire et de l'Aide à la Jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation ;
58° suivi statistique de l'élève : le suivi du parcours des élèves dans le système éducatif, quel que soit le niveau scolaire considéré, depuis l'entrée dans celui-ci jusqu'à sa sortie, en ce compris l'enseignement non obligatoire ;
59° tâche : l'activité proposée à l'élève visant à initier, entrainer ou évaluer un apprentissage particulier ou un ensemble d'apprentissages intégrés ;
60° travail personnel : l'activité dont la réalisation peut être demandée à l'élève par un membre de l'équipe pédagogique ou par un membre du personnel auxiliaire d'éducation ;
61° travail à domicile : le travail personnel réalisé en dehors des heures de cours ;
[2 61° /1 type : l'un des types d'enseignement spécialisé définis à l'article 1.2.1-9;]2
62° Wallonie-Bruxelles Enseignement : l'organe public autonome auquel la Communauté française a délégué ses compétences de pouvoir organisateur en vertu du décret spécial du 7 février 2019 portant création de l'organisme public chargé de la fonction de Pouvoir organisateur de l'Enseignement organisé par la Communauté ;
63° zones : les zones de concertation telles que définies par le Gouvernement sur la base de l'article 24, alinéa 1er, 3°, du décret du 29 juillet 1992 portant organisation de l'enseignement secondaire de plein exercice et de l'article 13 du décret du 14 mars 1995 relatif à la promotion d'une école de la réussite dans l'enseignement fondamental.
1° aménagements raisonnables : les mesures appropriées, prises en fonction des besoins spécifiques reconnus dans une situation concrète, afin de permettre à un élève présentant des besoins spécifiques d'accéder aux activités organisées dans le cadre de son parcours scolaire, ainsi que de participer et de progresser dans ce parcours, sauf si ces mesures imposent à l'égard de l'école qui doit les adopter une charge disproportionnée, conformément à l'article 3, 9° du décret du 12 décembre 2008 relatif à la lutte contre certaines formes de discrimination ;
[5 1° /1 année scolaire : cycle dans l'organisation des missions de l'enseignement fondamental et secondaire, tel que défini à l'article 1.9.1-1 du même Code ;]5
2° apprentissage par immersion : le processus pédagogique visant à assurer la maitrise des attendus en assurant tout ou partie des cours et des activités pédagogiques de la grille horaire dans une langue autre que le français en vue de l'acquisition progressive de cette autre langue ;
3° association de parents : le groupement de parents d'élèves inscrits dans une école, destiné à les représenter ;
4° attendu : le niveau de maitrise des contenus d'apprentissage visé pour les élèves au terme d'une année donnée ou d'un curriculum. La maitrise des attendus au terme d'un curriculum donne lieu à la délivrance d'un certificat ;
5° besoins spécifiques : les besoins reconnus résultant d'une particularité, d'un trouble, d'une situation permanents ou semi-permanents d'ordre psychologique, mental, physique, psychoaffectif faisant obstacle au projet d'apprentissage et requérant, au sein de l'école, un soutien supplémentaire pour permettre à l'élève de poursuivre de manière régulière et harmonieuse son parcours scolaire dans l'enseignement ordinaire ou dans l'enseignement spécialisé ;
6° Cellule de concertation locale : la cellule visée à l'article 4, § 3, du décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'Enseignement obligatoire et de l'Aide à la Jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation ;
7° Cellule de soutien et d'accompagnement : la cellule visée à l'article 3 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement ;
8° Centre PMS : le centre psycho-médico-social visé par la loi du 1er avril 1960 relative aux centres psycho-médico-sociaux ;
9° [7 ...]7
[1 9°/1 Commission de pilotage (COPI) : la Commission de pilotage visée à l'article 1.6.1-1 ;]1
10° compétence : l'aptitude à mettre en oeuvre un ensemble organisé de savoirs, de savoir-faire et de savoir-être permettant d'accomplir un certain nombre de tâches ;
11° compétence disciplinaire : la compétence à acquérir spécifiquement dans une discipline scolaire ;
12° compétence transversale : les attitudes, démarches mentales et démarches méthodologiques communes aux différentes disciplines à acquérir et à mettre en oeuvre au cours de l'élaboration des différents savoirs et savoir-faire ; leur maitrise vise une autonomie croissante d'apprentissage des élèves ;
13° confession : dans l'enseignement de caractère confessionnel, la religion à laquelle se réfère le projet éducatif et pédagogique [3 du pouvoir organisateur]3 ;
14° Conseil de classe : dans l'enseignement secondaire ordinaire, l'ensemble des membres du personnel directeur et enseignant chargés de former un groupe déterminé d'élèves ;
15° Conseil général de l'enseignement fondamental : le Conseil créé par le Chapitre V du décret du 14 mars 1995 relatif à la promotion de la réussite dans l'enseignement fondamental ;
16° Conseil général de l'enseignement secondaire : le Conseil créé par le décret du 27 octobre 1994 organisant la concertation pour l'enseignement secondaire ;
17° contenus d'apprentissage : l'ensemble de savoirs, savoir-faire et compétences identifiant les contenus à enseigner pour une année d'étude donnée ;
18° continuum pédagogique : le parcours d'apprentissage dans lequel un ensemble d'attendus annuels assurent la progression des élèves en vue d'atteindre les attendus définis au terme du tronc commun et où les apprentissages de base sont travaillés dans l'ensemble des disciplines ;
[2 18°/1 contrat d'objectifs : le contrat visé à l'article 1.5.2-2 ;]2
[4 18° /2 : DAccE : le dossier d'accompagnement de l'élève visé au Titre 10, du présent Livre ;]4
19° délégué coordonnateur : le délégué coordonnateur visé à l'article 3 du décret du 13 septembre 2018 portant création du service général de pilotage des écoles et centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
20° délégué au contrat d'objectifs : le délégué des services du Gouvernement tel que désigné par l'article 3 du décret du 13 septembre 2018 portant création du service général de pilotage des écoles et centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
21° directeur : le membre du personnel exerçant l'une des fonctions de directeur définies par le décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement ;
22° directeur de zone : le délégué des services du Gouvernement tel que désigné par l'article 3 du décret du 13 septembre 2018 portant création du service général de pilotage des écoles et centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
[3 22° /1 dispositif d'ajustement: le dispositif visé à l'article 1.5.2-16;]3
23° école : l'établissement d'enseignement composé d'une ou de plusieurs implantations, placé sous la direction d'un directeur et organisé par un pouvoir organisateur ;
24° école confessionnelle ou école de caractère confessionnel : l'école dont le projet éducatif et pédagogique [3 du pouvoir organisateur]3 est construit en référence à l'une des religions reconnues et dont l'enseignement est donné avec l'accord de l'autorité compétente du culte concerné ;
25° école libre : l'école subventionnée par la Communauté française et organisée par une personne morale de droit privé ;
26° école non confessionnelle ou école de caractère non confessionnel : l'école officielle ou l'école libre dont le pouvoir organisateur ne se réclame d'aucune confession ;
27° école officielle : l'école organisée par les communes, les provinces, la Commission communautaire française, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou toute autre personne morale de droit public ;
28° école organisée : l'école organisée par la Communauté française en vertu de l'article 24, § 1er, alinéa 3, de la Constitution ;
29° école subventionnée : l'école dont le pouvoir organisateur perçoit des subventions de la Communauté française ;
30° élève régulièrement inscrit : l'élève qui, répondant aux conditions d'admission, est inscrit pour l'ensemble des cours d'une forme d'enseignement, d'une section et d'une orientation d'études déterminées ;
31° enseignement à domicile : l'enseignement qui n'est pas dispensé dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2 ;
32° équipe éducative : le personnel directeur et enseignant, le personnel paramédical, le personnel social, le personnel psychologique et le personnel auxiliaire d'éducation exerçant tout ou partie de leur fonction dans une même école ou dans une même implantation ;
33° équipe pédagogique : le personnel directeur et le personnel enseignant exerçant tout ou partie de leur fonction dans une même école ou dans une même implantation ;
[1 33°/1 équipe pluridisciplinaire du Centre PMS : les directeurs et les autres membres du personnel technique du Centre PMS ;]1
[2 33° /2 équipe pluridisciplinaire du pôle territorial : le coordonnateur et les autres membres du personnel du pôle territorial;]2
[4 33° /3 ETNIC : l'Entreprise publique des technologies Numériques de l'information et de la communication, organisée par le décret du 25 octobre 2018 relatif à l'Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC)]4
34° évaluation certificative : l'évaluation qui intervient dans la délivrance d'un certificat d'enseignement ;
35° évaluation externe : l'évaluation dont la conception et la mise en oeuvre sont confiées à des instances extérieures à l'équipe pédagogique d'une école ;
36° évaluation formative : l'évaluation effectuée en cours d'apprentissage et visant à apprécier le progrès accompli par l'élève, à mesurer les acquis de l'élève et à comprendre la nature des difficultés qu'il rencontre lors d'un apprentissage ; elle a pour but d'améliorer, de corriger ou de réajuster le cheminement de l'élève face aux apprentissages et aux attendus visés ; elle peut se fonder en partie sur l'auto-évaluation ;
37° évaluation sommative : l'ensemble des épreuves permettant aux enseignants d'établir un bilan des acquis des élèves par rapport aux attendus au terme d'une ou de plusieurs séquences d'apprentissage ;
38° Fédération de pouvoirs organisateurs : l'organe qui assure la représentation et la coordination des pouvoirs organisateurs qui y sont affiliés ;
39° frais scolaires : les frais afférents à des services et fournitures portant sur des activités organisées dans le cadre de l'enseignement dispensé par les écoles organisées ou subventionnées durant les périodes d'apprentissages prévues dans l'horaire des élèves. Sont aussi considérés comme frais scolaires les droits d'accès à la piscine, les droits d'accès aux activités culturelles et sportives et les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) ;
40° grille horaire : la liste des différents cours assurés hebdomadairement avec mention du nombre de périodes affectées à chacun ;
41° implantation : le bâtiment ou l'ensemble de bâtiments où l'on dispense de l'enseignement ;
[1 41°/1 Institut de la Formation professionnelle continue : l'Institut interréseaux de la Formation professionnelle continue (IFPC) créé par l'article 25 du décret du 11 juillet 2002 relatif à l'Institut interréseaux de la Formation professionnelle continue (IFPC)]1
[2 41°/2 intégration permanente totale : le dispositif visé au chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;]2
42° jours ouvrables scolaires : le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, à l'exception [3 des jours]3 qui tombent [3 ...]3 un jour férié, pendant les vacances scolaires ou tout autre jour de congé scolaire fixé par le Gouvernement ;
43° Ministre : le ministre qui a l'Enseignement fondamental et l'Enseignement secondaire dans ses attributions ;
44° organes locaux de concertation sociale : les instances de concertation locale instituées en vertu de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités, de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l'économie, de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 13 septembre 1995 relatif à la création, à la composition et aux attributions des commissions paritaires locales dans l'enseignement officiel subventionné, des arrêtés du Gouvernement de la Communauté française du 27 mars 1996 rendant obligatoire la décision du 24 janvier 1996 de la Commission paritaire de l'Enseignement fondamental libre confessionnel relative à la création d'une instance de concertation locale entre pouvoirs organisateurs et délégations syndicales et de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 18 juin 1999 rendant obligatoire la décision du 31 mai 1999 de la Commission paritaire de l'enseignement fondamental libre non confessionnel relative à la création d'une instance de concertation locale entre pouvoirs organisateurs et délégations syndicales ;
[6 44° /1 Parcours d'enseignement qualifiant (PEQ): le dispositif visé à l'article 4 du décret 20 juillet 2022 relatif au parcours d'enseignement qualifiant (PEQ) ;]6
45° parent : toute personne investie de l'autorité parentale, selon les principes définis [4 par l'ancien Code civil ou par le Code civil]4, ou qui assume la garde en droit ou en fait d'un enfant mineur soumis à l'obligation scolaire ;
[2 45° /1 plan de pilotage : le plan visé à l'article 1.5.2-1 ;
45° /2 pôle territorial : le pôle territorial chargé de soutenir les écoles de l'enseignement ordinaire dans la mise en oeuvre des aménagements raisonnables et de l'intégration permanente totale visé à l'article 6.2.2-1 ]2
46° Pouvoir organisateur : la personne morale de droit public ou la personne morale de droit privé qui assume la responsabilité de l'école ;
47° profil de certification : le document de référence définissant le lien entre une option de base groupée ou une formation et un ou des profil(s) de formation élaboré(s) par le Service francophone des métiers et des qualifications et dument approuvé(s) par le Gouvernement ;
48° profil de formation : le profil composé des unités d'acquis d'apprentissage associées aux activités clés du métier, d'un profil d'évaluation, d'un indice d'appréciation temporelle et d'un profil d'équipement ; le profil de formation est élaboré par le Service francophone des métiers et des qualifications et est approuvé par le Gouvernement. [6 Pour les options de base groupées pour lesquelles un profil de certification n'a pas encore été défini, le profil de formation correspond au document de référence élaboré par la Commission communautaire des Professions et des Qualifications (CCPQ)]6 ;
49° programmes d'études : l'ensemble d'orientations méthodologiques, de dispositifs et de situations pédagogiques, intégrant les contenus d'apprentissage, c'est-à-dire les savoirs, savoir-faire, et compétences, et les attendus définis dans les référentiels visés au Titre 4, Chapitres 2 et 3 ;
[3 49°/1 protocole de collaboration: le protocole visé à l'article 1.5.2-17, § 2;]3
50° référentiel : le référentiel présentant de manière structurée les savoirs, savoir-faire et les compétences à acquérir dans une discipline ou plusieurs disciplines ;
51° savoir : fait ou ensemble de faits, définition, concept, théorie, modèle ou outil linguistique ;
52° savoir-être : l'attitude ou l'ensemble d'attitudes permettant de s'adapter à divers contextes sociaux ;
53° savoir-faire : procédure, geste, technique, schéma de résolution, standardisés et automatisés par l'apprentissage et l'entrainement ;
[4 53° /1 scolarité : période durant laquelle l'élève soumis ou non à l'obligation scolaire, et inscrit et fréquente une école d'enseignement maternel, primaire, fondamental ou secondaire, ordinaire ou spécialisé, organisé ou subventionné par la Communauté française ;]4
54° Service de promotion de la santé à l'école : le service exerçant, dans les écoles subventionnées, les missions prévues par le décret du 14 mars 2019 relatif à la promotion de la santé à l'école et dans l'enseignement supérieur hors universités ;
55° Service francophone des métiers et des qualifications : le service institué par l'accord de coopération du 29 octobre 2015 entre la Communauté française, la Région wallonne et la Commission communautaire française concernant le Service Francophone des Métiers et des Qualifications (en abrégé SFMQ), auquel assentiment a été donné par le décret du 10 décembre 2015 ;
56° Service général de l'inspection : le service visé à l'article 3 du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ;
57° Services d'accrochage scolaire (SAS) : les structures créées par le Titre I, Chapitre 3, du décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'Enseignement obligatoire et de l'Aide à la Jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation ;
58° suivi statistique de l'élève : le suivi du parcours des élèves dans le système éducatif, quel que soit le niveau scolaire considéré, depuis l'entrée dans celui-ci jusqu'à sa sortie, en ce compris l'enseignement non obligatoire ;
59° tâche : l'activité proposée à l'élève visant à initier, entrainer ou évaluer un apprentissage particulier ou un ensemble d'apprentissages intégrés ;
60° travail personnel : l'activité dont la réalisation peut être demandée à l'élève par un membre de l'équipe pédagogique ou par un membre du personnel auxiliaire d'éducation ;
61° travail à domicile : le travail personnel réalisé en dehors des heures de cours ;
[2 61° /1 type : l'un des types d'enseignement spécialisé définis à l'article 1.2.1-9;]2
62° Wallonie-Bruxelles Enseignement : l'organe public autonome auquel la Communauté française a délégué ses compétences de pouvoir organisateur en vertu du décret spécial du 7 février 2019 portant création de l'organisme public chargé de la fonction de Pouvoir organisateur de l'Enseignement organisé par la Communauté ;
63° zones : les zones de concertation telles que définies par le Gouvernement sur la base de l'article 24, alinéa 1er, 3°, du décret du 29 juillet 1992 portant organisation de l'enseignement secondaire de plein exercice et de l'article 13 du décret du 14 mars 1995 relatif à la promotion d'une école de la réussite dans l'enseignement fondamental.
Modifications
TITEL IV. - Opdrachten van het basis- en secundair onderwijs
TITRE IV. - Missions de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire
HOOFDSTUK I. - Prioritaire opdrachten
CHAPITRE 1er. - Des missions prioritaires
Art. 1.4.1 -1. De Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams vervullen tegelijkertijd en zonder hiërarchie de volgende prioritaire opdrachten:
1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;
2° alle leerlingen ertoe brengen kennis, knowhow en competenties te verwerven, waaronder de beheersing van de Franse taal, die hen in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;
3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is, respect heeft voor het milieu en openstaat voor andere culturen;
4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op sociale emancipatie.
1° het zelfvertrouwen en de ontwikkeling van de persoon van elk van de leerlingen bevorderen;
2° alle leerlingen ertoe brengen kennis, knowhow en competenties te verwerven, waaronder de beheersing van de Franse taal, die hen in staat stellen gedurende hun hele leven te leren en een actieve plaats in te nemen in het economisch, sociaal en cultureel leven;
3° alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn, die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische, solidaire gemeenschap die pluralistisch is, respect heeft voor het milieu en openstaat voor andere culturen;
4° aan alle leerlingen gelijke kansen garanderen op sociale emancipatie.
Art. 1.4.1 -1. La Communauté française, les pouvoirs organisateurs et les équipes éducatives remplissent simultanément et sans hiérarchie les missions prioritaires suivantes :
1° promouvoir la confiance en soi et le développement de la personne de chacun des élèves ;
2° amener tous les élèves à s'approprier des savoirs et des savoir-faire et à acquérir des compétences, dont la maîtrise de la langue française, qui les rendent aptes à apprendre toute leur vie et à prendre une place active dans la vie économique, sociale et culturelle ;
3° préparer tous les élèves à être des citoyens responsables, capables de contribuer au développement d'une société démocratique, solidaire, pluraliste, respectueuse de l'environnement et ouverte aux autres cultures ;
4° assurer à tous les élèves des chances égales d'émancipation sociale.
1° promouvoir la confiance en soi et le développement de la personne de chacun des élèves ;
2° amener tous les élèves à s'approprier des savoirs et des savoir-faire et à acquérir des compétences, dont la maîtrise de la langue française, qui les rendent aptes à apprendre toute leur vie et à prendre une place active dans la vie économique, sociale et culturelle ;
3° préparer tous les élèves à être des citoyens responsables, capables de contribuer au développement d'une société démocratique, solidaire, pluraliste, respectueuse de l'environnement et ouverte aux autres cultures ;
4° assurer à tous les élèves des chances égales d'émancipation sociale.
Art. 1.4.1 -2.De kennis, knowhow en competenties worden geplaatst in het perspectief van deze prioritaire opdrachten. Ze garanderen het verwerven van alle kennis van een gemeenschappelijke cultuur, van inzichten in en acties over de wereld, van vaardigheden en gedragingen van burgers.
De kennis, knowhow en competenties worden verworven zowel tijdens de lessen als tijdens de andere educatieve activiteiten en, in het algemeen, bij de organisatie van het dagelijks leven op school. In het kader hiervan waken de Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams erover dat de school:
1° de leerling in situaties plaatst die hem ertoe aanzetten op eenzelfde benaderingswijze beroep te doen op zijn multidisciplinaire en de in de studierichting begrepen kennis, knowhow en competenties;
2° activiteiten bevorderen die de nadruk leggen op ontdekking, productie en creatie;
3° theorie en praktijk verduidelijkt, en zo onder andere het opbouwen van concepten mogelijk maakt op basis van de praktijk;
4° evenwicht brengt in de individuele en gezamenlijke werktijd en de capaciteit ontwikkelt om inspanningen te leveren om een doel te bereiken;
5° door elke leerling de verplichting doet eerbiedigen om deel te nemen aan alle activiteiten die verbonden zijn aan de [1 externe certificerende en niet-certificerende evaluaties]1 georganiseerd door de school en de opdrachten te vervullen die eruit voortvloeien;
6° voldoende ruimte creëert voor lichamelijke activiteiten, welzijn en gezondheid door voor alle leerlingen de juiste omstandigheden te creëren om hun lichamelijke capaciteiten te ontwikkelen, alsook de juiste omstandigheden voor hun welzijn en hun lichamelijke gezondheid;
7° de oriëntatie binnen het eigenlijke educatieve proces integreert, onder andere door de aandacht te vestigen op de beroepen en ambachten, en door de leerlingen te informeren over de vakkenkeuze voor de vorming;
8° beroep doet op communicatie- en informatietechnologie en op digitale hulpmiddelen in de mate dat ze hulpmiddelen zijn bij de ontwikkeling, bij zelfstandig worden en bij de individualisering van het leerparcours;
9° aandacht opwekt voor cultuur, gevoeligheid en artistieke expressie, [2 stimuleert de creativiteit]2 en de deelname bevordert aan culturele en artistieke activiteiten door een medewerking met de betrokken spelers [2 en door alle leerlingen een cultureel en artistiek onderwijstraject aan te bieden overeenkomstig de artikelen 1.4.5-1 en volgende]2;
10° [2 ...]2 stimuleert [2 ...]2 hun engagement en ondernemingszin aan te wakkeren en hen in staat te stellen woorden om te zetten in daden;
11° een kritische geest ontwikkelt;
12° opvoedt met aandacht voor het respecteren van ieders persoonlijkheid en overtuiging, voor de plicht zowel fysiek als geestelijk geweld uit te sluiten, voor het relationele, affectieve en seksuele leven alsook democratische gebruiken vastlegt voor verantwoordelijk burgerschap op school;
13° deelneemt aan het leven in haar wijk of dorp, en dientengevolge haar gemeente, en er zich op een harmonieuze manier integreert door open te staan voor een democratisch debat.
Om deze opdrachten te vervullen kan het onderwijsteam een beroep doen op externe partijen. In dat geval zal een dergelijke samenwerking het onderwijsteam niet vrijstellen van zijn hoofdaansprakelijkheid voor het realiseren van deze opdrachten.
De kennis, knowhow en competenties worden verworven zowel tijdens de lessen als tijdens de andere educatieve activiteiten en, in het algemeen, bij de organisatie van het dagelijks leven op school. In het kader hiervan waken de Franse Gemeenschap, de inrichtende machten en de onderwijsteams erover dat de school:
1° de leerling in situaties plaatst die hem ertoe aanzetten op eenzelfde benaderingswijze beroep te doen op zijn multidisciplinaire en de in de studierichting begrepen kennis, knowhow en competenties;
2° activiteiten bevorderen die de nadruk leggen op ontdekking, productie en creatie;
3° theorie en praktijk verduidelijkt, en zo onder andere het opbouwen van concepten mogelijk maakt op basis van de praktijk;
4° evenwicht brengt in de individuele en gezamenlijke werktijd en de capaciteit ontwikkelt om inspanningen te leveren om een doel te bereiken;
5° door elke leerling de verplichting doet eerbiedigen om deel te nemen aan alle activiteiten die verbonden zijn aan de [1 externe certificerende en niet-certificerende evaluaties]1 georganiseerd door de school en de opdrachten te vervullen die eruit voortvloeien;
6° voldoende ruimte creëert voor lichamelijke activiteiten, welzijn en gezondheid door voor alle leerlingen de juiste omstandigheden te creëren om hun lichamelijke capaciteiten te ontwikkelen, alsook de juiste omstandigheden voor hun welzijn en hun lichamelijke gezondheid;
7° de oriëntatie binnen het eigenlijke educatieve proces integreert, onder andere door de aandacht te vestigen op de beroepen en ambachten, en door de leerlingen te informeren over de vakkenkeuze voor de vorming;
8° beroep doet op communicatie- en informatietechnologie en op digitale hulpmiddelen in de mate dat ze hulpmiddelen zijn bij de ontwikkeling, bij zelfstandig worden en bij de individualisering van het leerparcours;
9° aandacht opwekt voor cultuur, gevoeligheid en artistieke expressie, [2 stimuleert de creativiteit]2 en de deelname bevordert aan culturele en artistieke activiteiten door een medewerking met de betrokken spelers [2 en door alle leerlingen een cultureel en artistiek onderwijstraject aan te bieden overeenkomstig de artikelen 1.4.5-1 en volgende]2;
10° [2 ...]2 stimuleert [2 ...]2 hun engagement en ondernemingszin aan te wakkeren en hen in staat te stellen woorden om te zetten in daden;
11° een kritische geest ontwikkelt;
12° opvoedt met aandacht voor het respecteren van ieders persoonlijkheid en overtuiging, voor de plicht zowel fysiek als geestelijk geweld uit te sluiten, voor het relationele, affectieve en seksuele leven alsook democratische gebruiken vastlegt voor verantwoordelijk burgerschap op school;
13° deelneemt aan het leven in haar wijk of dorp, en dientengevolge haar gemeente, en er zich op een harmonieuze manier integreert door open te staan voor een democratisch debat.
Om deze opdrachten te vervullen kan het onderwijsteam een beroep doen op externe partijen. In dat geval zal een dergelijke samenwerking het onderwijsteam niet vrijstellen van zijn hoofdaansprakelijkheid voor het realiseren van deze opdrachten.
Art. 1.4.1 -2.Les savoirs, les savoir-faire et les compétences sont placés dans la perspective de ces missions prioritaires. Ils assurent l'acquisition de connaissances constitutives d'une culture commune, de clés de compréhension et d'actions sur le monde, d'aptitudes et de savoir-être citoyens.
Les savoirs, les savoir-faire et les compétences s'acquièrent tant dans les cours que dans les autres activités éducatives et, de manière générale, dans l'organisation de la vie quotidienne de l'école. A cet effet, la Communauté française, les pouvoirs organisateurs et les équipes éducatives veillent à ce que l'école :
1° mette l'élève dans des situations qui l'incitent à mobiliser dans une même démarche des savoirs, des savoir-faire et des compétences disciplinaires ou transversales ;
2° privilégie des activités de découverte, de production et de création ;
3° articule théorie et pratique, permettant notamment la construction de concepts à partir de la pratique ;
4° équilibre les temps de travail individuel et collectif et développe la capacité de consentir des efforts pour atteindre un but ;
5° fasse respecter par chaque élève l'obligation de participer à toutes les activités liées [1 aux évaluations externes certificatives et non certificatives]1 par l'école et d'accomplir les tâches qui en découlent ;
6° accorde la place nécessaire aux activités physiques, au bien-être et à la santé, en mettant en place pour tous les élèves les conditions du développement de leurs capacités physiques, de leur bien-être, ainsi que les conditions de leur santé physique ;
7° intègre l'orientation au sein même du processus éducatif, notamment en favorisant l'éveil aux professions et aux métiers et en informant les élèves à propos des filières de formation ;
8° recoure aux technologies de la communication et de l'information et aux technologies et outils numériques, dans la mesure où ils sont des outils de développement, d'accès à l'autonomie et d'individualisation des parcours d'apprentissage ;
9° suscite le goût de la culture, la sensibilité et les expressions artistiques, [2 stimule la créativité]2 et favorise la participation à des activités culturelles et artistiques par une collaboration avec les acteurs concernés [2 et en offrant à tous les élèves un parcours d'éducation culturelle et artistique conformément aux articles 1.4.5-1 et suivants]2;
10° stimule [2 ]2 l'engagement et l'esprit d'entreprendre en tant qu'aptitudes à associer les actes aux idées ;
11° développe l'esprit critique ;
12° éduque au respect de la personnalité et des convictions de chacun, au devoir de proscrire la violence tant morale que physique, à la vie relationnelle, affective et sexuelle et mette en place des pratiques démocratiques de citoyenneté responsable au sein de l'école ;
13° participe à la vie de son quartier ou de son village et, partant, de sa commune, et s'y intègre de manière harmonieuse notamment en ouvrant ses portes au débat démocratique.
Pour remplir ces missions, l'équipe éducative peut associer des intervenants externes. Lorsqu'elle existe, cette collaboration n'enlève pas à l'équipe éducative la responsabilité première dans la réalisation de ces missions.
Les savoirs, les savoir-faire et les compétences s'acquièrent tant dans les cours que dans les autres activités éducatives et, de manière générale, dans l'organisation de la vie quotidienne de l'école. A cet effet, la Communauté française, les pouvoirs organisateurs et les équipes éducatives veillent à ce que l'école :
1° mette l'élève dans des situations qui l'incitent à mobiliser dans une même démarche des savoirs, des savoir-faire et des compétences disciplinaires ou transversales ;
2° privilégie des activités de découverte, de production et de création ;
3° articule théorie et pratique, permettant notamment la construction de concepts à partir de la pratique ;
4° équilibre les temps de travail individuel et collectif et développe la capacité de consentir des efforts pour atteindre un but ;
5° fasse respecter par chaque élève l'obligation de participer à toutes les activités liées [1 aux évaluations externes certificatives et non certificatives]1 par l'école et d'accomplir les tâches qui en découlent ;
6° accorde la place nécessaire aux activités physiques, au bien-être et à la santé, en mettant en place pour tous les élèves les conditions du développement de leurs capacités physiques, de leur bien-être, ainsi que les conditions de leur santé physique ;
7° intègre l'orientation au sein même du processus éducatif, notamment en favorisant l'éveil aux professions et aux métiers et en informant les élèves à propos des filières de formation ;
8° recoure aux technologies de la communication et de l'information et aux technologies et outils numériques, dans la mesure où ils sont des outils de développement, d'accès à l'autonomie et d'individualisation des parcours d'apprentissage ;
9° suscite le goût de la culture, la sensibilité et les expressions artistiques, [2 stimule la créativité]2 et favorise la participation à des activités culturelles et artistiques par une collaboration avec les acteurs concernés [2 et en offrant à tous les élèves un parcours d'éducation culturelle et artistique conformément aux articles 1.4.5-1 et suivants]2;
10° stimule [2 ]2 l'engagement et l'esprit d'entreprendre en tant qu'aptitudes à associer les actes aux idées ;
11° développe l'esprit critique ;
12° éduque au respect de la personnalité et des convictions de chacun, au devoir de proscrire la violence tant morale que physique, à la vie relationnelle, affective et sexuelle et mette en place des pratiques démocratiques de citoyenneté responsable au sein de l'école ;
13° participe à la vie de son quartier ou de son village et, partant, de sa commune, et s'y intègre de manière harmonieuse notamment en ouvrant ses portes au débat démocratique.
Pour remplir ces missions, l'équipe éducative peut associer des intervenants externes. Lorsqu'elle existe, cette collaboration n'enlève pas à l'équipe éducative la responsabilité première dans la réalisation de ces missions.
Art. 1.4.1 -3. De inrichtende machten passen de definitie van de studieprogramma's en hun opvoedkundige project aan:
1° aan de prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en secundair onderwijs zoals bepaald in artikel 1.4.1-1 en 1.4.1-2;
2° aan het aanleren, verdiepen en beheersen van de Franse taal;
3° aan het aanleren van wiskundige hulpmiddelen;
4° aan het belang van andere talen te kennen (behalve het Frans) en, in de eerste plaats, in deze talen te communiceren;
5° aan het belang van kunst, opvoeding in media en de lichamelijke uitdrukking;
6° aan het begrijpen van wetenschappen en technieken en hun onderlinge afhankelijkheid;
7° aan het doorgeven van het cultureel erfgoed in al zijn aspecten en aan het ontdekken van andere culturen die, samen, tekenen van erkenning geven en meewerken aan een sociale band;
8° aan het bewaren van de herinnering aan gebeurtenissen die helpen het verleden en het heden te begrijpen, in het perspectief van een persoonlijke en gezamenlijke gehechtheid aan de idealen die de grondslagen zijn van de democratie;
9° aan het begrijpen van het leefmilieu, van de geschiedenis en, meer bepaald, aan de redenen en gevolgen van de Europese eenmaking;
10° aan het begrijpen van het Belgische politieke systeem;
11° aan de opvoeding tot filosofie en burgerzin zoals bedoeld in Titel 7, Hoofdstuk 6.
1° aan de prioritaire opdrachten van het basisonderwijs en secundair onderwijs zoals bepaald in artikel 1.4.1-1 en 1.4.1-2;
2° aan het aanleren, verdiepen en beheersen van de Franse taal;
3° aan het aanleren van wiskundige hulpmiddelen;
4° aan het belang van andere talen te kennen (behalve het Frans) en, in de eerste plaats, in deze talen te communiceren;
5° aan het belang van kunst, opvoeding in media en de lichamelijke uitdrukking;
6° aan het begrijpen van wetenschappen en technieken en hun onderlinge afhankelijkheid;
7° aan het doorgeven van het cultureel erfgoed in al zijn aspecten en aan het ontdekken van andere culturen die, samen, tekenen van erkenning geven en meewerken aan een sociale band;
8° aan het bewaren van de herinnering aan gebeurtenissen die helpen het verleden en het heden te begrijpen, in het perspectief van een persoonlijke en gezamenlijke gehechtheid aan de idealen die de grondslagen zijn van de democratie;
9° aan het begrijpen van het leefmilieu, van de geschiedenis en, meer bepaald, aan de redenen en gevolgen van de Europese eenmaking;
10° aan het begrijpen van het Belgische politieke systeem;
11° aan de opvoeding tot filosofie en burgerzin zoals bedoeld in Titel 7, Hoofdstuk 6.
Art. 1.4.1 -3. Les pouvoirs organisateurs adaptent la définition des programmes d'études et leur projet pédagogique :
1° aux missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire définies aux articles 1.4.1-1 et 1.4.1-2 ;
2° à l'apprentissage, à la maitrise et à l'approfondissement de la langue française ;
3° à l'apprentissage des outils de la mathématique ;
4° à l'intérêt de connaitre des langues autres que le français et, principalement, de communiquer dans ces langues ;
5° à l'importance des arts, de l'éducation aux médias et de l'expression corporelle ;
6° à la compréhension des sciences et des techniques et à leur interdépendance ;
7° à la transmission de l'héritage culturel dans tous ses aspects et à la découverte d'autres cultures, qui, ensemble, donnent des signes de reconnaissance et contribuent à tisser le lien social ;
8° à la sauvegarde de la mémoire des évènements qui aident à comprendre le passé et le présent, dans la perspective d'un attachement personnel et collectif aux idéaux qui fondent la démocratie ;
9° à la compréhension du milieu de vie, de l'histoire et, plus particulièrement, aux raisons et aux conséquences de l'unification européenne ;
10° à la compréhension du système politique belge ;
11° à l'éducation à la philosophie et à la citoyenneté telle que visée au Titre 7, Chapitre 6.
1° aux missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire définies aux articles 1.4.1-1 et 1.4.1-2 ;
2° à l'apprentissage, à la maitrise et à l'approfondissement de la langue française ;
3° à l'apprentissage des outils de la mathématique ;
4° à l'intérêt de connaitre des langues autres que le français et, principalement, de communiquer dans ces langues ;
5° à l'importance des arts, de l'éducation aux médias et de l'expression corporelle ;
6° à la compréhension des sciences et des techniques et à leur interdépendance ;
7° à la transmission de l'héritage culturel dans tous ses aspects et à la découverte d'autres cultures, qui, ensemble, donnent des signes de reconnaissance et contribuent à tisser le lien social ;
8° à la sauvegarde de la mémoire des évènements qui aident à comprendre le passé et le présent, dans la perspective d'un attachement personnel et collectif aux idéaux qui fondent la démocratie ;
9° à la compréhension du milieu de vie, de l'histoire et, plus particulièrement, aux raisons et aux conséquences de l'unification européenne ;
10° à la compréhension du système politique belge ;
11° à l'éducation à la philosophie et à la citoyenneté telle que visée au Titre 7, Chapitre 6.
Art. 1.4.1 -4. Elke inrichtende macht waakt erover dat:
1° alle maatregelen die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een hiërarchie tussen scholen of onderwijsafdelingen worden verboden;
2° het gewoon en gespecialiseerd onderwijs, de verschillende afdelingen en types beschouwen als verschillende manieren om de prioritaire opdrachten van dit Hoofdstuk te realiseren;
3° meisjes en jongens op dezelfde manier toegang hebben tot en kunnen deelnemen aan alle opleidingen.
1° alle maatregelen die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van een hiërarchie tussen scholen of onderwijsafdelingen worden verboden;
2° het gewoon en gespecialiseerd onderwijs, de verschillende afdelingen en types beschouwen als verschillende manieren om de prioritaire opdrachten van dit Hoofdstuk te realiseren;
3° meisjes en jongens op dezelfde manier toegang hebben tot en kunnen deelnemen aan alle opleidingen.
Art. 1.4.1 -4. Tout pouvoir organisateur veille à :
1° proscrire toute mesure susceptible d'instaurer une hiérarchie entre écoles ou entre sections d'enseignement ;
2° considérer l'enseignement ordinaire et l'enseignement spécialisé, les différentes sections et les différents types comme différentes manières de remplir les missions prioritaires du présent Chapitre ;
3° assurer aux filles et aux garçons un accès et une participation égaux à toutes les formations.
1° proscrire toute mesure susceptible d'instaurer une hiérarchie entre écoles ou entre sections d'enseignement ;
2° considérer l'enseignement ordinaire et l'enseignement spécialisé, les différentes sections et les différents types comme différentes manières de remplir les missions prioritaires du présent Chapitre ;
3° assurer aux filles et aux garçons un accès et une participation égaux à toutes les formations.
Art. 1.4.1 -5. De inrichtende machten waken erover dat de scholen waarvoor ze verantwoordelijk zijn rekening houden met de sociale en culturele achtergrond van de leerlingen teneinde aan elk van hen gelijke kansen voor sociale, professionele en culturele integratie te bieden.
Art. 1.4.1 -5. Les pouvoirs organisateurs veillent à ce que les écoles dont ils sont responsables prennent en compte les origines sociales et culturelles des élèves afin d'assurer à chacun des chances égales d'insertion sociale, professionnelle et culturelle.
HOOFDSTUK II. - Specifieke opdrachten binnen gemeenschappelijk kern
CHAPITRE II. - Des missions spécifiques au tronc commun
Art. 1.4.2 -1. § 1. In het kleuteronderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in het referentiesysteem van initiële competenties, te ontwikkelen. Dit laatste heeft tot doel een harmonieuze overgang tussen het kleuter- en het lager onderwijs te garanderen zonder getuigschrift.
§ 2. Het referentiesysteem van initiële competenties geeft voorrang aan de psychomotorische, intellectuele, sociale, affectieve en artistieke ontwikkeling van de leerling.
Het definieert de beoogde vaardigheden en/of leerprocessen inzake:
1° de ontwikkeling van zelfstandigheid, creativiteit en de gedachten;
2° taalbeheersing en kennis van de schoolcultuur;
3° een benadering van lezen, rekenen en de verschillende artistieke disciplines;
4° de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld.
Het legt het kader vast voor de te ontwikkelen lichamelijke en culturele activiteiten.
Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs worden de prioriteiten bedoeld in paragraaf 1 en 2 aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
§ 3. Het referentiesysteem van initiële competenties past in de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in artikel 1.2.1-5.
Het wordt aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
§ 2. Het referentiesysteem van initiële competenties geeft voorrang aan de psychomotorische, intellectuele, sociale, affectieve en artistieke ontwikkeling van de leerling.
Het definieert de beoogde vaardigheden en/of leerprocessen inzake:
1° de ontwikkeling van zelfstandigheid, creativiteit en de gedachten;
2° taalbeheersing en kennis van de schoolcultuur;
3° een benadering van lezen, rekenen en de verschillende artistieke disciplines;
4° de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld.
Het legt het kader vast voor de te ontwikkelen lichamelijke en culturele activiteiten.
Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs worden de prioriteiten bedoeld in paragraaf 1 en 2 aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
§ 3. Het referentiesysteem van initiële competenties past in de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in artikel 1.2.1-5.
Het wordt aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
Art. 1.4.2 -1. § 1er. Dans l'enseignement maternel, les élèves sont amenés à développer les savoirs, savoir-faire et compétences présentés de manière structurée dans le référentiel de compétences initiales. Ce dernier vise à assurer la transition harmonieuse entre l'enseignement maternel et l'enseignement primaire sans donner lieu à une certification.
§ 2. Le référentiel de compétences initiales accorde la priorité au développement psychomoteur, intellectuel, social, affectif et artistique de l'élève.
Il définit les habilités et/ou apprentissages visés en matière :
1° de développement de l'autonomie, de la créativité et de la pensée ;
2° de maitrise de la langue et de la culture scolaire ;
3° d'une approche de la lecture, du calcul et de différentes disciplines artistiques ;
4° des premiers outils d'expérimentation, de structuration, de catégorisation et d'exploration du monde.
Il fixe le cadre des activités physiques et culturelles à développer.
Sur proposition du Conseil général de l'enseignement fondamental, les priorités visées aux paragraphes 1er et 2 sont adaptées aux troubles d'apprentissage et aux difficultés rencontrées par les élèves à besoins spécifiques qui fréquentent l'enseignement ordinaire ou l'enseignement spécialisé.
§ 3. Le référentiel de compétences initiales s'inscrit dans le tronc commun défini à l'article 1.2.1-5.
Il est adopté selon les modalités prescrites à l'article 1.4.4-1.
§ 2. Le référentiel de compétences initiales accorde la priorité au développement psychomoteur, intellectuel, social, affectif et artistique de l'élève.
Il définit les habilités et/ou apprentissages visés en matière :
1° de développement de l'autonomie, de la créativité et de la pensée ;
2° de maitrise de la langue et de la culture scolaire ;
3° d'une approche de la lecture, du calcul et de différentes disciplines artistiques ;
4° des premiers outils d'expérimentation, de structuration, de catégorisation et d'exploration du monde.
Il fixe le cadre des activités physiques et culturelles à développer.
Sur proposition du Conseil général de l'enseignement fondamental, les priorités visées aux paragraphes 1er et 2 sont adaptées aux troubles d'apprentissage et aux difficultés rencontrées par les élèves à besoins spécifiques qui fréquentent l'enseignement ordinaire ou l'enseignement spécialisé.
§ 3. Le référentiel de compétences initiales s'inscrit dans le tronc commun défini à l'article 1.2.1-5.
Il est adopté selon les modalités prescrites à l'article 1.4.4-1.
Art. 1.4.2 -2.§ 1. Van het eerste jaar van het lager onderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs worden de leerlingen aangespoord om hun kennis, knowhow en competenties die op gestructureerde wijze worden voorgesteld in [1 de referentiestelsels van de gemeenschappelijke kern]1, in de vorm van leerinhouden en verwachtingen, te ontwikkelen.
Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs wordt het referentiesysteem aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
§ 2. De referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
Op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs wordt het referentiesysteem aangepast aan de leerproblemen en aan de moeilijkheden waarmee leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs te maken krijgen.
§ 2. De referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangepast volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
Modifications
Art. 1.4.2 -2.§ 1er. De la première année de l'enseignement primaire au terme du degré inférieur de l'enseignement secondaire, les élèves sont amenés à développer les savoirs, savoir-faire et compétences présentés de manière structurée dans [1 les référentiels du tronc commun]1, sous forme de contenus d'apprentissages et d'attendus.
Sur proposition conjointe du Conseil général de l'enseignement fondamental et du Conseil général de l'enseignement secondaire, le référentiel est adapté aux troubles d'apprentissage et aux difficultés rencontrées par les élèves à besoins spécifiques qui fréquentent l'enseignement ordinaire ou l'enseignement spécialisé.
§ 2. Les référentiels du tronc commun sont adoptés selon les modalités prescrites à l'article 1.4.4-1.
Sur proposition conjointe du Conseil général de l'enseignement fondamental et du Conseil général de l'enseignement secondaire, le référentiel est adapté aux troubles d'apprentissage et aux difficultés rencontrées par les élèves à besoins spécifiques qui fréquentent l'enseignement ordinaire ou l'enseignement spécialisé.
§ 2. Les référentiels du tronc commun sont adoptés selon les modalités prescrites à l'article 1.4.4-1.
Modifications
Art. 1.4.2 -3.De lessen en activiteiten van de gemeenschappelijke kern passen binnen de volgende [1 acht]1 leerdomeinen:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur";
2° het domein "moderne talen";
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek";
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
5° het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid";
6° het domein "creativiteit, engagement en ondernemingszin";
7° het domein "leren leren en keuzes maken";
[1 8° het gebied "Leren zich te oriënteren.]1
1° het domein "Frans, kunst en cultuur";
2° het domein "moderne talen";
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek";
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
5° het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid";
6° het domein "creativiteit, engagement en ondernemingszin";
7° het domein "leren leren en keuzes maken";
[1 8° het gebied "Leren zich te oriënteren.]1
Modifications
Art. 1.4.2 -3.Les cours et les activités du tronc commun s'inscrivent dans les [1 huit]1 domaines d'apprentissage suivants :
1° le domaine " Français, Arts et Culture " ;
2° le domaine " Langues modernes " ;
3° le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques " ;
4° le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " ;
5° le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " ;
6° le domaine " Créativité, Engagement et Esprit d'entreprendre " ;
7° le domaine " Apprendre à apprendre et Poser des choix ";
[1 8° le domaine " Apprendre à s'orienter ".]1
1° le domaine " Français, Arts et Culture " ;
2° le domaine " Langues modernes " ;
3° le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques " ;
4° le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " ;
5° le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " ;
6° le domaine " Créativité, Engagement et Esprit d'entreprendre " ;
7° le domaine " Apprendre à apprendre et Poser des choix ";
[1 8° le domaine " Apprendre à s'orienter ".]1
Modifications
Art. 1.4.2 -4. Van het kleuteronderwijs tot aan het einde van de lagere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van:
1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
2° de naleving van de referentiesystemen;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijk kern bedoeld in artikel 1.4.4-4.
1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
2° de naleving van de referentiesystemen;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de tests ontwikkeld door de commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijk kern bedoeld in artikel 1.4.4-4.
Art. 1.4.2 -4. De l'enseignement maternel au terme du degré inférieur de l'enseignement secondaire, le contrôle du niveau des études visé aux articles 1.5.1-1 et 1.7.3-1, § 2, comprend aussi la vérification :
1° de l'adéquation entre les activités proposées aux élèves et les référentiels ;
2° du respect des référentiels ;
3° de l'équivalence du niveau des épreuves d'évaluation administrées aux élèves à celui des épreuves produites par la Commission des outils d'évaluation du tronc commun visée à l'article 1.4.4-4.
1° de l'adéquation entre les activités proposées aux élèves et les référentiels ;
2° du respect des référentiels ;
3° de l'équivalence du niveau des épreuves d'évaluation administrées aux élèves à celui des épreuves produites par la Commission des outils d'évaluation du tronc commun visée à l'article 1.4.4-4.
HOOFDSTUK III. - Specifieke opdrachten van de hogere Raad van het secundair onderwijs
CHAPITRE III. - Des missions spécifiques au degré supérieur de l'enseignement secondaire
Art. 1.4.3 -1. § 1. In de hogere Raad van het secundair overgangsonderwijs wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen;
2° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist in de verschillende vakken van de overgangsafdeling;
3° de minimumcompetenties voor communicatie in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de overgangsafdeling.
§ 2. Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen;
2° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist in de verschillende vakken van de overgangsafdeling;
3° de minimumcompetenties voor communicatie in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de overgangsafdeling.
§ 2. Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
Art. 1.4.3 -1. § 1er. Dans le degré supérieur de l'enseignement secondaire de transition, l'élève est amené à développer :
1° les compétences terminales et savoirs communs requis de l'ensemble des élèves ;
2° les compétences terminales et savoirs requis dans les différentes disciplines de la section de transition ;
3° les compétences minimales en matière de communication dans une langue moderne autre que le français à l'issue de la section de transition.
§ 2. Ces compétences et savoirs requis sont présentés de manière structurée dans des référentiels adoptés selon les modalités visées à l'article 1.4.4-1.
1° les compétences terminales et savoirs communs requis de l'ensemble des élèves ;
2° les compétences terminales et savoirs requis dans les différentes disciplines de la section de transition ;
3° les compétences minimales en matière de communication dans une langue moderne autre que le français à l'issue de la section de transition.
§ 2. Ces compétences et savoirs requis sont présentés de manière structurée dans des référentiels adoptés selon les modalités visées à l'article 1.4.4-1.
Art. 1.4.3 -2.§ 1. In de hogere Raad van het secundair kwalificatie-onderwijs bestaat het onderwijs uit algemene cursussen en een kwalificerende opleiding.
§ 2. In de algemene cursussen wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen op het einde van de kwalificatieafdeling;
2° de minimumcompetenties voor wiskunde na afloop van de kwalificatieafdeling wanneer het aanleren van wiskunde is opgenomen in het studieprogramma;
3° het verwerven van de minimumcompetenties in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de kwalificatieafdeling.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt de leerling aangespoord om de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis te ontwikkelen, die vereist zijn voor alle leerlingen op het einde van de derde fase die resulteert in de uitgifte van een getuigschrift van lager secundair onderwijs dat gelijkwaardig is aan het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede Raad.
Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
§ 3. De kwalificerende opleiding beoogt het beheersen van de leerresultaten vastgelegd door een certificeringsprofiel.
§ 4. Na advies te hebben ingewonnen bij de algemene Raad voor het secundair onderwijs en na het conformiteitsadvies te hebben gekregen zoals bedoeld in artikel 17, 10°, b, van het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications, conform het artikel 30, definieert de Regering de toepasselijke certificeringsprofielen:
1° voor het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met een volledig leerplan of alternerend;
2° voor de opties van het [1 secundair beroepsonderwijs]1;
3° voor de opleidingen van het alternerend secundair onderwijs bedoeld in artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend onderwijs;
4° voor opleidingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3.
De Regering kan specifieke certificeringsprofielen definiëren voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in lid 1.
De Regering kan overeenkomsten sluiten met de Franse Gemeenschapscommissie of met het Waals Gewest om gemeenschappelijke opleidingsprofielen toe te passen voor de verschillende operatoren van beroepsopleidingen met inachtneming van de competenties van de Franse Gemeenschap inzake certificering.
§ 2. In de algemene cursussen wordt de leerling aangespoord om het volgende te ontwikkelen:
1° de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis vereist voor alle leerlingen op het einde van de kwalificatieafdeling;
2° de minimumcompetenties voor wiskunde na afloop van de kwalificatieafdeling wanneer het aanleren van wiskunde is opgenomen in het studieprogramma;
3° het verwerven van de minimumcompetenties in een andere moderne taal dan het Frans op het einde van de kwalificatieafdeling.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 wordt de leerling aangespoord om de vaardigheden en de gemeenschappelijke kennis te ontwikkelen, die vereist zijn voor alle leerlingen op het einde van de derde fase die resulteert in de uitgifte van een getuigschrift van lager secundair onderwijs dat gelijkwaardig is aan het getuigschrift van secundair onderwijs van de tweede Raad.
Deze competenties en vereiste kennis worden op een gestructureerde manier voorgesteld in referentiesystemen aangenomen volgens de nadere regels bedoeld in artikel 1.4.4-1.
§ 3. De kwalificerende opleiding beoogt het beheersen van de leerresultaten vastgelegd door een certificeringsprofiel.
§ 4. Na advies te hebben ingewonnen bij de algemene Raad voor het secundair onderwijs en na het conformiteitsadvies te hebben gekregen zoals bedoeld in artikel 17, 10°, b, van het samenwerkingsakkoord van 29 oktober 2015 tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie over de Service Francophone des Métiers et des Qualifications, conform het artikel 30, definieert de Regering de toepasselijke certificeringsprofielen:
1° voor het gewoon of gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met een volledig leerplan of alternerend;
2° voor de opties van het [1 secundair beroepsonderwijs]1;
3° voor de opleidingen van het alternerend secundair onderwijs bedoeld in artikel 2bis, § 1, 2°, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend onderwijs;
4° voor opleidingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3.
De Regering kan specifieke certificeringsprofielen definiëren voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in lid 1.
De Regering kan overeenkomsten sluiten met de Franse Gemeenschapscommissie of met het Waals Gewest om gemeenschappelijke opleidingsprofielen toe te passen voor de verschillende operatoren van beroepsopleidingen met inachtneming van de competenties van de Franse Gemeenschap inzake certificering.
Modifications
Art. 1.4.3 -2.§ 1er. Dans le degré supérieur de l'enseignement secondaire de qualification, l'enseignement consiste en des cours généraux et en une formation qualifiante.
§ 2. Dans les cours généraux, l'élève est amené à développer :
1° les compétences terminales et les savoirs communs requis de l'ensemble des élèves à l'issue de la section de qualification ;
2° les compétences minimales en mathématiques à l'issue de la section de qualification, lorsque l'apprentissage des mathématiques figure au programme d'études ;
3° les acquis d'apprentissage minimaux dans une langue moderne autre que le français à l'issue de la section de qualification.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 3, l'élève est amené à développer les compétences terminales et les savoirs communs requis de l'ensemble des élèves à l'issue de la troisième phase débouchant sur la délivrance d'un certificat d'enseignement secondaire inférieur équivalant au certificat d'enseignement secondaire du deuxième degré.
Ces compétences et savoirs requis sont présentés de manière structurée dans des référentiels adoptés selon les modalités visées à l'article 1.4.4-1.
§ 3. La formation qualifiante vise la maitrise des acquis d'apprentissage fixés par un profil de certification.
§ 4. Après avoir sollicité l'avis du Conseil général de l'enseignement secondaire et après avoir obtenu l'avis de conformité visé à l'article 17, 10°, b, de l'accord de coopération du 29 octobre 2015 entre la Communauté française, la Région wallonne et la Commission communautaire française concernant le Service francophone des métiers et des qualifications, conformément à son article 30, le Gouvernement définit les profils de certification applicables :
1° à l'enseignement secondaire ordinaire ou spécialisé de forme 4, de plein exercice ou en alternance ;
2° aux options de l'[1 enseignement secondaire professionnel]1 complémentaire ;
3° aux formations de l'enseignement secondaire en alternance visé à l'article 2bis, § 1er, 2°, du décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement en alternance ;
4° aux formations de l'enseignement secondaire spécialisé de forme 3.
Le Gouvernement peut définir des profils de certification spécifiques à l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4, dans le respect des conditions visées à l'alinéa 1er.
Le Gouvernement peut conclure des conventions avec la Commission communautaire française ou avec la Région wallonne visant à la mise en oeuvre de profils de formation communs aux différents opérateurs de formation professionnelle dans le respect des compétences de la Communauté française en matière de certification.
§ 2. Dans les cours généraux, l'élève est amené à développer :
1° les compétences terminales et les savoirs communs requis de l'ensemble des élèves à l'issue de la section de qualification ;
2° les compétences minimales en mathématiques à l'issue de la section de qualification, lorsque l'apprentissage des mathématiques figure au programme d'études ;
3° les acquis d'apprentissage minimaux dans une langue moderne autre que le français à l'issue de la section de qualification.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 3, l'élève est amené à développer les compétences terminales et les savoirs communs requis de l'ensemble des élèves à l'issue de la troisième phase débouchant sur la délivrance d'un certificat d'enseignement secondaire inférieur équivalant au certificat d'enseignement secondaire du deuxième degré.
Ces compétences et savoirs requis sont présentés de manière structurée dans des référentiels adoptés selon les modalités visées à l'article 1.4.4-1.
§ 3. La formation qualifiante vise la maitrise des acquis d'apprentissage fixés par un profil de certification.
§ 4. Après avoir sollicité l'avis du Conseil général de l'enseignement secondaire et après avoir obtenu l'avis de conformité visé à l'article 17, 10°, b, de l'accord de coopération du 29 octobre 2015 entre la Communauté française, la Région wallonne et la Commission communautaire française concernant le Service francophone des métiers et des qualifications, conformément à son article 30, le Gouvernement définit les profils de certification applicables :
1° à l'enseignement secondaire ordinaire ou spécialisé de forme 4, de plein exercice ou en alternance ;
2° aux options de l'[1 enseignement secondaire professionnel]1 complémentaire ;
3° aux formations de l'enseignement secondaire en alternance visé à l'article 2bis, § 1er, 2°, du décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement en alternance ;
4° aux formations de l'enseignement secondaire spécialisé de forme 3.
Le Gouvernement peut définir des profils de certification spécifiques à l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4, dans le respect des conditions visées à l'alinéa 1er.
Le Gouvernement peut conclure des conventions avec la Commission communautaire française ou avec la Région wallonne visant à la mise en oeuvre de profils de formation communs aux différents opérateurs de formation professionnelle dans le respect des compétences de la Communauté française en matière de certification.
Modifications
Art. 1.4.3 -3. In de hogere Raad van het secundair onderwijs omvat de controle van het studieniveau bedoeld in artikel 1.5.1-1 en 1.7.3-1, § 2, ook het nazicht van:
1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
2° de naleving van de referentiesystemen;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de proeven ontwikkeld door de commissies voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4.
1° de overeenstemming tussen de aan de leerlingen aangeboden activiteiten en de referentiesystemen;
2° de naleving van de referentiesystemen;
3° de gelijkstelling van het niveau van de evaluatieproeven afgenomen van de leerlingen met dat van de proeven ontwikkeld door de commissies voor de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4.
Art. 1.4.3 -3. Dans le degré supérieur de l'enseignement secondaire, le contrôle du niveau des études visé aux articles 1.5.1-1 et 1.7.3-1, § 2, comprend aussi la vérification :
1° de l'adéquation entre les activités proposées aux élèves et les référentiels ;
2° du respect des référentiels ;
3° de l'équivalence du niveau des épreuves d'évaluation administrées aux élèves à celui des épreuves produites par les commissions des outils d'évaluation visées à l'article 1.4.4-4.
1° de l'adéquation entre les activités proposées aux élèves et les référentiels ;
2° du respect des référentiels ;
3° de l'équivalence du niveau des épreuves d'évaluation administrées aux élèves à celui des épreuves produites par les commissions des outils d'évaluation visées à l'article 1.4.4-4.
HOOFDSTUK IV. - Werking van de referentiesystemen, opvoedkundige hulpmiddelen en evaluatiehulpmiddelen
CHAPITRE IV. - De l'élaboration des référentiels, des outils pédagogiques et des outils d'évaluation
Art. 1.4.4 -1.§ 1. De Regering bepaalt de referentiesystemen.
De besluiten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement binnen zes maanden na aanvaarding.
[1 Van de referentiekaders kan afgeweken worden overeenkomstig de procedure voor afwijking bedoeld in artikel 1.4.4-6.]1
§ 2. Er worden werkgroepen opgericht om de referentiesystemen uit te werken. De Regering bepaalt de samenstelling en nadere regels van de werking van deze groepen.
De diensten van de Regering stellen een van hun leden aan om het secretariaat te verzorgen.
De werkgroepen horen, als deskundige, elke persoon die ze nuttig achten.
Telkens een van de in dit artikel bedoelde werkgroepen zorgt voor gespecialiseerd onderwijs, moet hij deskundigen of vertegenwoordigers uit het gespecialiseerde onderwijs horen.
De samenstelling van de werkgroepen bevat, voor de certificeringsprofielen, minstens:
1° één vertegenwoordiger van de Minister, die de vergaderingen voorzit en ook de agenda bepaalt;
2° vertegenwoordigers van federaties van inrichtende machten en van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
3° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst;
4° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering;
5° vertegenwoordigers van de steun- en begeleidingscellen.
§ 3. Om de activiteiten van de werkgroepen af te bakenen, neemt de Regering een handvest van referentiesystemen aan dat een geheel van afbakenende teksten en een opstelschema bepaalt. De Regering bezorgt een bijzonder bestek aan elk van de werkgroepen. Dit document geeft inzonderheid verduidelijkingen over het kader van de opdracht, de werkingswijze van de werkgroep, de bedoelingen van het behandelde vak en de verwachte specifieke resultaten.
§ 4. Een leescomité wordt gebonden aan elke werkgroep.
Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.
De Regering bepaalt de werking en samenstelling van de leescomités.
De besluiten worden ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement binnen zes maanden na aanvaarding.
[1 Van de referentiekaders kan afgeweken worden overeenkomstig de procedure voor afwijking bedoeld in artikel 1.4.4-6.]1
§ 2. Er worden werkgroepen opgericht om de referentiesystemen uit te werken. De Regering bepaalt de samenstelling en nadere regels van de werking van deze groepen.
De diensten van de Regering stellen een van hun leden aan om het secretariaat te verzorgen.
De werkgroepen horen, als deskundige, elke persoon die ze nuttig achten.
Telkens een van de in dit artikel bedoelde werkgroepen zorgt voor gespecialiseerd onderwijs, moet hij deskundigen of vertegenwoordigers uit het gespecialiseerde onderwijs horen.
De samenstelling van de werkgroepen bevat, voor de certificeringsprofielen, minstens:
1° één vertegenwoordiger van de Minister, die de vergaderingen voorzit en ook de agenda bepaalt;
2° vertegenwoordigers van federaties van inrichtende machten en van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
3° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst;
4° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering;
5° vertegenwoordigers van de steun- en begeleidingscellen.
§ 3. Om de activiteiten van de werkgroepen af te bakenen, neemt de Regering een handvest van referentiesystemen aan dat een geheel van afbakenende teksten en een opstelschema bepaalt. De Regering bezorgt een bijzonder bestek aan elk van de werkgroepen. Dit document geeft inzonderheid verduidelijkingen over het kader van de opdracht, de werkingswijze van de werkgroep, de bedoelingen van het behandelde vak en de verwachte specifieke resultaten.
§ 4. Een leescomité wordt gebonden aan elke werkgroep.
Het leescomité is geheel vrij om de producties van de werkgroep uit te leggen, om de integratie van de leerinhouden voor te stellen, om het realisme en de begrijpelijkheid van de voorgestelde leerinhouden te evalueren. Als adviesinstantie is het leescomité nochtans niet bevoegd om de werkelijke toepassing van hun aanbevelingen te eisen.
De Regering bepaalt de werking en samenstelling van de leescomités.
Modifications
Art. 1.4.4 -1.§ 1er. Le Gouvernement détermine les référentiels.
Les arrêtés sont soumis à la confirmation du Parlement dans les six mois suivant leur adoption.
[1 Il peut être dérogé aux référentiels conformément à la procédure de dérogation visée à l'article 1.4.4-6.]1
§ 2. Des groupes de travail sont créés afin d'élaborer les référentiels. Le Gouvernement fixe la composition et les modalités de fonctionnement de ces groupes.
Les services du Gouvernement désignent un de ses membres pour assurer le secrétariat.
Les groupes de travail entendent, à titre d'expert, toute personne qu'ils jugent utile.
Chaque fois qu'un des groupes de travail visés au présent article s'occupe d'adaptation à l'enseignement spécialisé, il doit entendre des experts ou des représentants de l'enseignement spécialisé.
La composition des groupes de travail intègre, pour les profils de certification, à minima :
1° un représentant du Ministre, qui préside et fixe le calendrier des réunions ;
2° des représentants des fédérations de pouvoirs organisateurs et de l'enseignement organisé par la Communauté française ;
3° un représentant du Service général de l'inspection ;
4° un représentant des services du Gouvernement ;
5° des représentants des cellules de soutien et d'accompagnement.
§ 3. Pour baliser les activités des groupes de travail, le Gouvernement adopte une charte des référentiels qui détermine un ensemble de balises rédactionnelles et un canevas d'écriture. Le Gouvernement transmet un cahier des charges spécifique à chacun des groupes de travail. Ce document apporte notamment des précisions sur le cadre de la mission, le mode de fonctionnement du groupe de travail, les visées de la discipline traitée et les livrables spécifiques attendus.
§ 4. Un comité de lecture est attaché à chaque groupe de travail.
Le comité de lecture dispose de toute latitude pour commenter les productions du groupe de travail, pour proposer l'intégration de contenus d'apprentissages, pour évaluer le réalisme, la cohérence, la précision et l'intelligibilité des contenus d'apprentissages proposés. En tant qu'instance d'avis, le comité de lecture n'a cependant pas le pouvoir d'exiger l'application effective de ses recommandations.
Le fonctionnement et la composition des comités de lecture sont déterminés par le Gouvernement.
Les arrêtés sont soumis à la confirmation du Parlement dans les six mois suivant leur adoption.
[1 Il peut être dérogé aux référentiels conformément à la procédure de dérogation visée à l'article 1.4.4-6.]1
§ 2. Des groupes de travail sont créés afin d'élaborer les référentiels. Le Gouvernement fixe la composition et les modalités de fonctionnement de ces groupes.
Les services du Gouvernement désignent un de ses membres pour assurer le secrétariat.
Les groupes de travail entendent, à titre d'expert, toute personne qu'ils jugent utile.
Chaque fois qu'un des groupes de travail visés au présent article s'occupe d'adaptation à l'enseignement spécialisé, il doit entendre des experts ou des représentants de l'enseignement spécialisé.
La composition des groupes de travail intègre, pour les profils de certification, à minima :
1° un représentant du Ministre, qui préside et fixe le calendrier des réunions ;
2° des représentants des fédérations de pouvoirs organisateurs et de l'enseignement organisé par la Communauté française ;
3° un représentant du Service général de l'inspection ;
4° un représentant des services du Gouvernement ;
5° des représentants des cellules de soutien et d'accompagnement.
§ 3. Pour baliser les activités des groupes de travail, le Gouvernement adopte une charte des référentiels qui détermine un ensemble de balises rédactionnelles et un canevas d'écriture. Le Gouvernement transmet un cahier des charges spécifique à chacun des groupes de travail. Ce document apporte notamment des précisions sur le cadre de la mission, le mode de fonctionnement du groupe de travail, les visées de la discipline traitée et les livrables spécifiques attendus.
§ 4. Un comité de lecture est attaché à chaque groupe de travail.
Le comité de lecture dispose de toute latitude pour commenter les productions du groupe de travail, pour proposer l'intégration de contenus d'apprentissages, pour évaluer le réalisme, la cohérence, la précision et l'intelligibilité des contenus d'apprentissages proposés. En tant qu'instance d'avis, le comité de lecture n'a cependant pas le pouvoir d'exiger l'application effective de ses recommandations.
Le fonctionnement et la composition des comités de lecture sont déterminés par le Gouvernement.
Modifications
Art. 1.4.4 -2. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 coördineert de werken van de werkgroepen die worden belast met de productie van de referentiesystemen en de verschillende onderdelen van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern. Deze referentiesystemen worden opgesteld in de vorm van leerinhouden die de kennis, knowhow en competenties bepalen die het voorwerp moeten uitmaken van onderwijs alsook de bijbehorende verwachtingen. Indien nodig doet de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern aanbevelingen voor de richting die de werkgroepen uit moeten.
Art. 1.4.4 -2. La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1 coordonne les travaux des groupes de travail élaborant le référentiel de compétences initiales et les différentes composantes du référentiel du tronc commun. Ces référentiels sont rédigés sous forme de contenus d'apprentissages identifiant les savoirs, savoir-faire et compétences devant faire l'objet d'un enseignement et les attendus qui y sont relatifs. Au besoin, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun donne des injonctions quant aux orientations des groupes de travail qui doivent s'y conformer.
Art. 1.4.4 -3. De opvoedkundige diensten van de verschillende inrichtende machten en federaties van inrichtende machten produceren programma's en opvoedkundige hulpmiddelen om de verwachtingen van de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3 in te lossen. Deze opvoedkundige hulpmiddelen en deze programma's kunnen worden gebruikt en moeten beschikbaar zijn voor om het even welke school die wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Na het advies te hebben ingewonnen van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs bepaalt de Regering de nadere regels voor de verspreiding ervan ten voordele van alle inrichtende machten.
Er mogen voor het gespecialiseerd onderwijs ook specifieke opvoedkundige hulpmiddelen worden aangemaakt als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Na het advies te hebben ingewonnen van de algemene Raad voor het basisonderwijs en de algemene Raad voor het secundair onderwijs bepaalt de Regering de nadere regels voor de verspreiding ervan ten voordele van alle inrichtende machten.
Er mogen voor het gespecialiseerd onderwijs ook specifieke opvoedkundige hulpmiddelen worden aangemaakt als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke hulpmiddelen.
Art. 1.4.4 -3. Les services pédagogiques des différents pouvoirs organisateurs et fédérations de pouvoirs organisateurs produisent des programmes et des outils pédagogiques qui permettent d'atteindre les attendus des référentiels visés aux Chapitres 2 et 3. Ces outils pédagogiques et ces programmes peuvent être utilisés et doivent être consultables par n'importe quelle école organisée ou subventionnée par la Communauté française.
Le Gouvernement, après avoir pris l'avis du Conseil général de l'enseignement fondamental et du Conseil général de l'enseignement secondaire arrête les modalités de leur diffusion au bénéfice de l'ensemble des pouvoirs organisateurs.
Des outils pédagogiques propres à l'enseignement spécialisé peuvent également être créés en complément aux outils communs à tous.
Le Gouvernement, après avoir pris l'avis du Conseil général de l'enseignement fondamental et du Conseil général de l'enseignement secondaire arrête les modalités de leur diffusion au bénéfice de l'ensemble des pouvoirs organisateurs.
Des outils pédagogiques propres à l'enseignement spécialisé peuvent également être créés en complément aux outils communs à tous.
Art. 1.4.4 -4. Er wordt een commissie voor evaluatiemiddelen van de gemeenschappelijke kern, een commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en een commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs opgericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.
Deze commissies stellen, onder coördinatie van de commissie voor evaluaties bedoeld in artikel 1.6.4-1, evaluatieproeven en didactische pistes op met betrekking tot evaluatieproeven die overeenkomen met de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3.
De Regering verspreidt ze, ter informatie, onder alle scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de door zichzelf vastgelegde nadere regels. Deze proevenreeksen worden ook overgemaakt aan de instellingen die belast zijn met de initiële opleiding of de voortgezette opleiding van leerkrachten.
Deze reeksen van evaluatieproeven mogen ook worden aangepast voor het gespecialiseerd onderwijs, naargelang de specifieke behoeften van de leerlingen in kwestie en als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.
Deze commissies stellen, onder coördinatie van de commissie voor evaluaties bedoeld in artikel 1.6.4-1, evaluatieproeven en didactische pistes op met betrekking tot evaluatieproeven die overeenkomen met de referentiesystemen bedoeld in Hoofdstuk 2 en 3.
De Regering verspreidt ze, ter informatie, onder alle scholen die worden georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, volgens de door zichzelf vastgelegde nadere regels. Deze proevenreeksen worden ook overgemaakt aan de instellingen die belast zijn met de initiële opleiding of de voortgezette opleiding van leerkrachten.
Deze reeksen van evaluatieproeven mogen ook worden aangepast voor het gespecialiseerd onderwijs, naargelang de specifieke behoeften van de leerlingen in kwestie en als aanvulling op de voor iedereen gemeenschappelijke reeksen.
Art. 1.4.4 -4. Il est créé une Commission des outils d'évaluation du tronc commun, une Commission des outils d'évaluation de la section de transition du degré supérieur de l'enseignement secondaire et une Commission des outils d'évaluation de la section de qualification du degré supérieur de l'enseignement secondaire, selon les modalités que fixe le Gouvernement.
Ces commissions produisent, sous la coordination de la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1, des batteries d'épreuves d'évaluation et des pistes didactiques relatives aux épreuves d'évaluation correspondant aux référentiels visés aux Chapitres 2 et 3.
Le Gouvernement les diffuse, à titre indicatif, auprès de toutes les écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, selon les modalités qu'il définit. Ces batteries d'épreuves sont également communiquées aux institutions chargées de la formation initiale ou continuée des enseignants.
Ces batteries d'épreuves d'évaluation peuvent également être adaptées pour l'enseignement spécialisé, en fonction des besoins spécifiques des élèves concernés et en complément des batteries communes à tous.
Ces commissions produisent, sous la coordination de la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1, des batteries d'épreuves d'évaluation et des pistes didactiques relatives aux épreuves d'évaluation correspondant aux référentiels visés aux Chapitres 2 et 3.
Le Gouvernement les diffuse, à titre indicatif, auprès de toutes les écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, selon les modalités qu'il définit. Ces batteries d'épreuves sont également communiquées aux institutions chargées de la formation initiale ou continuée des enseignants.
Ces batteries d'épreuves d'évaluation peuvent également être adaptées pour l'enseignement spécialisé, en fonction des besoins spécifiques des élèves concernés et en complément des batteries communes à tous.
Art. 1.4.4 -5. De commissie voor evaluatiehulpmiddelen van de gemeenschappelijke kern telt:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
4° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en de commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs tellen elk:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke commissie voor evaluatiehulpmiddelen kiest haar eigen voorzitter. Ze geeft advies met een tweederdemeerderheid.
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het basisonderwijs;
2° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
3° drie vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
4° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De commissie voor evaluatiemiddelen van de overgangsafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs en de commissie voor evaluatiemiddelen van de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het secundair onderwijs tellen elk:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van de van de algemene administratie, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal.
De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar. Hun bezoldiging wordt vastgelegd door de Regering.
Elke commissie voor evaluatiehulpmiddelen kiest haar eigen voorzitter. Ze geeft advies met een tweederdemeerderheid.
Art. 1.4.4 -5. La Commission des outils d'évaluation du tronc commun comprend :
1° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement fondamental ;
2° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire ;
3° trois représentants de l'inspection désignés par le Ministre sur proposition des Inspecteurs généraux ;
4° un délégué de l'Administration générale désigné par le Ministre sur proposition de l'Administrateur général.
La Commission des outils d'évaluation de la section de transition du degré supérieur de l'enseignement secondaire et la Commission des outils d'évaluation de la section de qualification du degré supérieur de l'enseignement secondaire comprennent chacune :
1° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire ;
2° deux représentants de l'inspection désignés par le Ministre sur proposition des inspecteurs généraux ;
3° un délégué de l'Administration générale, désigné par le Ministre sur proposition de l'Administrateur général.
Les mandats sont d'une durée de quatre ans. Ils sont renouvelables. Leur rétribution est fixée par le Gouvernement.
Chaque Commission des outils d'évaluation choisit son président. Elle rend ses avis à la majorité des deux tiers.
1° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement fondamental ;
2° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire ;
3° trois représentants de l'inspection désignés par le Ministre sur proposition des Inspecteurs généraux ;
4° un délégué de l'Administration générale désigné par le Ministre sur proposition de l'Administrateur général.
La Commission des outils d'évaluation de la section de transition du degré supérieur de l'enseignement secondaire et la Commission des outils d'évaluation de la section de qualification du degré supérieur de l'enseignement secondaire comprennent chacune :
1° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire ;
2° deux représentants de l'inspection désignés par le Ministre sur proposition des inspecteurs généraux ;
3° un délégué de l'Administration générale, désigné par le Ministre sur proposition de l'Administrateur général.
Les mandats sont d'une durée de quatre ans. Ils sont renouvelables. Leur rétribution est fixée par le Gouvernement.
Chaque Commission des outils d'évaluation choisit son président. Elle rend ses avis à la majorité des deux tiers.
Art. 1.4.4 -6.[1 § 1. Elke inrichtende macht en elke federatie van inrichtende machten die door een of meer inrichtende macht(en) belast is met de ontwikkeling van zijn programma, kan een verzoek tot afwijking van de referentiekaders indienen onder de voorwaarden en volgens de procedure bepaald in dit artikel.
Het verzoek van de federatie van de inrichtende machten specificeert de inrichtende macht of de inrichtende machten die betrokken is/zijn bij het verzoek tot afwijking.
Deze verzoeken tot afwijking hebben betrekking op alle referentiekaders of delen van referentiekaders.
§ 2. Geen enkele afwijking mag tot gevolg hebben dat de samenhang van het onderwijssysteem wordt benadeeld, zoals blijkt uit de implementatie van de grondwettelijke beginselen op het gebied van het onderwijs. Ze mag met name niet tot gevolg hebben dat de kwaliteit van het onderwijs, de basisinhoud of de gelijkwaardigheid van diploma's en getuigschriften worden benadeeld, of zelfs dat de vrijheid van de ouders om hun kind in het volgende schooljaar van school te veranderen, wordt beperkt.
Er mag geen afwijking worden toegestaan aan een inrichtende macht of aan een federatie van inrichtende machten wiens project niet tot gevolg zou hebben dat de rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de Grondwet, in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, evenals in de Verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd worden.
§ 3. In het verzoek tot afwijking :
1° geeft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de inhoud en verwachtingen aan die uiteengezet zijn in het referentiekader of referentiekaders waarvoor hij/zij een afwijking wenst te verkrijgen, waarvan hij/zij de aard ervan te beperkend acht om hem/haar voldoende ruimte te laten om zijn/haar eigen onderwijsproject te implementeren, door de redenen te motiveren waarom deze inhoud en verwachtingen deze uitvoering beperken;
2° beschrijft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de alternatieve inhoud en verwachtingen die hij/zij wil uitvoeren ;
3° rechtvaardigt de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten hoe de vervanging die hij/zij uitvoert aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2 voldoet.
§ 4. Het verzoek tot afwijking specificeert de juiste referenties van de gevraagde doorhalingen en toevoegingen. Een afschrift van het onderwijsproject wordt bij de aanvraag gevoegd. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het verzoek tot afwijking en de bijlagen daarbij per aangetekende brief ingediend bij de regering, ten laatste zes maanden voor het begin van het schooljaar vanaf wanneer het in werking treedt.
§ 5. Er wordt een Commissie opgericht om de Regering een advies te geven over de verzoeken tot afwijking.
De Commissie, voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van het Onderwijs of zijn afgevaardigde, is samengesteld als volgt :
1° een ambtenaar-generaal van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde aangesteld door de regering ;
2° drie leden van de Inspectiedienst van het pedagogisch continuüm, naar rata van twee voor het lager onderwijs en één voor het secundair onderwijs van de lagere graad, aangesteld door de regering, op voorstel van de coördinerend inspecteur-generaal en op advies van de coördinerend inspecteur van het onderwijs voor het pedagogisch continuüm ;
3° twee leden van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem, aangesteld door de regering ;
4° de voorzitter en de vicevoorzitter van de Algemene Raad voor het basisonderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de Commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad een ander van zijn leden aanstelt;
5° indien het een verzoek tot afwijking betreft met betrekking tot een van de onderdelen van het referentiekader van de gemeenschappelijke kern, de voorzitter en vicevoorzitter van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad één andere van zijn leden aanstelt;
6° drie deskundigen uit een universiteit of een hogeschool inzake pedagogie, aangesteld door de regering op voorstel van ARES ;
7° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs die met een raadgevende stem zetelt.
De regering stelt een plaatsvervangend lid aan voor elk van de leden bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 6° en 7°.
Het mandaat van de leden van de Commissie duurt vier jaar en is hernieuwbaar.
Het mandaat van de leden van de Commissie is kosteloos. De leden bedoeld in het eerste lid, 6°, krijgen hun reiskosten terugbetaald overeenkomstig de nadere regels die van toepassing zijn op de personeelsleden van de diensten van de regering.
De Commissie wordt bijeengeroepen door de voorzitter. De oproeping bevat de agenda.
De Commissie kan slechts geldig beraadslagen als de helft van haar leden aanwezig is. Indien dit quorum niet wordt bereikt, kan de Commissie, na een tweede oproeping, geldig beraadslagen over dezelfde agenda, ongeacht het aantal aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Voor wat betreft de andere nadere regels voor de werking stelt de Commissie haar huishoudelijk reglement vast, dat binnen een termijn van twee maanden na de eerste vergadering van betrokken Commissie ter goedkeuring aan de regering wordt voorgelegd.
§ 6. Bij ontvangst van het verzoek tot afwijking stuurt de regering het met de bijlagen naar de Commissie.
Binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van het verzoek tot afwijking met de bijlagen door de regering aan de Commissie, zendt deze de regering een met redenen omkleed advies over:
1° de noodzakelijke aard van de vervanging van de inhoud en verwachtingen met betrekking tot de uitvoering van het onderwijsproject van de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten;
2° de naleving van paragraaf 2.
Deze termijn wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
De regering bezorgt het advies van de Commissie binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies, per aangetekende brief, aan de inrichtende macht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten beschikt over een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies van de commissie om haar opmerkingen mee te delen.
Wanneer de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten haar opmerkingen niet binnen de vereiste termijnen heeft meegedeeld, wordt de procedure voortgezet zonder rekening te houden met laattijdige opmerkingen.
§ 7. Aan het einde van de procedure bedoeld in paragraaf 6 neemt de regering een gemotiveerde beslissing over het verzoek tot afwijking, binnen een termijn van één maand na ontvangst van de opmerkingen van de inrichtende macht of van de federatie van inrichtende machten. Indien een afwijking geheel of gedeeltelijk wordt verleend, legt de regering deze ter bevestiging voor aan het Parlement.
§ 8. Als de afwijking door het Parlement wordt bekrachtigd, wordt deze onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern, zoals bedoeld in artikel 1.6.2.2 van het Wetboek. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten deelt aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern het programma mee dat hij wenst toe te passen in functie van de verkregen afwijkingen.]1
Het verzoek van de federatie van de inrichtende machten specificeert de inrichtende macht of de inrichtende machten die betrokken is/zijn bij het verzoek tot afwijking.
Deze verzoeken tot afwijking hebben betrekking op alle referentiekaders of delen van referentiekaders.
§ 2. Geen enkele afwijking mag tot gevolg hebben dat de samenhang van het onderwijssysteem wordt benadeeld, zoals blijkt uit de implementatie van de grondwettelijke beginselen op het gebied van het onderwijs. Ze mag met name niet tot gevolg hebben dat de kwaliteit van het onderwijs, de basisinhoud of de gelijkwaardigheid van diploma's en getuigschriften worden benadeeld, of zelfs dat de vrijheid van de ouders om hun kind in het volgende schooljaar van school te veranderen, wordt beperkt.
Er mag geen afwijking worden toegestaan aan een inrichtende macht of aan een federatie van inrichtende machten wiens project niet tot gevolg zou hebben dat de rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de Grondwet, in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, evenals in de Verdrag inzake de rechten van het kind gewaarborgd worden.
§ 3. In het verzoek tot afwijking :
1° geeft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de inhoud en verwachtingen aan die uiteengezet zijn in het referentiekader of referentiekaders waarvoor hij/zij een afwijking wenst te verkrijgen, waarvan hij/zij de aard ervan te beperkend acht om hem/haar voldoende ruimte te laten om zijn/haar eigen onderwijsproject te implementeren, door de redenen te motiveren waarom deze inhoud en verwachtingen deze uitvoering beperken;
2° beschrijft de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten de alternatieve inhoud en verwachtingen die hij/zij wil uitvoeren ;
3° rechtvaardigt de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten hoe de vervanging die hij/zij uitvoert aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 2 voldoet.
§ 4. Het verzoek tot afwijking specificeert de juiste referenties van de gevraagde doorhalingen en toevoegingen. Een afschrift van het onderwijsproject wordt bij de aanvraag gevoegd. Op straffe van onontvankelijkheid wordt het verzoek tot afwijking en de bijlagen daarbij per aangetekende brief ingediend bij de regering, ten laatste zes maanden voor het begin van het schooljaar vanaf wanneer het in werking treedt.
§ 5. Er wordt een Commissie opgericht om de Regering een advies te geven over de verzoeken tot afwijking.
De Commissie, voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van het Onderwijs of zijn afgevaardigde, is samengesteld als volgt :
1° een ambtenaar-generaal van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde aangesteld door de regering ;
2° drie leden van de Inspectiedienst van het pedagogisch continuüm, naar rata van twee voor het lager onderwijs en één voor het secundair onderwijs van de lagere graad, aangesteld door de regering, op voorstel van de coördinerend inspecteur-generaal en op advies van de coördinerend inspecteur van het onderwijs voor het pedagogisch continuüm ;
3° twee leden van de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem, aangesteld door de regering ;
4° de voorzitter en de vicevoorzitter van de Algemene Raad voor het basisonderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de Commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad een ander van zijn leden aanstelt;
5° indien het een verzoek tot afwijking betreft met betrekking tot een van de onderdelen van het referentiekader van de gemeenschappelijke kern, de voorzitter en vicevoorzitter van de Algemene Overlegraad voor het secundair onderwijs of hun respectieve afgevaardigde, tenzij één van hen reeds lid is van de commissie in een andere hoedanigheid, in welk geval de Algemene Raad één andere van zijn leden aanstelt;
6° drie deskundigen uit een universiteit of een hogeschool inzake pedagogie, aangesteld door de regering op voorstel van ARES ;
7° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs die met een raadgevende stem zetelt.
De regering stelt een plaatsvervangend lid aan voor elk van de leden bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 6° en 7°.
Het mandaat van de leden van de Commissie duurt vier jaar en is hernieuwbaar.
Het mandaat van de leden van de Commissie is kosteloos. De leden bedoeld in het eerste lid, 6°, krijgen hun reiskosten terugbetaald overeenkomstig de nadere regels die van toepassing zijn op de personeelsleden van de diensten van de regering.
De Commissie wordt bijeengeroepen door de voorzitter. De oproeping bevat de agenda.
De Commissie kan slechts geldig beraadslagen als de helft van haar leden aanwezig is. Indien dit quorum niet wordt bereikt, kan de Commissie, na een tweede oproeping, geldig beraadslagen over dezelfde agenda, ongeacht het aantal aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Voor wat betreft de andere nadere regels voor de werking stelt de Commissie haar huishoudelijk reglement vast, dat binnen een termijn van twee maanden na de eerste vergadering van betrokken Commissie ter goedkeuring aan de regering wordt voorgelegd.
§ 6. Bij ontvangst van het verzoek tot afwijking stuurt de regering het met de bijlagen naar de Commissie.
Binnen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van het verzoek tot afwijking met de bijlagen door de regering aan de Commissie, zendt deze de regering een met redenen omkleed advies over:
1° de noodzakelijke aard van de vervanging van de inhoud en verwachtingen met betrekking tot de uitvoering van het onderwijsproject van de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten;
2° de naleving van paragraaf 2.
Deze termijn wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
De regering bezorgt het advies van de Commissie binnen de 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies, per aangetekende brief, aan de inrichtende macht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten beschikt over een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies van de commissie om haar opmerkingen mee te delen.
Wanneer de inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten haar opmerkingen niet binnen de vereiste termijnen heeft meegedeeld, wordt de procedure voortgezet zonder rekening te houden met laattijdige opmerkingen.
§ 7. Aan het einde van de procedure bedoeld in paragraaf 6 neemt de regering een gemotiveerde beslissing over het verzoek tot afwijking, binnen een termijn van één maand na ontvangst van de opmerkingen van de inrichtende macht of van de federatie van inrichtende machten. Indien een afwijking geheel of gedeeltelijk wordt verleend, legt de regering deze ter bevestiging voor aan het Parlement.
§ 8. Als de afwijking door het Parlement wordt bekrachtigd, wordt deze onmiddellijk meegedeeld aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern, zoals bedoeld in artikel 1.6.2.2 van het Wetboek. De inrichtende macht of de federatie van inrichtende machten deelt aan de Commissie voor referentiekaders en programma's van de gemeenschappelijke kern het programma mee dat hij wenst toe te passen in functie van de verkregen afwijkingen.]1
Art. 1.4.4 -6.[1 § 1er. Tout pouvoir organisateur et toute fédération de pouvoirs organisateurs qui s'est vu déléguer par un ou des pouvoir(s) organisateur(s) l'élaboration de son programme peut introduire une demande de dérogation aux référentiels aux conditions et selon la procédure définie au présent article.
La demande de la fédération de pouvoirs organisateurs précise le ou les pouvoirs organisateurs concernés par la demande de dérogation.
Ces demandes de dérogation visent l'ensemble des référentiels ou des parties de référentiels.
§ 2. Aucune dérogation ne peut avoir pour effet de porter atteinte à la cohérence du système éducatif, tel qu'il résulte de la mise en oeuvre des principes constitutionnels en matière d'enseignement. Elle ne peut notamment avoir pour effet de porter atteinte à la qualité de l'enseignement, au contenu de base ou à l'équivalence des diplômes et certificats, ou encore de restreindre la liberté des parents de changer leur enfant d'école l'année scolaire suivante.
Aucune dérogation ne peut être accordée à un pouvoir organisateur ou à une fédération de pouvoirs organisateurs dont le projet n'aurait pas pour effet de garantir les droits et libertés consacrés dans la Constitution, la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, ainsi que la Convention relative aux droits de l'enfant.
§ 3. Dans la demande de dérogation, le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs :
1° indique les contenus et les attendus déclinés dans le référentiel ou les référentiels pour le(s)quel(s) il/elle souhaite obtenir une dérogation dont il/elle estime le caractère trop contraignant pour lui laisser une latitude suffisante pour mettre en oeuvre son propre projet pédagogique, en motivant les raisons pour lesquelles ces contenus et attendus restreignent cette mise en oeuvre ;
2° décrit les contenus et les attendus alternatifs qu'il/elle entend mettre en oeuvre ;
3° justifie comment le remplacement qu'il/elle opère respecte les conditions énoncées au paragraphe 2.
§ 4. La demande de dérogation précise les références exactes des suppressions et des insertions demandées. Une copie du projet pédagogique est jointe à la demande. Sous peine d'être irrecevables, la demande de dérogation et ses annexes sont introduites, par envoi recommandé, auprès du gouvernement, au plus tard six mois avant le début de l'année scolaire à partir de laquelle elle doit entrer en vigueur.
§ 5. Il est créé une Commission chargée de donner un avis au gouvernement sur les demandes de dérogation.
La Commission, présidée par l'Administrateur général de l'Administration Générale de l'Enseignement ou son délégué, est composée comme suit :
1° un fonctionnaire général de la Direction générale du Pilotage du Système Educatif ou son délégué désignés par le gouvernement ;
2° trois membres du Service de l'Inspection du continuum pédagogique, à raison de deux pour le niveau primaire, et d'un pour le niveau secondaire du degré inférieur, désignés par le gouvernement, sur proposition de l'Inspecteur général coordonnateur et avis de l'Inspecteur coordonnateur de l'Enseignement du continuum pédagogique ;
3° deux membres de la Direction générale du pilotage du système éducatif, désignés par le gouvernement ;
4° le président et le vice-président du Conseil général de l'enseignement fondamental ou leur délégué respectif, sauf si l'un de ceux-ci est déjà membre de la commission à un autre titre auquel cas ledit Conseil général désigne un autre de ses membres ;
5° s'il s'agit d'une demande de dérogation portant sur l'une des composantes du référentiel du tronc commun, le président et le vice-président du Conseil général de concertation pour l'enseignement secondaire ou leur délégué respectif, sauf si l'un de ceux-ci est déjà membre de la commission à un autre titre auquel cas ledit Conseil général désigne un autre de ses membres ;
6° trois experts universitaires ou de Hautes Ecoles en pédagogie désignés par le gouvernement sur proposition de l'ARES ;
7° un représentant du ministre de l'Education, siégeant avec voix consultative.
Le gouvernement désigne un membre suppléant pour chacun des membres visés à l'alinéa 1er, 2°, 3°, 6° et 7°.
Le mandat des membres de la Commission est d'une durée de quatre ans, renouvelable.
Le mandat des membres de la Commission est gratuit. Les membres visés à l'alinéa 1er, 6°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités applicables aux agents des Services du gouvernement.
La Commission est convoquée par le président. La convocation contient l'ordre du jour.
La Commission ne peut délibérer valablement que si la moitié de ses membres est présente. Si ce quorum n'est pas atteint, la Commission peut, après une deuxième convocation, délibérer valablement sur le même ordre du jour, quel que soit le nombre de membres présents. En cas de parité des voix, la voix du président est prépondérante.
Pour ce qui concerne les autres modalités de fonctionnement, la Commission fixe son règlement d'ordre intérieur qui est soumis pour approbation au gouvernement, dans un délai de deux mois à partir de la première réunion de ladite Commission.
§ 6. Dès réception de la demande de dérogation, le gouvernement la transmet, avec ses annexes, à la Commission.
Dans un délai de deux mois commençant à courir à compter de la transmission de la demande de dérogation, avec ses annexes, par le gouvernement à la Commission, celle-ci transmet au gouvernement un avis motivé sur :
1° le caractère nécessaire du remplacement des contenus et attendus eu égard à la mise en oeuvre du projet pédagogique du pouvoir organisateur ou de la fédération de pouvoirs organisateurs ;
2° le respect du paragraphe 2.
Ce délai est suspendu entre le 15 juillet et le 15 août.
Le gouvernement transmet l'avis de la Commission au pouvoir organisateur ou à la fédération de pouvoirs organisateurs concerné par envoi recommandé dans les 15 jours calendrier de la réception de l'avis. Le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs dispose d'un délai d'un mois à dater de la réception de l'avis de la commission pour faire valoir ses observations.
Lorsque le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs n'a pas notifié ses observations dans les délais requis, la procédure est poursuivie sans qu'il soit tenu compte des observations tardives.
§ 7. Au terme de la procédure visée au paragraphe 6, le gouvernement prend une décision motivée sur la demande de dérogation, dans un délai d'un mois à partir de la réception des observations du pouvoir organisateur ou de la fédération de pouvoirs organisateurs. Si une dérogation est accordée, en tout ou en partie, le gouvernement la soumet à la confirmation du Parlement.
§ 8. Si la dérogation est confirmée par le Parlement, elle est immédiatement communiquée à la Commission des référentiels et des programmes du Tronc commun visée à l'article 1.6.2.2 du Code. Le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs communique à la Commission des référentiels et des programmes du Tronc commun le programme qu'il veut appliquer en fonction des dérogations obtenues.]1
La demande de la fédération de pouvoirs organisateurs précise le ou les pouvoirs organisateurs concernés par la demande de dérogation.
Ces demandes de dérogation visent l'ensemble des référentiels ou des parties de référentiels.
§ 2. Aucune dérogation ne peut avoir pour effet de porter atteinte à la cohérence du système éducatif, tel qu'il résulte de la mise en oeuvre des principes constitutionnels en matière d'enseignement. Elle ne peut notamment avoir pour effet de porter atteinte à la qualité de l'enseignement, au contenu de base ou à l'équivalence des diplômes et certificats, ou encore de restreindre la liberté des parents de changer leur enfant d'école l'année scolaire suivante.
Aucune dérogation ne peut être accordée à un pouvoir organisateur ou à une fédération de pouvoirs organisateurs dont le projet n'aurait pas pour effet de garantir les droits et libertés consacrés dans la Constitution, la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, ainsi que la Convention relative aux droits de l'enfant.
§ 3. Dans la demande de dérogation, le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs :
1° indique les contenus et les attendus déclinés dans le référentiel ou les référentiels pour le(s)quel(s) il/elle souhaite obtenir une dérogation dont il/elle estime le caractère trop contraignant pour lui laisser une latitude suffisante pour mettre en oeuvre son propre projet pédagogique, en motivant les raisons pour lesquelles ces contenus et attendus restreignent cette mise en oeuvre ;
2° décrit les contenus et les attendus alternatifs qu'il/elle entend mettre en oeuvre ;
3° justifie comment le remplacement qu'il/elle opère respecte les conditions énoncées au paragraphe 2.
§ 4. La demande de dérogation précise les références exactes des suppressions et des insertions demandées. Une copie du projet pédagogique est jointe à la demande. Sous peine d'être irrecevables, la demande de dérogation et ses annexes sont introduites, par envoi recommandé, auprès du gouvernement, au plus tard six mois avant le début de l'année scolaire à partir de laquelle elle doit entrer en vigueur.
§ 5. Il est créé une Commission chargée de donner un avis au gouvernement sur les demandes de dérogation.
La Commission, présidée par l'Administrateur général de l'Administration Générale de l'Enseignement ou son délégué, est composée comme suit :
1° un fonctionnaire général de la Direction générale du Pilotage du Système Educatif ou son délégué désignés par le gouvernement ;
2° trois membres du Service de l'Inspection du continuum pédagogique, à raison de deux pour le niveau primaire, et d'un pour le niveau secondaire du degré inférieur, désignés par le gouvernement, sur proposition de l'Inspecteur général coordonnateur et avis de l'Inspecteur coordonnateur de l'Enseignement du continuum pédagogique ;
3° deux membres de la Direction générale du pilotage du système éducatif, désignés par le gouvernement ;
4° le président et le vice-président du Conseil général de l'enseignement fondamental ou leur délégué respectif, sauf si l'un de ceux-ci est déjà membre de la commission à un autre titre auquel cas ledit Conseil général désigne un autre de ses membres ;
5° s'il s'agit d'une demande de dérogation portant sur l'une des composantes du référentiel du tronc commun, le président et le vice-président du Conseil général de concertation pour l'enseignement secondaire ou leur délégué respectif, sauf si l'un de ceux-ci est déjà membre de la commission à un autre titre auquel cas ledit Conseil général désigne un autre de ses membres ;
6° trois experts universitaires ou de Hautes Ecoles en pédagogie désignés par le gouvernement sur proposition de l'ARES ;
7° un représentant du ministre de l'Education, siégeant avec voix consultative.
Le gouvernement désigne un membre suppléant pour chacun des membres visés à l'alinéa 1er, 2°, 3°, 6° et 7°.
Le mandat des membres de la Commission est d'une durée de quatre ans, renouvelable.
Le mandat des membres de la Commission est gratuit. Les membres visés à l'alinéa 1er, 6°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités applicables aux agents des Services du gouvernement.
La Commission est convoquée par le président. La convocation contient l'ordre du jour.
La Commission ne peut délibérer valablement que si la moitié de ses membres est présente. Si ce quorum n'est pas atteint, la Commission peut, après une deuxième convocation, délibérer valablement sur le même ordre du jour, quel que soit le nombre de membres présents. En cas de parité des voix, la voix du président est prépondérante.
Pour ce qui concerne les autres modalités de fonctionnement, la Commission fixe son règlement d'ordre intérieur qui est soumis pour approbation au gouvernement, dans un délai de deux mois à partir de la première réunion de ladite Commission.
§ 6. Dès réception de la demande de dérogation, le gouvernement la transmet, avec ses annexes, à la Commission.
Dans un délai de deux mois commençant à courir à compter de la transmission de la demande de dérogation, avec ses annexes, par le gouvernement à la Commission, celle-ci transmet au gouvernement un avis motivé sur :
1° le caractère nécessaire du remplacement des contenus et attendus eu égard à la mise en oeuvre du projet pédagogique du pouvoir organisateur ou de la fédération de pouvoirs organisateurs ;
2° le respect du paragraphe 2.
Ce délai est suspendu entre le 15 juillet et le 15 août.
Le gouvernement transmet l'avis de la Commission au pouvoir organisateur ou à la fédération de pouvoirs organisateurs concerné par envoi recommandé dans les 15 jours calendrier de la réception de l'avis. Le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs dispose d'un délai d'un mois à dater de la réception de l'avis de la commission pour faire valoir ses observations.
Lorsque le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs n'a pas notifié ses observations dans les délais requis, la procédure est poursuivie sans qu'il soit tenu compte des observations tardives.
§ 7. Au terme de la procédure visée au paragraphe 6, le gouvernement prend une décision motivée sur la demande de dérogation, dans un délai d'un mois à partir de la réception des observations du pouvoir organisateur ou de la fédération de pouvoirs organisateurs. Si une dérogation est accordée, en tout ou en partie, le gouvernement la soumet à la confirmation du Parlement.
§ 8. Si la dérogation est confirmée par le Parlement, elle est immédiatement communiquée à la Commission des référentiels et des programmes du Tronc commun visée à l'article 1.6.2.2 du Code. Le pouvoir organisateur ou la fédération de pouvoirs organisateurs communique à la Commission des référentiels et des programmes du Tronc commun le programme qu'il veut appliquer en fonction des dérogations obtenues.]1
Art. 1.4.4 -7. [1 De regering bepaalt de thematische documenten die bestemd zijn voor de pedagogische teams die betrekking hebben op het referentiekader bedoeld in de hoofdstukken II en III. Deze documenten worden ter bekrachtiging aan het Parlement voorgelegd binnen zes maanden na goedkeuring ervan.
Deze documenten hebben tot doel een gecoördineerde en transversale lezing van de referentiekaders over een bepaald thema of inzet te bieden zonder een nieuwe verjaring of aanvullende of andere kennis, knowhow en vaardigheden te vormen in vergelijking met de referentiekaders waarnaar wordt verwezen in de hoofdstukken II en III.
Het themadocument met betrekking tot de opvoeding tot media wordt beschikbaar gesteld zodra de gemeenschappelijke kern uitgevoerd wordt.]1
Deze documenten hebben tot doel een gecoördineerde en transversale lezing van de referentiekaders over een bepaald thema of inzet te bieden zonder een nieuwe verjaring of aanvullende of andere kennis, knowhow en vaardigheden te vormen in vergelijking met de referentiekaders waarnaar wordt verwezen in de hoofdstukken II en III.
Het themadocument met betrekking tot de opvoeding tot media wordt beschikbaar gesteld zodra de gemeenschappelijke kern uitgevoerd wordt.]1
Art. 1.4.4 -7. [1 Le gouvernement détermine les documents thématiques destinés aux équipes pédagogiques portant sur les référentiels visés aux chapitres II et III. Ces documents sont soumis à la confirmation du Parlement dans les six mois de leur adoption.
Ces documents visent à offrir une lecture coordonnée et transversale des référentiels sur un thème ou un enjeu particulier sans constituer de prescription nouvelle ni de savoir, savoir-faire et compétence supplémentaire ou différent par rapport aux référentiels visés aux chapitres II et III.
Le document thématique relatif à l'éducation aux médias est mis à disposition dès la mise en oeuvre du tronc commun.]1
Ces documents visent à offrir une lecture coordonnée et transversale des référentiels sur un thème ou un enjeu particulier sans constituer de prescription nouvelle ni de savoir, savoir-faire et compétence supplémentaire ou différent par rapport aux référentiels visés aux chapitres II et III.
Le document thématique relatif à l'éducation aux médias est mis à disposition dès la mise en oeuvre du tronc commun.]1
HOOFDSTUK V. [1 - Het culturele en artistieke onderwijstraject]1
CHAPITRE V. [1 - Du parcours d'éducation culturelle et artistique]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Section Ière. [1 - Dispositions générales]1
Art. 1.4.5 -1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° Ecole supérieure des Arts of ESA: de instelling voor hoger onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in hogere kunstscholen;
2° Secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of ESAHR: het onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 2 juni 1998 tot organisatie van secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
3° Culturele operator: elke natuurlijke of rechtspersoon wiens activiteiten binnen het kader van het cultuurbeleid vallen en die als zodanig erkenning of steun van de Franse Gemeenschap geniet;
4° PECA-territoriaal platform: het platform bedoeld in de artikelen 1.4.5-20 en 1.4.5-21;
5° Cultuurbeleid : het beleid van de Franse Gemeenschap op cultureel gebied bedoeld in artikel 4, 1°, 3° tot 6°, 8°, 10°, 13° en 14°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
6° Culturele referenten: de culturele referenten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1°, van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
7° Schoolreferent: een culturele operator of een groep culturele operatoren die hun samenwerking schriftelijk hebben geformaliseerd door middel van een overeenkomst, waarvan één van de leden is aangewezen als coördinator en het geheel tegenover de regering vertegenwoordigt en waarvan de opdrachten zijn bedoeld in artikel 1.4.5-17, § 1.]1
1° Ecole supérieure des Arts of ESA: de instelling voor hoger onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de specifieke regels voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in hogere kunstscholen;
2° Secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan of ESAHR: het onderwijs bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 2 juni 1998 tot organisatie van secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
3° Culturele operator: elke natuurlijke of rechtspersoon wiens activiteiten binnen het kader van het cultuurbeleid vallen en die als zodanig erkenning of steun van de Franse Gemeenschap geniet;
4° PECA-territoriaal platform: het platform bedoeld in de artikelen 1.4.5-20 en 1.4.5-21;
5° Cultuurbeleid : het beleid van de Franse Gemeenschap op cultureel gebied bedoeld in artikel 4, 1°, 3° tot 6°, 8°, 10°, 13° en 14°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
6° Culturele referenten: de culturele referenten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1°, van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs;
7° Schoolreferent: een culturele operator of een groep culturele operatoren die hun samenwerking schriftelijk hebben geformaliseerd door middel van een overeenkomst, waarvan één van de leden is aangewezen als coördinator en het geheel tegenover de regering vertegenwoordigt en waarvan de opdrachten zijn bedoeld in artikel 1.4.5-17, § 1.]1
Art. 1.4.5 -1. [1 Pour l'application du présent chapitre, on entend par:
1° Ecole supérieure des Arts ou ESA: l'établissement d'enseignement supérieur défini à l'article 1er, 2°, du décret du 20 décembre 2001 fixant les règles spécifiques à l'Enseignement supérieur artistique organisé en Ecoles supérieures des Arts;
2° Enseignement secondaire artistique à horaire réduit ou ESAHR: l'enseignement défini à l'article 1er, 2°, du décret du 2 juin 1998 organisant l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit subventionné par la Communauté française;
3° Opérateur culturel: toute personne physique ou morale dont les activités s'inscrivent dans le cadre des politiques culturelles et qui bénéficie à ce titre d'une reconnaissance ou d'un soutien de la Communauté française;
4° Plateforme territoriale PECA: la plateforme visée aux articles 1.4.5-20 et 1.4.5-21;
5° Politiques culturelles: les politiques menées par la Communauté française dans les matières culturelles visées par l'article 4, 1°, 3° à 6°, 8°, 10°, 13° et 14°, de la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980;
6° Référents culturels: les référents culturels visés à l'article 5, alinéa 1er, 1°, du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement;
7° Référent scolaire: opérateur culturel ou un groupement d'opérateurs culturels ayant formalisé par écrit leur collaboration par le biais d'une convention, dont l'un des membres est désigné coordinateur et représente l'ensemble vis-à-vis du Gouvernement et dont les missions sont visées à l'article 1.4.5-17, § 1er.]1
1° Ecole supérieure des Arts ou ESA: l'établissement d'enseignement supérieur défini à l'article 1er, 2°, du décret du 20 décembre 2001 fixant les règles spécifiques à l'Enseignement supérieur artistique organisé en Ecoles supérieures des Arts;
2° Enseignement secondaire artistique à horaire réduit ou ESAHR: l'enseignement défini à l'article 1er, 2°, du décret du 2 juin 1998 organisant l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit subventionné par la Communauté française;
3° Opérateur culturel: toute personne physique ou morale dont les activités s'inscrivent dans le cadre des politiques culturelles et qui bénéficie à ce titre d'une reconnaissance ou d'un soutien de la Communauté française;
4° Plateforme territoriale PECA: la plateforme visée aux articles 1.4.5-20 et 1.4.5-21;
5° Politiques culturelles: les politiques menées par la Communauté française dans les matières culturelles visées par l'article 4, 1°, 3° à 6°, 8°, 10°, 13° et 14°, de la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980;
6° Référents culturels: les référents culturels visés à l'article 5, alinéa 1er, 1°, du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement;
7° Référent scolaire: opérateur culturel ou un groupement d'opérateurs culturels ayant formalisé par écrit leur collaboration par le biais d'une convention, dont l'un des membres est désigné coordinateur et représente l'ensemble vis-à-vis du Gouvernement et dont les missions sont visées à l'article 1.4.5-17, § 1er.]1
Art. 1.4.5 -2. [1 Het doel van het culturele en artistieke onderwijstraject, afgekort PECA, is elke leerling met het oog op culturele democratisering en culturele ontwikkeling in staat te stellen:
1° om toegang te krijgen tot het culturele leven, om werken, kunstenaars en culturele praktijken te ontmoeten en om culturele plaatsen te bezoeken;
2° om kennis en vaardigheden op cultureel en artistiek gebied te verwerven, met het oog op de ontwikkeling van een kritische geest en persoonlijke expressie;
3° om te experimenteren met culturele en artistieke praktijken, individueel en collectief, en actief deelnemen aan het culturele leven;
4° om toegang te krijgen tot en deelnemen aan de diversiteit van het culturele en artistieke leven en vertrouwd raken met cultuuruitingen uit verschillende achtergronden die verschillende voorstellingen van de wereld uitdrukken.
Ook het culturele en artistieke onderwijstraject levert een bijdrage:
1° tot de bestrijding van schooluitval door diversificatie van de onderwijspraktijk;
2° tot de bewustmaking in het onderwijs van het belang van een continue en pluriforme culturele en artistieke benadering in haar verscheidenheid van uitdrukking en haar interdisciplinaire dimensie;
3° tot het versterken en verbeteren van de samenwerking tussen culturele operatoren en onderwijsactoren.]1
1° om toegang te krijgen tot het culturele leven, om werken, kunstenaars en culturele praktijken te ontmoeten en om culturele plaatsen te bezoeken;
2° om kennis en vaardigheden op cultureel en artistiek gebied te verwerven, met het oog op de ontwikkeling van een kritische geest en persoonlijke expressie;
3° om te experimenteren met culturele en artistieke praktijken, individueel en collectief, en actief deelnemen aan het culturele leven;
4° om toegang te krijgen tot en deelnemen aan de diversiteit van het culturele en artistieke leven en vertrouwd raken met cultuuruitingen uit verschillende achtergronden die verschillende voorstellingen van de wereld uitdrukken.
Ook het culturele en artistieke onderwijstraject levert een bijdrage:
1° tot de bestrijding van schooluitval door diversificatie van de onderwijspraktijk;
2° tot de bewustmaking in het onderwijs van het belang van een continue en pluriforme culturele en artistieke benadering in haar verscheidenheid van uitdrukking en haar interdisciplinaire dimensie;
3° tot het versterken en verbeteren van de samenwerking tussen culturele operatoren en onderwijsactoren.]1
Art. 1.4.5 -2. [1 Le parcours d'éducation culturelle et artistique, en abrégé PECA, a pour objectif de permettre à chaque élève, dans une optique de démocratisation culturelle et de développement culturel:
1° d'accéder à la vie culturelle, de rencontrer des oeuvres, des artistes et des pratiques culturelles, et de fréquenter des lieux culturels;
2° d'acquérir des savoirs, des connaissances et des compétences en matière culturelle et artistique, dans une perspective de développement de l'esprit critique et de l'expression personnelle;
3° d'expérimenter des pratiques culturelles et artistiques, individuelles et collectives, et de prendre une part active dans la vie culturelle;
4° d'accéder et de participer à la diversité des vies culturelles et artistiques et de se familiariser avec des expressions culturelles provenant de différents horizons, exprimant différentes représentations du monde.
Le parcours d'éducation culturelle et artistique contribue également:
1° à la lutte contre l'échec scolaire par la diversification des pratiques pédagogiques;
2° à sensibiliser les acteurs de l'enseignement sur l'intérêt d'une démarche culturelle et artistique, continue et plurielle dans sa diversité d'expression et sa dimension interdisciplinaire;
3° à renforcer et à valoriser les collaborations entre les opérateurs culturels et les acteurs de l'enseignement.]1
1° d'accéder à la vie culturelle, de rencontrer des oeuvres, des artistes et des pratiques culturelles, et de fréquenter des lieux culturels;
2° d'acquérir des savoirs, des connaissances et des compétences en matière culturelle et artistique, dans une perspective de développement de l'esprit critique et de l'expression personnelle;
3° d'expérimenter des pratiques culturelles et artistiques, individuelles et collectives, et de prendre une part active dans la vie culturelle;
4° d'accéder et de participer à la diversité des vies culturelles et artistiques et de se familiariser avec des expressions culturelles provenant de différents horizons, exprimant différentes représentations du monde.
Le parcours d'éducation culturelle et artistique contribue également:
1° à la lutte contre l'échec scolaire par la diversification des pratiques pédagogiques;
2° à sensibiliser les acteurs de l'enseignement sur l'intérêt d'une démarche culturelle et artistique, continue et plurielle dans sa diversité d'expression et sa dimension interdisciplinaire;
3° à renforcer et à valoriser les collaborations entre les opérateurs culturels et les acteurs de l'enseignement.]1
Art. 1.4.5 -3. [1 Het culturele en artistieke onderwijstraject wordt uitgevoerd:
1° op het niveau van de Franse Gemeenschap, door de regering en haar diensten;
2° op territoriaal niveau, via een schoolreferent en een PECA-platform;
3° op het niveau van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, met medewerking van culturele referenten;
4° door de scholen, inzonderheid via de PECA-afgevaardigden bedoeld in artikel 1.4.5-15;
5° door ESAHR.]1
1° op het niveau van de Franse Gemeenschap, door de regering en haar diensten;
2° op territoriaal niveau, via een schoolreferent en een PECA-platform;
3° op het niveau van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, met medewerking van culturele referenten;
4° door de scholen, inzonderheid via de PECA-afgevaardigden bedoeld in artikel 1.4.5-15;
5° door ESAHR.]1
Art. 1.4.5 -3. [1 Le parcours d'éducation culturelle et artistique est mis en oeuvre:
1° au niveau de la Communauté française, par le Gouvernement et ses services;
2° au niveau territorial, par l'intermédiaire d'un référent scolaire et d'une plateforme PECA;
3° au niveau de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs, avec la collaboration de référents culturels;
4° par les écoles, notamment via les délégués-PECA visés à l'article 1.4.5-15;
5° par l'ESAHR.]1
1° au niveau de la Communauté française, par le Gouvernement et ses services;
2° au niveau territorial, par l'intermédiaire d'un référent scolaire et d'une plateforme PECA;
3° au niveau de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs, avec la collaboration de référents culturels;
4° par les écoles, notamment via les délégués-PECA visés à l'article 1.4.5-15;
5° par l'ESAHR.]1
Afdeling II. [1 - De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs]1
Section II. [1 - Du Conseil de l'éducation culturelle et artistique]1
Art. 1.4.5 -5. [1 § 1. Er wordt een Raad voor cultureel en artistiek onderwijs opgericht, afgekort CECA, die tot opdracht heeft op eigen initiatief of op verzoek van de regering of het Parlement adviezen, voorstellen en aanbevelingen te formuleren:
1° over elke vraag betreffende de richtlijnen, de doelstellingen en de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs, met inbegrip van de toewijzing van de budgetten bedoeld in artikel 1.4.5-22, § 4;
2° over elk voorontwerp van decreet of elk ontwerp van regelgevend besluit dat wordt aangenomen in het kader van de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs;
3° in het kader van de evaluatie door de regeringsdiensten van de wet- en regelgeving betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen Cultuur en Onderwijs;
4° in het kader van de uitwerking door de regeringsdiensten van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13.
Voorafgaande raadpleging van de Raad is verplicht in de gevallen bedoeld in lid 1, 2° tot en met 4°.
§ 2. In het kader van zijn opdrachten draagt de Raad bij:
1° om de prioriteiten en acties te bepalen die het voorwerp zouden kunnen uitmaken van thematische campagnes;
2° om een goede afstemming mogelijk te maken tussen het culturele en artistieke aanbod, enerzijds, en de behoeften van het schoolpubliek, anderzijds;
3° om de ongelijkheden op het gebied van de toegang van het schoolpubliek tot cultuur in kaart te brengen en oplossingen aan te dragen om deze te verhelpen.
Daartoe steunt hij inzonderheid op de werkzaamheden van de verschillende PECA-platforms.]1
1° over elke vraag betreffende de richtlijnen, de doelstellingen en de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs, met inbegrip van de toewijzing van de budgetten bedoeld in artikel 1.4.5-22, § 4;
2° over elk voorontwerp van decreet of elk ontwerp van regelgevend besluit dat wordt aangenomen in het kader van de uitvoering van het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen cultuur en onderwijs;
3° in het kader van de evaluatie door de regeringsdiensten van de wet- en regelgeving betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject en de samenwerking tussen Cultuur en Onderwijs;
4° in het kader van de uitwerking door de regeringsdiensten van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13.
Voorafgaande raadpleging van de Raad is verplicht in de gevallen bedoeld in lid 1, 2° tot en met 4°.
§ 2. In het kader van zijn opdrachten draagt de Raad bij:
1° om de prioriteiten en acties te bepalen die het voorwerp zouden kunnen uitmaken van thematische campagnes;
2° om een goede afstemming mogelijk te maken tussen het culturele en artistieke aanbod, enerzijds, en de behoeften van het schoolpubliek, anderzijds;
3° om de ongelijkheden op het gebied van de toegang van het schoolpubliek tot cultuur in kaart te brengen en oplossingen aan te dragen om deze te verhelpen.
Daartoe steunt hij inzonderheid op de werkzaamheden van de verschillende PECA-platforms.]1
Art. 1.4.5 -5. [1 § 1er. Il est créé un Conseil de l'éducation culturelle et artistique, en abrégé CECA, chargé de formuler, d'initiative ou à la demande du Gouvernement ou du Parlement, des avis, propositions et recommandations:
1° sur toute question concernant les orientations, les objectifs et la mise en oeuvre du parcours d'éducation culturelle et artistique et des collaborations entre la culture et l'enseignement, ce comprenant l'affectation des budgets dont il est question à l'article 1.4.5-22, § 4;
2° sur tout avant-projet de décret ou tout projet d'arrêté règlementaire adopté dans le cadre de la mise en oeuvre du parcours d'éducation culturelle et artistique et des collaborations entre la culture et l'enseignement;
3° dans le cadre de l'évaluation par les services du Gouvernement des législations et règlementations relatifs au parcours d'éducation culturelle et artistique et aux collaborations entre la Culture et l'Enseignement;
4° dans le cadre de la conception par les services du Gouvernement du plan d'actions visé à l'article 1.4.5-13.
La consultation préalable du Conseil est obligatoire dans les cas mentionnés à l'alinéa 1er, 2° à 4°.
§ 2. Dans le cadre de ses missions, le Conseil contribue:
1° à définir les priorités et les actions susceptibles de faire l'objet de campagnes thématiques;
2° à faciliter la bonne adéquation entre l'offre culturelle et artistique d'une part, et les besoins du public scolaire d'autre part;
3° à identifier les inégalités en termes d'accès du public scolaire à la culture et à déterminer les solutions pour y remédier.
Pour ce faire, il s'appuie notamment sur les travaux des différentes plateformes PECA.]1
1° sur toute question concernant les orientations, les objectifs et la mise en oeuvre du parcours d'éducation culturelle et artistique et des collaborations entre la culture et l'enseignement, ce comprenant l'affectation des budgets dont il est question à l'article 1.4.5-22, § 4;
2° sur tout avant-projet de décret ou tout projet d'arrêté règlementaire adopté dans le cadre de la mise en oeuvre du parcours d'éducation culturelle et artistique et des collaborations entre la culture et l'enseignement;
3° dans le cadre de l'évaluation par les services du Gouvernement des législations et règlementations relatifs au parcours d'éducation culturelle et artistique et aux collaborations entre la Culture et l'Enseignement;
4° dans le cadre de la conception par les services du Gouvernement du plan d'actions visé à l'article 1.4.5-13.
La consultation préalable du Conseil est obligatoire dans les cas mentionnés à l'alinéa 1er, 2° à 4°.
§ 2. Dans le cadre de ses missions, le Conseil contribue:
1° à définir les priorités et les actions susceptibles de faire l'objet de campagnes thématiques;
2° à faciliter la bonne adéquation entre l'offre culturelle et artistique d'une part, et les besoins du public scolaire d'autre part;
3° à identifier les inégalités en termes d'accès du public scolaire à la culture et à déterminer les solutions pour y remédier.
Pour ce faire, il s'appuie notamment sur les travaux des différentes plateformes PECA.]1
Art. 1.4.5 -6. [1 De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs bestaat uit de volgende stemgerechtigde gewone leden:
1° de secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde;
2° één vertegenwoordiger per schoolreferent;
3° twee vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Cultuur, ingesteld bij het decreet van 28 maart 2019 over het nieuwe cultuurbestuur;
4° tien culturele referenten;
5° een vertegenwoordiger van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;
6° een vertegenwoordiger van elk van de in artikel 1.6.6-1 bedoelde representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen;
7° de directeur-generaal van de Algemene directie voor de sturing van het onderwijsstelsel, of diens afgevaardigde;
8° de adjunct-directeur-generaal, deskundige op het gebied van culturele transversaliteit, of diens afgevaardigde:
Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
De culturele referenten bedoeld in het eerste lid, 4°, zijn als volgt verdeeld:
1° vier culturele referenten van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs;
2° twee culturele referenten voor het gesubsidieerd officieel basisonderwijs;
3° een culturele referent voor het gesubsidieerd officieel secundair onderwijs;
4° twee culturele referenten voor Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° een culturele referent voor het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
1° de secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde;
2° één vertegenwoordiger per schoolreferent;
3° twee vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Cultuur, ingesteld bij het decreet van 28 maart 2019 over het nieuwe cultuurbestuur;
4° tien culturele referenten;
5° een vertegenwoordiger van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;
6° een vertegenwoordiger van elk van de in artikel 1.6.6-1 bedoelde representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen;
7° de directeur-generaal van de Algemene directie voor de sturing van het onderwijsstelsel, of diens afgevaardigde;
8° de adjunct-directeur-generaal, deskundige op het gebied van culturele transversaliteit, of diens afgevaardigde:
Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
De culturele referenten bedoeld in het eerste lid, 4°, zijn als volgt verdeeld:
1° vier culturele referenten van het confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs;
2° twee culturele referenten voor het gesubsidieerd officieel basisonderwijs;
3° een culturele referent voor het gesubsidieerd officieel secundair onderwijs;
4° twee culturele referenten voor Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° een culturele referent voor het niet-confessioneel gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
Art. 1.4.5 -6. [1 Le Conseil de l'éducation culturelle et artistique est composé des membres effectifs suivants, disposant d'une voix délibérative:
1° le Secrétaire général du Ministère, ou son délégué;
2° un représentant par référent scolaire;
3° deux représentants du Conseil supérieur de la Culture, institué par le décret du 28 mars 2019 sur la nouvelle gouvernance culturelle;
4° dix référents culturels;
5° un représentant du Conseil général de l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit;
6° un représentant de chacune des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1;
7° le Directeur général de la Direction générale du pilotage du système éducatif, ou son délégué;
8° le Directeur général adjoint expert en transversalité culturelle, ou son délégué:
Pour chaque membre effectif, il est désigné un membre suppléant.
En ce qui concerne les référents culturels visés à l'alinéa 1er, 4°, ils sont répartis comme suit:
1° quatre référents culturels de l'enseignement libre subventionné confessionnels;
2° deux référents culturels pour l'enseignement fondamental officiel subventionné;
3° un référent culturel pour l'enseignement secondaire officiel subventionné;
4° deux référents culturels pour Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° un référent culturel pour l'enseignement libre subventionné non confessionnel.]1
1° le Secrétaire général du Ministère, ou son délégué;
2° un représentant par référent scolaire;
3° deux représentants du Conseil supérieur de la Culture, institué par le décret du 28 mars 2019 sur la nouvelle gouvernance culturelle;
4° dix référents culturels;
5° un représentant du Conseil général de l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit;
6° un représentant de chacune des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1;
7° le Directeur général de la Direction générale du pilotage du système éducatif, ou son délégué;
8° le Directeur général adjoint expert en transversalité culturelle, ou son délégué:
Pour chaque membre effectif, il est désigné un membre suppléant.
En ce qui concerne les référents culturels visés à l'alinéa 1er, 4°, ils sont répartis comme suit:
1° quatre référents culturels de l'enseignement libre subventionné confessionnels;
2° deux référents culturels pour l'enseignement fondamental officiel subventionné;
3° un référent culturel pour l'enseignement secondaire officiel subventionné;
4° deux référents culturels pour Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° un référent culturel pour l'enseignement libre subventionné non confessionnel.]1
Art. 1.4.5 -7. [1 De werkende en plaatsvervangende leden worden door de regering benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.
De regering beëindigt het mandaat van een lid:
1° op verzoek van dat lid;
2° na het verlies door het lid van de hoedanigheid waarvoor hij was aangewezen.]1
De regering beëindigt het mandaat van een lid:
1° op verzoek van dat lid;
2° na het verlies door het lid van de hoedanigheid waarvoor hij was aangewezen.]1
Art. 1.4.5 -7. [1 Les membres effectifs et suppléants sont désignés par le Gouvernement pour un mandat de cinq ans, renouvelable.
Le Gouvernement met fin au mandat d'un membre:
1° à la demande de ce membre;
2° suite à la perte par le membre de la qualité pour laquelle il avait été désigné.]1
Le Gouvernement met fin au mandat d'un membre:
1° à la demande de ce membre;
2° suite à la perte par le membre de la qualité pour laquelle il avait été désigné.]1
Art. 1.4.5 -8. [1 De volgende personen worden uitgenodigd en kunnen met raadgevende stem deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs:
1° de Administrateur-generaal voor Cultuur, of diens afgevaardigde;
2° de Administrateur-generaal voor Onderwijs, of diens afgevaardigde;
3° de coördinator van het Waarnemingscentrum voor het cultuurbeleid, of diens afgevaardigde;
4° een vertegenwoordiger van de Algemene Dienst van de Cultuurinspectie;
5° een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst;
6° een vertegenwoordiger van de dienst die belast is met de sturing van het PECA;
7° een vertegenwoordiger van de ESA's, aangewezen op de voordracht van de ARES-Kamer voor Hogere Kunstscholen.
De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs kan ook, in functie van de dagorde, elke persoon uitnodigen die hij nuttig acht te horen om zijn werkzaamheden te onderbouwen. De uitgenodigde personen hebben een raadgevende stem.]1
1° de Administrateur-generaal voor Cultuur, of diens afgevaardigde;
2° de Administrateur-generaal voor Onderwijs, of diens afgevaardigde;
3° de coördinator van het Waarnemingscentrum voor het cultuurbeleid, of diens afgevaardigde;
4° een vertegenwoordiger van de Algemene Dienst van de Cultuurinspectie;
5° een vertegenwoordiger van de Algemene Inspectiedienst;
6° een vertegenwoordiger van de dienst die belast is met de sturing van het PECA;
7° een vertegenwoordiger van de ESA's, aangewezen op de voordracht van de ARES-Kamer voor Hogere Kunstscholen.
De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs kan ook, in functie van de dagorde, elke persoon uitnodigen die hij nuttig acht te horen om zijn werkzaamheden te onderbouwen. De uitgenodigde personen hebben een raadgevende stem.]1
Art. 1.4.5 -8. [1 Sont invités et peuvent participer, avec voix consultative, aux travaux du Conseil de l'éducation culturelle et artistique:
1° l'Administrateur général de la Culture, ou son délégué;
2° l'Administrateur général de l'Enseignement, ou son délégué;
3° le Coordinateur de l'Observatoire des politiques culturelles, ou son délégué;
4° un représentant du Service général de l'Inspection de la Culture;
5° un représentant du Service général de l'Inspection;
6° un représentant du service en charge du pilotage du PECA;
7° un représentant des ESA, désigné sur proposition de la Chambre des Ecoles supérieures des arts de l'ARES.
Le Conseil de l'éducation culturelle et artistique peut également inviter, en fonction de l'ordre du jour, toute personne qu'il juge utile d'entendre pour éclairer ses travaux. Les personnes invitées ont voix consultative.]1
1° l'Administrateur général de la Culture, ou son délégué;
2° l'Administrateur général de l'Enseignement, ou son délégué;
3° le Coordinateur de l'Observatoire des politiques culturelles, ou son délégué;
4° un représentant du Service général de l'Inspection de la Culture;
5° un représentant du Service général de l'Inspection;
6° un représentant du service en charge du pilotage du PECA;
7° un représentant des ESA, désigné sur proposition de la Chambre des Ecoles supérieures des arts de l'ARES.
Le Conseil de l'éducation culturelle et artistique peut également inviter, en fonction de l'ordre du jour, toute personne qu'il juge utile d'entendre pour éclairer ses travaux. Les personnes invitées ont voix consultative.]1
Art. 1.4.5 -9. [1 § 1. De secretaris-generaal van het ministerie of diens afgevaardigde treedt op als voorzitter.
§ 2. Het voorzitterschap vervult de opdrachten die hem bij het huishoudelijk reglement zijn opgedragen.
Het neemt deel aan, organiseert en sluit de debatten af.]1
§ 2. Het voorzitterschap vervult de opdrachten die hem bij het huishoudelijk reglement zijn opgedragen.
Het neemt deel aan, organiseert en sluit de debatten af.]1
Art. 1.4.5 -9. [1 § 1er. La présidence est exercée par le Secrétaire général du Ministère, ou son délégué.
§ 2. La présidence assure les tâches qui lui sont conférées par le règlement d'ordre intérieur.
Elle participe aux débats, les organise et les conclut.]1
§ 2. La présidence assure les tâches qui lui sont conférées par le règlement d'ordre intérieur.
Elle participe aux débats, les organise et les conclut.]1
Art. 1.4.5 -10. [1 Het secretariaat van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs wordt verzorgd door de regeringsdiensten.
In overleg met de voorzitter is het secretariaat verantwoordelijk voor:
1° het opstellen en bijhouden van de dagorde van de vergaderingen en het opstellen van de notulen;
2° de naleving van de wetgeving en het waarborgen van de interne voorschriften;
3° het doorgeven van het standpunt en de voorstellen van de regeringsdiensten betreffende de uitvoering van het PECA aan de leden.]1
In overleg met de voorzitter is het secretariaat verantwoordelijk voor:
1° het opstellen en bijhouden van de dagorde van de vergaderingen en het opstellen van de notulen;
2° de naleving van de wetgeving en het waarborgen van de interne voorschriften;
3° het doorgeven van het standpunt en de voorstellen van de regeringsdiensten betreffende de uitvoering van het PECA aan de leden.]1
Art. 1.4.5 -10. [1 Le secrétariat du Conseil de l'éducation culturelle et artistique est assuré par les services du Gouvernement.
En concertation avec le président, le secrétariat est chargé:
1° de la fixation et de la tenue de l'ordre du jour des réunions et de la rédaction du procès-verbal;
2° de veiller au respect de la législation et du règlement d'ordre intérieur;
3° de relayer auprès des membres la position et les propositions des services du Gouvernement quant à la mise en oeuvre du PECA.]1
En concertation avec le président, le secrétariat est chargé:
1° de la fixation et de la tenue de l'ordre du jour des réunions et de la rédaction du procès-verbal;
2° de veiller au respect de la législation et du règlement d'ordre intérieur;
3° de relayer auprès des membres la position et les propositions des services du Gouvernement quant à la mise en oeuvre du PECA.]1
Art. 1.4.5 -11. [1 De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs stelt op de voordracht van het secretariaat zijn huishoudelijk reglement vast.
De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs komt minstens driemaal per schooljaar bijeen.]1
De Raad voor cultureel en artistiek onderwijs komt minstens driemaal per schooljaar bijeen.]1
Art. 1.4.5 -11. [1 Le Conseil de l'éducation culturelle et artistique établit, sur proposition du secrétariat, son règlement d'ordre intérieur.
Le Conseil de l'éducation culturelle et artistique se réunit au moins trois fois par année scolaire.]1
Le Conseil de l'éducation culturelle et artistique se réunit au moins trois fois par année scolaire.]1
Afdeling III. [1 - Sturing van het PECA]1
Section III. [1 - Du pilotage du PECA]1
Art. 1.4.5 -12. [1 De regering draagt via haar diensten zorg voor de sturing van het culturele en artistieke onderwijstraject.".
Daartoe is zij verantwoordelijk voor:
1° het waarborgen van de structurele, systematische en ruime integratie van het PECA in alle door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen;
2° de bewustmaking en stimulering van de verschillende actoren;
3° het aanmoedigen van innovatie en experimenten;
4° het stimuleren van het culturele en artistieke aanbod aan het schoolpubliek en het zorgen voor de verspreiding ervan;
5° het communiceren en verspreiden van informatie over het PECA;
6° het zorgen voor een goede coördinatie van de verschillende actoren en projecten, door een netwerkfunctie te vervullen, inzonderheid door deel te nemen aan de werkzaamheden van de in artikel 1.4.5-21 bedoelde territoriale PECA-platforms;
7° het analyseren en evalueren van de uitvoering van het PECA, en zo nodig verbeteringen aanbrengen;
8° het opstellen van een register van culturele en artistieke initiatieven in scholen.]1
Daartoe is zij verantwoordelijk voor:
1° het waarborgen van de structurele, systematische en ruime integratie van het PECA in alle door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen;
2° de bewustmaking en stimulering van de verschillende actoren;
3° het aanmoedigen van innovatie en experimenten;
4° het stimuleren van het culturele en artistieke aanbod aan het schoolpubliek en het zorgen voor de verspreiding ervan;
5° het communiceren en verspreiden van informatie over het PECA;
6° het zorgen voor een goede coördinatie van de verschillende actoren en projecten, door een netwerkfunctie te vervullen, inzonderheid door deel te nemen aan de werkzaamheden van de in artikel 1.4.5-21 bedoelde territoriale PECA-platforms;
7° het analyseren en evalueren van de uitvoering van het PECA, en zo nodig verbeteringen aanbrengen;
8° het opstellen van een register van culturele en artistieke initiatieven in scholen.]1
Art. 1.4.5 -12. [1 Le Gouvernement assure, par l'intermédiaire de ses services, le pilotage du parcours d'éducation culturelle et artistique.
A cet effet, il est chargé:
1° de veiller à l'intégration structurelle, systématique et généralisée du PECA dans l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française;
2° de sensibiliser et de stimuler les différents acteurs;
3° de susciter l'innovation et l'expérimentation;
4° de stimuler l'offre culturelle et artistique à destination des publics scolaires et d'assurer sa diffusion;
5° de communiquer et de diffuser des informations au sujet du PECA;
6° de veiller à la bonne articulation des différents acteurs et projets, en assurant un rôle de mise en relation, notamment en participant aux travaux des plateformes territoriales PECA visées à l'article 1.4.5-21;
7° d'analyser et d'évaluer la mise en oeuvre du PECA, et de procéder si nécessaire à des améliorations;
8° d'établir un cadastre des démarches culturelles et artistiques réalisées dans les écoles.]1
A cet effet, il est chargé:
1° de veiller à l'intégration structurelle, systématique et généralisée du PECA dans l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française;
2° de sensibiliser et de stimuler les différents acteurs;
3° de susciter l'innovation et l'expérimentation;
4° de stimuler l'offre culturelle et artistique à destination des publics scolaires et d'assurer sa diffusion;
5° de communiquer et de diffuser des informations au sujet du PECA;
6° de veiller à la bonne articulation des différents acteurs et projets, en assurant un rôle de mise en relation, notamment en participant aux travaux des plateformes territoriales PECA visées à l'article 1.4.5-21;
7° d'analyser et d'évaluer la mise en oeuvre du PECA, et de procéder si nécessaire à des améliorations;
8° d'établir un cadastre des démarches culturelles et artistiques réalisées dans les écoles.]1
Art. 1.4.5 -13. [1 § 1. Om de vijf jaar neemt de regering, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs, een PECA-actieplan aan waarin de strategieën, de gekwantificeerde doelstellingen, het actieprogramma en het uitvoeringsschema voor de komende vijf jaar zijn opgenomen.
Het plan geeft de prioritaire groepen en de prioritair uit te voeren acties aan en omvat de uitvoering van thematische campagnes. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan de vestigingsplaatsen die een gedifferentieerde begeleiding genieten overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding in de scholen van de Franse Gemeenschap, teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te garanderen, alsook aan de leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs.
§ 2. Het actieplan van het PECA kan tijdens de uitvoering ervan worden aangepast, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs.]1
Het plan geeft de prioritaire groepen en de prioritair uit te voeren acties aan en omvat de uitvoering van thematische campagnes. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan de vestigingsplaatsen die een gedifferentieerde begeleiding genieten overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding in de scholen van de Franse Gemeenschap, teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te garanderen, alsook aan de leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs.
§ 2. Het actieplan van het PECA kan tijdens de uitvoering ervan worden aangepast, na advies van de Raad voor cultureel en artistiek onderwijs.]1
Art. 1.4.5 -13. [1 § 1er. Le Gouvernement adopte tous les cinq ans, après avis du Conseil de l'éducation culturelle et artistique, un plan d'actions PECA définissant les stratégies, les objectifs chiffrés, le programme d'actions, et le calendrier de mise en oeuvre envisagés pour les cinq ans à venir.
Le plan identifie les publics prioritaires et les actions à mettre en oeuvre en priorité et comprend la mise en place de campagnes thématiques. A cet égard, une attention particulière est accordée aux implantations bénéficiaires de l'encadrement différencié conformément au décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité et aux élèves scolarisés dans l'enseignement spécialisé.
§ 2. Le plan d'actions PECA peut être adapté en cours de mise en oeuvre, après avis du Conseil de l'éducation culturelle et artistique.]1
Le plan identifie les publics prioritaires et les actions à mettre en oeuvre en priorité et comprend la mise en place de campagnes thématiques. A cet égard, une attention particulière est accordée aux implantations bénéficiaires de l'encadrement différencié conformément au décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité et aux élèves scolarisés dans l'enseignement spécialisé.
§ 2. Le plan d'actions PECA peut être adapté en cours de mise en oeuvre, après avis du Conseil de l'éducation culturelle et artistique.]1
Art. 1.4.5 -14. [1 De regering zet, in de vorm van een online toegankelijk digitaal instrument, een documentatiecentrum op over het culturele en artistieke onderwijstraject.".
Het in punt 1 genoemde digitale instrument laat toe:
1° het bestaande culturele en artistieke aanbod voor het schoolpubliek te verzamelen, inventariseren en netwerken;
2° het verzamelen van aanvragen voor culturele en artistieke optredens door scholen mogelijk te maken;
3° het verzamelen, inventariseren en ter beschikking stellen van vrij beschikbare leermiddelen;
4° het verzamelen, inventariseren en verspreiden van inspirerende praktijken op het gebied van culturele bemiddeling naar het schoolpubliek;
5° het bundelen en inventariseren analyses en studies betreffende de toegang en de deelname van schoolpubliek aan het culturele leven, en de vrij beschikbare analyses en studies ter beschikking stellen.
Het digitale instrument is toegankelijk voor alle onderwijsteams, culturele operatoren, kunstenaars, onderzoekers, studenten en alle geïnteresseerden.]1
Het in punt 1 genoemde digitale instrument laat toe:
1° het bestaande culturele en artistieke aanbod voor het schoolpubliek te verzamelen, inventariseren en netwerken;
2° het verzamelen van aanvragen voor culturele en artistieke optredens door scholen mogelijk te maken;
3° het verzamelen, inventariseren en ter beschikking stellen van vrij beschikbare leermiddelen;
4° het verzamelen, inventariseren en verspreiden van inspirerende praktijken op het gebied van culturele bemiddeling naar het schoolpubliek;
5° het bundelen en inventariseren analyses en studies betreffende de toegang en de deelname van schoolpubliek aan het culturele leven, en de vrij beschikbare analyses en studies ter beschikking stellen.
Het digitale instrument is toegankelijk voor alle onderwijsteams, culturele operatoren, kunstenaars, onderzoekers, studenten en alle geïnteresseerden.]1
Art. 1.4.5 -14. [1 Le Gouvernement met en place, sous la forme d'un outil numérique accessible en ligne, un centre de ressources documentaires concernant le parcours d'éducation culturelle et artistique.
L'outil numérique mentionné à l'alinéa 1er:
1° agrège, répertorie et met en réseau les offres culturelles et artistiques existantes à destination des publics scolaires;
2° permet de récolter les demandes d'interventions culturelles et artistiques introduites par les écoles;
3° agrège, répertorie et met à disposition les outils pédagogiques disponibles en libre accès;
4° agrège, répertorie et diffuse les pratiques inspirantes en termes de médiation culturelle vers les publics scolaires;
5° agrège et répertorie les analyses et études concernant l'accès et la participation des publics scolaires à la vie culturelle, et met à disposition celles qui sont disponibles en libre accès.
L'outil numérique est accessible à l'ensemble des équipes éducatives, des opérateurs culturels, des artistes, des chercheurs, des étudiants et de toute personne intéressée.]1
L'outil numérique mentionné à l'alinéa 1er:
1° agrège, répertorie et met en réseau les offres culturelles et artistiques existantes à destination des publics scolaires;
2° permet de récolter les demandes d'interventions culturelles et artistiques introduites par les écoles;
3° agrège, répertorie et met à disposition les outils pédagogiques disponibles en libre accès;
4° agrège, répertorie et diffuse les pratiques inspirantes en termes de médiation culturelle vers les publics scolaires;
5° agrège et répertorie les analyses et études concernant l'accès et la participation des publics scolaires à la vie culturelle, et met à disposition celles qui sont disponibles en libre accès.
L'outil numérique est accessible à l'ensemble des équipes éducatives, des opérateurs culturels, des artistes, des chercheurs, des étudiants et de toute personne intéressée.]1
Afdeling IV. [1 - PECA-afgevaardigden]1
Section IV. [1 - Des délégués-PECA]1
Art. 1.4.5 -15. [1 Elke school kan onder het pedagogisch personeel minstens één PECA-afgevaardigde aanwijzen onder de vrijwilligers.
In voorkomend geval voert de PECA-afgevaardigde de volgende opdrachten uit met de steun van de culturele referenten van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waartoe hij behoort:
1° de op het niveau van het territoriale PECA-platform ontvangen informatie aan zijn school doorgeven;
2° aandacht hebben voor de behoeften en ambities van zijn school met betrekking tot het culturele en artistieke onderwijstraject, en deze vertegenwoordigen op het niveau van het territoriale PECA-platform;
3° deelnemen aan de uitvoering van projecten op het niveau van het territoriale PECA-platform;
4° in voorkomend geval voorstellen doen aan de directeur met het oog op de integratie of de versteviging van de culturele en artistieke opleiding in de doelstellingenovereenkomst van de school.]1
In voorkomend geval voert de PECA-afgevaardigde de volgende opdrachten uit met de steun van de culturele referenten van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waartoe hij behoort:
1° de op het niveau van het territoriale PECA-platform ontvangen informatie aan zijn school doorgeven;
2° aandacht hebben voor de behoeften en ambities van zijn school met betrekking tot het culturele en artistieke onderwijstraject, en deze vertegenwoordigen op het niveau van het territoriale PECA-platform;
3° deelnemen aan de uitvoering van projecten op het niveau van het territoriale PECA-platform;
4° in voorkomend geval voorstellen doen aan de directeur met het oog op de integratie of de versteviging van de culturele en artistieke opleiding in de doelstellingenovereenkomst van de school.]1
Art. 1.4.5 -15. [1 Chaque école peut identifier en son sein au moins un délégué-PECA au sein de l'équipe pédagogique, parmi les volontaires.
Le cas échéant, le délégué-PECA exerce, avec l'appui et le soutien des référents culturels de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la fédération de pouvoirs organisateurs dont il relève, les missions suivantes:
1° répercuter dans son école les informations reçues au niveau de la plateforme territoriale PECA;
2° être à l'écoute des besoins et des aspirations de son école par rapport au parcours d'éducation culturelle et artistique, et porter sa représentation au niveau de la plateforme territoriale PECA;
3° participer à la mise en place de projets au niveau de la plateforme territoriale PECA;
4° le cas échéant, formuler des propositions au directeur en vue de l'intégration ou du renforcement du parcours d'éducation culturelle et artistique dans le contrat d'objectif de l'école.]1
Le cas échéant, le délégué-PECA exerce, avec l'appui et le soutien des référents culturels de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la fédération de pouvoirs organisateurs dont il relève, les missions suivantes:
1° répercuter dans son école les informations reçues au niveau de la plateforme territoriale PECA;
2° être à l'écoute des besoins et des aspirations de son école par rapport au parcours d'éducation culturelle et artistique, et porter sa représentation au niveau de la plateforme territoriale PECA;
3° participer à la mise en place de projets au niveau de la plateforme territoriale PECA;
4° le cas échéant, formuler des propositions au directeur en vue de l'intégration ou du renforcement du parcours d'éducation culturelle et artistique dans le contrat d'objectif de l'école.]1
Afdeling V. [1 - Schoolreferenten]1
Section V. [1 - Des référents scolaires]1
Art. 1.4.5 -16. [1 § 1. De regering wijst per zone of volgens een door haar vastgestelde territoriale indeling een culturele operator of een groep van culturele operatoren aan die als schoolreferent optreedt.
Wanneer een groepering operatoren als schoolreferent optreedt, gelden de volgende eisen:
1° de leden van de groepering leggen hun samenwerking schriftelijk vast door middel van een overeenkomst;
2° één van haar leden wordt aangewezen als coördinator en vertegenwoordigt het geheel bij de regering.
§ 2. De schoolreferent of, in het geval van een samenwerkingsverband, de coördinator, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, moet een rechtspersoon zijn.
De schoolreferenten worden benoemd voor een hernieuwbare periode van 5 jaar, die ingaat op 30 september van het jaar van hun benoeming.]1
Wanneer een groepering operatoren als schoolreferent optreedt, gelden de volgende eisen:
1° de leden van de groepering leggen hun samenwerking schriftelijk vast door middel van een overeenkomst;
2° één van haar leden wordt aangewezen als coördinator en vertegenwoordigt het geheel bij de regering.
§ 2. De schoolreferent of, in het geval van een samenwerkingsverband, de coördinator, bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2°, moet een rechtspersoon zijn.
De schoolreferenten worden benoemd voor een hernieuwbare periode van 5 jaar, die ingaat op 30 september van het jaar van hun benoeming.]1
Art. 1.4.5 -16. [1 § 1er. Le Gouvernement désigne, par zone ou selon un découpage territorial qu'il détermine, un opérateur culturel ou un groupement d'opérateurs culturels pour assurer le rôle de référent scolaire.
Lorsqu'un groupement d'opérateurs assure le rôle de référent scolaire, les prescriptions suivantes sont d'application:
1° les membres du groupement formalisent par écrit leur collaboration par le biais d'une convention;
2° un de ses membres est désigné coordinateur et représente l'ensemble vis-à-vis du Gouvernement.
§ 2. Le référent scolaire ou, en cas de groupement, le coordinateur visé au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, doivent être constitué sous la forme d'une personne morale.
Les référents scolaires sont désignés pour une période de 5 ans, renouvelable, prenant cours le 30 septembre de l'année de leur désignation.]1
Lorsqu'un groupement d'opérateurs assure le rôle de référent scolaire, les prescriptions suivantes sont d'application:
1° les membres du groupement formalisent par écrit leur collaboration par le biais d'une convention;
2° un de ses membres est désigné coordinateur et représente l'ensemble vis-à-vis du Gouvernement.
§ 2. Le référent scolaire ou, en cas de groupement, le coordinateur visé au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, doivent être constitué sous la forme d'une personne morale.
Les référents scolaires sont désignés pour une période de 5 ans, renouvelable, prenant cours le 30 septembre de l'année de leur désignation.]1
Art. 1.4.5 -17. [1 § 1. De schoolreferent voert de volgende opdrachten uit op het grondgebied waarvoor hij is aangesteld:
1° het initiëren, bundelen, coördineren, ontwikkelen en voltooien, in een netwerkoverschrijdende dynamiek, van een aanbod dat de diversiteit van culturele en artistieke disciplines weerspiegelt;
2° de verbinding organiseren tussen scholen enerzijds en kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR anderzijds;
3° het organiseren en leiden van een territoriaal PECA-overlegplatform;
4° het bijdragen aan het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, en het documentatiecentrum.
§ 2. De schoolreferent zet de wijze waarop hij zijn opdrachten wil uitvoeren uiteen in een actieplan dat jaarlijks wordt geëvalueerd en bijgewerkt. Dit plan is gebaseerd op een collectieve analyse van het grondgebied om ervoor te zorgen dat:
1° de deelname van alle scholen;
2° de deelname van alle culturele operatoren;
3° dat de projecten betrekking hebben op alle culturele en artistieke gebieden en dat het aanbod aan de scholen gevarieerd is en aangepast aan hun behoeften.]1
1° het initiëren, bundelen, coördineren, ontwikkelen en voltooien, in een netwerkoverschrijdende dynamiek, van een aanbod dat de diversiteit van culturele en artistieke disciplines weerspiegelt;
2° de verbinding organiseren tussen scholen enerzijds en kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR anderzijds;
3° het organiseren en leiden van een territoriaal PECA-overlegplatform;
4° het bijdragen aan het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, en het documentatiecentrum.
§ 2. De schoolreferent zet de wijze waarop hij zijn opdrachten wil uitvoeren uiteen in een actieplan dat jaarlijks wordt geëvalueerd en bijgewerkt. Dit plan is gebaseerd op een collectieve analyse van het grondgebied om ervoor te zorgen dat:
1° de deelname van alle scholen;
2° de deelname van alle culturele operatoren;
3° dat de projecten betrekking hebben op alle culturele en artistieke gebieden en dat het aanbod aan de scholen gevarieerd is en aangepast aan hun behoeften.]1
Art. 1.4.5 -17. [1 § 1er. Le référent scolaire exerce, sur le territoire pour lequel il est désigné, les missions suivantes:
1° initier, agréger, coordonner, développer et compléter, dans une dynamique inter-réseaux, une offre rendant compte de la diversité des disciplines culturelles et artistiques;
2° organiser la mise en relation entre, d'une part, les écoles et, d'autre part, les artistes, les opérateurs culturels et l'ESAHR;
3° organiser et animer une plateforme territoriale de concertation PECA;
4° contribuer à alimenter le cadastre mentionné à l'article 1.4.5-12, alinéa 2, 8°, et le centre de ressources documentaires.
§ 2. Le référent scolaire détaille la manière dont il compte exercer ses missions dans un plan d'actions évalué et actualisé annuellement. Ce plan repose sur une analyse collective du territoire, visant à s'assurer:
1° de la participation de l'ensemble des écoles;
2° de la participation de l'ensemble des opérateurs culturels;
3° que les projets concernent tous les domaines culturels et artistiques et que l'offre à destination des écoles soit variée et adaptée à leurs besoins.]1
1° initier, agréger, coordonner, développer et compléter, dans une dynamique inter-réseaux, une offre rendant compte de la diversité des disciplines culturelles et artistiques;
2° organiser la mise en relation entre, d'une part, les écoles et, d'autre part, les artistes, les opérateurs culturels et l'ESAHR;
3° organiser et animer une plateforme territoriale de concertation PECA;
4° contribuer à alimenter le cadastre mentionné à l'article 1.4.5-12, alinéa 2, 8°, et le centre de ressources documentaires.
§ 2. Le référent scolaire détaille la manière dont il compte exercer ses missions dans un plan d'actions évalué et actualisé annuellement. Ce plan repose sur une analyse collective du territoire, visant à s'assurer:
1° de la participation de l'ensemble des écoles;
2° de la participation de l'ensemble des opérateurs culturels;
3° que les projets concernent tous les domaines culturels et artistiques et que l'offre à destination des écoles soit variée et adaptée à leurs besoins.]1
Art. 1.4.5 -18. [1 De schoolreferenten worden benoemd op basis van een oproep tot het indienen van sollicitaties, waarbij de volgende criteria in aanmerking worden genomen:
1° de geografische en sociale bijzonderheden van het grondgebied;
2° de ervaring van de schoolreferent bij het opzetten, ontwikkelen en controleren van "cultuur-school" partnerschappen;
3° het vermogen van de schoolreferent om scholen in contact te brengen met kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR;
4° het vermogen van de schoolreferent om zijn opdracht op het gehele grondgebied uit te voeren;
5° de relevantie van de beoogde wegen om de territoriale dekking te verbeteren en de toegang tot cultuur voor alle leerlingen te waarborgen;
6° de kwaliteit en de kwantiteit van de beoogde partnerschappen.]1
1° de geografische en sociale bijzonderheden van het grondgebied;
2° de ervaring van de schoolreferent bij het opzetten, ontwikkelen en controleren van "cultuur-school" partnerschappen;
3° het vermogen van de schoolreferent om scholen in contact te brengen met kunstenaars, culturele operatoren en ESAHR;
4° het vermogen van de schoolreferent om zijn opdracht op het gehele grondgebied uit te voeren;
5° de relevantie van de beoogde wegen om de territoriale dekking te verbeteren en de toegang tot cultuur voor alle leerlingen te waarborgen;
6° de kwaliteit en de kwantiteit van de beoogde partnerschappen.]1
Art. 1.4.5 -18. [1 Les référents scolaires sont désignés sur la base d'un appel à candidatures prenant en compte les critères suivants:
1° les spécificités géographiques et sociales du territoire;
2° l'expérience du référent scolaire dans la mise en place, le développement et le suivi de partenariats culture-école;
3° la capacité du référent scolaire à mettre en relation les écoles, d'une part et, d'autre part, les artistes, les opérateurs culturels et l'ESAHR;
4° la capacité du référent scolaire à assurer ses missions sur l'ensemble du territoire;
5° la pertinence des pistes envisagées pour améliorer la couverture territoriale et garantir à tous les élèves un accès à la culture;
6° la qualité et la quantité des partenariats envisagés.]1
1° les spécificités géographiques et sociales du territoire;
2° l'expérience du référent scolaire dans la mise en place, le développement et le suivi de partenariats culture-école;
3° la capacité du référent scolaire à mettre en relation les écoles, d'une part et, d'autre part, les artistes, les opérateurs culturels et l'ESAHR;
4° la capacité du référent scolaire à assurer ses missions sur l'ensemble du territoire;
5° la pertinence des pistes envisagées pour améliorer la couverture territoriale et garantir à tous les élèves un accès à la culture;
6° la qualité et la quantité des partenariats envisagés.]1
Art. 1.4.5 -19. [1 De regering kent aan iedere schoolreferent een subsidie toe van 100.000 euro ter dekking van de personeels- en exploitatiekosten in verband met de in artikel 1.4.5-17 bedoelde opdrachten.
Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.]1
Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.]1
Art. 1.4.5 -19. [1 Le Gouvernement accorde à chaque référent scolaire une subvention de 100.000 euros destinée à couvrir les frais de personnel et de fonctionnement liés aux missions visées à l'article 1.4.5-17.
Le montant mentionné à l'alinéa 1er est indexé annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé applicable au 1er janvier de l'exercice concerné avec celui applicable au 1er janvier 2022.]1
Le montant mentionné à l'alinéa 1er est indexé annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé applicable au 1er janvier de l'exercice concerné avec celui applicable au 1er janvier 2022.]1
Afdeling VI. [1 - Territoriale PECA-platforms]1
Section VI. [1 - Des plateformes territoriales PECA]1
Art. 1.4.5 -20. [1 Voor elke schoolreferent wordt een territoriaal platform gecreëerd.
Het territoriale PECA-platform bestaat uit:
1° een vertegenwoordiger van de PECA-stuurgroep;
2° de schoolreferent;
3° vijf PECA-afgevaardigden, waarvan elke federatie van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement er één aanwijst;
4° een culturele referent van Wallonie-Bruxelles Enseignement en van elke federatie van inrichtende machten;
5° een vertegenwoordiger van ESAHR, aangewezen op de voordracht van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Het voorzitterschap van de vergaderingen, met inbegrip van het vaststellen van de dagorde, wordt gedeeld door de vertegenwoordiger van de PECA-stuurdienst en de schoolreferent.
De beslissingen van het territoriaal PECA-platform worden bij consensus genomen.]1
Het territoriale PECA-platform bestaat uit:
1° een vertegenwoordiger van de PECA-stuurgroep;
2° de schoolreferent;
3° vijf PECA-afgevaardigden, waarvan elke federatie van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement er één aanwijst;
4° een culturele referent van Wallonie-Bruxelles Enseignement en van elke federatie van inrichtende machten;
5° een vertegenwoordiger van ESAHR, aangewezen op de voordracht van de Algemene Raad voor het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan.
Het voorzitterschap van de vergaderingen, met inbegrip van het vaststellen van de dagorde, wordt gedeeld door de vertegenwoordiger van de PECA-stuurdienst en de schoolreferent.
De beslissingen van het territoriaal PECA-platform worden bij consensus genomen.]1
Art. 1.4.5 -20. [1 Il est créé, auprès de chaque référent scolaire, une plateforme territoriale.
La plateforme territoriale PECA est composée:
1° d'un représentant du service du pilotage PECA;
2° du référent scolaire;
3° de cinq délégués-PECA, chaque fédération de pouvoirs organisateurs et Wallonie-Bruxelles Enseignement, en désignant un;
4° d'un référent culturel de Wallonie-Bruxelles Enseignement et de chaque fédération de pouvoirs organisateurs;
5° d'un représentant de l'ESAHR, désigné sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit.
La présidence des réunions, en ce compris la fixation de l'agenda et de l'ordre du jour, est assurée conjointement par le représentant du service du pilotage PECA et le référent scolaire.
Les décisions de la plateforme territoriale PECA sont prises au consensus.]1
La plateforme territoriale PECA est composée:
1° d'un représentant du service du pilotage PECA;
2° du référent scolaire;
3° de cinq délégués-PECA, chaque fédération de pouvoirs organisateurs et Wallonie-Bruxelles Enseignement, en désignant un;
4° d'un référent culturel de Wallonie-Bruxelles Enseignement et de chaque fédération de pouvoirs organisateurs;
5° d'un représentant de l'ESAHR, désigné sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire artistique à horaire réduit.
La présidence des réunions, en ce compris la fixation de l'agenda et de l'ordre du jour, est assurée conjointement par le représentant du service du pilotage PECA et le référent scolaire.
Les décisions de la plateforme territoriale PECA sont prises au consensus.]1
Art. 1.4.5 -21. [1 Het territoriale PECA-platform heeft tot doel:
1° de organisatie en formalisering van de ontmoeting, de rechtstreekse contacten en de netwerkvorming van PECA-actoren;
2° het zorgen voor overleg tussen de PECA-actoren over de behoeften van de scholen en het beschikbare culturele en artistieke aanbod;
3° het zorgen voor de verspreiding en uitwisseling van informatie over de beschikbare culturele bemiddelingsmechanismen;
4° het verfijnen en bijwerken van het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, op het betrokken grondgebied;
5° het bevorderen van de ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van projecten tussen scholen, netten en culturele operatoren;
6° het bijdragen tot de ontwikkeling van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13 en de uitvoering ervan op het grondgebied.]1
1° de organisatie en formalisering van de ontmoeting, de rechtstreekse contacten en de netwerkvorming van PECA-actoren;
2° het zorgen voor overleg tussen de PECA-actoren over de behoeften van de scholen en het beschikbare culturele en artistieke aanbod;
3° het zorgen voor de verspreiding en uitwisseling van informatie over de beschikbare culturele bemiddelingsmechanismen;
4° het verfijnen en bijwerken van het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, op het betrokken grondgebied;
5° het bevorderen van de ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van projecten tussen scholen, netten en culturele operatoren;
6° het bijdragen tot de ontwikkeling van het actieplan bedoeld in artikel 1.4.5-13 en de uitvoering ervan op het grondgebied.]1
Art. 1.4.5 -21. [1 La plateforme territoriale PECA vise à:
1° organiser et formaliser la rencontre, le contact direct et la mise en réseau des acteurs du PECA;
2° assurer la concertation entre les acteurs du PECA relativement aux besoins des écoles et aux offres culturelles et artistiques disponibles;
3° assurer la diffusion et l'échange d'informations sur les dispositifs de médiation culturelle disponibles;
4° affiner et actualiser le cadastre mentionné à l'article 1.4.5-12, alinéa 2, 8°, sur le territoire concerné;
5° favoriser le développement, la mise en oeuvre et la diffusion de projets inter-écoles, inter-réseaux et inter-opérateurs culturels;
6° contribuer à l'élaboration du plan d'actions visé à l'article 1.4.5-13 et à sa mise en oeuvre sur le territoire.]1
1° organiser et formaliser la rencontre, le contact direct et la mise en réseau des acteurs du PECA;
2° assurer la concertation entre les acteurs du PECA relativement aux besoins des écoles et aux offres culturelles et artistiques disponibles;
3° assurer la diffusion et l'échange d'informations sur les dispositifs de médiation culturelle disponibles;
4° affiner et actualiser le cadastre mentionné à l'article 1.4.5-12, alinéa 2, 8°, sur le territoire concerné;
5° favoriser le développement, la mise en oeuvre et la diffusion de projets inter-écoles, inter-réseaux et inter-opérateurs culturels;
6° contribuer à l'élaboration du plan d'actions visé à l'article 1.4.5-13 et à sa mise en oeuvre sur le territoire.]1
Afdeling VII. [1 Financiering van het PECA]1
Section VII. [1 - Du financement du PECA]1
Art. 1.4.5 -22. [1 § 1. Onverminderd de subsidies die krachtens andere wetgevingsregels kunnen worden verleend, kan de regering projecten en activiteiten steunen overeenkomstig de voorwaarden die zij vaststelt:
1° die bijdragen tot de doelstellingen van artikel 1.4.5-2;
2° en die in overeenstemming zijn met de strategieën en prioriteiten die in het in artikel 1.4.5-13 bedoelde actieplan zijn vastgesteld.
De in lid 1 bedoelde steun kan bestaan uit:
1° subsidies toe te kennen aan culturele operatoren die het project uitvoeren of de activiteiten ontwikkelen;
2° materiële bijstand van de regeringsdiensten voor de ontwikkeling, uitvoering of bevordering van de betrokken projecten en activiteiten.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor de in paragraaf 1 bedoelde steun moeten de betrokken projecten en activiteiten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
1° de leerlingen in contact brengen met kunstenaars, kunstwerken of culturele operatoren;
2° plaatsvinden in de schoolomgeving, binnen of buiten de school;
3° gebaseerd zijn op een coherente articulatie tussen de volgende elementen:
a) de nagestreefde doelstellingen;
b) de beoogde transversale kennis en vaardigheden;
c) het verband met de referentiestelsels, overgedragen in de vorm van een samenvattend document, (kennis, knowhow of vaardigheden) van het betrokken onderwijsniveau;
d) de geplande activiteiten en de organisatie daarvan;
e) het betrokken publiek;
f) de betrokken partners;
g) de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden;
h) evaluatie-indicatoren;
4° een aanvulling vormen op bestaande projecten en activiteiten;
5° geleidelijk bijdragen tot een optimale dekking van de verschillende gebieden en de schoolbevolking van de Franse Gemeenschap;
6° worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen inzake vrij toegang als bedoeld in de artikelen 1.7.2-1 en 1.7.2-2.
De krachtens dit artikel gesubsidieerde projecten en activiteiten worden ingeschreven in het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, overeenkomstig de door de regering vastgestelde voorwaarden.
§ 3. Onverminderd de begrotingen die in het kader van andere regelingen aan culturele activiteiten voor onderwijs worden toegewezen, worden voor de uitvoering van dit hoofdstuk jaarlijks de volgende bedragen toegewezen:
1° tijdens het boekjaar 2022: 3.827.619 euro;
2° tijdens het boekjaar 2023: 4.453.585 euro;
3° tijdens het boekjaar 2024: 4.956.393 euro;
4° tijdens het boekjaar 2025: 5.512.389 euro;
5° tijdens het boekjaar 2026: 6.007.383 euro;
6° tijdens het boekjaar 2027: 6.636.378 euro;
7° tijdens het boekjaar 2028: 7.268.378 euro;
8° tijdens het boekjaar 2029: 7.463.378 euro;
9° tijdens het boekjaar 2030: 7.637.378 euro.
De in lid 1 genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.
§ 4. De regering verdeelt de in paragraaf 3 genoemde jaarlijkse bedragen in drie enveloppen:
1° tussen 70 en 80% dient ter versterking van de subsidie aan operatoren die meerjarige steun ontvangen en wier activiteiten geheel of gedeeltelijk gericht zijn op een jong publiek, en meer bepaald op schoolpubliek; de in artikel 1.4.5-19 bedoelde subsidie is in dit bedrag begrepen;
2° tussen 10 en 20% is bestemd voor de versterking van de programma's die de regeringsdiensten met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 3° ontwikkelen;
3° tussen 10 en 20% is bestemd voor de ondersteuning van nieuwe projecten voor het schoolpubliek.
De regering specificeert de toewijzing van middelen binnen elke enveloppe en geeft daarbij prioriteit aan:
1° aan scholen met een lage sociaaleconomische index voor zover zij in de classificatie van de instellingen, uitgevoerd met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te waarborgen, onder de klassen 1 tot en met 8 vallen;
2° aan klassen waarvoor uit het register vermeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, blijkt dat zij niet of nauwelijks aan culturele activiteiten deelnemen;
3° aan scholen in een gebied waar geen of weinig culturele operatoren zijn.]1
1° die bijdragen tot de doelstellingen van artikel 1.4.5-2;
2° en die in overeenstemming zijn met de strategieën en prioriteiten die in het in artikel 1.4.5-13 bedoelde actieplan zijn vastgesteld.
De in lid 1 bedoelde steun kan bestaan uit:
1° subsidies toe te kennen aan culturele operatoren die het project uitvoeren of de activiteiten ontwikkelen;
2° materiële bijstand van de regeringsdiensten voor de ontwikkeling, uitvoering of bevordering van de betrokken projecten en activiteiten.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor de in paragraaf 1 bedoelde steun moeten de betrokken projecten en activiteiten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
1° de leerlingen in contact brengen met kunstenaars, kunstwerken of culturele operatoren;
2° plaatsvinden in de schoolomgeving, binnen of buiten de school;
3° gebaseerd zijn op een coherente articulatie tussen de volgende elementen:
a) de nagestreefde doelstellingen;
b) de beoogde transversale kennis en vaardigheden;
c) het verband met de referentiestelsels, overgedragen in de vorm van een samenvattend document, (kennis, knowhow of vaardigheden) van het betrokken onderwijsniveau;
d) de geplande activiteiten en de organisatie daarvan;
e) het betrokken publiek;
f) de betrokken partners;
g) de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden;
h) evaluatie-indicatoren;
4° een aanvulling vormen op bestaande projecten en activiteiten;
5° geleidelijk bijdragen tot een optimale dekking van de verschillende gebieden en de schoolbevolking van de Franse Gemeenschap;
6° worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen inzake vrij toegang als bedoeld in de artikelen 1.7.2-1 en 1.7.2-2.
De krachtens dit artikel gesubsidieerde projecten en activiteiten worden ingeschreven in het kadaster bedoeld in artikel 1.4.5-12, overeenkomstig de door de regering vastgestelde voorwaarden.
§ 3. Onverminderd de begrotingen die in het kader van andere regelingen aan culturele activiteiten voor onderwijs worden toegewezen, worden voor de uitvoering van dit hoofdstuk jaarlijks de volgende bedragen toegewezen:
1° tijdens het boekjaar 2022: 3.827.619 euro;
2° tijdens het boekjaar 2023: 4.453.585 euro;
3° tijdens het boekjaar 2024: 4.956.393 euro;
4° tijdens het boekjaar 2025: 5.512.389 euro;
5° tijdens het boekjaar 2026: 6.007.383 euro;
6° tijdens het boekjaar 2027: 6.636.378 euro;
7° tijdens het boekjaar 2028: 7.268.378 euro;
8° tijdens het boekjaar 2029: 7.463.378 euro;
9° tijdens het boekjaar 2030: 7.637.378 euro.
De in lid 1 genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen het op 1 januari van het betrokken begrotingsjaar geldende gezondheidsindexcijfer en het op 1 januari 2022 geldende indexcijfer.
§ 4. De regering verdeelt de in paragraaf 3 genoemde jaarlijkse bedragen in drie enveloppen:
1° tussen 70 en 80% dient ter versterking van de subsidie aan operatoren die meerjarige steun ontvangen en wier activiteiten geheel of gedeeltelijk gericht zijn op een jong publiek, en meer bepaald op schoolpubliek; de in artikel 1.4.5-19 bedoelde subsidie is in dit bedrag begrepen;
2° tussen 10 en 20% is bestemd voor de versterking van de programma's die de regeringsdiensten met toepassing van paragraaf 1, eerste lid, 3° ontwikkelen;
3° tussen 10 en 20% is bestemd voor de ondersteuning van nieuwe projecten voor het schoolpubliek.
De regering specificeert de toewijzing van middelen binnen elke enveloppe en geeft daarbij prioriteit aan:
1° aan scholen met een lage sociaaleconomische index voor zover zij in de classificatie van de instellingen, uitgevoerd met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 tot organisatie van een gedifferentieerde begeleiding binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving te waarborgen, onder de klassen 1 tot en met 8 vallen;
2° aan klassen waarvoor uit het register vermeld in artikel 1.4.5-12, tweede lid, 8°, blijkt dat zij niet of nauwelijks aan culturele activiteiten deelnemen;
3° aan scholen in een gebied waar geen of weinig culturele operatoren zijn.]1
Art. 1.4.5 -22. [1 § 1er. Sans préjudice des subventions pouvant être accordées en vertu d'autres législations, le Gouvernement peut soutenir, selon les modalités qu'il arrête, les projets et activités:
1° qui contribuent aux objectifs définis à l'article 1.4.5-2;
2° et qui s'inscrivent dans le cadre des stratégies et priorités définies par le plan d'actions visé à l'article 1.4.5-13.
Le soutien visé à l'alinéa 1er peut consister:
1° en l'octroi de subventions aux opérateurs culturels qui portent le projet ou développent les activités;
2° en une assistance matérielle des services du Gouvernement en vue du développement, de la réalisation ou de la promotion des projets et activités concernés.
§ 2. Pour pouvoir bénéficier du soutien mentionné au paragraphe 1er, les projets et activités concernés doivent répondre aux conditions cumulatives suivantes:
1° mettre en relation des élèves avec des artistes, des oeuvres ou des opérateurs culturels;
2° se dérouler dans le cadre scolaire, à l'intérieur ou à l'extérieur de l'école;
3° reposer sur une articulation cohérente entre les éléments suivants:
a) les objectifs poursuivis;
b) les savoirs et compétences transversales visées;
c) le lien avec les référentiels, transmis sous forme d'un document de synthèse, (savoirs, savoir-faire ou compétences,) du niveau d'enseignement concerné;
d) les activités prévues et leurs modalités d'organisation;
e) le public concerné;
f) les partenaires en présence;
g) l'implication des différentes parties prenantes;
h) les indicateurs d'évaluation;
4° être complémentaire par rapport aux projets et activités existants;
5° contribuer progressivement à une couverture optimale des différents territoires et de la population scolaire de la Communauté française;
6° être organisés dans le respect des dispositions relatives à la gratuité visées aux articles 1.7.2-1 et 1.7.2-2.
Les projets et activités subventionnés en vertu du présent article sont répertoriés dans le cadastre visé à l'article 1.4.5-12, selon les conditions établies par le Gouvernement.
§ 3. Sans préjudice des budgets alloués aux activités culturelles à destination de l'enseignement dans le cadre d'autres dispositifs, les montants suivants sont affectés annuellement à la mise en oeuvre du présent chapitre:
1° au cours de l'exercice 2022: 3.827.619 ;
2° au cours de l'exercice 2023: 4.453.585 ;
3° au cours de l'exercice 2024: 4.956.393 ;
4° au cours de l'exercice 2025: 5.512.389 ;
5° au cours de l'exercice 2026: 6.007.383 ;
6° au cours de l'exercice 2027: 6.636.378 ;
7° au cours de l'exercice 2028: 7.268.378 ;
8° au cours de l'exercice 2029: 7.463.378 ;
9° à partir de l'exercice 2030: 7.637.378 .
Les montants mentionnés à l'alinéa 1er sont indexés annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé applicable au 1er janvier de l'exercice concerné avec celui applicable au 1er janvier 2022.
§ 4. Le Gouvernement répartit les montants annuels mentionnés au paragraphe 3 en trois enveloppes:
1° entre 70 et 80 % sont destinés au renforcement du subventionnement des opérateurs qui bénéficient d'un soutien pluriannuel et dont tout ou partie des activités s'adressent au jeune public, et plus particulièrement au public scolaire; la subvention prévue à l'article 1.4.5-19 est incluse dans cette enveloppe;
2° entre 10 et 20 % sont destinés au renforcement des programmes développés par les services du Gouvernement en application du paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° ;
3° entre 10 et 20 % sont destinés à soutenir de nouveaux projets à destination des publics scolaires.
Le Gouvernement précise l'affectation des moyens au sein de chaque enveloppe, en accordant une attention prioritaire:
1° aux écoles à indice socio-économique faible dans la mesure où dans le classement des implantations réalisées en application de l'article 4, alinéa 4, du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, elles relèvent des classes 1 à 8;
2° aux classes dont le cadastre mentionné à l'article 1.4.5-12, alinéa 2, 8°, révèle qu'elles ne participent pas ou peu à des activités culturelles.;
3° aux écoles situées sur un territoire où les opérateurs culturels sont absents ou peu nombreux.]1
1° qui contribuent aux objectifs définis à l'article 1.4.5-2;
2° et qui s'inscrivent dans le cadre des stratégies et priorités définies par le plan d'actions visé à l'article 1.4.5-13.
Le soutien visé à l'alinéa 1er peut consister:
1° en l'octroi de subventions aux opérateurs culturels qui portent le projet ou développent les activités;
2° en une assistance matérielle des services du Gouvernement en vue du développement, de la réalisation ou de la promotion des projets et activités concernés.
§ 2. Pour pouvoir bénéficier du soutien mentionné au paragraphe 1er, les projets et activités concernés doivent répondre aux conditions cumulatives suivantes:
1° mettre en relation des élèves avec des artistes, des oeuvres ou des opérateurs culturels;
2° se dérouler dans le cadre scolaire, à l'intérieur ou à l'extérieur de l'école;
3° reposer sur une articulation cohérente entre les éléments suivants:
a) les objectifs poursuivis;
b) les savoirs et compétences transversales visées;
c) le lien avec les référentiels, transmis sous forme d'un document de synthèse, (savoirs, savoir-faire ou compétences,) du niveau d'enseignement concerné;
d) les activités prévues et leurs modalités d'organisation;
e) le public concerné;
f) les partenaires en présence;
g) l'implication des différentes parties prenantes;
h) les indicateurs d'évaluation;
4° être complémentaire par rapport aux projets et activités existants;
5° contribuer progressivement à une couverture optimale des différents territoires et de la population scolaire de la Communauté française;
6° être organisés dans le respect des dispositions relatives à la gratuité visées aux articles 1.7.2-1 et 1.7.2-2.
Les projets et activités subventionnés en vertu du présent article sont répertoriés dans le cadastre visé à l'article 1.4.5-12, selon les conditions établies par le Gouvernement.
§ 3. Sans préjudice des budgets alloués aux activités culturelles à destination de l'enseignement dans le cadre d'autres dispositifs, les montants suivants sont affectés annuellement à la mise en oeuvre du présent chapitre:
1° au cours de l'exercice 2022: 3.827.619 ;
2° au cours de l'exercice 2023: 4.453.585 ;
3° au cours de l'exercice 2024: 4.956.393 ;
4° au cours de l'exercice 2025: 5.512.389 ;
5° au cours de l'exercice 2026: 6.007.383 ;
6° au cours de l'exercice 2027: 6.636.378 ;
7° au cours de l'exercice 2028: 7.268.378 ;
8° au cours de l'exercice 2029: 7.463.378 ;
9° à partir de l'exercice 2030: 7.637.378 .
Les montants mentionnés à l'alinéa 1er sont indexés annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé applicable au 1er janvier de l'exercice concerné avec celui applicable au 1er janvier 2022.
§ 4. Le Gouvernement répartit les montants annuels mentionnés au paragraphe 3 en trois enveloppes:
1° entre 70 et 80 % sont destinés au renforcement du subventionnement des opérateurs qui bénéficient d'un soutien pluriannuel et dont tout ou partie des activités s'adressent au jeune public, et plus particulièrement au public scolaire; la subvention prévue à l'article 1.4.5-19 est incluse dans cette enveloppe;
2° entre 10 et 20 % sont destinés au renforcement des programmes développés par les services du Gouvernement en application du paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° ;
3° entre 10 et 20 % sont destinés à soutenir de nouveaux projets à destination des publics scolaires.
Le Gouvernement précise l'affectation des moyens au sein de chaque enveloppe, en accordant une attention prioritaire:
1° aux écoles à indice socio-économique faible dans la mesure où dans le classement des implantations réalisées en application de l'article 4, alinéa 4, du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, elles relèvent des classes 1 à 8;
2° aux classes dont le cadastre mentionné à l'article 1.4.5-12, alinéa 2, 8°, révèle qu'elles ne participent pas ou peu à des activités culturelles.;
3° aux écoles situées sur un territoire où les opérateurs culturels sont absents ou peu nombreux.]1
Afdeling VIII. [1 - Over de evaluatie van de uitvoering van de bepalingen betreffende het culturele en artistieke onderwijstraject]1
Section VIII. [1 - De l'évaluation de la mise en oeuvre des dispositions relatives au parcours d'éducation culturelle et artistique]1
Art. 1.4.5 -23. [1 De regering evalueert de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk om de vier jaar en voor het eerst in het schooljaar 2026-2027 en brengt verslag uit aan het Parlement.]1
Art. 1.4.5 -23. [1 Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre des dispositions du présent chapitre tous les quatre ans et pour la première fois durant l'année scolaire 2026-2027 et en fait rapport au Parlement.]1
HOOFDSTUK VI. [1 - Educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
CHAPITRE VI. [1 - De l'approche éducative de l'orientation]1
Afdeling 1. [1 Algemene bepalingen]1
Section 1. [1 Dispositions générales]1
Art. 1.4.6 -1. [1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° Schoolactoren van begeleiding : de actoren bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 2.
2° Afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen : de afgevaardigde bedoeld in artikel 9, § 1, 14°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten en tot uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.6-4 ;
3° Zonale partners van de de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 3;
4° Externe partners vanactiviteiten over de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 4.]1
1° Schoolactoren van begeleiding : de actoren bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 2.
2° Afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen : de afgevaardigde bedoeld in artikel 9, § 1, 14°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten en tot uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.6-4 ;
3° Zonale partners van de de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 3;
4° Externe partners vanactiviteiten over de studiekeuzebegeleiding : de partners bedoeld in artikel 1.4.6-3, § 4.]1
Art. 1.4.6 -1. [1 Dans le présent chapitre, il faut entendre par :
1° Acteurs scolaires de l'orientation : les acteurs visés à l'article 1.4.6-3, § 2 ;
2° Délégué en charge de l'orientation des élèves : le délégué visé par l'article 9, § 1er, 14°, du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux pouvoirs organisateurs et exerçant les missions visées à l'article 1.4.6-4 ;
3° Partenaires zonaux de l'orientation : les partenaires visés à l'article 1.4.6-3, § 3 ;
4° Partenaires externes des activités portant sur l'orientation : les partenaires visés à l'article 1.4.6-3, § 4.]1
1° Acteurs scolaires de l'orientation : les acteurs visés à l'article 1.4.6-3, § 2 ;
2° Délégué en charge de l'orientation des élèves : le délégué visé par l'article 9, § 1er, 14°, du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux pouvoirs organisateurs et exerçant les missions visées à l'article 1.4.6-4 ;
3° Partenaires zonaux de l'orientation : les partenaires visés à l'article 1.4.6-3, § 3 ;
4° Partenaires externes des activités portant sur l'orientation : les partenaires visés à l'article 1.4.6-3, § 4.]1
Art. 1.4.6 -2. [1 De educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding heeft als doel :
1° de capaciteit van de leerling te ontwikkelen om op zijn of haar eigen traject te handelen, maar zich ook bewust worden van de beperkingen en limieten van deze kennis hoe te handelen;
2° expliciete en impliciete factoren die keuzes beïnvloeden te identificeren en te bekritiseren, met inbegrip van de keuze van de begeleiding die aan het einde van de gemeenschappelijke kern gemaakt moet worden;
3° kennis en observaties omzetten in keuzes en acties die ze in de praktijk brengen;
4° de ontwikkeling van verschillende scenario's voor zijn toekomst en de mogelijkheid om zichzelf daarin te projecteren;
5° zich bewust worden van de open aard van zijn keuzes en de perspectieven die levenslang leren, in het bijzonder in de context van professionele ontwikkeling;
6° verschillende professionele omgevingen en hun diversiteit te ontdekken, en zich bewust worden van zowel de bijdragen aan de maatschappij als de ethische kwesties en vooruitzichten voor socioprofessionele integratie die verbonden zijn aan deze verschillende socioprofessionele werelden;
7° de koppeling van vakspecifieke of vakoverschrijdende kennis, knowhow of vaardigheden die in de klas werden verworven, aan de studierichtingen en keuzemogelijkheden na de gemeenschappelijke kern en aan beroepsgebieden en beroepen;
8° de ontdekking van verschillende opleidingsmogelijkheden aan het einde van het traject van de gemeenschappelijke kern;
9° de ontmoeting van verschillende soorten actoren om hen te helpen hun begeleidingsfasen te plannen.]1
1° de capaciteit van de leerling te ontwikkelen om op zijn of haar eigen traject te handelen, maar zich ook bewust worden van de beperkingen en limieten van deze kennis hoe te handelen;
2° expliciete en impliciete factoren die keuzes beïnvloeden te identificeren en te bekritiseren, met inbegrip van de keuze van de begeleiding die aan het einde van de gemeenschappelijke kern gemaakt moet worden;
3° kennis en observaties omzetten in keuzes en acties die ze in de praktijk brengen;
4° de ontwikkeling van verschillende scenario's voor zijn toekomst en de mogelijkheid om zichzelf daarin te projecteren;
5° zich bewust worden van de open aard van zijn keuzes en de perspectieven die levenslang leren, in het bijzonder in de context van professionele ontwikkeling;
6° verschillende professionele omgevingen en hun diversiteit te ontdekken, en zich bewust worden van zowel de bijdragen aan de maatschappij als de ethische kwesties en vooruitzichten voor socioprofessionele integratie die verbonden zijn aan deze verschillende socioprofessionele werelden;
7° de koppeling van vakspecifieke of vakoverschrijdende kennis, knowhow of vaardigheden die in de klas werden verworven, aan de studierichtingen en keuzemogelijkheden na de gemeenschappelijke kern en aan beroepsgebieden en beroepen;
8° de ontdekking van verschillende opleidingsmogelijkheden aan het einde van het traject van de gemeenschappelijke kern;
9° de ontmoeting van verschillende soorten actoren om hen te helpen hun begeleidingsfasen te plannen.]1
Art. 1.4.6 -2. [1 L'approche éducative de l'orientation vise à :
1° développer la capacité de l'élève à pouvoir agir sur son parcours, mais aussi prendre conscience des contraintes et des limites qui pèsent sur ce savoir-agir ;
2° repérer et critiquer les facteurs, explicites et implicites, qui influencent les choix, y compris en ce qui concerne le choix d'orientation à poser en fin de tronc commun ;
3° transformer des connaissances et des observations en choix et en actions qui les concrétisent ;
4° développer divers scénarios de son avenir et être capable de s'y projeter ;
5° se sensibiliser au caractère ouvert de ses choix et aux perspectives offertes par l'apprentissage tout au long de la vie, notamment dans le contexte des évolutions professionnelles ;
6° découvrir différents milieux professionnels et leur diversité et être sensibilisé tant aux contributions sociétales qu'aux enjeux éthiques et perspectives d'insertion socioprofessionnelle liés à ces divers mondes socioprofessionnels ;
7° relier des savoir, savoir-faire ou compétences disciplinaires ou transversaux, travaillés en classe, avec des filières et des options qui s'ouvrent après le tronc commun et avec des sphères professionnelles et des métiers ;
8° découvrir différentes possibilités de formation ultérieures qui s'ouvrent en fin de parcours de tronc commun ;
9° rencontrer différents types d'acteurs pour pouvoir construire ses démarches d'orientation.]1
1° développer la capacité de l'élève à pouvoir agir sur son parcours, mais aussi prendre conscience des contraintes et des limites qui pèsent sur ce savoir-agir ;
2° repérer et critiquer les facteurs, explicites et implicites, qui influencent les choix, y compris en ce qui concerne le choix d'orientation à poser en fin de tronc commun ;
3° transformer des connaissances et des observations en choix et en actions qui les concrétisent ;
4° développer divers scénarios de son avenir et être capable de s'y projeter ;
5° se sensibiliser au caractère ouvert de ses choix et aux perspectives offertes par l'apprentissage tout au long de la vie, notamment dans le contexte des évolutions professionnelles ;
6° découvrir différents milieux professionnels et leur diversité et être sensibilisé tant aux contributions sociétales qu'aux enjeux éthiques et perspectives d'insertion socioprofessionnelle liés à ces divers mondes socioprofessionnels ;
7° relier des savoir, savoir-faire ou compétences disciplinaires ou transversaux, travaillés en classe, avec des filières et des options qui s'ouvrent après le tronc commun et avec des sphères professionnelles et des métiers ;
8° découvrir différentes possibilités de formation ultérieures qui s'ouvrent en fin de parcours de tronc commun ;
9° rencontrer différents types d'acteurs pour pouvoir construire ses démarches d'orientation.]1
Afdeling 2. [1 Actoren en partners in de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Section 2. [1 Des acteurs et partenaires de l'approche éducative de l'orientation]1
Art. 1.4.6 -3.[1 § 1. Bij de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding zijn verschillende schoolactoren en partners betrokken die door de school kunnen worden ingeschakeld om activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding op te zetten:
1° de schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 2 ;
2° de zonale partners van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 3 ;
3° de externe partners van de activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 4.
§ 2. De schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding zijn :
1° de leerlingen ;
2° het onderwijsteam ;
3° het PMS-cenrum ;
4° de afgevaardigde die belast is met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen, indien hij/zij binnen de school tewerkgesteld of aangesteld is;
5° de regionale polen, met betrekking tot leerlingen voor wie zij individuele ondersteuning bieden;
6° de oudervereniging, als deze door de inrichtende macht wordt gevraagd en betrokken wil worden;
7° onderwijsteams van andere scholen die behoren tot dezelfde inrichtende macht of tot verschillende inrichtende machten of federaties van inrichtende machten.
§ 3. De zonale partners van de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
1° Competentiecentra van Wallonië en de Beroepsreferentiecentra van Brussel ;
2° Centra voor gevorderde technologieën bepaald in artikel 1 van het Samenwerkingsakkoord van 21 maart 2014 afgesloten tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap betreffende de terbeschikkingstelling van voorzieningen in het kader van de herziening van het kwalificerend onderwijs en de samenwerking tussen de Centra voor gevorderde technologieën en de Competentie- en Referentiecentra;
3° "Cités des Métiers - Carrefours des Métiers" in het Waalse Gewest en "Cité des Métiers" in het Brusselse Gewest;
4° instellingen voor hoger onderwijs en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de de studiekeuzebegeleiding;
5° instellingen voor [2 Volwassenenonderwijs]2 en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de studiekeuzebegeleiding
6° gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ;
7° opleidingsoperatoren;
8° jeugdinformatiecentra ;
9° de diensten "Action en Milieu Ouvert (AMO)" (actie in open milieu) ;
10° verenigingen van jeugdorganisaties die betrokken zijn bij de studiekeuzebegeleiding;
11° de institutionele actoren die bij de begeleiding betrokken zijn.
Zonale partners van de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen gevraagd worden om samenwerkingsverbanden of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren en, indien van toepassing, om scholen te ondersteunen bij het organiseren van activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding in samenwerking met externe partners.
§ 4. Externe partners voor activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
1° openbare en privé-bedrijven ;
2° actoren in de non-profitsector;
3° beroepssectoren ;
4° zelfstandigen en ambachtslieden.
Externe partners van activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen benaderd worden om partnerschappen of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren.
De inschakeling door scholen van externe partners en de activiteiten die deze partners met leerlingen organiseren, passen in het kader van de naleving van artikel 1.7.3-3.]1
1° de schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 2 ;
2° de zonale partners van de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 3 ;
3° de externe partners van de activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding bedoeld in paragraaf 4.
§ 2. De schoolactoren van de studiekeuzebegeleiding zijn :
1° de leerlingen ;
2° het onderwijsteam ;
3° het PMS-cenrum ;
4° de afgevaardigde die belast is met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen, indien hij/zij binnen de school tewerkgesteld of aangesteld is;
5° de regionale polen, met betrekking tot leerlingen voor wie zij individuele ondersteuning bieden;
6° de oudervereniging, als deze door de inrichtende macht wordt gevraagd en betrokken wil worden;
7° onderwijsteams van andere scholen die behoren tot dezelfde inrichtende macht of tot verschillende inrichtende machten of federaties van inrichtende machten.
§ 3. De zonale partners van de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
1° Competentiecentra van Wallonië en de Beroepsreferentiecentra van Brussel ;
2° Centra voor gevorderde technologieën bepaald in artikel 1 van het Samenwerkingsakkoord van 21 maart 2014 afgesloten tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap betreffende de terbeschikkingstelling van voorzieningen in het kader van de herziening van het kwalificerend onderwijs en de samenwerking tussen de Centra voor gevorderde technologieën en de Competentie- en Referentiecentra;
3° "Cités des Métiers - Carrefours des Métiers" in het Waalse Gewest en "Cité des Métiers" in het Brusselse Gewest;
4° instellingen voor hoger onderwijs en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de de studiekeuzebegeleiding;
5° instellingen voor [2 Volwassenenonderwijs]2 en in het bijzonder hun systemen en diensten gericht op de studiekeuzebegeleiding
6° gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ;
7° opleidingsoperatoren;
8° jeugdinformatiecentra ;
9° de diensten "Action en Milieu Ouvert (AMO)" (actie in open milieu) ;
10° verenigingen van jeugdorganisaties die betrokken zijn bij de studiekeuzebegeleiding;
11° de institutionele actoren die bij de begeleiding betrokken zijn.
Zonale partners van de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen gevraagd worden om samenwerkingsverbanden of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren en, indien van toepassing, om scholen te ondersteunen bij het organiseren van activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding in samenwerking met externe partners.
§ 4. Externe partners voor activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding zijn onder andere :
1° openbare en privé-bedrijven ;
2° actoren in de non-profitsector;
3° beroepssectoren ;
4° zelfstandigen en ambachtslieden.
Externe partners van activiteiten die betrekking hebben op de studiekeuzebegeleiding kunnen door scholen benaderd worden om partnerschappen of activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding te organiseren.
De inschakeling door scholen van externe partners en de activiteiten die deze partners met leerlingen organiseren, passen in het kader van de naleving van artikel 1.7.3-3.]1
Art. 1.4.6 -3.[1 § 1er. L'approche éducative de l'orientation implique différents acteurs scolaires et des partenaires qui peuvent être sollicités par l'école pour la mise en place des activités portant sur l'orientation :
1° les acteurs scolaires de l'orientation visés au paragraphe 2 ;
2° les partenaires zonaux de l'orientation visés au paragraphe 3 ;
3° les partenaires externes des activités portant sur l'orientation visés au paragraphe 4.
§ 2. Les acteurs scolaires de l'orientation sont :
1° les élèves ;
2° l'équipe éducative ;
3° le centre PMS ;
4° le délégué en charge de l'orientation des élèves, lorsqu'il est engagé ou désigné au sein de l'école ;
5° les pôles territoriaux, à l'égard des élèves auprès desquels il effectue un accompagnement individuel ;
6° l'association de parents lorsqu'elle est sollicitée par le pouvoir organisateur et qu'elle souhaite se mobiliser en la matière ;
7° les équipes éducatives d'autres écoles relevant d'un même pouvoir organisateur ou de pouvoirs organisateurs ou fédérations de pouvoirs organisateurs distincts.
§ 3. Les partenaires zonaux de l'orientation sont notamment :
1° les Centres de compétence de Wallonie et les Centres de Référence professionnelle de Bruxelles ;
2° les Centres de Technologies Avancées définis par l'article 1er de l'Accord de coopération du 20 mars 2014 conclu entre la Région wallonne et la Communauté française relatif à l'équipement mis à disposition dans le cadre de la refondation de l'Enseignement qualifiant et à la collaboration entre les Centres de Technologies Avancées et les Centres de Compétence et de Référence ;
3° les Cités des Métiers - Carrefours des Métiers en Région wallonne et la Cité des Métiers en Région bruxelloise ;
4° les établissements d'enseignement supérieur et en particulier leurs dispositifs et services dédiés à l'orientation ;
5° les établissements d'[2 Enseignement pour Adultes]2 et en particulier leurs dispositifs et services dédiés à l'orientation
6° les offices régionaux pour l'emploi ;
7° les opérateurs de formation ;
8° les Centres d'information jeunesse ;
9° les services d'Action en Milieu Ouvert (AMO) ;
10° les associations des organisations de jeunesse sollicitées en matière d'orientation;
11° les acteurs institutionnels de l'orientation.
Les partenaires zonaux de l'orientation peuvent être sollicités par les écoles pour organiser des partenariats ou des activités portant sur l'orientation et, le cas échéant, pour soutenir les écoles dans l'organisation d'activités portant sur l'orientation en collaboration avec des partenaires externes.
§ 4. Les partenaires externes des activités portant sur l'orientation sont notamment :
1° des entreprises publiques et privées ;
2° des acteurs du secteur non-marchand ;
3° des secteurs professionnels ;
4° des indépendants et des artisans.
Les partenaires externes des activités portant sur l'orientation peuvent être sollicités par les écoles pour organiser des partenariats ou des activités portant sur l'orientation.
La mobilisation par les écoles de partenaires externes et les activités que ces partenaires organisent avec les élèves s'inscrivent dans le respect de l'article 1.7.3-3.]1
1° les acteurs scolaires de l'orientation visés au paragraphe 2 ;
2° les partenaires zonaux de l'orientation visés au paragraphe 3 ;
3° les partenaires externes des activités portant sur l'orientation visés au paragraphe 4.
§ 2. Les acteurs scolaires de l'orientation sont :
1° les élèves ;
2° l'équipe éducative ;
3° le centre PMS ;
4° le délégué en charge de l'orientation des élèves, lorsqu'il est engagé ou désigné au sein de l'école ;
5° les pôles territoriaux, à l'égard des élèves auprès desquels il effectue un accompagnement individuel ;
6° l'association de parents lorsqu'elle est sollicitée par le pouvoir organisateur et qu'elle souhaite se mobiliser en la matière ;
7° les équipes éducatives d'autres écoles relevant d'un même pouvoir organisateur ou de pouvoirs organisateurs ou fédérations de pouvoirs organisateurs distincts.
§ 3. Les partenaires zonaux de l'orientation sont notamment :
1° les Centres de compétence de Wallonie et les Centres de Référence professionnelle de Bruxelles ;
2° les Centres de Technologies Avancées définis par l'article 1er de l'Accord de coopération du 20 mars 2014 conclu entre la Région wallonne et la Communauté française relatif à l'équipement mis à disposition dans le cadre de la refondation de l'Enseignement qualifiant et à la collaboration entre les Centres de Technologies Avancées et les Centres de Compétence et de Référence ;
3° les Cités des Métiers - Carrefours des Métiers en Région wallonne et la Cité des Métiers en Région bruxelloise ;
4° les établissements d'enseignement supérieur et en particulier leurs dispositifs et services dédiés à l'orientation ;
5° les établissements d'[2 Enseignement pour Adultes]2 et en particulier leurs dispositifs et services dédiés à l'orientation
6° les offices régionaux pour l'emploi ;
7° les opérateurs de formation ;
8° les Centres d'information jeunesse ;
9° les services d'Action en Milieu Ouvert (AMO) ;
10° les associations des organisations de jeunesse sollicitées en matière d'orientation;
11° les acteurs institutionnels de l'orientation.
Les partenaires zonaux de l'orientation peuvent être sollicités par les écoles pour organiser des partenariats ou des activités portant sur l'orientation et, le cas échéant, pour soutenir les écoles dans l'organisation d'activités portant sur l'orientation en collaboration avec des partenaires externes.
§ 4. Les partenaires externes des activités portant sur l'orientation sont notamment :
1° des entreprises publiques et privées ;
2° des acteurs du secteur non-marchand ;
3° des secteurs professionnels ;
4° des indépendants et des artisans.
Les partenaires externes des activités portant sur l'orientation peuvent être sollicités par les écoles pour organiser des partenariats ou des activités portant sur l'orientation.
La mobilisation par les écoles de partenaires externes et les activités que ces partenaires organisent avec les élèves s'inscrivent dans le respect de l'article 1.7.3-3.]1
Art. 1.4.6 -4. [1 De school kan binnen het onderwijsteam een afgevaardigde aanwijzen die verantwoordelijk is voor de studiekeuzebegeleiding van leerlingen.
De afgevaardigde belast met de begeleiding van leerlingen oefent een van de collectieve opdrachten uit van de dienst aan de school en de leerlingen bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
De afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen zorgt er samen met de betrokken actoren en onder de verantwoordelijkheid van de directeur voor :
1° de identificatie van de behoeften van de school ;
2° de coördinatie en complementariteit van systemen en activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding ;
3° de leiding over initiatieven, projecten, acties en activiteiten die door de school of in partnerschap met de in artikel 1.4.3-6, §§ 3 en 4 bedoelde partners worden opgezet;
4° de informatie en communicatie binnen de school, in het bijzonder over acties, projecten, systemen en beschikbare middelen;
5° informatie over bestaande dienstenaanbiedingen, in het bijzonder over informatie over studierichtingen en beroepen in een bepaalde regio of een bepaalde zone.
Hij is de contactpersoon en het belangrijkste aanspreekpunt voor zonale partners van de studiekeuzebegeleiding en externe partners die betrokken zijn bij activiteiten in verband met de studiekeuzebegeleiding.]1
De afgevaardigde belast met de begeleiding van leerlingen oefent een van de collectieve opdrachten uit van de dienst aan de school en de leerlingen bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
De afgevaardigde belast met de studiekeuzebegeleiding van leerlingen zorgt er samen met de betrokken actoren en onder de verantwoordelijkheid van de directeur voor :
1° de identificatie van de behoeften van de school ;
2° de coördinatie en complementariteit van systemen en activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding ;
3° de leiding over initiatieven, projecten, acties en activiteiten die door de school of in partnerschap met de in artikel 1.4.3-6, §§ 3 en 4 bedoelde partners worden opgezet;
4° de informatie en communicatie binnen de school, in het bijzonder over acties, projecten, systemen en beschikbare middelen;
5° informatie over bestaande dienstenaanbiedingen, in het bijzonder over informatie over studierichtingen en beroepen in een bepaalde regio of een bepaalde zone.
Hij is de contactpersoon en het belangrijkste aanspreekpunt voor zonale partners van de studiekeuzebegeleiding en externe partners die betrokken zijn bij activiteiten in verband met de studiekeuzebegeleiding.]1
Art. 1.4.6 -4. [1 L'école peut identifier en son sein un délégué en charge de l'orientation des élèves au sein de l'équipe pédagogique.
Le délégué en charge de l'orientation des élèves exerce une des missions collectives du service à l'école et aux élèves visées à l'article 7, 2°, du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux pouvoirs organisateurs.
Le délégué en charge de l'orientation des élèves veille, avec les acteurs concernés et sous la responsabilité du directeur, à :
1° l'identification des besoins de l'école ;
2° la coordination et la complémentarité des dispositifs et activités portant sur l'orientation ;
3° la prise en charge des initiatives, projets, actions et activités mis en place par l'école ou en partenariat avec les partenaires visés à l'article 1.4.3-6, §§ 3 et 4 ;
4° l'information et la communication au sein de l'école, notamment au sujet des actions, projets, dispositifs et ressources disponibles ;
5° l'information sur les offres de services existantes en matière d'orientation, notamment celles liées à l'information sur les filières et les métiers au niveau d'un bassin ou d'une zone donnée.
Il est la personne de contact et l'interlocuteur privilégié pour les partenaires zonaux de l'orientation et les partenaires externes des activités portant sur l'orientation.]1
Le délégué en charge de l'orientation des élèves exerce une des missions collectives du service à l'école et aux élèves visées à l'article 7, 2°, du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux pouvoirs organisateurs.
Le délégué en charge de l'orientation des élèves veille, avec les acteurs concernés et sous la responsabilité du directeur, à :
1° l'identification des besoins de l'école ;
2° la coordination et la complémentarité des dispositifs et activités portant sur l'orientation ;
3° la prise en charge des initiatives, projets, actions et activités mis en place par l'école ou en partenariat avec les partenaires visés à l'article 1.4.3-6, §§ 3 et 4 ;
4° l'information et la communication au sein de l'école, notamment au sujet des actions, projets, dispositifs et ressources disponibles ;
5° l'information sur les offres de services existantes en matière d'orientation, notamment celles liées à l'information sur les filières et les métiers au niveau d'un bassin ou d'une zone donnée.
Il est la personne de contact et l'interlocuteur privilégié pour les partenaires zonaux de l'orientation et les partenaires externes des activités portant sur l'orientation.]1
Afdeling 3. [1 Systemen voor pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Section 3. [1 Des dispositifs de l'approche éducative de l'orientation]1
Art. 1.4.6 -5. [1 In de gemeenschappelijke kern maken de cursussen en activiteiten met betrekking tot het gebied vermeld in artikel 1.4.2-3, 8°, deel uit van de pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding.
In de jaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs worden lestijden, waarvan het aantal is vastgelegd in artikel 2.2.2-1, § 3, tweede lid, enerzijds besteed aan de activiteiten bedoeld in artikel 1.4.6-6 en anderzijds over de cursussen van het lesrooster heen.]1
In de jaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs worden lestijden, waarvan het aantal is vastgelegd in artikel 2.2.2-1, § 3, tweede lid, enerzijds besteed aan de activiteiten bedoeld in artikel 1.4.6-6 en anderzijds over de cursussen van het lesrooster heen.]1
Art. 1.4.6 -5. [1 Dans le tronc commun, les cours et activités portant sur le domaine visé à l'article 1.4.2-3, 8°, s'inscrivent dans l'approche éducative de l'orientation.
Dans les années du tronc commun de l'enseignement secondaire, des périodes dont le nombre est fixé à l'article 2.2.2-1, § 3, alinéa 2, sont consacrées d'une part aux activités visées à l'article 1.4.6-6 et, de manière transversale, au travers des cours de la grille horaire.]1
Dans les années du tronc commun de l'enseignement secondaire, des périodes dont le nombre est fixé à l'article 2.2.2-1, § 3, alinéa 2, sont consacrées d'une part aux activités visées à l'article 1.4.6-6 et, de manière transversale, au travers des cours de la grille horaire.]1
Art. 1.4.6 -6. [1 § 1. Activiteiten met betrekking tot de studiekeuzebegeleiding bestaan uit elke regeling die bedoeld is om de pedagogische aanpak van de studiekeuzebegeleiding praktisch uit te voeren en die een of meer diensten, hulpmiddelen of bijeenkomsten omvat, in het bijzonder :
1° diensten voor individuele of collectieve ondersteuning en adviezen;
2° leermiddelen ;
3° hulpmiddelen voor zelfevaluatie van sterke punten en interesses ;
4° informatiehulpmiddelen over loopbanen, studierichtingen en mogelijke opties;
5° documentaire en multimediale bronnen ;
6° praktijkervaring door bezoeken aan bedrijven of instellingen, bezoeken aan onderwijsinstellingen of stages;
7° bijeenkomsten met beroepsmensen uit de sector, inclusief de bijeenkomsten die georganiseerd worden in het kader van samenwerkingsactiviteiten met ouders en familieleden van leerlingen.
§ 2. De begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet dat ze een afspiegeling vormen van een verscheidenheid aan studierichtingen, sectoren en beroepen.
§ 3. Begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet in overeenstemming met de door het onderwijsteam vastgestelde criteria met betrekking tot hun doel, toegankelijkheid en objectiviteit.
De activiteiten zijn bedoeld om positieve begeleiding te bevorderen en het oriëntatievermogen van de leerlingen te ontwikkelen, in het bijzonder om de volgende aspecten te bedenken :
1° jezelf en anderen leren kennen ;
2° kennis van studierichtingen, studies, loopbanen, de wereld van werk en de arbeidsmarkt;
3° het opdoen van ervaring, vooral door praktische activiteiten;
4° openheid voor verschillende mogelijkheden, door onderzoek en toegang tot relevante informatie.
Er zijn begeleidingsactiviteiten beschikbaar voor leerlingen,die ondere andere :
1° aangepast zijn aan elke schoolfase en in het bijzonder aan belangrijke overgangen, om volledige informatie te verstrekken ;
2° aangeboden zijn op tijdstippen en plaatsen en in vormen die beantwoorden aan verschillende behoeften;
3° gratis zijn voor de leerling ;
4° ontworpen zijn om het risico op sociale uitsluiting in verband met de toegang tot informatie en diensten te vermijden.
Begeleidingsactiviteiten moeten voldoen aan de eisen van neutraliteit en objectiviteit, in het bijzonder met betrekking tot :
1° de bewaring van de onafhankelijkheid ten opzichte van de belangen van specifieke bedrijven, instellingen, verenigingen of specifieke instellingen ;
2° het voorkomen van het risico op etikettering, stereotypering en vooroordelen, in het bijzonder met betrekking tot gender, afkomst (in het bijzonder sociaal en cultureel), sociaaleconomische status of bepaalde beroepen en studierichtingen;
3° de afstemming op professionele vereisten die duidelijk geïdentificeerd zijn in samenwerking met de betrokken beroepsbeoefenaars en partners.
4° de studierichtingen en opties georganiseerd door de school van de leerling bovenop de gemeenschappelijke kern.
§ 4. Om begeleidingsactiviteiten te organiseren, mobiliseert de school de actoren en partners waarnaar in artikel 1.4.6-3 wordt verwezen. Bij het ontwikkelen van partnerschappen met zonale of externe partners zorgt de school ervoor dat de diversiteit aan studierichtingen en de pluraliteit aan sectoren en beroepen wordt weerspiegeld.
In de gemeenschappelijke kern worden de beoogde soorten activiteiten en partnerschappen vastgelegd in de doelstellingenovereenkomst van de school, in overeenstemming met artikel 1.5.2-3, § 1, 6°.]1
1° diensten voor individuele of collectieve ondersteuning en adviezen;
2° leermiddelen ;
3° hulpmiddelen voor zelfevaluatie van sterke punten en interesses ;
4° informatiehulpmiddelen over loopbanen, studierichtingen en mogelijke opties;
5° documentaire en multimediale bronnen ;
6° praktijkervaring door bezoeken aan bedrijven of instellingen, bezoeken aan onderwijsinstellingen of stages;
7° bijeenkomsten met beroepsmensen uit de sector, inclusief de bijeenkomsten die georganiseerd worden in het kader van samenwerkingsactiviteiten met ouders en familieleden van leerlingen.
§ 2. De begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet dat ze een afspiegeling vormen van een verscheidenheid aan studierichtingen, sectoren en beroepen.
§ 3. Begeleidingsactiviteiten zijn zo opgezet in overeenstemming met de door het onderwijsteam vastgestelde criteria met betrekking tot hun doel, toegankelijkheid en objectiviteit.
De activiteiten zijn bedoeld om positieve begeleiding te bevorderen en het oriëntatievermogen van de leerlingen te ontwikkelen, in het bijzonder om de volgende aspecten te bedenken :
1° jezelf en anderen leren kennen ;
2° kennis van studierichtingen, studies, loopbanen, de wereld van werk en de arbeidsmarkt;
3° het opdoen van ervaring, vooral door praktische activiteiten;
4° openheid voor verschillende mogelijkheden, door onderzoek en toegang tot relevante informatie.
Er zijn begeleidingsactiviteiten beschikbaar voor leerlingen,die ondere andere :
1° aangepast zijn aan elke schoolfase en in het bijzonder aan belangrijke overgangen, om volledige informatie te verstrekken ;
2° aangeboden zijn op tijdstippen en plaatsen en in vormen die beantwoorden aan verschillende behoeften;
3° gratis zijn voor de leerling ;
4° ontworpen zijn om het risico op sociale uitsluiting in verband met de toegang tot informatie en diensten te vermijden.
Begeleidingsactiviteiten moeten voldoen aan de eisen van neutraliteit en objectiviteit, in het bijzonder met betrekking tot :
1° de bewaring van de onafhankelijkheid ten opzichte van de belangen van specifieke bedrijven, instellingen, verenigingen of specifieke instellingen ;
2° het voorkomen van het risico op etikettering, stereotypering en vooroordelen, in het bijzonder met betrekking tot gender, afkomst (in het bijzonder sociaal en cultureel), sociaaleconomische status of bepaalde beroepen en studierichtingen;
3° de afstemming op professionele vereisten die duidelijk geïdentificeerd zijn in samenwerking met de betrokken beroepsbeoefenaars en partners.
4° de studierichtingen en opties georganiseerd door de school van de leerling bovenop de gemeenschappelijke kern.
§ 4. Om begeleidingsactiviteiten te organiseren, mobiliseert de school de actoren en partners waarnaar in artikel 1.4.6-3 wordt verwezen. Bij het ontwikkelen van partnerschappen met zonale of externe partners zorgt de school ervoor dat de diversiteit aan studierichtingen en de pluraliteit aan sectoren en beroepen wordt weerspiegeld.
In de gemeenschappelijke kern worden de beoogde soorten activiteiten en partnerschappen vastgelegd in de doelstellingenovereenkomst van de school, in overeenstemming met artikel 1.5.2-3, § 1, 6°.]1
Art. 1.4.6 -6. [1 § 1er. Les activités portant sur l'orientation consistent en tout dispositif visant à mettre concrètement en oeuvre l'approche éducative de l'orientation et mobilisant un ou plusieurs services, outils, ressources ou rencontres, notamment :
1° des services d'accompagnement et de conseil individuel ou collectif ;
2° des supports didactiques ;
3° des outils d'autoévaluation des forces et intérêts ;
4° des outils d'information sur les métiers et les filières d'études et sur les options possibles ;
5° des ressources documentaires et multimédias ;
6° des expériences pratiques au moyen de visites d'entreprises ou d'institutions, des visites d'institutions éducatives, ou des stages ;
7° des rencontres avec les professionnels des métiers, y compris organisées dans le cadre d'activités de collaboration avec les parents et les proches des élèves.
§ 2. Les activités portant sur l'orientation sont conçues de manière à refléter une diversité de filières d'études, de secteurs et métiers.
§ 3. Les activités portant sur l'orientation sont conçues conformément aux critères fixés par l'équipe éducative, concernant leur finalité, leur accessibilité et leur objectivité.
Les activités visent à promouvoir une orientation positive et à développer la capacité de l'élève à s'orienter, en particulier à mener une réflexion sur les aspects suivants :
1° la connaissance de soi et des autres ;
2° la connaissance des filières de l'enseignement, des études, des métiers, du monde professionnel et du marché du travail ;
3° l'acquisition d'expérience notamment au travers d'activités pratiques ;
4° l'ouverture aux différentes possibilités, à travers la recherche et l'accès à l'information pertinente.
Les activités portant sur l'orientation sont accessibles à l'élève, en étant notamment :
1° adaptées à chaque étape de la scolarité et particulièrement lors de transitions importantes, de manière à fournir une information complète ;
2° offertes aux lieux, heures et sous les formes qui correspondent aux différents besoins ;
3° gratuites pour l'élève ;
4° conçues pour éviter le risque d'exclusion sociale lié à l'accès à l'information et aux services.
Les activités portant sur l'orientation sont tenues de répondre à des impératifs, de neutralité et d'objectivité, notamment en ce qui concerne :
1° la préservation de l'indépendance vis-à-vis des intérêts d'entreprises, d'organismes, d'associations ou d'institutions spécifiques ;
2° la prévention du risque d'étiquetage, de stéréotype et de préjugé, notamment en ce qui concerne le genre, l'origine (notamment sociale et culturel), le statut socio-économique ou certains métiers et filières ;
3° l'alignement sur les exigences professionnelles clairement identifiées en collaboration avec les praticiens et partenaires impliqués.
4° les filières et options organisées par l'école de l'élève au-delà du tronc commun.
§ 4. Afin de mettre en place les activités portant sur l'orientation, l'école mobilise des acteurs et partenaires visés à l'article 1.4.6-3. Lorsqu'elle élabore des partenariats avec des partenaires zonaux ou des partenaires externes, l'école veille à refléter la diversité de filières d'études, et la pluralité des secteurs et métiers.
Dans le tronc commun, les types d'activités et les partenariats envisagés sont renseignés dans le contrat d'objectifs de l'école, conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°.]1
1° des services d'accompagnement et de conseil individuel ou collectif ;
2° des supports didactiques ;
3° des outils d'autoévaluation des forces et intérêts ;
4° des outils d'information sur les métiers et les filières d'études et sur les options possibles ;
5° des ressources documentaires et multimédias ;
6° des expériences pratiques au moyen de visites d'entreprises ou d'institutions, des visites d'institutions éducatives, ou des stages ;
7° des rencontres avec les professionnels des métiers, y compris organisées dans le cadre d'activités de collaboration avec les parents et les proches des élèves.
§ 2. Les activités portant sur l'orientation sont conçues de manière à refléter une diversité de filières d'études, de secteurs et métiers.
§ 3. Les activités portant sur l'orientation sont conçues conformément aux critères fixés par l'équipe éducative, concernant leur finalité, leur accessibilité et leur objectivité.
Les activités visent à promouvoir une orientation positive et à développer la capacité de l'élève à s'orienter, en particulier à mener une réflexion sur les aspects suivants :
1° la connaissance de soi et des autres ;
2° la connaissance des filières de l'enseignement, des études, des métiers, du monde professionnel et du marché du travail ;
3° l'acquisition d'expérience notamment au travers d'activités pratiques ;
4° l'ouverture aux différentes possibilités, à travers la recherche et l'accès à l'information pertinente.
Les activités portant sur l'orientation sont accessibles à l'élève, en étant notamment :
1° adaptées à chaque étape de la scolarité et particulièrement lors de transitions importantes, de manière à fournir une information complète ;
2° offertes aux lieux, heures et sous les formes qui correspondent aux différents besoins ;
3° gratuites pour l'élève ;
4° conçues pour éviter le risque d'exclusion sociale lié à l'accès à l'information et aux services.
Les activités portant sur l'orientation sont tenues de répondre à des impératifs, de neutralité et d'objectivité, notamment en ce qui concerne :
1° la préservation de l'indépendance vis-à-vis des intérêts d'entreprises, d'organismes, d'associations ou d'institutions spécifiques ;
2° la prévention du risque d'étiquetage, de stéréotype et de préjugé, notamment en ce qui concerne le genre, l'origine (notamment sociale et culturel), le statut socio-économique ou certains métiers et filières ;
3° l'alignement sur les exigences professionnelles clairement identifiées en collaboration avec les praticiens et partenaires impliqués.
4° les filières et options organisées par l'école de l'élève au-delà du tronc commun.
§ 4. Afin de mettre en place les activités portant sur l'orientation, l'école mobilise des acteurs et partenaires visés à l'article 1.4.6-3. Lorsqu'elle élabore des partenariats avec des partenaires zonaux ou des partenaires externes, l'école veille à refléter la diversité de filières d'études, et la pluralité des secteurs et métiers.
Dans le tronc commun, les types d'activités et les partenariats envisagés sont renseignés dans le contrat d'objectifs de l'école, conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°.]1
Afdeling 4. [1 Het digitale platform voor een educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding]1
Section 4. [1 De la plateforme numérique relative à l'approche éducative de l'orientation]1
Art. 1.4.6 -7. [1 Om leerlingen, actoren en partners die betrokken zijn bij de begeleiding te helpen, heeft de regering een website opgezet die het volgende aanbiedt :
1° kwaliteitsinformatie over studies, studierichtingen en opleidingen ;
2° inhoud over loopbanen en de arbeidsmarkt;
3° hulpmiddelen om te helpen bij zelfevaluatie en help naar keuze.]1
1° kwaliteitsinformatie over studies, studierichtingen en opleidingen ;
2° inhoud over loopbanen en de arbeidsmarkt;
3° hulpmiddelen om te helpen bij zelfevaluatie en help naar keuze.]1
Art. 1.4.6 -7. [1 Afin d'aider les élèves, les acteurs et partenaires sollicités pour l'orientation, le Gouvernement met à leur disposition un site internet, offrant :
1° des informations de qualité sur les études, les filières et les formations ;
2° des contenus sur les métiers et le marché du travail ;
3° des outils d'aide à l'autoévaluation et d'aide au choix.]1
1° des informations de qualité sur les études, les filières et les formations ;
2° des contenus sur les métiers et le marché du travail ;
3° des outils d'aide à l'autoévaluation et d'aide au choix.]1
TITEL V. - Autonomie van scholen, hun bestuur en de participatie
TITRE V. - De l'autonomie des écoles, de leur pilotage et de la participation
HOOFDSTUK I. - Autonomie van scholen
CHAPITRE 1er. - De l'autonomie des écoles
Afdeling I. - Educatief project en opvoedkundig project
Section Ière. - Du projet éducatif et du projet pédagogique
Art. 1.5.1 -1. Elke inrichtende macht kan vrij haar opvoedkundige methodes kiezen.
Op voorwaarde dat ze de voorschriften van dit Wetboek inzake de lesroosters van leerlingen en de klasdagen respecteert, is elke inrichtende macht vrij om haar lesroosters zelf op te stellen, en onder voorbehoud van de goedkeuring van de Regering om het studieniveau te waarborgen, haar programma's uit te werken.
Op voorwaarde dat ze de voorschriften van dit Wetboek inzake de lesroosters van leerlingen en de klasdagen respecteert, is elke inrichtende macht vrij om haar lesroosters zelf op te stellen, en onder voorbehoud van de goedkeuring van de Regering om het studieniveau te waarborgen, haar programma's uit te werken.
Art. 1.5.1 -1. Chaque pouvoir organisateur est libre en matière de méthodes pédagogiques.
A condition de respecter les prescriptions du présent Code en matière d'horaire des élèves et de jours de classe, chaque pouvoir organisateur jouit de la liberté d'aménager ses horaires, et sous réserve d'approbation par le Gouvernement en vue d'assurer le niveau des études, d'élaborer ses programmes.
A condition de respecter les prescriptions du présent Code en matière d'horaire des élèves et de jours de classe, chaque pouvoir organisateur jouit de la liberté d'aménager ses horaires, et sous réserve d'approbation par le Gouvernement en vue d'assurer le niveau des études, d'élaborer ses programmes.
Art. 1.5.1 -2. Elke inrichtende macht stelt haar eigen educatief project en haar eigen opvoedkundig project op.
Het educatief project bepaalt, met inachtneming van de prioritaire en specifieke opdrachten vastgelegd in Titel 4, alle waarden, maatschappelijke keuzes en referenties op basis waarvan een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten hun educatieve doelstellingen bepalen.
Het opvoedkundig project bepaalt de opvoedkundige plannen en de methodologische keuzes die het voor een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten mogelijk maken om hun educatief project te verwezenlijken.
Het educatief en opvoedkundig project worden bezorgd op aanvraag en kunnen het voorwerp uitmaken van één enkel document.
Elke inrichtende macht houdt haar educatief en opvoedkundig project ter beschikking van de diensten van de Regering.
Het educatief project bepaalt, met inachtneming van de prioritaire en specifieke opdrachten vastgelegd in Titel 4, alle waarden, maatschappelijke keuzes en referenties op basis waarvan een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten hun educatieve doelstellingen bepalen.
Het opvoedkundig project bepaalt de opvoedkundige plannen en de methodologische keuzes die het voor een inrichtende macht of een federatie van inrichtende machten mogelijk maken om hun educatief project te verwezenlijken.
Het educatief en opvoedkundig project worden bezorgd op aanvraag en kunnen het voorwerp uitmaken van één enkel document.
Elke inrichtende macht houdt haar educatief en opvoedkundig project ter beschikking van de diensten van de Regering.
Art. 1.5.1 -2. Chaque pouvoir organisateur établit son projet éducatif et son projet pédagogique.
Le projet éducatif définit, dans le respect des missions prioritaires et spécifiques fixées au Titre 4, l'ensemble des valeurs, des choix de société et des références à partir desquels un pouvoir organisateur ou une fédération de pouvoirs organisateurs détermine ses objectifs éducatifs.
Le projet pédagogique définit les orientations pédagogiques et les choix méthodologiques qui permettent à un pouvoir organisateur ou à une fédération de pouvoirs organisateurs de mettre en oeuvre son projet éducatif.
Le projet éducatif et le projet pédagogique sont fournis sur demande et peuvent faire l'objet d'un document unique.
Chaque pouvoir organisateur tient son projet éducatif et son projet pédagogique à la disposition des services du Gouvernement.
Le projet éducatif définit, dans le respect des missions prioritaires et spécifiques fixées au Titre 4, l'ensemble des valeurs, des choix de société et des références à partir desquels un pouvoir organisateur ou une fédération de pouvoirs organisateurs détermine ses objectifs éducatifs.
Le projet pédagogique définit les orientations pédagogiques et les choix méthodologiques qui permettent à un pouvoir organisateur ou à une fédération de pouvoirs organisateurs de mettre en oeuvre son projet éducatif.
Le projet éducatif et le projet pédagogique sont fournis sur demande et peuvent faire l'objet d'un document unique.
Chaque pouvoir organisateur tient son projet éducatif et son projet pédagogique à la disposition des services du Gouvernement.
Art. 1.5.1 -3. Elke federatie van inrichtende machten stelt haar eigen educatief project op. Ze bepaalt ook de hoofdlijnen van het opvoedkundig project dat ze voorrang wil geven.
Het educatief en opvoedkundig project van een inrichtende macht die behoort tot een federatie van inrichtende machten moet overeenstemmen met het educatief en opvoedkundig project van deze federatie.
Het educatief en opvoedkundig project van een inrichtende macht die behoort tot een federatie van inrichtende machten moet overeenstemmen met het educatief en opvoedkundig project van deze federatie.
Art. 1.5.1 -3. Chaque fédération de pouvoirs organisateurs établit son projet éducatif. Elle précise également les axes majeurs du projet pédagogique qu'elle entend privilégier.
Il doit y avoir cohérence entre le projet éducatif et pédagogique d'un pouvoir organisateur qui a adhéré à une fédération de pouvoirs organisateurs et le projet éducatif et pédagogique de ladite fédération.
Il doit y avoir cohérence entre le projet éducatif et pédagogique d'un pouvoir organisateur qui a adhéré à une fédération de pouvoirs organisateurs et le projet éducatif et pédagogique de ladite fédération.
Afdeling II. - Studieprogramma's
Section II. - Des programmes d'études
Art. 1.5.1 -4. § 1. De studieprogramma's zijn de bevoegdheid van de inrichtende machten. Zij kunnen deze bevoegdheid delegeren aan de federatie van inrichtende machten waartoe ze behoren.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs mag de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie de termijn van het electief mandaat van de inrichtende macht niet overschrijden.
In het vrij onderwijs bedraagt de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie zes jaar en is ze hernieuwbaar.
De Regering bepaalt de nadere regels voor delegatie.
§ 2. De Regering keurt de studieprogramma's goed nadat ze het advies heeft ingewonnen van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 of van een programmacommissie bedoeld in artikel 1.6.2-4.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs mag de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie de termijn van het electief mandaat van de inrichtende macht niet overschrijden.
In het vrij onderwijs bedraagt de duur van de in lid 1 bedoelde delegatie zes jaar en is ze hernieuwbaar.
De Regering bepaalt de nadere regels voor delegatie.
§ 2. De Regering keurt de studieprogramma's goed nadat ze het advies heeft ingewonnen van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1 of van een programmacommissie bedoeld in artikel 1.6.2-4.
Art. 1.5.1 -4. § 1er. Les programmes d'études sont de la compétence des pouvoirs organisateurs qui peuvent la déléguer à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle ils adhèrent.
Dans l'enseignement officiel subventionné, la durée de la délégation visée à l'alinéa 1er ne peut excéder le terme du mandat électif du pouvoir organisateur.
Dans l'enseignement libre, la durée de la délégation visée à l'alinéa 1er est de six ans renouvelables.
Le Gouvernement détermine les modalités de la délégation.
§ 2. Le Gouvernement approuve les programmes d'études, après avoir pris l'avis de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1 ou d'une commission des programmes visée à l'article 1.6.2-4.
Dans l'enseignement officiel subventionné, la durée de la délégation visée à l'alinéa 1er ne peut excéder le terme du mandat électif du pouvoir organisateur.
Dans l'enseignement libre, la durée de la délégation visée à l'alinéa 1er est de six ans renouvelables.
Le Gouvernement détermine les modalités de la délégation.
§ 2. Le Gouvernement approuve les programmes d'études, après avoir pris l'avis de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1 ou d'une commission des programmes visée à l'article 1.6.2-4.
Afdeling III. - Schoolproject
Section III. - Du projet d'école
Art. 1.5.1 -5. § 1. Elke school heeft een schoolproject.
Het schoolproject bepaalt de educatieve en opvoedkundige prioriteiten en de specifieke concrete acties die het educatief team van de school wil verwezenlijken in samenwerking met alle leden van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-2, om de educatieve en opvoedkundige projecten van de inrichtende macht te realiseren.
Het schoolproject is een hulpmiddel om de prioritaire opdrachten en de specifieke opdrachten van het educatief systeem te bereiken. Het bepaalt de nadere regels waardoor, in de gemeenschappelijke kern, elke school de differentiatiepraktijken en vormevaluatie bedoeld in artikel 2.3.1-1 implementeert.
Het schoolproject wordt opgesteld rekening houdend met:
1° de leerlingen die ingeschreven zijn in de school, hun kenmerken, zowel de culturele als de sociale, hun behoeften en hun hulpmiddelen tijdens het verwervingsproces van competenties en kennis;
2° de aspiraties van de leerlingen en hun ouders betreffende het plannen van een beroepsleven en het voortzetten van de studies;
3° het sociale, culturele en economisch milieu van de school;
4° het natuurlijke milieu, de buurt, de stad, het dorp waarin de school zich bevindt.
Indien nodig wordt het schoolproject aangepast om te garanderen dat het in overeenstemming is met het sturingsplan bedoeld in artikel 1.5.2-1.
§ 2. Elke school die basisonderwijs, kleuteronderwijs, lager onderwijs of de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseert bepaalt, in haar schoolproject, de middelen die ze zal aanwenden om de overstap van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs enerzijds, en tussen de twee laatste jaren van het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs anderzijds te vergemakkelijken.
Het schoolproject bepaalt de educatieve en opvoedkundige prioriteiten en de specifieke concrete acties die het educatief team van de school wil verwezenlijken in samenwerking met alle leden van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-2, om de educatieve en opvoedkundige projecten van de inrichtende macht te realiseren.
Het schoolproject is een hulpmiddel om de prioritaire opdrachten en de specifieke opdrachten van het educatief systeem te bereiken. Het bepaalt de nadere regels waardoor, in de gemeenschappelijke kern, elke school de differentiatiepraktijken en vormevaluatie bedoeld in artikel 2.3.1-1 implementeert.
Het schoolproject wordt opgesteld rekening houdend met:
1° de leerlingen die ingeschreven zijn in de school, hun kenmerken, zowel de culturele als de sociale, hun behoeften en hun hulpmiddelen tijdens het verwervingsproces van competenties en kennis;
2° de aspiraties van de leerlingen en hun ouders betreffende het plannen van een beroepsleven en het voortzetten van de studies;
3° het sociale, culturele en economisch milieu van de school;
4° het natuurlijke milieu, de buurt, de stad, het dorp waarin de school zich bevindt.
Indien nodig wordt het schoolproject aangepast om te garanderen dat het in overeenstemming is met het sturingsplan bedoeld in artikel 1.5.2-1.
§ 2. Elke school die basisonderwijs, kleuteronderwijs, lager onderwijs of de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseert bepaalt, in haar schoolproject, de middelen die ze zal aanwenden om de overstap van het kleuteronderwijs en het lager onderwijs enerzijds, en tussen de twee laatste jaren van het lager onderwijs en de lagere Raad van het secundair onderwijs anderzijds te vergemakkelijken.
Art. 1.5.1 -5. § 1er. Toute école dispose d'un projet d'école.
Le projet d'école définit les priorités éducatives et pédagogiques et les actions concrètes particulières que l'équipe éducative de l'école entend mettre en oeuvre en collaboration avec l'ensemble des membres du conseil de participation visés à l'article 1.5.3-2, pour réaliser les projets éducatif et pédagogique du pouvoir organisateur.
Le projet d'école est un outil pour atteindre les missions prioritaires et les missions spécifiques du système éducatif. Il définit les modalités par lesquelles, dans le tronc commun, chaque école met en place les pratiques de différenciation et l'évaluation formative visées à l'article 2.3.1-1.
Le projet d'école est élaboré en tenant compte :
1° des élèves inscrits dans l'école, de leurs caractéristiques tant culturelles que sociales, de leurs besoins et de leurs ressources dans les processus d'acquisition des compétences et savoirs ;
2° des aspirations des élèves et de leurs parents en matière de projet de vie et de poursuite des études ;
3° de l'environnement social, culturel et économique de l'école ;
4° de l'environnement naturel, du quartier, de la ville, du village dans lesquels l'école est implantée.
Si nécessaire, le projet d'école est adapté afin d'assurer sa cohérence par rapport au plan de pilotage, visé à l'article 1.5.2-1.
§ 2. Toute école organisant l'enseignement fondamental, maternel, primaire ou le degré inférieur de l'enseignement secondaire définit, dans son projet d'école, les moyens qu'elle mettra en oeuvre pour faciliter la transition entre l'enseignement maternel et l'enseignement primaire, d'une part, et entre les deux dernières années de l'enseignement primaire et le degré inférieur de l'enseignement secondaire, d'autre part.
Le projet d'école définit les priorités éducatives et pédagogiques et les actions concrètes particulières que l'équipe éducative de l'école entend mettre en oeuvre en collaboration avec l'ensemble des membres du conseil de participation visés à l'article 1.5.3-2, pour réaliser les projets éducatif et pédagogique du pouvoir organisateur.
Le projet d'école est un outil pour atteindre les missions prioritaires et les missions spécifiques du système éducatif. Il définit les modalités par lesquelles, dans le tronc commun, chaque école met en place les pratiques de différenciation et l'évaluation formative visées à l'article 2.3.1-1.
Le projet d'école est élaboré en tenant compte :
1° des élèves inscrits dans l'école, de leurs caractéristiques tant culturelles que sociales, de leurs besoins et de leurs ressources dans les processus d'acquisition des compétences et savoirs ;
2° des aspirations des élèves et de leurs parents en matière de projet de vie et de poursuite des études ;
3° de l'environnement social, culturel et économique de l'école ;
4° de l'environnement naturel, du quartier, de la ville, du village dans lesquels l'école est implantée.
Si nécessaire, le projet d'école est adapté afin d'assurer sa cohérence par rapport au plan de pilotage, visé à l'article 1.5.2-1.
§ 2. Toute école organisant l'enseignement fondamental, maternel, primaire ou le degré inférieur de l'enseignement secondaire définit, dans son projet d'école, les moyens qu'elle mettra en oeuvre pour faciliter la transition entre l'enseignement maternel et l'enseignement primaire, d'une part, et entre les deux dernières années de l'enseignement primaire et le degré inférieur de l'enseignement secondaire, d'autre part.
Art. 1.5.1 -6. § 1. Elke inrichtende macht kan de scholen die ze inricht de toestemming geven om, in het kader van haar schoolproject, het wekelijkse lesrooster aan te passen zodat per vak of voor een reeks vakken activiteiten worden toegevoegd waarmee de prioritaire opdrachten bepaald in artikel 1.4.1-1 kunnen worden vervuld.
§ 2. In het kader van het opvoedkundig project en het pedagogisch project van haar inrichtende macht kan elke secundaire school de lesvolumes toebedeeld aan één, meerdere of alle vakken in functionele studiegehelen herverdelen over meerdere weken.
De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten.
Wenst zij gebruik te maken van deze bepaling is de enige verplichting voor de school opgeven hoe de buitengewone procedures die ze gebruikt het mogelijk maken de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 en de kennis, knowhow en competenties bepaald in de referentiesystemen te vervullen in het kader van studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht.
Met uitzondering van de lessen lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesvolume hebben van minder dan drie wekelijkse lesuren, worden samengevoegd binnen één semester per jaar.
§ 2. In het kader van het opvoedkundig project en het pedagogisch project van haar inrichtende macht kan elke secundaire school de lesvolumes toebedeeld aan één, meerdere of alle vakken in functionele studiegehelen herverdelen over meerdere weken.
De tijd toebedeeld aan diverse vakken kan ook gegroepeerd worden voor interdisciplinaire of culturele activiteiten.
Wenst zij gebruik te maken van deze bepaling is de enige verplichting voor de school opgeven hoe de buitengewone procedures die ze gebruikt het mogelijk maken de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 en de kennis, knowhow en competenties bepaald in de referentiesystemen te vervullen in het kader van studieprogramma's aangenomen door haar inrichtende macht.
Met uitzondering van de lessen lichamelijke opvoeding kunnen de lessen die een lesvolume hebben van minder dan drie wekelijkse lesuren, worden samengevoegd binnen één semester per jaar.
Art. 1.5.1 -6. § 1er. Tout pouvoir organisateur peut autoriser les écoles qu'il organise, dans le cadre de son projet d'école, à aménager l'horaire hebdomadaire de façon à mettre en oeuvre des activités, par discipline ou pour un ensemble de disciplines, permettant de remplir les missions prioritaires définies à l'article 1.4.1-1.
§ 2. Dans le cadre du projet éducatif et du projet pédagogique de son pouvoir organisateur, chaque école secondaire peut répartir les volumes horaires réservés à une, plusieurs ou toutes les disciplines dans des ensembles fonctionnels d'études s'étendant sur plusieurs semaines.
Elle peut aussi regrouper le temps réservé à plusieurs disciplines pour des activités interdisciplinaires ou culturelles.
La seule obligation de l'école, lorsqu'elle fait appel à la présente disposition, est d'indiquer comment les procédures particulières qu'elle met en oeuvre sont de nature à remplir les missions prioritaires visées à l'article 1.4.1-1 et les savoirs, savoir-faire et compétences définies par les référentiels, dans le cadre des programmes d'études adoptés par son pouvoir organisateur.
A l'exception du cours d'éducation physique, les cours qui comptent un volume horaire de moins de trois périodes hebdomadaires peuvent être regroupés sur un semestre par année.
§ 2. Dans le cadre du projet éducatif et du projet pédagogique de son pouvoir organisateur, chaque école secondaire peut répartir les volumes horaires réservés à une, plusieurs ou toutes les disciplines dans des ensembles fonctionnels d'études s'étendant sur plusieurs semaines.
Elle peut aussi regrouper le temps réservé à plusieurs disciplines pour des activités interdisciplinaires ou culturelles.
La seule obligation de l'école, lorsqu'elle fait appel à la présente disposition, est d'indiquer comment les procédures particulières qu'elle met en oeuvre sont de nature à remplir les missions prioritaires visées à l'article 1.4.1-1 et les savoirs, savoir-faire et compétences définies par les référentiels, dans le cadre des programmes d'études adoptés par son pouvoir organisateur.
A l'exception du cours d'éducation physique, les cours qui comptent un volume horaire de moins de trois périodes hebdomadaires peuvent être regroupés sur un semestre par année.
Art. 1.5.1 -7. Het schoolproject en de latere wijzigingen ervan worden ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht binnen de door de Regering bepaalde termijnen.
In het officieel onderwijs wordt het schoolproject overgemaakt aan het lokaal orgaan voor sociaal overleg dat moet controleren of het in overeenstemming is met het opvoedkundig project van de inrichtende macht. De eventuele implicaties voor de arbeidsomstandigheden en de statutaire situaties van de personeelsleden worden onderhandeld binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
In het officieel onderwijs wordt het schoolproject overgemaakt aan het lokaal orgaan voor sociaal overleg dat moet controleren of het in overeenstemming is met het opvoedkundig project van de inrichtende macht. De eventuele implicaties voor de arbeidsomstandigheden en de statutaire situaties van de personeelsleden worden onderhandeld binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
Art. 1.5.1 -7. Le projet d'école et ses modifications ultérieures sont soumis pour approbation au pouvoir organisateur, dans les délais fixés par le Gouvernement.
Dans l'enseignement officiel, le projet d'école est transmis à l'organe local de concertation sociale afin d'y vérifier sa conformité au projet éducatif du pouvoir organisateur. Les implications éventuelles sur les conditions de travail et les situations statutaires des membres du personnel sont négociées au sein de l'organe local de concertation sociale.
Dans l'enseignement officiel, le projet d'école est transmis à l'organe local de concertation sociale afin d'y vérifier sa conformité au projet éducatif du pouvoir organisateur. Les implications éventuelles sur les conditions de travail et les situations statutaires des membres du personnel sont négociées au sein de l'organe local de concertation sociale.
Afdeling IV. - Studiereglement
Section IV. - Du règlement des études
Art. 1.5.1 -8.§ 1. Elke inrichtende macht stelt voor elk onderwijsniveau een studiereglement op. Ze kan voor elke vestiging voorzien in een apart studiereglement.
[1 Het studiereglement bepaalt met name:
1° de criteria voor kwalitatief goed schoolwerk;
2° de evaluatie- en beraadslagingsprocedures van de klassenraden en de mededeling van hun beslissingen;
3° de mededeling van de beslissingen die worden genomen na de beraadslaging op het einde van het jaar en in voorkomend geval na het overleg, aan de leerlingen en hun ouders;
4° voor de betrokken scholen het verloop van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.]1
§ 2. De criteria voor kwaliteitsvol schoolwerk bepalen, op de meest duidelijke manier, de taak die van de leerling geëist wordt in het kader van de prioritaire en specifieke opdrachten bepaald in dit Wetboek.
Met het oog hierop behandelt het studiereglement onder andere en op een manier die is aangepast aan het betrokken onderwijsniveau, de volgende punten:
1° individueel werk;
2° groepswerk;
3° opzoekingswerk;
4° groepslessen;
5° persoonlijk werk;
6° huiswerk;
7° officiële evaluatiemomenten.
§ 3. Kwaliteitsvol schoolwerk impliceert met name de volgende eisen:
1° vrijwillig voldoen aan wat wordt gevraagd door de instellingen met inachtneming van:
a. de door de inrichtende macht en het educatief team vastgelegde regels;
b. de lesroosters;
c. deadlines en termijnen;
d. instructies zonder zin voor kritiek uit te sluiten;
2° een werkmethode ontwikkelen die bijdraagt aan het begrijpen van de leerdoelen, een gevoel voor persoonlijke efficiëntie ontwikkelen en belangstelling tonen voor de onderwezen leerstof;
3° aanvaarden dat men tot een groep behoort met inbegrip van:
a. respect voor volwassenen en andere leerlingen;
b. in staat zijn zich te integreren in een team en opdrachten alleen kunnen uitvoeren;
4° actief deelnemen aan de schoolactiviteiten door te luisteren, betrokkenheid te tonen, initiatief te nemen, zich te engageren en verantwoordelijkheid op te nemen.
§ 4. Onverminderd artikel 2.5.1-1 mag elke inrichtende macht huiswerk geven voor elk onderwijsniveau.
[1 Het studiereglement bepaalt met name:
1° de criteria voor kwalitatief goed schoolwerk;
2° de evaluatie- en beraadslagingsprocedures van de klassenraden en de mededeling van hun beslissingen;
3° de mededeling van de beslissingen die worden genomen na de beraadslaging op het einde van het jaar en in voorkomend geval na het overleg, aan de leerlingen en hun ouders;
4° voor de betrokken scholen het verloop van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.]1
§ 2. De criteria voor kwaliteitsvol schoolwerk bepalen, op de meest duidelijke manier, de taak die van de leerling geëist wordt in het kader van de prioritaire en specifieke opdrachten bepaald in dit Wetboek.
Met het oog hierop behandelt het studiereglement onder andere en op een manier die is aangepast aan het betrokken onderwijsniveau, de volgende punten:
1° individueel werk;
2° groepswerk;
3° opzoekingswerk;
4° groepslessen;
5° persoonlijk werk;
6° huiswerk;
7° officiële evaluatiemomenten.
§ 3. Kwaliteitsvol schoolwerk impliceert met name de volgende eisen:
1° vrijwillig voldoen aan wat wordt gevraagd door de instellingen met inachtneming van:
a. de door de inrichtende macht en het educatief team vastgelegde regels;
b. de lesroosters;
c. deadlines en termijnen;
d. instructies zonder zin voor kritiek uit te sluiten;
2° een werkmethode ontwikkelen die bijdraagt aan het begrijpen van de leerdoelen, een gevoel voor persoonlijke efficiëntie ontwikkelen en belangstelling tonen voor de onderwezen leerstof;
3° aanvaarden dat men tot een groep behoort met inbegrip van:
a. respect voor volwassenen en andere leerlingen;
b. in staat zijn zich te integreren in een team en opdrachten alleen kunnen uitvoeren;
4° actief deelnemen aan de schoolactiviteiten door te luisteren, betrokkenheid te tonen, initiatief te nemen, zich te engageren en verantwoordelijkheid op te nemen.
§ 4. Onverminderd artikel 2.5.1-1 mag elke inrichtende macht huiswerk geven voor elk onderwijsniveau.
Modifications
Art. 1.5.1 -8.§ 1er. Tout pouvoir organisateur établit, pour chaque niveau d'enseignement, son règlement des études. Il peut prévoir un règlement des études distinct pour chacune de ses implantations.
[1 Le règlement des études définit notamment :
1° les critères d'un travail scolaire de qualité ;
2° les procédures d'évaluation et de délibération des conseils de classe et la communication de leurs décisions ;
3° la communication des décisions prises à la suite de la délibération de fin d'année et, le cas échéant, de la concertation, aux élèves et à leurs parents ;
4° pour les écoles concernées, le déroulement de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun.]1
§ 2. Les critères du travail scolaire de qualité définissent, de la manière la plus explicite possible, la tâche exigée de l'élève dans le cadre des missions prioritaires et spécifiques fixées par le présent Code.
A cet effet, le règlement des études aborde notamment, et de la manière appropriée au niveau d'enseignement concerné, les aspects suivants :
1° les travaux individuels ;
2° les travaux de groupes ;
3° les travaux de recherche ;
4° les leçons collectives ;
5° le travail personnel ;
6° les travaux à domicile ;
7° les moments d'évaluation formelle.
§ 3. Le travail scolaire de qualité implique notamment les exigences suivantes :
1° satisfaire volontairement aux demandes institutionnelles en respectant :
a. les règles fixées par le Pouvoir organisateur et l'équipe éducative ;
b. les horaires ;
c. les échéances et les délais ;
d. les consignes données sans exclure le sens critique ;
2° développer une méthode de travail contribuant à la compréhension de but des apprentissages, de développer un sentiment d'efficacité personnelle et de témoigner de l'intérêt pour les savoirs enseignés ;
3° accepter l'appartenance à un groupe en ce compris :
a. le respect des adultes et des autres élèves ;
b. la capacité à s'intégrer dans une équipe et à oeuvrer solidairement à l'accomplissement d'une tâche ;
4° participer activement aux activités scolaires en montrant de l'écoute, de l'implication, de la prise d'initiative, de l'engagement et du sens des responsabilités.
§ 4. Sans préjudice de l'article 2.5.1-1, tout pouvoir organisateur a la faculté de prévoir des travaux à domicile pour chaque niveau d'enseignement.
[1 Le règlement des études définit notamment :
1° les critères d'un travail scolaire de qualité ;
2° les procédures d'évaluation et de délibération des conseils de classe et la communication de leurs décisions ;
3° la communication des décisions prises à la suite de la délibération de fin d'année et, le cas échéant, de la concertation, aux élèves et à leurs parents ;
4° pour les écoles concernées, le déroulement de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun.]1
§ 2. Les critères du travail scolaire de qualité définissent, de la manière la plus explicite possible, la tâche exigée de l'élève dans le cadre des missions prioritaires et spécifiques fixées par le présent Code.
A cet effet, le règlement des études aborde notamment, et de la manière appropriée au niveau d'enseignement concerné, les aspects suivants :
1° les travaux individuels ;
2° les travaux de groupes ;
3° les travaux de recherche ;
4° les leçons collectives ;
5° le travail personnel ;
6° les travaux à domicile ;
7° les moments d'évaluation formelle.
§ 3. Le travail scolaire de qualité implique notamment les exigences suivantes :
1° satisfaire volontairement aux demandes institutionnelles en respectant :
a. les règles fixées par le Pouvoir organisateur et l'équipe éducative ;
b. les horaires ;
c. les échéances et les délais ;
d. les consignes données sans exclure le sens critique ;
2° développer une méthode de travail contribuant à la compréhension de but des apprentissages, de développer un sentiment d'efficacité personnelle et de témoigner de l'intérêt pour les savoirs enseignés ;
3° accepter l'appartenance à un groupe en ce compris :
a. le respect des adultes et des autres élèves ;
b. la capacité à s'intégrer dans une équipe et à oeuvrer solidairement à l'accomplissement d'une tâche ;
4° participer activement aux activités scolaires en montrant de l'écoute, de l'implication, de la prise d'initiative, de l'engagement et du sens des responsabilités.
§ 4. Sans préjudice de l'article 2.5.1-1, tout pouvoir organisateur a la faculté de prévoir des travaux à domicile pour chaque niveau d'enseignement.
Modifications
Afdeling V. - Huishoudelijk reglement van de school
Section V. - Du règlement d'ordre intérieur de l'école
Art. 1.5.1 -9. De inrichtende macht bepaalt het huishoudelijk reglement van de school dat van toepassing is op de leerlingen. Het bevat met name de regels met betrekking tot het gezamenlijke leven, tuchtsancties, beroepsprocedures die hiertegen kunnen worden ingesteld en de zware feiten bedoeld in artikel 1.7.9-2.
Art. 1.5.1 -9. Le pouvoir organisateur fixe le règlement d'ordre intérieur de l'école s'appliquant aux élèves. Il comprend notamment les règles relatives à la vie en commun, aux sanctions disciplinaires, aux procédures de recours qui peuvent leur être opposées et aux faits graves visés à l'article 1.7.9-2.
Afdeling VI. - Toegang tot de scholen
Section VI. - De l'accès aux écoles
Art. 1.5.1 -10. De personeelsleden, de leerlingen en de leden van de PMS-centra en de commissie voor gezondheidspromotie op school hebben toegang tot de lokalen tijdens en buiten de schooluren, naargelang de behoeften van de dienst en de opvoedkundige activiteiten, volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
Ook de ouders hebben toegang tot de school volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
Behalve met de uitdrukkelijke toestemming van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, hebben ouders geen toegang tot de lokalen op het moment dat de lessen en de verschillende opvoedkundige activiteiten plaatsvinden.
Ook de ouders hebben toegang tot de school volgens de door de inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalde nadere regels.
Behalve met de uitdrukkelijke toestemming van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, hebben ouders geen toegang tot de lokalen op het moment dat de lessen en de verschillende opvoedkundige activiteiten plaatsvinden.
Art. 1.5.1 -10. Les membres du personnel, les élèves ainsi que les membres des centres PMS et du service de promotion de la santé à l'école oeuvrant dans les écoles ont accès aux locaux pendant et hors des heures de classe, en fonction des nécessités du service et des activités pédagogiques, selon les modalités définies par le pouvoir organisateur ou son délégué.
Les parents ont également accès à l'école selon les modalités définies par le pouvoir organisateur ou son délégué.
Sauf autorisation expresse du pouvoir organisateur ou de son délégué, les parents n'ont pas accès aux locaux où se donnent les cours et les différentes activités pédagogiques pendant la durée de ceux-ci.
Les parents ont également accès à l'école selon les modalités définies par le pouvoir organisateur ou son délégué.
Sauf autorisation expresse du pouvoir organisateur ou de son délégué, les parents n'ont pas accès aux locaux où se donnent les cours et les différentes activités pédagogiques pendant la durée de ceux-ci.
Art. 1.5.1 -11. § 1. Bij het uitoefenen van hun functie hebben ook de volgende personen toegang tot de school:
1° de afgevaardigden van de Regering;
2° de afgevaardigden van de inrichtende macht voor het onderwijs dat ze organiseert;
3° de hiertoe behoorlijk aangestelde inspecteurs en controleurs van de Franse Gemeenschap;
4° de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, de zonedirecteurs en de coördinerende afgevaardigde;
5° de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende overheidsdiensten belast met inspecties op het vlak van volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving;
6° de burgemeester en zijn afgevaardigden inzake brandpreventie;
7° de officiers van gerechtelijke politie, de officiers van het openbaar ministerie, de politiediensten in het bezit van een bevel tot medebrenging, een aanhoudingsbevel of een huiszoekingsbevel of in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad;
8° medisch en verpleegkundig personeel dat werd opgeroepen.
Behalve in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad moet elke persoon bedoeld in lid 1 zich vooraf melden bij de directeur of zijn afgevaardigde en uitdrukkelijk het doel van zijn bezoek kenbaar maken.
§ 2. In het onderwijs met niet-confessioneel karakter hebben de hoofden van de godsdienst en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waar de godsdienstlessen plaatsvinden, tijdens de uren dat deze lessen doorgaan.
Ze melden zich eerst bij de directeur of zijn afgevaardigde.
1° de afgevaardigden van de Regering;
2° de afgevaardigden van de inrichtende macht voor het onderwijs dat ze organiseert;
3° de hiertoe behoorlijk aangestelde inspecteurs en controleurs van de Franse Gemeenschap;
4° de afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, de zonedirecteurs en de coördinerende afgevaardigde;
5° de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende overheidsdiensten belast met inspecties op het vlak van volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving;
6° de burgemeester en zijn afgevaardigden inzake brandpreventie;
7° de officiers van gerechtelijke politie, de officiers van het openbaar ministerie, de politiediensten in het bezit van een bevel tot medebrenging, een aanhoudingsbevel of een huiszoekingsbevel of in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad;
8° medisch en verpleegkundig personeel dat werd opgeroepen.
Behalve in geval van een misdaad of wanbedrijf op heterdaad moet elke persoon bedoeld in lid 1 zich vooraf melden bij de directeur of zijn afgevaardigde en uitdrukkelijk het doel van zijn bezoek kenbaar maken.
§ 2. In het onderwijs met niet-confessioneel karakter hebben de hoofden van de godsdienst en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waar de godsdienstlessen plaatsvinden, tijdens de uren dat deze lessen doorgaan.
Ze melden zich eerst bij de directeur of zijn afgevaardigde.
Art. 1.5.1 -11. § 1er. Dans l'exercice de leurs fonctions, ont également accès aux écoles :
1° les délégués du Gouvernement ;
2° les délégués du pouvoir organisateur pour l'enseignement qu'il organise ;
3° les inspecteurs et vérificateurs dument désignés à cet effet par la Communauté française ;
4° les délégués au contrat d'objectifs, les directeurs de zone et le délégué coordonnateur ;
5° les inspecteurs et délégués des différents services de l'Etat chargés des inspections en matière de santé publique et de respect de la législation du travail ;
6° le bourgmestre et ses délégués en matière de prévention des incendies ;
7° les officiers de police judiciaire, les officiers du Ministère public, les services de police dument munis d'un mandat d'amener, d'un mandat d'arrêt ou d'un mandat de perquisition ou dans les cas de flagrant crime ou délit ;
8° le personnel médical et infirmier dont l'intervention a été demandée.
Hors le cas d'urgence ou de flagrant crime ou délit, toute personne visée à l'alinéa 1er se présente préalablement auprès du directeur ou de son délégué et en annonçant explicitement l'objet de sa visite.
§ 2. Dans l'enseignement de caractère non confessionnel, les chefs de culte et leurs délégués ont accès de droit aux locaux où se donnent les cours de religion, pendant la durée de ceux-ci.
Ils se présentent d'abord au directeur ou à son délégué.
1° les délégués du Gouvernement ;
2° les délégués du pouvoir organisateur pour l'enseignement qu'il organise ;
3° les inspecteurs et vérificateurs dument désignés à cet effet par la Communauté française ;
4° les délégués au contrat d'objectifs, les directeurs de zone et le délégué coordonnateur ;
5° les inspecteurs et délégués des différents services de l'Etat chargés des inspections en matière de santé publique et de respect de la législation du travail ;
6° le bourgmestre et ses délégués en matière de prévention des incendies ;
7° les officiers de police judiciaire, les officiers du Ministère public, les services de police dument munis d'un mandat d'amener, d'un mandat d'arrêt ou d'un mandat de perquisition ou dans les cas de flagrant crime ou délit ;
8° le personnel médical et infirmier dont l'intervention a été demandée.
Hors le cas d'urgence ou de flagrant crime ou délit, toute personne visée à l'alinéa 1er se présente préalablement auprès du directeur ou de son délégué et en annonçant explicitement l'objet de sa visite.
§ 2. Dans l'enseignement de caractère non confessionnel, les chefs de culte et leurs délégués ont accès de droit aux locaux où se donnent les cours de religion, pendant la durée de ceux-ci.
Ils se présentent d'abord au directeur ou à son délégué.
Art. 1.5.1 -12.§ 1. Elke persoon die niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 1.5.1-10 tot 1.5.1-11 moet vooraf aan de schooldirecteur of zijn afgevaardigde de toestemming vragen om de lokalen te betreden.
§ 2. Elke persoon die de lokalen betreedt tegen de wil van de directeur of zijn afgevaardigde, met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, of door middel van braak, inklimming of valse sleutels wordt bestraft [1 van de straffen bedoeld in]1 artikel 439 van het Strafwetboek.
§ 3. Tijdens de open dagen verliezen scholen de bescherming toegekend volgens hun hoedanigheid van woonst.
§ 2. Elke persoon die de lokalen betreedt tegen de wil van de directeur of zijn afgevaardigde, met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, of door middel van braak, inklimming of valse sleutels wordt bestraft [1 van de straffen bedoeld in]1 artikel 439 van het Strafwetboek.
§ 3. Tijdens de open dagen verliezen scholen de bescherming toegekend volgens hun hoedanigheid van woonst.
Modifications
Art. 1.5.1 -12.§ 1er. Toute personne qui ne se trouve pas dans les conditions des articles 1.5.1-10 à 1.5.1-11 doit solliciter préalablement du directeur d'école ou de son délégué l'autorisation de pénétrer dans les locaux.
§ 2. Toute personne s'introduisant dans les locaux d'une école contre la volonté du directeur ou de son délégué, soit à l'aide de menaces ou de violences contre les personnes, soit au moyen d'effraction, d'escalade ou de fausses clés est passible [1 des sanctions prévues à]1 l'article 439 du Code pénal.
§ 3. Lors des journées portes ouvertes, les écoles perdent la protection accordée à leur qualité de domicile.
§ 2. Toute personne s'introduisant dans les locaux d'une école contre la volonté du directeur ou de son délégué, soit à l'aide de menaces ou de violences contre les personnes, soit au moyen d'effraction, d'escalade ou de fausses clés est passible [1 des sanctions prévues à]1 l'article 439 du Code pénal.
§ 3. Lors des journées portes ouvertes, les écoles perdent la protection accordée à leur qualité de domicile.
Modifications
HOOFDSTUK II. - Sturing van scholen
CHAPITRE II. - Du pilotage des écoles
Afdeling I. - Sturingsplan en doelstellingenovereenkomsten
Section Ière. - Du plan de pilotage et des contrats d'objectifs
Art. 1.5.2 -1.Elke school moet een sturingsplan opstellen in overeenstemming met haar schoolproject, dat, na afloop van de contractualiseringsprocedure bedoeld in artikel 1.5.2-5, haar doelstellingenovereenkomst uitmaakt voor een periode van zes jaar. Scholen mogen [1 in hun sturingsplan specifieke doelstellingen onderscheiden voor elke vestiging]1. De sturingsplannen moeten worden opgesteld volgens de door de Regering bepaalde elementen en nadere regels.
[2 De sturingsplannen worden tussen 1 januari en 30 april van het jaar volgend op het jaar van oprichting van de school voor het eerst doorgegeven aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
[2 Scholen die al een doelstellingenovereenkomst hebben gesloten, leggen hun sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het eindevaluatieverslag over de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
[2 De sturingsplannen worden tussen 1 januari en 30 april van het jaar volgend op het jaar van oprichting van de school voor het eerst doorgegeven aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
[2 Scholen die al een doelstellingenovereenkomst hebben gesloten, leggen hun sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het eindevaluatieverslag over de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.]2
Art. 1.5.2 -1.Chaque école est tenue d'élaborer un plan de pilotage, en cohérence avec son projet d'école, qui constituera, au terme du processus de contractualisation visé à l'article 1.5.2-5, son contrat d'objectifs pour une période de six ans. Les écoles peuvent [1 , dans leur plan de pilotage, distinguer des objectifs spécifiques par implantation]1. Les plans de pilotage doivent être élaborés selon les éléments et les modalités que le Gouvernement détermine.
[2 Les plans de pilotage sont transmis, pour la première fois, au délégué au contrat d'objectifs entre le 1er janvier et le 30 avril de l'année qui suit l'année de création de l'école.]2
[2 Les écoles qui ont déjà conclu un contrat d'objectifs remettent leur plan de de pilotage au délégué au contrat d'objectifs entre 65 et 110 jours ouvrables scolaires après la réception du rapport d'évaluation finale de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs réalisé par le délégué au contrat d'objectifs.]2
[2 Les plans de pilotage sont transmis, pour la première fois, au délégué au contrat d'objectifs entre le 1er janvier et le 30 avril de l'année qui suit l'année de création de l'école.]2
[2 Les écoles qui ont déjà conclu un contrat d'objectifs remettent leur plan de de pilotage au délégué au contrat d'objectifs entre 65 et 110 jours ouvrables scolaires après la réception du rapport d'évaluation finale de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs réalisé par le délégué au contrat d'objectifs.]2
Art. 1.5.2 -2.[1 In het kader van]1 de sturingsplannen en de contractualisering hiervan in objectieve overeenkomsten, volgen de scholen de verbeteringsdoelen waarmee het opvoedkundig systeem:
1° de kennis, knowhow en competenties van de leerlingen aanzienlijk kan verbeteren;
2° het aandeel jonge gediplomeerden uit het hoger secundair onderwijs kan verhogen;
3° de verschillen tussen de resultaten van de vanuit sociaaleconomisch standpunt meest bevoorrechte leerlingen en die van de minst bevoorrechte leerlingen kan verkleinen;
4° het aantal leerlingen dat dubbelt of afhaakt kan verminderen;
5° de schoolwijzigingen binnen de gemeenschappelijke kern kan verminderen;
6° de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs geleidelijk kan vergroten;
7° de indexen voor welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat kan verhogen.
De indicatoren en referentiewaarden verbonden aan deze doelstellingen zijn bij dit Wetboek gevoegd.
De Regering kan, indien nodig, specifieke doelstellingen vastleggen voor bepaalde categorieën van scholen en hierbij rekening houden met het onderwijsniveau, het type school en de specifieke kenmerken van de zones waarin deze scholen gevestigd zijn, met name om de sociale mix in deze scholen te versterken.
De categorieën van scholen bedoeld in lid 3 zijn bijvoorbeeld:
1° scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering;
2° [2 ...]2
3° scholen die een immersiestage organiseren zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 2° ;
4° scholen die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseren;
5° scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
De Regering waakt over de algemene coherentie van de doelstellingen die de scholen vastleggen, op basis van hun beginsituatie, tegenover de verbeteringsdoelen van het opvoedkundig systeem. De Regering evalueert jaarlijks de mate waarin de verbeteringsdoelen bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen bedoeld in lid 3 werden nagekomen en brengt hierover verslag uit aan het Parlement.
1° de kennis, knowhow en competenties van de leerlingen aanzienlijk kan verbeteren;
2° het aandeel jonge gediplomeerden uit het hoger secundair onderwijs kan verhogen;
3° de verschillen tussen de resultaten van de vanuit sociaaleconomisch standpunt meest bevoorrechte leerlingen en die van de minst bevoorrechte leerlingen kan verkleinen;
4° het aantal leerlingen dat dubbelt of afhaakt kan verminderen;
5° de schoolwijzigingen binnen de gemeenschappelijke kern kan verminderen;
6° de inclusie van leerlingen met specifieke behoeften in het gewoon onderwijs geleidelijk kan vergroten;
7° de indexen voor welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat kan verhogen.
De indicatoren en referentiewaarden verbonden aan deze doelstellingen zijn bij dit Wetboek gevoegd.
De Regering kan, indien nodig, specifieke doelstellingen vastleggen voor bepaalde categorieën van scholen en hierbij rekening houden met het onderwijsniveau, het type school en de specifieke kenmerken van de zones waarin deze scholen gevestigd zijn, met name om de sociale mix in deze scholen te versterken.
De categorieën van scholen bedoeld in lid 3 zijn bijvoorbeeld:
1° scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering;
2° [2 ...]2
3° scholen die een immersiestage organiseren zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 2° ;
4° scholen die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseren;
5° scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
De Regering waakt over de algemene coherentie van de doelstellingen die de scholen vastleggen, op basis van hun beginsituatie, tegenover de verbeteringsdoelen van het opvoedkundig systeem. De Regering evalueert jaarlijks de mate waarin de verbeteringsdoelen bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen bedoeld in lid 3 werden nagekomen en brengt hierover verslag uit aan het Parlement.
Art. 1.5.2 -2.[1 Dans le cadre de]1 l'élaboration des plans de pilotage et de la contractualisation de ceux-ci en contrats d'objectifs, les écoles poursuivent les objectifs d'amélioration permettant au système éducatif :
1° d'améliorer significativement les savoirs, les savoir-faire et les compétences des élèves ;
2° d'augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur ;
3° de réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socio-économique ;
4° de réduire progressivement le redoublement et le décrochage ;
5° de réduire les changements d'école au sein du tronc commun ;
6° d'augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire ;
7° d'accroitre les indices du bien-être à l'école et de l'amélioration du climat scolaire.
Les indicateurs et valeurs de référence liés à ces objectifs sont annexés au présent Code.
Le Gouvernement peut, au besoin, fixer des objectifs particuliers pour certaines catégories d'écoles en tenant compte du niveau d'enseignement, du type d'école et des spécificités des zones auxquelles ces écoles sont rattachées, notamment en vue de renforcer la mixité sociale.
Les catégories d'écoles visées à l'alinéa 3 peuvent notamment concerner :
1° les écoles dont une ou plusieurs implantations bénéficient de l'encadrement différencié ;
2° [2 ...]2
3° les écoles organisant un apprentissage par immersion, tel que défini à l'article 1.3.1-1, 2° ;
4° les écoles organisant le degré inférieur de l'enseignement secondaire ordinaire ;
5° les écoles organisant l'enseignement spécialisé.
Le Gouvernement veille à la cohérence générale des objectifs que se fixent les écoles, au regard de leur situation de départ, par rapport aux objectifs d'amélioration du système éducatif. Le Gouvernement évalue annuellement l'atteinte des objectifs d'amélioration visés à l'alinéa 1er et, le cas échéant, des objectifs particuliers visés à l'alinéa 3 et en fait rapport au Parlement.
1° d'améliorer significativement les savoirs, les savoir-faire et les compétences des élèves ;
2° d'augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur ;
3° de réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socio-économique ;
4° de réduire progressivement le redoublement et le décrochage ;
5° de réduire les changements d'école au sein du tronc commun ;
6° d'augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire ;
7° d'accroitre les indices du bien-être à l'école et de l'amélioration du climat scolaire.
Les indicateurs et valeurs de référence liés à ces objectifs sont annexés au présent Code.
Le Gouvernement peut, au besoin, fixer des objectifs particuliers pour certaines catégories d'écoles en tenant compte du niveau d'enseignement, du type d'école et des spécificités des zones auxquelles ces écoles sont rattachées, notamment en vue de renforcer la mixité sociale.
Les catégories d'écoles visées à l'alinéa 3 peuvent notamment concerner :
1° les écoles dont une ou plusieurs implantations bénéficient de l'encadrement différencié ;
2° [2 ...]2
3° les écoles organisant un apprentissage par immersion, tel que défini à l'article 1.3.1-1, 2° ;
4° les écoles organisant le degré inférieur de l'enseignement secondaire ordinaire ;
5° les écoles organisant l'enseignement spécialisé.
Le Gouvernement veille à la cohérence générale des objectifs que se fixent les écoles, au regard de leur situation de départ, par rapport aux objectifs d'amélioration du système éducatif. Le Gouvernement évalue annuellement l'atteinte des objectifs d'amélioration visés à l'alinéa 1er et, le cas échéant, des objectifs particuliers visés à l'alinéa 3 et en fait rapport au Parlement.
Art. 1.5.2 -3.§ 1. [3 Het sturingsplan voor elke school wordt opgesteld in het kader van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijsstelsel en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen]3 en omvat met name de volgende elementen:
1° de specifieke doelstellingen die de school moet halen om een bijdrage te leveren aan de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, aan de bijzondere doelstellingen;
2° een collectieve diagnose opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de school, dat alle sterke en zwakke punten van de school bevat ten aanzien van de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen en hun oorzaken. Deze diagnose wordt opgesteld rekening houdend met de indicatoren die eigen zijn aan de situatie van de school die door de diensten van de Regering zijn overgemaakt aan de directeur en de inrichtende macht van de school, onverminderd andere elementen die de school zelf mag ontwikkelen. De indeling van de indicatoren wordt bepaald door de Regering. Onverminderd de voorgelegde elementen van de diagnose, ter gelegenheid van de presentatie van het sturingsplan aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, mag deze diagnose, die vertrouwelijk is en uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten of in de gevallen bepaald door de Regering, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
3° een bijlage met daarin, volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels, de voor een meerdere jaren berekende referentiewaarden die de school wil halen op basis van haar situatie, voor elk van haar specifieke doelstellingen waarvoor er een kwantitatieve indicator bestaat.
Deze bijlage, die uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, mag niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
4° de samenwerkingsmodaliteiten voor het hele opvoedkundig team van de school waardoor met name [3 de opstelling van het sturingsplan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]3 kan worden;
5° het opleidingsplan [1 bedoeld in artikel 6.1.4-1]1;
6° de nadere regels voor de uitvoering van het pedagogisch continuüm willen, gedurende de hele gemeenschappelijke kern, voor alle leerlingen de initiële competenties en de kennis, knowhow en competenties van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern garanderen, die vereist zijn voor hun persoonlijke ontplooiing, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies, in de mate en volgens het ritme van de school, met inbegrip van de differentiatiemodaliteiten van de leerstof en de persoonlijke begeleiding [5 evenals de nadere regels voor de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding, met inbegrip van de soorten activiteiten en de partnerschappen van het onderwijsteam met de betrokken partners]5;
7° de door de school uit te voeren strategieën om de specifieke doelstellingen te halen zoals bedoeld in 1° ;
8° de jaarlijkse evaluatiemethode van de door de school uit te voeren doelstellingenovereenkomst, onverminderd artikel 1.5.2-9.
[2 9° voor de hoofdscholen van een territoriale pool, de bijlage betreffende de territoriale pool bedoeld in artikel 6.2.4-1.]2
§ 2. Bij het opstellen van de strategieën bedoeld in lid 1, 7°, identificeert de school uit de volgende thema's die thema's die geen nieuwe acties vereisen die bij voorrang moeten worden uitgevoerd:
1° de opvoedkundige acties om elke leerling te doen slagen en in staat te stellen de leerstof te beheersen en de verwachte doelstellingen te halen, met inbegrip van de nadere regels voor de evaluatie van het aanleren van de kennis, knowhow en competenties;
2° de hulpmiddelen voor schoolinschakeling;
3° de specifieke hulpmiddelen voor aanpassen en omkaderen waaronder die bestemd voor nieuwkomers;
4° redelijke voorzieningen voor leerlingen met erkende specifieke behoeften alsook de integratie van leerlingen in het gewoon onderwijs, in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
5° de oriëntatie van leerlingen en de promotie van hulpmiddelen voor oriëntatie op het schooltraject van elke leerling;
6° de bevordering van burgerschap, gezondheid, mediageletterdheid, milieu en duurzame ontwikkeling;
7° preventie en behandeling van discriminatie en geweld binnen de school, met inbegrip van specifieke procedures voor pesterijen, cyberpesten en uitzonderlijke gebeurtenissen alsook de samenwerking met de diensten van hulpverlening aan de jeugd [6 en de geïntegreerde scholenbijstandsdienst bedoeld in artikel 1.7.11-2]6;
8° de invoering van digitale hulpmiddelen in de leerprocessen en het beheer van de school, alsook digitale apparatuur;
9° onthaal en begeleiding van nieuwe leerkrachten;
10° samenwerking met en medewerking van de ouders van de leerlingen van de school, in overleg met de participatieraad;
11° onderwijs in en toegang tot cultuur en lezen, alsook samenwerkingsverbanden met culturele instellingen en openbare leesinstellingen in de zone;
12° onderwijs in en toegang tot sport, alsook samenwerkingsverbanden met sportinstellingen in de zone;
13° bij een kwalificerend onderwijsaanbod, de partnerschappen met bedrijven en werkgevers uit de sectoren in kwestie;
14° onderhoud en verbetering van de schoolinfrastructuur;
15° het beleid van de school inzake schoolkosten.
De school beschrijft bovendien de bestaande acties die zij in het kader van elk van deze thema's blijft uitvoeren, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject en de richtlijnen die door de inrichtende macht zijn vastgesteld en beschikbare middelen.
De categorieën van scholen bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 4, preciseren, elk voor wat hen aanbelangt, door enkele concrete acties en met welke hulpmiddelen de doelstellingen zullen worden gehaald die zijn bedoeld in:
1° artikel 2 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door inzonderheid de acties van de thema's 1°, 2° en 7° te ontwikkelen, voor de scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering; zij moeten ook in detail aangeven welke werkingsmiddelen en menselijke middelen zijn toegekend in het kader van en met inachtneming van het hiervoor genoemde decreet;
2° [4 ...]4
3° artikel 1.8.3-1, door inzonderheid de strategieën 1° en 8° te ontwikkelen, voor de scholen die immersiestages organiseren;
4° artikel 1.5.2-3, § 3, door inzonderheid de acties van thema 1° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseren;
5° Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, door inzonderheid de acties van thema 4° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
§ 3. In het kader van haar sturingsplan bepaalt elke school die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseert de acties en specifieke hulpmiddelen die het educatief team moet implementeren, in overleg met het team van het PMS-centrum, zodat de leerlingen de na afloop van de gemeenschappelijke kern beoogde verwachtingen halen.
1° de specifieke doelstellingen die de school moet halen om een bijdrage te leveren aan de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, aan de bijzondere doelstellingen;
2° een collectieve diagnose opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de school, dat alle sterke en zwakke punten van de school bevat ten aanzien van de verbeteringsdoelen en, in voorkomend geval, de bijzondere doelstellingen en hun oorzaken. Deze diagnose wordt opgesteld rekening houdend met de indicatoren die eigen zijn aan de situatie van de school die door de diensten van de Regering zijn overgemaakt aan de directeur en de inrichtende macht van de school, onverminderd andere elementen die de school zelf mag ontwikkelen. De indeling van de indicatoren wordt bepaald door de Regering. Onverminderd de voorgelegde elementen van de diagnose, ter gelegenheid van de presentatie van het sturingsplan aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, mag deze diagnose, die vertrouwelijk is en uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten of in de gevallen bepaald door de Regering, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
3° een bijlage met daarin, volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels, de voor een meerdere jaren berekende referentiewaarden die de school wil halen op basis van haar situatie, voor elk van haar specifieke doelstellingen waarvoor er een kwantitatieve indicator bestaat.
Deze bijlage, die uitsluitend mag worden gebruikt door het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering en de inrichtende macht in kwestie, mag niet worden overgemaakt aan derden, behalve, in voorkomend geval, aan de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting;
4° de samenwerkingsmodaliteiten voor het hele opvoedkundig team van de school waardoor met name [3 de opstelling van het sturingsplan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]3 kan worden;
5° het opleidingsplan [1 bedoeld in artikel 6.1.4-1]1;
6° de nadere regels voor de uitvoering van het pedagogisch continuüm willen, gedurende de hele gemeenschappelijke kern, voor alle leerlingen de initiële competenties en de kennis, knowhow en competenties van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern garanderen, die vereist zijn voor hun persoonlijke ontplooiing, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studies, in de mate en volgens het ritme van de school, met inbegrip van de differentiatiemodaliteiten van de leerstof en de persoonlijke begeleiding [5 evenals de nadere regels voor de educatieve aanpak van de studiekeuzebegeleiding, met inbegrip van de soorten activiteiten en de partnerschappen van het onderwijsteam met de betrokken partners]5;
7° de door de school uit te voeren strategieën om de specifieke doelstellingen te halen zoals bedoeld in 1° ;
8° de jaarlijkse evaluatiemethode van de door de school uit te voeren doelstellingenovereenkomst, onverminderd artikel 1.5.2-9.
[2 9° voor de hoofdscholen van een territoriale pool, de bijlage betreffende de territoriale pool bedoeld in artikel 6.2.4-1.]2
§ 2. Bij het opstellen van de strategieën bedoeld in lid 1, 7°, identificeert de school uit de volgende thema's die thema's die geen nieuwe acties vereisen die bij voorrang moeten worden uitgevoerd:
1° de opvoedkundige acties om elke leerling te doen slagen en in staat te stellen de leerstof te beheersen en de verwachte doelstellingen te halen, met inbegrip van de nadere regels voor de evaluatie van het aanleren van de kennis, knowhow en competenties;
2° de hulpmiddelen voor schoolinschakeling;
3° de specifieke hulpmiddelen voor aanpassen en omkaderen waaronder die bestemd voor nieuwkomers;
4° redelijke voorzieningen voor leerlingen met erkende specifieke behoeften alsook de integratie van leerlingen in het gewoon onderwijs, in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
5° de oriëntatie van leerlingen en de promotie van hulpmiddelen voor oriëntatie op het schooltraject van elke leerling;
6° de bevordering van burgerschap, gezondheid, mediageletterdheid, milieu en duurzame ontwikkeling;
7° preventie en behandeling van discriminatie en geweld binnen de school, met inbegrip van specifieke procedures voor pesterijen, cyberpesten en uitzonderlijke gebeurtenissen alsook de samenwerking met de diensten van hulpverlening aan de jeugd [6 en de geïntegreerde scholenbijstandsdienst bedoeld in artikel 1.7.11-2]6;
8° de invoering van digitale hulpmiddelen in de leerprocessen en het beheer van de school, alsook digitale apparatuur;
9° onthaal en begeleiding van nieuwe leerkrachten;
10° samenwerking met en medewerking van de ouders van de leerlingen van de school, in overleg met de participatieraad;
11° onderwijs in en toegang tot cultuur en lezen, alsook samenwerkingsverbanden met culturele instellingen en openbare leesinstellingen in de zone;
12° onderwijs in en toegang tot sport, alsook samenwerkingsverbanden met sportinstellingen in de zone;
13° bij een kwalificerend onderwijsaanbod, de partnerschappen met bedrijven en werkgevers uit de sectoren in kwestie;
14° onderhoud en verbetering van de schoolinfrastructuur;
15° het beleid van de school inzake schoolkosten.
De school beschrijft bovendien de bestaande acties die zij in het kader van elk van deze thema's blijft uitvoeren, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject en de richtlijnen die door de inrichtende macht zijn vastgesteld en beschikbare middelen.
De categorieën van scholen bedoeld in artikel 1.5.2-2, lid 4, preciseren, elk voor wat hen aanbelangt, door enkele concrete acties en met welke hulpmiddelen de doelstellingen zullen worden gehaald die zijn bedoeld in:
1° artikel 2 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door inzonderheid de acties van de thema's 1°, 2° en 7° te ontwikkelen, voor de scholen waarvan een of meer vestigingen genieten van een gedifferentieerde omkadering; zij moeten ook in detail aangeven welke werkingsmiddelen en menselijke middelen zijn toegekend in het kader van en met inachtneming van het hiervoor genoemde decreet;
2° [4 ...]4
3° artikel 1.8.3-1, door inzonderheid de strategieën 1° en 8° te ontwikkelen, voor de scholen die immersiestages organiseren;
4° artikel 1.5.2-3, § 3, door inzonderheid de acties van thema 1° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die de lagere Raad van het secundair onderwijs organiseren;
5° Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, door inzonderheid de acties van thema 4° bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, te ontwikkelen voor de scholen die gespecialiseerd onderwijs organiseren.
§ 3. In het kader van haar sturingsplan bepaalt elke school die de lagere Raad van het gewoon secundair onderwijs organiseert de acties en specifieke hulpmiddelen die het educatief team moet implementeren, in overleg met het team van het PMS-centrum, zodat de leerlingen de na afloop van de gemeenschappelijke kern beoogde verwachtingen halen.
Modifications
Art. 1.5.2 -3.§ 1er. [3 Le plan de pilotage de chaque école est établi dans le cadre des objectifs d'amélioration du système éducatif et, le cas échéant, des objectifs particuliers,]3 et comprend notamment les éléments suivants :
1° les objectifs spécifiques à atteindre par l'école pour contribuer aux objectifs d'amélioration, et le cas échéant, aux objectifs particuliers ;
2° un diagnostic collectif établi par le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école, et reprenant les forces et faiblesses de l'école au regard des objectifs d'amélioration et, le cas échéant, des objectifs particuliers ainsi que leurs causes. Ce diagnostic est établi en tenant compte des indicateurs propres à la situation de l'école transmis par les services du Gouvernement au directeur et au pouvoir organisateur de l'école, sans préjudice d'autres éléments que l'école est libre de développer. La catégorisation des indicateurs est fixée par le Gouvernement. Sans préjudice des éléments de diagnostic présentés, à l'occasion de la présentation du plan de pilotage aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1, ce diagnostic, à l'usage exclusif et confidentiel de l'équipe éducative, du directeur, des services du Gouvernement et du pouvoir organisateur concerné ne peut faire l'objet d'aucune communication à des tiers à l'école, sauf, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée ou dans les cas fixés par le Gouvernement, notamment pour des fins académiques ou scientifiques. Les destinataires de ce document sont soumis à une obligation de confidentialité ;
3° une annexe détaillant, selon les modalités fixées par le Gouvernement, les valeurs de référence chiffrées annuelles et pluriannuelles que l'école se propose d'atteindre sur la base de sa situation, pour chacun de ses objectifs spécifiques pour lesquels il existe un indicateur quantitatif.
Cette annexe, à l'usage exclusif de l'équipe éducative, du directeur, des services du Gouvernement et du pouvoir organisateur concerné, ne peut faire l'objet d'aucune communication à des tiers à l'école, sauf, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée ou dans les cas fixés par le Gouvernement, notamment pour des fins académiques ou scientifiques. Les destinataires de ce document sont soumis à une obligation de confidentialité ;
4° les modalités du travail collaboratif de l'ensemble de l'équipe éducative de l'école permettant notamment [3 l'élaboration du plan de pilotage et la mise en oeuvre du contrat d'objectifs]3 ;
5° le plan de formation [1 visé par l'article 6.1.4-1]1 ;
6° les modalités de la mise en oeuvre du continuum pédagogique visant, tout au long du tronc commun, à assurer à tous les élèves les compétences initiales et les savoirs, les savoir-faire et les compétences du référentiel du tronc commun nécessaires à leur épanouissement personnel, à leur insertion sociale et à la poursuite de leurs études, dans la mesure et au rythme suivant lesquels l'école est concernée, y compris les modalités de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé [5 ainsi que les modalités de l'approche éducative de l'orientation, y compris les types d'activités et les partenariats de l'équipe éducative avec les partenaires concernés]5;
7° les stratégies à mettre en place par l'école pour atteindre les objectifs spécifiques visés au 1° ;
8° le mode d'évaluation annuelle du contrat d'objectifs a opérer par l'école, sans préjudice de l'article 1.5.2-9.
[2 9° pour les écoles sièges d'un pôle territorial, l'annexe relative au pôle territorial visée à l'article 6.2.4-1.]2
§ 2. Dans le cadre de l'élaboration des stratégies visées au paragraphe 1er, 7°, l'école identifie parmi les thématiques suivantes celles qui nécessitent des actions nouvelles à mettre en oeuvre prioritairement :
1° les actions pédagogiques déployées pour conduire chaque élève vers la réussite et lui permettre de maitriser les apprentissages et d'atteindre les objectifs attendus, y compris les modalités d'évaluation de l'acquisition des savoirs, savoir-faire et compétences ;
2° les dispositifs d'accrochage scolaire ;
3° les dispositifs d'adaptation et d'encadrement spécifiques, dont ceux à destination des primo-arrivants ;
4° les aménagements raisonnables pour les élèves à besoins spécifiques reconnus ainsi que l'intégration des élèves dans l'enseignement ordinaire, conformément aux dispositions du Chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;
5° l'orientation des élèves et la promotion des outils d'orientation tout au long du parcours de chaque élève ;
6° la promotion de la citoyenneté, de la santé, de l'éducation aux médias, de l'environnement et du développement durable ;
7° la prévention et la prise en charge des discriminations et des violences au sein de l'école, y compris des dispositifs spécifiques concernant le harcèlement, le cyber harcèlement et les évènements d'exception ainsi que les partenariats avec les services de l'Aide à la jeunesse [6 et du service intégré d'assistance aux écoles visé à l'article 1.7.11-2]6 ;
8° l'insertion des outils numériques dans les apprentissages et la gouvernance de l'école, ainsi que l'équipement numérique ;
9° l'accueil et l'accompagnement des nouveaux enseignants ;
10° le partenariat et la collaboration avec les parents des élèves de l'école, en concertation avec le conseil de participation ;
11° l'apprentissage et l'accès à la culture et à la lecture ainsi que les collaborations nouées avec les institutions culturelles et les institutions de lecture publique de la zone ;
12° l'apprentissage et l'accès aux sports ainsi que les collaborations avec les institutions sportives de la zone ;
13° en cas d'offre d'enseignement qualifiant, les partenariats noués avec les entreprises et employeurs du secteur concerné ;
14° la maintenance et l'amélioration des infrastructures scolaires ;
15° la politique de l'école en matière de frais scolaires.
L'école décrit par ailleurs les actions existantes qu'elle continue à mettre en oeuvre dans le cadre de chacune de ces thématiques en tenant compte du contexte spécifique de l'école, du projet d'école, des lignes directrices fixées par le pouvoir organisateur et des moyens disponibles.
Les catégories d'écoles visées à l'article 1.5.2-2, alinéa 4, précisent, chacune pour ce qui la concerne, par quelles actions concrètes et avec quelles ressources seront atteints les objectifs visés par :
1° l'article 2 du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, en développant notamment les actions des thématiques 1°, 2° et 7°, pour les écoles dont une ou plusieurs implantations bénéficient de l'encadrement différencié ; elles détaillent également l'affectation des moyens de fonctionnement et des moyens humains octroyés dans le cadre et le respect du décret précité ;
2° [4 ...]4
3° l'article 1.8.3-1, en développant notamment les stratégies 1° et 8°, pour les écoles organisant l'apprentissage par immersion ;
4° l'article 1.5.2-3, § 3, en développant notamment les actions de la thématique 1° visée à l'article 1.5.2-3, § 1er, pour les écoles organisant le degré inférieur de l'enseignement secondaire ;
5° le Chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, en développant notamment les actions de la thématique 4° visées à l'article 1.5.2-3, § 1er, pour les écoles organisant l'enseignement spécialisé.
§ 3. Dans le cadre de son plan de pilotage, chaque école organisant le degré inférieur de l'enseignement secondaire ordinaire définit les actions et dispositifs spécifiques à mettre en place par l'équipe éducative, en articulation avec l'équipe du centre PMS, permettant aux élèves d'atteindre les attendus visés au terme du tronc commun.
1° les objectifs spécifiques à atteindre par l'école pour contribuer aux objectifs d'amélioration, et le cas échéant, aux objectifs particuliers ;
2° un diagnostic collectif établi par le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école, et reprenant les forces et faiblesses de l'école au regard des objectifs d'amélioration et, le cas échéant, des objectifs particuliers ainsi que leurs causes. Ce diagnostic est établi en tenant compte des indicateurs propres à la situation de l'école transmis par les services du Gouvernement au directeur et au pouvoir organisateur de l'école, sans préjudice d'autres éléments que l'école est libre de développer. La catégorisation des indicateurs est fixée par le Gouvernement. Sans préjudice des éléments de diagnostic présentés, à l'occasion de la présentation du plan de pilotage aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1, ce diagnostic, à l'usage exclusif et confidentiel de l'équipe éducative, du directeur, des services du Gouvernement et du pouvoir organisateur concerné ne peut faire l'objet d'aucune communication à des tiers à l'école, sauf, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée ou dans les cas fixés par le Gouvernement, notamment pour des fins académiques ou scientifiques. Les destinataires de ce document sont soumis à une obligation de confidentialité ;
3° une annexe détaillant, selon les modalités fixées par le Gouvernement, les valeurs de référence chiffrées annuelles et pluriannuelles que l'école se propose d'atteindre sur la base de sa situation, pour chacun de ses objectifs spécifiques pour lesquels il existe un indicateur quantitatif.
Cette annexe, à l'usage exclusif de l'équipe éducative, du directeur, des services du Gouvernement et du pouvoir organisateur concerné, ne peut faire l'objet d'aucune communication à des tiers à l'école, sauf, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée ou dans les cas fixés par le Gouvernement, notamment pour des fins académiques ou scientifiques. Les destinataires de ce document sont soumis à une obligation de confidentialité ;
4° les modalités du travail collaboratif de l'ensemble de l'équipe éducative de l'école permettant notamment [3 l'élaboration du plan de pilotage et la mise en oeuvre du contrat d'objectifs]3 ;
5° le plan de formation [1 visé par l'article 6.1.4-1]1 ;
6° les modalités de la mise en oeuvre du continuum pédagogique visant, tout au long du tronc commun, à assurer à tous les élèves les compétences initiales et les savoirs, les savoir-faire et les compétences du référentiel du tronc commun nécessaires à leur épanouissement personnel, à leur insertion sociale et à la poursuite de leurs études, dans la mesure et au rythme suivant lesquels l'école est concernée, y compris les modalités de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé [5 ainsi que les modalités de l'approche éducative de l'orientation, y compris les types d'activités et les partenariats de l'équipe éducative avec les partenaires concernés]5;
7° les stratégies à mettre en place par l'école pour atteindre les objectifs spécifiques visés au 1° ;
8° le mode d'évaluation annuelle du contrat d'objectifs a opérer par l'école, sans préjudice de l'article 1.5.2-9.
[2 9° pour les écoles sièges d'un pôle territorial, l'annexe relative au pôle territorial visée à l'article 6.2.4-1.]2
§ 2. Dans le cadre de l'élaboration des stratégies visées au paragraphe 1er, 7°, l'école identifie parmi les thématiques suivantes celles qui nécessitent des actions nouvelles à mettre en oeuvre prioritairement :
1° les actions pédagogiques déployées pour conduire chaque élève vers la réussite et lui permettre de maitriser les apprentissages et d'atteindre les objectifs attendus, y compris les modalités d'évaluation de l'acquisition des savoirs, savoir-faire et compétences ;
2° les dispositifs d'accrochage scolaire ;
3° les dispositifs d'adaptation et d'encadrement spécifiques, dont ceux à destination des primo-arrivants ;
4° les aménagements raisonnables pour les élèves à besoins spécifiques reconnus ainsi que l'intégration des élèves dans l'enseignement ordinaire, conformément aux dispositions du Chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;
5° l'orientation des élèves et la promotion des outils d'orientation tout au long du parcours de chaque élève ;
6° la promotion de la citoyenneté, de la santé, de l'éducation aux médias, de l'environnement et du développement durable ;
7° la prévention et la prise en charge des discriminations et des violences au sein de l'école, y compris des dispositifs spécifiques concernant le harcèlement, le cyber harcèlement et les évènements d'exception ainsi que les partenariats avec les services de l'Aide à la jeunesse [6 et du service intégré d'assistance aux écoles visé à l'article 1.7.11-2]6 ;
8° l'insertion des outils numériques dans les apprentissages et la gouvernance de l'école, ainsi que l'équipement numérique ;
9° l'accueil et l'accompagnement des nouveaux enseignants ;
10° le partenariat et la collaboration avec les parents des élèves de l'école, en concertation avec le conseil de participation ;
11° l'apprentissage et l'accès à la culture et à la lecture ainsi que les collaborations nouées avec les institutions culturelles et les institutions de lecture publique de la zone ;
12° l'apprentissage et l'accès aux sports ainsi que les collaborations avec les institutions sportives de la zone ;
13° en cas d'offre d'enseignement qualifiant, les partenariats noués avec les entreprises et employeurs du secteur concerné ;
14° la maintenance et l'amélioration des infrastructures scolaires ;
15° la politique de l'école en matière de frais scolaires.
L'école décrit par ailleurs les actions existantes qu'elle continue à mettre en oeuvre dans le cadre de chacune de ces thématiques en tenant compte du contexte spécifique de l'école, du projet d'école, des lignes directrices fixées par le pouvoir organisateur et des moyens disponibles.
Les catégories d'écoles visées à l'article 1.5.2-2, alinéa 4, précisent, chacune pour ce qui la concerne, par quelles actions concrètes et avec quelles ressources seront atteints les objectifs visés par :
1° l'article 2 du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, en développant notamment les actions des thématiques 1°, 2° et 7°, pour les écoles dont une ou plusieurs implantations bénéficient de l'encadrement différencié ; elles détaillent également l'affectation des moyens de fonctionnement et des moyens humains octroyés dans le cadre et le respect du décret précité ;
2° [4 ...]4
3° l'article 1.8.3-1, en développant notamment les stratégies 1° et 8°, pour les écoles organisant l'apprentissage par immersion ;
4° l'article 1.5.2-3, § 3, en développant notamment les actions de la thématique 1° visée à l'article 1.5.2-3, § 1er, pour les écoles organisant le degré inférieur de l'enseignement secondaire ;
5° le Chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, en développant notamment les actions de la thématique 4° visées à l'article 1.5.2-3, § 1er, pour les écoles organisant l'enseignement spécialisé.
§ 3. Dans le cadre de son plan de pilotage, chaque école organisant le degré inférieur de l'enseignement secondaire ordinaire définit les actions et dispositifs spécifiques à mettre en place par l'équipe éducative, en articulation avec l'équipe du centre PMS, permettant aux élèves d'atteindre les attendus visés au terme du tronc commun.
Modifications
Art. 1.5.2 -4.Het sturingsplan wordt opgesteld door de directeur, in samenwerking met het educatief team van de inrichting en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders van de school, rekening houdend met de specifieke context van de school, het schoolproject, de richtlijnen van de inrichtende macht en de beschikbare middelen.
De steun- en begeleidingscel biedt ondersteuning aan de school voor de ontwikkeling van het sturingsplan [1 , de eventuele aanpassing daarvan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]1. [1 Voor dit doel, een begeleidende overeenkomst]1 wordt en, indien dit het geval is, voor opvolging vastgelegd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, tussen de directeur en de dienst voor ondersteuning en begeleiding en, in het gesubsidieerd onderwijs, tussen de inrichtende macht en de federatie van de inrichtende machten waarbij de school aangesloten is of waarmee een overeenkomst gesloten is.
Met instemming van de betrokken inrichtende macht delen de diensten van de Regering aan de federaties van de inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 2°, mee die betrekking hebben op de inrichtingen die bij hen aangesloten zijn of die een overeenkomst gesloten hebben. De meegedeelde indicatoren zijn erop gericht om elke federatie van de inrichtende machten en de inrichtende macht van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs in staat te stellen de informatie te hebben die nodig is om de inrichting te ondersteunen in het kader van de ontwikkeling van het sturingsplan, de begeleiding ervan en, in voorkomend geval, de opvolging ervan. Het is verboden deze indicatoren aan derden te melden, behalve in gevallen die door de Regering worden bepaald.
Het sturingsplan wordt door de directeur voorgesteld volgens de vormvereisten die door de Regering zijn vastgesteld, via de toepassing ontwikkeld [2 door ETNIC]2 (overheidsbedrijf voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap), aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na advies van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad, ingezameld in overeenstemming met de geheimhoudingsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1 en [1 na de goedkeuring]1 van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de regels voor de toegang tot deze toepassing.
De steun- en begeleidingscel biedt ondersteuning aan de school voor de ontwikkeling van het sturingsplan [1 , de eventuele aanpassing daarvan en de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst]1. [1 Voor dit doel, een begeleidende overeenkomst]1 wordt en, indien dit het geval is, voor opvolging vastgelegd in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, tussen de directeur en de dienst voor ondersteuning en begeleiding en, in het gesubsidieerd onderwijs, tussen de inrichtende macht en de federatie van de inrichtende machten waarbij de school aangesloten is of waarmee een overeenkomst gesloten is.
Met instemming van de betrokken inrichtende macht delen de diensten van de Regering aan de federaties van de inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 2°, mee die betrekking hebben op de inrichtingen die bij hen aangesloten zijn of die een overeenkomst gesloten hebben. De meegedeelde indicatoren zijn erop gericht om elke federatie van de inrichtende machten en de inrichtende macht van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs in staat te stellen de informatie te hebben die nodig is om de inrichting te ondersteunen in het kader van de ontwikkeling van het sturingsplan, de begeleiding ervan en, in voorkomend geval, de opvolging ervan. Het is verboden deze indicatoren aan derden te melden, behalve in gevallen die door de Regering worden bepaald.
Het sturingsplan wordt door de directeur voorgesteld volgens de vormvereisten die door de Regering zijn vastgesteld, via de toepassing ontwikkeld [2 door ETNIC]2 (overheidsbedrijf voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap), aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na advies van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad, ingezameld in overeenstemming met de geheimhoudingsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1 en [1 na de goedkeuring]1 van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de regels voor de toegang tot deze toepassing.
Art. 1.5.2 -4.Le plan de pilotage est établi par le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS et les représentants des parents de l'école, en tenant compte du contexte spécifique de l'école, du projet d'école, des lignes directrices fixées par le pouvoir organisateur et des moyens disponibles.
La cellule de soutien et d'accompagnement offre son appui à l'école pour l'élaboration du plan de pilotage [1 , son adaptation, le cas échéant, et la mise en oeuvre du contrat d'objectifs]1. [1 A cette fin, une convention d'accompagnement]1, et, s'il échet, de suivi, est établie, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, entre le directeur et le service de soutien et d'accompagnement et, dans l'enseignement subventionné, entre le pouvoir organisateur et la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée.
Moyennant l'accord du pouvoir organisateur concerné, les services du Gouvernement communiquent aux fédérations de pouvoirs organisateurs ou au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française les indicateurs visés à l'article 1.5.2-3, § 1er, 2°, qui concernent des écoles qui leur sont affiliées ou conventionnées. Les indicateurs communiqués visent à permettre à chaque fédération de pouvoirs organisateurs et au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française de disposer des informations nécessaires au soutien de l'école dans le cadre de l'élaboration du plan de pilotage, à son accompagnement et, le cas échéant, à son suivi. Il est interdit de faire état de ces indicateurs à des tiers sauf dans les cas déterminés par le Gouvernement.
Le plan de pilotage est présenté, par le directeur, selon les conditions de forme fixées par le Gouvernement, par l'intermédiaire de l'application élaborée [2 par l'ETNIC]2, au délégué au contrat d'objectifs, après avis des organes locaux de concertation sociale et du conseil de participation, recueillis dans le respect des règles de confidentialité prévues à l'article 1.5.2-3, § 1er, et [1 après l'approbation]1 du pouvoir organisateur. Le Gouvernement arrête les règles d'accès à cette application.
La cellule de soutien et d'accompagnement offre son appui à l'école pour l'élaboration du plan de pilotage [1 , son adaptation, le cas échéant, et la mise en oeuvre du contrat d'objectifs]1. [1 A cette fin, une convention d'accompagnement]1, et, s'il échet, de suivi, est établie, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, entre le directeur et le service de soutien et d'accompagnement et, dans l'enseignement subventionné, entre le pouvoir organisateur et la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée.
Moyennant l'accord du pouvoir organisateur concerné, les services du Gouvernement communiquent aux fédérations de pouvoirs organisateurs ou au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française les indicateurs visés à l'article 1.5.2-3, § 1er, 2°, qui concernent des écoles qui leur sont affiliées ou conventionnées. Les indicateurs communiqués visent à permettre à chaque fédération de pouvoirs organisateurs et au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française de disposer des informations nécessaires au soutien de l'école dans le cadre de l'élaboration du plan de pilotage, à son accompagnement et, le cas échéant, à son suivi. Il est interdit de faire état de ces indicateurs à des tiers sauf dans les cas déterminés par le Gouvernement.
Le plan de pilotage est présenté, par le directeur, selon les conditions de forme fixées par le Gouvernement, par l'intermédiaire de l'application élaborée [2 par l'ETNIC]2, au délégué au contrat d'objectifs, après avis des organes locaux de concertation sociale et du conseil de participation, recueillis dans le respect des règles de confidentialité prévues à l'article 1.5.2-3, § 1er, et [1 après l'approbation]1 du pouvoir organisateur. Le Gouvernement arrête les règles d'accès à cette application.
Art. 1.5.2 -5.§ 1. [2 Binnen 50 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen na de indiening van het sturingsplan]2, analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur en de inrichtende macht, de overeenstemming van het sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en, de uitvoeringsbesluiten ervan, volgens de procedure en de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
De analyse van de overeenstemming van het sturingsplan van de school met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 bestaat in het opsporen van een mogelijke duidelijke beoordelingsfout bij de vaststelling van specifieke doelstellingen die het sturingsplan van de school bevat, gelet op de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, op de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, of in de strategieën die bepaald worden om ze uit te voeren.
Om deze analyse uit te voeren, kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, onder andere, de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg ontmoeten en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.
§ 2. Indien, na deze analyse, het sturingsplan goedgekeurd wordt, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde belast met de doelstellingenovereenkomst binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1, en volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1 niet heeft nageleefd, wordt de analyse van de overeenstemming van het sturingsplan zoals bedoeld in paragraaf 1 uitgevoerd door de zonedirecteur die over 20 aanvullende kalenderdagen beschikt.
§ 3. Als het sturingsplan niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of niet vastgesteld werd overeenkomstig de artikelen 1.5.2-1 à 1.5.2-4 en in hun uitvoeringsbesluiten, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om het sturingsplan aan te passen.
De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
De directeur, in samenwerking met het educatief team van de school en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders, past het sturingsplan aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht.
Het aangepaste sturingsplan wordt teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen een termijn van 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met het oog op een nieuwe analyse van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst beschikt vervolgens over [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming van het sturingsplan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan. [1 In het kader van deze analyse kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een ontmoeting hebben met de inrichtende macht, de directeur, het onderwijsteam van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de lokale instanties voor sociaal overleg en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.]1
Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de inrichting in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
De analyse van de overeenstemming van het sturingsplan van de school met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 bestaat in het opsporen van een mogelijke duidelijke beoordelingsfout bij de vaststelling van specifieke doelstellingen die het sturingsplan van de school bevat, gelet op de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, op de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, of in de strategieën die bepaald worden om ze uit te voeren.
Om deze analyse uit te voeren, kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, onder andere, de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg ontmoeten en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.
§ 2. Indien, na deze analyse, het sturingsplan goedgekeurd wordt, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde belast met de doelstellingenovereenkomst binnen de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1, en volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de termijn bedoeld in paragraaf 1, lid 1 niet heeft nageleefd, wordt de analyse van de overeenstemming van het sturingsplan zoals bedoeld in paragraaf 1 uitgevoerd door de zonedirecteur die over 20 aanvullende kalenderdagen beschikt.
§ 3. Als het sturingsplan niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of niet vastgesteld werd overeenkomstig de artikelen 1.5.2-1 à 1.5.2-4 en in hun uitvoeringsbesluiten, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om het sturingsplan aan te passen.
De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
De directeur, in samenwerking met het educatief team van de school en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en met de teams van het PMS-centrum en de vertegenwoordigers van de ouders, past het sturingsplan aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht.
Het aangepaste sturingsplan wordt teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen een termijn van 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met het oog op een nieuwe analyse van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst beschikt vervolgens over [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming van het sturingsplan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en de uitvoeringsbesluiten ervan. [1 In het kader van deze analyse kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een ontmoeting hebben met de inrichtende macht, de directeur, het onderwijsteam van de school, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de lokale instanties voor sociaal overleg en, voor het secundair onderwijs, de vertegenwoordigers van de leerlingen.]1
Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school, ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Het wordt daardoor de doelstellingenovereenkomst van de school. Het wordt gesloten tussen de inrichtende macht en de Regering. Het wordt medeondertekend door de directeur van de inrichting in functie bij ondertekening van de overeenkomst. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Art. 1.5.2 -5.§ 1er. [2 Dans un délai de 50 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires après le dépôt du plan de pilotage ]2, le délégué au contrat d'objectifs analyse, après concertation avec le directeur et le pouvoir organisateur, l'adéquation du plan de pilotage aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 et sa conformité aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4, selon la procédure et les modalités définies par le Gouvernement.
L'analyse de l'adéquation du plan de pilotage de l'école aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 consiste en la détection de l'existence d'une éventuelle erreur manifeste d'appréciation dans la fixation des objectifs spécifiques que contient le plan de pilotage de l'école eu égard aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, ou dans les stratégies définies pour les mettre en oeuvre.
Pour réaliser cette analyse, le délégué au contrat d'objectifs peut entre autres rencontrer le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative de l'école, les représentants des parents, les représentants des organes locaux de concertation sociale et, pour l'enseignement secondaire, les représentants des élèves.
§ 2. Si à l'issue de cette analyse le plan de pilotage est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs dans le délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, et selon les modalités fixées par le Gouvernement. Il constitue dès lors le contrat d'objectifs de l'école. Il est conclu entre le pouvoir organisateur et le Gouvernement. Il est contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du contrat. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Dans les cas exceptionnels où le délégué au contrat d'objectifs n'a pas respecté le délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, l'analyse de l'adéquation du plan de pilotage telle que visée au paragraphe 1er est réalisée par le directeur de zone qui dispose de 20 jours calendrier complémentaires.
§ 3. Si le plan de pilotage n'est pas jugé en adéquation avec les objectifs d'amélioration et, le cas échéant, avec les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 ou n'a pas été établi conformément aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution, le délégué au contrat d'objectifs émet des recommandations motivées à l'attention du directeur et du pouvoir organisateur afin que le plan de pilotage soit adapté.
Les recommandations formulées s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
Le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école et en concertation, le cas échéant, avec le délégué au contrat d'objectifs et avec les équipes du centre PMS et les représentants des parents, adapte le plan de pilotage. Il le soumet pour avis aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur.
Le plan de pilotage adapté est renvoyé au délégué au contrat d'objectifs dans un délai de 40 jours ouvrables scolaires à partir de la notification des recommandations du délégué au contrat d'objectifs, aux fins d'une nouvelle analyse de son adéquation aux objectifs visés à l'article 1.5.2-2 et de sa conformité aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution.
Le délégué au contrat d'objectifs dispose ensuite de [2 11 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires]2 pour procéder à une nouvelle analyse de l'adéquation du plan de pilotage aux objectifs visés à l'article 1.5.2-2 et de sa conformité aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution. [1 Dans le cadre de cette analyse, le délégué au contrat d'objectifs peut rencontrer le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative de l'école, les représentants des parents, les représentants des organes locaux de concertation sociale et, pour l'enseignement secondaire, les représentants des élèves.]1
S'il est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs. Il constitue dès lors le contrat d'objectifs de l'école. Il est conclu entre le pouvoir organisateur et le Gouvernement. Il est contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du contrat. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
L'analyse de l'adéquation du plan de pilotage de l'école aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 consiste en la détection de l'existence d'une éventuelle erreur manifeste d'appréciation dans la fixation des objectifs spécifiques que contient le plan de pilotage de l'école eu égard aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, ou dans les stratégies définies pour les mettre en oeuvre.
Pour réaliser cette analyse, le délégué au contrat d'objectifs peut entre autres rencontrer le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative de l'école, les représentants des parents, les représentants des organes locaux de concertation sociale et, pour l'enseignement secondaire, les représentants des élèves.
§ 2. Si à l'issue de cette analyse le plan de pilotage est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs dans le délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, et selon les modalités fixées par le Gouvernement. Il constitue dès lors le contrat d'objectifs de l'école. Il est conclu entre le pouvoir organisateur et le Gouvernement. Il est contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du contrat. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Dans les cas exceptionnels où le délégué au contrat d'objectifs n'a pas respecté le délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, l'analyse de l'adéquation du plan de pilotage telle que visée au paragraphe 1er est réalisée par le directeur de zone qui dispose de 20 jours calendrier complémentaires.
§ 3. Si le plan de pilotage n'est pas jugé en adéquation avec les objectifs d'amélioration et, le cas échéant, avec les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 ou n'a pas été établi conformément aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution, le délégué au contrat d'objectifs émet des recommandations motivées à l'attention du directeur et du pouvoir organisateur afin que le plan de pilotage soit adapté.
Les recommandations formulées s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
Le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école et en concertation, le cas échéant, avec le délégué au contrat d'objectifs et avec les équipes du centre PMS et les représentants des parents, adapte le plan de pilotage. Il le soumet pour avis aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur.
Le plan de pilotage adapté est renvoyé au délégué au contrat d'objectifs dans un délai de 40 jours ouvrables scolaires à partir de la notification des recommandations du délégué au contrat d'objectifs, aux fins d'une nouvelle analyse de son adéquation aux objectifs visés à l'article 1.5.2-2 et de sa conformité aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution.
Le délégué au contrat d'objectifs dispose ensuite de [2 11 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires]2 pour procéder à une nouvelle analyse de l'adéquation du plan de pilotage aux objectifs visés à l'article 1.5.2-2 et de sa conformité aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution. [1 Dans le cadre de cette analyse, le délégué au contrat d'objectifs peut rencontrer le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative de l'école, les représentants des parents, les représentants des organes locaux de concertation sociale et, pour l'enseignement secondaire, les représentants des élèves.]1
S'il est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs. Il constitue dès lors le contrat d'objectifs de l'école. Il est conclu entre le pouvoir organisateur et le Gouvernement. Il est contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du contrat. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Art. 1.5.2 -6.Met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, stelt de directeur de doelstellingenovereenkomst voor:
1° aan het educatief team van de school;
2° aan de teams van het PMS-centrum, als deze teams aan de uitwerking ervan hebben deelgenomen;
3° aan de steun- en begeleidingscel, als deze cel aan de uitwerking ervan heeft deelgenomen;
4° aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg;
5° aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1 en volgende.
De doelstellingenovereenkomst wordt ten laatste [2 binnen 120 kalenderdagen volgend op de ondertekening ervan uitgevoerd. Met inachtneming van deze termijn valt de eerste dag van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst samen met de eerste schoolwerkdag volgend op een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2.]2
1° aan het educatief team van de school;
2° aan de teams van het PMS-centrum, als deze teams aan de uitwerking ervan hebben deelgenomen;
3° aan de steun- en begeleidingscel, als deze cel aan de uitwerking ervan heeft deelgenomen;
4° aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg;
5° aan de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1 en volgende.
De doelstellingenovereenkomst wordt ten laatste [2 binnen 120 kalenderdagen volgend op de ondertekening ervan uitgevoerd. Met inachtneming van deze termijn valt de eerste dag van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst samen met de eerste schoolwerkdag volgend op een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2.]2
Art. 1.5.2 -6.Dans le respect des règles de confidentialité prévues à l'article 1.5.2-3, § 1er, le directeur présente le contrat d'objectifs :
1° à l'équipe éducative de l'école ;
2° aux équipes du centre PMS, si ces équipes ont participé à son élaboration ;
3° à la cellule de soutien et d'accompagnement, si cette cellule a participé à son élaboration ;
4° aux organes locaux de concertation sociale ;
5° au conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1 et suivants.
Le contrat d'objectifs est mis en oeuvre au plus tard [2 dans les 120 jours calendrier suivant la signature de celui-ci. Dans le respect de ce délai, le premier jour de la mise en oeuvre du contrat d'objectif coïncide avec le premier jour ouvrable scolaire qui suit une des périodes de vacances visées à l'article 19.1-1, § 2.]2
1° à l'équipe éducative de l'école ;
2° aux équipes du centre PMS, si ces équipes ont participé à son élaboration ;
3° à la cellule de soutien et d'accompagnement, si cette cellule a participé à son élaboration ;
4° aux organes locaux de concertation sociale ;
5° au conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1 et suivants.
Le contrat d'objectifs est mis en oeuvre au plus tard [2 dans les 120 jours calendrier suivant la signature de celui-ci. Dans le respect de ce délai, le premier jour de la mise en oeuvre du contrat d'objectif coïncide avec le premier jour ouvrable scolaire qui suit une des périodes de vacances visées à l'article 19.1-1, § 2.]2
Art. 1.5.2 -7. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een sturingsplan met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 of over de overeenstemming ervan met de artikelen 1.5.2-1 tot 1.5.2-4 en met de uitvoeringsbesluiten ervan, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het sturingsplan. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen aan de doelstellingenovereenkomst en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
Art. 1.5.2 -7. En cas de désaccord persistant entre une école et le délégué au contrat d'objectifs à propos de l'appréciation de ce dernier sur l'adéquation d'un plan de pilotage avec les objectifs d'amélioration et, le cas échéant, avec les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 ou sur sa conformité aux articles 1.5.2-1 à 1.5.2-4 et à leurs arrêtés d'exécution, l'école peut saisir, sur la base d'une demande motivée, une instance collégiale composée du Délégué coordonnateur et du directeur de zone concerné dans le délai prévu pour l'adaptation du plan de pilotage. Le cas échéant, cette instance peut adapter les recommandations du délégué au contrat d'objectifs et prolonger le délai laissé à l'école pour s'y conformer.
Art. 1.5.2 -8.In geval van weigering of onvermogen van de school om een sturingsplan op te stellen, wordt een opvolgingsproces door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ontwikkeld.
In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten wordt het sturingsplan door de school opgesteld, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig de vorige artikelen. In dit geval, nadat de doelstellingenovereenkomst wordt goedgekeurd, [1 indien de nauwgezette controle na de contractualisering wordt voortgezet,]1 keert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst jaarlijks terug naar de inrichting om de uitvoering ervan te evalueren. Als de school niet aan dit opvolgingsproces voldoet, wordt de in artikel 1.5.2-11 bedoelde procedure door de zonedirecteur gestart.
In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten wordt het sturingsplan door de school opgesteld, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig de vorige artikelen. In dit geval, nadat de doelstellingenovereenkomst wordt goedgekeurd, [1 indien de nauwgezette controle na de contractualisering wordt voortgezet,]1 keert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst jaarlijks terug naar de inrichting om de uitvoering ervan te evalueren. Als de school niet aan dit opvolgingsproces voldoet, wordt de in artikel 1.5.2-11 bedoelde procedure door de zonedirecteur gestart.
Modifications
Art. 1.5.2 -8.En cas de refus ou d'incapacité de l'école à établir un plan de pilotage, un processus de suivi rapproché est mis en place par le délégué au contrat d'objectifs.
Dans ce cadre, une procédure d'audit externe peut être réalisée par le Service général de l'inspection selon les modalités fixées par le Gouvernement, à la demande du directeur de zone ou du pouvoir organisateur. Sur la base des résultats de l'audit, le plan de pilotage est établi par l'école, le cas échéant en concertation avec le délégué au contrat d'objectifs conformément aux articles précédents. Dans cette hypothèse, une fois le contrat d'objectifs approuvé, [1 dans le cas où le suivi rapproché se prolonge après la contractualisation,]1 le délégué au contrat d'objectifs revient annuellement dans l'établissement pour évaluer sa mise en oeuvre. A défaut pour l'école de respecter ce processus de suivi, la procédure visée à l'article 1.5.2-11 est initiée par le directeur de zone.
Dans ce cadre, une procédure d'audit externe peut être réalisée par le Service général de l'inspection selon les modalités fixées par le Gouvernement, à la demande du directeur de zone ou du pouvoir organisateur. Sur la base des résultats de l'audit, le plan de pilotage est établi par l'école, le cas échéant en concertation avec le délégué au contrat d'objectifs conformément aux articles précédents. Dans cette hypothèse, une fois le contrat d'objectifs approuvé, [1 dans le cas où le suivi rapproché se prolonge après la contractualisation,]1 le délégué au contrat d'objectifs revient annuellement dans l'établissement pour évaluer sa mise en oeuvre. A défaut pour l'école de respecter ce processus de suivi, la procédure visée à l'article 1.5.2-11 est initiée par le directeur de zone.
Modifications
Art. 1.5.2 -9.§ 1. De doelstellingenovereenkomst is onderworpen aan een tussentijdse evaluatie na drie jaar uitvoering en wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig paragraaf 2. Ze is ook aan een eindevaluatie tijdens haar zesde jaar van uitvoering onderworpen. Deze evaluaties worden uitgevoerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, volgens de nadere regels die door de Regering zijn vastgesteld.
De evaluaties betreffen de uitvoering van de strategieën en de doeltreffendheid ervan met betrekking tot de specifieke doelstellingen die vastgesteld worden, in het licht van de cijfers vermeld in de bijlage bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 3°. Met het oog hierop kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst onder andere de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de studentenvertegenwoordigers ontmoeten.
De evaluaties worden gemotiveerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
§ 2. Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in paragraaf 1 blijkt dat de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst niet voldoet aan zijn doelstellingen, doordat de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 werden aangepast door de Regering of doordat de beschikbare middelen bedoeld in artikel 1.5.2-4, lid 1, veranderd zijn, stelt de directeur een wijziging van deze overeenkomst voor binnen 75 schoolwerkdagen na kennisgeving van de tussentijdse evaluatie. De voorgestelde wijziging wordt uitgewerkt in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 , met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1 en met de vertegenwoordigers van de ouders. Ze wordt voor advies voorgelegd aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht
Voor de wijziging van de doelstellingenovereenkomst en de opvolging ervan, biedt de steun- en begeleidingscel zijn steun aan de school aan.
[2 Binnen 20 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 na indiening van het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst deze wijziging met de directeur en de inrichtende macht.
Indien hij van mening is dat deze wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs.
Indien het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen [1 van het onderwijsstelsel]1 en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5-2.2, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om [1 de doelstellingenovereenkomst]1 aan te passen. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
De directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, past het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring van de inrichtende macht.
Het aangepaste voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst wordt binnen de 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Deze afgevaardigde heeft dan [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2.
Indien hij van mening is dat de wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
§ 3. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de evaluatie van een doelstellingenovereenkomst, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van [1 de doelstellingenovereenkomst]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
De evaluaties betreffen de uitvoering van de strategieën en de doeltreffendheid ervan met betrekking tot de specifieke doelstellingen die vastgesteld worden, in het licht van de cijfers vermeld in de bijlage bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 1, 3°. Met het oog hierop kan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst onder andere de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de vertegenwoordigers van de ouders, de vertegenwoordigers van de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de studentenvertegenwoordigers ontmoeten.
De evaluaties worden gemotiveerd door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
§ 2. Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in paragraaf 1 blijkt dat de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst niet voldoet aan zijn doelstellingen, doordat de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 werden aangepast door de Regering of doordat de beschikbare middelen bedoeld in artikel 1.5.2-4, lid 1, veranderd zijn, stelt de directeur een wijziging van deze overeenkomst voor binnen 75 schoolwerkdagen na kennisgeving van de tussentijdse evaluatie. De voorgestelde wijziging wordt uitgewerkt in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 , met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1 en met de vertegenwoordigers van de ouders. Ze wordt voor advies voorgelegd aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht
Voor de wijziging van de doelstellingenovereenkomst en de opvolging ervan, biedt de steun- en begeleidingscel zijn steun aan de school aan.
[2 Binnen 20 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 na indiening van het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst deze wijziging met de directeur en de inrichtende macht.
Indien hij van mening is dat deze wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs.
Indien het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst niet geacht wordt in overeenstemming te zijn met de verbeteringsdoelstellingen [1 van het onderwijsstelsel]1 en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5-2.2, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst gemotiveerde aanbevelingen aan de directeur en de inrichtende macht om [1 de doelstellingenovereenkomst]1 aan te passen. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
De directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, past het voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst aan. Hij legt het voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring van de inrichtende macht.
Het aangepaste voorstel tot wijziging van de doelstellingenovereenkomst wordt binnen de 40 schoolwerkdagen na kennisgeving van de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Deze afgevaardigde heeft dan [2 11 kalenderdagen gevolgd door 10 schoolwerkdagen]2 om een nieuwe analyse uit te voeren van de overeenstemming ervan met de doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2.
Indien hij van mening is dat de wijziging in overeenstemming is met de verbeteringsdoelstellingen en, in voorkomend geval, met de bijzondere doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2, legt hij de gewijzigde doelstellingenovereenkomst voor ondertekening voor aan de zonedirecteur. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
§ 3. Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de evaluatie van een doelstellingenovereenkomst, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van [1 de doelstellingenovereenkomst]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
Art. 1.5.2 -9.§ 1er. Le contrat d'objectifs fait l'objet d'une évaluation intermédiaire après trois années d'exécution et est modifié, si nécessaire, conformément au paragraphe 2. Il fait aussi l'objet d'une évaluation finale au cours de sa sixième année d'exécution. Ces évaluations sont réalisées par le délégué au contrat d'objectifs, selon les modalités fixées par le Gouvernement.
Les évaluations portent sur la mise en oeuvre des stratégies et sur leur efficacité en regard des objectifs spécifiques fixés, à la lumière notamment des valeurs chiffrées mentionnées dans l'annexe visée à l'article 1.5.2-3, § 1er, 3°. Pour ce faire, le délégué au contrat d'objectifs peut entre autres rencontrer le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative, les représentants des parents, les représentants des organes locaux de concertation sociale et les délégués des élèves.
Les évaluations sont motivées par le délégué au contrat d'objectifs et s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
§ 2. Lorsque l'évaluation intermédiaire visée au paragraphe 1er révèle que la mise en oeuvre du contrat d'objectifs ne permet pas de rencontrer ses objectifs, lorsque les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 ont été adaptés par le Gouvernement ou lorsque les moyens disponibles visés à l'article 1.5.2-4, alinéa 1er, ont évolué, le directeur propose une modification de ce contrat dans les 75 jours ouvrables scolaires de la notification de l'évaluation intermédiaire. La modification proposée est élaborée en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS [1 , avec le délégué au contrat d'objectifs]1 et avec les représentants des parents. Elle est soumise à l'avis des organes locaux de concertation sociale et du conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur.
Pour la modification du contrat d'objectifs et son suivi, la cellule de soutien et d'accompagnement [2 offre]2 son appui à l'école.
[2 Dans les 20 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires]2 du dépôt de la proposition de modification du contrat d'objectifs, le délégué au contrat d'objectifs analyse cette modification avec le directeur et le pouvoir organisateur.
S'il estime cette modification conforme aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, il soumet le contrat d'objectifs modifié à la signature du directeur de zone. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Si la proposition de modification du contrat d'objectifs n'est pas jugée en adéquation aux objectifs d'amélioration [1 du système éducatif]1 et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, le délégué au contrat d'objectifs émet des recommandations motivées à l'attention du directeur et du pouvoir organisateur afin que le [1 contrat d'objectifs]1 soit adapté. Les recommandations formulées s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
Le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS, adapte la proposition de modification du contrat d'objectifs. Il la soumet pour avis aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur.
La proposition de modification du contrat d'objectifs adaptée est renvoyée au délégué au contrat d'objectifs dans un délai de 40 jours ouvrables scolaires à partir de la notification des recommandations du délégué au contrat d'objectifs. Le délégué au contrat d'objectifs dispose ensuite de [2 11 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires]2 pour procéder à une nouvelle analyse de son adéquation aux objectifs visés à l'article 1.5.2-2.
S'il estime cette modification conforme aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, il soumet le contrat d'objectifs modifié à la signature du directeur de zone. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
§ 3. En cas de désaccord persistant entre une école et le délégué au contrat d'objectifs sur l'évaluation d'un contrat d'objectifs, l'école peut saisir, sur la base d'une demande motivée, une instance collégiale composée du Délégué coordonnateur et du directeur de zone concerné dans le délai prévu pour l'adaptation du [1 contrat d'objectifs]1. Le cas échéant, cette instance peut adapter les recommandations du délégué au contrat d'objectifs et prolonger le délai laissé à l'école pour s'y conformer.
Les évaluations portent sur la mise en oeuvre des stratégies et sur leur efficacité en regard des objectifs spécifiques fixés, à la lumière notamment des valeurs chiffrées mentionnées dans l'annexe visée à l'article 1.5.2-3, § 1er, 3°. Pour ce faire, le délégué au contrat d'objectifs peut entre autres rencontrer le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative, les représentants des parents, les représentants des organes locaux de concertation sociale et les délégués des élèves.
Les évaluations sont motivées par le délégué au contrat d'objectifs et s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
§ 2. Lorsque l'évaluation intermédiaire visée au paragraphe 1er révèle que la mise en oeuvre du contrat d'objectifs ne permet pas de rencontrer ses objectifs, lorsque les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 ont été adaptés par le Gouvernement ou lorsque les moyens disponibles visés à l'article 1.5.2-4, alinéa 1er, ont évolué, le directeur propose une modification de ce contrat dans les 75 jours ouvrables scolaires de la notification de l'évaluation intermédiaire. La modification proposée est élaborée en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS [1 , avec le délégué au contrat d'objectifs]1 et avec les représentants des parents. Elle est soumise à l'avis des organes locaux de concertation sociale et du conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur.
Pour la modification du contrat d'objectifs et son suivi, la cellule de soutien et d'accompagnement [2 offre]2 son appui à l'école.
[2 Dans les 20 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires]2 du dépôt de la proposition de modification du contrat d'objectifs, le délégué au contrat d'objectifs analyse cette modification avec le directeur et le pouvoir organisateur.
S'il estime cette modification conforme aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, il soumet le contrat d'objectifs modifié à la signature du directeur de zone. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Si la proposition de modification du contrat d'objectifs n'est pas jugée en adéquation aux objectifs d'amélioration [1 du système éducatif]1 et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, le délégué au contrat d'objectifs émet des recommandations motivées à l'attention du directeur et du pouvoir organisateur afin que le [1 contrat d'objectifs]1 soit adapté. Les recommandations formulées s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
Le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS, adapte la proposition de modification du contrat d'objectifs. Il la soumet pour avis aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur.
La proposition de modification du contrat d'objectifs adaptée est renvoyée au délégué au contrat d'objectifs dans un délai de 40 jours ouvrables scolaires à partir de la notification des recommandations du délégué au contrat d'objectifs. Le délégué au contrat d'objectifs dispose ensuite de [2 11 jours calendrier suivis de 10 jours ouvrables scolaires]2 pour procéder à une nouvelle analyse de son adéquation aux objectifs visés à l'article 1.5.2-2.
S'il estime cette modification conforme aux objectifs d'amélioration et, le cas échéant, aux objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2, il soumet le contrat d'objectifs modifié à la signature du directeur de zone. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
§ 3. En cas de désaccord persistant entre une école et le délégué au contrat d'objectifs sur l'évaluation d'un contrat d'objectifs, l'école peut saisir, sur la base d'une demande motivée, une instance collégiale composée du Délégué coordonnateur et du directeur de zone concerné dans le délai prévu pour l'adaptation du [1 contrat d'objectifs]1. Le cas échéant, cette instance peut adapter les recommandations du délégué au contrat d'objectifs et prolonger le délai laissé à l'école pour s'y conformer.
Art. 1.5.2 -10.Wanneer uit de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 1.5.2-9 blijkt dat er sprake is van kennelijke slecht wil om de doelstellingenovereenkomst uit te voeren of van een duidelijk onvermogen om de daarin bedoelde doelstellingen te bereiken [2 of indien de school haar doelstellingenovereenkomst niet wil of kan wijzigen]2, stelt de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst in.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst keert jaarlijks in de school terug om de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst te evalueren.
In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten kan de zonedirecteur ook een wijziging van de doelstellingenovereenkomst goedkeuren, na overleg tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, de directeur en de inrichtende macht.
Daartoe stelt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 en met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1, de wijziging van de doelstellingenovereenkomst voor. Hij legt ze voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst keert jaarlijks in de school terug om de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst te evalueren.
In dit verband kan een externe audit worden uitgevoerd door de algemene inspectiedienst volgens de door de Regering vastgestelde nadere regels, op verzoek van de zonedirecteur of de inrichtende macht. Op basis van de auditresultaten kan de zonedirecteur ook een wijziging van de doelstellingenovereenkomst goedkeuren, na overleg tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, de directeur en de inrichtende macht.
Daartoe stelt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum [1 en met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst]1, de wijziging van de doelstellingenovereenkomst voor. Hij legt ze voor advies voor aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad en ter goedkeuring aan de inrichtende macht. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Art. 1.5.2 -10.Lorsque l'évaluation intermédiaire visée à l'article 1.5.2-9 révèle une mauvaise volonté manifeste de mettre en oeuvre le contrat d'objectifs ou une incapacité manifeste à atteindre les objectifs y visés [2 ou en cas de refus ou d'incapacité de l'école à modifier son contrat d'objectifs]2, un processus de suivi rapproché de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs est mis en place par le délégué au contrat d'objectifs.
Le délégué au contrat d'objectifs revient annuellement dans l'école pour évaluer la mise en oeuvre du contrat d'objectifs.
Dans ce cadre, une procédure d'audit externe peut être réalisée par le Service général de l'inspection selon les modalités fixées par le Gouvernement, à la demande du directeur de zone ou du pouvoir organisateur. Sur la base des résultats de l'audit, le directeur de zone peut également approuver une modification du contrat d'objectifs, après concertation entre le délégué au contrat d'objectifs, le directeur et le pouvoir organisateur.
A cette fin, le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS [1 et avec le délégué au contrat d'objectifs]1, propose la modification du contrat d'objectifs. Il la soumet pour avis aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Le délégué au contrat d'objectifs revient annuellement dans l'école pour évaluer la mise en oeuvre du contrat d'objectifs.
Dans ce cadre, une procédure d'audit externe peut être réalisée par le Service général de l'inspection selon les modalités fixées par le Gouvernement, à la demande du directeur de zone ou du pouvoir organisateur. Sur la base des résultats de l'audit, le directeur de zone peut également approuver une modification du contrat d'objectifs, après concertation entre le délégué au contrat d'objectifs, le directeur et le pouvoir organisateur.
A cette fin, le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS [1 et avec le délégué au contrat d'objectifs]1, propose la modification du contrat d'objectifs. Il la soumet pour avis aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation et à l'approbation du pouvoir organisateur. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Art. 1.5.2 -11. § 1. In de gevallen waarin een doelstellingenovereenkomst niet kan worden gewijzigd in toepassing van artikel 1.5.2-9, § 2, en/of indien een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-8 of 1.5.2-10 niet kan worden ontwikkeld of niet wordt nageleefd door de school of door de inrichtende macht, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging naar de inrichtende macht, waarbij hij gelast wordt ofwel met de wijziging van de doelstellingenovereenkomst, ofwel met de naleving van het opvolgingsproces binnen een termijn van 30 schoolkalenderdagen. Een afschrift van deze brief wordt ter informatie aan de betrokken federatie van inrichtende machten gestuurd.
§ 2. Als de inrichtende macht niet aan deze eisen voldoet, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de werkingssubsidies van de inrichting bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
Alvorens een beslissing tot vermindering van de werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van de doelstellingenovereenkomst.
§ 3. Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in paragraaf 2, lid 2, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.
§ 2. Als de inrichtende macht niet aan deze eisen voldoet, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de werkingssubsidies van de inrichting bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
Alvorens een beslissing tot vermindering van de werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van de doelstellingenovereenkomst.
§ 3. Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in paragraaf 2, lid 2, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.
Art. 1.5.2 -11. § 1er. Dans les cas où un contrat d'objectifs ne peut être modifié en application de l'article 1.5.2-9, § 2, et/ou si un processus de suivi, tel que visé à l'article 1.5.2-8 ou 1.5.2-10, ne peut être mis en place ou n'est pas respecté par l'école ou par le pouvoir organisateur, le directeur de zone adresse un courrier recommandé avec accusé de réception au pouvoir organisateur, lui enjoignant ou de modifier le contrat d'objectifs ou de respecter le processus de suivi dans un délai de 30 jours ouvrables scolaires. Une copie de ce courrier est adressée pour information à la fédération de pouvoirs organisateurs concernée.
§ 2. A défaut pour le pouvoir organisateur d'y satisfaire, le Gouvernement peut décider de réduire de 5 %, au plus, pour l'enseignement organisé par la Communauté française, les dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, pour l'enseignement subventionné, les subventions de fonctionnement de l'école visées à l'article 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à toute décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de trente jours ouvrables scolaires, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure, pour faire valoir ses observations. La réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement court à compter de la notification de la décision du Gouvernement jusqu'à ce que le pouvoir organisateur collabore à l'élaboration ou à la bonne mise en oeuvre du contrat d'objectifs.
§ 3. Lorsque le Gouvernement prononce une décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement et à défaut pour l'école d'avoir apporté la preuve qu'elle a satisfait à l'injonction du Gouvernement dans un délai de six mois à compter de la notification de la décision visée au paragraphe 2, alinéa 2, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
§ 2. A défaut pour le pouvoir organisateur d'y satisfaire, le Gouvernement peut décider de réduire de 5 %, au plus, pour l'enseignement organisé par la Communauté française, les dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, pour l'enseignement subventionné, les subventions de fonctionnement de l'école visées à l'article 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à toute décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de trente jours ouvrables scolaires, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure, pour faire valoir ses observations. La réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement court à compter de la notification de la décision du Gouvernement jusqu'à ce que le pouvoir organisateur collabore à l'élaboration ou à la bonne mise en oeuvre du contrat d'objectifs.
§ 3. Lorsque le Gouvernement prononce une décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement et à défaut pour l'école d'avoir apporté la preuve qu'elle a satisfait à l'injonction du Gouvernement dans un délai de six mois à compter de la notification de la décision visée au paragraphe 2, alinéa 2, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Art. 1.5.2 -12.§ 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-11, § 2, lid 2, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.
Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij hij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie zo'n machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen, ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten. Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
§ 2. De crisismanager wordt aangesteld voor een of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van het tussentijdse evaluatieverslag bedoeld in artikel 1.5.2-9, de evaluatie van de evolutie van het opvolgingsproces en van de externe audit bedoeld in de artikelen 1.5.2-8 en 1.5.2-10.
Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van de doelstellingenovereenkomst of het wijzigen ervan.
Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Op basis van deze voorstellen maakt de doelstellingenovereenkomst, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van de doelstellingenovereenkomst van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs. De crisismanager voert de doelstellingenovereenkomst uit in samenwerking met de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-10.
§ 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met zijn federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van zijn federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert.
Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het onderwijs gesubsidieerd door Franse Gemeenschap, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
Alvorens de beslissing tot afschaffing van de wedden en dotaties of subsidies te nemen, stuurt de Regering een ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
§ 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, secundair, technisch onderwijs, [1 Volwassenenonderwijs]1 en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het sturingsplan niet kan worden uitgewerkt;
2° de duidelijke slechte wil van de directeur om de doelstellingenovereenkomst te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om de doelstellingenovereenkomst te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het sturingsplan, de toepassing van de overeenkomst voor de doelstellingen, of de uitvoering van een opvolgingsproces.
Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan. Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur in het onderwijs.
Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij hij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie zo'n machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen, ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten. Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
§ 2. De crisismanager wordt aangesteld voor een of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van het tussentijdse evaluatieverslag bedoeld in artikel 1.5.2-9, de evaluatie van de evolutie van het opvolgingsproces en van de externe audit bedoeld in de artikelen 1.5.2-8 en 1.5.2-10.
Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van de doelstellingenovereenkomst of het wijzigen ervan.
Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Op basis van deze voorstellen maakt de doelstellingenovereenkomst, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van de doelstellingenovereenkomst van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs. De crisismanager voert de doelstellingenovereenkomst uit in samenwerking met de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-10.
§ 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met zijn federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van zijn federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert.
Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van de doelstellingenovereenkomst concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het onderwijs gesubsidieerd door Franse Gemeenschap, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
Alvorens de beslissing tot afschaffing van de wedden en dotaties of subsidies te nemen, stuurt de Regering een ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
§ 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, secundair, technisch onderwijs, [1 Volwassenenonderwijs]1 en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het sturingsplan niet kan worden uitgewerkt;
2° de duidelijke slechte wil van de directeur om de doelstellingenovereenkomst te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om de doelstellingenovereenkomst te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het sturingsplan, de toepassing van de overeenkomst voor de doelstellingen, of de uitvoering van een opvolgingsproces.
Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan. Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur in het onderwijs.
Modifications
Art. 1.5.2 -12.§ 1er. Le Gouvernement peut toutefois, sur la base des observations écrites visées à l'article 1.5.2-11, § 2, alinéa 2, en lieu et place de cette réduction, enjoindre au pouvoir organisateur de désigner un manager de crise.
A cet effet, le Gouvernement lui adresse un courrier recommandé avec accusé de réception en lui enjoignant de désigner un manager de crise dans un délai de 30 jours calendrier.
Dans l'enseignement subventionné, le pouvoir organisateur peut, pour la désignation du manager de crise, habiliter la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle il est affilié si les statuts de celle-ci ou la résolution d'adhésion à celle-ci contiennent une telle habilitation ou si le pouvoir organisateur a fourni cette habilitation par écrit, mentionnant la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle le pouvoir organisateur est affilié. Dans ce cas, une copie du courrier enjoignant au pouvoir organisateur de désigner un manager de crise est adressée pour information à cette fédération de pouvoirs organisateurs.
Le manager de crise est désigné selon les règles qui sont propres au pouvoir organisateur ou, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet, et à leur charge. Si le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs si celle-ci est habilitée à le faire, ne désigne pas un manager de crise dans le délai de 30 jours prévu à l'alinéa 2, le Gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite à procéder à cette désignation dans un délai de quinze jours calendrier à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure.
Si, à l'échéance de ce délai de quinze jours calendrier, le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, la fédération de pouvoirs organisateurs si elle est habilitée à le faire, n'a pas apporté la preuve de la désignation d'un manager de crise,
le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
§ 2. Le manager de crise est désigné, pour une ou plusieurs périodes dont la durée est concertée avec le directeur de zone, avec un maximum de 36 mois.
L'organe local de concertation sociale et le conseil de participation sont informés de la désignation du manager de crise préalablement à son entrée en fonction.
Dans le cadre de l'exécution de sa mission, le manager de crise analyse la situation de l'école sur la base du rapport d'évaluation intermédiaire visé à l'article 1.5.2-9, de l'évaluation de l'évolution du processus de suivi rapproché et de l'audit externe visés aux articles 1.5.2-8 et 1.5.2-10. Il formule des propositions, après consultation du directeur, de l'équipe éducative de l'école, et le cas échéant, des équipes du centre PMS en vue de rencontrer les objectifs du contrat d'objectifs ou de modifier celui-ci.
Il en informe les organes locaux de concertation sociale et le conseil de participation. Il soumet ces propositions pour approbation au pouvoir organisateur.
Sur la base de ces propositions, le contrat d'objectifs fait l'objet, le cas échéant, d'une proposition en vue de sa modification par le pouvoir organisateur, en concertation avec le manager de crise.
Cette proposition de modification est adressée au directeur de zone. S'il l'approuve, elle fait partie intégrante du contrat d'objectifs de l'école. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement. Le manager de crise met en oeuvre le contrat d'objectifs en collaboration avec le directeur, l'équipe éducative de l'école, le pouvoir organisateur et, le cas échéant, les équipes du centre PMS, dans le cadre d'un processus de suivi rapproché tel que visé à l'article 1.5.2-10.
§ 3. Le directeur de zone et le délégué au contrat d'objectifs évaluent au plus tard un mois avant l'échéance de la fin de la mission du manager de crise l'accomplissement et le résultat de cette mission en concertation avec le pouvoir organisateur et, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet si celle-ci a désigné le manager de crise.
Au terme de cette évaluation, le directeur de zone communique au Gouvernement, après consultation du pouvoir organisateur et, le cas échéant, de sa fédération de pouvoirs organisateurs si elle a participé au processus de désignation du manager de crise, un rapport au terme duquel il conclut à la mise en oeuvre satisfaisante ou insatisfaisante du contrat d'objectifs.
Lorsque le rapport conclut à la mise en oeuvre insatisfaisante du contrat d'objectifs, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à cette décision de suppression du financement des traitements et dotations ou des subventions, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de trente jours ouvrables scolaires, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure, pour faire valoir ses observations.
§ 4. Le directeur concerné conserve, durant la période de désignation du manager de crise, le bénéfice de sa désignation en qualité de directeur à titre temporaire ou de sa désignation en qualité de directeur admis au stage ou de sa nomination ou de son engagement à titre définitif en tant que directeur ainsi que de sa rémunération, sans préjudice toutefois de l'article 43 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, des Chapitres IX et IXbis de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement, gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, [1 pour Adultes]1 et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, des Chapitres VIII et IX du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement officiel subventionné, des Chapitres IX et X du décret du 1er février 1993 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement libre subventionné.
Sans préjudice des éventuelles procédures disciplinaires ou de licenciement pouvant être mises en oeuvre par le pouvoir organisateur en cas de fait grave et probant, le directeur ou un membre de l'équipe éducative peut faire l'objet d'une procédure de suspension préventive conformément aux dispositions qui régissent sa fonction, lorsque la désignation du manager de crise est fondée sur :
1° le refus ou l'incompétence du directeur à élaborer le plan de pilotage ;
2° la mauvaise volonté manifeste du directeur à mettre en oeuvre le contrat d'objectifs et/ou, une incapacité à réaliser les objectifs y visés ;
3° l'impossibilité imputable au directeur de modifier le contrat d'objectifs ou d'assurer la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché ;
4° la mauvaise volonté manifeste ou la carence manifeste et répétée du membre de l'équipe éducative dans le cadre de l'élaboration du plan de pilotage, de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs, ou de la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché.
Durant cette suspension préventive, des objectifs de développement peuvent être fixés au membre du personnel par le pouvoir organisateur, en accord avec le délégué au contrat d'objectifs de l'école.
Une évaluation de la réalisation de ces objectifs est faite à l'issue de la période fixée par le pouvoir organisateur. Les constats posés dans le cadre de cette évaluation peuvent constituer des éléments graves et probants pouvant amener le pouvoir organisateur à entamer sur cette base une procédure disciplinaire ou de licenciement. La durée de validité de cette évaluation est cependant limitée à douze mois prenant cours à la date de son établissement. Toutefois, lorsqu'une procédure disciplinaire ou de licenciement est entamée sur la base de celle-ci, dans ce délai, l'évaluation demeure valable jusqu'à la date à laquelle la décision définitive de sanction ou licenciement est notifiée au membre du personnel.
Sans préjudice de l'article 124 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, le manager de crise le remplace jusqu'à la désignation d'un nouveau directeur.
A cet effet, le Gouvernement lui adresse un courrier recommandé avec accusé de réception en lui enjoignant de désigner un manager de crise dans un délai de 30 jours calendrier.
Dans l'enseignement subventionné, le pouvoir organisateur peut, pour la désignation du manager de crise, habiliter la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle il est affilié si les statuts de celle-ci ou la résolution d'adhésion à celle-ci contiennent une telle habilitation ou si le pouvoir organisateur a fourni cette habilitation par écrit, mentionnant la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle le pouvoir organisateur est affilié. Dans ce cas, une copie du courrier enjoignant au pouvoir organisateur de désigner un manager de crise est adressée pour information à cette fédération de pouvoirs organisateurs.
Le manager de crise est désigné selon les règles qui sont propres au pouvoir organisateur ou, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet, et à leur charge. Si le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs si celle-ci est habilitée à le faire, ne désigne pas un manager de crise dans le délai de 30 jours prévu à l'alinéa 2, le Gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite à procéder à cette désignation dans un délai de quinze jours calendrier à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure.
Si, à l'échéance de ce délai de quinze jours calendrier, le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, la fédération de pouvoirs organisateurs si elle est habilitée à le faire, n'a pas apporté la preuve de la désignation d'un manager de crise,
le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
§ 2. Le manager de crise est désigné, pour une ou plusieurs périodes dont la durée est concertée avec le directeur de zone, avec un maximum de 36 mois.
L'organe local de concertation sociale et le conseil de participation sont informés de la désignation du manager de crise préalablement à son entrée en fonction.
Dans le cadre de l'exécution de sa mission, le manager de crise analyse la situation de l'école sur la base du rapport d'évaluation intermédiaire visé à l'article 1.5.2-9, de l'évaluation de l'évolution du processus de suivi rapproché et de l'audit externe visés aux articles 1.5.2-8 et 1.5.2-10. Il formule des propositions, après consultation du directeur, de l'équipe éducative de l'école, et le cas échéant, des équipes du centre PMS en vue de rencontrer les objectifs du contrat d'objectifs ou de modifier celui-ci.
Il en informe les organes locaux de concertation sociale et le conseil de participation. Il soumet ces propositions pour approbation au pouvoir organisateur.
Sur la base de ces propositions, le contrat d'objectifs fait l'objet, le cas échéant, d'une proposition en vue de sa modification par le pouvoir organisateur, en concertation avec le manager de crise.
Cette proposition de modification est adressée au directeur de zone. S'il l'approuve, elle fait partie intégrante du contrat d'objectifs de l'école. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement. Le manager de crise met en oeuvre le contrat d'objectifs en collaboration avec le directeur, l'équipe éducative de l'école, le pouvoir organisateur et, le cas échéant, les équipes du centre PMS, dans le cadre d'un processus de suivi rapproché tel que visé à l'article 1.5.2-10.
§ 3. Le directeur de zone et le délégué au contrat d'objectifs évaluent au plus tard un mois avant l'échéance de la fin de la mission du manager de crise l'accomplissement et le résultat de cette mission en concertation avec le pouvoir organisateur et, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet si celle-ci a désigné le manager de crise.
Au terme de cette évaluation, le directeur de zone communique au Gouvernement, après consultation du pouvoir organisateur et, le cas échéant, de sa fédération de pouvoirs organisateurs si elle a participé au processus de désignation du manager de crise, un rapport au terme duquel il conclut à la mise en oeuvre satisfaisante ou insatisfaisante du contrat d'objectifs.
Lorsque le rapport conclut à la mise en oeuvre insatisfaisante du contrat d'objectifs, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à cette décision de suppression du financement des traitements et dotations ou des subventions, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de trente jours ouvrables scolaires, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure, pour faire valoir ses observations.
§ 4. Le directeur concerné conserve, durant la période de désignation du manager de crise, le bénéfice de sa désignation en qualité de directeur à titre temporaire ou de sa désignation en qualité de directeur admis au stage ou de sa nomination ou de son engagement à titre définitif en tant que directeur ainsi que de sa rémunération, sans préjudice toutefois de l'article 43 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, des Chapitres IX et IXbis de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement, gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, [1 pour Adultes]1 et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, des Chapitres VIII et IX du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement officiel subventionné, des Chapitres IX et X du décret du 1er février 1993 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement libre subventionné.
Sans préjudice des éventuelles procédures disciplinaires ou de licenciement pouvant être mises en oeuvre par le pouvoir organisateur en cas de fait grave et probant, le directeur ou un membre de l'équipe éducative peut faire l'objet d'une procédure de suspension préventive conformément aux dispositions qui régissent sa fonction, lorsque la désignation du manager de crise est fondée sur :
1° le refus ou l'incompétence du directeur à élaborer le plan de pilotage ;
2° la mauvaise volonté manifeste du directeur à mettre en oeuvre le contrat d'objectifs et/ou, une incapacité à réaliser les objectifs y visés ;
3° l'impossibilité imputable au directeur de modifier le contrat d'objectifs ou d'assurer la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché ;
4° la mauvaise volonté manifeste ou la carence manifeste et répétée du membre de l'équipe éducative dans le cadre de l'élaboration du plan de pilotage, de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs, ou de la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché.
Durant cette suspension préventive, des objectifs de développement peuvent être fixés au membre du personnel par le pouvoir organisateur, en accord avec le délégué au contrat d'objectifs de l'école.
Une évaluation de la réalisation de ces objectifs est faite à l'issue de la période fixée par le pouvoir organisateur. Les constats posés dans le cadre de cette évaluation peuvent constituer des éléments graves et probants pouvant amener le pouvoir organisateur à entamer sur cette base une procédure disciplinaire ou de licenciement. La durée de validité de cette évaluation est cependant limitée à douze mois prenant cours à la date de son établissement. Toutefois, lorsqu'une procédure disciplinaire ou de licenciement est entamée sur la base de celle-ci, dans ce délai, l'évaluation demeure valable jusqu'à la date à laquelle la décision définitive de sanction ou licenciement est notifiée au membre du personnel.
Sans préjudice de l'article 124 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, le manager de crise le remplace jusqu'à la désignation d'un nouveau directeur.
Modifications
Afdeling II. - Aanpassingsstelsel en samenwerkingsprotocol
Section II. - Du dispositif d'ajustement et du protocole de collaboration
Art. 1.5.2 -13.Na advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1 bepaalt de Regering het begrip van resultaten die een beduidende afwijking vertonen onder het gemiddelde van de vergeleken scholen.
Daartoe steunt zij op een vergelijkende analyse van gekruiste en terugkerende indicatoren voor een geheel van scholen met eenzelfde profiel, die tot dezelfde klasgroep behoren, zoals bedoeld bij artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving. De gekozen indicatoren houden inzonderheid verband met het klimaat van de school, de trajecten en resultaten van de leerlingen en de pedagogisch teams.
[1 De identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen in de zin van het eerste lid is vertrouwelijk. Elk lid van de diensten van de Regering, de Algemene Inspectiedienst, de Algemene Dienst voor de sturing van scholen en psycho-medisch-sociale centra, "Wallonie-Bruxelles-Enseignement", de federaties van de inrichtende machten, het personeel en de inrichtende machten van de scholen en elke andere persoon die kennis heeft van deze identificatie, zijn in dit verband gehouden tot het beroepsgeheim. In geval van een overtreding is artikel 458 van het Strafrechtelijk wetboek van toepassing.
De bekendmaking van de identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen vormt ook een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3 van het Wetboek.
In afwijking van het derde en het vierde lid, na overleg te hebben gepleegd met de directeur, kan de inrichtende macht van een school besluiten de identificatie van haar school bekend te maken. Hij stelt de bevoegde zonedirecteur en, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten daarvan in kennis.]1
Daartoe steunt zij op een vergelijkende analyse van gekruiste en terugkerende indicatoren voor een geheel van scholen met eenzelfde profiel, die tot dezelfde klasgroep behoren, zoals bedoeld bij artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving. De gekozen indicatoren houden inzonderheid verband met het klimaat van de school, de trajecten en resultaten van de leerlingen en de pedagogisch teams.
[1 De identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen in de zin van het eerste lid is vertrouwelijk. Elk lid van de diensten van de Regering, de Algemene Inspectiedienst, de Algemene Dienst voor de sturing van scholen en psycho-medisch-sociale centra, "Wallonie-Bruxelles-Enseignement", de federaties van de inrichtende machten, het personeel en de inrichtende machten van de scholen en elke andere persoon die kennis heeft van deze identificatie, zijn in dit verband gehouden tot het beroepsgeheim. In geval van een overtreding is artikel 458 van het Strafrechtelijk wetboek van toepassing.
De bekendmaking van de identificatie van scholen met een aanzienlijk verschil in prestaties onder het gemiddelde van de vergeleken scholen vormt ook een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3 van het Wetboek.
In afwijking van het derde en het vierde lid, na overleg te hebben gepleegd met de directeur, kan de inrichtende macht van een school besluiten de identificatie van haar school bekend te maken. Hij stelt de bevoegde zonedirecteur en, in voorkomend geval, zijn federatie van inrichtende machten daarvan in kennis.]1
Modifications
Art. 1.5.2 -13.Le Gouvernement précise, après avis de la Commission de pilotage visée à l'article 1.6.1-1, la notion de performances présentant un écart significatif en dessous de la moyenne des écoles comparées.
A cette fin, il s'appuie sur une analyse comparée d'indicateurs croisés et récurrents pour un ensemble d'écoles présentant un même profil, et appartenant à un même groupe de classes, la classe étant définie à l'article 4 du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité. Les indicateurs choisis sont liés au climat de l'école, aux parcours et résultats des élèves et aux équipes pédagogiques.
[1 L'identification des écoles présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées au sens de l'alinéa 1er est confidentielle. Tout membre des services du Gouvernement, du Service général de l'Inspection, du Service général du Pilotage des écoles et des centres psycho-médico- sociaux, de Wallonie-Bruxelles-Enseignement, des fédérations de pouvoirs organisateurs, du personnel et des pouvoirs organisateurs des écoles et toute autre personne ayant connaissance de cette identification sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
La divulgation de l'identification des écoles présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées constitue également une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3 du Code.
Par dérogation aux alinéas 3 et 4, après s'être concerté avec le directeur, le pouvoir organisateur d'une école peut décider de rendre publique l'identification de son école. Il en informe le directeur de zone compétent et, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs.]1
A cette fin, il s'appuie sur une analyse comparée d'indicateurs croisés et récurrents pour un ensemble d'écoles présentant un même profil, et appartenant à un même groupe de classes, la classe étant définie à l'article 4 du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité. Les indicateurs choisis sont liés au climat de l'école, aux parcours et résultats des élèves et aux équipes pédagogiques.
[1 L'identification des écoles présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées au sens de l'alinéa 1er est confidentielle. Tout membre des services du Gouvernement, du Service général de l'Inspection, du Service général du Pilotage des écoles et des centres psycho-médico- sociaux, de Wallonie-Bruxelles-Enseignement, des fédérations de pouvoirs organisateurs, du personnel et des pouvoirs organisateurs des écoles et toute autre personne ayant connaissance de cette identification sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
La divulgation de l'identification des écoles présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées constitue également une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3 du Code.
Par dérogation aux alinéas 3 et 4, après s'être concerté avec le directeur, le pouvoir organisateur d'une école peut décider de rendre publique l'identification de son école. Il en informe le directeur de zone compétent et, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs.]1
Modifications
Art. 1.5.2 -14. De Algemene Inspectiedienst gaat over tot een audit op basis waarvan hij een diagnose opstelt van de school waarvan de resultaten beduidend afwijkend zijn in de zin van artikel 1.5.2-13.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de audit, het verslag en de diagnose.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de audit, het verslag en de diagnose.
Art. 1.5.2 -14. Le Service général de l'inspection réalise un audit à l'issue duquel il établit un diagnostic de l'école dont les performances présentent un écart significatif au sens de l'article 1.5.2-13.
Le Gouvernement détermine les modalités selon lesquelles l'audit, le rapport et le diagnostic sont réalisés.
Le Gouvernement détermine les modalités selon lesquelles l'audit, le rapport et le diagnostic sont réalisés.
Art. 1.5.2 -15.[1 § 1. De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of de bevoegde zonedirecteur bepaalt de aanpassingscriteria van de school die rekening houden met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14
De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de diagnose en de aanpassingscriteria aan de directeur, de inrichtende macht worden voorgelegd en medegedeeld, in aanwezigheid van de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee zij een overeenkomst heeft afgesloten of, in aanwezigheid van Wallonie-Bruxelles-Enseignement voor de scholen die met die laatste een overeenkomst hebben afgesloten.
§ 2. Hij stelt verder de steun of de middelen voor, waarvan de lijst en modaliteiten door de Regering wordt vastgesteld, die door haar ter beschikking van de school zullen kunnen worden gesteld in het kader van de toepassing van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, om de verwezenlijking van deze aanpassingscriteria mogelijk te maken..
De steun bedoeld in het eerste lid bestaat in een tweedelijnssteun verleend, met name, door:
1° de diensten van de Regering;
2° [2 de geïntegreerde scholenbijstandsdienst bedoeld in artikel 1.7.11-2]2.
De hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid omvatten namelijk:
1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
3° halve dagen van bijkomende opleidingen;
4° de toegang tot het prioritair programma van de werken als infrastructuurproblemen zich voordoen;
5° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen en
6° de toekenning van personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen".
§ 3. Een jaarlijks minimumbedrag van 1.721.000 euro wordt, met name, toegekend aan de volgende hulpmiddelen:
1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
3° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen;
4° de geschatte kost van stabilisatiebegeleiding voorzien in het artikel 22quater van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, en in het artikel 26, § 3 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.
Onder pedagogische uitrusting verstaat men het materiaal dat nuttig is voor:
1° de verbetering van de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
2° de versteviging van het leerlingentraject.
Met actieplannen bedoelt men een aanpak, met een of meerdere actoren van de verenigingswereld, die een reflecterend deel en een actief deel omvat met het oog op de realisatie van de overwogen acties. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd naargelang de verhouding tussen de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari van het lopende jaar en deze van de maand januari van het jaar daarvoor.
De geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt geschat op basis van de volgende formule: het aantal gecompenseerde lestijden vermenigvuldigd met de jaarlijkse gemiddelde kost van de in aanmerking genomen lestijd.
De Regering trekt de geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, af van het jaarlijks bedrag bedoeld in het eerste lid. Zij verdeelt het saldo tussen de hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°. De Regering delegeert die bevoegdheid aan de Minister die het verplicht onderwijs onder zijn bevoegdheden heeft.
§ 4. De onderzoeksprojecten, bedoeld in paragraaf 2, derde lid, 1°, worden door de Regering geselecteerd na een projectoproep volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
De onderzoeksprojecten moeten de aanpassing beogen van de reeds in andere onderwijssystemen, in de context van scholen met grote moeilijkheden, geïmplementeerde stelsels.
De onderzoeksprojecten moeten berusten op voor de onderwijsteams duurzame en flexibele organisatiebesginselen en de deelnemende scholen toelaten om het stelsel en/of zijn effecten na het onderzoek laten voortduren.
Zij moeten de verbetering beogen van de toestand van de scholen die in een of meerdere van de volgende domeinen worden ondersteund:
1° de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
2° de trajecten van de leerlingen (mislukking, achterstand, zittenblijven, schooluitval, enz.);
3° de thema's die verband houden met het schoolklimaat;
4° de kwesties die, meer in het bijzonder, betrekking hebben op de dynamiek van de onderwijsteams in contexten van spanning en demotivering.
De onderzoeksprojecten moeten de begeleiding voorzien van de scholen bedoeld in het artikel 1.5.2-13 tijdens de volledige duur van het samenwerkingsprotocol dat werd afgesloten overeenkomstig de huidige afdeling.
§ 5. De scholen bedoeld in artikel 1.5.2-13 stellen actieplannen voor die moeten worden gerealiseerd in samenwerking met de actoren van de verenigingswereld, volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
Onder actoren van de verenigingswereld moet men de verenigingen en stichtingen in de zin van de artikelen 1 :2 en 1 :3 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen verstaan die actief zijn in een milieu dat nauw aanleunt bij de initiatiefnemende school van het project.
§ 6. In afwijking van de bepalingen voorzien in de artikelen 28 tot 34 van het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II en de artikelen 5, 6, en 23 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd, mag de Regering personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen" toekennen.]1
De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de diagnose en de aanpassingscriteria aan de directeur, de inrichtende macht worden voorgelegd en medegedeeld, in aanwezigheid van de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee zij een overeenkomst heeft afgesloten of, in aanwezigheid van Wallonie-Bruxelles-Enseignement voor de scholen die met die laatste een overeenkomst hebben afgesloten.
§ 2. Hij stelt verder de steun of de middelen voor, waarvan de lijst en modaliteiten door de Regering wordt vastgesteld, die door haar ter beschikking van de school zullen kunnen worden gesteld in het kader van de toepassing van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in artikel 1.5.2-17, om de verwezenlijking van deze aanpassingscriteria mogelijk te maken..
De steun bedoeld in het eerste lid bestaat in een tweedelijnssteun verleend, met name, door:
1° de diensten van de Regering;
2° [2 de geïntegreerde scholenbijstandsdienst bedoeld in artikel 1.7.11-2]2.
De hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid omvatten namelijk:
1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
3° halve dagen van bijkomende opleidingen;
4° de toegang tot het prioritair programma van de werken als infrastructuurproblemen zich voordoen;
5° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen en
6° de toekenning van personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen".
§ 3. Een jaarlijks minimumbedrag van 1.721.000 euro wordt, met name, toegekend aan de volgende hulpmiddelen:
1° onderzoeksprojecten die specifiek zijn aangepast aan de scholen in moeilijkheden;
2° actieplannen voorgesteld met de actoren van de verenigingswereld;
3° de aankoop of modernisering van pedagogische uitrustingen;
4° de geschatte kost van stabilisatiebegeleiding voorzien in het artikel 22quater van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, en in het artikel 26, § 3 van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving.
Onder pedagogische uitrusting verstaat men het materiaal dat nuttig is voor:
1° de verbetering van de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
2° de versteviging van het leerlingentraject.
Met actieplannen bedoelt men een aanpak, met een of meerdere actoren van de verenigingswereld, die een reflecterend deel en een actief deel omvat met het oog op de realisatie van de overwogen acties. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd naargelang de verhouding tussen de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari van het lopende jaar en deze van de maand januari van het jaar daarvoor.
De geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, wordt geschat op basis van de volgende formule: het aantal gecompenseerde lestijden vermenigvuldigd met de jaarlijkse gemiddelde kost van de in aanmerking genomen lestijd.
De Regering trekt de geschatte kost bedoeld in het eerste lid, 4°, af van het jaarlijks bedrag bedoeld in het eerste lid. Zij verdeelt het saldo tussen de hulpmiddelen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°. De Regering delegeert die bevoegdheid aan de Minister die het verplicht onderwijs onder zijn bevoegdheden heeft.
§ 4. De onderzoeksprojecten, bedoeld in paragraaf 2, derde lid, 1°, worden door de Regering geselecteerd na een projectoproep volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
De onderzoeksprojecten moeten de aanpassing beogen van de reeds in andere onderwijssystemen, in de context van scholen met grote moeilijkheden, geïmplementeerde stelsels.
De onderzoeksprojecten moeten berusten op voor de onderwijsteams duurzame en flexibele organisatiebesginselen en de deelnemende scholen toelaten om het stelsel en/of zijn effecten na het onderzoek laten voortduren.
Zij moeten de verbetering beogen van de toestand van de scholen die in een of meerdere van de volgende domeinen worden ondersteund:
1° de resultaten van de leerlingen in een of meerdere leerdomeinen of disciplines;
2° de trajecten van de leerlingen (mislukking, achterstand, zittenblijven, schooluitval, enz.);
3° de thema's die verband houden met het schoolklimaat;
4° de kwesties die, meer in het bijzonder, betrekking hebben op de dynamiek van de onderwijsteams in contexten van spanning en demotivering.
De onderzoeksprojecten moeten de begeleiding voorzien van de scholen bedoeld in het artikel 1.5.2-13 tijdens de volledige duur van het samenwerkingsprotocol dat werd afgesloten overeenkomstig de huidige afdeling.
§ 5. De scholen bedoeld in artikel 1.5.2-13 stellen actieplannen voor die moeten worden gerealiseerd in samenwerking met de actoren van de verenigingswereld, volgens de modaliteiten vastgesteld door de Regering.
Onder actoren van de verenigingswereld moet men de verenigingen en stichtingen in de zin van de artikelen 1 :2 en 1 :3 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen verstaan die actief zijn in een milieu dat nauw aanleunt bij de initiatiefnemende school van het project.
§ 6. In afwijking van de bepalingen voorzien in de artikelen 28 tot 34 van het decreet van 4 mei 2005 houdende uitvoering van het Akkoordprotocol van 7 april 2004 tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de representatieve vakverenigingen binnen het Onderhandelingscomité van Sector IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - afdeling II en de artikelen 5, 6, en 23 van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd, mag de Regering personeel aangeworven onder een contract van een "Tegemoetkoming ter bevordering van de tewerkstelling" of "Gesubsidieerde Contractuelen" toekennen.]1
Art. 1.5.2 -15.[1 § 1er. Le délégué au contrat d'objectifs ou le directeur de zone compétent fixe les objectifs d'ajustement de l'école qui tiennent compte du diagnostic visé à l'article 1.5.2-14.
Le Gouvernement détermine les modalités selon lesquelles le diagnostic et les objectifs d'ajustement sont présentés et communiqués au directeur et au pouvoir organisateur, en présence de la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle a conclu une convention ou en présence de Wallonie-Bruxelles-Enseignement pour les écoles ayant conclu une convention avec ce dernier.
§ 2. Le délégué au contrat d'objectifs propose également les supports ou ressources, dont la liste et les modalités sont arrêtées par le Gouvernement, qui pourront être mis(es) à disposition de l'école par celui-ci dans le cadre de la mise en oeuvre du protocole de collaboration visé à l'article 1.5.2-17 afin d'assurer la réalisation de ses objectifs d'ajustement.
Les supports visés à l'alinéa 1er consistent en un appui de seconde ligne apporté notamment par :
1° les services du Gouvernement;
2° [2 le service intégré d'assistance aux écoles visé à l'article 1.7.11-2]2.
Les ressources visées à l'alinéa 1er comprennent notamment :
1° des projets de recherches spécifiquement adaptés aux écoles en difficulté;
2° des projets-actions proposés avec des acteurs du monde associatif;
3° des demi-jours de formation supplémentaires;
4° l'accès au programme prioritaire des travaux lorsque des problèmes d'infrastructure se présentent;
5° l'acquisition ou la modernisation d'équipements pédagogiques et
6° l'octroi de personnel engagé sous contrat " d'Aide à la promotion de l'emploi " (APE) ou " d'Agents contractuels subventionnés " (ACS).
§ 3. Un montant annuel de minimum 1.721.000 euros est alloué notamment aux ressources suivantes :
1° des projets de recherches spécifiquement adaptés aux écoles en difficulté;
2° des projets-actions proposés avec des acteurs du monde associatif;
3° l'acquisition ou la modernisation d'équipements pédagogiques;
4° le coût estimatif de l'encadrement de stabilisation prévu à l'article 22quater du décret du 29 juillet 1992 portant organisation de l'enseignement secondaire de plein exercice, et à l'article 26, § 3 du décret du 13 juillet 1998 portant organisation de l'enseignement maternel et primaire ordinaire et modifiant la réglementation de l'enseignement.
Par équipement pédagogique, il faut entendre le matériel utile :
1° à l'amélioration des résultats des élèves dans un ou plusieurs domaines d'apprentissages ou disciplines;
2° au renforcement du parcours des élèves.
Par projet-actions, il faut entendre une approche menée, avec un ou des acteurs du monde associatif, comportant une partie réflexive et une partie active en vue de la réalisation des actions envisagées. Le montant visé à l'alinéa 1er est indexé annuellement en fonction du rapport entre l'indice général des prix à la consommation du mois de janvier de l'année en cours et celui du mois de janvier de l'année précédente.
Le coût estimatif visé à l'alinéa 1er, 4°, est estimé sur la base de la formule suivante : nombre de périodes compensées multiplié par le coût annuel moyen de la période considérée.
Le Gouvernement déduit le coût estimatif visé à l'alinéa 1er, 4°, du montant annuel visé à l'alinéa 1er. Il répartit le solde entre les ressources visées à l'alinéa 1er, 1° à 3°. Le Gouvernement délègue cette compétence au Ministre qui a l'enseignement obligatoire dans ses attributions.
§ 4. Les projets de recherche, visés au paragraphe 2, alinéa 3, 1°, sont sélectionnés par le Gouvernement à l'issue d'un appel à projets selon les modalités arrêtées par le Gouvernement.
Les projets de recherche doivent viser l'adaptation de dispositifs déjà mis en place et validés dans d'autres systèmes éducatifs, au contexte d'écoles en grande difficulté.
Les projets de recherche doivent reposer sur des principes d'organisation soutenables et flexibles pour les équipes éducatives et permettre aux écoles participantes de faire perdurer le dispositif et/ou ses effets après la fin de la recherche.
Ils doivent viser l'amélioration de la situation des écoles soutenues dans un ou plusieurs des domaines suivants :
1° les résultats des élèves dans un ou plusieurs domaines d'apprentissages ou disciplines;
2° les parcours des élèves (échec, retard, redoublement, décrochage, etc.);
3° les thèmes en lien avec le climat scolaire;
4° les questions qui ont plus particulièrement trait à la dynamique des équipes éducatives dans des contextes de tension ou de démotivation.
Les projets de recherche doivent prévoir l'accompagnement des écoles visées à l'article 1.5.2-13 pendant toute la durée du protocole de collaboration conclu conformément à la présente section.
§ 5. Les écoles visées à l'article 1.5.2-13 proposent des projets-actions à réaliser en collaboration avec des acteurs du monde associatif, selon les modalités fixées par le Gouvernement.
Par acteurs du monde associatif, il faut entendre les associations ou les fondations au sens des articles 1 :2 et 1 :3 du Code des sociétés et des associations, actives dans un environnement proche de l'école initiatrice du projet.
§ 6. Par dérogation aux dispositions prévues aux articles 28 à 34 du décret du 4 mai 2005 portant exécution du Protocole d'accord du 7 avril 2004 entre le Gouvernement de la Communauté française et les organisations syndicales représentatives au sein du Comité de négociation de secteur IX et du Comité des services publics provinciaux et locaux - section II et aux articles 5, 6, et 23 du décret du 2 juin 2006 relatif au cadre organique et au statut des puériculteurs des établissements d'enseignement maternel ordinaire organisés et subventionnés par la Communauté française, le Gouvernement peut octroyer du personnel engagé sous contrat " d'Aide à la promotion de l'emploi " (APE) ou " d'Agents contractuels subventionnés " (ACS).]1
Le Gouvernement détermine les modalités selon lesquelles le diagnostic et les objectifs d'ajustement sont présentés et communiqués au directeur et au pouvoir organisateur, en présence de la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle a conclu une convention ou en présence de Wallonie-Bruxelles-Enseignement pour les écoles ayant conclu une convention avec ce dernier.
§ 2. Le délégué au contrat d'objectifs propose également les supports ou ressources, dont la liste et les modalités sont arrêtées par le Gouvernement, qui pourront être mis(es) à disposition de l'école par celui-ci dans le cadre de la mise en oeuvre du protocole de collaboration visé à l'article 1.5.2-17 afin d'assurer la réalisation de ses objectifs d'ajustement.
Les supports visés à l'alinéa 1er consistent en un appui de seconde ligne apporté notamment par :
1° les services du Gouvernement;
2° [2 le service intégré d'assistance aux écoles visé à l'article 1.7.11-2]2.
Les ressources visées à l'alinéa 1er comprennent notamment :
1° des projets de recherches spécifiquement adaptés aux écoles en difficulté;
2° des projets-actions proposés avec des acteurs du monde associatif;
3° des demi-jours de formation supplémentaires;
4° l'accès au programme prioritaire des travaux lorsque des problèmes d'infrastructure se présentent;
5° l'acquisition ou la modernisation d'équipements pédagogiques et
6° l'octroi de personnel engagé sous contrat " d'Aide à la promotion de l'emploi " (APE) ou " d'Agents contractuels subventionnés " (ACS).
§ 3. Un montant annuel de minimum 1.721.000 euros est alloué notamment aux ressources suivantes :
1° des projets de recherches spécifiquement adaptés aux écoles en difficulté;
2° des projets-actions proposés avec des acteurs du monde associatif;
3° l'acquisition ou la modernisation d'équipements pédagogiques;
4° le coût estimatif de l'encadrement de stabilisation prévu à l'article 22quater du décret du 29 juillet 1992 portant organisation de l'enseignement secondaire de plein exercice, et à l'article 26, § 3 du décret du 13 juillet 1998 portant organisation de l'enseignement maternel et primaire ordinaire et modifiant la réglementation de l'enseignement.
Par équipement pédagogique, il faut entendre le matériel utile :
1° à l'amélioration des résultats des élèves dans un ou plusieurs domaines d'apprentissages ou disciplines;
2° au renforcement du parcours des élèves.
Par projet-actions, il faut entendre une approche menée, avec un ou des acteurs du monde associatif, comportant une partie réflexive et une partie active en vue de la réalisation des actions envisagées. Le montant visé à l'alinéa 1er est indexé annuellement en fonction du rapport entre l'indice général des prix à la consommation du mois de janvier de l'année en cours et celui du mois de janvier de l'année précédente.
Le coût estimatif visé à l'alinéa 1er, 4°, est estimé sur la base de la formule suivante : nombre de périodes compensées multiplié par le coût annuel moyen de la période considérée.
Le Gouvernement déduit le coût estimatif visé à l'alinéa 1er, 4°, du montant annuel visé à l'alinéa 1er. Il répartit le solde entre les ressources visées à l'alinéa 1er, 1° à 3°. Le Gouvernement délègue cette compétence au Ministre qui a l'enseignement obligatoire dans ses attributions.
§ 4. Les projets de recherche, visés au paragraphe 2, alinéa 3, 1°, sont sélectionnés par le Gouvernement à l'issue d'un appel à projets selon les modalités arrêtées par le Gouvernement.
Les projets de recherche doivent viser l'adaptation de dispositifs déjà mis en place et validés dans d'autres systèmes éducatifs, au contexte d'écoles en grande difficulté.
Les projets de recherche doivent reposer sur des principes d'organisation soutenables et flexibles pour les équipes éducatives et permettre aux écoles participantes de faire perdurer le dispositif et/ou ses effets après la fin de la recherche.
Ils doivent viser l'amélioration de la situation des écoles soutenues dans un ou plusieurs des domaines suivants :
1° les résultats des élèves dans un ou plusieurs domaines d'apprentissages ou disciplines;
2° les parcours des élèves (échec, retard, redoublement, décrochage, etc.);
3° les thèmes en lien avec le climat scolaire;
4° les questions qui ont plus particulièrement trait à la dynamique des équipes éducatives dans des contextes de tension ou de démotivation.
Les projets de recherche doivent prévoir l'accompagnement des écoles visées à l'article 1.5.2-13 pendant toute la durée du protocole de collaboration conclu conformément à la présente section.
§ 5. Les écoles visées à l'article 1.5.2-13 proposent des projets-actions à réaliser en collaboration avec des acteurs du monde associatif, selon les modalités fixées par le Gouvernement.
Par acteurs du monde associatif, il faut entendre les associations ou les fondations au sens des articles 1 :2 et 1 :3 du Code des sociétés et des associations, actives dans un environnement proche de l'école initiatrice du projet.
§ 6. Par dérogation aux dispositions prévues aux articles 28 à 34 du décret du 4 mai 2005 portant exécution du Protocole d'accord du 7 avril 2004 entre le Gouvernement de la Communauté française et les organisations syndicales représentatives au sein du Comité de négociation de secteur IX et du Comité des services publics provinciaux et locaux - section II et aux articles 5, 6, et 23 du décret du 2 juin 2006 relatif au cadre organique et au statut des puériculteurs des établissements d'enseignement maternel ordinaire organisés et subventionnés par la Communauté française, le Gouvernement peut octroyer du personnel engagé sous contrat " d'Aide à la promotion de l'emploi " (APE) ou " d'Agents contractuels subventionnés " (ACS).]1
Art. 1.5.2 -16.§ 1. Er wordt een voorstel van "aanpassingsstelsel" aangepast aan de toestand van de school en aan de diagnose en dat de verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen zoals bepaald in artikel 1.5.2-15 beoogt, opgemaakt door de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de teams van het PMS-centrum, volgens de elementen en de nadere regels vastgesteld door de Regering.
Om het voorstel van "aanpassingsstelsel" te verwoorden, steunt de steun- en begeleidingscel de directeur en zijn educatief team in het kader van een overeenkomst voor begeleiding en opvolging. [4 Wanneer de inrichtende macht, de directeur en/of de steun- en begeleidingscel dit nodig achten, kunnen een of meer overlegvergaderingen worden georganiseerd tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en de verschillende partijen tijdens de ontwikkelingsfase van het voorstel van "aanpassingsstelsel".]4
[1 Het voorgestelde "aanpassingsstelsel" omvat de volgende elementen:
1. de prioritaire acties die moeten worden uitgevoerd om de in artikel 1.5.2-15 omschreven aanpassingsdoelstellingen te bereiken, de methoden voor het meten en evalueren van de verwachte resultaten en de termijnen waarbinnen deze naar verwachting zullen worden bereikt
2. de samenwerkingsmodaliteiten van het gehele onderwijsteam van de school, die met name de uitwerking van het aanpassingsstelsel en de uitvoering van het samenwerkingsprotocol mogelijk maken;
3. [2 het opleidingsplan, bedoeld in artikel 6.1.4-1;]2
4. de regelingen voor de uitvoering van het onderwijscontinuüm dat erop gericht is alle leerlingen in het kader van het gemeenschappelijk kerncurriculum de basisvaardigheden en de kennis, knowhow en competenties bij te brengen die nodig zijn voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studie, in de mate en het tempo waarin de school dat wenst, met inbegrip van de regelingen voor gedifferentieerd leren en gepersonaliseerde ondersteuning.]1
In het voorstel wordt verder bepaald welke middelen intern kunnen worden aangevraagd bij de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten, en de dragers of middelen die extern moeten worden aangevraagd, namelijk bij de Regering op basis van de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst.
§ 2. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" wordt ter advies voorgelegd aan de plaatselijke overlegorganen [3 sociale]3, alsook aan de steun- en begeleidingscel.
Het moet dan worden goedgekeurd door de inrichtende machten voordat het wordt voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
§ 3. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" als bedoeld in paragraaf 1 wordt volgens de door de Regering vastgelegde vormvoorwaarden voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen 55 schoolwerkdagen na de mededeling van de diagnose en de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15, lid 3.
Om het voorstel van "aanpassingsstelsel" te verwoorden, steunt de steun- en begeleidingscel de directeur en zijn educatief team in het kader van een overeenkomst voor begeleiding en opvolging. [4 Wanneer de inrichtende macht, de directeur en/of de steun- en begeleidingscel dit nodig achten, kunnen een of meer overlegvergaderingen worden georganiseerd tussen de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en de verschillende partijen tijdens de ontwikkelingsfase van het voorstel van "aanpassingsstelsel".]4
[1 Het voorgestelde "aanpassingsstelsel" omvat de volgende elementen:
1. de prioritaire acties die moeten worden uitgevoerd om de in artikel 1.5.2-15 omschreven aanpassingsdoelstellingen te bereiken, de methoden voor het meten en evalueren van de verwachte resultaten en de termijnen waarbinnen deze naar verwachting zullen worden bereikt
2. de samenwerkingsmodaliteiten van het gehele onderwijsteam van de school, die met name de uitwerking van het aanpassingsstelsel en de uitvoering van het samenwerkingsprotocol mogelijk maken;
3. [2 het opleidingsplan, bedoeld in artikel 6.1.4-1;]2
4. de regelingen voor de uitvoering van het onderwijscontinuüm dat erop gericht is alle leerlingen in het kader van het gemeenschappelijk kerncurriculum de basisvaardigheden en de kennis, knowhow en competenties bij te brengen die nodig zijn voor hun persoonlijke ontwikkeling, hun sociale integratie en de voortzetting van hun studie, in de mate en het tempo waarin de school dat wenst, met inbegrip van de regelingen voor gedifferentieerd leren en gepersonaliseerde ondersteuning.]1
In het voorstel wordt verder bepaald welke middelen intern kunnen worden aangevraagd bij de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten, en de dragers of middelen die extern moeten worden aangevraagd, namelijk bij de Regering op basis van de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst.
§ 2. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" wordt ter advies voorgelegd aan de plaatselijke overlegorganen [3 sociale]3, alsook aan de steun- en begeleidingscel.
Het moet dan worden goedgekeurd door de inrichtende machten voordat het wordt voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
§ 3. Het voorstel van "aanpassingsstelsel" als bedoeld in paragraaf 1 wordt volgens de door de Regering vastgelegde vormvoorwaarden voorgesteld aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst binnen 55 schoolwerkdagen na de mededeling van de diagnose en de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15, lid 3.
Art. 1.5.2 -16.§ 1er. Une proposition de " dispositif d'ajustement " adaptée à la situation de l'école et au diagnostic et qui vise la rencontre des objectifs d'ajustement tels que définis à l'article 1.5.2-15, est élaborée par le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et en concertation, le cas échéant, avec les équipes du centre PMS, selon les éléments et les modalités fixés par le Gouvernement.
Pour rédiger la proposition de " dispositif d'ajustement ", la cellule de soutien et d'accompagnement apporte son appui au directeur et à son équipe éducative dans le cadre d'une convention d'accompagnement et de suivi.[4 Lorsque le pouvoir organisateur, le directeur et/ou la cellule de soutien et d'accompagnement l'estime nécessaire, une ou plusieurs réunion(s) de concertation peuvent être organisées entre le délégué au contrat d'objectifs et les différentes parties durant la phase d'élaboration de la proposition de " dispositif d'ajustement ".]4
[1 La proposition de " dispositif d'ajustement " comprend notamment les éléments suivants:
1. les actions prioritaires à mettre en oeuvre pour atteindre les objectifs d'ajustement tels que définis à l'article 1.5.2-15, les méthodes de mesure et d'évaluation des résultats attendus ainsi que les délais dans lesquels ceux-ci sont attendus;
2. les modalités du travail collaboratif de l'ensemble de l'équipe éducative de l'école permettant notamment l'élaboration du dispositif d'ajustement et la mise en oeuvre du protocole de collaboration;
3. [2 le plan de formation visé par l'article 6.1.4-1;]2
4. les modalités de la mise en oeuvre du continuum pédagogique visant, tout au long du tronc commun, à assurer à tous les élèves les compétences initiales et les savoirs, les savoir-faire et les compétences du référentiel du tronc commun nécessaires à leur épanouissement personnel, à leur insertion sociale et à la poursuite de leurs études, dans la mesure et au rythme suivant lesquels l'école est concernée, y compris les modalités de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé.]1
La proposition définit également les ressources à solliciter en interne auprès du pouvoir organisateur et, le cas échéant, de sa fédération de pouvoirs organisateurs, et les supports ou ressources à solliciter en externe, notamment auprès du Gouvernement sur la base de la liste visée à l'article 1.5.2-15.
§ 2. La proposition de " dispositif d'ajustement " est soumise pour avis aux organes locaux de concertation [3 sociale]3, ainsi qu'à la cellule de soutien et d'accompagnement.
Elle doit ensuite être approuvée par le pouvoir organisateur, préalablement à sa présentation au délégué au contrat d'objectifs.
§ 3. La proposition de " dispositif d'ajustement " visée au paragraphe 1er est présentée, selon les conditions de forme fixées par le Gouvernement, au délégué au contrat d'objectifs dans les 55 jours ouvrables scolaires qui suivent la communication du diagnostic et des objectifs d'ajustement visée à l'article 1.5.2-15, alinéa 3.
Pour rédiger la proposition de " dispositif d'ajustement ", la cellule de soutien et d'accompagnement apporte son appui au directeur et à son équipe éducative dans le cadre d'une convention d'accompagnement et de suivi.[4 Lorsque le pouvoir organisateur, le directeur et/ou la cellule de soutien et d'accompagnement l'estime nécessaire, une ou plusieurs réunion(s) de concertation peuvent être organisées entre le délégué au contrat d'objectifs et les différentes parties durant la phase d'élaboration de la proposition de " dispositif d'ajustement ".]4
[1 La proposition de " dispositif d'ajustement " comprend notamment les éléments suivants:
1. les actions prioritaires à mettre en oeuvre pour atteindre les objectifs d'ajustement tels que définis à l'article 1.5.2-15, les méthodes de mesure et d'évaluation des résultats attendus ainsi que les délais dans lesquels ceux-ci sont attendus;
2. les modalités du travail collaboratif de l'ensemble de l'équipe éducative de l'école permettant notamment l'élaboration du dispositif d'ajustement et la mise en oeuvre du protocole de collaboration;
3. [2 le plan de formation visé par l'article 6.1.4-1;]2
4. les modalités de la mise en oeuvre du continuum pédagogique visant, tout au long du tronc commun, à assurer à tous les élèves les compétences initiales et les savoirs, les savoir-faire et les compétences du référentiel du tronc commun nécessaires à leur épanouissement personnel, à leur insertion sociale et à la poursuite de leurs études, dans la mesure et au rythme suivant lesquels l'école est concernée, y compris les modalités de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé.]1
La proposition définit également les ressources à solliciter en interne auprès du pouvoir organisateur et, le cas échéant, de sa fédération de pouvoirs organisateurs, et les supports ou ressources à solliciter en externe, notamment auprès du Gouvernement sur la base de la liste visée à l'article 1.5.2-15.
§ 2. La proposition de " dispositif d'ajustement " est soumise pour avis aux organes locaux de concertation [3 sociale]3, ainsi qu'à la cellule de soutien et d'accompagnement.
Elle doit ensuite être approuvée par le pouvoir organisateur, préalablement à sa présentation au délégué au contrat d'objectifs.
§ 3. La proposition de " dispositif d'ajustement " visée au paragraphe 1er est présentée, selon les conditions de forme fixées par le Gouvernement, au délégué au contrat d'objectifs dans les 55 jours ouvrables scolaires qui suivent la communication du diagnostic et des objectifs d'ajustement visée à l'article 1.5.2-15, alinéa 3.
Art. 1.5.2 -17.§ 1. [1 Binnen 20 kalenderdagen na de indiening van het voorstel van "aanpassingsmechanisme" analyseert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, na overleg met de directeur, de inrichtende macht en, in voorkomend geval, de federatie van de inrichtende machten of het voorstel van "aanpassingsmechanisme" overeenstemt met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, volgens de door de Regering vastgestelde procedure en nadere regels. Dit overleg maakt het mogelijk om na te gaan of de gevraagde middelen zowel intern als extern toereikend en coherent zijn.]1
De analyse van de geschiktheid van het "aanpassingsstelsel" aan de in artikel 1.5.2-15 bedoelde aanpassingsdoelstellingen en de in artikel 1.5.2-14 bedoelde diagnose bestaat in het opsporen van mogelijke duidelijke beoordelingsfout inzake de overeenstemming tussen het "aanpassingsstelsel", de diagnose en de nagestreefde doelstellingen.
[1 Bovendien voert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een analyse uit van het materiaal of de middelen die door de school in haar "aanpassingsmechanisme" aan de Regering worden gevraagd, met het oog op de mededeling ervan aan de Regering. Daartoe controleert de afgevaardigde van de doelstellingenovereenkomst op voorhand of de gevraagde middelen tot de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst behoren. Vervolgens past hij de volgende criteria toe:
1° de relevantie ten opzichte van tot de prioritaire acties;
2° de relevantie ten opzichte van de aanpassingsdoelstellingen;
3° hun samenhang met betrekking tot de steun of middelen die intern of extern worden gevraagd aan andere actoren dan de Regering overeenkomstig artikel 1.5.2-16, § 1, vierde lid.
4° de relevantie ten opzichte van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14;
5° de relevantie ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13;
[2 6°]2 alle andere criteria die in andere wetten of decreten zijn vastgesteld]1.
In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de in lid 1 bedoelde termijn niet heeft nageleefd, moet de analyse van de aangepastheid van het voorstel van "aanpassingsstelsel", als bedoeld in lid 1 wordt verwezenlijkt door de zonedirecteur met een aanvullende termijn van 14 kalenderdagen om dit te doen.
[1 Met uitzondering van deze van de scholen bedoeld in artikel 1.5.2-20 zendt de coördinerende afgevaardigde de analyse bedoeld in het derde lid aan de Regering toe voor alle scholen die in de loop van een schooljaar geïdentificeerd worden ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, verdeelt de Regering de steun of middelen tussen de scholen en stelt zij de nadere regels voor deze verdeling vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol]1
[3 Voor de in artikel 1.5.2-20 bedoelde scholen worden de middelen onttrokken aan de budgettaire enveloppe voor het jaar waarin de samenwerkingsprotocollen zijn ondertekend.]3
§ 2. [1 Als op het einde van deze analyses]1 het aanpassingsstelsel wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Dit aldus goedgekeurde "aanpassingsstelsel" vormt derhalve het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
§ 3. Indien het aanpassingsstelsel niet wordt geacht in overeenstemming te zijn met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2.15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 [1 of indien de gevraagde steun of middelen niet relevant zijn in het licht van de criteria bedoeld in § 1, derde lid" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 1.5.2-14" en de woorden]1, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met redenen omklede aanbevelingen ter attentie van de inrichtende macht en haar federatie van inrichtende machten, zodat het "aanpassingsstelsel" wordt aangepast. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
Om het "aanpassingsstelsel" aan te passen beschikt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met de teams van het PMS-Centrum, over 35 schoolwerkdagen om aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst het "aanpassingsstelsel" terug te sturen, na advies en goedkeuring zoals bedoeld in artikel 1.5.2-16, § 2.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst heeft dan 21 schoolwerkdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de aangepastheid van het aanpassingsstelsel aan de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14. [1 Hij voert ook een nieuwe analyse uit van de steun of middelen aangevraagd bij de Regering overeenkomstig paragraaf 1, derde lid. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, wijst de Regering de steun of middelen toe en stelt zij de nadere regels voor deze toewijzing vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol.]1
Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de school. Het wordt daardoor het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
§ 4. Het samenwerkingsprotocol is voor het exclusieve en vertrouwelijke gebruik van het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering, de betrokken inrichtende macht en [2 ...]2 de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten en kan niet het voorwerp zijn van een mededeling aan derden buiten de school, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting.
De analyse van de geschiktheid van het "aanpassingsstelsel" aan de in artikel 1.5.2-15 bedoelde aanpassingsdoelstellingen en de in artikel 1.5.2-14 bedoelde diagnose bestaat in het opsporen van mogelijke duidelijke beoordelingsfout inzake de overeenstemming tussen het "aanpassingsstelsel", de diagnose en de nagestreefde doelstellingen.
[1 Bovendien voert de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een analyse uit van het materiaal of de middelen die door de school in haar "aanpassingsmechanisme" aan de Regering worden gevraagd, met het oog op de mededeling ervan aan de Regering. Daartoe controleert de afgevaardigde van de doelstellingenovereenkomst op voorhand of de gevraagde middelen tot de in artikel 1.5.2-15 bedoelde lijst behoren. Vervolgens past hij de volgende criteria toe:
1° de relevantie ten opzichte van tot de prioritaire acties;
2° de relevantie ten opzichte van de aanpassingsdoelstellingen;
3° hun samenhang met betrekking tot de steun of middelen die intern of extern worden gevraagd aan andere actoren dan de Regering overeenkomstig artikel 1.5.2-16, § 1, vierde lid.
4° de relevantie ten opzichte van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14;
5° de relevantie ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13;
[2 6°]2 alle andere criteria die in andere wetten of decreten zijn vastgesteld]1.
In uitzonderlijke gevallen waarin de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst de in lid 1 bedoelde termijn niet heeft nageleefd, moet de analyse van de aangepastheid van het voorstel van "aanpassingsstelsel", als bedoeld in lid 1 wordt verwezenlijkt door de zonedirecteur met een aanvullende termijn van 14 kalenderdagen om dit te doen.
[1 Met uitzondering van deze van de scholen bedoeld in artikel 1.5.2-20 zendt de coördinerende afgevaardigde de analyse bedoeld in het derde lid aan de Regering toe voor alle scholen die in de loop van een schooljaar geïdentificeerd worden ten opzichte van de indicatoren bedoeld in artikel 1.5.2-13. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, verdeelt de Regering de steun of middelen tussen de scholen en stelt zij de nadere regels voor deze verdeling vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol]1
[3 Voor de in artikel 1.5.2-20 bedoelde scholen worden de middelen onttrokken aan de budgettaire enveloppe voor het jaar waarin de samenwerkingsprotocollen zijn ondertekend.]3
§ 2. [1 Als op het einde van deze analyses]1 het aanpassingsstelsel wordt goedgekeurd, wordt het teruggestuurd naar de school ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst. Dit aldus goedgekeurde "aanpassingsstelsel" vormt derhalve het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
§ 3. Indien het aanpassingsstelsel niet wordt geacht in overeenstemming te zijn met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2.15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 [1 of indien de gevraagde steun of middelen niet relevant zijn in het licht van de criteria bedoeld in § 1, derde lid" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 1.5.2-14" en de woorden]1, doet de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met redenen omklede aanbevelingen ter attentie van de inrichtende macht en haar federatie van inrichtende machten, zodat het "aanpassingsstelsel" wordt aangepast. De geformuleerde aanbevelingen sluiten aan bij de vrijheid van de inrichtende macht inzake pedagogische methodes.
Om het "aanpassingsstelsel" aan te passen beschikt de directeur, in samenwerking met het educatief team en, in voorkomend geval, in overleg met de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, met de teams van het PMS-Centrum, over 35 schoolwerkdagen om aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst het "aanpassingsstelsel" terug te sturen, na advies en goedkeuring zoals bedoeld in artikel 1.5.2-16, § 2.
De afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst heeft dan 21 schoolwerkdagen om een nieuwe analyse uit te voeren van de aangepastheid van het aanpassingsstelsel aan de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14. [1 Hij voert ook een nieuwe analyse uit van de steun of middelen aangevraagd bij de Regering overeenkomstig paragraaf 1, derde lid. Op basis van deze analyse en volgens de nadere regels die zij vaststelt, wijst de Regering de steun of middelen toe en stelt zij de nadere regels voor deze toewijzing vast. De toekenning van deze steun of middelen is afhankelijk van de sluiting van het samenwerkingsprotocol.]1
Als het dan wordt goedgekeurd, wordt het ondertekend door de zonedirecteur en medeondertekend door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst teruggestuurd naar de school. Het wordt daardoor het samenwerkingsprotocol dat wordt gesloten tussen de inrichtende macht en [2 ...]2 haar federatie van inrichtende machten en de Regering. Het wordt ondertekend door alle partijen en medeondertekend door de directeur van de school in functie bij ondertekening van het samenwerkingsprotocol. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs.
§ 4. Het samenwerkingsprotocol is voor het exclusieve en vertrouwelijke gebruik van het educatief team, de directeur, de diensten van de Regering, de betrokken inrichtende macht en [2 ...]2 de federatie van inrichtende machten waarbij de school is aangesloten of waarmee ze een overeenkomst heeft gesloten en kan niet het voorwerp zijn van een mededeling aan derden buiten de school, behalve in door de Regering vastgestelde gevallen, inzonderheid om academische of wetenschappelijke doeleinden. De ontvangers van dit document zijn gebonden door een geheimhoudingsverplichting.
Art. 1.5.2 -17.§ 1er. [1 Dans les 20 jours calendrier du dépôt de la proposition de " dispositif d'ajustement ", le délégué au contrat d'objectifs analyse, après concertation avec le directeur, le pouvoir organisateur et, le cas échéant, la fédération de pouvoirs organisateurs, l'adéquation de la proposition de " dispositif d'ajustement " aux objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14, selon la procédure et les modalités définies par le Gouvernement. Cette concertation permet notamment d'envisager l'adéquation et la cohérence des ressources sollicitées en interne et en externe.]1
L'analyse de l'adéquation du " dispositif d'ajustement " aux objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14 consiste en la détection de l'existence d'une éventuelle erreur manifeste d'appréciation quant à l'adéquation entre le " dispositif d'ajustement ", le diagnostic et les objectifs poursuivis.
[1 En outre, le délégué au contrat d'objectifs procède à une analyse des supports ou ressources sollicités auprès du Gouvernement par l'école dans son " dispositif d'ajustement " en vue d'être communiquée au Gouvernement. Pour ce faire, le délégué au contrat d'objectifs vérifie, au préalable, que les ressources demandées appartiennent bien à la liste visée à l'article 1.5.2-15. Il applique ensuite les critères suivants:
1° la pertinence au regard des actions prioritaires;
2° la pertinence au regard des objectifs d'ajustement;
3° leur cohérence au regard des supports ou ressources sollicitées en interne ou en externe auprès d'autres acteurs que le Gouvernement conformément à l'article 1.5.2-16, § 1er, alinéa 4.
4° la pertinence au regard du diagnostic visé à l'article 1.5.2-14;
5° la pertinence au regard des indicateurs visés à l'article 1.5.2-13;
[2 6°]2 tout autre critère fixé dans d'autres lois ou décrets.]1
Dans les cas exceptionnels où le délégué au contrat d'objectifs n'a pas respecté le délai visé à l'alinéa 1er, l'analyse de l'adéquation de la proposition de " dispositif d'ajustement ", telle que visée à l'alinéa 1er est réalisée par le directeur de zone qui dispose pour ce faire d'un délai complémentaire de 14 jours calendrier.
[1 A l'exception de celles des écoles visées par l'article 1.5.2-20, le délégué coordonnateur transmet au Gouvernement l'analyse visée à l'alinéa 3 pour l'ensemble des écoles identifiées au regard des indicateurs visés à l'article 1.5.2-13 au cours d'une année scolaire. Sur la base de cette analyse et selon les modalités qu'il fixe, le Gouvernement répartit les supports ou ressources entre les écoles et fixe les modalités de cette attribution. L'octroi de ces supports ou ressources est conditionné à la conclusion du protocole de collaboration.]1
[3 Pour les écoles visées par l'article 1.5.2-20, les ressources seront prises dans l'enveloppe budgétaire de l'année de la signature des protocoles de collaboration.]3
§ 2. [1 Si à l'issue de ces analyses]1, le dispositif d'ajustement est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs. Ce " dispositif d'ajustement " ainsi approuvé constitue dès lors le protocole de collaboration conclu entre le pouvoir organisateur, [2 ...]2 sa fédération de pouvoirs organisateurs et le Gouvernement. Il est signé par l'ensemble des parties et contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du protocole de collaboration. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
§ 3. Si le dispositif d'ajustement n'est pas jugé en adéquation avec les objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14 [1 ou si les supports ou ressources sollicités ne sont pas pertinents au regard des critères visés au paragraphe 1er, alinéa 3]1, le délégué au contrat d'objectifs émet des recommandations motivées à l'attention du pouvoir organisateur et de sa fédération de pouvoirs organisateurs, afin que le " dispositif d'ajustement " soit adapté. Les recommandations formulées s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
Pour adapter le " dispositif d'ajustement ", le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et, le cas échéant, en concertation avec le délégué au contrat d'objectifs, avec les équipes du centre PMS, dispose de 35 jours ouvrables scolaires pour renvoyer au délégué au contrat d'objectifs le " dispositif d'ajustement ", après avis et approbation comme précisé à l'article 1.5.2-16, § 2.
Le délégué au contrat d'objectifs dispose ensuite de 21 jours calendrier pour procéder à une nouvelle analyse de l'adéquation du dispositif d'ajustement avec les objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14. [1 Il effectue également une nouvelle analyse des supports ou ressources sollicités auprès du Gouvernement conformément au paragraphe 1er, alinéa 3. Sur la base de cette analyse et selon les modalités qu'il fixe, le Gouvernement attribue les supports ou ressources et fixe les modalités de cette attribution. L'octroi de ces supports ou ressources est conditionné à la conclusion du protocole de collaboration.]1
S'il est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs. Il constitue dès lors le protocole de collaboration conclu entre le pouvoir organisateur, [2 ...]2 sa fédération de pouvoirs organisateurs et le Gouvernement. Il est signé par l'ensemble des parties et contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du protocole de collaboration. Au besoin, il est procédé à une modification de la lettre de mission du directeur conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
§ 4. Le protocole de collaboration est à l'usage exclusif et confidentiel de l'équipe éducative, du directeur, des services du Gouvernement, du pouvoir organisateur concerné et [2 ...]2 de la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée, et ne peut faire l'objet d'aucune communication à des tiers à l'école, sauf dans les cas fixés par le Gouvernement, notamment pour des fins académiques ou scientifiques. Les destinataires de ce document sont soumis à une obligation de confidentialité.
L'analyse de l'adéquation du " dispositif d'ajustement " aux objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14 consiste en la détection de l'existence d'une éventuelle erreur manifeste d'appréciation quant à l'adéquation entre le " dispositif d'ajustement ", le diagnostic et les objectifs poursuivis.
[1 En outre, le délégué au contrat d'objectifs procède à une analyse des supports ou ressources sollicités auprès du Gouvernement par l'école dans son " dispositif d'ajustement " en vue d'être communiquée au Gouvernement. Pour ce faire, le délégué au contrat d'objectifs vérifie, au préalable, que les ressources demandées appartiennent bien à la liste visée à l'article 1.5.2-15. Il applique ensuite les critères suivants:
1° la pertinence au regard des actions prioritaires;
2° la pertinence au regard des objectifs d'ajustement;
3° leur cohérence au regard des supports ou ressources sollicitées en interne ou en externe auprès d'autres acteurs que le Gouvernement conformément à l'article 1.5.2-16, § 1er, alinéa 4.
4° la pertinence au regard du diagnostic visé à l'article 1.5.2-14;
5° la pertinence au regard des indicateurs visés à l'article 1.5.2-13;
[2 6°]2 tout autre critère fixé dans d'autres lois ou décrets.]1
Dans les cas exceptionnels où le délégué au contrat d'objectifs n'a pas respecté le délai visé à l'alinéa 1er, l'analyse de l'adéquation de la proposition de " dispositif d'ajustement ", telle que visée à l'alinéa 1er est réalisée par le directeur de zone qui dispose pour ce faire d'un délai complémentaire de 14 jours calendrier.
[1 A l'exception de celles des écoles visées par l'article 1.5.2-20, le délégué coordonnateur transmet au Gouvernement l'analyse visée à l'alinéa 3 pour l'ensemble des écoles identifiées au regard des indicateurs visés à l'article 1.5.2-13 au cours d'une année scolaire. Sur la base de cette analyse et selon les modalités qu'il fixe, le Gouvernement répartit les supports ou ressources entre les écoles et fixe les modalités de cette attribution. L'octroi de ces supports ou ressources est conditionné à la conclusion du protocole de collaboration.]1
[3 Pour les écoles visées par l'article 1.5.2-20, les ressources seront prises dans l'enveloppe budgétaire de l'année de la signature des protocoles de collaboration.]3
§ 2. [1 Si à l'issue de ces analyses]1, le dispositif d'ajustement est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs. Ce " dispositif d'ajustement " ainsi approuvé constitue dès lors le protocole de collaboration conclu entre le pouvoir organisateur, [2 ...]2 sa fédération de pouvoirs organisateurs et le Gouvernement. Il est signé par l'ensemble des parties et contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du protocole de collaboration. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
§ 3. Si le dispositif d'ajustement n'est pas jugé en adéquation avec les objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14 [1 ou si les supports ou ressources sollicités ne sont pas pertinents au regard des critères visés au paragraphe 1er, alinéa 3]1, le délégué au contrat d'objectifs émet des recommandations motivées à l'attention du pouvoir organisateur et de sa fédération de pouvoirs organisateurs, afin que le " dispositif d'ajustement " soit adapté. Les recommandations formulées s'inscrivent dans le respect de la liberté du pouvoir organisateur en matière de méthodes pédagogiques.
Pour adapter le " dispositif d'ajustement ", le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative et, le cas échéant, en concertation avec le délégué au contrat d'objectifs, avec les équipes du centre PMS, dispose de 35 jours ouvrables scolaires pour renvoyer au délégué au contrat d'objectifs le " dispositif d'ajustement ", après avis et approbation comme précisé à l'article 1.5.2-16, § 2.
Le délégué au contrat d'objectifs dispose ensuite de 21 jours calendrier pour procéder à une nouvelle analyse de l'adéquation du dispositif d'ajustement avec les objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14. [1 Il effectue également une nouvelle analyse des supports ou ressources sollicités auprès du Gouvernement conformément au paragraphe 1er, alinéa 3. Sur la base de cette analyse et selon les modalités qu'il fixe, le Gouvernement attribue les supports ou ressources et fixe les modalités de cette attribution. L'octroi de ces supports ou ressources est conditionné à la conclusion du protocole de collaboration.]1
S'il est approuvé, il est renvoyé à l'école signé par le directeur de zone et contresigné par le délégué au contrat d'objectifs. Il constitue dès lors le protocole de collaboration conclu entre le pouvoir organisateur, [2 ...]2 sa fédération de pouvoirs organisateurs et le Gouvernement. Il est signé par l'ensemble des parties et contresigné par le directeur de l'école en fonction au moment de la signature du protocole de collaboration. Au besoin, il est procédé à une modification de la lettre de mission du directeur conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
§ 4. Le protocole de collaboration est à l'usage exclusif et confidentiel de l'équipe éducative, du directeur, des services du Gouvernement, du pouvoir organisateur concerné et [2 ...]2 de la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle l'école est affiliée ou avec laquelle elle est conventionnée, et ne peut faire l'objet d'aucune communication à des tiers à l'école, sauf dans les cas fixés par le Gouvernement, notamment pour des fins académiques ou scientifiques. Les destinataires de ce document sont soumis à une obligation de confidentialité.
Art. 1.5.2 -18.Bij aanhoudende onenigheid tussen een school en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot de beoordeling van de laatstgenoemde over de overeenstemming van een "aanpassingsstelsel" met de aanpassingsdoelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-15 en met de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14, kan de school, op basis van een met redenen omkleed verzoek, de zaak verwijzen naar een collegiale instantie bestaande uit de coördinerende afgevaardigde en de betrokken zonedirecteur binnen de termijn bepaald voor de aanpassing van het [1 aanpassingsstelsel]1. In voorkomend geval kan deze instantie de aanbevelingen van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst aanpassen en de termijn verlengen die de school wordt toegestaan om hieraan te voldoen.
Modifications
Art. 1.5.2 -18.En cas de désaccord persistant entre une école et le délégué au contrat d'objectifs à propos de l'appréciation de ce dernier sur l'adéquation d'un " dispositif d'ajustement " aux objectifs d'ajustement visés à l'article 1.5.2-15 et au diagnostic visé à l'article 1.5.2-14, l'école peut saisir, sur la base d'une demande motivée, une instance collégiale composée du Délégué coordonnateur et du directeur de zone concerné dans le délai prévu pour l'adaptation du [1 dispositif d'ajustement]1. Le cas échéant, cette instance peut adapter les recommandations du délégué au contrat d'objectifs et prolonger le délai laissé à l'école pour s'y conformer.
Modifications
Art. 1.5.2 -19. De directeur en de inrichtende macht stellen het samenwerkingsprotocol aan het educatief team van de school, aan de teams van het PMS-centrum in aanwezigheid van de steun- en begeleidingscel, aan de plaatselijke organen voor sociaal overleg en aan de participatieraad.
Het samenwerkingsprotocol wordt uitgevoerd zodra het is ondertekend. Tegelijkertijd wordt door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces opgezet voor de implementatie van het samenwerkingsprotocol.
De Regering stelt de nadere regels vast voor de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
Het samenwerkingsprotocol wordt uitgevoerd zodra het is ondertekend. Tegelijkertijd wordt door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst een opvolgingsproces opgezet voor de implementatie van het samenwerkingsprotocol.
De Regering stelt de nadere regels vast voor de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol door de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst.
Art. 1.5.2 -19. Le directeur et le pouvoir organisateur présentent le protocole de collaboration à l'équipe éducative de l'école, aux équipes du centre PMS en présence de la cellule de soutien et d'accompagnement, aux organes locaux de concertation sociale et au conseil de participation.
Le protocole de collaboration est mis en oeuvre dès la signature de celui-ci. Concomitamment, un processus de suivi rapproché de la mise en oeuvre du protocole de collaboration est mis en place par le délégué au contrat d'objectifs.
Le Gouvernement fixe les modalités de l'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration par le délégué au contrat d'objectifs.
Le protocole de collaboration est mis en oeuvre dès la signature de celui-ci. Concomitamment, un processus de suivi rapproché de la mise en oeuvre du protocole de collaboration est mis en place par le délégué au contrat d'objectifs.
Le Gouvernement fixe les modalités de l'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration par le délégué au contrat d'objectifs.
Art. 1.5.2 -20. In geval van weigering of onvermogen van de school om een aanpassingsstelsel in te stellen en de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken, in overeenstemming met artikel 1.5.2-17, of wanneer de evaluatie van de implementatie van het samenwerkingsprotocol een onwil of een manifest onvermogen aantoont om de aanpassingsdoelen van het protocol te bereiken, stuurt de zonedirecteur een aangetekende brief met ontvangstbevestiging aan de inrichtende macht.
Deze brief beveelt de directeur en de inrichtende macht aan:
1° ofwel om een aanpassingsstelsel in te stellen om de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken;
2° ofwel om het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces voor de implementatie ervan in acht te nemen.
In voorkomend geval wordt een kopie van deze brief verzonden naar de federatie van betrokken inrichtende machten.
Als het bevel niet binnen de 30 schoolwerkdagen wordt nageleefd, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het gesubsidieerd onderwijs, de werkingssubsidies van de school bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
Alvorens een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces.
Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in lid 5, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.
Deze brief beveelt de directeur en de inrichtende macht aan:
1° ofwel om een aanpassingsstelsel in te stellen om de goedkeuring en ondertekening van het samenwerkingsprotocol mogelijk te maken;
2° ofwel om het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces voor de implementatie ervan in acht te nemen.
In voorkomend geval wordt een kopie van deze brief verzonden naar de federatie van betrokken inrichtende machten.
Als het bevel niet binnen de 30 schoolwerkdagen wordt nageleefd, kan de Regering beslissen om, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de werkingsdotaties te verminderen zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, voor het gesubsidieerd onderwijs, de werkingssubsidies van de school bedoeld in artikel 32 van het bovenvermelde wet van 29 mei 1959, met maximaal 5 % te verminderen.
Alvorens een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 schoolwerkdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden. De vermindering van de dotaties of van de werkingssubsidies gaat in vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Regering totdat de inrichtende macht meewerkt aan de uitwerking of de correcte uitvoering van het samenwerkingsprotocol en het opvolgingsproces.
Wanneer de Regering een beslissing tot vermindering van de dotaties of werkingssubsidies neemt en bij gebrek aan bewijs dat de school binnen een termijn van zes maanden na kennisgeving van de beslissing bedoeld in lid 5, aan het bevel van de Regering heeft voldaan, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en de werkingsdotaties af, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959.
Art. 1.5.2 -20. En cas de refus ou d'incapacité de l'école à établir un dispositif d'ajustement et à permettre l'approbation et la signature du protocole de collaboration, conformément à l'article 1.5.2-17, ou lorsque l'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration révèle une mauvaise volonté ou une incapacité manifeste à atteindre les objectifs d'ajustement du protocole, le directeur de zone adresse un courrier recommandé avec accusé de réception au pouvoir organisateur.
Ce courrier enjoint au directeur et au pouvoir organisateur :
1° soit d'établir un dispositif d'ajustement en vue de permettre l'approbation et la signature du protocole de collaboration ;
2° soit de respecter le protocole de collaboration et le processus de suivi de sa mise en oeuvre.
Le cas échéant, une copie de ce courrier est envoyée à la fédération de pouvoirs organisateurs concernée.
A défaut pour l'école d'avoir satisfait à l'injonction dans un délai de 30 jours ouvrables scolaires, le Gouvernement peut décider de réduire de 5 %, au plus, pour l'enseignement organisé par la Communauté française, les dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, pour l'enseignement subventionné, les subventions de fonctionnement de l'école visées à l'article 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à toute décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours ouvrables scolaires, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure pour faire valoir ses observations. La réduction des dotations ou subventions de fonctionnement court à compter de la notification de la décision du Gouvernement jusqu'à ce que le pouvoir organisateur collabore à l'élaboration ou à la bonne mise en oeuvre du protocole de collaboration et du processus de suivi de sa mise en oeuvre.
Lorsque le Gouvernement prononce une décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement et à défaut pour l'école d'avoir apporté la preuve qu'elle a satisfait à l'injonction du Gouvernement dans un délai de six mois à compter de la notification de la décision visée à l'alinéa 5, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée
Ce courrier enjoint au directeur et au pouvoir organisateur :
1° soit d'établir un dispositif d'ajustement en vue de permettre l'approbation et la signature du protocole de collaboration ;
2° soit de respecter le protocole de collaboration et le processus de suivi de sa mise en oeuvre.
Le cas échéant, une copie de ce courrier est envoyée à la fédération de pouvoirs organisateurs concernée.
A défaut pour l'école d'avoir satisfait à l'injonction dans un délai de 30 jours ouvrables scolaires, le Gouvernement peut décider de réduire de 5 %, au plus, pour l'enseignement organisé par la Communauté française, les dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, pour l'enseignement subventionné, les subventions de fonctionnement de l'école visées à l'article 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à toute décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours ouvrables scolaires, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure pour faire valoir ses observations. La réduction des dotations ou subventions de fonctionnement court à compter de la notification de la décision du Gouvernement jusqu'à ce que le pouvoir organisateur collabore à l'élaboration ou à la bonne mise en oeuvre du protocole de collaboration et du processus de suivi de sa mise en oeuvre.
Lorsque le Gouvernement prononce une décision de réduction des dotations ou des subventions de fonctionnement et à défaut pour l'école d'avoir apporté la preuve qu'elle a satisfait à l'injonction du Gouvernement dans un délai de six mois à compter de la notification de la décision visée à l'alinéa 5, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée
Art. 1.5.2 -21.§ 1. De Regering kan echter, op basis van de schriftelijke opmerkingen bedoeld in artikel 1.5.2-20, in plaats van deze vermindering, de inrichtende macht verzoeken om een crisismanager aan te stellen.
Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij zij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie een dergelijke machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
§ 2. De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten.
Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid van artikel 1.5.2-21, § 1, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
De crisismanager wordt aangesteld voor één of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 en, in voorkomend geval, van de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in de artikelen 1.5.2-19.
Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de federatie van inrichtende machten en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van het samenwerkingsprotocol of het wijzigen ervan.
Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Op basis van deze voorstellen maakt het samenwerkingsprotocol, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van het samenwerkingsprotocol van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs.
De crisismanager voert het samenwerkingsprotocol uit in samenwerking met de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-19, lid 2.
§ 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met haar federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert.
Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het gesubsidieerd onderwijs, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
Alvorens een beslissing tot afschaffing van de dotaties, wedden of subsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
§ 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, [1 Volwassenenonderwijs]1 en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het aanpassingsstelsel niet kan worden uitgewerkt;
2° de duidelijke slechte wil van de directeur om het samenwerkingsprotocol te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om het samenwerkingsprotocol te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het aanpassingsstelsel, de toepassing van het samenwerkingsprotocol of de uitvoering van een opvolgingsproces.
Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan.
Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur.
Hiertoe zendt de Regering hem een aangetekende brief met ontvangstbevestiging en geeft zij hem opdracht binnen de 30 kalenderdagen een crisismanager aan te stellen.
In het gesubsidieerde onderwijs kan de inrichtende macht de federatie van inrichtende machten waarbij zij aangesloten is, machtigen voor de aanstelling van de crisismanager, indien haar statuten of de beslissing tot toetreding tot deze federatie een dergelijke machtiging bevatten of indien de inrichtende macht deze machtiging schriftelijk heeft gegeven, met vermelding van de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht is aangesloten. In dit geval wordt een afschrift van de brief waarin de inrichtende macht gevraagd wordt een crisismanager aan te stellen ter informatie naar deze federatie van inrichtende machten gestuurd.
§ 2. De crisismanager wordt aangesteld volgens de regels die specifiek zijn voor de inrichtende macht of, in voorkomend geval, voor de federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt, en op hun kosten.
Indien de inrichtende macht of, in voorkomend geval, haar federatie van inrichtende machten, indien zij daartoe gemachtigd is, geen crisismanager aanstelt binnen een termijn van 30 dagen bedoeld in het tweede lid van artikel 1.5.2-21, § 1, stuurt de Regering hem een ingebrekestelling waarin hij verzocht wordt de crisismanager aan te stellen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling.
Indien, na het verstrijken van deze termijn van vijftien kalenderdagen, de inrichtende macht of, in voorkomend geval, de federatie van inrichtende machten indien ze hiertoe gemachtigd is, geen bewijs heeft geleverd van de aanstelling van een crisismanager, schaft de Regering, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs, de wedde-subsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
De crisismanager wordt aangesteld voor één of meer periodes waarvan de duur met de zonedirecteur wordt overlegd, met een maximum van 36 maanden.
Het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en de participatieraad worden geïnformeerd van de aanstelling van de crisismanager voordat deze zijn ambt bekleedt.
In het kader van de uitvoering van zijn opdracht, analyseert de crisismanager de toestand van de school op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.5.2-14 en, in voorkomend geval, van de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol bedoeld in de artikelen 1.5.2-19.
Hij formuleert voorstellen, na Raadpleging van de inrichtende macht, de directeur, het educatief team, de federatie van inrichtende machten en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum met als doel het verwezenlijken van de doelstellingen van het samenwerkingsprotocol of het wijzigen ervan.
Hij informeert de plaatselijke organen voor sociaal overleg en de participatieraad. Hij legt deze voorstellen ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Op basis van deze voorstellen maakt het samenwerkingsprotocol, in voorkomend geval, het voorwerp uit van een voorstel tot wijziging door de inrichtende macht, in overleg met de crisismanager.
Dit voorstel tot wijziging wordt dan overgemaakt aan de zonedirecteur. Als hij het goedkeurt, maakt het integraal deel uit van het samenwerkingsprotocol van de school. De opdrachtbrief van de directeur wordt, indien nodig, gewijzigd in overeenstemming met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs in het onderwijs.
De crisismanager voert het samenwerkingsprotocol uit in samenwerking met de inrichtende macht, de directeur, het educatief team van de school en, in voorkomend geval, de teams van het PMS-centrum, in het kader van een opvolgingsproces zoals bedoeld in artikel 1.5.2-19, lid 2.
§ 3. De zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst evalueren ten laatste één maand voor de opdracht van de crisismanager afloopt, de verwezenlijking en het resultaat van deze opdracht in overleg met de inrichtende macht en, in voorkomend geval, met haar federatie van inrichtende machten die daartoe gemachtigd wordt indien deze de crisismanager heeft aangesteld.
Na deze evaluatie deelt de zonedirecteur aan de Regering, na Raadpleging van de inrichtende macht en, in voorkomend geval, van haar federatie van inrichtende machten als deze deel heeft genomen aan het aanstellingsproces van de crisismanager, een verslag mee waarin hij op het einde tot de voldoende of onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert.
Wanneer het verslag tot de onvoldoende toepassing van het samenwerkingsprotocol concludeert, schaft de Regering, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, de wedden en werkingsdotaties bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of, in het gesubsidieerd onderwijs, de weddesubsidies en de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 26 tot 28 en 32 van de bovenvermelde wet van 29 mei 1959, af.
Alvorens een beslissing tot afschaffing van de dotaties, wedden of subsidies te nemen, stuurt de Regering een schriftelijke ingebrekestelling naar de inrichtende macht met het verzoek om haar opmerkingen alleen schriftelijk bekend te maken. Deze laatste heeft een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van de kennisgeving per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging van deze ingebrekestelling, om zijn opmerkingen te laten gelden.
§ 4. De betrokken directeur behoudt, tijdens de periode van aanstelling van de crisismanager, zijn tijdelijke benoeming als directeur of zijn aanstelling als directeur tot de stage toegelaten of zijn vaste benoeming als directeur alsook zijn bezoldiging, onverminderd echter artikel 43 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, de Hoofdstukken IX en IXbis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, [1 Volwassenenonderwijs]1 en kunstonderwijs van de Staat, alsmede van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, de Hoofdstukken VIII en IX van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, de Hoofdstukken IX en X van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Onverminderd de mogelijke tucht- of afdankingsprocedures die door de inrichtende macht in geval van ernstig en bewezen feiten ingesteld kunnen worden, kan de directeur of een lid van het educatief team het voorwerp uitmaken van een procedure tot preventieve schorsing overeenkomstig de bepalingen betreffende zijn ambt, wanneer de aanstelling van de crisismanager op de volgende elementen berust:
1° de weigering of de onbevoegdheid van de directeur leidt ertoe dat het aanpassingsstelsel niet kan worden uitgewerkt;
2° de duidelijke slechte wil van de directeur om het samenwerkingsprotocol te verwezenlijken en/of het onvermogen om de erin bevatte doelstellingen te verwezenlijken;
3° de onmogelijkheid die aan de directeur geweten kan worden om het samenwerkingsprotocol te wijzigen of om de uitwerking van een opvolgingsproces toezicht uit te werken;
4° de duidelijke slechte wil of het duidelijke en herhaalde onvermogen van het lid van het educatief team in het kader van de uitwerking van het aanpassingsstelsel, de toepassing van het samenwerkingsprotocol of de uitvoering van een opvolgingsproces.
Gedurende deze preventieve schorsing kunnen ontwikkelingsdoelstellingen door de inrichtende macht opgelegd worden aan het personeelslid, met de instemming van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de school.
Op het einde van de periode bepaald door de inrichtende macht wordt de verwezenlijking van deze doelstellingen geëvalueerd. De vaststellingen waarop deze evaluatie steunt, kunnen ernstige en bewezen elementen zijn die ertoe leiden dat de inrichtende macht op deze basis een tucht- of afdankingsprocedure kan aanvatten. De geldigheidsduur van deze evaluatie is echter beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint te lopen vanaf de datum van het opstellen ervan.
Nochtans, wanneer op basis hiervan een tucht- of afdankingsprocedure wordt aangevat, binnen deze termijn, blijft de evaluatie geldig tot de datum waarop van de definitieve beslissing tot strafoplegging of afdanking aan het personeelslid wordt kennisgegeven.
Onverminderd artikel 124 van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs, vervangt de crisismanager het personeelslid tot de aanstelling van een nieuwe directeur.
Modifications
Art. 1.5.2 -21.§ 1er. Le Gouvernement peut toutefois, sur la base des observations écrites visées à l'article 1.5.2-20, en lieu et place de cette réduction, enjoindre au pouvoir organisateur la désignation d'un manager de crise.
A cet effet, le Gouvernement lui adresse un courrier recommandé avec accusé de réception en lui enjoignant de désigner un manager de crise dans un délai de 30 jours calendrier.
Dans l'enseignement subventionné, le pouvoir organisateur peut, pour la désignation du manager de crise, habiliter la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle il est affilié si les statuts de celle-ci ou la résolution d'adhésion à celle-ci contiennent une telle habilitation ou si le pouvoir organisateur a fourni cette habilitation par écrit, mentionnant la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle le pouvoir organisateur est affilié. Dans ce cas une copie du courrier enjoignant au pouvoir organisateur de désigner un manager de crise est adressée pour information à cette fédération de pouvoirs organisateurs.
§ 2. Le manager de crise est désigné selon les règles qui sont propres au pouvoir organisateur ou, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet, et à leur charge.
Si le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs, si celle-ci est habilitée à le faire, ne désigne pas un manager de crise dans le délai de 30 jours prévu à l'alinéa 2 de l'article 1.5.2-21, § 1er, le Gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite à procéder à cette désignation dans un délai de 15 jours calendrier à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure.
Si, à l'échéance de ce délai de 15 jours calendrier, le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs, si elle est habilitée à le faire, n'a pas apporté la preuve de la désignation d'un manager de crise, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Le manager de crise est désigné, pour une ou plusieurs périodes avec un maximum de 36 mois en concertation avec le directeur de zone.
L'organe local de concertation sociale et le conseil de participation sont informés de la désignation du manager de crise préalablement à son entrée en fonction.
Dans le cadre de l'exécution de sa mission, le manager de crise analyse la situation de l'école sur la base du diagnostic visé à l'article 1.5.2-14 et, s'il échet, de l'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration visée à l'article 1.5.2-19.
Il formule des propositions, après consultation du pouvoir organisateur, du directeur, de l'équipe éducative, de la fédération de pouvoirs organisateurs concernée et le cas échéant, des équipes du centre PMS en vue de rencontrer les objectifs du protocole de collaboration ou de modifier celui-ci.
Il en informe les organes locaux de concertation sociale et le conseil de participation. Il soumet ces propositions pour approbation au pouvoir organisateur.
Sur la base de ces propositions, le protocole de collaboration fait l'objet, le cas échéant, d'une proposition en vue de sa modification par le pouvoir organisateur, en concertation avec le manager de crise.
Cette proposition de modification est alors adressée au directeur de zone. S'il l'approuve, elle fait partie intégrante du protocole de collaboration de l'école. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Le manager de crise met en oeuvre le protocole de collaboration en collaboration avec le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative de l'école, et le cas échéant, les équipes du centre PMS dans le cadre d'un processus de suivi rapproché tel que visé à l'article 1.5.2-19, alinéa 2.
§ 3. Le directeur de zone et le délégué au contrat d'objectifs évaluent au plus tard un mois avant l'échéance de la fin de la mission du manager de crise l'accomplissement et le résultat de cette mission en concertation avec le pouvoir organisateur et, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet si celle-ci a désigné le manager de crise.
Au terme de cette évaluation, le directeur de zone communique au Gouvernement, après consultation du pouvoir organisateur et, le cas échéant, de sa fédération de pouvoirs organisateurs si elle a participé au processus de désignation du manager de crise, un rapport au terme duquel il conclut à la mise en oeuvre satisfaisante ou insatisfaisante du protocole de collaboration.
Lorsque le rapport conclut à la mise en oeuvre insatisfaisante du protocole de collaboration, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à la décision de suppression des dotations, des traitements ou subventions, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours calendrier, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure pour faire valoir ses observations.
§ 4. Le directeur concerné conserve, durant la période de désignation du manager de crise, le bénéfice de sa désignation en qualité de directeur à titre temporaire ou de sa désignation en qualité de directeur admis au stage ou de sa nomination à titre définitif en tant que directeur ainsi que de sa rémunération, sans préjudice toutefois de l'article 43 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, des Chapitres IX et IXbis de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement, gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, [1 pour Adultes]1 et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, des Chapitres VIII et IX du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement officiel subventionné, des Chapitres IX et X du décret du 1er février 1993 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement libre subventionné.
Sans préjudice des éventuelles procédures disciplinaires ou de licenciement pouvant être mises en oeuvre par le pouvoir organisateur en cas de fait grave et probant, le directeur ou un membre de l'équipe éducative peut faire l'objet d'une procédure de suspension préventive conformément aux dispositions qui régissent sa fonction, lorsque la désignation du manager de crise est fondée sur :
1° le refus ou l'incompétence du directeur à élaborer le dispositif d'ajustement ;
2° la mauvaise volonté manifeste du directeur à mettre en oeuvre le protocole de collaboration et/ou une incapacité à réaliser les objectifs y visés ;
3° l'impossibilité imputable au directeur de modifier le protocole de collaboration ou d'assurer la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché ;
4° la mauvaise volonté manifeste ou la carence manifeste et répétée du membre de l'équipe éducative dans le cadre de l'élaboration du dispositif d'ajustement, de la mise en oeuvre du protocole de collaboration, ou de la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché.
Durant cette suspension préventive, des objectifs de développement peuvent être fixés au membre du personnel par le pouvoir organisateur, en accord avec le délégué au contrat d'objectifs de l'école.
Une évaluation de la réalisation de ces objectifs est faite à l'issue de la période fixée par le pouvoir organisateur. Les constats posés dans le cadre de cette évaluation peuvent constituer des éléments graves et probants pouvant amener le pouvoir organisateur à entamer sur cette base une procédure disciplinaire ou de licenciement. La durée de validité de cette évaluation est cependant limitée à un délai de douze mois prenant cours à la date de son établissement.
Toutefois, lorsqu'une procédure disciplinaire ou de licenciement est entamée sur la base de celle-ci, dans ce délai, l'évaluation demeure valable jusqu'à la date à laquelle la décision définitive de sanction ou licenciement est notifiée au membre du personnel.
Sans préjudice de l'article 124 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, le manager de crise le remplace jusqu'à la désignation d'un nouveau directeur.
A cet effet, le Gouvernement lui adresse un courrier recommandé avec accusé de réception en lui enjoignant de désigner un manager de crise dans un délai de 30 jours calendrier.
Dans l'enseignement subventionné, le pouvoir organisateur peut, pour la désignation du manager de crise, habiliter la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle il est affilié si les statuts de celle-ci ou la résolution d'adhésion à celle-ci contiennent une telle habilitation ou si le pouvoir organisateur a fourni cette habilitation par écrit, mentionnant la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle le pouvoir organisateur est affilié. Dans ce cas une copie du courrier enjoignant au pouvoir organisateur de désigner un manager de crise est adressée pour information à cette fédération de pouvoirs organisateurs.
§ 2. Le manager de crise est désigné selon les règles qui sont propres au pouvoir organisateur ou, le cas échéant, à la fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet, et à leur charge.
Si le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs, si celle-ci est habilitée à le faire, ne désigne pas un manager de crise dans le délai de 30 jours prévu à l'alinéa 2 de l'article 1.5.2-21, § 1er, le Gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite à procéder à cette désignation dans un délai de 15 jours calendrier à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure.
Si, à l'échéance de ce délai de 15 jours calendrier, le pouvoir organisateur ou, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs, si elle est habilitée à le faire, n'a pas apporté la preuve de la désignation d'un manager de crise, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné par la Communauté française, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Le manager de crise est désigné, pour une ou plusieurs périodes avec un maximum de 36 mois en concertation avec le directeur de zone.
L'organe local de concertation sociale et le conseil de participation sont informés de la désignation du manager de crise préalablement à son entrée en fonction.
Dans le cadre de l'exécution de sa mission, le manager de crise analyse la situation de l'école sur la base du diagnostic visé à l'article 1.5.2-14 et, s'il échet, de l'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration visée à l'article 1.5.2-19.
Il formule des propositions, après consultation du pouvoir organisateur, du directeur, de l'équipe éducative, de la fédération de pouvoirs organisateurs concernée et le cas échéant, des équipes du centre PMS en vue de rencontrer les objectifs du protocole de collaboration ou de modifier celui-ci.
Il en informe les organes locaux de concertation sociale et le conseil de participation. Il soumet ces propositions pour approbation au pouvoir organisateur.
Sur la base de ces propositions, le protocole de collaboration fait l'objet, le cas échéant, d'une proposition en vue de sa modification par le pouvoir organisateur, en concertation avec le manager de crise.
Cette proposition de modification est alors adressée au directeur de zone. S'il l'approuve, elle fait partie intégrante du protocole de collaboration de l'école. Au besoin, la lettre de mission du directeur est modifiée conformément aux articles 26 et 27 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement.
Le manager de crise met en oeuvre le protocole de collaboration en collaboration avec le pouvoir organisateur, le directeur, l'équipe éducative de l'école, et le cas échéant, les équipes du centre PMS dans le cadre d'un processus de suivi rapproché tel que visé à l'article 1.5.2-19, alinéa 2.
§ 3. Le directeur de zone et le délégué au contrat d'objectifs évaluent au plus tard un mois avant l'échéance de la fin de la mission du manager de crise l'accomplissement et le résultat de cette mission en concertation avec le pouvoir organisateur et, le cas échéant, sa fédération de pouvoirs organisateurs habilitée à cet effet si celle-ci a désigné le manager de crise.
Au terme de cette évaluation, le directeur de zone communique au Gouvernement, après consultation du pouvoir organisateur et, le cas échéant, de sa fédération de pouvoirs organisateurs si elle a participé au processus de désignation du manager de crise, un rapport au terme duquel il conclut à la mise en oeuvre satisfaisante ou insatisfaisante du protocole de collaboration.
Lorsque le rapport conclut à la mise en oeuvre insatisfaisante du protocole de collaboration, le Gouvernement supprime, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, les traitements et dotations de fonctionnement visées à l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement ou, dans l'enseignement subventionné, les subventions-traitements et les subventions de fonctionnement visées aux articles 26 à 28 et 32 de la loi du 29 mai 1959 susvisée.
Préalablement à la décision de suppression des dotations, des traitements ou subventions, le Gouvernement adresse une lettre de mise en demeure au pouvoir organisateur en l'invitant à faire connaitre ses observations par écrit uniquement. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours calendrier, à compter de la notification postale par envoi recommandé avec accusé de réception de cette mise en demeure pour faire valoir ses observations.
§ 4. Le directeur concerné conserve, durant la période de désignation du manager de crise, le bénéfice de sa désignation en qualité de directeur à titre temporaire ou de sa désignation en qualité de directeur admis au stage ou de sa nomination à titre définitif en tant que directeur ainsi que de sa rémunération, sans préjudice toutefois de l'article 43 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, des Chapitres IX et IXbis de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement, gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, [1 pour Adultes]1 et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, des Chapitres VIII et IX du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement officiel subventionné, des Chapitres IX et X du décret du 1er février 1993 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement libre subventionné.
Sans préjudice des éventuelles procédures disciplinaires ou de licenciement pouvant être mises en oeuvre par le pouvoir organisateur en cas de fait grave et probant, le directeur ou un membre de l'équipe éducative peut faire l'objet d'une procédure de suspension préventive conformément aux dispositions qui régissent sa fonction, lorsque la désignation du manager de crise est fondée sur :
1° le refus ou l'incompétence du directeur à élaborer le dispositif d'ajustement ;
2° la mauvaise volonté manifeste du directeur à mettre en oeuvre le protocole de collaboration et/ou une incapacité à réaliser les objectifs y visés ;
3° l'impossibilité imputable au directeur de modifier le protocole de collaboration ou d'assurer la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché ;
4° la mauvaise volonté manifeste ou la carence manifeste et répétée du membre de l'équipe éducative dans le cadre de l'élaboration du dispositif d'ajustement, de la mise en oeuvre du protocole de collaboration, ou de la mise en oeuvre d'un processus de suivi rapproché.
Durant cette suspension préventive, des objectifs de développement peuvent être fixés au membre du personnel par le pouvoir organisateur, en accord avec le délégué au contrat d'objectifs de l'école.
Une évaluation de la réalisation de ces objectifs est faite à l'issue de la période fixée par le pouvoir organisateur. Les constats posés dans le cadre de cette évaluation peuvent constituer des éléments graves et probants pouvant amener le pouvoir organisateur à entamer sur cette base une procédure disciplinaire ou de licenciement. La durée de validité de cette évaluation est cependant limitée à un délai de douze mois prenant cours à la date de son établissement.
Toutefois, lorsqu'une procédure disciplinaire ou de licenciement est entamée sur la base de celle-ci, dans ce délai, l'évaluation demeure valable jusqu'à la date à laquelle la décision définitive de sanction ou licenciement est notifiée au membre du personnel.
Sans préjudice de l'article 124 du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et des directrices dans l'enseignement, le manager de crise le remplace jusqu'à la désignation d'un nouveau directeur.
Modifications
Art. 1.5.2 -22.[1 Het samenwerkingsprotocol wordt gesloten voor een periode van maximaal drie jaar. Het vervangt de eerder door de school gesloten doelstellingenovereenkomst.
[2 Na afloop van de evaluatie die de implementatie van het samenwerkingsprotocol afsluit, zal de school die een samenwerkingsprotocol heeft gesloten:
1° een nieuw samenwerkingsprotocol moeten sluiten indien ze opnieuw geïdentificeerd wordt als een school met een significante prestatieafwijking die onder het gemiddelde van de vergeleken scholen blijft, in overeenstemming met artikel 1.5.2-13, in de loop van het derde uitvoeringsjaar van haar samenwerkingsprotocol;
2° verplicht een nieuw sturingsplan moeten opstellen in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 1 indien ze niet opnieuw geïdentificeerd wordt als een school met een significante prestatieafwijking die onder het gemiddelde van de vergeleken scholen blijft, in overeenstemming met artikel 1.5.2-13, in de loop van het derde uitvoeringsjaar van haar samenwerkingsprotocol.
Indien ze een nieuw sturingsplan moet opstellen in toepassing van het tweede lid, 2°, legt de school haar sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het verslag met betrekking tot voormelde evaluatie. Deze school kan niet opnieuw geïdentificeerd worden als een school met een significante prestatieafwijking onder het gemiddelde van de vergeleken scholen vóór het schooljaar volgend op de tussentijdse evaluatie van de doelstellingenovereenkomst gesloten meteen na het verstrijken van een samenwerkingsprotocol]2.]1
[2 Na afloop van de evaluatie die de implementatie van het samenwerkingsprotocol afsluit, zal de school die een samenwerkingsprotocol heeft gesloten:
1° een nieuw samenwerkingsprotocol moeten sluiten indien ze opnieuw geïdentificeerd wordt als een school met een significante prestatieafwijking die onder het gemiddelde van de vergeleken scholen blijft, in overeenstemming met artikel 1.5.2-13, in de loop van het derde uitvoeringsjaar van haar samenwerkingsprotocol;
2° verplicht een nieuw sturingsplan moeten opstellen in overeenstemming met de bepalingen van afdeling 1 indien ze niet opnieuw geïdentificeerd wordt als een school met een significante prestatieafwijking die onder het gemiddelde van de vergeleken scholen blijft, in overeenstemming met artikel 1.5.2-13, in de loop van het derde uitvoeringsjaar van haar samenwerkingsprotocol.
Indien ze een nieuw sturingsplan moet opstellen in toepassing van het tweede lid, 2°, legt de school haar sturingsplan voor aan de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, 65 tot 110 schoolwerkdagen na ontvangst van het verslag met betrekking tot voormelde evaluatie. Deze school kan niet opnieuw geïdentificeerd worden als een school met een significante prestatieafwijking onder het gemiddelde van de vergeleken scholen vóór het schooljaar volgend op de tussentijdse evaluatie van de doelstellingenovereenkomst gesloten meteen na het verstrijken van een samenwerkingsprotocol]2.]1
Art. 1.5.2 -22.[1 Le protocole de collaboration est conclu pour une période de maximum trois ans. Il remplace le contrat d'objectifs préalablement conclu par l'école.
[2 A l'issue de l'évaluation qui clôture la mise en oeuvre du protocole de collaboration, l'école qui a conclu un protocole de collaboration :
1° est tenue de conclure un nouveau protocole de collaboration si elle a été identifiée une nouvelle fois comme présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées, conformément à l'article 1.5.2-13, au cours de la troisième année d'exécution de son protocole de collaboration ;
2° est tenue d'élaborer un nouveau plan de pilotage conformément aux dispositions de la section 1 si elle n'a pas été identifiée une nouvelle fois comme présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées, conformément à l'article 1.5.2-13, au cours de la troisième année d'exécution de son protocole de collaboration.
Lorsqu'elle est tenue d'élaborer un nouveau plan de pilotage en application de l'alinéa 2, 2°, l'école remet son plan de pilotage au délégué au contrat d'objectifs entre 65 et 110 jours ouvrables scolaires après la réception du rapport relatif à l'évaluation précitée. Cette école ne peut pas être identifiée une nouvelle fois comme présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées avant l'année scolaire qui suit l'évaluation intermédiaire du contrat d'objectifs conclu immédiatement après l'expiration d'un protocole de collaboration]2.]1
[2 A l'issue de l'évaluation qui clôture la mise en oeuvre du protocole de collaboration, l'école qui a conclu un protocole de collaboration :
1° est tenue de conclure un nouveau protocole de collaboration si elle a été identifiée une nouvelle fois comme présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées, conformément à l'article 1.5.2-13, au cours de la troisième année d'exécution de son protocole de collaboration ;
2° est tenue d'élaborer un nouveau plan de pilotage conformément aux dispositions de la section 1 si elle n'a pas été identifiée une nouvelle fois comme présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées, conformément à l'article 1.5.2-13, au cours de la troisième année d'exécution de son protocole de collaboration.
Lorsqu'elle est tenue d'élaborer un nouveau plan de pilotage en application de l'alinéa 2, 2°, l'école remet son plan de pilotage au délégué au contrat d'objectifs entre 65 et 110 jours ouvrables scolaires après la réception du rapport relatif à l'évaluation précitée. Cette école ne peut pas être identifiée une nouvelle fois comme présentant un écart significatif de performance en-dessous de la moyenne des écoles comparées avant l'année scolaire qui suit l'évaluation intermédiaire du contrat d'objectifs conclu immédiatement après l'expiration d'un protocole de collaboration]2.]1
Afdeling III. - Evaluatie van maatregelen inzake sturing van scholen
Section III. - De l'évaluation des mesures en matière du pilotage des écoles
Art. 1.5.2 -23.De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van [1 schooljaar 2024-2025]1.
Modifications
Art. 1.5.2 -23.Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre des dispositions du présent Chapitre et en fait rapport au Parlement au cours de l'[1 année scolaire 2024-2025]1.
Modifications
HOOFDSTUK III. - Participatie
CHAPITRE III. - De la participation
Afdeling I. - Participatieraad
Section Ière. - Du conseil de participation
Art. 1.5.3 -1.§ 1. In elke school wordt een participatieraad opgericht.
In afwijking van lid 1 kan de inrichtende macht die meerdere scholen organiseert een gemeenschappelijke participatieraad samenstellen voor twee, drie of vier scholen, na het advies te hebben ingewonnen van de betrokken participatieraden.
Wanneer de in lid 2 bedoelde afwijking aangewend wordt, is voor elk van de in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 1 en 2, bedoelde categorieën ten minste één vertegenwoordiger van elke school lid van de participatieraad.
Na gunstig advies van de participatieraad kan de inrichtende macht ofwel de hergroepering opgeven ofwel deze wijzigen. De hergroepering of wijziging zijn slechts toegestaan nadat de betrokken participatieraad al drie jaar actief was.
§ 2. De participatieraad is belast met:
1° het debatteren over en advies uitbrengen over het schoolproject inzonderheid gebaseerd op de voorstellen van de afgevaardigden van de inrichtende macht, het amenderen en aanvullen ervan, het voorstellen ervan ter goedkeuring van de inrichtende macht;
2° het voorstellen van aanpassingen overeenkomstig artikel 1.5.1-5, § 1;
3° het uitvoeren van een globale bezinning op de uitgaven die gedurende het jaar worden geëist, in het bijzonder die verband houden met culturele en sportieve activiteiten die deel uitmaken van het schoolproject;
4° het bestuderen en voorstellen van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen voor de betaling van de schoolkosten bedoeld in 3°;
5° het onderzoeken en voorstellen van steun- en begeleidingsacties voor leerlingen die zijn ingeschreven op basis van het sociaaleconomische indexcijfer van hun oorspronkelijke basis- of lagere school;
6° het uitbrengen van een advies over het sturingsplan overeenkomstig artikel 1.5.2-4, lid 4, en 1.5.2-5, § 3, lid 5, en over de voorgestelde wijziging van de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig artikel 1.5.2-9, § 2, lid 1 en 6, en artikel 1.5.2-10, lid 4, door in dit verband nuttige voorstellen te doen;
7° het debatteren over en een advies uitbrengen over het huishoudelijk reglement van de school en, in voorkomend geval, het amenderen en aanvullen ervan;
8° het informeren van de ouders of de meerderjarige leerlingen over de decretale of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake de kosteloosheid van de toegang tot onderwijs en erop toezien dat deze correct worden toegepast binnen de school;
9° het ontvangen van duidelijke en transparante informatie van de inrichtende macht over de, rechtstreeks on onrechtstreeks, ontvangen of verzamelde middelen met betrekking tot de kosteloosheid van de toegang, en het gebruik ervan;
[1 10° om elk jaar, voor scholen voor gewoon onderwijs, een globaal onderzoek te voeren over het inclusieve karakter van de school. Bij deze gelegenheid nodigt de participatieraad de ouders van leerlingen uit voor wie de pool zorgt voor volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen en kan een vertegenwoordiger van de territoriale pool horen;
11° voor scholen voor gewoon onderwijs op de hoogte worden gebracht bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst tussen de school en haar territoriale pool, in het bijzonder over de nadere regels voor informatie en samenwerking met leerlingen en ouders van leerlingen met wie de pool werkt;
12° voor de scholen voor gewoon onderwijs een advies uitbrengen over de samenwerking van de school met de territoriale pool, vóór de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1 . Bij deze gelegenheid hoort de participatieraad een vertegenwoordiger van de territoriale pool en nodigt de ouders uit van leerlingen voor wie de pool zorgt voor de uitvoering van volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen. Dit advies wordt aan de bevoegde territoriale pool meegedeeld;]1
[2 13° de mener annuellement, pour les écoles concernées par la mise en oeuvre du Tronc commun, une réflexion globale sur les modalités pratiques de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé, en cohérence avec les éléments énoncés dans le contrat d'objectifs de l'école conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°;]2
[3 14° jaarlijks informatie ontvangen, in het geval van secundaire scholen, over de oprichting van een nieuw aanbod van opties en over de sluiting van opties georganiseerd binnen de school.]3
In afwijking van lid 1 kan de inrichtende macht die meerdere scholen organiseert een gemeenschappelijke participatieraad samenstellen voor twee, drie of vier scholen, na het advies te hebben ingewonnen van de betrokken participatieraden.
Wanneer de in lid 2 bedoelde afwijking aangewend wordt, is voor elk van de in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 1 en 2, bedoelde categorieën ten minste één vertegenwoordiger van elke school lid van de participatieraad.
Na gunstig advies van de participatieraad kan de inrichtende macht ofwel de hergroepering opgeven ofwel deze wijzigen. De hergroepering of wijziging zijn slechts toegestaan nadat de betrokken participatieraad al drie jaar actief was.
§ 2. De participatieraad is belast met:
1° het debatteren over en advies uitbrengen over het schoolproject inzonderheid gebaseerd op de voorstellen van de afgevaardigden van de inrichtende macht, het amenderen en aanvullen ervan, het voorstellen ervan ter goedkeuring van de inrichtende macht;
2° het voorstellen van aanpassingen overeenkomstig artikel 1.5.1-5, § 1;
3° het uitvoeren van een globale bezinning op de uitgaven die gedurende het jaar worden geëist, in het bijzonder die verband houden met culturele en sportieve activiteiten die deel uitmaken van het schoolproject;
4° het bestuderen en voorstellen van een solidariteitsmechanisme tussen de leerlingen voor de betaling van de schoolkosten bedoeld in 3°;
5° het onderzoeken en voorstellen van steun- en begeleidingsacties voor leerlingen die zijn ingeschreven op basis van het sociaaleconomische indexcijfer van hun oorspronkelijke basis- of lagere school;
6° het uitbrengen van een advies over het sturingsplan overeenkomstig artikel 1.5.2-4, lid 4, en 1.5.2-5, § 3, lid 5, en over de voorgestelde wijziging van de doelstellingenovereenkomst overeenkomstig artikel 1.5.2-9, § 2, lid 1 en 6, en artikel 1.5.2-10, lid 4, door in dit verband nuttige voorstellen te doen;
7° het debatteren over en een advies uitbrengen over het huishoudelijk reglement van de school en, in voorkomend geval, het amenderen en aanvullen ervan;
8° het informeren van de ouders of de meerderjarige leerlingen over de decretale of reglementaire bepalingen die van toepassing zijn inzake de kosteloosheid van de toegang tot onderwijs en erop toezien dat deze correct worden toegepast binnen de school;
9° het ontvangen van duidelijke en transparante informatie van de inrichtende macht over de, rechtstreeks on onrechtstreeks, ontvangen of verzamelde middelen met betrekking tot de kosteloosheid van de toegang, en het gebruik ervan;
[1 10° om elk jaar, voor scholen voor gewoon onderwijs, een globaal onderzoek te voeren over het inclusieve karakter van de school. Bij deze gelegenheid nodigt de participatieraad de ouders van leerlingen uit voor wie de pool zorgt voor volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen en kan een vertegenwoordiger van de territoriale pool horen;
11° voor scholen voor gewoon onderwijs op de hoogte worden gebracht bij het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst tussen de school en haar territoriale pool, in het bijzonder over de nadere regels voor informatie en samenwerking met leerlingen en ouders van leerlingen met wie de pool werkt;
12° voor de scholen voor gewoon onderwijs een advies uitbrengen over de samenwerking van de school met de territoriale pool, vóór de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1 . Bij deze gelegenheid hoort de participatieraad een vertegenwoordiger van de territoriale pool en nodigt de ouders uit van leerlingen voor wie de pool zorgt voor de uitvoering van volledige permanente integratie of redelijke aanpassingen. Dit advies wordt aan de bevoegde territoriale pool meegedeeld;]1
[2 13° de mener annuellement, pour les écoles concernées par la mise en oeuvre du Tronc commun, une réflexion globale sur les modalités pratiques de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé, en cohérence avec les éléments énoncés dans le contrat d'objectifs de l'école conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°;]2
[3 14° jaarlijks informatie ontvangen, in het geval van secundaire scholen, over de oprichting van een nieuw aanbod van opties en over de sluiting van opties georganiseerd binnen de school.]3
Art. 1.5.3 -1.§ 1er. Il est créé dans chaque école un conseil de participation.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur qui organise plusieurs écoles peut constituer un conseil de participation commun à deux, trois ou quatre écoles, après avoir pris avis des conseils de participation concernés.
Lorsqu'il est fait usage de la dérogation prévue à l'alinéa 2, pour chacune des catégories visées à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 3, 1° et 2°, un représentant de chaque école au moins est membre du conseil de participation.
Sur avis favorable du conseil de participation, le pouvoir organisateur peut soit renoncer au regroupement, soit le modifier. Le regroupement ou sa modification ne peuvent intervenir qu'après trois années de fonctionnement du conseil de participation concerné.
§ 2. Le conseil de participation est chargé :
1° de débattre et d'émettre un avis sur le projet d'école en se fondant notamment sur des propositions émises par les délégués du pouvoir organisateur, de l'amender et de le compléter, et de le proposer à l'approbation du pouvoir organisateur ;
2° de proposer des adaptations au projet d'école conformément à l'article 1.5.1-5, § 1er ;
3° de mener une réflexion globale sur les frais scolaires réclamés en cours d'année, notamment ceux qui sont liés à des activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet d'école ;
4° d'étudier et de proposer la mise en place d'un mécanisme de solidarité entre les élèves pour le paiement des frais scolaires visés au 3° ;
5° d'étudier et de proposer les actions de soutien et d'accompagnement à l'attention des élèves inscrits sur la base de l'indice socio-économique de leur école fondamentale ou primaire d'origine ;
6° de remettre un avis sur le plan de pilotage conformément aux articles 1.5.2-4, alinéa 4, et 1.5.2-5, § 3, alinéa 5, et sur la proposition de modification du contrat d'objectifs, conformément à l'article 1.5.2-9, § 2, alinéas 1er et 6, et à l'article 1.5.2-10, alinéa 4, en formulant toutes propositions utiles à ce sujet ;
7° de débattre et de remettre un avis sur le règlement d'ordre intérieur de l'école et, le cas échéant, de l'amender et de le compléter ;
8° d'informer les parents ou les élèves majeurs sur les dispositions décrétales et règlementaires applicables en matière de gratuité d'accès à l'enseignement et de veiller à leur bonne application au sein de l'école ;
9° de recevoir une information claire et transparente de la part du pouvoir organisateur concernant les moyens relatifs à la gratuité d'accès reçus ou collectés, directement ou indirectement, et l'utilisation de ceux-ci ;
[1 10° de mener annuellement, pour les écoles de l'enseignement ordinaire, une réflexion globale sur le caractère inclusif de l'école. A cette occasion, le conseil de participation invite les parents des élèves pour lesquels le pôle assure la mise en oeuvre d'une intégration permanente totale ou d'aménagements raisonnables et peut entendre un représentant du pôle territorial ;
11° d'être informé, pour les écoles de l'enseignement ordinaire, au moment de la conclusion de la convention de coopération entre l'école et son pôle territorial, en particulier sur les modalités d'information et de collaboration avec les élèves et les parents des élèves auprès desquels le pôle intervient ;
12° de remettre un avis, pour les écoles de l'enseignement ordinaire, sur la collaboration de l'école avec le pôle territorial, avant l'évaluation intermédiaire et l'évaluation finale de l'annexe visée à l'article 6.2.4-1. A cette occasion, le conseil de participation entend un représentant du pôle territorial et invite les parents des élèves pour lesquels le pôle assure la mise en oeuvre d'une intégration permanente totale ou d'aménagements raisonnables. Cet avis est communiqué au pôle territorial compétent ;]1
[2 13° de mener annuellement, pour les écoles concernées par la mise en oeuvre du Tronc commun, une réflexion globale sur les modalités pratiques de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé, en cohérence avec les éléments énoncés dans le contrat d'objectifs de l'école conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°;]2
[3 14° de recevoir annuellement, pour les écoles de l'enseignement secondaire, une information sur la création d'une nouvelle offre d'options et sur la fermeture d'options organisées au sein de l'école.]3
Par dérogation à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur qui organise plusieurs écoles peut constituer un conseil de participation commun à deux, trois ou quatre écoles, après avoir pris avis des conseils de participation concernés.
Lorsqu'il est fait usage de la dérogation prévue à l'alinéa 2, pour chacune des catégories visées à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 3, 1° et 2°, un représentant de chaque école au moins est membre du conseil de participation.
Sur avis favorable du conseil de participation, le pouvoir organisateur peut soit renoncer au regroupement, soit le modifier. Le regroupement ou sa modification ne peuvent intervenir qu'après trois années de fonctionnement du conseil de participation concerné.
§ 2. Le conseil de participation est chargé :
1° de débattre et d'émettre un avis sur le projet d'école en se fondant notamment sur des propositions émises par les délégués du pouvoir organisateur, de l'amender et de le compléter, et de le proposer à l'approbation du pouvoir organisateur ;
2° de proposer des adaptations au projet d'école conformément à l'article 1.5.1-5, § 1er ;
3° de mener une réflexion globale sur les frais scolaires réclamés en cours d'année, notamment ceux qui sont liés à des activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet d'école ;
4° d'étudier et de proposer la mise en place d'un mécanisme de solidarité entre les élèves pour le paiement des frais scolaires visés au 3° ;
5° d'étudier et de proposer les actions de soutien et d'accompagnement à l'attention des élèves inscrits sur la base de l'indice socio-économique de leur école fondamentale ou primaire d'origine ;
6° de remettre un avis sur le plan de pilotage conformément aux articles 1.5.2-4, alinéa 4, et 1.5.2-5, § 3, alinéa 5, et sur la proposition de modification du contrat d'objectifs, conformément à l'article 1.5.2-9, § 2, alinéas 1er et 6, et à l'article 1.5.2-10, alinéa 4, en formulant toutes propositions utiles à ce sujet ;
7° de débattre et de remettre un avis sur le règlement d'ordre intérieur de l'école et, le cas échéant, de l'amender et de le compléter ;
8° d'informer les parents ou les élèves majeurs sur les dispositions décrétales et règlementaires applicables en matière de gratuité d'accès à l'enseignement et de veiller à leur bonne application au sein de l'école ;
9° de recevoir une information claire et transparente de la part du pouvoir organisateur concernant les moyens relatifs à la gratuité d'accès reçus ou collectés, directement ou indirectement, et l'utilisation de ceux-ci ;
[1 10° de mener annuellement, pour les écoles de l'enseignement ordinaire, une réflexion globale sur le caractère inclusif de l'école. A cette occasion, le conseil de participation invite les parents des élèves pour lesquels le pôle assure la mise en oeuvre d'une intégration permanente totale ou d'aménagements raisonnables et peut entendre un représentant du pôle territorial ;
11° d'être informé, pour les écoles de l'enseignement ordinaire, au moment de la conclusion de la convention de coopération entre l'école et son pôle territorial, en particulier sur les modalités d'information et de collaboration avec les élèves et les parents des élèves auprès desquels le pôle intervient ;
12° de remettre un avis, pour les écoles de l'enseignement ordinaire, sur la collaboration de l'école avec le pôle territorial, avant l'évaluation intermédiaire et l'évaluation finale de l'annexe visée à l'article 6.2.4-1. A cette occasion, le conseil de participation entend un représentant du pôle territorial et invite les parents des élèves pour lesquels le pôle assure la mise en oeuvre d'une intégration permanente totale ou d'aménagements raisonnables. Cet avis est communiqué au pôle territorial compétent ;]1
[2 13° de mener annuellement, pour les écoles concernées par la mise en oeuvre du Tronc commun, une réflexion globale sur les modalités pratiques de la différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé, en cohérence avec les éléments énoncés dans le contrat d'objectifs de l'école conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°;]2
[3 14° de recevoir annuellement, pour les écoles de l'enseignement secondaire, une information sur la création d'une nouvelle offre d'options et sur la fermeture d'options organisées au sein de l'école.]3
Art. 1.5.3 -2.§ 1. De participatieraad omvat van rechtswege leden, verkozen leden en leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen.
De van rechtswege leden zijn de directeur en afgevaardigden aangesteld door de inrichtende macht.
Verkozen leden zijn:
1° de vertegenwoordigers van leerkrachten, het opvoedende, psychologische, sociale en paramedische hulppersoneel;
2° [1 vertegenwoordigers van de ouders, met inbegrip van de ouders waarvan de kinderen in het gespecialiseerd onderwijs zijn ingeschreven en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs;]1
3° studentenvertegenwoordigers, onverminderd paragraaf 4;
4° een vertegenwoordiger van het werkliedenpersoneel en het administratief personeel, waar hij verbonden is aan de school.
De leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, worden aangesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Elk lid van de participatieraad kan worden vervangen door een aangewezen of verkozen plaatsvervanger volgens dezelfde nadere regels als het werkende lid.
Het aantal vertegenwoordigers bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°, is voor elke categorie identiek.
Dit aantal wordt vastgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. Het kan niet minder dan drie en niet meer dan zes zijn.
Noch de afgevaardigden van de inrichtende macht, noch de leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, mogen het aantal overschrijden dat is toegewezen aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°.
Wanneer echter gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 1, lid 2, mag de afvaardiging van de inrichtende macht een groter aantal bevatten dan dat is toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3° zodat het aantal afgevaardigden van de inrichtende macht die geen directeur zijn, met één eenheid hoger is dan het aantal directeurs.
§ 2. De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, omvatten:
1° in het officiële onderwijs, afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door alle leden van het betrokken personeel, die vast benoemd of tijdelijk aangewezen voor een volledig schooljaar zijn;
2° in het vrij onderwijs,
a) drie afgevaardigden, die personeelsleden van de school voor een volledig schooljaar zijn, benoemd door de representatieve vakverenigingen in evenredigheid met het resultaat van de sociale verkiezingen in de school, dat wil zeggen ondernemingsraden of, bij gebreke daaraan, het comité voor de bescherming op het werk, of bij gebreke hieraan, in de plaatselijke overleginstanties;
b) een maximum van drie afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door de alle relevante personeelsleden die in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar zijn.
De vertegenwoordigers bedoeld in lid 1, 2°, mogen niet deel uitmaken van de Raad van bestuur of de algemene vergadering van de inrichtende macht. De Regering kan een afwijking van deze bepaling toestaan wanneer alle personeelsleden van rechtswege lid zijn van de inrichtende macht.
De vertegenwoordigers bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1° ° en 4°, moeten verplicht minstens een halftijdse opdracht hebben in de school.
§ 3. De vertegenwoordigers van de leerlingen worden in hun midden verkozen, nadat de kandidaten opgeroepen werden, hetzij door alle leerlingen van de school, hetzij door alle leerlingen van het secundair niveau van de school, hetzij door alle leerlingen van de derde en de vierde Raad van het secundair onderwijs.
Het mandaat mag noch nadelen noch voordelen meebrengen voor degene die het uitoefent.
De keuze tussen de drie modaliteiten bepaald in lid 1, valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht die haar ook kan afvaardigen.
§ 4. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht, op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de participatieraad, beslissen de participatieraad open te stellen voor afgevaardigden van de leerlingen, hetzij permanent, hetzij tijdelijk.
§ 5. Indien er binnen de school een oudervereniging bestaat die lid is van een van de verenigingen die de ouders vertegenwoordigen en van verenigingen van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 1.6.6-1, wordt de verkiezingsorganisatie voor de vertegenwoordigers van de ouders geregeld door deze organisatie.
Anders wordt de eerste algemene vergadering van de ouders gehouden op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
In het ene zowel als in het andere geval verkiest de algemene vergadering van de ouders haar vertegenwoordigers bij middel van een geheime stemming. De samenroeping en de notulen van elke algemene vergadering worden aan alle ouders meegedeeld. Alle ouders aanwezig tijdens de algemene vergadering kunnen deelnemen aan de stemming en zich zonder andere voorwaarden kandidaat stellen.
De vertegenwoordigers van de ouders bedoeld in paragraaf 1, lid 3, kunnen deel uitmaken noch van de Raad van bestuur, noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht, noch lid zijn van het personeel van de inrichting. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
§ 6. Het werklieden- en administratief personeel verkiest zijn vertegenwoordiger.
§ 7. De verkozen leden die de leerkrachten vertegenwoordigen en de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van vier jaar uit.
De verkozen leden die de ouders en de leerlingen vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van twee jaar uit.
Elk lid dat niet meer aan de voorwaarden voor verkiesbaarheid voldoet, wordt vervangen overeenkomstig de nadere regels bepaald door het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 1.5.3-3, § 3.
Wanneer voor een bepaalde categorie het aantal kandidaten het aantal te begeven posten niet overschrijdt, dan zijn de kandidaten ambtshalve verkozen.
§ 8. De participatieraad mag leden coöpteren die een adviserende stem hebben. Deze laatsten mogen niet hoger zijn in aantal dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, 2°, 3°.
De van rechtswege leden zijn de directeur en afgevaardigden aangesteld door de inrichtende macht.
Verkozen leden zijn:
1° de vertegenwoordigers van leerkrachten, het opvoedende, psychologische, sociale en paramedische hulppersoneel;
2° [1 vertegenwoordigers van de ouders, met inbegrip van de ouders waarvan de kinderen in het gespecialiseerd onderwijs zijn ingeschreven en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs;]1
3° studentenvertegenwoordigers, onverminderd paragraaf 4;
4° een vertegenwoordiger van het werkliedenpersoneel en het administratief personeel, waar hij verbonden is aan de school.
De leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, worden aangesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Elk lid van de participatieraad kan worden vervangen door een aangewezen of verkozen plaatsvervanger volgens dezelfde nadere regels als het werkende lid.
Het aantal vertegenwoordigers bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°, is voor elke categorie identiek.
Dit aantal wordt vastgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. Het kan niet minder dan drie en niet meer dan zes zijn.
Noch de afgevaardigden van de inrichtende macht, noch de leden die het sociale, culturele en economische milieu van de school vertegenwoordigen, mogen het aantal overschrijden dat is toegewezen aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3°.
Wanneer echter gebruik wordt gemaakt van de afwijking bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 1, lid 2, mag de afvaardiging van de inrichtende macht een groter aantal bevatten dan dat is toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in lid 3, 1°, 2° en 3° zodat het aantal afgevaardigden van de inrichtende macht die geen directeur zijn, met één eenheid hoger is dan het aantal directeurs.
§ 2. De vertegenwoordigers van het personeel bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, omvatten:
1° in het officiële onderwijs, afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door alle leden van het betrokken personeel, die vast benoemd of tijdelijk aangewezen voor een volledig schooljaar zijn;
2° in het vrij onderwijs,
a) drie afgevaardigden, die personeelsleden van de school voor een volledig schooljaar zijn, benoemd door de representatieve vakverenigingen in evenredigheid met het resultaat van de sociale verkiezingen in de school, dat wil zeggen ondernemingsraden of, bij gebreke daaraan, het comité voor de bescherming op het werk, of bij gebreke hieraan, in de plaatselijke overleginstanties;
b) een maximum van drie afgevaardigden verkozen uit hun midden en bij geheime stemming door de alle relevante personeelsleden die in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor een volledig schooljaar zijn.
De vertegenwoordigers bedoeld in lid 1, 2°, mogen niet deel uitmaken van de Raad van bestuur of de algemene vergadering van de inrichtende macht. De Regering kan een afwijking van deze bepaling toestaan wanneer alle personeelsleden van rechtswege lid zijn van de inrichtende macht.
De vertegenwoordigers bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1° ° en 4°, moeten verplicht minstens een halftijdse opdracht hebben in de school.
§ 3. De vertegenwoordigers van de leerlingen worden in hun midden verkozen, nadat de kandidaten opgeroepen werden, hetzij door alle leerlingen van de school, hetzij door alle leerlingen van het secundair niveau van de school, hetzij door alle leerlingen van de derde en de vierde Raad van het secundair onderwijs.
Het mandaat mag noch nadelen noch voordelen meebrengen voor degene die het uitoefent.
De keuze tussen de drie modaliteiten bepaald in lid 1, valt onder de bevoegdheid van de inrichtende macht die haar ook kan afvaardigen.
§ 4. In het basisonderwijs kan de inrichtende macht, op voorstel van ten minste twee derde van de leden van de participatieraad, beslissen de participatieraad open te stellen voor afgevaardigden van de leerlingen, hetzij permanent, hetzij tijdelijk.
§ 5. Indien er binnen de school een oudervereniging bestaat die lid is van een van de verenigingen die de ouders vertegenwoordigen en van verenigingen van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 1.6.6-1, wordt de verkiezingsorganisatie voor de vertegenwoordigers van de ouders geregeld door deze organisatie.
Anders wordt de eerste algemene vergadering van de ouders gehouden op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
In het ene zowel als in het andere geval verkiest de algemene vergadering van de ouders haar vertegenwoordigers bij middel van een geheime stemming. De samenroeping en de notulen van elke algemene vergadering worden aan alle ouders meegedeeld. Alle ouders aanwezig tijdens de algemene vergadering kunnen deelnemen aan de stemming en zich zonder andere voorwaarden kandidaat stellen.
De vertegenwoordigers van de ouders bedoeld in paragraaf 1, lid 3, kunnen deel uitmaken noch van de Raad van bestuur, noch van de algemene vergadering van de inrichtende macht, noch lid zijn van het personeel van de inrichting. De Regering kan een afwijking toestaan op deze beschikking wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
§ 6. Het werklieden- en administratief personeel verkiest zijn vertegenwoordiger.
§ 7. De verkozen leden die de leerkrachten vertegenwoordigen en de leden die het sociaal, cultureel en economisch milieu vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van vier jaar uit.
De verkozen leden die de ouders en de leerlingen vertegenwoordigen, oefenen een vernieuwbaar mandaat van twee jaar uit.
Elk lid dat niet meer aan de voorwaarden voor verkiesbaarheid voldoet, wordt vervangen overeenkomstig de nadere regels bepaald door het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 1.5.3-3, § 3.
Wanneer voor een bepaalde categorie het aantal kandidaten het aantal te begeven posten niet overschrijdt, dan zijn de kandidaten ambtshalve verkozen.
§ 8. De participatieraad mag leden coöpteren die een adviserende stem hebben. Deze laatsten mogen niet hoger zijn in aantal dan dat toegekend aan elk van de categorieën bedoeld in paragraaf 1, lid 3, 1°, 2°, 3°.
Modifications
Art. 1.5.3 -2.§ 1er. Le conseil de participation comprend des membres de droit, des membres élus et des membres représentant l'environnement social, culturel et économique de l'école.
Les membres de droit sont le directeur et les délégués que désigne le pouvoir organisateur.
Les membres élus comprennent :
1° les représentants du personnel enseignant, auxiliaire d'éducation, psychologique, social et paramédical ;
2° [1 les représentants des parents, en ce compris les parents dont les enfants sont inscrits dans l'enseignement spécialisé et qui font l'objet d'un projet d'intégration dans l'enseignement ordinaire;]1
3° les représentants des élèves, sans préjudice du paragraphe 4 ;
4° un représentant du personnel ouvrier et administratif, là où il est attaché à l'école.
Les membres représentant l'environnement social, culturel et économique de l'école sont désignés par le pouvoir organisateur ou son délégué.
Chaque membre du conseil de participation peut se faire remplacer par un suppléant désigné ou élu, selon les mêmes modalités que le membre effectif.
Le nombre de représentants visés à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, est identique pour chaque catégorie.
Ce nombre est fixé par le pouvoir organisateur ou son délégué. Il ne peut être inférieur à trois ni supérieur à six.
Ni les délégués du pouvoir organisateur ni les membres représentant l'environnement social, culturel et économique de l'école ne peuvent être en nombre supérieur à celui attribué à chacune des catégories visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°.
Toutefois, lorsqu'il est fait usage de la dérogation prévue à l'article 1.5.3-1, § 1er, alinéa 2, la délégation du pouvoir organisateur peut comprendre un nombre supérieur à celui attribué à chacune des catégories visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, de manière à ce que le nombre de délégués du pouvoir organisateur qui ne sont pas directeurs soit supérieur d'une unité au nombre de directeurs.
§ 2. Les représentants du personnel visé au paragraphe 1er, alinéa 3, 1°, comprennent :
1° dans l'enseignement officiel, des délégués élus en leur sein et au scrutin secret par l'ensemble des membres du personnel concerné nommés à titre définitif ou désignés à titre temporaire pour une année scolaire complète ;
2° dans l'enseignement libre,
a) trois délégués, membres du personnel de l'école pour une année scolaire complète, désignés par les organisations syndicales représentatives suivant une proportionnalité conforme à celle du résultat des élections sociales dans l'école, c'est-à-dire aux conseils d'entreprise, ou, à défaut, au comité pour la protection du travail, ou, à défaut, dans les instances de concertation locales ;
b) un maximum de trois délégués élus en leur sein et au scrutin secret par l'ensemble des membres du personnel concerné engagés à titre définitif ou engagés à titre temporaire pour une année scolaire complète.
Les représentants visés à l'alinéa 1er, 2°, ne peuvent faire partie ni du conseil d'administration ni de l'assemblée générale du pouvoir organisateur. Le Gouvernement peut accorder dérogation à cette disposition lorsque tous les membres du personnel sont membres de droit du pouvoir organisateur.
Les représentants du personnel visés au paragraphe 1er, alinéa 3, 1° et 4°, doivent obligatoirement prester au moins un mi-temps dans l'école.
§ 3. Les représentants des élèves sont élus, en leur sein, après appel aux candidats, soit par l'ensemble des élèves de l'école, soit par l'ensemble des élèves du niveau secondaire de l'école, soit par l'ensemble des élèves du degré supérieur de l'enseignement secondaire.
Le mandat ne peut entrainer ni préjudice ni privilège pour celui qui l'exerce.
Le choix entre les trois modalités fixées à l'alinéa 1er est de la compétence du pouvoir organisateur qui peut le déléguer.
§ 4. Dans l'enseignement fondamental, le pouvoir organisateur, sur proposition de deux tiers au moins des membres du conseil de participation, peut décider d'élargir le conseil de participation à des délégués d'élèves, soit de manière permanente, soit de manière occasionnelle.
§ 5. Lorsqu'il existe au sein de l'école une association de parents membre de l'une des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1, l'organisation de l'élection des représentants des parents est réglée par cette organisation.
A défaut, la première réunion générale des parents est faite à l'initiative du pouvoir organisateur ou de son délégué.
Dans l'un comme dans l'autre cas, l'assemblée générale des parents élit au scrutin secret ses représentants. La convocation et le procès-verbal de toute assemblée générale sont portés à la connaissance de l'ensemble des parents. Chaque parent présent lors de l'assemblée générale peut participer au scrutin et se porter candidat sans autre condition.
Les représentants des parents visés au paragraphe 1er, alinéa 3, ne peuvent faire partie ni du conseil d'administration, ni de l'assemblée générale du pouvoir organisateur, ni être membres du personnel de l'école. Le Gouvernement peut accorder dérogation à cette disposition lorsque tous les parents sont membres de droit du pouvoir organisateur.
§ 6. Le personnel ouvrier et administratif élit son représentant.
§ 7. Les membres élus représentant les enseignants et les membres représentant l'environnement social, culturel et économique exercent un mandat renouvelable d'une durée de quatre ans.
Les membres élus représentant les parents et les élèves exercent un mandat renouvelable d'une durée de deux ans.
Tout membre qui ne remplit plus les conditions d'éligibilité est remplacé selon les modalités fixées par le règlement d'ordre intérieur visé à l'article 1.5.3-3, § 3.
Lorsque pour une catégorie déterminée, le nombre de candidats ne dépasse pas le nombre de postes à pourvoir, les candidats sont élus d'office.
§ 8. Le conseil de participation peut coopter des membres avec voix consultative. Ceux-ci ne peuvent pas être en nombre supérieur à celui attribué à chacune des catégories visées au paragraphe 1er, alinéa 3, 1°, 2°, 3°.
Les membres de droit sont le directeur et les délégués que désigne le pouvoir organisateur.
Les membres élus comprennent :
1° les représentants du personnel enseignant, auxiliaire d'éducation, psychologique, social et paramédical ;
2° [1 les représentants des parents, en ce compris les parents dont les enfants sont inscrits dans l'enseignement spécialisé et qui font l'objet d'un projet d'intégration dans l'enseignement ordinaire;]1
3° les représentants des élèves, sans préjudice du paragraphe 4 ;
4° un représentant du personnel ouvrier et administratif, là où il est attaché à l'école.
Les membres représentant l'environnement social, culturel et économique de l'école sont désignés par le pouvoir organisateur ou son délégué.
Chaque membre du conseil de participation peut se faire remplacer par un suppléant désigné ou élu, selon les mêmes modalités que le membre effectif.
Le nombre de représentants visés à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, est identique pour chaque catégorie.
Ce nombre est fixé par le pouvoir organisateur ou son délégué. Il ne peut être inférieur à trois ni supérieur à six.
Ni les délégués du pouvoir organisateur ni les membres représentant l'environnement social, culturel et économique de l'école ne peuvent être en nombre supérieur à celui attribué à chacune des catégories visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°.
Toutefois, lorsqu'il est fait usage de la dérogation prévue à l'article 1.5.3-1, § 1er, alinéa 2, la délégation du pouvoir organisateur peut comprendre un nombre supérieur à celui attribué à chacune des catégories visées à l'alinéa 3, 1°, 2° et 3°, de manière à ce que le nombre de délégués du pouvoir organisateur qui ne sont pas directeurs soit supérieur d'une unité au nombre de directeurs.
§ 2. Les représentants du personnel visé au paragraphe 1er, alinéa 3, 1°, comprennent :
1° dans l'enseignement officiel, des délégués élus en leur sein et au scrutin secret par l'ensemble des membres du personnel concerné nommés à titre définitif ou désignés à titre temporaire pour une année scolaire complète ;
2° dans l'enseignement libre,
a) trois délégués, membres du personnel de l'école pour une année scolaire complète, désignés par les organisations syndicales représentatives suivant une proportionnalité conforme à celle du résultat des élections sociales dans l'école, c'est-à-dire aux conseils d'entreprise, ou, à défaut, au comité pour la protection du travail, ou, à défaut, dans les instances de concertation locales ;
b) un maximum de trois délégués élus en leur sein et au scrutin secret par l'ensemble des membres du personnel concerné engagés à titre définitif ou engagés à titre temporaire pour une année scolaire complète.
Les représentants visés à l'alinéa 1er, 2°, ne peuvent faire partie ni du conseil d'administration ni de l'assemblée générale du pouvoir organisateur. Le Gouvernement peut accorder dérogation à cette disposition lorsque tous les membres du personnel sont membres de droit du pouvoir organisateur.
Les représentants du personnel visés au paragraphe 1er, alinéa 3, 1° et 4°, doivent obligatoirement prester au moins un mi-temps dans l'école.
§ 3. Les représentants des élèves sont élus, en leur sein, après appel aux candidats, soit par l'ensemble des élèves de l'école, soit par l'ensemble des élèves du niveau secondaire de l'école, soit par l'ensemble des élèves du degré supérieur de l'enseignement secondaire.
Le mandat ne peut entrainer ni préjudice ni privilège pour celui qui l'exerce.
Le choix entre les trois modalités fixées à l'alinéa 1er est de la compétence du pouvoir organisateur qui peut le déléguer.
§ 4. Dans l'enseignement fondamental, le pouvoir organisateur, sur proposition de deux tiers au moins des membres du conseil de participation, peut décider d'élargir le conseil de participation à des délégués d'élèves, soit de manière permanente, soit de manière occasionnelle.
§ 5. Lorsqu'il existe au sein de l'école une association de parents membre de l'une des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1, l'organisation de l'élection des représentants des parents est réglée par cette organisation.
A défaut, la première réunion générale des parents est faite à l'initiative du pouvoir organisateur ou de son délégué.
Dans l'un comme dans l'autre cas, l'assemblée générale des parents élit au scrutin secret ses représentants. La convocation et le procès-verbal de toute assemblée générale sont portés à la connaissance de l'ensemble des parents. Chaque parent présent lors de l'assemblée générale peut participer au scrutin et se porter candidat sans autre condition.
Les représentants des parents visés au paragraphe 1er, alinéa 3, ne peuvent faire partie ni du conseil d'administration, ni de l'assemblée générale du pouvoir organisateur, ni être membres du personnel de l'école. Le Gouvernement peut accorder dérogation à cette disposition lorsque tous les parents sont membres de droit du pouvoir organisateur.
§ 6. Le personnel ouvrier et administratif élit son représentant.
§ 7. Les membres élus représentant les enseignants et les membres représentant l'environnement social, culturel et économique exercent un mandat renouvelable d'une durée de quatre ans.
Les membres élus représentant les parents et les élèves exercent un mandat renouvelable d'une durée de deux ans.
Tout membre qui ne remplit plus les conditions d'éligibilité est remplacé selon les modalités fixées par le règlement d'ordre intérieur visé à l'article 1.5.3-3, § 3.
Lorsque pour une catégorie déterminée, le nombre de candidats ne dépasse pas le nombre de postes à pourvoir, les candidats sont élus d'office.
§ 8. Le conseil de participation peut coopter des membres avec voix consultative. Ceux-ci ne peuvent pas être en nombre supérieur à celui attribué à chacune des catégories visées au paragraphe 1er, alinéa 3, 1°, 2°, 3°.
Modifications
Art. 1.5.3 -3. § 1. De participatieraad komt ten minste vier keer per jaar samen. Hij moet samengeroepen worden met een vraag van ten minste de helft van zijn leden, gericht aan de voorzitter.
De vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van de participatieraad moeten vergaderingen organiseren van hun mandanten, teneinde de problemen die worden opgeworpen tijdens de participatieraad te bespreken.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde wijst de voorzitter aan van de participatieraad.
§ 2. De participatieraad streeft ernaar zijn adviezen bij consensus te geven.
Bij gebreke daaraan, wordt in het officieel onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3 en 4, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Bij gebreke daaraan, wordt in het vrij onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 2°, 3° en 4°, en lid 5;
3° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 2, lid 1, 2°, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Wordt er geen consensus bereikt, kan elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1 een minderheidsnota indienen.
§ 3. De participatieraad bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
De vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van de participatieraad moeten vergaderingen organiseren van hun mandanten, teneinde de problemen die worden opgeworpen tijdens de participatieraad te bespreken.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde wijst de voorzitter aan van de participatieraad.
§ 2. De participatieraad streeft ernaar zijn adviezen bij consensus te geven.
Bij gebreke daaraan, wordt in het officieel onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3 en 4, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Bij gebreke daaraan, wordt in het vrij onderwijs het advies uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden, voor zover de meerderheid voorhanden is:
1° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 2;
2° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1, lid 3, 2°, 3° en 4°, en lid 5;
3° onder de aanwezige leden bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 2, lid 1, 2°, waarbij de onthoudingen niet geldig zijn bij de telling van de stemmen.
Wordt er geen consensus bereikt, kan elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 1 een minderheidsnota indienen.
§ 3. De participatieraad bepaalt zijn huishoudelijk reglement en legt het ter goedkeuring voor aan de inrichtende macht.
Art. 1.5.3 -3. § 1er. Le conseil de participation se réunit au moins quatre fois par an. Il doit en outre être convoqué sur demande adressée à son président de la moitié de ses membres au moins.
Les représentants des différentes catégories membres du conseil de participation veillent à organiser des assemblées de leurs mandants afin de débattre des questions soulevées au conseil de participation.
Le pouvoir organisateur ou son délégué désigne le président du conseil de participation.
§ 2. Le conseil de participation tend à rendre ses avis par consensus.
A défaut, dans l'enseignement officiel, l'avis est rendu à la majorité des deux tiers des membres présents, pour autant que la majorité soit aussi réunie :
1° parmi les membres présents visés à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 2 ;
2° parmi les membres présents visés à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéas 3 et 4, les abstentions n'intervenant pas dans le décompte des voix.
A défaut, dans l'enseignement libre, l'avis est rendu à la majorité des deux tiers des membres présents, pour autant que la majorité soit aussi réunie :
1° parmi les membres présents visés à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 2 ;
2° parmi les membres présents visés l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 3, 2°, 3° et 4°, et alinéa 5 ;
3° parmi les membres présents visés l'article 1.5.3-2, § 2, alinéa 1er, 2°, les abstentions n'intervenant pas dans le décompte des voix.
Lorsque l'avis ne recueille pas le consensus, chaque catégorie visée à l'article 1.5.3-2, § 1er, peut déposer une note de minorité.
§ 3. Le conseil de participation élabore son règlement d'ordre intérieur et le soumet à l'approbation du pouvoir organisateur.
Les représentants des différentes catégories membres du conseil de participation veillent à organiser des assemblées de leurs mandants afin de débattre des questions soulevées au conseil de participation.
Le pouvoir organisateur ou son délégué désigne le président du conseil de participation.
§ 2. Le conseil de participation tend à rendre ses avis par consensus.
A défaut, dans l'enseignement officiel, l'avis est rendu à la majorité des deux tiers des membres présents, pour autant que la majorité soit aussi réunie :
1° parmi les membres présents visés à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 2 ;
2° parmi les membres présents visés à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéas 3 et 4, les abstentions n'intervenant pas dans le décompte des voix.
A défaut, dans l'enseignement libre, l'avis est rendu à la majorité des deux tiers des membres présents, pour autant que la majorité soit aussi réunie :
1° parmi les membres présents visés à l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 2 ;
2° parmi les membres présents visés l'article 1.5.3-2, § 1er, alinéa 3, 2°, 3° et 4°, et alinéa 5 ;
3° parmi les membres présents visés l'article 1.5.3-2, § 2, alinéa 1er, 2°, les abstentions n'intervenant pas dans le décompte des voix.
Lorsque l'avis ne recueille pas le consensus, chaque catégorie visée à l'article 1.5.3-2, § 1er, peut déposer une note de minorité.
§ 3. Le conseil de participation élabore son règlement d'ordre intérieur et le soumet à l'approbation du pouvoir organisateur.
Afdeling II. - Afgevaardigden van leerlingen
Section II. - Des délégués d'élèves
Art. 1.5.3 -4. De afgevaardigden van de leerlingen worden verkozen in het vijfde en zesde jaar van de lagere school, alsook in het secundair onderwijs.
In het type 2 van het gespecialiseerd basisonderwijs en in vorm 1 van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook in het gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen met meerdere handicaps, voor leerlingen met autisme, voor afatische of dysfatische leerlingen of voor leerlingen met een ernstige lichamelijke handicap, is het de directeur of de inrichtende macht die een klasafgevaardigde moet aanstellen uit de leerlingen van de betrokken klassen.
In het type 2 van het gespecialiseerd basisonderwijs en in vorm 1 van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook in het gespecialiseerd onderwijs voor leerlingen met meerdere handicaps, voor leerlingen met autisme, voor afatische of dysfatische leerlingen of voor leerlingen met een ernstige lichamelijke handicap, is het de directeur of de inrichtende macht die een klasafgevaardigde moet aanstellen uit de leerlingen van de betrokken klassen.
Art. 1.5.3 -4. Des délégués d'élèves sont élus en cinquième et sixième années primaires, ainsi que dans l'enseignement secondaire.
Dans le type 2 de l'enseignement fondamental spécialisé et dans la forme 1 de l'enseignement secondaire spécialisé ainsi que dans l'enseignement spécialisé pour élèves polyhandicapés, pour élèves avec autisme, pour élèves aphasiques ou dysphasiques ou pour élèves avec handicaps physiques lourds, la désignation d'un délégué de classe est laissée à l'appréciation du directeur ou du pouvoir organisateur en fonction des élèves qui composent les classes concernées.
Dans le type 2 de l'enseignement fondamental spécialisé et dans la forme 1 de l'enseignement secondaire spécialisé ainsi que dans l'enseignement spécialisé pour élèves polyhandicapés, pour élèves avec autisme, pour élèves aphasiques ou dysphasiques ou pour élèves avec handicaps physiques lourds, la désignation d'un délégué de classe est laissée à l'appréciation du directeur ou du pouvoir organisateur en fonction des élèves qui composent les classes concernées.
Art. 1.5.3 -5. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de verkiezingsmodaliteiten van afgevaardigden van leerlingen en erkent het bestaan van leerlingenraden.
De bepalingen bedoeld in lid 1 voorzien inzonderheid in een verkiezing van de afgevaardigden van leerlingen en hun plaatsvervangers door hun medeleerlingen, bij het begin van elk schooljaar, binnen elke klas.
De bepalingen bedoeld in lid 1 voorzien inzonderheid in een verkiezing van de afgevaardigden van leerlingen en hun plaatsvervangers door hun medeleerlingen, bij het begin van elk schooljaar, binnen elke klas.
Art. 1.5.3 -5. Le pouvoir organisateur ou son délégué définit les modalités d'élection des délégués d'élèves et reconnait l'existence des conseils des délégués d'élèves.
Les dispositions visées à l'alinéa 1er prévoient notamment l'élection des délégués d'élèves et de leurs suppléants par leurs pairs, au début de chaque année scolaire, au sein de chaque classe.
Les dispositions visées à l'alinéa 1er prévoient notamment l'élection des délégués d'élèves et de leurs suppléants par leurs pairs, au début de chaque année scolaire, au sein de chaque classe.
Art. 1.5.3 -6. § 1. Er bestaat een leerlingenraad voor leerlingenvertegenwoordigers:
1° uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school;
2° uit de lagere Raad van het secundair onderwijs;
3° uit de hogere Raad van het secundair onderwijs.
De leerlingenraad is een praatgroep waar problemen in verband met de school of met bepaalde klassen worden behandeld.
Deze Raad heeft als taak vragen, verzoeken, advies en voorstellen van leerlingen over het leven op school te centraliseren en door te geven aan de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht. Hij heeft ook als taak de leerlingen uit de verschillende klassen te informeren over de antwoorden van de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht.
§ 2. Elke leerlingenraad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op. Hij komt minstens zes keer per jaar samen.
§ 3. Alle leerlingenraden komen minstens één keer per jaar samen om prioritaire vragen te bespreken en, in voorkomend geval, de afgevaardigden van leerlingen te verkiezen die zetelen in de participatieraad.
1° uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school;
2° uit de lagere Raad van het secundair onderwijs;
3° uit de hogere Raad van het secundair onderwijs.
De leerlingenraad is een praatgroep waar problemen in verband met de school of met bepaalde klassen worden behandeld.
Deze Raad heeft als taak vragen, verzoeken, advies en voorstellen van leerlingen over het leven op school te centraliseren en door te geven aan de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht. Hij heeft ook als taak de leerlingen uit de verschillende klassen te informeren over de antwoorden van de participatieraad, de directeur en de inrichtende macht.
§ 2. Elke leerlingenraad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op. Hij komt minstens zes keer per jaar samen.
§ 3. Alle leerlingenraden komen minstens één keer per jaar samen om prioritaire vragen te bespreken en, in voorkomend geval, de afgevaardigden van leerlingen te verkiezen die zetelen in de participatieraad.
Art. 1.5.3 -6. § 1er. Il existe un conseil des délégués d'élèves respectivement pour les délégués d'élèves :
1° des cinquième et sixième années primaires ;
2° du degré inférieur de l'enseignement secondaire ;
3° du degré supérieur de l'enseignement secondaire.
Le conseil des délégués d'élèves est un espace de parole destiné à analyser des problèmes relatifs à l'école ou à certaines classes.
Il a pour mission de centraliser et de relayer les questions, demandes, avis et propositions des élèves au sujet de la vie de l'école auprès du conseil de participation, du directeur et du pouvoir organisateur. Il a également pour mission d'informer les élèves des différentes classes des réponses données par le conseil de participation, le directeur ou le pouvoir organisateur.
§ 2. Chaque conseil des délégués d'élèves établit son règlement d'ordre intérieur. Il se réunit au moins six fois par an.
§ 3. L'ensemble des conseils de délégués d'élèves se réunit au moins une fois par an pour débattre de questions prioritaires et, le cas échéant, élire les délégués d'élèves siégeant au conseil de participation.
1° des cinquième et sixième années primaires ;
2° du degré inférieur de l'enseignement secondaire ;
3° du degré supérieur de l'enseignement secondaire.
Le conseil des délégués d'élèves est un espace de parole destiné à analyser des problèmes relatifs à l'école ou à certaines classes.
Il a pour mission de centraliser et de relayer les questions, demandes, avis et propositions des élèves au sujet de la vie de l'école auprès du conseil de participation, du directeur et du pouvoir organisateur. Il a également pour mission d'informer les élèves des différentes classes des réponses données par le conseil de participation, le directeur ou le pouvoir organisateur.
§ 2. Chaque conseil des délégués d'élèves établit son règlement d'ordre intérieur. Il se réunit au moins six fois par an.
§ 3. L'ensemble des conseils de délégués d'élèves se réunit au moins une fois par an pour débattre de questions prioritaires et, le cas échéant, élire les délégués d'élèves siégeant au conseil de participation.
Art. 1.5.3 -7. Voor elke categorie bedoeld in artikel 1.5.3-6, § 1, lid 1, worden minstens twee leden van het pedagogisch team aangesteld als begeleiders van het "Leerlingenraad"-project.
Zij zijn, als deskundige, aanwezig op de vergaderingen van de leerlingenraad van de studiejaren waarin ze actief zijn.
Zij zijn, als deskundige, aanwezig op de vergaderingen van de leerlingenraad van de studiejaren waarin ze actief zijn.
Art. 1.5.3 -7. Pour chaque catégorie visée à l'article 1.5.3-6, § 1er, alinéa 1er, deux membres de l'équipe pédagogique au moins sont désignés accompagnateurs du projet " Conseil des délégués d'élèves ".
Ceux-ci participent, à titre d'expert, aux réunions du conseil des délégués d'élèves des années d'études dans lesquelles ils exercent.
Ceux-ci participent, à titre d'expert, aux réunions du conseil des délégués d'élèves des années d'études dans lesquelles ils exercent.
Art. 1.5.3 -8. In afwijking van de bepalingen van artikel 1.5.3-4 tot 1.5.3-7, wanneer het aantal leerlingen uit het vijfde en zesde jaar van de lagere school dat is ingeschreven in de school of in de vestiging minder bedraagt dan 15, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde de deelname van de leerlingen volgens de nadere regels aangepast aan dit lager aantal leerlingen.
Art. 1.5.3 -8. Par dérogation aux dispositions définies aux articles 1.5.3-4 à 1.5.3-7, quand le nombre d'élèves de cinquième et sixième années primaires inscrits dans l'école ou dans l'implantation est inférieur à 15, le pouvoir organisateur ou son délégué organise la participation des élèves selon des modalités adaptées à ce nombre réduit d'élèves.
Art. 1.5.3 -9. De opleiding tot leerlingenafgevaardigde of tot bemiddelaar voor medeleerlingen is bedoeld om een positieve dynamiek te creëren en democratische praktijken binnen de school te implementeren.
Art. 1.5.3 -9. La formation à la délégation d'élèves ou à la médiation par les pairs vise à construire une dynamique positive et à faire émerger des pratiques démocratiques au sein des écoles.
Art. 1.5.3 -10. § 1. De Regering bepaalt de selectiecriteria voor aanbieders van opleidingen en bepaalt de lijst met aanbieders die gesubsidieerd kunnen zijn, met name op basis van hun expertise en een evenwichtige verdeling ervan.
§ 2. Zoals na een oproeping voor kandidaten selecteert zij op voorstel van de Commissie bedoeld in paragraaf 3, die scholen waarvan vertegenwoordigers worden toegelaten tot de opleiding bedoeld in artikel 1.5.3-9, met aandacht voor een juiste verdeling tussen de netwerken en met voorrang voor scholen die nog niet hebben deelgenomen aan deze opleiding.
Zij bepaalt de selectiecriteria voor de kandidaturen van scholen.
§ 3. Er wordt een Selectiecommissie opgericht voor de kandidaturen bedoeld in paragraaf 2.
Deze wordt samengesteld, met inachtneming van een evenwicht tussen de karakters, uit zeven vertegenwoordigers voorgesteld door de federaties van inrichtende machten, één vertegenwoordiger voorgesteld door Wallonie-Bruxelles Enseignement, alsook uit de directeur-generaal van verplicht onderwijs -of zijn afgevaardigde, die de Commissie voorzit.
De Regering stelt de leden aan en bepaalt de werkingsmodaliteiten.
Het secretariaat van de Commissie wordt verzorgd door de diensten van de Regering.
§ 2. Zoals na een oproeping voor kandidaten selecteert zij op voorstel van de Commissie bedoeld in paragraaf 3, die scholen waarvan vertegenwoordigers worden toegelaten tot de opleiding bedoeld in artikel 1.5.3-9, met aandacht voor een juiste verdeling tussen de netwerken en met voorrang voor scholen die nog niet hebben deelgenomen aan deze opleiding.
Zij bepaalt de selectiecriteria voor de kandidaturen van scholen.
§ 3. Er wordt een Selectiecommissie opgericht voor de kandidaturen bedoeld in paragraaf 2.
Deze wordt samengesteld, met inachtneming van een evenwicht tussen de karakters, uit zeven vertegenwoordigers voorgesteld door de federaties van inrichtende machten, één vertegenwoordiger voorgesteld door Wallonie-Bruxelles Enseignement, alsook uit de directeur-generaal van verplicht onderwijs -of zijn afgevaardigde, die de Commissie voorzit.
De Regering stelt de leden aan en bepaalt de werkingsmodaliteiten.
Het secretariaat van de Commissie wordt verzorgd door de diensten van de Regering.
Art. 1.5.3 -10. § 1er. Le Gouvernement fixe les critères de sélection des opérateurs de formation et définit la liste des opérateurs pouvant être subventionnés, notamment sur base de l'expertise dont ils peuvent témoigner et en veillant à une répartition équilibrée de ceux-ci.
§ 2. Comme suite à un appel à candidatures, il sélectionne, sur proposition de la Commission visée au paragraphe 3, les écoles dont des représentants seront admis à suivre la formation visée à l'article 1.5.3-9, en veillant à une juste répartition entre les réseaux et en privilégiant les écoles n'ayant pas encore bénéficié de cette formation.
Il fixe les critères de sélection des candidatures d'écoles.
§ 3. Il est créé une Commission de sélection des candidatures visées au paragraphe 2.
Elle est composée, dans le respect de l'équilibre des caractères, de sept représentants proposés par les fédérations de pouvoirs organisateurs, d'un représentant proposé par Wallonie-Bruxelles Enseignement, ainsi que du Directeur général de l'enseignement obligatoire ou son délégué, qui la préside.
Le Gouvernement en désigne les membres, en fixe les modalités de fonctionnement.
Le secrétariat de la Commission est assuré par les services du Gouvernement.
§ 2. Comme suite à un appel à candidatures, il sélectionne, sur proposition de la Commission visée au paragraphe 3, les écoles dont des représentants seront admis à suivre la formation visée à l'article 1.5.3-9, en veillant à une juste répartition entre les réseaux et en privilégiant les écoles n'ayant pas encore bénéficié de cette formation.
Il fixe les critères de sélection des candidatures d'écoles.
§ 3. Il est créé une Commission de sélection des candidatures visées au paragraphe 2.
Elle est composée, dans le respect de l'équilibre des caractères, de sept représentants proposés par les fédérations de pouvoirs organisateurs, d'un représentant proposé par Wallonie-Bruxelles Enseignement, ainsi que du Directeur général de l'enseignement obligatoire ou son délégué, qui la préside.
Le Gouvernement en désigne les membres, en fixe les modalités de fonctionnement.
Le secrétariat de la Commission est assuré par les services du Gouvernement.
Afdeling III. - Ouderverenigingen
Section III. - Des associations de parents d'élèves
Art. 1.5.3 -11. Er kan een oudervereniging worden opgericht door de ouders van een kleuterschool, een lagere school, een basisschool of een secundaire school.
De oudervereniging groepeert uitsluitend ouders van regelmatig ingeschreven leerlingen.
De oudervereniging groepeert uitsluitend ouders van regelmatig ingeschreven leerlingen.
Art. 1.5.3 -11. Une association de parents d'élèves peut être créée par les parents d'une école maternelle, primaire, fondamentale ou secondaire.
L'association de parents regroupe exclusivement les parents d'élèves régulièrement inscrits.
L'association de parents regroupe exclusivement les parents d'élèves régulièrement inscrits.
Art. 1.5.3 -12. De oudervereniging past binnen het kader van het pedagogisch project van de school.
Ze heeft als opdracht de betrekkingen tussen de ouders van leerlingen en het geheel van de onderwijsgemeenschap te vergemakkelijken, in het belang van alle leerlingen, hun succes en hun ontwikkeling met inachtneming van de rechten en plichten van iedereen.
De oudervereniging organiseert een passieve en actieve wacht om alle ouders van leerlingen zo objectief mogelijk te informeren
Ze heeft als opdracht de betrekkingen tussen de ouders van leerlingen en het geheel van de onderwijsgemeenschap te vergemakkelijken, in het belang van alle leerlingen, hun succes en hun ontwikkeling met inachtneming van de rechten en plichten van iedereen.
De oudervereniging organiseert een passieve en actieve wacht om alle ouders van leerlingen zo objectief mogelijk te informeren
Art. 1.5.3 -12. L'association de parents s'inscrit dans le cadre du projet pédagogique de l'école.
Elle a pour mission de faciliter les relations entre les parents et l'ensemble de la communauté éducative, dans l'intérêt de tous les élèves, de leur réussite et de leur épanouissement dans le respect des droits et obligations de chacun.
L'association de parents organise une veille passive et active en vue d'informer le plus objectivement possible tous les parents.
Elle a pour mission de faciliter les relations entre les parents et l'ensemble de la communauté éducative, dans l'intérêt de tous les élèves, de leur réussite et de leur épanouissement dans le respect des droits et obligations de chacun.
L'association de parents organise une veille passive et active en vue d'informer le plus objectivement possible tous les parents.
Art. 1.5.3 -13.§ 1. Bij gebrek aan initiatief van de ouders van een school, organiseert de inrichtende macht of haar afgevaardigde elk jaar vóór 1 november een eerste algemene vergadering van ouders met het oog op de oprichting van de oudervereniging in functie van de verplichtende regels die eigen zijn aan de school of volgens de bestaande praktijken. De samenwerking van de participatieraad en de vereniging die de ouders van leerlingen vertegenwoordigt en ouderverenigingen zal worden vereist in het kader van deze benaderingswijze.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde roept ten minste één keer per jaar een algemene vergadering van ouders van de schoolinrichting bijeen. Deze vergadering zal vóór 1 november georganiseerd moeten worden. Tijdens deze vergadering zullen in het bijzonder de rol en de werking van de participatieraad en de rol van de oudervereniging aan bod komen.
Deze algemene vereniging van ouders kan worden kan gelijkgesteld worden met de algemene vergadering van ouders die ten doel heeft de vertegenwoordigers van de ouders binnen de participatieraad te verkiezen, zoals bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 5.
§ 3. Elke ouder van een minderjarige of meerjarige leerling, is van rechtswege lid van de oudervereniging van de school waar de leerling regelmatig ingeschreven is. [1 Ouders wier kinderen zijn ingeschreven in het gespecialiseerd onderwijs en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs, zijn ook ambtshalve lid van de oudervereniging van de betrokken school voor gewoon onderwijs.]1
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde roept ten minste één keer per jaar een algemene vergadering van ouders van de schoolinrichting bijeen. Deze vergadering zal vóór 1 november georganiseerd moeten worden. Tijdens deze vergadering zullen in het bijzonder de rol en de werking van de participatieraad en de rol van de oudervereniging aan bod komen.
Deze algemene vereniging van ouders kan worden kan gelijkgesteld worden met de algemene vergadering van ouders die ten doel heeft de vertegenwoordigers van de ouders binnen de participatieraad te verkiezen, zoals bedoeld in artikel 1.5.3-2, § 5.
§ 3. Elke ouder van een minderjarige of meerjarige leerling, is van rechtswege lid van de oudervereniging van de school waar de leerling regelmatig ingeschreven is. [1 Ouders wier kinderen zijn ingeschreven in het gespecialiseerd onderwijs en die het voorwerp uitmaken van een integratieproject in het gewoon onderwijs, zijn ook ambtshalve lid van de oudervereniging van de betrokken school voor gewoon onderwijs.]1
Modifications
Art. 1.5.3 -13.§ 1er. En l'absence d'initiative des parents d'une école, le pouvoir organisateur ou son délégué organise chaque année, avant le 1er novembre, une première assemblée générale des parents en vue de la création de l'association de parents, en fonction des contraintes propres à l'école ou selon les pratiques existantes. La collaboration du conseil de participation et de l'organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves sera sollicitée dans le cadre de cette démarche.
§ 2. Le pouvoir organisateur ou son délégué convoque une assemblée générale des parents de l'école au moins une fois par an. Cette assemblée devra se tenir avant le 1er novembre. Au cours de celle-ci, il évoque plus particulièrement le rôle et le fonctionnement du conseil de participation et le rôle d'une association de parents.
Cette assemblée générale des parents peut être associée à la réunion générale des parents visant à élire les représentants des parents au conseil de participation telle que définie à l'article 1.5.3-2, § 5.
§ 3. Tout parent d'élève mineur ou majeur est membre de droit de l'association de parents de l'école où l'élève est régulièrement inscrit. [1 Les parents dont les enfants sont inscrits dans l'enseignement spécialisé et qui font l'objet d'un projet d'intégration dans l'enseignement ordinaire sont également membres de droit de l'association de parents de l'école ordinaire concernée.]1
§ 2. Le pouvoir organisateur ou son délégué convoque une assemblée générale des parents de l'école au moins une fois par an. Cette assemblée devra se tenir avant le 1er novembre. Au cours de celle-ci, il évoque plus particulièrement le rôle et le fonctionnement du conseil de participation et le rôle d'une association de parents.
Cette assemblée générale des parents peut être associée à la réunion générale des parents visant à élire les représentants des parents au conseil de participation telle que définie à l'article 1.5.3-2, § 5.
§ 3. Tout parent d'élève mineur ou majeur est membre de droit de l'association de parents de l'école où l'élève est régulièrement inscrit. [1 Les parents dont les enfants sont inscrits dans l'enseignement spécialisé et qui font l'objet d'un projet d'intégration dans l'enseignement ordinaire sont également membres de droit de l'association de parents de l'école ordinaire concernée.]1
Modifications
Art. 1.5.3 -14. § 1. Het comité van de oudervereniging vertegenwoordigt de oudervereniging tussen twee algemene vergaderingen van ouders. Het is samengesteld uit minstens drie leden, verkozen bij geheime stemming voor een hernieuwbare periode van maximaal twee jaar, uit en door de ouders van leerlingen die lid zijn van de oudervereniging en die in algemene vergadering bijeenkomen. Het comité bepaalt zijn huishoudelijk reglement tijdens zijn eerste vergadering.
Om de onafhankelijkheid van de debatten binnen het comité te garanderen, mogen geen enkel van de volgende personen lid zijn van het comité:
1° de leden van de inrichtende macht;
2° de leden van de directie;
3° de leden van het opvoedkundig personeel;
4° alle andere personeelsleden.
Er kan worden afgeweken van lid 2, 1° wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
De ouders die verkozen worden binnen de participatieraad kunnen deel uitmaken van het comité voor de oudervereniging.
§ 2. Het comité van de oudervereniging heeft de volgende opdrachten:
1° ten minste één keer per jaar, samen met de directie van de school, een algemene vergadering van ouders organiseren;
2° vergaderingen van ouders organiseren om inzonderheid de vragen gesteld door de participatieraad te bespreken;
3° informatie verspreiden tussen de ouders van leerlingen van de school en hun mogelijke representatieve organen;
4° de ouders van de leerlingen van de school aanzetten om actief deel te nemen zodat ze volledig een actieve en verantwoordelijke rol kunnen spelen binnen de school van hun kinderen;
5° op eigen initiatief adviezen en/of voorstellen geven aan de betrokken spelers.
§ 3. Wordt geacht aftredend te zijn het lid van het comité of de vertegenwoordiger dat/die geen kind meer heeft dat regelmatig ingeschreven is in de school. Elk aftredend lid van het comité wordt vervangen op de volgende algemene vergadering overeenkomstig paragraaf 1.
§ 4. Opdat de oudervereniging erkend zou worden tot lid van een representatieve organisatie van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 166-1, moeten haar statuten of werkingsregels overeenstemmen met dit Wetboek en met de statuten van de betrokken gemeenschapsorganisatie.
§ 5. De oudervereniging die in algemene vergadering bijeenkomt, verkiest ook, indien nodig, voor twee jaar een vertegenwoordiger die belast wordt met de betrekkingen met de betrokken representatieve organisatie van ouders van leerlingen, en een plaatsvervanger. Het comité heeft als opdracht de representatieve organisatie waartoe het behoort, te informeren over deze aanstelling.
Om de onafhankelijkheid van de debatten binnen het comité te garanderen, mogen geen enkel van de volgende personen lid zijn van het comité:
1° de leden van de inrichtende macht;
2° de leden van de directie;
3° de leden van het opvoedkundig personeel;
4° alle andere personeelsleden.
Er kan worden afgeweken van lid 2, 1° wanneer alle ouders leden van rechtswege zijn van de inrichtende macht.
De ouders die verkozen worden binnen de participatieraad kunnen deel uitmaken van het comité voor de oudervereniging.
§ 2. Het comité van de oudervereniging heeft de volgende opdrachten:
1° ten minste één keer per jaar, samen met de directie van de school, een algemene vergadering van ouders organiseren;
2° vergaderingen van ouders organiseren om inzonderheid de vragen gesteld door de participatieraad te bespreken;
3° informatie verspreiden tussen de ouders van leerlingen van de school en hun mogelijke representatieve organen;
4° de ouders van de leerlingen van de school aanzetten om actief deel te nemen zodat ze volledig een actieve en verantwoordelijke rol kunnen spelen binnen de school van hun kinderen;
5° op eigen initiatief adviezen en/of voorstellen geven aan de betrokken spelers.
§ 3. Wordt geacht aftredend te zijn het lid van het comité of de vertegenwoordiger dat/die geen kind meer heeft dat regelmatig ingeschreven is in de school. Elk aftredend lid van het comité wordt vervangen op de volgende algemene vergadering overeenkomstig paragraaf 1.
§ 4. Opdat de oudervereniging erkend zou worden tot lid van een representatieve organisatie van ouders van leerlingen bedoeld in artikel 166-1, moeten haar statuten of werkingsregels overeenstemmen met dit Wetboek en met de statuten van de betrokken gemeenschapsorganisatie.
§ 5. De oudervereniging die in algemene vergadering bijeenkomt, verkiest ook, indien nodig, voor twee jaar een vertegenwoordiger die belast wordt met de betrekkingen met de betrokken representatieve organisatie van ouders van leerlingen, en een plaatsvervanger. Het comité heeft als opdracht de representatieve organisatie waartoe het behoort, te informeren over deze aanstelling.
Art. 1.5.3 -14. § 1er. Le comité de l'association de parents représente l'association de parents entre deux assemblées générales des parents. Il est composé de trois membres au moins, élus au scrutin secret pour deux ans maximum, renouvelables, par et parmi les parents membres de l'association de parents, réunis en assemblée générale. Le comité définit son règlement d'ordre intérieur lors de sa première réunion.
Pour garantir l'indépendance des débats au sein du comité, ne peuvent être membres du comité :
1° les membres du pouvoir organisateur ;
2° les membres de la direction ;
3° les membres du personnel pédagogique ;
4° tout autre membre du personnel.
Il peut être dérogé à l'alinéa 2, 1°, lorsque tous les parents sont membres de droit du pouvoir organisateur.
Les parents élus au conseil de participation peuvent faire partie du comité de l'association de parents.
§ 2. Le comité de l'association des parents a pour missions :
1° d'organiser, conjointement avec la direction de l'école, une assemblée générale des parents, au moins une fois par an ;
2° de réunir des parents afin de débattre notamment des questions soulevées au conseil de participation ;
3° d'assurer la circulation de l'information entre les parents d'élèves de l'école et leurs éventuels organes représentatifs ;
4° de susciter la participation active de tous les parents d'élèves de l'école en vue de leur permettre de jouer pleinement un rôle actif et responsable au sein de l'école de leurs enfants ;
5° d'émettre d'initiative des avis et/ou des propositions aux acteurs concernés.
§ 3. Est réputé démissionnaire le membre du comité ou le représentant qui n'a plus d'enfant régulièrement inscrit dans l'école. Tout membre démissionnaire du comité est remplacé lors de l'assemblée générale suivante conformément au paragraphe 1er.
§ 4. Pour que l'association de parents puisse être reconnue comme membre d'une organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves visée à l'article 166-1, ses statuts ou règles de fonctionnement doivent être conformes au présent Code et aux statuts de l'organisation concernée.
§ 5. Si nécessaire, l'association de parents, réunie en assemblée générale, élit également pour deux ans un représentant chargé des relations avec l'organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves concernée et un suppléant. Le comité est chargé d'informer de cette désignation l'organisation représentative dont il ressort.
Pour garantir l'indépendance des débats au sein du comité, ne peuvent être membres du comité :
1° les membres du pouvoir organisateur ;
2° les membres de la direction ;
3° les membres du personnel pédagogique ;
4° tout autre membre du personnel.
Il peut être dérogé à l'alinéa 2, 1°, lorsque tous les parents sont membres de droit du pouvoir organisateur.
Les parents élus au conseil de participation peuvent faire partie du comité de l'association de parents.
§ 2. Le comité de l'association des parents a pour missions :
1° d'organiser, conjointement avec la direction de l'école, une assemblée générale des parents, au moins une fois par an ;
2° de réunir des parents afin de débattre notamment des questions soulevées au conseil de participation ;
3° d'assurer la circulation de l'information entre les parents d'élèves de l'école et leurs éventuels organes représentatifs ;
4° de susciter la participation active de tous les parents d'élèves de l'école en vue de leur permettre de jouer pleinement un rôle actif et responsable au sein de l'école de leurs enfants ;
5° d'émettre d'initiative des avis et/ou des propositions aux acteurs concernés.
§ 3. Est réputé démissionnaire le membre du comité ou le représentant qui n'a plus d'enfant régulièrement inscrit dans l'école. Tout membre démissionnaire du comité est remplacé lors de l'assemblée générale suivante conformément au paragraphe 1er.
§ 4. Pour que l'association de parents puisse être reconnue comme membre d'une organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves visée à l'article 166-1, ses statuts ou règles de fonctionnement doivent être conformes au présent Code et aux statuts de l'organisation concernée.
§ 5. Si nécessaire, l'association de parents, réunie en assemblée générale, élit également pour deux ans un représentant chargé des relations avec l'organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves concernée et un suppléant. Le comité est chargé d'informer de cette désignation l'organisation représentative dont il ressort.
Art. 1.5.3 -15.§ 1. De inrichtende macht zorgt voor de terbeschikkingstelling van de infrastructuur en het materiaal aan de oudervereniging die vereist zijn voor de uitvoering van haar opdrachten zonder de goede werking van de school te benadelen en volgens de nadere regels afgesproken tussen het comité van de oudervereniging en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, inzonderheid inzake de overeenkomst en de verzekering wat betreft de bezetting van lokalen.
§ 2. Het comité van de oudervereniging moet zich bekend kunnen maken aan alle ouders van leerlingen van de school. Daartoe zullen de persoonsgegevens van de leden van het comité bij het begin van het schooljaar door de directeur aan alle ouders meegedeeld worden.
In elke school zal de oudervereniging over een aanplakbord kunnen beschikken, in een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor de ouders met eventueel de namen en persoonsgegevens van de leden van het comité voor de oudervereniging.
§ 3. De Regering, de diensten van de Regering en de inrichtende machten zullen de omzendbrieven en richtlijnen in verband met de ouderverenigingen duidelijk identificeren.
Het comité van de oudervereniging heeft toegang tot deze documenten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten onder dezelfde voorwaarden als de andere partners van de onderwijsgemeenschap. De inrichtende macht of haar vertegenwoordiger binnen de school wordt verzocht deze documenten tijdig te bezorgen.
§ 4. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zullen zorgen voor de verspreiding van documenten van de oudervereniging die duidelijk geïdentificeerd moeten worden als documenten uitgaande van de oudervereniging.
De nadere regels voor deze verspreiding zullen worden bepaald in overleg met de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het comité van de oudervereniging.
Elke beslissing tot weigering van verspreiding van documenten uitgaande van de oudervereniging die genomen wordt door de inrichtende macht moet gemotiveerd worden tegenover de oudervereniging.
De inhoud van de documenten verspreid door de oudervereniging moet inzonderheid de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naleven en moet elke politieke propaganda [1 ...]1, elke handelsactiviteit of elk gedrag behorende tot de oneerlijke concurrentie tussen de scholen verbieden overeenkomstig artikel 1.7.3-3. In de betrokken scholen moet zij de verplichtingen die verband houden met de neutraliteit bepaald onder Titel 7, Hoofdstuk 4, van dit Wetboek respecteren.
§ 2. Het comité van de oudervereniging moet zich bekend kunnen maken aan alle ouders van leerlingen van de school. Daartoe zullen de persoonsgegevens van de leden van het comité bij het begin van het schooljaar door de directeur aan alle ouders meegedeeld worden.
In elke school zal de oudervereniging over een aanplakbord kunnen beschikken, in een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor de ouders met eventueel de namen en persoonsgegevens van de leden van het comité voor de oudervereniging.
§ 3. De Regering, de diensten van de Regering en de inrichtende machten zullen de omzendbrieven en richtlijnen in verband met de ouderverenigingen duidelijk identificeren.
Het comité van de oudervereniging heeft toegang tot deze documenten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten onder dezelfde voorwaarden als de andere partners van de onderwijsgemeenschap. De inrichtende macht of haar vertegenwoordiger binnen de school wordt verzocht deze documenten tijdig te bezorgen.
§ 4. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zullen zorgen voor de verspreiding van documenten van de oudervereniging die duidelijk geïdentificeerd moeten worden als documenten uitgaande van de oudervereniging.
De nadere regels voor deze verspreiding zullen worden bepaald in overleg met de inrichtende macht of haar afgevaardigde en het comité van de oudervereniging.
Elke beslissing tot weigering van verspreiding van documenten uitgaande van de oudervereniging die genomen wordt door de inrichtende macht moet gemotiveerd worden tegenover de oudervereniging.
De inhoud van de documenten verspreid door de oudervereniging moet inzonderheid de bepalingen betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naleven en moet elke politieke propaganda [1 ...]1, elke handelsactiviteit of elk gedrag behorende tot de oneerlijke concurrentie tussen de scholen verbieden overeenkomstig artikel 1.7.3-3. In de betrokken scholen moet zij de verplichtingen die verband houden met de neutraliteit bepaald onder Titel 7, Hoofdstuk 4, van dit Wetboek respecteren.
Modifications
Art. 1.5.3 -15.§ 1er. Le pouvoir organisateur assure à l'association de parents la mise à disposition des infrastructures et du matériel nécessaires à la réalisation de ses missions, sans nuire au bon fonctionnement de l'école et selon des modalités concertées entre le comité de l'association de parents et le pouvoir organisateur ou son délégué, notamment en matière de convention et d'assurance pour ce qui concerne l'occupation des locaux.
§ 2. Le comité de l'association de parents doit être en mesure de se faire connaitre de l'ensemble des parents d'élèves de l'école. A cette fin, les coordonnées des membres du comité seront portées à la connaissance de tous les parents en début d'année par le directeur.
Dans chaque école, l'association de parents pourra disposer d'un tableau d'affichage, dans un endroit facilement accessible aux parents, avec, éventuellement, la mention des noms et coordonnées des membres du comité de l'association de parents.
§ 3. Le Gouvernement, les services du Gouvernement et les pouvoirs organisateurs veilleront à identifier clairement les circulaires et directives dont l'objet concerne les associations de parents.
Le comité de l'association de parents a accès à ces documents nécessaires à l'exercice de ses missions dans les mêmes conditions que les autres partenaires de la communauté éducative. Le pouvoir organisateur ou son représentant au sein de l'école est invité à transmettre ces documents en temps utile.
§ 4. Le pouvoir organisateur ou son délégué veillera à la diffusion des documents de l'association de parents, qui devront être clairement identifiés comme émanant de ladite association de parents.
Les modalités de cette diffusion seront définies en concertation entre le pouvoir organisateur et le comité de l'association de parents.
Toute décision de refus de diffusion de documents émanant de l'association de parents prise par le pouvoir organisateur doit faire l'objet d'une motivation auprès de l'association de parents.
Le contenu des documents diffusés par l'association de parents doit notamment respecter les dispositions relatives à la protection de la vie privée et doit s'interdire de toute propagande [1 ...]1 politique, de toute activité commerciale ou toute attitude relevant de la concurrence déloyale entre les écoles, conformément à l'article 1.7.3-3. Dans les écoles concernées, il doit respecter les obligations liées à la neutralité définie par le Titre 7, Chapitre 4, du présent Code.
§ 2. Le comité de l'association de parents doit être en mesure de se faire connaitre de l'ensemble des parents d'élèves de l'école. A cette fin, les coordonnées des membres du comité seront portées à la connaissance de tous les parents en début d'année par le directeur.
Dans chaque école, l'association de parents pourra disposer d'un tableau d'affichage, dans un endroit facilement accessible aux parents, avec, éventuellement, la mention des noms et coordonnées des membres du comité de l'association de parents.
§ 3. Le Gouvernement, les services du Gouvernement et les pouvoirs organisateurs veilleront à identifier clairement les circulaires et directives dont l'objet concerne les associations de parents.
Le comité de l'association de parents a accès à ces documents nécessaires à l'exercice de ses missions dans les mêmes conditions que les autres partenaires de la communauté éducative. Le pouvoir organisateur ou son représentant au sein de l'école est invité à transmettre ces documents en temps utile.
§ 4. Le pouvoir organisateur ou son délégué veillera à la diffusion des documents de l'association de parents, qui devront être clairement identifiés comme émanant de ladite association de parents.
Les modalités de cette diffusion seront définies en concertation entre le pouvoir organisateur et le comité de l'association de parents.
Toute décision de refus de diffusion de documents émanant de l'association de parents prise par le pouvoir organisateur doit faire l'objet d'une motivation auprès de l'association de parents.
Le contenu des documents diffusés par l'association de parents doit notamment respecter les dispositions relatives à la protection de la vie privée et doit s'interdire de toute propagande [1 ...]1 politique, de toute activité commerciale ou toute attitude relevant de la concurrence déloyale entre les écoles, conformément à l'article 1.7.3-3. Dans les écoles concernées, il doit respecter les obligations liées à la neutralité définie par le Titre 7, Chapitre 4, du présent Code.
Modifications
TITEL VI. - Beheer van het onderwijssysteem
TITRE VI. - De la gouvernance du système éducatif
HOOFDSTUK I. - Sturing van het onderwijssysteem
CHAPITRE 1er. - Du pilotage du système éducatif
Afdeling I. - Sturingscommissie
Section Ière. - De la Commission de pilotage
Art. 1.6.1 -1. Er wordt een Sturingscommissie opgericht voor het basis- en secundair onderwijs.
De opdrachten, de werking en de samenstelling van de Sturingscommissie worden bepaald door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.
De opdrachten, de werking en de samenstelling van de Sturingscommissie worden bepaald door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap.
Art. 1.6.1 -1. II est créé une Commission de pilotage de l'enseignement fondamental et secondaire.
Les missions, le fonctionnement et la composition de la Commission de pilotage sont déterminés par le décret du 27 mars 2002 relatif au pilotage du système éducatif de la Communauté française.
Les missions, le fonctionnement et la composition de la Commission de pilotage sont déterminés par le décret du 27 mars 2002 relatif au pilotage du système éducatif de la Communauté française.
Afdeling II. - De cel voor coördinatiebemiddeling
Section II. - De la Cellule intermédiaire de coordination
Art. 1.6.1 -2.§ 1. Binnen het Ministerie wordt een cel voor coördinatiebemiddeling opgericht die bestaat uit:
1° de ambtenaar-generaal belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde;
2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde;
3° de coördinerende afgevaardigde.
De cel voor coördinatiebemiddeling:
1° voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem;
2° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst;
3° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
4° oefent elke andere taak uit die aan haar werden toevertrouwd door de Regering.
§ 2. De cel voor coördinatiebemiddeling stelt haar eigen huishoudelijk reglement op. Dit wordt goedgekeurd door de Regering. Het stelt ten minste dat:
1° de ambtenaar belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde optreedt als voorzitter en de agenda bepaalt;
2° de cel voor coördinatiebemiddeling komt minstens één keer per maand samen, behalve tijdens de maanden juli en augustus, en bepaalt de andere regels voor spoedoverleg, inzonderheid in geval van [1 ...]1 onderzoeks en [1 van de specifieke controle-opdrachten]1;
3° de beslissingen worden genomen met naleving van de consensusregeling;
4° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 2°, zetelt de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde als waarnemer;
5° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, zetelt de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde als waarnemer;
6° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met de artikelen 4, § 2 en 5 [2 1°, 2° en 3°]2, 5, § 2, 3, en 8, 6, § 1 en 4, en 7, § 2 en 5, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers;
7° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 5, § 1, 5 en 7, § 1, 4, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers.
[2 8° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert die verband houdt met artikel 4, § 5, 4° van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene inspectiedienst, nodigt zij de ambtenaar-generaal belast met de Algemene dienst voor educatieve digitalisering of zijn afgevaardigde uit, die als waarnemer zetelt.]2
1° de ambtenaar-generaal belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde;
2° de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde;
3° de coördinerende afgevaardigde.
De cel voor coördinatiebemiddeling:
1° voert de coördinatie tussen de algemene inspectiedienst en de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra, alsook de coördinatie tussen beide hiervoor genoemde algemene diensten en de diensten en directies binnen de algemene directie voor begeleiding van het onderwijssysteem;
2° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst;
3° oefent de opdrachten uit die aan haar werden toevertrouwd met het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
4° oefent elke andere taak uit die aan haar werden toevertrouwd door de Regering.
§ 2. De cel voor coördinatiebemiddeling stelt haar eigen huishoudelijk reglement op. Dit wordt goedgekeurd door de Regering. Het stelt ten minste dat:
1° de ambtenaar belast met de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn afgevaardigde optreedt als voorzitter en de agenda bepaalt;
2° de cel voor coördinatiebemiddeling komt minstens één keer per maand samen, behalve tijdens de maanden juli en augustus, en bepaalt de andere regels voor spoedoverleg, inzonderheid in geval van [1 ...]1 onderzoeks en [1 van de specifieke controle-opdrachten]1;
3° de beslissingen worden genomen met naleving van de consensusregeling;
4° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 2°, zetelt de coördinerende afgevaardigde van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra of zijn afgevaardigde als waarnemer;
5° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, zetelt de coördinerende inspecteur-generaal van de algemene inspectiedienst of zijn afgevaardigde als waarnemer;
6° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met de artikelen 4, § 2 en 5 [2 1°, 2° en 3°]2, 5, § 2, 3, en 8, 6, § 1 en 4, en 7, § 2 en 5, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers;
7° als de cel voor coördinatiebemiddeling een taak die verband houdt met artikel 5, § 1, 5 en 7, § 1, 4, van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene Dienst Sturing van scholen en psychisch-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, nodigt ze de directeur van de directie voor educatieve standaards en evaluaties alsook de ambtenaar-generaal belast met de algemene dienst voor analyses en prospecties uit om te zetelen als waarnemers.
[2 8° wanneer de cel voor coördinatiebemiddeling een taak uitvoert die verband houdt met artikel 4, § 5, 4° van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene inspectiedienst, nodigt zij de ambtenaar-generaal belast met de Algemene dienst voor educatieve digitalisering of zijn afgevaardigde uit, die als waarnemer zetelt.]2
Art. 1.6.1 -2.§ 1er. Il est créé au sein du Ministère une Cellule intermédiaire de coordination dont les membres sont :
1° le fonctionnaire général en charge de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ou son délégué ;
2° l'Inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection ou son délégué ;
3° le Délégué coordonnateur.
La Cellule intermédiaire de coordination :
1° assure la coordination entre le Service général de l'Inspection et le Service général du Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux, ainsi que son rôle de coordination entre les deux Services généraux précités et les services et directions qui sont placés au sein de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ;
2° exerce les missions qui lui sont confiées par le décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ;
3° exerce les missions qui lui sont confiés par le décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des Ecole et des Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
4° exerce toute autre mission qui lui est confiée par le Gouvernement.
§ 2. La Cellule intermédiaire de coordination fixe son règlement d'ordre intérieur. Il est approuvé par le Gouvernement. Il prévoit au moins que :
1° le fonctionnaire en charge de la Direction générale du Pilotage du Système Educatif ou son délégué la préside et en fixe l'ordre du jour ;
2° la Cellule intermédiaire de coordination se réunit au moins une fois par mois sauf pendant les mois de juillet et aout et prévoit les modalités de concertation en urgence, notamment dans les cas des missions d'investigation et [1 des missions de contrôle spécifiques]1 ;
3° les décisions sont prises dans le respect de la règle du consensus ;
4° lorsque la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission visée au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, le Délégué coordonnateur du Service général de Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux ou son délégué siège en qualité d'observateur ;
5° lorsque la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission visée au paragraphe 1er, alinéa 2, 3°, l'Inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection ou son délégué siège en qualité d'observateur ;
6° si la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission liée aux articles 4, § 2 et 5 [2 1°, 2° et 3°,]2, 5, § 2, 3, et 8, 6, § 1er et 4, et 7, § 2 et 5, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection, elle invite le Directeur de la Direction des standards éducatifs et des évaluations ainsi que le fonctionnaire général en charge du Service général de l'analyse et de la prospective qui siègent en tant qu'observateurs ;
7° si la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission liée aux articles 5, § 1er, 5°, et 7, § 1er, 4, du décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs, elle invite le Directeur de la Direction des standards éducatifs et des évaluations ainsi que le fonctionnaire général en charge du Service général de l'analyse et de la prospective qui siègent en tant qu'observateurs.
[2 8° si la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission liée à l'article 4, § 5, 4°, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection, elle invite le fonctionnaire général en charge du Service général du Numérique éducatif ou son délégué, qui siège en tant qu'observateur.]2
1° le fonctionnaire général en charge de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ou son délégué ;
2° l'Inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection ou son délégué ;
3° le Délégué coordonnateur.
La Cellule intermédiaire de coordination :
1° assure la coordination entre le Service général de l'Inspection et le Service général du Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux, ainsi que son rôle de coordination entre les deux Services généraux précités et les services et directions qui sont placés au sein de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ;
2° exerce les missions qui lui sont confiées par le décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ;
3° exerce les missions qui lui sont confiés par le décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des Ecole et des Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs ;
4° exerce toute autre mission qui lui est confiée par le Gouvernement.
§ 2. La Cellule intermédiaire de coordination fixe son règlement d'ordre intérieur. Il est approuvé par le Gouvernement. Il prévoit au moins que :
1° le fonctionnaire en charge de la Direction générale du Pilotage du Système Educatif ou son délégué la préside et en fixe l'ordre du jour ;
2° la Cellule intermédiaire de coordination se réunit au moins une fois par mois sauf pendant les mois de juillet et aout et prévoit les modalités de concertation en urgence, notamment dans les cas des missions d'investigation et [1 des missions de contrôle spécifiques]1 ;
3° les décisions sont prises dans le respect de la règle du consensus ;
4° lorsque la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission visée au paragraphe 1er, alinéa 2, 2°, le Délégué coordonnateur du Service général de Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux ou son délégué siège en qualité d'observateur ;
5° lorsque la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission visée au paragraphe 1er, alinéa 2, 3°, l'Inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection ou son délégué siège en qualité d'observateur ;
6° si la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission liée aux articles 4, § 2 et 5 [2 1°, 2° et 3°,]2, 5, § 2, 3, et 8, 6, § 1er et 4, et 7, § 2 et 5, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection, elle invite le Directeur de la Direction des standards éducatifs et des évaluations ainsi que le fonctionnaire général en charge du Service général de l'analyse et de la prospective qui siègent en tant qu'observateurs ;
7° si la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission liée aux articles 5, § 1er, 5°, et 7, § 1er, 4, du décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs, elle invite le Directeur de la Direction des standards éducatifs et des évaluations ainsi que le fonctionnaire général en charge du Service général de l'analyse et de la prospective qui siègent en tant qu'observateurs.
[2 8° si la Cellule intermédiaire de coordination exerce une mission liée à l'article 4, § 5, 4°, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection, elle invite le fonctionnaire général en charge du Service général du Numérique éducatif ou son délégué, qui siège en tant qu'observateur.]2
HOOFDSTUK II. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies
CHAPITRE II. - De la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun et des commissions des programmes
Afdeling I. - Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern
Section Ière. - De la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun
Art. 1.6.2 -1.§ 1. Er wordt een commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern opgericht.
§ 2. Wat de referentiesystemen betreft, zorgt de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern:
1° voor de goede toepassing van het handvest van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.4.4-1, § 3, inzonderheid de naleving van de verwachte kwaliteiten en de studierichtingen bepaald door deze laatste;
2° voor de coherentie van de referentiesystemen onder elkaar, tegelijkertijd verticaal (tussen jaren en niveaus) en horizontaal (tussen domeinen en vakken);
3° ervoor dat de leerinhouden en de verwachte competenties die de beheersingsniveaus bepalen, voor elk domein en vak worden bepaald;
4° ervoor zorgen dat de transversale en interdisciplinaire benaderingen van de gemeenschappelijke kern, effectief door de werkgroepen worden behandeld;
5° voor het realisme, de leesbaarheid, de precisie en de begrijpelijkheid van de referentiesystemen voor de verschillende gebruikers en de motivering van de gemaakte keuzes;
6° voor de instelling van de leescomités in verband met elke werkgroep voor de uitwerking van de referentiesystemen;
7° voor de naleving van de vrijheid van de inrichtende machten inzake pedagogische methodes bedoeld in artikel 1.5.1-1.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent een arbitragerol uit voor mogelijke geschillen binnen de werkgroepen of onder hen.
Wanneer de werkgroepen belast met het opstellen van voorstellen van referentiesystemen na hun werkzaamheden deze voorstellen voor referentiesystemen overmaken aan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern, kan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern die wijzigingen aanbrengen die zij noodzakelijk acht alvorens de voorstellen voor referentiesystemen door te sturen naar de Regering samen met haar advies erover. De commissie voor referentiesystemen motiveert in haar advies de aan de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen aangebrachte wijzigingen.
De voorzitter van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern brengt aan het Parlement verslag uit over de voortgang van de werken van de werkgroepen als het Parlement hierom vraagt.
[1 Wanneer het Comité van toezicht op de referentiesystemen bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 1, in zijn jaarverslag voorstellen doet tot wijziging van een of meer referentiesystemen, kan de Regering, ook op basis van het advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1, en indien het dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's opdragen aanpassingen aan de referentiesystemen aangenomen overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, voor te stellen, vergezeld van een met redenen omkleed advies.". Als de Commissie voor referentiesystemen en programma's aanpassingen voorstelt die afwijken van het oorspronkelijke voorstel, geeft zij in haar advies ook de redenen daarvoor.
De gewijzigde referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 1.4.4-1, § 1.]1
§ 3. Wat de programma's betreft, controleert de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern of de studieprogramma's het mogelijk maken de verwachte competenties te halen zoals bepaald in de referentiesystemen voor initiële competenties en de gemeenschappelijke kern bedoeld in Titel 4, Hoofdstuk 2.
Ze controleert, voor het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4, of de studieprogramma's het voor leerlingen met specifieke behoeften mogelijk maken op een optimale manier te evolueren.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent geen controle uit op de pedagogische methoden.
§ 2. Wat de referentiesystemen betreft, zorgt de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern:
1° voor de goede toepassing van het handvest van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.4.4-1, § 3, inzonderheid de naleving van de verwachte kwaliteiten en de studierichtingen bepaald door deze laatste;
2° voor de coherentie van de referentiesystemen onder elkaar, tegelijkertijd verticaal (tussen jaren en niveaus) en horizontaal (tussen domeinen en vakken);
3° ervoor dat de leerinhouden en de verwachte competenties die de beheersingsniveaus bepalen, voor elk domein en vak worden bepaald;
4° ervoor zorgen dat de transversale en interdisciplinaire benaderingen van de gemeenschappelijke kern, effectief door de werkgroepen worden behandeld;
5° voor het realisme, de leesbaarheid, de precisie en de begrijpelijkheid van de referentiesystemen voor de verschillende gebruikers en de motivering van de gemaakte keuzes;
6° voor de instelling van de leescomités in verband met elke werkgroep voor de uitwerking van de referentiesystemen;
7° voor de naleving van de vrijheid van de inrichtende machten inzake pedagogische methodes bedoeld in artikel 1.5.1-1.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent een arbitragerol uit voor mogelijke geschillen binnen de werkgroepen of onder hen.
Wanneer de werkgroepen belast met het opstellen van voorstellen van referentiesystemen na hun werkzaamheden deze voorstellen voor referentiesystemen overmaken aan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern, kan de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern die wijzigingen aanbrengen die zij noodzakelijk acht alvorens de voorstellen voor referentiesystemen door te sturen naar de Regering samen met haar advies erover. De commissie voor referentiesystemen motiveert in haar advies de aan de oorspronkelijke voorstellen van de werkgroepen aangebrachte wijzigingen.
De voorzitter van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern brengt aan het Parlement verslag uit over de voortgang van de werken van de werkgroepen als het Parlement hierom vraagt.
[1 Wanneer het Comité van toezicht op de referentiesystemen bedoeld in artikel 2.6.1-2, § 1, in zijn jaarverslag voorstellen doet tot wijziging van een of meer referentiesystemen, kan de Regering, ook op basis van het advies van de Sturingscommissie bedoeld in artikel 1.6.1-1, en indien het dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's opdragen aanpassingen aan de referentiesystemen aangenomen overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, voor te stellen, vergezeld van een met redenen omkleed advies.". Als de Commissie voor referentiesystemen en programma's aanpassingen voorstelt die afwijken van het oorspronkelijke voorstel, geeft zij in haar advies ook de redenen daarvoor.
De gewijzigde referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 1.4.4-1, § 1.]1
§ 3. Wat de programma's betreft, controleert de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern of de studieprogramma's het mogelijk maken de verwachte competenties te halen zoals bepaald in de referentiesystemen voor initiële competenties en de gemeenschappelijke kern bedoeld in Titel 4, Hoofdstuk 2.
Ze controleert, voor het gespecialiseerd onderwijs van vorm 4, of de studieprogramma's het voor leerlingen met specifieke behoeften mogelijk maken op een optimale manier te evolueren.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern oefent geen controle uit op de pedagogische methoden.
Modifications
Art. 1.6.2 -1.§ 1er. Il est créé une Commission des référentiels et des programmes du tronc commun.
§ 2. En ce qui concerne les référentiels, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun veille :
1° à la bonne application de la charte des référentiels visée à l'article 1.4.4-1, § 3, en particulier au respect des qualités attendues et des orientations fixées par cette dernière ;
2° à la cohérence des référentiels, à la fois entre années et niveaux d'enseignement, et entre domaines et disciplines ;
3° à ce que les contenus d'apprentissage et les attendus définissant les niveaux de maitrise soient définis pour chaque domaine et discipline ;
4° à ce que les approches transversales et interdisciplinaires du tronc commun soient effectivement prises en charge par les groupes de travail qui élaborent les référentiels ;
5° au réalisme, à la lisibilité, à la précision et à l'intelligibilité des référentiels pour les différents utilisateurs et à la motivation des choix effectués ;
6° à la mise en place des comités de lecture en lien avec chaque groupe de travail pour l'élaboration des référentiels ;
7° au respect de la liberté des pouvoirs organisateurs en matière de méthodes pédagogiques visée à l'article 1.5.1-1.
La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun exerce un rôle d'arbitrage des différends au sein des groupes de travail ou entre ces derniers.
Lorsqu'au terme de leurs travaux, les groupes de travail chargés d'écrire un projet de référentiel remettent ces projets de référentiels à la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun peut procéder aux modifications qu'elle juge nécessaires avant transmission au Gouvernement des projets de référentiels ainsi que de son avis sur ceux-ci. La Commission des référentiels motive dans son avis les modifications apportées aux projets initiaux des groupes de travail référentiels.
Le président de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun fait rapport au Parlement de l'état d'avancement des travaux des groupes de travail lorsqu'il en fait la demande.
[1 Lorsque le Comité de monitoring des référentiels visé à l'article 2.6.1-2, § 1er suggère des propositions de modifications d'un ou plusieurs référentiel(s) dans son rapport annuel, le Gouvernement peut, tout en se basant également sur l'avis de la Commission de pilotage visée à l'article 1.6.1-1, et s'il l'estime pertinent, charger la Commission des référentiels et des programmes de proposer des adaptations aux référentiels adoptés conformément à l'article 1.4.4-1, § 1er, accompagnées d'un avis motivé. Lorsque la Commission des référentiels et des programmes propose des adaptations qui s'écartent de la proposition initiale, elle les motive également dans son avis.
Les référentiels du tronc commun ainsi modifiés sont adoptés conformément à la procédure prévue à l`article 1.4.4-1, § 1er. ]1
§ 3. En ce qui concerne les programmes, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun vérifie si les programmes d'études permettent d'atteindre les attendus définis dans les référentiels de compétences initiales et du tronc commun visés au Titre 4, Chapitre 2.
Elle vérifie, pour l'enseignement spécialisé de forme 4, que les programmes d'études permettent aux élèves à besoins spécifiques d'évoluer de manière optimale.
Le contrôle de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun ne porte pas sur les méthodes pédagogiques.
§ 2. En ce qui concerne les référentiels, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun veille :
1° à la bonne application de la charte des référentiels visée à l'article 1.4.4-1, § 3, en particulier au respect des qualités attendues et des orientations fixées par cette dernière ;
2° à la cohérence des référentiels, à la fois entre années et niveaux d'enseignement, et entre domaines et disciplines ;
3° à ce que les contenus d'apprentissage et les attendus définissant les niveaux de maitrise soient définis pour chaque domaine et discipline ;
4° à ce que les approches transversales et interdisciplinaires du tronc commun soient effectivement prises en charge par les groupes de travail qui élaborent les référentiels ;
5° au réalisme, à la lisibilité, à la précision et à l'intelligibilité des référentiels pour les différents utilisateurs et à la motivation des choix effectués ;
6° à la mise en place des comités de lecture en lien avec chaque groupe de travail pour l'élaboration des référentiels ;
7° au respect de la liberté des pouvoirs organisateurs en matière de méthodes pédagogiques visée à l'article 1.5.1-1.
La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun exerce un rôle d'arbitrage des différends au sein des groupes de travail ou entre ces derniers.
Lorsqu'au terme de leurs travaux, les groupes de travail chargés d'écrire un projet de référentiel remettent ces projets de référentiels à la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun peut procéder aux modifications qu'elle juge nécessaires avant transmission au Gouvernement des projets de référentiels ainsi que de son avis sur ceux-ci. La Commission des référentiels motive dans son avis les modifications apportées aux projets initiaux des groupes de travail référentiels.
Le président de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun fait rapport au Parlement de l'état d'avancement des travaux des groupes de travail lorsqu'il en fait la demande.
[1 Lorsque le Comité de monitoring des référentiels visé à l'article 2.6.1-2, § 1er suggère des propositions de modifications d'un ou plusieurs référentiel(s) dans son rapport annuel, le Gouvernement peut, tout en se basant également sur l'avis de la Commission de pilotage visée à l'article 1.6.1-1, et s'il l'estime pertinent, charger la Commission des référentiels et des programmes de proposer des adaptations aux référentiels adoptés conformément à l'article 1.4.4-1, § 1er, accompagnées d'un avis motivé. Lorsque la Commission des référentiels et des programmes propose des adaptations qui s'écartent de la proposition initiale, elle les motive également dans son avis.
Les référentiels du tronc commun ainsi modifiés sont adoptés conformément à la procédure prévue à l`article 1.4.4-1, § 1er. ]1
§ 3. En ce qui concerne les programmes, la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun vérifie si les programmes d'études permettent d'atteindre les attendus définis dans les référentiels de compétences initiales et du tronc commun visés au Titre 4, Chapitre 2.
Elle vérifie, pour l'enseignement spécialisé de forme 4, que les programmes d'études permettent aux élèves à besoins spécifiques d'évoluer de manière optimale.
Le contrôle de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun ne porte pas sur les méthodes pédagogiques.
Modifications
Art. 1.6.2 -2.De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem.
Ze is als volgt samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst in de persoon van de inspecteur-generaal van het basisonderwijs en van de inspecteur-generaal van het secundair onderwijs;
3° twee leden van de algemene directie van de sturing van het onderwijssysteem, die ook lid zijn van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1;
4° zeven vertegenwoordigers van de inrichtende machten waaronder:
a) drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
b) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
c) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
d) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
e) één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles - Enseignement;
5° vijf deskundigen afkomstig uit inrichtingen van het hoger onderwijs met een ervaring of een bekwaamheid inzake schoolcurricula of in één van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 1° tot 5°.
De leden bedoeld in lid 2, 5°, worden aangesteld op voorstel van de Minister.
De leden van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern worden aangesteld op voorstel van de Regering. Met uitzondering van de deskundigen, wordt voor elk werkend lid ook een plaatsvervangend lid aangesteld.
[1 De leden bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag haar werkzaamheden organiseren door specifieke werkgroepen op te richten.
Ze is als volgt samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de Minister;
2° twee vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst in de persoon van de inspecteur-generaal van het basisonderwijs en van de inspecteur-generaal van het secundair onderwijs;
3° twee leden van de algemene directie van de sturing van het onderwijssysteem, die ook lid zijn van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1;
4° zeven vertegenwoordigers van de inrichtende machten waaronder:
a) drie vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
b) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
c) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
d) één vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
e) één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles - Enseignement;
5° vijf deskundigen afkomstig uit inrichtingen van het hoger onderwijs met een ervaring of een bekwaamheid inzake schoolcurricula of in één van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, 1° tot 5°.
De leden bedoeld in lid 2, 5°, worden aangesteld op voorstel van de Minister.
De leden van de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern worden aangesteld op voorstel van de Regering. Met uitzondering van de deskundigen, wordt voor elk werkend lid ook een plaatsvervangend lid aangesteld.
[1 De leden bedoeld in het tweede lid, 4° en 5°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag haar werkzaamheden organiseren door specifieke werkgroepen op te richten.
Modifications
Art. 1.6.2 -2.La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun est présidée par l'Administrateur général de l'Administration Générale de l'Enseignement ou une personne désignée par celui-ci.
Elle est composée comme suit :
1° un représentant du Ministre ;
2° deux représentants du Service général de l'inspection en la personne de l'Inspecteur général de l'enseignement fondamental et de l'Inspecteur général de l'enseignement secondaire ;
3° deux membres de la Direction générale du pilotage du système éducatif, participant à la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1 ;
4° sept représentants des pouvoirs organisateurs dont :
a) trois représentants des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
b) un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
c) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
d) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
e) un représentant de Wallonie-Bruxelles - Enseignement ;
5° cinq experts issus des établissements d'enseignement supérieur ayant une expérience ou une compétence en matière de curriculums scolaires ou dans l'un des domaines visés à l'article 1.4.2-3, 1° à 5°.
Les membres visés à l'alinéa 2, 5°, sont désignés sur proposition du Ministre.
Les membres de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun sont désignés par le Gouvernement. A l'exception des experts, pour chaque membre effectif, il est désigné un membre suppléant.
[1 Les membres visés à l'alinéa 2, 4° et 5°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités établies par le Gouvernement.]1
La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun peut organiser ses travaux en créant des groupes spécifiques.
Elle est composée comme suit :
1° un représentant du Ministre ;
2° deux représentants du Service général de l'inspection en la personne de l'Inspecteur général de l'enseignement fondamental et de l'Inspecteur général de l'enseignement secondaire ;
3° deux membres de la Direction générale du pilotage du système éducatif, participant à la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1 ;
4° sept représentants des pouvoirs organisateurs dont :
a) trois représentants des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
b) un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
c) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
d) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
e) un représentant de Wallonie-Bruxelles - Enseignement ;
5° cinq experts issus des établissements d'enseignement supérieur ayant une expérience ou une compétence en matière de curriculums scolaires ou dans l'un des domaines visés à l'article 1.4.2-3, 1° à 5°.
Les membres visés à l'alinéa 2, 5°, sont désignés sur proposition du Ministre.
Les membres de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun sont désignés par le Gouvernement. A l'exception des experts, pour chaque membre effectif, il est désigné un membre suppléant.
[1 Les membres visés à l'alinéa 2, 4° et 5°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités établies par le Gouvernement.]1
La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun peut organiser ses travaux en créant des groupes spécifiques.
Modifications
Art. 1.6.2 -3. De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels opgesteld door de Regering en onverminderd artikel 1.4.4-2.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag op eigen initiatief leescomités instellen.
Wanneer de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern advies uitbrengt over een programma, neemt ze beslissingen met een tweederdemeerderheid. De leden bedoeld in artikel 1.6.2-2, lid 2, 4°, nemen niet deel aan deze besluitvorming. Ze mogen wel, indien ze dat wensen, worden gehoord als adviseurs.
De commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern mag op eigen initiatief leescomités instellen.
Wanneer de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern advies uitbrengt over een programma, neemt ze beslissingen met een tweederdemeerderheid. De leden bedoeld in artikel 1.6.2-2, lid 2, 4°, nemen niet deel aan deze besluitvorming. Ze mogen wel, indien ze dat wensen, worden gehoord als adviseurs.
Art. 1.6.2 -3. La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun établit ses règles de fonctionnement, dans le respect des modalités établies par le Gouvernement et sans préjudice de l'article 1.4.4-2.
La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun peut auditionner à son initiative les comités de lecture.
Lorsque la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun émet un avis sur un programme, elle prend ses décisions à la majorité des deux tiers. Les membres visés à l'article 1.6.2-2, alinéa 2, 4°, ne participent pas à la prise de décision. Ils peuvent s'ils le souhaitent être entendu à titre consultatif.
La Commission des référentiels et des programmes du tronc commun peut auditionner à son initiative les comités de lecture.
Lorsque la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun émet un avis sur un programme, elle prend ses décisions à la majorité des deux tiers. Les membres visés à l'article 1.6.2-2, alinéa 2, 4°, ne participent pas à la prise de décision. Ils peuvent s'ils le souhaitent être entendu à titre consultatif.
Afdeling II. - Programmacommissies
Section II. - Des commissions des programmes
Art. 1.6.2 -4. Er wordt een programmacommissie opgericht voor de overgangsafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs, een programmacommissie voor de kwalificatieafdeling van de hogere Raad van het gewoon secundair onderwijs en een programmacommissie voor het gespecialiseerd onderwijs.
De programmacommissies controleren of de studieprogramma's van die aard zijn dat ze het mogelijk maken de verwachte competenties zoals vastgelegd in de respectieve referentiesystemen te halen.
De programmacommissies oefenen geen controle uit op de pedagogische methodes.
De programmacommissies controleren of de studieprogramma's van die aard zijn dat ze het mogelijk maken de verwachte competenties zoals vastgelegd in de respectieve referentiesystemen te halen.
De programmacommissies oefenen geen controle uit op de pedagogische methodes.
Art. 1.6.2 -4. Il est créé une Commission des programmes pour la section de transition du degré supérieur de l'enseignement secondaire ordinaire, une Commission des programmes pour la section de qualification du degré supérieur de l'enseignement secondaire ordinaire et une Commission des programmes de l'enseignement spécialisé.
Les commissions des programmes vérifient si les programmes d'études sont de nature à permettre d'atteindre les attendus définis dans les référentiels correspondants.
Le contrôle des commissions des programmes ne porte pas sur les méthodes pédagogiques.
Les commissions des programmes vérifient si les programmes d'études sont de nature à permettre d'atteindre les attendus définis dans les référentiels correspondants.
Le contrôle des commissions des programmes ne porte pas sur les méthodes pédagogiques.
Art. 1.6.2 -5. Elke programmacommissie omvat:
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van het Algemeen Bestuur Onderwijs, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal onderwijs die de commissie voorzit.
De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar.
1° acht leden aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene Raad voor het secundair onderwijs;
2° twee vertegenwoordigers van de inspectie aangesteld door de Minister op voorstel van de algemene inspecteurs;
3° een afgevaardigde van het Algemeen Bestuur Onderwijs, aangesteld door de Minister op voorstel van de administrateur-generaal onderwijs die de commissie voorzit.
De mandaten hebben een duur van vier jaar. Ze zijn hernieuwbaar.
Art. 1.6.2 -5. Chaque commission des programmes comprend :
1° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire ;
2° deux représentants de l'inspection désignés par le Ministre sur proposition des inspecteurs généraux ;
3° un délégué de l'Administration générale de l'enseignement, désigné par le Ministre sur proposition de l'Administrateur général de l'enseignement, qui préside la Commission.
Les mandats sont d'une durée de quatre ans. Ils sont renouvelables.
1° huit membres désignés par le Ministre sur proposition du Conseil général de l'enseignement secondaire ;
2° deux représentants de l'inspection désignés par le Ministre sur proposition des inspecteurs généraux ;
3° un délégué de l'Administration générale de l'enseignement, désigné par le Ministre sur proposition de l'Administrateur général de l'enseignement, qui préside la Commission.
Les mandats sont d'une durée de quatre ans. Ils sont renouvelables.
Art. 1.6.2 -6. Elke programmacommissie legt haar eigen werkingsregels vast, met inachtneming van de nadere regels vastgelegd door de Regering. De adviezen van de programmacommissies worden aangenomen met een tweederdemeerderheid.
Art. 1.6.2 -6. Chaque commission de programme établit ses règles de fonctionnement, dans le respect des modalités établies par le Gouvernement. Les avis des commissions des programmes sont adoptés à la majorité des deux tiers.
HOOFDSTUK III. - Externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd
CHAPITRE III. - Des évaluations externes non certificatives
Afdeling I. - Definities en doelstellingen
Section Ière. - Définition et objectifs
Art. 1.6.3 -1.[1 ...]1
De scholen worden ertoe gehouden hun leerlingen te onderwerpen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die hen betreffen.
De scholen worden ertoe gehouden hun leerlingen te onderwerpen aan de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die hen betreffen.
Modifications
Art. 1.6.3 -1.[1 ...]1
Les écoles sont tenues de soumettre leurs élèves aux évaluations externes non certificatives qui les concernent.
Les écoles sont tenues de soumettre leurs élèves aux évaluations externes non certificatives qui les concernent.
Modifications
Art. 1.6.3 -2. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift hebben betrekking op de beheersing van de kennis, knowhow en competenties zoals bepaald in de artikelen 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.
Art. 1.6.3 -2. Les évaluations externes non certificatives portent sur la maitrise des savoirs, savoir-faire et des compétences tels que définis dans les référentiels visés aux articles 1.4.2-2, 1.4.3-1 et 1.4.3-2.
Art. 1.6.3 -3. De externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift geven informatie over het bevorderingsniveau van de leerlingen waarbij minstens één van de volgende doelstellingen wordt nagestreefd:
1° het mogelijk maken voor elk pedagogisch team om de doeltreffendheid van zijn acties te waarderen door de verworven kennis van zijn leerlingen vast te stellen ten aanzien van de verwachte jaarlijkse competenties en door de resultaten van haar leerlingen te situeren ten aanzien van de globale resultaten van de leerlingen van alle scholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ten aanzien van de resultaten geleverd door de sociaaleconomische index in kwartiel;
2° het mogelijk maken om ook de doeltreffendheid van deze actie te waarderen op het niveau van elke zone;
3° de overheden en het geheel van actoren in te lichten over de verworven kennis van de leerlingen van een studiejaar of van een bepaalde leeftijd die naar het geheel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen gaan;
4° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de evolutie van de verworven kennis van een groep leerlingen op verschillende ogenblikken van het studieprogramma.
1° het mogelijk maken voor elk pedagogisch team om de doeltreffendheid van zijn acties te waarderen door de verworven kennis van zijn leerlingen vast te stellen ten aanzien van de verwachte jaarlijkse competenties en door de resultaten van haar leerlingen te situeren ten aanzien van de globale resultaten van de leerlingen van alle scholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst ten aanzien van de resultaten geleverd door de sociaaleconomische index in kwartiel;
2° het mogelijk maken om ook de doeltreffendheid van deze actie te waarderen op het niveau van elke zone;
3° de overheden en het geheel van actoren in te lichten over de verworven kennis van de leerlingen van een studiejaar of van een bepaalde leeftijd die naar het geheel van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen gaan;
4° de overheden en het geheel van de actoren in te lichten over de evolutie van de verworven kennis van een groep leerlingen op verschillende ogenblikken van het studieprogramma.
Art. 1.6.3 -3. Les évaluations externes non certificatives informent sur le niveau d'avancement des élèves, en poursuivant au moins un des objectifs suivants :
1° permettre à chaque équipe pédagogique d'apprécier l'efficacité de son action en établissant l'état des acquis de ses élèves par rapport aux attendus annuels et en situant les résultats de ses élèves par rapport aux résultats globaux des élèves fréquentant l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française et, le cas échéant sur demande du pouvoir organisateur auprès du délégué au contrat d'objectifs, par rapport aux résultats fournis par indice socio-économique en quartile ;
2° permettre d'apprécier également l'efficacité de cette action au niveau de chaque zone ;
3° informer les autorités et l'ensemble des acteurs sur les acquis des élèves d'une année d'étude ou d'un âge donné fréquentant l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ;
4° informer les autorités et l'ensemble des acteurs sur l'évolution des acquis de cohortes d'élèves à différents moments du cursus scolaire.
1° permettre à chaque équipe pédagogique d'apprécier l'efficacité de son action en établissant l'état des acquis de ses élèves par rapport aux attendus annuels et en situant les résultats de ses élèves par rapport aux résultats globaux des élèves fréquentant l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française et, le cas échéant sur demande du pouvoir organisateur auprès du délégué au contrat d'objectifs, par rapport aux résultats fournis par indice socio-économique en quartile ;
2° permettre d'apprécier également l'efficacité de cette action au niveau de chaque zone ;
3° informer les autorités et l'ensemble des acteurs sur les acquis des élèves d'une année d'étude ou d'un âge donné fréquentant l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ;
4° informer les autorités et l'ensemble des acteurs sur l'évolution des acquis de cohortes d'élèves à différents moments du cursus scolaire.
Art. 1.6.3 -4. Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5, worden de resultaten van de leerlingen en van de schoolinrichtingen voor de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, anoniem gehouden behalve voor de betrokken school, de steun- en begeleidingsdiensten en de algemene sturingsdienst voor scholen en de PMS-centra, onverminderd de hierna vermelde bepalingen bedoeld in artikel 1.6.3-15, § 2.
Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
De resultaten behaald bij de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, mogen geen aanleiding geven tot een rangschikking van leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen.
De leden van de algemene inspectiedienst, de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de ambtenaren van het Algemeen Bestuur Onderwijs, de leden van de steun- en begeleidingscellen, de personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe gehouden tot het beroepsgeheim. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
De resultaten behaald bij de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, mogen geen aanleiding geven tot een rangschikking van leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen.
De leden van de algemene inspectiedienst, de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de ambtenaren van het Algemeen Bestuur Onderwijs, de leden van de steun- en begeleidingscellen, de personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe gehouden tot het beroepsgeheim. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
Art. 1.6.3 -4. Sans préjudice des dispositions définies à l'article 1.6.3-14, § 1er, alinéa 5, les résultats des élèves et des écoles aux évaluations externes non certificatives sont maintenus anonymes sauf pour l'école concernée, les cellules de soutien et d'accompagnement, et le Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux, sans préjudice des dispositions prévues à l'article 1.6.3-15, § 2.
Il est interdit d'en faire état, notamment à des fins de publicité ou de concurrence entre écoles.
Les résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative ne peuvent permettre aucun classement des élèves ou des écoles à l'exception des besoins résultant de l'application pour les services du Gouvernement des dispositions décrétales et règlementaires.
Les membres du service général de l'inspection, les membres du Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux, les agents de l'Administration Générale de l'Enseignement, les membres des cellules de soutien et d'accompagnement, les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Le non-respect de l'interdiction de divulgation constitue une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3.
Il est interdit d'en faire état, notamment à des fins de publicité ou de concurrence entre écoles.
Les résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative ne peuvent permettre aucun classement des élèves ou des écoles à l'exception des besoins résultant de l'application pour les services du Gouvernement des dispositions décrétales et règlementaires.
Les membres du service général de l'inspection, les membres du Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux, les agents de l'Administration Générale de l'Enseignement, les membres des cellules de soutien et d'accompagnement, les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Le non-respect de l'interdiction de divulgation constitue une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3.
Afdeling II. - Organisatie
Section II. - Organisation
Art. 1.6.3 -5.§ 1. [2 Wat de gemeenschappelijke Basis in artikel 1.2.1-5 betreft, bepaalt de regering elke vijf jaar, op voorstel van de Evaluatiecommissie ingesteld door artikel 1.6.4-1 en op advies van het Stuurcomité waarvan de opdrachten vermeld staan in artikel 3 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de begeleiding van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, een vijfjarenplan met de kalender van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, voor alle leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs, met vermelding van:
1. de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift die gaan over alle scholen en deze met een representatieve steekproefl ervan;
2. de vakken of delen van vakken waarvan sprake, evenals de betrokken studiejaren of leeftijdsgroepen;
3. de voor elke evaluatie toegekende duur voor afname en correctie;
4. in voorkomend geval, de bedoelde types en vormen gespecialiseerd onderwijs.
Het vijfjarenplan voorziet minimaal een jaarlijks evaluatie voor de leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs.]2
§ 2. Wat betreft de hogere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-6, stelt de Regering, om de drie jaar, op voorstel van de evaluatiecommissie ingericht door artikel 1.6.4-1, een driejarenplan vast met betrekking tot de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, dat de planning bevat van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die op dat gebied georganiseerd worden en maakt een onderscheid tussen:
1° externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, die betrekking hebben op alle scholen en op een representatieve steekproef;
2° de bedoelde domeinen van bekwaamheden alsook de betrokken studiejaren of leeftijdscategorieën;
3° in voorkomend geval de bedoelde types en vormen van gespecialiseerd onderwijs.
Het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, houdt rekening met de volgende prioritaire assen:
1° elk jaar wordt minstens één externe evaluatieproef georganiseerd die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
2° één externe evaluatieproef die betrekking heeft op de beheersing van het lezen wordt minstens één keer tijdens de driejaarlijkse cyclus georganiseerd.
Wat betreft de moderne talen worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, georganiseerd volgens de volgende nadere regels:
1° om de drie jaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd [1 ...]1 over de eerste moderne taal;
2° na advies van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1, kan de Regering beslissen om een of meer bijkomende externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift te organiseren over de beheersing van de tweede moderne taal en, in voorkomend geval, de derde gestudeerde moderne taal;
3° in het kader van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift bedoeld in het eerste lid, zijn specifieke proeven bedoeld voor leerlingen die taalbadonderwijs volgens zoals bedoeld in Titel 8, Hoofdstuk 3, van dit Boek.
§ 3. De leerlingen worden onderworpen aan externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2 [1 ...]1, tussen 1 en 31 oktober van hetzelfde schooljaar.
Alle betrokken leerlingen worden [1 gedurende dezelfde periode]1 onderworpen aan de evaluaties bedoeld in lid 1.
1. de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift die gaan over alle scholen en deze met een representatieve steekproefl ervan;
2. de vakken of delen van vakken waarvan sprake, evenals de betrokken studiejaren of leeftijdsgroepen;
3. de voor elke evaluatie toegekende duur voor afname en correctie;
4. in voorkomend geval, de bedoelde types en vormen gespecialiseerd onderwijs.
Het vijfjarenplan voorziet minimaal een jaarlijks evaluatie voor de leerlingen van het derde en vijfde jaar van het basisonderwijs.]2
§ 2. Wat betreft de hogere Raad van het secundair onderwijs bedoeld in artikel 1.2.1-6, stelt de Regering, om de drie jaar, op voorstel van de evaluatiecommissie ingericht door artikel 1.6.4-1, een driejarenplan vast met betrekking tot de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, dat de planning bevat van alle externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift en die op dat gebied georganiseerd worden en maakt een onderscheid tussen:
1° externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, die betrekking hebben op alle scholen en op een representatieve steekproef;
2° de bedoelde domeinen van bekwaamheden alsook de betrokken studiejaren of leeftijdscategorieën;
3° in voorkomend geval de bedoelde types en vormen van gespecialiseerd onderwijs.
Het driejarenplan van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, houdt rekening met de volgende prioritaire assen:
1° elk jaar wordt minstens één externe evaluatieproef georganiseerd die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
2° één externe evaluatieproef die betrekking heeft op de beheersing van het lezen wordt minstens één keer tijdens de driejaarlijkse cyclus georganiseerd.
Wat betreft de moderne talen worden de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, georganiseerd volgens de volgende nadere regels:
1° om de drie jaar wordt een externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, georganiseerd [1 ...]1 over de eerste moderne taal;
2° na advies van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1, kan de Regering beslissen om een of meer bijkomende externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift te organiseren over de beheersing van de tweede moderne taal en, in voorkomend geval, de derde gestudeerde moderne taal;
3° in het kader van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift bedoeld in het eerste lid, zijn specifieke proeven bedoeld voor leerlingen die taalbadonderwijs volgens zoals bedoeld in Titel 8, Hoofdstuk 3, van dit Boek.
§ 3. De leerlingen worden onderworpen aan externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift zoals bedoeld in paragraaf 1 en 2 [1 ...]1, tussen 1 en 31 oktober van hetzelfde schooljaar.
Alle betrokken leerlingen worden [1 gedurende dezelfde periode]1 onderworpen aan de evaluaties bedoeld in lid 1.
Art. 1.6.3 -5.§ 1er. [2 En ce qui concerne le Tronc commun défini à l'article 1.2.1-5, tous les cinq ans, sur proposition de la Commission des évaluations instituée par l'article 1.6.4-1 et sur avis de la Commission de pilotage dont les missions sont visées à l'article 3 du décret du 27 mars 2002 relatif au pilotage du système éducatif de la Communauté française, le Gouvernement arrête un plan quinquennal qui présente le calendrier de l'ensemble des évaluations externes non certificatives organisées pour l'ensemble des élèves de troisième et cinquième années de l'enseignement primaire, en précisant:
1° les évaluations externes non certificatives qui portent sur l'ensemble des écoles et celles qui portent sur un échantillon représentatif d'entre elles;
2° les disciplines ou parties de disciplines visées ainsi que les années d'études ou les classes d'âge concernées;
3° le temps de passation et de correction alloué à chaque évaluation;
4° s'il échet, les types et les formes d'enseignement spécialisé visés.
Le plan quinquennal prévoit au minimum une évaluation chaque année pour les élèves de troisième et cinquième années de l'enseignement primaire.]2
§ 2. En ce qui concerne le degré supérieur de l'enseignement secondaire défini à l'article 1.2.1-6, tous les trois ans, sur proposition de la Commission des évaluations instituée par l'article 1.6.4-1, le Gouvernement arrête un plan triennal d'évaluations externes non certificatives qui présente le calendrier de l'ensemble des évaluations externes non certificatives organisées à ce niveau en distinguant :
1° les évaluations externes non certificatives qui portent sur l'ensemble des écoles et celles qui portent sur un échantillon représentatif ;
2° les domaines de compétences visés ainsi que les années d'études ou les classes d'âge concernées ;
3° s'il échet, les types et les formes d'enseignement spécialisé visés.
Le plan triennal des évaluations externes non certificatives respecte les axes prioritaires suivants :
1° chaque année scolaire est organisée au moins une épreuve d'évaluation externe non certificative ;
2° une épreuve d'évaluation externe portant sur la maitrise de la lecture est organisée au moins une fois durant le cycle triennal.
En ce qui concerne les langues modernes, les évaluations externes non certificatives sont organisées selon les modalités suivantes :
1° tous les trois ans, il est organisé une évaluation externe non certificative [1 ...]1 portant sur la langue moderne I ;
2° après avis de la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1, le Gouvernement peut décider d'organiser une ou plusieurs évaluations externes non certificatives supplémentaires portant sur la maitrise de la langue moderne II et, le cas échéant, de la langue moderne III étudiée ;
3° dans le cadre des évaluations externes non certificatives visées au présent alinéa, des épreuves spécifiques sont destinées aux élèves suivant l'enseignement en immersion tel que visé par le Titre 8, Chapitre 3, du présent Livre.
§ 3. Les élèves sont soumis aux évaluations externes non certificatives visées aux paragraphes 1er et 2 [1 ...]1 entre le 1er et le 31 octobre de la même année scolaire.
L'ensemble des élèves concernés sont soumis [1 durant la même période]1 à chacune des évaluations visées à l'alinéa 1er.
1° les évaluations externes non certificatives qui portent sur l'ensemble des écoles et celles qui portent sur un échantillon représentatif d'entre elles;
2° les disciplines ou parties de disciplines visées ainsi que les années d'études ou les classes d'âge concernées;
3° le temps de passation et de correction alloué à chaque évaluation;
4° s'il échet, les types et les formes d'enseignement spécialisé visés.
Le plan quinquennal prévoit au minimum une évaluation chaque année pour les élèves de troisième et cinquième années de l'enseignement primaire.]2
§ 2. En ce qui concerne le degré supérieur de l'enseignement secondaire défini à l'article 1.2.1-6, tous les trois ans, sur proposition de la Commission des évaluations instituée par l'article 1.6.4-1, le Gouvernement arrête un plan triennal d'évaluations externes non certificatives qui présente le calendrier de l'ensemble des évaluations externes non certificatives organisées à ce niveau en distinguant :
1° les évaluations externes non certificatives qui portent sur l'ensemble des écoles et celles qui portent sur un échantillon représentatif ;
2° les domaines de compétences visés ainsi que les années d'études ou les classes d'âge concernées ;
3° s'il échet, les types et les formes d'enseignement spécialisé visés.
Le plan triennal des évaluations externes non certificatives respecte les axes prioritaires suivants :
1° chaque année scolaire est organisée au moins une épreuve d'évaluation externe non certificative ;
2° une épreuve d'évaluation externe portant sur la maitrise de la lecture est organisée au moins une fois durant le cycle triennal.
En ce qui concerne les langues modernes, les évaluations externes non certificatives sont organisées selon les modalités suivantes :
1° tous les trois ans, il est organisé une évaluation externe non certificative [1 ...]1 portant sur la langue moderne I ;
2° après avis de la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1, le Gouvernement peut décider d'organiser une ou plusieurs évaluations externes non certificatives supplémentaires portant sur la maitrise de la langue moderne II et, le cas échéant, de la langue moderne III étudiée ;
3° dans le cadre des évaluations externes non certificatives visées au présent alinéa, des épreuves spécifiques sont destinées aux élèves suivant l'enseignement en immersion tel que visé par le Titre 8, Chapitre 3, du présent Livre.
§ 3. Les élèves sont soumis aux évaluations externes non certificatives visées aux paragraphes 1er et 2 [1 ...]1 entre le 1er et le 31 octobre de la même année scolaire.
L'ensemble des élèves concernés sont soumis [1 durant la même période]1 à chacune des évaluations visées à l'alinéa 1er.
Art. 1.6.3 -6.§ 1. Voor het ontwerpen van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, [1 de regering stelt een werkgroep in die haar opdrachten uitvoert onder coördinatie van de evaluatiecommissie, bedoeld in artikel 1.6.4-1. Deze wordt als volgt samengesteld]1:
1° de voorzitter van de evaluatiecommissie of zijn afgevaardigde, die de werkgroep voorzit;
2° een universitair of interuniversitair onderzoeksteam;
3° vier leden van de algemene inspectiedienst aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs;
4° zes leerkrachten die zorgen voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht tijdens het studiejaar waarop de evaluatie betrekking heeft, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de federaties van inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht en, wat betreft het georganiseerd onderwijs, van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° een of meer leden van de steun- en begeleidingscellen aangewezen door de Regering op voorstel van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waaronder ze vallen.
Wat betreft het lager onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één leerkracht die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Wat betreft het secundair onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: één of twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één of twee leerkrachten die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Deze leerkrachten zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van leerkrachten die deelnemen aan de werkgroepen belast met externe evaluaties die niet worden bekrachtig met een getuigschrift.
Wat betreft het lager onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: drie leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, twee leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één lid uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Wat betreft het secundair onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, drie leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Indien Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten geen vertegenwoordiger(s) voorstelt die het moet voorstellen, wordt toch aangenomen dat de werkgroep correct is samengesteld.
Het secretariaat van de werkgroep wordt verzekerd door een ambtenaar van het Algemeen Bestuur Onderwijs.
§ 2. De leerkrachten belast met een opdracht zoals bepaald in paragraaf 1 van dit artikel worden hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.
1° de voorzitter van de evaluatiecommissie of zijn afgevaardigde, die de werkgroep voorzit;
2° een universitair of interuniversitair onderzoeksteam;
3° vier leden van de algemene inspectiedienst aangewezen door de Regering op voorstel van de administrateur-generaal van het Onderwijs;
4° zes leerkrachten die zorgen voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht tijdens het studiejaar waarop de evaluatie betrekking heeft, aangewezen door de Regering op voorstel, wat betreft het gesubsidieerd onderwijs, van de federaties van inrichtende machten en na toestemming van hun inrichtende macht en, wat betreft het georganiseerd onderwijs, van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
5° een of meer leden van de steun- en begeleidingscellen aangewezen door de Regering op voorstel van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waaronder ze vallen.
Wat betreft het lager onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één leerkracht die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Wat betreft het secundair onderwijs worden de leerkrachten bedoeld in lid 1, 4°, als volgt verdeeld: één of twee leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het gesubsidieerd officieel onderwijs zorgen, drie leerkrachten die voor hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vrij onderwijs zorgen en één of twee leerkrachten die voor zijn volledige of gedeeltelijke opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs zorgt.
Deze leerkrachten zijn belast met een opdracht in de zin van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de detachering van leerkrachten die deelnemen aan de werkgroepen belast met externe evaluaties die niet worden bekrachtig met een getuigschrift.
Wat betreft het lager onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: drie leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, twee leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één lid uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Wat betreft het secundair onderwijs worden de leden bedoeld in lid 1, 5°, als volgt verdeeld: één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd officieel onderwijs, drie leden uit een steun- en begeleidingscel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en één of twee leden uit de steun- en begeleidingscel van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Indien Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten geen vertegenwoordiger(s) voorstelt die het moet voorstellen, wordt toch aangenomen dat de werkgroep correct is samengesteld.
Het secretariaat van de werkgroep wordt verzekerd door een ambtenaar van het Algemeen Bestuur Onderwijs.
§ 2. De leerkrachten belast met een opdracht zoals bepaald in paragraaf 1 van dit artikel worden hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.
Modifications
Art. 1.6.3 -6.§ 1er. Pour la conception de chaque évaluation externe non certificative, [1 le Gouvernement crée un groupe de travail remplissant ses missions sous la coordination de la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1. Il est composé de la manière suivante]1 :
1° le président de la Commission des évaluations ou son délégué, qui assure la présidence du groupe de travail ;
2° une équipe de recherche universitaire ou inter-universitaire ;
3° quatre membres du Service général de l'inspection désignés par le Gouvernement sur proposition de l'Administrateur général de l'enseignement ;
4° six enseignants assurant tout ou partie de leur charge dans l'année d'étude concernée par l'évaluation, désignés par le Gouvernement sur proposition, en ce qui concerne l'enseignement subventionné, des fédérations de pouvoirs organisateurs et après accord de leur pouvoir organisateur, et, en ce qui concerne l'enseignement organisé, de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° un ou des membre(s) des cellules de soutien et d'accompagnement désignés par le Gouvernement sur proposition de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la fédération de pouvoirs organisateurs dont ils relèvent.
En ce qui concerne l'enseignement primaire, les enseignants visés à l'alinéa 1er, 4°, sont répartis comme suit : trois enseignants exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement officiel subventionné, deux enseignants exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement libre et un enseignant exerçant tout ou partie de sa charge dans l'enseignement organisé par la Communauté française.
En ce qui concerne l'enseignement secondaire, les enseignants visés à l'alinéa 1er, 4°, sont répartis comme suit : un ou deux enseignant(s) exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement officiel subventionné, trois enseignants exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement libre et deux ou un enseignant(s) exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement organisé par la Communauté française.
Ces enseignants sont chargés d'une mission au sens du décret du 24 juin 1996 portant règlementation des missions, des congés pour mission et des mises en disponibilité pour mission spéciale dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française.
Le Gouvernement fixe les modalités de détachement des enseignants qui participent aux groupes de travail chargés des épreuves externes non certificatives.
En ce qui concerne l'enseignement primaire, les membres visés à l'alinéa 1er, 5°, sont répartis comme suit : trois membres issus de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement officiel subventionné, deux membres issus d'une cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement libre subventionné et un membre issu de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé par la Communauté française.
En ce qui concerne l'enseignement secondaire, les membres visés à l'alinéa 1er, 5°, sont répartis comme suit : un ou deux membre(s) issu(s) de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement officiel subventionné, trois membres issus d'une cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement libre subventionné et deux ou un membre(s) issu(s) de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé par la Communauté française.
Si Wallonie-Bruxelles Enseignement ou si une fédération de pouvoirs organisateurs ne propose pas de représentant ou l'entièreté des représentants qu'elle doit proposer, le groupe de travail est néanmoins réputé correctement constitué.
Le secrétariat du groupe de travail est assuré par un agent de l'Administration générale de l'enseignement.
§ 2. Les enseignants chargés d'une mission telle que définie au paragraphe 1er du présent article sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités mises en oeuvre par le Gouvernement.
1° le président de la Commission des évaluations ou son délégué, qui assure la présidence du groupe de travail ;
2° une équipe de recherche universitaire ou inter-universitaire ;
3° quatre membres du Service général de l'inspection désignés par le Gouvernement sur proposition de l'Administrateur général de l'enseignement ;
4° six enseignants assurant tout ou partie de leur charge dans l'année d'étude concernée par l'évaluation, désignés par le Gouvernement sur proposition, en ce qui concerne l'enseignement subventionné, des fédérations de pouvoirs organisateurs et après accord de leur pouvoir organisateur, et, en ce qui concerne l'enseignement organisé, de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° un ou des membre(s) des cellules de soutien et d'accompagnement désignés par le Gouvernement sur proposition de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la fédération de pouvoirs organisateurs dont ils relèvent.
En ce qui concerne l'enseignement primaire, les enseignants visés à l'alinéa 1er, 4°, sont répartis comme suit : trois enseignants exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement officiel subventionné, deux enseignants exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement libre et un enseignant exerçant tout ou partie de sa charge dans l'enseignement organisé par la Communauté française.
En ce qui concerne l'enseignement secondaire, les enseignants visés à l'alinéa 1er, 4°, sont répartis comme suit : un ou deux enseignant(s) exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement officiel subventionné, trois enseignants exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement libre et deux ou un enseignant(s) exerçant tout ou partie de leur charge dans l'enseignement organisé par la Communauté française.
Ces enseignants sont chargés d'une mission au sens du décret du 24 juin 1996 portant règlementation des missions, des congés pour mission et des mises en disponibilité pour mission spéciale dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française.
Le Gouvernement fixe les modalités de détachement des enseignants qui participent aux groupes de travail chargés des épreuves externes non certificatives.
En ce qui concerne l'enseignement primaire, les membres visés à l'alinéa 1er, 5°, sont répartis comme suit : trois membres issus de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement officiel subventionné, deux membres issus d'une cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement libre subventionné et un membre issu de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé par la Communauté française.
En ce qui concerne l'enseignement secondaire, les membres visés à l'alinéa 1er, 5°, sont répartis comme suit : un ou deux membre(s) issu(s) de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement officiel subventionné, trois membres issus d'une cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement libre subventionné et deux ou un membre(s) issu(s) de la cellule de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé par la Communauté française.
Si Wallonie-Bruxelles Enseignement ou si une fédération de pouvoirs organisateurs ne propose pas de représentant ou l'entièreté des représentants qu'elle doit proposer, le groupe de travail est néanmoins réputé correctement constitué.
Le secrétariat du groupe de travail est assuré par un agent de l'Administration générale de l'enseignement.
§ 2. Les enseignants chargés d'une mission telle que définie au paragraphe 1er du présent article sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités mises en oeuvre par le Gouvernement.
Modifications
Art. 1.6.3 -7.Elke werkgroep, wat betreft de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast is, heeft als volgende opdrachten:
1° de organisatie van de proef met het oog op de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
2° het ontwerp van de informatie betreffende de voormelde proef;
3° de omschrijving van de instructies voor het afnemen en verbeteren van de proef;
4° het opstellen van een sociaal-culturele vragenlijst bestemd voor de leerling en van een vragenlijst betreffende de pedagogische praktijken bestemd voor de leerkracht;
5° het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift.
1° de organisatie van de proef met het oog op de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift;
2° het ontwerp van de informatie betreffende de voormelde proef;
3° de omschrijving van de instructies voor het afnemen en verbeteren van de proef;
4° het opstellen van een sociaal-culturele vragenlijst bestemd voor de leerling en van een vragenlijst betreffende de pedagogische praktijken bestemd voor de leerkracht;
5° het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift.
Modifications
Art. 1.6.3 -7.Chaque groupe de travail, pour ce qui concerne l'évaluation externe non certificative dont il est en charge, remplit les missions suivantes :
1° élaboration de l'épreuve permettant l'évaluation externe non certificative ;
2° conception de l'information relative à l'épreuve précitée ;
3° définition des consignes de passation et de correction de l'épreuve ;
4° production d'un questionnaire socioculturel destiné à l'élève et d'un questionnaire relatif aux pratiques pédagogiques destiné à l'enseignant ;
5° la production [1 de pistes]1 didactiques en lien avec l'évaluation externe non certificative.
1° élaboration de l'épreuve permettant l'évaluation externe non certificative ;
2° conception de l'information relative à l'épreuve précitée ;
3° définition des consignes de passation et de correction de l'épreuve ;
4° production d'un questionnaire socioculturel destiné à l'élève et d'un questionnaire relatif aux pratiques pédagogiques destiné à l'enseignant ;
5° la production [1 de pistes]1 didactiques en lien avec l'évaluation externe non certificative.
Modifications
Art. 1.6.3 -8. De leden van de werkgroepen en de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 1.6.3 -8. Les membres des groupes de travail et les équipes de recherche universitaire ainsi que toute autre personne qui serait associée aux travaux sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves - hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Art. 1.6.3 -9. Het Algemeen Bestuur Onderwijs is belast met de organisatie van de proeven.
Art. 1.6.3 -9. L'Administration générale de l'enseignement est chargée de l'organisation des épreuves.
Art. 1.6.3 -10. De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school. Deze is gehouden tot geheimhouding gehouden wat betreft de inhoud van de proeven tot op het moment dat ze worden afgenomen.
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende de verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
In dit kader zorgt hij ervoor een verdeling te organiseren van de protocollen die ingevuld worden door de leerlingen zodat een leerkracht de door de leerlingen waarvoor hij een opdracht heeft ingevulde protocollen niet moet verbeteren, noch, behoudens uitzonderlijke toestand, deze ingevuld door de leerlingen van een school waar hij zijn ambt uitoefent.
Alle betrokken leerkrachten verbeteren de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
Wanneer de leerkrachten aan de verbeteringen deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn.
De scholen maken de resultaten van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift van hun leerlingen over aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door hem bepaalde nadere regels.
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende de verbetering behoort tot de verantwoordelijkheid van elke inspecteur voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
In dit kader zorgt hij ervoor een verdeling te organiseren van de protocollen die ingevuld worden door de leerlingen zodat een leerkracht de door de leerlingen waarvoor hij een opdracht heeft ingevulde protocollen niet moet verbeteren, noch, behoudens uitzonderlijke toestand, deze ingevuld door de leerlingen van een school waar hij zijn ambt uitoefent.
Alle betrokken leerkrachten verbeteren de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift.
Wanneer de leerkrachten aan de verbeteringen deelnemen, worden ze beschouwd als in dienstactiviteit te zijn.
De scholen maken de resultaten van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift van hun leerlingen over aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door hem bepaalde nadere regels.
Art. 1.6.3 -10. Le respect des consignes et des modalités de passation est placé sous la responsabilité du directeur de l'école. Celui-ci est tenu à la confidentialité quant au contenu des épreuves jusqu'au moment de la passation.
Le respect des consignes et des modalités de correction est placé sous la responsabilité de chaque inspecteur pour les écoles au sein desquelles il exerce ses missions.
Dans ce cadre, il veille à organiser une répartition des protocoles complétés par les élèves de telle façon qu'un enseignant n'ait pas à corriger les protocoles complétés par les élèves dont il a la charge ni, sauf situation exceptionnelle, ceux complétés par les élèves fréquentant une école au sein duquel il exerce sa fonction.
Tous les enseignants concernés procèdent aux corrections des évaluations externes non certificatives.
Lorsqu'ils participent aux corrections, les enseignants sont considérés comme étant en activité de service.
Les écoles transmettent les résultats des évaluations externes non certificatives de leurs élèves à l'Administration générale de l'Enseignement selon les modalités fixées par elle.
Le respect des consignes et des modalités de correction est placé sous la responsabilité de chaque inspecteur pour les écoles au sein desquelles il exerce ses missions.
Dans ce cadre, il veille à organiser une répartition des protocoles complétés par les élèves de telle façon qu'un enseignant n'ait pas à corriger les protocoles complétés par les élèves dont il a la charge ni, sauf situation exceptionnelle, ceux complétés par les élèves fréquentant une école au sein duquel il exerce sa fonction.
Tous les enseignants concernés procèdent aux corrections des évaluations externes non certificatives.
Lorsqu'ils participent aux corrections, les enseignants sont considérés comme étant en activité de service.
Les écoles transmettent les résultats des évaluations externes non certificatives de leurs élèves à l'Administration générale de l'Enseignement selon les modalités fixées par elle.
Art. 1.6.3 -11.§ 1. De werkgroep wordt belast met het analyseren en voorstellen van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
Deze voorstelling moet het mogelijk maken om zowel het niveau van beheersing van het geheel van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties te beoordelen als het niveau van beheersing van elke bekwaamheid, waarbij niet alleen het gemiddelde niveau maar ook de verspreiding van de resultaten onder de leerlingen en de scholen in aanmerking worden genomen.
Met deze voorstelling kan ook het beheersingsniveau dat door de leerlingen wordt bereikt, worden beoordeeld door rekening te houden met de specifieke kenmerken van het schoolpubliek.
Met deze voorstelling moet de bepaling bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5 mogelijk worden.
Deze voorstelling mag in geen enkel geval de identificatie van de leerlingen of van de scholen toelaten.
§ 2. De werkgroep wordt belast met het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
Dit document moet de pedagogisch teams helpen bij het analyseren van de antwoorden en geschriften van hun leerlingen tegenover onderdelen die deel uitmaken van de externe evaluatie die niet wordt bekrachtigd met een getuigschrift en bij het verbeteren van de beheersing van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties inzonderheid via de implementatie van activiteiten die het mogelijk maken de vastgestelde fouten te herstellen.
Deze voorstelling moet het mogelijk maken om zowel het niveau van beheersing van het geheel van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties te beoordelen als het niveau van beheersing van elke bekwaamheid, waarbij niet alleen het gemiddelde niveau maar ook de verspreiding van de resultaten onder de leerlingen en de scholen in aanmerking worden genomen.
Met deze voorstelling kan ook het beheersingsniveau dat door de leerlingen wordt bereikt, worden beoordeeld door rekening te houden met de specifieke kenmerken van het schoolpubliek.
Met deze voorstelling moet de bepaling bedoeld in artikel 1.6.3-14, § 1, lid 5 mogelijk worden.
Deze voorstelling mag in geen enkel geval de identificatie van de leerlingen of van de scholen toelaten.
§ 2. De werkgroep wordt belast met het opstellen [1 van sporen]1 die verband houden met de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift waarmee hij belast werd.
Dit document moet de pedagogisch teams helpen bij het analyseren van de antwoorden en geschriften van hun leerlingen tegenover onderdelen die deel uitmaken van de externe evaluatie die niet wordt bekrachtigd met een getuigschrift en bij het verbeteren van de beheersing van de geëvalueerde kennis, knowhow en competenties inzonderheid via de implementatie van activiteiten die het mogelijk maken de vastgestelde fouten te herstellen.
Modifications
Art. 1.6.3 -11.§ 1er. Le groupe de travail est chargé de l'analyse et de la présentation des résultats de l'évaluation externe non certificative dont il a été chargé.
Cette présentation doit permettre d'apprécier tant le niveau de maitrise de l'ensemble des savoirs, savoir-faire et des compétences évalués que celui de chacun d'entre eux, en prenant non seulement en considération le niveau moyen, mais aussi la dispersion des résultats entre élèves et entre écoles.
Cette présentation doit également permettre d'apprécier le niveau de maitrise atteint par les élèves en tenant compte des spécificités des publics scolaires.
Cette présentation doit permettre que soit rendue possible la disposition définie à l'article 1.6.3-14, § 1er, alinéa 5.
Cette présentation ne doit en aucun cas permettre l'identification des élèves ou des écoles.
§ 2. Le groupe de travail est chargé de la production [1 de pistes]1 didactiques en lien avec l'évaluation externe non certificative dont il a été chargé.
Ce document doit aider les équipes pédagogiques à analyser les réponses et productions de leurs élèves face aux items qui faisaient partie de l'évaluation externe non certificative et à améliorer la maitrise des savoirs, savoir-faire et des compétences évalués notamment à travers la mise en place d'activités permettant de remédier aux erreurs constatées.
Cette présentation doit permettre d'apprécier tant le niveau de maitrise de l'ensemble des savoirs, savoir-faire et des compétences évalués que celui de chacun d'entre eux, en prenant non seulement en considération le niveau moyen, mais aussi la dispersion des résultats entre élèves et entre écoles.
Cette présentation doit également permettre d'apprécier le niveau de maitrise atteint par les élèves en tenant compte des spécificités des publics scolaires.
Cette présentation doit permettre que soit rendue possible la disposition définie à l'article 1.6.3-14, § 1er, alinéa 5.
Cette présentation ne doit en aucun cas permettre l'identification des élèves ou des écoles.
§ 2. Le groupe de travail est chargé de la production [1 de pistes]1 didactiques en lien avec l'évaluation externe non certificative dont il a été chargé.
Ce document doit aider les équipes pédagogiques à analyser les réponses et productions de leurs élèves face aux items qui faisaient partie de l'évaluation externe non certificative et à améliorer la maitrise des savoirs, savoir-faire et des compétences évalués notamment à travers la mise en place d'activités permettant de remédier aux erreurs constatées.
Modifications
Art. 1.6.3 -12. De resultaten en analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitters van de werkgroepen overgemaakt aan de voorzitter van de sturingscommissie.
Art. 1.6.3 -12. Les résultats et l'analyse des évaluations externes non certificatives sont remis par les présidents des groupes de travail au président de la Commission de pilotage.
Afdeling III. - Verwerking van resultaten
Section III. - Exploitation des résultats
Art. 1.6.3 -13. Het verslag en de analyse van de externe evaluaties die niet bekrachtigd worden met een getuigschrift, worden door de voorzitter van de sturingscommissie overgemaakt aan de Regering.
Op basis van de resultaten van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, brengt de sturingscommissie advies uit aan de Regering met, in voorkomend geval, de aanbevelingen die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Op basis van de resultaten van elke externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, brengt de sturingscommissie advies uit aan de Regering met, in voorkomend geval, de aanbevelingen die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Art. 1.6.3 -13. Le rapport et l'analyse des évaluations externes non certificatives sont remis par le président de la Commission de pilotage au Gouvernement.
Sur la base des résultats de chaque évaluation externe non certificative, la Commission de pilotage adresse au Gouvernement un avis reprenant, le cas échéant, les recommandations susceptibles d'améliorer ces résultats.
Sur la base des résultats de chaque évaluation externe non certificative, la Commission de pilotage adresse au Gouvernement un avis reprenant, le cas échéant, les recommandations susceptibles d'améliorer ces résultats.
Art. 1.6.3 -14. § 1. Naast de resultaten van alle leerlingen samen alsook die van elk van hen, beschikt elke inrichtende macht en elke school over de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap die haar worden meegedeeld in de voorstelling bedoeld in artikel 1.6.3-11 door het Algemeen Bestuur Onderwijs en, in voorkomend geval, op vraag van de inrichtende macht bij de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst, per sociaaleconomische index in kwartiel.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De mededeling van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt gevolgd door voorstellen in de vorm van pedagogische hulpmiddelen die ten doel hebben in te spelen op de vastgestelde moeilijkheden.
Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat de resultaten geanalyseerd en verwerkt worden met, in voorkomend geval, de hulp van de steun- en begeleidingsdienst van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de federaties van de inrichtende machten naargelang het geval. Het verwerken van de resultaten bestaat inzonderheid in het ontwikkelen en invoeren van pedagogische of organisatorische strategieën die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat elke ouder toegang heeft tot de resultaten van het kind waarvoor hij verantwoordelijk is in vergelijking met de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap.
§ 2. De anonieme resultaten worden ook opgemaakt op het niveau van alle scholen van eenzelfde zone en overgemaakt aan de zoneraden.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De mededeling van de resultaten van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, wordt gevolgd door voorstellen in de vorm van pedagogische hulpmiddelen die ten doel hebben in te spelen op de vastgestelde moeilijkheden.
Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat de resultaten geanalyseerd en verwerkt worden met, in voorkomend geval, de hulp van de steun- en begeleidingsdienst van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of van de federaties van de inrichtende machten naargelang het geval. Het verwerken van de resultaten bestaat inzonderheid in het ontwikkelen en invoeren van pedagogische of organisatorische strategieën die deze resultaten zouden kunnen verbeteren.
Elke inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgt ervoor dat elke ouder toegang heeft tot de resultaten van het kind waarvoor hij verantwoordelijk is in vergelijking met de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap.
§ 2. De anonieme resultaten worden ook opgemaakt op het niveau van alle scholen van eenzelfde zone en overgemaakt aan de zoneraden.
Art. 1.6.3 -14. § 1er. Outre les résultats relatifs à l'ensemble de ses élèves ainsi qu'à chacun d'entre eux, chaque pouvoir organisateur et chaque école disposent des résultats globalisés de l'ensemble des élèves de la Communauté française qui lui sont communiqués sous la présentation visée à l'article 1.6.3-11, par l'Administration générale de l'enseignement et le cas échéant sur demande du pouvoir organisateur auprès du délégué au contrat d'objectifs, par indice socio-économique en quartile.
Les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
La communication des résultats commentés de l'évaluation externe non certificative est suivie de propositions qui peuvent prendre la forme d'outils pédagogiques visant à répondre aux difficultés décelées.
Chaque pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce qu'il soit procédé à un travail d'analyse et d'exploitation des résultats avec, le cas échéant, l'aide du service de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé par la Communauté française ou des fédérations de pouvoirs organisateurs, selon le cas. L'exploitation des résultats consiste notamment dans la construction et la mise en oeuvre de stratégies pédagogiques ou organisationnelles susceptibles d'améliorer ces résultats.
Chaque pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce que chaque parent ait accès aux résultats de l'enfant dont il a la charge par rapport aux résultats globalisés de l'ensemble des élèves de la Communauté française.
§ 2. Les résultats rendus anonymes sont également établis au niveau de l'ensemble des écoles d'une même zone et transmis aux conseils de zone.
Les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
La communication des résultats commentés de l'évaluation externe non certificative est suivie de propositions qui peuvent prendre la forme d'outils pédagogiques visant à répondre aux difficultés décelées.
Chaque pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce qu'il soit procédé à un travail d'analyse et d'exploitation des résultats avec, le cas échéant, l'aide du service de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé par la Communauté française ou des fédérations de pouvoirs organisateurs, selon le cas. L'exploitation des résultats consiste notamment dans la construction et la mise en oeuvre de stratégies pédagogiques ou organisationnelles susceptibles d'améliorer ces résultats.
Chaque pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce que chaque parent ait accès aux résultats de l'enfant dont il a la charge par rapport aux résultats globalisés de l'ensemble des élèves de la Communauté française.
§ 2. Les résultats rendus anonymes sont également établis au niveau de l'ensemble des écoles d'une même zone et transmis aux conseils de zone.
Art. 1.6.3 -15. § 1. Elke school stelt de resultaten van haar leerlingen ter beschikking van de leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de betrokken inspectiediensten en de betrokken steun- en begeleidingscel zodat deze, naast de globale resultaten van alle leerlingen van de Franse Gemeenschap, beschikken over alle resultaten van de leerlingen van elke school waar ze hun opdrachten uitoefenen.
De leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de inspecteurs en adviseurs voor steun en begeleiding die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De betrokken inspectiediensten en de adviseurs voor steun en begeleiding zorgen ervoor dat deze resultaten geïntegreerd worden in hun eigen onderzoek in het kader van hun respectieve evaluatieopdrachten betreffende het studieniveau en het niveau van de begeleiding. Ze verlenen hulp aan scholen bij het analyseren en verwerken van de resultaten.
§ 2. Wat betreft de mededeling van de resultaten van de leerlingen van scholen die een voor een beschouwd worden, heeft de mededeling aan de steun- en begeleidingsdienst slechts betrekking op de scholen die behoren tot ofwel het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, ofwel een inrichtende macht aangesloten bij een federatie van inrichtende machten. In dit geval wordt de mededeling onderworpen aan de toestemming van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de inrichtende macht deze toestemming meedeelt.
De leden van de algemene sturingsdienst voor scholen en PMS-centra, de inspecteurs en adviseurs voor steun en begeleiding die de resultaten kennen van de externe evaluatie die niet bekrachtigd wordt met een getuigschrift, zijn daartoe tot het beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De betrokken inspectiediensten en de adviseurs voor steun en begeleiding zorgen ervoor dat deze resultaten geïntegreerd worden in hun eigen onderzoek in het kader van hun respectieve evaluatieopdrachten betreffende het studieniveau en het niveau van de begeleiding. Ze verlenen hulp aan scholen bij het analyseren en verwerken van de resultaten.
§ 2. Wat betreft de mededeling van de resultaten van de leerlingen van scholen die een voor een beschouwd worden, heeft de mededeling aan de steun- en begeleidingsdienst slechts betrekking op de scholen die behoren tot ofwel het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, ofwel een inrichtende macht aangesloten bij een federatie van inrichtende machten. In dit geval wordt de mededeling onderworpen aan de toestemming van de inrichtende macht. De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de inrichtende macht deze toestemming meedeelt.
Art. 1.6.3 -15. § 1er. Chaque école met les résultats de ses élèves à disposition des membres du Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux, des services d'inspection concernés et de la cellule de soutien et d'accompagnement concernée afin que ceux-ci, outre les résultats globalisés de l'ensemble des élèves de la Communauté française, disposent de l'ensemble des résultats des élèves de chaque école au sein desquelles ils exercent leurs missions.
Les membres du Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux, les inspecteurs et les conseillers au soutien et à l'accompagnement qui ont connaissance des résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Les services d'inspection concernés et les conseillers au soutien et à l'accompagnement veillent à intégrer ces résultats aux apports de leurs propres investigations dans le cadre de leurs missions respectives d'évaluation du niveau des études et de soutien et d'accompagnement. Ils apportent leur appui aux écoles dans l'analyse et l'exploitation des résultats.
§ 2. En ce qui concerne la transmission des résultats des élèves des écoles considérées une par une, la transmission à la cellule de soutien et d'accompagnement concernée ne concerne que les écoles relevant soit de l'enseignement organisé par la Communauté française, soit d'un pouvoir organisateur affilié à une fédération de pouvoirs organisateurs. Dans ce dernier cas, la transmission est subordonnée à l'accord donné par le pouvoir organisateur. Le Gouvernement définit les modalités selon lesquelles le pouvoir organisateur fait part de cet accord.
Les membres du Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux, les inspecteurs et les conseillers au soutien et à l'accompagnement qui ont connaissance des résultats obtenus à l'évaluation externe non certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Les services d'inspection concernés et les conseillers au soutien et à l'accompagnement veillent à intégrer ces résultats aux apports de leurs propres investigations dans le cadre de leurs missions respectives d'évaluation du niveau des études et de soutien et d'accompagnement. Ils apportent leur appui aux écoles dans l'analyse et l'exploitation des résultats.
§ 2. En ce qui concerne la transmission des résultats des élèves des écoles considérées une par une, la transmission à la cellule de soutien et d'accompagnement concernée ne concerne que les écoles relevant soit de l'enseignement organisé par la Communauté française, soit d'un pouvoir organisateur affilié à une fédération de pouvoirs organisateurs. Dans ce dernier cas, la transmission est subordonnée à l'accord donné par le pouvoir organisateur. Le Gouvernement définit les modalités selon lesquelles le pouvoir organisateur fait part de cet accord.
Afdeling IV. - Maatregelen ter bescherming van de geheimhouding van de inhoud van externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift
Section IV. - Des mesures de protection de la confidentialité du contenu des épreuves externes non certificatives
Art. 1.6.3 -16. De leden van de diensten van de Regering en van de algemene inspectiedienst zijn gehouden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de proeven voor externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd.
Ambtenaren die alle of een deel van de inhoud van deze proeven vrijgeven voor dat deze proeven zijn voltooid door de leerlingen, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering, plegen een misdrijf. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Ambtenaren die alle of een deel van de inhoud van deze proeven vrijgeven voor dat deze proeven zijn voltooid door de leerlingen, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering, plegen een misdrijf. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 1.6.3 -16. Les membres des services du Gouvernement et du Service général de l'inspection sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves permettant les évaluations externes non certificatives et certificatives.
L'agent qui aura divulgué tout ou partie du contenu de ces épreuves avant la finalisation desdites épreuves par les élèves - hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement - commettra une infraction. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
L'agent qui aura divulgué tout ou partie du contenu de ces épreuves avant la finalisation desdites épreuves par les élèves - hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement - commettra une infraction. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Art. 1.6.3 -17. De directeur, de personeelsleden die werkzaam zijn in de scholen en, in voorkomend geval, het personeel met een vrijwilligerscontract dat prestaties levert in de scholen, zijn gebonden aan het beroepsgeheim wat betreft de inhoud van de externe proeven en alle informatie aan de hand waarvan deze toegankelijk zijn. Bij een inbreuk op deze geheimhoudingsplicht wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 1.6.3 -17. Le directeur, les membres du personnel travaillant dans les écoles et, le cas échéant, le personnel sous contrat de bénévolat exerçant des prestations dans les écoles sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves externes et à toutes les informations qui permettent d'y accéder. En cas de violation de l'obligation de secret, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Art. 1.6.3 -18. Hij die, in strijd met de instructies en regels voor het afnemen van proeven, een verzegeld pakje met een of meer exemplaren van proeven opent voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, wordt gestraft met dezelfde straffen als vastgelegd in artikel 460 van het Strafwetboek.
Hij die alle of een deel van de inhoud van de proeven, voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, verbergt, ruilt of om niet ontvangt, bezit in om het even welke vorm, koopt, reproduceert of overdraagt op om het even welke manier zonder hiervoor de toelating te hebben van de Regering of zijn afgevaardigde, wordt gestraft met dezelfde straffen.
Hij die alle of een deel van de inhoud van de proeven, voor gebruik ervan in het kader van deze proeven, verbergt, ruilt of om niet ontvangt, bezit in om het even welke vorm, koopt, reproduceert of overdraagt op om het even welke manier zonder hiervoor de toelating te hebben van de Regering of zijn afgevaardigde, wordt gestraft met dezelfde straffen.
Art. 1.6.3 -18. Toute personne qui aura ouvert - en violation des consignes et modalités de passation - un paquet scellé contenant un ou plusieurs exemplaires des épreuves avant son utilisation dans le cadre desdites épreuves sera punie des mêmes peines que celles prévues à l'article 460 du Code pénal.
Toute personne qui aura, avant son utilisation dans le cadre des épreuves, recelé, reçu en échange ou à titre gratuit, possédé sous quelque forme que ce soit, acheté, reproduit ou transféré par quelque moyen que ce soit tout ou partie du contenu de ces épreuves sans y avoir été autorisé par le Gouvernement ou son délégué sera punie des mêmes peines.
Toute personne qui aura, avant son utilisation dans le cadre des épreuves, recelé, reçu en échange ou à titre gratuit, possédé sous quelque forme que ce soit, acheté, reproduit ou transféré par quelque moyen que ce soit tout ou partie du contenu de ces épreuves sans y avoir été autorisé par le Gouvernement ou son délégué sera punie des mêmes peines.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatiecommissie
CHAPITRE IV. - De la Commission des évaluations
Art. 1.6.4 -1.Er wordt een evaluatiecommissie opgericht die belast is met:
1° het coördineren en verzorgen van de overeenstemming van de externe evaluaties die al dan niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, en de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
2° het garanderen van de briefwisseling over de evaluaties en referentiesystemen;
3° het opstellen van een globale planning voor de externe evaluaties, rekening houdend met internationale evaluaties;
4° het harmoniseren van de nadere regels voor het afnemen van externe proeven die bekrachtigd worden met een getuigschrift in scholen, met inbegrip van het organiseren (of niet) van een tweede sessie;
5° het voorstellen aan de Regering van raamdocumenten voor evaluaties;
6° het valideren van evaluatievoorwerpen en controleren of deze geschikt zijn aan de hand van de raamdocumenten;
7° het sturen van de werkgroepen belast met het ontwerpen van de externe evaluaties of proevenreeksen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
[1 8° aan de regering een voorstel van een vijfjarenplan voorleggen waarvan sprake in artikel 1.6.3-5, § 1.]1
De raamdocumenten bedoeld in lid 1, 5°, vermelden, voor elk evaluatievoorwerp:
1° het beoogde doel, het doelpubliek, de aard van de proef en de vorm ervan;
2° de samenstelling van de werkgroep belast met het ontwerpen van de evaluatie;
3° de planning van het afnemen van deze voorwerpen in het curriculum;
4° het te respecteren schema.
1° het coördineren en verzorgen van de overeenstemming van de externe evaluaties die al dan niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, en de evaluatiehulpmiddelen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
2° het garanderen van de briefwisseling over de evaluaties en referentiesystemen;
3° het opstellen van een globale planning voor de externe evaluaties, rekening houdend met internationale evaluaties;
4° het harmoniseren van de nadere regels voor het afnemen van externe proeven die bekrachtigd worden met een getuigschrift in scholen, met inbegrip van het organiseren (of niet) van een tweede sessie;
5° het voorstellen aan de Regering van raamdocumenten voor evaluaties;
6° het valideren van evaluatievoorwerpen en controleren of deze geschikt zijn aan de hand van de raamdocumenten;
7° het sturen van de werkgroepen belast met het ontwerpen van de externe evaluaties of proevenreeksen bedoeld in artikel 1.4.4-4;
[1 8° aan de regering een voorstel van een vijfjarenplan voorleggen waarvan sprake in artikel 1.6.3-5, § 1.]1
De raamdocumenten bedoeld in lid 1, 5°, vermelden, voor elk evaluatievoorwerp:
1° het beoogde doel, het doelpubliek, de aard van de proef en de vorm ervan;
2° de samenstelling van de werkgroep belast met het ontwerpen van de evaluatie;
3° de planning van het afnemen van deze voorwerpen in het curriculum;
4° het te respecteren schema.
Modifications
Art. 1.6.4 -1.Il est créé une Commission des évaluations notamment chargée :
1° de coordonner et d'assurer la cohérence des évaluations externes, certificatives ou non, et des outils d'évaluation visés à l'article 1.4.4-4 ;
2° de garantir la correspondance des évaluations et des référentiels ;
3° de définir un calendrier global des évaluations externes, en tenant compte des évaluations internationales ;
4° d'harmoniser les modalités de passation des épreuves externes certificatives au sein des écoles, en ce compris l'organisation ou non d'une seconde session ;
5° de proposer au Gouvernement des documents-cadres des évaluations ;
6° de valider les objets d'évaluation et de vérifier leur adéquation avec les documents-cadres ;
7° de piloter les groupes de travail chargés de la conception des évaluations externes ou des batteries d'épreuves visées à l'article 1.4.4-4 ;
[1 8° remettre au Gouvernement une proposition de plan quinquennal visé à l'article 1.6.3-5, § 1er.]1
Les documents-cadres visés à l'alinéa 1er, 5°, précisent, pour chaque objet d'évaluation :
1° l'objectif poursuivi, le public visé, la nature de l'épreuve et sa forme ;
2° la composition du groupe de travail chargé de la conception de l'évaluation ;
3° le calendrier de passation de ces objets dans le curriculum ;
4° les canevas à respecter.
1° de coordonner et d'assurer la cohérence des évaluations externes, certificatives ou non, et des outils d'évaluation visés à l'article 1.4.4-4 ;
2° de garantir la correspondance des évaluations et des référentiels ;
3° de définir un calendrier global des évaluations externes, en tenant compte des évaluations internationales ;
4° d'harmoniser les modalités de passation des épreuves externes certificatives au sein des écoles, en ce compris l'organisation ou non d'une seconde session ;
5° de proposer au Gouvernement des documents-cadres des évaluations ;
6° de valider les objets d'évaluation et de vérifier leur adéquation avec les documents-cadres ;
7° de piloter les groupes de travail chargés de la conception des évaluations externes ou des batteries d'épreuves visées à l'article 1.4.4-4 ;
[1 8° remettre au Gouvernement une proposition de plan quinquennal visé à l'article 1.6.3-5, § 1er.]1
Les documents-cadres visés à l'alinéa 1er, 5°, précisent, pour chaque objet d'évaluation :
1° l'objectif poursuivi, le public visé, la nature de l'épreuve et sa forme ;
2° la composition du groupe de travail chargé de la conception de l'évaluation ;
3° le calendrier de passation de ces objets dans le curriculum ;
4° les canevas à respecter.
Modifications
Art. 1.6.4 -2.De evaluatiecommissie wordt voorgezeten door de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs of een persoon aangesteld door hem. Volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels bevat ze de volgende vertegenwoordigers van:
1° de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem;
2° de algemene inspectiedienst;
3° de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies;
4° Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten van onderwijs;
5° de Regering;
6° de academische wereld gespecialiseerd in algemene pedagogie of docimologie.
[1 De leden bedoeld in het eerste lid, 4° et 6°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
1° de algemene directie voor de sturing van het onderwijssysteem;
2° de algemene inspectiedienst;
3° de commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern en programmacommissies;
4° Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten van onderwijs;
5° de Regering;
6° de academische wereld gespecialiseerd in algemene pedagogie of docimologie.
[1 De leden bedoeld in het eerste lid, 4° et 6°, krijgen hun verplaatsingskosten terugbetaald volgens de nadere regels opgesteld door de Regering.]1
Modifications
Art. 1.6.4 -2.La Commission des évaluations est présidée par l'Administrateur général de l'Administration générale de l'enseignement ou une personne désignée par celui-ci. Selon les modalités établies par le Gouvernement, elle comporte des représentants :
1° de la Direction générale du pilotage du système éducatif ;
2° du Service général de l'Inspection ;
3° de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun et des commissions des programmes ;
4° de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs d'enseignement ;
5° du Gouvernement ;
6° du monde académique spécialisé dans la pédagogie générale ou la docimologie.
[1 Les membres visés à l'alinéa 1er, 4° et 6°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités établies par le Gouvernement.]1
1° de la Direction générale du pilotage du système éducatif ;
2° du Service général de l'Inspection ;
3° de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun et des commissions des programmes ;
4° de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs d'enseignement ;
5° du Gouvernement ;
6° du monde académique spécialisé dans la pédagogie générale ou la docimologie.
[1 Les membres visés à l'alinéa 1er, 4° et 6°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités établies par le Gouvernement.]1
Modifications
Art. 1.6.4 -3. De Regering legt de nadere regels voor de werking van de evaluatiecommissie vast.
Art. 1.6.4 -3. Le Gouvernement arrête les modalités du fonctionnement de la Commission des évaluations.
HOOFDSTUK V. - Onderhandelingen tussen de Regering en de inrichtende machten
CHAPITRE V. - De la négociation entre le Gouvernement et les pouvoirs organisateurs
Art. 1.6.5 -1. De fundamentele onderwijshervormingen zijn het voorwerp van voorafgaande onderhandelingen tussen de Regering, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de door de Regering erkende federaties van inrichtende machten.
Art. 1.6.5 -1. Les réformes fondamentales de l'enseignement font l'objet d'une négociation préalable entre le Gouvernement, Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs reconnues par le Gouvernement.
Art. 1.6.5 -2.§ 1. De Regering erkent als federatie van inrichtende machten elk orgaan dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° minstens 20 % van alle inrichtende machten uit de eerste drie van volgende categorieën doen aansluiten aan eenzelfde net met eenzelfde karakter:
a) inrichtende machten die scholen voor basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs organiseren;
b) inrichtende machten die scholen voor gewoon secundair onderwijs organiseren;
c) inrichtende machten die scholen voor gespecialiseerd onderwijs organiseren;
d) inrichtende machten die scholen [1 voor Volwassenenonderwijs]1 organiseren;
e) inrichtende machten die PMS-centra organiseren;
f) inrichtende machten die scholen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan organiseren.
2° minstens 10 % van de inrichtende machten doen aansluiten, binnen dit net en met dit karakter, in minstens twee provincies en in het arrondissement van het Brussel-Hoofdstad en dit, voor elk van de drie categorieën in elk van de drie bovengenoemde administratieve zones;
3° de inrichtende machten die scholen inrichten waar minstens 20 % van de schoolbevolking van dit geheel bestaat uit leerlingen die school lopen in het basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs, in scholen voor gewoon secundair onderwijs en scholen voor bijzonder onderwijs, binnen dit net en met dit karakter aansluiten.
De Regering kan afwijken van de in het eerste lid bedoelde criteria op grond van een met voldoende redenen omkleed verzoek.
Zolang de federatie van inrichtende machten inrichtende machten van secundaire onderwijsscholen tot lid maakt, moeten voornoemde scholen bevatten die de overgangsafdeling en kwalificatieafdeling organiseren.
Een inrichtende macht die weigert zich aan te sluiten bij een federatie van inrichtende machten kan enkel in aanmerking worden genomen voor de erkenning van een andere federatie dan ten vroegste zes maanden na kennisgeving van deze weigering.
De Regering erkent minstens, desgevallend in afwijking van het eerste lid:
1° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die basisscholen, gewone en bijzondere kleuter- en lagere scholen, bijzondere secundaire scholen en secundaire kunstscholen met beperkt leerplan organiseren;
2° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die gewone secundaire scholen organiseren;
3° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het confessioneel vrij onderwijs;
4° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het niet-confessioneel vrij onderwijs.
§ 2. Opdat een federatie door de Regering erkend zou worden:
1° moet de federatie samenhang vertonen met het educatief en pedagogisch project van een inrichtende macht die lid wordt van deze federatie en met het educatief project en de hoofdlijnen van deze federatie;
2° moet de federatie:
a) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering is samengesteld uit:
- minstens 80 % aangesloten inrichtende machten of vertegenwoordigers gekozen in hun midden door verschillende inrichtende machten;
- hoogstens 20 % door de eerste groep gecoöpteerde leden;
b) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering beslissingen neemt omtrent de wijzigingen aan de statuten, de vaststelling van het eventueel lidgeld bedoeld in artikel 1.6.5-5 en de aanstelling van de Raad van bestuur, welke zetelt voor een hernieuwbare periode van maximaal zes jaar;
c) instaan voor de openbaarmaking van de informatie aan zijn leden alsook van de aansluitingsregels tot de federatie en de toegang tot de activiteiten, programma's en diensten die hij aanbiedt;
d) bij de verzending van zijn verzoek om erkenning, een kopie van de toetredingsresoluties van de aangesloten inrichtende machten zenden naar de Regering, alsmede de namen en voornamen van de leden van de verschillende instanties van dit orgaan én een kopie van zijn statuten en reglementen en, vervolgens, zodra de erkenning is aangenomen, iedere wijziging aan deze verscheidene elementen.
3° moet de Raad van bestuur van de federatie:
a) bestaan uit een meerderheid van de leden die zijn gekozen uit diegenen bedoeld in het eerste streepje van voornoemd punt 2°, a), eerste streepje;
b) voor een periode van maximaal zes jaar welke hernieuwbaar is, de personen aanduiden gemachtigd om, in zijn naam, de protocollen te tekenen welke gesloten worden na het overleg bedoeld in artikel 1.6.5-1.
§ 3. De erkenning wordt verleend voor een duur van zes jaar.
§ 4. De Regering trekt de erkenning in van die federaties van inrichtende machten die de in § 1 en 2 bepaalde voorwaarden niet langer naleven
De Regering beslist over de procedure voor erkenning, voor weigering van erkenning en voor intrekking van erkenning.
De procedure bedoelt in lid 2 beschrijft ten minste:
1° dat de federatie uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar dat deze erkenning in werking is getreden, een verzoek indient bij de Regering;
2° de nadere regels voor het indienen van het verzoek tot erkenning;
3° de mogelijkheid voor de federatie om in beroep te gaan tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een erkenning alsook de vormen en termijnen hiervan;
4° de mogelijkheid voor de federatie om te worden gehoord tijdens een beroep;
5° de termijnen waarbinnen de beslissingen moeten worden genomen over toekenning, weigering of intrekking van een erkenning.
1° minstens 20 % van alle inrichtende machten uit de eerste drie van volgende categorieën doen aansluiten aan eenzelfde net met eenzelfde karakter:
a) inrichtende machten die scholen voor basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs organiseren;
b) inrichtende machten die scholen voor gewoon secundair onderwijs organiseren;
c) inrichtende machten die scholen voor gespecialiseerd onderwijs organiseren;
d) inrichtende machten die scholen [1 voor Volwassenenonderwijs]1 organiseren;
e) inrichtende machten die PMS-centra organiseren;
f) inrichtende machten die scholen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan organiseren.
2° minstens 10 % van de inrichtende machten doen aansluiten, binnen dit net en met dit karakter, in minstens twee provincies en in het arrondissement van het Brussel-Hoofdstad en dit, voor elk van de drie categorieën in elk van de drie bovengenoemde administratieve zones;
3° de inrichtende machten die scholen inrichten waar minstens 20 % van de schoolbevolking van dit geheel bestaat uit leerlingen die school lopen in het basisonderwijs, gewoon lager en kleuteronderwijs, in scholen voor gewoon secundair onderwijs en scholen voor bijzonder onderwijs, binnen dit net en met dit karakter aansluiten.
De Regering kan afwijken van de in het eerste lid bedoelde criteria op grond van een met voldoende redenen omkleed verzoek.
Zolang de federatie van inrichtende machten inrichtende machten van secundaire onderwijsscholen tot lid maakt, moeten voornoemde scholen bevatten die de overgangsafdeling en kwalificatieafdeling organiseren.
Een inrichtende macht die weigert zich aan te sluiten bij een federatie van inrichtende machten kan enkel in aanmerking worden genomen voor de erkenning van een andere federatie dan ten vroegste zes maanden na kennisgeving van deze weigering.
De Regering erkent minstens, desgevallend in afwijking van het eerste lid:
1° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die basisscholen, gewone en bijzondere kleuter- en lagere scholen, bijzondere secundaire scholen en secundaire kunstscholen met beperkt leerplan organiseren;
2° een federatie ter vertegenwoordiging van gesubsidieerde overheden die gewone secundaire scholen organiseren;
3° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het confessioneel vrij onderwijs;
4° een federatie ter vertegenwoordiging van de inrichtende machten van het niet-confessioneel vrij onderwijs.
§ 2. Opdat een federatie door de Regering erkend zou worden:
1° moet de federatie samenhang vertonen met het educatief en pedagogisch project van een inrichtende macht die lid wordt van deze federatie en met het educatief project en de hoofdlijnen van deze federatie;
2° moet de federatie:
a) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering is samengesteld uit:
- minstens 80 % aangesloten inrichtende machten of vertegenwoordigers gekozen in hun midden door verschillende inrichtende machten;
- hoogstens 20 % door de eerste groep gecoöpteerde leden;
b) voorzien in zijn statuten dat de algemene vergadering beslissingen neemt omtrent de wijzigingen aan de statuten, de vaststelling van het eventueel lidgeld bedoeld in artikel 1.6.5-5 en de aanstelling van de Raad van bestuur, welke zetelt voor een hernieuwbare periode van maximaal zes jaar;
c) instaan voor de openbaarmaking van de informatie aan zijn leden alsook van de aansluitingsregels tot de federatie en de toegang tot de activiteiten, programma's en diensten die hij aanbiedt;
d) bij de verzending van zijn verzoek om erkenning, een kopie van de toetredingsresoluties van de aangesloten inrichtende machten zenden naar de Regering, alsmede de namen en voornamen van de leden van de verschillende instanties van dit orgaan én een kopie van zijn statuten en reglementen en, vervolgens, zodra de erkenning is aangenomen, iedere wijziging aan deze verscheidene elementen.
3° moet de Raad van bestuur van de federatie:
a) bestaan uit een meerderheid van de leden die zijn gekozen uit diegenen bedoeld in het eerste streepje van voornoemd punt 2°, a), eerste streepje;
b) voor een periode van maximaal zes jaar welke hernieuwbaar is, de personen aanduiden gemachtigd om, in zijn naam, de protocollen te tekenen welke gesloten worden na het overleg bedoeld in artikel 1.6.5-1.
§ 3. De erkenning wordt verleend voor een duur van zes jaar.
§ 4. De Regering trekt de erkenning in van die federaties van inrichtende machten die de in § 1 en 2 bepaalde voorwaarden niet langer naleven
De Regering beslist over de procedure voor erkenning, voor weigering van erkenning en voor intrekking van erkenning.
De procedure bedoelt in lid 2 beschrijft ten minste:
1° dat de federatie uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar dat deze erkenning in werking is getreden, een verzoek indient bij de Regering;
2° de nadere regels voor het indienen van het verzoek tot erkenning;
3° de mogelijkheid voor de federatie om in beroep te gaan tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een erkenning alsook de vormen en termijnen hiervan;
4° de mogelijkheid voor de federatie om te worden gehoord tijdens een beroep;
5° de termijnen waarbinnen de beslissingen moeten worden genomen over toekenning, weigering of intrekking van een erkenning.
Modifications
Art. 1.6.5 -2.§ 1er. Le Gouvernement reconnait comme fédération de pouvoirs organisateurs tout organe qui répond aux conditions suivantes :
1° affilier au minimum 20 % de l'ensemble des pouvoirs organisateurs, au sein d'un même réseau et d'un même caractère, des trois premières des catégories suivantes :
a) pouvoirs organisateurs organisant des écoles fondamentales, primaires et maternelles ordinaires ;
b) pouvoirs organisateurs organisant des écoles secondaires ordinaires ;
c) pouvoirs organisateurs organisant des écoles spécialisées ;
d) pouvoirs organisateurs organisant des écoles [1 pour Adultes]1 ;
e) pouvoirs organisateurs organisant des centres PMS ;
f) pouvoirs organisateurs organisant des écoles d'enseignement secondaire artistique à horaire réduit.
2° affilier au minimum 10 % des pouvoirs organisateurs, au sein de ce réseau et de ce caractère, dans au moins deux provinces et dans l'arrondissement de Bruxelles-Capitale, et ce, pour chacune des trois dites catégories dans chacune des trois zones administratives susvisées ;
3° affilier des pouvoirs organisateurs organisant des écoles fréquentées par au moins 20 % de la population scolaire de l'ensemble constitué, au sein de ce réseau et de ce caractère, par les élèves fréquentant des écoles d'enseignement fondamental, primaire et maternel ordinaire, des écoles d'enseignement secondaire ordinaire et des écoles d'enseignement spécialisé.
Sur la base d'une demande dument motivée, le Gouvernement peut déroger aux critères définis à l'alinéa 1er.
Dans la mesure où la fédération de pouvoirs organisateurs affilie des pouvoirs organisateurs organisant des écoles secondaires, l'ensemble de celles-ci doit comprendre des écoles organisant la section de transition et des écoles organisant la section de qualification.
Un pouvoir organisateur qui renonce à son affiliation à une fédération de pouvoirs organisateurs ne peut être pris en compte pour la reconnaissance d'une autre fédération qu'au plus tôt six mois après la notification dudit renoncement.
Le Gouvernement reconnait au minimum, s'il échet par dérogation à l'alinéa 1er :
1° une fédération représentant des Pouvoirs publics subventionnés organisant des écoles fondamentales, maternelles et primaires ordinaires et spécialisées, des écoles secondaires spécialisées et des écoles d'enseignement secondaire artistique à horaire réduit ;
2° une fédération représentant des Pouvoirs publics subventionnés organisant des écoles secondaires ordinaires ;
3° une fédération représentant des pouvoirs organisateurs d'enseignement libre de caractère confessionnel ;
4° une fédération représentant des pouvoirs organisateurs d'enseignement libre de caractère non confessionnel.
§ 2. Pour qu'une fédération obtienne la reconnaissance du Gouvernement :
1° il doit y avoir cohérence entre les projets éducatif et pédagogique d'un pouvoir organisateur qui adhère à cette fédération et le projet éducatif et les axes majeurs du projet pédagogique de cette fédération ;
2° la fédération :
a) prévoit dans ses statuts que l'assemblée générale est constituée :
- pour au moins 80 % de pouvoirs organisateurs affiliés ou de représentants élus en leur sein par plusieurs pouvoirs organisateurs ;
- pour un maximum de 20 % de membres cooptés par les premiers ;
b) prévoit dans ses statuts que ladite assemblée générale prend les décisions relatives aux modifications desdits statuts, à la définition du montant de la cotisation éventuelle prévue conformément à l'article 1.6.5-5 et à la désignation du conseil d'administration, celui-ci étant désigné pour une durée maximale de six ans renouvelables ;
c) assure la publicité des informations destinées à ses membres ainsi que des règles d'adhésion à la fédération et d'accès aux activités, programmes et services offerts par celle-ci ;
d) transmet au Gouvernement, lors de sa demande de reconnaissance, une copie des résolutions d'adhésion des pouvoirs organisateurs affiliés, les noms et prénoms des membres des différentes instances le composant ainsi qu'une copie de ses statuts et règlements et, par la suite, dès qu'elle est adoptée, toute modification relative à ces divers éléments.
3° le conseil d'administration de la fédération :
a) est composé d'une majorité de membres choisis parmi ceux définis au premier tiret du point 2°, a), premier tiret ;
b) désigne, pour une durée maximale de six ans renouvelables, les personnes habilitées à signer, en son nom, les protocoles concluant les concertations visées à l'article 1.6.5-1.
§ 3. La reconnaissance accordée vaut pour une durée indéterminée.
§ 4. Le Gouvernement retire la reconnaissance aux fédérations de pouvoirs organisateurs qui cessent de répondre aux conditions fixées paragraphes 1er et 2.
Le Gouvernement arrête la procédure de reconnaissance, de refus de reconnaissance et de retrait de reconnaissance.
La procédure visée à l'alinéa 2 prévoit au moins :
1° que la fédération introduit une demande de reconnaissance auprès du Gouvernement au plus tard le 15 novembre de l'année qui précède la première année de l'entrée en application de cette reconnaissance ;
2° les modalités d'introduction de la demande de reconnaissance ;
3° la possibilité pour la fédération d'introduire un recours contre une décision de refus ou de retrait de reconnaissance ainsi que ses formes et délais ;
4° la possibilité pour la fédération d'être entendue lors d'un recours ;
5° les délais endéans lesquels doivent être prises les décisions d'octroi, de refus ou de retrait en matière de reconnaissance.
1° affilier au minimum 20 % de l'ensemble des pouvoirs organisateurs, au sein d'un même réseau et d'un même caractère, des trois premières des catégories suivantes :
a) pouvoirs organisateurs organisant des écoles fondamentales, primaires et maternelles ordinaires ;
b) pouvoirs organisateurs organisant des écoles secondaires ordinaires ;
c) pouvoirs organisateurs organisant des écoles spécialisées ;
d) pouvoirs organisateurs organisant des écoles [1 pour Adultes]1 ;
e) pouvoirs organisateurs organisant des centres PMS ;
f) pouvoirs organisateurs organisant des écoles d'enseignement secondaire artistique à horaire réduit.
2° affilier au minimum 10 % des pouvoirs organisateurs, au sein de ce réseau et de ce caractère, dans au moins deux provinces et dans l'arrondissement de Bruxelles-Capitale, et ce, pour chacune des trois dites catégories dans chacune des trois zones administratives susvisées ;
3° affilier des pouvoirs organisateurs organisant des écoles fréquentées par au moins 20 % de la population scolaire de l'ensemble constitué, au sein de ce réseau et de ce caractère, par les élèves fréquentant des écoles d'enseignement fondamental, primaire et maternel ordinaire, des écoles d'enseignement secondaire ordinaire et des écoles d'enseignement spécialisé.
Sur la base d'une demande dument motivée, le Gouvernement peut déroger aux critères définis à l'alinéa 1er.
Dans la mesure où la fédération de pouvoirs organisateurs affilie des pouvoirs organisateurs organisant des écoles secondaires, l'ensemble de celles-ci doit comprendre des écoles organisant la section de transition et des écoles organisant la section de qualification.
Un pouvoir organisateur qui renonce à son affiliation à une fédération de pouvoirs organisateurs ne peut être pris en compte pour la reconnaissance d'une autre fédération qu'au plus tôt six mois après la notification dudit renoncement.
Le Gouvernement reconnait au minimum, s'il échet par dérogation à l'alinéa 1er :
1° une fédération représentant des Pouvoirs publics subventionnés organisant des écoles fondamentales, maternelles et primaires ordinaires et spécialisées, des écoles secondaires spécialisées et des écoles d'enseignement secondaire artistique à horaire réduit ;
2° une fédération représentant des Pouvoirs publics subventionnés organisant des écoles secondaires ordinaires ;
3° une fédération représentant des pouvoirs organisateurs d'enseignement libre de caractère confessionnel ;
4° une fédération représentant des pouvoirs organisateurs d'enseignement libre de caractère non confessionnel.
§ 2. Pour qu'une fédération obtienne la reconnaissance du Gouvernement :
1° il doit y avoir cohérence entre les projets éducatif et pédagogique d'un pouvoir organisateur qui adhère à cette fédération et le projet éducatif et les axes majeurs du projet pédagogique de cette fédération ;
2° la fédération :
a) prévoit dans ses statuts que l'assemblée générale est constituée :
- pour au moins 80 % de pouvoirs organisateurs affiliés ou de représentants élus en leur sein par plusieurs pouvoirs organisateurs ;
- pour un maximum de 20 % de membres cooptés par les premiers ;
b) prévoit dans ses statuts que ladite assemblée générale prend les décisions relatives aux modifications desdits statuts, à la définition du montant de la cotisation éventuelle prévue conformément à l'article 1.6.5-5 et à la désignation du conseil d'administration, celui-ci étant désigné pour une durée maximale de six ans renouvelables ;
c) assure la publicité des informations destinées à ses membres ainsi que des règles d'adhésion à la fédération et d'accès aux activités, programmes et services offerts par celle-ci ;
d) transmet au Gouvernement, lors de sa demande de reconnaissance, une copie des résolutions d'adhésion des pouvoirs organisateurs affiliés, les noms et prénoms des membres des différentes instances le composant ainsi qu'une copie de ses statuts et règlements et, par la suite, dès qu'elle est adoptée, toute modification relative à ces divers éléments.
3° le conseil d'administration de la fédération :
a) est composé d'une majorité de membres choisis parmi ceux définis au premier tiret du point 2°, a), premier tiret ;
b) désigne, pour une durée maximale de six ans renouvelables, les personnes habilitées à signer, en son nom, les protocoles concluant les concertations visées à l'article 1.6.5-1.
§ 3. La reconnaissance accordée vaut pour une durée indéterminée.
§ 4. Le Gouvernement retire la reconnaissance aux fédérations de pouvoirs organisateurs qui cessent de répondre aux conditions fixées paragraphes 1er et 2.
Le Gouvernement arrête la procédure de reconnaissance, de refus de reconnaissance et de retrait de reconnaissance.
La procédure visée à l'alinéa 2 prévoit au moins :
1° que la fédération introduit une demande de reconnaissance auprès du Gouvernement au plus tard le 15 novembre de l'année qui précède la première année de l'entrée en application de cette reconnaissance ;
2° les modalités d'introduction de la demande de reconnaissance ;
3° la possibilité pour la fédération d'introduire un recours contre une décision de refus ou de retrait de reconnaissance ainsi que ses formes et délais ;
4° la possibilité pour la fédération d'être entendue lors d'un recours ;
5° les délais endéans lesquels doivent être prises les décisions d'octroi, de refus ou de retrait en matière de reconnaissance.
Modifications
Art. 1.6.5 -3. Elke federatie van inrichtende machten wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de inrichtende machten die aangesloten zijn of met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
In het kader hiervan sluit elke federatie van inrichtende machten met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.
In het kader hiervan sluit elke federatie van inrichtende machten met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.
Art. 1.6.5 -3. Chaque fédération de pouvoirs organisateurs est chargée d'une mission générale de représentation, de coordination, de soutien et d'accompagnement des pouvoirs organisateurs qu'elle affilie ou avec lesquels elle a conclu une convention et ce, selon les termes fixés dans cette convention.
Dans ce cadre, chaque fédération de pouvoirs organisateurs conclut avec le Gouvernement le contrat visé à l'article 14 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement, et bénéficie de la subvention visée à l'article 12, alinéa 1er, du même décret, aux conditions et selon les modalités qu'il fixe.
Dans ce cadre, chaque fédération de pouvoirs organisateurs conclut avec le Gouvernement le contrat visé à l'article 14 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement, et bénéficie de la subvention visée à l'article 12, alinéa 1er, du même décret, aux conditions et selon les modalités qu'il fixe.
Art. 1.6.5 -4. Wallonie-Bruxelles Enseignement wordt belast met een algemene opdracht voor vertegenwoordiging, coördinatie, ondersteuning en begeleiding van de scholen die het organiseert en met wie ze een overeenkomst heeft afgesloten in toepassing van artikel 1.7.3-1, § 2, 5°, en dit volgens de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden.
In het kader hiervan sluit Wallonie-Bruxelles Enseignement met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.
In het kader hiervan sluit Wallonie-Bruxelles Enseignement met de Regering de overeenkomst af bedoeld in artikel 14 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van de adviseurs belast met ondersteuning en begeleiding, en geniet ook van de subsidie bedoeld in artikel 12, lid 1, van hetzelfde decreet, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en nadere regels.
Art. 1.6.5 -4. Wallonie-Bruxelles Enseignement est chargé d'une mission générale de représentation, de coordination, de soutien et d'accompagnement des écoles qu'il organise et celles avec lesquelles il a conclu une convention en application de l'article 1.7.3-1, § 2, 5°, et ce, selon les termes fixés dans cette convention.
Dans ce cadre, Wallonie-Bruxelles Enseignement conclut avec le Gouvernement le contrat visé à l'article 14 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des Conseillers au soutien et à l'accompagnement, et bénéficie de la subvention visée à l'article 12, alinéa 1er, du même décret, aux conditions et selon les modalités qu'il fixe.
Dans ce cadre, Wallonie-Bruxelles Enseignement conclut avec le Gouvernement le contrat visé à l'article 14 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des Conseillers au soutien et à l'accompagnement, et bénéficie de la subvention visée à l'article 12, alinéa 1er, du même décret, aux conditions et selon les modalités qu'il fixe.
Art. 1.6.5 -5. Elke inrichtende macht kan van de dotaties of werkingssubsidies van de scholen die ze organiseert het bedrag afhouden van de bijdrage die zij betaalt aan een van de federaties van inrichtende machten.
Art. 1.6.5 -5.. Chaque pouvoir organisateur peut prélever sur les dotations ou les subventions de fonctionnement des écoles qu'il organise le montant de la cotisation qu'il verse à une des fédérations de pouvoirs organisateurs.
Art. 1.6.5 -6. Er wordt een overlegcomité opgericht tussen de Regering van de Franse Gemeenschap, Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten.
Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen:
1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;
2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;
3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;
4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;
5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;
6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;
7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;
8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;
9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;
10° De externe evaluatie;
11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;
12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;
13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;
14° De financiering van gebouwen;
15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;
16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;
17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen;
18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... );
19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;
20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;
21° De basisopleiding van de personeelsleden en de [1 voortgezette beroepsopleiding]1.
Worden genomen, na overleg van het comité en voor zover ze een rechtstreekse invloed hebben op de actie van de inrichtende machten, de voorontwerpen van decreten en de besluitontwerpen van de Regering voor de volgende onderwerpen:
1° De prioritaire en specifieke opdrachten van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs;
2° De algemene studierichtingen, de opdrachten, de organisatie van PMS-centra;
3° De algemene studierichtingen of de duur van de studies;
4° De algemene structuur en de organisatie van het onderwijs;
5° De voorwaarden tot toelating, inschrijving, herinschrijving, uitsluiting, toegang en overgang van de leerlingen of studenten;
6° Het algemeen reglement van de studies en examens, daar waar ze bestaan;
7° De regeling van het aanbod inzake onderwijs, de programmering, de plaatsen en de regels van het overleg, de normen inzake oprichting en behoud;
8° De wijze van omschrijving en herziening van de referentiesystemen;
9° De nadere regels voor de goedkeuring van studieprogramma's door de Regering;
10° De externe evaluatie;
11° Het beleid inzake positieve discriminatie en gedifferentieerde omkadering;
12° De subsidiëring en de nadere regels ervan;
13° De wijzen van nazicht en bekendmaking van de jaarrekening voor zover ze bijkomende regels zouden opleggen aan de regels die al van toepassing zijn en die eigen zijn aan de juridische aard van de inrichtende machten;
14° De financiering van gebouwen;
15° De nadere regels voor gratis onderwijs en de toepassing ervan;
16° Het beleid, de verdeling en de terbeschikkingstelling van de specifieke uitrustingen van de scholen;
17° De sociale en andere voordelen toegekend aan de scholen;
18° De financiering, de werking en de uitrusting van de inrichtende machten met inbegrip van de winst en de globale verdeling van GECO-overeenkomsten (gesubsidieerd contractuele ambtenaar), APE-contracten (arbeidspromotie), PTP-contracten (programma voor beroepsdoorstroming) (... );
19° De statutaire regels van het gesubsidieerde personeel;
20° De reaffectatie en het beheer van de tewerkstellingen;
21° De basisopleiding van de personeelsleden en de [1 voortgezette beroepsopleiding]1.
Modifications
Art. 1.6.5 -6. Il est créé un Comité de négociation entre le Gouvernement de la Communauté française, Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs.
Sont pris, après négociation du Comité et pour autant qu'ils aient une incidence directe sur l'action des pouvoirs organisateurs, les avant-projets de décret et les projets d'arrêté du Gouvernement relatifs aux matières suivantes :
1° les missions prioritaires et spécifiques de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire ;
2° les orientations générales, les missions, l'organisation des centres PMS ;
3° les orientations générales ou la durée des études ;
4° la structure générale et l'organisation de l'enseignement ;
5° les conditions d'admission, d'inscription, de réinscription, d'exclusion, d'accès et de passage des élèves ou étudiants ;
6° le règlement général des études et des examens, là où ils existent ;
7° la régulation de l'offre d'enseignement, la programmation, les lieux et les règles de la négociation, les normes de création et de maintien ;
8° le mode de définition et de révision des référentiels ;
9° les modalités d'approbation des programmes d'études par le Gouvernement ;
10° l'évaluation externe ;
11° la politique de discrimination positive et d'encadrement différencié ;
12° le financement et ses modalités ;
13° les modes de vérification et de publicité des comptes annuels dans la mesure où ils imposeraient des règles complémentaires aux règles déjà applicables et propres à la nature juridique des pouvoirs organisateurs ;
14° le financement des bâtiments ;
15° les modalités de la gratuité de l'enseignement et son application ;
16° la politique, la répartition et la mise à disposition d'équipements spécifiques des écoles ;
17° les avantages sociaux et autres accordés aux écoles ;
18° le financement, le fonctionnement et l'équipement des pouvoirs organisateurs en ce compris le bénéfice et la répartition globale des contrats ACS (agent contractuel subventionné), APE (aide à la promotion de l'emploi), PTP (programme de transition professionnelle)(... );
19° les règles statutaires du personnel ;
20° la réaffectation et la gestion des emplois ;
21° la formation initiale des membres du personnel et [1 la formation professionnelle continue]1.
Sont pris, après négociation du Comité et pour autant qu'ils aient une incidence directe sur l'action des pouvoirs organisateurs, les avant-projets de décret et les projets d'arrêté du Gouvernement relatifs aux matières suivantes :
1° les missions prioritaires et spécifiques de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire ;
2° les orientations générales, les missions, l'organisation des centres PMS ;
3° les orientations générales ou la durée des études ;
4° la structure générale et l'organisation de l'enseignement ;
5° les conditions d'admission, d'inscription, de réinscription, d'exclusion, d'accès et de passage des élèves ou étudiants ;
6° le règlement général des études et des examens, là où ils existent ;
7° la régulation de l'offre d'enseignement, la programmation, les lieux et les règles de la négociation, les normes de création et de maintien ;
8° le mode de définition et de révision des référentiels ;
9° les modalités d'approbation des programmes d'études par le Gouvernement ;
10° l'évaluation externe ;
11° la politique de discrimination positive et d'encadrement différencié ;
12° le financement et ses modalités ;
13° les modes de vérification et de publicité des comptes annuels dans la mesure où ils imposeraient des règles complémentaires aux règles déjà applicables et propres à la nature juridique des pouvoirs organisateurs ;
14° le financement des bâtiments ;
15° les modalités de la gratuité de l'enseignement et son application ;
16° la politique, la répartition et la mise à disposition d'équipements spécifiques des écoles ;
17° les avantages sociaux et autres accordés aux écoles ;
18° le financement, le fonctionnement et l'équipement des pouvoirs organisateurs en ce compris le bénéfice et la répartition globale des contrats ACS (agent contractuel subventionné), APE (aide à la promotion de l'emploi), PTP (programme de transition professionnelle)(... );
19° les règles statutaires du personnel ;
20° la réaffectation et la gestion des emplois ;
21° la formation initiale des membres du personnel et [1 la formation professionnelle continue]1.
Modifications
Art. 1.6.5 -7. § 1. Het overlegcomité is samengesteld uit een delegatie van de overheid, een delegatie van Wallonie-Bruxelles Enseignement en een delegatie van de federaties van de inrichtende machten.
§ 2. De overheidsdelegatie, met inbegrip van de voorzitter en, in voorkomend geval, de ondervoorzitter(s), bestaat uit hoogstens 12 leden. De overheidsdelegatie bestaat uit de minister die bevoegd is voor Onderwijs, de minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers. De andere leden van de overheidsdelegatie worden door de voorzitter gekozen uit de personen die, ongeacht de hoedanigheid, bevoegd zijn om de Regering van de Franse Gemeenschap te verbinden.
De voorzitter en de ondervoorzitter(s) worden aangesteld door de Regering. Ze kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger.
De overheidsdelegatie kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici kan evenwel het aantal aanwezige leden niet overschrijden.
§ 3. De delegatie van de inrichtende machten bestaat uit 12 leden. Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten kiezen vrij hun vertegenwoordigers.
De delegatie is samengesteld uit hoogstens:
1° 4 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
2° 1 lid dat de inrichtende machten vertegenwoordigt zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
3° 3 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
4° 2 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
5° 2 leden die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
De delegatie van de inrichtende machten kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici van elke delegatie kan evenwel het aantal leden die deze laatste samenstellen, niet overschrijden.
§ 2. De overheidsdelegatie, met inbegrip van de voorzitter en, in voorkomend geval, de ondervoorzitter(s), bestaat uit hoogstens 12 leden. De overheidsdelegatie bestaat uit de minister die bevoegd is voor Onderwijs, de minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde vertegenwoordigers. De andere leden van de overheidsdelegatie worden door de voorzitter gekozen uit de personen die, ongeacht de hoedanigheid, bevoegd zijn om de Regering van de Franse Gemeenschap te verbinden.
De voorzitter en de ondervoorzitter(s) worden aangesteld door de Regering. Ze kunnen zich laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger.
De overheidsdelegatie kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici kan evenwel het aantal aanwezige leden niet overschrijden.
§ 3. De delegatie van de inrichtende machten bestaat uit 12 leden. Wallonie-Bruxelles Enseignement en federaties van inrichtende machten kiezen vrij hun vertegenwoordigers.
De delegatie is samengesteld uit hoogstens:
1° 4 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° ;
2° 1 lid dat de inrichtende machten vertegenwoordigt zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° ;
3° 3 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° ;
4° 2 leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° ;
5° 2 leden die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
De delegatie van de inrichtende machten kan zich laten begeleiden door technici. Het aantal technici van elke delegatie kan evenwel het aantal leden die deze laatste samenstellen, niet overschrijden.
Art. 1.6.5 -7. § 1er. Le Comité de négociation est composé d'une délégation de l'autorité, d'une délégation de Wallonie-Bruxelles Enseignement et d'une délégation des fédérations de pouvoirs organisateurs.
§ 2. La délégation de l'autorité, y compris le président et le cas échéant, le(s) vice(s) président(s), se compose au maximum de 12 membres. La délégation de l'autorité comprend le ministre qui a l'Enseignement dans ses attributions, le ministre du Budget, ou leurs délégués dument mandatés. Les autres membres de la délégation de l'autorité sont choisis par le président parmi les personnes qui, à quelque titre que ce soit, ont qualité pour engager le Gouvernement de la Communauté française.
Le président et le(s) vice(s) président(s) sont désignés par le Gouvernement. Ils peuvent se faire remplacer par un délégué dument mandaté.
La délégation de l'autorité peut se faire accompagner par des techniciens. Le nombre de techniciens ne peut cependant excéder le nombre de membres présents.
§ 3. La délégation des pouvoirs organisateurs se compose de 12 membres. Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs choisissent librement leurs représentants.
La délégation se compose au maximum de :
1° 4 membres représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
2° 1 membre représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
3° 3 membres représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
4° 2 membres représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
5° 2 membres représentant Wallonie-Bruxelles Enseignement.
La délégation des pouvoirs organisateurs peut se faire accompagner par des techniciens. Le nombre de techniciens de chaque délégation ne peut cependant excéder le nombre de membres qui constituent cette dernière.
§ 2. La délégation de l'autorité, y compris le président et le cas échéant, le(s) vice(s) président(s), se compose au maximum de 12 membres. La délégation de l'autorité comprend le ministre qui a l'Enseignement dans ses attributions, le ministre du Budget, ou leurs délégués dument mandatés. Les autres membres de la délégation de l'autorité sont choisis par le président parmi les personnes qui, à quelque titre que ce soit, ont qualité pour engager le Gouvernement de la Communauté française.
Le président et le(s) vice(s) président(s) sont désignés par le Gouvernement. Ils peuvent se faire remplacer par un délégué dument mandaté.
La délégation de l'autorité peut se faire accompagner par des techniciens. Le nombre de techniciens ne peut cependant excéder le nombre de membres présents.
§ 3. La délégation des pouvoirs organisateurs se compose de 12 membres. Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs choisissent librement leurs représentants.
La délégation se compose au maximum de :
1° 4 membres représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
2° 1 membre représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
3° 3 membres représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
4° 2 membres représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
5° 2 membres représentant Wallonie-Bruxelles Enseignement.
La délégation des pouvoirs organisateurs peut se faire accompagner par des techniciens. Le nombre de techniciens de chaque délégation ne peut cependant excéder le nombre de membres qui constituent cette dernière.
Art. 1.6.5 -8. De voorzitter zorgt voor de goede werking van het comité en stelt de secretaris aan, alsook de administratieve dienst die het secretariaat regelt. Het comité stelt zijn huishoudelijk reglement op. Dit reglement wordt door de Regering goedgekeurd.
Art. 1.6.5 -8. Le président veille au bon fonctionnement du Comité et désigne le secrétaire de celui-ci, ainsi que le service administratif qui organise le secrétariat. Le Comité établit son règlement d'ordre intérieur. Celui-ci est approuvé par le Gouvernement.
Art. 1.6.5 -9. Een vraag wordt tot onderhandeling binnen het bevoegde onderhandelingscomité voorgelegd op initiatief van de overheid, Wallonie-Bruxelles Enseignement of een federatie van inrichtende machten.
Met het oog op de onderhandeling ontvangen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten al de nodige documentatie.
Met het oog op de onderhandeling ontvangen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten al de nodige documentatie.
Art. 1.6.5 -9. Une question est soumise à la négociation au sein du comité de négociation à l'initiative de l'autorité, de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une fédération de pouvoirs organisateurs.
En vue de la négociation, Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs reçoivent toute documentation nécessaire.
En vue de la négociation, Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs reçoivent toute documentation nécessaire.
Art. 1.6.5 -10. De voorzitter stelt de agenda op, rekening houdend met de initiatieven bedoeld in artikel 1.6.5-9. Hij bepaalt de datum van de vergaderingen. Hij leidt de debatten en verzekert het goede verloop van de vergaderingen.
De agenda vermeldt in welke beide termijnen bedoeld in artikel 1.6.5-14, de onderhandeling dient te worden beëindigd.
De agenda vermeldt in welke beide termijnen bedoeld in artikel 1.6.5-14, de onderhandeling dient te worden beëindigd.
Art. 1.6.5 -10. Le président établit l'ordre du jour en tenant compte des initiatives visées à l'article 1.6.5-9. Il fixe la date des réunions. Il dirige les débats et assure l'ordre des réunions.
L'ordre du jour mentionne dans lequel des deux délais prévus à l'article 1.6.5-14 la négociation doit être terminée.
L'ordre du jour mentionne dans lequel des deux délais prévus à l'article 1.6.5-14 la négociation doit être terminée.
Art. 1.6.5 -11. § 1. De secretaris verstuurt de oproepingsbrieven met de agendapunten en de vereiste documentatie naar de delegaties en dit minstens tien werkdagen vóór de datum van de vergadering.
Wanneer de voorzitter het dringend acht, kan hij de termijn tot drie schoolwerkdagen beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot de toepassing leidt van artikel 1.6.5-14.
§ 2. De voorzitter kan de onderhandeling via elektronische weg organiseren wanneer dit punt vooraf unaniem werd aanvaard binnen een overlegorgaan waarin Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende zijn vertegenwoordigd.
Bezwaren die via mail worden overgemaakt binnen drie schoolwerkdagen na ontvangst van de oproeping van Wallonie-Bruxelles Enseignement of één federatie van inrichtende machten volstaat opdat de procedure bepaald in paragraaf 1 van toepassing zou zijn.
Wanneer de voorzitter het dringend acht, kan hij de termijn tot drie schoolwerkdagen beperken, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot de toepassing leidt van artikel 1.6.5-14.
§ 2. De voorzitter kan de onderhandeling via elektronische weg organiseren wanneer dit punt vooraf unaniem werd aanvaard binnen een overlegorgaan waarin Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende zijn vertegenwoordigd.
Bezwaren die via mail worden overgemaakt binnen drie schoolwerkdagen na ontvangst van de oproeping van Wallonie-Bruxelles Enseignement of één federatie van inrichtende machten volstaat opdat de procedure bepaald in paragraaf 1 van toepassing zou zijn.
Art. 1.6.5 -11. § 1er. Le secrétaire fait parvenir les convocations contenant l'ordre du jour et la documentation nécessaire aux délégations au moins dix jours ouvrables scolaires avant la date de la réunion.
Dans les cas où le président estime qu'il y a urgence, il peut réduire le délai à trois jours ouvrables scolaires, sans que cela entraine nécessairement l'application de l'article 1.6.5-14.
§ 2. Le président peut organiser la négociation par voie électronique lorsqu'un point a fait l'objet au préalable d'un accord unanime au sein d'une instance consultative dans laquelle Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs sont représentées.
L'objection notifiée par courrier électronique dans les trois jours ouvrables scolaires à compter de la réception de la convocation de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une seule fédération de pouvoirs organisateurs suffit à ce que la procédure prévue au paragraphe 1er s'applique.
Dans les cas où le président estime qu'il y a urgence, il peut réduire le délai à trois jours ouvrables scolaires, sans que cela entraine nécessairement l'application de l'article 1.6.5-14.
§ 2. Le président peut organiser la négociation par voie électronique lorsqu'un point a fait l'objet au préalable d'un accord unanime au sein d'une instance consultative dans laquelle Wallonie-Bruxelles Enseignement et les fédérations de pouvoirs organisateurs sont représentées.
L'objection notifiée par courrier électronique dans les trois jours ouvrables scolaires à compter de la réception de la convocation de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une seule fédération de pouvoirs organisateurs suffit à ce que la procédure prévue au paragraphe 1er s'applique.
Art. 1.6.5 -12. Tijdens de vergadering heeft iedere delegatie het recht om wijzigingen aan de agenda voor te stellen. Om van toepassing te zijn, dienen deze wijzigingen unaniem door de aanwezige delegaties te worden aanvaard.
Art. 1.6.5 -12. En réunion, toute délégation a le droit de proposer des modifications à l'ordre du jour. Celles-ci, pour être effectives, doivent être acceptées à l'unanimité par les délégations présentes.
Art. 1.6.5 -13. De afwezigheid van een of meer, regelmatig opgeroepen leden, van de overheidsdelegatie, leidt tot de ongeldigheid van het overleg.
Art. 1.6.5 -13. L'absence d'un ou de plusieurs membres régulièrement convoqués ne vicie pas la validité de la négociation.
Art. 1.6.5 -14. De onderhandeling wordt beëindigd binnen een termijn van dertig dagen vanaf de dag van de vergadering waarin het punt voor de eerste maal werd behandeld. De termijn kan bij onderlinge overeenstemming tussen de aanwezige delegaties worden verlengd.
De voorzitter kan de termijn tot tien dagen beperken, wanneer hij de behandeling van een punt dringend acht.
De voorzitter kan de termijn tot tien dagen beperken, wanneer hij de behandeling van een punt dringend acht.
Art. 1.6.5 -14. La négociation se termine dans le délai de trente jours à compter de celui de la réunion au cours de laquelle le point est abordé pour la première fois. Le délai peut être prorogé de commun accord entre les délégations présentes.
Le président peut réduire le délai jusqu'à dix jours s'il estime qu'un point doit être traité d'urgence.
Le président peut réduire le délai jusqu'à dix jours s'il estime qu'un point doit être traité d'urgence.
Art. 1.6.5 -15. Na de onderhandeling neemt het comité de conclusies van de onderhandeling in een protocol op dat het volgende vermeldt:
1° ofwel het unanieme akkoord van alle partijen;
2° ofwel het akkoord tussen de overheidsdelegatie en de delegatie Wallonie-Bruxelles Enseignement of een of meer federaties van inrichtende machten, alsook het standpunt van de andere leden van deze delegatie;
3° ofwel het respectieve standpunt van iedere delegatie.
1° ofwel het unanieme akkoord van alle partijen;
2° ofwel het akkoord tussen de overheidsdelegatie en de delegatie Wallonie-Bruxelles Enseignement of een of meer federaties van inrichtende machten, alsook het standpunt van de andere leden van deze delegatie;
3° ofwel het respectieve standpunt van iedere delegatie.
Art. 1.6.5 -15. A l'issue de la négociation, le Comité consigne les conclusions de la négociation dans un protocole mentionnant :
1° soit l'accord unanime de toutes les parties ;
2° soit l'accord entre la délégation de l'autorité et la délégation de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une ou plusieurs fédérations de pouvoirs organisateurs ainsi que la position des autres membres de cette délégation ;
3° soit la position respective de chaque délégation.
1° soit l'accord unanime de toutes les parties ;
2° soit l'accord entre la délégation de l'autorité et la délégation de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une ou plusieurs fédérations de pouvoirs organisateurs ainsi que la position des autres membres de cette délégation ;
3° soit la position respective de chaque délégation.
Art. 1.6.5 -16. De secretaris stelt de notulen op van de vergaderingen. De notulen van iedere vergadering vermelden:
1° de agendapunten;
2° de naam van de leden van de overheidsdelegatie die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
3° de naam van de leden van Wallonie-Bruxelles Enseignement die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
4° de naam van de federaties van inrichtende machten die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn en de naam van de leden van de delegaties van deze federaties die aanwezig of verontschuldigd zijn;
5° de naam van de technici;
6° de beknopte samenvatting van de besprekingen.
De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
Ze worden aan de delegaties verstuurd waaruit het comité is samengesteld.
1° de agendapunten;
2° de naam van de leden van de overheidsdelegatie die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
3° de naam van de leden van Wallonie-Bruxelles Enseignement die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn;
4° de naam van de federaties van inrichtende machten die aanwezig, verontschuldigd of afwezig zijn en de naam van de leden van de delegaties van deze federaties die aanwezig of verontschuldigd zijn;
5° de naam van de technici;
6° de beknopte samenvatting van de besprekingen.
De notulen worden door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
Ze worden aan de delegaties verstuurd waaruit het comité is samengesteld.
Art. 1.6.5 -16. Le secrétaire rédige les procès-verbaux des réunions. Le procès-verbal de chaque réunion mentionne :
1° l'ordre du jour ;
2° le nom des membres de la délégation de l'autorité, présents, excusés ou absents ;
3° le nom des membres de Wallonie-Bruxelles Enseignement présents, excusés ou absents ;
4° la dénomination des fédérations de pouvoirs organisateurs présentes, excusées ou absentes et le nom des membres des délégations de ces fédérations, qui sont présents ou excusés ;
5° le nom des techniciens ;
6° le résumé succinct des discussions.
Les procès-verbaux sont signés par le président et le secrétaire.
Ils sont envoyés aux délégations composant le Comité.
1° l'ordre du jour ;
2° le nom des membres de la délégation de l'autorité, présents, excusés ou absents ;
3° le nom des membres de Wallonie-Bruxelles Enseignement présents, excusés ou absents ;
4° la dénomination des fédérations de pouvoirs organisateurs présentes, excusées ou absentes et le nom des membres des délégations de ces fédérations, qui sont présents ou excusés ;
5° le nom des techniciens ;
6° le résumé succinct des discussions.
Les procès-verbaux sont signés par le président et le secrétaire.
Ils sont envoyés aux délégations composant le Comité.
Art. 1.6.5 -17. § 1. Binnen de vijftien dagen volgend op de vergadering wordt een afschrift van het protocol, per aangetekende brief, verstuurd naar de leden van de overheidsdelegatie en naar de leden van de delegatie van de betrokken inrichtende machten.
§ 2. De leden van de overheidsdelegatie en van de delegatie van inrichtende machten beschikken over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de verzending van het protocol om hun opmerkingen aan de voorzitter mee te delen. De postdatum geldt als verzendingsbewijs.
De voorzitter kan deze termijn echter aanpassen, op verzoek van een delegatie en na de andere delegaties betrokken bij de voornoemde termijn van vijftien werkdagen te hebben gehoord. Wanneer geen enkele tekstwijziging binnen de termijn wordt voorgesteld, wordt het protocol overgenomen als definitieve tekst. Het verzoek om rechtzetting wordt tijdens de volgende vergadering door de voorzitter aan het comité voorgelegd.
Wanneer geen enkel akkoord wordt bereikt, worden de uiteenlopende standpunten in het protocol opgenomen.
§ 3. Een afschrift van het protocol wordt verstuurd naar:
1° de minister die bevoegd is voor Onderwijs;
2° de minister van Begroting;
3° de Minister-President.
§ 2. De leden van de overheidsdelegatie en van de delegatie van inrichtende machten beschikken over een termijn van vijftien werkdagen vanaf de verzending van het protocol om hun opmerkingen aan de voorzitter mee te delen. De postdatum geldt als verzendingsbewijs.
De voorzitter kan deze termijn echter aanpassen, op verzoek van een delegatie en na de andere delegaties betrokken bij de voornoemde termijn van vijftien werkdagen te hebben gehoord. Wanneer geen enkele tekstwijziging binnen de termijn wordt voorgesteld, wordt het protocol overgenomen als definitieve tekst. Het verzoek om rechtzetting wordt tijdens de volgende vergadering door de voorzitter aan het comité voorgelegd.
Wanneer geen enkel akkoord wordt bereikt, worden de uiteenlopende standpunten in het protocol opgenomen.
§ 3. Een afschrift van het protocol wordt verstuurd naar:
1° de minister die bevoegd is voor Onderwijs;
2° de minister van Begroting;
3° de Minister-President.
Art. 1.6.5 -17. § 1er. Dans les quinze jours qui suivent la réunion, une copie du protocole est envoyée, sous pli recommandé à la poste, aux membres de la délégation de l'autorité et aux membres de la délégation des pouvoirs organisateurs intéressés.
§ 2. Les membres de la délégation de l'autorité et de la délégation des pouvoirs organisateurs disposent d'un délai de quinze jours ouvrables après l'envoi du protocole, pour communiquer leurs observations au président. La date de la poste fait foi de l'envoi.
Toutefois, sur proposition d'une délégation et après avoir entendu les autres délégations intéressées dans le délai précité de quinze jours ouvrables, le président peut modifier ce délai. Si aucune modification de texte n'est proposée dans le délai, le protocole devient définitif. La demande de rectification est soumise par le président au Comité lors de sa plus prochaine réunion.
Si aucun accord n'est trouvé, les positions divergentes sont actées au protocole.
§ 3. Une copie du protocole est adressée :
1° au ministre ayant l'Enseignement dans ses attributions ;
2° au ministre du Budget ;
3° au Ministre-Président.
§ 2. Les membres de la délégation de l'autorité et de la délégation des pouvoirs organisateurs disposent d'un délai de quinze jours ouvrables après l'envoi du protocole, pour communiquer leurs observations au président. La date de la poste fait foi de l'envoi.
Toutefois, sur proposition d'une délégation et après avoir entendu les autres délégations intéressées dans le délai précité de quinze jours ouvrables, le président peut modifier ce délai. Si aucune modification de texte n'est proposée dans le délai, le protocole devient définitif. La demande de rectification est soumise par le président au Comité lors de sa plus prochaine réunion.
Si aucun accord n'est trouvé, les positions divergentes sont actées au protocole.
§ 3. Une copie du protocole est adressée :
1° au ministre ayant l'Enseignement dans ses attributions ;
2° au ministre du Budget ;
3° au Ministre-Président.
Art. 1.6.5 -18. § 1. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het gesubsidieerd officieel onderwijs, ofwel aan het gesubsidieerd vrij onderwijs, kan de voorzitter van het overlegcomité beslissen de bovenvermelde vraag aan een subcomité toe te vertrouwen.
Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van het onderwijsnet bedoeld binnen de delegatie van de federatie van inrichtende machten.
§ 2. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het confessioneel onderwijs, ofwel aan het niet-confessionneel onderwijs, kan de voorzitter van het onderhandelingcomité beslissen dit onderzoek aan een subcomité toe te vertrouwen.
Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van de betrokken inrichtende machten bedoeld binnen de delegatie van de inrichtende machten.
§ 3. De onderhandeling procedure is van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de subcomités die bij de § 1 en 2 van dit artikel worden opgericht.
Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van het onderwijsnet bedoeld binnen de delegatie van de federatie van inrichtende machten.
§ 2. Wanneer het onderzoek van een vraag eigen is aan het confessioneel onderwijs, ofwel aan het niet-confessionneel onderwijs, kan de voorzitter van het onderhandelingcomité beslissen dit onderzoek aan een subcomité toe te vertrouwen.
Dit subcomité bestaat uit de overheidsdelegatie en de vertegenwoordigers van de betrokken inrichtende machten bedoeld binnen de delegatie van de inrichtende machten.
§ 3. De onderhandeling procedure is van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van de subcomités die bij de § 1 en 2 van dit artikel worden opgericht.
Art. 1.6.5 -18. § 1er. Lorsque l'examen d'une question est propre soit à l'enseignement officiel subventionné soit à l'enseignement libre subventionné, le président du Comité de négociation peut décider de la confier à un sous-comité.
Ce sous-comité est composé de la délégation de l'autorité et des représentants du réseau d'enseignement visé au sein de la délégation des fédérations de pouvoirs organisateurs.
§ 2. Lorsque l'examen d'une question est propre soit à l'enseignement confessionnel soit à l'enseignement non-confessionnel, le président du Comité de négociation peut décider de la confier à un sous-comité.
Ce sous-comité est composé de la délégation de l'autorité et des représentants des pouvoirs organisateurs concernés visés au sein de la délégation des pouvoirs organisateurs.
§ 3. La procédure de négociation s'applique mutatis mutandis aux réunions des sous-comités créés par les paragraphes 1er et 2.
Ce sous-comité est composé de la délégation de l'autorité et des représentants du réseau d'enseignement visé au sein de la délégation des fédérations de pouvoirs organisateurs.
§ 2. Lorsque l'examen d'une question est propre soit à l'enseignement confessionnel soit à l'enseignement non-confessionnel, le président du Comité de négociation peut décider de la confier à un sous-comité.
Ce sous-comité est composé de la délégation de l'autorité et des représentants des pouvoirs organisateurs concernés visés au sein de la délégation des pouvoirs organisateurs.
§ 3. La procédure de négociation s'applique mutatis mutandis aux réunions des sous-comités créés par les paragraphes 1er et 2.
Art. 1.6.5 -19. Binnen het comité kan worden overeengekomen dat de communicatie bedoeld in de artikelen 1.6.5-9, 1.6.5-11, 1.6.5-16 en 1.6.5-17 via elektronische weg worden verzonden. De meer specifieke regels voor elektronische verzending en communicatie worden in voorkomend geval bepaald in het huishoudelijk reglement.
Art. 1.6.5 -19. Au sein du Comité, il peut être convenu que les communications visées aux articles 1.6.5-9, 1.6.5-11, 1.6.5-16 et 1.6.5-17, soient transmises par voie électronique. Les règles plus précises concernant la transmission et la communication électronique sont déterminées le cas échéant dans le règlement d'ordre intérieur.
HOOFDSTUK VI. - Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen
CHAPITRE VI. - Des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves
Art. 1.6.6 -1. § 1. Representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn:
1° "la Fédération des Associations de Parents de l'Enseignement Officiel (FAPEO)" (de federatie van ouderverenigingen van het officieel onderwijs) voor de officiële scholen;
2° "l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC)" (de Unie van federaties van ouderverenigingen van het katholiek onderwijs) voor scholen van het vrij katholiek onderwijs.
§ 2. De leden van elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen worden verkozen op de algemene vergadering van de ouders die ze vertegenwoordigen, volgens de nadere regels die eigen zijn aan hun respectieve statuten.
De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen worden opgericht in de vorm van een vzw: Ze maken aan de Regering een afschrift van hun statuten en reglementen over, alsook hun jaarrekening en balans van het afgelopen jaar.
1° "la Fédération des Associations de Parents de l'Enseignement Officiel (FAPEO)" (de federatie van ouderverenigingen van het officieel onderwijs) voor de officiële scholen;
2° "l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC)" (de Unie van federaties van ouderverenigingen van het katholiek onderwijs) voor scholen van het vrij katholiek onderwijs.
§ 2. De leden van elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen worden verkozen op de algemene vergadering van de ouders die ze vertegenwoordigen, volgens de nadere regels die eigen zijn aan hun respectieve statuten.
De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen worden opgericht in de vorm van een vzw: Ze maken aan de Regering een afschrift van hun statuten en reglementen over, alsook hun jaarrekening en balans van het afgelopen jaar.
Art. 1.6.6 -1. § 1er. Les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves sont :
1° la Fédération des associations de parents de l'enseignement officiel (FAPEO) pour les écoles officielles ;
2° l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC) pour les écoles libres catholiques.
§ 2. Les membres de chaque organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves sont élus en assemblée générale des parents qu'ils représentent, suivant les modalités propres à leurs statuts respectifs.
Les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves sont constituées sous forme d'ASBL. Elles communiquent au Gouvernement une copie de leurs statuts et règlements ainsi que leurs comptes et bilans de l'année écoulée.
1° la Fédération des associations de parents de l'enseignement officiel (FAPEO) pour les écoles officielles ;
2° l'Union francophone des associations de parents de l'enseignement catholique (UFAPEC) pour les écoles libres catholiques.
§ 2. Les membres de chaque organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves sont élus en assemblée générale des parents qu'ils représentent, suivant les modalités propres à leurs statuts respectifs.
Les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves sont constituées sous forme d'ASBL. Elles communiquent au Gouvernement une copie de leurs statuts et règlements ainsi que leurs comptes et bilans de l'année écoulée.
Art. 1.6.6 -2. § 1. De representatieve organisaties van ouders van leerlingen hebben de opdrachten die zich tot het hele schoolpubliek richten:
1° de belangen van alle leerlingen verdedigen en bevorderen;
2° alle ouders van leerlingen aanzetten om zich actief in te zetten zodat ze hun rol van actieve en verantwoordelijke burgers binnen de samenleving en de scholen kunnen ten volle vervullen;
3° informatie bij en uitgaande van de ouders en de ouderverenigingen verspreiden;
4° voor alle ouders specifieke opleidingen aanbieden om hen in staat te stellen hun rol van vertegenwoordigers van de ouders ten volle op te nemen;
5° een verzoenende rol vervullen bij niet-naleving van de artikelen 1.5.3-11 tot 1.5.3-15 en 1.5.3-2, § 5, of bij problemen bij de werking van een oudervereniging.
§ 2. Om de in de eerste paragraaf beschreven opdrachten te vervullen, krijgt elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen, naargelang de beschikbare budgettaire middelen, een jaarlijkse subsidie van minstens 100 000 euro toegekend.
Vanaf boekjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd op basis van de evolutie van de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari.
1° de belangen van alle leerlingen verdedigen en bevorderen;
2° alle ouders van leerlingen aanzetten om zich actief in te zetten zodat ze hun rol van actieve en verantwoordelijke burgers binnen de samenleving en de scholen kunnen ten volle vervullen;
3° informatie bij en uitgaande van de ouders en de ouderverenigingen verspreiden;
4° voor alle ouders specifieke opleidingen aanbieden om hen in staat te stellen hun rol van vertegenwoordigers van de ouders ten volle op te nemen;
5° een verzoenende rol vervullen bij niet-naleving van de artikelen 1.5.3-11 tot 1.5.3-15 en 1.5.3-2, § 5, of bij problemen bij de werking van een oudervereniging.
§ 2. Om de in de eerste paragraaf beschreven opdrachten te vervullen, krijgt elke representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen, naargelang de beschikbare budgettaire middelen, een jaarlijkse subsidie van minstens 100 000 euro toegekend.
Vanaf boekjaar 2010 wordt dit bedrag jaarlijks geïndexeerd op basis van de evolutie van de algemene index van de consumptieprijzen van de maand januari.
Art. 1.6.6 -2. § 1er. Les organisations représentatives des parents d'élèves ont des missions qui s'adressent à tout le public scolaire :
1° défendre et promouvoir les intérêts de tous les élèves ;
2° susciter la participation active de tous les parents en vue de leur permettre de jouer pleinement leur rôle de citoyens actifs et responsables au sein de la société et des écoles ;
3° assurer la circulation de l'information auprès et en provenance des parents et des associations de parents ;
4° proposer à tous les parents des formations spécifiques en vue de leur permettre de jouer pleinement leur rôle de représentants de parents ;
5° exercer une mission de conciliation, en cas de non-respect des articles 1.5.3-11 à 1.5.3-15 et 1.5.3-2, § 5, ou en cas de difficulté en ce qui concerne le fonctionnement d'une association de parents.
§ 2. Pour remplir les missions définies au paragraphe 1er, il est alloué, en fonction des moyens budgétaires disponibles, une subvention annuelle d'au minimum 100 000 euros à chaque organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves.
A partir de l'exercice budgétaire 2010, ce montant est indexé annuellement sur base de l'évolution de l'indice général des prix à la consommation du mois de janvier.
1° défendre et promouvoir les intérêts de tous les élèves ;
2° susciter la participation active de tous les parents en vue de leur permettre de jouer pleinement leur rôle de citoyens actifs et responsables au sein de la société et des écoles ;
3° assurer la circulation de l'information auprès et en provenance des parents et des associations de parents ;
4° proposer à tous les parents des formations spécifiques en vue de leur permettre de jouer pleinement leur rôle de représentants de parents ;
5° exercer une mission de conciliation, en cas de non-respect des articles 1.5.3-11 à 1.5.3-15 et 1.5.3-2, § 5, ou en cas de difficulté en ce qui concerne le fonctionnement d'une association de parents.
§ 2. Pour remplir les missions définies au paragraphe 1er, il est alloué, en fonction des moyens budgétaires disponibles, une subvention annuelle d'au minimum 100 000 euros à chaque organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves.
A partir de l'exercice budgétaire 2010, ce montant est indexé annuellement sur base de l'évolution de l'indice général des prix à la consommation du mois de janvier.
Art. 1.6.6 -3. De Regering Raadpleegt de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen over de uitvoeringsmaatregelen bepaald in dit Hoofdstuk, en over elk voorontwerp van decreet of ontwerpbesluit dat, tegelijkertijd, de werking van de scholen wijzigt en een rechtstreekse invloed heeft op het leven van leerlingen en de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de ouders betreft.
De Regering bepaalt de nadere regels voor overleg van de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen.
De Regering bepaalt de nadere regels voor overleg van de representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen.
Art. 1.6.6 -3. Le Gouvernement consulte les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves sur les mesures d'exécution prévues dans le présent Chapitre, et sur tout avant-projet de décret ou tout projet d'arrêté à portée règlementaire qui, à la fois, modifie le fonctionnement des écoles, a une incidence directe sur le vécu des élèves et touche à l'exercice de la responsabilité parentale.
Le Gouvernement fixe les modalités de consultation des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves.
Le Gouvernement fixe les modalités de consultation des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves.
Art. 1.6.6 -4. De representatieve organisaties van ouders en ouderverenigingen zijn als enige gemachtigd om de vertegenwoordigers van ouders van leerlingen te erkennen die zetelen binnen de verschillende raden en commissies in het kader van de plaatselijke, gewest- of gemeenschapsstructuren in de Franse Gemeenschap.
Art. 1.6.6 -4. Les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves sont seules habilitées à reconnaitre les représentants des parents siégeant au sein des différents conseils et commissions existant dans le cadre des structures locales, régionales ou communautaires en Communauté française.
TITEL VII. - Rechten en plichten van leerlingen en hun ouders
TITRE VII. - Des droits et devoirs des élèves et de leurs parents
HOOFDSTUK I. - Leerplicht
CHAPITRE 1er. - De l'obligation scolaire
Afdeling I. - Algemene bepalingen
Section Ière. - Dispositions générales
Art. 1.7.1 -1. Het begin en einde van de leerplicht worden bepaald in artikel 1, § 1, lid 1, en § 3, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
Art. 1.7.1 -1. Le début et la fin de l'obligation scolaire sont fixés à l'article 1er, § 1er, alinéa 1er, et § 3, de la loi du 29 juin 1983 concernant l'obligation scolaire.
Art. 1.7.1 -2. § 1. De leerplicht is voltijds totdat de leeftijd van vijftien jaar is bereikt en omvat ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs. De voltijdse leerplicht duurt in geen geval voort na zestien jaar. De leerling voldoet aan de voltijdse leerplicht door het volgen van het onderwijs met volledig leerplan.
De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht.
Met inachtneming van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 kan aan de deeltijdse leerplicht worden voldaan door het volgen van:
1° het secundair onderwijs met volledig leerplan;
2° het alternerend secundair onderwijs;
3° een alternerende opleiding georganiseerd door het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) of de Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME);
4° een opleiding erkend door de Regering die beantwoordt aan de eisen van de deeltijdse leerplicht, op advies van een commissie ingericht bij de diensten van de Regering.
Om te worden erkend moet de opleiding bedoeld in lid 3, 3° en 4°, bestaan uit:
1° minstens 360 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd voor het einde van het schooljaar van het jaar waarin de leerplichtige leerling zestien jaar wordt;
2° minstens 240 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd tussen [1 de dag na de laatste dag van het schooljaar]1 van het jaar waarin de leerplichtige leerling de leeftijd van zestien jaar bereikt en het einde van het schooljaar van het jaar waarin hij achttien jaar wordt.
§ 2. Geacht wordt te voldoen aan de leerplicht het onderwijs gegeven in een school:
1° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschap;
2° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door een andere gemeenschap;
3° waarvan het onderwijs tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs kan leiden dat gelijkwaardig kan worden verklaard bij wijze van algemene bepaling;
4° waarvan het onderwijs tot het behalen van een diploma of een getuigschrift bekomen onder een buitenlands stelsel kan leiden en waarvan het onderwijs erkend is door de Regering, op aanvraag van de school of de ouders van de leerplichtige leerling, dat het mogelijk maakt om de leerplicht te voldoen;
5° gelegen op het grondgebied van een aan België grenzende staat en waarvan de aanwezigheid kan leiden tot het uitreiken van een door de Regering van die staat erkend diploma of getuigschrift.
Voor de toepassing van 4° controleert de Regering dat het verstrekte onderwijs van gelijkwaardig niveau is als dat verstrekt in de Franse Gemeenschap, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950, en Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
De Regering baseert haar beslissing op de studieprogramma's gevolgd binnen de school.
Wanneer de Regering acht dat het verstrekte onderwijs niet toelaat aan de leerplicht te voldoen, wordt van de beslissing kennisgegeven aan de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school alsook aan de ouders die de leerplichtige leerling ingeschreven hebben in deze school.
Het bewijs van de inschrijving in een school bedoeld in lid 1, 2° tot 5°, wordt ieder jaar geleverd bij de berichtgeving bedoeld in artikel 1.7.1-12.
§ 3. De Minister kan oordelen dat de leerling [2 ondersteund volgens de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1.7.1-47, § 2, tweede lid, en 1.7.1-48, § 1]2 voldoet aan de leerplicht.
§ 4. De ouders of de directeur van een gespecialiseerde school mogen aan de Regering vragen dat ze worden vrijgesteld van elke leerplicht van een leerling volgens de nadere regels van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
§ 5. De leerling kan de toelating krijgen om deeltijds onderwijs te volgen in een structuur gesubsidieerd en erkend door het Waals Gewest, door de Franse Gemeenschapscommissie of door het RIZIV.
De begeleiding van de leerling door dit type structuur mag niet meer bedragen dan 4 halve dagen per week. Buiten deze begeleiding bezoekt de leerling zijn school zoals gewoonlijk.
In afwijking toegekend door de Minister, tijdens de drie eerste maanden van de uitvoering van het project voor deeltijdse leerplicht, wordt aangenomen dat de leerling beantwoordt aan de leerplicht indien hij de school minstens een halve dag per week bezoekt.
Voor elke betrokken leerling wordt voor het project voor deeltijdse herinschakeling een overeenkomst gesloten tussen de gewone of gespecialiseerde school, de structuur gesubsidieerd of erkend door het Waals Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie of het RIZIV, het PMS-centrum en de ouders.
§ 6. De minderjarige kan voldoen aan de leerplicht door huisonderwijs te volgen volgens de voorwaarden van Afdeling 3 of, voor de leerlingen met specifieke behoeften, volgens de nadere regels van Hoofdstuk XI van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
De periode van voltijdse leerplicht wordt gevolgd door een periode van deeltijdse leerplicht.
Met inachtneming van de opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 kan aan de deeltijdse leerplicht worden voldaan door het volgen van:
1° het secundair onderwijs met volledig leerplan;
2° het alternerend secundair onderwijs;
3° een alternerende opleiding georganiseerd door het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) of de Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME);
4° een opleiding erkend door de Regering die beantwoordt aan de eisen van de deeltijdse leerplicht, op advies van een commissie ingericht bij de diensten van de Regering.
Om te worden erkend moet de opleiding bedoeld in lid 3, 3° en 4°, bestaan uit:
1° minstens 360 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd voor het einde van het schooljaar van het jaar waarin de leerplichtige leerling zestien jaar wordt;
2° minstens 240 uur per jaar, wanneer ze wordt gevolgd tussen [1 de dag na de laatste dag van het schooljaar]1 van het jaar waarin de leerplichtige leerling de leeftijd van zestien jaar bereikt en het einde van het schooljaar van het jaar waarin hij achttien jaar wordt.
§ 2. Geacht wordt te voldoen aan de leerplicht het onderwijs gegeven in een school:
1° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschap;
2° georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door een andere gemeenschap;
3° waarvan het onderwijs tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs kan leiden dat gelijkwaardig kan worden verklaard bij wijze van algemene bepaling;
4° waarvan het onderwijs tot het behalen van een diploma of een getuigschrift bekomen onder een buitenlands stelsel kan leiden en waarvan het onderwijs erkend is door de Regering, op aanvraag van de school of de ouders van de leerplichtige leerling, dat het mogelijk maakt om de leerplicht te voldoen;
5° gelegen op het grondgebied van een aan België grenzende staat en waarvan de aanwezigheid kan leiden tot het uitreiken van een door de Regering van die staat erkend diploma of getuigschrift.
Voor de toepassing van 4° controleert de Regering dat het verstrekte onderwijs van gelijkwaardig niveau is als dat verstrekt in de Franse Gemeenschap, dat het in overeenstemming is met titel II van de Grondwet en in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950, en Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
De Regering baseert haar beslissing op de studieprogramma's gevolgd binnen de school.
Wanneer de Regering acht dat het verstrekte onderwijs niet toelaat aan de leerplicht te voldoen, wordt van de beslissing kennisgegeven aan de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de school alsook aan de ouders die de leerplichtige leerling ingeschreven hebben in deze school.
Het bewijs van de inschrijving in een school bedoeld in lid 1, 2° tot 5°, wordt ieder jaar geleverd bij de berichtgeving bedoeld in artikel 1.7.1-12.
§ 3. De Minister kan oordelen dat de leerling [2 ondersteund volgens de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1.7.1-47, § 2, tweede lid, en 1.7.1-48, § 1]2 voldoet aan de leerplicht.
§ 4. De ouders of de directeur van een gespecialiseerde school mogen aan de Regering vragen dat ze worden vrijgesteld van elke leerplicht van een leerling volgens de nadere regels van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
§ 5. De leerling kan de toelating krijgen om deeltijds onderwijs te volgen in een structuur gesubsidieerd en erkend door het Waals Gewest, door de Franse Gemeenschapscommissie of door het RIZIV.
De begeleiding van de leerling door dit type structuur mag niet meer bedragen dan 4 halve dagen per week. Buiten deze begeleiding bezoekt de leerling zijn school zoals gewoonlijk.
In afwijking toegekend door de Minister, tijdens de drie eerste maanden van de uitvoering van het project voor deeltijdse leerplicht, wordt aangenomen dat de leerling beantwoordt aan de leerplicht indien hij de school minstens een halve dag per week bezoekt.
Voor elke betrokken leerling wordt voor het project voor deeltijdse herinschakeling een overeenkomst gesloten tussen de gewone of gespecialiseerde school, de structuur gesubsidieerd of erkend door het Waals Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie of het RIZIV, het PMS-centrum en de ouders.
§ 6. De minderjarige kan voldoen aan de leerplicht door huisonderwijs te volgen volgens de voorwaarden van Afdeling 3 of, voor de leerlingen met specifieke behoeften, volgens de nadere regels van Hoofdstuk XI van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Art. 1.7.1 -2. § 1er. L'obligation scolaire est à temps plein jusqu'à quinze ans et comporte au moins les deux premières années de l'enseignement secondaire. En aucun cas, l'obligation scolaire à temps plein ne se prolonge au-delà de seize ans. L'élève satisfait à l'obligation scolaire à temps plein en fréquentant l'enseignement de plein exercice.
La période d'obligation scolaire à temps plein est suivie d'une période d'obligation scolaire à temps partiel.
Dans le respect des missions visées à l'article 1.4.1-1, l'obligation scolaire à temps partiel peut être satisfaite en fréquentant :
1° l'enseignement secondaire de plein exercice ;
2° l'enseignement secondaire en alternance ;
3° une formation en alternance organisée par l'Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) ou le Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME) ;
4° une formation reconnue par le Gouvernement comme répondant aux exigences de l'obligation scolaire à temps partiel, sur avis conforme d'une commission instituée auprès des services du Gouvernement.
Pour être reconnue, la formation visée à l'alinéa 3, 3° et 4°, doit comporter :
1° au moins 360 heures par an, lorsqu'elle est suivie avant la fin de l'année scolaire de l'année au cours de laquelle l'élève soumis à l'obligation scolaire aura seize ans ;
2° au moins 240 heures par an, lorsqu'elle est suivie entre [1 le lendemain du dernier jour de l'année scolaire]1 de l'année au cours de laquelle l'élève soumis à l'obligation scolaire atteint l'âge de seize ans et la fin de l'année scolaire de l'année où il atteint l'âge de dix-huit ans.
§ 2. Permet de satisfaire à l'obligation scolaire l'enseignement dispensé dans une école :
1° organisée, subventionnée ou reconnue par la Communauté française ;
2° organisée, subventionnée ou reconnue par une autre communauté ;
3° dont la fréquentation est susceptible de mener à l'obtention d'un titre bénéficiant d'une décision d'équivalence par voie de disposition générale ;
4° ou dont la fréquentation est susceptible de mener à l'obtention d'un diplôme ou d'un certificat relevant d'un régime étranger et dont l'enseignement est reconnu par le Gouvernement, à la demande de l'école ou des parents de l'élève soumis à l'obligation scolaire, comme permettant de satisfaire à l'obligation scolaire ;
5° située sur le territoire d'un Etat limitrophe à la Belgique et dont la fréquentation est susceptible de mener à l'obtention d'un diplôme ou d'un certificat reconnu par le Gouvernement de cet Etat.
Pour l'application du 4°, le Gouvernement s'assure que l'enseignement dispensé est d'un niveau équivalent à celui dispensé en Communauté française, qu'il est conforme au Titre II de la Constitution, ne prône pas des valeurs qui sont manifestement incompatibles avec la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, signée à Rome, le 4 novembre 1950, et respecte la Convention internationale relative aux droits de l'enfant, signée à New York, le 20 novembre 1989.
Le Gouvernement fonde sa décision sur les programmes d'études suivis au sein de l'école.
Lorsque le Gouvernement estime que l'enseignement dispensé ne permet pas de satisfaire à l'obligation scolaire, la décision est notifiée à la personne physique ou à la personne morale responsable de l'école ainsi qu'aux parents qui ont inscrit un élève soumis à l'obligation scolaire dans cette école.
La preuve de l'inscription dans une école visée à l'alinéa 1er, 2° à 5°, est fournie chaque année par la déclaration visée à l'article 1.7.1-12.
§ 3. Le Ministre peut considérer que satisfait à l'obligation scolaire l'élève [2 pris en charge selon les modalités visées aux articles 1.7.1-47, § 2, alinéa 2, et 1.7.1-48, § 1er]2.
§ 4. Les parents ou le directeur d'une école spécialisée peuvent solliciter auprès du Gouvernement la dispense de toute obligation scolaire d'un élève selon les modalités établies par le décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
§ 5. L'élève peut être autorisé à fréquenter à temps partiel une structure subventionnée et agréée par la Région wallonne, par la Commission communautaire française ou par l'INAMI.
La prise en charge de l'élève par ce type de structure ne peut être supérieure à 4 demi-jours par semaine. En dehors de cette prise en charge, l'élève fréquente normalement son école.
Par dérogation accordée par le Ministre, durant les trois premiers mois de mise en oeuvre du projet de scolarisation à temps partiel, l'élève est considéré comme répondant à l'obligation scolaire s'il fréquente l'école au minimum un demi-jour par semaine.
Pour chaque élève concerné, le projet de scolarisation à temps partiel fera l'objet d'une convention entre l'école ordinaire ou spécialisée, la structure subventionnée ou agréée par la Région wallonne, par la Commission communautaire française ou par l'INAMI, le centre PMS et les parents.
§ 6. Le mineur peut satisfaire à l'instruction obligatoire en suivant un enseignement à domicile dans les conditions de la Section 3 ou, pour les élèves à besoins spécifiques, selon les modalités du Chapitre XI du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
La période d'obligation scolaire à temps plein est suivie d'une période d'obligation scolaire à temps partiel.
Dans le respect des missions visées à l'article 1.4.1-1, l'obligation scolaire à temps partiel peut être satisfaite en fréquentant :
1° l'enseignement secondaire de plein exercice ;
2° l'enseignement secondaire en alternance ;
3° une formation en alternance organisée par l'Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises (IFAPME) ou le Service formation petites et moyennes entreprises créé au sein des services de la Commission communautaire française (SFPME) ;
4° une formation reconnue par le Gouvernement comme répondant aux exigences de l'obligation scolaire à temps partiel, sur avis conforme d'une commission instituée auprès des services du Gouvernement.
Pour être reconnue, la formation visée à l'alinéa 3, 3° et 4°, doit comporter :
1° au moins 360 heures par an, lorsqu'elle est suivie avant la fin de l'année scolaire de l'année au cours de laquelle l'élève soumis à l'obligation scolaire aura seize ans ;
2° au moins 240 heures par an, lorsqu'elle est suivie entre [1 le lendemain du dernier jour de l'année scolaire]1 de l'année au cours de laquelle l'élève soumis à l'obligation scolaire atteint l'âge de seize ans et la fin de l'année scolaire de l'année où il atteint l'âge de dix-huit ans.
§ 2. Permet de satisfaire à l'obligation scolaire l'enseignement dispensé dans une école :
1° organisée, subventionnée ou reconnue par la Communauté française ;
2° organisée, subventionnée ou reconnue par une autre communauté ;
3° dont la fréquentation est susceptible de mener à l'obtention d'un titre bénéficiant d'une décision d'équivalence par voie de disposition générale ;
4° ou dont la fréquentation est susceptible de mener à l'obtention d'un diplôme ou d'un certificat relevant d'un régime étranger et dont l'enseignement est reconnu par le Gouvernement, à la demande de l'école ou des parents de l'élève soumis à l'obligation scolaire, comme permettant de satisfaire à l'obligation scolaire ;
5° située sur le territoire d'un Etat limitrophe à la Belgique et dont la fréquentation est susceptible de mener à l'obtention d'un diplôme ou d'un certificat reconnu par le Gouvernement de cet Etat.
Pour l'application du 4°, le Gouvernement s'assure que l'enseignement dispensé est d'un niveau équivalent à celui dispensé en Communauté française, qu'il est conforme au Titre II de la Constitution, ne prône pas des valeurs qui sont manifestement incompatibles avec la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, signée à Rome, le 4 novembre 1950, et respecte la Convention internationale relative aux droits de l'enfant, signée à New York, le 20 novembre 1989.
Le Gouvernement fonde sa décision sur les programmes d'études suivis au sein de l'école.
Lorsque le Gouvernement estime que l'enseignement dispensé ne permet pas de satisfaire à l'obligation scolaire, la décision est notifiée à la personne physique ou à la personne morale responsable de l'école ainsi qu'aux parents qui ont inscrit un élève soumis à l'obligation scolaire dans cette école.
La preuve de l'inscription dans une école visée à l'alinéa 1er, 2° à 5°, est fournie chaque année par la déclaration visée à l'article 1.7.1-12.
§ 3. Le Ministre peut considérer que satisfait à l'obligation scolaire l'élève [2 pris en charge selon les modalités visées aux articles 1.7.1-47, § 2, alinéa 2, et 1.7.1-48, § 1er]2.
§ 4. Les parents ou le directeur d'une école spécialisée peuvent solliciter auprès du Gouvernement la dispense de toute obligation scolaire d'un élève selon les modalités établies par le décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
§ 5. L'élève peut être autorisé à fréquenter à temps partiel une structure subventionnée et agréée par la Région wallonne, par la Commission communautaire française ou par l'INAMI.
La prise en charge de l'élève par ce type de structure ne peut être supérieure à 4 demi-jours par semaine. En dehors de cette prise en charge, l'élève fréquente normalement son école.
Par dérogation accordée par le Ministre, durant les trois premiers mois de mise en oeuvre du projet de scolarisation à temps partiel, l'élève est considéré comme répondant à l'obligation scolaire s'il fréquente l'école au minimum un demi-jour par semaine.
Pour chaque élève concerné, le projet de scolarisation à temps partiel fera l'objet d'une convention entre l'école ordinaire ou spécialisée, la structure subventionnée ou agréée par la Région wallonne, par la Commission communautaire française ou par l'INAMI, le centre PMS et les parents.
§ 6. Le mineur peut satisfaire à l'instruction obligatoire en suivant un enseignement à domicile dans les conditions de la Section 3 ou, pour les élèves à besoins spécifiques, selon les modalités du Chapitre XI du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
Art. 1.7.1 -3.Met uitzondering van diegenen die tijdens het schooljaar uit het buitenland komen, moeten de ouders die kiezen voor huisonderwijs of voor een school of een onderwijsinrichting die niet wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschapscommissie de diensten van de Regering [1 overeenkomstig de in artikel 1.7.1-12 omschreven procedures]1 informeren over deze keuze.
De directeur van de school of het opleidingscentrum kan aan deze verplichting voldoen in naam van de ouders, die hiervoor wel verantwoordelijk blijven.
De directeur van de school of het opleidingscentrum kan aan deze verplichting voldoen in naam van de ouders, die hiervoor wel verantwoordelijk blijven.
Modifications
Art. 1.7.1 -3.A l'exception de ceux qui arrivent de l'étranger en cours d'année scolaire, les parents qui font le choix de l'enseignement à domicile ou d'une école ou d'un établissement de formation autre que ceux organisés, subventionnés ou reconnus par la Communauté française informent les services du Gouvernement de ce choix [1 selon les modalités définies à l'article 1.7.1-12]1.
Le directeur de l'école ou du centre de formation fréquenté peut accomplir cette obligation au nom des parents, qui en restent responsables.
Le directeur de l'école ou du centre de formation fréquenté peut accomplir cette obligation au nom des parents, qui en restent responsables.
Modifications
Art. 1.7.1 -4. § 1. Om de controle van de inschrijvingen mogelijk te maken, vragen de diensten van de Regering jaarlijks aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken een uittreksel van het rijksregister per 1 september.
§ 2. De diensten van de Regering controleren de inschrijvingen volgens de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
De dossiers van leerplichtige leerlingen die onvoldoende garanties voorleggen dat ze voldoen aan deze verplichting, worden door de diensten van de Regering overgemaakt aan de procureur des Konings.
§ 2. De diensten van de Regering controleren de inschrijvingen volgens de nadere regels die door de Regering worden bepaald.
De dossiers van leerplichtige leerlingen die onvoldoende garanties voorleggen dat ze voldoen aan deze verplichting, worden door de diensten van de Regering overgemaakt aan de procureur des Konings.
Art. 1.7.1 -4. § 1er. Afin de permettre le contrôle de l'inscription scolaire, les services du Gouvernement sollicitent chaque année du Service public fédéral intérieur un extrait du registre national au 1er septembre.
§ 2. Les services du Gouvernement effectuent un contrôle de l'inscription scolaire selon les modalités que le Gouvernement fixe.
Les dossiers des élèves soumis à l'obligation scolaire et ne présentant pas suffisamment de garanties de respect de cette obligation sont envoyés par les services du Gouvernement au Procureur du Roi.
§ 2. Les services du Gouvernement effectuent un contrôle de l'inscription scolaire selon les modalités que le Gouvernement fixe.
Les dossiers des élèves soumis à l'obligation scolaire et ne présentant pas suffisamment de garanties de respect de cette obligation sont envoyés par les services du Gouvernement au Procureur du Roi.
Art. 1.7.1 -5. De minderjarige met buitenlandse nationaliteit wordt onderworpen aan de bepalingen van deze Afdeling vanaf de zestigste dag nadat hij, naargelang het geval, is ingeschreven in het vreemdelingenregister of het bevolkingsregister van de gemeente van verblijf.
Art. 1.7.1 -5. L'enfant mineur de nationalité étrangère est soumis aux dispositions de la présente Section à partir du soixantième jour après celui où il a été, selon le cas, inscrit au registre des étrangers ou au registre de population de la commune de sa résidence.
Art. 1.7.1 -6.§ 1. Op vordering van het Openbaar Ministerie kent de politierechtbank inbreuken op de verplichtingen van de artikelen van dit Hoofdstuk of krachtens deze, gepleegd door de ouders.
Deze inbreuken worden gestraft met een boete van 25 tot 200 euro voor elke minderjarige uit hoofde waarvan de inbreuk wordt vastgesteld.
Bij recidive kunnen de boetes worden verdubbeld of kan een gevangenisstraf van één dag tot één maand worden uitgesproken.
Om als recidivist in aanmerking te komen, volstaat het dat de vervolgde ouder de voorbije twee jaar reeds minstens één keer is veroordeeld voor afwezigheden van de minderjarige [1 , of omdat hij dit kind niet heeft ingeschreven in een structuur die het mogelijk maakt de leerplicht te vervullen, of omdat hij niet heeft aangegeven dat het kind thuis werd onderwezen]1.
§ 2. De bepalingen van het Eerste Boek van het Strafwetboek, met uitzondering van Hoofdstuk V, maar met inbegrip van Hoofdstuk VII, zijn van toepassing voor inbreuken bestraft door dit Hoofdstuk.
§ 3. De uitvoering van het vonnis, ongeacht of dat een boete of een gevangenisstraf betreft, kan altijd worden uitgesteld met zes maanden vanaf de datum van het vonnis.
De toekenning van deze termijn moet het mogelijk maken om vast te stellen dat de wettelijke verplichting wordt nageleefd. De veroordeling zal als ongeldig worden beschouwd wanneer de veroordeelde, tijdens deze termijn, de wetgeving inzake leerplicht nakomt.
Deze inbreuken worden gestraft met een boete van 25 tot 200 euro voor elke minderjarige uit hoofde waarvan de inbreuk wordt vastgesteld.
Bij recidive kunnen de boetes worden verdubbeld of kan een gevangenisstraf van één dag tot één maand worden uitgesproken.
Om als recidivist in aanmerking te komen, volstaat het dat de vervolgde ouder de voorbije twee jaar reeds minstens één keer is veroordeeld voor afwezigheden van de minderjarige [1 , of omdat hij dit kind niet heeft ingeschreven in een structuur die het mogelijk maakt de leerplicht te vervullen, of omdat hij niet heeft aangegeven dat het kind thuis werd onderwezen]1.
§ 2. De bepalingen van het Eerste Boek van het Strafwetboek, met uitzondering van Hoofdstuk V, maar met inbegrip van Hoofdstuk VII, zijn van toepassing voor inbreuken bestraft door dit Hoofdstuk.
§ 3. De uitvoering van het vonnis, ongeacht of dat een boete of een gevangenisstraf betreft, kan altijd worden uitgesteld met zes maanden vanaf de datum van het vonnis.
De toekenning van deze termijn moet het mogelijk maken om vast te stellen dat de wettelijke verplichting wordt nageleefd. De veroordeling zal als ongeldig worden beschouwd wanneer de veroordeelde, tijdens deze termijn, de wetgeving inzake leerplicht nakomt.
Modifications
Art. 1.7.1 -6.§ 1er. Sur réquisition du Ministère public, le tribunal de police connait des infractions aux obligations imposées par les articles du présent Chapitre ou en vertu de ceux-ci, commises par les parents.
Ces infractions sont punissables d'une amende de 25 à 200 euros pour chaque enfant mineur dans le chef duquel l'infraction est constatée.
En cas de récidive, les amendes peuvent être doublées ou une peine d'emprisonnement d'un jour à un mois peut être prononcée.
Pour qu'il y ait récidive, il suffit que le parent poursuivi ait déjà été condamné une fois au moins au cours des deux années précédentes pour les absences du même enfant mineur [1 , ou pour ne pas avoir inscrit cet enfant dans une structure permettant de répondre à l'obligation scolaire, ou pour ne pas avoir déclaré que l'enfant suivait un enseignement à domicile]1.
§ 2. Les dispositions du Livre premier du Code pénal, excepté le Chapitre V, mais en ce compris le Chapitre VII, sont d'application pour les infractions réprimées par le présent Chapitre.
§ 3. L'exécution du jugement, qu'il s'agisse d'une amende ou d'une peine d'emprisonnement, peut toutefois être différée pour un terme de six mois à compter à partir de la date du jugement.
L'octroi de ce délai doit permettre de constater que l'obligation légale est respectée. La condamnation sera réputée nulle et non avenue lorsque, au cours de ce délai, le condamné respecte la législation sur l'obligation scolaire.
Ces infractions sont punissables d'une amende de 25 à 200 euros pour chaque enfant mineur dans le chef duquel l'infraction est constatée.
En cas de récidive, les amendes peuvent être doublées ou une peine d'emprisonnement d'un jour à un mois peut être prononcée.
Pour qu'il y ait récidive, il suffit que le parent poursuivi ait déjà été condamné une fois au moins au cours des deux années précédentes pour les absences du même enfant mineur [1 , ou pour ne pas avoir inscrit cet enfant dans une structure permettant de répondre à l'obligation scolaire, ou pour ne pas avoir déclaré que l'enfant suivait un enseignement à domicile]1.
§ 2. Les dispositions du Livre premier du Code pénal, excepté le Chapitre V, mais en ce compris le Chapitre VII, sont d'application pour les infractions réprimées par le présent Chapitre.
§ 3. L'exécution du jugement, qu'il s'agisse d'une amende ou d'une peine d'emprisonnement, peut toutefois être différée pour un terme de six mois à compter à partir de la date du jugement.
L'octroi de ce délai doit permettre de constater que l'obligation légale est respectée. La condamnation sera réputée nulle et non avenue lorsque, au cours de ce délai, le condamné respecte la législation sur l'obligation scolaire.
Modifications
Afdeling II. - Regelmatig schoolbezoek
Section II. - De la fréquentation régulière
Onderafdeling 1. . [1 Systematische controle van het regelmatig schoolbezoek]1
Sous-section 1. - [1 Du contrôle systématique de la fréquentation scolaire régulière]1
Art. 1.7.1 -7. Behalve bij huisonderwijs moeten de ouders erop toezien dat hun minderjarig kind, tijdens de hele duur van de leerplicht, regelmatig de school of het opleidingscentrum bezoekt, waarin het behoorlijk is ingeschreven.
Art. 1.7.1 -7. Sauf en cas d'enseignement à domicile, les parents sont tenus de veiller à ce que leur enfant mineur, pendant toute la durée de l'obligation scolaire, fréquente régulièrement l'école ou le centre de formation dans lequel il est dument inscrit.
Art. 1.7.1 -8. [1 § 1. Scholen controleren systematisch het regelmatig schoolbezoek van de leerlingen.
§ 2. Halve dagen afwezigheid wegens ziekte van de leerling gedekt door een medisch attest, dagvaarding door een overheidsinstantie, het overlijden van een ouder, de deelname aan wedstrijden voor topsporters, worden als gewettigd beschouwd. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder dergelijke afwezigheden gewettigd zijn en kan andere redenen vastleggen waarom een halve dag afwezigheid als gewettigd wordt beschouwd.
De directeur kan, volgens de door de Regering vastgestelde bepalingen, de afwezigheid van een halve dag als gewettigd beschouwden in geval van overmacht of in geval van uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met gezinsproblemen, psychische of lichamelijke gezondheidsproblemen van de leerling, vervoersproblemen.
§ 3. Wordt beschouwd als een halve dag ongewettigde afwezigheid:
1°. in het basisonderwijs, de ongewettigde afwezigheid van de leerling gedurende een halve lesdag;
2°. in het secundair onderwijs, de ongewettigde afwezigheid van de leerling gedurende vier volledige lesperiodes samengeteld op één halve lesdag of over meerdere, aparte halve lesdagen van het schooljaar.
Scholen behandelen de laattijdige aankomst van leerlingen volgens het disciplinaire kader vastgelegd in hun huishoudelijk reglement.]1
§ 2. Halve dagen afwezigheid wegens ziekte van de leerling gedekt door een medisch attest, dagvaarding door een overheidsinstantie, het overlijden van een ouder, de deelname aan wedstrijden voor topsporters, worden als gewettigd beschouwd. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder dergelijke afwezigheden gewettigd zijn en kan andere redenen vastleggen waarom een halve dag afwezigheid als gewettigd wordt beschouwd.
De directeur kan, volgens de door de Regering vastgestelde bepalingen, de afwezigheid van een halve dag als gewettigd beschouwden in geval van overmacht of in geval van uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met gezinsproblemen, psychische of lichamelijke gezondheidsproblemen van de leerling, vervoersproblemen.
§ 3. Wordt beschouwd als een halve dag ongewettigde afwezigheid:
1°. in het basisonderwijs, de ongewettigde afwezigheid van de leerling gedurende een halve lesdag;
2°. in het secundair onderwijs, de ongewettigde afwezigheid van de leerling gedurende vier volledige lesperiodes samengeteld op één halve lesdag of over meerdere, aparte halve lesdagen van het schooljaar.
Scholen behandelen de laattijdige aankomst van leerlingen volgens het disciplinaire kader vastgelegd in hun huishoudelijk reglement.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -8. [1 § 1er. Les écoles contrôlent de manière systématique la régularité de la fréquentation scolaire des élèves.
§ 2. Les demi-jours d'absence en raison de la maladie de l'élève couverte par un certificat médical, de la convocation par une autorité publique, du décès d'un parent, de la participation à des compétitions pour les sportifs de haut niveau, sont considérés comme justifiés. Le Gouvernement détermine les modalités selon lesquelles ces absences sont justifiées et peut fixer d'autres motifs d'absence d'un demi-jour considérée comme justifiée.
Le directeur peut, selon les modalités fixées par le Gouvernement, considérer comme justifiée l'absence d'un demi-jour en cas de force majeure ou en cas de circonstances exceptionnelles liées à des problèmes familiaux, à des problèmes de santé mentale ou physique de l'élève, à des problèmes de transports.
§ 3. Est considéré comme demi-jour d'absence injustifiée :
1°. dans l'enseignement fondamental, l'absence non justifiée de l'élève durant un demi-jour de cours ;
2°. dans l'enseignement secondaire, l'absence non justifiée de l'élève pendant quatre périodes complètes de cours comptabilisées sur un même demi-jour de cours ou sur plusieurs demi-jours de cours distincts au cours de l'année scolaire.
Les écoles traitent les retards des élèves conformément au cadre disciplinaire énoncé dans leur règlement d'ordre intérieur.]1
§ 2. Les demi-jours d'absence en raison de la maladie de l'élève couverte par un certificat médical, de la convocation par une autorité publique, du décès d'un parent, de la participation à des compétitions pour les sportifs de haut niveau, sont considérés comme justifiés. Le Gouvernement détermine les modalités selon lesquelles ces absences sont justifiées et peut fixer d'autres motifs d'absence d'un demi-jour considérée comme justifiée.
Le directeur peut, selon les modalités fixées par le Gouvernement, considérer comme justifiée l'absence d'un demi-jour en cas de force majeure ou en cas de circonstances exceptionnelles liées à des problèmes familiaux, à des problèmes de santé mentale ou physique de l'élève, à des problèmes de transports.
§ 3. Est considéré comme demi-jour d'absence injustifiée :
1°. dans l'enseignement fondamental, l'absence non justifiée de l'élève durant un demi-jour de cours ;
2°. dans l'enseignement secondaire, l'absence non justifiée de l'élève pendant quatre périodes complètes de cours comptabilisées sur un même demi-jour de cours ou sur plusieurs demi-jours de cours distincts au cours de l'année scolaire.
Les écoles traitent les retards des élèves conformément au cadre disciplinaire énoncé dans leur règlement d'ordre intérieur.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -9. [1 § 1. Elke school houdt voor elke klas een aanwezigheidsregister voor de leerlingen bij.
De aanwezigheidsgegevens worden doorgegeven aan de diensten van de Regering volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-10.
§ 2. Aanwezigheidsregisters moeten elke dag door de school worden bijgehouden, en dat vanaf de eerste schoolwerkdag.
§ 3. In de studiejaren van het basisonderwijs waarop de schoolplicht betrekking heeft, vermeldt elk register voor elke halve lesdag en voor elke leerling de aanwezigheid, de laattijdige aankomst, de gewettigde afwezigheid van een halve lesdag en de ongewettigde afwezigheid van een halve lesdag.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden geregistreerd tijdens het eerste lesuur van elke halve lesdag en worden dagelijks in de aanwezigheidsregisters ingevoerd.
§ 4. In de studiejaren van het secundair onderwijs, vermeldt elk register voor elke halve lesdag en voor elke leerling de aanwezigheid, de gewettigde afwezigheid van een lesperiode, de laattijdige aankomst, de ongewettigde afwezigheid van een lesperiode, de gewettigde afwezigheid van een halve lesdag en de ongewettigde afwezigheid van een halve lesdag.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden voor elke lesperiode geregistreerd en worden dagelijks in de aanwezigheidsregisters ingevoerd.
§ 5. De scholen werken hun aanwezigheidsregisters zo bij dat elke ongewettigde afwezigheid van een leerling daarin aangeduid is op de dag waarop de ongewettigde aard ervan bekend is.
Het ongewettigde karakter van een afwezigheid wordt door de scholen bevestigd binnen vijf schoolwerkdagen vanaf de dag van de afwezigheid. Bij gebreke van een wettiging binnen deze termijn, wordt de afwezigheid als ongewettigd beschouwd.
In het geval van een fout in de ingevoerde gegevens of wanneer de wettiging van de afwezigheid na deze periode aan de school wordt meegedeeld als gevolg van overmacht of als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden, zal de directeur dat onmiddellijk melden aan de diensten van de Regering die de nodige correcties zullen aanbrengen.
§ 6. Onverminderd de bepalingen in artikel 1.7.3-1, § 3, wordt, wanneer de aan- of afwezigheid van de leerling niet of onjuist is ingevoerd in het aanwezigheidsregister vóór enige teldatum, deze niet meegeteld op de betrokken teldatum voor de berekening van het periode-kapitaal of het totale aantal leraarperioden, het organieke kader van het niet-onderwijzend personeel, de minimumbevolking van de school en de werkingsdotaties of -subsidies van de school.]1
De aanwezigheidsgegevens worden doorgegeven aan de diensten van de Regering volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-10.
§ 2. Aanwezigheidsregisters moeten elke dag door de school worden bijgehouden, en dat vanaf de eerste schoolwerkdag.
§ 3. In de studiejaren van het basisonderwijs waarop de schoolplicht betrekking heeft, vermeldt elk register voor elke halve lesdag en voor elke leerling de aanwezigheid, de laattijdige aankomst, de gewettigde afwezigheid van een halve lesdag en de ongewettigde afwezigheid van een halve lesdag.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden geregistreerd tijdens het eerste lesuur van elke halve lesdag en worden dagelijks in de aanwezigheidsregisters ingevoerd.
§ 4. In de studiejaren van het secundair onderwijs, vermeldt elk register voor elke halve lesdag en voor elke leerling de aanwezigheid, de gewettigde afwezigheid van een lesperiode, de laattijdige aankomst, de ongewettigde afwezigheid van een lesperiode, de gewettigde afwezigheid van een halve lesdag en de ongewettigde afwezigheid van een halve lesdag.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden voor elke lesperiode geregistreerd en worden dagelijks in de aanwezigheidsregisters ingevoerd.
§ 5. De scholen werken hun aanwezigheidsregisters zo bij dat elke ongewettigde afwezigheid van een leerling daarin aangeduid is op de dag waarop de ongewettigde aard ervan bekend is.
Het ongewettigde karakter van een afwezigheid wordt door de scholen bevestigd binnen vijf schoolwerkdagen vanaf de dag van de afwezigheid. Bij gebreke van een wettiging binnen deze termijn, wordt de afwezigheid als ongewettigd beschouwd.
In het geval van een fout in de ingevoerde gegevens of wanneer de wettiging van de afwezigheid na deze periode aan de school wordt meegedeeld als gevolg van overmacht of als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden, zal de directeur dat onmiddellijk melden aan de diensten van de Regering die de nodige correcties zullen aanbrengen.
§ 6. Onverminderd de bepalingen in artikel 1.7.3-1, § 3, wordt, wanneer de aan- of afwezigheid van de leerling niet of onjuist is ingevoerd in het aanwezigheidsregister vóór enige teldatum, deze niet meegeteld op de betrokken teldatum voor de berekening van het periode-kapitaal of het totale aantal leraarperioden, het organieke kader van het niet-onderwijzend personeel, de minimumbevolking van de school en de werkingsdotaties of -subsidies van de school.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -9.[1 § 1er. Chaque école tient un registre de fréquentation des élèves pour chaque classe.
Les données de fréquentation sont transmises aux services du Gouvernement selon les modalités visées à l'article 1.7.1-10.
§ 2. Les registres de fréquentation sont obligatoirement tenus chaque jour par l'école, et ce, à partir du premier jour ouvrable scolaire de l'année scolaire.
§ 3. Dans les années d'études de l'enseignement fondamental concernées par l'obligation scolaire, chaque registre précise, pour chaque demi-jour de cours et pour chaque élève, la présence, le retard, l'absence justifiée d'un demi-jour de cours et l'absence injustifiée d'un demi-jour de cours.
Les informations visées à l'alinéa 1er sont relevées durant la première heure de cours de chaque demi-jour scolaire et sont introduites dans les registres de fréquentation quotidiennement.
§ 4. Dans les années d'études de l'enseignement secondaire, chaque registre précise, pour chaque demi-jour de cours et pour chaque élève, la présence, l'absence justifiée à une période de cours, le retard, l'absence injustifiée à une période de cours, l'absence justifiée d'un demi-jour de cours, l'absence injustifiée d'un demi-jour de cours.
Les informations visées à l'alinéa 1er sont relevées à chaque période de cours et sont introduites dans les registres de fréquentation quotidiennement.
§ 5. Les écoles actualisent leurs registres de fréquentation de manière à ce que toute absence injustifiée d'un élève y figure le jour où son caractère injustifié est connu.
Le caractère injustifié d'une absence est confirmé par les écoles dans un délai de cinq jours ouvrables scolaires à dater du jour de l'absence. A défaut d'avoir été justifiée dans ce délai, une l'absence est réputée être injustifiée.
En cas d'erreur dans les informations introduites ou lorsque la justification de l'absence est communiquée à l'école après ce délai en raison d'un cas de force majeure ou en raison de circonstances exceptionnelles, le directeur en informe immédiatement les services du Gouvernement, lesquels apportent les corrections adéquates.
§ 6. Sans préjudice des dispositions de l'article 1.7.3-1, § 3, lorsque la présence ou l'absence de l'élève n'est pas introduite, ou est introduite de manière incorrecte, dans le registre de fréquentation avant toute date de comptage, celui-ci n'est pas comptabilisé à la date de comptage concernée pour le calcul du capital-périodes ou du nombre total de périodes professeurs, du cadre organique du personnel non chargé de cours, des minima de population scolaire, et des dotations ou subventions de fonctionnement de l'école.]1
Les données de fréquentation sont transmises aux services du Gouvernement selon les modalités visées à l'article 1.7.1-10.
§ 2. Les registres de fréquentation sont obligatoirement tenus chaque jour par l'école, et ce, à partir du premier jour ouvrable scolaire de l'année scolaire.
§ 3. Dans les années d'études de l'enseignement fondamental concernées par l'obligation scolaire, chaque registre précise, pour chaque demi-jour de cours et pour chaque élève, la présence, le retard, l'absence justifiée d'un demi-jour de cours et l'absence injustifiée d'un demi-jour de cours.
Les informations visées à l'alinéa 1er sont relevées durant la première heure de cours de chaque demi-jour scolaire et sont introduites dans les registres de fréquentation quotidiennement.
§ 4. Dans les années d'études de l'enseignement secondaire, chaque registre précise, pour chaque demi-jour de cours et pour chaque élève, la présence, l'absence justifiée à une période de cours, le retard, l'absence injustifiée à une période de cours, l'absence justifiée d'un demi-jour de cours, l'absence injustifiée d'un demi-jour de cours.
Les informations visées à l'alinéa 1er sont relevées à chaque période de cours et sont introduites dans les registres de fréquentation quotidiennement.
§ 5. Les écoles actualisent leurs registres de fréquentation de manière à ce que toute absence injustifiée d'un élève y figure le jour où son caractère injustifié est connu.
Le caractère injustifié d'une absence est confirmé par les écoles dans un délai de cinq jours ouvrables scolaires à dater du jour de l'absence. A défaut d'avoir été justifiée dans ce délai, une l'absence est réputée être injustifiée.
En cas d'erreur dans les informations introduites ou lorsque la justification de l'absence est communiquée à l'école après ce délai en raison d'un cas de force majeure ou en raison de circonstances exceptionnelles, le directeur en informe immédiatement les services du Gouvernement, lesquels apportent les corrections adéquates.
§ 6. Sans préjudice des dispositions de l'article 1.7.3-1, § 3, lorsque la présence ou l'absence de l'élève n'est pas introduite, ou est introduite de manière incorrecte, dans le registre de fréquentation avant toute date de comptage, celui-ci n'est pas comptabilisé à la date de comptage concernée pour le calcul du capital-périodes ou du nombre total de périodes professeurs, du cadre organique du personnel non chargé de cours, des minima de population scolaire, et des dotations ou subventions de fonctionnement de l'école.]1
Modifications
Onderafdeling 2. [1 Mededeling van gegevens die een systematische controle van het regelmatige schoolbezoek mogelijk maken]1
Sous-section 2. [1 De la communication des données permettant le contrôle systématique de la fréquentation régulière]1
Art. 1.7.1 -10. [1 - § 1. Elke kleuterschool, lagere school, basis- of secundaire school, met volledig of alternerend leerplan, gewoon of gespecialiseerd, georganiseerd of gesubsidieerd, voedt zijn aanwezigheidsregisters en deelt de ongewettigde afwezigheden van zijn leerlingen mee aan de diensten van de Regering. Daartoe krijgen scholen een computerapplicatie ter beschikking waarmee ze de controle van het regelmatige schoolbezoek kunnen systematiseren.
De verwerking van persoonsgegevens die wordt uitgevoerd in overeenstemming met het eerste lid is erop gericht aan de volgende doeleinden te voldoen:
1° de controle mogelijk maken van het regelmatige schoolbezoek van leerlingen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
2. de verwerking door scholen en diensten van de Regering van ongewettigde afwezigheden systematiseren en versnellen, met name om de snelle activering mogelijk te maken van de maatregelen bestemd om onregelmatige aanwezigheid als bedoeld in de artikelen 1.7.1-28 en 1.7.1-29 te voorkomen;
3° in voorkomend geval de snelle en automatische activering van de opvolging en individuele begeleiding van leerlingen die school langdurig verzuimen, of het risico lopen op schooluitval of zich in een schooluitvalsituatie bevinden, en dat in overeenstemming met artikelen 1.7.1-31 e.v.;
4° de diensten van de Regering de mogelijkheid bieden om de naleving door de scholen van de hun door of krachtens deze afdeling opgelegde verplichtingen te controleren;
5. de omkadering en financiering die scholen genieten, met name wat betreft de schoolbevolking van de scholen, kunnen bepalen en controleren;
6° een statistische verwerking mogelijk maken in het kader van de sturing van het educatief systeem en de strijd tegen schoolverzuim en schooluitval, of in het kader van wetenschappelijk onderzoek. In voorkomend geval worden de gegevens vooraf gepseudonimiseerd of geanonimiseerd.
§ 2. De categorieën van gegevens die worden verwerkt in het kader van de in paragraaf 1 bedoelde computerapplicatie zijn de volgende:
1° gegevens met betrekking tot de identificatie, de inschrijving en het lesrooster van de leerling en de school die hij bezoekt. Ze worden gevoed door gegevens die in eerste instantie worden verwerkt op grond van decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig zijn uit databanken die in toepassing daarvan werden aangemaakt;
2° gegevens met betrekking tot de datum van de betrokken dag;
3° gegevens verzameld door de gebruikers bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2° en 3°, en betrekking hebbend op:
a) de aanwezigheidsstatus van de leerling op school, namelijk aanwezigheid, laattijdige aankomst, gewettigde afwezigheid of ongewettigde afwezigheid;
b) indien van toepassing, de aard van de reden bedoeld in artikel 1.7.1-8, § 2, die de afwezigheid van de leerling wettigt.
§ 3. De volgende personen hebben toegang tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde computerapplicatie voor de volgende doeleinden:
1° de inrichtende macht van de school. Deze laatste kan de in paragraaf 2 bedoelde gegevens raadplegen;
2° de schooldirecteur of zijn afgevaardigde. Deze laatste kan:
(a) de in paragraaf 2 bedoelde gegevens raadplegen;
b) de in paragraaf 2, 3°, bedoelde gegevens invoeren, wijzigen of verwijderen;
c) de in paragraaf 2 bedoelde gegevens afdrukken overeenkomstig artikel 1.7.1-11, § 2, 5° ;
3° leden van de onderwijsteams. Zij kunnen:
a) de in paragraaf 2 bedoelde gegevens raadplegen;
b) de in paragraaf 2, 3°, bedoelde gegevens invoeren, wijzigen of verwijderen.
De inrichtende macht van de school bedoeld in het eerste lid, 1°, heeft toegang tot de computerapplicatie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor alle leerlingen ingeschreven in de school of scholen die ze inricht.
De directeur van de school of zijn gemachtigde bedoeld in het eerste lid, 2°, heeft toegang tot de computerapplicatie als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor alle leerlingen ingeschreven in de school waar hij bevoegd is.
Elk lid van het onderwijsteam bedoeld in het eerste lid, 3°, heeft enkel toegang tot de computerapplicatie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor de leerlingen ingeschreven in de school, het (de) niveau(s) en de groep(en)-klas (sen) waarvoor hij bevoegd is.
In het kader van de in paragraaf 1, tweede lid bedoelde doeleinden hebben de diensten van de Regering en hun onderaannemers toegang tot alle in paragraaf 2 bedoelde gegevens.
In het kader van het doeleinde bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 6°, hebben de diensten van de Regering en hun onderaannemers toegang tot persoonsgegevens met het oog op de pseudonimisering of anonimisering ervan De diensten van de Regering, hun onderaannemers en personen die verantwoordelijk zijn voor een wetenschappelijke onderzoeksmissie kunnen toegang krijgen tot gepseudonimiseerde of geanonimiseerde gegevens.
§ 4. De in paragraaf 2 bedoelde gegevens met betrekking tot het lopende schooljaar kunnen worden geraadpleegd door de in paragraaf 3 bedoelde personen.
De in paragraaf 2 bedoelde gegevens worden dan passief bewaard voor een periode van zeventien jaar vanaf het einde van het schooljaar waarop ze betrekking hebben.
In afwijking daarop mogen de gegevens langer worden bewaard dan de in het tweede lid bedoelde termijn, voor zover ze dienen als gehele of gedeeltelijke grondslag voor een lopende administratie- of betwistingsprocedure tijdens dewelke deze termijn verstrijkt. De bewaringstermijn wordt dan verlengd tot het definitieve einde van de betreffende procedure.
§ 5. De Regering legt het model voor de computerapplicatie vast. De lijst en het formaat van de gegevens die in deze computerapplicatie zijn opgenomen, worden door de Regering in dat model vastgelegd.
§ 6. Het Ministerie van de Franse Gemeenschap is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de in dit artikel bedoelde computerapplicatie in de zin van artikel 4, 7) van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, "(Algemene Verordening Gegevensbescherming)", hierna "AVG"; De inrichtende machten hebben de status van onderaannemer in de zin van artikel 4, 8) van de AVG, wanneer ze gebruikmaken van de in dit artikel bedoelde computerapplicatie.]1
De verwerking van persoonsgegevens die wordt uitgevoerd in overeenstemming met het eerste lid is erop gericht aan de volgende doeleinden te voldoen:
1° de controle mogelijk maken van het regelmatige schoolbezoek van leerlingen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
2. de verwerking door scholen en diensten van de Regering van ongewettigde afwezigheden systematiseren en versnellen, met name om de snelle activering mogelijk te maken van de maatregelen bestemd om onregelmatige aanwezigheid als bedoeld in de artikelen 1.7.1-28 en 1.7.1-29 te voorkomen;
3° in voorkomend geval de snelle en automatische activering van de opvolging en individuele begeleiding van leerlingen die school langdurig verzuimen, of het risico lopen op schooluitval of zich in een schooluitvalsituatie bevinden, en dat in overeenstemming met artikelen 1.7.1-31 e.v.;
4° de diensten van de Regering de mogelijkheid bieden om de naleving door de scholen van de hun door of krachtens deze afdeling opgelegde verplichtingen te controleren;
5. de omkadering en financiering die scholen genieten, met name wat betreft de schoolbevolking van de scholen, kunnen bepalen en controleren;
6° een statistische verwerking mogelijk maken in het kader van de sturing van het educatief systeem en de strijd tegen schoolverzuim en schooluitval, of in het kader van wetenschappelijk onderzoek. In voorkomend geval worden de gegevens vooraf gepseudonimiseerd of geanonimiseerd.
§ 2. De categorieën van gegevens die worden verwerkt in het kader van de in paragraaf 1 bedoelde computerapplicatie zijn de volgende:
1° gegevens met betrekking tot de identificatie, de inschrijving en het lesrooster van de leerling en de school die hij bezoekt. Ze worden gevoed door gegevens die in eerste instantie worden verwerkt op grond van decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig zijn uit databanken die in toepassing daarvan werden aangemaakt;
2° gegevens met betrekking tot de datum van de betrokken dag;
3° gegevens verzameld door de gebruikers bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2° en 3°, en betrekking hebbend op:
a) de aanwezigheidsstatus van de leerling op school, namelijk aanwezigheid, laattijdige aankomst, gewettigde afwezigheid of ongewettigde afwezigheid;
b) indien van toepassing, de aard van de reden bedoeld in artikel 1.7.1-8, § 2, die de afwezigheid van de leerling wettigt.
§ 3. De volgende personen hebben toegang tot de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde computerapplicatie voor de volgende doeleinden:
1° de inrichtende macht van de school. Deze laatste kan de in paragraaf 2 bedoelde gegevens raadplegen;
2° de schooldirecteur of zijn afgevaardigde. Deze laatste kan:
(a) de in paragraaf 2 bedoelde gegevens raadplegen;
b) de in paragraaf 2, 3°, bedoelde gegevens invoeren, wijzigen of verwijderen;
c) de in paragraaf 2 bedoelde gegevens afdrukken overeenkomstig artikel 1.7.1-11, § 2, 5° ;
3° leden van de onderwijsteams. Zij kunnen:
a) de in paragraaf 2 bedoelde gegevens raadplegen;
b) de in paragraaf 2, 3°, bedoelde gegevens invoeren, wijzigen of verwijderen.
De inrichtende macht van de school bedoeld in het eerste lid, 1°, heeft toegang tot de computerapplicatie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor alle leerlingen ingeschreven in de school of scholen die ze inricht.
De directeur van de school of zijn gemachtigde bedoeld in het eerste lid, 2°, heeft toegang tot de computerapplicatie als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor alle leerlingen ingeschreven in de school waar hij bevoegd is.
Elk lid van het onderwijsteam bedoeld in het eerste lid, 3°, heeft enkel toegang tot de computerapplicatie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, voor de leerlingen ingeschreven in de school, het (de) niveau(s) en de groep(en)-klas (sen) waarvoor hij bevoegd is.
In het kader van de in paragraaf 1, tweede lid bedoelde doeleinden hebben de diensten van de Regering en hun onderaannemers toegang tot alle in paragraaf 2 bedoelde gegevens.
In het kader van het doeleinde bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 6°, hebben de diensten van de Regering en hun onderaannemers toegang tot persoonsgegevens met het oog op de pseudonimisering of anonimisering ervan De diensten van de Regering, hun onderaannemers en personen die verantwoordelijk zijn voor een wetenschappelijke onderzoeksmissie kunnen toegang krijgen tot gepseudonimiseerde of geanonimiseerde gegevens.
§ 4. De in paragraaf 2 bedoelde gegevens met betrekking tot het lopende schooljaar kunnen worden geraadpleegd door de in paragraaf 3 bedoelde personen.
De in paragraaf 2 bedoelde gegevens worden dan passief bewaard voor een periode van zeventien jaar vanaf het einde van het schooljaar waarop ze betrekking hebben.
In afwijking daarop mogen de gegevens langer worden bewaard dan de in het tweede lid bedoelde termijn, voor zover ze dienen als gehele of gedeeltelijke grondslag voor een lopende administratie- of betwistingsprocedure tijdens dewelke deze termijn verstrijkt. De bewaringstermijn wordt dan verlengd tot het definitieve einde van de betreffende procedure.
§ 5. De Regering legt het model voor de computerapplicatie vast. De lijst en het formaat van de gegevens die in deze computerapplicatie zijn opgenomen, worden door de Regering in dat model vastgelegd.
§ 6. Het Ministerie van de Franse Gemeenschap is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in de in dit artikel bedoelde computerapplicatie in de zin van artikel 4, 7) van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, "(Algemene Verordening Gegevensbescherming)", hierna "AVG"; De inrichtende machten hebben de status van onderaannemer in de zin van artikel 4, 8) van de AVG, wanneer ze gebruikmaken van de in dit artikel bedoelde computerapplicatie.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -10. [1 - § 1er. Chaque école maternelle, primaire, fondamentale ou secondaire, de plein exercice ou en alternance, ordinaire ou spécialisée, organisée ou subventionnée, alimente ses registres de fréquentation et communique aux services du Gouvernement les absences injustifiées de ses élèves. Pour ce faire, il est mis à la disposition des écoles une application informatique leur permettant de systématiser le contrôle de la fréquentation scolaire régulière.
Le traitement des données à caractère personnel qui est réalisé conformément à l'alinéa 1er vise à répondre aux finalités suivantes :
1° permettre le contrôle de la fréquentation scolaire régulière des élèves scolarisés dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française ;
2° systématiser et accélérer le traitement par les écoles et les services du Gouvernement des absences injustifiées, notamment pour permettre l'activation rapide des mesures visant à prévenir une fréquentation irrégulière visées aux articles 1.7.1-28 et 1.7.1-29 ;
3° le cas échéant, permettre l'activation rapide et automatique du suivi et de l'accompagnement individuel des élèves en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire et ce, conformément aux articles 1.7.1-31 et suivants ;
4° permettre le contrôle par les services du Gouvernement du respect par les écoles des obligations qui leur sont imposées par ou en vertu de la présente section ;
5° permettre la détermination et le contrôle de l'encadrement et du financement dont bénéficient les écoles, notamment en ce qui concerne la population scolaire des écoles ;
6° permettre des traitements statistiques dans le cadre du pilotage du système éducatif et de la lutte contre l'absentéisme et le décrochage scolaire, ou de recherches scientifiques. Dans ce cas, les données sont préalablement pseudonymisées ou anonymisées.
§ 2. Les catégories de données traitées dans le cadre de l'application informatique visée au paragraphe 1er sont les suivantes :
1° données relatives à l'identification, à l'inscription et à la grille-horaire de l'élève et de l'école qu'il fréquente. Elles sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° données relatives à la date du jour concerné ;
3° données collectées par les utilisateurs visés au paragraphe 3, alinéa 1er, 2° et 3°, et relatives :
a) au statut de présence de l'élève à l'école, à savoir la présence, le retard, l'absence justifiée ou l'absence injustifiée;
b) le cas échéant, le type de motif visé à l'article 1.7.1-8, § 2, justifiant l'absence de l'élève.
§ 3. Les personnes suivantes peuvent accéder à l'application informatique visées au paragraphe 1er, alinéa 1er, aux fins suivantes :
1° le pouvoir organisateur de l'école. Celui-ci peut consulter les données visées au paragraphe 2 ;
2° le directeur de l'école ou son délégué. Celui-ci peut :
a) consulter les données visées au paragraphe 2 ;
b) saisir, modifier ou supprimer les données visées au paragraphe 2, 3° ;
c) imprimer les données visées au paragraphe 2, conformément à l'article 1.7.1-11, § 2, 5° ;
3° les membres des équipes éducatives. Ceux-ci peuvent :
a) consulter les données visées au paragraphe 2 ;
b) saisir, modifier ou supprimer les données visées au paragraphe 2, 3°.
Le pouvoir organisateur de l'école visé à l'alinéa 1er, 1°, dispose d'un accès à l'application informatique visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, pour l'ensemble des élèves inscrits dans la ou les écoles qu'il organise.
Le directeur de l'école ou son délégué visé à l'alinéa 1er, 2°, dispose d'un accès à l'application informatique visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, pour l'ensemble des élèves inscrits dans l'école dans laquelle il exerce.
Chaque membre de l'équipe éducative visé à l'alinéa 1er, 3°, dispose uniquement d'un accès à l'application informatique visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, pour les élèves inscrits dans l'école, le(s) niveau(x) et le(s) groupe(s)-classe(s) pour lesquels il exerce.
Dans le cadre des finalités visées au paragraphe 1er, alinéas 2, les services du Gouvernement et leurs sous-traitants ont accès à toutes les données visées au paragraphe 2.
Dans le cadre de la finalité visée au paragraphe 1er, alinéa 2, 6°, les services du Gouvernement et leurs sous-traitants peuvent accéder aux données nominatives en vue de leur pseudonymisation ou anonymisation. Les services du Gouvernement, leurs sous-traitants, et les personnes chargées d'une mission de recherches scientifiques peuvent accéder aux données pseudonymisées ou anonymisées.
§ 4. Les données visées au paragraphe 2 relatives à l'année scolaire en cours sont consultables par les personnes visées au paragraphe 3.
Les données visées au paragraphe 2 font ensuite l'objet d'une conservation passive pendant un délai de dix-sept ans à compter du terme de l'année scolaire à laquelle elles se rapportent.
Par dérogation, les données peuvent être conservées au-delà du délai visé à l'alinéa 2 dans la mesure où elles servent de fondement total ou partiel à une procédure administrative ou contentieuse en cours à laquelle expire ce délai. Le délai de conservation est alors étendu jusqu'au terme définitif de la procédure concernée.
§ 5. Le Gouvernement fixe le canevas de l'application informatique. La liste et le format des données comprises dans cette application informatique sont fixés par le Gouvernement dans ce canevas.
§ 6. Le Ministère de la Communauté française est responsable du traitement des données à caractère personnel dans l'application informatique visée par le présent article au sens de l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE " (règlement général sur la protection des données) ", ci-après " RGPD ". Les pouvoirs organisateurs ont la qualité de sous-traitants au sens de l'article 4, 8), du RGPD, lorsqu'ils accèdent à l'application informatique visée par le présent article.]1-
Le traitement des données à caractère personnel qui est réalisé conformément à l'alinéa 1er vise à répondre aux finalités suivantes :
1° permettre le contrôle de la fréquentation scolaire régulière des élèves scolarisés dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française ;
2° systématiser et accélérer le traitement par les écoles et les services du Gouvernement des absences injustifiées, notamment pour permettre l'activation rapide des mesures visant à prévenir une fréquentation irrégulière visées aux articles 1.7.1-28 et 1.7.1-29 ;
3° le cas échéant, permettre l'activation rapide et automatique du suivi et de l'accompagnement individuel des élèves en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire et ce, conformément aux articles 1.7.1-31 et suivants ;
4° permettre le contrôle par les services du Gouvernement du respect par les écoles des obligations qui leur sont imposées par ou en vertu de la présente section ;
5° permettre la détermination et le contrôle de l'encadrement et du financement dont bénéficient les écoles, notamment en ce qui concerne la population scolaire des écoles ;
6° permettre des traitements statistiques dans le cadre du pilotage du système éducatif et de la lutte contre l'absentéisme et le décrochage scolaire, ou de recherches scientifiques. Dans ce cas, les données sont préalablement pseudonymisées ou anonymisées.
§ 2. Les catégories de données traitées dans le cadre de l'application informatique visée au paragraphe 1er sont les suivantes :
1° données relatives à l'identification, à l'inscription et à la grille-horaire de l'élève et de l'école qu'il fréquente. Elles sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° données relatives à la date du jour concerné ;
3° données collectées par les utilisateurs visés au paragraphe 3, alinéa 1er, 2° et 3°, et relatives :
a) au statut de présence de l'élève à l'école, à savoir la présence, le retard, l'absence justifiée ou l'absence injustifiée;
b) le cas échéant, le type de motif visé à l'article 1.7.1-8, § 2, justifiant l'absence de l'élève.
§ 3. Les personnes suivantes peuvent accéder à l'application informatique visées au paragraphe 1er, alinéa 1er, aux fins suivantes :
1° le pouvoir organisateur de l'école. Celui-ci peut consulter les données visées au paragraphe 2 ;
2° le directeur de l'école ou son délégué. Celui-ci peut :
a) consulter les données visées au paragraphe 2 ;
b) saisir, modifier ou supprimer les données visées au paragraphe 2, 3° ;
c) imprimer les données visées au paragraphe 2, conformément à l'article 1.7.1-11, § 2, 5° ;
3° les membres des équipes éducatives. Ceux-ci peuvent :
a) consulter les données visées au paragraphe 2 ;
b) saisir, modifier ou supprimer les données visées au paragraphe 2, 3°.
Le pouvoir organisateur de l'école visé à l'alinéa 1er, 1°, dispose d'un accès à l'application informatique visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, pour l'ensemble des élèves inscrits dans la ou les écoles qu'il organise.
Le directeur de l'école ou son délégué visé à l'alinéa 1er, 2°, dispose d'un accès à l'application informatique visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, pour l'ensemble des élèves inscrits dans l'école dans laquelle il exerce.
Chaque membre de l'équipe éducative visé à l'alinéa 1er, 3°, dispose uniquement d'un accès à l'application informatique visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, pour les élèves inscrits dans l'école, le(s) niveau(x) et le(s) groupe(s)-classe(s) pour lesquels il exerce.
Dans le cadre des finalités visées au paragraphe 1er, alinéas 2, les services du Gouvernement et leurs sous-traitants ont accès à toutes les données visées au paragraphe 2.
Dans le cadre de la finalité visée au paragraphe 1er, alinéa 2, 6°, les services du Gouvernement et leurs sous-traitants peuvent accéder aux données nominatives en vue de leur pseudonymisation ou anonymisation. Les services du Gouvernement, leurs sous-traitants, et les personnes chargées d'une mission de recherches scientifiques peuvent accéder aux données pseudonymisées ou anonymisées.
§ 4. Les données visées au paragraphe 2 relatives à l'année scolaire en cours sont consultables par les personnes visées au paragraphe 3.
Les données visées au paragraphe 2 font ensuite l'objet d'une conservation passive pendant un délai de dix-sept ans à compter du terme de l'année scolaire à laquelle elles se rapportent.
Par dérogation, les données peuvent être conservées au-delà du délai visé à l'alinéa 2 dans la mesure où elles servent de fondement total ou partiel à une procédure administrative ou contentieuse en cours à laquelle expire ce délai. Le délai de conservation est alors étendu jusqu'au terme définitif de la procédure concernée.
§ 5. Le Gouvernement fixe le canevas de l'application informatique. La liste et le format des données comprises dans cette application informatique sont fixés par le Gouvernement dans ce canevas.
§ 6. Le Ministère de la Communauté française est responsable du traitement des données à caractère personnel dans l'application informatique visée par le présent article au sens de l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE " (règlement général sur la protection des données) ", ci-après " RGPD ". Les pouvoirs organisateurs ont la qualité de sous-traitants au sens de l'article 4, 8), du RGPD, lorsqu'ils accèdent à l'application informatique visée par le présent article.]1-
Modifications
Art. 1.7.1 -11. [1 - § 1. De diensten van de Regering creëren, volgens de door de Regering vastgestelde procedures en onder voorbehoud van de validatie door de inrichtende macht van de school, de toegangsrechten voor de gebruikers van de in artikel 1.7.1-10 bedoelde computerapplicatie die onder de aansprakelijkheid van deze inrichtende macht vallen.
§ 2. Dankzij de in artikel 1.7.1-10 bedoelde computerapplicatie kunnen de directeur van de school of zijn afgevaardigde volgende beheershandelingen uitvoeren:
1° de schoolkalender van de school indelen volgens de vakantieperiodes, de schooldagen, de schorsingsdagen van de lessen en de verlofdagen bedoeld in de artikelen 1.9.1-1 e.v.;
2. alle leerlingen in de school in verschillende klasgroepen verdelen;
3° aan elk lid van het onderwijsteam de klasgroep(en) toewijzen waarvoor hij verantwoordelijk is en waarvoor hij een aanwezigheidsregister bijhoudt overeenkomstig artikel 1.7.1-9;
4° opzoekingen doen in de aanwezigheidsregisters per leerling, per klas of per periode;
5° de aanwezigheidsregisters of de resultaten van de in 4° bedoelde opzoekingen afdrukken.
§ 3. De diensten van de Regering staan in voor het beheer en onderhoud van de in artikel 1.7.1-10 bedoelde computerapplicatie.
De verwerking van persoonsgegevens opgenomen in deze applicatie ressorteert onder het veiligheidsbeleid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. Om de naleving van het veiligheidsbeleid te waarborgen, kan het Ministerie van de Franse Gemeenschap audits en risicoanalyses laten uitvoeren. Het Ministerie kan de inrichtende macht ook verzoeken alle nodige corrigerende maatregelen te nemen.]1
§ 2. Dankzij de in artikel 1.7.1-10 bedoelde computerapplicatie kunnen de directeur van de school of zijn afgevaardigde volgende beheershandelingen uitvoeren:
1° de schoolkalender van de school indelen volgens de vakantieperiodes, de schooldagen, de schorsingsdagen van de lessen en de verlofdagen bedoeld in de artikelen 1.9.1-1 e.v.;
2. alle leerlingen in de school in verschillende klasgroepen verdelen;
3° aan elk lid van het onderwijsteam de klasgroep(en) toewijzen waarvoor hij verantwoordelijk is en waarvoor hij een aanwezigheidsregister bijhoudt overeenkomstig artikel 1.7.1-9;
4° opzoekingen doen in de aanwezigheidsregisters per leerling, per klas of per periode;
5° de aanwezigheidsregisters of de resultaten van de in 4° bedoelde opzoekingen afdrukken.
§ 3. De diensten van de Regering staan in voor het beheer en onderhoud van de in artikel 1.7.1-10 bedoelde computerapplicatie.
De verwerking van persoonsgegevens opgenomen in deze applicatie ressorteert onder het veiligheidsbeleid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. Om de naleving van het veiligheidsbeleid te waarborgen, kan het Ministerie van de Franse Gemeenschap audits en risicoanalyses laten uitvoeren. Het Ministerie kan de inrichtende macht ook verzoeken alle nodige corrigerende maatregelen te nemen.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -11. -[1 - § 1er. Les services du Gouvernement créent, selon les modalités fixées par le Gouvernement et moyennant la validation du pouvoir organisateur de l'école, les accès pour les utilisateurs de l'application informatique visée à l'article 1.7.1-10 qui relèvent de la responsabilité de ce pouvoir organisateur.
§ 2. L'application informatique visée à l'article 1.7.1-10 permet au directeur de l'école ou à son délégué d'effectuer les opérations de gestion suivantes :
1° configurer le calendrier scolaire de l'école en fonction des périodes de vacances, des jours de classe, des jours de suspension des cours et des jours de congés visés aux articles 1.9.1-1 et suivants ;
2° répartir tous les élèves de l'école en différents groupes-classes ;
3° attribuer à chaque membre de l'équipe éducative le(s) groupe(s)-classe(s) dont il est chargé et pour lesquels il tient un registre de fréquentation conformément à l'article 1.7.1-9 ;
4° opérer des recherches par élève, par classe ou par période de temps dans les registres de fréquentation ;
5° imprimer les registres de fréquentation ou les résultats des recherches visées au 4°.
§ 3. Les services du Gouvernement assurent la gestion et la maintenance de l'application informatique visée à l'article 1.7.1-10.
Les traitements des données à caractère personnel reprises dans cette application sont encadrés par la politique de sécurité du Ministère de la Communauté française. Afin de veiller au respect de la politique de sécurité, le Ministère de la Communauté française peut faire réaliser des audits et des analyses de risques. Il peut également demander au pouvoir organisateur de mettre en oeuvre toutes les mesures correctives qui s'imposent.]1
§ 2. L'application informatique visée à l'article 1.7.1-10 permet au directeur de l'école ou à son délégué d'effectuer les opérations de gestion suivantes :
1° configurer le calendrier scolaire de l'école en fonction des périodes de vacances, des jours de classe, des jours de suspension des cours et des jours de congés visés aux articles 1.9.1-1 et suivants ;
2° répartir tous les élèves de l'école en différents groupes-classes ;
3° attribuer à chaque membre de l'équipe éducative le(s) groupe(s)-classe(s) dont il est chargé et pour lesquels il tient un registre de fréquentation conformément à l'article 1.7.1-9 ;
4° opérer des recherches par élève, par classe ou par période de temps dans les registres de fréquentation ;
5° imprimer les registres de fréquentation ou les résultats des recherches visées au 4°.
§ 3. Les services du Gouvernement assurent la gestion et la maintenance de l'application informatique visée à l'article 1.7.1-10.
Les traitements des données à caractère personnel reprises dans cette application sont encadrés par la politique de sécurité du Ministère de la Communauté française. Afin de veiller au respect de la politique de sécurité, le Ministère de la Communauté française peut faire réaliser des audits et des analyses de risques. Il peut également demander au pouvoir organisateur de mettre en oeuvre toutes les mesures correctives qui s'imposent.]1
Modifications
Afdeling III. - Huisonderwijs
Section III. - De l'enseignement à domicile
Art. 1.7.1 -12.[1 § 1. Minderjarigen die niet zijn ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, vallen onder het thuisonderwijs.
De personen die verantwoordelijk zijn voor de leerplichtige minderjarige en die hem buiten een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school wensen op te voeden, sturen elk jaar uiterlijk op 5 september een verklaring naar de diensten van de regering. Deze verklaring kan tot 15 september worden toegezonden indien de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, aantonen dat deze bij het begin van het lopende schooljaar was ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Deze verklaring kan na deze datum worden afgelegd indien de leerplichtige minderjarige zich in de loop van het schooljaar in België vestigt.
Wanneer de personen die voor de minderjarige verantwoordelijk zijn, hun kinderen onderwijs laten volgen in een school die noch georganiseerd, noch gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap, kunnen zij, onder hun verantwoordelijkheid, deze aangifteverplichting aan de directie van deze school toevertrouwen.
De vorm van de verklaring wordt bepaald door de regering.
§ 2. Tegelijk met de in de eerste paragraaf bedoelde verklaring kunnen de ouders van een leerplichtige minderjarige die niet voldoet aan de in de artikelen 1.7.1-19 en 1.7.1-20 gestelde voorwaarden, een met redenen omkleed verzoek om vrijstelling indienen. In het verzoek moeten de redenen worden vermeld waarom niet aan deze voorwaarden is voldaan, alsmede de doelstellingen van het thuisonderwijs. Het gaat vergezeld van een individueel opleidingsplan en ondersteunende documenten.
De in artikel 1.7.1-13 bedoelde Voorzitter van de Commissie wijst het verzoek af indien het dossier kennelijk onvolledig is of het verzoek kennelijk ongegrond is.
In geval van ontvankelijke aanvragen kan de Commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, vrijstelling verlenen. In dat geval stelt zij de termijn vast waarbinnen aan de certificeringsvoorwaarden moet worden voldaan, alsmede de wijze van toezicht op het thuisonderwijs, en onderzoekt zij de aanvraag in voorkomend geval in het licht van artikel 1.7.1-14, § 2.
In geval van weigering schrijven de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, hem in een school in als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2. De Commissie stelt de termijn vast waarbinnen de verantwoordelijken het bewijs van inschrijving moeten leveren.]1
De personen die verantwoordelijk zijn voor de leerplichtige minderjarige en die hem buiten een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school wensen op te voeden, sturen elk jaar uiterlijk op 5 september een verklaring naar de diensten van de regering. Deze verklaring kan tot 15 september worden toegezonden indien de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, aantonen dat deze bij het begin van het lopende schooljaar was ingeschreven in een school als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Deze verklaring kan na deze datum worden afgelegd indien de leerplichtige minderjarige zich in de loop van het schooljaar in België vestigt.
Wanneer de personen die voor de minderjarige verantwoordelijk zijn, hun kinderen onderwijs laten volgen in een school die noch georganiseerd, noch gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap, kunnen zij, onder hun verantwoordelijkheid, deze aangifteverplichting aan de directie van deze school toevertrouwen.
De vorm van de verklaring wordt bepaald door de regering.
§ 2. Tegelijk met de in de eerste paragraaf bedoelde verklaring kunnen de ouders van een leerplichtige minderjarige die niet voldoet aan de in de artikelen 1.7.1-19 en 1.7.1-20 gestelde voorwaarden, een met redenen omkleed verzoek om vrijstelling indienen. In het verzoek moeten de redenen worden vermeld waarom niet aan deze voorwaarden is voldaan, alsmede de doelstellingen van het thuisonderwijs. Het gaat vergezeld van een individueel opleidingsplan en ondersteunende documenten.
De in artikel 1.7.1-13 bedoelde Voorzitter van de Commissie wijst het verzoek af indien het dossier kennelijk onvolledig is of het verzoek kennelijk ongegrond is.
In geval van ontvankelijke aanvragen kan de Commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, vrijstelling verlenen. In dat geval stelt zij de termijn vast waarbinnen aan de certificeringsvoorwaarden moet worden voldaan, alsmede de wijze van toezicht op het thuisonderwijs, en onderzoekt zij de aanvraag in voorkomend geval in het licht van artikel 1.7.1-14, § 2.
In geval van weigering schrijven de personen die voor de leerplichtige minderjarige verantwoordelijk zijn, hem in een school in als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2. De Commissie stelt de termijn vast waarbinnen de verantwoordelijken het bewijs van inschrijving moeten leveren.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -12.[1 § 1er. Relèvent de l'enseignement à domicile les mineurs qui ne sont pas inscrits dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
Les personnes responsables du mineur soumis à l'obligation scolaire qui souhaitent l'instruire en dehors d'une école organisée ou subventionnée par la Communauté française transmettent, au plus tard le 5 septembre de chaque année, une déclaration aux Services du Gouvernement. Cette déclaration peut être transmise jusqu'au 15 septembre si les personnes responsables du mineur soumis à l'obligation scolaire établissent qu'il était inscrit, au début de l'année scolaire en cours, dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
Cette déclaration peut être effectuée au-delà de cette date lorsque le mineur soumis à l'obligation scolaire fixe sa résidence en Belgique dans le courant de l'année scolaire.
Lorsque les personnes responsables du mineur font instruire leurs enfants dans une école qui n'est ni organisée ni subventionnée par la Communauté française, elles peuvent, sous leur responsabilité, se décharger de cette obligation de déclaration sur la direction de cette école.
La forme de la déclaration est fixée par le Gouvernement.
§ 2. En même temps que la déclaration visée au paragraphe 1er, les parents d'un mineur soumis à l'obligation scolaire qui ne remplit pas les conditions fixées aux articles 1.7.1-19 et 1.7.1-20 peuvent introduire une demande de dérogation motivée. La demande expose les motifs pour lesquels ces conditions ne sont pas remplies et les objectifs poursuivis par l'enseignement à domicile. Elle est accompagnée d'un plan individuel de formation et des documents justificatifs.
Le Président de la Commission visée à l'article 1.7.1-13 rejette la demande si le dossier est manifestement incomplet ou la demande manifestement non fondée.
Pour les demandes recevables, la Commission peut, après avis du Service général de l'Inspection, octroyer une dérogation. Dans ce cas, elle fixe le délai dans lequel les conditions de certification devront être remplies et les modalités de suivi de l'enseignement à domicile et, le cas échéant, examine la demande au regard de l'article 1.7.1-14, § 2.
En cas de refus, les personnes responsables du mineur soumis à l'obligation scolaire l'inscrivent dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2. La Commission fixe le délai dans lequel les personnes responsables fournissent la preuve d'inscription.]1
Les personnes responsables du mineur soumis à l'obligation scolaire qui souhaitent l'instruire en dehors d'une école organisée ou subventionnée par la Communauté française transmettent, au plus tard le 5 septembre de chaque année, une déclaration aux Services du Gouvernement. Cette déclaration peut être transmise jusqu'au 15 septembre si les personnes responsables du mineur soumis à l'obligation scolaire établissent qu'il était inscrit, au début de l'année scolaire en cours, dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
Cette déclaration peut être effectuée au-delà de cette date lorsque le mineur soumis à l'obligation scolaire fixe sa résidence en Belgique dans le courant de l'année scolaire.
Lorsque les personnes responsables du mineur font instruire leurs enfants dans une école qui n'est ni organisée ni subventionnée par la Communauté française, elles peuvent, sous leur responsabilité, se décharger de cette obligation de déclaration sur la direction de cette école.
La forme de la déclaration est fixée par le Gouvernement.
§ 2. En même temps que la déclaration visée au paragraphe 1er, les parents d'un mineur soumis à l'obligation scolaire qui ne remplit pas les conditions fixées aux articles 1.7.1-19 et 1.7.1-20 peuvent introduire une demande de dérogation motivée. La demande expose les motifs pour lesquels ces conditions ne sont pas remplies et les objectifs poursuivis par l'enseignement à domicile. Elle est accompagnée d'un plan individuel de formation et des documents justificatifs.
Le Président de la Commission visée à l'article 1.7.1-13 rejette la demande si le dossier est manifestement incomplet ou la demande manifestement non fondée.
Pour les demandes recevables, la Commission peut, après avis du Service général de l'Inspection, octroyer une dérogation. Dans ce cas, elle fixe le délai dans lequel les conditions de certification devront être remplies et les modalités de suivi de l'enseignement à domicile et, le cas échéant, examine la demande au regard de l'article 1.7.1-14, § 2.
En cas de refus, les personnes responsables du mineur soumis à l'obligation scolaire l'inscrivent dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2. La Commission fixe le délai dans lequel les personnes responsables fournissent la preuve d'inscription.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -13. § 1. Er wordt een commissie voor huisonderwijs opgericht.
§ 2. De commissie voor huisonderwijs is samengesteld uit:
1° een ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde, die de commissie voorzit;
2° vier leden van de algemene inspectiedienst;
3° een lid uit de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
Deze leden worden benoemd door de Regering.
De leden van de algemene inspectiedienst worden benoemd op de voordracht van de coördinerend inspecteur-generaal. Ze kunnen niet deelnemen aan de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs.
§ 3. De commissie voor huisonderwijs neemt haar beslissingen bij gewone meerderheid. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de werking van de commissie.
§ 2. De commissie voor huisonderwijs is samengesteld uit:
1° een ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde, die de commissie voorzit;
2° vier leden van de algemene inspectiedienst;
3° een lid uit de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
Deze leden worden benoemd door de Regering.
De leden van de algemene inspectiedienst worden benoemd op de voordracht van de coördinerend inspecteur-generaal. Ze kunnen niet deelnemen aan de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs.
§ 3. De commissie voor huisonderwijs neemt haar beslissingen bij gewone meerderheid. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
De Regering bepaalt de andere nadere regels voor de werking van de commissie.
Art. 1.7.1 -13. § 1er. Il est institué une Commission de l'enseignement à domicile.
§ 2. La Commission de l'enseignement à domicile est composée :
1° d'un fonctionnaire général ou de son délégué, lequel assure la présidence ;
2° de quatre membres du Service général de l'inspection ;
3° d'un membre de la Direction générale de l'enseignement obligatoire.
Ces membres sont désignés par le Gouvernement.
Les membres du Service général de l'inspection sont désignés sur proposition de l'Inspecteur général coordonnateur. Ils ne peuvent participer au contrôle du niveau des études dans le cadre de l'enseignement à domicile.
§ 3. La Commission de l'enseignement à domicile prend ses décisions à la majorité simple. En cas de parité, la voix du président est prépondérante.
Le Gouvernement détermine les autres modalités de fonctionnement de la Commission.
§ 2. La Commission de l'enseignement à domicile est composée :
1° d'un fonctionnaire général ou de son délégué, lequel assure la présidence ;
2° de quatre membres du Service général de l'inspection ;
3° d'un membre de la Direction générale de l'enseignement obligatoire.
Ces membres sont désignés par le Gouvernement.
Les membres du Service général de l'inspection sont désignés sur proposition de l'Inspecteur général coordonnateur. Ils ne peuvent participer au contrôle du niveau des études dans le cadre de l'enseignement à domicile.
§ 3. La Commission de l'enseignement à domicile prend ses décisions à la majorité simple. En cas de parité, la voix du président est prépondérante.
Le Gouvernement détermine les autres modalités de fonctionnement de la Commission.
Art. 1.7.1 -14.§ 1. De algemene inspectiedienst wordt belast met de controle van het studieniveau in het kader van het huisonderwijs. Hij zorgt ervoor dat het verstrekte onderwijs de leerplichtige minderjarige de mogelijkheid biedt een studieniveau te verwerven dat gelijkwaardig is aan het referentiesysteem bedoeld in artikel [1 1.4.2-1]1 1.4.2-2, 1.4.3-1 en 1.4.3-2.
De algemene inspectiedienst zorgt er ook voor dat het verstrekte onderwijs:
1° voldoet aan de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 ;
2° in overeenstemming is met Titel II van de Grondwet;
3° in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950;
4° het Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het te bereiken studieniveau worden aangepast wanneer de leerplichtige minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt.
In deze gevallen dienen de ouders, samen met de verklaring bedoeld in artikel 1.7.1-12, lid 2, een met redenen omkleed verzoek tot wijziging in.
De commissie voor huisonderwijs bepaalt de vereiste aanpassingen na advies van de algemene inspectiedienst.
De algemene inspectiedienst zorgt er ook voor dat het verstrekte onderwijs:
1° voldoet aan de prioritaire opdrachten bedoeld in artikel 1.4.1-1 ;
2° in overeenstemming is met Titel II van de Grondwet;
3° in geen enkel opzicht waarden vooropstelt die duidelijk onverenigbaar zijn met het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, getekend te Rome, op 4 november 1950;
4° het Verdrag inzake de Rechten van het Kind respecteert, ondertekend in New York op 20 november 1989.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het te bereiken studieniveau worden aangepast wanneer de leerplichtige minderjarige gezondheids-, leer-, gedragsproblemen ervaart of wanneer hij aan een motorische, sensorische of mentale handicap lijdt.
In deze gevallen dienen de ouders, samen met de verklaring bedoeld in artikel 1.7.1-12, lid 2, een met redenen omkleed verzoek tot wijziging in.
De commissie voor huisonderwijs bepaalt de vereiste aanpassingen na advies van de algemene inspectiedienst.
Modifications
Art. 1.7.1 -14.§ 1er. Le Service général de l'inspection est chargé du contrôle du niveau des études dans le cadre de l'enseignement à domicile. Il s'assure que l'enseignement dispensé permet à l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire d'acquérir un niveau d'études équivalent aux référentiels visés aux articles [1 1.4.2-1]1 1.4.2-2, 1.4.3-1 et 1.4.3-2.
Le Service général de l'inspection s'assure également que l'enseignement dispensé :
1° poursuit les missions prioritaires définies à l'article 1.4.1-1 ;
2° est conforme au Titre II de la Constitution ;
3° ne prône pas des valeurs qui sont manifestement incompatibles avec la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, signée à Rome, le 4 novembre 1950 ;
4° respecte la Convention internationale relative aux droits de l'enfant, signée à New York, le 20 novembre 1989.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, le niveau des études à atteindre peut être adapté lorsque l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire présente des troubles de santé, d'apprentissage, du comportement ou lorsqu'il est atteint d'un handicap moteur, sensoriel ou mental.
Dans ce cas, les parents introduisent, lors de la déclaration visée à l'article 1.7.1-12, alinéa 2, une demande de dérogation motivée.
La Commission de l'enseignement à domicile détermine les adaptations nécessaires après avis du Service général de l'inspection.
Le Service général de l'inspection s'assure également que l'enseignement dispensé :
1° poursuit les missions prioritaires définies à l'article 1.4.1-1 ;
2° est conforme au Titre II de la Constitution ;
3° ne prône pas des valeurs qui sont manifestement incompatibles avec la Convention européenne de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, signée à Rome, le 4 novembre 1950 ;
4° respecte la Convention internationale relative aux droits de l'enfant, signée à New York, le 20 novembre 1989.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, le niveau des études à atteindre peut être adapté lorsque l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire présente des troubles de santé, d'apprentissage, du comportement ou lorsqu'il est atteint d'un handicap moteur, sensoriel ou mental.
Dans ce cas, les parents introduisent, lors de la déclaration visée à l'article 1.7.1-12, alinéa 2, une demande de dérogation motivée.
La Commission de l'enseignement à domicile détermine les adaptations nécessaires après avis du Service général de l'inspection.
Modifications
Art. 1.7.1 -15. De ouders bezorgen de algemene inspectiedienst de documenten over waarop het huisonderwijs is gebaseerd, inzonderheid de gebruikte schoolboeken, het opgestelde en gebruikte pedagogisch materiaal, de mappen en schriften, de schriftstukken van de leerplichtige minderjarige, een individueel opleidingsplan. Op basis van deze documenten zorgt de algemene inspectiedienst ervoor dat de minderjarige voldoende pedagogische omkadering krijgt om het studieniveau te bereiken zoals bedoeld in artikel 1.7.1-14, § 1, of dat vastgelegd door de commissie voor huisonderwijs in toepassing van artikel 1.7.1-14, § 2.
Art. 1.7.1 -15. Les parents fournissent au Service général de l'inspection les documents sur lesquels se fonde l'enseignement dispensé à domicile, notamment les manuels scolaires employés, le matériel pédagogique construit et employé couramment, les fardes et les cahiers, les productions écrites de l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire, un plan individuel de formation. Sur la base de ces documents, le Service général de l'Inspection s'assure que le mineur bénéficie d'un encadrement pédagogique suffisant pour lui permettre d'atteindre le niveau d'études visé à l'article 1.7.1-14, § 1er, ou celui fixé par la Commission de l'enseignement à domicile en application de l'article 1.7.1-14, § 2.
Art. 1.7.1 -16. De algemene inspectiedienst kan elk ogenblik overgaan tot de controle van het studieniveau, op eigen initiatief of op vraag van de Regering of van de commissie voor huisonderwijs, en baseert zijn controle op de vernomen feiten namelijk via de ontleding van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15 en op de ondervraging van de leerlingen.
Er gebeuren in elk geval controles minstens tijdens de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van acht en tien jaar bereikt.
De algemene inspectiedienst bepaalt de datum voor de controle en geeft er kennis van aan de ouders minstens een maand op voorhand.
Er gebeuren in elk geval controles minstens tijdens de jaren waarin de leerplichtige minderjarige de leeftijd van acht en tien jaar bereikt.
De algemene inspectiedienst bepaalt de datum voor de controle en geeft er kennis van aan de ouders minstens een maand op voorhand.
Art. 1.7.1 -16. Le Service général de l'inspection peut procéder au contrôle du niveau des études à tout moment, d'initiative ou à la demande du Gouvernement ou de la Commission de l'enseignement à domicile, et fonde son contrôle sur les faits prélevés notamment à travers l'analyse des documents visés à l'article 1.7.1-15 et sur l'interrogation des élèves.
Des contrôles ont toutefois lieu au moins durant les années au cours desquelles l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire atteint l'âge de 8 et de 10 ans.
Le Service général de l'inspection fixe la date du contrôle et la notifie aux parents au moins un mois à l'avance.
Des contrôles ont toutefois lieu au moins durant les années au cours desquelles l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire atteint l'âge de 8 et de 10 ans.
Le Service général de l'inspection fixe la date du contrôle et la notifie aux parents au moins un mois à l'avance.
Art. 1.7.1 -17. § 1. De algemene inspectiedienst organiseert de controle van het studieniveau op individuele basis of voor het geheel van de leerplichtige minderjarigen die thuis les volgen, gedomicilieerd in eenzelfde zone. De controle van het studieniveau kan ook gecentraliseerd worden georganiseerd, in gebouwen gevestigd naast de administratieve zetel van de algemene inspectiedienst.
§ 2. De controle van het studieniveau vindt plaats in een gebouw van de overheid dat door de algemene inspectiedienst gekozen wordt.
Op met redenen omklede aanvraag van de ouders en inzonderheid steunend op ernstige mobiliteitsmoeilijkheden voortvloeiend uit de gezondheidstoestand of de handicap van de leerplichtige minderjarige, kan de controle echter op een andere plaats gebeuren.
§ 2. De controle van het studieniveau vindt plaats in een gebouw van de overheid dat door de algemene inspectiedienst gekozen wordt.
Op met redenen omklede aanvraag van de ouders en inzonderheid steunend op ernstige mobiliteitsmoeilijkheden voortvloeiend uit de gezondheidstoestand of de handicap van de leerplichtige minderjarige, kan de controle echter op een andere plaats gebeuren.
Art. 1.7.1 -17. § 1er. Le Service général de l'inspection organise le contrôle du niveau des études de manière individuelle ou pour l'ensemble des mineurs soumis à l'obligation scolaire et poursuivant l'enseignement à domicile, domiciliés dans une même zone. Les contrôles du niveau des études peuvent également être organisés, de manière centralisée, au sein des bâtiments abritant le siège administratif du Service général de l'Inspection.
§ 2. Le contrôle du niveau des études se déroule dans un bâtiment appartenant aux Pouvoirs publics et choisi par le Service général de l'inspection.
Sur demande motivée des parents et justifiée notamment par des difficultés de mobilité importantes liées à l'état de santé ou au handicap de l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire, il peut toutefois se dérouler en un autre lieu.
§ 2. Le contrôle du niveau des études se déroule dans un bâtiment appartenant aux Pouvoirs publics et choisi par le Service général de l'inspection.
Sur demande motivée des parents et justifiée notamment par des difficultés de mobilité importantes liées à l'état de santé ou au handicap de l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire, il peut toutefois se dérouler en un autre lieu.
Art. 1.7.1 -18. § 1. Na de controle van het studieniveau, stelt de algemene inspectiedienst een verslag op en brengt een advies uit over de overeenstemming met artikel 1.7.1-14. Ze spreekt zich ook uit over de aangepastheid aan de te behalen doelstellingen van de documenten bedoeld in artikel 1.7.1-15. Aan de ouders wordt kennisgegeven van het verslag en het advies. Zij kunnen hun opmerkingen schriftelijk aan de commissie voor huisonderwijs meedelen.
Het advies van de algemene inspectiedienst wordt ten laatste gedurende de maand die volgt op de datum van de controle aan de commissie voor huisonderwijs overgemaakt.
In geval van een negatieve beslissing gebaseerd op de niet-conformiteit van artikel 1.7.1-14, § 1, wordt een nieuwe controle uitgeoefend, volgens dezelfde nadere regels, minimaal twee maanden en maximaal zes maanden na kennisgeving van de beslissing.
Indien de algemene inspectiedienst acht dat het verstrekte huisonderwijs nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, besluit hij zijn verslag met een advies over de nadere regels voor de integratie van de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De ouders kunnen hun opmerkingen laten gelden overeenkomstig het eerste lid.
Indien, na de tweede controle, de commissie voor huisonderwijs beslist dat het studieniveau niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
§ 2. Wanneer de controle van het studieniveau niet kon worden uitgevoerd door de afwezigheid van de leerplichtige minderjarige, als de commissie voor huisonderwijs beslist dat deze afwezigheid ongewettigd is, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Het advies van de algemene inspectiedienst wordt ten laatste gedurende de maand die volgt op de datum van de controle aan de commissie voor huisonderwijs overgemaakt.
In geval van een negatieve beslissing gebaseerd op de niet-conformiteit van artikel 1.7.1-14, § 1, wordt een nieuwe controle uitgeoefend, volgens dezelfde nadere regels, minimaal twee maanden en maximaal zes maanden na kennisgeving van de beslissing.
Indien de algemene inspectiedienst acht dat het verstrekte huisonderwijs nog steeds niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, besluit hij zijn verslag met een advies over de nadere regels voor de integratie van de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. De ouders kunnen hun opmerkingen laten gelden overeenkomstig het eerste lid.
Indien, na de tweede controle, de commissie voor huisonderwijs beslist dat het studieniveau niet in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap of in een inrichting bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
§ 2. Wanneer de controle van het studieniveau niet kon worden uitgevoerd door de afwezigheid van de leerplichtige minderjarige, als de commissie voor huisonderwijs beslist dat deze afwezigheid ongewettigd is, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Art. 1.7.1 -18. § 1er. Après avoir réalisé le contrôle du niveau des études, le Service général de l'inspection établit un rapport et émet un avis sur la conformité à l'article 1.7.1-14. Il se prononce également sur l'adéquation aux objectifs à atteindre des documents visés à l'article 1.7.1-15. Le rapport et l'avis sont notifiés aux parents qui, dans les dix jours de la notification, peuvent communiquer par écrit leurs observations à la Commission de l'enseignement à domicile.
L'avis du Service général de l'inspection est transmis au plus tard dans le mois qui suit la date du contrôle à la Commission de l'enseignement à domicile qui statue.
En cas de décision négative fondée sur la non-conformité à l'article 1.7.1-14, § 1er, de l'enseignement dispensé à domicile, un nouveau contrôle est effectué, selon les mêmes modalités, au minimum deux mois et au maximum six mois à dater de la notification de cette décision.
Si, à la suite de ce deuxième contrôle, le Service général de l'inspection estime que l'enseignement à domicile n'est toujours pas conforme à l'article 1.7.1-14, il conclut son rapport par un avis sur les modalités d'intégration de l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française. Les parents peuvent faire valoir leurs observations conformément à l'alinéa 1er.
Si à l'issue du deuxième contrôle, la Commission de l'enseignement à domicile décide que le niveau des études n'est pas conforme à l'article 1.7.1-14, les parents scolarisent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
§ 2. Lorsque le contrôle du niveau des études n'a pu être réalisé en raison de l'absence du mineur soumis à l'obligation scolaire, si la Commission de l'enseignement à domicile décide que cette absence est injustifiée, les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
L'avis du Service général de l'inspection est transmis au plus tard dans le mois qui suit la date du contrôle à la Commission de l'enseignement à domicile qui statue.
En cas de décision négative fondée sur la non-conformité à l'article 1.7.1-14, § 1er, de l'enseignement dispensé à domicile, un nouveau contrôle est effectué, selon les mêmes modalités, au minimum deux mois et au maximum six mois à dater de la notification de cette décision.
Si, à la suite de ce deuxième contrôle, le Service général de l'inspection estime que l'enseignement à domicile n'est toujours pas conforme à l'article 1.7.1-14, il conclut son rapport par un avis sur les modalités d'intégration de l'enfant mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française. Les parents peuvent faire valoir leurs observations conformément à l'alinéa 1er.
Si à l'issue du deuxième contrôle, la Commission de l'enseignement à domicile décide que le niveau des études n'est pas conforme à l'article 1.7.1-14, les parents scolarisent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
§ 2. Lorsque le contrôle du niveau des études n'a pu être réalisé en raison de l'absence du mineur soumis à l'obligation scolaire, si la Commission de l'enseignement à domicile décide que cette absence est injustifiée, les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
Art. 1.7.1 -19. Uiterlijk in het schooljaar waarin hij 12 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in voor de externe proef bedoeld in artikel 2.3.2-3 georganiseerd voor het verkrijgen van het getuigschrift basisonderwijs.
Slaagt hij niet voor de proef bepaald in lid 1, heeft de leerplichtige minderjarige één schooljaar de tijd om de proef opnieuw af te leggen. Binnen deze termijn wordt hij twee keer aan een controle van het studieniveau op individuele basis en met inachtneming van de nadere regels bepaald bij artikel 1.7.1-18, § 1, eerste en tweede lid, onderworpen.
Wanneer de minderjarige deze termijn heeft genoten, beschikt hij over dezelfde termijn om de proef bedoeld in artikel 1.7.1-20 af te leggen.
Slaagt hij niet voor de proef bepaald in lid 1, heeft de leerplichtige minderjarige één schooljaar de tijd om de proef opnieuw af te leggen. Binnen deze termijn wordt hij twee keer aan een controle van het studieniveau op individuele basis en met inachtneming van de nadere regels bepaald bij artikel 1.7.1-18, § 1, eerste en tweede lid, onderworpen.
Wanneer de minderjarige deze termijn heeft genoten, beschikt hij over dezelfde termijn om de proef bedoeld in artikel 1.7.1-20 af te leggen.
Art. 1.7.1 -19. Au plus tard dans l'année scolaire au cours de laquelle il atteindra l'âge de 12 ans, les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire et relevant de l'enseignement à domicile à l'épreuve externe visée à l'article 2.3.2-3 organisée en vue de l'obtention du certificat d'études de base.
En cas d'échec à l'épreuve présentée conformément à l'alinéa 1er, le mineur soumis à l'obligation scolaire dispose d'un délai d'une année scolaire pour la présenter une nouvelle fois. Durant ce délai, il est soumis à deux reprises à un contrôle du niveau des études organisé de manière individuelle et conformément aux modalités définies à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéas 1er et 2.
Lorsqu'il a bénéficié de ce délai, le mineur dispose du même délai pour présenter l'épreuve visée à l'article 1.7.1-20.
En cas d'échec à l'épreuve présentée conformément à l'alinéa 1er, le mineur soumis à l'obligation scolaire dispose d'un délai d'une année scolaire pour la présenter une nouvelle fois. Durant ce délai, il est soumis à deux reprises à un contrôle du niveau des études organisé de manière individuelle et conformément aux modalités définies à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéas 1er et 2.
Lorsqu'il a bénéficié de ce délai, le mineur dispose du même délai pour présenter l'épreuve visée à l'article 1.7.1-20.
Art. 1.7.1 -20. Uiterlijk tijdens het schooljaar waarin hij 15 jaar wordt, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt, in voor de gemeenschappelijke externe proef bedoeld in artikel 2.3.3-2 georganiseerd voor het behalen van getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.
Art. 1.7.1 -20. Au plus tard dans l'année scolaire au cours de laquelle il atteindra l'âge de 15 ans, les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire et relevant de l'enseignement à domicile à l'épreuve externe commune visée à l'article 2.3.3-2 organisée en vue de l'obtention du certificat du tronc commun.
Art. 1.7.1 -21. § 1. De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 in indien hij het getuigschrift van het basisonderwijs niet heeft behaald binnen de termijnen bedoeld in artikel 1.7.1-19 termijnen en voor wie de controles van het studieniveau bedoeld bij artikel 1.7.1-19, tweede lid, hebben geleid tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs. Indien slechts een van beide controles aanleiding heeft gegeven tot een negatieve beslissing van de commissie voor huisonderwijs, beoordeelt zij of de leerplichtige minderjarige thuis zijn schoolopleiding kan voortzetten.
De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 indien hij het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern niet heeft behaald met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-20.
§ 2. Voor minderjarige leerplichtige kinderen die zijn ingeschreven in een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd op grond van een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, bepaalt de commissie voor het huisonderwijs voor het gewoon onderwijs en, met inachtneming van paragraaf 3, voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarigen moeten worden ingeschreven.
De commissie voor huisonderwijs bepaalt, voor het gespecialiseerd onderwijs, de aard en, in voorkomend geval, de vorm alsook de mate van rijpheid of de fase voor de inschrijving van de leerplichtige minderjarige.
De commissie voor huisonderwijs kan een dergelijke beslissing ook nemen wanneer de verantwoordelijke personen om redenen die niet voorzien konden worden bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2 bedoelde verklaring, afzien van het geven van huisonderwijs aan de leerplichtige minderjarige, teneinde hem in te schrijven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school.
§ 3. Wanneer het in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, bedoelde advies van de algemene inspectiedienst tot de conclusie komt dat de leerplichtige minderjarige in het gespecialiseerd onderwijs is opgenomen, wordt dit advies ter kennis gebracht van de ouders, die bezwaar kunnen aantekenen tegen deze integratie bij de commissie voor gespecialiseerd onderwijs binnen de vijftien kalenderdagen na kennisgeving van het advies. Indien er binnen de termijn overeenstemming is bereikt of geen bezwaar wordt gemaakt, laten de ouders de examens bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs plaatsvinden. Het verslag van deze examens wordt ter beslissing aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
Indien ouders, in toepassing van paragraaf 1, van plan zijn om de leerplichtige minderjarige in te schrijven voor het gespecialiseerd onderwijs, stellen zij de commissie voor huisonderwijs binnen 15 kalenderdagen na de bekendmaking van de resultaten of de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, hiervan in kennis en laten zij de examens bedoeld in artikel 12, lid 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende het gespecialiseerd onderwijs afnemen. Het verslag van deze examens wordt aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
In geval van beroep tegen de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, vangt de in het lid 2 bedoelde termijn voor kennisgeving aan de commissie voor huisonderwijs aan op de dag waarop de beslissing van de Raad van beroep ter kennis wordt gebracht.
§ 4. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 kan de commissie voor huisonderwijs afwijken van de toelatingsvoorwaarden. Haar beslissing is gebaseerd op de leeftijd en, indien van toepassing, de vooropleiding en de kennis, knowhow en competenties die de minderjarige in het kader van de leerplicht heeft verworven.
Indien de commissie voor huisonderwijs zich onvoldoende geïnformeerd acht, kan zij de algemene inspectiedienst verzoeken een verslag als bedoeld in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 4, op te stellen. Wanneer de conclusie van dit verslag luidt dat integratie in het gespecialiseerd onderwijs noodzakelijk is, zijn de formaliteiten van paragraaf 3, van toepassing. Wanneer de ouders de minderjarige inschrijven bij een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, kan de commissie voor huisonderwijs deze school ook verzoeken een verslag op te stellen waarin de door de minderjarige verworven vaardigheden en kennis worden gespecificeerd en een oriëntatie wordt voorgesteld.
§ 5. De leerplichtige minderjarige die ingeschreven is in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, na een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, blijft gedurende minstens één volledig schooljaar ingeschreven. Indien de ouders hem op het einde van het schooljaar opnieuw buiten een van deze scholen onderwijs willen geven, voegen zij bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2, bedoelde verklaring een individueel opleidingsplan en alle relevante documenten die kunnen aantonen dat het thuis verstrekte onderwijs in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14.
Indien de commissie voor huisonderwijs van oordeel is dat niet is vastgesteld dat aan artikel 1.7.1-14 van het huisonderwijs is voldaan, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in bij een inrichting als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
De ouders schrijven de leerplichtige minderjarige die huisonderwijs volgt in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2 indien hij het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern niet heeft behaald met inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-20.
§ 2. Voor minderjarige leerplichtige kinderen die zijn ingeschreven in een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd op grond van een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, bepaalt de commissie voor het huisonderwijs voor het gewoon onderwijs en, met inachtneming van paragraaf 3, voor het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, de afdeling en het studiejaar waarvoor de leerplichtige minderjarigen moeten worden ingeschreven.
De commissie voor huisonderwijs bepaalt, voor het gespecialiseerd onderwijs, de aard en, in voorkomend geval, de vorm alsook de mate van rijpheid of de fase voor de inschrijving van de leerplichtige minderjarige.
De commissie voor huisonderwijs kan een dergelijke beslissing ook nemen wanneer de verantwoordelijke personen om redenen die niet voorzien konden worden bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2 bedoelde verklaring, afzien van het geven van huisonderwijs aan de leerplichtige minderjarige, teneinde hem in te schrijven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school.
§ 3. Wanneer het in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, bedoelde advies van de algemene inspectiedienst tot de conclusie komt dat de leerplichtige minderjarige in het gespecialiseerd onderwijs is opgenomen, wordt dit advies ter kennis gebracht van de ouders, die bezwaar kunnen aantekenen tegen deze integratie bij de commissie voor gespecialiseerd onderwijs binnen de vijftien kalenderdagen na kennisgeving van het advies. Indien er binnen de termijn overeenstemming is bereikt of geen bezwaar wordt gemaakt, laten de ouders de examens bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs plaatsvinden. Het verslag van deze examens wordt ter beslissing aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
Indien ouders, in toepassing van paragraaf 1, van plan zijn om de leerplichtige minderjarige in te schrijven voor het gespecialiseerd onderwijs, stellen zij de commissie voor huisonderwijs binnen 15 kalenderdagen na de bekendmaking van de resultaten of de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, hiervan in kennis en laten zij de examens bedoeld in artikel 12, lid 1, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende het gespecialiseerd onderwijs afnemen. Het verslag van deze examens wordt aan de commissie voor huisonderwijs toegezonden.
In geval van beroep tegen de beslissing om het getuigschrift van het basisonderwijs niet toe te kennen, vangt de in het lid 2 bedoelde termijn voor kennisgeving aan de commissie voor huisonderwijs aan op de dag waarop de beslissing van de Raad van beroep ter kennis wordt gebracht.
§ 4. Voor de toepassing van de artikelen 2 en 3 kan de commissie voor huisonderwijs afwijken van de toelatingsvoorwaarden. Haar beslissing is gebaseerd op de leeftijd en, indien van toepassing, de vooropleiding en de kennis, knowhow en competenties die de minderjarige in het kader van de leerplicht heeft verworven.
Indien de commissie voor huisonderwijs zich onvoldoende geïnformeerd acht, kan zij de algemene inspectiedienst verzoeken een verslag als bedoeld in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 4, op te stellen. Wanneer de conclusie van dit verslag luidt dat integratie in het gespecialiseerd onderwijs noodzakelijk is, zijn de formaliteiten van paragraaf 3, van toepassing. Wanneer de ouders de minderjarige inschrijven bij een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, kan de commissie voor huisonderwijs deze school ook verzoeken een verslag op te stellen waarin de door de minderjarige verworven vaardigheden en kennis worden gespecificeerd en een oriëntatie wordt voorgesteld.
§ 5. De leerplichtige minderjarige die ingeschreven is in een school bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2, na een beslissing van de commissie voor huisonderwijs of in toepassing van paragraaf 1, blijft gedurende minstens één volledig schooljaar ingeschreven. Indien de ouders hem op het einde van het schooljaar opnieuw buiten een van deze scholen onderwijs willen geven, voegen zij bij de in artikel 1.7.1-12, lid 2, bedoelde verklaring een individueel opleidingsplan en alle relevante documenten die kunnen aantonen dat het thuis verstrekte onderwijs in overeenstemming is met artikel 1.7.1-14.
Indien de commissie voor huisonderwijs van oordeel is dat niet is vastgesteld dat aan artikel 1.7.1-14 van het huisonderwijs is voldaan, schrijven de ouders de leerplichtige minderjarige in bij een inrichting als bedoeld in artikel 1.7.1-2, § 2.
Art. 1.7.1 -21. § 1er. Les parents scolarisent dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2, le mineur soumis à l'obligation scolaire et relevant de l'enseignement à domicile qui n'a pas obtenu le certificat d'études de base dans les délais fixés à l'article 1.7.1-19 et dont les deux contrôles du niveau des études visés à 1.7.1-19, alinéa 2, ont donné lieu à une décision négative de la Commission de l'enseignement à domicile. Si seul l'un des deux contrôles a donné lieu à une décision négative de la Commission de l'enseignement à domicile, celle-ci apprécie si le mineur soumis à l'obligation scolaire peut poursuivre l'enseignement à domicile.
Les parents scolarisent dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2, le mineur soumis à l'obligation scolaire et relevant de l'enseignement à domicile qui n'a pas obtenu le certificat du tronc commun dans le respect des conditions visées à l'article 1.7.1-20.
§ 2. Pour le mineur soumis à l'obligation scolaire, inscrit dans un école organisée ou subventionnée par la Communauté française suite à une décision de la Commission de l'enseignement à domicile ou en application du paragraphe 1er, la Commission de l'enseignement à domicile détermine, pour l'enseignement ordinaire et, dans le respect du paragraphe 3, pour l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4, la section et l'année d'étude dans lesquelles le mineur soumis à l'obligation scolaire doit être inscrit.
La Commission de l'enseignement à domicile détermine, pour l'enseignement spécialisé, le type et, le cas échéant, la forme ainsi que le degré de maturité ou la phase dans lesquels le mineur soumis à l'obligation scolaire doit être inscrit.
La Commission de l'enseignement à domicile peut également prendre une telle décision lorsque les personnes responsables renoncent, pour des motifs imprévisibles au moment de la déclaration visée à l'article 1.7.1-12, alinéa 2, à instruire à domicile le mineur soumis à l'obligation scolaire pour l'inscrire dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française.
§ 3. Lorsque l'avis du Service général de l'Inspection visé à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéa 3, conclut à l'intégration du mineur soumis à l'obligation scolaire dans l'enseignement spécialisé, cet avis est notifié aux parents qui peuvent s'opposer à cette intégration auprès de la Commission de l'enseignement spécialisé dans les quinze jours calendriers de la notification de l'avis. En cas d'accord ou d'absence d'opposition dans le délai, les parents font procéder aux examens visés à l'article 12, § 1er, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé. Le rapport résultant de ces examens est transmis à la Commission de l'enseignement à domicile qui statue.
En cas d'application du paragraphe 1er, si les parents envisagent une inscription du mineur soumis à l'obligation scolaire dans l'enseignement spécialisé, elles en informent la Commission de l'enseignement à domicile dans les quinze jours calendriers de la proclamation des résultats ou de la décision de ne pas accorder le certificat d'études de base et font procéder aux examens visés à l'article 12, § 1er, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé. Le rapport résultant de ces examens est transmis à la Commission de l'enseignement à domicile.
En cas de recours contre la décision de ne pas accorder le certificat d'études de base, le délai d'information à la Commission de l'enseignement à domicile visée à l'alinéa 2 prend cours au jour de la notification de la décision du Conseil de recours.
§ 4. Pour l'application des articles paragraphes 2 et 3, la Commission de l'enseignement à domicile peut déroger aux conditions d'admission. Sa décision se fonde sur l'âge et, le cas échéant, le parcours scolaire antérieur ainsi que sur les compétences, savoir-faire et savoirs acquis par le mineur soumis à l'obligation scolaire.
Si elle s'estime insuffisamment informée, la Commission de l'enseignement à domicile peut demander au Service général de l'Inspection l'établissement d'un rapport tel que prévu à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéa 4. Lorsque ce rapport conclut à l'intégration dans l'enseignement spécialisé, les formalités prévues au paragraphe 3 sont d'application. Lorsque les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française, la Commission de l'enseignement à domicile peut également solliciter de cette école qu'elle établisse un rapport précisant les compétences, savoir-faire et savoirs acquis par le mineur et proposant une orientation.
§ 5. Le mineur soumis à l'obligation scolaire, inscrit dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2, à la suite d'une décision de la Commission de l'enseignement à domicile ou en application du paragraphe 1er, le reste pendant une année scolaire complète au moins. Si, à l'issue de cette année scolaire, les parents souhaitent à nouveau l'instruire en dehors d'un de ces écoles, elles joignent à la déclaration visée à l'article 1.7.1-12, alinéa 2, un plan individuel de formation et tous documents utiles de nature à démontrer que l'enseignement dispensé à domicile est conforme à l'article 1.7.1-14.
Si la Commission de l'enseignement à domicile estime que la conformité à l'article 1.7.1-14 de l'enseignement dispensé à domicile n'est pas établie, les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
Les parents scolarisent dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2, le mineur soumis à l'obligation scolaire et relevant de l'enseignement à domicile qui n'a pas obtenu le certificat du tronc commun dans le respect des conditions visées à l'article 1.7.1-20.
§ 2. Pour le mineur soumis à l'obligation scolaire, inscrit dans un école organisée ou subventionnée par la Communauté française suite à une décision de la Commission de l'enseignement à domicile ou en application du paragraphe 1er, la Commission de l'enseignement à domicile détermine, pour l'enseignement ordinaire et, dans le respect du paragraphe 3, pour l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4, la section et l'année d'étude dans lesquelles le mineur soumis à l'obligation scolaire doit être inscrit.
La Commission de l'enseignement à domicile détermine, pour l'enseignement spécialisé, le type et, le cas échéant, la forme ainsi que le degré de maturité ou la phase dans lesquels le mineur soumis à l'obligation scolaire doit être inscrit.
La Commission de l'enseignement à domicile peut également prendre une telle décision lorsque les personnes responsables renoncent, pour des motifs imprévisibles au moment de la déclaration visée à l'article 1.7.1-12, alinéa 2, à instruire à domicile le mineur soumis à l'obligation scolaire pour l'inscrire dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française.
§ 3. Lorsque l'avis du Service général de l'Inspection visé à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéa 3, conclut à l'intégration du mineur soumis à l'obligation scolaire dans l'enseignement spécialisé, cet avis est notifié aux parents qui peuvent s'opposer à cette intégration auprès de la Commission de l'enseignement spécialisé dans les quinze jours calendriers de la notification de l'avis. En cas d'accord ou d'absence d'opposition dans le délai, les parents font procéder aux examens visés à l'article 12, § 1er, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé. Le rapport résultant de ces examens est transmis à la Commission de l'enseignement à domicile qui statue.
En cas d'application du paragraphe 1er, si les parents envisagent une inscription du mineur soumis à l'obligation scolaire dans l'enseignement spécialisé, elles en informent la Commission de l'enseignement à domicile dans les quinze jours calendriers de la proclamation des résultats ou de la décision de ne pas accorder le certificat d'études de base et font procéder aux examens visés à l'article 12, § 1er, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé. Le rapport résultant de ces examens est transmis à la Commission de l'enseignement à domicile.
En cas de recours contre la décision de ne pas accorder le certificat d'études de base, le délai d'information à la Commission de l'enseignement à domicile visée à l'alinéa 2 prend cours au jour de la notification de la décision du Conseil de recours.
§ 4. Pour l'application des articles paragraphes 2 et 3, la Commission de l'enseignement à domicile peut déroger aux conditions d'admission. Sa décision se fonde sur l'âge et, le cas échéant, le parcours scolaire antérieur ainsi que sur les compétences, savoir-faire et savoirs acquis par le mineur soumis à l'obligation scolaire.
Si elle s'estime insuffisamment informée, la Commission de l'enseignement à domicile peut demander au Service général de l'Inspection l'établissement d'un rapport tel que prévu à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéa 4. Lorsque ce rapport conclut à l'intégration dans l'enseignement spécialisé, les formalités prévues au paragraphe 3 sont d'application. Lorsque les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française, la Commission de l'enseignement à domicile peut également solliciter de cette école qu'elle établisse un rapport précisant les compétences, savoir-faire et savoirs acquis par le mineur et proposant une orientation.
§ 5. Le mineur soumis à l'obligation scolaire, inscrit dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2, à la suite d'une décision de la Commission de l'enseignement à domicile ou en application du paragraphe 1er, le reste pendant une année scolaire complète au moins. Si, à l'issue de cette année scolaire, les parents souhaitent à nouveau l'instruire en dehors d'un de ces écoles, elles joignent à la déclaration visée à l'article 1.7.1-12, alinéa 2, un plan individuel de formation et tous documents utiles de nature à démontrer que l'enseignement dispensé à domicile est conforme à l'article 1.7.1-14.
Si la Commission de l'enseignement à domicile estime que la conformité à l'article 1.7.1-14 de l'enseignement dispensé à domicile n'est pas établie, les parents inscrivent le mineur soumis à l'obligation scolaire dans une école visée à l'article 1.7.1-2, § 2.
Art. 1.7.1 -22.[1 ...]1 Na een met redenen omkleed verzoek van de ouders kan de commissie, na advies van de algemene inspectiedienst, de leerplichtige minderjarigen die in aanmerking komen voor een afwijking bepaald in artikel 1.7.1-14, § 2, vrijstellen van de verplichting om de in artikel 1.7.1-19 en 1.7.1-20 bedoelde bewijsstukken voor te leggen. Ze kan ook een bijkomende termijn toekennen om deze bewijsstukken voor te leggen.
[1 ...]1
[1 ...]1
Modifications
Art. 1.7.1 -22.[1 ...]1 Sur demande motivée des parents, la Commission, après avis du Service général de l'inspection, peut dispenser les mineurs soumis à l'obligation scolaire et bénéficiant de la dérogation prévue à l'article 1.7.1-14, § 2, de présenter les épreuves visées aux articles 1.7.1-19 et 1.7.1-20. Elle peut également accorder un délai supplémentaire pour la présentation de ces épreuves.
[1 ...]1
[1 ...]1
Modifications
Art. 1.7.1 -23. De Regering is bevoegd om het beroep tegen beslissingen van de commissie voor huisonderwijs te beoordelen. Zij doet een uitspraak binnen de maand na kennisgeving van het beroep.
Art. 1.7.1 -23. Le Gouvernement est compétent pour juger des recours contre les décisions de la Commission de l'enseignement à domicile. Il se prononce dans le mois de la notification du recours.
Art. 1.7.1 -24. De ouders dienen het beroep in via een aangetekend schrijven binnen vijftien dagen na kennisgeving van de beslissing van de commissie voor huisonderwijs.
In geval van beroep worden de termijn vastgelegd in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, en de verplichting die het gevolg is van artikel 1.7.1-18, § 2, lid 1, geschorst.
In geval van beroep worden de termijn vastgelegd in artikel 1.7.1-18, § 1, lid 3, en de verplichting die het gevolg is van artikel 1.7.1-18, § 2, lid 1, geschorst.
Art. 1.7.1 -24. Les parents introduisent le recours par envoi recommandé dans les quinze jours de la notification de la décision de la Commission de l'enseignement à domicile.
En cas de recours, le délai fixé à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéa 3, et l'obligation résultant de l'article 1.7.1-18, § 2, alinéa 1er, sont suspendus.
En cas de recours, le délai fixé à l'article 1.7.1-18, § 1er, alinéa 3, et l'obligation résultant de l'article 1.7.1-18, § 2, alinéa 1er, sont suspendus.
Afdeling IV. - Schoolherinschakeling
Section IV. - De l'accrochage scolaire
Afdeling IV. [1 - Ondersteuning van de schoolherinschakeling]1
Section IV. [1 Du soutien à l'accrochage scolaire]1
Onderafdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Sous-section 1. [1 - Dispositions générales]1
Art. 1.7.1 -25. [1 In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder:
1° pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning: de pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema van toepassing op leerlingen die school langdurig verzuimen als bedoeld in artikel 1.7.1-32;
2° pijler 2 rond interventie: de pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema van toepassing op leerlingen die het risico lopen op schooluitval als bedoeld in artikel 1.7.1-37;
3° pijler 3 rond compensatie: de pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema van toepassing op leerlingen in een schooluitvalsituatie als bedoeld in artikel 1.7.1-43;
4° schoolintegratiecel (CIS): een van de cellen bedoeld in artikel 40/3 van het decreet van 21 november 2013;
5° controle van het schoolbezoek: de systematische controle van de regelmatigheid van het schoolbezoek bedoeld in de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9;
6° decreet van 21 november 2013: het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie
7. halve dag ongewettigde afwezigheid: de halve dag afwezigheid bedoeld in artikel 1.7.1-8, § 3;
8° minderjarige leerling: de leerplichtige leerling overeenkomstig de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
9° herinschakelingsborger de in artikel 1.7.1-30 bedoelde persoon;
10° tussenpersoon: de dienst of natuurlijke of rechtspersoon, al dan niet uit de schoolsector, die instaat voor de individuele begeleiding van een leerling die de school langdurig verzuimt, of het risico loopt op schooluitval of zich in een schooluitvalsituatie bevindt. Volgens de toepasselijke pijler bedoeld in 1°, 2° of 3° kan het meer bepaald gaan om:
a) een of meer leden van het voor de betrokken leerling bevoegde onderwijsteam;
b) een of meer leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum dat bevoegd is voor de betrokken leerling;
c) een huiswerkschool;
d) een externe dienst, zoals de diensten voor acties in een open omgeving of de diensten voor hulpverlening aan de jeugd;
e) een dienst voor geestelijke gezondheidszorg;
11° sturingsbegeleider: de persoon bedoeld in artikel 1.7.1-31, § 2, eerste lid, 1° ;
12° dienst voor schoolherinschakeling (SAS): een van de diensten bedoeld in artikel 21 van het decreet van 21 november 2013;
13° dienst voor hulpverlening aan de jeugd: de diensten die helpen bij de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpprogramma's ontwikkeld door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd en de directeur van de jeugdbescherming, in de zin van het decreet van 18 januari 2018 houdende het houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, als mandaterende instanties of door de Jeugdrechtbank, zoals:
a) de opdrachtdiensten erkend op grond van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
b) niet-erkende diensten die meewerken aan de maatregelen genomen door de besluitvormingsinstanties;
14° externe dienst: een van de diensten in de zin van artikel 1, 5°, van het decreet van 21 november 2013;
15° luik "Schoolbezoek" van het DAccE: het luik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5/1.]1
1° pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning: de pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema van toepassing op leerlingen die school langdurig verzuimen als bedoeld in artikel 1.7.1-32;
2° pijler 2 rond interventie: de pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema van toepassing op leerlingen die het risico lopen op schooluitval als bedoeld in artikel 1.7.1-37;
3° pijler 3 rond compensatie: de pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema van toepassing op leerlingen in een schooluitvalsituatie als bedoeld in artikel 1.7.1-43;
4° schoolintegratiecel (CIS): een van de cellen bedoeld in artikel 40/3 van het decreet van 21 november 2013;
5° controle van het schoolbezoek: de systematische controle van de regelmatigheid van het schoolbezoek bedoeld in de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9;
6° decreet van 21 november 2013: het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie
7. halve dag ongewettigde afwezigheid: de halve dag afwezigheid bedoeld in artikel 1.7.1-8, § 3;
8° minderjarige leerling: de leerplichtige leerling overeenkomstig de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
9° herinschakelingsborger de in artikel 1.7.1-30 bedoelde persoon;
10° tussenpersoon: de dienst of natuurlijke of rechtspersoon, al dan niet uit de schoolsector, die instaat voor de individuele begeleiding van een leerling die de school langdurig verzuimt, of het risico loopt op schooluitval of zich in een schooluitvalsituatie bevindt. Volgens de toepasselijke pijler bedoeld in 1°, 2° of 3° kan het meer bepaald gaan om:
a) een of meer leden van het voor de betrokken leerling bevoegde onderwijsteam;
b) een of meer leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum dat bevoegd is voor de betrokken leerling;
c) een huiswerkschool;
d) een externe dienst, zoals de diensten voor acties in een open omgeving of de diensten voor hulpverlening aan de jeugd;
e) een dienst voor geestelijke gezondheidszorg;
11° sturingsbegeleider: de persoon bedoeld in artikel 1.7.1-31, § 2, eerste lid, 1° ;
12° dienst voor schoolherinschakeling (SAS): een van de diensten bedoeld in artikel 21 van het decreet van 21 november 2013;
13° dienst voor hulpverlening aan de jeugd: de diensten die helpen bij de uitvoering van individuele beslissingen in het kader van hulpprogramma's ontwikkeld door de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd en de directeur van de jeugdbescherming, in de zin van het decreet van 18 januari 2018 houdende het houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, als mandaterende instanties of door de Jeugdrechtbank, zoals:
a) de opdrachtdiensten erkend op grond van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
b) niet-erkende diensten die meewerken aan de maatregelen genomen door de besluitvormingsinstanties;
14° externe dienst: een van de diensten in de zin van artikel 1, 5°, van het decreet van 21 november 2013;
15° luik "Schoolbezoek" van het DAccE: het luik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5/1.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -25. [1 Au sens de la présente section, on entend par :
1° axe 1 relatif au soutien précoce : l'axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel applicable aux élèves en situation d'absentéisme prolongé visé à l'article 1.7.1-32 ;
2° axe 2 relatif à l'intervention : l'axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel applicable aux élèves en risque de décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-37 ;
3° axe 3 relatif à la compensation : l'axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel applicable aux élèves en situation de décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-43 ;
4° cellule d'intégration scolaire (CIS) : l'une des cellules visées à l'article 40/3 du décret du 21 novembre 2013 ;
5° contrôle de la fréquentation scolaire : le contrôle systématique de la régularité de la fréquentation scolaire visé aux' articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9 ;
6° décret du 21 novembre 2013 : le décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'enseignement obligatoire et de l'Aide à la jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation ;
7° demi-jour d'absence injustifiée : le demi-jour d'absence visée à l'article 1.7.1-8, § 3 ;
8° élève mineur : l'élève soumis à l'obligation scolaire conformément à la loi du 29 juin 1983 concernant l'obligation scolaire ;
9° garant de l'accrochage scolaire : la personne visée à l'article 1.7.1-30 ;
10° intervenant : le service ou la personne physique ou morale, issu du secteur scolaire ou non, qui assure l'accompagnement individuel d'un élève en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire. Il peut notamment s'agir selon l'axe visé au 1°, 2° ou 3°, qui est applicable :
a) d'un membre ou plusieurs membres de l'équipe éducative compétente pour l'élève concerné ;
b) d'un membre ou plusieurs membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS compétent pour l'élève concerné ;
c) d'une école de devoirs ;
d) d'un service externe, tel que les services d'actions en milieu ouvert ou les services de l'Aide à la jeunesse ;
e) d'un service de santé mentale ;
11° pilote : la personne visée à l'article 1.7.1-31, § 2, alinéa 1er, 1° ;
12° service d'accrochage scolaire (SAS) : l'un des services visés à l'article 21 du décret du 21 novembre 2013 ;
13° service d'aide à la jeunesse : les services qui apportent leur concours à l'exécution de décisions individuelles dans le cadre des programmes d'aide élaborés par le conseiller de l'aide à la jeunesse et le directeur de la protection de la jeunesse, au sens du décret du 18 janvier 2018 portant le Code de la prévention, de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, en tant qu'autorités mandantes ou par le Tribunal de la jeunesse, tels que :
a) les services mandatés agréés sur la base du décret du 18 janvier 2018 portant le Code de la prévention, de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse ;
b) les services non agréés apportant leur concours aux mesures prises par les instances de décision ;
14° service externe : l'un des services au sens de l'article 1er, 5°, du décret du 21 novembre 2013 ;
15° volet " fréquentation scolaire " du DAccE : le volet du dossier d'accompagnement de l'élève (DAccE) visé à l'article 1.10.2-2, § 5/1.]1
1° axe 1 relatif au soutien précoce : l'axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel applicable aux élèves en situation d'absentéisme prolongé visé à l'article 1.7.1-32 ;
2° axe 2 relatif à l'intervention : l'axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel applicable aux élèves en risque de décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-37 ;
3° axe 3 relatif à la compensation : l'axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel applicable aux élèves en situation de décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-43 ;
4° cellule d'intégration scolaire (CIS) : l'une des cellules visées à l'article 40/3 du décret du 21 novembre 2013 ;
5° contrôle de la fréquentation scolaire : le contrôle systématique de la régularité de la fréquentation scolaire visé aux' articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9 ;
6° décret du 21 novembre 2013 : le décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'enseignement obligatoire et de l'Aide à la jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation ;
7° demi-jour d'absence injustifiée : le demi-jour d'absence visée à l'article 1.7.1-8, § 3 ;
8° élève mineur : l'élève soumis à l'obligation scolaire conformément à la loi du 29 juin 1983 concernant l'obligation scolaire ;
9° garant de l'accrochage scolaire : la personne visée à l'article 1.7.1-30 ;
10° intervenant : le service ou la personne physique ou morale, issu du secteur scolaire ou non, qui assure l'accompagnement individuel d'un élève en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire. Il peut notamment s'agir selon l'axe visé au 1°, 2° ou 3°, qui est applicable :
a) d'un membre ou plusieurs membres de l'équipe éducative compétente pour l'élève concerné ;
b) d'un membre ou plusieurs membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS compétent pour l'élève concerné ;
c) d'une école de devoirs ;
d) d'un service externe, tel que les services d'actions en milieu ouvert ou les services de l'Aide à la jeunesse ;
e) d'un service de santé mentale ;
11° pilote : la personne visée à l'article 1.7.1-31, § 2, alinéa 1er, 1° ;
12° service d'accrochage scolaire (SAS) : l'un des services visés à l'article 21 du décret du 21 novembre 2013 ;
13° service d'aide à la jeunesse : les services qui apportent leur concours à l'exécution de décisions individuelles dans le cadre des programmes d'aide élaborés par le conseiller de l'aide à la jeunesse et le directeur de la protection de la jeunesse, au sens du décret du 18 janvier 2018 portant le Code de la prévention, de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, en tant qu'autorités mandantes ou par le Tribunal de la jeunesse, tels que :
a) les services mandatés agréés sur la base du décret du 18 janvier 2018 portant le Code de la prévention, de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse ;
b) les services non agréés apportant leur concours aux mesures prises par les instances de décision ;
14° service externe : l'un des services au sens de l'article 1er, 5°, du décret du 21 novembre 2013 ;
15° volet " fréquentation scolaire " du DAccE : le volet du dossier d'accompagnement de l'élève (DAccE) visé à l'article 1.10.2-2, § 5/1.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -26. [1 De ondersteuning van de schoolherinschakeling is gericht op het handhaven of herstellen van de regelmatigheid waarmee de leerling de school waar hij is ingeschreven bezoekt.
De organisatie van de ondersteuning van de schoolherinschakeling omvat:
1° de in onderafdeling 2 bedoelde collectieve maatregelen ter voorkoming van schoolverzuim en schooluitval;
2° de individuele opvolgings- en begeleidingsmaatregelen van toepassing op leerlingen die school langdurig verzuimen, of het risico lopen op schooluitval of zich in een schooluitvalsituatie bevinden zoals bedoeld in onderafdeling 3 en volgende. Die maatregelen worden binnen het individuele opvolgings- en begeleidingsschema georganiseerd om schoolverzuim en schooluitval te bestrijden, met inbegrip van een pijler rond vroegtijdige ondersteuning, een pijler rond interventie en een pijler rond compensatie.]1
De organisatie van de ondersteuning van de schoolherinschakeling omvat:
1° de in onderafdeling 2 bedoelde collectieve maatregelen ter voorkoming van schoolverzuim en schooluitval;
2° de individuele opvolgings- en begeleidingsmaatregelen van toepassing op leerlingen die school langdurig verzuimen, of het risico lopen op schooluitval of zich in een schooluitvalsituatie bevinden zoals bedoeld in onderafdeling 3 en volgende. Die maatregelen worden binnen het individuele opvolgings- en begeleidingsschema georganiseerd om schoolverzuim en schooluitval te bestrijden, met inbegrip van een pijler rond vroegtijdige ondersteuning, een pijler rond interventie en een pijler rond compensatie.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -26. [1 Le soutien à l'accrochage scolaire vise à maintenir ou à rétablir la régularité de la fréquentation de l'élève dans l'école dans laquelle il est inscrit.
L'organisation du soutien à l'accrochage scolaire comprend :
1° des mesures collectives visant à prévenir l'absentéisme et le décrochage scolaire visées à la sous-section 2 ;
2° des mesures de suivi et d'accompagnement individuel applicables aux élèves en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire visées aux sous-sections 3 et suivantes. Ces mesures sont organisées dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire comprenant un axe relatif au soutien précoce, un axe relatif à l'intervention et un axe relatif à la compensation.]1
L'organisation du soutien à l'accrochage scolaire comprend :
1° des mesures collectives visant à prévenir l'absentéisme et le décrochage scolaire visées à la sous-section 2 ;
2° des mesures de suivi et d'accompagnement individuel applicables aux élèves en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire visées aux sous-sections 3 et suivantes. Ces mesures sont organisées dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire comprenant un axe relatif au soutien précoce, un axe relatif à l'intervention et un axe relatif à la compensation.]1
Modifications
Onderafdeling 2. [1 - Algemene maatregelen ter voorkoming van schoolverzuim en schooluitval]1
Sous-section 2. [1 - Des mesures générales visant à prévenir l'absentéisme et le décrochage scolaire]1
Art. 1.7.1 -27.[1 § 1. De directeur en het onderwijsteam staan in, voor alle leerlingen, voor een collectieve preventie van schooluitval binnen de inrichting. Deze preventie maakt, in voorkomend geval, deel uit van de doelstellingenovereenkomst van de school en de onderwerpen bedoeld in artikel 1.5.2-3, § 2, eerste lid, 2°.
Als onderdeel van deze collectieve preventie implementeert elke school de volgende minimale acties voor alle leerlingen om de herinschakeling te bevorderen en schooluitval te voorkomen:
1° het schoolbezoek opvolgen overeenkomstig de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9, om elk risico op schooluitval zo snel mogelijk op te sporen;
2° hulpmiddelen en systemen inzetten en diversifiëren om de schoolherinschakeling te bevorderen voor alle leerlingen van de school;
3° in het secundair onderwijs, een herinschakelingsborger aanstellen overeenkomstig artikel 1.7.1-30.
§ 2. Wanneer een directeur vaststelt dat een minderjarige leerling in moeilijkheden verkeert, of zijn gezondheid of veiligheid in gevaar is, of zijn onderwijsomstandigheden in het gedrang komen door zijn gedrag, dat van zijn familie of zijn familieleden, meer bepaald in geval van verdacht schoolverzuim, meldt hij die toestand aan de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd volgens de meldings- en motiveringsvoorwaarden die vooraf met die adviseur bepaald werden.]1
Als onderdeel van deze collectieve preventie implementeert elke school de volgende minimale acties voor alle leerlingen om de herinschakeling te bevorderen en schooluitval te voorkomen:
1° het schoolbezoek opvolgen overeenkomstig de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9, om elk risico op schooluitval zo snel mogelijk op te sporen;
2° hulpmiddelen en systemen inzetten en diversifiëren om de schoolherinschakeling te bevorderen voor alle leerlingen van de school;
3° in het secundair onderwijs, een herinschakelingsborger aanstellen overeenkomstig artikel 1.7.1-30.
§ 2. Wanneer een directeur vaststelt dat een minderjarige leerling in moeilijkheden verkeert, of zijn gezondheid of veiligheid in gevaar is, of zijn onderwijsomstandigheden in het gedrang komen door zijn gedrag, dat van zijn familie of zijn familieleden, meer bepaald in geval van verdacht schoolverzuim, meldt hij die toestand aan de adviseur voor hulpverlening aan de jeugd volgens de meldings- en motiveringsvoorwaarden die vooraf met die adviseur bepaald werden.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -27.[1 § 1er. Le directeur et l'équipe éducative veillent à assurer, à l'égard de l'ensemble des élèves, une prévention collective du décrochage scolaire au sein de l'école. Cette prévention s'inscrit, le cas échéant, dans le cadre du contrat d'objectifs de l'école et de la thématique visée à l'article 1.5.2-3, § 2, alinéa 1er, 2°.
Dans le cadre de cette prévention collective, chaque école met en oeuvre les actions minimales suivantes destinées à favoriser l'accrochage et prévenir le décrochage scolaire pour l'ensemble des élèves :
1° effectuer le contrôle de la fréquentation scolaire conformément aux articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9, de manière à détecter le plus rapidement possible tout risque de décrochage scolaire ;
2° utiliser et diversifier des outils et dispositifs favorisant l'accrochage scolaire au bénéfice de l'ensemble des élèves de l'école ;
3° dans l'enseignement secondaire, désigner un garant de l'accrochage scolaire conformément à l'article 1.7.1-30.
§ 2. Lorsque le directeur constate à propos d'un élève mineur soit qu'il est en difficulté, soit que sa santé ou sa sécurité sont en danger, soit que ses conditions d'éducation sont compromises par son comportement, celui de sa famille ou de ses familiers, notamment en cas d'absentéisme suspect, il signale cet état de fait au conseiller de l'Aide à la jeunesse selon les modalités de communication et de motivation préalablement définies avec ce dernier.]1
Dans le cadre de cette prévention collective, chaque école met en oeuvre les actions minimales suivantes destinées à favoriser l'accrochage et prévenir le décrochage scolaire pour l'ensemble des élèves :
1° effectuer le contrôle de la fréquentation scolaire conformément aux articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9, de manière à détecter le plus rapidement possible tout risque de décrochage scolaire ;
2° utiliser et diversifier des outils et dispositifs favorisant l'accrochage scolaire au bénéfice de l'ensemble des élèves de l'école ;
3° dans l'enseignement secondaire, désigner un garant de l'accrochage scolaire conformément à l'article 1.7.1-30.
§ 2. Lorsque le directeur constate à propos d'un élève mineur soit qu'il est en difficulté, soit que sa santé ou sa sécurité sont en danger, soit que ses conditions d'éducation sont compromises par son comportement, celui de sa famille ou de ses familiers, notamment en cas d'absentéisme suspect, il signale cet état de fait au conseiller de l'Aide à la jeunesse selon les modalités de communication et de motivation préalablement définies avec ce dernier.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -28. [1 Wanneer uit de controle van het schoolbezoek blijkt dat een leerling gedurende het schooljaar negen halve dagen ongewettigd afwezig is geweest, sturen de diensten van de Regering een brief aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de leerling zelf als hij meerderjarig is.
Deze brief vestigt de aandacht van de geadresseerde op de mogelijke gevolgen van een verlenging van de afwezigheden, met name wat betreft de bekrachtiging van de studies, en herinnert, in het geval van een minderjarige leerling, aan de voorwaarden van de leerplicht.
In afwijking van het eerste lid, wanneer een leerling in het voorafgaande schooljaar in totaal negen halve dagen ongewettigd afwezig was en de leerling in het huidige schooljaar opnieuw halve dagen ongewettigd afwezig is, sturen de diensten van de Regering geen nieuwe brief aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is.]1
Deze brief vestigt de aandacht van de geadresseerde op de mogelijke gevolgen van een verlenging van de afwezigheden, met name wat betreft de bekrachtiging van de studies, en herinnert, in het geval van een minderjarige leerling, aan de voorwaarden van de leerplicht.
In afwijking van het eerste lid, wanneer een leerling in het voorafgaande schooljaar in totaal negen halve dagen ongewettigd afwezig was en de leerling in het huidige schooljaar opnieuw halve dagen ongewettigd afwezig is, sturen de diensten van de Regering geen nieuwe brief aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -28. [1 Lorsqu'il ressort du contrôle de la fréquentation scolaire, qu'un élève a atteint neuf demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire, les services du Gouvernement adressent un courrier aux parents de l'élève mineur ou à l'élève lui-même s'il est majeur.
Ce courrier attire l'attention de son destinataire sur les conséquences possibles d'une prolongation des absences, notamment en termes de sanction des études, et, s'agissant de l'élève mineur, rappelle les termes de l'obligation scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, lorsqu'un élève a atteint neuf demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire précédente et que l'élève comptabilise à nouveau des demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire en cours, les services du Gouvernement n'adressent pas de nouveau courrier aux parents de l'élève mineur ou à l'élève lui-même s'il est majeur.]1
Ce courrier attire l'attention de son destinataire sur les conséquences possibles d'une prolongation des absences, notamment en termes de sanction des études, et, s'agissant de l'élève mineur, rappelle les termes de l'obligation scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, lorsqu'un élève a atteint neuf demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire précédente et que l'élève comptabilise à nouveau des demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire en cours, les services du Gouvernement n'adressent pas de nouveau courrier aux parents de l'élève mineur ou à l'élève lui-même s'il est majeur.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -29. [1 Vanaf 12 halve dagen ongewettigde afwezigheid in de loop van het schooljaar stuurt de directeur een dagvaarding naar de leerling en, indien hij minderjarig is, naar zijn ouders voor een gesprek.
Dit gesprek heeft tot doel de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders te herinneren aan hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de bepalingen inzake ongewettigde afwezigheid, hen bewust te maken van de negatieve gevolgen van schoolverzuim en een dialoog met hen aan te gaan om de middelen en acties te overwegen om deze ongewettigde afwezigheden te voorkomen of te verhelpen.
Wordt er niet ingegaan op de dagvaarding bedoeld in het eerste lid, dan zal de directeur of een door hem aangesteld lid van het onderwijsteam, contact opnemen met de ouders van de minderjarige leerling of met de meerderjarige leerling, of naar de woning of verblijfplaats van de leerling gaan.
In afwijking van het eerste lid, wanneer een leerling in het voorafgaande schooljaar 12 halve dagen ongewettigd afwezig was, zal de directeur die leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders dagvaarden voor een gesprek zodra de leerling in het lopende schooljaar vijf halve dagen ongewettigd afwezig was.]1
Dit gesprek heeft tot doel de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders te herinneren aan hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de bepalingen inzake ongewettigde afwezigheid, hen bewust te maken van de negatieve gevolgen van schoolverzuim en een dialoog met hen aan te gaan om de middelen en acties te overwegen om deze ongewettigde afwezigheden te voorkomen of te verhelpen.
Wordt er niet ingegaan op de dagvaarding bedoeld in het eerste lid, dan zal de directeur of een door hem aangesteld lid van het onderwijsteam, contact opnemen met de ouders van de minderjarige leerling of met de meerderjarige leerling, of naar de woning of verblijfplaats van de leerling gaan.
In afwijking van het eerste lid, wanneer een leerling in het voorafgaande schooljaar 12 halve dagen ongewettigd afwezig was, zal de directeur die leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders dagvaarden voor een gesprek zodra de leerling in het lopende schooljaar vijf halve dagen ongewettigd afwezig was.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -29. [1 Le directeur convoque l'élève et, s'il est mineur, ses parents à un entretien au plus tard lorsque cet élève atteint 12 demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire.
Cet entretien vise à rappeler à l'élève et, s'il est mineur, à ses parents leurs responsabilités au regard des dispositions relatives aux absences injustifiées, à les sensibiliser sur les conséquences négatives de l'absentéisme et à entamer avec eux un dialogue pour envisager les moyens et actions visant à prévenir ou à remédier à ces absences injustifiées.
A défaut de présentation à la convocation visée à l'alinéa 1er, le directeur, ou un membre de l'équipe éducative qu'il désigne, prend contact avec les parents de l'élève mineur ou avec l'élève majeur ou se présente au domicile ou au lieu de résidence de l'élève.
Par dérogation à l'alinéa 1er, lorsqu'un élève a atteint 12 demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire précédente, le directeur convoque cet élève et, s'il est mineur, ses parents à un entretien dès que l'élève atteint cinq demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire en cours.]1
Cet entretien vise à rappeler à l'élève et, s'il est mineur, à ses parents leurs responsabilités au regard des dispositions relatives aux absences injustifiées, à les sensibiliser sur les conséquences négatives de l'absentéisme et à entamer avec eux un dialogue pour envisager les moyens et actions visant à prévenir ou à remédier à ces absences injustifiées.
A défaut de présentation à la convocation visée à l'alinéa 1er, le directeur, ou un membre de l'équipe éducative qu'il désigne, prend contact avec les parents de l'élève mineur ou avec l'élève majeur ou se présente au domicile ou au lieu de résidence de l'élève.
Par dérogation à l'alinéa 1er, lorsqu'un élève a atteint 12 demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire précédente, le directeur convoque cet élève et, s'il est mineur, ses parents à un entretien dès que l'élève atteint cinq demi-jours d'absence injustifiée au cours de l'année scolaire en cours.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -30.[1 § 1 In het secundair onderwijs stelt de inrichtende macht een "herinschakelingsborger" aan in elke school die ze organiseert. In één school kunnen meerdere "herinschakelingsborgers" aangesteld worden als ze meerdere vestigingen telt.
In het basisonderwijs kan de inrichtende macht een "herinschakelingsborger" aanstellen in elke school die ze organiseert.
De "herinschakelingsborger" wordt binnen het onderwijsteam gekozen.
§ 2. De inrichtende macht stelt de actieradius van de "herinschakelingsborger" binnen de betreffende school vast. De "herinschakelingsborger" voert met name de volgende taken uit:
1° ervoor zorgen dat het onderwijsteam wordt geïnformeerd over het fenomeen schooluitval, de factoren en risico's verbonden aan schooluitval, de detectie-instrumenten en het individuele opvolgings- en begeleidingsschema met zijn drie pijlers bedoeld in artikel 1.7.1-31;
2° de gemeenschap van de sturingsbegeleiders binnen de school leiden om de opvolging van de betrokken leerlingen te waarborgen, en meer bepaald:
(a) door hun opleiding te faciliteren;
b) door regelmatig collectieve vergaderingen te organiseren om de praktijken te bespreken;
3. potentiële tussenpersonen in de buurt van de school identificeren en partnerschappen uitbouwen om over het vereiste begeleidingsaanbod te beschikken om pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning op te zetten;
4. ervoor zorgen dat alle betrokken leerlingen in de school worden opgevolgd in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning;
5° toezien op de coherentie van de praktijken in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, met name ingeval de aangestelde sturingsbegeleider niet beschikbaar is;
6. indien ze werd opgericht, zetelen in de plaatselijke overlegcel bedoeld artikel 4 van het decreet van 21 november 2013.
In het kader van de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in Boek 6, titel 1, geniet de "herinschakelingsborger" een specifieke opleiding die de verschillende aspecten van de in het eerste lid bedoeld taken omvat.
De "herinschakelingsborger" kan gelijktijdig de rol van sturingsbegeleider en van tussenpersoon uitoefenen.]1
In het basisonderwijs kan de inrichtende macht een "herinschakelingsborger" aanstellen in elke school die ze organiseert.
De "herinschakelingsborger" wordt binnen het onderwijsteam gekozen.
§ 2. De inrichtende macht stelt de actieradius van de "herinschakelingsborger" binnen de betreffende school vast. De "herinschakelingsborger" voert met name de volgende taken uit:
1° ervoor zorgen dat het onderwijsteam wordt geïnformeerd over het fenomeen schooluitval, de factoren en risico's verbonden aan schooluitval, de detectie-instrumenten en het individuele opvolgings- en begeleidingsschema met zijn drie pijlers bedoeld in artikel 1.7.1-31;
2° de gemeenschap van de sturingsbegeleiders binnen de school leiden om de opvolging van de betrokken leerlingen te waarborgen, en meer bepaald:
(a) door hun opleiding te faciliteren;
b) door regelmatig collectieve vergaderingen te organiseren om de praktijken te bespreken;
3. potentiële tussenpersonen in de buurt van de school identificeren en partnerschappen uitbouwen om over het vereiste begeleidingsaanbod te beschikken om pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning op te zetten;
4. ervoor zorgen dat alle betrokken leerlingen in de school worden opgevolgd in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning;
5° toezien op de coherentie van de praktijken in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, met name ingeval de aangestelde sturingsbegeleider niet beschikbaar is;
6. indien ze werd opgericht, zetelen in de plaatselijke overlegcel bedoeld artikel 4 van het decreet van 21 november 2013.
In het kader van de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in Boek 6, titel 1, geniet de "herinschakelingsborger" een specifieke opleiding die de verschillende aspecten van de in het eerste lid bedoeld taken omvat.
De "herinschakelingsborger" kan gelijktijdig de rol van sturingsbegeleider en van tussenpersoon uitoefenen.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -30.[1 § 1er Dans l'enseignement secondaire, le pouvoir organisateur désigne un " garant de l'accrochage scolaire " au sein de chaque école qu'il organise. Plusieurs " garants de l'accrochage scolaire " peuvent être désignés au sein d'une école lorsque celle-ci comprend plusieurs implantations.
Dans l'enseignement fondamental, le pouvoir organisateur peut désigner un " garant de l'accrochage scolaire " au sein de chaque école qu'il organise.
Le " garant de l'accrochage scolaire " est choisi au sein de l'équipe éducative.
§ 2. Le pouvoir organisateur fixe le périmètre d'action du " garant de l'accrochage scolaire " au sein l'école concernée. Le " garant de l'accrochage scolaire " y exerce notamment les missions suivantes :
1° assurer l'information de l'équipe éducative sur le phénomène du décrochage scolaire, sur les facteurs et les risques liés au décrochage scolaire, sur les outils de détection ainsi que sur le schéma de suivi et d'accompagnement individuel en trois axes visé à l'article 1.7.1-31 ;
2° animer au sein de l'école la communauté des pilotes pour assurer le suivi des élèves concernés, notamment :
a) en facilitant leur formation ;
b) en organisant des réunions collectives régulières pour échanger sur les pratiques ;
3° identifier les intervenants potentiels situés à proximité de l'école et développer des partenariats pour disposer de l'offre d'accompagnement nécessaire à la mise en place de l'axe 1 relatif au soutien précoce ;
4° assurer que l'ensemble des élèves concernés de l'école fassent l'objet d'un suivi dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce ;
5° veiller à la cohérence des pratiques dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, notamment en cas d'indisponibilité du pilote désigné ;
6° lorsqu'elle est mise en place, siéger au sein de la cellule de concertation locale visée à l'article 4 du décret du 21 novembre 2013.
Le " garant de l'accrochage scolaire " bénéficie, dans le cadre de la formation professionnelle continue visée au Livre 6, titre 1er, d'une formation spécifique couvrant les différents aspects des missions visées à l'alinéa 1er.
Le " garant de l'accrochage scolaire " peut exercer simultanément le rôle de pilote ou le rôle d'intervenant.]1
Dans l'enseignement fondamental, le pouvoir organisateur peut désigner un " garant de l'accrochage scolaire " au sein de chaque école qu'il organise.
Le " garant de l'accrochage scolaire " est choisi au sein de l'équipe éducative.
§ 2. Le pouvoir organisateur fixe le périmètre d'action du " garant de l'accrochage scolaire " au sein l'école concernée. Le " garant de l'accrochage scolaire " y exerce notamment les missions suivantes :
1° assurer l'information de l'équipe éducative sur le phénomène du décrochage scolaire, sur les facteurs et les risques liés au décrochage scolaire, sur les outils de détection ainsi que sur le schéma de suivi et d'accompagnement individuel en trois axes visé à l'article 1.7.1-31 ;
2° animer au sein de l'école la communauté des pilotes pour assurer le suivi des élèves concernés, notamment :
a) en facilitant leur formation ;
b) en organisant des réunions collectives régulières pour échanger sur les pratiques ;
3° identifier les intervenants potentiels situés à proximité de l'école et développer des partenariats pour disposer de l'offre d'accompagnement nécessaire à la mise en place de l'axe 1 relatif au soutien précoce ;
4° assurer que l'ensemble des élèves concernés de l'école fassent l'objet d'un suivi dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce ;
5° veiller à la cohérence des pratiques dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, notamment en cas d'indisponibilité du pilote désigné ;
6° lorsqu'elle est mise en place, siéger au sein de la cellule de concertation locale visée à l'article 4 du décret du 21 novembre 2013.
Le " garant de l'accrochage scolaire " bénéficie, dans le cadre de la formation professionnelle continue visée au Livre 6, titre 1er, d'une formation spécifique couvrant les différents aspects des missions visées à l'alinéa 1er.
Le " garant de l'accrochage scolaire " peut exercer simultanément le rôle de pilote ou le rôle d'intervenant.]1
Modifications
Onderafdeling 3. [1 - De pijlers rond vroegtijdige ondersteuning, interventie en compensatie van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval]1
Sous-section 3. [1 - Des axes relatifs au soutien précoce, à l'intervention et à la compensation composant le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire]1
Art. 1.7.1 -31. [1 § 1 Om schoolverzuim en schooluitval tegen te gaan, moeten een opvolging en individuele begeleiding afgestemd op de situatie van de leerling geïmplementeerd worden in toepassing van het volgende schema:
1° de leerling die de school langdurig verzuimt, krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning;
2° de leerling die het risico loopt op schooluitval, krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 2 rond interventie;
3° de leerling in een schooluitvalsituatie krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 3 rond compensatie;
De toepassing van deze drie pijlers is progressief en wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 1.7.1-32 en volgende.
§ 2. Voor elk van de pijlers bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt de interventie voorzien van:
1° een sturingsbegeleider die tot taak heeft de opvolging van de betrokken leerling te verzekeren overeenkomstig de bepalingen van toepassing op elk van de in paragraaf 1 bedoelde pijlers;
2° een of meer tussenperso(o)n(en) die tot taak heeft (hebben) de betrokken leerling te begeleiden overeenkomstig de bepalingen van toepassing op elk van de in paragraaf 1 bedoelde pijlers.
Een lid van het onderwijsteam van de school of het multidisciplinaire team van het PMS-centrum kan tegelijkertijd de rol van sturingsbegeleider en de rol van tussenpersoon uitoefenen.
§ 3. In geval van een verandering van school zijn de beslissingen genomen op grond van de artikelen 1.7.1-35, 1.7.1-36, 1.7.1-40, 1.7.1-41 en 1.7.1-46 bindend voor de nieuwe school en, indien van toepassing, voor het nieuwe PMS-centrum.
§ 4. Een meerderjarige leerling wordt slechts één keer opgevangen in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval. De meerderjarige leerling wordt een tweede keer opgevangen als hij tijdens zijn eerste ondersteuning in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval de meerderjarigheid heeft bereikt.
Wanneer een leerling meerderjarig wordt tijdens zijn ondersteuning in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval, wordt hij opgevolgd en begeleid volgens het schema dat op minderjarige leerlingen van toepassing is.
§ 5. Zodra een opvolging en individuele ondersteuning worden geactiveerd, wordt de opvolging van de leerling vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.]1
1° de leerling die de school langdurig verzuimt, krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning;
2° de leerling die het risico loopt op schooluitval, krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 2 rond interventie;
3° de leerling in een schooluitvalsituatie krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 3 rond compensatie;
De toepassing van deze drie pijlers is progressief en wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 1.7.1-32 en volgende.
§ 2. Voor elk van de pijlers bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt de interventie voorzien van:
1° een sturingsbegeleider die tot taak heeft de opvolging van de betrokken leerling te verzekeren overeenkomstig de bepalingen van toepassing op elk van de in paragraaf 1 bedoelde pijlers;
2° een of meer tussenperso(o)n(en) die tot taak heeft (hebben) de betrokken leerling te begeleiden overeenkomstig de bepalingen van toepassing op elk van de in paragraaf 1 bedoelde pijlers.
Een lid van het onderwijsteam van de school of het multidisciplinaire team van het PMS-centrum kan tegelijkertijd de rol van sturingsbegeleider en de rol van tussenpersoon uitoefenen.
§ 3. In geval van een verandering van school zijn de beslissingen genomen op grond van de artikelen 1.7.1-35, 1.7.1-36, 1.7.1-40, 1.7.1-41 en 1.7.1-46 bindend voor de nieuwe school en, indien van toepassing, voor het nieuwe PMS-centrum.
§ 4. Een meerderjarige leerling wordt slechts één keer opgevangen in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval. De meerderjarige leerling wordt een tweede keer opgevangen als hij tijdens zijn eerste ondersteuning in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval de meerderjarigheid heeft bereikt.
Wanneer een leerling meerderjarig wordt tijdens zijn ondersteuning in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval, wordt hij opgevolgd en begeleid volgens het schema dat op minderjarige leerlingen van toepassing is.
§ 5. Zodra een opvolging en individuele ondersteuning worden geactiveerd, wordt de opvolging van de leerling vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -31. [1 § 1er Pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage, un suivi et un accompagnement individuel adapté à la situation de l'élève doit être mis en place en appliquant le schéma suivant :
1° l'élève en situation d'absentéisme prolongé fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce ;
2° l'élève en risque de décrochage scolaire fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention ;
3° l'élève en situation de décrochage scolaire fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation.
L'application de ces trois axes est progressive et est déterminée conformément aux articles 1.7.1-32 et suivants.
§ 2. Pour chacun des axes visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, il est prévu l'intervention :
1° d'un pilote dont la mission est d'assurer le suivi de l'élève concerné conformément aux dispositions applicables pour chacun des axes visés au paragraphe 1er ;
2° d'un ou plusieurs intervenant(s) dont la mission porte sur l'accompagnement de l'élève concerné conformément aux dispositions applicables pour chacun des axes visés au paragraphe 1er.
Un membre de l'équipe éducative de l'école ou de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS peut exercer simultanément le rôle de pilote et le rôle d'intervenant.
§ 3. En cas de changement d'école, les décisions prises en vertu des articles 1.7.1-35, 1.7.1-36, 1.7.1-40, 1.7.1-41 et 1.7.1-46, sont opposables à la nouvelle école et, le cas échéant, au nouveau centre PMS.
§ 4. Un élève majeur n'est pris en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire qu'une seule fois. L'élève majeur est pris en charge une seconde fois s'il a atteint l'âge de la majorité durant sa première prise en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire.
Lorsqu'un élève atteint l'âge de la majorité au cours de sa prise en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire, il fait l'objet du suivi et de l'accompagnement applicable aux élèves mineurs.
§ 5. Dès qu'un suivi et qu'un accompagnement individuel sont activés, le suivi de l'élève est mentionné dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.]1
1° l'élève en situation d'absentéisme prolongé fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce ;
2° l'élève en risque de décrochage scolaire fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention ;
3° l'élève en situation de décrochage scolaire fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation.
L'application de ces trois axes est progressive et est déterminée conformément aux articles 1.7.1-32 et suivants.
§ 2. Pour chacun des axes visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, il est prévu l'intervention :
1° d'un pilote dont la mission est d'assurer le suivi de l'élève concerné conformément aux dispositions applicables pour chacun des axes visés au paragraphe 1er ;
2° d'un ou plusieurs intervenant(s) dont la mission porte sur l'accompagnement de l'élève concerné conformément aux dispositions applicables pour chacun des axes visés au paragraphe 1er.
Un membre de l'équipe éducative de l'école ou de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS peut exercer simultanément le rôle de pilote et le rôle d'intervenant.
§ 3. En cas de changement d'école, les décisions prises en vertu des articles 1.7.1-35, 1.7.1-36, 1.7.1-40, 1.7.1-41 et 1.7.1-46, sont opposables à la nouvelle école et, le cas échéant, au nouveau centre PMS.
§ 4. Un élève majeur n'est pris en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire qu'une seule fois. L'élève majeur est pris en charge une seconde fois s'il a atteint l'âge de la majorité durant sa première prise en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire.
Lorsqu'un élève atteint l'âge de la majorité au cours de sa prise en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire, il fait l'objet du suivi et de l'accompagnement applicable aux élèves mineurs.
§ 5. Dès qu'un suivi et qu'un accompagnement individuel sont activés, le suivi de l'élève est mentionné dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.]1
Modifications
Onderafdeling 4. [1 - Pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning]1
Sous-section 4. [1 - De l'axe 1 relatif au soutien précoce]1
Art. 1.7.1 -32. [1 Pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning bestaat uit de invoering van gerichte en individuele preventieacties voor leerlingen die school langdurig verzuimen. De preventie is bedoeld om het risico op schooluitval te voorkomen.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -32. [1 L'axe 1 relatif au soutien précoce consiste en la mise en place d'actions de prévention ciblées et individuelles à l'égard de l'élève en situation d'absentéisme prolongé. La prévention a pour objectif d'éviter le risque de décrochage scolaire.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -33. [1 § 1. Met betrekking tot minderjarige leerlingen wordt pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning systematisch door de school geactiveerd voor elke leerling die school langdurig verzuimt volgens een van de volgende situaties:
1. in één schooljaar 13 halve dagen ongewettigd afwezig geweest zijn;
2° in het voorgaande schooljaar het voorwerp geweest zijn van een positieve afsluiting met betrekking tot pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, pijler 2 rond interventie of pijler 3 rond compensatie en gedurende het lopende schooljaar twee halve dagen ongewettigd afwezig geweest zijn;
3° het voorwerp zijn geweest van een positieve afsluiting met betrekking tot de uitvoering van pijler 3 rond compensatie en naar school teruggekeerd zijn na een begeleiding door een dienst voor schoolherinschakeling of door een dienst voor hulpverlening aan de jeugd. De duur van de opvolging en begeleiding uitgevoerd in het kader van pijler 1 is vastgelegd in het protocol bedoeld in artikel 35, eerste lid, van het decreet van 21 november 2013.
Onverminderd het eerste lid, 2°, kan pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning geactiveerd worden door de directeur, of zijn afgevaardigde, voor minderjarige leerlingen van wie de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie positief zijn afgesloten, in overeenstemming met artikel 1.7.1-40, § 3. Deze beslissing wordt genomen na overleg met de sturingsbegeleider die in het kader van pijler 2 rond interventie instond voor de opvolging. In dat geval mogen de opvolging en begeleiding in het kader van pijler 1 niet langer dan één maand duren. Het verstrijken van deze termijn wordt opgeschort voor de duur van de schoolvakanties, buiten de zomervakantie.
§ 2. Met betrekking tot meerderjarige leerlingen wordt pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning systematisch geactiveerd voor elke leerling die school langdurig verzuimt en in één schooljaar 13 halve dagen ongewettigd afwezig was.
Pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning kan geactiveerd worden voor elke meerderjarige leerling van wie de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie positief zijn afgesloten, in overeenstemming met artikel 1.7.1-41, § 3. De noodzaak van een dergelijke activering wordt beoordeeld door de directeur, of zijn afgevaardigde, na overleg met de sturingsbegeleider die instond voor de opvolging in het kader van pijler 2 rond interventie in overeenstemming met artikel 1.7.1-39. In dat geval mogen de opvolging en begeleiding in het kader van pijler 1 niet langer dan één maand duren. Het verstrijken van deze termijn wordt opgeschort voor de duur van de schoolvakanties, buiten de zomervakantie.
§ 3. Zodra pijler 1 is geactiveerd, ontvangen de schooldirecteur en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
1. in één schooljaar 13 halve dagen ongewettigd afwezig geweest zijn;
2° in het voorgaande schooljaar het voorwerp geweest zijn van een positieve afsluiting met betrekking tot pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, pijler 2 rond interventie of pijler 3 rond compensatie en gedurende het lopende schooljaar twee halve dagen ongewettigd afwezig geweest zijn;
3° het voorwerp zijn geweest van een positieve afsluiting met betrekking tot de uitvoering van pijler 3 rond compensatie en naar school teruggekeerd zijn na een begeleiding door een dienst voor schoolherinschakeling of door een dienst voor hulpverlening aan de jeugd. De duur van de opvolging en begeleiding uitgevoerd in het kader van pijler 1 is vastgelegd in het protocol bedoeld in artikel 35, eerste lid, van het decreet van 21 november 2013.
Onverminderd het eerste lid, 2°, kan pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning geactiveerd worden door de directeur, of zijn afgevaardigde, voor minderjarige leerlingen van wie de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie positief zijn afgesloten, in overeenstemming met artikel 1.7.1-40, § 3. Deze beslissing wordt genomen na overleg met de sturingsbegeleider die in het kader van pijler 2 rond interventie instond voor de opvolging. In dat geval mogen de opvolging en begeleiding in het kader van pijler 1 niet langer dan één maand duren. Het verstrijken van deze termijn wordt opgeschort voor de duur van de schoolvakanties, buiten de zomervakantie.
§ 2. Met betrekking tot meerderjarige leerlingen wordt pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning systematisch geactiveerd voor elke leerling die school langdurig verzuimt en in één schooljaar 13 halve dagen ongewettigd afwezig was.
Pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning kan geactiveerd worden voor elke meerderjarige leerling van wie de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie positief zijn afgesloten, in overeenstemming met artikel 1.7.1-41, § 3. De noodzaak van een dergelijke activering wordt beoordeeld door de directeur, of zijn afgevaardigde, na overleg met de sturingsbegeleider die instond voor de opvolging in het kader van pijler 2 rond interventie in overeenstemming met artikel 1.7.1-39. In dat geval mogen de opvolging en begeleiding in het kader van pijler 1 niet langer dan één maand duren. Het verstrijken van deze termijn wordt opgeschort voor de duur van de schoolvakanties, buiten de zomervakantie.
§ 3. Zodra pijler 1 is geactiveerd, ontvangen de schooldirecteur en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -33. [1 § 1er. En ce qui concerne les élèves mineurs, l'axe 1 relatif au soutien précoce est systématiquement activé par l'école à l'égard de tout élève en situation d'absentéisme prolongé répondant à l'une des situations suivantes :
1° avoir atteint 13 demi-jours d'absence injustifiée au cours d'une même année scolaire ;
2° avoir fait lors de l'année scolaire précédente l'objet d'une clôture positive en ce qui concerne l'axe 1 relatif au soutien précoce, l'axe 2 relatif à l'intervention ou l'axe 3 relatif à la compensation et compter deux demi-jours d'absence injustifiée durant l'année scolaire en cours ;
3° avoir fait l'objet d'une clôture positive en ce qui concerne la mise en oeuvre de l'axe 3 relatif à la compensation et réintégré une école après avoir été pris en charge par un service d'accrochage scolaire ou par un service d'aide à la jeunesse. La durée du suivi et de l'accompagnement réalisé dans le cadre de l'axe 1 est fixée dans le protocole visé à l'article 35, alinéa 1er, du décret du 21 novembre 2013.
Sans préjudice de l'alinéa 1er, 2°, l'axe 1 relatif au soutien précoce peut être activé par le directeur, ou son délégué, pour les élèves mineurs dont le suivi et l'accompagnement en axe 2 relatif à l'intervention ont fait l'objet d'une clôture positive, conformément à l'article 1.7.1-40, § 3. La décision est prise après concertation avec le pilote ayant assuré le suivi dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention. Dans ce cas, le suivi et l'accompagnement réalisés dans le cadre de l'axe 1 ne peuvent pas excéder un mois. L'écoulement de ce délai est suspendu pendant la durée des vacances scolaires, hors vacances d'été.
§ 2. En ce qui concerne les élèves majeurs, l'axe 1 relatif au soutien précoce est systématiquement activé à l'égard de tout élève en situation d'absentéisme prolongé ayant atteint au cours d'une même année scolaire 13 demi-jours d'absence injustifiée.
L'axe 1 relatif au soutien précoce peut être activé pour tout élève majeur dont le suivi et l'accompagnement en axe 2 relatif à l'intervention ont fait l'objet d'une clôture positive conformément à l'article 1.7.1-41, § 3. La nécessité d'une telle activation est appréciée par le directeur, ou son délégué, après concertation avec le pilote ayant assuré le suivi dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention conformément à l'article 1.7.1-39. Dans ce cas, le suivi et l'accompagnement réalisés dans le cadre de l'axe 1 ne peuvent pas excéder un mois. L'écoulement de ce délai est suspendu pendant la durée des vacances scolaires, hors vacances d'été.
§ 3. Dès que l'axe 1 est activé, le directeur de l'école et les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
1° avoir atteint 13 demi-jours d'absence injustifiée au cours d'une même année scolaire ;
2° avoir fait lors de l'année scolaire précédente l'objet d'une clôture positive en ce qui concerne l'axe 1 relatif au soutien précoce, l'axe 2 relatif à l'intervention ou l'axe 3 relatif à la compensation et compter deux demi-jours d'absence injustifiée durant l'année scolaire en cours ;
3° avoir fait l'objet d'une clôture positive en ce qui concerne la mise en oeuvre de l'axe 3 relatif à la compensation et réintégré une école après avoir été pris en charge par un service d'accrochage scolaire ou par un service d'aide à la jeunesse. La durée du suivi et de l'accompagnement réalisé dans le cadre de l'axe 1 est fixée dans le protocole visé à l'article 35, alinéa 1er, du décret du 21 novembre 2013.
Sans préjudice de l'alinéa 1er, 2°, l'axe 1 relatif au soutien précoce peut être activé par le directeur, ou son délégué, pour les élèves mineurs dont le suivi et l'accompagnement en axe 2 relatif à l'intervention ont fait l'objet d'une clôture positive, conformément à l'article 1.7.1-40, § 3. La décision est prise après concertation avec le pilote ayant assuré le suivi dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention. Dans ce cas, le suivi et l'accompagnement réalisés dans le cadre de l'axe 1 ne peuvent pas excéder un mois. L'écoulement de ce délai est suspendu pendant la durée des vacances scolaires, hors vacances d'été.
§ 2. En ce qui concerne les élèves majeurs, l'axe 1 relatif au soutien précoce est systématiquement activé à l'égard de tout élève en situation d'absentéisme prolongé ayant atteint au cours d'une même année scolaire 13 demi-jours d'absence injustifiée.
L'axe 1 relatif au soutien précoce peut être activé pour tout élève majeur dont le suivi et l'accompagnement en axe 2 relatif à l'intervention ont fait l'objet d'une clôture positive conformément à l'article 1.7.1-41, § 3. La nécessité d'une telle activation est appréciée par le directeur, ou son délégué, après concertation avec le pilote ayant assuré le suivi dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention conformément à l'article 1.7.1-39. Dans ce cas, le suivi et l'accompagnement réalisés dans le cadre de l'axe 1 ne peuvent pas excéder un mois. L'écoulement de ce délai est suspendu pendant la durée des vacances scolaires, hors vacances d'été.
§ 3. Dès que l'axe 1 est activé, le directeur de l'école et les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -34. [1 § 1. In het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wijst de schooldirecteur of zijn afgevaardigde binnen het onderwijsteam een sturingsbegeleider aan die de leerling opvolgt en toeziet op de toestand om een verslechtering van het schoolbezoek van de leerling op te sporen en te voorkomen.
Als de leerling van school verandert tijdens de implementatie van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, wijst de directeur van de nieuwe school, of zijn afgevaardigde, een sturingsbegeleider aan die verantwoordelijk is voor de opvolging van de betrokken leerling.
Als onderdeel van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning voert de sturingsbegeleider zijn opvolgingstaak uit:
1° door het opstellen van een begeleidingsvoorstel overeenkomstig paragraaf 2, vierde lid;
2° door regelmatig na te gaan of de betrokken leerling een voortdurende begeleiding geniet en, indien nodig, door de begeleidingsmethoden aan te passen;
3° door, indien nodig, de klassenraad te informeren in het kader van de deliberatie bedoeld in artikel 1.7.1-55.
§ 2. In het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt de individuele begeleiding van de leerling uitgevoerd door een of meer interne of externe tussenperso(o)n(en).
Om een begeleidingsvoorstel op maat uit te werken, gaat de sturingsbegeleider een dialoog aan met de leerling en, als hij minderjarig is, met zijn ouders. Hij kan ook elke andere persoon uit de directe omgeving van de leerling ontmoeten die hem over de situatie van de leerling kan informeren. Hij stelt een beknopte inventaris op van de situatie van de betrokken leerling, en identificeert daartoe meer bepaald:
1° de oorza(a)k(en) van de herhaalde ongewettigde afwezigheden van de leerling;
2° de eventueel reeds ondernomen actie(s) in het verleden.
Afhankelijk van de situatie van de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, van de situatie van zijn ouders, vraagt de sturingsbegeleider een of meer relevante tussenpersonen om een aangepaste begeleiding aan de leerling aan te bieden en, desgevallend, aan zijn ouders. Wanneer de sturingsbegeleider geen tussenpersoon kan vinden om begeleiding aan te bieden, wijst de directeur een interne tussenpersoon op de school aan.
Na overleg met de betrokken leden van het onderwijsteam en met de tussenpero(o)n(en) die de leerling zal of zullen begeleiden, stelt de sturingsbegeleider het begeleidingsvoorstel op. Hij overhandigt het aan de betrokken leerling en, als hij minderjarig is, aan zijn ouders.
Vanaf de tweede graad van het gewoon secundair onderwijs en vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs wordt het begeleidingsvoorstel opgenomen in een begeleidingsovereenkomst. Dit document wordt door de sturingsbegeleider opgesteld op basis van een dialoog met de leerling en overleg met het onderwijsteam en, indien van toepassing, met een lid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum. De begeleidingsovereenkomst kadert uitsluitend in een educatie- en vormingsfilosie en bevat de verbintenissen van de leerling en sturingsbegeleider om een regelmatig en blijvend schoolbezoek te herstellen. Ze wordt ondertekend door de sturingsbegeleider, de leerling en, als hij minderjarig is, door zijn ouders.
De sturingsbegeleider vermeldt en actualiseert de geïmplementeerde begeleidingsmaatregelen in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 3. Als onderdeel van de in paragraaf 1 bedoelde taken zorgt de sturingsbegeleider voor regelmatig overleg met:
1° de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, met zijn ouders;
2° de betrokken leden van het onderwijsteam;
3° de ingeschakelde tussenperso(o)n(en).
Bij afwezigheid van de sturingsbegeleider verzekert de directeur, of zijn afgevaardigde, de continuïteit van de opvolging van de leerling. Bij vertrek of langdurige afwezigheid van de sturingsbegeleider wijst de directeur, of zijn afgevaardigde, een nieuwe sturingsbegeleider aan om de betrokken leerling op te volgen.]1
Als de leerling van school verandert tijdens de implementatie van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, wijst de directeur van de nieuwe school, of zijn afgevaardigde, een sturingsbegeleider aan die verantwoordelijk is voor de opvolging van de betrokken leerling.
Als onderdeel van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning voert de sturingsbegeleider zijn opvolgingstaak uit:
1° door het opstellen van een begeleidingsvoorstel overeenkomstig paragraaf 2, vierde lid;
2° door regelmatig na te gaan of de betrokken leerling een voortdurende begeleiding geniet en, indien nodig, door de begeleidingsmethoden aan te passen;
3° door, indien nodig, de klassenraad te informeren in het kader van de deliberatie bedoeld in artikel 1.7.1-55.
§ 2. In het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt de individuele begeleiding van de leerling uitgevoerd door een of meer interne of externe tussenperso(o)n(en).
Om een begeleidingsvoorstel op maat uit te werken, gaat de sturingsbegeleider een dialoog aan met de leerling en, als hij minderjarig is, met zijn ouders. Hij kan ook elke andere persoon uit de directe omgeving van de leerling ontmoeten die hem over de situatie van de leerling kan informeren. Hij stelt een beknopte inventaris op van de situatie van de betrokken leerling, en identificeert daartoe meer bepaald:
1° de oorza(a)k(en) van de herhaalde ongewettigde afwezigheden van de leerling;
2° de eventueel reeds ondernomen actie(s) in het verleden.
Afhankelijk van de situatie van de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, van de situatie van zijn ouders, vraagt de sturingsbegeleider een of meer relevante tussenpersonen om een aangepaste begeleiding aan de leerling aan te bieden en, desgevallend, aan zijn ouders. Wanneer de sturingsbegeleider geen tussenpersoon kan vinden om begeleiding aan te bieden, wijst de directeur een interne tussenpersoon op de school aan.
Na overleg met de betrokken leden van het onderwijsteam en met de tussenpero(o)n(en) die de leerling zal of zullen begeleiden, stelt de sturingsbegeleider het begeleidingsvoorstel op. Hij overhandigt het aan de betrokken leerling en, als hij minderjarig is, aan zijn ouders.
Vanaf de tweede graad van het gewoon secundair onderwijs en vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs wordt het begeleidingsvoorstel opgenomen in een begeleidingsovereenkomst. Dit document wordt door de sturingsbegeleider opgesteld op basis van een dialoog met de leerling en overleg met het onderwijsteam en, indien van toepassing, met een lid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum. De begeleidingsovereenkomst kadert uitsluitend in een educatie- en vormingsfilosie en bevat de verbintenissen van de leerling en sturingsbegeleider om een regelmatig en blijvend schoolbezoek te herstellen. Ze wordt ondertekend door de sturingsbegeleider, de leerling en, als hij minderjarig is, door zijn ouders.
De sturingsbegeleider vermeldt en actualiseert de geïmplementeerde begeleidingsmaatregelen in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 3. Als onderdeel van de in paragraaf 1 bedoelde taken zorgt de sturingsbegeleider voor regelmatig overleg met:
1° de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, met zijn ouders;
2° de betrokken leden van het onderwijsteam;
3° de ingeschakelde tussenperso(o)n(en).
Bij afwezigheid van de sturingsbegeleider verzekert de directeur, of zijn afgevaardigde, de continuïteit van de opvolging van de leerling. Bij vertrek of langdurige afwezigheid van de sturingsbegeleider wijst de directeur, of zijn afgevaardigde, een nieuwe sturingsbegeleider aan om de betrokken leerling op te volgen.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -34. [1 § 1er. Dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, le directeur de l'école ou son délégué désigne, au sein de l'équipe éducative, un pilote qui assure le suivi de l'élève et veille sur la situation afin de détecter et de prévenir toute dégradation de la fréquentation scolaire de l'élève.
En cas de changement d'école au cours de la mise en oeuvre l'axe 1 relatif au soutien précoce, le directeur de la nouvelle école, ou son délégué, désigne un pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.
Dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, le pilote exerce sa mission de suivi :
1° en établissant une proposition d'accompagnement conformément au paragraphe 2, alinéa 4 ;
2° en s'assurant régulièrement que l'élève concerné bénéficie d'un accompagnement continu et, si cela s'avère nécessaire, en adaptant les modalités d'accompagnement ;
3° en éclairant, le cas échéant, le conseil de classe dans le cadre de la délibération visée à l'article 1.7.1-55.
§ 2. Dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, l'accompagnement individuel de l'élève est mené par un ou plusieurs intervenant(s) interne(s) ou externe(s) à l'école.
En vue d'élaborer une proposition d'accompagnement adaptée, le pilote établit un dialogue avec l'élève et, s'il est mineur, avec ses parents. Il peut également rencontrer toute autre personne relevant de l'environnement direct de l'élève susceptible de l'informer sur la situation de l'élève. Il dresse un état de lieux succinct de la situation de l'élève concerné, notamment en identifiant :
1° la ou les cause(s) des absences injustifiées répétées de l'élève ;
2° la ou les actions éventuellement déjà entreprises par le passé.
En fonction de la situation de l'élève concerné et, s'il est mineur, de la situation de ses parents, le pilote sollicite un ou plusieurs intervenants pertinents susceptibles de proposer un accompagnement adapté à l'élève et, le cas échéant, à ses parents. Lorsque le pilote ne parvient pas à trouver un intervenant pour assurer l'accompagnement, le directeur désigne un intervenant interne à l'école.
Après avoir consulté les membres concernés de l'équipe éducative, et s'être concerté avec le ou les intervenants qui vont accompagner l'élève, le pilote établit la proposition d'accompagnement. Il la présente à l'élève concerné et, s'il est mineur, à ses parents.
A partir du deuxième degré de l'enseignement secondaire ordinaire et spécialisé de forme 4, la proposition d'accompagnement est reprise dans un contrat d'accompagnement. Ce document est établi par le pilote sur la base d'un dialogue avec l'élève et d'une concertation avec l'équipe éducative ainsi qu'avec, le cas échéant, un membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS. Le contrat d'accompagnement s'inscrit exclusivement dans une logique éducative et formative et reprend les engagements de l'élève et du pilote visant à rétablir une fréquentation scolaire régulière et durable. Il est signé par le pilote, l'élève et, s'il est mineur, par ses parents.
Le pilote mentionne et actualise les mesures d'accompagnement mises en place dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 3. Dans le cadre des missions visées au paragraphe 1er, le pilote assure des échanges réguliers avec :
1° l'élève concerné et, s'il est mineur, avec ses parents ;
2° les membres concernés de l'équipe éducative ;
3° le ou les intervenant(s) mobilisé(s).
En cas d'absence du pilote, le directeur, ou son délégué, s'assure de la continuité du suivi de l'élève. En cas de départ ou d'absence de longue durée du pilote, le directeur, ou son délégué, désigne un nouveau pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.]1
En cas de changement d'école au cours de la mise en oeuvre l'axe 1 relatif au soutien précoce, le directeur de la nouvelle école, ou son délégué, désigne un pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.
Dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, le pilote exerce sa mission de suivi :
1° en établissant une proposition d'accompagnement conformément au paragraphe 2, alinéa 4 ;
2° en s'assurant régulièrement que l'élève concerné bénéficie d'un accompagnement continu et, si cela s'avère nécessaire, en adaptant les modalités d'accompagnement ;
3° en éclairant, le cas échéant, le conseil de classe dans le cadre de la délibération visée à l'article 1.7.1-55.
§ 2. Dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce, l'accompagnement individuel de l'élève est mené par un ou plusieurs intervenant(s) interne(s) ou externe(s) à l'école.
En vue d'élaborer une proposition d'accompagnement adaptée, le pilote établit un dialogue avec l'élève et, s'il est mineur, avec ses parents. Il peut également rencontrer toute autre personne relevant de l'environnement direct de l'élève susceptible de l'informer sur la situation de l'élève. Il dresse un état de lieux succinct de la situation de l'élève concerné, notamment en identifiant :
1° la ou les cause(s) des absences injustifiées répétées de l'élève ;
2° la ou les actions éventuellement déjà entreprises par le passé.
En fonction de la situation de l'élève concerné et, s'il est mineur, de la situation de ses parents, le pilote sollicite un ou plusieurs intervenants pertinents susceptibles de proposer un accompagnement adapté à l'élève et, le cas échéant, à ses parents. Lorsque le pilote ne parvient pas à trouver un intervenant pour assurer l'accompagnement, le directeur désigne un intervenant interne à l'école.
Après avoir consulté les membres concernés de l'équipe éducative, et s'être concerté avec le ou les intervenants qui vont accompagner l'élève, le pilote établit la proposition d'accompagnement. Il la présente à l'élève concerné et, s'il est mineur, à ses parents.
A partir du deuxième degré de l'enseignement secondaire ordinaire et spécialisé de forme 4, la proposition d'accompagnement est reprise dans un contrat d'accompagnement. Ce document est établi par le pilote sur la base d'un dialogue avec l'élève et d'une concertation avec l'équipe éducative ainsi qu'avec, le cas échéant, un membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS. Le contrat d'accompagnement s'inscrit exclusivement dans une logique éducative et formative et reprend les engagements de l'élève et du pilote visant à rétablir une fréquentation scolaire régulière et durable. Il est signé par le pilote, l'élève et, s'il est mineur, par ses parents.
Le pilote mentionne et actualise les mesures d'accompagnement mises en place dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 3. Dans le cadre des missions visées au paragraphe 1er, le pilote assure des échanges réguliers avec :
1° l'élève concerné et, s'il est mineur, avec ses parents ;
2° les membres concernés de l'équipe éducative ;
3° le ou les intervenant(s) mobilisé(s).
En cas d'absence du pilote, le directeur, ou son délégué, s'assure de la continuité du suivi de l'élève. En cas de départ ou d'absence de longue durée du pilote, le directeur, ou son délégué, désigne un nouveau pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -35. [1 § 1. Voor minderjarige leerlingen wordt pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning afgesloten:
1° wanneer overeenkomstig paragraaf 2 een met redenen omklede beslissing tot vervroegde afsluiting van de opvolging en begeleiding wordt genomen;
2° wanneer een positieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 3;
3° wanneer een negatieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 4.
De sturingsbegeleider wordt van zijn taak ontheven wanneer pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt afgesloten.
§ 2. Wanneer aan het einde van een eerste analyse door de sturingsbegeleider blijkt dat de halve dagen ongewettigde afwezigheid van de minderjarige leerling worden verklaard door tijdelijke omstandigheden zonder dat er enig risico bestaat op schooluitval, kan de directeur of zijn afgevaardigde een met redenen omklede beslissing nemen om de opvolging en begeleiding vroegtijdig af te sluiten.
§ 3. Na overleg met de minderjarige leerling en zijn ouders, evenals met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning positief af als blijkt dat de regelmatigheid van de aanwezigheid van de minderjarige leerling is verbeterd. Deze positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
Als de leerling die het voorwerp uitmaakte van een positieve afsluiting opnieuw halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan de sturingsbegeleider de opvolging van de leerling opnieuw activeren en de begeleiding van de leerling aanpassen, rekening houdend met de eerder uitgevoerde acties. In dit geval beslist de sturingsbegeleider opnieuw over de situatie van de betrokken leerling aan het einde van het schooljaar. In geval van reactivering of bij afwezigheid van reactivering van pijler 1, wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd wanneer aan de activeringsvoorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 1, is voldaan.
§ 4. Wanneer de minderjarige leerling het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 1 heeft bereikt, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af.
In dat geval wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd overeenkomstig artikel 1.7.1-38.
De halve dagen ongewettigde afwezigheid worden geteld overeenkomstig de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9.
§ 5. Aan het einde van het schooljaar kan de sturingsbegeleider, na overleg met de minderjarige leerling en zijn ouders, alsook met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning verlengen, wanneer het nodig blijkt om de opvolging en begeleiding van de minderjarige leerling gedurende het volgende schooljaar voort te zetten.
Ingeval de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt verlengd, zullen de opvolging en begeleiding in pijler 1 het volgende schooljaar worden voortgezet.
Tenzij door de directeur, of zijn afgevaardigde, een wijziging van benoeming wordt beslist, blijft de eerder aangestelde sturingsbegeleider instaan voor de opvolging van de betrokken leerling.
De telling van het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid die de activering van pijler 2 rond interventie rechtvaardigt, houdt geen rekening met de halve dagen ongewettigde afwezigheid die de leerling in het voorgaande schooljaar heeft bereikt.
§ 6. De afsluiting en/of verlenging van de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
Wanneer pijler 1 wordt afgesloten, ontvangen de schooldirecteur en de ouders van de minderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
1° wanneer overeenkomstig paragraaf 2 een met redenen omklede beslissing tot vervroegde afsluiting van de opvolging en begeleiding wordt genomen;
2° wanneer een positieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 3;
3° wanneer een negatieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 4.
De sturingsbegeleider wordt van zijn taak ontheven wanneer pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt afgesloten.
§ 2. Wanneer aan het einde van een eerste analyse door de sturingsbegeleider blijkt dat de halve dagen ongewettigde afwezigheid van de minderjarige leerling worden verklaard door tijdelijke omstandigheden zonder dat er enig risico bestaat op schooluitval, kan de directeur of zijn afgevaardigde een met redenen omklede beslissing nemen om de opvolging en begeleiding vroegtijdig af te sluiten.
§ 3. Na overleg met de minderjarige leerling en zijn ouders, evenals met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning positief af als blijkt dat de regelmatigheid van de aanwezigheid van de minderjarige leerling is verbeterd. Deze positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
Als de leerling die het voorwerp uitmaakte van een positieve afsluiting opnieuw halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan de sturingsbegeleider de opvolging van de leerling opnieuw activeren en de begeleiding van de leerling aanpassen, rekening houdend met de eerder uitgevoerde acties. In dit geval beslist de sturingsbegeleider opnieuw over de situatie van de betrokken leerling aan het einde van het schooljaar. In geval van reactivering of bij afwezigheid van reactivering van pijler 1, wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd wanneer aan de activeringsvoorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 1, is voldaan.
§ 4. Wanneer de minderjarige leerling het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 1 heeft bereikt, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af.
In dat geval wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd overeenkomstig artikel 1.7.1-38.
De halve dagen ongewettigde afwezigheid worden geteld overeenkomstig de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9.
§ 5. Aan het einde van het schooljaar kan de sturingsbegeleider, na overleg met de minderjarige leerling en zijn ouders, alsook met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning verlengen, wanneer het nodig blijkt om de opvolging en begeleiding van de minderjarige leerling gedurende het volgende schooljaar voort te zetten.
Ingeval de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt verlengd, zullen de opvolging en begeleiding in pijler 1 het volgende schooljaar worden voortgezet.
Tenzij door de directeur, of zijn afgevaardigde, een wijziging van benoeming wordt beslist, blijft de eerder aangestelde sturingsbegeleider instaan voor de opvolging van de betrokken leerling.
De telling van het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid die de activering van pijler 2 rond interventie rechtvaardigt, houdt geen rekening met de halve dagen ongewettigde afwezigheid die de leerling in het voorgaande schooljaar heeft bereikt.
§ 6. De afsluiting en/of verlenging van de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
Wanneer pijler 1 wordt afgesloten, ontvangen de schooldirecteur en de ouders van de minderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -35. [1 § 1er. En ce qui concerne les élèves mineurs, l'axe 1 relatif au soutien précoce est clôturé :
1° lorsqu'une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement est prise conformément au paragraphe 2 ;
2° lorsqu'une clôture positive est prise conformément au paragraphe 3 ;
3° lorsqu'une clôture négative est prise conformément au paragraphe 4.
Le pilote est déchargé de sa mission lorsque l'axe 1 relatif au soutien précoce est clôturé.
§ 2. Lorsqu'au terme d'une première analyse réalisée par le pilote, il apparaît que les demi-jours d'absence injustifiée de l'élève mineur s'expliquent par des circonstances temporaires sans qu'il n'y ait de risque de décrochage scolaire, le directeur, ou son délégué, peut prendre une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement.
§ 3. Après avoir consulté l'élève mineur et ses parents, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture positivement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce lorsqu'il apparait que la régularité de la fréquentation de l'élève mineur s'est améliorée. Cette clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
Si au cours de l'année scolaire, l'élève concerné par une clôture positive accumule des demi-jours d'absence injustifiée, le pilote peut réactiver le suivi de l'élève et adapter l'accompagnement de celui-ci en tenant compte des actions menées précédemment. Dans ce cas, le pilote statue à nouveau sur la situation de l'élève concerné en fin d'année scolaire. En cas de réactivation ou à défaut de réactivation de l'axe 1, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé lorsque les conditions d'activation visées à l'article 1.7.1-38, § 1er, sont rencontrées.
§ 4. Lorsque l'élève mineur compte le nombre de demi-jours d'absence injustifiée visé à l'article 1.7.1-38, § 1er, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce.
Dans ce cas, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé conformément à l'article 1.7.1-38.
Les demi-jours d'absence injustifiée sont comptabilisés conformément aux articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9.
§ 5. En fin d'année scolaire, après avoir consulté l'élève mineur et ses parents, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote peut prolonger la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce, lorsqu'il apparait nécessaire de poursuivre le suivi et l'accompagnement de l'élève mineur au cours de l'année scolaire suivante.
En cas de prolongation de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce, le suivi et l'accompagnement en axe 1 se poursuivent au cours de l'année scolaire suivante.
Sauf changement de désignation décidé par le directeur, ou son délégué, le pilote préalablement désigné poursuit le suivi de l'élève concerné.
La comptabilisation du nombre de demi-jours d'absence injustifiée justifiant l'activation de l'axe 2 relatif à l'intervention ne prend pas en compte les demi-jours d'absence injustifiée comptabilisés par l'élève au cours de l'année scolaire précédente.
§ 6. La clôture et/ou la prolongation de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce sont mentionnées dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
Lorsque l'axe 1 est clôturé, le directeur de l'école et les parents de l'élève mineur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
1° lorsqu'une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement est prise conformément au paragraphe 2 ;
2° lorsqu'une clôture positive est prise conformément au paragraphe 3 ;
3° lorsqu'une clôture négative est prise conformément au paragraphe 4.
Le pilote est déchargé de sa mission lorsque l'axe 1 relatif au soutien précoce est clôturé.
§ 2. Lorsqu'au terme d'une première analyse réalisée par le pilote, il apparaît que les demi-jours d'absence injustifiée de l'élève mineur s'expliquent par des circonstances temporaires sans qu'il n'y ait de risque de décrochage scolaire, le directeur, ou son délégué, peut prendre une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement.
§ 3. Après avoir consulté l'élève mineur et ses parents, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture positivement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce lorsqu'il apparait que la régularité de la fréquentation de l'élève mineur s'est améliorée. Cette clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
Si au cours de l'année scolaire, l'élève concerné par une clôture positive accumule des demi-jours d'absence injustifiée, le pilote peut réactiver le suivi de l'élève et adapter l'accompagnement de celui-ci en tenant compte des actions menées précédemment. Dans ce cas, le pilote statue à nouveau sur la situation de l'élève concerné en fin d'année scolaire. En cas de réactivation ou à défaut de réactivation de l'axe 1, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé lorsque les conditions d'activation visées à l'article 1.7.1-38, § 1er, sont rencontrées.
§ 4. Lorsque l'élève mineur compte le nombre de demi-jours d'absence injustifiée visé à l'article 1.7.1-38, § 1er, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce.
Dans ce cas, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé conformément à l'article 1.7.1-38.
Les demi-jours d'absence injustifiée sont comptabilisés conformément aux articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9.
§ 5. En fin d'année scolaire, après avoir consulté l'élève mineur et ses parents, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote peut prolonger la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce, lorsqu'il apparait nécessaire de poursuivre le suivi et l'accompagnement de l'élève mineur au cours de l'année scolaire suivante.
En cas de prolongation de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce, le suivi et l'accompagnement en axe 1 se poursuivent au cours de l'année scolaire suivante.
Sauf changement de désignation décidé par le directeur, ou son délégué, le pilote préalablement désigné poursuit le suivi de l'élève concerné.
La comptabilisation du nombre de demi-jours d'absence injustifiée justifiant l'activation de l'axe 2 relatif à l'intervention ne prend pas en compte les demi-jours d'absence injustifiée comptabilisés par l'élève au cours de l'année scolaire précédente.
§ 6. La clôture et/ou la prolongation de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce sont mentionnées dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
Lorsque l'axe 1 est clôturé, le directeur de l'école et les parents de l'élève mineur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -36. [1 § 1. Voor meerderjarige leerlingen wordt pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning afgesloten:
1° wanneer overeenkomstig paragraaf 2 een met redenen omklede beslissing tot vervroegde afsluiting van de opvolging en begeleiding wordt genomen;
2° wanneer een positieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 3;
3° wanneer een negatieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 4.
De sturingsbegeleider wordt van zijn taak ontheven wanneer pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt afgesloten.
§ 2. Wanneer aan het einde van een eerste analyse door de sturingsbegeleider blijkt dat de halve dagen ongewettigde afwezigheid van de meerderjarige leerling worden verklaard door tijdelijke omstandigheden zonder dat er enig risico bestaat op schooluitval, kan de directeur of zijn afgevaardigde een met redenen omklede beslissing nemen om de opvolging en begeleiding vroegtijdig af te sluiten.
§ 3. Na overleg met de meerderjarige leerling, evenals met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning positief af als blijkt dat de regelmatigheid van het schoolbezoek van de meerderjarige leerling is verbeterd. Deze positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
Als de leerling die het voorwerp uitmaakte van een positieve afsluiting opnieuw halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan de sturingsbegeleider de opvolging van de leerling opnieuw activeren en de begeleiding van de leerling aanpassen, rekening houdend met de eerder uitgevoerde acties. In dit geval beslist de sturingsbegeleider opnieuw over de situatie van de betrokken leerling aan het einde van het schooljaar. In geval van reactivering of bij afwezigheid van reactivering van pijler 1, wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd wanneer aan de activeringsvoorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 2, is voldaan.
§ 4. Wanneer de meerderjarige leerling het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 1 heeft bereikt, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af.
In dat geval wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd onder de voorwaarden bedoeld artikel 1.7.1- 38, § 2.
Wanneer de meerderjarige leerling die in het secundair onderwijs schoolloopt 30 dagen ongewettigd afwezig is en niet voldoet aan de ondersteuningsvoorwaarden van pijler 2 bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 2, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af.
Aan het einde van het schooljaar en na overleg met de meerderjarige leerling, evenals met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af als blijkt dat de regelmatigheid van het schoolbezoek niet hersteld kan of kon worden.
De halve dagen ongewettigde afwezigheid worden geteld overeenkomstig de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9.
In afwijking van artikel 1.7.7-1, derde lid, ingeval de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief wordt afgesloten, wordt de meerderjarige leerling die tussen 18 en 21 jaar oud is en niet regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het gewoon secundair onderwijs of vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs of de meerderjarige leerling ouder dan 21 jaar niet verondersteld jaar na jaar in dezelfde school te zijn ingeschreven. Indien de betrokken meerderjarige leerling daar om verzoekt, is zijn herinschrijving in dezelfde school of zijn inschrijving in een nieuwe school onderworpen aan de toestemming van de directeur van de betrokken school.
Wanneer de sturingsbegeleider de opvolging en begeleiding van de leerling negatief afsluit, sturen de diensten van de Regering een brief naar de meerderjarige leerling om hem te informeren over de mogelijke hulp voor een eventuele heroriëntatie.
§ 5. De opvolging en begeleiding van een meerderjarige leerling binnen pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning worden systematisch afgesloten aan het einde van het schooljaar.
§ 6. De afsluiting van de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE
Wanneer pijler 1 wordt afgesloten, ontvangen de schooldirecteur en de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
1° wanneer overeenkomstig paragraaf 2 een met redenen omklede beslissing tot vervroegde afsluiting van de opvolging en begeleiding wordt genomen;
2° wanneer een positieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 3;
3° wanneer een negatieve afsluiting wordt genomen overeenkomstig paragraaf 4.
De sturingsbegeleider wordt van zijn taak ontheven wanneer pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt afgesloten.
§ 2. Wanneer aan het einde van een eerste analyse door de sturingsbegeleider blijkt dat de halve dagen ongewettigde afwezigheid van de meerderjarige leerling worden verklaard door tijdelijke omstandigheden zonder dat er enig risico bestaat op schooluitval, kan de directeur of zijn afgevaardigde een met redenen omklede beslissing nemen om de opvolging en begeleiding vroegtijdig af te sluiten.
§ 3. Na overleg met de meerderjarige leerling, evenals met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning positief af als blijkt dat de regelmatigheid van het schoolbezoek van de meerderjarige leerling is verbeterd. Deze positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
Als de leerling die het voorwerp uitmaakte van een positieve afsluiting opnieuw halve dagen ongewettigd afwezig blijft, kan de sturingsbegeleider de opvolging van de leerling opnieuw activeren en de begeleiding van de leerling aanpassen, rekening houdend met de eerder uitgevoerde acties. In dit geval beslist de sturingsbegeleider opnieuw over de situatie van de betrokken leerling aan het einde van het schooljaar. In geval van reactivering of bij afwezigheid van reactivering van pijler 1, wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd wanneer aan de activeringsvoorwaarden bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 2, is voldaan.
§ 4. Wanneer de meerderjarige leerling het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 1 heeft bereikt, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af.
In dat geval wordt pijler 2 rond interventie geactiveerd onder de voorwaarden bedoeld artikel 1.7.1- 38, § 2.
Wanneer de meerderjarige leerling die in het secundair onderwijs schoolloopt 30 dagen ongewettigd afwezig is en niet voldoet aan de ondersteuningsvoorwaarden van pijler 2 bedoeld in artikel 1.7.1-38, § 2, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af.
Aan het einde van het schooljaar en na overleg met de meerderjarige leerling, evenals met de betrokken leden van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief af als blijkt dat de regelmatigheid van het schoolbezoek niet hersteld kan of kon worden.
De halve dagen ongewettigde afwezigheid worden geteld overeenkomstig de artikelen 1.7.1-8 en 1.7.1-9.
In afwijking van artikel 1.7.7-1, derde lid, ingeval de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning negatief wordt afgesloten, wordt de meerderjarige leerling die tussen 18 en 21 jaar oud is en niet regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het gewoon secundair onderwijs of vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs of de meerderjarige leerling ouder dan 21 jaar niet verondersteld jaar na jaar in dezelfde school te zijn ingeschreven. Indien de betrokken meerderjarige leerling daar om verzoekt, is zijn herinschrijving in dezelfde school of zijn inschrijving in een nieuwe school onderworpen aan de toestemming van de directeur van de betrokken school.
Wanneer de sturingsbegeleider de opvolging en begeleiding van de leerling negatief afsluit, sturen de diensten van de Regering een brief naar de meerderjarige leerling om hem te informeren over de mogelijke hulp voor een eventuele heroriëntatie.
§ 5. De opvolging en begeleiding van een meerderjarige leerling binnen pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning worden systematisch afgesloten aan het einde van het schooljaar.
§ 6. De afsluiting van de ondersteuning in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning wordt vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE
Wanneer pijler 1 wordt afgesloten, ontvangen de schooldirecteur en de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
Modifications
Art. 1.7.1 -36. [1 § 1er. En ce qui concerne les élèves majeurs, l'axe 1 relatif au soutien précoce est clôturé :
1° lorsqu'une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement est prise conformément au paragraphe 2 ;
2° lorsqu'une clôture positive est prise conformément au paragraphe 3 ;
3° lorsqu'une clôture négative est prise conformément au paragraphe 4.
Le pilote est déchargé de sa mission lorsque l'axe 1 relatif au soutien précoce est clôturé.
§ 2. Lorsqu'au terme d'une première analyse réalisée par le pilote, il apparaît que les demi-jours d'absence injustifiée de l'élève majeur s'expliquent par des circonstances temporaires, sans qu'il n'y ait de risque de décrochage scolaire, le directeur ou son délégué peut prendre une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement.
§ 3. Après avoir consulté l'élève majeur, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture positivement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce lorsqu'il apparait que la régularité de la fréquentation scolaire de l'élève majeur s'est améliorée. Cette clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
Si au cours de l'année scolaire, l'élève concerné par une clôture positive accumule des demi-jours d'absence injustifiée, le pilote peut réactiver le suivi de l'élève et adapter l'accompagnement de celui-ci en tenant compte des actions menées précédemment. Dans ce cas, le pilote statue à nouveau sur la situation de l'élève concerné en fin d'année scolaire. En cas de réactivation ou à défaut de réactivation de l'axe 1, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé lorsque les conditions d'activation visées à l'article 1.7.1-38, § 2, sont rencontrées.
§ 4. Lorsque l'élève majeur compte le nombre de demi-jours d'absence injustifiée visé à l'article 1.7.1-38, § 1er, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce.
Dans ce cas, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé sous réserve des conditions visées à l'article 1.7.1-38, § 2.
Lorsque l'élève majeur scolarisé dans l'enseignement secondaire atteint 30 demi-jours d'absence injustifiée et qu'il ne répond pas aux conditions de prise en charge de l'axe 2 visées à l'article 1.7.1-38, § 2, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce.
En fin d'année scolaire, après avoir consulté l'élève majeur, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce lorsqu'il apparait que la régularité de la fréquentation scolaire ne peut pas ou n'a pu être rétablie.
Les demi-jours d'absence injustifiée sont comptabilisés conformément aux articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9.
Par dérogation à l'article 1.7.7-1, alinéa 3, en cas de clôture négative de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce, l'élève majeur qui est âgé entre 18 et 21 ans et qui n'est pas régulièrement inscrit en cinquième, sixième ou septième année de l'enseignement secondaire ordinaire ou spécialisé de forme 4 ou l'élève majeur qui est âgé de plus de 21 ans n'est pas réputé être réinscrit d'année en année dans la même école. Si l'élève majeur concerné en fait la demande, sa réinscription dans la même école ou son inscription dans une nouvelle école est conditionnée à l'accord du directeur de l'école concernée.
Lorsqu'une clôture négative du suivi et de l'accompagnement de l'élève est prise par le pilote, les services du Gouvernement adressent un courrier à l'élève majeur afin de l'informer sur les aides possibles en vue d'une réorientation éventuelle.
§ 5. Le suivi et l'accompagnement d'un élève majeur dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce sont systématiquement clôturés en fin d'année scolaire.
§ 6. La clôture de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce est mentionnée dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
Lorsque l'axe 1 est clôturé, le directeur de l'école et l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
1° lorsqu'une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement est prise conformément au paragraphe 2 ;
2° lorsqu'une clôture positive est prise conformément au paragraphe 3 ;
3° lorsqu'une clôture négative est prise conformément au paragraphe 4.
Le pilote est déchargé de sa mission lorsque l'axe 1 relatif au soutien précoce est clôturé.
§ 2. Lorsqu'au terme d'une première analyse réalisée par le pilote, il apparaît que les demi-jours d'absence injustifiée de l'élève majeur s'expliquent par des circonstances temporaires, sans qu'il n'y ait de risque de décrochage scolaire, le directeur ou son délégué peut prendre une décision motivée de clôture précoce du suivi et de l'accompagnement.
§ 3. Après avoir consulté l'élève majeur, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture positivement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce lorsqu'il apparait que la régularité de la fréquentation scolaire de l'élève majeur s'est améliorée. Cette clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
Si au cours de l'année scolaire, l'élève concerné par une clôture positive accumule des demi-jours d'absence injustifiée, le pilote peut réactiver le suivi de l'élève et adapter l'accompagnement de celui-ci en tenant compte des actions menées précédemment. Dans ce cas, le pilote statue à nouveau sur la situation de l'élève concerné en fin d'année scolaire. En cas de réactivation ou à défaut de réactivation de l'axe 1, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé lorsque les conditions d'activation visées à l'article 1.7.1-38, § 2, sont rencontrées.
§ 4. Lorsque l'élève majeur compte le nombre de demi-jours d'absence injustifiée visé à l'article 1.7.1-38, § 1er, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce.
Dans ce cas, l'axe 2 relatif à l'intervention est activé sous réserve des conditions visées à l'article 1.7.1-38, § 2.
Lorsque l'élève majeur scolarisé dans l'enseignement secondaire atteint 30 demi-jours d'absence injustifiée et qu'il ne répond pas aux conditions de prise en charge de l'axe 2 visées à l'article 1.7.1-38, § 2, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce.
En fin d'année scolaire, après avoir consulté l'élève majeur, ainsi que les membres concernés de l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture négativement la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce lorsqu'il apparait que la régularité de la fréquentation scolaire ne peut pas ou n'a pu être rétablie.
Les demi-jours d'absence injustifiée sont comptabilisés conformément aux articles 1.7.1-8 et 1.7.1-9.
Par dérogation à l'article 1.7.7-1, alinéa 3, en cas de clôture négative de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce, l'élève majeur qui est âgé entre 18 et 21 ans et qui n'est pas régulièrement inscrit en cinquième, sixième ou septième année de l'enseignement secondaire ordinaire ou spécialisé de forme 4 ou l'élève majeur qui est âgé de plus de 21 ans n'est pas réputé être réinscrit d'année en année dans la même école. Si l'élève majeur concerné en fait la demande, sa réinscription dans la même école ou son inscription dans une nouvelle école est conditionnée à l'accord du directeur de l'école concernée.
Lorsqu'une clôture négative du suivi et de l'accompagnement de l'élève est prise par le pilote, les services du Gouvernement adressent un courrier à l'élève majeur afin de l'informer sur les aides possibles en vue d'une réorientation éventuelle.
§ 5. Le suivi et l'accompagnement d'un élève majeur dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce sont systématiquement clôturés en fin d'année scolaire.
§ 6. La clôture de la prise en charge en axe 1 relatif au soutien précoce est mentionnée dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
Lorsque l'axe 1 est clôturé, le directeur de l'école et l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
Modifications
Onderafdeling 5. [1 - Pijler 2 rond interventie]1
Sous-section 5. [1 - De l'axe 2 relatif à l'intervention]1
Art. 1.7.1-37.1 Pijler 2 rond interventie bestaat uit de invoering van gerichte en individuele preventieacties voor leerlingen die een risico op schooluitval lopen. Het doel van de interventie is om op korte termijn het regelmatige schoolbezoek van de leerling te herstellen en schooluitval te voorkomen.]1
Art. 1.7.1-37.. [1 L'axe 2 relatif à l'intervention consiste en la mise en place d'actions d'intervention ciblées et individuelles à l'égard de l'élève en risque de décrochage scolaire. L'intervention a pour objectif de rétablir la fréquentation scolaire régulière de l'élève à brève échéance et d'éviter le décrochage scolaire.]1
Art. 1.7.1-38. [1 § 1. Voor minderjarige leerlingen wordt pijler 2 rond interventie systematisch geactiveerd door het PMS-centrum voor elke leerling die het risico loopt op schooluitval en aan een van de volgende situaties voldoet:
Art. 1.7.1-38.. [1 § 1er. En ce qui concerne les élèves mineurs, l'axe 2 relatif à l'intervention est systématiquement activé par le centre PMS à l'égard de tout élève en risque de décrochage scolaire répondant à l'une des situations suivantes :
Art. 1.7.1-39. [1 § 1. In het kader van pijler 2 rond interventie wijst de directeur van het PMS-centrum binnen het multidisciplinaire team van het PMS-centrum een sturingsbegeleider aan die instaat voor de opvolging van de leerling en ervoor zorgt dat de leerling wordt begeleid door een of meer interne of externe tussenperso(o)n(en) op de school. Deze begeleiding kan ook intensiever zijn en tegelijk binnen als buiten de school worden georganiseerd om op de realiteit van de betreffende leerling afgestemd te worden.
Art. 1.7.1-39.. [1 § 1er. Dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention, le directeur du centre PMS désigne, au sein de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, un pilote qui assure le suivi de l'élève et veille à ce que l'élève soit accompagné par un ou plusieurs intervenant(s) interne(s) ou externe(s) à l'école. Cet accompagnement peut être plus rapproché et être organisé à la fois à l'intérieur et à l'extérieur de l'école afin de s'adapter à la réalité de l'élève concerné.
Art. 1.7.1-40. [1 § 1. Voor minderjarige leerlingen wordt pijler 2 rond interventie afgesloten:
Art. 1.7.1-40.. [1 § 1er. En ce qui concerne les élèves mineurs, l'axe 2 relatif à l'intervention est clôturé :
Art. 1.7.1-41. [1 § 1. Voor ondersteunde meerderjarige leerlingen wordt pijler 2 rond interventie afgesloten:
Art. 1.7.1-41.. [1 § 1er. En ce qui concerne les élèves majeurs pris en charge, l'axe 2 relatif à l'intervention est clôturé :
Art. 1.7.1-42. [1 Wanneer een minderjarige of meerderjarige leerling het voorwerp uitmaakt van een opvolging en begeleiding onder pijler 2 rond interventie tijdens een schooljaar en de sturingsbegeleider aan het einde van dat schooljaar de ondersteuning niet positief of negatief heeft afgesloten in overeenstemming met de artikelen 1.7.1-40 of 1.7.1-41, worden de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie voortgezet tijdens het volgende schooljaar.
Art. 1.7.1-42.. [1 Lorsqu'un élève mineur ou majeur fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement en axe 2 relatif à l'intervention au cours d'une année scolaire et qu'à l'issue de celle-ci le pilote n'a pas clôturé positivement ou négativement la prise en charge conformément aux articles 1.7.1-40 ou 1.7.1-41, le suivi et l'accompagnement en axe 2 relatif à l'intervention se poursuit au cours de l'année scolaire suivante.
Onderafdeling 6. [1 - Pijler 3 rond compensatie]1
Sous-section 6.. [1 - De l'axe 3 relatif à la compensation]1
Art. 1.7.1 -43.. [1 Pijler 3 rond compensatie bestaat uit de invoering van compensatiemaatregelen voor een leerling in een schooluitvalsituatie. De compensatie heeft tot doel:
1° in het basisonderwijs: de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie aanpassen om zo snel mogelijk een regelmatig schoolbezoek te herstellen;
2° in het secundair onderwijs, voor leerlingen jonger dan 15 jaar: prioritair een nieuw scholingsproject met de leerling uitwerken om een regelmatig schoolbezoek zo snel mogelijk te herstellen
3° in het secundair onderwijs, voor leerlingen van 15 jaar of ouder: prioritair een nieuw scholingsproject met de leerling uitwerken om een regelmatig schoolbezoek te herstellen of, in overeenstemming met de bepalingen op de leerplicht, alternatieven voor de school te zoeken aan de hand van een persoonlijk of beroepsproject.]1
1° in het basisonderwijs: de opvolging en begeleiding in pijler 2 rond interventie aanpassen om zo snel mogelijk een regelmatig schoolbezoek te herstellen;
2° in het secundair onderwijs, voor leerlingen jonger dan 15 jaar: prioritair een nieuw scholingsproject met de leerling uitwerken om een regelmatig schoolbezoek zo snel mogelijk te herstellen
3° in het secundair onderwijs, voor leerlingen van 15 jaar of ouder: prioritair een nieuw scholingsproject met de leerling uitwerken om een regelmatig schoolbezoek te herstellen of, in overeenstemming met de bepalingen op de leerplicht, alternatieven voor de school te zoeken aan de hand van een persoonlijk of beroepsproject.]1
Art. 1.7.1 -43.. [1 L'axe 3 relatif à la compensation consiste en la mise en place de mesures de compensation à l'égard de l'élève en situation de décrochage scolaire. La compensation a pour objectif :
1° dans l'enseignement fondamental : d'adapter le suivi et l'accompagnement apporté en axe 2 relatif à l'intervention de manière à rétablir une fréquentation scolaire régulière le plus rapidement possible ;
2° dans l'enseignement secondaire, pour les élèves âgés de moins de 15 ans : de construire prioritairement un nouveau projet scolaire avec l'élève de manière à rétablir une fréquentation scolaire régulière ;
3° dans l'enseignement secondaire, pour les élèves âgés de 15 ans ou plus : de construire prioritairement un nouveau projet scolaire avec l'élève de manière à rétablir une fréquentation scolaire régulière ou, en conformité avec les dispositions relatives à l'obligation scolaire, de rechercher des alternatives à la scolarité à travers un projet personnel ou professionnel.]1
1° dans l'enseignement fondamental : d'adapter le suivi et l'accompagnement apporté en axe 2 relatif à l'intervention de manière à rétablir une fréquentation scolaire régulière le plus rapidement possible ;
2° dans l'enseignement secondaire, pour les élèves âgés de moins de 15 ans : de construire prioritairement un nouveau projet scolaire avec l'élève de manière à rétablir une fréquentation scolaire régulière ;
3° dans l'enseignement secondaire, pour les élèves âgés de 15 ans ou plus : de construire prioritairement un nouveau projet scolaire avec l'élève de manière à rétablir une fréquentation scolaire régulière ou, en conformité avec les dispositions relatives à l'obligation scolaire, de rechercher des alternatives à la scolarité à travers un projet personnel ou professionnel.]1
Art. 1.7.1 -44.. [1 § 1. Pijler 3 rond compensatie is uitsluitend van toepassing op minderjarige leerlingen en leerlingen die de meerderjarigheid hebben bereikt tijdens hun ondersteuning in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval.
Pijler 3 rond compensatie wordt systematisch door het PMS-centrum geactiveerd voor elke in het eerste lid bedoelde minderjarige leerling in een schooluitvalsituatie en aan een van de volgende situaties voldoet:
1° het voorwerp zijn geweest van een negatieve afsluiting met betrekking tot pijler 2 rond interventie;
2° bij wijze van uitzondering ondersteund geweest zijn door een dienst voor schoolherinschakeling vóór het einde van de begeleiding die wordt uitgevoerd in pijler 2 rond interventie en dit in overeenstemming met artikel 1.7.1-40, § 1, eerste lid 3°.
Als de leerling van school verandert tijdens de implementatie van pijler 3 rond compensatie, wijst de directeur van het bevoegde PMS-centrum een sturingsbegeleider aan die verantwoordelijk is voor de opvolging van de betrokken leerling.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan de directeur van het PMS-centrum, op uitdrukkelijk verzoek van de meerderjarige leerling gemotiveerd door een uitzonderlijke situatie, in overleg met het onderwijsteam van de school, de ondersteuning van de meerderjarige leerling aanvaarden indien hij ze motiveert.
§ 3. Wanneer pijler 3 rond compensatie wordt geactiveerd, ontvangen de schooldirecteur, de directeur van het PMS-centrum verantwoordelijk voor de leerling en de ouders of de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
Pijler 3 rond compensatie wordt systematisch door het PMS-centrum geactiveerd voor elke in het eerste lid bedoelde minderjarige leerling in een schooluitvalsituatie en aan een van de volgende situaties voldoet:
1° het voorwerp zijn geweest van een negatieve afsluiting met betrekking tot pijler 2 rond interventie;
2° bij wijze van uitzondering ondersteund geweest zijn door een dienst voor schoolherinschakeling vóór het einde van de begeleiding die wordt uitgevoerd in pijler 2 rond interventie en dit in overeenstemming met artikel 1.7.1-40, § 1, eerste lid 3°.
Als de leerling van school verandert tijdens de implementatie van pijler 3 rond compensatie, wijst de directeur van het bevoegde PMS-centrum een sturingsbegeleider aan die verantwoordelijk is voor de opvolging van de betrokken leerling.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan de directeur van het PMS-centrum, op uitdrukkelijk verzoek van de meerderjarige leerling gemotiveerd door een uitzonderlijke situatie, in overleg met het onderwijsteam van de school, de ondersteuning van de meerderjarige leerling aanvaarden indien hij ze motiveert.
§ 3. Wanneer pijler 3 rond compensatie wordt geactiveerd, ontvangen de schooldirecteur, de directeur van het PMS-centrum verantwoordelijk voor de leerling en de ouders of de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
Art. 1.7.1 -44.. [1 § 1er. L'axe 3 relatif à la compensation s'applique exclusivement aux élèves mineurs et aux élèves qui ont atteint l'âge de la majorité durant leur prise en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire.
L'axe 3 relatif à la compensation est systématiquement activé par le centre PMS à l'égard de tout élève mineur visé à l'alinéa 1er en situation de décrochage scolaire et répondant à l'une des situations suivantes :
1° avoir fait l'objet d'une clôture négative en ce qui concerne l'axe 2 relatif à l'intervention ;
2° être pris en charge, de manière exceptionnelle, par un service d'accrochage scolaire avant le terme de l'accompagnement réalisé en axe 2 relatif à l'intervention et ce, conformément à l'article 1.7.1-40, § 1er, alinéa 1er, 3°.
En cas de changement d'école au cours de la mise en oeuvre de l'axe 3 relatif à la compensation, le directeur du centre PMS compétent désigne un pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, à la demande expresse de l'élève majeur motivée par une situation exceptionnelle, le directeur du centre PMS peut, en concertation avec l'équipe éducative de l'école, accepter la prise en charge de l'élève majeur en motivant celle-ci.
§ 3. Dès que l'axe 3 relatif à la compensation est activé, le directeur de l'école, le directeur du centre PMS en charge de l'élève et les parents ou l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
L'axe 3 relatif à la compensation est systématiquement activé par le centre PMS à l'égard de tout élève mineur visé à l'alinéa 1er en situation de décrochage scolaire et répondant à l'une des situations suivantes :
1° avoir fait l'objet d'une clôture négative en ce qui concerne l'axe 2 relatif à l'intervention ;
2° être pris en charge, de manière exceptionnelle, par un service d'accrochage scolaire avant le terme de l'accompagnement réalisé en axe 2 relatif à l'intervention et ce, conformément à l'article 1.7.1-40, § 1er, alinéa 1er, 3°.
En cas de changement d'école au cours de la mise en oeuvre de l'axe 3 relatif à la compensation, le directeur du centre PMS compétent désigne un pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, à la demande expresse de l'élève majeur motivée par une situation exceptionnelle, le directeur du centre PMS peut, en concertation avec l'équipe éducative de l'école, accepter la prise en charge de l'élève majeur en motivant celle-ci.
§ 3. Dès que l'axe 3 relatif à la compensation est activé, le directeur de l'école, le directeur du centre PMS en charge de l'élève et les parents ou l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
Art. 1.7.1 -45.. [1 § 1. De sturingsbegeleider aangesteld in het kader van pijler 2 rond interventie blijft instaan voor de opvolging van de betrokken leerling in het kader van pijler 3 rond compensatie. Hij stelt een aan de situatie aangepaste begeleiding voor aan leerlingen in een schooluitvalsituatie.
In het kader van pijler 3 rond compensatie voert de sturingsbegeleider zijn opvolgingstaak uit:
1° door een nieuw begeleidingsvoorstel op te stellen overeenkomstig paragrafen 2 en 3, rekening houdend met de stappen en acties die reeds zijn ondernomen krachtens de artikelen 1.7.1-34, § 2, en 1.7.1-39, § 2;
2° door regelmatig na te gaan of de betrokken leerling een voortdurende begeleiding geniet en, indien nodig, door de begeleidingsmethoden aan te passen;
3° door, indien nodig, de klassenraad te informeren in het kader van de deliberatie bedoeld in artikel 1.7.1-55.
Tijdens de ondersteuning van de leerling verzekert de sturingsbegeleider de in het tweede lid, 2° bedoeld opvolging, minstens om de drie maanden. De termijn van drie maanden wordt opgeschort voor de duur van de schoolvakanties. Tien dagen v[00e1][00bd][00b9][00e1][00bd][00b9]r het einde van elke termijn van drie maanden wordt automatisch een melding aangemaakt door de DAccE-computerapplicatie. De sturingsbegeleider vermeldt en actualiseert de geïmplementeerde begeleidingsmaatregelen in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 2. Voor leerlingen die zijn ingeschreven in het basisonderwijs en worden ondersteund in overeenstemming met artikel 1.7.1-44, stelt de sturingsbegeleider een nieuw begeleidingsvoorstel op dat gericht is op het revitaliseren en versterken van de aangeboden begeleiding, met name om het ouderschap te ondersteunen, de schoolherinschakeling te stimuleren en/of een accumulatie in de leerachterstand te voorkomen. Behalve wanneer uitzonderlijke omstandigheden gekoppeld aan de situatie van de betrokken leerling dit vereisen, is langdurige begeleiding buiten de school niet mogelijk.
§ 3. Voor leerlingen die zijn ingeschreven in het secundair onderwijs en worden ondersteund in overeenstemming met artikel 1.7.1-44, stelt de sturingsbegeleider een nieuw begeleidingsvoorstel op door de positionering te veranderen, andere tussenpersonen en hulpmiddelen in te schakelen om een langdurige en intensieve begeleiding buiten de school aan te bieden met de bedoeling:
a) op termijn een regelmatig schoolbezoek te herstellen, indien nodig door een nieuw scholingsproject met de leerling op te bouwen;
b) of, bijkomstig en wanneer dat verenigbaar blijkt met de leerplicht, om alternatieven voor de school te zoeken aan de hand van een persoonlijk of beroepsproject.
Voor leerlingen van het secundair onderwijs kan individuele begeleiding worden uitgevoerd door een of meer externe tussenpersonen buiten de school bedoeld in onderafdeling 7. De sturingsbegeleider kan de aangezochte tussenpersoon op de hoogte brengen via de informatie in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 4. Nadat de situatie van de leerling opnieuw onderzocht werd, er met de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, met zijn ouders gepraat werd, en er met de mogelijke tussenperso(o)n(en) overlegd werd, stelt de sturingsbegeleider een nieuw begeleidingsvoorstel op. Hij overhandigt het aan de betrokken leerling en, als hij minderjarig is, aan zijn ouders. Ingeval de betrokken leerling en, als hij minderjarig is, zijn ouders daarmee instemmen, brengt de sturingsbegeleider hen in contact met de tussenperso(o)n(en) verantwoordelijk voor de begeleiding van de leerling.
De sturingsbegeleider vermeldt en actualiseert de geïmplementeerde begeleidingsmaatregelen in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 5. Als onderdeel van de in paragraaf 2 en 3 bedoelde taken zorgt de sturingsbegeleider voor regelmatig overleg met:
1° de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, met zijn ouders;
2° de ingeschakelde tussenperso(o)n(en;
3° de vertegenwoordiger(s) van het onderwijsteam van de school waar de leerling regelmatig is ingeschreven.
Bij afwezigheid van de sturingsbegeleider verzekert de directeur van het PMS-centrum de continuïteit van de opvolging van de leerling. Bij vertrek of langdurige afwezigheid van de sturingsbegeleider wijst de directeur van het PMS-centrum een nieuwe sturingsbegeleider aan om de betrokken leerling op te volgen.]1
In het kader van pijler 3 rond compensatie voert de sturingsbegeleider zijn opvolgingstaak uit:
1° door een nieuw begeleidingsvoorstel op te stellen overeenkomstig paragrafen 2 en 3, rekening houdend met de stappen en acties die reeds zijn ondernomen krachtens de artikelen 1.7.1-34, § 2, en 1.7.1-39, § 2;
2° door regelmatig na te gaan of de betrokken leerling een voortdurende begeleiding geniet en, indien nodig, door de begeleidingsmethoden aan te passen;
3° door, indien nodig, de klassenraad te informeren in het kader van de deliberatie bedoeld in artikel 1.7.1-55.
Tijdens de ondersteuning van de leerling verzekert de sturingsbegeleider de in het tweede lid, 2° bedoeld opvolging, minstens om de drie maanden. De termijn van drie maanden wordt opgeschort voor de duur van de schoolvakanties. Tien dagen v[00e1][00bd][00b9][00e1][00bd][00b9]r het einde van elke termijn van drie maanden wordt automatisch een melding aangemaakt door de DAccE-computerapplicatie. De sturingsbegeleider vermeldt en actualiseert de geïmplementeerde begeleidingsmaatregelen in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 2. Voor leerlingen die zijn ingeschreven in het basisonderwijs en worden ondersteund in overeenstemming met artikel 1.7.1-44, stelt de sturingsbegeleider een nieuw begeleidingsvoorstel op dat gericht is op het revitaliseren en versterken van de aangeboden begeleiding, met name om het ouderschap te ondersteunen, de schoolherinschakeling te stimuleren en/of een accumulatie in de leerachterstand te voorkomen. Behalve wanneer uitzonderlijke omstandigheden gekoppeld aan de situatie van de betrokken leerling dit vereisen, is langdurige begeleiding buiten de school niet mogelijk.
§ 3. Voor leerlingen die zijn ingeschreven in het secundair onderwijs en worden ondersteund in overeenstemming met artikel 1.7.1-44, stelt de sturingsbegeleider een nieuw begeleidingsvoorstel op door de positionering te veranderen, andere tussenpersonen en hulpmiddelen in te schakelen om een langdurige en intensieve begeleiding buiten de school aan te bieden met de bedoeling:
a) op termijn een regelmatig schoolbezoek te herstellen, indien nodig door een nieuw scholingsproject met de leerling op te bouwen;
b) of, bijkomstig en wanneer dat verenigbaar blijkt met de leerplicht, om alternatieven voor de school te zoeken aan de hand van een persoonlijk of beroepsproject.
Voor leerlingen van het secundair onderwijs kan individuele begeleiding worden uitgevoerd door een of meer externe tussenpersonen buiten de school bedoeld in onderafdeling 7. De sturingsbegeleider kan de aangezochte tussenpersoon op de hoogte brengen via de informatie in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 4. Nadat de situatie van de leerling opnieuw onderzocht werd, er met de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, met zijn ouders gepraat werd, en er met de mogelijke tussenperso(o)n(en) overlegd werd, stelt de sturingsbegeleider een nieuw begeleidingsvoorstel op. Hij overhandigt het aan de betrokken leerling en, als hij minderjarig is, aan zijn ouders. Ingeval de betrokken leerling en, als hij minderjarig is, zijn ouders daarmee instemmen, brengt de sturingsbegeleider hen in contact met de tussenperso(o)n(en) verantwoordelijk voor de begeleiding van de leerling.
De sturingsbegeleider vermeldt en actualiseert de geïmplementeerde begeleidingsmaatregelen in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
§ 5. Als onderdeel van de in paragraaf 2 en 3 bedoelde taken zorgt de sturingsbegeleider voor regelmatig overleg met:
1° de betrokken leerling en, indien hij minderjarig is, met zijn ouders;
2° de ingeschakelde tussenperso(o)n(en;
3° de vertegenwoordiger(s) van het onderwijsteam van de school waar de leerling regelmatig is ingeschreven.
Bij afwezigheid van de sturingsbegeleider verzekert de directeur van het PMS-centrum de continuïteit van de opvolging van de leerling. Bij vertrek of langdurige afwezigheid van de sturingsbegeleider wijst de directeur van het PMS-centrum een nieuwe sturingsbegeleider aan om de betrokken leerling op te volgen.]1
Art. 1.7.1 -45.. [1 § 1er. Le pilote désigné dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention continue à assurer le suivi de l'élève concerné dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation. Il veille à proposer à l'élève en situation de décrochage scolaire un accompagnement adapté à sa situation.
Dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation, le pilote exerce sa mission de suivi :
1° en établissant une nouvelle proposition d'accompagnement conformément aux paragraphes 2 et 3, en tenant compte des démarches et actions déjà entreprises en application des articles 1.7.1-34, § 2, et 1.7.1-39, § 2 ;
2° en s'assurant régulièrement que l'élève concerné bénéficie d'un accompagnement continu et, si cela s'avère nécessaire, en adaptant les modalités d'accompagnement ;
3° en éclairant, le cas échéant, le conseil de classe dans le cadre de la délibération visée à l'article 1.7.1-55.
Durant la prise en charge de l'élève, le pilote assure le suivi visé à l'alinéa 2, 2°, au moins tous les trois mois. Le délai de trois mois est suspendu pendant la durée des vacances scolaires. Une notification est automatiquement générée par l'application informatique DAccE dix jours avant l'échéance de chaque période de trois mois. Le pilote mentionne et actualise les mesures d'accompagnement mises en place dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 2. Pour les élèves inscrits dans l'enseignement fondamental et pris en charge conformément à l'article 1.7.1-44, le pilote établit une nouvelle proposition d'accompagnement visant à redynamiser et à renforcer l'accompagnement proposé, dans l'optique, notamment, de soutenir la parentalité, de stimuler le raccrochage scolaire et/ou d'éviter l'accumulation de retard dans les apprentissages. Sauf lorsque des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève concerné l'exigent, un accompagnement de longue durée en dehors de l'école n'est pas possible.
§ 3. Pour les élèves inscrits dans l'enseignement secondaire et pris en charge conformément à l'article 1.7.1-44, le pilote établit une nouvelle proposition d'accompagnement en procédant à un changement de positionnement, en mobilisant d'autres intervenants et d'autres outils en vue de proposer un accompagnement prolongé et intensifié en dehors de l'école, en vue :
a) de rétablir à terme une fréquentation scolaire régulière, le cas échéant par la construction d'un nouveau projet scolaire avec l'élève ;
b) ou, subsidiairement et lorsque cela apparaît compatible avec l'obligation scolaire, de rechercher des alternatives à la scolarité à travers un projet personnel ou professionnel.
Pour les élèves de l'enseignement secondaire, l'accompagnement individuel peut être réalisé par un ou plusieurs intervenant(s) externe(s) à l'école visé à la sous-section 7. Le pilote peut informer l'intervenant sollicité au moyen des informations reprises dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 4. Après avoir réexaminé la situation de l'élève, avoir rencontré l'élève concerné et, s'il est mineur, ses parents et s'être concerté avec le ou les intervenant(s) possible(s), le pilote établit une nouvelle proposition d'accompagnement. Il la présente à l'élève concerné et, s'il est mineur, à ses parents. En cas d'accord de la part de l'élève concerné et, s'il est mineur, de ses parents, le pilote les met en relation avec le ou les intervenant(s) chargé(s) d'assurer l'accompagnement de l'élève.
Le pilote mentionne et actualise les mesures d'accompagnement mises en place dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 5. Dans le cadre des missions visées aux paragraphes 2 et 3, le pilote assure des échanges réguliers avec :
1° l'élève concerné et, s'il est mineur, avec ses parents ;
2° le ou les intervenant(s) mobilisé(s) ;
3° le(s) représentant(s) de l'équipe éducative de l'école dans laquelle l'élève est régulièrement inscrit.
En cas d'absence du pilote, le directeur du centre PMS s'assure de la continuité du suivi de l'élève. En cas de départ ou d'absence de longue durée du pilote, le directeur du centre PMS désigne un nouveau pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.]1
Dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation, le pilote exerce sa mission de suivi :
1° en établissant une nouvelle proposition d'accompagnement conformément aux paragraphes 2 et 3, en tenant compte des démarches et actions déjà entreprises en application des articles 1.7.1-34, § 2, et 1.7.1-39, § 2 ;
2° en s'assurant régulièrement que l'élève concerné bénéficie d'un accompagnement continu et, si cela s'avère nécessaire, en adaptant les modalités d'accompagnement ;
3° en éclairant, le cas échéant, le conseil de classe dans le cadre de la délibération visée à l'article 1.7.1-55.
Durant la prise en charge de l'élève, le pilote assure le suivi visé à l'alinéa 2, 2°, au moins tous les trois mois. Le délai de trois mois est suspendu pendant la durée des vacances scolaires. Une notification est automatiquement générée par l'application informatique DAccE dix jours avant l'échéance de chaque période de trois mois. Le pilote mentionne et actualise les mesures d'accompagnement mises en place dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 2. Pour les élèves inscrits dans l'enseignement fondamental et pris en charge conformément à l'article 1.7.1-44, le pilote établit une nouvelle proposition d'accompagnement visant à redynamiser et à renforcer l'accompagnement proposé, dans l'optique, notamment, de soutenir la parentalité, de stimuler le raccrochage scolaire et/ou d'éviter l'accumulation de retard dans les apprentissages. Sauf lorsque des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève concerné l'exigent, un accompagnement de longue durée en dehors de l'école n'est pas possible.
§ 3. Pour les élèves inscrits dans l'enseignement secondaire et pris en charge conformément à l'article 1.7.1-44, le pilote établit une nouvelle proposition d'accompagnement en procédant à un changement de positionnement, en mobilisant d'autres intervenants et d'autres outils en vue de proposer un accompagnement prolongé et intensifié en dehors de l'école, en vue :
a) de rétablir à terme une fréquentation scolaire régulière, le cas échéant par la construction d'un nouveau projet scolaire avec l'élève ;
b) ou, subsidiairement et lorsque cela apparaît compatible avec l'obligation scolaire, de rechercher des alternatives à la scolarité à travers un projet personnel ou professionnel.
Pour les élèves de l'enseignement secondaire, l'accompagnement individuel peut être réalisé par un ou plusieurs intervenant(s) externe(s) à l'école visé à la sous-section 7. Le pilote peut informer l'intervenant sollicité au moyen des informations reprises dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 4. Après avoir réexaminé la situation de l'élève, avoir rencontré l'élève concerné et, s'il est mineur, ses parents et s'être concerté avec le ou les intervenant(s) possible(s), le pilote établit une nouvelle proposition d'accompagnement. Il la présente à l'élève concerné et, s'il est mineur, à ses parents. En cas d'accord de la part de l'élève concerné et, s'il est mineur, de ses parents, le pilote les met en relation avec le ou les intervenant(s) chargé(s) d'assurer l'accompagnement de l'élève.
Le pilote mentionne et actualise les mesures d'accompagnement mises en place dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
§ 5. Dans le cadre des missions visées aux paragraphes 2 et 3, le pilote assure des échanges réguliers avec :
1° l'élève concerné et, s'il est mineur, avec ses parents ;
2° le ou les intervenant(s) mobilisé(s) ;
3° le(s) représentant(s) de l'équipe éducative de l'école dans laquelle l'élève est régulièrement inscrit.
En cas d'absence du pilote, le directeur du centre PMS s'assure de la continuité du suivi de l'élève. En cas de départ ou d'absence de longue durée du pilote, le directeur du centre PMS désigne un nouveau pilote chargé d'assurer le suivi de l'élève concerné.]1
Art. 1.7.1 -46.. [1 § 1. Pijler 3 rond compensatie wordt afgesloten:
1° wanneer een positieve afsluiting wordt genomen voor een minderjarige leerling overeenkomstig paragraaf 2;
2° wanneer een positieve of negatieve afsluiting wordt genomen voor een meerderjarige leerling overeenkomstig paragraaf 3;
3° op de laatste dag van het schooljaar waarin de leerling niet meer aan de leerplicht onderworpen is, behoudens toepassing van de afwijking bedoeld in artikel 1.7.1-44, § 2.
De sturingsbegeleider wordt van zijn taak ontheven wanneer pijler 3 rond compensatie wordt afgesloten.
§ 2. Na overleg met de betrokken minderjarige leerling en zijn ouders, het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie positief af wanneer blijkt dat de situatie van de minderjarige leerling is geregulariseerd, hetzij door het hervatten van de regelmatige aanwezigheid op de school waar hij oorspronkelijk is ingeschreven, hetzij door zijn integratie in een ander regelmatig educatief of beroepsproject.
Een positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
§ 3. Wanneer de afwijking bedoeld in artikel 1.7.1-44, § 2, wordt toegepast, na raadpleging van de betrokken meerderjarige leerling, alsook van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, zal de sturingsbegeleider
1° de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie positief afsluiten, wanneer blijkt dat de situatie van de meerderjarige leerling is geregulariseerd, hetzij door het hervatten van de regelmatige aanwezigheid op de school waar hij oorspronkelijk is ingeschreven, hetzij door zijn integratie in een ander regelmatig educatief of beroepsproject. Een positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
2° de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie negatief afsluiten, wanneer blijkt dat het niet mogelijk is een regelmatig schoolbezoek te herstellen in de school waar hij oorspronkelijk is ingeschreven of hem in een ander regelmatig educatief of beroepsproject te integreren. Een negatieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
De opvolging en begeleiding van een meerderjarige leerling binnen pijler 3 rond compensatie worden systematisch afgesloten aan het einde van het schooljaar.
In afwijking van artikel 1.7.7-1, derde lid, ingeval de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie negatief wordt afgesloten, wordt de meerderjarige leerling die tussen 18 en 21 jaar oud is en niet regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het gewoon secundair onderwijs of vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs of de meerderjarige leerling ouder dan 21 jaar niet verondersteld jaar na jaar in dezelfde school te zijn ingeschreven. Indien de betrokken meerderjarige leerling daar om verzoekt, is zijn herinschrijving in dezelfde school of zijn inschrijving in een nieuwe school onderworpen aan de toestemming van de directeur.
§ 4. Aan het einde van het schooljaar kan de sturingsbegeleider, na overleg met de minderjarige leerling en zijn ouders, alsook met het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie verlengen, wanneer het nodig blijkt om de opvolging en begeleiding van de minderjarige leerling gedurende het volgende schooljaar voort te zetten in het kader van pijler 3 rond compensatie.
Ingeval de ondersteuning wordt verlengd, zullen de opvolging en begeleiding in pijler 3 rond compensatie in het volgende schooljaar worden voortgezet.
Tenzij door de directeur van het PMS-centrum een wijziging van benoeming wordt beslist, blijft de eerder aangestelde sturingsbegeleider instaan voor de opvolging van de betrokken leerling.
§ 5. De afsluiting en/of verlenging van de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie wordt vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
Wanneer pijler 3 rond compensatie wordt afgesloten, ontvangen de schooldirecteur, de directeur van het PMS-centrum en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
1° wanneer een positieve afsluiting wordt genomen voor een minderjarige leerling overeenkomstig paragraaf 2;
2° wanneer een positieve of negatieve afsluiting wordt genomen voor een meerderjarige leerling overeenkomstig paragraaf 3;
3° op de laatste dag van het schooljaar waarin de leerling niet meer aan de leerplicht onderworpen is, behoudens toepassing van de afwijking bedoeld in artikel 1.7.1-44, § 2.
De sturingsbegeleider wordt van zijn taak ontheven wanneer pijler 3 rond compensatie wordt afgesloten.
§ 2. Na overleg met de betrokken minderjarige leerling en zijn ouders, het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, sluit de sturingsbegeleider de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie positief af wanneer blijkt dat de situatie van de minderjarige leerling is geregulariseerd, hetzij door het hervatten van de regelmatige aanwezigheid op de school waar hij oorspronkelijk is ingeschreven, hetzij door zijn integratie in een ander regelmatig educatief of beroepsproject.
Een positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
§ 3. Wanneer de afwijking bedoeld in artikel 1.7.1-44, § 2, wordt toegepast, na raadpleging van de betrokken meerderjarige leerling, alsook van het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, zal de sturingsbegeleider
1° de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie positief afsluiten, wanneer blijkt dat de situatie van de meerderjarige leerling is geregulariseerd, hetzij door het hervatten van de regelmatige aanwezigheid op de school waar hij oorspronkelijk is ingeschreven, hetzij door zijn integratie in een ander regelmatig educatief of beroepsproject. Een positieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
2° de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie negatief afsluiten, wanneer blijkt dat het niet mogelijk is een regelmatig schoolbezoek te herstellen in de school waar hij oorspronkelijk is ingeschreven of hem in een ander regelmatig educatief of beroepsproject te integreren. Een negatieve afsluiting kan tijdens het schooljaar of aan het einde van het schooljaar worden genomen.
De opvolging en begeleiding van een meerderjarige leerling binnen pijler 3 rond compensatie worden systematisch afgesloten aan het einde van het schooljaar.
In afwijking van artikel 1.7.7-1, derde lid, ingeval de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie negatief wordt afgesloten, wordt de meerderjarige leerling die tussen 18 en 21 jaar oud is en niet regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het gewoon secundair onderwijs of vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs of de meerderjarige leerling ouder dan 21 jaar niet verondersteld jaar na jaar in dezelfde school te zijn ingeschreven. Indien de betrokken meerderjarige leerling daar om verzoekt, is zijn herinschrijving in dezelfde school of zijn inschrijving in een nieuwe school onderworpen aan de toestemming van de directeur.
§ 4. Aan het einde van het schooljaar kan de sturingsbegeleider, na overleg met de minderjarige leerling en zijn ouders, alsook met het onderwijsteam en de tussenperso(o)n(en) die de leerling begeleiden, de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie verlengen, wanneer het nodig blijkt om de opvolging en begeleiding van de minderjarige leerling gedurende het volgende schooljaar voort te zetten in het kader van pijler 3 rond compensatie.
Ingeval de ondersteuning wordt verlengd, zullen de opvolging en begeleiding in pijler 3 rond compensatie in het volgende schooljaar worden voortgezet.
Tenzij door de directeur van het PMS-centrum een wijziging van benoeming wordt beslist, blijft de eerder aangestelde sturingsbegeleider instaan voor de opvolging van de betrokken leerling.
§ 5. De afsluiting en/of verlenging van de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie wordt vermeld in het luik "schoolbezoek" van het DAccE.
Wanneer pijler 3 rond compensatie wordt afgesloten, ontvangen de schooldirecteur, de directeur van het PMS-centrum en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een melding die automatisch door de DAccE-computerapplicatie wordt aangemaakt.]1
Art. 1.7.1 -46.. [1 § 1er. L'axe 3 relatif à la compensation est clôturé :
1° lorsqu'une clôture positive est prise à l'égard d'un élève mineur conformément au paragraphe 2 ;
2° lorsqu'une clôture positive ou négative est prise à l'égard d'un élève majeur conformément au paragraphe 3 ;
3° le dernier jour de l'année scolaire au cours de laquelle l'élève a cessé d'être soumis à l'obligation scolaire, sauf application de la dérogation visée à l'article 1.7.1-44, § 2.
Le pilote est déchargé de sa mission lorsque l'axe 3 relatif à la compensation est clôturé.
§ 2. Après avoir consulté l'élève mineur concerné et ses parents, l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture positivement la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait que la situation de l'élève mineur est régularisée, que ce soit par la reprise d'une fréquentation régulière dans l'école où il est initialement inscrit ou par son intégration dans un autre projet éducatif ou professionnel régulier.
Une clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
§ 3. Lorsqu'il est fait application de la dérogation visée à l'article 1.7.1-44, § 2, après avoir consulté l'élève majeur concerné, ainsi que l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote ;
1° clôture positivement la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait que la situation de l'élève majeur est régularisée, que ce soit par la reprise d'une fréquentation scolaire régulière dans l'école où il est initialement inscrit ou par son intégration dans un autre projet éducatif ou professionnel régulier. Une clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire ;
2° clôture négativement la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait qu'il n'est pas possible de mettre en place une reprise d'une fréquentation scolaire régulière dans l'école où il est initialement inscrit ou son intégration dans un autre projet éducatif ou professionnel régulier. Une clôture négative peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
Le suivi et l'accompagnement d'un élève majeur dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation sont systématiquement clôturés en fin d'année scolaire.
Par dérogation à l'article 1.7.7-1, alinéa 3, en cas de clôture négative de la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation, l'élève majeur qui est âgé entre 18 et 21 ans et qui n'est pas régulièrement inscrit en cinquième, sixième ou septième année de l'enseignement secondaire ordinaire ou spécialisé de forme 4 ou l'élève majeur qui est âgé de plus de 21 ans n'est pas réputé être réinscrit d'année en année dans la même école. Si l'élève majeur concerné en fait la demande, sa réinscription dans la même école ou son inscription dans une nouvelle école est conditionnée à l'accord du directeur.
§ 4. En fin d'année scolaire, après avoir consulté l'élève mineur et ses parents, ainsi que l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote peut prolonger la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait nécessaire de poursuivre le suivi et l'accompagnement de l'élève mineur dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation au cours de l'année scolaire suivante.
En cas de prolongation de la prise en charge, le suivi et l'accompagnement en axe 3 relatif à la compensation se poursuivent au cours de l'année scolaire suivante.
Sauf changement de désignation décidé par le directeur du centre PMS, le pilote préalablement désigné poursuit le suivi de l'élève concerné.
§ 5. La clôture et/ou la prolongation de la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation sont mentionnées dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
Lorsque l'axe 3 relatif à la compensation est clôturé, le directeur de l'école, le directeur du centre PMS et les parents de l'élève mineur, ou l'élève majeur, reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
1° lorsqu'une clôture positive est prise à l'égard d'un élève mineur conformément au paragraphe 2 ;
2° lorsqu'une clôture positive ou négative est prise à l'égard d'un élève majeur conformément au paragraphe 3 ;
3° le dernier jour de l'année scolaire au cours de laquelle l'élève a cessé d'être soumis à l'obligation scolaire, sauf application de la dérogation visée à l'article 1.7.1-44, § 2.
Le pilote est déchargé de sa mission lorsque l'axe 3 relatif à la compensation est clôturé.
§ 2. Après avoir consulté l'élève mineur concerné et ses parents, l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote clôture positivement la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait que la situation de l'élève mineur est régularisée, que ce soit par la reprise d'une fréquentation régulière dans l'école où il est initialement inscrit ou par son intégration dans un autre projet éducatif ou professionnel régulier.
Une clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
§ 3. Lorsqu'il est fait application de la dérogation visée à l'article 1.7.1-44, § 2, après avoir consulté l'élève majeur concerné, ainsi que l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote ;
1° clôture positivement la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait que la situation de l'élève majeur est régularisée, que ce soit par la reprise d'une fréquentation scolaire régulière dans l'école où il est initialement inscrit ou par son intégration dans un autre projet éducatif ou professionnel régulier. Une clôture positive peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire ;
2° clôture négativement la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait qu'il n'est pas possible de mettre en place une reprise d'une fréquentation scolaire régulière dans l'école où il est initialement inscrit ou son intégration dans un autre projet éducatif ou professionnel régulier. Une clôture négative peut être prise en cours d'année scolaire ou en fin d'année scolaire.
Le suivi et l'accompagnement d'un élève majeur dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation sont systématiquement clôturés en fin d'année scolaire.
Par dérogation à l'article 1.7.7-1, alinéa 3, en cas de clôture négative de la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation, l'élève majeur qui est âgé entre 18 et 21 ans et qui n'est pas régulièrement inscrit en cinquième, sixième ou septième année de l'enseignement secondaire ordinaire ou spécialisé de forme 4 ou l'élève majeur qui est âgé de plus de 21 ans n'est pas réputé être réinscrit d'année en année dans la même école. Si l'élève majeur concerné en fait la demande, sa réinscription dans la même école ou son inscription dans une nouvelle école est conditionnée à l'accord du directeur.
§ 4. En fin d'année scolaire, après avoir consulté l'élève mineur et ses parents, ainsi que l'équipe éducative et le(s) intervenant(s) qui accompagnent l'élève, le pilote peut prolonger la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation lorsqu'il apparait nécessaire de poursuivre le suivi et l'accompagnement de l'élève mineur dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation au cours de l'année scolaire suivante.
En cas de prolongation de la prise en charge, le suivi et l'accompagnement en axe 3 relatif à la compensation se poursuivent au cours de l'année scolaire suivante.
Sauf changement de désignation décidé par le directeur du centre PMS, le pilote préalablement désigné poursuit le suivi de l'élève concerné.
§ 5. La clôture et/ou la prolongation de la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation sont mentionnées dans le volet " fréquentation scolaire " du DAccE.
Lorsque l'axe 3 relatif à la compensation est clôturé, le directeur de l'école, le directeur du centre PMS et les parents de l'élève mineur, ou l'élève majeur, reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.]1
Onderafdeling 7. [1 - Alternatieve manieren om tijdelijk aan de leerplicht te voldoen]1
Sous-section 7. [1 - Des dispositifs alternatifs permettant de satisfaire provisoirement à l'obligation scolaire]1
Art. 1.7.1 -47.. [1 § 1. De diensten voor school schoolherinschakeling of diensten voor hulpverlening aan de jeugd vangen de in artikel 1.7.1-48 bedoelde minderjarigen op.
De ondersteuning van een minderjarige door een van de diensten bedoeld in het eerste lid mag in totaal niet langer duren dan zes maanden per schooljaar en één jaar over de volledige scholingsperiode van de minderjarige. Bij de berekening van de duur van de ondersteuning van de minderjarige wordt geen rekening gehouden met de periode tijdens de vakantie en de schoolvakanties.
In het kader van artikel 1.7.1-48 kan een partnerschapsovereenkomst, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, worden gesloten tussen een dienst voor schoolherinschakeling en een orgaan dat is opgericht als een openbare rechtspersoon of als een vereniging zonder winstoogmerk waarvan het belangrijkste morele doel bestaat in de bestrijding van (definitieve) schooluitval, inclusief in de tijdelijke ondersteuning van een minderjarige leerling in een schooluitvalsituatie en het voorwerp uitmaakt van een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 3 rond compensatie.
§ 2. De schoolintegratiecellen vangen de minderjarigen op bedoeld in artikel 40/2 van het decreet van 21 november 2013.
De Minister kan de ondersteuning van een minderjarige door een van de schoolintegratiecellen beschouwen als voldoend aan de verplichtingen inzake leerplicht en schoolbezoek. Deze ondersteuning wordt verleend overeenkomstig de artikelen 40/16 en volgende van het decreet van 21 november 2013.
Wanneer hij regelmatig is ingeschreven, blijft de leerling die wordt ondersteund door een schoolintegratiecel regelmatig ingeschreven op zijn school.
De schoolintegratiecel stelt de Algemene Directie van verplicht onderwijs op de hoogte van de startdatum van de geplande ondersteuning en informeert haar wanneer het einde van deze ondersteuning zich voordoet, volgens de door de Regering vastgestelde procedures.]1
De ondersteuning van een minderjarige door een van de diensten bedoeld in het eerste lid mag in totaal niet langer duren dan zes maanden per schooljaar en één jaar over de volledige scholingsperiode van de minderjarige. Bij de berekening van de duur van de ondersteuning van de minderjarige wordt geen rekening gehouden met de periode tijdens de vakantie en de schoolvakanties.
In het kader van artikel 1.7.1-48 kan een partnerschapsovereenkomst, waarvan het model wordt bepaald door de Regering, worden gesloten tussen een dienst voor schoolherinschakeling en een orgaan dat is opgericht als een openbare rechtspersoon of als een vereniging zonder winstoogmerk waarvan het belangrijkste morele doel bestaat in de bestrijding van (definitieve) schooluitval, inclusief in de tijdelijke ondersteuning van een minderjarige leerling in een schooluitvalsituatie en het voorwerp uitmaakt van een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 3 rond compensatie.
§ 2. De schoolintegratiecellen vangen de minderjarigen op bedoeld in artikel 40/2 van het decreet van 21 november 2013.
De Minister kan de ondersteuning van een minderjarige door een van de schoolintegratiecellen beschouwen als voldoend aan de verplichtingen inzake leerplicht en schoolbezoek. Deze ondersteuning wordt verleend overeenkomstig de artikelen 40/16 en volgende van het decreet van 21 november 2013.
Wanneer hij regelmatig is ingeschreven, blijft de leerling die wordt ondersteund door een schoolintegratiecel regelmatig ingeschreven op zijn school.
De schoolintegratiecel stelt de Algemene Directie van verplicht onderwijs op de hoogte van de startdatum van de geplande ondersteuning en informeert haar wanneer het einde van deze ondersteuning zich voordoet, volgens de door de Regering vastgestelde procedures.]1
Art. 1.7.1 -47.. [1 § 1er. Les services d'accrochage scolaire ou les services d'aide à la jeunesse accueillent les mineurs visés à l'article 1.7.1-48.
La prise en charge d'un mineur par un des services visés à l'alinéa 1er ne peut pas dépasser au total six mois par année scolaire et une année sur l'ensemble de la scolarité du mineur. La période située pendant les congés et les vacances scolaires n'est pas prise en considération dans le calcul de la durée de prise en charge du mineur.
Dans le cadre de l'article 1.7.1-48, une convention de partenariat dont le modèle est déterminé par le Gouvernement peut être conclue entre un service d'accrochage scolaire et un organisme constitué soit en personne morale publique soit en association sans but lucratif ayant pour objet moral principal la lutte contre le décrochage et l'échec scolaires, y compris dans la prise en charge temporaire d'un élève mineur qui est en situation de décrochage scolaire et qui fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation.
§ 2. Les cellules d'intégration scolaire accueillent les mineurs visés à l'article 40/2 du décret du 21 novembre 2013.
Le Ministre peut considérer comme satisfaisant aux obligations relatives à l'obligation scolaire et à la fréquentation scolaire la prise en charge d'un mineur par une des cellules d'intégration scolaire. Cette prise en charge intervient conformément aux articles 40/16 et suivants du décret du 21 novembre 2013.
Lorsqu'il est régulièrement inscrit, l'élève pris en charge par une cellule d'intégration scolaire reste régulièrement inscrit dans son école.
La cellule d'intégration scolaire notifie à la Direction générale de l'enseignement obligatoire la date de début de prise en charge prévue et l'informe lorsque la fin de cette prise en charge intervient, selon les modalités fixées par le Gouvernement.]1
La prise en charge d'un mineur par un des services visés à l'alinéa 1er ne peut pas dépasser au total six mois par année scolaire et une année sur l'ensemble de la scolarité du mineur. La période située pendant les congés et les vacances scolaires n'est pas prise en considération dans le calcul de la durée de prise en charge du mineur.
Dans le cadre de l'article 1.7.1-48, une convention de partenariat dont le modèle est déterminé par le Gouvernement peut être conclue entre un service d'accrochage scolaire et un organisme constitué soit en personne morale publique soit en association sans but lucratif ayant pour objet moral principal la lutte contre le décrochage et l'échec scolaires, y compris dans la prise en charge temporaire d'un élève mineur qui est en situation de décrochage scolaire et qui fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation.
§ 2. Les cellules d'intégration scolaire accueillent les mineurs visés à l'article 40/2 du décret du 21 novembre 2013.
Le Ministre peut considérer comme satisfaisant aux obligations relatives à l'obligation scolaire et à la fréquentation scolaire la prise en charge d'un mineur par une des cellules d'intégration scolaire. Cette prise en charge intervient conformément aux articles 40/16 et suivants du décret du 21 novembre 2013.
Lorsqu'il est régulièrement inscrit, l'élève pris en charge par une cellule d'intégration scolaire reste régulièrement inscrit dans son école.
La cellule d'intégration scolaire notifie à la Direction générale de l'enseignement obligatoire la date de début de prise en charge prévue et l'informe lorsque la fin de cette prise en charge intervient, selon les modalités fixées par le Gouvernement.]1
Art. 1.7.1 -48.. [1 § 1. De minister kan de ondersteuning van een minderjarige door een van de in artikel 1.7.1-47, § 1, eerste lid, bedoelde diensten beschouwen als voldoend aan de verplichtingen met betrekking tot schoolbezoek, wanneer hij zich in een van de volgende situaties bevindt:
1° de minderjarige leerling in een schooluitvalsituatie krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 3 rond compensatie; Deze ondersteuning wordt verleend op verzoek van de sturingsbegeleider aangesteld in het kader van pijler 3 rond compensatie en overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in de artikelen 34 en 35 van het decreet van 21 november 2013;
2° de minderjarige leerling die zich in een crisissituatie bevindt. Deze ondersteuning wordt verleend op gezamenlijk verzoek van de minderjarige leerling, zijn ouders, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en na advies van de klassenraad en het PMS-centrum.
3° de minderjarige die het voorwerp is geweest van een permanente uitsluiting en niet opnieuw kan worden ingeschreven in een school, overeenkomstig de artikelen 1.7.9-9, vierde lid, en 1.7.9-10, § 2, vijfde lid. Deze ondersteuning wordt verleend op gezamenlijk verzoek van de minderjarige en zijn ouders;
4° de minderjarige die niet is ingeschreven in een school en niet thuis wordt onderwezen, tenzij hij zich in een situatie bevindt als bedoeld in de artikelen 1.7.1-18, § 1, derde tot en met vijfde lid, en § 2, en 1.7.1-21, § 1. Deze ondersteuning wordt verleend op gezamenlijk verzoek van de minderjarige en zijn ouders en na een gunstig advies van de zonale inschrijvingscommissie of de gedecentraliseerde commissie of bij gebreke daarvan van de federatie van bevoegde inrichtende machten.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2° blijft de leerling regelmatig ingeschreven in zijn school.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde ondersteuning wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden, die eenmaal kan worden verlengd.
Op grond van een met redenen omkleed verzoek van de dienst voor schoolherinschakeling aan de diensten van de Regering, kan de Minister een afwijking toestaan aan een jongere zodat hij ondersteuning door de dienst voor schoolherinschakeling blijft genieten na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, zelfs indien de totale duur van deze ondersteuning de maximale duur vermeld in artikel 1.7.1-47, § 1, tweede lid, overschrijdt.
De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling stellen de diensten van de Regering op de hoogte van de begin- en einddatum van de geplande ondersteuning, volgens de door de Regering vastgestelde voorwaarden.]1
1° de minderjarige leerling in een schooluitvalsituatie krijgt een opvolging en begeleiding in het kader van pijler 3 rond compensatie; Deze ondersteuning wordt verleend op verzoek van de sturingsbegeleider aangesteld in het kader van pijler 3 rond compensatie en overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in de artikelen 34 en 35 van het decreet van 21 november 2013;
2° de minderjarige leerling die zich in een crisissituatie bevindt. Deze ondersteuning wordt verleend op gezamenlijk verzoek van de minderjarige leerling, zijn ouders, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en na advies van de klassenraad en het PMS-centrum.
3° de minderjarige die het voorwerp is geweest van een permanente uitsluiting en niet opnieuw kan worden ingeschreven in een school, overeenkomstig de artikelen 1.7.9-9, vierde lid, en 1.7.9-10, § 2, vijfde lid. Deze ondersteuning wordt verleend op gezamenlijk verzoek van de minderjarige en zijn ouders;
4° de minderjarige die niet is ingeschreven in een school en niet thuis wordt onderwezen, tenzij hij zich in een situatie bevindt als bedoeld in de artikelen 1.7.1-18, § 1, derde tot en met vijfde lid, en § 2, en 1.7.1-21, § 1. Deze ondersteuning wordt verleend op gezamenlijk verzoek van de minderjarige en zijn ouders en na een gunstig advies van de zonale inschrijvingscommissie of de gedecentraliseerde commissie of bij gebreke daarvan van de federatie van bevoegde inrichtende machten.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2° blijft de leerling regelmatig ingeschreven in zijn school.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde ondersteuning wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden, die eenmaal kan worden verlengd.
Op grond van een met redenen omkleed verzoek van de dienst voor schoolherinschakeling aan de diensten van de Regering, kan de Minister een afwijking toestaan aan een jongere zodat hij ondersteuning door de dienst voor schoolherinschakeling blijft genieten na 15 april en tot het einde van het lopende schooljaar, zelfs indien de totale duur van deze ondersteuning de maximale duur vermeld in artikel 1.7.1-47, § 1, tweede lid, overschrijdt.
De adviseur voor hulpverlening aan de jeugd, de directeur jeugdbescherming, de jeugdrechtbank of de dienst voor schoolherinschakeling stellen de diensten van de Regering op de hoogte van de begin- en einddatum van de geplande ondersteuning, volgens de door de Regering vastgestelde voorwaarden.]1
Art. 1.7.1 -48.. [1 § 1er. Le Ministre peut considérer comme satisfaisant aux obligations relatives à la fréquentation scolaire la prise en charge d'un mineur par un des services visés à l'article 1.7.1-47, § 1er, alinéa 1er, lorsqu'il se trouve dans l'une des situations suivantes :
1° l'élève mineur qui est en situation de décrochage scolaire et qui fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation. Cette prise en charge intervient à la demande du pilote désigné dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation et selon les modalités visées aux articles 34 et 35 du décret du 21 novembre 2013 ;
2° l'élève mineur qui est en situation de crise. Cette prise en charge intervient sur demande conjointe de l'élève mineur, de ses parents, du pouvoir organisateur ou de son délégué et après avoir pris l'avis du conseil de classe et du centre PMS.
3° le mineur qui a fait l'objet d'une exclusion définitive et qui ne peut pas être réinscrit dans une école, conformément aux articles 1.7.9-9, alinéa 4, et 1.7.9-10, § 2, alinéa 5. Cette prise en charge intervient à la demande conjointe du mineur et de ses parents ;
4° le mineur qui n'est inscrit dans aucune école et qui n'est pas instruit à domicile, sauf s'il se trouve dans une situation visée aux articles 1.7.1-18, § 1er, alinéas 3 à 5, et § 2, et 1.7.1-21, § 1er. Cette prise en charge intervient sur demande conjointe du mineur et de ses parents et après avis favorable de la commission zonale des inscriptions ou de la commission décentralisée ou à défaut de la fédération de pouvoirs organisateurs compétents.
Dans les cas visés à l'alinéa 1er, 1° et 2°, l'élève reste régulièrement inscrit dans son école.
§ 2. La prise en charge visée au paragraphe 1er intervient pour une période ne pouvant dépasser trois mois, renouvelable une fois.
Sur la base d'une demande motivée adressée par le service d'accrochage scolaire aux services du Gouvernement, le Ministre peut accorder à un jeune une dérogation pour qu'il puisse bénéficier d'une prise en charge par le service d'accrochage scolaire prolongée au-delà du 15 avril et jusqu'à la fin de l'année scolaire en cours, même si la durée totale de cette prise en charge excède la durée maximale fixée à l'article 1.7.1-47, § 1er, alinéa 2.
Le conseiller de l'Aide à la jeunesse, le directeur de la protection de la jeunesse, le tribunal de la jeunesse ou le service d'accrochage scolaire notifient aux services du Gouvernement la date de début et de fin de prise en charge prévue, selon les modalités fixées par le Gouvernement.]1
1° l'élève mineur qui est en situation de décrochage scolaire et qui fait l'objet d'un suivi et d'un accompagnement dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation. Cette prise en charge intervient à la demande du pilote désigné dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation et selon les modalités visées aux articles 34 et 35 du décret du 21 novembre 2013 ;
2° l'élève mineur qui est en situation de crise. Cette prise en charge intervient sur demande conjointe de l'élève mineur, de ses parents, du pouvoir organisateur ou de son délégué et après avoir pris l'avis du conseil de classe et du centre PMS.
3° le mineur qui a fait l'objet d'une exclusion définitive et qui ne peut pas être réinscrit dans une école, conformément aux articles 1.7.9-9, alinéa 4, et 1.7.9-10, § 2, alinéa 5. Cette prise en charge intervient à la demande conjointe du mineur et de ses parents ;
4° le mineur qui n'est inscrit dans aucune école et qui n'est pas instruit à domicile, sauf s'il se trouve dans une situation visée aux articles 1.7.1-18, § 1er, alinéas 3 à 5, et § 2, et 1.7.1-21, § 1er. Cette prise en charge intervient sur demande conjointe du mineur et de ses parents et après avis favorable de la commission zonale des inscriptions ou de la commission décentralisée ou à défaut de la fédération de pouvoirs organisateurs compétents.
Dans les cas visés à l'alinéa 1er, 1° et 2°, l'élève reste régulièrement inscrit dans son école.
§ 2. La prise en charge visée au paragraphe 1er intervient pour une période ne pouvant dépasser trois mois, renouvelable une fois.
Sur la base d'une demande motivée adressée par le service d'accrochage scolaire aux services du Gouvernement, le Ministre peut accorder à un jeune une dérogation pour qu'il puisse bénéficier d'une prise en charge par le service d'accrochage scolaire prolongée au-delà du 15 avril et jusqu'à la fin de l'année scolaire en cours, même si la durée totale de cette prise en charge excède la durée maximale fixée à l'article 1.7.1-47, § 1er, alinéa 2.
Le conseiller de l'Aide à la jeunesse, le directeur de la protection de la jeunesse, le tribunal de la jeunesse ou le service d'accrochage scolaire notifient aux services du Gouvernement la date de début et de fin de prise en charge prévue, selon les modalités fixées par le Gouvernement.]1
Art. 1.7.1 -49.. [1 § 1. De schooldirecteur legt de interne bepalingen van de school vast, zowel op collectief als op individueel niveau, opdat een minderjarige die ondersteund werd door een van de diensten bedoeld in artikel 1.7.1-47, § 1, eerste lid, zijn opleiding in de beste omstandigheden kan hervatten. In voorkomend geval worden deze interne bepalingen afgestemd op de bepalingen vastgelegd in het protocol bedoeld in artikel 35 van het decreet van 21 november 2013.
Hij neemt de in het eerste lid bedoelde maatregelen, in overleg met de betrokken actoren, binnen de plaatselijke overlegcel indien ze werd opgericht.
Voor de toepassing van deze bepalingen steunt de directeur op de interne diensten en werkt hij in nauw overleg met het PMS-centrum samen om de maatregelen inzake pedagogische begeleiding, die onder het onderwijsteam ressorteren, en de maatregelen inzake psycho-medisch-sociale kwesties, die onder het multidisciplinaire team van het psycho-medisch-sociale centrum ressorteren, op elkaar af te stemmen.
§ 2. De leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum faciliteren de interventie van de externe diensten waarop de school een beroep kan doen om de inschakeling of herinschakeling van de jongere op school en de opbouw van een persoonlijk project te vergemakkelijken.]1
Hij neemt de in het eerste lid bedoelde maatregelen, in overleg met de betrokken actoren, binnen de plaatselijke overlegcel indien ze werd opgericht.
Voor de toepassing van deze bepalingen steunt de directeur op de interne diensten en werkt hij in nauw overleg met het PMS-centrum samen om de maatregelen inzake pedagogische begeleiding, die onder het onderwijsteam ressorteren, en de maatregelen inzake psycho-medisch-sociale kwesties, die onder het multidisciplinaire team van het psycho-medisch-sociale centrum ressorteren, op elkaar af te stemmen.
§ 2. De leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum faciliteren de interventie van de externe diensten waarop de school een beroep kan doen om de inschakeling of herinschakeling van de jongere op school en de opbouw van een persoonlijk project te vergemakkelijken.]1
Art. 1.7.1 -49.. [1 § 1er. Le directeur de l'école définit les dispositions internes à l'école qui, tant au niveau collectif qu'individuel, permettront à un élève mineur qui a été pris en charge par un des services visés à l'article 1.7.1-47, § 1er, alinéa 1er, de reprendre sa scolarité dans les meilleures conditions. Le cas échéant, ces dispositions internes s'articulent avec les modalités fixées dans le protocole visé à l'article 35 du décret du 21 novembre 2013.
Il prend les dispositions visées à l'alinéa 1er, en concertation avec les acteurs concernés, au sein de la cellule de concertation locale si elle a été mise en place.
Pour la mise en oeuvre de ces dispositions, le directeur s'appuie sur les services internes et travaille en concertation étroite avec le centre PMS, afin d'articuler au mieux les mesures relevant de l'accompagnement pédagogique, qui sont du ressort de l'équipe éducative, et la prise en compte de la dimension psycho-médico-sociale, qui est du ressort de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS.
§ 2. Les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS facilitent l'intervention des services externes, auxquels l'école peut recourir pour faciliter l'intégration ou la réintégration du jeune dans l'école et le processus de construction d'un projet personnel.]1
Il prend les dispositions visées à l'alinéa 1er, en concertation avec les acteurs concernés, au sein de la cellule de concertation locale si elle a été mise en place.
Pour la mise en oeuvre de ces dispositions, le directeur s'appuie sur les services internes et travaille en concertation étroite avec le centre PMS, afin d'articuler au mieux les mesures relevant de l'accompagnement pédagogique, qui sont du ressort de l'équipe éducative, et la prise en compte de la dimension psycho-médico-sociale, qui est du ressort de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS.
§ 2. Les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS facilitent l'intervention des services externes, auxquels l'école peut recourir pour faciliter l'intégration ou la réintégration du jeune dans l'école et le processus de construction d'un projet personnel.]1
Art. 1.7.1 -50.. [1 § 1. Om de ondersteuning in de best mogelijke omstandigheden te garanderen voor de herinschakeling van leerlingen van wie de ondersteuning door een dienst voor schoolherinschakeling in het kader van pijler 3 rond compensatie conform artikel 1.7.1-48, § 1, eerste lid, 1° is beëindigd, krijgt de school die de jongere als eerste opvangt na afloop van zijn ondersteuning, voor elke (her)ingeschakelde leerling, zes bijkomende periodes bovenop het totale aantal leraarperioden in het gewoon onderwijs of zes bijkomende periodes bovenop het periodenkapitaal in het gespecialiseerd onderwijs, waarbij een totaal van vierentwintig lestijden per school nooit kan worden overschreden
Wanneer een leerling tot de laatste dag van een schooljaar door een dienst voor schoolherinschakeling werd ondersteund en aan het begin van het volgende schooljaar in een school heringeschakeld wordt, kan de inrichtende macht van de school die hem ontvangt de activering van deze extra middelen op dat moment aanvragen.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde stelt de Algemene Directie van verplicht onderwijs in kennis van haar verzoek om deze bijkomende middelen te activeren.
Zodra het in het vorige lid bedoelde verzoek volgens de door de Regering vastgestelde bepalingen werd ingediend, kunnen de extra middelen gedurende een periode van twee maanden (zonder rekening te houden met de perioden van vakantie en schoolvakanties tussen de eerste dag van het schooljaar en de laatste dag van het schooljaar) worden gebruikt vanaf de elfde schooldag volgend op de (her)inschakeling van de jongere in de school.
§ 2. Wanneer een school die voor een eerste leerling al zes extra periodes geniet conform paragraaf 1 een tweede leerling opvangt van wie de ondersteuning door een dienst voor schoolherinschakeling beëindigd is, kan het personeelslid dat verantwoordelijk is voor de begeleiding conform paragraaf 2 een breder takenpakket krijgen.
Wanneer dat personeelslid daar tijdelijk toe aangesteld of aangeworven werd, wordt zijn tijdelijke aanstelling of aanwerving zo verlengd dat de tweede opgevangen leerling begeleiding krijgt voor een periode van twee maanden.
Hetzelfde mechanisme wordt toegepast op elke bijkomende leerling die wordt opgevangen, zonder dat de detachering, aanstelling of aanwerving als bedoeld in de voorgaande leden echter de laatste dag van het lopende schooljaar kan overschrijden.
§ 3. De inrichtende machten of hun afgevaardigden kunnen beslissen om de door de betrokken scholen in het kader van de leden 1 en 2 toegezegde extra middelen te bundelen en zich er bij overeenkomst toe verbinden deze toe te wijzen aan een personeelslid van een van de scholen van voornoemde overeenkomst.
§ 4. Een personeelslid van de school kan als tussenpersoon aangesteld worden om de herinschakeling van de in paragraaf 1 bedoelde leerlingen te begeleiden.
Het lid van het onderwijzend personeel of opvoedend hulppersoneel toegewezen aan de begeleiding van de herinschakeling van een of meer leerlingen, mag een leerling binnen de dienst voor schoolherinschakeling begeleiden indien deze laatste daar schoolloopt in toepassing van de overeenkomst bedoeld in artikel 1.7.1-51.
§ 5. De in de voorgaande paragrafen bedoelde aanvullende middelen bieden de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid om een of meer banen te creëren die gewijd zijn aan de begeleiding van de opgevangen leerling(en).
Deze banen worden door de inrichtende macht toegewezen aan een of meer personeelsleden op vrijwillige basis en moeten worden toegevoegd aan een rekruteringsfunctie in de categorie van personeelsdirecteur en onderwijzend personeel of opvoedend hulppersoneel zoals gedefinieerd in het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
De toekenning van deze periodes kan in geen geval tot een vaste aanstelling of benoeming leiden.]1
Wanneer een leerling tot de laatste dag van een schooljaar door een dienst voor schoolherinschakeling werd ondersteund en aan het begin van het volgende schooljaar in een school heringeschakeld wordt, kan de inrichtende macht van de school die hem ontvangt de activering van deze extra middelen op dat moment aanvragen.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde stelt de Algemene Directie van verplicht onderwijs in kennis van haar verzoek om deze bijkomende middelen te activeren.
Zodra het in het vorige lid bedoelde verzoek volgens de door de Regering vastgestelde bepalingen werd ingediend, kunnen de extra middelen gedurende een periode van twee maanden (zonder rekening te houden met de perioden van vakantie en schoolvakanties tussen de eerste dag van het schooljaar en de laatste dag van het schooljaar) worden gebruikt vanaf de elfde schooldag volgend op de (her)inschakeling van de jongere in de school.
§ 2. Wanneer een school die voor een eerste leerling al zes extra periodes geniet conform paragraaf 1 een tweede leerling opvangt van wie de ondersteuning door een dienst voor schoolherinschakeling beëindigd is, kan het personeelslid dat verantwoordelijk is voor de begeleiding conform paragraaf 2 een breder takenpakket krijgen.
Wanneer dat personeelslid daar tijdelijk toe aangesteld of aangeworven werd, wordt zijn tijdelijke aanstelling of aanwerving zo verlengd dat de tweede opgevangen leerling begeleiding krijgt voor een periode van twee maanden.
Hetzelfde mechanisme wordt toegepast op elke bijkomende leerling die wordt opgevangen, zonder dat de detachering, aanstelling of aanwerving als bedoeld in de voorgaande leden echter de laatste dag van het lopende schooljaar kan overschrijden.
§ 3. De inrichtende machten of hun afgevaardigden kunnen beslissen om de door de betrokken scholen in het kader van de leden 1 en 2 toegezegde extra middelen te bundelen en zich er bij overeenkomst toe verbinden deze toe te wijzen aan een personeelslid van een van de scholen van voornoemde overeenkomst.
§ 4. Een personeelslid van de school kan als tussenpersoon aangesteld worden om de herinschakeling van de in paragraaf 1 bedoelde leerlingen te begeleiden.
Het lid van het onderwijzend personeel of opvoedend hulppersoneel toegewezen aan de begeleiding van de herinschakeling van een of meer leerlingen, mag een leerling binnen de dienst voor schoolherinschakeling begeleiden indien deze laatste daar schoolloopt in toepassing van de overeenkomst bedoeld in artikel 1.7.1-51.
§ 5. De in de voorgaande paragrafen bedoelde aanvullende middelen bieden de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid om een of meer banen te creëren die gewijd zijn aan de begeleiding van de opgevangen leerling(en).
Deze banen worden door de inrichtende macht toegewezen aan een of meer personeelsleden op vrijwillige basis en moeten worden toegevoegd aan een rekruteringsfunctie in de categorie van personeelsdirecteur en onderwijzend personeel of opvoedend hulppersoneel zoals gedefinieerd in het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
De toekenning van deze periodes kan in geen geval tot een vaste aanstelling of benoeming leiden.]1
Art. 1.7.1 -50.. [1 § 1er. Pour assurer l'accompagnement dans les meilleures conditions possibles, de la réintégration des élèves dont la prise en charge par un service d'accrochage scolaire dans le cadre de l'axe 3 relatif à la compensation conformément à l'article 1.7.1-48, § 1er, alinéa 1er, 1°, a pris fin, l'école qui accueille en premier un jeune à l'issue de sa prise en charge, se voit octroyer, pour chaque élève (ré)intégré, six périodes supplémentaires au nombre total de périodes-professeur dans l'enseignement ordinaire ou six périodes supplémentaires au capital-périodes dans l'enseignement spécialisé, sans jamais dépasser un total de vingt-quatre périodes par école.
Lorsqu'un élève a été pris en charge par un service d'accrochage scolaire jusqu'au dernier jour d'une année scolaire et est réintégré dans une école au début de l'année scolaire suivante, le pouvoir organisateur de l'école qui l'accueille peut demander l'activation de ces moyens complémentaires à ce moment.
Le pouvoir organisateur ou son délégué informe la Direction générale de l'enseignement obligatoire de sa demande d'activation de ces moyens supplémentaires.
Dès lors que la demande visée à l'alinéa précédent a été transmise selon les modalités fixées par le Gouvernement, les moyens supplémentaires peuvent être utilisés, pour une période de deux mois (compte non tenu des périodes de vacances et congés scolaires entre le premier jour de l'année scolaire et le dernier jour de l'année scolaire), dès le onzième jour scolaire qui suit l'intégration ou la réintégration du jeune dans l'école.
§ 2. Lorsqu'une école, qui bénéficie déjà, pour un premier élève, de six périodes supplémentaires conformément au paragraphe 1er, accueille un second élève dont la prise en charge par un service d'accrochage scolaire a pris fin, le membre du personnel chargé de l'accompagnement conformément au paragraphe 2, peut voir cette charge étendue.
Lorsque ce membre du personnel a été désigné ou engagé à titre temporaire, sa désignation ou son engagement à titre temporaire, est prolongé(e) de telle sorte que le second élève accueilli bénéficie de l'accompagnement pour une période de deux mois.
Le même mécanisme est appliqué pour tout élève supplémentaire accueilli, sans toutefois que le détachement, la désignation ou l'engagement visés aux alinéas précédents, puisse dépasser le dernier jour de l'année scolaire en cours.
§ 3. Des pouvoirs organisateurs ou leurs délégués peuvent décider de mettre en commun les moyens supplémentaires promérités par les écoles concernées en vertu des paragraphes 1er et 2 et s'engager par convention à les attribuer à un membre du personnel de l'une des écoles de ladite convention.
§ 4. Un membre du personnel de l'école peut être affecté comme intervenant pour accompagner la réintégration des élèves visés au paragraphe 1er.
Le membre du personnel enseignant ou du personnel auxiliaire d'éducation, affecté à l'accompagnement de la réintégration d'un ou de plusieurs élèves peut accompagner un élève au sein du service d'accrochage scolaire, lorsque ce dernier le fréquente en application de la convention visée à l'article 1.7.1-51.
§ 5. Les moyens supplémentaires visés aux paragraphes précédents permettent la création par le pouvoir organisateur ou son délégué d'un ou plusieurs emplois consacrés à l'accompagnement de l'élève ou des élèves accueilli(s).
Ces emplois sont attribués par le pouvoir organisateur a un ou plusieurs membres du personnel sur une base volontaire et doivent être accrochés à une fonction de recrutement de la catégorie du personnel directeur et enseignant ou du personnel auxiliaire d'éducation, telles que définies par le décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
En aucun cas, l'octroi de ces périodes ne peut conduire à une nomination ou à un engagement à titre définitif.]1
Lorsqu'un élève a été pris en charge par un service d'accrochage scolaire jusqu'au dernier jour d'une année scolaire et est réintégré dans une école au début de l'année scolaire suivante, le pouvoir organisateur de l'école qui l'accueille peut demander l'activation de ces moyens complémentaires à ce moment.
Le pouvoir organisateur ou son délégué informe la Direction générale de l'enseignement obligatoire de sa demande d'activation de ces moyens supplémentaires.
Dès lors que la demande visée à l'alinéa précédent a été transmise selon les modalités fixées par le Gouvernement, les moyens supplémentaires peuvent être utilisés, pour une période de deux mois (compte non tenu des périodes de vacances et congés scolaires entre le premier jour de l'année scolaire et le dernier jour de l'année scolaire), dès le onzième jour scolaire qui suit l'intégration ou la réintégration du jeune dans l'école.
§ 2. Lorsqu'une école, qui bénéficie déjà, pour un premier élève, de six périodes supplémentaires conformément au paragraphe 1er, accueille un second élève dont la prise en charge par un service d'accrochage scolaire a pris fin, le membre du personnel chargé de l'accompagnement conformément au paragraphe 2, peut voir cette charge étendue.
Lorsque ce membre du personnel a été désigné ou engagé à titre temporaire, sa désignation ou son engagement à titre temporaire, est prolongé(e) de telle sorte que le second élève accueilli bénéficie de l'accompagnement pour une période de deux mois.
Le même mécanisme est appliqué pour tout élève supplémentaire accueilli, sans toutefois que le détachement, la désignation ou l'engagement visés aux alinéas précédents, puisse dépasser le dernier jour de l'année scolaire en cours.
§ 3. Des pouvoirs organisateurs ou leurs délégués peuvent décider de mettre en commun les moyens supplémentaires promérités par les écoles concernées en vertu des paragraphes 1er et 2 et s'engager par convention à les attribuer à un membre du personnel de l'une des écoles de ladite convention.
§ 4. Un membre du personnel de l'école peut être affecté comme intervenant pour accompagner la réintégration des élèves visés au paragraphe 1er.
Le membre du personnel enseignant ou du personnel auxiliaire d'éducation, affecté à l'accompagnement de la réintégration d'un ou de plusieurs élèves peut accompagner un élève au sein du service d'accrochage scolaire, lorsque ce dernier le fréquente en application de la convention visée à l'article 1.7.1-51.
§ 5. Les moyens supplémentaires visés aux paragraphes précédents permettent la création par le pouvoir organisateur ou son délégué d'un ou plusieurs emplois consacrés à l'accompagnement de l'élève ou des élèves accueilli(s).
Ces emplois sont attribués par le pouvoir organisateur a un ou plusieurs membres du personnel sur une base volontaire et doivent être accrochés à une fonction de recrutement de la catégorie du personnel directeur et enseignant ou du personnel auxiliaire d'éducation, telles que définies par le décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
En aucun cas, l'octroi de ces périodes ne peut conduire à une nomination ou à un engagement à titre définitif.]1
Art. 1.7.1 -51.. [1 Eenmaal (her)ingeschakeld in een school na afloop van de ondersteuning voorzien in artikel 1.7.1-48, kan de leerling de dienst voor schoolherinschakeling die voor zijn ondersteuning instond verder raadplegen, a rato van maximaal twee halve dagen per week in de twee maanden volgend op zijn herinschakeling. De raadpleging van de dienst voor schoolherinschakeling gedurende die periode wordt geregeld in een overeenkomst tussen de directeur, de leerling, zijn ouders, het PMS-centrum en de dienst voor schoolherinschakeling.]1
Art. 1.7.1 -51.. [1 Une fois intégré ou réintégré dans une école à l'issue de la prise en charge prévue à l'article 1.7.1-48, l'élève peut fréquenter le service d'accrochage scolaire qui a assuré sa prise en charge, à raison de maximum deux demi-jours par semaine au cours des deux mois qui suivent sa réintégration.
La fréquentation du service d'accrochage scolaire durant cette période fait l'objet d'une convention entre le directeur, l'élève, ses parents, le centre PMS et le service d'accrochage scolaire concernés.]1
La fréquentation du service d'accrochage scolaire durant cette période fait l'objet d'une convention entre le directeur, l'élève, ses parents, le centre PMS et le service d'accrochage scolaire concernés.]1
Art. 1.7.1 -52.. [1 De facilitatoren bedoeld in artikel 18 van het decreet van 21 november 2013 verlenen hun medewerking aan de correcte algemene onderlinge afstemming de acties gevoerd in de zone waaraan ze zijn toegewezen, zowel in de scholen als in de diensten voor schoolherinschakeling, ten aanzien van leerlingen ondersteund door een van de diensten voor schoolherinschakeling tijdens die ondersteuning en na de (her)inschakeling van de leerling in de school.]1
Art. 1.7.1 -52.. [1 Les facilitateurs visés à l'article 18 du décret du 21 novembre 2013 prêtent leur concours à la bonne articulation globale des actions menées dans la zone à laquelle ils ont été affectés, tant dans les écoles que dans les services d'accrochage scolaire, à l'égard des élèves pris en charge par un des services d'accrochage scolaire au cours de cette prise en charge et après la (ré) intégration de l'élève à l'école.]1
Art. 1.7.1 -52/1. [1 1. Een experimenteel systeem genaamd "synchroon internetonderwijs" kan worden opgezet tijdens de schooljaren 2025-2026, 2026-2027 en 2027-2028, voor regelmatig ingeschreven leerlingen die tijdelijk niet in staat zijn om de lessen in hun school te volgen vanwege ziekte, ongeval of andere gezondheidsredenen.]1
Art. 1.7.1 -52/1. [1 Un dispositif expérimental appelé " enseignement synchrone par internet " peut être mis en place durant les années scolaires 2025-2026, 2026-2027 et 2027-2028, pour les élèves régulièrement inscrits qui sont temporairement dans l'impossibilité de suivre les cours dans leur école pour cause de maladie, d'accident ou autre raison de santé.]1
Art. 1.7.1 -52/2. [1 § 1. Leerlingen komen in aanmerking voor synchroon internetonderwijs als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de leerling is regelmatig ingeschreven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
2° de leerling is afwezig wegens lichamelijke of geestelijke ziekte, ongeval of andere gezondheidsreden, gewettigd door een medisch attest;
3° de leerling is gedurende langere tijd afwezig;
4° het gebruik van synchroon internetonderwijs is verenigbaar met de gezondheidstoestand van de leerling. Deze verenigbaarheid wordt bevestigd door de behandelende arts van de leerling, in overleg met zijn ouders, of door de leerling als hij meerderjarig is.
Ingeval onverenigbaarheid wordt geadviseerd of een advies van de behandelende arts ontbreekt, kan geen synchroon internetonderwijs geïmplementeerd worden.
De uiteindelijke beslissing over de verenigbaarheid van het synchroon onderwijs met de gezondheidstoestand van de leerling wordt genomen door de schooldirecteur, op basis van het medisch advies, in overleg met de centrale organisator, de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling.
§ 2. Onder langdurige afwezigheid die het gebruik van synchroon internetonderwijs noodzaakt, moet worden verstaan:
1° een afwezigheid die zich uitstrekt over een aaneengesloten periode van minstens 21 werkdagen, of over een niet-aaneengesloten periode voor gevallen van chronische ziekte, gewettigd door een medisch attest;
2° frequent en/of langdurig gebruik van synchroon internetonderwijs, d.w.z. een periode van minimaal 36 halve dagen synchroon internetonderwijs;
De diensten van de Regering worden van de langdurige afwezigheid op de hoogte gebracht volgens de bepalingen vastgesteld door de Regering.]1
1° de leerling is regelmatig ingeschreven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
2° de leerling is afwezig wegens lichamelijke of geestelijke ziekte, ongeval of andere gezondheidsreden, gewettigd door een medisch attest;
3° de leerling is gedurende langere tijd afwezig;
4° het gebruik van synchroon internetonderwijs is verenigbaar met de gezondheidstoestand van de leerling. Deze verenigbaarheid wordt bevestigd door de behandelende arts van de leerling, in overleg met zijn ouders, of door de leerling als hij meerderjarig is.
Ingeval onverenigbaarheid wordt geadviseerd of een advies van de behandelende arts ontbreekt, kan geen synchroon internetonderwijs geïmplementeerd worden.
De uiteindelijke beslissing over de verenigbaarheid van het synchroon onderwijs met de gezondheidstoestand van de leerling wordt genomen door de schooldirecteur, op basis van het medisch advies, in overleg met de centrale organisator, de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling.
§ 2. Onder langdurige afwezigheid die het gebruik van synchroon internetonderwijs noodzaakt, moet worden verstaan:
1° een afwezigheid die zich uitstrekt over een aaneengesloten periode van minstens 21 werkdagen, of over een niet-aaneengesloten periode voor gevallen van chronische ziekte, gewettigd door een medisch attest;
2° frequent en/of langdurig gebruik van synchroon internetonderwijs, d.w.z. een periode van minimaal 36 halve dagen synchroon internetonderwijs;
De diensten van de Regering worden van de langdurige afwezigheid op de hoogte gebracht volgens de bepalingen vastgesteld door de Regering.]1
Art. 1.7.1 -52/2. [1 § 1er. Les élèves sont éligibles à l'enseignement synchrone par internet si les conditions suivantes sont remplies :
1° l'élève est régulièrement inscrit dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française ;
2° l'élève est absent pour cause de maladie physique ou psychique, d'accident ou d'autre raison de santé, justifiée par un certificat médical ;
3° l'élève est absent pour une période prolongée ;
4° l'utilisation de l'enseignement synchrone par internet est compatible avec l'état de santé de l'élève. Cette compatibilité est attestée par le médecin traitant de l'élève, en concertation avec ses parents, ou l'élève s'il est majeur.
En cas d'avis d'incompatibilité ou d'absence d'avis du médecin traitant, l'enseignement synchrone par internet ne peut pas être mis en place.
La décision finale quant à la compatibilité de l'enseignement synchrone avec l'état de santé de l'élève est prise par le directeur de l'école, sur base de l'avis médical, en concertation avec l'organisateur central, les parents de l'élève, ou l'élève majeur.
§ 2. Par absence prolongée nécessitant le recours au dispositif de l'enseignement synchrone par internet, il y a lieu d'entendre :
1° une absence qui s'étend sur une période consécutive de minimum 21 jours ouvrables, ou sur une période non-consécutive pour les cas de maladie chronique, justifiée par un certificat médical ;
2° un recours fréquent et/ou de longue durée à l'enseignement synchrone par internet, soit une période d'au moins 36 demi-journées d'enseignement synchrone par internet ;
Les services du Gouvernement sont informés de l'absence prolongée selon les modalités déterminées par le Gouvernement.]1
1° l'élève est régulièrement inscrit dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française ;
2° l'élève est absent pour cause de maladie physique ou psychique, d'accident ou d'autre raison de santé, justifiée par un certificat médical ;
3° l'élève est absent pour une période prolongée ;
4° l'utilisation de l'enseignement synchrone par internet est compatible avec l'état de santé de l'élève. Cette compatibilité est attestée par le médecin traitant de l'élève, en concertation avec ses parents, ou l'élève s'il est majeur.
En cas d'avis d'incompatibilité ou d'absence d'avis du médecin traitant, l'enseignement synchrone par internet ne peut pas être mis en place.
La décision finale quant à la compatibilité de l'enseignement synchrone avec l'état de santé de l'élève est prise par le directeur de l'école, sur base de l'avis médical, en concertation avec l'organisateur central, les parents de l'élève, ou l'élève majeur.
§ 2. Par absence prolongée nécessitant le recours au dispositif de l'enseignement synchrone par internet, il y a lieu d'entendre :
1° une absence qui s'étend sur une période consécutive de minimum 21 jours ouvrables, ou sur une période non-consécutive pour les cas de maladie chronique, justifiée par un certificat médical ;
2° un recours fréquent et/ou de longue durée à l'enseignement synchrone par internet, soit une période d'au moins 36 demi-journées d'enseignement synchrone par internet ;
Les services du Gouvernement sont informés de l'absence prolongée selon les modalités déterminées par le Gouvernement.]1
Art. 1.7.1 -52/3. [1 § 1. Op basis van het advies van de Selectiecommissie wordt door de Regering een centrale organisator benoemd voor een overgangsperiode van drie jaar vanaf het schooljaar 2025-2026. Deze organisator moet een rechtspersoon, een entiteit van een rechtspersoon met een eigen activiteit, of een groep van juridische entiteiten of entiteiten van rechtspersonen met een eigen activiteit zijn die heeft gereageerd op de oproep tot kandidaatstelling en die aantoont in staat te zijn de in paragraaf 2 bedoelde opdrachten te vervullen. De Regering stelt de procedure vast voor de benoeming en de werking van de centrale organisator.
§ 2. De centrale organisator heeft als opdracht:
1° een online tool aanbieden om een aanvraag in te dienen voor de organisatie van synchroon internetonderwijs;
2° het traject organiseren van de leerling die in aanmerking komt voor synchroon internetonderwijs, binnen de grenzen van zijn organisatorische capaciteiten, namelijk:
a) het traject van de leerling in het synchroon internetonderwijs opstarten, opvolgen, monitoren, faciliteren en finaliseren;
b) de school en de leerling het nodige materiaal verstrekken voor synchroon internetonderwijs;
c) assistentie en technische ondersteuning verlenen aan de gebruikers van synchroon internetonderwijs;
3° advies verstrekken op eigen initiatief of op vraag van de Regering;
4° mee helpen bepalen of het gebruik van synchroon internetonderwijs verenigbaar is met de gezondheidstoestand van de leerling, in overleg met de directeur van de school en de ouders van de leerling of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, rekening houdend met het medisch advies van de behandelende arts van de leerling.
§ 3. Synchroon internetonderwijs wordt niet gebruikt als een permanent alternatief voor onderwijs in de school.
§ 4. Synchroon internetonderwijs kan gecombineerd worden met onderwijs aan huis, met een verblijf in een ziekenhuis of wooninstelling waar onderwijs van type 5 wordt georganiseerd.
§ 5. Het synchroon internetonderwijs aangeboden door de centrale organisator is een gratis dienst.]1
§ 2. De centrale organisator heeft als opdracht:
1° een online tool aanbieden om een aanvraag in te dienen voor de organisatie van synchroon internetonderwijs;
2° het traject organiseren van de leerling die in aanmerking komt voor synchroon internetonderwijs, binnen de grenzen van zijn organisatorische capaciteiten, namelijk:
a) het traject van de leerling in het synchroon internetonderwijs opstarten, opvolgen, monitoren, faciliteren en finaliseren;
b) de school en de leerling het nodige materiaal verstrekken voor synchroon internetonderwijs;
c) assistentie en technische ondersteuning verlenen aan de gebruikers van synchroon internetonderwijs;
3° advies verstrekken op eigen initiatief of op vraag van de Regering;
4° mee helpen bepalen of het gebruik van synchroon internetonderwijs verenigbaar is met de gezondheidstoestand van de leerling, in overleg met de directeur van de school en de ouders van de leerling of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, rekening houdend met het medisch advies van de behandelende arts van de leerling.
§ 3. Synchroon internetonderwijs wordt niet gebruikt als een permanent alternatief voor onderwijs in de school.
§ 4. Synchroon internetonderwijs kan gecombineerd worden met onderwijs aan huis, met een verblijf in een ziekenhuis of wooninstelling waar onderwijs van type 5 wordt georganiseerd.
§ 5. Het synchroon internetonderwijs aangeboden door de centrale organisator is een gratis dienst.]1
Art. 1.7.1 -52/3. [1 § 1er. Sur la base de l'avis du Comité de sélection, un organisateur central est désigné par le Gouvernement pour une période transitoire de trois ans à partir de l'année scolaire 2025-2026. Celui-ci doit être une personne morale, une entité d'une personne morale avec sa propre activité, ou un groupe d'entités juridiques ou des entités de personnes morales avec sa propre activité qui a répondu à l'appel à candidature et qui démontre être capable de répondre aux missions visées au paragraphe 2. Le Gouvernement fixe la procédure relative à la désignation et au fonctionnement de l'organisateur central.
§ 2. L'organisateur central a pour mission de :
1° offrir un outil en ligne permettant d'introduire une demande d'organisation de l'enseignement synchrone par internet ;
2° organiser le parcours de l'élève éligible à l'enseignement synchrone par internet, dans les limites de ses capacités organisationnelles, à savoir :
a) initier, suivre, superviser, faciliter et finaliser le parcours de l'élève dans l'enseignement synchrone par internet ;
b) fournir à l'école et à l'élève le matériel nécessaire à l'enseignement synchrone par internet ;
c) offrir l'assistance et le soutien technique aux utilisateurs de l'enseignement synchrone par internet ;
3° fournir des conseils d'initiative ou à la demande du Gouvernement ;
4° participer à déterminer si l'utilisation de l'enseignement synchrone par internet est compatible avec l'état de santé de l'élève, en consultation avec le directeur de l'école et les parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur, en tenant compte de l'avis médical rendu par le médecin traitant de l'élève.
§ 3. L'enseignement synchrone par internet n'est pas utilisé comme une alternative permanente à l'enseignement en présentiel.
§ 4. L'enseignement synchrone par internet peut être combiné avec l'enseignement à la maison, avec un séjour dans un hôpital ou dans un établissement résidentiel dans lequel l'enseignement de type 5 est organisé.
§ 5. Le service d'enseignement synchrone par internet proposé par l'organisateur central est gratuit.]1
§ 2. L'organisateur central a pour mission de :
1° offrir un outil en ligne permettant d'introduire une demande d'organisation de l'enseignement synchrone par internet ;
2° organiser le parcours de l'élève éligible à l'enseignement synchrone par internet, dans les limites de ses capacités organisationnelles, à savoir :
a) initier, suivre, superviser, faciliter et finaliser le parcours de l'élève dans l'enseignement synchrone par internet ;
b) fournir à l'école et à l'élève le matériel nécessaire à l'enseignement synchrone par internet ;
c) offrir l'assistance et le soutien technique aux utilisateurs de l'enseignement synchrone par internet ;
3° fournir des conseils d'initiative ou à la demande du Gouvernement ;
4° participer à déterminer si l'utilisation de l'enseignement synchrone par internet est compatible avec l'état de santé de l'élève, en consultation avec le directeur de l'école et les parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur, en tenant compte de l'avis médical rendu par le médecin traitant de l'élève.
§ 3. L'enseignement synchrone par internet n'est pas utilisé comme une alternative permanente à l'enseignement en présentiel.
§ 4. L'enseignement synchrone par internet peut être combiné avec l'enseignement à la maison, avec un séjour dans un hôpital ou dans un établissement résidentiel dans lequel l'enseignement de type 5 est organisé.
§ 5. Le service d'enseignement synchrone par internet proposé par l'organisateur central est gratuit.]1
Art. 1.7.1 -52/4. [1 § 1. Op verzoek van ouders van wie het kind in aanmerking komt voor synchroon internetonderwijs, of van de leerling als hij meerderjarig is, zal de school, in samenwerking met de centrale organisator, en binnen de grenzen van hun organisatorische capaciteiten, synchroon internetonderwijs instellen.
Vóór de implementatie van dit systeem kan de directeur een voorafgaande analyse uitvoeren in overleg met de centrale organisator, het onderwijsteam, de ouders of de leerling als hij meerderjarig is, en, indien van toepassing, de behandelende arts. Bij wijze van voorbeeld kunnen de volgende criteria in aanmerking worden genomen:
1° de organisatorische beperkingen van de school en de realiteit op het terrein;
2° de specifieke noden inzake pedagogische hulpmiddelen;
3° het schooltraject van de leerling;
4° de indeling van de schoolgebouwen en de organisatie van de lessen;
5° de logistieke, technische en digitale mogelijkheden van de school.
§ 2. De school waar de voor dit experimentele systeem in aanmerking komende leerling is ingeschreven, treft de nodige maatregelen om een optimaal gebruik van synchroon internetonderwijs te waarborgen.
Bij wijze van voorbeeld kunnen de volgende maatregelen door de school worden genomen in overleg met de centrale organisator, het onderwijsteam, de ouders of de leerling als hij meerderjarig is, en, indien van toepassing, de behandelende arts:
1° een aanpassing van de lesroosters;
2° de implementatie van geschikte pedagogische hulpmiddelen;
3° een aanpassing van het schooltraject van de leerling;
4° een reorganisatie van de lokalen of klassen;
5° het mobiliseren van beschikbare logistieke, technische en digitale middelen.]1
Vóór de implementatie van dit systeem kan de directeur een voorafgaande analyse uitvoeren in overleg met de centrale organisator, het onderwijsteam, de ouders of de leerling als hij meerderjarig is, en, indien van toepassing, de behandelende arts. Bij wijze van voorbeeld kunnen de volgende criteria in aanmerking worden genomen:
1° de organisatorische beperkingen van de school en de realiteit op het terrein;
2° de specifieke noden inzake pedagogische hulpmiddelen;
3° het schooltraject van de leerling;
4° de indeling van de schoolgebouwen en de organisatie van de lessen;
5° de logistieke, technische en digitale mogelijkheden van de school.
§ 2. De school waar de voor dit experimentele systeem in aanmerking komende leerling is ingeschreven, treft de nodige maatregelen om een optimaal gebruik van synchroon internetonderwijs te waarborgen.
Bij wijze van voorbeeld kunnen de volgende maatregelen door de school worden genomen in overleg met de centrale organisator, het onderwijsteam, de ouders of de leerling als hij meerderjarig is, en, indien van toepassing, de behandelende arts:
1° een aanpassing van de lesroosters;
2° de implementatie van geschikte pedagogische hulpmiddelen;
3° een aanpassing van het schooltraject van de leerling;
4° een reorganisatie van de lokalen of klassen;
5° het mobiliseren van beschikbare logistieke, technische en digitale middelen.]1
Art. 1.7.1 -52/4. [1 § 1er. A la demande des parents dont l'enfant est éligible à l'enseignement synchrone par internet, ou de l'élève s'il est majeur, l'école met en place en collaboration avec l'organisateur central, et dans les limites de leurs capacités organisationnelles, l'enseignement synchrone par internet.
Avant la mise en place du dispositif, le directeur peut mener une analyse préalable en concertation avec l'organisateur central, l'équipe éducative, les parents ou l'élève s'il est majeur, et, le cas échéant, le médecin traitant. A titre non exhaustif, les critères suivants peuvent être pris en considération :
1° les contraintes organisationnelles de l'école et les réalités du terrain ;
2° les besoins spécifiques en matière d'outils pédagogiques ;
3° le parcours scolaire de l'élève ;
4° la configuration des bâtiments scolaires et l'organisation des classes ;
5° les capacités logistiques, techniques et numériques de l'école.
§ 2. L'école dans laquelle est inscrit l'élève éligible au dispositif expérimental prend les dispositions nécessaires afin de garantir une utilisation optimale de l'enseignement synchrone par internet.
A titre non-exhaustif, les mesures suivantes peuvent être adoptées par l'école en concertation avec l'organisateur central, l'équipe éducative, les parents ou l'élève s'il est majeur, et, le cas échéant, le médecin traitant :
1° une adaptation des horaires de cours ;
2° la mise en place d'outils pédagogiques adaptés ;
3° un aménagement du parcours scolaire de l'élève ;
4° une réorganisation des locaux ou des classes ;
5° la mobilisation des moyens logistiques, techniques et numériques disponibles.]1
Avant la mise en place du dispositif, le directeur peut mener une analyse préalable en concertation avec l'organisateur central, l'équipe éducative, les parents ou l'élève s'il est majeur, et, le cas échéant, le médecin traitant. A titre non exhaustif, les critères suivants peuvent être pris en considération :
1° les contraintes organisationnelles de l'école et les réalités du terrain ;
2° les besoins spécifiques en matière d'outils pédagogiques ;
3° le parcours scolaire de l'élève ;
4° la configuration des bâtiments scolaires et l'organisation des classes ;
5° les capacités logistiques, techniques et numériques de l'école.
§ 2. L'école dans laquelle est inscrit l'élève éligible au dispositif expérimental prend les dispositions nécessaires afin de garantir une utilisation optimale de l'enseignement synchrone par internet.
A titre non-exhaustif, les mesures suivantes peuvent être adoptées par l'école en concertation avec l'organisateur central, l'équipe éducative, les parents ou l'élève s'il est majeur, et, le cas échéant, le médecin traitant :
1° une adaptation des horaires de cours ;
2° la mise en place d'outils pédagogiques adaptés ;
3° un aménagement du parcours scolaire de l'élève ;
4° une réorganisation des locaux ou des classes ;
5° la mobilisation des moyens logistiques, techniques et numériques disponibles.]1
Art. 1.7.1 -52/5. [1 § 1. Binnen de grenzen van de beschikbare kredieten wordt een jaarlijkse subsidie van 200.000 toegekend aan de centrale organisator voor de boekjaren 2025, 2026 en 2027 door de overheid. Deze subsidie wordt toegekend als bijdrage in de personeels- en werkingskosten die de centrale organisator maakt bij de uitvoering van zijn opdrachten.
§ 2. Het bedrag van deze subsidie kan jaarlijks geëvalueerd, aangepast en herzien worden overeenkomstig de begrotingsmaatregelen in het kader van het algemene begrotingsbeleid.
§ 3. De jaarlijkse subsidie is ook bestemd voor:
1° de algemene werking en activiteiten van de centrale organisator, zoals bepaald in de oproep tot kandidaatstelling en in de raamovereenkomst gesloten tussen de centrale organisator en de bevoegde Minister;
2° het aantal synchrone onderwijstrajecten via het internet opgezet door de centrale organisator zoals bepaald door de Regering;
3° specifieke kosten of aankopen noodzakelijk voor de uitvoering van de opdracht en de activiteiten van de centrale organisator.]1
§ 2. Het bedrag van deze subsidie kan jaarlijks geëvalueerd, aangepast en herzien worden overeenkomstig de begrotingsmaatregelen in het kader van het algemene begrotingsbeleid.
§ 3. De jaarlijkse subsidie is ook bestemd voor:
1° de algemene werking en activiteiten van de centrale organisator, zoals bepaald in de oproep tot kandidaatstelling en in de raamovereenkomst gesloten tussen de centrale organisator en de bevoegde Minister;
2° het aantal synchrone onderwijstrajecten via het internet opgezet door de centrale organisator zoals bepaald door de Regering;
3° specifieke kosten of aankopen noodzakelijk voor de uitvoering van de opdracht en de activiteiten van de centrale organisator.]1
Art. 1.7.1 -52/5. [1 § 1er. Dans les limites des crédits disponibles, une subvention annuelle de 200 000 euros est octroyée par le Gouvernement à l'organisateur central pour les exercices budgétaires 2025, 2026 et 2027. Cette subvention est accordée à titre de contribution aux frais de personnel et de fonctionnement encourus par l'organisateur central pour l'exécution de ses missions.
§ 2. Le montant de cette subvention peut être évalué, ajusté et révisé annuellement en fonction des mesures budgétaires prises dans le cadre de la politique budgétaire générale.
§ 3. La subvention annuelle a également pour objet de couvrir :
1° le fonctionnement général et les activités de l'organisateur central, tels que déterminés dans l'appel à candidatures et dans l'accord-cadre conclu entre l'organisateur central et le Ministre de tutelle ;
2° le nombre de parcours d'enseignement synchrone par internet mis en place par l'organisateur central tels que déterminés par le Gouvernement ;
3° les achats ou les frais spécifiques nécessaires à l'exécution de la mission et des activités de l'organisateur central.]1
§ 2. Le montant de cette subvention peut être évalué, ajusté et révisé annuellement en fonction des mesures budgétaires prises dans le cadre de la politique budgétaire générale.
§ 3. La subvention annuelle a également pour objet de couvrir :
1° le fonctionnement général et les activités de l'organisateur central, tels que déterminés dans l'appel à candidatures et dans l'accord-cadre conclu entre l'organisateur central et le Ministre de tutelle ;
2° le nombre de parcours d'enseignement synchrone par internet mis en place par l'organisateur central tels que déterminés par le Gouvernement ;
3° les achats ou les frais spécifiques nécessaires à l'exécution de la mission et des activités de l'organisateur central.]1
Art. 1.7.1 -52/6. [1 Tenminste eenmaal per jaar voert de Regering een analyse uit van de beschikbare gegevens met betrekking tot het aantal studenten dat betrokken is bij het experimentele systeem, de implementatie van synchroon onderwijs op scholen en de oriëntatie van leerlingen in een studiejaar om te garanderen dat de doelstellingen van synchroon internetonderwijs worden bereikt.
Er wordt een begeleidings- en evaluatiecommissie opgericht. De Regering legt de samenstelling en werkingsvoorwaarden van dat comité vast.]1
Er wordt een begeleidings- en evaluatiecommissie opgericht. De Regering legt de samenstelling en werkingsvoorwaarden van dat comité vast.]1
Art. 1.7.1 -52/6. [1 Le Gouvernement procède, au minimum une fois par an, à une analyse des données disponibles relatives au nombre d'élèves concernés par le dispositif expérimental, l'implémentation de l'enseignement synchrone dans les écoles et l'orientation des élèves dans une année d'études afin de s'assurer que les objectifs de l'enseignement synchrone par internet sont atteints.
Un comité d'accompagnement et d'évaluation est créé. Le Gouvernement fixe la composition et les modalités de fonctionnement de ce comité.]1
Un comité d'accompagnement et d'évaluation est créé. Le Gouvernement fixe la composition et les modalités de fonctionnement de ce comité.]1
Onderafdeling 8.[1 - Monitoring en evaluatie]1
Sous-section 8.1 - Du monitoring et de l'évaluation]1
Art. 1.7.1 -53..[1 § 1. Er wordt een Monitoringcomité opgericht dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de diensten van de Regering, met inbegrip van meer bepaald de Algemene Directie van verplicht onderwijs, de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem, de Algemene inspectiedienst en het Algemeen bestuur van de hulpverlening aan de jeugd.
De taak van het Monitoringcomité is het analyseren van de informatie en gegevens met betrekking tot schoolverzuim en schooluitval, de relevante elementen van het traject van de leerlingen ondersteund door deze middelen, en de concrete implementatie van de middelen voorzien in deze afdeling. Daartoe kan het Monitoringcomité meer bepaald terugvallen op de jaarverslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs.
Op basis van de drie voornoemde analyses stelt het Comité jaarlijks een monitoringrapport op. Het rapport wordt verstuurd naar de minister van Onderwijs en de Sturingscommissie (COPI).
§ 2. Om de vier jaar evalueert de Regering de bepalingen van de onderhavige afdeling en brengt daarover verslag uit aan het Parlement. Ze stuurt het eerste evaluatieverslag naar het Parlement [2 tijdens het schooljaar 2030-2031]2.]1
De taak van het Monitoringcomité is het analyseren van de informatie en gegevens met betrekking tot schoolverzuim en schooluitval, de relevante elementen van het traject van de leerlingen ondersteund door deze middelen, en de concrete implementatie van de middelen voorzien in deze afdeling. Daartoe kan het Monitoringcomité meer bepaald terugvallen op de jaarverslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs.
Op basis van de drie voornoemde analyses stelt het Comité jaarlijks een monitoringrapport op. Het rapport wordt verstuurd naar de minister van Onderwijs en de Sturingscommissie (COPI).
§ 2. Om de vier jaar evalueert de Regering de bepalingen van de onderhavige afdeling en brengt daarover verslag uit aan het Parlement. Ze stuurt het eerste evaluatieverslag naar het Parlement [2 tijdens het schooljaar 2030-2031]2.]1
Art. 1.7.1 -53..[1 § 1er. Un Comité de monitoring est créé et composé de représentants de services du Gouvernement, comprenant notamment la Direction générale de l'enseignement obligatoire, la Direction générale du pilotage du système éducatif, le Service général de l'Inspection et l'Administration générale de l'Aide à la Jeunesse.
Le Comité de monitoring a pour mission d'analyser les informations et données relatives à l'absentéisme et au décrochage, les éléments pertinents du parcours des élèves pris en charge par les dispositifs, et l'implémentation concrète des dispositifs prévus par la présente section. Pour ce faire, le Comité de monitoring peut notamment se référer aux rapports annuels visés à l'article 15 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement.
Le Comité réalise un rapport annuel de monitoring sur la base des trois analyses précitées. Le rapport est transmis au Ministre de l'Education et à la Commission de Pilotage (COPI).
§ 2. Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre des dispositions de la présente section tous les quatre ans, et en fait rapport au Parlement. Il transmet le premier rapport d'évaluation au Parlement [2 au cours de l'année scolaire 2030-2031]2.]1
Le Comité de monitoring a pour mission d'analyser les informations et données relatives à l'absentéisme et au décrochage, les éléments pertinents du parcours des élèves pris en charge par les dispositifs, et l'implémentation concrète des dispositifs prévus par la présente section. Pour ce faire, le Comité de monitoring peut notamment se référer aux rapports annuels visés à l'article 15 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement.
Le Comité réalise un rapport annuel de monitoring sur la base des trois analyses précitées. Le rapport est transmis au Ministre de l'Education et à la Commission de Pilotage (COPI).
§ 2. Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre des dispositions de la présente section tous les quatre ans, et en fait rapport au Parlement. Il transmet le premier rapport d'évaluation au Parlement [2 au cours de l'année scolaire 2030-2031]2.]1
Afdeling V.[1 - Gevolgen van onregelmatig schoolbezoek]1
Section V. [1 - Des conséquences de la fréquentation scolaire irrégulière]1
Art. 1.7.1 -54.. [1 De dossiers van leerplichtige minderjarige leerlingen die niet voldoende waarborgen bieden wat betreft een regelmatig schoolbezoek in de school of het opleidingscentrum waarin ze behoorlijk zijn ingeschreven, worden door de diensten van de Regering naar de Procureur des Konings doorgestuurd.]1
Art. 1.7.1 -54.. [1 Les dossiers des élèves mineurs soumis à l'obligation scolaire et ne présentant pas suffisamment de garanties au niveau de la fréquentation scolaire régulière de l'école ou du centre de formation dans lequel ils sont dument inscrits sont envoyés par les services du Gouvernement au Procureur du Roi.]1
Art. 1.7.1 -55.. [1 § 1. Vanaf de tweede graad van het gewoon secundair onderwijs en vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs, wordt de leerling die in één schooljaar meer dan 30 halve dagen ongewettigd afwezig was, beschouwd als een leerling die de lessen niet daadwerkelijk en regelmatig volgt, in de zin van artikel 2, 9°, 10° en 10° bis van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, en kan dus geen aanspraak maken op de bekrachtiging van zijn studies aan het einde van het schooljaar, behoudens gunstige beslissing van de klassenraad zoals bedoeld in paragraaf 2.
Wanneer een leerling meer dan 30 halve dagen ongewettigd afwezig was, stelt de directeur zijn ouders, of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, schriftelijk in kennis van de gevolgen van deze overschrijding op de bekrachtiging van de studies.
Voor de toepassing van het eerste lid worden halve dagen ongewettigde afwezigheid die in het gewoon onderwijs met volledig leerplan worden geregistreerd, niet in aanmerking genomen wanneer een leerling zich in hetzelfde schooljaar inschrijft in het gespecialiseerd onderwijs of in het alternerend secundair onderwijs.
§ 2. Tussen 15 en 31 mei beslist de klassenraad om de in paragraaf 1 bedoelde regelmatig ingeschreven leerling al dan niet toe te laten tot de eindexamens om aanspraak te maken op de bekrachtiging van de studies. De klassenraad motiveert zijn beslissing uitsluitend op basis van de situatie van de leerling op dat moment van het schooljaar. De beslissing van de klassenraad wordt onmiddellijk schriftelijk meegedeeld aan de ouders of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is. De sturingsbegeleider bedoeld in artikel 1.7.1-31, § 2, eerste lid, 1°, verstrekt elk element dat verheldering biedt voor de klassenraad. De beslissing om de studies van de leerling al dan niet te bekrachtigen, leidt niet tot een oriëntatieattest C, zoals bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, van voormeld koninklijk besluit van 29 juni 1984.
Tegen de laatste dag van elk schooljaar bezorgt de directeur de diensten van de Regering de lijst van leerlingen die meer dan 30 halve dagen ongewettigd afwezig waren in het lopende schooljaar en voor wie de klassenraad toestemming gaf om de eindejaarsexamens af te leggen om aanspraak te maken op een bekrachtiging van de studies.
Een leerling die de periode van 30 halve dagen ongewettigde afwezigheid na 31 mei overschrijdt, kan aanspraak maken op de bekrachtiging van de studies, zonder voorafgaande beslissing van de klassenraad.]1
Wanneer een leerling meer dan 30 halve dagen ongewettigd afwezig was, stelt de directeur zijn ouders, of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, schriftelijk in kennis van de gevolgen van deze overschrijding op de bekrachtiging van de studies.
Voor de toepassing van het eerste lid worden halve dagen ongewettigde afwezigheid die in het gewoon onderwijs met volledig leerplan worden geregistreerd, niet in aanmerking genomen wanneer een leerling zich in hetzelfde schooljaar inschrijft in het gespecialiseerd onderwijs of in het alternerend secundair onderwijs.
§ 2. Tussen 15 en 31 mei beslist de klassenraad om de in paragraaf 1 bedoelde regelmatig ingeschreven leerling al dan niet toe te laten tot de eindexamens om aanspraak te maken op de bekrachtiging van de studies. De klassenraad motiveert zijn beslissing uitsluitend op basis van de situatie van de leerling op dat moment van het schooljaar. De beslissing van de klassenraad wordt onmiddellijk schriftelijk meegedeeld aan de ouders of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is. De sturingsbegeleider bedoeld in artikel 1.7.1-31, § 2, eerste lid, 1°, verstrekt elk element dat verheldering biedt voor de klassenraad. De beslissing om de studies van de leerling al dan niet te bekrachtigen, leidt niet tot een oriëntatieattest C, zoals bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, van voormeld koninklijk besluit van 29 juni 1984.
Tegen de laatste dag van elk schooljaar bezorgt de directeur de diensten van de Regering de lijst van leerlingen die meer dan 30 halve dagen ongewettigd afwezig waren in het lopende schooljaar en voor wie de klassenraad toestemming gaf om de eindejaarsexamens af te leggen om aanspraak te maken op een bekrachtiging van de studies.
Een leerling die de periode van 30 halve dagen ongewettigde afwezigheid na 31 mei overschrijdt, kan aanspraak maken op de bekrachtiging van de studies, zonder voorafgaande beslissing van de klassenraad.]1
Art. 1.7.1 -55.. [1 § 1er. A partir du deuxième degré de l'enseignement secondaire ordinaire et spécialisé de forme 4, l'élève qui compte, au cours d'une même année scolaire, plus de 30 demi-jours d'absence injustifiée est considéré comme ne suivant pas effectivement et assidûment les cours, au sens de l'article 2, 9°, 10° et 10° bis, de l'arrêté royal du 29 juin 1984 relatif à l'organisation de l'enseignement secondaire, et ne peut donc plus prétendre à la sanction des études en fin d'année scolaire, sauf décision favorable du conseil de classe telle que visée au paragraphe 2.
Lorsqu'un élève a dépassé 30 demi-jours d'absence injustifiée, le directeur informe par écrit ses parents, ou l'élève lui-même s'il est majeur, des conséquences de ce dépassement sur la sanction des études.
Pour l'application de l'alinéa 1er, les demi-jours d'absence injustifiée relevés dans l'enseignement ordinaire de plein exercice ne sont pas pris en compte lorsqu'un élève s'inscrit dans l'enseignement spécialisé ou dans l'enseignement secondaire en alternance au cours de la même année scolaire.
§ 2. Entre le 15 et le 31 mai, le conseil de classe prend la décision d'autoriser ou non l'élève régulièrement inscrit visé au paragraphe 1er à présenter les examens de fin d'année scolaire pour prétendre à la sanction des études. Le conseil de classe motive sa décision en se basant uniquement sur la situation de l'élève à ce moment de l'année scolaire. La décision du conseil de classe est immédiatement notifiée, par écrit, aux parents ou à l'élève lui-même s'il est majeur. Le pilote visé à l'article 1.7.1-31, § 2, alinéa 1er, 1°, fournit tout élément de nature à éclairer le conseil de classe. La décision de ne pas admettre l'élève à la sanction des études ne constitue pas une attestation d'orientation C, telle que définie à l'article 23, § 2, 3°, de l'arrêté royal du 29 juin 1984 précité.
Le directeur transmet aux services du Gouvernement, pour le dernier jour de chaque année scolaire, la liste des élèves ayant dépassé les 30 demi-jours d'absence injustifiée au cours de cette année scolaire et pour lesquels le conseil de classe les a autorisés à présenter les examens de fin d'année pour prétendre à la sanction des études.
L'élève qui dépasse les 30 demi-jours d'absence injustifiée après le 31 mai peut prétendre à la sanction des études, sans décision préalable du conseil de classe.]1
Lorsqu'un élève a dépassé 30 demi-jours d'absence injustifiée, le directeur informe par écrit ses parents, ou l'élève lui-même s'il est majeur, des conséquences de ce dépassement sur la sanction des études.
Pour l'application de l'alinéa 1er, les demi-jours d'absence injustifiée relevés dans l'enseignement ordinaire de plein exercice ne sont pas pris en compte lorsqu'un élève s'inscrit dans l'enseignement spécialisé ou dans l'enseignement secondaire en alternance au cours de la même année scolaire.
§ 2. Entre le 15 et le 31 mai, le conseil de classe prend la décision d'autoriser ou non l'élève régulièrement inscrit visé au paragraphe 1er à présenter les examens de fin d'année scolaire pour prétendre à la sanction des études. Le conseil de classe motive sa décision en se basant uniquement sur la situation de l'élève à ce moment de l'année scolaire. La décision du conseil de classe est immédiatement notifiée, par écrit, aux parents ou à l'élève lui-même s'il est majeur. Le pilote visé à l'article 1.7.1-31, § 2, alinéa 1er, 1°, fournit tout élément de nature à éclairer le conseil de classe. La décision de ne pas admettre l'élève à la sanction des études ne constitue pas une attestation d'orientation C, telle que définie à l'article 23, § 2, 3°, de l'arrêté royal du 29 juin 1984 précité.
Le directeur transmet aux services du Gouvernement, pour le dernier jour de chaque année scolaire, la liste des élèves ayant dépassé les 30 demi-jours d'absence injustifiée au cours de cette année scolaire et pour lesquels le conseil de classe les a autorisés à présenter les examens de fin d'année pour prétendre à la sanction des études.
L'élève qui dépasse les 30 demi-jours d'absence injustifiée après le 31 mai peut prétendre à la sanction des études, sans décision préalable du conseil de classe.]1
HOOFDSTUK II. - Kosteloosheid
CHAPITRE II. - De la gratuité
Art. 1.7.2 -1.§ 1. In het gewoon of gespecialiseerd kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs mogen geen directe of indirecte kosten in rekening worden gebracht. Onverminderd artikel 1.7.2-2 kan een inrichtende macht in geen geval een aanvraag om directe of indirecte, facultatieve of verplichte betaling in de vorm van geld, diensten of benodigdheden indienen wanneer zij zich voor een school inschrijft of opnieuw inschrijft.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan een inschrijvingsgeld worden vastgelegd van maximaal 124 euro voor leerlingen die zich inschrijven voor het 7e jaar in de overgangsafdeling van het secundair onderwijs, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Dit maximumbedrag wordt geschat op 62 euro voor begunstigden van een studietoelage.
De opbrengst van bedoeld inschrijvingsgeld wordt in mindering gebracht van de eerste schijf van de werkingssubsidies toegekend aan bedoelde scholen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een specifiek inschrijvingsgeld gevraagd voor niet-leerplichtige leerlingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en waarvan de niet-Belgische ouders niet in België verblijven.
Leerlingen met een buitenlandse nationaliteit die zijn toegelaten om meer dan drie maanden in België te verblijven of gemachtigd zijn zich in België te vestigen, in toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zijn van rechtswege vrijgesteld van het specifieke inschrijvingsgeld.
De Regering bepaalt de categorieën van volledige of gedeeltelijke vrijstelling van het specifieke inschrijvingsgeld.
De Regering bepaalt de bedragen van het specifieke inschrijvingsgeld, voor elk studieniveau.
Het bedrag van het specifieke inschrijvingsgeld is opeisbaar bij inschrijving.
§ 4. Er worden jaarlijkse en forfaitaire dotaties en werkingssubsidies toegekend tot dekking van de kosten voor de werking en uitrusting van de scholen, en voor de kosteloze verspreiding van leerboeken en schoolbenodigdheden aan leerplichtige leerlingen.
[1 Bovendien wordt in het georganiseerd of gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs, alsmede in [2 de eerste drie]2 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [2 in de maturiteitsgraden I en II]2 van het gespecialiseerd lager onderwijs aan georganiseerde en gesubsidieerde scholen een forfaitair bedrag per ingeschreven leerling toegekend dat specifiek bestemd is voor schoolkosten en schoolbenodigdheden. Dit bedrag is voornamelijk bestemd voor de aanschaf van schoolbenodigdheden, gedefinieerd als al het materiaal dat nodig is om de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zijn omschreven in het referentiekader voor initiële competenties en het referentiekader voor de gemeenschappelijke kern. Dit bedrag kan ook de schoolkosten in verband met de organisatie van schoolactiviteiten of educatieve reizen met overnachting dekken. Dit bedrag wordt elk jaar in maart betaald. Het wordt jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen voor het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
Voor het gewoon en het gespecialiseerd kleuteronderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde forfaitaire bedrag 50 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,2, en naar boven afgerond wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of groter is dan 5, en naar beneden afgerond op de eerstvolgende lagere eenheid in de andere gevallen.
Voor [2 de eerste drie]2 jaar van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen van de maturiteitsgraad I van het gespecialiseerd lager onderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde vaste bedrag 75 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar.]1
Elke inrichtende macht die de [1 bedoeld in de leden 2 tot en met 4]1 bedragen heeft ontvangen, houdt uiterlijk op 31 januari van het jaar volgend op het schooljaar waarvoor de bedragen zijn toegekend, gedurende tien jaar bewijsstukken van alle uitgaven ter beschikking van de diensten van de Regering voor controle. Indien in het kader van een controle blijkt dat de ontvangen bedragen niet zijn gebruikt voor de aankoop van schoolbenodigdheden, het organiseren van schoolactiviteiten of pedagogische korte reizen met overnachting(en), moet het toegekende bedrag binnen 60 dagen na kennisgeving aan de betrokken inrichtende macht worden terugbetaald aan de diensten van de Regering.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, kan een inschrijvingsgeld worden vastgelegd van maximaal 124 euro voor leerlingen die zich inschrijven voor het 7e jaar in de overgangsafdeling van het secundair onderwijs, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Dit maximumbedrag wordt geschat op 62 euro voor begunstigden van een studietoelage.
De opbrengst van bedoeld inschrijvingsgeld wordt in mindering gebracht van de eerste schijf van de werkingssubsidies toegekend aan bedoelde scholen.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt een specifiek inschrijvingsgeld gevraagd voor niet-leerplichtige leerlingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en waarvan de niet-Belgische ouders niet in België verblijven.
Leerlingen met een buitenlandse nationaliteit die zijn toegelaten om meer dan drie maanden in België te verblijven of gemachtigd zijn zich in België te vestigen, in toepassing van de artikelen 10 en 15 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zijn van rechtswege vrijgesteld van het specifieke inschrijvingsgeld.
De Regering bepaalt de categorieën van volledige of gedeeltelijke vrijstelling van het specifieke inschrijvingsgeld.
De Regering bepaalt de bedragen van het specifieke inschrijvingsgeld, voor elk studieniveau.
Het bedrag van het specifieke inschrijvingsgeld is opeisbaar bij inschrijving.
§ 4. Er worden jaarlijkse en forfaitaire dotaties en werkingssubsidies toegekend tot dekking van de kosten voor de werking en uitrusting van de scholen, en voor de kosteloze verspreiding van leerboeken en schoolbenodigdheden aan leerplichtige leerlingen.
[1 Bovendien wordt in het georganiseerd of gesubsidieerd gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs, alsmede in [2 de eerste drie]2 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [2 in de maturiteitsgraden I en II]2 van het gespecialiseerd lager onderwijs aan georganiseerde en gesubsidieerde scholen een forfaitair bedrag per ingeschreven leerling toegekend dat specifiek bestemd is voor schoolkosten en schoolbenodigdheden. Dit bedrag is voornamelijk bestemd voor de aanschaf van schoolbenodigdheden, gedefinieerd als al het materiaal dat nodig is om de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die zijn omschreven in het referentiekader voor initiële competenties en het referentiekader voor de gemeenschappelijke kern. Dit bedrag kan ook de schoolkosten in verband met de organisatie van schoolactiviteiten of educatieve reizen met overnachting dekken. Dit bedrag wordt elk jaar in maart betaald. Het wordt jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen voor het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
Voor het gewoon en het gespecialiseerd kleuteronderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde forfaitaire bedrag 50 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,2, en naar boven afgerond wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of groter is dan 5, en naar beneden afgerond op de eerstvolgende lagere eenheid in de andere gevallen.
Voor [2 de eerste drie]2 jaar van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen van de maturiteitsgraad I van het gespecialiseerd lager onderwijs bedraagt het in lid 2 bedoelde vaste bedrag 75 euro per leerling. Het wordt berekend op basis van het aantal regelmatig aan de school ingeschreven leerlingen op 30 september van het voorgaande jaar.]1
Elke inrichtende macht die de [1 bedoeld in de leden 2 tot en met 4]1 bedragen heeft ontvangen, houdt uiterlijk op 31 januari van het jaar volgend op het schooljaar waarvoor de bedragen zijn toegekend, gedurende tien jaar bewijsstukken van alle uitgaven ter beschikking van de diensten van de Regering voor controle. Indien in het kader van een controle blijkt dat de ontvangen bedragen niet zijn gebruikt voor de aankoop van schoolbenodigdheden, het organiseren van schoolactiviteiten of pedagogische korte reizen met overnachting(en), moet het toegekende bedrag binnen 60 dagen na kennisgeving aan de betrokken inrichtende macht worden terugbetaald aan de diensten van de Regering.
Art. 1.7.2 -1.§ 1er. Aucun minerval direct ou indirect ne peut être perçu dans l'enseignement maternel, primaire et secondaire, ordinaire ou spécialisé. Sans préjudice de l'article 1.7.2-2, le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas formuler lors de l'inscription ou lors de la poursuite de la scolarisation dans une école une demande de paiement, directe ou indirecte, facultative ou obligatoire, sous forme d'argent, de services ou de fournitures.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, un droit d'inscription peut être fixé à maximum 124 euros pour les élèves qui s'inscrivent en 7e année de l'enseignement secondaire de transition, préparatoire à l'enseignement supérieur. Ce montant maximum est ramené à 62 euros pour les bénéficiaires d'allocations d'études.
Le produit de ce droit d'inscription est déduit de la première tranche de subventions de fonctionnement accordées aux écoles concernées.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, un droit d'inscription spécifique est exigé pour les élèves qui ne sont pas soumis à l'obligation scolaire et qui ne sont pas ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne et dont les parents non belges ne résident pas en Belgique.
Sont de plein droit exemptés du droit d'inscription spécifique les élèves de nationalité étrangère admis à séjourner plus de trois mois ou autorisés à s'établir en Belgique, en application des articles 10 et 15 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
Le Gouvernement détermine les catégories d'exemption totale ou partielle du droit d'inscription spécifique.
Le Gouvernement détermine les montants du droit d'inscription spécifique, par niveau d'études.
Le montant du droit d'inscription spécifique est exigible au moment de l'inscription.
§ 4. Des dotations et des subventions de fonctionnement annuelles et forfaitaires sont accordées pour couvrir les frais afférents au fonctionnement et à l'équipement des écoles, et à la distribution gratuite de manuels et de fournitures scolaires aux élèves soumis à l'obligation scolaire.
[1 En outre, dans l'enseignement maternel ordinaire et spécialisé, ainsi que dans [2 les trois premières]2années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [2 dans les degrés de maturité I et II]2 de l'enseignement primaire spécialisé, il est octroyé aux écoles organisées ou subventionnées un montant forfaitaire par élève inscrit, affecté spécifiquement aux frais et fournitures scolaires. Ce montant vise prioritairement l'achat des fournitures scolaires définies comme étant tous les matériels nécessaires à l'atteinte des savoirs, savoir-faire et compétences définis dans le référentiel de compétences initiales et les référentiels du tronc commun. Ce montant peut également couvrir les frais scolaires liés à l'organisation d'activités scolaires ou de séjours pédagogiques avec nuitée(s). Ce montant est versé chaque année au mois de mars. Il est indexé annuellement en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
Pour l'enseignement maternel ordinaire et spécialisé, le montant forfaitaire visé à l'alinéa 2 est de 50 euros par élève. Il est calculé sur la base du nombre d'élèves régulièrement inscrits dans l'école à la date du 30 septembre de l'année précédente, multiplié par un coefficient de 1,2, et est arrondi à l'unité supérieure si la première décimale est égale ou supérieure à 5, à l'unité inférieure dans les autres cas.
Pour [2 les trois premières]2années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [2 dans les degrés de maturité I et II]2 de l'enseignement primaire spécialisé, le montant forfaitaire visé à l'alinéa 2 est de 75 euros par élève. Il est calculé sur la base du nombre d'élèves régulièrement inscrits dans l'école à la date du 30 septembre de l'année précédente.]1
Tout pouvoir organisateur ayant reçu les montants [1 visés aux alinéas 2 à 4]1 tient à la disposition des Services du Gouvernement aux fins de contrôle, au plus tard pour le 31 janvier de l'année suivant l'année scolaire pour laquelle les montants ont été accordés, les justificatifs de l'ensemble des dépenses effectuées, et ce, pendant une durée de dix ans. Si dans le cadre d'un contrôle, il apparaît que les montants reçus n'ont pas été affectés à l'achat de fournitures scolaires, à l'organisation d'activités scolaires ou de séjours pédagogiques avec nuitée(s), le montant octroyé devra être ristourné aux Services du Gouvernement dans un délai de soixante jours à dater de la notification adressée au pouvoir organisateur concerné.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, un droit d'inscription peut être fixé à maximum 124 euros pour les élèves qui s'inscrivent en 7e année de l'enseignement secondaire de transition, préparatoire à l'enseignement supérieur. Ce montant maximum est ramené à 62 euros pour les bénéficiaires d'allocations d'études.
Le produit de ce droit d'inscription est déduit de la première tranche de subventions de fonctionnement accordées aux écoles concernées.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, un droit d'inscription spécifique est exigé pour les élèves qui ne sont pas soumis à l'obligation scolaire et qui ne sont pas ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne et dont les parents non belges ne résident pas en Belgique.
Sont de plein droit exemptés du droit d'inscription spécifique les élèves de nationalité étrangère admis à séjourner plus de trois mois ou autorisés à s'établir en Belgique, en application des articles 10 et 15 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
Le Gouvernement détermine les catégories d'exemption totale ou partielle du droit d'inscription spécifique.
Le Gouvernement détermine les montants du droit d'inscription spécifique, par niveau d'études.
Le montant du droit d'inscription spécifique est exigible au moment de l'inscription.
§ 4. Des dotations et des subventions de fonctionnement annuelles et forfaitaires sont accordées pour couvrir les frais afférents au fonctionnement et à l'équipement des écoles, et à la distribution gratuite de manuels et de fournitures scolaires aux élèves soumis à l'obligation scolaire.
[1 En outre, dans l'enseignement maternel ordinaire et spécialisé, ainsi que dans [2 les trois premières]2années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [2 dans les degrés de maturité I et II]2 de l'enseignement primaire spécialisé, il est octroyé aux écoles organisées ou subventionnées un montant forfaitaire par élève inscrit, affecté spécifiquement aux frais et fournitures scolaires. Ce montant vise prioritairement l'achat des fournitures scolaires définies comme étant tous les matériels nécessaires à l'atteinte des savoirs, savoir-faire et compétences définis dans le référentiel de compétences initiales et les référentiels du tronc commun. Ce montant peut également couvrir les frais scolaires liés à l'organisation d'activités scolaires ou de séjours pédagogiques avec nuitée(s). Ce montant est versé chaque année au mois de mars. Il est indexé annuellement en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
Pour l'enseignement maternel ordinaire et spécialisé, le montant forfaitaire visé à l'alinéa 2 est de 50 euros par élève. Il est calculé sur la base du nombre d'élèves régulièrement inscrits dans l'école à la date du 30 septembre de l'année précédente, multiplié par un coefficient de 1,2, et est arrondi à l'unité supérieure si la première décimale est égale ou supérieure à 5, à l'unité inférieure dans les autres cas.
Pour [2 les trois premières]2années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [2 dans les degrés de maturité I et II]2 de l'enseignement primaire spécialisé, le montant forfaitaire visé à l'alinéa 2 est de 75 euros par élève. Il est calculé sur la base du nombre d'élèves régulièrement inscrits dans l'école à la date du 30 septembre de l'année précédente.]1
Tout pouvoir organisateur ayant reçu les montants [1 visés aux alinéas 2 à 4]1 tient à la disposition des Services du Gouvernement aux fins de contrôle, au plus tard pour le 31 janvier de l'année suivant l'année scolaire pour laquelle les montants ont été accordés, les justificatifs de l'ensemble des dépenses effectuées, et ce, pendant une durée de dix ans. Si dans le cadre d'un contrôle, il apparaît que les montants reçus n'ont pas été affectés à l'achat de fournitures scolaires, à l'organisation d'activités scolaires ou de séjours pédagogiques avec nuitée(s), le montant octroyé devra être ristourné aux Services du Gouvernement dans un délai de soixante jours à dater de la notification adressée au pouvoir organisateur concerné.
Art. 1.7.2 -2.§ 1. Onverminderd lid 2 en 3 mogen in het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 geen schoolkosten worden ontvangen en, direct noch indirect, schoolbenodigdheden worden aangerekend aan de ouders.
In het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II ]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 mogen alleen de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, worden ontvangen:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het kleuteronderwijs aanspraak kan maken;
3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van kleuteronderwijs aanspraak kan maken.
Alleen de volgende schoolbenodigdheden worden niet door de scholen geleverd:
1° de niet-gevulde schooltas;
2° het niet-gevulde pennenzakje;
3° de gebruikelijke kleding en sportkleding van de leerling.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in [2 lid 2]2, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder [2 lid 2]2, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
§ 2. [2 Onverminderd § 1, in het lager onderwijs]2 worden de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder lid 1, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
§ 3. In het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs worden de volgende schoolkosten die op basis van de werkelijke kosten worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken;
3° fotokopieën uitgedeeld aan studenten; op eensluidend advies van de algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, stelt de Regering het maximumbedrag vast van de kosten van fotokopieën per leerling die in de loop van een schooljaar kunnen worden aangerekend.
4° het uitlenen van schoolboeken, persoonlijke uitrusting en gereedschap;
5° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan meerderjarige leerlingen of ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 5°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder lid 1, 2° en 5° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
[1 § 3bis. In het gewone en gespecialiseerde secundair onderwijs worden de kosten die op vrijwillige basis worden gemaakt door een meerderjarige leerling, door de ouders of door de persoon die het ouderlijk gezag over een minderjarige heeft, in verband met de aankoop of de huur van aan de leerling aangeboden of aanbevolen en persoonlijke computeruitrusting, als schoolkosten beschouwd, mits deze kosten worden gemaakt in het kader en onder de voorwaarden die door de Franse Gemeenschap zijn vastgesteld met het oog op de ontwikkeling van de digitale strategie op school.
Voor de in het vorige lid bedoelde uitrusting kan een leverancier worden voorgesteld of aanbevolen overeenkomstig artikel 1.7.3-3 en de door de Regering vastgestelde regels.]1
§ 4. [2 Onverminderd § 1 en 5, in het lager onderwijs]2 kunnen de volgende schoolkosten worden voorgesteld aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is, op voorwaarde dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over de facultatieve aard ervan:
1° groepsaankopen;
2° de kosten voor de deelname aan optionele activiteiten;
3° abonnementen op tijdschriften.
Ze worden aangeboden tegen hun reële kostprijs voor zover ze gekoppeld zijn aan het pedagogische project.
[2 § 5. Onverminderd paragraaf 1 kunnen in [3 de eerste drie]3 jaar van het gewoon lager onderwijs en op [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs alleen facultatieve schoolkosten in verband met de gegroepeerde aankoop van schoolboeken en oefenschriften, met inbegrip van digitale abonnementen op deze materialen of aanverwante platforms, aan de ouders worden aangeboden, mits zij uitdrukkelijk worden geïnformeerd over het facultatieve karakter van de aankoop.
Zij worden aangeboden tegen reële kosten en moeten verband houden met het pedagogische project.
De school moet regelingen treffen om alle leerlingen toegang te geven tot het volledige leeraanbod, ongeacht of de ouders al dan niet hebben ingestemd met de groepsaankoop.]2
In het gewoon en gespecialiseerd kleuteronderwijs [2 alsmede in [3 de eerste drie]3 leerjaren van het gewoon lager onderwijs en voor leerlingen [3 in de maturiteitsgraden I en II ]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs,]2 mogen alleen de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, worden ontvangen:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het kleuteronderwijs aanspraak kan maken;
3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van kleuteronderwijs aanspraak kan maken.
Alleen de volgende schoolbenodigdheden worden niet door de scholen geleverd:
1° de niet-gevulde schooltas;
2° het niet-gevulde pennenzakje;
3° de gebruikelijke kleding en sportkleding van de leerling.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in [2 lid 2]2, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder [2 lid 2]2, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
§ 2. [2 Onverminderd § 1, in het lager onderwijs]2 worden de volgende schoolkosten die op basis van de reële kostprijs worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
3° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het lager onderwijs aanspraak kan maken.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 3°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder lid 1, 2° en 3° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
§ 3. In het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs worden de volgende schoolkosten die op basis van de werkelijke kosten worden vastgesteld, niet beschouwd als een bijdrage in het inschrijvingsgeld:
1° toegangsrechten tot het zwembad en de daarmee verband houdende verplaatsingen;
2° het recht op toegang tot culturele en sportactiviteiten in het kader van het pedagogische project van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende verplaatsingen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken;
3° fotokopieën uitgedeeld aan studenten; op eensluidend advies van de algemene overlegraad voor het secundair onderwijs, stelt de Regering het maximumbedrag vast van de kosten van fotokopieën per leerling die in de loop van een schooljaar kunnen worden aangerekend.
4° het uitlenen van schoolboeken, persoonlijke uitrusting en gereedschap;
5° de kosten van pedagogische reizen met overnachting(en) die door de school worden georganiseerd en die deel uitmaken van het onderwijsproject van de inrichtende macht of het schoolproject, alsmede de daarmee verband houdende reizen. De Regering bepaalt het totale maximumbedrag, inclusief alle belastingen, waarop een school per leerling voor een studiejaar, een groep studiejaren en/of voor alle jaren van het secundair onderwijs aanspraak kan maken.
Geen leverancier of merk van schoolbenodigdheden, standaardkleding of sportkleding of voorschriften die hetzelfde effect hebben, mag/mogen worden opgelegd aan meerderjarige leerlingen of ouders of personen die het ouderlijk gezag uitoefenen.
De toegestane schoolkosten, bedoeld in lid 1, 1 tot 5°, kunnen niet worden gecumuleerd tegen een enkele forfaitaire vergoeding. Ze worden toegewezen aan specifieke en effectief georganiseerde diensten.
De onder lid 1, 2° en 5° vastgestelde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd door op de bedragen van het voorgaande kalenderjaar de verhouding toe te passen tussen het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen voor januari van het lopende kalenderjaar en het indexcijfer voor januari van het voorgaande kalenderjaar.
[1 § 3bis. In het gewone en gespecialiseerde secundair onderwijs worden de kosten die op vrijwillige basis worden gemaakt door een meerderjarige leerling, door de ouders of door de persoon die het ouderlijk gezag over een minderjarige heeft, in verband met de aankoop of de huur van aan de leerling aangeboden of aanbevolen en persoonlijke computeruitrusting, als schoolkosten beschouwd, mits deze kosten worden gemaakt in het kader en onder de voorwaarden die door de Franse Gemeenschap zijn vastgesteld met het oog op de ontwikkeling van de digitale strategie op school.
Voor de in het vorige lid bedoelde uitrusting kan een leverancier worden voorgesteld of aanbevolen overeenkomstig artikel 1.7.3-3 en de door de Regering vastgestelde regels.]1
§ 4. [2 Onverminderd § 1 en 5, in het lager onderwijs]2 kunnen de volgende schoolkosten worden voorgesteld aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is, op voorwaarde dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over de facultatieve aard ervan:
1° groepsaankopen;
2° de kosten voor de deelname aan optionele activiteiten;
3° abonnementen op tijdschriften.
Ze worden aangeboden tegen hun reële kostprijs voor zover ze gekoppeld zijn aan het pedagogische project.
[2 § 5. Onverminderd paragraaf 1 kunnen in [3 de eerste drie]3 jaar van het gewoon lager onderwijs en op [3 in de maturiteitsgraden I en II]3 van het gespecialiseerd lager onderwijs alleen facultatieve schoolkosten in verband met de gegroepeerde aankoop van schoolboeken en oefenschriften, met inbegrip van digitale abonnementen op deze materialen of aanverwante platforms, aan de ouders worden aangeboden, mits zij uitdrukkelijk worden geïnformeerd over het facultatieve karakter van de aankoop.
Zij worden aangeboden tegen reële kosten en moeten verband houden met het pedagogische project.
De school moet regelingen treffen om alle leerlingen toegang te geven tot het volledige leeraanbod, ongeacht of de ouders al dan niet hebben ingestemd met de groepsaankoop.]2
Art. 1.7.2 -2.§ 1er. Dans l'enseignement maternel, ordinaire et spécialisé, [2 ainsi que dans [3 les trois premières]3 années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [3 dans les degrés de maturité I et II]3 de l'enseignement primaire spécialisé,]2 sans préjudice des alinéas 2 et 3, aucuns frais scolaires ne peuvent être perçus et aucune fourniture scolaire ne peut être réclamée aux parents, directement ou indirectement.
Dans l'enseignement maternel, ordinaire et spécialisé, [2 ainsi que dans [3 les trois premières]3 années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [3 dans les degrés de maturité I et II]3 de l'enseignement primaire spécialisé,]2 seuls les frais scolaires suivants, appréciés au cout réel, peuvent être perçus :
1° les droits d'accès à la piscine ainsi que les déplacements qui y sont liés ;
2° les droits d'accès aux activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement arrête le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou pour l'ensemble des années d'étude de l'enseignement maternel ;
3° les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) organisés par l'école et s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école, ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou pour l'ensemble des années d'étude de l'enseignement maternel.
Seules les fournitures scolaires suivantes ne sont pas fournies par les écoles :
1° le cartable non garni ;
2° le plumier non garni ;
3° les tenues vestimentaires et sportives usuelles de l'élève.
Aucun fournisseur ou marque de fournitures scolaires, de tenues vestimentaires ou sportives usuelles ou prescriptions qui aboutissent au même effet ne peuvent être imposés aux parents ou à la personne investie de l'autorité parentale.
Les frais scolaires autorisés visés à l'[2 alinéa 2]2, 1° à 3°, ne peuvent pas être cumulés en vue d'un paiement forfaitaire et unique. Ils sont imputés à des services précis et effectivement organisés.
Les montants fixés en application de l'[2 alinéa 2]2, 2° et 3°, sont annuellement indexés en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
§ 2. [2 Sans préjudice du § 1er, dans l'enseignement primaire]2, ordinaire et spécialisé, ne sont pas considérés comme perception d'un minerval les frais scolaires appréciés au cout réel suivant :
1° les droits d'accès à la piscine ainsi que les déplacements qui y sont liés ;
2° les droits d'accès aux activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement primaire ;
3° les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) organisés par l'école et s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école, ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement primaire.
Aucun fournisseur ou marque de fournitures scolaires, de tenues vestimentaires ou sportives usuelles ou prescriptions qui aboutissent au même effet ne peut être imposé aux parents ou à la personne investie de l'autorité parentale.
Les frais scolaires autorisés visés à l'alinéa 1er, 1° à 3°, ne peuvent pas être cumulés en vue d'un paiement forfaitaire et unique. Ils sont imputés à des services précis et effectivement organisés.
Les montants fixés en application de l'alinéa 1er, 2 et 3°, sont indexés annuellement en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
§ 3. Dans l'enseignement secondaire, ordinaire et spécialisé, ne sont pas considérés comme perception d'un minerval les frais scolaires appréciés au cout réel suivant :
1° les droits d'accès à la piscine ainsi que les déplacements qui y sont liés ;
2° les droits d'accès aux activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement secondaire ;
3° les photocopies distribuées aux élèves ; sur avis conforme du Conseil général de l'enseignement secondaire, le Gouvernement arrête le montant maximum du cout des photocopies par élève qui peut être réclamé au cours d'une année scolaire ;
4° le prêt des livres scolaires, d'équipements personnels et d'outillage ;
5° les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) organisés par l'école et s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école, ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement secondaire.
Aucun fournisseur ou marque de fournitures scolaires, de tenues vestimentaires ou sportives usuelles ou prescriptions qui aboutissent au même effet ne peuvent être imposés à l'élève majeur ou aux parents ou à la personne investie de l'autorité parentale.
Les frais scolaires autorisés visés à l'alinéa 1er, 1° à 5°, ne peuvent pas être cumulés en vue d'un paiement forfaitaire et unique. Ils sont imputés à des services précis et effectivement organisés.
Les montants fixés en application de l'alinéa 1er, 2° et 5°, sont indexés annuellement en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
[1 § 3bis. Dans l'enseignement secondaire, ordinaire et spécialisé, sont considérés comme des frais scolaires les frais engagés sur base volontaire par l'élève majeur, par les parents ou la personne investie de l'autorité parentale pour l'élève mineur, liés à l'achat ou à la location, d'un matériel informatique proposé ou recommandé et personnel à l'élève; à condition que ces frais soient engagés dans le cadre et les conditions fixés par la Communauté française en vue du développement de la stratégie numérique à l'école.
Pour le matériel visé à l'alinéa précédent, un fournisseur peut être proposé ou recommandé dans le respect de l'article 1.7.3-3 et des règles fixées par le Gouvernement.]1
§ 4. [2 Sans préjudice des § § 1er et 5, dans l'enseignement primaire]2 et secondaire, ordinaire et spécialisé, les frais scolaires suivants peuvent être proposés à l'élève, s'il est majeur, ou à ses parents, s'il est mineur, pour autant que le caractère facultatif ait été explicitement porté à leur connaissance :
1° les achats groupés ;
2° les frais de participation à des activités facultatives ;
3° les abonnements à des revues.
Ils sont proposés à leur cout réel pour autant qu'ils soient liés au projet pédagogique.
[2 § 5. Sans préjudice du paragraphe 1er, dans [3 les trois premières]3 années de l'enseignement primaire ordinaire et le degré de maturité I de l'enseignement primaire spécialisé, seuls les frais scolaires facultatifs liés aux achats groupés de manuels scolaires et de cahiers d'exercices, en ce compris sous forme d'abonnements numériques à ces supports ou aux plateformes qui y sont liées, peuvent être proposés aux parents pour autant que le caractère facultatif ait été explicitement porté à leur connaissance.
Ils sont proposés à leur coût réel et doivent être liés au projet pédagogique.
L'école est tenue de prévoir des modalités pour permettre à tous les élèves d'avoir accès à l'ensemble des apprentissages, que les parents aient accepté ou non de prendre en charge l'achat groupé.]2
Dans l'enseignement maternel, ordinaire et spécialisé, [2 ainsi que dans [3 les trois premières]3 années de l'enseignement primaire ordinaire et pour les élèves évoluant [3 dans les degrés de maturité I et II]3 de l'enseignement primaire spécialisé,]2 seuls les frais scolaires suivants, appréciés au cout réel, peuvent être perçus :
1° les droits d'accès à la piscine ainsi que les déplacements qui y sont liés ;
2° les droits d'accès aux activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement arrête le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou pour l'ensemble des années d'étude de l'enseignement maternel ;
3° les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) organisés par l'école et s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école, ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou pour l'ensemble des années d'étude de l'enseignement maternel.
Seules les fournitures scolaires suivantes ne sont pas fournies par les écoles :
1° le cartable non garni ;
2° le plumier non garni ;
3° les tenues vestimentaires et sportives usuelles de l'élève.
Aucun fournisseur ou marque de fournitures scolaires, de tenues vestimentaires ou sportives usuelles ou prescriptions qui aboutissent au même effet ne peuvent être imposés aux parents ou à la personne investie de l'autorité parentale.
Les frais scolaires autorisés visés à l'[2 alinéa 2]2, 1° à 3°, ne peuvent pas être cumulés en vue d'un paiement forfaitaire et unique. Ils sont imputés à des services précis et effectivement organisés.
Les montants fixés en application de l'[2 alinéa 2]2, 2° et 3°, sont annuellement indexés en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
§ 2. [2 Sans préjudice du § 1er, dans l'enseignement primaire]2, ordinaire et spécialisé, ne sont pas considérés comme perception d'un minerval les frais scolaires appréciés au cout réel suivant :
1° les droits d'accès à la piscine ainsi que les déplacements qui y sont liés ;
2° les droits d'accès aux activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement primaire ;
3° les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) organisés par l'école et s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école, ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement primaire.
Aucun fournisseur ou marque de fournitures scolaires, de tenues vestimentaires ou sportives usuelles ou prescriptions qui aboutissent au même effet ne peut être imposé aux parents ou à la personne investie de l'autorité parentale.
Les frais scolaires autorisés visés à l'alinéa 1er, 1° à 3°, ne peuvent pas être cumulés en vue d'un paiement forfaitaire et unique. Ils sont imputés à des services précis et effectivement organisés.
Les montants fixés en application de l'alinéa 1er, 2 et 3°, sont indexés annuellement en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
§ 3. Dans l'enseignement secondaire, ordinaire et spécialisé, ne sont pas considérés comme perception d'un minerval les frais scolaires appréciés au cout réel suivant :
1° les droits d'accès à la piscine ainsi que les déplacements qui y sont liés ;
2° les droits d'accès aux activités culturelles et sportives s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement secondaire ;
3° les photocopies distribuées aux élèves ; sur avis conforme du Conseil général de l'enseignement secondaire, le Gouvernement arrête le montant maximum du cout des photocopies par élève qui peut être réclamé au cours d'une année scolaire ;
4° le prêt des livres scolaires, d'équipements personnels et d'outillage ;
5° les frais liés aux séjours pédagogiques avec nuitée(s) organisés par l'école et s'inscrivant dans le projet pédagogique du pouvoir organisateur ou dans le projet d'école, ainsi que les déplacements qui y sont liés. Le Gouvernement fixe le montant total maximal toutes taxes comprises qu'une école peut réclamer par élève pour une année d'étude, un groupe d'années d'étude et/ou sur l'ensemble des années d'étude de l'enseignement secondaire.
Aucun fournisseur ou marque de fournitures scolaires, de tenues vestimentaires ou sportives usuelles ou prescriptions qui aboutissent au même effet ne peuvent être imposés à l'élève majeur ou aux parents ou à la personne investie de l'autorité parentale.
Les frais scolaires autorisés visés à l'alinéa 1er, 1° à 5°, ne peuvent pas être cumulés en vue d'un paiement forfaitaire et unique. Ils sont imputés à des services précis et effectivement organisés.
Les montants fixés en application de l'alinéa 1er, 2° et 5°, sont indexés annuellement en appliquant aux montants de l'année civile précédente le rapport entre l'indice général des prix à la consommation de janvier de l'année civile en cours et l'indice de janvier de l'année civile précédente.
[1 § 3bis. Dans l'enseignement secondaire, ordinaire et spécialisé, sont considérés comme des frais scolaires les frais engagés sur base volontaire par l'élève majeur, par les parents ou la personne investie de l'autorité parentale pour l'élève mineur, liés à l'achat ou à la location, d'un matériel informatique proposé ou recommandé et personnel à l'élève; à condition que ces frais soient engagés dans le cadre et les conditions fixés par la Communauté française en vue du développement de la stratégie numérique à l'école.
Pour le matériel visé à l'alinéa précédent, un fournisseur peut être proposé ou recommandé dans le respect de l'article 1.7.3-3 et des règles fixées par le Gouvernement.]1
§ 4. [2 Sans préjudice des § § 1er et 5, dans l'enseignement primaire]2 et secondaire, ordinaire et spécialisé, les frais scolaires suivants peuvent être proposés à l'élève, s'il est majeur, ou à ses parents, s'il est mineur, pour autant que le caractère facultatif ait été explicitement porté à leur connaissance :
1° les achats groupés ;
2° les frais de participation à des activités facultatives ;
3° les abonnements à des revues.
Ils sont proposés à leur cout réel pour autant qu'ils soient liés au projet pédagogique.
[2 § 5. Sans préjudice du paragraphe 1er, dans [3 les trois premières]3 années de l'enseignement primaire ordinaire et le degré de maturité I de l'enseignement primaire spécialisé, seuls les frais scolaires facultatifs liés aux achats groupés de manuels scolaires et de cahiers d'exercices, en ce compris sous forme d'abonnements numériques à ces supports ou aux plateformes qui y sont liées, peuvent être proposés aux parents pour autant que le caractère facultatif ait été explicitement porté à leur connaissance.
Ils sont proposés à leur coût réel et doivent être liés au projet pédagogique.
L'école est tenue de prévoir des modalités pour permettre à tous les élèves d'avoir accès à l'ensemble des apprentissages, que les parents aient accepté ou non de prendre en charge l'achat groupé.]2
Art. 1.7.2 -3.§ 1. Bij de inning van de kosten nemen de inrichtende machten de bepalingen van artikel 1.4.1-5 in acht.
Ze kunnen, in het lager [1 , onverminderd artikel 1.7.2-2, § 1,]1 en secundair onderwijs, een betaling hanteren tegen de reële kostprijs van de schoolkosten.
§ 2. De inrichtende machten betrekken de minderjarige leerlingen niet bij het betalingsproces en de dialoog die zij met de ouders over de schoolkosten en de periodieke rekeningen voeren
Het niet-betalen van de kosten kan voor de leerling in geen geval een reden zijn om inschrijving te weigeren of permanente uitsluiting of enige andere sanctie op te leggen, ook niet als deze kosten zijn opgenomen in het pedagogische project of in het schoolproject
Er mogen geen inschrijvingsgeld of kosten, direct of indirect, worden gevraagd aan de leerling of zijn ouders voor de uitreiking van zijn diploma's en getuigschriften of zijn schoolrapport.
Ze kunnen, in het lager [1 , onverminderd artikel 1.7.2-2, § 1,]1 en secundair onderwijs, een betaling hanteren tegen de reële kostprijs van de schoolkosten.
§ 2. De inrichtende machten betrekken de minderjarige leerlingen niet bij het betalingsproces en de dialoog die zij met de ouders over de schoolkosten en de periodieke rekeningen voeren
Het niet-betalen van de kosten kan voor de leerling in geen geval een reden zijn om inschrijving te weigeren of permanente uitsluiting of enige andere sanctie op te leggen, ook niet als deze kosten zijn opgenomen in het pedagogische project of in het schoolproject
Er mogen geen inschrijvingsgeld of kosten, direct of indirect, worden gevraagd aan de leerling of zijn ouders voor de uitreiking van zijn diploma's en getuigschriften of zijn schoolrapport.
Modifications
Art. 1.7.2 -3.§ 1er. Les pouvoirs organisateurs sont tenus, dans la perception des frais scolaires, de respecter l'article 1.4.1-5.
Ils peuvent, dans l'enseignement primaire [1 sans préjudice de l'article 1.7.2-2, § 1er, ]1 et dans l'enseignement secondaire, mettre en place un paiement correspondant au cout moyen réel des frais scolaires.
§ 2. Les pouvoirs organisateurs n'impliquent pas les élèves mineurs dans le processus de paiement et dans le dialogue qu'ils entretiennent avec les parents à propos des frais scolaires et des décomptes périodiques.
Le non-paiement des frais scolaires ne peut en aucun cas constituer, pour l'élève, un motif de refus d'inscription, d'exclusion définitive ou de toute autre sanction même si ces frais figurent dans le projet pédagogique ou dans le projet d'école.
Aucun droit ou frais, direct ou indirect, ne peut être demandé à l'élève ou à ses parents pour la délivrance de ses diplômes et certificats d'enseignement ou de son bulletin scolaire.
Ils peuvent, dans l'enseignement primaire [1 sans préjudice de l'article 1.7.2-2, § 1er, ]1 et dans l'enseignement secondaire, mettre en place un paiement correspondant au cout moyen réel des frais scolaires.
§ 2. Les pouvoirs organisateurs n'impliquent pas les élèves mineurs dans le processus de paiement et dans le dialogue qu'ils entretiennent avec les parents à propos des frais scolaires et des décomptes périodiques.
Le non-paiement des frais scolaires ne peut en aucun cas constituer, pour l'élève, un motif de refus d'inscription, d'exclusion définitive ou de toute autre sanction même si ces frais figurent dans le projet pédagogique ou dans le projet d'école.
Aucun droit ou frais, direct ou indirect, ne peut être demandé à l'élève ou à ses parents pour la délivrance de ses diplômes et certificats d'enseignement ou de son bulletin scolaire.
Modifications
Art. 1.7.2 -4. § 1. Voor het begin van elk schooljaar, en ter informatie, wordt een raming van het bedrag van de aangerekende kosten en de verdeling ervan ter kennis gebracht van de leerling indien hij meerderjarig is, of van zijn ouders, indien hij minderjarig is.
§ 2. In de loop van elk schooljaar worden periodieke schriftelijke verklaringen afgelegd aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is.
In elke periodieke rekening worden per leerling en voor de betrokken periode alle aangevraagde kosten, de bedragen, het doel en de verplichte of facultatieve aard van deze kostenopgave vermeld, alsmede de voorwaarden en de eventuele betalingsfaciliteiten.
De periode die door een periodieke verrekening kan worden gedekt is minimaal één maand en maximaal vier maanden. Voor het begin van elk schooljaar stellen de inrichtende machten de leerling, of zijn ouders, indien hij minderjarig is, in kennis van de gekozen frequentie.
In afwijking van lid 3 moeten de inrichtende machten, op verzoek van de ouders en voor uitgaven van meer dan 50 euro, voorzien in de mogelijkheid om deze over verschillende periodieke opgaven te spreiden. De inrichtende machten stellen de leerling of zijn ouders, indien hij meerderjarig is, vooraf schriftelijk in kennis van het bestaan van deze mogelijkheid. Het totale te betalen bedrag en de afbetalingsvoorwaarden worden eveneens schriftelijk meegedeeld. Het aangerekende quotum voor de betrokken periode wordt in de periodieke opgave opgenomen.
Kosten die niet in een periodieke opgave staan, kunnen in geen geval worden aangerekend.
De inrichtende machten die geen kosten voor het gehele schooljaar aanvragen, zijn niet verplicht de in deze paragraaf bedoelde periodieke overzichten in te dienen.
§ 2. In de loop van elk schooljaar worden periodieke schriftelijke verklaringen afgelegd aan de leerling indien deze meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is.
In elke periodieke rekening worden per leerling en voor de betrokken periode alle aangevraagde kosten, de bedragen, het doel en de verplichte of facultatieve aard van deze kostenopgave vermeld, alsmede de voorwaarden en de eventuele betalingsfaciliteiten.
De periode die door een periodieke verrekening kan worden gedekt is minimaal één maand en maximaal vier maanden. Voor het begin van elk schooljaar stellen de inrichtende machten de leerling, of zijn ouders, indien hij minderjarig is, in kennis van de gekozen frequentie.
In afwijking van lid 3 moeten de inrichtende machten, op verzoek van de ouders en voor uitgaven van meer dan 50 euro, voorzien in de mogelijkheid om deze over verschillende periodieke opgaven te spreiden. De inrichtende machten stellen de leerling of zijn ouders, indien hij meerderjarig is, vooraf schriftelijk in kennis van het bestaan van deze mogelijkheid. Het totale te betalen bedrag en de afbetalingsvoorwaarden worden eveneens schriftelijk meegedeeld. Het aangerekende quotum voor de betrokken periode wordt in de periodieke opgave opgenomen.
Kosten die niet in een periodieke opgave staan, kunnen in geen geval worden aangerekend.
De inrichtende machten die geen kosten voor het gehele schooljaar aanvragen, zijn niet verplicht de in deze paragraaf bedoelde periodieke overzichten in te dienen.
Art. 1.7.2 -4. § 1er. Avant le début de chaque année scolaire, et à titre d'information, une estimation du montant des frais scolaires réclamés et leur ventilation est portée par écrit à la connaissance de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur.
§ 2. Au cours de chaque année scolaire, des décomptes périodiques sont portés par écrit à la connaissance de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur.
Chaque décompte périodique détaille, par élève et pour la période couverte, l'ensemble des frais scolaires réclamés, leurs montants, leurs objets et le caractère obligatoire ou facultatif de ceux-ci, et mentionne les modalités et les éventuelles facilités de paiement.
La période qui peut être couverte par un décompte périodique est de minimum un mois et de maximum quatre mois. Avant le début de chaque année scolaire, les pouvoirs organisateurs informent l'élève, s'il est majeur, ou ses parents, s'il est mineur, de la périodicité choisie.
Par dérogation à l'alinéa 3, à la demande des parents et pour les frais scolaires dont le montant excède cinquante euros, les pouvoirs organisateurs doivent prévoir la possibilité d'échelonner ceux-ci sur plusieurs décomptes périodiques. Les pouvoirs organisateurs informent préalablement et par écrit l'élève, s'il est majeur, ou les parents, s'il est mineur, de l'existence de cette possibilité. Le montant total à verser ainsi que les modalités de l'échelonnement sont également communiqués par écrit. La quotité réclamée afférente à la période couverte figure dans le décompte périodique.
Les frais qui ne figurent pas dans le décompte périodique ne peuvent en aucun cas être réclamés.
Les pouvoirs organisateurs qui ne réclament aucuns frais scolaires sur l'ensemble de l'année scolaire ne sont pas tenus de remettre les décomptes périodiques visés au présent paragraphe.
§ 2. Au cours de chaque année scolaire, des décomptes périodiques sont portés par écrit à la connaissance de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur.
Chaque décompte périodique détaille, par élève et pour la période couverte, l'ensemble des frais scolaires réclamés, leurs montants, leurs objets et le caractère obligatoire ou facultatif de ceux-ci, et mentionne les modalités et les éventuelles facilités de paiement.
La période qui peut être couverte par un décompte périodique est de minimum un mois et de maximum quatre mois. Avant le début de chaque année scolaire, les pouvoirs organisateurs informent l'élève, s'il est majeur, ou ses parents, s'il est mineur, de la périodicité choisie.
Par dérogation à l'alinéa 3, à la demande des parents et pour les frais scolaires dont le montant excède cinquante euros, les pouvoirs organisateurs doivent prévoir la possibilité d'échelonner ceux-ci sur plusieurs décomptes périodiques. Les pouvoirs organisateurs informent préalablement et par écrit l'élève, s'il est majeur, ou les parents, s'il est mineur, de l'existence de cette possibilité. Le montant total à verser ainsi que les modalités de l'échelonnement sont également communiqués par écrit. La quotité réclamée afférente à la période couverte figure dans le décompte périodique.
Les frais qui ne figurent pas dans le décompte périodique ne peuvent en aucun cas être réclamés.
Les pouvoirs organisateurs qui ne réclament aucuns frais scolaires sur l'ensemble de l'année scolaire ne sont pas tenus de remettre les décomptes périodiques visés au présent paragraphe.
Art. 1.7.2 -5. De wettelijke verwijzing en de integrale tekst van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-3 staan vermeld in het huishoudelijk reglement van elke school alsook op de raming van de aangerekende schoolkosten bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 1, en de periodieke opgaven bedoeld in artikel 1.7.2-4, § 2.
Art. 1.7.2 -5. La référence légale et le texte intégral des articles 1.7.2-1 à 1.7.2-3 sont reproduits dans le règlement d'ordre intérieur de chaque école ainsi que sur l'estimation des frais scolaires réclamés visée à l'article 1.7.2-4, § 1er, et les décomptes périodiques visés à l'article 1.7.2-4, § 2.
Art. 1.7.2 -6. § 1. Wanneer zij een inbreuk op de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 vaststelt, kan de Regering, overeenkomstig de procedure van de tweede paragraaf, een van de volgende straffen opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een boete, waarvan het bedrag niet minder dan 250 euro en niet meer dan 2500 euro mag zijn;
3° in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
Naast de toepassing van een van de in het eerste lid bedoelde straffen betaalt de inrichtende macht de onverschuldigde verkregen vergoedingen of bedragen volledig terug. In geval van weigering om terug te betalen of indien de te veel betaalde schoolkosten of de te veel betaalde bedragen het bedrag van de toegepaste straf overschrijden, schort de Regering de betaling van de aan de school toegekende dotaties en werkingssubsidies of loonsubsidies op totdat het teveel betaalde schoolgeld of de te veel betaalde bedragen volledig zijn terugbetaald.
Indien de boete niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
§ 2. Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie.
Wanneer zij bewijzen hebben dat een misdrijf is gepleegd, stellen de diensten van de Regering de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te Raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken.
De Regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn
1° de waarschuwing;
2° een boete, waarvan het bedrag niet minder dan 250 euro en niet meer dan 2500 euro mag zijn;
3° in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
Naast de toepassing van een van de in het eerste lid bedoelde straffen betaalt de inrichtende macht de onverschuldigde verkregen vergoedingen of bedragen volledig terug. In geval van weigering om terug te betalen of indien de te veel betaalde schoolkosten of de te veel betaalde bedragen het bedrag van de toegepaste straf overschrijden, schort de Regering de betaling van de aan de school toegekende dotaties en werkingssubsidies of loonsubsidies op totdat het teveel betaalde schoolgeld of de te veel betaalde bedragen volledig zijn terugbetaald.
Indien de boete niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
§ 2. Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-5 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie.
Wanneer zij bewijzen hebben dat een misdrijf is gepleegd, stellen de diensten van de Regering de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te Raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken.
De Regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn
Art. 1.7.2 -6. § 1er. Lorsqu'il constate une violation aux articles 1.7.2-1 à 1.7.2-5, le Gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée au paragraphe 2, prononcer une des sanctions suivantes :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant ne peut être inférieur à 250 euros ni excéder 2500 euros ;
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait, pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
Outre l'application de l'une des sanctions visées à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur rembourse intégralement les minervals ou les montants trop perçus. En cas de refus d'obtempérer ou si les minervals ou les montants trop perçus dépassent le montant de la sanction appliquée, le Gouvernement suspend le versement des dotations ou des subventions de l'école en matière de fonctionnement comme en matière de traitement, jusqu'au remboursement intégral des minervals ou des montants trop perçus.
A défaut de payer l'amende dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le Gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majoré de 2,5 %.
§ 2. Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation ou un manquement aux articles 1.7.2-1 à 1.7.2-5 est porté à leur connaissance, les services du Gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du Gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le Gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 2.
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant ne peut être inférieur à 250 euros ni excéder 2500 euros ;
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait, pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
Outre l'application de l'une des sanctions visées à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur rembourse intégralement les minervals ou les montants trop perçus. En cas de refus d'obtempérer ou si les minervals ou les montants trop perçus dépassent le montant de la sanction appliquée, le Gouvernement suspend le versement des dotations ou des subventions de l'école en matière de fonctionnement comme en matière de traitement, jusqu'au remboursement intégral des minervals ou des montants trop perçus.
A défaut de payer l'amende dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le Gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majoré de 2,5 %.
§ 2. Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation ou un manquement aux articles 1.7.2-1 à 1.7.2-5 est porté à leur connaissance, les services du Gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du Gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le Gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 2.
Art. 1.7.2 -7. De Regering evalueert de uitvoering van de bepalingen bedoeld in dit Hoofdstuk en brengt verslag hierover aan het Parlement uit in de loop van 2024.
Art. 1.7.2 -7. Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre des dispositions du présent chapitre et en fait rapport au Parlement au cours de l'année 2024.
HOOFDSTUK III. - Vrije keuze
CHAPITRE III. - Du libre choix
Art. 1.7.3 -1. § 1. Basis- en secundaire scholen worden zo nodig opgericht door de Franse Gemeenschap.
§ 2. De Franse Gemeenschap subsidieert de scholen met inachtneming van de voorwaarden opgelegd bij wet, decreet en reglementaire norm.
De diensten van de Regering worden belast met het controleren of elk van deze scholen bedoeld in lid 1 de volgende verplichtingen nakomt:
1° georganiseerd zijn door een rechtspersoon die daarvoor alle aansprakelijkheid aanvaardt en die voor de werking, direct noch indirect, kosten voor personeel en/of gebouwen, financieringen afkomstig van een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie of uitgaande van een instelling die ressorteert onder een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie geniet.
De natuurlijke personen die de rechtspersoon uitmaken moeten:
a) van onberispelijk gedrag zijn;
b) hun burgerlijke en politieke rechten genieten;
2° zich onderwerpen aan de controle van de inspectie;
3° zijn gevestigd in lokalen die voldoen aan de voorschriften inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid;
4° beschikken over didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;
5° indien de school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, van externe diensten van ondersteuning en begeleiding genieten, krachtens een overeenkomst afgesloten uiterlijk vier maanden na oprichting van de school of de afdeling van de school met een steun- en begeleidingscel. De steun- en begeleidingscel van Wallonie-Bruxelles Enseignement mag niet weigeren de hiervoor genoemde overeenkomst te ondertekenen;
6° een pedagogisch geheel vormen gelegen in eenzelfde gebouwencomplex of, in elk geval, in eenzelfde gemeente of agglomeratie, allemaal uitgezonderd de afwijking toegekend door de Regering in uitzonderlijke gevallen. De verplichting om gelegen te zijn in eenzelfde gemeente of agglomeratie wordt niet opgelegd aan een pedagogisch geheel onder de directie van eenzelfde directeur en het resultaat van een fusie of een herstructurering van scholen die behoorlijk gemachtigd zijn door de Regering;
7° beschikken over personeel dat de gezondheid van de leerlingen niet in gevaar brengt.
§ 3. Indien een inrichtende macht één of meer bepalingen betreffende de toekenning van de in § 2 vermelde werkingssubsidies niet naleeft, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling waarbij zij haar verzoekt, binnen een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van die ingebrekestelling, zich naar de overtreden bepaling(en) te schikken en de wettelijke toestand te herstellen.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, worden de werkingssubsidies haar verder toegekend. De diensten van de Regering zullen echter, binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum van het antwoord van de inrichtende macht, een controleopdracht moeten uitoefenen om zich ervan te vergewissen dat de overtreden bepaling(en) voortaan in acht worden genomen.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, niet het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, past de Regering een aftrekking van 5 % toe van de werkingssubsidies die werden toegekend overeenkomstig § 2 en berekend op basis van de tijdens het vorige schooljaar toegekende subsidies.
Indien de inrichtende macht, na zes maanden na de beslissing tot aftrekking van 5 % van de werkingssubsidies, het bewijs nog altijd niet heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, kan de Regering de toekenning van de werkingssubsidies voor een onbepaalde tijd onderbreken.
De werkingssubsidies worden door de Regering opnieuw toegekend op de datum, die door haar diensten worden vastgesteld, waarop alle subsidiëringsvoorwaarden opnieuw in acht zullen worden genomen.
§ 2. De Franse Gemeenschap subsidieert de scholen met inachtneming van de voorwaarden opgelegd bij wet, decreet en reglementaire norm.
De diensten van de Regering worden belast met het controleren of elk van deze scholen bedoeld in lid 1 de volgende verplichtingen nakomt:
1° georganiseerd zijn door een rechtspersoon die daarvoor alle aansprakelijkheid aanvaardt en die voor de werking, direct noch indirect, kosten voor personeel en/of gebouwen, financieringen afkomstig van een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie of uitgaande van een instelling die ressorteert onder een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Unie geniet.
De natuurlijke personen die de rechtspersoon uitmaken moeten:
a) van onberispelijk gedrag zijn;
b) hun burgerlijke en politieke rechten genieten;
2° zich onderwerpen aan de controle van de inspectie;
3° zijn gevestigd in lokalen die voldoen aan de voorschriften inzake veiligheid, hygiëne en gezondheid;
4° beschikken over didactisch materiaal en de schooluitrusting voor de pedagogische noodwendigheden;
5° indien de school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, van externe diensten van ondersteuning en begeleiding genieten, krachtens een overeenkomst afgesloten uiterlijk vier maanden na oprichting van de school of de afdeling van de school met een steun- en begeleidingscel. De steun- en begeleidingscel van Wallonie-Bruxelles Enseignement mag niet weigeren de hiervoor genoemde overeenkomst te ondertekenen;
6° een pedagogisch geheel vormen gelegen in eenzelfde gebouwencomplex of, in elk geval, in eenzelfde gemeente of agglomeratie, allemaal uitgezonderd de afwijking toegekend door de Regering in uitzonderlijke gevallen. De verplichting om gelegen te zijn in eenzelfde gemeente of agglomeratie wordt niet opgelegd aan een pedagogisch geheel onder de directie van eenzelfde directeur en het resultaat van een fusie of een herstructurering van scholen die behoorlijk gemachtigd zijn door de Regering;
7° beschikken over personeel dat de gezondheid van de leerlingen niet in gevaar brengt.
§ 3. Indien een inrichtende macht één of meer bepalingen betreffende de toekenning van de in § 2 vermelde werkingssubsidies niet naleeft, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling waarbij zij haar verzoekt, binnen een termijn van dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van die ingebrekestelling, zich naar de overtreden bepaling(en) te schikken en de wettelijke toestand te herstellen.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, worden de werkingssubsidies haar verder toegekend. De diensten van de Regering zullen echter, binnen een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de datum van het antwoord van de inrichtende macht, een controleopdracht moeten uitoefenen om zich ervan te vergewissen dat de overtreden bepaling(en) voortaan in acht worden genomen.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig schoolwerkdagen, niet het bewijs levert dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, past de Regering een aftrekking van 5 % toe van de werkingssubsidies die werden toegekend overeenkomstig § 2 en berekend op basis van de tijdens het vorige schooljaar toegekende subsidies.
Indien de inrichtende macht, na zes maanden na de beslissing tot aftrekking van 5 % van de werkingssubsidies, het bewijs nog altijd niet heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, kan de Regering de toekenning van de werkingssubsidies voor een onbepaalde tijd onderbreken.
De werkingssubsidies worden door de Regering opnieuw toegekend op de datum, die door haar diensten worden vastgesteld, waarop alle subsidiëringsvoorwaarden opnieuw in acht zullen worden genomen.
Art. 1.7.3 -1. § 1er. Des écoles fondamentales et secondaires sont créées par la Communauté française, là où le besoin s'en fait sentir.
§ 2. La Communauté française subventionne les écoles respectant les conditions établies par la loi, le décret et la norme règlementaire.
Les services du Gouvernement sont chargés de vérifier que chacune des écoles visées à l'alinéa 1er respecte, en outre, les obligations suivantes :
1° être organisée par une personne morale qui en assume toute la responsabilité et qui ne bénéficie pas directement ou indirectement pour le fonctionnement, les frais de personnel et/ou les bâtiments, de financements en provenance d'un Etat étranger n'appartenant pas à l'Union européenne ou émanant d'une institution relevant d'un Etat étranger n'appartenant pas à l'Union européenne.
Les personnes physiques qui composent la personne morale doivent :
a) être de conduite irréprochable ;
b) jouir des droits civils et politiques ;
2° se soumettre au contrôle de l'inspection ;
3° être établie dans des locaux répondant à des conditions de sécurité, d'hygiène et de salubrité ;
4° disposer du matériel didactique et de l'équipement scolaire répondant aux nécessités pédagogiques ;
5° bénéficier, si l'école n'est pas affiliée à une fédération de pouvoirs organisateurs, de services de soutien et d'accompagnement externes, en vertu d'une convention passée au plus tard 4 mois après la création de l'école ou de la section de l'école avec une cellule de soutien et d'accompagnement. La cellule de soutien et d'accompagnement de Wallonie-Bruxelles Enseignement ne peut refuser de signer la convention précitée ;
6° former un ensemble pédagogique situé dans un même complexe de bâtiments ou, en tout cas, dans une même commune ou agglomération, le tout sauf dérogation accordée par le Gouvernement dans des cas exceptionnels. L'obligation d'être situé dans une même commune ou agglomération n'est pas imposée à un ensemble pédagogique placé sous la direction d'un même directeur et issu d'une fusion ou d'une restructuration d'écoles dument autorisée par le Gouvernement ;
7° disposer d'un personnel susceptible de ne pas mettre en danger la santé des élèves.
§ 3. Si un pouvoir organisateur ne se conforme pas à une ou plusieurs conditions reprises au paragraphe 2, le Gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite dans un délai de trente jours ouvrables scolaires à dater de cette mise en demeure, à se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et à rétablir la légalité.
Si, dans le délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur apporte la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, les subventions de fonctionnement continuent à lui être octroyées. Les services du Gouvernement devront néanmoins diligenter, dans un délai de 6 mois à dater de la réponse du pouvoir organisateur, une mission de contrôle afin de s'assurer que la ou les disposition(s) contrevenue(s) sont désormais respectées.
Si, à l'échéance du délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur n'a pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer aux dispositions précitées et pour rétablir la légalité, le Gouvernement lui applique un retrait de 5 % des subventions de fonctionnement accordées conformément au § 2 et calculées sur la base des subventions octroyées lors de l'année scolaire précédente.
Si après 6 mois à dater de la décision de retrait de 5 % des subventions de fonctionnement, le pouvoir organisateur n'a toujours pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, le Gouvernement peut suspendre l'octroi des subventions de fonctionnement pour une durée indéterminée.
Les subventions de fonctionnement sont rétablies par le Gouvernement à la date, actée par les Services du Gouvernement, à laquelle toutes les conditions de subventionnement auront été à nouveau respectées.
§ 2. La Communauté française subventionne les écoles respectant les conditions établies par la loi, le décret et la norme règlementaire.
Les services du Gouvernement sont chargés de vérifier que chacune des écoles visées à l'alinéa 1er respecte, en outre, les obligations suivantes :
1° être organisée par une personne morale qui en assume toute la responsabilité et qui ne bénéficie pas directement ou indirectement pour le fonctionnement, les frais de personnel et/ou les bâtiments, de financements en provenance d'un Etat étranger n'appartenant pas à l'Union européenne ou émanant d'une institution relevant d'un Etat étranger n'appartenant pas à l'Union européenne.
Les personnes physiques qui composent la personne morale doivent :
a) être de conduite irréprochable ;
b) jouir des droits civils et politiques ;
2° se soumettre au contrôle de l'inspection ;
3° être établie dans des locaux répondant à des conditions de sécurité, d'hygiène et de salubrité ;
4° disposer du matériel didactique et de l'équipement scolaire répondant aux nécessités pédagogiques ;
5° bénéficier, si l'école n'est pas affiliée à une fédération de pouvoirs organisateurs, de services de soutien et d'accompagnement externes, en vertu d'une convention passée au plus tard 4 mois après la création de l'école ou de la section de l'école avec une cellule de soutien et d'accompagnement. La cellule de soutien et d'accompagnement de Wallonie-Bruxelles Enseignement ne peut refuser de signer la convention précitée ;
6° former un ensemble pédagogique situé dans un même complexe de bâtiments ou, en tout cas, dans une même commune ou agglomération, le tout sauf dérogation accordée par le Gouvernement dans des cas exceptionnels. L'obligation d'être situé dans une même commune ou agglomération n'est pas imposée à un ensemble pédagogique placé sous la direction d'un même directeur et issu d'une fusion ou d'une restructuration d'écoles dument autorisée par le Gouvernement ;
7° disposer d'un personnel susceptible de ne pas mettre en danger la santé des élèves.
§ 3. Si un pouvoir organisateur ne se conforme pas à une ou plusieurs conditions reprises au paragraphe 2, le Gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite dans un délai de trente jours ouvrables scolaires à dater de cette mise en demeure, à se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et à rétablir la légalité.
Si, dans le délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur apporte la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, les subventions de fonctionnement continuent à lui être octroyées. Les services du Gouvernement devront néanmoins diligenter, dans un délai de 6 mois à dater de la réponse du pouvoir organisateur, une mission de contrôle afin de s'assurer que la ou les disposition(s) contrevenue(s) sont désormais respectées.
Si, à l'échéance du délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur n'a pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer aux dispositions précitées et pour rétablir la légalité, le Gouvernement lui applique un retrait de 5 % des subventions de fonctionnement accordées conformément au § 2 et calculées sur la base des subventions octroyées lors de l'année scolaire précédente.
Si après 6 mois à dater de la décision de retrait de 5 % des subventions de fonctionnement, le pouvoir organisateur n'a toujours pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, le Gouvernement peut suspendre l'octroi des subventions de fonctionnement pour une durée indéterminée.
Les subventions de fonctionnement sont rétablies par le Gouvernement à la date, actée par les Services du Gouvernement, à laquelle toutes les conditions de subventionnement auront été à nouveau respectées.
Art. 1.7.3 -2. Het recht van de ouders om de wijze van opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in, over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te beschikken.
Teneinde deze vrije keuze van de ouders te eerbiedigen, moet de Franse Gemeenschap, na Raadpleging van de betrokken algemene Raad:
1° op verzoek van ouders die niet-confessioneelonderwijs wensen en op een redelijke afstand geen officiële school noch een vrije school van niet-confessioneel karakter vinden:
a) hetzij een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap openen;
b) hetzij de kosten van het vervoer naar zulke school op zich nemen;
c) hetzij een bestaande niet-confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
2° op verzoek van ouders die confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen confessionele school vinden:
a) hetzij een bestaande confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
b) hetzij de kosten van vervoer naar zulke school op zich nemen.
De Regering bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn opdat de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Zij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan.
Leerlingen die worden vervoerd naar de school van hun keuze moeten de prijs daarvan vooruitbetalen tegen het bedrag dat overeenkomt met de redelijke afstand bedoeld in het eerste lid.
Teneinde deze vrije keuze van de ouders te eerbiedigen, moet de Franse Gemeenschap, na Raadpleging van de betrokken algemene Raad:
1° op verzoek van ouders die niet-confessioneelonderwijs wensen en op een redelijke afstand geen officiële school noch een vrije school van niet-confessioneel karakter vinden:
a) hetzij een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap openen;
b) hetzij de kosten van het vervoer naar zulke school op zich nemen;
c) hetzij een bestaande niet-confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
2° op verzoek van ouders die confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen confessionele school vinden:
a) hetzij een bestaande confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;
b) hetzij de kosten van vervoer naar zulke school op zich nemen.
De Regering bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn opdat de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Zij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan.
Leerlingen die worden vervoerd naar de school van hun keuze moeten de prijs daarvan vooruitbetalen tegen het bedrag dat overeenkomt met de redelijke afstand bedoeld in het eerste lid.
Art. 1.7.3 -2. Le droit des parents de choisir le genre d'éducation de leurs enfants implique la possibilité de disposer à une distance raisonnable d'une école correspondant à leur choix.
Pour respecter le libre choix des parents, la Communauté française est tenue, après avoir consulté le conseil général concerné :
1° à la demande de parents qui désirent un enseignement non confessionnel et ne trouvent pas à une distance raisonnable soit une école officielle, soit une école libre de caractère non confessionnel :
a) soit d'ouvrir une école organisée par la Communauté française ;
b) soit d'intervenir dans les frais de transport vers une telle école ;
c) soit d'admettre aux subventions une école libre non confessionnelle existante ;
2° à la demande de parents qui désirent un enseignement confessionnel et ne trouvent pas à une distance raisonnable une école confessionnelle :
a) soit d'admettre aux subventions une école libre confessionnelle existante ;
b) soit d'intervenir dans les frais de transport vers une telle école.
Le Gouvernement fixe le nombre de parents nécessaires pour que la Communauté française doive assumer les obligations prévues au présent article. Il détermine de même ce qu'il faut entendre par distance raisonnable.
Les élèves bénéficiant du transport vers une école de libre choix sont tenus d'en acquitter le prix à concurrence du montant correspondant à la distance raisonnable visée à l'alinéa 1er.
Pour respecter le libre choix des parents, la Communauté française est tenue, après avoir consulté le conseil général concerné :
1° à la demande de parents qui désirent un enseignement non confessionnel et ne trouvent pas à une distance raisonnable soit une école officielle, soit une école libre de caractère non confessionnel :
a) soit d'ouvrir une école organisée par la Communauté française ;
b) soit d'intervenir dans les frais de transport vers une telle école ;
c) soit d'admettre aux subventions une école libre non confessionnelle existante ;
2° à la demande de parents qui désirent un enseignement confessionnel et ne trouvent pas à une distance raisonnable une école confessionnelle :
a) soit d'admettre aux subventions une école libre confessionnelle existante ;
b) soit d'intervenir dans les frais de transport vers une telle école.
Le Gouvernement fixe le nombre de parents nécessaires pour que la Communauté française doive assumer les obligations prévues au présent article. Il détermine de même ce qu'il faut entendre par distance raisonnable.
Les élèves bénéficiant du transport vers une école de libre choix sont tenus d'en acquitter le prix à concurrence du montant correspondant à la distance raisonnable visée à l'alinéa 1er.
Art. 1.7.3 -3.Elke politieke activiteit en propaganda, evenals elke commerciële activiteit zijn verboden in de scholen. [1 Het is niet toegestaan om leerlingen een prijs, beloning of geschenk met de naam van een actieve politieke partij of actieve mandataris te overhandigen, evenmin als de overhandiging ervan door een mandataris buiten elke vertegenwoordigingsactiviteit van de overheidsinstantie waartoe hij behoort.]1
Ook elke praktijk van oneerlijke concurrentie is verboden tussen de scholen. De propaganda voor een bepaald onderwijs moet objectief blijven en elke aanval tegen een ander onderwijs uitsluiten.
Ook elke praktijk van oneerlijke concurrentie is verboden tussen de scholen. De propaganda voor een bepaald onderwijs moet objectief blijven en elke aanval tegen een ander onderwijs uitsluiten.
Modifications
Art. 1.7.3 -3.Toute activité et propagande politique ainsi que toute activité commerciale sont interdites dans les écoles. [1 N'est pas autorisé, le fait de remettre aux élèves un prix, une récompense ou un cadeau portant le nom d'une formation politique ou d'un mandataire en activité, ainsi que sa remise par un mandataire en dehors de toute activité de représentation de l'autorité publique dont il relève. ]1
Toute pratique déloyale est de même interdite dans la concurrence entre ces écoles. L'information en faveur d'un enseignement doit rester objective et exempte de toute attaque contre un autre enseignement.
Toute pratique déloyale est de même interdite dans la concurrence entre ces écoles. L'information en faveur d'un enseignement doit rester objective et exempte de toute attaque contre un autre enseignement.
Modifications
Art. 1.7.3 -4.§ 1. Er wordt een commissie opgericht belast met het kennisnemen van alle aanvragen met betrekking tot de bij artikel 1.7.3-3 inzake leerplichtonderwijs vastgestelde overtredingen van de wetten, decreten en reglementen die deze begrippen bepalen en tot het belang van het onderwijs.
De commissie brengt adviezen uit over het verzoek ingediend overeenkomstig artikel 1.7.3-5 of kan ook adviezen uitbrengen op vraag van de Regering. Om haar opdracht te vervullen, beschikt de commissie over een onderzoeksbevoegdheid die namelijk uitgeoefend zal worden via de diensten van de Regering en de algemene inspectiedienst mits inachtneming van de principes van het contradictorisch debat en van de rechten van de verdediging.
§ 2. De commissie bestaat uit:
1° twee vertegenwoordigers van de diensten van de Regering;
2° vijf vertegenwoordigers van de federaties van inrichtende machten;
3° één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
4° drie vertegenwoordigers van de algemene inspectiedienst;
5° zes vertegenwoordigers van de vakverenigingen van het onderwijspersoneel;
6° één vertegenwoordiger van iedere representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen.
De leden worden aangewezen voor een door de Regering hernieuwbare periode van vijf jaar. Voor ieder werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
Elk werkend of plaatsvervangend lid dat de hoedanigheid verliest krachtens welke hij aangewezen werd, wordt als ontslagnemend beschouwd. De Regering wijst een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.
De aanwezigheid van technici, die niet stemgerechtigd zijn, kan worden toegelaten. Voor de dossiers aangaande handelspraktijken neemt een vertegenwoordiger van de consumenten die zetelt [1 aan de Bijzondere Adviescommissie voor consumentenaangelegenheden]1 deel aan de werkzaamheden.
De commissie wordt voorgezeten door een voorzitter en een ondervoorzitter die eerstgenoemde vervangt bij diens afwezigheid; allebei worden door de Regering aangewezen onder de vertegenwoordigers van de diensten van de Regering. De mandaten worden uitgeoefend gedurende vijf jaar. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een ambtenaar aangewezen te dien einde door de Regering die, volgens dezelfde nadere regels, ook een adjunct-secretaris aanduidt.
§ 3. De beslissingen worden genomen bij een volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden van de commissie. Het minimale aanwezigheidsquorum wordt op 6 leden bepaald. De commissie dient een jaarlijks activiteitenverslag in dat aan de Regering wordt verstuurd die het Parlement erover inlicht. De commissie zorgt ervoor dat het verslag geen vermelding bevat waaruit de betrokken schoolinrichtingen zouden kunnen worden geïdentificeerd.
§ 4. De commissie neemt een huishoudelijk reglement aan dat aan de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.
De commissie brengt adviezen uit over het verzoek ingediend overeenkomstig artikel 1.7.3-5 of kan ook adviezen uitbrengen op vraag van de Regering. Om haar opdracht te vervullen, beschikt de commissie over een onderzoeksbevoegdheid die namelijk uitgeoefend zal worden via de diensten van de Regering en de algemene inspectiedienst mits inachtneming van de principes van het contradictorisch debat en van de rechten van de verdediging.
§ 2. De commissie bestaat uit:
1° twee vertegenwoordigers van de diensten van de Regering;
2° vijf vertegenwoordigers van de federaties van inrichtende machten;
3° één vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement;
4° drie vertegenwoordigers van de algemene inspectiedienst;
5° zes vertegenwoordigers van de vakverenigingen van het onderwijspersoneel;
6° één vertegenwoordiger van iedere representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen.
De leden worden aangewezen voor een door de Regering hernieuwbare periode van vijf jaar. Voor ieder werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
Elk werkend of plaatsvervangend lid dat de hoedanigheid verliest krachtens welke hij aangewezen werd, wordt als ontslagnemend beschouwd. De Regering wijst een nieuw lid aan dat het lopende mandaat voleindigt.
De aanwezigheid van technici, die niet stemgerechtigd zijn, kan worden toegelaten. Voor de dossiers aangaande handelspraktijken neemt een vertegenwoordiger van de consumenten die zetelt [1 aan de Bijzondere Adviescommissie voor consumentenaangelegenheden]1 deel aan de werkzaamheden.
De commissie wordt voorgezeten door een voorzitter en een ondervoorzitter die eerstgenoemde vervangt bij diens afwezigheid; allebei worden door de Regering aangewezen onder de vertegenwoordigers van de diensten van de Regering. De mandaten worden uitgeoefend gedurende vijf jaar. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een ambtenaar aangewezen te dien einde door de Regering die, volgens dezelfde nadere regels, ook een adjunct-secretaris aanduidt.
§ 3. De beslissingen worden genomen bij een volstrekte meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden van de commissie. Het minimale aanwezigheidsquorum wordt op 6 leden bepaald. De commissie dient een jaarlijks activiteitenverslag in dat aan de Regering wordt verstuurd die het Parlement erover inlicht. De commissie zorgt ervoor dat het verslag geen vermelding bevat waaruit de betrokken schoolinrichtingen zouden kunnen worden geïdentificeerd.
§ 4. De commissie neemt een huishoudelijk reglement aan dat aan de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.
Modifications
Art. 1.7.3 -4.§ 1er. Il est créé une Commission chargée de connaitre de toutes les demandes relatives aux infractions édictées à l'article 1.7.3-3 en ce qui concerne l'enseignement maternel et l'enseignement obligatoire eu égard aux lois, décrets et règlements qui définissent ces notions et à l'intérêt de l'enseignement.
La Commission rend des avis suite à une requête déposée conformément à l'article 1.7.3-5 ou peut également rendre des avis sur demande du Gouvernement. Pour mener à bien ses missions, la Commission dispose d'un pouvoir d'enquête qui sera exercé notamment via les services du Gouvernement et le Service général de l'inspection dans le respect des principes du débat contradictoire et des droits de la défense.
§ 2. La Commission se compose :
1° de deux représentants des services du Gouvernement ;
2° de cinq représentants des fédérations de pouvoirs organisateurs ;
3° d'un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
4° de trois représentants du Service général de l'inspection ;
5° de six représentants des organisations syndicales représentatives des personnels de l'enseignement ;
6° d'un représentant de chacune des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves.
Les membres sont désignés pour un terme de cinq ans renouvelable par le Gouvernement. Pour chaque membre effectif, il est désigné un membre suppléant.
Tout membre effectif ou suppléant qui perd la qualité en vertu de laquelle il est désigné est réputé démissionnaire. Le Gouvernement désigne un nouveau membre qui achève le mandat en cours.
La présence de techniciens, sans voix délibérative, peut être admise. Pour les dossiers concernant les pratiques commerciales, un représentant des consommateurs siégeant [1 à la Commission consultative spéciale " Consommation "]1 participe aux travaux.
La Commission est présidée par un président et un vice-président qui le supplée en cas d'absence ; tous deux sont désignés par le Gouvernement parmi les représentants des services du Gouvernement. Les mandats sont exercés durant cinq ans. Le secrétariat de la Commission est assuré par un fonctionnaire désigné à cette fin par le Gouvernement qui, selon les mêmes modalités, désigne un secrétaire adjoint.
§ 3. La prise de décision se fait à la majorité absolue des membres présents de la Commission. Le quorum minimum de présence requis est de 6 membres. La Commission rend un rapport annuel d'activités qu'elle transmet au Gouvernement qui en informe le Parlement. La Commission veille à ce que le rapport ne comporte aucune mention permettant d'identifier les écoles concernées.
§ 4. La Commission adopte un règlement d'ordre intérieur, lequel est soumis à l'approbation du Gouvernement.
La Commission rend des avis suite à une requête déposée conformément à l'article 1.7.3-5 ou peut également rendre des avis sur demande du Gouvernement. Pour mener à bien ses missions, la Commission dispose d'un pouvoir d'enquête qui sera exercé notamment via les services du Gouvernement et le Service général de l'inspection dans le respect des principes du débat contradictoire et des droits de la défense.
§ 2. La Commission se compose :
1° de deux représentants des services du Gouvernement ;
2° de cinq représentants des fédérations de pouvoirs organisateurs ;
3° d'un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
4° de trois représentants du Service général de l'inspection ;
5° de six représentants des organisations syndicales représentatives des personnels de l'enseignement ;
6° d'un représentant de chacune des organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves.
Les membres sont désignés pour un terme de cinq ans renouvelable par le Gouvernement. Pour chaque membre effectif, il est désigné un membre suppléant.
Tout membre effectif ou suppléant qui perd la qualité en vertu de laquelle il est désigné est réputé démissionnaire. Le Gouvernement désigne un nouveau membre qui achève le mandat en cours.
La présence de techniciens, sans voix délibérative, peut être admise. Pour les dossiers concernant les pratiques commerciales, un représentant des consommateurs siégeant [1 à la Commission consultative spéciale " Consommation "]1 participe aux travaux.
La Commission est présidée par un président et un vice-président qui le supplée en cas d'absence ; tous deux sont désignés par le Gouvernement parmi les représentants des services du Gouvernement. Les mandats sont exercés durant cinq ans. Le secrétariat de la Commission est assuré par un fonctionnaire désigné à cette fin par le Gouvernement qui, selon les mêmes modalités, désigne un secrétaire adjoint.
§ 3. La prise de décision se fait à la majorité absolue des membres présents de la Commission. Le quorum minimum de présence requis est de 6 membres. La Commission rend un rapport annuel d'activités qu'elle transmet au Gouvernement qui en informe le Parlement. La Commission veille à ce que le rapport ne comporte aucune mention permettant d'identifier les écoles concernées.
§ 4. La Commission adopte un règlement d'ordre intérieur, lequel est soumis à l'approbation du Gouvernement.
Modifications
Art. 1.7.3 -5. § 1. Bij de commissie ingesteld volgens artikel 1.7.3-4 kan een verzoek ingediend worden door:
1° een inrichtende macht of haar afgevaardigde, wanneer zij dit verzoek vooraf binnen de participatieraad zal hebben onderzocht;
2° een oudervereniging;
3° een vakvereniging die het onderwijspersoneel vertegenwoordigt;
4° de Regering;
5° een federatie van inrichtende machten;
6° een vereniging, organisatie of stichting die de verdediging, het onderzoek of de informatie van de consument of het onderwijs tot doel heeft.
Naar aanleiding van de indiening van het verzoek bij de commissie volgens de nadere regels van lid 1, 1°, vraagt de voorzitter aan de indiener ervan om hem het verslag over te maken van het debat ingericht, wat betreft het verzoek, binnen de participatieraad. Als het verslag niet binnen een termijn van één maand vanaf de datum van de aanvraag wordt voorgelegd, beslist de commissie zonder verwijl over het verzoek.
§ 2. De voornoemde commissie kan op eigen initiatief met alle rechtsmiddelen feiten aanklagen die tegenstrijdig zijn met de bepalingen van artikel 1.7.3-3 en waarvan zij kennis zou hebben gehad.
§ 3. De commissie dient een advies uit te brengen binnen de maand na de beëindiging van het onderzoek van het dossier.
De commissie deelt haar advies aan de Regering mede, die de beslissing neemt.
§ 4. Worden haar beslissingen niet in acht genomen, dan zal de Regering een procedure voor ingebrekestelling opstarten om de financiering en subsidies terug te krijgen.
1° een inrichtende macht of haar afgevaardigde, wanneer zij dit verzoek vooraf binnen de participatieraad zal hebben onderzocht;
2° een oudervereniging;
3° een vakvereniging die het onderwijspersoneel vertegenwoordigt;
4° de Regering;
5° een federatie van inrichtende machten;
6° een vereniging, organisatie of stichting die de verdediging, het onderzoek of de informatie van de consument of het onderwijs tot doel heeft.
Naar aanleiding van de indiening van het verzoek bij de commissie volgens de nadere regels van lid 1, 1°, vraagt de voorzitter aan de indiener ervan om hem het verslag over te maken van het debat ingericht, wat betreft het verzoek, binnen de participatieraad. Als het verslag niet binnen een termijn van één maand vanaf de datum van de aanvraag wordt voorgelegd, beslist de commissie zonder verwijl over het verzoek.
§ 2. De voornoemde commissie kan op eigen initiatief met alle rechtsmiddelen feiten aanklagen die tegenstrijdig zijn met de bepalingen van artikel 1.7.3-3 en waarvan zij kennis zou hebben gehad.
§ 3. De commissie dient een advies uit te brengen binnen de maand na de beëindiging van het onderzoek van het dossier.
De commissie deelt haar advies aan de Regering mede, die de beslissing neemt.
§ 4. Worden haar beslissingen niet in acht genomen, dan zal de Regering een procedure voor ingebrekestelling opstarten om de financiering en subsidies terug te krijgen.
Art. 1.7.3 -5. § 1er. La Commission instituée à l'article 1.7.3-4 peut être saisie suite à la requête déposée par :
1° un pouvoir organisateur ou son délégué, après qu'il en ait débattu au sein du conseil de participation ;
2° une association de parents ;
3° une organisation syndicale représentative des personnels de l'enseignement ;
4° le Gouvernement ;
5° une fédération de pouvoirs organisateurs ;
6° une association, organisation ou fondation ayant pour objet la défense, la recherche ou l'information des consommateurs ou de l'enseignement.
Lorsque la Commission est saisie selon les modalités de l'alinéa 1er, 1°, son président invite le requérant à lui transmettre le compte-rendu du débat organisé, à propos de la requête, au sein du conseil de participation. A défaut de compte-rendu dans le délai d'un mois à compter de la date de l'invitation, la Commission traite de la requête sans plus attendre.
§ 2. La Commission précitée peut d'initiative se saisir de faits qui apparaissent contraires aux dispositions de l'article 1.7.3-3 et dont elle aurait eu connaissance par toute voie de droit.
§ 3. La Commission est tenue de rendre un avis dans le mois qui suit la clôture de l'instruction du dossier.
La Commission communique l'avis au Gouvernement qui statue.
§ 4. En cas de non-respect de ses décisions, le Gouvernement devra entamer une procédure de mise en demeure de retrait du financement ou des subventions.
1° un pouvoir organisateur ou son délégué, après qu'il en ait débattu au sein du conseil de participation ;
2° une association de parents ;
3° une organisation syndicale représentative des personnels de l'enseignement ;
4° le Gouvernement ;
5° une fédération de pouvoirs organisateurs ;
6° une association, organisation ou fondation ayant pour objet la défense, la recherche ou l'information des consommateurs ou de l'enseignement.
Lorsque la Commission est saisie selon les modalités de l'alinéa 1er, 1°, son président invite le requérant à lui transmettre le compte-rendu du débat organisé, à propos de la requête, au sein du conseil de participation. A défaut de compte-rendu dans le délai d'un mois à compter de la date de l'invitation, la Commission traite de la requête sans plus attendre.
§ 2. La Commission précitée peut d'initiative se saisir de faits qui apparaissent contraires aux dispositions de l'article 1.7.3-3 et dont elle aurait eu connaissance par toute voie de droit.
§ 3. La Commission est tenue de rendre un avis dans le mois qui suit la clôture de l'instruction du dossier.
La Commission communique l'avis au Gouvernement qui statue.
§ 4. En cas de non-respect de ses décisions, le Gouvernement devra entamer une procédure de mise en demeure de retrait du financement ou des subventions.
HOOFDSTUK IV. - Neutraliteit
CHAPITRE IV. - De la neutralité
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Section Ière. - Dispositions communes
Art. 1.7.4 -1. De officiële scholen zijn neutraal.
De scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 2.
De scholen georganiseerd door ander publieke rechtspersonen zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 3. Hun inrichtende macht kan, op elk moment, aansluiten bij het neutraliteitsbeginsel bepaald in Afdeling 2.
De vrije niet-confessionele scholen mogen bij het neutraliteitsbeginsel aansluiten, zoals bepaald in Afdeling 2 of Afdeling 3.
De Regering legt het aansluitingsmodel bepaald in lid 3 en 4 vast en bepaalt de nadere regels volgens welke deze aansluiting aan haar wordt meegedeeld. Wanneer een inrichtende macht aansluit bij het neutraliteitsbeginsel, zijn alle bepalingen terzake op haar van toepassing.
De scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 2.
De scholen georganiseerd door ander publieke rechtspersonen zijn verplicht de neutraliteit te respecteren zoals bepaald in Afdeling 3. Hun inrichtende macht kan, op elk moment, aansluiten bij het neutraliteitsbeginsel bepaald in Afdeling 2.
De vrije niet-confessionele scholen mogen bij het neutraliteitsbeginsel aansluiten, zoals bepaald in Afdeling 2 of Afdeling 3.
De Regering legt het aansluitingsmodel bepaald in lid 3 en 4 vast en bepaalt de nadere regels volgens welke deze aansluiting aan haar wordt meegedeeld. Wanneer een inrichtende macht aansluit bij het neutraliteitsbeginsel, zijn alle bepalingen terzake op haar van toepassing.
Art. 1.7.4 -1. Les écoles officielles sont neutres.
Les écoles organisées par la Communauté française sont tenues au respect de la neutralité définie dans la Section 2.
Les écoles organisées par les autres personnes de droit public sont tenues au respect de la neutralité définie dans la Section 3. Leur pouvoir organisateur peut, toutefois, adhérer au principe de la neutralité défini dans la Section 2.
Les écoles libres non confessionnelles peuvent adhérer au principe de la neutralité, tel que défini dans la Section 2 ou tel que défini dans la Section 3.
Le Gouvernement fixe le modèle de l'adhésion visée aux alinéas 3 et 4 et détermine les modalités selon lesquelles cette adhésion lui est communiquée. Lorsqu'un pouvoir organisateur adhère au principe de neutralité, toutes les dispositions y relatives lui sont applicables.
Les écoles organisées par la Communauté française sont tenues au respect de la neutralité définie dans la Section 2.
Les écoles organisées par les autres personnes de droit public sont tenues au respect de la neutralité définie dans la Section 3. Leur pouvoir organisateur peut, toutefois, adhérer au principe de la neutralité défini dans la Section 2.
Les écoles libres non confessionnelles peuvent adhérer au principe de la neutralité, tel que défini dans la Section 2 ou tel que défini dans la Section 3.
Le Gouvernement fixe le modèle de l'adhésion visée aux alinéas 3 et 4 et détermine les modalités selon lesquelles cette adhésion lui est communiquée. Lorsqu'un pouvoir organisateur adhère au principe de neutralité, toutes les dispositions y relatives lui sont applicables.
Art. 1.7.4 -2. Elke inrichtende macht waarop de neutraliteit van toepassing is of die aansluit bij de neutraliteit voegt een uitdrukkelijke verwijzing toe aan dit Hoofdstuk in zijn educatief project bedoeld in artikel 1.5.1-2 en reproduceert minstens de principes en garanties vermeld ofwel in de artikelen 1.7.4-6 tot 1.7.4-10, ofwel in de artikelen 1.7.4-11 tot 1.7.4-15.
Elk schooljaar, in de loop van het eerste trimester, in de basis- en secundaire scholen georganiseerd door een inrichtende macht waarop dit Hoofdstuk van toepassing is, worden de grote lijnen van het Hoofdstuk en de gevolgen ervan op het schoolproject voorgesteld aan de personeelsleden.
Elk schooljaar, in de loop van het eerste trimester, in de basis- en secundaire scholen georganiseerd door een inrichtende macht waarop dit Hoofdstuk van toepassing is, worden de grote lijnen van het Hoofdstuk en de gevolgen ervan op het schoolproject voorgesteld aan de personeelsleden.
Art. 1.7.4 -2. Chaque pouvoir organisateur auquel s'applique ou qui adhère à la neutralité inscrit une référence explicite au présent Chapitre dans son projet éducatif visé à l'article 1.5.1-2 et reproduit au moins les principes et garanties énoncés soit aux articles 1.7.4-6 à 1.7.4-10, soit aux articles 1.7.4-11 à 1.7.4-15.
Chaque année scolaire, dans le courant du premier trimestre, dans les écoles fondamentales et secondaires organisées par un pouvoir organisateur auquel s'applique le présent Chapitre, les grandes orientations dudit Chapitre et ses implications sur le projet d'école sont présentées aux membres du personnel.
Chaque année scolaire, dans le courant du premier trimestre, dans les écoles fondamentales et secondaires organisées par un pouvoir organisateur auquel s'applique le présent Chapitre, les grandes orientations dudit Chapitre et ses implications sur le projet d'école sont présentées aux membres du personnel.
Art. 1.7.4 -3.§ 1. Een opleiding tot neutraliteit wordt georganiseerd met 20 uur door:
1° de inrichtingen van hoger onderwijs in het kader van de initiële opleiding van de leerkrachten zoals bepaald in het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten;
2° de inrichtingen [1 voor Volwassenenonderwijs]1 georganiseerd door de Franse Gemeenschap in het kader van studies die leiden tot het certificaat van bekwaamheid voor het onderwijs en tot de academische Raad van bachelor in het gespecialiseerd onderwijs in psycho-educatieve begeleiding.
§ 2. De opleiding betreft, inzonderheid, de bepalingen van dit Hoofdstuk, en op de grote basisteksten van de democratie en het moderne burgerschap.
1° de inrichtingen van hoger onderwijs in het kader van de initiële opleiding van de leerkrachten zoals bepaald in het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten;
2° de inrichtingen [1 voor Volwassenenonderwijs]1 georganiseerd door de Franse Gemeenschap in het kader van studies die leiden tot het certificaat van bekwaamheid voor het onderwijs en tot de academische Raad van bachelor in het gespecialiseerd onderwijs in psycho-educatieve begeleiding.
§ 2. De opleiding betreft, inzonderheid, de bepalingen van dit Hoofdstuk, en op de grote basisteksten van de democratie en het moderne burgerschap.
Modifications
Art. 1.7.4 -3.§ 1er. Une formation à la neutralité est organisée à raison de 20 heures par :
1° les établissements d'enseignement supérieur dans le cadre de la formation initiale des enseignants telle que définie par le décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants ;
2° les établissements [1 pour Adultes]1 organisés par la Communauté française dans le cadre des études menant au certificat d'aptitudes pédagogiques et au grade de bachelier en éducation spécialisée en accompagnement psychoaffectif.
§ 2. La formation porte, notamment, sur les dispositions du présent Chapitre, et sur les grands textes fondateurs de la démocratie et de la citoyenneté moderne.
1° les établissements d'enseignement supérieur dans le cadre de la formation initiale des enseignants telle que définie par le décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants ;
2° les établissements [1 pour Adultes]1 organisés par la Communauté française dans le cadre des études menant au certificat d'aptitudes pédagogiques et au grade de bachelier en éducation spécialisée en accompagnement psychoaffectif.
§ 2. La formation porte, notamment, sur les dispositions du présent Chapitre, et sur les grands textes fondateurs de la démocratie et de la citoyenneté moderne.
Modifications
Art. 1.7.4 -4. De controle van de naleving, binnen de scholen die ertoe gehouden zijn, van de principes van dit Hoofdstuk wordt verzekerd door de algemene inspectiedienst.
Voor elk inbreuk vastgesteld door een lid van de algemene inspectiedienst op de principes bedoeld in het eerste lid wordt een verslag opgesteld dat onmiddellijk via de hiërarchische weg wordt overgemaakt aan de coördinerende inspecteur of de betrokken algemeen inspecteur. Deze maakt het, samen met zijn advies over welk advies eraan moet worden gegeven, aan de administrateur-generaal van het Onderwijs.
Voor elk inbreuk vastgesteld door een lid van de algemene inspectiedienst op de principes bedoeld in het eerste lid wordt een verslag opgesteld dat onmiddellijk via de hiërarchische weg wordt overgemaakt aan de coördinerende inspecteur of de betrokken algemeen inspecteur. Deze maakt het, samen met zijn advies over welk advies eraan moet worden gegeven, aan de administrateur-generaal van het Onderwijs.
Art. 1.7.4 -4. Le contrôle du respect, au sein des écoles qui y sont tenues, des principes du présent Chapitre est assuré par le Service général de l'inspection.
Tout manquement constaté par un membre du Service général de l'inspection aux principes visés à l'alinéa 1er fait l'objet d'un rapport adressé immédiatement par la voie hiérarchique à l'inspecteur coordonnateur ou l'inspecteur général concerné. Celui-ci le transmet, accompagné de son avis sur les suites à y donner, à l'Administrateur général de l'enseignement.
Tout manquement constaté par un membre du Service général de l'inspection aux principes visés à l'alinéa 1er fait l'objet d'un rapport adressé immédiatement par la voie hiérarchique à l'inspecteur coordonnateur ou l'inspecteur général concerné. Celui-ci le transmet, accompagné de son avis sur les suites à y donner, à l'Administrateur général de l'enseignement.
Art. 1.7.4 -5. Elk personeelslid van een school bedoeld in artikel 1.7.4-1 is gehouden tot naleving van het neutraliteitsbeginsel bedoeld in Afdeling 2 of Afdeling 3, louter door het feit van zijn aanstelling of zijn aanwerving door een inrichtende macht die gehouden is dit Hoofdstuk na te leven. Hiertoe worden de educatieve en pedagogische projecten bedoeld in artikel 1.5.1-2 overgemaakt aan het personeelslid voor ondertekening, voorafgegaan door de vermelding "Geschreven en goedgekeurd".
Art. 1.7.4 -5. Tout membre du personnel d'une école visée à l'article 1.7.4-1 est tenu au respect du principe de neutralité définie par la Section 2 ou la Section 3, par le fait même de sa désignation ou de son engagement par un pouvoir organisateur tenu au respect du présent Chapitre. A cette fin, les projets éducatif et pédagogique visés à l'article 1.5.1-2 sont transmis au membre du personnel pour signature, précédée de la mention " Lu et approuvé ".
Afdeling II. - De neutraliteit van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap
Section II. - De la neutralité de l'enseignement organisé par la Communauté française
Art. 1.7.4 -6. In de scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt er naar de waarheid gezocht met een constante intellectuele eerlijkheid, wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.
Art. 1.7.4 -6. Dans les écoles organisées par la Communauté française, les faits sont exposés et commentés, que ce soit oralement ou par écrit, avec la plus grande objectivité possible, la vérité est recherchée avec une constante honnêteté intellectuelle, la diversité des idées est acceptée, l'esprit de tolérance est développé et chacun est préparé à son rôle de citoyen responsable dans une société pluraliste.
Art. 1.7.4 -7. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de Gemeenschap.
Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Ze heeft als taak kennis en methodes over te maken aan de leerling waarmee deze zijn keuze vrij kan uitoefenen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.
Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Ze heeft als taak kennis en methodes over te maken aan de leerling waarmee deze zijn keuze vrij kan uitoefenen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.
Art. 1.7.4 -7. L'école éduque les élèves qui lui sont confiés au respect des libertés et des droits fondamentaux tel que défini par la Constitution, la Déclaration universelle des droits de l'homme et les conventions internationales relatives aux droits de l'homme et de l'enfant qui s'imposent à la Communauté.
Elle ne privilégie aucune doctrine relative à ces valeurs. Elle ne s'interdit l'étude d'aucun champ du savoir. Elle a pour devoir de transmettre à l'élève les connaissances et les méthodes qui lui permettent d'exercer librement ses choix. Elle respecte la liberté de conscience des élèves.
Elle ne privilégie aucune doctrine relative à ces valeurs. Elle ne s'interdit l'étude d'aucun champ du savoir. Elle a pour devoir de transmettre à l'élève les connaissances et les méthodes qui lui permettent d'exercer librement ses choix. Elle respecte la liberté de conscience des élèves.
Art. 1.7.4 -8. De leerlingen worden geleidelijk opgeleid tot persoonlijk onderzoek; ze worden aangezet om hun beredeneerde en objectieve kennis te ontwikkelen en hun kritische zin te vormen.
De school waarborgt de leerling, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid, en het huishoudelijk reglement van de school in acht genomen wordt.
De vrijheid om zijn godsdienst of overtuiging/geloof te belijden en de vrijheid van vereniging en bijeenkomst gelden dezelfde voorwaarden.
De school waarborgt de leerling, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid, en het huishoudelijk reglement van de school in acht genomen wordt.
De vrijheid om zijn godsdienst of overtuiging/geloof te belijden en de vrijheid van vereniging en bijeenkomst gelden dezelfde voorwaarden.
Art. 1.7.4 -8. Les élèves y sont entrainés graduellement à la recherche personnelle ; ils sont motivés à développer leurs connaissances raisonnées et objectives et à exercer leur esprit critique.
L'école garantit à l'élève, eu égard à son degré de maturité, le droit d'exprimer librement son opinion sur toute question d'intérêt scolaire ou relative aux droits de l'homme.
Ce droit comprend la liberté de rechercher, de recevoir et de répandre des informations et des idées par tout moyen du choix de l'élève, à la seule condition que soient sauvegardés les droits de l'homme, la réputation d'autrui, la sécurité nationale, l'ordre public, la santé et la moralité publiques, et que soit respecté le règlement intérieur de l'école.
La liberté de manifester sa religion ou ses convictions et la liberté d'association et de réunion sont soumises aux mêmes conditions.
L'école garantit à l'élève, eu égard à son degré de maturité, le droit d'exprimer librement son opinion sur toute question d'intérêt scolaire ou relative aux droits de l'homme.
Ce droit comprend la liberté de rechercher, de recevoir et de répandre des informations et des idées par tout moyen du choix de l'élève, à la seule condition que soient sauvegardés les droits de l'homme, la réputation d'autrui, la sécurité nationale, l'ordre public, la santé et la moralité publiques, et que soit respecté le règlement intérieur de l'école.
La liberté de manifester sa religion ou ses convictions et la liberté d'association et de réunion sont soumises aux mêmes conditions.
Art. 1.7.4 -9. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 1.7.4-7, vormt het personeel van het onderwijs de leerlingen om het pluralisme van de waarden die het eigentijds humanisme samenstellen te erkennen. Te dien einde bezorgt het aan de leerlingen de informatie die bijdraagt tot de vrije en geleidelijke ontwikkeling van hun persoonlijkheid en die het hun mogelijk maakt de verschillende of uiteenlopende opties te begrijpen die in de opinie tot uiting komen.
Het behandelt de politieke, wijsgerige en ideologische verantwoording van de feiten, door de verscheidenheid van motivering uiteen te zetten.
Het behandelt de kwesties in verband met het innerlijk leven, het geloof, de politieke of wijsgerige overtuigingen, de godsdienstige opties van de mens, in bewoordingen die de gedachten en gevoelens van geen enkele leerling kunnen kwetsen.
Voor de leerlingen onthoudt het zich van elke partijdige houding of uitlating inzake ideologische, morele en sociale problemen die actueel zijn en waarover de opinie verdeeld is. Zo ook weigert het te getuigen voor een wijsgerig of politiek stelsel en buiten de cursussen bedoeld in artikel 1.7.4-10 vermijdt het ook voor een godsdienstig stelsel te getuigen. Zo ook waakt het ervoor dat onder zijn gezag geen godsdienst of wijsgerig proselitisme tot stand komt, en evenmin een politiek militantisme georganiseerd door of voor de leerlingen.
Het behandelt de politieke, wijsgerige en ideologische verantwoording van de feiten, door de verscheidenheid van motivering uiteen te zetten.
Het behandelt de kwesties in verband met het innerlijk leven, het geloof, de politieke of wijsgerige overtuigingen, de godsdienstige opties van de mens, in bewoordingen die de gedachten en gevoelens van geen enkele leerling kunnen kwetsen.
Voor de leerlingen onthoudt het zich van elke partijdige houding of uitlating inzake ideologische, morele en sociale problemen die actueel zijn en waarover de opinie verdeeld is. Zo ook weigert het te getuigen voor een wijsgerig of politiek stelsel en buiten de cursussen bedoeld in artikel 1.7.4-10 vermijdt het ook voor een godsdienstig stelsel te getuigen. Zo ook waakt het ervoor dat onder zijn gezag geen godsdienst of wijsgerig proselitisme tot stand komt, en evenmin een politiek militantisme georganiseerd door of voor de leerlingen.
Art. 1.7.4 -9. Sans préjudice de l'application des dispositions de l'article 1.7.4-7, le personnel de l'enseignement forme les élèves à reconnaitre la pluralité des valeurs qui constituent l'humanisme contemporain. En ce sens, il fournit aux élèves les éléments d'information qui contribuent au développement libre et graduel de leur personnalité et qui leur permettent de comprendre les options différentes ou divergentes qui constituent l'opinion.
Il traite les justifications politiques, philosophiques et doctrinales des faits, en exposant la diversité des motivations.
Il traite les questions qui touchent la vie intérieure, les croyances, les convictions politiques ou philosophiques, les options religieuses de l'homme, en des termes qui ne peuvent froisser les opinions et les sentiments d'aucun des élèves.
Devant les élèves, il s'abstient de toute attitude et de tout propos partisans dans les problèmes idéologiques, moraux ou sociaux, qui sont d'actualité et divisent l'opinion publique ; de même, il refuse de témoigner en faveur d'un système philosophique ou politique, quel qu'il soit et, en dehors des cours visés à l'article 1.7.4-10, il s'abstient de même de témoigner en faveur d'un système religieux. De la même manière, il veille à ce que sous son autorité ne se développe ni le prosélytisme religieux ou philosophique ni le militantisme politique organisés par ou pour les élèves.
Il traite les justifications politiques, philosophiques et doctrinales des faits, en exposant la diversité des motivations.
Il traite les questions qui touchent la vie intérieure, les croyances, les convictions politiques ou philosophiques, les options religieuses de l'homme, en des termes qui ne peuvent froisser les opinions et les sentiments d'aucun des élèves.
Devant les élèves, il s'abstient de toute attitude et de tout propos partisans dans les problèmes idéologiques, moraux ou sociaux, qui sont d'actualité et divisent l'opinion publique ; de même, il refuse de témoigner en faveur d'un système philosophique ou politique, quel qu'il soit et, en dehors des cours visés à l'article 1.7.4-10, il s'abstient de même de témoigner en faveur d'un système religieux. De la même manière, il veille à ce que sous son autorité ne se développe ni le prosélytisme religieux ou philosophique ni le militantisme politique organisés par ou pour les élèves.
Art. 1.7.4 -10. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten stoelt en de titularissen van de cursussen zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek vermijden, de in parallelle cursussen uiteengezette standpunten te hekelen.
Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.
Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.
Art. 1.7.4 -10. Les titulaires des cours de religions reconnues et de morale inspirée par ces religions, ainsi que les titulaires des cours de morale inspirée par l'esprit de libre examen, s'abstiennent de dénigrer les positions exprimées dans les cours parallèles.
Les cours visés à l'alinéa 1er, là où ils sont légalement organisés, le sont sur un pied d'égalité. Ils sont offerts au libre choix de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur. Leur fréquentation est obligatoire sauf pour les élèves qui en sont dispensés. Les élèves de l'enseignement primaire et secondaire dispensés participent obligatoirement à une seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté visée à l'article 1.7.5-1.
Les cours visés à l'alinéa 1er, là où ils sont légalement organisés, le sont sur un pied d'égalité. Ils sont offerts au libre choix de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur. Leur fréquentation est obligatoire sauf pour les élèves qui en sont dispensés. Les élèves de l'enseignement primaire et secondaire dispensés participent obligatoirement à une seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté visée à l'article 1.7.5-1.
Afdeling III. - Neutraliteit van het gesubsidieerd officieel onderwijs
Section III. - De la neutralité inhérente à l'enseignement officiel subventionné
Art. 1.7.4 -11. In het gesubsidieerd officieel onderwijs worden feiten, zowel mondeling als schriftelijk, met de grootst mogelijke objectiviteit uiteengezet en besproken. Ook wordt de diversiteit van ideeën aanvaard, wordt de geest van verdraagzaamheid ontwikkeld en wordt iedereen voorbereid op zijn rol van verantwoordelijke burger in een pluralistische samenleving.
In het kader van zijn onderwijsopdrachten, zorgt de inrichtende macht ervoor dat er geen voorkeur wordt uitgedrukt, hoe dan ook, voor een bijzondere politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging.
In het kader van zijn onderwijsopdrachten, zorgt de inrichtende macht ervoor dat er geen voorkeur wordt uitgedrukt, hoe dan ook, voor een bijzondere politieke, filosofische, ideologische of religieuze overtuiging.
Art. 1.7.4 -11. Dans l'enseignement officiel subventionné, les faits sont exposés et commentés, que ce soit oralement ou par écrit, avec la plus grande objectivité possible, la diversité des idées est acceptée, l'esprit de tolérance est développé et chacun est préparé à son rôle de citoyen responsable dans une société pluraliste.
Dans le cadre de ses missions d'enseignement, le pouvoir organisateur veille à ne pas manifester de préférence, de quelque manière que ce soit, pour une conviction politique, philosophique, idéologique ou religieuse particulière.
Dans le cadre de ses missions d'enseignement, le pouvoir organisateur veille à ne pas manifester de préférence, de quelque manière que ce soit, pour une conviction politique, philosophique, idéologique ou religieuse particulière.
Art. 1.7.4 -12. De school staat in voor de opvoeding van de haar toevertrouwde leerlingen tot het inachtnemen van de basisvrijheden en -rechten zoals bepaald in de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale overeenkomsten over mensenrechten en de rechten van het kind die worden opgelegd aan de inrichtende machten.
Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.
Zij mag geen leerstelling in verband met deze waarden bevoorrechten. Zij weigert geen enkel domein van de kennis te bestuderen. Zij eerbiedigt de gewetensvrijheid van de leerlingen.
Art. 1.7.4 -12. L'école éduque les élèves qui lui sont confiés au respect des libertés et des droits fondamentaux tel que défini par la Constitution, la Déclaration universelle des droits de l'homme et les conventions internationales relatives aux droits de l'homme et de l'enfant qui s'imposent aux Pouvoirs publics.
Elle ne privilégie aucune doctrine relative à ces valeurs. Elle ne s'interdit l'étude d'aucun champ du savoir. Elle respecte la liberté de conscience des élèves.
Elle ne privilégie aucune doctrine relative à ces valeurs. Elle ne s'interdit l'étude d'aucun champ du savoir. Elle respecte la liberté de conscience des élèves.
Art. 1.7.4 -13. De school waarborgt de leerling het recht zijn kritische inzicht te beoefenen en, gelet op zijn rijpheidsgraad, het recht zijn mening vrij te uiten over elke kwestie in verband met de school of betreffende de rechten van de mens.
Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid. Het huishoudelijk reglement van iedere school kan in de nadere regels voorzien voor het uitoefenen van voornoemde rechten en vrijheden.
De vrijheid om zijn godsdienst openbaar te maken of zijn meningen te uiten en erover te discussiëren, alsook de verenigings- en ontmoetingsvrijheid worden aan dezelfde voorwaarden onderworpen.
Er wordt geen waarheid aan de leerlingen opgelegd en ze worden ertoe aangemoedigd om in alle vrijheid hun waarheid te zoeken en op te bouwen.
Dat recht behelst de vrijheid om informatie en gedachten te vergaren, te ontvangen en te verspreiden door elk middel dat de leerling dienstig acht, mits de rechten van de mens gevrijwaard worden, alsook andermans goede naam, de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de openbare zedelijkheid. Het huishoudelijk reglement van iedere school kan in de nadere regels voorzien voor het uitoefenen van voornoemde rechten en vrijheden.
De vrijheid om zijn godsdienst openbaar te maken of zijn meningen te uiten en erover te discussiëren, alsook de verenigings- en ontmoetingsvrijheid worden aan dezelfde voorwaarden onderworpen.
Er wordt geen waarheid aan de leerlingen opgelegd en ze worden ertoe aangemoedigd om in alle vrijheid hun waarheid te zoeken en op te bouwen.
Art. 1.7.4 -13. L'école garantit à l'élève le droit d'exercer son esprit critique et, eu égard à son degré de maturité, le droit d'exprimer librement son opinion sur toute question d'intérêt scolaire ou relative aux droits de l'homme.
Ce droit comprend la liberté de rechercher, de recevoir et de répandre des informations et des idées par tout moyen du choix de l'élève à condition que soient sauvegardés les droits de l'homme, la réputation d'autrui, la sécurité nationale, l'ordre public, la santé et la moralité publiques. Le règlement d'ordre intérieur de chaque école peut prévoir les modalités selon lesquelles les droits et libertés précités sont exercés.
La liberté de manifester sa religion ou ses convictions et d'en débattre, ainsi que la liberté d'association et de réunion sont soumises aux mêmes conditions.
Aucune vérité n'est imposée aux élèves, ceux-ci étant encouragés à rechercher et à construire librement la leur.
Ce droit comprend la liberté de rechercher, de recevoir et de répandre des informations et des idées par tout moyen du choix de l'élève à condition que soient sauvegardés les droits de l'homme, la réputation d'autrui, la sécurité nationale, l'ordre public, la santé et la moralité publiques. Le règlement d'ordre intérieur de chaque école peut prévoir les modalités selon lesquelles les droits et libertés précités sont exercés.
La liberté de manifester sa religion ou ses convictions et d'en débattre, ainsi que la liberté d'association et de réunion sont soumises aux mêmes conditions.
Aucune vérité n'est imposée aux élèves, ceux-ci étant encouragés à rechercher et à construire librement la leur.
Art. 1.7.4 -14. Om, onder andere, de keuze te waarborgen tussen het onderwijs van een erkende godsdienst en dat vaneen niet-confessionele zedenleer, moet het personeel:
1° een houding aannemen die terughoudend en objectief is, waarbij dat personeelslid voortdurend waakzaam moet blijven voor woorden of gedragen die bij leerlingen of studenten vooroordelen zouden kunnen doen ontstaan die deze keuze in het gedrang zouden brengen;
2° de vragen in verband met het innerlijke leven, het geloof, de politieke en filosofische overtuigingen en religieuze opties van de mens, met woorden bespreken die noch de meningen noch de gevoelen van een enkele leerling mogen kwetsen;
3° zich voor de leerlingen afhouden van woorden of gedragingen in ideologische, morele of maatschappelijke zaken die tot de actualiteit zouden behoren en waarover de publieke opinie nog onbepaald is. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen de verschillende standpunten in verband met een toestand leren te kennen om ze vertrouwd te maken met de overtuigingen van de andere studenten. Op dezelfde manier, weigert het personeelslid zich gunstig uit te spreken over een specifiek filosofisch of politiek systeem. Nochtans zorgt hij ervoor inbreuken op democratische beginselen, inbreuken op de rechten van de mens en de gedragingen of woorden die door racisme, xenofobie of revisionisme ingegeven zijn, aan het licht te brengen. Bovendien zorgt hij ervoor dat er, onder zijn overheid, noch godsdienstig of filosofisch proselitisme noch politieke propaganda ontstaan door het toedoen van leerlingen of ter bestemming van leerlingen.
1° een houding aannemen die terughoudend en objectief is, waarbij dat personeelslid voortdurend waakzaam moet blijven voor woorden of gedragen die bij leerlingen of studenten vooroordelen zouden kunnen doen ontstaan die deze keuze in het gedrang zouden brengen;
2° de vragen in verband met het innerlijke leven, het geloof, de politieke en filosofische overtuigingen en religieuze opties van de mens, met woorden bespreken die noch de meningen noch de gevoelen van een enkele leerling mogen kwetsen;
3° zich voor de leerlingen afhouden van woorden of gedragingen in ideologische, morele of maatschappelijke zaken die tot de actualiteit zouden behoren en waarover de publieke opinie nog onbepaald is. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen de verschillende standpunten in verband met een toestand leren te kennen om ze vertrouwd te maken met de overtuigingen van de andere studenten. Op dezelfde manier, weigert het personeelslid zich gunstig uit te spreken over een specifiek filosofisch of politiek systeem. Nochtans zorgt hij ervoor inbreuken op democratische beginselen, inbreuken op de rechten van de mens en de gedragingen of woorden die door racisme, xenofobie of revisionisme ingegeven zijn, aan het licht te brengen. Bovendien zorgt hij ervoor dat er, onder zijn overheid, noch godsdienstig of filosofisch proselitisme noch politieke propaganda ontstaan door het toedoen van leerlingen of ter bestemming van leerlingen.
Art. 1.7.4 -14. Afin notamment de garantir le choix entre l'enseignement d'une des religions reconnues et celui de la morale non confessionnelle, le personnel :
1° adopte une attitude réservée, objective et constamment alertée contre le risque d'induire chez les élèves ou étudiants des préjugés qui compromettent ce choix ;
2° traite les questions qui touchent la vie intérieure, les croyances, les convictions politiques ou philosophiques et les options religieuses de l'homme, en des termes qui ne peuvent froisser les opinions et les sentiments d'aucun des élèves ;
3° s'abstient, devant les élèves, de toute attitude et de tout propos partisan dans les problèmes idéologiques, moraux ou sociaux, qui sont d'actualité et divisent l'opinion publique. Il amène les élèves à considérer les différents points de vue dans le respect des convictions d'autrui. De même, il refuse de témoigner en faveur d'un système philosophique ou politique quel qu'il soit. Il veille toutefois à dénoncer les atteintes aux principes démocratiques, les atteintes aux droits de l'homme et les actes ou propos racistes, xénophobes ou révisionnistes. Il veille, de surcroit, à ce que, sous son autorité, ne se développent ni le prosélytisme religieux ou philosophique ni le militantisme politique organisés par ou pour les élèves.
1° adopte une attitude réservée, objective et constamment alertée contre le risque d'induire chez les élèves ou étudiants des préjugés qui compromettent ce choix ;
2° traite les questions qui touchent la vie intérieure, les croyances, les convictions politiques ou philosophiques et les options religieuses de l'homme, en des termes qui ne peuvent froisser les opinions et les sentiments d'aucun des élèves ;
3° s'abstient, devant les élèves, de toute attitude et de tout propos partisan dans les problèmes idéologiques, moraux ou sociaux, qui sont d'actualité et divisent l'opinion publique. Il amène les élèves à considérer les différents points de vue dans le respect des convictions d'autrui. De même, il refuse de témoigner en faveur d'un système philosophique ou politique quel qu'il soit. Il veille toutefois à dénoncer les atteintes aux principes démocratiques, les atteintes aux droits de l'homme et les actes ou propos racistes, xénophobes ou révisionnistes. Il veille, de surcroit, à ce que, sous son autorité, ne se développent ni le prosélytisme religieux ou philosophique ni le militantisme politique organisés par ou pour les élèves.
Art. 1.7.4 -15. De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten en niet-confessionele zedenleer onthouden zich ervan de stellingen verkondigd in de andere cursussen te denigreren.
Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.
Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de leerling, als hij meerderjarig is, of van zijn ouders, als hij minderjarig is, aangeboden. Het volgen van die cursussen is verplicht, behalve voor de leerlingen die ervan vrijgesteld worden. De vrijgestelde leerlingen van het lager en secundair onderwijs nemen verplicht deel aan een tweede lestijd voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1.
Art. 1.7.4 -15. Les titulaires des cours de religions reconnues et de morale non confessionnelle s'abstiennent de dénigrer les positions exprimées dans les cours parallèles.
Les cours visés à l'alinéa 1er, là où ils sont légalement organisés, le sont sur un pied d'égalité. Ils sont offerts au libre choix de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur. Leur fréquentation est obligatoire sauf pour les élèves qui en sont dispensés. Les élèves de l'enseignement primaire et secondaire dispensés participent obligatoirement à une seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté visée à l'article 1.7.5-1.
Les cours visés à l'alinéa 1er, là où ils sont légalement organisés, le sont sur un pied d'égalité. Ils sont offerts au libre choix de l'élève, s'il est majeur, ou de ses parents, s'il est mineur. Leur fréquentation est obligatoire sauf pour les élèves qui en sont dispensés. Les élèves de l'enseignement primaire et secondaire dispensés participent obligatoirement à une seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté visée à l'article 1.7.5-1.
HOOFDSTUK V. - Lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, keuze tussen deze lessen en de tweede periode filosofie en burgerschap
CHAPITRE V. - Des cours de religion et de morale non confessionnelle, du choix entre ces cours et de la seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté
Art. 1.7.5 -1.[1 § 1.]1 In de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan één lestijd godsdienst of lestijd uur niet-confessionele zedenleer en één uur filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-1. Als de leerling wordt vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer, omvat de wekelijkse lestijdenregeling een tweede lestijd filosofie en burgerzin.
In de vrije confessionele scholen omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden godsdienst.
In de vrije niet-confessionele vrije scholen die de keuze niet bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden niet-confessionele zedenleer.
[1 § 2. - In officiële scholen mag een leerling van leerplichtige leeftijd die naar de kleuterschool gaat, het godsdienstonderwijs of de niet-confessionele zedenleer bijwonen, als zijn ouders van deze mogelijkheid gebruik willen maken, onder de volgende voorwaarden:
1° indien de leerling een vestiging bezoekt of voornemens is te bezoeken die hem in staat stelt de wekelijkse lestijden van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, of zelfs de eerste twee jaar samen, bij te wonen in een groep die bestaat uit leerlingen van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, zonder dat hij zich hoeft te verplaatsen buiten de lokalen van de basisvestiging waar hij regelmatig is ingeschreven of voornemens is zich in te schrijven, dienen de ouders een schriftelijk verzoek in bij de directeur. Deze schriftelijke aanvraag moet worden ingediend hetzij vóór 1 juni van het schooljaar dat voorafgaat aan de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs wanneer het kind in de instelling is ingeschreven, hetzij op de eerste dag van de inschrijving in de instelling wanneer de leerling voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs is ingeschreven. In dit schriftelijk verzoek vermelden de ouders uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer. Indien de keuze betrekking heeft op de geloofsopleiding, wordt in het verzoek expliciet de gekozen godsdienst vermeld;
2° indien de instelling waar de ouders van plan zijn hun kind in te schrijven of hun kind hebben ingeschreven de in 1° bedoelde regeling niet toelaat, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of de basisschool de ouders hiervan op de hoogte en nodigt hij hen uit een aanvraag in te dienen bij de Algemene directie Leerplichtonderwijs. De aanvraag moet de naam en het adres van het kind vermelden. In het verzoek moet ook uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer worden vermeld. In voorkomend geval moet de gekozen godsdienst expliciet worden vermeld. De Algemene directie Leerplichtonderwijs verstrekt de ouders binnen een maand, zo nodig na het horen ervan, een lijst van officiële onderwijsinstellingen waar aan hun keuze kan worden voldaan en die zich op redelijke afstand van de woning van het kind bevinden.
De Regering evalueert elk jaar de ingediende aanvragen, naargelang van het type, overeenkomstig de punten 1° en 2° van het vorige lid en, in de gevallen bedoeld in punt 2° van het vorige lid, de oplossingen die eventueel aan de ouders zijn voorgesteld, teneinde verslag uit te brengen aan het Parlement.
In afwijking van artikel 1.7.5-2 stelt de directeur uiterlijk op 15 mei de ouders van een leerling die in het tweede jaar van de kleuterschool is ingeschreven en geacht wordt zijn schoolopleiding voort te zetten, op individuele basis op de hoogte van de procedures die in dit lid zijn voorzien. In het geval van ouders die hun kind voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs inschrijven, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of het basisonderwijs hen bij de inschrijving op de hoogte van de voorwaarden van dit lid.
In niet-confessionele vrije scholen die een keuze bieden tussen godsdienstonderricht en niet-confessionele zedenleer, staat het de inrichtende macht vrij de in het eerste lid bedoelde regelingen voor te stellen. Als zij besluit om andere nadere regels voor te stellen, moet zij op verzoek van de Regering toch kunnen aantonen hoe zij de betrokken leerlingen de religieuze of morele opvoeding verleent waarop zij ten koste van de gemeenschap recht hebben.]1
[1 § 3.]1 Onder godsdienstonderwijs wordt verstaan het onderricht in de katholieke, protestantse, israëlitische, islamitische of orthodoxe godsdiensten en de op die godsdienst berustende zedenleer.
In de vrije confessionele scholen omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden godsdienst.
In de vrije niet-confessionele vrije scholen die de keuze niet bieden tussen godsdienstonderwijs en niet-confessionele zedenleer, omvat het wekelijkse lesrooster in het lager en secundair onderwijs met een volledig leerplan twee lestijden niet-confessionele zedenleer.
[1 § 2. - In officiële scholen mag een leerling van leerplichtige leeftijd die naar de kleuterschool gaat, het godsdienstonderwijs of de niet-confessionele zedenleer bijwonen, als zijn ouders van deze mogelijkheid gebruik willen maken, onder de volgende voorwaarden:
1° indien de leerling een vestiging bezoekt of voornemens is te bezoeken die hem in staat stelt de wekelijkse lestijden van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, of zelfs de eerste twee jaar samen, bij te wonen in een groep die bestaat uit leerlingen van het eerste of tweede jaar van het basisonderwijs, zonder dat hij zich hoeft te verplaatsen buiten de lokalen van de basisvestiging waar hij regelmatig is ingeschreven of voornemens is zich in te schrijven, dienen de ouders een schriftelijk verzoek in bij de directeur. Deze schriftelijke aanvraag moet worden ingediend hetzij vóór 1 juni van het schooljaar dat voorafgaat aan de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs wanneer het kind in de instelling is ingeschreven, hetzij op de eerste dag van de inschrijving in de instelling wanneer de leerling voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs is ingeschreven. In dit schriftelijk verzoek vermelden de ouders uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer. Indien de keuze betrekking heeft op de geloofsopleiding, wordt in het verzoek expliciet de gekozen godsdienst vermeld;
2° indien de instelling waar de ouders van plan zijn hun kind in te schrijven of hun kind hebben ingeschreven de in 1° bedoelde regeling niet toelaat, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of de basisschool de ouders hiervan op de hoogte en nodigt hij hen uit een aanvraag in te dienen bij de Algemene directie Leerplichtonderwijs. De aanvraag moet de naam en het adres van het kind vermelden. In het verzoek moet ook uitdrukkelijk de keuze tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer worden vermeld. In voorkomend geval moet de gekozen godsdienst expliciet worden vermeld. De Algemene directie Leerplichtonderwijs verstrekt de ouders binnen een maand, zo nodig na het horen ervan, een lijst van officiële onderwijsinstellingen waar aan hun keuze kan worden voldaan en die zich op redelijke afstand van de woning van het kind bevinden.
De Regering evalueert elk jaar de ingediende aanvragen, naargelang van het type, overeenkomstig de punten 1° en 2° van het vorige lid en, in de gevallen bedoeld in punt 2° van het vorige lid, de oplossingen die eventueel aan de ouders zijn voorgesteld, teneinde verslag uit te brengen aan het Parlement.
In afwijking van artikel 1.7.5-2 stelt de directeur uiterlijk op 15 mei de ouders van een leerling die in het tweede jaar van de kleuterschool is ingeschreven en geacht wordt zijn schoolopleiding voort te zetten, op individuele basis op de hoogte van de procedures die in dit lid zijn voorzien. In het geval van ouders die hun kind voor het eerst in het derde jaar van het kleuteronderwijs inschrijven, stelt de directeur van het kinderdagverblijf of het basisonderwijs hen bij de inschrijving op de hoogte van de voorwaarden van dit lid.
In niet-confessionele vrije scholen die een keuze bieden tussen godsdienstonderricht en niet-confessionele zedenleer, staat het de inrichtende macht vrij de in het eerste lid bedoelde regelingen voor te stellen. Als zij besluit om andere nadere regels voor te stellen, moet zij op verzoek van de Regering toch kunnen aantonen hoe zij de betrokken leerlingen de religieuze of morele opvoeding verleent waarop zij ten koste van de gemeenschap recht hebben.]1
[1 § 3.]1 Onder godsdienstonderwijs wordt verstaan het onderricht in de katholieke, protestantse, israëlitische, islamitische of orthodoxe godsdiensten en de op die godsdienst berustende zedenleer.
Modifications
Art. 1.7.5 -1.[1 § 1er.]1 Dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, l'horaire hebdomadaire de l'enseignement primaire et secondaire de plein exercice comprend une période de religion ou une période de morale non confessionnelle et une période du cours de philosophie et de citoyenneté visé à l'article 1.7.6-1. En cas de demande de dispense pour l'élève de suivre le cours de religion ou de morale non confessionnelle, l'horaire hebdomadaire comprend une seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté.
Dans les écoles libres confessionnelles, l'horaire hebdomadaire de l'enseignement primaire et secondaire de plein exercice comprend deux périodes de la religion correspondant à la confession de l'école.
Dans les écoles libres non confessionnelles qui n'offrent pas le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, l'horaire hebdomadaire de l'enseignement primaire et secondaire de plein exercice comprend deux périodes de morale non confessionnelle.
[1 § 2. - Dans les écoles officielles, l'élève en âge d'obligation scolaire fréquentant l'enseignement maternel peut assister à l'enseignement de la religion ou celui de la morale non confessionnelle, si ses parents souhaitent faire usage de cette possibilité, dans le respect des modalités suivantes :
1° si l'élève fréquente ou envisage de fréquenter une implantation lui permettant d'assister à la période hebdomadaire dispensée dans un groupe comprenant des élèves de première ou deuxième année de l'enseignement primaire, voire des deux premières années réunies, sans nécessiter de déplacements en dehors de l'enceinte de l'implantation fondamentale où se situe la section maternelle dans laquelle il est régulièrement inscrit ou projette de s'inscrire, les parents en font la demande écrite auprès du directeur. Cette demande écrite doit être introduite, soit pour le 1er juin de l'année scolaire précédant son entrée en troisième année de l'enseignement maternel lorsque l'enfant est inscrit dans l'établissement, soit le premier jour de fréquentation de l'établissement lorsque l'élève s'est inscrit pour la première fois en troisième année de l'enseignement maternel. Dans cette demande écrite, les parents mentionnent expressément le choix entre le cours de la religion et de morale non confessionnelle. Si le choix porte sur le cours de religion, la demande indique explicitement la religion choisie;
2° si l'établissement dans lequel les parents projettent d'inscrire ou ont inscrit leur enfant ne permet pas les modalités visées au 1°, le directeur du maternel ou du fondamental en informe les parents et les invite à introduire une demande auprès de la Direction générale de l'enseignement obligatoire. Cette demande doit mentionner le nom et l'adresse de l'enfant. La demande doit également mentionner expressément le choix entre le cours de la religion et de morale non confessionnelle. Le cas échéant, elle indique explicitement la religion choisie. La direction générale de l'enseignement obligatoire fournit aux parents dans le mois, le cas échéant après les avoir entendus, une liste d'établissements de l'enseignement officiel permettant de rencontrer leur choix et situés à une distance raisonnable du domicile de l'enfant.
Le Gouvernement évalue chaque année les demandes introduites, selon leur type, conformément aux points 1° et 2° de l'alinéa précédent et dans les cas visés au point 2° de l'alinéa précédent, des solutions qui ont pu être proposées aux parents, afin d'en faire rapport au Parlement.
Par dérogation à l'article 1.7.5-2, pour le 15 mai au plus tard, le directeur informe de manière individuelle les parents de l'élève inscrit en deuxième année de l'enseignement maternel et réputé poursuivre dans son école des modalités prévues au présent paragraphe. Pour les parents devant inscrire leur enfant pour la première fois en troisième année de l'enseignement maternel, le directeur du maternel ou du fondamental les informe des modalités du présent paragraphe au moment de l'inscription.
Dans les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non-confessionnelle, le pouvoir organisateur est libre de proposer les modalités prévues à l'alinéa 1er. Si celui-ci décide de proposer des modalités différentes, il doit néanmoins pouvoir démontrer, à la demande du Gouvernement, de quelle manière il apporte aux élèves concernés l'éducation religieuse ou morale à laquelle ils ont droit à charge de la communauté.]1
[1 § 3.]1 Par enseignement de la religion, il faut entendre l'enseignement de la religion catholique, protestante, israélite, islamique ou orthodoxe et de la morale inspirée de cette religion.
Dans les écoles libres confessionnelles, l'horaire hebdomadaire de l'enseignement primaire et secondaire de plein exercice comprend deux périodes de la religion correspondant à la confession de l'école.
Dans les écoles libres non confessionnelles qui n'offrent pas le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, l'horaire hebdomadaire de l'enseignement primaire et secondaire de plein exercice comprend deux périodes de morale non confessionnelle.
[1 § 2. - Dans les écoles officielles, l'élève en âge d'obligation scolaire fréquentant l'enseignement maternel peut assister à l'enseignement de la religion ou celui de la morale non confessionnelle, si ses parents souhaitent faire usage de cette possibilité, dans le respect des modalités suivantes :
1° si l'élève fréquente ou envisage de fréquenter une implantation lui permettant d'assister à la période hebdomadaire dispensée dans un groupe comprenant des élèves de première ou deuxième année de l'enseignement primaire, voire des deux premières années réunies, sans nécessiter de déplacements en dehors de l'enceinte de l'implantation fondamentale où se situe la section maternelle dans laquelle il est régulièrement inscrit ou projette de s'inscrire, les parents en font la demande écrite auprès du directeur. Cette demande écrite doit être introduite, soit pour le 1er juin de l'année scolaire précédant son entrée en troisième année de l'enseignement maternel lorsque l'enfant est inscrit dans l'établissement, soit le premier jour de fréquentation de l'établissement lorsque l'élève s'est inscrit pour la première fois en troisième année de l'enseignement maternel. Dans cette demande écrite, les parents mentionnent expressément le choix entre le cours de la religion et de morale non confessionnelle. Si le choix porte sur le cours de religion, la demande indique explicitement la religion choisie;
2° si l'établissement dans lequel les parents projettent d'inscrire ou ont inscrit leur enfant ne permet pas les modalités visées au 1°, le directeur du maternel ou du fondamental en informe les parents et les invite à introduire une demande auprès de la Direction générale de l'enseignement obligatoire. Cette demande doit mentionner le nom et l'adresse de l'enfant. La demande doit également mentionner expressément le choix entre le cours de la religion et de morale non confessionnelle. Le cas échéant, elle indique explicitement la religion choisie. La direction générale de l'enseignement obligatoire fournit aux parents dans le mois, le cas échéant après les avoir entendus, une liste d'établissements de l'enseignement officiel permettant de rencontrer leur choix et situés à une distance raisonnable du domicile de l'enfant.
Le Gouvernement évalue chaque année les demandes introduites, selon leur type, conformément aux points 1° et 2° de l'alinéa précédent et dans les cas visés au point 2° de l'alinéa précédent, des solutions qui ont pu être proposées aux parents, afin d'en faire rapport au Parlement.
Par dérogation à l'article 1.7.5-2, pour le 15 mai au plus tard, le directeur informe de manière individuelle les parents de l'élève inscrit en deuxième année de l'enseignement maternel et réputé poursuivre dans son école des modalités prévues au présent paragraphe. Pour les parents devant inscrire leur enfant pour la première fois en troisième année de l'enseignement maternel, le directeur du maternel ou du fondamental les informe des modalités du présent paragraphe au moment de l'inscription.
Dans les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non-confessionnelle, le pouvoir organisateur est libre de proposer les modalités prévues à l'alinéa 1er. Si celui-ci décide de proposer des modalités différentes, il doit néanmoins pouvoir démontrer, à la demande du Gouvernement, de quelle manière il apporte aux élèves concernés l'éducation religieuse ou morale à laquelle ils ont droit à charge de la communauté.]1
[1 § 3.]1 Par enseignement de la religion, il faut entendre l'enseignement de la religion catholique, protestante, israélite, islamique ou orthodoxe et de la morale inspirée de cette religion.
Modifications
Art. 1.7.5 -2.§ 1. In de scholen bedoeld in artikel 1.7.5-1, eerste lid, moet(en) de leerling, als hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, elk jaar, bij ondertekende verklaring een formulier invullen, waarvan het model wordt bepaald door de Regering.
[1 Dit formulier staat toe:
1. in het eerste deel, een verzoek om vrijstelling in te dienen voor een van de onder 2° bedoelde cursussen Voor dit verzoek hoeven geen redenen te worden opgegeven;
2. in een tweede deel, de keuze tussen de godsdienstcursus en de niet-confessionele zedenleercursus. Indien de keuze van godsdienstlessen wordt gemaakt, moet in de verklaring uitdrukkelijk worden vermeld voor welke godsdienst wordt gekozen.]1
Het formulier vermeldt bovendien uitdrukkelijk:
1° dat de gedane keuzes volledig vrij zijn;
2° dat het uitdrukkelijk verboden is op de leerling die deze keuzen doet enige druk uit te oefenen en dat tuchtsancties zullen kunnen worden toegepast op personeelsleden die dat verbod zullen hebben overtreden;
3° dat het formulier elk jaar behoorlijk wordt ingevuld bij inschrijving, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd;
4° dat voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, het keuzeformulier tijdens de eerste helft van de maand mei wordt bezorgd aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het behoorlijk ingevulde formulier wordt uiterlijk op 1 juni overgemaakt aan de directeur, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd, behalve wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
§ 2. De keuze van een cursus godsdienst of een cursus niet-confessionele zedenleer of, in het officieel onderwijs, het verzoek tot vrijstelling om een van deze cursussen te volgen, gebeurt elk jaar, bij inschrijving, in de scholen van het officieel onderwijs alsook die van het vrij niet-confessioneel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende godsdienstcursussen of niet-confessionele zedenleer of, voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, uiterlijk op 1 juni. De keuze kan voor het betrokken schooljaar achteraf niet meer worden gewijzigd.
In afwijking van lid 1 kan de keuze nog wel worden gewijzigd wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
[1 Dit formulier staat toe:
1. in het eerste deel, een verzoek om vrijstelling in te dienen voor een van de onder 2° bedoelde cursussen Voor dit verzoek hoeven geen redenen te worden opgegeven;
2. in een tweede deel, de keuze tussen de godsdienstcursus en de niet-confessionele zedenleercursus. Indien de keuze van godsdienstlessen wordt gemaakt, moet in de verklaring uitdrukkelijk worden vermeld voor welke godsdienst wordt gekozen.]1
Het formulier vermeldt bovendien uitdrukkelijk:
1° dat de gedane keuzes volledig vrij zijn;
2° dat het uitdrukkelijk verboden is op de leerling die deze keuzen doet enige druk uit te oefenen en dat tuchtsancties zullen kunnen worden toegepast op personeelsleden die dat verbod zullen hebben overtreden;
3° dat het formulier elk jaar behoorlijk wordt ingevuld bij inschrijving, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd;
4° dat voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, het keuzeformulier tijdens de eerste helft van de maand mei wordt bezorgd aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, indien hij minderjarig is. Het behoorlijk ingevulde formulier wordt uiterlijk op 1 juni overgemaakt aan de directeur, zonder dat dit voor het betrokken schooljaar achteraf nog kan worden gewijzigd, behalve wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
§ 2. De keuze van een cursus godsdienst of een cursus niet-confessionele zedenleer of, in het officieel onderwijs, het verzoek tot vrijstelling om een van deze cursussen te volgen, gebeurt elk jaar, bij inschrijving, in de scholen van het officieel onderwijs alsook die van het vrij niet-confessioneel onderwijs die de keuze bieden tussen de verschillende godsdienstcursussen of niet-confessionele zedenleer of, voor leerlingen van wie wordt aangenomen dat ze in de school blijven waar ze reeds ingeschreven zijn, uiterlijk op 1 juni. De keuze kan voor het betrokken schooljaar achteraf niet meer worden gewijzigd.
In afwijking van lid 1 kan de keuze nog wel worden gewijzigd wanneer de leerling in de loop van het schooljaar van school verandert.
Modifications
Art. 1.7.5 -2.§ 1er. Dans les écoles visées à l'article 1.7.5-1, alinéa 1er, chaque année l'élève, s'il est majeur, ou ses parents, s'il est mineur, doit/doivent, par déclaration signée, remplir un formulaire dont le modèle est arrêté par le Gouvernement.
[1 Ce formulaire permet:
1. dans une première partie, d'introduire une demande de dispense à un des cours visés au 2°. Cette demande ne doit pas être motivée;
2. dans une deuxième partie, le choix entre le cours de religion et le cours de morale non confessionnelle. Si le choix porte sur le cours de religion, la déclaration indiquera explicitement la religion choisie.]1
Le formulaire mentionne, en outre, expressément :
1° que les choix opérés sont entièrement libres ;
2° qu'il est formellement interdit d'exercer sur le bénéficiaire de ces choix une pression quelconque et que des sanctions disciplinaires pourront frapper les membres du personnel qui auraient enfreint cette interdiction ;
3° que chaque année, le formulaire de choix est dument complété au moment de l'inscription, sans modification ultérieure possible pour l'année scolaire concernée ;
4° que pour les élèves réputés poursuivre dans l'école dans laquelle ils sont déjà inscrits, le formulaire de choix est remis à l'élève s'il est majeur ou à ses parents s'il est mineur, durant la première quinzaine du mois de mai. Le formulaire dument complété est restitué au directeur au plus tard le 1er juin, sans modification ultérieure du choix possible pour l'année scolaire concernée sauf en cas de changement d'école en cours d'année scolaire.
§ 2. Le choix d'un des cours de religion ou de morale non confessionnelle ou, dans l'enseignement officiel, la demande de la dispense de suivre un de ces cours, se fait chaque année, au moment de l'inscription, dans les écoles de l'enseignement officiel ainsi que celles de l'enseignement libre non confessionnel qui offrent le choix entre les différents cours de religion ou la morale non confessionnelle ou, pour les élèves réputés poursuivre dans l'école dans laquelle ils sont déjà inscrits, au plus tard le 1er juin. Le choix ne peut être modifié ultérieurement pour l'année scolaire concernée.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le choix peut être modifié en cas de changement d'école en cours d'année scolaire.
[1 Ce formulaire permet:
1. dans une première partie, d'introduire une demande de dispense à un des cours visés au 2°. Cette demande ne doit pas être motivée;
2. dans une deuxième partie, le choix entre le cours de religion et le cours de morale non confessionnelle. Si le choix porte sur le cours de religion, la déclaration indiquera explicitement la religion choisie.]1
Le formulaire mentionne, en outre, expressément :
1° que les choix opérés sont entièrement libres ;
2° qu'il est formellement interdit d'exercer sur le bénéficiaire de ces choix une pression quelconque et que des sanctions disciplinaires pourront frapper les membres du personnel qui auraient enfreint cette interdiction ;
3° que chaque année, le formulaire de choix est dument complété au moment de l'inscription, sans modification ultérieure possible pour l'année scolaire concernée ;
4° que pour les élèves réputés poursuivre dans l'école dans laquelle ils sont déjà inscrits, le formulaire de choix est remis à l'élève s'il est majeur ou à ses parents s'il est mineur, durant la première quinzaine du mois de mai. Le formulaire dument complété est restitué au directeur au plus tard le 1er juin, sans modification ultérieure du choix possible pour l'année scolaire concernée sauf en cas de changement d'école en cours d'année scolaire.
§ 2. Le choix d'un des cours de religion ou de morale non confessionnelle ou, dans l'enseignement officiel, la demande de la dispense de suivre un de ces cours, se fait chaque année, au moment de l'inscription, dans les écoles de l'enseignement officiel ainsi que celles de l'enseignement libre non confessionnel qui offrent le choix entre les différents cours de religion ou la morale non confessionnelle ou, pour les élèves réputés poursuivre dans l'école dans laquelle ils sont déjà inscrits, au plus tard le 1er juin. Le choix ne peut être modifié ultérieurement pour l'année scolaire concernée.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le choix peut être modifié en cas de changement d'école en cours d'année scolaire.
Modifications
Art. 1.7.5 -3. Op voorstel van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, en na het advies te hebben ontvangen van de sturingscommissie opgericht door het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, stelt de Regering referentiesystemen op voor de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer en legt ze ter goedkeuring voor aan het Parlement.
Bij afwezigheid of vakantie van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, voor zover dit kan worden aangetoond, stelt het Parlement de leden aan van een technische groep belast met het opstellen van de referentiesystemen van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer in kwestie.
Nadat ze ervan verzekerd is de betrokken cursus godsdienst en niet-confessionele zedenleer in overeenstemming zijn met de referentiesystemen, keurt de Regering de cursusprogramma's voor godsdienst en niet-confessionele zedenleer goed.
Bij afwezigheid of vakantie van de overheid van een godsdienst of de niet-confessionele zedenleer, voor zover dit kan worden aangetoond, stelt het Parlement de leden aan van een technische groep belast met het opstellen van de referentiesystemen van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer in kwestie.
Nadat ze ervan verzekerd is de betrokken cursus godsdienst en niet-confessionele zedenleer in overeenstemming zijn met de referentiesystemen, keurt de Regering de cursusprogramma's voor godsdienst en niet-confessionele zedenleer goed.
Art. 1.7.5 -3. Sur la proposition de l'autorité d'un culte ou de la morale non confessionnelle, et après avoir reçu l'avis de la Commission de pilotage créée par le décret du 27 mars 2002 relatif au pilotage du système éducatif de la Communauté française, le Gouvernement labélise les référentiels des cours de religion ou de morale non confessionnelle et les soumet à la confirmation du Parlement.
En cas d'absence ou de vacance de l'autorité d'un culte ou de la morale non confessionnelle, pour autant qu'elle soit démontrée, le Parlement désigne les membres d'un groupe technique chargé d'établir les référentiels du cours de religion ou de morale non confessionnelle concerné.
Après s'être assuré de leur conformité aux référentiels labélisés du cours de religion ou de morale non confessionnelle concerné, le Gouvernement approuve les programmes des cours de religion ou de morale non confessionnelle.
En cas d'absence ou de vacance de l'autorité d'un culte ou de la morale non confessionnelle, pour autant qu'elle soit démontrée, le Parlement désigne les membres d'un groupe technique chargé d'établir les référentiels du cours de religion ou de morale non confessionnelle concerné.
Après s'être assuré de leur conformité aux référentiels labélisés du cours de religion ou de morale non confessionnelle concerné, le Gouvernement approuve les programmes des cours de religion ou de morale non confessionnelle.
Art. 1.7.5 -4. In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2, geniet de leerling die is vrijgesteld van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer een begeleidingsstelsel dat vrij wordt bepaald door de inrichtende macht. Die regeling wordt aangepast aan de specificiteit van elke leerling.
Art. 1.7.5 -4. Dans l'enseignement secondaire spécialisé de formes 1 et 2, l'élève dispensé des cours de religion ou de morale non confessionnelle bénéficie d'un dispositif d'encadrement librement défini par le pouvoir organisateur. Cet encadrement est adapté aux spécificités des élèves.
Art. 1.7.5 -5. De inspectie van de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer wordt verzekerd door de inspecteurs van de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer benoemd in overeenstemming met het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.
Art. 1.7.5 -5. L'inspection des cours de religion et de morale non confessionnelle est assurée par les inspecteurs des cours de religion et de morale non confessionnelle nommés conformément au décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection.
Art. 1.7.5 -6. De resultaten van de leerling voor godsdienst of niet-confessionele zedenleer of, in geval van een vrijstelling, voor de tweede lestijd filosofie en burgerzin worden net zoals de andere cursussen in aanmerking genomen.
Art. 1.7.5 -6. Les résultats obtenus par l'élève en religion ou en morale non confessionnelle ou, en cas de dispense, pour la seconde période de philosophie et de citoyenneté sont pris en compte au même titre que les résultats des autres cours.
HOOFDSTUK VI. - Opvoeding tot filosofie en burgerzin
CHAPITRE VI. - De l'éducation à la philosophie et à la citoyenneté
Art. 1.7.6 -1. Er wordt een opvoeding tot filosofie en burgerzin georganiseerd in het, gewoon en gespecialiseerd, basisonderwijs en secundair onderwijs.
Ze maakt deel uit van de verplichte vorming en wordt geëvalueerd.
De cursus filosofie en burgerzin wordt in aanmerking genomen voor de bekrachtiging van het slagen van de leerling.
Ze maakt deel uit van de verplichte vorming en wordt geëvalueerd.
De cursus filosofie en burgerzin wordt in aanmerking genomen voor de bekrachtiging van het slagen van de leerling.
Art. 1.7.6 -1. Une éducation à la philosophie et à la citoyenneté est dispensée dans l'enseignement primaire et l'enseignement secondaire, ordinaires et spécialisés.
Elle fait partie de la formation obligatoire et est soumise à une évaluation.
L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté intervient dans la certification de la réussite de l'élève.
Elle fait partie de la formation obligatoire et est soumise à une évaluation.
L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté intervient dans la certification de la réussite de l'élève.
Art. 1.7.6 -2. § 1. De opvoeding tot filosofie en burgerzin wordt georganiseerd op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin:
1° in het kader van een cursus filosofie en burgerzin voor de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen de verschillende erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee wekelijkse lestijden;
2° in het kader van de cursussen van het lesrooster voor de confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die uitsluitend twee lestijden niet-confessionele zedenleer aanbieden met het equivalent van één wekelijkse lestijd of minstens 30 lestijden per jaar.
De opvoeding tot filosofie en burgerzin kan eveneens, in het kader van de in het eerste lid bedoelde lestijden en op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin, gedeeltelijk worden aangevuld met solidaire en culturele educatieve burgeractiviteiten die binnen of buiten de school worden ontwikkeld.
§ 2. De referentiesystemen worden opgesteld volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
1° in het kader van een cursus filosofie en burgerzin voor de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen de verschillende erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee wekelijkse lestijden;
2° in het kader van de cursussen van het lesrooster voor de confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die uitsluitend twee lestijden niet-confessionele zedenleer aanbieden met het equivalent van één wekelijkse lestijd of minstens 30 lestijden per jaar.
De opvoeding tot filosofie en burgerzin kan eveneens, in het kader van de in het eerste lid bedoelde lestijden en op grond van de netoverschrijdende referentiesystemen voor opvoeding tot filosofie en burgerzin, gedeeltelijk worden aangevuld met solidaire en culturele educatieve burgeractiviteiten die binnen of buiten de school worden ontwikkeld.
§ 2. De referentiesystemen worden opgesteld volgens de nadere regels beschreven in artikel 1.4.4-1.
Art. 1.7.6 -2. § 1er. L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté est dispensée sur la base des référentiels interréseaux d'éducation à la philosophie et à la citoyenneté :
1° dans le cadre d'un cours de philosophie et de citoyenneté pour les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement d'une des religions reconnues et celui de la morale non confessionnelle à raison de l'équivalent d'une ou, en cas de dispense, de deux périodes hebdomadaires ;
2° dans le cadre des cours de la grille horaire pour les écoles libres confessionnelles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent exclusivement deux heures de morale non confessionnelle à raison de l'équivalent d'une période hebdomadaire ou à raison de 30 périodes minimum par an.
L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté peut également être en partie complétée, dans le cadre des périodes visées à l'alinéa 1er et sur la base des référentiels interréseaux d'éducation à la philosophie et à la citoyenneté, par des activités éducatives citoyennes solidaires et culturelles développées au sein ou à l'extérieur de l'école.
§ 2. Les référentiels sont élaborés selon les modalités de l'article 1.4.4-1.
1° dans le cadre d'un cours de philosophie et de citoyenneté pour les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement d'une des religions reconnues et celui de la morale non confessionnelle à raison de l'équivalent d'une ou, en cas de dispense, de deux périodes hebdomadaires ;
2° dans le cadre des cours de la grille horaire pour les écoles libres confessionnelles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent exclusivement deux heures de morale non confessionnelle à raison de l'équivalent d'une période hebdomadaire ou à raison de 30 périodes minimum par an.
L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté peut également être en partie complétée, dans le cadre des périodes visées à l'alinéa 1er et sur la base des référentiels interréseaux d'éducation à la philosophie et à la citoyenneté, par des activités éducatives citoyennes solidaires et culturelles développées au sein ou à l'extérieur de l'école.
§ 2. Les référentiels sont élaborés selon les modalités de l'article 1.4.4-1.
Art. 1.7.6 -3. De opvoeding tot filosofie en burgerzin heeft tot doel competenties en kennis te ontwikkelen inzonderheid in verband met de filosofische en ethische opvoeding en met de opvoeding tot democratisch werken. Hiermee wordt inzonderheid bedoeld:
1° Op het gebied van filosofische en ethische opvoeding:
a) de kennis, in historisch en sociologisch perspectief, van de verschillende denkstromingen, filosofische stromingen en godsdiensten;
b) de capaciteit tot het stellen van filosofische of ethische vragen, tot het ontwikkelen van ethisch onderscheidingsvermogen, eigen denken over vragen betreffende de zin en/of de maatschappij (twijfelen, begripsvorming, kritiek, test, relativeren, rationaliseren, argumenteren);
c) de capaciteit om pluralistische overtuigingen en voorstellingen te eerbiedigen, en afstand te nemen van zijn eigen denkwijze om naar het standpunt van anderen te kunnen luisteren, waarbij zijn eigen ethische en filosofische keuzen worden behouden;
d) de capaciteit om spanningen, uiteenlopende standpunten, conflicten enz. op niet conflictueuze wijze te beheren;
e) deelneming aan debatten binnen of buiten de school.
2° Op het gebied van opvoeding tot democratisch werken:
a) de capaciteit om samen te leven op harmonieuze en respectvolle wijze in een democratische en interculturele maatschappij, zich erin in te schakelen en actief in te zetten;
b) de capaciteit om zich te ontwikkelen als burger, die rechten en plichten heeft, solidair, vrij, autonoom, verdraagzaam, met een kritische geest, onder meer via de ontplooiing van attitudes als oog voor het algemeen welzijn, verantwoordelijkheidszin, wederzijds respect, eerbied voor verschillen, naleving van regels, dialoog, wellevendheid;
c) de kennis van de oorsprong, de beginselen en de grondslag van democratie;
d) de kennis van onze democratie: de rechtsnormen en -gronden, de fundamentele rechten van mensen, de verschillende machten, de organisatie van de instellingen;
e) de bewustmaking van de politieke, sociale, economische, milieu- en culturele aspecten van burgerzin, zowel op lokaal als op globaal vlak;
f) de kennis van de grote uitdagingen en debatten van hedendaagse maatschappijen;
g) de kennis van communicatie en de verschillende informatiemiddelen en de ontwikkeling van kritische geest en analyse ervan;
h) de deelneming aan activiteiten in verband met school- of lokale democratie.
Opvoeden tot welzijn is overigens een doelstelling die gepaard gaat met de voormelde doelstellingen. Dit houdt inzonderheid het volgende in: het begrijpen van psychologie en menselijke betrekkingen, zelfbeheersing, opvoeding tot affectieve betrekkingen en verwerving van preventieve gedragingen inzake gezondheid en veiligheid voor zichzelf en andere personen.
Opvoeden tot filosofie en burgerzin heeft bovendien de volgende doelstellingen: ontwikkeling van kritische en autonome denkwijzen, argumentatie- en redeneringscapaciteit, alsook van verantwoordelijke, burger- en solidaire attitudes. De referentiesystemen bepalen de inhoud van kennis en competenties alsook de te ontwikkelen attitudes en stappen.
1° Op het gebied van filosofische en ethische opvoeding:
a) de kennis, in historisch en sociologisch perspectief, van de verschillende denkstromingen, filosofische stromingen en godsdiensten;
b) de capaciteit tot het stellen van filosofische of ethische vragen, tot het ontwikkelen van ethisch onderscheidingsvermogen, eigen denken over vragen betreffende de zin en/of de maatschappij (twijfelen, begripsvorming, kritiek, test, relativeren, rationaliseren, argumenteren);
c) de capaciteit om pluralistische overtuigingen en voorstellingen te eerbiedigen, en afstand te nemen van zijn eigen denkwijze om naar het standpunt van anderen te kunnen luisteren, waarbij zijn eigen ethische en filosofische keuzen worden behouden;
d) de capaciteit om spanningen, uiteenlopende standpunten, conflicten enz. op niet conflictueuze wijze te beheren;
e) deelneming aan debatten binnen of buiten de school.
2° Op het gebied van opvoeding tot democratisch werken:
a) de capaciteit om samen te leven op harmonieuze en respectvolle wijze in een democratische en interculturele maatschappij, zich erin in te schakelen en actief in te zetten;
b) de capaciteit om zich te ontwikkelen als burger, die rechten en plichten heeft, solidair, vrij, autonoom, verdraagzaam, met een kritische geest, onder meer via de ontplooiing van attitudes als oog voor het algemeen welzijn, verantwoordelijkheidszin, wederzijds respect, eerbied voor verschillen, naleving van regels, dialoog, wellevendheid;
c) de kennis van de oorsprong, de beginselen en de grondslag van democratie;
d) de kennis van onze democratie: de rechtsnormen en -gronden, de fundamentele rechten van mensen, de verschillende machten, de organisatie van de instellingen;
e) de bewustmaking van de politieke, sociale, economische, milieu- en culturele aspecten van burgerzin, zowel op lokaal als op globaal vlak;
f) de kennis van de grote uitdagingen en debatten van hedendaagse maatschappijen;
g) de kennis van communicatie en de verschillende informatiemiddelen en de ontwikkeling van kritische geest en analyse ervan;
h) de deelneming aan activiteiten in verband met school- of lokale democratie.
Opvoeden tot welzijn is overigens een doelstelling die gepaard gaat met de voormelde doelstellingen. Dit houdt inzonderheid het volgende in: het begrijpen van psychologie en menselijke betrekkingen, zelfbeheersing, opvoeding tot affectieve betrekkingen en verwerving van preventieve gedragingen inzake gezondheid en veiligheid voor zichzelf en andere personen.
Opvoeden tot filosofie en burgerzin heeft bovendien de volgende doelstellingen: ontwikkeling van kritische en autonome denkwijzen, argumentatie- en redeneringscapaciteit, alsook van verantwoordelijke, burger- en solidaire attitudes. De referentiesystemen bepalen de inhoud van kennis en competenties alsook de te ontwikkelen attitudes en stappen.
Art. 1.7.6 -3. L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté a pour objectif le développement de compétences et savoirs relatifs notamment à l'éducation philosophique et éthique et à l'éducation au fonctionnement démocratique. Elle vise notamment :
1° sur le plan de l'éducation philosophique et éthique :
a) la connaissance, dans une perspective historique et sociologique, des différents courants de pensée, philosophies et religions ;
b) la capacité de développer un questionnement philosophique ou éthique, un discernement éthique, une pensée propre sur des questions de sens et/ou de société (douter, conceptualiser, critiquer, tester, relativiser, rationaliser, argumenter) ;
c) la capacité de respecter le pluralisme des convictions et des représentations, ainsi que de se décentrer pour écouter le point de vue d'autrui, tout en argumentant ses choix éthiques et philosophiques propres ;
d) la capacité de gérer de manière non conflictuelle tensions, divergences, conflits, etc. ;
e) la participation à des débats, au sein de l'école ou à l'extérieur de celle-ci.
2° sur le plan de l'éducation au fonctionnement démocratique :
a) la capacité de vivre ensemble de manière harmonieuse et respectueuse dans une société démocratique et interculturelle, de s'y insérer et de s'y impliquer activement ;
b) la capacité de se développer comme citoyen, sujet de droits et de devoirs, solidaire, libre, autonome, tolérant et capable d'esprit critique via notamment le déploiement d'attitudes renforçant le sens collectif, le sens de la responsabilité, le respect de l'autre et de sa différence, le respect des règles, le dialogue et la civilité ;
c) la connaissance des sources, principes et fondements de la démocratie ;
d) la connaissance de notre démocratie : les normes et sources de droit, les droits fondamentaux des personnes, les différents pouvoirs, l'organisation des institutions ;
e) la formation aux dimensions politique, sociale, économique, environnementale et culturelle de la citoyenneté, tant sur le plan local que global ;
f) la connaissance des grands enjeux et débats des sociétés contemporaines ;
g) la connaissance de la communication et des différents moyens d'information et le développement de l'esprit et de l'analyse critique à leur égard ;
h) la participation à des activités liées à la démocratie scolaire ou locale.
L'éducation au bien-être constitue en outre un objectif inhérent aux objectifs précités. Elle vise notamment le développement de la compréhension de la psychologie et des relations humaines, de la maitrise de soi, l'éducation aux relations affectives et l'acquisition de comportements de prévention en matière de santé et de sécurité pour soi et autrui.
L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté vise en outre le développement de modes de pensées, de capacités d'argumentation et de raisonnement critiques et autonomes ainsi que le développement d'attitudes responsables, citoyennes et solidaires. Les référentiels précisent les contenus des savoirs et compétences ainsi que les attitudes et démarches à développer.
1° sur le plan de l'éducation philosophique et éthique :
a) la connaissance, dans une perspective historique et sociologique, des différents courants de pensée, philosophies et religions ;
b) la capacité de développer un questionnement philosophique ou éthique, un discernement éthique, une pensée propre sur des questions de sens et/ou de société (douter, conceptualiser, critiquer, tester, relativiser, rationaliser, argumenter) ;
c) la capacité de respecter le pluralisme des convictions et des représentations, ainsi que de se décentrer pour écouter le point de vue d'autrui, tout en argumentant ses choix éthiques et philosophiques propres ;
d) la capacité de gérer de manière non conflictuelle tensions, divergences, conflits, etc. ;
e) la participation à des débats, au sein de l'école ou à l'extérieur de celle-ci.
2° sur le plan de l'éducation au fonctionnement démocratique :
a) la capacité de vivre ensemble de manière harmonieuse et respectueuse dans une société démocratique et interculturelle, de s'y insérer et de s'y impliquer activement ;
b) la capacité de se développer comme citoyen, sujet de droits et de devoirs, solidaire, libre, autonome, tolérant et capable d'esprit critique via notamment le déploiement d'attitudes renforçant le sens collectif, le sens de la responsabilité, le respect de l'autre et de sa différence, le respect des règles, le dialogue et la civilité ;
c) la connaissance des sources, principes et fondements de la démocratie ;
d) la connaissance de notre démocratie : les normes et sources de droit, les droits fondamentaux des personnes, les différents pouvoirs, l'organisation des institutions ;
e) la formation aux dimensions politique, sociale, économique, environnementale et culturelle de la citoyenneté, tant sur le plan local que global ;
f) la connaissance des grands enjeux et débats des sociétés contemporaines ;
g) la connaissance de la communication et des différents moyens d'information et le développement de l'esprit et de l'analyse critique à leur égard ;
h) la participation à des activités liées à la démocratie scolaire ou locale.
L'éducation au bien-être constitue en outre un objectif inhérent aux objectifs précités. Elle vise notamment le développement de la compréhension de la psychologie et des relations humaines, de la maitrise de soi, l'éducation aux relations affectives et l'acquisition de comportements de prévention en matière de santé et de sécurité pour soi et autrui.
L'éducation à la philosophie et à la citoyenneté vise en outre le développement de modes de pensées, de capacités d'argumentation et de raisonnement critiques et autonomes ainsi que le développement d'attitudes responsables, citoyennes et solidaires. Les référentiels précisent les contenus des savoirs et compétences ainsi que les attitudes et démarches à développer.
Art. 1.7.6 -4. § 1. De programma's voor opvoeding tot filosofie en burgerzin worden, op grond van de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2, uitgewerkt volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel.
§ 2. Het programma voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-2, § 1, 1°, wordt uitgewerkt in overeenstemming met artikel 1.5.1-4.
§ 3. In de confessionele vrije scholen alsook in de niet-confessionele scholen die uitsluitend twee wekelijkse lestijden van de cursus niet-confessionele zedenleer aanbieden, worden de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2 uitgevoerd via de programma's van de cursussen van het lesrooster uitgewerkt volgens artikel 1.5.1-4. De inrichtende macht of, bij overdracht van bevoegdheden, de federatie van inrichtende zachten waartoe hij behoort, bezorgt de administratie een document met daarin, volgens de nadere regels bepaald door de Regering, de gedetailleerde manier waarmee deze referentiesystemen worden uitgevoerd in de verschillende hiervoor genoemde cursusprogramma's.
§ 2. Het programma voor de cursus filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.6-2, § 1, 1°, wordt uitgewerkt in overeenstemming met artikel 1.5.1-4.
§ 3. In de confessionele vrije scholen alsook in de niet-confessionele scholen die uitsluitend twee wekelijkse lestijden van de cursus niet-confessionele zedenleer aanbieden, worden de referentiesystemen bedoeld in artikel 1.7.6-2 uitgevoerd via de programma's van de cursussen van het lesrooster uitgewerkt volgens artikel 1.5.1-4. De inrichtende macht of, bij overdracht van bevoegdheden, de federatie van inrichtende zachten waartoe hij behoort, bezorgt de administratie een document met daarin, volgens de nadere regels bepaald door de Regering, de gedetailleerde manier waarmee deze referentiesystemen worden uitgevoerd in de verschillende hiervoor genoemde cursusprogramma's.
Art. 1.7.6 -4. § 1er. Les programmes relatifs à l'éducation à la philosophie et à la citoyenneté sont élaborés, sur la base des référentiels visés à l'article 1.7.6-2, selon les modalités visées au présent article.
§ 2. Le programme du cours de philosophie et de citoyenneté visé à l'article 1.7.6-2, § 1er, 1°, est élaboré conformément à l'article 1.5.1-4.
§ 3. Dans les écoles libres confessionnelles ainsi que dans les écoles libres non confessionnelles qui offrent exclusivement deux périodes hebdomadaires de cours de morale non confessionnelle, les référentiels visés à l'article 1.7.6-2 sont mis en oeuvre à travers les programmes des cours de la grille horaire élaborés selon l'article 1.5.1-4. Le pouvoir organisateur ou, en cas de délégation de compétences, la fédération de pouvoirs organisateurs auquel il adhère dépose à l'administration un document précisant, selon les modalités visées par le Gouvernement, la manière détaillée avec laquelle ces référentiels sont exécutés dans les différents programmes des cours précités.
§ 2. Le programme du cours de philosophie et de citoyenneté visé à l'article 1.7.6-2, § 1er, 1°, est élaboré conformément à l'article 1.5.1-4.
§ 3. Dans les écoles libres confessionnelles ainsi que dans les écoles libres non confessionnelles qui offrent exclusivement deux périodes hebdomadaires de cours de morale non confessionnelle, les référentiels visés à l'article 1.7.6-2 sont mis en oeuvre à travers les programmes des cours de la grille horaire élaborés selon l'article 1.5.1-4. Le pouvoir organisateur ou, en cas de délégation de compétences, la fédération de pouvoirs organisateurs auquel il adhère dépose à l'administration un document précisant, selon les modalités visées par le Gouvernement, la manière détaillée avec laquelle ces référentiels sont exécutés dans les différents programmes des cours précités.
HOOFDSTUK VII. - Inschrijvingsrecht
CHAPITRE VII. - Du droit à l'inscription
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Section Ière. [1 - Dispositions générales]1
Art. 1.7.7 -1. Vooraleer een leerling in te schrijven, legt de directeur volgende documenten en informatie ter inzage voor aan de leerling evenals aan zijn ouders indien hij minderjarig is:
1° het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht;
2° het schoolproject;
3° het studiereglement;
4° het huishoudelijk reglement;
5° een informatief document over de kosteloosheid van de toegang tot het onderwijs opgesteld en ter beschikking gesteld door de diensten van de Regering met minstens de definitie van "schoolkosten" bedoeld in artikel 1.3.1-1, 39°, en de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-6;
[1 6° een informatiedocument betreffende de werking van het begeleidingsdossier van een leerling (DAccE), opgesteld door de regeringsdiensten en dat inzonderheid de doelstellingen van het DAccE, de procedures voor de overdracht tussen scholen en informatie over de rechten van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling bevat.]1
Door zijn inschrijving in een school aanvaardt elke meerderjarige leerling of elke minderjarige leerling en zijn ouders het educatief project, het pedagogisch project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement.
[2 Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11 worden alle leerlingen geacht jaar na jaar opnieuw op dezelfde school te zijn ingeschreven totdat hun ouders, of de leerling indien deze meerderjarig is, schriftelijk te kennen geven dat zij besluiten hun inschrijving in te trekken.]2
[3 Een meerderjarige leerling kan enkel worden ingeschreven in het derde of vierde leerjaar van het gewoon secundair onderwijs als hij regelmatig was ingeschreven in het schooljaar voorafgaand aan het jaar van inschrijving of als hij was ingeschreven in een DASPA in toepassing van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]3
[4 Onverminderd de artikelen 1.7.1-36, § 4, zesde lid, 1.7.1-41, § 4, derde lid, 1.7.1-46, § 3, derde lid, 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 et 1.7.9-11]4, wordt aangenomen dat elk minderjarige leerling elk jaar opnieuw is ingeschreven zolang zijn ouders de school niet schriftelijk in kennis stellen van hun beslissing tot uitschrijving. Meerderjarige leerlingen die hun onderwijs willen voortzetten in dezelfde school, moeten zich echter elk jaar opnieuw inschrijven.
Bij inschrijving in de lagere Raad van het secundair onderwijs wordt de meerderjarige leerling geïnformeerd over zijn verplichting om contact op te nemen met de directeur of met het bevoegde PMS-centrum om een oriënteringsgesprek te voeren en een school en professioneel project uit te werken. Er moet minstens één keer per jaar een gesprek tussen deze leerling en een lid van het PMS-centrum plaatsvinden. Er wordt een evaluatie uitgevoerd van de uitvoering en naleving van dit project en deze wordt bij elke evaluatieperiode door de directeur of het PMS-centrum overgemaakt aan de klassenraad.
De inschrijving in een school van een meerderjarige leerling wordt onderworpen aan de voorwaarde dat hij vooraf, met de directeur of zijn afgevaardigde, een verklaring ondertekent waarin beide partijen verklaren de rechten en plichten van het educatief project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement te zullen naleven. Deze maatregel is niet verplicht voor de meerderjarige leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 1 of vorm 2.
[3 Behalve in het in het vierde lid bedoelde geval, en]3 onverminderd de leeftijdsvoorwaarden bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs, mag de inschrijving in een centrum voor alternerend onderwijs van een meerderjarige leerling die het zesde jaar van het secundair onderwijs niet heeft beëindigd wanneer hij is ingeschreven in de overgangsafdeling of het vierde jaar van het secundair onderwijs wanneer hij is ingeschreven in de kwalificatieafdeling, niet worden geweigerd. Deze leerling geniet, met voorrang op de andere meerderjarige leerlingen en binnen de grenzen van de capaciteiten van de bedrijven, van een overeenkomst of een contract bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
1° het educatief en pedagogisch project van de inrichtende macht;
2° het schoolproject;
3° het studiereglement;
4° het huishoudelijk reglement;
5° een informatief document over de kosteloosheid van de toegang tot het onderwijs opgesteld en ter beschikking gesteld door de diensten van de Regering met minstens de definitie van "schoolkosten" bedoeld in artikel 1.3.1-1, 39°, en de artikelen 1.7.2-1 tot 1.7.2-6;
[1 6° een informatiedocument betreffende de werking van het begeleidingsdossier van een leerling (DAccE), opgesteld door de regeringsdiensten en dat inzonderheid de doelstellingen van het DAccE, de procedures voor de overdracht tussen scholen en informatie over de rechten van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling bevat.]1
Door zijn inschrijving in een school aanvaardt elke meerderjarige leerling of elke minderjarige leerling en zijn ouders het educatief project, het pedagogisch project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement.
[2 Onverminderd de artikelen 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 en 1.7.9-11 worden alle leerlingen geacht jaar na jaar opnieuw op dezelfde school te zijn ingeschreven totdat hun ouders, of de leerling indien deze meerderjarig is, schriftelijk te kennen geven dat zij besluiten hun inschrijving in te trekken.]2
[3 Een meerderjarige leerling kan enkel worden ingeschreven in het derde of vierde leerjaar van het gewoon secundair onderwijs als hij regelmatig was ingeschreven in het schooljaar voorafgaand aan het jaar van inschrijving of als hij was ingeschreven in een DASPA in toepassing van het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]3
[4 Onverminderd de artikelen 1.7.1-36, § 4, zesde lid, 1.7.1-41, § 4, derde lid, 1.7.1-46, § 3, derde lid, 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 et 1.7.9-11]4, wordt aangenomen dat elk minderjarige leerling elk jaar opnieuw is ingeschreven zolang zijn ouders de school niet schriftelijk in kennis stellen van hun beslissing tot uitschrijving. Meerderjarige leerlingen die hun onderwijs willen voortzetten in dezelfde school, moeten zich echter elk jaar opnieuw inschrijven.
Bij inschrijving in de lagere Raad van het secundair onderwijs wordt de meerderjarige leerling geïnformeerd over zijn verplichting om contact op te nemen met de directeur of met het bevoegde PMS-centrum om een oriënteringsgesprek te voeren en een school en professioneel project uit te werken. Er moet minstens één keer per jaar een gesprek tussen deze leerling en een lid van het PMS-centrum plaatsvinden. Er wordt een evaluatie uitgevoerd van de uitvoering en naleving van dit project en deze wordt bij elke evaluatieperiode door de directeur of het PMS-centrum overgemaakt aan de klassenraad.
De inschrijving in een school van een meerderjarige leerling wordt onderworpen aan de voorwaarde dat hij vooraf, met de directeur of zijn afgevaardigde, een verklaring ondertekent waarin beide partijen verklaren de rechten en plichten van het educatief project, het schoolproject, het studiereglement en het huishoudelijk reglement te zullen naleven. Deze maatregel is niet verplicht voor de meerderjarige leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs van vorm 1 of vorm 2.
[3 Behalve in het in het vierde lid bedoelde geval, en]3 onverminderd de leeftijdsvoorwaarden bedoeld in artikel 6, § 1, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs, mag de inschrijving in een centrum voor alternerend onderwijs van een meerderjarige leerling die het zesde jaar van het secundair onderwijs niet heeft beëindigd wanneer hij is ingeschreven in de overgangsafdeling of het vierde jaar van het secundair onderwijs wanneer hij is ingeschreven in de kwalificatieafdeling, niet worden geweigerd. Deze leerling geniet, met voorrang op de andere meerderjarige leerlingen en binnen de grenzen van de capaciteiten van de bedrijven, van een overeenkomst of een contract bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
Art. 1.7.7 -1. Avant de prendre l'inscription d'un élève, le directeur porte à sa connaissance ainsi qu'à celle de ses parents, s'il est mineur, les documents et informations suivants :
1° le projet éducatif et pédagogique du pouvoir organisateur ;
2° le projet d'école ;
3° le règlement des études ;
4° le règlement d'ordre intérieur ;
5° un document informatif relatif à la gratuité d'accès à l'enseignement établi et mis à disposition des écoles par les services du Gouvernement reprenant au moins la définition de " frais scolaires " visée à l'article 1.3.1-1, 39°, et les articles 1.7.2-1 à 1.7.2-6;
[1 6° un document informatif relatif au fonctionnement du dossier d'accompagnement de l'élève (DAccE) établi par les services du Gouvernement et reprenant notamment les objectifs du DAccE, les modalités de transfert entre écoles et les informations sur le droit des parents de l'élève mineur ou de l'élève majeur.]1
Par l'inscription dans une école, tout élève majeur ou tout élève mineur et ses parents en acceptent le projet éducatif, le projet pédagogique, le projet d'école, le règlement des études et le règlement d'ordre intérieur.
[2 [4 Sans préjudice des articles 1.7.1-36, § 4, alinéa 6, 1.7.1-41, § 4, alinéa 3, 1.7.1-46, § 3, alinéa 3, 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 et 1.7.9-11]4, tout élève est réputé être réinscrit d'année en année dans la même école tant que ses parents ou lui-même s'il est majeur ne notifient pas par écrit leur décision de le/se désinscrire.]2
[3 Un élève majeur ne peut être inscrit en troisième ou en quatrième année de l'enseignement secondaire ordinaire que pour autant qu'il ait été régulièrement inscrit l'année scolaire précédant celle de son inscription ou s'il était inscrit dans un DASPA en application du décret du 7 février 2019 visant à l'accueil, la scolarisation et l'accompagnement des élèves qui ne maîtrisent pas la langue de l'enseignement dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française.]3
Sans préjudice des articles 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 et 1.7.9-11, tout élève mineur est réputé être réinscrit d'année en année dans la même école tant que ses parents ne notifient pas par écrit leur décision de le désinscrire. En revanche, s'il veut poursuivre sa scolarité dans la même école, tout élève majeur est tenu de s'y réinscrire chaque année.
Lors de son inscription dans le degré inférieur de l'enseignement secondaire, l'élève majeur est avisé de son obligation de prendre contact avec le directeur ou avec le centre PMS compétent afin de bénéficier d'un entretien d'orientation et d'élaborer un projet de vie scolaire et professionnelle. Un entretien entre cet élève et un membre du centre PMS est réalisé au moins une fois par an. Une évaluation de la mise en oeuvre et du respect de ce projet est réalisée et communiquée par le directeur ou le centre PMS au conseil de classe lors de chaque période d'évaluation scolaire.
L'inscription dans une école d'un élève majeur est subordonnée à la condition qu'il signe au préalable, avec le directeur ou son délégué, un écrit par lequel les deux parties souscrivent aux droits et obligations figurant dans le projet éducatif, le projet d'école, le règlement des études et le règlement d'ordre intérieur. Cette mesure n'est pas obligatoire pour les élèves majeurs de l'enseignement spécialisé relevant de la forme 1 ou de la forme 2.
[3 Sauf dans l'hypothèse visée à l'alinéa quatre, et]3 sans préjudice des conditions d'âge fixées à l'article 6, § 1er, du décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement secondaire en alternance, l'inscription dans un centre d'éducation et de formation en alternance (CEFA) d'un élève majeur qui n'a pas terminé la sixième année de l'enseignement secondaire lorsqu'il est inscrit en section transition ou la quatrième année secondaire lorsqu'il est inscrit en section de qualification ne peut être refusée. Cet élève bénéficie, prioritairement par rapport aux autres élèves majeurs et dans les limites de capacités des entreprises, d'une convention ou d'un contrat visés à l'article 3, § 2, du décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement secondaire en alternance.
1° le projet éducatif et pédagogique du pouvoir organisateur ;
2° le projet d'école ;
3° le règlement des études ;
4° le règlement d'ordre intérieur ;
5° un document informatif relatif à la gratuité d'accès à l'enseignement établi et mis à disposition des écoles par les services du Gouvernement reprenant au moins la définition de " frais scolaires " visée à l'article 1.3.1-1, 39°, et les articles 1.7.2-1 à 1.7.2-6;
[1 6° un document informatif relatif au fonctionnement du dossier d'accompagnement de l'élève (DAccE) établi par les services du Gouvernement et reprenant notamment les objectifs du DAccE, les modalités de transfert entre écoles et les informations sur le droit des parents de l'élève mineur ou de l'élève majeur.]1
Par l'inscription dans une école, tout élève majeur ou tout élève mineur et ses parents en acceptent le projet éducatif, le projet pédagogique, le projet d'école, le règlement des études et le règlement d'ordre intérieur.
[2 [4 Sans préjudice des articles 1.7.1-36, § 4, alinéa 6, 1.7.1-41, § 4, alinéa 3, 1.7.1-46, § 3, alinéa 3, 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7 et 1.7.9-11]4, tout élève est réputé être réinscrit d'année en année dans la même école tant que ses parents ou lui-même s'il est majeur ne notifient pas par écrit leur décision de le/se désinscrire.]2
[3 Un élève majeur ne peut être inscrit en troisième ou en quatrième année de l'enseignement secondaire ordinaire que pour autant qu'il ait été régulièrement inscrit l'année scolaire précédant celle de son inscription ou s'il était inscrit dans un DASPA en application du décret du 7 février 2019 visant à l'accueil, la scolarisation et l'accompagnement des élèves qui ne maîtrisent pas la langue de l'enseignement dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française.]3
Sans préjudice des articles 1.7.9-4, 1.7.9-5, 1.7.9-6, 1.7.9-7, 1.7.9-8 et 1.7.9-11, tout élève mineur est réputé être réinscrit d'année en année dans la même école tant que ses parents ne notifient pas par écrit leur décision de le désinscrire. En revanche, s'il veut poursuivre sa scolarité dans la même école, tout élève majeur est tenu de s'y réinscrire chaque année.
Lors de son inscription dans le degré inférieur de l'enseignement secondaire, l'élève majeur est avisé de son obligation de prendre contact avec le directeur ou avec le centre PMS compétent afin de bénéficier d'un entretien d'orientation et d'élaborer un projet de vie scolaire et professionnelle. Un entretien entre cet élève et un membre du centre PMS est réalisé au moins une fois par an. Une évaluation de la mise en oeuvre et du respect de ce projet est réalisée et communiquée par le directeur ou le centre PMS au conseil de classe lors de chaque période d'évaluation scolaire.
L'inscription dans une école d'un élève majeur est subordonnée à la condition qu'il signe au préalable, avec le directeur ou son délégué, un écrit par lequel les deux parties souscrivent aux droits et obligations figurant dans le projet éducatif, le projet d'école, le règlement des études et le règlement d'ordre intérieur. Cette mesure n'est pas obligatoire pour les élèves majeurs de l'enseignement spécialisé relevant de la forme 1 ou de la forme 2.
[3 Sauf dans l'hypothèse visée à l'alinéa quatre, et]3 sans préjudice des conditions d'âge fixées à l'article 6, § 1er, du décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement secondaire en alternance, l'inscription dans un centre d'éducation et de formation en alternance (CEFA) d'un élève majeur qui n'a pas terminé la sixième année de l'enseignement secondaire lorsqu'il est inscrit en section transition ou la quatrième année secondaire lorsqu'il est inscrit en section de qualification ne peut être refusée. Cet élève bénéficie, prioritairement par rapport aux autres élèves majeurs et dans les limites de capacités des entreprises, d'une convention ou d'un contrat visés à l'article 3, § 2, du décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement secondaire en alternance.
Art. 1.7.7 -2. § 1. De inschrijving in een school vindt uiterlijk op de eerste schoolwerkdag [2 van het schooljaar]2 plaats. Omwille van uitzonderlijke en gemotiveerde redenen waar directeur over oordeelt, kan de inschrijving na deze datum gebeuren.
Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan [5 30 halve dagen]5 ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald [5 in artikel 1.7.1-55]5.
In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in:
1° [1 de eerste twee jaren van het]1 gewoon kleuteronderwijs;
2° het alternerend onderwijs;
3° het gespecialiseerd onderwijs;
4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen.
Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die [3 bepaald worden in de artikelen 1.7.9-7/1 en 1.7.9-10]3.
§ 2. [4 Het instellen van beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 1.7.9-11, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of het aanhangig maken van een zaak bij de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-28, § 1, ontslaat de ouders in geval van een minderjarige leerling niet van de verplichting om hem in te schrijven binnen de periodes die worden bepaald in paragraaf 1.]4
De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.
Voor leerlingen van de hogere Raad van het secundair onderwijs die meer dan [5 30 halve dagen]5 ongewettigd afwezig waren voor de eerste dag van de effectieve inschrijving in hun nieuwe school geldt de procedure bepaald [5 in artikel 1.7.1-55]5.
In afwijking van het eerste lid is het mogelijk het hele jaar door in te schrijven in:
1° [1 de eerste twee jaren van het]1 gewoon kleuteronderwijs;
2° het alternerend onderwijs;
3° het gespecialiseerd onderwijs;
4° voor leerlingen die zich pas in de loop van het schooljaar in België vestigen.
Wallonie-Bruxelles Enseignement is niet verplicht leerlingen in te schrijven die zijn uitgesloten door een gesubsidieerde school en die na 30 september vragen om zich in te schrijven, indien hij de procedures niet volledig doorliep die [3 bepaald worden in de artikelen 1.7.9-7/1 en 1.7.9-10]3.
§ 2. [4 Het instellen van beroep tegen een beslissing tot uitsluiting die wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 1.7.9-11, of tegen een beslissing van een klassenraad bedoeld in artikel 98 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of het aanhangig maken van een zaak bij de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-28, § 1, ontslaat de ouders in geval van een minderjarige leerling niet van de verplichting om hem in te schrijven binnen de periodes die worden bepaald in paragraaf 1.]4
De indiening van een beroep heeft geen opschortende werking op de beslissing van de betrokken inrichting.
Modifications
Art. 1.7.7 -2. § 1er. L'inscription dans une école se prend au plus tard le premier jour ouvrable scolaire [2 de l'année scolaire]2. Pour des raisons exceptionnelles et motivées, appréciées par le directeur, l'inscription peut être prise au-delà de cette date.
Les élèves du degré supérieur de l'enseignement secondaire ayant accumulé plus de [5 30 demi-jours]5 d'absence injustifiée avant le premier jour d'inscription effective dans leur nouvelle école peuvent être soumis à la procédure prévue [5 à l'article 1.7.1-55]5.
Par dérogation à l'alinéa 1er, l'inscription est reçue toute l'année dans :
1° [1 les deux premières années de]1 l'enseignement maternel ordinaire ;
2° l'enseignement en alternance ;
3° l'enseignement spécialisé ;
4° pour les élèves qui s'établissent en Belgique au cours de l'année scolaire.
Wallonie-Bruxelles Enseignement n'est pas tenue de faire inscrire dans une de ses écoles l'élève exclu d'une école subventionnée et qui sollicite son inscription après le 30 septembre s'il n'a pas épuisé [3 les procédures fixées aux articles 1.7.9-7/1 et 1.7.9-10]3.
§ 2. [4 L'introduction d'un recours contre une décision d'exclusion communiquée conformément à l'article 1.7.9-11 ou contre une décision d'un conseil de classe visé à l'article 98 du décret du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre ou la saisine de la Chambre de recours inter-réseaux compétente pour traiter les décisions de maintien exceptionnel dans le tronc commun et les décisions de refus d'octroi de certificat d'études de base conformément à l'article 2.3.1-28, § 1er, ne dispense pas les parents, dans le cas d'un élève mineur, de l'inscrire dans les délais prévus au paragraphe 1er.]4
L'introduction du recours n'est pas suspensive de la décision prise par l'instance concernée.
Les élèves du degré supérieur de l'enseignement secondaire ayant accumulé plus de [5 30 demi-jours]5 d'absence injustifiée avant le premier jour d'inscription effective dans leur nouvelle école peuvent être soumis à la procédure prévue [5 à l'article 1.7.1-55]5.
Par dérogation à l'alinéa 1er, l'inscription est reçue toute l'année dans :
1° [1 les deux premières années de]1 l'enseignement maternel ordinaire ;
2° l'enseignement en alternance ;
3° l'enseignement spécialisé ;
4° pour les élèves qui s'établissent en Belgique au cours de l'année scolaire.
Wallonie-Bruxelles Enseignement n'est pas tenue de faire inscrire dans une de ses écoles l'élève exclu d'une école subventionnée et qui sollicite son inscription après le 30 septembre s'il n'a pas épuisé [3 les procédures fixées aux articles 1.7.9-7/1 et 1.7.9-10]3.
§ 2. [4 L'introduction d'un recours contre une décision d'exclusion communiquée conformément à l'article 1.7.9-11 ou contre une décision d'un conseil de classe visé à l'article 98 du décret du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre ou la saisine de la Chambre de recours inter-réseaux compétente pour traiter les décisions de maintien exceptionnel dans le tronc commun et les décisions de refus d'octroi de certificat d'études de base conformément à l'article 2.3.1-28, § 1er, ne dispense pas les parents, dans le cas d'un élève mineur, de l'inscrire dans les délais prévus au paragraphe 1er.]4
L'introduction du recours n'est pas suspensive de la décision prise par l'instance concernée.
Modifications
Art. 1.7.7 -3. § 1. Minderjarige kinderen die illegaal op het grondgebied verblijven worden toegelaten in de scholen op voorwaarde dat ze worden begeleid door hun ouders.
De directeurs ontvangen ook de inschrijving van niet-begeleide minderjarige kinderen. In dat geval zien ze erop toe dat het minderjarige kind alle stappen onderneemt om te worden begeleid door een inrichting zodat de ouderlijke macht in zijn voordeel wordt uitgeoefend.
§ 2. Er wordt rekening gehouden met de leerling bedoeld in paragraaf 1 bij de berekening van de omkadering en de subsidies of dotaties binnen de school waar hij school loopt.
§ 3. Bij twijfel beslissen de diensten van de Regering:
1° of de leerling van wie de ouders de leeftijd niet kunnen bewijzen, al dan niet wordt beschouwd als minderjarig;
2° of de leerling wordt beschouwd als begeleid door zijn ouders;
3° of het schoolbezoek van de leerling wordt beschouwd als regelmatig.
§ 4. Wanneer hij meerderjarig wordt, wordt met de leerling bedoeld in paragraaf 1, die school loopt in een school waarop de bepaling bedoeld in paragraaf 2 van toepassing is, rekening gehouden bij de berekening van de omkadering en van de werkingsmiddelen in deze school, of als hij deze verlaat, van elke andere secundaire school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij is ingeschreven, op voorwaarde dat hij voldoet aan alle voorwaarden om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn op het moment van de telling.
De directeurs ontvangen ook de inschrijving van niet-begeleide minderjarige kinderen. In dat geval zien ze erop toe dat het minderjarige kind alle stappen onderneemt om te worden begeleid door een inrichting zodat de ouderlijke macht in zijn voordeel wordt uitgeoefend.
§ 2. Er wordt rekening gehouden met de leerling bedoeld in paragraaf 1 bij de berekening van de omkadering en de subsidies of dotaties binnen de school waar hij school loopt.
§ 3. Bij twijfel beslissen de diensten van de Regering:
1° of de leerling van wie de ouders de leeftijd niet kunnen bewijzen, al dan niet wordt beschouwd als minderjarig;
2° of de leerling wordt beschouwd als begeleid door zijn ouders;
3° of het schoolbezoek van de leerling wordt beschouwd als regelmatig.
§ 4. Wanneer hij meerderjarig wordt, wordt met de leerling bedoeld in paragraaf 1, die school loopt in een school waarop de bepaling bedoeld in paragraaf 2 van toepassing is, rekening gehouden bij de berekening van de omkadering en van de werkingsmiddelen in deze school, of als hij deze verlaat, van elke andere secundaire school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap waar hij is ingeschreven, op voorwaarde dat hij voldoet aan alle voorwaarden om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn op het moment van de telling.
Art. 1.7.7 -3. § 1er. Les enfants mineurs séjournant illégalement sur le territoire, pour autant qu'ils y accompagnent leurs parents, sont admis dans les écoles.
Les directeurs reçoivent aussi l'inscription des enfants mineurs non accompagnés. Dans ce cas, ils veillent à ce que l'enfant mineur entreprenne les démarches conduisant à sa prise en charge par une institution de manière à ce que l'autorité parentale soit exercée en sa faveur.
§ 2. L'élève visé au paragraphe 1er est pris en considération pour le calcul de l'encadrement, et des subventions ou des dotations au sein de l'école dans laquelle il est scolarisé.
§ 3. En cas de doute, les services du Gouvernement décident :
1° si l'élève dont les parents ne peuvent prouver l'âge est ou non considéré comme mineur ;
2° si l'élève est considéré comme accompagnant ses parents ;
3° si la fréquentation de l'élève est considérée comme régulière.
§ 4. Lorsqu'il devient majeur, l'élève visé au paragraphe 1er, scolarisé dans une école bénéficiant de la disposition visée au paragraphe 2, est pris en considération pour le calcul de l'encadrement et des moyens de fonctionnement au sein de cette école, ou s'il la quitte, de toute autre école secondaire organisée ou subventionnée par la Communauté française où il est inscrit, sous réserve qu'il remplisse les conditions pour être élève régulièrement inscrit au moment du comptage.
Les directeurs reçoivent aussi l'inscription des enfants mineurs non accompagnés. Dans ce cas, ils veillent à ce que l'enfant mineur entreprenne les démarches conduisant à sa prise en charge par une institution de manière à ce que l'autorité parentale soit exercée en sa faveur.
§ 2. L'élève visé au paragraphe 1er est pris en considération pour le calcul de l'encadrement, et des subventions ou des dotations au sein de l'école dans laquelle il est scolarisé.
§ 3. En cas de doute, les services du Gouvernement décident :
1° si l'élève dont les parents ne peuvent prouver l'âge est ou non considéré comme mineur ;
2° si l'élève est considéré comme accompagnant ses parents ;
3° si la fréquentation de l'élève est considérée comme régulière.
§ 4. Lorsqu'il devient majeur, l'élève visé au paragraphe 1er, scolarisé dans une école bénéficiant de la disposition visée au paragraphe 2, est pris en considération pour le calcul de l'encadrement et des moyens de fonctionnement au sein de cette école, ou s'il la quitte, de toute autre école secondaire organisée ou subventionnée par la Communauté française où il est inscrit, sous réserve qu'il remplisse les conditions pour être élève régulièrement inscrit au moment du comptage.
Art. 1.7.7 -4.§ 1. De inrichtende machten zijn verplicht de meerderjarige leerling die hierom verzoekt of de minderjarige leerling van wie de ouders erom verzoeken, in te schrijven in de school van zijn keuze op voorwaarde dat hij voldoet aan de voorwaarden vereist om een regelmatig ingeschreven leerling te zijn en, in het gesubsidieerd onderwijs, op voorwaarde dat de leerling of de ouders aanvaarden om de educatieve en pedagogische projecten te onderschrijven.
Een inrichtende macht is niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die weigert het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, lid 5, te ondertekenen. [3 Het is ook niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij meerderjarig was voor één van de feiten bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid. Anderzijds is het verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij/zij meerderjarig was voor een feit dat niet valt onder artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid, op voorwaarde dat de meerderjarige leerling voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid en dat hij/zij het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, vijfde lid ondertekent.]3
[1 ...]1
[1 In het basisonderwijs deelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke vestigingsplaats van haar scholen voor basisonderwijs het aantal beschikbare plaatsen mee voor elk leerjaar in het gewoon onderwijs en voor elke soort en leerrijpheid in het gespecialiseerd onderwijs.
In het secundair onderwijs stelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke secundaire school in kennis van het niet-beschikbaar zijn van plaatsen voor elk studiejaar, elke vorm en keuzemogelijkheid in het gewoon onderwijs en voor elk type, elke vorm, fase en keuzemogelijkheid in het gespecialiseerd onderwijs.]1
Deze informatie moet op elk moment van het jaar voor het lopende schooljaar en vanaf de maand januari voor het volgende schooljaar beschikbaar zijn volgens de door de Regering bepaalde nadere regels.
§ 2. [2 Onverminderd artikel 1.7.7-31]2, ongeacht het moment van het jaar, moet de directeur die een leerling niet kan inschrijven, de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, een attest van de aanvraag tot inschrijving bezorgen, waarvan de Regering het model bepaalt. De directeur bezorgt onmiddellijk een afschrift van het attest, naargelang het geval, aan een van de zonecommissies voor inschrijvingen die Wallonie-Bruxelles Enseignement opricht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten of aan de gedecentraliseerde commissie, die dan de diensten van de Regering inlicht. Indien de inrichtende macht van een gesubsidieerde school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, bezorgt hij het attest aan de diensten van de Regering.
Het attest van de aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering en bij welke diensten [1 ...]1 de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen om de leerling in te schrijven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Een inrichtende macht is niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die weigert het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, lid 5, te ondertekenen. [3 Het is ook niet verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij meerderjarig was voor één van de feiten bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid. Anderzijds is het verplicht om een meerderjarige leerling in te schrijven die definitief van een school is uitgesloten toen hij/zij meerderjarig was voor een feit dat niet valt onder artikel 1.7.9-4, § 1, tweede lid, op voorwaarde dat de meerderjarige leerling voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid en dat hij/zij het document bedoeld in artikel 1.7.7-1, vijfde lid ondertekent.]3
[1 ...]1
[1 In het basisonderwijs deelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke vestigingsplaats van haar scholen voor basisonderwijs het aantal beschikbare plaatsen mee voor elk leerjaar in het gewoon onderwijs en voor elke soort en leerrijpheid in het gespecialiseerd onderwijs.
In het secundair onderwijs stelt elke inrichtende macht of haar afgevaardigde de regeringsdiensten voor elke secundaire school in kennis van het niet-beschikbaar zijn van plaatsen voor elk studiejaar, elke vorm en keuzemogelijkheid in het gewoon onderwijs en voor elk type, elke vorm, fase en keuzemogelijkheid in het gespecialiseerd onderwijs.]1
Deze informatie moet op elk moment van het jaar voor het lopende schooljaar en vanaf de maand januari voor het volgende schooljaar beschikbaar zijn volgens de door de Regering bepaalde nadere regels.
§ 2. [2 Onverminderd artikel 1.7.7-31]2, ongeacht het moment van het jaar, moet de directeur die een leerling niet kan inschrijven, de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, of zijn ouders, als hij minderjarig is, een attest van de aanvraag tot inschrijving bezorgen, waarvan de Regering het model bepaalt. De directeur bezorgt onmiddellijk een afschrift van het attest, naargelang het geval, aan een van de zonecommissies voor inschrijvingen die Wallonie-Bruxelles Enseignement opricht of aan de betrokken federatie van inrichtende machten of aan de gedecentraliseerde commissie, die dan de diensten van de Regering inlicht. Indien de inrichtende macht van een gesubsidieerde school niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, bezorgt hij het attest aan de diensten van de Regering.
Het attest van de aanvraag tot inschrijving vermeldt de redenen van de weigering en bij welke diensten [1 ...]1 de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen om de leerling in te schrijven in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 1.7.7 -4.§ 1er. Les pouvoirs organisateurs sont tenus d'inscrire dans l'école de son choix l'élève majeur qui en fait la demande ou l'élève mineur dont les parents en font la demande, pour autant qu'il réunisse les conditions requises pour être élève régulièrement inscrit et, dans l'enseignement subventionné, à condition que l'élève ou les parents acceptent de souscrire aux projets éducatif et pédagogique.
Un pouvoir organisateur n'est pas tenu d'inscrire un élève majeur qui refuse de signer l'écrit visé à l'article 1.7.7-1, alinéa 5. [3 Il n'est pas non plus tenu d'inscrire un élève majeur qui a été exclu définitivement d'une école alors qu'il était majeur pour l'un des faits visés à l'article 1.7.9-4, § 1er, alinéa 2. Il est par contre tenu d'inscrire un élève majeur qui a été exclu définitivement d'une école alors qu'il était majeur pour un fait qui n'est pas visé à l'article 1.7.9-4, § 1er, alinéa 2, et ce pour autant que l'élève majeur répondent aux conditions visées à l'alinéa 1er et qu'il signe l'écrit visé à l'article 1.7.7-1, alinéa 5.]3
[1 ...]1
[1 Dans l'enseignement fondamental, tout pouvoir organisateur ou son délégué informe les services du Gouvernement, pour chaque implantation de ses écoles d'enseignement fondamental, du nombre de places disponibles pour chaque année d'études dans l'enseignement ordinaire et pour chaque type et maturité dans l'enseignement spécialisé.
Dans l'enseignement secondaire, tout pouvoir organisateur ou son délégué informe les services du Gouvernement, pour chaque école d'enseignement secondaire, de l'indisponibilité de places pour chaque année d'études, forme et option dans l'enseignement ordinaire et pour chaque type, forme, phase et option dans l'enseignement spécialisé.]1
Ces informations doivent être disponibles à tout moment de l'année pour l'année scolaire en cours et à partir du mois de janvier pour l'année scolaire suivante, selon les modalités que détermine le Gouvernement.
§ 2. [2 Sans préjudice de l'article 1.7.7-31]2, quel que soit le moment de l'année, le directeur qui ne peut inscrire un élève lui remet, s'il est majeur, ou remet à ses parents, s'il est mineur, une attestation de demande d'inscription dont le Gouvernement fixe le modèle. Le directeur transmet immédiatement copie de l'attestation, selon le cas, à l'une des commissions zonales des inscriptions que Wallonie-Bruxelles Enseignement crée ou à la fédération de pouvoirs organisateurs concernée ou à la commission décentralisée qui en informe les services du Gouvernement. Dans le cas où le pouvoir organisateur d'une école subventionnée n'a pas adhéré à une fédération de pouvoirs organisateurs, il transmet l'attestation aux services du Gouvernement.
L'attestation de demande d'inscription comprend les motifs du refus et l'indication des services [1 ...]1 où l'élève et ses parents peuvent obtenir une assistance en vue d'inscrire l'élève dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française.
Un pouvoir organisateur n'est pas tenu d'inscrire un élève majeur qui refuse de signer l'écrit visé à l'article 1.7.7-1, alinéa 5. [3 Il n'est pas non plus tenu d'inscrire un élève majeur qui a été exclu définitivement d'une école alors qu'il était majeur pour l'un des faits visés à l'article 1.7.9-4, § 1er, alinéa 2. Il est par contre tenu d'inscrire un élève majeur qui a été exclu définitivement d'une école alors qu'il était majeur pour un fait qui n'est pas visé à l'article 1.7.9-4, § 1er, alinéa 2, et ce pour autant que l'élève majeur répondent aux conditions visées à l'alinéa 1er et qu'il signe l'écrit visé à l'article 1.7.7-1, alinéa 5.]3
[1 ...]1
[1 Dans l'enseignement fondamental, tout pouvoir organisateur ou son délégué informe les services du Gouvernement, pour chaque implantation de ses écoles d'enseignement fondamental, du nombre de places disponibles pour chaque année d'études dans l'enseignement ordinaire et pour chaque type et maturité dans l'enseignement spécialisé.
Dans l'enseignement secondaire, tout pouvoir organisateur ou son délégué informe les services du Gouvernement, pour chaque école d'enseignement secondaire, de l'indisponibilité de places pour chaque année d'études, forme et option dans l'enseignement ordinaire et pour chaque type, forme, phase et option dans l'enseignement spécialisé.]1
Ces informations doivent être disponibles à tout moment de l'année pour l'année scolaire en cours et à partir du mois de janvier pour l'année scolaire suivante, selon les modalités que détermine le Gouvernement.
§ 2. [2 Sans préjudice de l'article 1.7.7-31]2, quel que soit le moment de l'année, le directeur qui ne peut inscrire un élève lui remet, s'il est majeur, ou remet à ses parents, s'il est mineur, une attestation de demande d'inscription dont le Gouvernement fixe le modèle. Le directeur transmet immédiatement copie de l'attestation, selon le cas, à l'une des commissions zonales des inscriptions que Wallonie-Bruxelles Enseignement crée ou à la fédération de pouvoirs organisateurs concernée ou à la commission décentralisée qui en informe les services du Gouvernement. Dans le cas où le pouvoir organisateur d'une école subventionnée n'a pas adhéré à une fédération de pouvoirs organisateurs, il transmet l'attestation aux services du Gouvernement.
L'attestation de demande d'inscription comprend les motifs du refus et l'indication des services [1 ...]1 où l'élève et ses parents peuvent obtenir une assistance en vue d'inscrire l'élève dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française.
Afdeling II. [1 - Specifieke bepalingen voor de inschrijving in het eerste leerjaar van het gewoon secundair onderwijs]1
Section II. [1 - Dispositions spécifiques à l'inscription en première année de l'enseignement secondaire ordinaire]1
Onderafdeling I. [1 - Definities en algemene bepalingen]1
Sous-section I. [1 - Définitions et généralités]1
Art. 1.7.7 -5.[1 § 1. Voor de toepassing van deze afdeling II wordt verstaan onder :
1° Administratie: de dienst of de diensten die door de Regering worden aangewezen en georganiseerd om de opdrachten uit te voeren die door deze afdeling aan de Administratie worden toegewezen;
2° CoGI: "Commission de Gouvernance des Inscriptions" (Commissie voor inschrijvingsbeheer), bedoeld in artikel 1.7.7- 8;
3° Directeur van de basis- of lagere school: de directeur van de basis- of lagere school of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de basis- of lagere school of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs;
4° Directeur van de secundaire school: de directeur van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs;
5° leerling met een lage sociaaleconomische status: leerling afkomstig uit één van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs met een lage sociaaleconomische status voor zover zij, in de indeling van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs opgesteld door de Administratie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, de minst bevoorrechte instellingen zijn en samen 40% van de leerlingen tellen;
6° leerling die geen lage sociaaleconomische status hebben: leerling die niet voldoet aan de voorwaarden om als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, te worden beschouwd;
7° ILI: Instance Locale des Inscriptions (Plaatselijke instantie voor de inschrijvingen), bedoeld in artikel 1.7.7-10;
8° Sociaaleconomische status van het wijk van herkomst van de leerling: sociaaleconomische status die op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend, wordt toegekend aan de statistische sector van de woonplaats van de leerling volgens de nadere regels bepaald in artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;
Vanaf [3 1 januari 2027]3 wordt de sociaaleconomische status voor elke leerling individueel door de Administratie berekend op basis van de criteria bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het voornoemde decreet van 30 april 2009, op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend en volgens de variabelen en berekeningswijzen die door de regering zijn vastgesteld;
9° Ouders: elke persoon die het ouderlijk gezag uitoefent volgens de beginselen bepaald in de artikelen 371 tot 387ter van het voormalig Burgerlijk Wetboek of die het wettelijke of feitelijke gezag over de minderjarige leerling uitoefent, waarbij het feitelijke gezag slechts in aanmerking wordt genomen als het bewijs wordt geleverd dat de minderjarige leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode gedurende minstens één jaar heeft gewoond bij de persoon of personen die het feitelijke gezag over de leerling heeft of hebben uitgeoefend;
10° Eerste jaar secundair onderwijs: het eerste jaar secundair onderwijs bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs;
11° Aangegeven plaatsen en klassen: plaatsen en klassen die door de directeur van elke school worden aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 1° en 2° ;
12° de nog beschikbare plaatsen: het verschil tussen 102% van de aangegeven plaatsen en de door de directeur bevestigde plaatsen aan het einde van de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode;
13° FASE-nummer: het administratieve nummer dat elke school en elke vestigingsplaats identificeert;
14° Net : onderwijsnet dat scholen groepeert volgens de indeling bepaald in § 2.
§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II maken de volgende elementen deel uit van eenzelfde net:
- scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
- officiële scholen, behalve die welke worden georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
- vrije confessionele scholen of scholen met een confessionele aard waarvan het opvoedings- en pedagogisch project is opgebouwd met verwijzing naar dezelfde erkende godsdienst;
- niet-confessionele vrije scholen of scholen met een niet-confessionele aard".
§ 3. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II wordt het resultaat verkregen door de toepassing van de verschillende daarin genoemde percentages naar beneden afgerond wanneer de eerste decimaal lager is dan 5, en naar boven wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of hoger is dan 5.]1
1° Administratie: de dienst of de diensten die door de Regering worden aangewezen en georganiseerd om de opdrachten uit te voeren die door deze afdeling aan de Administratie worden toegewezen;
2° CoGI: "Commission de Gouvernance des Inscriptions" (Commissie voor inschrijvingsbeheer), bedoeld in artikel 1.7.7- 8;
3° Directeur van de basis- of lagere school: de directeur van de basis- of lagere school of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de basis- of lagere school of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs;
4° Directeur van de secundaire school: de directeur van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of zijn afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, de inrichtende macht van de school waar het eerste jaar secundair onderwijs wordt georganiseerd of haar afgevaardigde voor het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs;
5° leerling met een lage sociaaleconomische status: leerling afkomstig uit één van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs met een lage sociaaleconomische status voor zover zij, in de indeling van de vestigingsplaatsen voor het basis- of lager onderwijs opgesteld door de Administratie met toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, de minst bevoorrechte instellingen zijn en samen 40% van de leerlingen tellen;
6° leerling die geen lage sociaaleconomische status hebben: leerling die niet voldoet aan de voorwaarden om als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, te worden beschouwd;
7° ILI: Instance Locale des Inscriptions (Plaatselijke instantie voor de inschrijvingen), bedoeld in artikel 1.7.7-10;
8° Sociaaleconomische status van het wijk van herkomst van de leerling: sociaaleconomische status die op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend, wordt toegekend aan de statistische sector van de woonplaats van de leerling volgens de nadere regels bepaald in artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving;
Vanaf [3 1 januari 2027]3 wordt de sociaaleconomische status voor elke leerling individueel door de Administratie berekend op basis van de criteria bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het voornoemde decreet van 30 april 2009, op 1 september van het schooljaar waarin het enig inschrijvingsformulier van de leerling wordt ingediend en volgens de variabelen en berekeningswijzen die door de regering zijn vastgesteld;
9° Ouders: elke persoon die het ouderlijk gezag uitoefent volgens de beginselen bepaald in de artikelen 371 tot 387ter van het voormalig Burgerlijk Wetboek of die het wettelijke of feitelijke gezag over de minderjarige leerling uitoefent, waarbij het feitelijke gezag slechts in aanmerking wordt genomen als het bewijs wordt geleverd dat de minderjarige leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode gedurende minstens één jaar heeft gewoond bij de persoon of personen die het feitelijke gezag over de leerling heeft of hebben uitgeoefend;
10° Eerste jaar secundair onderwijs: het eerste jaar secundair onderwijs bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 2006 betreffende de pedagogische organisatie van de eerste graad van het secundair onderwijs;
11° Aangegeven plaatsen en klassen: plaatsen en klassen die door de directeur van elke school worden aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 1° en 2° ;
12° de nog beschikbare plaatsen: het verschil tussen 102% van de aangegeven plaatsen en de door de directeur bevestigde plaatsen aan het einde van de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode;
13° FASE-nummer: het administratieve nummer dat elke school en elke vestigingsplaats identificeert;
14° Net : onderwijsnet dat scholen groepeert volgens de indeling bepaald in § 2.
§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II maken de volgende elementen deel uit van eenzelfde net:
- scholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
- officiële scholen, behalve die welke worden georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door Wallonie Bruxelles Enseignement;
- vrije confessionele scholen of scholen met een confessionele aard waarvan het opvoedings- en pedagogisch project is opgebouwd met verwijzing naar dezelfde erkende godsdienst;
- niet-confessionele vrije scholen of scholen met een niet-confessionele aard".
§ 3. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling II wordt het resultaat verkregen door de toepassing van de verschillende daarin genoemde percentages naar beneden afgerond wanneer de eerste decimaal lager is dan 5, en naar boven wanneer de eerste decimaal gelijk is aan of hoger is dan 5.]1
Art. 1.7.7 -5.[1 § 1er. Pour l'application de la présente section II, on entend par:
1° Administration: le ou les services désignés et organisés par le Gouvernement pour mener à bien les missions dévolues à l'Administration par la présente section;
2° CoGI: Commission de Gouvernance des Inscriptions, visée à l'article 1.7.7- 8;
3° Directeur de l'école fondamentale ou primaire: le directeur de l'école fondamentale ou primaire ou son délégué pour l'enseignement organisé par la Communauté française, le pouvoir organisateur de l'école fondamentale ou primaire ou son délégué dans l'enseignement subventionné par la Communauté française;
4° Directeur de l'école secondaire: le directeur de l'école au sein de laquelle est organisé la première année de l'enseignement secondaire ou son délégué pour l'enseignement organisé par la Communauté française, le pouvoir organisateur de l'école au sein de laquelle est organisé la première année de l'enseignement secondaire ou son délégué dans l'enseignement subventionné par la Communauté française;
5° Elève ISEF: élève provenant d'une des implantations de l'enseignement fondamental ou primaire à indice socio-économique faible dans la mesure où, dans le classement des implantations de l'enseignement fondamental ou primaire dressé par l'Administration en application de l'article 4, alinéa 4, du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, elles sont les moins favorisées et scolarisent ensemble 40 % des élèves;
6° Elève non ISEF: élève qui ne répond pas aux conditions pour être qualifié d'élève ISEF;
7° ILI: Instance Locale des Inscriptions, visée à l'article 1.7.7-10;
8° Indice socio-économique du quartier d'origine de l'élève: indice socio-économique, attribué au 1er septembre de l'année scolaire au cours de laquelle son formulaire unique d'inscription est déposé, au secteur statistique du domicile de l'élève selon les modalités fixées à l'article 3 du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité;
A partir du [3 1er janvier 2027]3, l'indice socio-économique est calculé individuellement pour chaque élève par l'Administration sur la base des critères visés à l'article 3, alinéa 2 du décret du 30 avril 2009 précité, au 1er septembre de l'année scolaire au cours de laquelle son formulaire unique d'inscription est déposé et selon les variables et modalités de calcul définies par le Gouvernement;
9° Parents: toute personne investie de l'autorité parentale, selon les principes définis aux articles 371 à 387ter de l'ancien Code civil, ou qui assume la garde en droit ou en fait de l'élève mineur, la garde en fait n'étant prise en considération que si la preuve est rapportée que, au dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'élève mineur réside avec la ou les personnes qui en assument la garde en fait depuis au moins un an;
10° Première année de l'enseignement secondaire: la première année de l'enseignement secondaire visé à l'article 4 du décret du 30 juin 2006 relatif à l'organisation pédagogique du 1er degré de l'enseignement secondaire;
11° Places et classes déclarées: places et classes déclarées par le directeur de toute école en application de l'article 1.7.7-14, § 1er, 1° et 2° ;
12° Places restées disponibles: la différence entre 102% des places déclarées et les places confirmées par le directeur au terme de la période d'inscription visée à l'article 1.7.7-18;
13° : Numéro FASE: le numéro administratif qui désigne chaque école et implantation;
14° Réseau: réseau d'enseignement regroupant des écoles suivant la classification fixée au § 2.
§ 2. Font respectivement partie du même réseau pour l'application des dispositions de la présente section II:
- les écoles organisées par la Communauté française ou par Wallonie Bruxelles Enseignement;
- les écoles officielles, sauf celles organisées par la Communauté française ou par Wallonie Bruxelles Enseignement;
- les écoles libres confessionnelles ou de caractère confessionnel dont le projet éducatif et pédagogique est construit en référence à la même religion reconnue;
- les écoles libres non confessionnelles ou de caractère non confessionnel. ".
§ 3. Pour l'application des dispositions de la présente section II, le résultat obtenu par l'application des différents pourcentages qui y sont prévus est arrondi à l'unité inférieure lorsque la 1ère décimale est inférieure à 5 et à l'unité supérieure lorsque la 1ère décimale est supérieure ou égale à 5.]1
1° Administration: le ou les services désignés et organisés par le Gouvernement pour mener à bien les missions dévolues à l'Administration par la présente section;
2° CoGI: Commission de Gouvernance des Inscriptions, visée à l'article 1.7.7- 8;
3° Directeur de l'école fondamentale ou primaire: le directeur de l'école fondamentale ou primaire ou son délégué pour l'enseignement organisé par la Communauté française, le pouvoir organisateur de l'école fondamentale ou primaire ou son délégué dans l'enseignement subventionné par la Communauté française;
4° Directeur de l'école secondaire: le directeur de l'école au sein de laquelle est organisé la première année de l'enseignement secondaire ou son délégué pour l'enseignement organisé par la Communauté française, le pouvoir organisateur de l'école au sein de laquelle est organisé la première année de l'enseignement secondaire ou son délégué dans l'enseignement subventionné par la Communauté française;
5° Elève ISEF: élève provenant d'une des implantations de l'enseignement fondamental ou primaire à indice socio-économique faible dans la mesure où, dans le classement des implantations de l'enseignement fondamental ou primaire dressé par l'Administration en application de l'article 4, alinéa 4, du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, elles sont les moins favorisées et scolarisent ensemble 40 % des élèves;
6° Elève non ISEF: élève qui ne répond pas aux conditions pour être qualifié d'élève ISEF;
7° ILI: Instance Locale des Inscriptions, visée à l'article 1.7.7-10;
8° Indice socio-économique du quartier d'origine de l'élève: indice socio-économique, attribué au 1er septembre de l'année scolaire au cours de laquelle son formulaire unique d'inscription est déposé, au secteur statistique du domicile de l'élève selon les modalités fixées à l'article 3 du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité;
A partir du [3 1er janvier 2027]3, l'indice socio-économique est calculé individuellement pour chaque élève par l'Administration sur la base des critères visés à l'article 3, alinéa 2 du décret du 30 avril 2009 précité, au 1er septembre de l'année scolaire au cours de laquelle son formulaire unique d'inscription est déposé et selon les variables et modalités de calcul définies par le Gouvernement;
9° Parents: toute personne investie de l'autorité parentale, selon les principes définis aux articles 371 à 387ter de l'ancien Code civil, ou qui assume la garde en droit ou en fait de l'élève mineur, la garde en fait n'étant prise en considération que si la preuve est rapportée que, au dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'élève mineur réside avec la ou les personnes qui en assument la garde en fait depuis au moins un an;
10° Première année de l'enseignement secondaire: la première année de l'enseignement secondaire visé à l'article 4 du décret du 30 juin 2006 relatif à l'organisation pédagogique du 1er degré de l'enseignement secondaire;
11° Places et classes déclarées: places et classes déclarées par le directeur de toute école en application de l'article 1.7.7-14, § 1er, 1° et 2° ;
12° Places restées disponibles: la différence entre 102% des places déclarées et les places confirmées par le directeur au terme de la période d'inscription visée à l'article 1.7.7-18;
13° : Numéro FASE: le numéro administratif qui désigne chaque école et implantation;
14° Réseau: réseau d'enseignement regroupant des écoles suivant la classification fixée au § 2.
§ 2. Font respectivement partie du même réseau pour l'application des dispositions de la présente section II:
- les écoles organisées par la Communauté française ou par Wallonie Bruxelles Enseignement;
- les écoles officielles, sauf celles organisées par la Communauté française ou par Wallonie Bruxelles Enseignement;
- les écoles libres confessionnelles ou de caractère confessionnel dont le projet éducatif et pédagogique est construit en référence à la même religion reconnue;
- les écoles libres non confessionnelles ou de caractère non confessionnel. ".
§ 3. Pour l'application des dispositions de la présente section II, le résultat obtenu par l'application des différents pourcentages qui y sont prévus est arrondi à l'unité inférieure lorsque la 1ère décimale est inférieure à 5 et à l'unité supérieure lorsque la 1ère décimale est supérieure ou égale à 5.]1
Art. 1.7.7 -6. [1 Elk jaar worden de aanvragen tot inschrijving in het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs ingediend en gerangschikt volgens de nadere regels beschreven in deze afdeling II.]1
Art. 1.7.7 -6. [1 Chaque année, les demandes d'inscription en première année de l'enseignement secondaire ordinaire sont introduites et classées selon les modalités décrites dans la présente section II.]1
Art. 1.7.7 -7. [1 De CoGI ziet toe op de naleving van de bepalingen van deze afdeling II. De Administratie is belast met het toezicht op de naleving ervan.
Daartoe kan zij met name op eigen initiatief of op verzoek van de CoGI eisen dat het bewijs wordt geleverd van elke toestand aangevoerd door de directeurs van scholen voor basisonderwijs en lager of secundair onderwijs, de ouders of de meerderjarige leerlingen die van invloed kan zijn op de indeling van de inschrijvingsaanvragen, onverminderd de bepalingen van deze afdeling II waarin uitdrukkelijk wordt bepaald op welke wijze het bewijs moet worden geleverd.]1
Daartoe kan zij met name op eigen initiatief of op verzoek van de CoGI eisen dat het bewijs wordt geleverd van elke toestand aangevoerd door de directeurs van scholen voor basisonderwijs en lager of secundair onderwijs, de ouders of de meerderjarige leerlingen die van invloed kan zijn op de indeling van de inschrijvingsaanvragen, onverminderd de bepalingen van deze afdeling II waarin uitdrukkelijk wordt bepaald op welke wijze het bewijs moet worden geleverd.]1
Art. 1.7.7 -7. [1 La CoGI est garante du respect des dispositions de la présente section II. L'Administration est chargée d'en assurer le contrôle.
A cette fin, elle peut notamment requérir d'initiative ou à la demande de la CoGI que soit rapportée la preuve de toute situation invoquée par les directeurs d'écoles fondamentales et primaires ou secondaires, les parents ou les élèves majeurs, de nature à influencer le classement des demandes d'inscription, sans préjudice des dispositions de la présente section II qui déterminent expressément la manière dont une preuve est rapportée.]1
A cette fin, elle peut notamment requérir d'initiative ou à la demande de la CoGI que soit rapportée la preuve de toute situation invoquée par les directeurs d'écoles fondamentales et primaires ou secondaires, les parents ou les élèves majeurs, de nature à influencer le classement des demandes d'inscription, sans préjudice des dispositions de la présente section II qui déterminent expressément la manière dont une preuve est rapportée.]1
Onderafdeling II. [1 - De Commissie voor inschrijvingsbeheer]1
Sous-section II. [1 - De la Commission de Gouvernance des inscriptions]1
Art. 1.7.7 -8.[1 § 1. Er wordt een Commissie voor Inschrijvingsbeheer opgericht, afgekort "CoGI", die bestaat uit de volgende personen:
1° de Minister van Leerplichtonderwijs of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt;
2° twee vertegenwoordigers per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek en twee vertegenwoordigers voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van haar algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals eveneens erkend door dit Wetboek;
3° een vertegenwoordiger per zonale commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, en per gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
4° twee vertegenwoordigers per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging van leerlingen die als representatief zijn erkend;
5° twee leden van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, onder wie de directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger;
6° de coördinerend afgevaardigde van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, of zijn vertegenwoordiger;
7° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, ingesteld bij het decreet van 20 juni 2002 tot instelling van een algemeen afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind, of zijn vertegenwoordiger;
8° een lid van het Overheidsbedrijf voor Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën, afgekort ETNIC, bedoeld in het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het " Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC) " (Overheidsbedrijf voor Digitale Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap);
9° twee vertegenwoordigers van de Algemene Directie Sturing van het Onderwijssysteem, waaronder één vertegenwoordiger van de Algemene Dienst voor Analyse en Prospectie;
10° een vertegenwoordiger van de minister-president en een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor de schoolgebouwen;
11° de zonedirecteurs van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst [2 , of hun vertegenwoordiger]2, in hun hoedanigheid van voorzitters van de ILI waartoe ze behoren.
§ 2. De zetel van de CoGI is gevestigd bij de Administratie, die voor de logistiek en het secretariaat zorgt.
Om de operaties die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van onderafdeling 9 zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen, heeft de CoGI de middelen nodig van de zonale en gedecentraliseerde commissies voor inschrijvingen.
§ 3. De CoGI komt, al dan niet in persoon of op uitnodiging van haar voorzitter, bijeen telkens wanneer de uitoefening van haar opdrachten zulks vereist of op verzoek van een van haar leden.
Ze neemt haar beslissingen bij consensus. Indien deze consensus niet kan worden bereikt, beslist ze bij gewone meerderheid van de aanwezige leden zoals bedoeld in § 1, 2° tot 7°.
De CoGI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die tevens administratieve personeelsleden zijn, kunnen niet worden beoordeeld of aan een tuchtprocedure worden onderworpen op grond van de motivering van de beslissingen die zij in de uitoefening van hun opdrachten als lid van de CoGI hebben genomen.
De regering stelt de aanvullende werkingsregels van de CoGI vast.]1
1° de Minister van Leerplichtonderwijs of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt;
2° twee vertegenwoordigers per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek en twee vertegenwoordigers voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van haar algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals eveneens erkend door dit Wetboek;
3° een vertegenwoordiger per zonale commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, en per gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
4° twee vertegenwoordigers per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging van leerlingen die als representatief zijn erkend;
5° twee leden van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, onder wie de directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger;
6° de coördinerend afgevaardigde van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst, of zijn vertegenwoordiger;
7° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, ingesteld bij het decreet van 20 juni 2002 tot instelling van een algemeen afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind, of zijn vertegenwoordiger;
8° een lid van het Overheidsbedrijf voor Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën, afgekort ETNIC, bedoeld in het decreet van 25 oktober 2018 betreffende het " Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française (ETNIC) " (Overheidsbedrijf voor Digitale Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap);
9° twee vertegenwoordigers van de Algemene Directie Sturing van het Onderwijssysteem, waaronder één vertegenwoordiger van de Algemene Dienst voor Analyse en Prospectie;
10° een vertegenwoordiger van de minister-president en een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor de schoolgebouwen;
11° de zonedirecteurs van de Algemene Sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra, opgericht bij het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst [2 , of hun vertegenwoordiger]2, in hun hoedanigheid van voorzitters van de ILI waartoe ze behoren.
§ 2. De zetel van de CoGI is gevestigd bij de Administratie, die voor de logistiek en het secretariaat zorgt.
Om de operaties die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van onderafdeling 9 zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen, heeft de CoGI de middelen nodig van de zonale en gedecentraliseerde commissies voor inschrijvingen.
§ 3. De CoGI komt, al dan niet in persoon of op uitnodiging van haar voorzitter, bijeen telkens wanneer de uitoefening van haar opdrachten zulks vereist of op verzoek van een van haar leden.
Ze neemt haar beslissingen bij consensus. Indien deze consensus niet kan worden bereikt, beslist ze bij gewone meerderheid van de aanwezige leden zoals bedoeld in § 1, 2° tot 7°.
De CoGI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die tevens administratieve personeelsleden zijn, kunnen niet worden beoordeeld of aan een tuchtprocedure worden onderworpen op grond van de motivering van de beslissingen die zij in de uitoefening van hun opdrachten als lid van de CoGI hebben genomen.
De regering stelt de aanvullende werkingsregels van de CoGI vast.]1
Art. 1.7.7 -8.[1 § 1er. Il est créé une Commission de Gouvernance des inscriptions, en abrégé la " CoGI ", composée des personnes suivantes:
1° le Ministre ayant l'Enseignement obligatoire dans ses attributions ou son représentant, qui préside;
2° deux représentants par fédération de pouvoirs organisateurs reconnue conformément au présent Code et deux représentants pour Wallonie-Bruxelles Enseignement, dans l'exercice de sa mission générale de représentation telle qu'elle lui est également reconnue par le présent Code;
3° un représentant par commission zonale des inscriptions visée à l'article 1.7.9-9, alinéa 2, et par commission décentralisée des inscriptions visée à l'article 1.7.9-10, § 2, alinéa 2;
4° deux représentants par organisation représentative des parents et association de parents d'élèves reconnue comme représentative;
5° deux membres de la Direction générale de l'enseignement obligatoire du Ministère de la Communauté française, dont le Directeur général ou son représentant;
6° le Délégué coordonnateur du Service général de Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux, créé par le décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs, ou son représentant;
7° le Délégué Général aux droits de l'enfant institué par le décret du 20 juin 2002 instituant un délégué général de la Communauté française aux droits de l'enfant, ou son représentant;
8° un membre de l'Entreprise des Technologies Nouvelles de l'Information et de la Communication, en abrégé ETNIC, visée par le décret du 25 octobre 2018 relatif à l'Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française;
9° deux représentants de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif dont un représentant du Service général de l'Analyse et de la Prospective;
10° un représentant du Ministre-Président et un représentant du Ministre ayant les Bâtiments scolaires dans ses attributions;
11° les directeurs de zone du Service général de Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux, créé par le décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs [2 , ou leur représentant]2, en leur qualité de présidents de l'ILI dont ils relèvent.
§ 2. Le siège de la CoGI est situé à l'Administration, qui en assure la logistique et le secrétariat.
Pour mener à bien, dans les meilleurs délais, les opérations nécessaires à la mise en oeuvre des dispositions de la sous-section 9, la CoGI requiert les ressources des commissions zonales et décentralisées des inscriptions.
§ 3. La CoGI se réunit en présentiel ou non, sur convocation de son Président, chaque fois que l'exercice de ses missions l'exige ou à la demande d'un de ses membres.
Elle prend ses décisions par consensus. Lorsque celui-ci ne peut être atteint, elle statue à la majorité simple des membres présents visés au § 1er, 2° à 7°.
La CoGI exerce ses missions de manière impartiale. Ses membres qui sont par ailleurs agents administratifs ne peuvent faire l'objet d'une évaluation ou d'une procédure disciplinaire sur la base des motifs des décisions adoptées dans le cadre des tâches exercées en leur qualité de membre de la CoGI.
Le Gouvernement arrête les règles de fonctionnement complémentaires de la CoGI.]1
1° le Ministre ayant l'Enseignement obligatoire dans ses attributions ou son représentant, qui préside;
2° deux représentants par fédération de pouvoirs organisateurs reconnue conformément au présent Code et deux représentants pour Wallonie-Bruxelles Enseignement, dans l'exercice de sa mission générale de représentation telle qu'elle lui est également reconnue par le présent Code;
3° un représentant par commission zonale des inscriptions visée à l'article 1.7.9-9, alinéa 2, et par commission décentralisée des inscriptions visée à l'article 1.7.9-10, § 2, alinéa 2;
4° deux représentants par organisation représentative des parents et association de parents d'élèves reconnue comme représentative;
5° deux membres de la Direction générale de l'enseignement obligatoire du Ministère de la Communauté française, dont le Directeur général ou son représentant;
6° le Délégué coordonnateur du Service général de Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux, créé par le décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs, ou son représentant;
7° le Délégué Général aux droits de l'enfant institué par le décret du 20 juin 2002 instituant un délégué général de la Communauté française aux droits de l'enfant, ou son représentant;
8° un membre de l'Entreprise des Technologies Nouvelles de l'Information et de la Communication, en abrégé ETNIC, visée par le décret du 25 octobre 2018 relatif à l'Entreprise publique des Technologies Numériques de l'Information et de la Communication de la Communauté française;
9° deux représentants de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif dont un représentant du Service général de l'Analyse et de la Prospective;
10° un représentant du Ministre-Président et un représentant du Ministre ayant les Bâtiments scolaires dans ses attributions;
11° les directeurs de zone du Service général de Pilotage des Ecoles et des Centres psycho-médico-sociaux, créé par le décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs [2 , ou leur représentant]2, en leur qualité de présidents de l'ILI dont ils relèvent.
§ 2. Le siège de la CoGI est situé à l'Administration, qui en assure la logistique et le secrétariat.
Pour mener à bien, dans les meilleurs délais, les opérations nécessaires à la mise en oeuvre des dispositions de la sous-section 9, la CoGI requiert les ressources des commissions zonales et décentralisées des inscriptions.
§ 3. La CoGI se réunit en présentiel ou non, sur convocation de son Président, chaque fois que l'exercice de ses missions l'exige ou à la demande d'un de ses membres.
Elle prend ses décisions par consensus. Lorsque celui-ci ne peut être atteint, elle statue à la majorité simple des membres présents visés au § 1er, 2° à 7°.
La CoGI exerce ses missions de manière impartiale. Ses membres qui sont par ailleurs agents administratifs ne peuvent faire l'objet d'une évaluation ou d'une procédure disciplinaire sur la base des motifs des décisions adoptées dans le cadre des tâches exercées en leur qualité de membre de la CoGI.
Le Gouvernement arrête les règles de fonctionnement complémentaires de la CoGI.]1
Art. 1.7.7 -9. [1 § 1. De opdrachten van de CoGI zijn:
1° de transparantie en de correcte toepassing te waarborgen van het systeem voor de rangschikking van de aanvragen tot inschrijving en toewijzing van de beschikbare plaatsen met toepassing van deze afdeling II;
2° met de logistieke steun van de Administratie, de nog beschikbare plaatsen in volledige scholen en in onvolledige scholen toewijzen, overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9, en, wanneer de aard van de hangende inschrijvingsaanvragen het toelaat, erop toezien dat het percentage leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, bedoeld in artikel 1.7.7-27, derde lid, in de secundaire scholen wordt bereikt;
3° met de logistieke steun van de Administratie, de wachtlijsten beheren overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9;
4° om, indien nodig, het aantal leerlingen per klas te verhogen door middel van een bevel overeenkomstig artikel 1.7.7-30;
5° advies uit te brengen aan de Sturingscommissie over de actieplannen van de ILI, alsook over de evaluaties, adviezen en voorstellen die deze ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 1°, 3° en 4°. Zij kan ook op eigen initiatief een advies over deze afdeling II uitbrengen;
6° een jaarverslag voor te leggen aan de Regering en aan de Sturingscommissie, dat de Regering aan het Parlement bezorgt en actief bekendmaakt, inzonderheid door het binnen de 20 schoolwerkdagen na ontvangst ervan bekend te maken op de website van de Administratie.
§ 2. Het jaarverslag bedoeld in § 1, 6°, bevat in ieder geval :
1° een gedetailleerde analyse van het proces van het afgelopen schooljaar, inzonderheid met betrekking tot onderafdeling 9 van deze afdeling;
2° een gedeelte dat betrekking heeft op de adviezen die tijdens het afgelopen schooljaar aangenomen zijn;
3° een gedeelte met een samenvatting van de inhoud van de evaluaties, adviezen en voorstellen die de ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 3° en 4°, en die de CoGI relevant acht;
4° een gedeelte met een samenvatting van alle beslissingen genomen op de aanvragen ingediend overeenkomstig onderafdeling 11 volgens de types van aanvragen op een geanonimiseerde manier.
Het verslag kan eventueel aanbevelingen van de CoGI bevatten.]1
1° de transparantie en de correcte toepassing te waarborgen van het systeem voor de rangschikking van de aanvragen tot inschrijving en toewijzing van de beschikbare plaatsen met toepassing van deze afdeling II;
2° met de logistieke steun van de Administratie, de nog beschikbare plaatsen in volledige scholen en in onvolledige scholen toewijzen, overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9, en, wanneer de aard van de hangende inschrijvingsaanvragen het toelaat, erop toezien dat het percentage leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, bedoeld in artikel 1.7.7-27, derde lid, in de secundaire scholen wordt bereikt;
3° met de logistieke steun van de Administratie, de wachtlijsten beheren overeenkomstig de bepalingen van onderafdeling 9;
4° om, indien nodig, het aantal leerlingen per klas te verhogen door middel van een bevel overeenkomstig artikel 1.7.7-30;
5° advies uit te brengen aan de Sturingscommissie over de actieplannen van de ILI, alsook over de evaluaties, adviezen en voorstellen die deze ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 1°, 3° en 4°. Zij kan ook op eigen initiatief een advies over deze afdeling II uitbrengen;
6° een jaarverslag voor te leggen aan de Regering en aan de Sturingscommissie, dat de Regering aan het Parlement bezorgt en actief bekendmaakt, inzonderheid door het binnen de 20 schoolwerkdagen na ontvangst ervan bekend te maken op de website van de Administratie.
§ 2. Het jaarverslag bedoeld in § 1, 6°, bevat in ieder geval :
1° een gedetailleerde analyse van het proces van het afgelopen schooljaar, inzonderheid met betrekking tot onderafdeling 9 van deze afdeling;
2° een gedeelte dat betrekking heeft op de adviezen die tijdens het afgelopen schooljaar aangenomen zijn;
3° een gedeelte met een samenvatting van de inhoud van de evaluaties, adviezen en voorstellen die de ILI's hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 1.7.7-11, 3° en 4°, en die de CoGI relevant acht;
4° een gedeelte met een samenvatting van alle beslissingen genomen op de aanvragen ingediend overeenkomstig onderafdeling 11 volgens de types van aanvragen op een geanonimiseerde manier.
Het verslag kan eventueel aanbevelingen van de CoGI bevatten.]1
Art. 1.7.7 -9. [1 § 1er. La CoGI a pour missions:
1° de garantir la transparence et l'exacte application du système de classement des demandes d'inscription et d'attribution des places disponibles en application de la présente section II;
2° avec l'appui logistique de l'Administration, d'attribuer les places restées disponibles dans les écoles complètes et dans les écoles incomplètes, conformément aux dispositions de la sous-section 9, et de veiller, lorsque la nature des demandes d'inscription restant pendantes le permet, à ce que soit atteint dans les écoles secondaires le pourcentage d'élèves ISEF et non ISEF visé à l'article 1.7.7-27, alinéa 3;
3° avec l'appui logistique de l'Administration, de gérer les listes d'attente conformément aux dispositions de la sous-section 9;
4° d'augmenter si nécessaire le nombre d'élèves par classe par voie d'injonction conformément à l'article 1.7.7-30;
5° de donner son avis à la Commission de pilotage sur les plans d'action des ILI, ainsi que sur les évaluations, avis et propositions formulés par ces ILI en application de l'article 1.7.7-11, 1°, 3° et 4°. Elle peut également donner un avis d'initiative concernant la présente section II;
6° de rendre un rapport annuel au Gouvernement et à la Commission de Pilotage, rapport que le Gouvernement transmet au Parlement et dont il assure la publicité active, notamment en le publiant sur le site internet de l'administration dans les 20 jours ouvrables scolaires suivant sa réception.
§ 2. Le rapport annuel visé au § 1er, 6° comprend en tout cas:
1° une analyse détaillée du processus de l'année scolaire écoulée, notamment au regard de la sous-section 9 de la présente section;
2° une partie relative aux avis adoptés pendant l'année scolaire écoulée;
3° une partie résumant la teneur des évaluations, avis et propositions formulés par les ILI en application de l'article 1.7.7-11, 3° et 4°, et que la CoGI estime pertinents;
4° une partie résumant l'ensemble des décisions rendues sur les demandes introduites conformément à la sous-section 11, selon les types de demandes de façon anonymisée.
Le rapport peut éventuellement contenir des recommandations de la CoGI.]1
1° de garantir la transparence et l'exacte application du système de classement des demandes d'inscription et d'attribution des places disponibles en application de la présente section II;
2° avec l'appui logistique de l'Administration, d'attribuer les places restées disponibles dans les écoles complètes et dans les écoles incomplètes, conformément aux dispositions de la sous-section 9, et de veiller, lorsque la nature des demandes d'inscription restant pendantes le permet, à ce que soit atteint dans les écoles secondaires le pourcentage d'élèves ISEF et non ISEF visé à l'article 1.7.7-27, alinéa 3;
3° avec l'appui logistique de l'Administration, de gérer les listes d'attente conformément aux dispositions de la sous-section 9;
4° d'augmenter si nécessaire le nombre d'élèves par classe par voie d'injonction conformément à l'article 1.7.7-30;
5° de donner son avis à la Commission de pilotage sur les plans d'action des ILI, ainsi que sur les évaluations, avis et propositions formulés par ces ILI en application de l'article 1.7.7-11, 1°, 3° et 4°. Elle peut également donner un avis d'initiative concernant la présente section II;
6° de rendre un rapport annuel au Gouvernement et à la Commission de Pilotage, rapport que le Gouvernement transmet au Parlement et dont il assure la publicité active, notamment en le publiant sur le site internet de l'administration dans les 20 jours ouvrables scolaires suivant sa réception.
§ 2. Le rapport annuel visé au § 1er, 6° comprend en tout cas:
1° une analyse détaillée du processus de l'année scolaire écoulée, notamment au regard de la sous-section 9 de la présente section;
2° une partie relative aux avis adoptés pendant l'année scolaire écoulée;
3° une partie résumant la teneur des évaluations, avis et propositions formulés par les ILI en application de l'article 1.7.7-11, 3° et 4°, et que la CoGI estime pertinents;
4° une partie résumant l'ensemble des décisions rendues sur les demandes introduites conformément à la sous-section 11, selon les types de demandes de façon anonymisée.
Le rapport peut éventuellement contenir des recommandations de la CoGI.]1
Onderafdeling III. [1 - Plaatselijke instanties voor inschrijvingen]1
Sous-section III. [1 - Des Instances Locales des Inscriptions]1
Art. 1.7.7 -10. [1 § 1. Er wordt, per zone, een plaatselijke instantie voor de inschrijvingen opgericht, "ILI" afgekort.
Elke ILI heeft een bureau, bestaande uit de volgende personen:
1° de zonedirecteur aangesteld voor deze zone krachtens het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst of zijn vertegenwoordiger, die de ILI voorzit;
2° één vertegenwoordiger per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit wetboek en één vertegenwoordiger voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van zijn algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals die eveneens door dit Wetboek wordt erkend. Zij kunnen zich laten vertegenwoordigen door hun vertegenwoordiger in de zonale commissie voor inschrijvingen van de betrokken zone bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, of in de gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen die de betrokken zone dekt, zoals bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
3° één vertegenwoordiger per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging die als representatief erkend is.
Elke ILI omvat een Vergadering, samengesteld uit enerzijds de leden van het Bureau bedoeld in het tweede lid en anderzijds minstens vier en ten hoogste tien vertegenwoordigers die op het grondgebied van de zone een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen in minstens drie van de volgende sectoren, en die blijk hebben gegeven van de wens zitting te nemen in de Vergadering naar aanleiding van een oproep tot kandidaten die door de Regering in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt is:
1° strijd tegen armoede;
2° hulpverlening aan de jeugd;
3° opvang van leerlingen tijdens hun vrije tijd;
4° jeugdcentra en jeugdorganisaties;
5° culturele diversiteit;
6° permanente opvoeding.
Na afloop van de openbare oproep worden de vertegenwoordigers door de regering aangesteld na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten. De kandidaten moeten, overeenkomstig de nadere regels vermeld in de oproep tot kandidaten, de categorie bedoeld in het vorige lid waarvoor zij zich kandidaat stellen, rechtvaardigen, alsook hun bekwaamheid of beroepservaring en hun motivatie om zitting te nemen in de vergadering van ILI.
Indien een keuze moet worden gemaakt tussen mogelijke kandidaten die een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen ingeval het aantal kandidaten meer dan tien bedraagt, of tussen kandidaten uit dezelfde sector, motiveert de regering haar keuze na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten of, in geval van gelijke kwalificaties en verdiensten, door loting.
De vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in het derde lid worden alleen aangewezen indien zij een vrijwillige of een beroepsactiviteit uitoefenen:
1° binnen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een rechtspersoon erkend of gesubsidieerd krachtens het decreet van 3 mei 2019 betreffende de strijd tegen de armoede en de vermindering van de sociale ongelijkheid, voor de sector bedoeld in het derde lid, 1° ;
2° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd wordt overeenkomstig het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming of het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, voor de sector bedoeld in het derde lid, 2° ;
3° bij een opvangoperator in de zin van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, voor de sector bedoeld in het derde lid, 3° ;
4° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd is overeenkomstig het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van jongeren informatiecentra en van hun federaties of het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, voor de sector bedoeld in het derde lid, 4° ;
5° binnen een rechtspersoon gelabeld of gesubsidieerd overeenkomstig het decreet van 8 maart 2018 betreffende de bevordering van burgerzin en interculturaliteit, voor de sector bedoeld in het derde lid, 5° ;
6° binnen een vereniging die erkend is overeenkomstig het decreet van 17 juli 2003 betreffende de ontwikkeling van de actie inzake permanente opvoeding in het kader van het verenigingsleven, voor de sector bedoeld in het derde lid, 6°.
Elke ILI nodigt elke persoon die hij nuttig acht als deskundige uit.
§ 2. Elke ILI kan beslissen binnen haar zone verschillende territoriale comités op te richten om hem bij te staan bij het nemen van beslissingen over alle of een deel van haar opdrachten op een beperkte lokale schaal. Deze territoriale comités worden samengesteld uit het Bureau van de ILI, vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in paragraaf 1, derde lid. Afhankelijk van de te behandelen onderwerpen kunnen de territoriale comités ook bestaan uit vertegenwoordigers van scholen die zich binnen hun bevoegdheidsgebied bevinden. Als het onderwerp slechts één school betreft, mag alleen die school worden uitgenodigd. Indien het onderwerp een ruimere problematiek betreft, zorgt de ILI voor een evenredige vertegenwoordiging van deze scholen ten opzichte van de rangschikking van de vestigingsplaatsen van het secundair onderwijs, vastgesteld in toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door minstens de school of één van de scholen met de laagste rangschikking uit te nodigen.
§ 3. De zetel van elke ILI is gevestigd in de lokalen waar de voorzitter tevens het ambt van zonedirecteur vervult. De Administratie zorgt voor de logistiek en het secretariaat van elke ILI.
Het secretariaat van elke ILI coördineert, onder toezicht van de voorzitter, de aanstelling door de regering van de vertegenwoordigers bedoeld in § 1, derde lid.
§ 4. Het bureau van elke ILI komt al dan niet face-to-face of op uitnodiging van zijn voorzitter bijeen telkens wanneer de vervulling van zijn taken zulks vereist of op verzoek van minstens één van zijn leden.
De vergadering van elke ILI komt, al dan niet face-to-face, minstens vier maal per jaar bijeen, op uitnodiging van het Bureau of op verzoek van minstens één van zijn leden.
Het Bureau en de Algemene Vergadering van de ILI nemen hun beslissingen bij consensus en, bij ontstentenis daarvan, bij gewone meerderheid van stemmen van hun leden.
Adviezen over de aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht, zoals bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, worden uitgebracht door de Algemene Vergadering van de ILI.
Elke ILI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die ook tot de administratieve personeelsleden behoren, zijn niet onderworpen aan een evaluatie of een tuchtrechtelijke procedure op grond van de motivering van beslissingen die zij in het kader van de uitoefening van hun ambt als lid van een ILI hebben genomen.
De regering stelt de aanvullende nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de ILI, met inbegrip van de verdeling in territoriale comités en de respectieve bevoegdheden van het Bureau en van de Vergadering.]1
Elke ILI heeft een bureau, bestaande uit de volgende personen:
1° de zonedirecteur aangesteld voor deze zone krachtens het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst of zijn vertegenwoordiger, die de ILI voorzit;
2° één vertegenwoordiger per federatie van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit wetboek en één vertegenwoordiger voor Wallonie-Bruxelles Enseignement, in de uitoefening van zijn algemene vertegenwoordigingsopdracht zoals die eveneens door dit Wetboek wordt erkend. Zij kunnen zich laten vertegenwoordigen door hun vertegenwoordiger in de zonale commissie voor inschrijvingen van de betrokken zone bedoeld in artikel 1.7.9-9, tweede lid, of in de gedecentraliseerde commissie voor inschrijvingen die de betrokken zone dekt, zoals bedoeld in artikel 1.7.9-10, § 2, tweede lid;
3° één vertegenwoordiger per representatieve ouderorganisatie en oudervereniging die als representatief erkend is.
Elke ILI omvat een Vergadering, samengesteld uit enerzijds de leden van het Bureau bedoeld in het tweede lid en anderzijds minstens vier en ten hoogste tien vertegenwoordigers die op het grondgebied van de zone een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen in minstens drie van de volgende sectoren, en die blijk hebben gegeven van de wens zitting te nemen in de Vergadering naar aanleiding van een oproep tot kandidaten die door de Regering in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt is:
1° strijd tegen armoede;
2° hulpverlening aan de jeugd;
3° opvang van leerlingen tijdens hun vrije tijd;
4° jeugdcentra en jeugdorganisaties;
5° culturele diversiteit;
6° permanente opvoeding.
Na afloop van de openbare oproep worden de vertegenwoordigers door de regering aangesteld na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten. De kandidaten moeten, overeenkomstig de nadere regels vermeld in de oproep tot kandidaten, de categorie bedoeld in het vorige lid waarvoor zij zich kandidaat stellen, rechtvaardigen, alsook hun bekwaamheid of beroepservaring en hun motivatie om zitting te nemen in de vergadering van ILI.
Indien een keuze moet worden gemaakt tussen mogelijke kandidaten die een vrijwillige of beroepsactiviteit uitoefenen ingeval het aantal kandidaten meer dan tien bedraagt, of tussen kandidaten uit dezelfde sector, motiveert de regering haar keuze na vergelijking van de kwalificaties en verdiensten of, in geval van gelijke kwalificaties en verdiensten, door loting.
De vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in het derde lid worden alleen aangewezen indien zij een vrijwillige of een beroepsactiviteit uitoefenen:
1° binnen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een rechtspersoon erkend of gesubsidieerd krachtens het decreet van 3 mei 2019 betreffende de strijd tegen de armoede en de vermindering van de sociale ongelijkheid, voor de sector bedoeld in het derde lid, 1° ;
2° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd wordt overeenkomstig het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming of het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, voor de sector bedoeld in het derde lid, 2° ;
3° bij een opvangoperator in de zin van het decreet van 3 juli 2003 betreffende de coördinatie van de opvang van de kinderen tijdens hun vrije tijd en betreffende de ondersteuning van de buitenschoolse opvang, voor de sector bedoeld in het derde lid, 3° ;
4° binnen een rechtspersoon die erkend of gesubsidieerd is overeenkomstig het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en accommodatiecentra, van jongeren informatiecentra en van hun federaties of het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, voor de sector bedoeld in het derde lid, 4° ;
5° binnen een rechtspersoon gelabeld of gesubsidieerd overeenkomstig het decreet van 8 maart 2018 betreffende de bevordering van burgerzin en interculturaliteit, voor de sector bedoeld in het derde lid, 5° ;
6° binnen een vereniging die erkend is overeenkomstig het decreet van 17 juli 2003 betreffende de ontwikkeling van de actie inzake permanente opvoeding in het kader van het verenigingsleven, voor de sector bedoeld in het derde lid, 6°.
Elke ILI nodigt elke persoon die hij nuttig acht als deskundige uit.
§ 2. Elke ILI kan beslissen binnen haar zone verschillende territoriale comités op te richten om hem bij te staan bij het nemen van beslissingen over alle of een deel van haar opdrachten op een beperkte lokale schaal. Deze territoriale comités worden samengesteld uit het Bureau van de ILI, vertegenwoordigers van de sectoren bedoeld in paragraaf 1, derde lid. Afhankelijk van de te behandelen onderwerpen kunnen de territoriale comités ook bestaan uit vertegenwoordigers van scholen die zich binnen hun bevoegdheidsgebied bevinden. Als het onderwerp slechts één school betreft, mag alleen die school worden uitgenodigd. Indien het onderwerp een ruimere problematiek betreft, zorgt de ILI voor een evenredige vertegenwoordiging van deze scholen ten opzichte van de rangschikking van de vestigingsplaatsen van het secundair onderwijs, vastgesteld in toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, door minstens de school of één van de scholen met de laagste rangschikking uit te nodigen.
§ 3. De zetel van elke ILI is gevestigd in de lokalen waar de voorzitter tevens het ambt van zonedirecteur vervult. De Administratie zorgt voor de logistiek en het secretariaat van elke ILI.
Het secretariaat van elke ILI coördineert, onder toezicht van de voorzitter, de aanstelling door de regering van de vertegenwoordigers bedoeld in § 1, derde lid.
§ 4. Het bureau van elke ILI komt al dan niet face-to-face of op uitnodiging van zijn voorzitter bijeen telkens wanneer de vervulling van zijn taken zulks vereist of op verzoek van minstens één van zijn leden.
De vergadering van elke ILI komt, al dan niet face-to-face, minstens vier maal per jaar bijeen, op uitnodiging van het Bureau of op verzoek van minstens één van zijn leden.
Het Bureau en de Algemene Vergadering van de ILI nemen hun beslissingen bij consensus en, bij ontstentenis daarvan, bij gewone meerderheid van stemmen van hun leden.
Adviezen over de aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht, zoals bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, worden uitgebracht door de Algemene Vergadering van de ILI.
Elke ILI voert haar opdrachten op onpartijdige wijze uit. Haar leden, die ook tot de administratieve personeelsleden behoren, zijn niet onderworpen aan een evaluatie of een tuchtrechtelijke procedure op grond van de motivering van beslissingen die zij in het kader van de uitoefening van hun ambt als lid van een ILI hebben genomen.
De regering stelt de aanvullende nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de ILI, met inbegrip van de verdeling in territoriale comités en de respectieve bevoegdheden van het Bureau en van de Vergadering.]1
Art. 1.7.7 -10. [1 § 1er. Il est créé, par zone, une Instance Locale des Inscriptions, en abrégé " ILI ".
Chaque ILI comprend un Bureau, composé des personnes suivantes:
1° le directeur de zone désigné pour cette zone en vertu du décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectif ou son représentant, qui préside l'ILI;
2° un représentant par fédération de pouvoirs organisateurs reconnue conformément au présent Code et un représentant pour Wallonie-Bruxelles Enseignement, dans l'exercice de sa mission générale de représentation telle qu'elle lui est également reconnue par le présent Code. Ils pourront s'y faire représenter par leur représentant dans la commission zonale des inscriptions de la zone concernée visée à l'article 1.7.9-9, alinéa 2, ou la commission décentralisée des inscriptions couvrant la zone concernée visée à l'article 1.7.9-10, § 2, alinéa 2;
3° un représentant par organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves reconnues comme représentatives.
Chaque ILI comprend une Assemblée, composée d'une part des membres du Bureau visé à l'alinéa 2 et d'autre part d'au moins quatre et au maximum dix représentants exerçant une activité bénévole ou professionnelle au sein du territoire de la zone, dans au moins trois des secteurs suivants, et ayant manifesté le souhait d'y siéger à la suite d'un appel à candidatures publié au Moniteur belge par le Gouvernement:
1° la lutte contre la pauvreté;
2° l'aide à la jeunesse;
3° l'accueil des élèves durant leur temps libre;
4° les centres de jeunes et les organisations de jeunesse;
5° la diversité culturelle;
6° l'éducation permanente.
Au terme de l'appel public, les représentants sont désignés par le Gouvernement après comparaison des titres et mérites des candidats. Les candidats doivent justifier, selon les modalités énoncées dans l'appel à candidatures, de la catégorie visée à l'alinéa précédent pour laquelle ils postulent ainsi que de leur compétence ou expérience professionnelle et leur motivation à siéger au sein de l'Assemblée de l'ILI.
S'il y a lieu de départager les éventuels candidats exerçant une activité bénévole ou professionnelle dans le cas où le nombre de candidats serait supérieur à dix, ou les candidats issus d'un même secteur, le Gouvernement motive son choix au terme d'une comparaison des titres et mérites ou, à titre et mérites égaux, par tirage au sort.
Les représentants des secteurs visés à l'alinéa 3 ne sont désignés que s'ils exercent leur activité bénévole ou professionnelle:
1° au sein d'un centre public d'action sociale ou d'une personne morale reconnue ou subventionnée en vertu du décret du 3 mai 2019 relatif à la lutte contre la pauvreté et à la réduction des inégalités sociales, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 1° ;
2° au sein d'une personne morale reconnue ou subventionnée en vertu du décret du 18 janvier 2018 portant le code de la prévention, de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse ou du décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'enseignement obligatoire et de l'Aide à la jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 2° ;
3° auprès d'un opérateur d'accueil au sens du décret du 3 juillet 2003 relatif à la coordination de l'accueil des enfants durant leur temps libre et au soutien de l'accueil extrascolaire, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 3° ;
4° au sein d'une personne morale agréée, reconnue ou subventionnée en vertu du décret du 20 juillet 2000 déterminant les conditions d'agrément et de subventionnement des maisons de jeunes, centres de rencontres et d'hébergement et centres d'information des jeunes et de leurs fédérations ou du décret du 26 mars 2009 fixant les conditions d'agrément et d'octroi de subventions aux organisations de jeunesse, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 4° ;
5° au sein d'une personne morale labellisée ou subventionnée en vertu du décret du 8 mars 2018 relatif à la promotion de la Citoyenneté et de l'Interculturalité, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 5° ;
6° au sein d'une association reconnue en vertu du décret du 17 juillet 2003 relatif au développement de l'action d'Education permanente dans le champ de la vie associative, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 6°.
Chaque ILI convie, à titre d'expert, toute personne qu'elle juge utile.
§ 2. Chaque ILI peut décider de créer au sein de sa zone plusieurs comités territoriaux chargés de lui apporter une aide à la décision concernant tout ou partie de ses missions à une échelle locale réduite. Ces comités territoriaux sont composés du Bureau de l'ILI, de représentants des secteurs visés au paragraphe 1er, alinéa 3. En fonction des thématiques à aborder, des comités territoriaux peuvent aussi être composés de représentants d'écoles éventuellement situées sur leur ressort. Si la thématique concerne une seule école, seule celle-ci pourra être invitée. Si la thématique concerne une problématique plus large, l'ILI veille à assurer une représentation proportionnée de ces écoles au regard du classement des implantations de l'enseignement secondaire établi en application de l'article 4, alinéa 4, du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, en invitant a minima l'école ou une des écoles ayant le classement le plus faible.
§ 3. Le siège de chaque ILI est situé dans les locaux où son président assume par ailleurs ses fonctions de directeur de zone. L'Administration assure la logistique et le secrétariat de chaque ILI.
Le secrétariat de chaque ILI coordonne, sous la supervision du président, la désignation par le Gouvernement des représentants visés au § 1er, alinéa 3.
§ 4. Le Bureau de chaque ILI se réunit en présentiel ou non, sur convocation de son Président, chaque fois que l'exercice de ses missions l'exige ou à la demande d'au moins un de ses membres.
L'Assemblée de chaque ILI se réunit, en présentiel ou non, au moins quatre fois par an, sur convocation du Bureau ou à la demande d'au moins un de ses membres.
Le Bureau et l'Assemblée de l'ILI prennent chacun leurs décisions au consensus et, à défaut, à la majorité simple des membres qui les composent.
Les avis sur les demandes fondées sur des cas exceptionnels ou de force majeure, visés à l'article 1.7.7-11, 5°, sont donnés par l'Assemblée de l'ILI.
Chaque ILI exerce ses missions de manière impartiale. Ses membres qui sont par ailleurs agents administratifs ne peuvent faire l'objet d'une évaluation ou d'une procédure disciplinaire sur la base des motifs des décisions adoptées dans le cadre des tâches exercées en leur qualité de membre d'une ILI.
Le Gouvernement définit les modalités complémentaires régissant la composition et le fonctionnement des ILI, en ce compris le découpage en comités territoriaux et les attributions respectives du Bureau et de l'Assemblée.]1
Chaque ILI comprend un Bureau, composé des personnes suivantes:
1° le directeur de zone désigné pour cette zone en vertu du décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectif ou son représentant, qui préside l'ILI;
2° un représentant par fédération de pouvoirs organisateurs reconnue conformément au présent Code et un représentant pour Wallonie-Bruxelles Enseignement, dans l'exercice de sa mission générale de représentation telle qu'elle lui est également reconnue par le présent Code. Ils pourront s'y faire représenter par leur représentant dans la commission zonale des inscriptions de la zone concernée visée à l'article 1.7.9-9, alinéa 2, ou la commission décentralisée des inscriptions couvrant la zone concernée visée à l'article 1.7.9-10, § 2, alinéa 2;
3° un représentant par organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves reconnues comme représentatives.
Chaque ILI comprend une Assemblée, composée d'une part des membres du Bureau visé à l'alinéa 2 et d'autre part d'au moins quatre et au maximum dix représentants exerçant une activité bénévole ou professionnelle au sein du territoire de la zone, dans au moins trois des secteurs suivants, et ayant manifesté le souhait d'y siéger à la suite d'un appel à candidatures publié au Moniteur belge par le Gouvernement:
1° la lutte contre la pauvreté;
2° l'aide à la jeunesse;
3° l'accueil des élèves durant leur temps libre;
4° les centres de jeunes et les organisations de jeunesse;
5° la diversité culturelle;
6° l'éducation permanente.
Au terme de l'appel public, les représentants sont désignés par le Gouvernement après comparaison des titres et mérites des candidats. Les candidats doivent justifier, selon les modalités énoncées dans l'appel à candidatures, de la catégorie visée à l'alinéa précédent pour laquelle ils postulent ainsi que de leur compétence ou expérience professionnelle et leur motivation à siéger au sein de l'Assemblée de l'ILI.
S'il y a lieu de départager les éventuels candidats exerçant une activité bénévole ou professionnelle dans le cas où le nombre de candidats serait supérieur à dix, ou les candidats issus d'un même secteur, le Gouvernement motive son choix au terme d'une comparaison des titres et mérites ou, à titre et mérites égaux, par tirage au sort.
Les représentants des secteurs visés à l'alinéa 3 ne sont désignés que s'ils exercent leur activité bénévole ou professionnelle:
1° au sein d'un centre public d'action sociale ou d'une personne morale reconnue ou subventionnée en vertu du décret du 3 mai 2019 relatif à la lutte contre la pauvreté et à la réduction des inégalités sociales, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 1° ;
2° au sein d'une personne morale reconnue ou subventionnée en vertu du décret du 18 janvier 2018 portant le code de la prévention, de l'aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse ou du décret du 21 novembre 2013 organisant des politiques conjointes de l'enseignement obligatoire et de l'Aide à la jeunesse en faveur du bien-être des jeunes à l'école, de l'accrochage scolaire, de la prévention de la violence et de l'accompagnement des démarches d'orientation, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 2° ;
3° auprès d'un opérateur d'accueil au sens du décret du 3 juillet 2003 relatif à la coordination de l'accueil des enfants durant leur temps libre et au soutien de l'accueil extrascolaire, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 3° ;
4° au sein d'une personne morale agréée, reconnue ou subventionnée en vertu du décret du 20 juillet 2000 déterminant les conditions d'agrément et de subventionnement des maisons de jeunes, centres de rencontres et d'hébergement et centres d'information des jeunes et de leurs fédérations ou du décret du 26 mars 2009 fixant les conditions d'agrément et d'octroi de subventions aux organisations de jeunesse, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 4° ;
5° au sein d'une personne morale labellisée ou subventionnée en vertu du décret du 8 mars 2018 relatif à la promotion de la Citoyenneté et de l'Interculturalité, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 5° ;
6° au sein d'une association reconnue en vertu du décret du 17 juillet 2003 relatif au développement de l'action d'Education permanente dans le champ de la vie associative, pour le secteur visé à l'alinéa 3, 6°.
Chaque ILI convie, à titre d'expert, toute personne qu'elle juge utile.
§ 2. Chaque ILI peut décider de créer au sein de sa zone plusieurs comités territoriaux chargés de lui apporter une aide à la décision concernant tout ou partie de ses missions à une échelle locale réduite. Ces comités territoriaux sont composés du Bureau de l'ILI, de représentants des secteurs visés au paragraphe 1er, alinéa 3. En fonction des thématiques à aborder, des comités territoriaux peuvent aussi être composés de représentants d'écoles éventuellement situées sur leur ressort. Si la thématique concerne une seule école, seule celle-ci pourra être invitée. Si la thématique concerne une problématique plus large, l'ILI veille à assurer une représentation proportionnée de ces écoles au regard du classement des implantations de l'enseignement secondaire établi en application de l'article 4, alinéa 4, du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité, en invitant a minima l'école ou une des écoles ayant le classement le plus faible.
§ 3. Le siège de chaque ILI est situé dans les locaux où son président assume par ailleurs ses fonctions de directeur de zone. L'Administration assure la logistique et le secrétariat de chaque ILI.
Le secrétariat de chaque ILI coordonne, sous la supervision du président, la désignation par le Gouvernement des représentants visés au § 1er, alinéa 3.
§ 4. Le Bureau de chaque ILI se réunit en présentiel ou non, sur convocation de son Président, chaque fois que l'exercice de ses missions l'exige ou à la demande d'au moins un de ses membres.
L'Assemblée de chaque ILI se réunit, en présentiel ou non, au moins quatre fois par an, sur convocation du Bureau ou à la demande d'au moins un de ses membres.
Le Bureau et l'Assemblée de l'ILI prennent chacun leurs décisions au consensus et, à défaut, à la majorité simple des membres qui les composent.
Les avis sur les demandes fondées sur des cas exceptionnels ou de force majeure, visés à l'article 1.7.7-11, 5°, sont donnés par l'Assemblée de l'ILI.
Chaque ILI exerce ses missions de manière impartiale. Ses membres qui sont par ailleurs agents administratifs ne peuvent faire l'objet d'une évaluation ou d'une procédure disciplinaire sur la base des motifs des décisions adoptées dans le cadre des tâches exercées en leur qualité de membre d'une ILI.
Le Gouvernement définit les modalités complémentaires régissant la composition et le fonctionnement des ILI, en ce compris le découpage en comités territoriaux et les attributions respectives du Bureau et de l'Assemblée.]1
Art. 1.7.7 -11. [1 Elke ILI heeft de volgende opdrachten:
1° elk jaar een actieplan op te stellen dat specifiek is voor de zone waarvoor ze bevoegd is, en dat betrekking heeft op de verbetering van de te verspreiden informatie over de specifieke bepalingen inzake de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs en op andere acties die kunnen bijdragen tot het bereiken van de doelstelling van sociale gemengdheid binnen de scholen en tot het rekening houden met de diversiteit van de te bereiken doelgroepen. Het actieplan wordt aan de CoGI toegezonden als basis voor haar advies aan de Sturingscommissie;
2° de leerlingen en hun ouders die daarom verzoeken, individueel begeleiden wanneer zij in hun enig inschrijvingsformulier een secundaire school wensen te vermelden die gelegen is in het gebied waarvoor zij bevoegd is, zodat zij dit doen met volledige kennis van de regels die krachtens de bepalingen van deze afdeling II van toepassing zijn;
3° elk jaar het effect evalueren van de toepassing van de specifieke bepalingen voor de inschrijvingen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de zone waarvoor ze bevoegd is en deze evaluatie en haar advies over mogelijke verbeteringen die moeten worden aangebracht in het systeem voor de toewijzing van de plaatsen die beschikbaar blijven voor de volgende schooljaren, te bezorgen aan de CoGI
4° aan de CoGI voorstellen te doen om deze afdeling II aan te passen, rekening houdend met de lokale bijzonderheden van de zone waarvoor ze bevoegd is;
5° advies uit te brengen aan de CoGI over aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht die betrekking hebben op scholen in hun zone en die bedoeld zijn in onderafdeling 11, overeenkomstig artikel 1.7.7-37, § 1, tweede lid;
6° steun te verlenen aan scholen waar het aantal ingediende enige formulieren voor inschrijving niet meer bedraagt dan 25% van de op de laatste schooldag van januari aangegeven plaatsen.]1
1° elk jaar een actieplan op te stellen dat specifiek is voor de zone waarvoor ze bevoegd is, en dat betrekking heeft op de verbetering van de te verspreiden informatie over de specifieke bepalingen inzake de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs en op andere acties die kunnen bijdragen tot het bereiken van de doelstelling van sociale gemengdheid binnen de scholen en tot het rekening houden met de diversiteit van de te bereiken doelgroepen. Het actieplan wordt aan de CoGI toegezonden als basis voor haar advies aan de Sturingscommissie;
2° de leerlingen en hun ouders die daarom verzoeken, individueel begeleiden wanneer zij in hun enig inschrijvingsformulier een secundaire school wensen te vermelden die gelegen is in het gebied waarvoor zij bevoegd is, zodat zij dit doen met volledige kennis van de regels die krachtens de bepalingen van deze afdeling II van toepassing zijn;
3° elk jaar het effect evalueren van de toepassing van de specifieke bepalingen voor de inschrijvingen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de zone waarvoor ze bevoegd is en deze evaluatie en haar advies over mogelijke verbeteringen die moeten worden aangebracht in het systeem voor de toewijzing van de plaatsen die beschikbaar blijven voor de volgende schooljaren, te bezorgen aan de CoGI
4° aan de CoGI voorstellen te doen om deze afdeling II aan te passen, rekening houdend met de lokale bijzonderheden van de zone waarvoor ze bevoegd is;
5° advies uit te brengen aan de CoGI over aanvragen gebaseerd op uitzonderlijke gevallen of overmacht die betrekking hebben op scholen in hun zone en die bedoeld zijn in onderafdeling 11, overeenkomstig artikel 1.7.7-37, § 1, tweede lid;
6° steun te verlenen aan scholen waar het aantal ingediende enige formulieren voor inschrijving niet meer bedraagt dan 25% van de op de laatste schooldag van januari aangegeven plaatsen.]1
Art. 1.7.7 -11. [1 Chaque ILI a pour missions:
1° de définir annuellement un plan d'action spécifique à la zone pour laquelle elle est compétente, relatif à l'amélioration de l'information à diffuser concernant les dispositions spécifiques à l'inscription en première année de l'enseignement secondaire et aux autres actions pouvant contribuer à rencontrer l'objectif de mixité sociale au sein des écoles et à tenir compte de la diversité des publics à toucher. Le plan d'action est transmis à la CoGI pour fonder l'avis de celle-ci à la Commission de Pilotage;
2° de fournir un soutien individualisé aux élèves et à leurs parents qui le demandent, lorsque ceux-ci souhaitent désigner dans leur formulaire unique d'inscription une école secondaire située dans la zone pour laquelle elle est compétente, afin qu'ils le fassent en connaissance des règles applicables en vertu des dispositions de la présente section II;
3° d'évaluer annuellement l'impact de l'application des dispositions spécifiques à l'inscription en première année de l'enseignement secondaire en ce qui concerne la zone pour laquelle elle est compétente et de transmettre à la CoGI cette évaluation et son avis quant aux éventuelles améliorations à apporter au système d'attribution des places restées disponibles pour les années scolaires suivantes;
4° de proposer à la CoGI des pistes d'adaptation de la présente section II en tenant compte des spécificités locales de la zone pour laquelle elle est compétente;
5° de remettre un avis à la CoGI sur les demandes fondées sur des cas exceptionnels ou de force majeure qui concernent des écoles de leur zone et qui sont visées à la sous-section 11, conformément à l'article 1.7.7-37, § 1er, alinéa 2;
6° de fournir un accompagnement aux écoles dont le nombre de formulaires uniques d'inscription déposés n'excède pas 25% des places déclarées au dernier jour scolaire ouvrable du mois de janvier.]1
1° de définir annuellement un plan d'action spécifique à la zone pour laquelle elle est compétente, relatif à l'amélioration de l'information à diffuser concernant les dispositions spécifiques à l'inscription en première année de l'enseignement secondaire et aux autres actions pouvant contribuer à rencontrer l'objectif de mixité sociale au sein des écoles et à tenir compte de la diversité des publics à toucher. Le plan d'action est transmis à la CoGI pour fonder l'avis de celle-ci à la Commission de Pilotage;
2° de fournir un soutien individualisé aux élèves et à leurs parents qui le demandent, lorsque ceux-ci souhaitent désigner dans leur formulaire unique d'inscription une école secondaire située dans la zone pour laquelle elle est compétente, afin qu'ils le fassent en connaissance des règles applicables en vertu des dispositions de la présente section II;
3° d'évaluer annuellement l'impact de l'application des dispositions spécifiques à l'inscription en première année de l'enseignement secondaire en ce qui concerne la zone pour laquelle elle est compétente et de transmettre à la CoGI cette évaluation et son avis quant aux éventuelles améliorations à apporter au système d'attribution des places restées disponibles pour les années scolaires suivantes;
4° de proposer à la CoGI des pistes d'adaptation de la présente section II en tenant compte des spécificités locales de la zone pour laquelle elle est compétente;
5° de remettre un avis à la CoGI sur les demandes fondées sur des cas exceptionnels ou de force majeure qui concernent des écoles de leur zone et qui sont visées à la sous-section 11, conformément à l'article 1.7.7-37, § 1er, alinéa 2;
6° de fournir un accompagnement aux écoles dont le nombre de formulaires uniques d'inscription déposés n'excède pas 25% des places déclarées au dernier jour scolaire ouvrable du mois de janvier.]1
Onderafdeling IV. [1 - Volledige en onvolledige secundaire scholen]1
Sous-section IV. [1 - Des écoles secondaires complètes et incomplètes]1
Art. 1.7.7 -12.[1 § 1. Voor de inschrijvingen in het eerste jaar secundair onderwijs wordt een onderscheid gemaakt tussen volledige secundaire scholen en onvolledige secundaire scholen.
Worden beschouwd als volledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het schooljaar waarvoor de inschrijvingen worden gevraagd, de secundaire scholen die, aan het einde van de inschrijvingsperiode, een aantal enige inschrijvingsformulieren ontvangen hebben dat meer dan 102% van het aangegeven aantal plaatsen bedraagt.
Na afloop van de inschrijvingsperiode worden beschouwd als onvolledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs van het betrokken schooljaar, de andere secundaire scholen dan deze bedoeld in het tweede lid.
§ 2. Vóór de inschrijvingsperiode worden verondersteld onvolledige secundaire scholen te zijn voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs in het schooljaar waarvoor inschrijvingen worden aangevraagd, de secundaire scholen die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
1° zij zijn onvolledig geweest in de zin van het derde lid van § 1 in de drie schooljaren die voorafgaan aan het jaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd;
2° het aantal inschrijvingsaanvragen dat geregistreerd wordt tijdens elke inschrijvingsperiode van de drie schooljaren die voorafgaan aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, heeft telkens minder dan 100% van de aangegeven plaatsen bedragen;
3° [2 zij hebben een zodanig aantal plaatsen opgegeven dat, indien zij dat aantal plaatsen hadden opgegeven voor een van de inschrijvingsperiodes van de drie voorafgaande schooljaren, zij aan de in 1° en 2° gestelde voorwaarden zouden hebben voldaan]2.
§ 3. De CoGI stelt elk jaar, uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van december, een lijst op van de scholen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 1° en 2°.
De CoGI stelt vervolgens vast welke als onvolledig beschouwde scholen aan het eind van de volgende inschrijvingsperiode duidelijk meer eenmalige inschrijvingsformulieren zullen ontvangen dan het aantal plaatsen dat overeenkomt met het overeenkomstig lid 2 vastgestelde aantal, rekening houdend met objectieve parameters zoals met name de demografische ontwikkeling van het gebied, de cijfers betreffende de schoolbevolking of de inschrijvingssituatie in de voorgaande jaren.
De aldus aangewezen scholen worden uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van januari van het volgende jaar elektronisch op de hoogte gebracht.
§ 4. De in § 2 bedoelde veronderstelling en de daaraan in deze afdeling II verbonden gevolgen zijn niet van toepassing op:
1° [2 aan scholen voor secundair onderwijs die na hun oprichting minder dan drie opeenvolgende inschrijvingsperiodes aan het eerste leerjaar van het secundair onderwijs hebben deelgenomen;]2
2° de scholen die als onvolledig worden verondersteld en die op basis van het niet-bindend advies van de CoGI bedoeld in § 3, derde lid, opteren voor de procedure waarin deze afdeling II voorziet voor scholen die niet onvolledig worden verondersteld, en die de Administratie daarvan in kennis stellen overeenkomstig artikel 1.7.7-14, § 1, 4°.]1
Worden beschouwd als volledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het schooljaar waarvoor de inschrijvingen worden gevraagd, de secundaire scholen die, aan het einde van de inschrijvingsperiode, een aantal enige inschrijvingsformulieren ontvangen hebben dat meer dan 102% van het aangegeven aantal plaatsen bedraagt.
Na afloop van de inschrijvingsperiode worden beschouwd als onvolledige secundaire scholen voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs van het betrokken schooljaar, de andere secundaire scholen dan deze bedoeld in het tweede lid.
§ 2. Vóór de inschrijvingsperiode worden verondersteld onvolledige secundaire scholen te zijn voor inschrijvingen in het eerste jaar van het secundair onderwijs in het schooljaar waarvoor inschrijvingen worden aangevraagd, de secundaire scholen die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
1° zij zijn onvolledig geweest in de zin van het derde lid van § 1 in de drie schooljaren die voorafgaan aan het jaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd;
2° het aantal inschrijvingsaanvragen dat geregistreerd wordt tijdens elke inschrijvingsperiode van de drie schooljaren die voorafgaan aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, heeft telkens minder dan 100% van de aangegeven plaatsen bedragen;
3° [2 zij hebben een zodanig aantal plaatsen opgegeven dat, indien zij dat aantal plaatsen hadden opgegeven voor een van de inschrijvingsperiodes van de drie voorafgaande schooljaren, zij aan de in 1° en 2° gestelde voorwaarden zouden hebben voldaan]2.
§ 3. De CoGI stelt elk jaar, uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van december, een lijst op van de scholen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 2, 1° en 2°.
De CoGI stelt vervolgens vast welke als onvolledig beschouwde scholen aan het eind van de volgende inschrijvingsperiode duidelijk meer eenmalige inschrijvingsformulieren zullen ontvangen dan het aantal plaatsen dat overeenkomt met het overeenkomstig lid 2 vastgestelde aantal, rekening houdend met objectieve parameters zoals met name de demografische ontwikkeling van het gebied, de cijfers betreffende de schoolbevolking of de inschrijvingssituatie in de voorgaande jaren.
De aldus aangewezen scholen worden uiterlijk op de eerste schoolwerkdag van januari van het volgende jaar elektronisch op de hoogte gebracht.
§ 4. De in § 2 bedoelde veronderstelling en de daaraan in deze afdeling II verbonden gevolgen zijn niet van toepassing op:
1° [2 aan scholen voor secundair onderwijs die na hun oprichting minder dan drie opeenvolgende inschrijvingsperiodes aan het eerste leerjaar van het secundair onderwijs hebben deelgenomen;]2
2° de scholen die als onvolledig worden verondersteld en die op basis van het niet-bindend advies van de CoGI bedoeld in § 3, derde lid, opteren voor de procedure waarin deze afdeling II voorziet voor scholen die niet onvolledig worden verondersteld, en die de Administratie daarvan in kennis stellen overeenkomstig artikel 1.7.7-14, § 1, 4°.]1
Art. 1.7.7 -12.[1 § 1er. Pour les inscriptions en première année de l'enseignement secondaire, on distingue les écoles secondaires complètes et les écoles secondaires incomplètes.
Sont considérées comme complètes pour les inscriptions en première année de l'année scolaire pour laquelle lesdites inscriptions sont demandées, les écoles secondaires qui, à la fin de la période d'inscription, ont reçu un nombre de formulaires uniques d'inscription supérieur à 102 % du nombre de places déclarées.
A la fin de la période d'inscription, sont considérées comme incomplètes pour les inscriptions en première année de l'enseignement secondaire de l'année scolaire concernée, les écoles secondaires autres que celles visées à l'alinéa 2.
§ 2. Avant la période d'inscription, sont présumées incomplètes pour les inscriptions en première année de l'enseignement secondaire de l'année scolaire pour laquelle lesdites inscriptions sont demandées les écoles secondaires qui répondent aux conditions cumulatives suivantes:
1° elles ont été incomplètes au sens de l'alinéa 3 du § 1er, les trois années scolaires précédant celle pour laquelle les inscriptions sont demandées;
2° le nombre de demandes d'inscription enregistrées durant chaque période d'inscription des trois années scolaires précédant celle pour laquelle les inscriptions sont demandées a été à chaque fois inférieur à 100% des places déclarées;
3° [2 elles ont déclaré un nombre de places tel que si elles avaient déclaré ce nombre de places pour l'une des périodes d'inscription des trois années scolaires précédentes, elles auraient rempli les conditions fixées au 1° et au 2°.]2
§ 3. Chaque année, la CoGI dresse la liste des écoles qui remplissent les conditions visées au § 2, 1° et 2°, au plus tard le premier jour ouvrable scolaire de décembre.
La CoGI identifie ensuite les écoles présumées incomplètes qui sont manifestement susceptibles de recevoir un nombre de formulaires uniques d'inscription significativement supérieur au nombre de places correspondant à celui déterminé au sens de l'alinéa 2 à l'issue de la prochaine période d'inscription, en tenant compte de paramètres objectifs tels que, notamment, l'évolution démographique de la zone, les chiffres de population scolaire, ou encore la situation des inscriptions pour les années antérieures.
Les écoles ainsi identifiées en sont informées par voie électronique au plus tard le premier jour ouvrable scolaire du mois de janvier qui suit.
§ 4. La présomption visée au § 2et les conséquences qui y sont attachées dans la présente section II ne sont pas applicables:
1° [2 aux écoles secondaires qui, suite à leur création, ont participé à moins de trois périodes d'inscription successives en première année de l'enseignement secondaire;]2
2° aux écoles présumées incomplètes qui sur la base de l'avis non contraignant de la CoGI visé au § 3, alinéa 3, optent pour le processus prévu par la présente section II pour les écoles qui ne sont pas présumées incomplètes, et qui en informent l'Administration conformément à l'article 1.7.7-14, § 1er, 4°.]1
Sont considérées comme complètes pour les inscriptions en première année de l'année scolaire pour laquelle lesdites inscriptions sont demandées, les écoles secondaires qui, à la fin de la période d'inscription, ont reçu un nombre de formulaires uniques d'inscription supérieur à 102 % du nombre de places déclarées.
A la fin de la période d'inscription, sont considérées comme incomplètes pour les inscriptions en première année de l'enseignement secondaire de l'année scolaire concernée, les écoles secondaires autres que celles visées à l'alinéa 2.
§ 2. Avant la période d'inscription, sont présumées incomplètes pour les inscriptions en première année de l'enseignement secondaire de l'année scolaire pour laquelle lesdites inscriptions sont demandées les écoles secondaires qui répondent aux conditions cumulatives suivantes:
1° elles ont été incomplètes au sens de l'alinéa 3 du § 1er, les trois années scolaires précédant celle pour laquelle les inscriptions sont demandées;
2° le nombre de demandes d'inscription enregistrées durant chaque période d'inscription des trois années scolaires précédant celle pour laquelle les inscriptions sont demandées a été à chaque fois inférieur à 100% des places déclarées;
3° [2 elles ont déclaré un nombre de places tel que si elles avaient déclaré ce nombre de places pour l'une des périodes d'inscription des trois années scolaires précédentes, elles auraient rempli les conditions fixées au 1° et au 2°.]2
§ 3. Chaque année, la CoGI dresse la liste des écoles qui remplissent les conditions visées au § 2, 1° et 2°, au plus tard le premier jour ouvrable scolaire de décembre.
La CoGI identifie ensuite les écoles présumées incomplètes qui sont manifestement susceptibles de recevoir un nombre de formulaires uniques d'inscription significativement supérieur au nombre de places correspondant à celui déterminé au sens de l'alinéa 2 à l'issue de la prochaine période d'inscription, en tenant compte de paramètres objectifs tels que, notamment, l'évolution démographique de la zone, les chiffres de population scolaire, ou encore la situation des inscriptions pour les années antérieures.
Les écoles ainsi identifiées en sont informées par voie électronique au plus tard le premier jour ouvrable scolaire du mois de janvier qui suit.
§ 4. La présomption visée au § 2et les conséquences qui y sont attachées dans la présente section II ne sont pas applicables:
1° [2 aux écoles secondaires qui, suite à leur création, ont participé à moins de trois périodes d'inscription successives en première année de l'enseignement secondaire;]2
2° aux écoles présumées incomplètes qui sur la base de l'avis non contraignant de la CoGI visé au § 3, alinéa 3, optent pour le processus prévu par la présente section II pour les écoles qui ne sont pas présumées incomplètes, et qui en informent l'Administration conformément à l'article 1.7.7-14, § 1er, 4°.]1
Onderafdeling V. [1 - Vereisten voor de inschrijvingsperiode en het enig inschrijvingsformulier]1
Sous-section V. [1 - Des préalables à la période d'inscription et du Formulaire Unique d'Inscription]1
Art. 1.7.7 -13. [1 § 1. Om de leerlingen en hun ouders in staat te stellen het enig inschrijvingsformulier met kennis van zaken in te vullen en vervolgens te beslissen over de beslissingen die na de inschrijvingsperiode en tot het begin van het schooljaar waarvoor de inschrijving is gepland, moeten worden genomen, stelt de Administratie hun een website ter beschikking die zo nodig wordt bijgewerkt en die de door de regering vastgestelde informatie, gegevens en instrumenten bevat
Zijn in ieder geval beschikbaar op de in lid 1 bedoelde website:
1° de inschrijvingsprocedure zoals deze voortvloeit uit de bepalingen van deze afdeling II;
2° een simulator voor de berekening van de samengestelde index;
3° een voorbeeld van een enig inschrijvingsformulier met opmerkingen;
4° een aanvraagformulier voor een enig inschrijvingsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-16, § 4;
5° een volmachtsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 2, eerste lid;
6° een zoekmachine voor georganiseerde of gesubsidieerde secundaire scholen die voor het komende schooljaar beschikbaar zijn;
7° een instrument dat ouders en leerlingen die dat wensen in staat stelt de evolutie van de inschrijvingssituatie van de leerling te volgen.
§ 2. De in § 1, lid 2, punt 6° bedoelde zoekmachine omvat minstens de volgende functies:
1° de mogelijkheid om rechtstreeks per secundaire school te zoeken;
2° de mogelijkheid om in de omgeving van het adres van zijn keuze, binnen een straal van minstens 25 km, secundaire scholen van het net van zijn keuze te zoeken;
3° de mogelijkheid om de in 1° en 2° bedoelde secundaire scholen op een kaart te bekijken;
4° de mogelijkheid om één informatieblad per tijdens het zoeken geïdentificeerde secundaire school te raadplegen.
§ 3. Het in § 2, 4° bedoelde informatieblad bevat in elk geval de volgende gegevens:
1° het adres van de secundaire school en haar website, in voorkomend geval;
2° haar FASE-nummer en haar locatienummer;
3° wanneer de secundaire school vanaf het gekozen adres is opgezocht, de afstand tot dat adres;
4° het net waartoe de secundaire school behoort;
5° informatie over de vraag of de school voor secundair onderwijs gedurende minstens de laatste vijf schooljaren een volledige of onvolledige school is;
6° elk element in verband met de school voor secundair onderwijs dat van invloed kan zijn op de prioriteiten of de samengestelde index van de leerling als hij die school in zijn enig inschrijvingsformulier aanwijst.]1
Zijn in ieder geval beschikbaar op de in lid 1 bedoelde website:
1° de inschrijvingsprocedure zoals deze voortvloeit uit de bepalingen van deze afdeling II;
2° een simulator voor de berekening van de samengestelde index;
3° een voorbeeld van een enig inschrijvingsformulier met opmerkingen;
4° een aanvraagformulier voor een enig inschrijvingsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-16, § 4;
5° een volmachtsformulier voor de gevallen bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 2, eerste lid;
6° een zoekmachine voor georganiseerde of gesubsidieerde secundaire scholen die voor het komende schooljaar beschikbaar zijn;
7° een instrument dat ouders en leerlingen die dat wensen in staat stelt de evolutie van de inschrijvingssituatie van de leerling te volgen.
§ 2. De in § 1, lid 2, punt 6° bedoelde zoekmachine omvat minstens de volgende functies:
1° de mogelijkheid om rechtstreeks per secundaire school te zoeken;
2° de mogelijkheid om in de omgeving van het adres van zijn keuze, binnen een straal van minstens 25 km, secundaire scholen van het net van zijn keuze te zoeken;
3° de mogelijkheid om de in 1° en 2° bedoelde secundaire scholen op een kaart te bekijken;
4° de mogelijkheid om één informatieblad per tijdens het zoeken geïdentificeerde secundaire school te raadplegen.
§ 3. Het in § 2, 4° bedoelde informatieblad bevat in elk geval de volgende gegevens:
1° het adres van de secundaire school en haar website, in voorkomend geval;
2° haar FASE-nummer en haar locatienummer;
3° wanneer de secundaire school vanaf het gekozen adres is opgezocht, de afstand tot dat adres;
4° het net waartoe de secundaire school behoort;
5° informatie over de vraag of de school voor secundair onderwijs gedurende minstens de laatste vijf schooljaren een volledige of onvolledige school is;
6° elk element in verband met de school voor secundair onderwijs dat van invloed kan zijn op de prioriteiten of de samengestelde index van de leerling als hij die school in zijn enig inschrijvingsformulier aanwijst.]1
Art. 1.7.7 -13. [1 § 1er. Afin que les élèves et leurs parents puissent compléter le formulaire unique d'inscription en connaissance de cause, puis se déterminer quant aux décisions à prendre après la période d'inscription et jusqu'à la rentrée scolaire pour laquelle une inscription est envisagée, l'Administration met à leur disposition un site internet mis à jour autant que nécessaire, et qui contient les informations, données et outils déterminés par le Gouvernement.
Doivent en tout cas être disponibles sur le site internet visé à l'alinéa 1er:
1° la procédure d'inscription telle qu'elle résulte des dispositions de la présente section II;
2° un simulateur de calcul de l'indice composite;
3° un exemple de formulaire unique d'inscription commenté;
4° un formulaire de demande de formulaire unique d'inscription pour les cas visés à l'article 1.7.7-16, § 4;
5° un formulaire de procuration pour les cas visés à l'article 1.7.7-18, § 2, alinéa 1er;
6° un moteur de recherche des écoles secondaires organisées ou subventionnées disponibles en vue de l'année scolaire à venir;
7° un outil permettant aux parents et élèves qui le souhaitent de suivre l'évolution de la situation d'inscription de l'élève.
§ 2. Le moteur de recherche visé au § 1er, alinéa 2, 6°, comprend au moins les fonctionnalités suivantes:
1° la possibilité de procéder à une recherche directe par école secondaire;
2° la possibilité de procéder à la recherche des écoles secondaires du réseau de son choix à proximité de l'adresse de son choix, dans des rayons allant au moins jusqu'à 25km;
3° la possibilité de visualiser les écoles secondaires visées au 1° et au 2° sur un plan;
4° la possibilité de consulter une fiche de renseignements par école secondaire identifiée dans la recherche.
§ 3. La fiche de renseignements visée au § 2, 4°, contient en tout cas les informations suivantes:
1° l'adresse de l'école secondaire et son site internet, le cas échéant;
2° son numéro FASE et son numéro d'implantation;
3° lorsque l'école secondaire a été recherchée à partir de l'adresse de son choix, la distance par rapport à celle-ci;
4° le réseau auquel l'école secondaire appartient;
5° l'information suivant laquelle l'école secondaire est une école complète ou incomplète sur au moins les cinq dernières années scolaires;
6° tout élément ayant trait à l'école secondaire et qui est susceptible d'influencer les priorités ou l'indice composite de l'élève s'il désigne cette école dans son formulaire unique d'inscription.]1
Doivent en tout cas être disponibles sur le site internet visé à l'alinéa 1er:
1° la procédure d'inscription telle qu'elle résulte des dispositions de la présente section II;
2° un simulateur de calcul de l'indice composite;
3° un exemple de formulaire unique d'inscription commenté;
4° un formulaire de demande de formulaire unique d'inscription pour les cas visés à l'article 1.7.7-16, § 4;
5° un formulaire de procuration pour les cas visés à l'article 1.7.7-18, § 2, alinéa 1er;
6° un moteur de recherche des écoles secondaires organisées ou subventionnées disponibles en vue de l'année scolaire à venir;
7° un outil permettant aux parents et élèves qui le souhaitent de suivre l'évolution de la situation d'inscription de l'élève.
§ 2. Le moteur de recherche visé au § 1er, alinéa 2, 6°, comprend au moins les fonctionnalités suivantes:
1° la possibilité de procéder à une recherche directe par école secondaire;
2° la possibilité de procéder à la recherche des écoles secondaires du réseau de son choix à proximité de l'adresse de son choix, dans des rayons allant au moins jusqu'à 25km;
3° la possibilité de visualiser les écoles secondaires visées au 1° et au 2° sur un plan;
4° la possibilité de consulter une fiche de renseignements par école secondaire identifiée dans la recherche.
§ 3. La fiche de renseignements visée au § 2, 4°, contient en tout cas les informations suivantes:
1° l'adresse de l'école secondaire et son site internet, le cas échéant;
2° son numéro FASE et son numéro d'implantation;
3° lorsque l'école secondaire a été recherchée à partir de l'adresse de son choix, la distance par rapport à celle-ci;
4° le réseau auquel l'école secondaire appartient;
5° l'information suivant laquelle l'école secondaire est une école complète ou incomplète sur au moins les cinq dernières années scolaires;
6° tout élément ayant trait à l'école secondaire et qui est susceptible d'influencer les priorités ou l'indice composite de l'élève s'il désigne cette école dans son formulaire unique d'inscription.]1
Art. 1.7.7 -14.[1 § 1. [2 De directeur van elke secundaire school meldt dit elk jaar langs elektronische weg aan de Administratie, uiterlijk op de laatste schoolwerkdag van de tweede week na de wintervakantie (Kerstmis)]2:
1° het aantal leerlingen dat de school het volgende schooljaar zal kunnen opvangen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, rekening houdend met de plaatsen die behouden zijn voor leerlingen die het eerste gedifferentieerde leerjaar in de secundaire school volgen en die zich waarschijnlijk zullen inschrijven in het eerste gemeenschappelijke leerjaar;
2° het aantal eerstejaarsklassen dat de secundaire school het volgende schooljaar zal kunnen organiseren;
3° in voorkomend geval, het aantal eerstejaarsklassen voor onderdompeling dat hij overeenkomstig artikel 1.8.3-1 van het Wetboek zal organiseren, alsook het aantal leerlingen dat hij in het volgende schooljaar in die klassen zal kunnen opvangen;
4° in voorkomend geval, met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 4, 2°, indien de secundaire school de veronderstelling van onvolledige school bedoeld in artikel 1.7.7-12, § 2, niet toegepast wenst te zien.
§ 2. De directeur van de school voor secundair onderwijs kan de krachtens paragraaf 1 meegedeelde aantallen verhogen vanaf de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-18, § 1, derde lid, nadat hij de Administratie daarvan in kennis heeft gesteld.
Vanaf de dag volgend op de dag vastgesteld in toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, en uiterlijk tot de zesde schoolwerkdag van het schooljaar, mag de directeur van de secundaire school het aantal leerlingen bedoeld in § 1, 1°, slechts verhogen met ten hoogste 2%, afgerond naar boven op het dichtstbijzijnde gehele getal, van het aantal op die datum aangegeven plaatsen.]1
1° het aantal leerlingen dat de school het volgende schooljaar zal kunnen opvangen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, rekening houdend met de plaatsen die behouden zijn voor leerlingen die het eerste gedifferentieerde leerjaar in de secundaire school volgen en die zich waarschijnlijk zullen inschrijven in het eerste gemeenschappelijke leerjaar;
2° het aantal eerstejaarsklassen dat de secundaire school het volgende schooljaar zal kunnen organiseren;
3° in voorkomend geval, het aantal eerstejaarsklassen voor onderdompeling dat hij overeenkomstig artikel 1.8.3-1 van het Wetboek zal organiseren, alsook het aantal leerlingen dat hij in het volgende schooljaar in die klassen zal kunnen opvangen;
4° in voorkomend geval, met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 4, 2°, indien de secundaire school de veronderstelling van onvolledige school bedoeld in artikel 1.7.7-12, § 2, niet toegepast wenst te zien.
§ 2. De directeur van de school voor secundair onderwijs kan de krachtens paragraaf 1 meegedeelde aantallen verhogen vanaf de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-18, § 1, derde lid, nadat hij de Administratie daarvan in kennis heeft gesteld.
Vanaf de dag volgend op de dag vastgesteld in toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, en uiterlijk tot de zesde schoolwerkdag van het schooljaar, mag de directeur van de secundaire school het aantal leerlingen bedoeld in § 1, 1°, slechts verhogen met ten hoogste 2%, afgerond naar boven op het dichtstbijzijnde gehele getal, van het aantal op die datum aangegeven plaatsen.]1
Art. 1.7.7 -14.[1 § 1er. [2 Le directeur de toute école secondaire communique chaque année à l'Administration, par voie électronique, et au plus tard le dernier jour ouvrable scolaire de la deuxième semaine qui suit les vacances d'hiver (de Noël)]2:
1° le nombre d'élèves que l'école pourra accueillir l'année scolaire suivante en première année de l'enseignement secondaire, compte tenu des places éventuellement réservées à des élèves fréquentant la 1ère année différenciée dans l'école secondaire et susceptibles de s'inscrire en 1ère année commune;
2° le nombre de classes de première année que l'école secondaire pourra organiser l'année scolaire suivante;
3° le cas échéant, le nombre de classes d'immersion de première année qu'elle organisera en application de l'article 1.8.3-1 du Code, ainsi que le nombre d'élèves que ces classes pourront accueillir l'année scolaire suivante;
4° le cas échéant, en application de l'article 1.7.7-12, § 4, 2°, si l'école secondaire ne souhaite pas se voir appliquer la présomption d'école incomplète visée à l'article 1.7.7-12, § 2.
§ 2. Le directeur de l'école secondaire peut augmenter les nombres communiqués en application du paragraphe 1er à partir du jour fixé en application de l'article 1.7.7-18, § 1er, alinéa 3, après en avoir informé l'Administration.
Dès le lendemain du jour fixé en application de l'article 1.7.7-28, § 4, alinéa 1er, et jusqu'au plus tard le sixième jour ouvrable scolaire de l'année scolaire, le directeur de l'école secondaire ne peut plus augmenter le nombre d'élèves visés au § 1, 1° que de maximum 2 %, arrondi à l'unité supérieure, du nombre de places déclarées à cette date.]1
1° le nombre d'élèves que l'école pourra accueillir l'année scolaire suivante en première année de l'enseignement secondaire, compte tenu des places éventuellement réservées à des élèves fréquentant la 1ère année différenciée dans l'école secondaire et susceptibles de s'inscrire en 1ère année commune;
2° le nombre de classes de première année que l'école secondaire pourra organiser l'année scolaire suivante;
3° le cas échéant, le nombre de classes d'immersion de première année qu'elle organisera en application de l'article 1.8.3-1 du Code, ainsi que le nombre d'élèves que ces classes pourront accueillir l'année scolaire suivante;
4° le cas échéant, en application de l'article 1.7.7-12, § 4, 2°, si l'école secondaire ne souhaite pas se voir appliquer la présomption d'école incomplète visée à l'article 1.7.7-12, § 2.
§ 2. Le directeur de l'école secondaire peut augmenter les nombres communiqués en application du paragraphe 1er à partir du jour fixé en application de l'article 1.7.7-18, § 1er, alinéa 3, après en avoir informé l'Administration.
Dès le lendemain du jour fixé en application de l'article 1.7.7-28, § 4, alinéa 1er, et jusqu'au plus tard le sixième jour ouvrable scolaire de l'année scolaire, le directeur de l'école secondaire ne peut plus augmenter le nombre d'élèves visés au § 1, 1° que de maximum 2 %, arrondi à l'unité supérieure, du nombre de places déclarées à cette date.]1
Art. 1.7.7 -15. [1 Op de eerste werkdag van oktober van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, verstrekt de directeur van elke school voor secundair onderwijs aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling, op hun verzoek, de documenten bedoeld in artikel 1.7.7-1, eerste lid.
Door het indienen van een verzoek tot inschrijving overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling II worden de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling geacht kennis te hebben genomen van het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement van de secundaire school of scholen die in het verzoek worden vermeld. Overeenkomstig artikel 1.7.7-1 aanvaarden de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling door een formele inschrijving het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement.
De presentatie van de in lid 1 bedoelde projecten en regelingen kan het voorwerp uitmaken van een gesprek of een collectieve informatievergadering met de directeur van de secundaire school, die zo nodig kan worden georganiseerd op een tijdstip vóór de inschrijvingsperiode.
Het bedoelde gesprek of de collectieve informatiebijeenkomst bedoeld in het derde lid mag geen verplichte voorwaarde zijn voor de indiening van een inschrijvingsaanvraag, en mag evenmin een gelegenheid zijn om de leerling of zijn ouders er vrijwillig van af te raden een dergelijke aanvraag bij de school voor secundair onderwijs in te dienen.]1
Door het indienen van een verzoek tot inschrijving overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling II worden de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling geacht kennis te hebben genomen van het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement van de secundaire school of scholen die in het verzoek worden vermeld. Overeenkomstig artikel 1.7.7-1 aanvaarden de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling door een formele inschrijving het onderwijsproject, het pedagogisch project, het schoolproject, de studieregels en het huishoudelijk reglement.
De presentatie van de in lid 1 bedoelde projecten en regelingen kan het voorwerp uitmaken van een gesprek of een collectieve informatievergadering met de directeur van de secundaire school, die zo nodig kan worden georganiseerd op een tijdstip vóór de inschrijvingsperiode.
Het bedoelde gesprek of de collectieve informatiebijeenkomst bedoeld in het derde lid mag geen verplichte voorwaarde zijn voor de indiening van een inschrijvingsaanvraag, en mag evenmin een gelegenheid zijn om de leerling of zijn ouders er vrijwillig van af te raden een dergelijke aanvraag bij de school voor secundair onderwijs in te dienen.]1
Art. 1.7.7 -15. [1 Dès le premier jour ouvrable du mois d'octobre de l'année qui précède l'année scolaire pour laquelle l'inscription est demandée, le directeur de toute école secondaire remet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur, qui en font la demande, les documents visés à l'article 1.7.7-1, alinéa 1er.
Par le dépôt d'une demande d'inscription conformément aux dispositions de la présente section II, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur sont réputés avoir pris connaissance des projets éducatif, pédagogique et d'école, du règlement des études et du règlement d'ordre intérieur de l'école ou des écoles secondaires identifiées dans la demande. Conformément à l'article 1.7.7-1, c'est par l'inscription formelle que les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur acceptent le projet éducatif, le projet pédagogique, le projet d'école, le règlement des études et le règlement d'ordre intérieur.
La présentation des projets et règlements visés à l'alinéa 1er peut faire l'objet d'un entretien ou d'une séance d'information collective, avec le directeur de l'école secondaire, entretien qui peut, le cas échéant, être organisé à un moment antérieur à la période d'inscription.
L'entretien ou la séance d'information collective visés à l'alinéa 3 ne peut ni être un préalable obligatoire au dépôt d'une demande d'inscription, ni constituer l'occasion de dissuader volontairement l'élève ou ses parents de déposer une telle demande d'inscription auprès de l'école secondaire.]1
Par le dépôt d'une demande d'inscription conformément aux dispositions de la présente section II, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur sont réputés avoir pris connaissance des projets éducatif, pédagogique et d'école, du règlement des études et du règlement d'ordre intérieur de l'école ou des écoles secondaires identifiées dans la demande. Conformément à l'article 1.7.7-1, c'est par l'inscription formelle que les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur acceptent le projet éducatif, le projet pédagogique, le projet d'école, le règlement des études et le règlement d'ordre intérieur.
La présentation des projets et règlements visés à l'alinéa 1er peut faire l'objet d'un entretien ou d'une séance d'information collective, avec le directeur de l'école secondaire, entretien qui peut, le cas échéant, être organisé à un moment antérieur à la période d'inscription.
L'entretien ou la séance d'information collective visés à l'alinéa 3 ne peut ni être un préalable obligatoire au dépôt d'une demande d'inscription, ni constituer l'occasion de dissuader volontairement l'élève ou ses parents de déposer une telle demande d'inscription auprès de l'école secondaire.]1
Art. 1.7.7 -16.[1 § 1. Alle aanvragen om inschrijving in het eerste jaar secundair onderwijs moeten via een enig inschrijvingsformulier worden ingediend.
§ 2. Dit formulier wordt voor het eerst ingevuld door de Administratie voor elke leerling die in het zesde leerjaar van de lagere school in het gewoon onderwijs is ingeschreven. Het bevat de naam, voornaam, geboortedatum en het adres van de leerling, een code die aangeeft of de leerling al dan niet als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, wordt beschouwd, en een nummer dat specifiek is voor elke leerling. Indien beschikbaar, worden de datum van inschrijving op de school en de taal van onderdompeling toegevoegd als de leerling taalbadonderwijs volgt.
Dit formulier wordt vervolgens toegezonden aan de directeur of de inrichtende macht van de lagere of basisschool van de leerling.
[2 De lagere school of de basisschool zendt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling zo spoedig mogelijk en in elk geval vijf schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, persoonlijk of per post, indien de bezorging bijzonder moeilijk is, het formulier waarop in voorkomend geval de datum van inschrijving op de school en de taal van de onderdompeling zijn vermeld, wanneer de leerling onderdompelingsonderwijs volgt, toe.]2
Of de documenten nu persoonlijk worden afgegeven of per post worden verzonden, er is voorzien in een of andere vorm van ontvangstbevestiging.
Tegelijkertijd verstrekt de school een door de Administratie opgesteld informatiedocument met alle relevante informatie over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
§ 3. In het gespecialiseerd onderwijs deelt de directeur van elke basis- of lagere school, op voorstel van de klassenraad, uiterlijk op 1 december aan de Administratie de lijst mee van de leerlingen die zich voor het volgende schooljaar voor inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs kunnen aanmelden.
§ 4. Voor leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar van het secundair onderwijs voor wie een verandering van school wordt overwogen in geval van slagen voor het CEB, voor kinderen die thuisonderwijs volgen zoals bedoeld in deze Code, alsook voor elk kind voor wie geen enig inschrijvingsformulier is uitgereikt, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van de minderjarige leerling er een aanvragen overeenkomstig paragraaf 2.
De school die leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar inschrijft, verstrekt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling die daar is ingeschreven, zo spoedig mogelijk en in elk geval tien schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, in eigen handen of per post, indien de overhandiging bijzonder moeilijk is, een door de Administratie opgesteld inlichtingenformulier, waarin alle nuttige informatie wordt verstrekt over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
Bij verlies van het enig inschrijvingsformulier of indien het niet is ontvangen, moeten de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling een duplicaat of, naar gelang van het geval, een origineel van dit formulier verkrijgen bij de Administratie of bij de school voor secundair onderwijs van hun eerste keuze.
Bij de afgifte van een origineel formulier deelt de secundaire school de naam van de leerling, met vermelding van zijn voornaam en woonplaats, aan de Administratie mee.]1
§ 2. Dit formulier wordt voor het eerst ingevuld door de Administratie voor elke leerling die in het zesde leerjaar van de lagere school in het gewoon onderwijs is ingeschreven. Het bevat de naam, voornaam, geboortedatum en het adres van de leerling, een code die aangeeft of de leerling al dan niet als leerling die een lage sociaaleconomische status heeft, wordt beschouwd, en een nummer dat specifiek is voor elke leerling. Indien beschikbaar, worden de datum van inschrijving op de school en de taal van onderdompeling toegevoegd als de leerling taalbadonderwijs volgt.
Dit formulier wordt vervolgens toegezonden aan de directeur of de inrichtende macht van de lagere of basisschool van de leerling.
[2 De lagere school of de basisschool zendt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling zo spoedig mogelijk en in elk geval vijf schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, persoonlijk of per post, indien de bezorging bijzonder moeilijk is, het formulier waarop in voorkomend geval de datum van inschrijving op de school en de taal van de onderdompeling zijn vermeld, wanneer de leerling onderdompelingsonderwijs volgt, toe.]2
Of de documenten nu persoonlijk worden afgegeven of per post worden verzonden, er is voorzien in een of andere vorm van ontvangstbevestiging.
Tegelijkertijd verstrekt de school een door de Administratie opgesteld informatiedocument met alle relevante informatie over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
§ 3. In het gespecialiseerd onderwijs deelt de directeur van elke basis- of lagere school, op voorstel van de klassenraad, uiterlijk op 1 december aan de Administratie de lijst mee van de leerlingen die zich voor het volgende schooljaar voor inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs kunnen aanmelden.
§ 4. Voor leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar van het secundair onderwijs voor wie een verandering van school wordt overwogen in geval van slagen voor het CEB, voor kinderen die thuisonderwijs volgen zoals bedoeld in deze Code, alsook voor elk kind voor wie geen enig inschrijvingsformulier is uitgereikt, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van de minderjarige leerling er een aanvragen overeenkomstig paragraaf 2.
De school die leerlingen in het eerste gedifferentieerde leerjaar inschrijft, verstrekt de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling die daar is ingeschreven, zo spoedig mogelijk en in elk geval tien schoolwerkdagen vóór het begin van de inschrijvingsperiode, in eigen handen of per post, indien de overhandiging bijzonder moeilijk is, een door de Administratie opgesteld inlichtingenformulier, waarin alle nuttige informatie wordt verstrekt over de inschrijvingsprocedure en de wijze waarop het enig inschrijvingsformulier moet worden ingevuld.
Bij verlies van het enig inschrijvingsformulier of indien het niet is ontvangen, moeten de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling een duplicaat of, naar gelang van het geval, een origineel van dit formulier verkrijgen bij de Administratie of bij de school voor secundair onderwijs van hun eerste keuze.
Bij de afgifte van een origineel formulier deelt de secundaire school de naam van de leerling, met vermelding van zijn voornaam en woonplaats, aan de Administratie mee.]1
Art. 1.7.7 -16.[1 § 1er. Toute demande d'inscription en première année de l'enseignement secondaire est introduite par le biais d'un formulaire unique d'inscription.
§ 2. Ce formulaire est complété d'abord par l'Administration pour chaque élève inscrit en 6ème année primaire de l'enseignement ordinaire. Ainsi complété, il comporte le nom, le premier prénom, la date de naissance, le domicile de l'élève, un code indiquant que l'élève est ou non considéré comme ISEF, et enfin un numéro propre à chaque élève. Elle y ajoute, si elle dispose de l'information, la date d'inscription dans l'école et la langue d'immersion lorsque l'élève bénéficie d'un apprentissage en immersion.
Ce formulaire est ensuite transmis au directeur ou au pouvoir organisateur de l'école primaire ou fondamentale de l'élève.
[2 L'école primaire ou fondamentale transmet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur, en mains propres ou par voie postale, si la remise en mains propres se révèle particulièrement difficile, dans les meilleurs délais et en tout cas cinq jours scolaires ouvrables avant le début de la période d'inscription, le formulaire complété le cas échéant de la date d'inscription dans l'école et de la langue d'immersion lorsque l'élève bénéficie d'un apprentissage en immersion.]2
Que les documents soient remis en mains propres ou transmis par voie postale, une forme d'accusé de réception est prévue.
Concomitamment, l'école remet un document d'information réalisé par l'Administration et destiné à fournir toutes les informations utiles relatives au processus d'inscription et à la façon dont le formulaire unique d'inscription doit être rempli.
§ 3. Dans l'enseignement spécialisé, sur proposition du conseil de classe, le directeur de toute école fondamentale ou primaire communique à l'Administration, pour le 1er décembre au plus tard, la liste des élèves susceptibles d'introduire une demande d'inscription en première année de l'enseignement secondaire en vue de l'année scolaire suivante.
§ 4. Pour les élèves scolarisés en première année différenciée de l'enseignement secondaire pour lesquels un changement d'école est envisagé en cas de réussite du CEB, pour les enfants relevant de l'enseignement à domicile visé dans le présent Code, de même que pour tout enfant pour lequel aucun formulaire unique d'inscription n'a été émis, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur, peuvent en demander un conformément à l'alinéa 2.
L'école scolarisant des élèves en première année différenciée remet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur y inscrits, en mains propres ou par voie postale, si la remise en mains propres se révèle particulièrement difficile, dans les meilleurs délais et en tout cas dix jours scolaires ouvrables avant le début de la période d'inscription, un document d'information réalisé par l'Administration et destiné à fournir toutes les informations utiles relatives au processus d'inscription et à la façon dont le formulaire unique d'inscription doit être rempli.
En cas de perte du formulaire unique d'inscription ou s'il n'a pas été reçu, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur obtiennent, selon le cas, un duplicata ou un original de ce formulaire auprès de l'Administration ou de l'école secondaire correspondant à leur 1ère préférence.
Lorsqu'elle délivre un formulaire original, l'école secondaire communique à l'Administration le nom de l'élève en précisant son premier prénom et son domicile.]1
§ 2. Ce formulaire est complété d'abord par l'Administration pour chaque élève inscrit en 6ème année primaire de l'enseignement ordinaire. Ainsi complété, il comporte le nom, le premier prénom, la date de naissance, le domicile de l'élève, un code indiquant que l'élève est ou non considéré comme ISEF, et enfin un numéro propre à chaque élève. Elle y ajoute, si elle dispose de l'information, la date d'inscription dans l'école et la langue d'immersion lorsque l'élève bénéficie d'un apprentissage en immersion.
Ce formulaire est ensuite transmis au directeur ou au pouvoir organisateur de l'école primaire ou fondamentale de l'élève.
[2 L'école primaire ou fondamentale transmet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur, en mains propres ou par voie postale, si la remise en mains propres se révèle particulièrement difficile, dans les meilleurs délais et en tout cas cinq jours scolaires ouvrables avant le début de la période d'inscription, le formulaire complété le cas échéant de la date d'inscription dans l'école et de la langue d'immersion lorsque l'élève bénéficie d'un apprentissage en immersion.]2
Que les documents soient remis en mains propres ou transmis par voie postale, une forme d'accusé de réception est prévue.
Concomitamment, l'école remet un document d'information réalisé par l'Administration et destiné à fournir toutes les informations utiles relatives au processus d'inscription et à la façon dont le formulaire unique d'inscription doit être rempli.
§ 3. Dans l'enseignement spécialisé, sur proposition du conseil de classe, le directeur de toute école fondamentale ou primaire communique à l'Administration, pour le 1er décembre au plus tard, la liste des élèves susceptibles d'introduire une demande d'inscription en première année de l'enseignement secondaire en vue de l'année scolaire suivante.
§ 4. Pour les élèves scolarisés en première année différenciée de l'enseignement secondaire pour lesquels un changement d'école est envisagé en cas de réussite du CEB, pour les enfants relevant de l'enseignement à domicile visé dans le présent Code, de même que pour tout enfant pour lequel aucun formulaire unique d'inscription n'a été émis, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur, peuvent en demander un conformément à l'alinéa 2.
L'école scolarisant des élèves en première année différenciée remet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur y inscrits, en mains propres ou par voie postale, si la remise en mains propres se révèle particulièrement difficile, dans les meilleurs délais et en tout cas dix jours scolaires ouvrables avant le début de la période d'inscription, un document d'information réalisé par l'Administration et destiné à fournir toutes les informations utiles relatives au processus d'inscription et à la façon dont le formulaire unique d'inscription doit être rempli.
En cas de perte du formulaire unique d'inscription ou s'il n'a pas été reçu, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur obtiennent, selon le cas, un duplicata ou un original de ce formulaire auprès de l'Administration ou de l'école secondaire correspondant à leur 1ère préférence.
Lorsqu'elle délivre un formulaire original, l'école secondaire communique à l'Administration le nom de l'élève en précisant son premier prénom et son domicile.]1
Art. 1.7.7 -17. [1 § 1. De meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling vullen het enig inschrijvingsformulier in met de volgende gegevens: de naam van de secundaire school die vrij bepaald overeenkomt met hun eerste voorkeur, alle gegevens die nodig zijn voor de inschrijving en de indeling van de leerlingen onder elkaar en inzonderheid de woonplaats die zij in aanmerking willen laten nemen voor de vaststelling van de afstanden die nodig zijn voor de berekening van de samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, in plaats van de woonplaats die door de Administratie op het formulier is vermeld.
De in lid 1 bedoelde woonplaats is de woonplaats van de leerling of van een van beide ouders, behalve wanneer een derde het ouderlijk gezag uitoefent. In het laatste geval wordt zijn woonplaats vermeld.
Voor de toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 2°, kan de in het tweede lid bedoelde woonplaats naar gelang van het geval ook die zijn van de leerling, van een van zijn beide ouders of van de derde die het ouderlijk gezag uitoefent op het ogenblik van de inschrijving in de lagere school van herkomst.
§ 2. Tenzij hij zijn formulier indient bij een school die als onvolledig wordt beschouwd, vullen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling ook een afzonderlijk en vertrouwelijk deel van het enig inschrijvingsformulier in, waarin zij, in dalende volgorde van voorkeur, naast de naam van de secundaire school die met hun eerste voorkeur overeenkomt, maximaal negen andere secundaire scholen vermelden waar zij hun aanvraag zouden willen laten aanvaarden ingeval hun aanvraag niet kan worden aanvaard in de school die met hun eerste voorkeur overeenkomt.]1
De in lid 1 bedoelde woonplaats is de woonplaats van de leerling of van een van beide ouders, behalve wanneer een derde het ouderlijk gezag uitoefent. In het laatste geval wordt zijn woonplaats vermeld.
Voor de toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 2°, kan de in het tweede lid bedoelde woonplaats naar gelang van het geval ook die zijn van de leerling, van een van zijn beide ouders of van de derde die het ouderlijk gezag uitoefent op het ogenblik van de inschrijving in de lagere school van herkomst.
§ 2. Tenzij hij zijn formulier indient bij een school die als onvolledig wordt beschouwd, vullen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling ook een afzonderlijk en vertrouwelijk deel van het enig inschrijvingsformulier in, waarin zij, in dalende volgorde van voorkeur, naast de naam van de secundaire school die met hun eerste voorkeur overeenkomt, maximaal negen andere secundaire scholen vermelden waar zij hun aanvraag zouden willen laten aanvaarden ingeval hun aanvraag niet kan worden aanvaard in de school die met hun eerste voorkeur overeenkomt.]1
Art. 1.7.7 -17. [1 § 1er. L'élève majeur ou les parents de l'élève mineur complètent le formulaire unique d'inscription des éléments suivants: le nom de l'école secondaire définie librement comme étant celle qui correspond à leur 1ère préférence, tous les renseignements nécessaires à l'inscription et au classement des élèves entre eux et notamment le domicile qu'ils voudraient voir pris en considération dans la détermination des distances nécessaires au calcul de l'indice composite visé à l'article 1.7.7-23, en lieu et place de celui indiqué dans le formulaire par l'Administration.
Le domicile visé à l'alinéa 1er est le domicile de l'élève ou d'un des deux parents, sauf lorsqu'un tiers exerce l'autorité parentale. Dans ce dernier cas, c'est son domicile qui est indiqué.
Pour l'application de l'article 1.7.7-24, § 1er, alinéa 2, 2°, le domicile visé à l'alinéa 2 peut, en outre, être selon le cas, celui de l'élève, d'un de ses deux parents ou du tiers exerçant l'autorité parentale au moment de l'inscription dans l'école primaire d'origine.
§ 2. Sauf s'il dépose son formulaire dans une école présumée incomplète, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur complètent également un volet du formulaire unique d'inscription, distinct et confidentiel, reprenant, dans l'ordre décroissant de leurs préférences, outre le nom de l'école secondaire correspondant à leur 1ère préférence, un maximum de neuf autres écoles secondaires où ils souhaiteraient voir accepter leur demande d'inscription au cas où leur demande ne pourrait pas être satisfaite dans l'école correspondant à leur 1ère préférence.]1
Le domicile visé à l'alinéa 1er est le domicile de l'élève ou d'un des deux parents, sauf lorsqu'un tiers exerce l'autorité parentale. Dans ce dernier cas, c'est son domicile qui est indiqué.
Pour l'application de l'article 1.7.7-24, § 1er, alinéa 2, 2°, le domicile visé à l'alinéa 2 peut, en outre, être selon le cas, celui de l'élève, d'un de ses deux parents ou du tiers exerçant l'autorité parentale au moment de l'inscription dans l'école primaire d'origine.
§ 2. Sauf s'il dépose son formulaire dans une école présumée incomplète, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur complètent également un volet du formulaire unique d'inscription, distinct et confidentiel, reprenant, dans l'ordre décroissant de leurs préférences, outre le nom de l'école secondaire correspondant à leur 1ère préférence, un maximum de neuf autres écoles secondaires où ils souhaiteraient voir accepter leur demande d'inscription au cas où leur demande ne pourrait pas être satisfaite dans l'école correspondant à leur 1ère préférence.]1
Onderafdeling VI. [1 - Inschrijvingsperiode]1
Sous-section VI. [1 - De la période d'inscription]1
Art. 1.7.7 -18.[1 § 1. [2 Vanaf de eerste schoolwerkdag van de vierde week vóór de ontspanningsvakantie (Carnaval) van het schooljaar waarvoor de inschrijving is gepland, opent de directeur van de secundaire school een registratiefase voor inschrijvingen, ook wel "inschrijvingsperiode" genoemd, die drie weken duurt.]2
Deze inschrijvingsperiode geldt zowel voor de in onderafdeling 10 bedoelde voorrangsleerlingen als voor de niet-prioritaire leerlingen.
Na de in het vorige lid bedoelde inschrijvingsperiode kan geen andere aanvraag tot inschrijving worden ingediend vóór de laatste schoolwerkmaandag van april die voorafgaat aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen.
Tenzij de inschrijving van een leerling die reeds aan een andere school voor secundair onderwijs in orde is, reeds eerder is ingetrokken, kan deze niet in nuttige orde worden ingeschreven.
§ 2. Het enig inschrijvingsformulier, ingevuld overeenkomstig artikel 1.7.7-17, wordt door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling ingediend bij de school voor secundair onderwijs die hun eerste voorkeur geniet. In geval van verhindering kunnen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling een derde schriftelijk machtigen om namens hen het enig inschrijvingsformulier bij de school voor secundair onderwijs in te dienen, mits de gemachtigde niet deel uitmaakt van het personeel van de bij de inschrijving betrokken school voor secundair onderwijs. In voorkomend geval kan deze volmacht betrekking hebben op meerdere leerlingen tegelijk indien zij broer(s) of zus(sen) zijn of in hetzelfde huishouden wonen.
Wanneer voor dezelfde leerling in verschillende scholen één aanvraagformulier wordt ingediend, worden alle tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen geannuleerd door de CoGI, die de betrokken scholen, de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hiervan onmiddellijk op de hoogte brengt.
§ 3. Wanneer het naar behoren ingevulde enig inschrijvingsformulier door de meerderjarige leerling of door de ouders van een minderjarige wordt ontvangen, geeft de secundaire school hun een ontvangstbewijs met vermelding van de datum van de dag en van de gegevens die in aanmerking zijn genomen voor de indeling van het inschrijvingsverzoek van de leerling.
Deze datum wordt alleen in aanmerking genomen om de indiening van de aanvraag tijdens de inschrijvingsperiode te certificeren en kan niet worden gebruikt voor de indeling van de aanvraag.
In het geval van een school voor secundair onderwijs die wordt verondersteld onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, wordt de in het eerste lid bedoelde ontvangstbevestiging vervangen door een verklaring waarin wordt bevestigd dat de school voor secundair onderwijs wordt verondersteld onvolledig te zijn en dat de leerling overeenkomstig artikel 1.7.7-20, eerste lid, kan worden geacht te zijn ingeschreven in goede orde.]1
Deze inschrijvingsperiode geldt zowel voor de in onderafdeling 10 bedoelde voorrangsleerlingen als voor de niet-prioritaire leerlingen.
Na de in het vorige lid bedoelde inschrijvingsperiode kan geen andere aanvraag tot inschrijving worden ingediend vóór de laatste schoolwerkmaandag van april die voorafgaat aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen.
Tenzij de inschrijving van een leerling die reeds aan een andere school voor secundair onderwijs in orde is, reeds eerder is ingetrokken, kan deze niet in nuttige orde worden ingeschreven.
§ 2. Het enig inschrijvingsformulier, ingevuld overeenkomstig artikel 1.7.7-17, wordt door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling ingediend bij de school voor secundair onderwijs die hun eerste voorkeur geniet. In geval van verhindering kunnen de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling een derde schriftelijk machtigen om namens hen het enig inschrijvingsformulier bij de school voor secundair onderwijs in te dienen, mits de gemachtigde niet deel uitmaakt van het personeel van de bij de inschrijving betrokken school voor secundair onderwijs. In voorkomend geval kan deze volmacht betrekking hebben op meerdere leerlingen tegelijk indien zij broer(s) of zus(sen) zijn of in hetzelfde huishouden wonen.
Wanneer voor dezelfde leerling in verschillende scholen één aanvraagformulier wordt ingediend, worden alle tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen geannuleerd door de CoGI, die de betrokken scholen, de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hiervan onmiddellijk op de hoogte brengt.
§ 3. Wanneer het naar behoren ingevulde enig inschrijvingsformulier door de meerderjarige leerling of door de ouders van een minderjarige wordt ontvangen, geeft de secundaire school hun een ontvangstbewijs met vermelding van de datum van de dag en van de gegevens die in aanmerking zijn genomen voor de indeling van het inschrijvingsverzoek van de leerling.
Deze datum wordt alleen in aanmerking genomen om de indiening van de aanvraag tijdens de inschrijvingsperiode te certificeren en kan niet worden gebruikt voor de indeling van de aanvraag.
In het geval van een school voor secundair onderwijs die wordt verondersteld onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, wordt de in het eerste lid bedoelde ontvangstbevestiging vervangen door een verklaring waarin wordt bevestigd dat de school voor secundair onderwijs wordt verondersteld onvolledig te zijn en dat de leerling overeenkomstig artikel 1.7.7-20, eerste lid, kan worden geacht te zijn ingeschreven in goede orde.]1
Art. 1.7.7 -18.[1 § 1er. [2 Dès le premier jour ouvrable scolaire de la quatrième semaine précédant les vacances de détente (de Carnaval) de l'année scolaire pour laquelle une inscription est envisagée, le directeur de l'école secondaire ouvre une phase d'enregistrement des demandes d'inscription autrement appelée " période d'inscription ", d'une durée de trois semaines.]2
Cette période d'inscription est commune aux élèves prioritaires visés à la sous-section 10 et aux élèves non prioritaires.
Après la période d'inscription visée à l'alinéa précédent, aucune autre demande d'inscription ne peut être actée avant le dernier lundi ouvrable scolaire du mois d'avril précédant l'année scolaire pour laquelle une inscription est envisagée.
Sauf désistement préalable, aucune inscription en ordre utile ne peut être enregistrée pour un élève déjà en ordre utile dans une autre école secondaire.
§ 2. Le formulaire unique d'inscription, complété en application de l'article 1.7.7-17, est déposé par l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur dans l'école secondaire qui correspond à leur 1ère préférence. En cas d'empêchement, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur peuvent, par écrit, mandater une tierce personne pour introduire le formulaire unique d'inscription auprès de l'école secondaire en son nom, pour autant que la personne mandatée ne soit pas membre du personnel de l'école secondaire concernée par l'inscription. Le cas échéant, cette procuration peut concerner simultanément plusieurs élèves si ceux-ci sont frère(s), soeur(s) ou résident sous le même toit.
En cas de dépôt, pour un même élève, d'un formulaire unique d'inscription dans plusieurs écoles, l'ensemble de ses demandes d'inscription déposées pendant la période d'inscription sont annulées par la CoGI qui en informe immédiatement les écoles concernées, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur.
§ 3. Au moment de la réception du formulaire unique d'inscription dûment complété par l'élève majeur ou par les parents de l'élève mineur, l'école secondaire remet à ceux-ci un accusé de réception qui mentionne la date du jour et les données prises en considération pour le classement de la demande d'inscription de l'élève.
Cette date n'est prise en compte que pour attester du dépôt de la demande d'inscription pendant la période d'inscription, sans pouvoir servir pour le surplus au classement de la demande d'inscription.
S'il s'agit d'une école secondaire présumée incomplète au sens de l'article 1.7.7-12, § 2, l'accusé de réception visé à l'alinéa 1er est remplacé par une attestation confirmant que l'école secondaire est présumée incomplète et que, conformément à l'article 1.7.7-20, alinéa 1er, l'élève peut être considéré comme inscrit en ordre utile.]1
Cette période d'inscription est commune aux élèves prioritaires visés à la sous-section 10 et aux élèves non prioritaires.
Après la période d'inscription visée à l'alinéa précédent, aucune autre demande d'inscription ne peut être actée avant le dernier lundi ouvrable scolaire du mois d'avril précédant l'année scolaire pour laquelle une inscription est envisagée.
Sauf désistement préalable, aucune inscription en ordre utile ne peut être enregistrée pour un élève déjà en ordre utile dans une autre école secondaire.
§ 2. Le formulaire unique d'inscription, complété en application de l'article 1.7.7-17, est déposé par l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur dans l'école secondaire qui correspond à leur 1ère préférence. En cas d'empêchement, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur peuvent, par écrit, mandater une tierce personne pour introduire le formulaire unique d'inscription auprès de l'école secondaire en son nom, pour autant que la personne mandatée ne soit pas membre du personnel de l'école secondaire concernée par l'inscription. Le cas échéant, cette procuration peut concerner simultanément plusieurs élèves si ceux-ci sont frère(s), soeur(s) ou résident sous le même toit.
En cas de dépôt, pour un même élève, d'un formulaire unique d'inscription dans plusieurs écoles, l'ensemble de ses demandes d'inscription déposées pendant la période d'inscription sont annulées par la CoGI qui en informe immédiatement les écoles concernées, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur.
§ 3. Au moment de la réception du formulaire unique d'inscription dûment complété par l'élève majeur ou par les parents de l'élève mineur, l'école secondaire remet à ceux-ci un accusé de réception qui mentionne la date du jour et les données prises en considération pour le classement de la demande d'inscription de l'élève.
Cette date n'est prise en compte que pour attester du dépôt de la demande d'inscription pendant la période d'inscription, sans pouvoir servir pour le surplus au classement de la demande d'inscription.
S'il s'agit d'une école secondaire présumée incomplète au sens de l'article 1.7.7-12, § 2, l'accusé de réception visé à l'alinéa 1er est remplacé par une attestation confirmant que l'école secondaire est présumée incomplète et que, conformément à l'article 1.7.7-20, alinéa 1er, l'élève peut être considéré comme inscrit en ordre utile.]1
Art. 1.7.7 -19. [1 Onverminderd de naleving van de formaliteiten van artikel 1.7.7-16 worden alle verzoeken om inschrijving in het eerste jaar van het gewoon secundair onderwijs opgenomen in een elektronisch register dat door de Administratie ter beschikking van de scholen wordt gesteld. De naam van de leerling, het unieke nummer van zijn inschrijvingsformulier, zijn geboortedatum, zijn woonplaats, de datum van het verzoek tot inschrijving en, in voorkomend geval, de reden waarom het verzoek tot inschrijving is afgewezen, worden in het inschrijvingsformulier vermeld.
De in het eerste lid bedoelde datum van het verzoek om inschrijving is de datum die wordt vermeld op de in artikel 1.7.7-18, § 3, bedoelde ontvangstbevestiging.]1
De in het eerste lid bedoelde datum van het verzoek om inschrijving is de datum die wordt vermeld op de in artikel 1.7.7-18, § 3, bedoelde ontvangstbevestiging.]1
Art. 1.7.7 -19. [1 Sans préjudice du respect des formalités prévues à l'article 1.7.7-16, toute demande d'inscription en première année de l'enseignement secondaire ordinaire est actée dans un registre électronique mis à disposition des écoles par l'Administration. Y sont mentionnés le nom de l'élève, son numéro de formulaire unique d'inscription, sa date de naissance, son domicile, la date de la demande d'inscription et, le cas échéant, le motif du refus de la demande d'inscription.
La date de la demande d'inscription visée à l'alinéa 1er est la date mentionnée sur l'accusé de réception visée à l'article 1.7.7-18, § 3.]1
La date de la demande d'inscription visée à l'alinéa 1er est la date mentionnée sur l'accusé de réception visée à l'article 1.7.7-18, § 3.]1
Art. 1.7.7 -20. [1 In elke secundaire school die verondersteld wordt onvolledig te zijn in de zin van artikel 1.7.7-12, § 2, gaat de directeur van de secundaire school definitief over tot de inschrijving in volgorde van binnenkomst van alle leerlingen voor wie tijdens de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, zelfs als hun aantal 102% van de aangegeven plaatsen overschrijdt, en zonder over te gaan tot enige rangschikking van de inschrijvingsaanvragen onder elkaar.
In elke secundaire school die aan het einde van de inschrijvingsperiode onvolledig is in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, derde lid, schrijft de directeur van de secundaire school in nuttige orde alle leerlingen in waarvoor het enig inschrijvingsformulier is ingediend.
Zodra de in de leden 1 en 2 bedoelde inschrijvingen in nuttige orde zijn voltooid, zendt de secundaire school haar inschrijvingsregister toe aan de Administratie, die het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 20,4% van de leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 10,2% van de leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, vermeldt.]1
In elke secundaire school die aan het einde van de inschrijvingsperiode onvolledig is in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, derde lid, schrijft de directeur van de secundaire school in nuttige orde alle leerlingen in waarvoor het enig inschrijvingsformulier is ingediend.
Zodra de in de leden 1 en 2 bedoelde inschrijvingen in nuttige orde zijn voltooid, zendt de secundaire school haar inschrijvingsregister toe aan de Administratie, die het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 20,4% van de leerlingen die een lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal eventueel ontbrekende leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben om het percentage van 10,2% van de leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, vermeldt.]1
Art. 1.7.7 -20. [1 Dans toute école secondaire présumée incomplète au sens de l'article 1.7.7-12, § 2, le directeur de l'école secondaire procède définitivement à l'inscription en ordre utile de l'ensemble des élèves pour lesquels un formulaire unique d'inscription a été déposé pendant la période d'inscription, même si leur nombre excède 102% des places déclarées, et sans procéder à un quelconque classement des demandes d'inscription entre elles.
Dans toute école secondaire incomplète à la fin de la période d'inscription au sens de l'article 1.7.7-12, § 1er, alinéa 3, le directeur de l'école secondaire inscrit en ordre utile tous les élèves pour lesquels le formulaire unique d'inscription y a été déposé.
Dès l'inscription en ordre utile visée aux alinéas 1er et 2, l'école secondaire adresse à l'Administration son registre des inscriptions, lequel précise le nombre de places restées disponibles, le nombre d'élèves ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 20,4 % d'élèves ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint ou le nombre d'élèves non ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 10,2 % d'élèves non ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint.]1
Dans toute école secondaire incomplète à la fin de la période d'inscription au sens de l'article 1.7.7-12, § 1er, alinéa 3, le directeur de l'école secondaire inscrit en ordre utile tous les élèves pour lesquels le formulaire unique d'inscription y a été déposé.
Dès l'inscription en ordre utile visée aux alinéas 1er et 2, l'école secondaire adresse à l'Administration son registre des inscriptions, lequel précise le nombre de places restées disponibles, le nombre d'élèves ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 20,4 % d'élèves ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint ou le nombre d'élèves non ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 10,2 % d'élèves non ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint.]1
Art. 1.7.7 -21. [1 In elke volledige secundaire school in de zin van artikel 1.7.7-12, § 1, tweede lid, worden de inschrijvingsaanvragen ingedeeld en de plaatsen toegewezen volgens de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10.]1
Art. 1.7.7 -21. [1 Dans toute école secondaire complète au sens de l'article 1.7.7-12, § 1er, alinéa 2, il est procédé au classement des demandes d'inscription et à l'attribution des places disponibles conformément aux dispositions des sous-sections 7 à 10.]1
Art. 1.7.7 -22. [1 Aanvragen tot inschrijving kunnen worden ingediend na de in artikel 1.7.7-18 bedoelde inschrijvingsperiode, vanaf de laatste schoolwerkmaandag van de maand april voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de inschrijving wordt overwogen of vanaf de eerste schoolwerkdag daarna. In deze gevallen geldt als datum van het verzoek om inschrijving de datum van inschrijving in het elektronische register bedoeld in artikel 1.7.7-19, eerste lid. Het tijdstip van registratie van het verzoek tot inschrijving wordt eveneens vermeld, tot op de minuut.
Deze aanvragen, die via hetzelfde inschrijvingsformulier als de tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen worden ingediend, of op een duplicaat van dat formulier, worden in chronologische volgorde geregistreerd en in diezelfde chronologische volgorde, tot op de minuut, gerangschikt na alle tijdens de inschrijvingsperiode geregistreerde aanvragen, zonder dat een aanvullende rangschikking overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10 hoeft plaats te vinden.]1
Deze aanvragen, die via hetzelfde inschrijvingsformulier als de tijdens de inschrijvingsperiode ingediende aanvragen worden ingediend, of op een duplicaat van dat formulier, worden in chronologische volgorde geregistreerd en in diezelfde chronologische volgorde, tot op de minuut, gerangschikt na alle tijdens de inschrijvingsperiode geregistreerde aanvragen, zonder dat een aanvullende rangschikking overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen 7 tot en met 10 hoeft plaats te vinden.]1
Art. 1.7.7 -22. [1 Des demandes d'inscription peuvent être introduites après la période d'inscription visée à l'article 1.7.7-18, à partir du dernier lundi ouvrable scolaire du mois d'avril précédant l'année scolaire pour laquelle une inscription est envisagée ou du premier jour ouvrable scolaire qui suit. Dans ces cas, la date de la demande d'inscription est la date de leur enregistrement dans le registre électronique visé à l'article 1.7.7-19, alinéa 1er. L'heure de l'enregistrement de la demande d'inscription est également précisée, à la minute près.
Ces demandes, introduites au moyen du même formulaire unique d'inscription que celles introduites pendant la période d'inscription, ou d'un duplicata de ce formulaire, sont actées dans l'ordre chronologique et sont classées dans ce même ordre chronologique, à la minute près, à la suite de l'ensemble des demandes enregistrées pendant la période d'inscription, sans devoir être classées en outre conformément aux dispositions des sous-sections 7 à 10.]1
Ces demandes, introduites au moyen du même formulaire unique d'inscription que celles introduites pendant la période d'inscription, ou d'un duplicata de ce formulaire, sont actées dans l'ordre chronologique et sont classées dans ce même ordre chronologique, à la minute près, à la suite de l'ensemble des demandes enregistrées pendant la période d'inscription, sans devoir être classées en outre conformément aux dispositions des sous-sections 7 à 10.]1
Onderafdeling VII. [1 - Over de samengestelde index]1
Sous-section VII. [1 - De l'indice composite]1
Art. 1.7.7 -23. [1 § 1. Aan een leerling wordt een samengestelde index toegekend met betrekking tot elke secundaire school die in zijn enig inschrijvingsformulier is vermeld, indien dit formulier volledig blijkt te zijn.
Voor de toewijzing van de opgegeven plaatsen in een school voor secundair onderwijs worden, tenzij de school voor secundair onderwijs onvolledig blijkt te zijn, in welk geval artikel 1.7.7-20 van toepassing is, alle leerlingen voor wie in de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, gerangschikt in afnemende volgorde volgens hun samengestelde index.
§ 2. Voor de berekening van de afstanden die nodig zijn voor de bepaling van de samengestelde index, wordt het volgende geacht gelijk te zijn aan:
1° een basis- of lagere school, elke inrichting in de zin van artikel 4, eerste lid, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 betreffende de rationalisering en de programmering van het kleuter- en lager onderwijs;
2° een secundaire school, elke vestiging die gevestigd is in een gebouw of een geheel van gebouwen, die een ander adres heeft dan de administratieve zetel van een secundaire school en waar die school een gemeenschappelijke eerste graad organiseert en voor zover het adres van de inrichting en dat van de zetel meer dan 2 km van elkaar verwijderd zijn. Indien dit niet het geval is, wordt het adres van de administratieve zetel in aanmerking genomen;
3° een basis- of gespecialiseerde lagere school, elke instelling in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Voor elke in lid 1 bedoelde afstand wordt de hemelsbrede afstand als de kortste afstand beschouwd.
Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2026-2027 bepaalt de regering de nadere regels voor de berekening van de in lid 1 bedoelde afstanden, waarbij rekening kan worden gehouden met de verschillende vervoerswijzen, op basis van een haalbaarheidsstudie waarin rekening wordt gehouden met de verschillende vervoerswijzen en de toegankelijkheid van de gegevens betreffende de vervoeroperatoren die betrokken kunnen zijn.]1
Voor de toewijzing van de opgegeven plaatsen in een school voor secundair onderwijs worden, tenzij de school voor secundair onderwijs onvolledig blijkt te zijn, in welk geval artikel 1.7.7-20 van toepassing is, alle leerlingen voor wie in de inschrijvingsperiode één inschrijvingsformulier is ingediend, gerangschikt in afnemende volgorde volgens hun samengestelde index.
§ 2. Voor de berekening van de afstanden die nodig zijn voor de bepaling van de samengestelde index, wordt het volgende geacht gelijk te zijn aan:
1° een basis- of lagere school, elke inrichting in de zin van artikel 4, eerste lid, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 2 augustus 1984 betreffende de rationalisering en de programmering van het kleuter- en lager onderwijs;
2° een secundaire school, elke vestiging die gevestigd is in een gebouw of een geheel van gebouwen, die een ander adres heeft dan de administratieve zetel van een secundaire school en waar die school een gemeenschappelijke eerste graad organiseert en voor zover het adres van de inrichting en dat van de zetel meer dan 2 km van elkaar verwijderd zijn. Indien dit niet het geval is, wordt het adres van de administratieve zetel in aanmerking genomen;
3° een basis- of gespecialiseerde lagere school, elke instelling in de zin van artikel 4, § 1, 3°, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Voor elke in lid 1 bedoelde afstand wordt de hemelsbrede afstand als de kortste afstand beschouwd.
Vanaf de inschrijvingen voor het schooljaar 2026-2027 bepaalt de regering de nadere regels voor de berekening van de in lid 1 bedoelde afstanden, waarbij rekening kan worden gehouden met de verschillende vervoerswijzen, op basis van een haalbaarheidsstudie waarin rekening wordt gehouden met de verschillende vervoerswijzen en de toegankelijkheid van de gegevens betreffende de vervoeroperatoren die betrokken kunnen zijn.]1
Art. 1.7.7 -23. [1 § 1er. Un élève se voit attribuer un indice composite en lien avec chaque école secondaire renseignée dans son formulaire unique d'inscription si celle-ci s'avère complète.
En vue de l'attribution des places déclarées dans une école secondaire, sauf si celle-ci s'avère incomplète, auquel cas s'applique l'article 1.7.7-20, tous les élèves pour lesquels un formulaire unique d'inscription a été déposé pendant la période d'inscription sont classés dans l'ordre décroissant, en fonction de leur indice composite.
§ 2. Pour le calcul des distances nécessaires à la détermination de l'indice composite, est assimilée à:
1° une école fondamentale ou primaire, toute implantation au sens de l'article 4, alinéa 1er, 9° et 10°, de l'arrêté royal du 2 août 1984 portant rationalisation et programmation de l'enseignement maternel et primaire;
2° une école secondaire, toute implantation située dans un bâtiment ou un ensemble de bâtiments, ayant une autre adresse que le siège administratif d'une école secondaire et où cette école organise un premier degré commun et pour autant que l'adresse de l'implantation et celle du siège soit distante de plus de 2 km. Si ce n'est pas le cas, c'est l'adresse du siège administratif qui est prise en compte;
3° une école fondamentale ou primaire spécialisée, toute implantation au sens de l'article 4, § 1er, 3°, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
Pour chaque distance visée à l'alinéa 1er, il faut entendre la distance la plus courte, soit la distance à vol d'oiseau.
A partir des inscriptions en vue de l'année scolaire 2026-2027, le Gouvernement détermine les modalités de calcul des distances visées à l'alinéa 1er pouvant tenir compte des différents modes de transport, sur la base d'une étude de faisabilité prenant en compte les différentes modalités de transport et l'accessibilité des données liées aux opérateurs de transports qui pourraient être concernés.]1
En vue de l'attribution des places déclarées dans une école secondaire, sauf si celle-ci s'avère incomplète, auquel cas s'applique l'article 1.7.7-20, tous les élèves pour lesquels un formulaire unique d'inscription a été déposé pendant la période d'inscription sont classés dans l'ordre décroissant, en fonction de leur indice composite.
§ 2. Pour le calcul des distances nécessaires à la détermination de l'indice composite, est assimilée à:
1° une école fondamentale ou primaire, toute implantation au sens de l'article 4, alinéa 1er, 9° et 10°, de l'arrêté royal du 2 août 1984 portant rationalisation et programmation de l'enseignement maternel et primaire;
2° une école secondaire, toute implantation située dans un bâtiment ou un ensemble de bâtiments, ayant une autre adresse que le siège administratif d'une école secondaire et où cette école organise un premier degré commun et pour autant que l'adresse de l'implantation et celle du siège soit distante de plus de 2 km. Si ce n'est pas le cas, c'est l'adresse du siège administratif qui est prise en compte;
3° une école fondamentale ou primaire spécialisée, toute implantation au sens de l'article 4, § 1er, 3°, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
Pour chaque distance visée à l'alinéa 1er, il faut entendre la distance la plus courte, soit la distance à vol d'oiseau.
A partir des inscriptions en vue de l'année scolaire 2026-2027, le Gouvernement détermine les modalités de calcul des distances visées à l'alinéa 1er pouvant tenir compte des différents modes de transport, sur la base d'une étude de faisabilité prenant en compte les différentes modalités de transport et l'accessibilité des données liées aux opérateurs de transports qui pourraient être concernés.]1
Art. 1.7.7 -24. [1 § 1. Elke samengestelde index bedoeld in artikel 1.7.7-23, § 1, wordt bepaald door aan de leerling een waarde "1" toe te kennen. Het wordt overeenkomstig deze paragraaf zoveel maal vermenigvuldigd als nodig is met factoren die aan gewogen criteria zijn verbonden, op zodanige wijze dat voor elk van de op het enig inschrijvingsformulier vermelde scholen aan elke leerling een samengestelde index kan worden toegekend, indien die school volledig is.
De enige relevante criteria en de mogelijke weging daarvan voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende:
1° de in lid 1 bedoelde waarde "1" wordt eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 tot 1,1 in stappen van "- 0,1" vanaf de 1ste tot, zo nodig, de 5de voorkeur die in het enig inschrijvingsformulier is vermeld.
2° de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, tot de scholen van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, en behoort tot de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de 1e dichtstbijzijnde tot de 5e dichtstbijzijnde. [3 Deze waarden zijn: 1,3, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,23 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,17 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,11 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,05 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verste scholen.]3
Voor de toepassing van het vorige lid worden alleen lagere of basisscholen in aanmerking genomen die reeds bestonden op het ogenblik van de inschrijving aan de lagere of basisschool van herkomst. Onder het tijdstip van inschrijving in het lager onderwijs wordt verstaan de eerste dag van het schooljaar waarop de inschrijving tijdens een aan die inschrijving voorafgaand schooljaar werd ingeschreven en de dag van die inschrijving waarop de inschrijving voor het lopende schooljaar werd aangevraagd.
3° de gekozen secundaire school is, van de scholen van het net waartoe ze behoort, een van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de eerste dichtstbijzijnde school tot de vijfde dichtstbijzijnde. Deze waarden zijn: 1,98 voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verst verwijderde scholen.
4° de gekozen secundaire school ligt binnen een straal van 4 km van de lagere of basisschool van herkomst. De minimumwaarde 1 wordt gegeven wanneer niet aan het criterium is voldaan of wanneer aan dit criterium is voldaan en, enerzijds, van de scholen van het net waartoe de lagere school of de lagere school van herkomst behoort, de lagere school of de lagere school van herkomst op het ogenblik van de inschrijving in de eerste gemeente het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van de ouders ligt, en, anderzijds, van de gekozen secundaire school, die ook het dichtst bij de woonplaats ligt, in de zin van 1°. In andere gevallen waarin aan dit criterium is voldaan:
a) de minimumwaarde 1 wordt verhoogd met 0,054, 0,108, 0,162, 0,216 of 0,27 naargelang de lagere of basisschool of de instelling van herkomst op het ogenblik van de inschrijving behoort tot de eerste gemeente, de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde, of verder weg ligt dan de vijfde dichtstbijzijnde van de gemeenten van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort;
b) de onder a) verkregen waarde wordt verhoogd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang de gekozen secundaire school de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde of de op vijf na meest verwijderde school is van de scholen van het net waartoe zij behoort.
5° de lagere school of de basisschool van herkomst is een van de lagere scholen waarvan het schoolproject voorziet in minstens vijf prioritaire acties van pedagogisch partnerschap met de secundaire school die in haar eigen schoolproject dezelfde acties opneemt die in elk geval de overgang tussen lager en secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de strijd tegen de schooluitval beogen te bevorderen. Van deze vijf acties behoren er minstens vier tot de volgende:
- het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten voor leerlingen en/of onderwijsteams;
- uitwisseling van pedagogische documenten en informatie;
- periodes van overleg tussen de onderwijsteams;
- gezamenlijke ouderbijeenkomsten;
- gezamenlijke leerkrachtenopleiding;
- bezoeken van leerlingen van lagere scholen aan secundaire scholen;
- de occasionele aanwezigheid van leerkrachten van het ene niveau in het andere.
Over de voorgestelde samenwerking wordt een partnerschapsovereenkomst gesloten en de partnerscholen brengen verslag uit over hun partnerschapsactiviteiten en stellen deze ter beschikking van de inspectie.
Dit criterium zal gelden voor zover het minstens drie basisscholen betreft, waarvan er minstens één als kansarm wordt beschouwd in de zin van artikel 1.7.7.-5, 3°. In afwijking hiervan geldt voor zones waar de leerlingen met een lage sociaaleconomische status slechts afkomstig mogen zijn van minder dan 15% van de basis- of lagere scholen of vestigingen in de zone, dat minstens één van de betrokken basisscholen een gemiddelde sociaaleconomische index heeft die 0,6 punten lager ligt dan die van de secundaire school.
Dit criterium is 1,51 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
Dit criterium is ook 1.51 waard als de basis- of lagere school van herkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft met een andere secundaire school dan die waar hij zich wil inschrijven, op voorwaarde dat de gekozen secundaire school een partnerschapsovereenkomst heeft met andere lagere scholen of basisscholen dan die van herkomst en dat aan minstens een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
a) de basisschool of de lagere school van herkomst is de eerste die het dichtst bij de woning is gelegen in de zin van punt 1;
b) de leerling vóór de datum van sluiting van de partnerschapsovereenkomst door deze school was ingeschreven in de lagere school van herkomst.
6° de basis- of lagere school van herkomst is een school die geen partnerschapsovereenkomst heeft. Aan dit criterium wordt dezelfde weging toegekend als aan het in punt 5° genoemde criterium; het is alleen van toepassing op secundaire scholen die betrokken zijn bij onderwijspartnerschappen.
7° de secundaire school biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de onderdompeling in dezelfde taal aan leerlingen die dit onderwijs minstens vanaf het derde leerjaar van het lager onderwijs hebben genoten. Dit criterium is 1,18 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
8° de leerling wordt gedefinieerd volgens de sociaaleconomische status van de lagere of basisschool van herkomst. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen volgens de sociaaleconomische status van de school van herkomst, ingedeeld van klasse 1 tot klasse 20 [3 met toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende de organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen te bieden op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving]3.
Deze waarden zijn 1,100 voor de eerste klasse, 1,095 voor de tweede, 1,089 voor de derde, 1,084 voor de vierde, 1,079 voor de vijfde, 1,074 voor de zesde, 1,068 voor de zevende, 1,063 voor de achtste, 1,058 voor de negende en 1,053 voor de tiende, 1,048 voor de elfde, 1,042 voor de twaalfde, 1,037 voor de dertiende, 1,032 voor de veertiende, 1,027 voor de vijftiende, 1,022 voor de zestiende, 1,016 voor de zeventiende, 1,011 voor de achttiende, 1,006 voor de negentiende, 1 voor de twintigste.
[3 Wanneer de lagere school of de basisschool van oorsprong tot twee klassen behoort, is de toegekende waarde die van de laagste klasse. Indien zij niet is ingedeeld, is de toegekende waarde het gemiddelde van de waarden die voor dit criterium zijn toegekend aan de in te delen leerlingen en waarvan deze waarde bekend is.]3
[3 ...]3 Voor een leerling van wie de lagere school of de basisschool van herkomst onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, is dit criterium gelijk aan 1,100.
§ 2. Wanneer het bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is de waarde van de samengestelde index van een leerling te bepalen voor de indeling van zijn aanvraag om inschrijving in de secundaire school die overeenkomt met zijn eerste voorkeur, wordt hem een samengestelde index toegekend waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die hun enig inschrijvingsformulier bij de betrokken school hebben ingediend en voor wie deze waarde wel bekend is.
In geval van indeling in een school aangewezen in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7.-17, § 2, kent de CoGI er een samengestelde index aan toe, waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die zij indeelt en waarvan deze waarde bekend is.
§ 3. Indien de lagere of basisschool van herkomst gespecialiseerd onderwijs verstrekt, worden voor de vaststelling van de waarde van het in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde criterium alleen die gespecialiseerde basisscholen of lagere scholen in aanmerking genomen die deel uitmaken van het net waartoe de basis- of lagere school van herkomst behoort en die hetzelfde type onderwijs in de zin van artikel 1.2.1-9, § 2, verstrekken.
Wanneer de lagere of de basisschool van herkomst deel uitmaakt van het gewoon onderwijs, worden voor de bepaling van de waarde van het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 1.7.7.-5, § 2, 1°, in aanmerking genomen uit die van het net waartoe de gewone lagere of basisschool van herkomst behoort.
§ 4. Het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 6°, alsook de weging ervan, komen ook ten goede aan scholen gelegen in een gemeente waar de keuze van de ouders tussen door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen voor secundair onderwijs van verschillende aarden niet kan worden uitgeoefend wegens het ontbreken van dergelijke scholen in de gemeente.
[2 Het in lid 1 beschreven voordeel is enkel van toepassing als de betrokken scholen gelegen zijn in een zone waarin het aantal gemeenten dat deze keuze biedt minder dan 80% van het totale aantal gemeenten in de zone, bedraagt.]2
De criteria bedoeld in § 1, tweede lid, 5° en 6°, kunnen niet worden gecumuleerd.]1
De enige relevante criteria en de mogelijke weging daarvan voor de toepassing van lid 1 zijn de volgende:
1° de in lid 1 bedoelde waarde "1" wordt eerst vermenigvuldigd met een factor die degressief varieert van 1,5 tot 1,1 in stappen van "- 0,1" vanaf de 1ste tot, zo nodig, de 5de voorkeur die in het enig inschrijvingsformulier is vermeld.
2° de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, op het ogenblik van de inschrijving in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs, tot de scholen van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort, en behoort tot de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de 1e dichtstbijzijnde tot de 5e dichtstbijzijnde. [3 Deze waarden zijn: 1,3, voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,23 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,17 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,11 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,05 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verste scholen.]3
Voor de toepassing van het vorige lid worden alleen lagere of basisscholen in aanmerking genomen die reeds bestonden op het ogenblik van de inschrijving aan de lagere of basisschool van herkomst. Onder het tijdstip van inschrijving in het lager onderwijs wordt verstaan de eerste dag van het schooljaar waarop de inschrijving tijdens een aan die inschrijving voorafgaand schooljaar werd ingeschreven en de dag van die inschrijving waarop de inschrijving voor het lopende schooljaar werd aangevraagd.
3° de gekozen secundaire school is, van de scholen van het net waartoe ze behoort, een van de vijf scholen die het dichtst bij de woonplaats van de leerling of bij die van een van beide ouders gelegen zijn. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen van de eerste dichtstbijzijnde school tot de vijfde dichtstbijzijnde. Deze waarden zijn: 1,98 voor de eerste dichtstbijzijnde, 1,79 voor de tweede dichtstbijzijnde, 1,59 voor de derde dichtstbijzijnde, 1,39 voor de vierde dichtstbijzijnde, 1,19 voor de vijfde dichtstbijzijnde en 1 voor de verst verwijderde scholen.
4° de gekozen secundaire school ligt binnen een straal van 4 km van de lagere of basisschool van herkomst. De minimumwaarde 1 wordt gegeven wanneer niet aan het criterium is voldaan of wanneer aan dit criterium is voldaan en, enerzijds, van de scholen van het net waartoe de lagere school of de lagere school van herkomst behoort, de lagere school of de lagere school van herkomst op het ogenblik van de inschrijving in de eerste gemeente het dichtst bij de woonplaats van de leerling of van één van de ouders ligt, en, anderzijds, van de gekozen secundaire school, die ook het dichtst bij de woonplaats ligt, in de zin van 1°. In andere gevallen waarin aan dit criterium is voldaan:
a) de minimumwaarde 1 wordt verhoogd met 0,054, 0,108, 0,162, 0,216 of 0,27 naargelang de lagere of basisschool of de instelling van herkomst op het ogenblik van de inschrijving behoort tot de eerste gemeente, de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde, of verder weg ligt dan de vijfde dichtstbijzijnde van de gemeenten van het net waartoe de lagere school of de basisschool van herkomst behoort;
b) de onder a) verkregen waarde wordt verhoogd met 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 of 0,27 naargelang de gekozen secundaire school de tweede dichtstbijzijnde, de derde dichtstbijzijnde, de vierde dichtstbijzijnde, de vijfde dichtstbijzijnde of de op vijf na meest verwijderde school is van de scholen van het net waartoe zij behoort.
5° de lagere school of de basisschool van herkomst is een van de lagere scholen waarvan het schoolproject voorziet in minstens vijf prioritaire acties van pedagogisch partnerschap met de secundaire school die in haar eigen schoolproject dezelfde acties opneemt die in elk geval de overgang tussen lager en secundair onderwijs, de integratie binnen de eerste graad en de strijd tegen de schooluitval beogen te bevorderen. Van deze vijf acties behoren er minstens vier tot de volgende:
- het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten voor leerlingen en/of onderwijsteams;
- uitwisseling van pedagogische documenten en informatie;
- periodes van overleg tussen de onderwijsteams;
- gezamenlijke ouderbijeenkomsten;
- gezamenlijke leerkrachtenopleiding;
- bezoeken van leerlingen van lagere scholen aan secundaire scholen;
- de occasionele aanwezigheid van leerkrachten van het ene niveau in het andere.
Over de voorgestelde samenwerking wordt een partnerschapsovereenkomst gesloten en de partnerscholen brengen verslag uit over hun partnerschapsactiviteiten en stellen deze ter beschikking van de inspectie.
Dit criterium zal gelden voor zover het minstens drie basisscholen betreft, waarvan er minstens één als kansarm wordt beschouwd in de zin van artikel 1.7.7.-5, 3°. In afwijking hiervan geldt voor zones waar de leerlingen met een lage sociaaleconomische status slechts afkomstig mogen zijn van minder dan 15% van de basis- of lagere scholen of vestigingen in de zone, dat minstens één van de betrokken basisscholen een gemiddelde sociaaleconomische index heeft die 0,6 punten lager ligt dan die van de secundaire school.
Dit criterium is 1,51 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
Dit criterium is ook 1.51 waard als de basis- of lagere school van herkomst een school is die een partnerschapsovereenkomst heeft met een andere secundaire school dan die waar hij zich wil inschrijven, op voorwaarde dat de gekozen secundaire school een partnerschapsovereenkomst heeft met andere lagere scholen of basisscholen dan die van herkomst en dat aan minstens een van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
a) de basisschool of de lagere school van herkomst is de eerste die het dichtst bij de woning is gelegen in de zin van punt 1;
b) de leerling vóór de datum van sluiting van de partnerschapsovereenkomst door deze school was ingeschreven in de lagere school van herkomst.
6° de basis- of lagere school van herkomst is een school die geen partnerschapsovereenkomst heeft. Aan dit criterium wordt dezelfde weging toegekend als aan het in punt 5° genoemde criterium; het is alleen van toepassing op secundaire scholen die betrokken zijn bij onderwijspartnerschappen.
7° de secundaire school biedt de mogelijkheid tot voortzetting van de onderdompeling in dezelfde taal aan leerlingen die dit onderwijs minstens vanaf het derde leerjaar van het lager onderwijs hebben genoten. Dit criterium is 1,18 waard als eraan voldaan is en 1 als er niet aan voldaan is.
8° de leerling wordt gedefinieerd volgens de sociaaleconomische status van de lagere of basisschool van herkomst. Dit criterium wordt uitgesplitst door een degressieve weging toe te kennen volgens de sociaaleconomische status van de school van herkomst, ingedeeld van klasse 1 tot klasse 20 [3 met toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende de organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de scholen van de Franse Gemeenschap teneinde elke leerling gelijke kansen te bieden op maatschappelijke emancipatie in een kwaliteitsvolle onderwijsomgeving]3.
Deze waarden zijn 1,100 voor de eerste klasse, 1,095 voor de tweede, 1,089 voor de derde, 1,084 voor de vierde, 1,079 voor de vijfde, 1,074 voor de zesde, 1,068 voor de zevende, 1,063 voor de achtste, 1,058 voor de negende en 1,053 voor de tiende, 1,048 voor de elfde, 1,042 voor de twaalfde, 1,037 voor de dertiende, 1,032 voor de veertiende, 1,027 voor de vijftiende, 1,022 voor de zestiende, 1,016 voor de zeventiende, 1,011 voor de achttiende, 1,006 voor de negentiende, 1 voor de twintigste.
[3 Wanneer de lagere school of de basisschool van oorsprong tot twee klassen behoort, is de toegekende waarde die van de laagste klasse. Indien zij niet is ingedeeld, is de toegekende waarde het gemiddelde van de waarden die voor dit criterium zijn toegekend aan de in te delen leerlingen en waarvan deze waarde bekend is.]3
[3 ...]3 Voor een leerling van wie de lagere school of de basisschool van herkomst onder het gespecialiseerd onderwijs ressorteert, is dit criterium gelijk aan 1,100.
§ 2. Wanneer het bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is de waarde van de samengestelde index van een leerling te bepalen voor de indeling van zijn aanvraag om inschrijving in de secundaire school die overeenkomt met zijn eerste voorkeur, wordt hem een samengestelde index toegekend waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die hun enig inschrijvingsformulier bij de betrokken school hebben ingediend en voor wie deze waarde wel bekend is.
In geval van indeling in een school aangewezen in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7.-17, § 2, kent de CoGI er een samengestelde index aan toe, waarvan de waarde gelijk is aan het gemiddelde van de samengestelde indexen van de leerlingen die zij indeelt en waarvan deze waarde bekend is.
§ 3. Indien de lagere of basisschool van herkomst gespecialiseerd onderwijs verstrekt, worden voor de vaststelling van de waarde van het in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde criterium alleen die gespecialiseerde basisscholen of lagere scholen in aanmerking genomen die deel uitmaken van het net waartoe de basis- of lagere school van herkomst behoort en die hetzelfde type onderwijs in de zin van artikel 1.2.1-9, § 2, verstrekken.
Wanneer de lagere of de basisschool van herkomst deel uitmaakt van het gewoon onderwijs, worden voor de bepaling van de waarde van het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 2°, enkel de basis- of lagere scholen, in de zin van artikel 1.7.7.-5, § 2, 1°, in aanmerking genomen uit die van het net waartoe de gewone lagere of basisschool van herkomst behoort.
§ 4. Het criterium bedoeld in § 1, tweede lid, 6°, alsook de weging ervan, komen ook ten goede aan scholen gelegen in een gemeente waar de keuze van de ouders tussen door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen voor secundair onderwijs van verschillende aarden niet kan worden uitgeoefend wegens het ontbreken van dergelijke scholen in de gemeente.
[2 Het in lid 1 beschreven voordeel is enkel van toepassing als de betrokken scholen gelegen zijn in een zone waarin het aantal gemeenten dat deze keuze biedt minder dan 80% van het totale aantal gemeenten in de zone, bedraagt.]2
De criteria bedoeld in § 1, tweede lid, 5° en 6°, kunnen niet worden gecumuleerd.]1
Art. 1.7.7 -24. [1 § 1er. Chaque indice composite visé à l'article 1.7.7-23, § 1er, est déterminé en attribuant à l'élève une valeur " 1 ". Elle est multipliée conformément au présent paragraphe autant de fois que nécessaire par des facteurs attachés à des critères pondérés, de manière telle que, pour chacune des écoles renseignées dans son formulaire unique d'inscription, un indice composite puisse être attribué à chaque élève, si cette école est complète.
Les seuls critères qui interviennent et leurs pondérations possibles pour l'application de l'alinéa 1er sont les suivants:
1° la valeur " 1 " visée à l'alinéa 1er est d'abord multipliée par un facteur variant dégressivement de 1,5 à 1,1 par pas de " - 0,1 " de la 1ère à, s'il échet, la 5ème préférence renseignée dans le formulaire unique d'inscription.
2° l'école primaire ou fondamentale d'origine est au moment de l'inscription en première année de l'enseignement secondaire, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, une des cinq plus proches du domicile de l'élève ou d'un des deux parents. Ce critère est décliné en attribuant une pondération dégressive de la 1re plus proche à la 5e plus proche. [3 Ces valeurs sont: 1,3, pour la 1ère plus proche, 1,23 pour la 2ème plus proche, 1,17 pour la 3ème plus proche, 1,11 pour la 4ème plus proche, 1,05 pour la 5ème plus proche et 1 pour les écoles plus éloignées.]3
Pour l'application de l'alinéa précédent, sont seules prises en considération les écoles primaires ou fondamentales qui existaient déjà au moment de l'inscription dans l'école primaire ou fondamentale d'origine. On entend par moment de l'inscription dans l'enseignement primaire le jour de la rentrée scolaire lorsque cette inscription a été enregistrée durant une année scolaire antérieure à cette inscription et le jour de cet enregistrement quand l'inscription a été demandée pour l'année scolaire en cours.
3° l'école secondaire choisie est, parmi celles du réseau auquel elle appartient, une des cinq plus proches du domicile de l'élève ou de celui d'un des deux parents. Ce critère est décliné en attribuant une pondération dégressive de l'école la 1ère plus proche à la 5ème plus proche. Ces valeurs sont: 1,98 pour la 1ère plus proche, 1,79 pour la 2ème plus proche, 1,59 pour la 3ème plus proche, 1,39 pour la 4ème plus proche, 1,19 pour la 5ème plus proche et 1 pour les écoles plus éloignées.
4° l'école secondaire choisie se situe dans un rayon de 4 km de l'école primaire ou fondamentale d'origine. La valeur minimale 1 est attribuée lorsque le critère n'est pas rencontré ou lorsque ce critère est rencontré et que, d'une part, l'école primaire ou fondamentale d'origine est, au moment de l'inscription en 1ère commune, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, la plus proche du domicile de l'élève ou d'un des deux parents, et que d'autre part l'école secondaire choisie, qui est également le plus proche, au sens du 1°. Dans les autres cas où ce critère est rencontré:
a) la valeur minimale 1 est augmentée de 0,054; 0,108; 0,162, 0,216 ou de 0,27 selon que l'école primaire ou fondamentale d'origine est, au moment de l'inscription en 1ère commune, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, la 2ème plus proche, la 3ème plus proche, la 4ème plus proche, la 5ème plus proche, ou est plus éloignée que la 5ème plus proche;
b) la valeur obtenue au point a) est augmentée de 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 ou de 0,27 selon que l'école secondaire choisie est, parmi celles du réseau auquel elle appartient, la 2ème plus proche, la 3ème plus proche, la 4ème plus proche, la 5ème plus proche, ou est plus éloignée que la 5ème plus proche.
5° l'école primaire ou fondamentale d'origine est une des écoles primaires dont le projet d'école prévoit au moins cinq actions prioritaires de partenariat pédagogique avec l'école secondaire reprenant dans son propre projet d'école ces mêmes actions visant en tous cas à favoriser la transition entre le primaire et le secondaire, l'intégration au sein du 1er degré et la lutte contre le décrochage. Parmi ces cinq actions, quatre au moins sont reprises parmi les suivantes:
- la réalisation d'activités en commun pour les élèves et/ou les équipes éducatives;
- l'échange de documents pédagogiques et d'informations;
- des périodes de concertation entre les équipes éducatives;
- des réunions de parents communes;
- des formations d'enseignants en commun;
- des visites d'élèves du primaire dans le secondaire;
- la présence ponctuelle d'enseignants d'un niveau dans l'autre.
La collaboration envisagée fait l'objet d'une convention de partenariat et les écoles partenaires font un rapport de leurs activités de partenariat qu'elles tiennent à disposition de l'inspection.
Ce critère interviendra pour autant qu'au moins trois écoles primaires soient concernées dont au moins une est considérée comme moins favorisée au sens de l'article 1.7.7.-5, 3°. Par dérogation, pour les zones où les élèves ISEF ne peuvent être issus que de moins de 15 % des écoles ou implantations fondamentales ou primaires de la zone une des écoles fondamentales concernées au moins a un indice socioéconomique moyen inférieur de 0,6 point à celui de l'école secondaire.
Ce critère vaut 1,51 s'il est rencontré et 1 s'il n'est pas rencontré.
Ce critère vaut également 1,51 si l'école fondamentale ou primaire d'origine est une école qui a une convention de partenariat avec une autre école secondaire que celle dans laquelle il souhaite s'inscrire, pour autant d'une part, que l'école secondaire choisi ait conclu une convention de partenariat avec d'autres écoles primaires ou fondamentales que celle d'origine et d'autre part, qu'au moins une des deux conditions suivantes soit remplie:
a) l'école fondamentale ou primaire d'origine est la première plus proche du domicile au sens du 1° ;
b) l'élève était inscrit dans l'école primaire d'origine avant la date de conclusion de la convention de partenariat par cette école.
6° l'école fondamentale ou primaire d'origine est une école qui n'a pas de convention de partenariat. Ce critère bénéficie de la même pondération que le critère visé au point 5° et ne s'applique qu'à l'égard d'écoles secondaires concernées par des partenariats pédagogiques.
7° l'école secondaire offre la possibilité de poursuivre en immersion dans la même langue à des élèves qui ont bénéficié de cet apprentissage depuis la 3ème primaire au moins. Ce critère vaut 1,18 s'il est rencontré et 1 s'il n'est pas rencontré.
8° l'élève se définit selon l'ISE de l'école primaire ou fondamental d'origine. Ce critère est décliné en attribuant une pondération dégressive en fonction de l'ISE de l'école d'origine, classée de classe 1 à la classe 20 [3 en application du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité]3.
Ces valeurs sont 1,100 pour la classe un, 1,095, pour la deuxième, 1,089 pour la troisième, 1,084 pour la quatrième, 1,079 pour la cinquième, 1,074 pour la sixième, 1,068 pour la septième, 1,063 pour la huitième, 1,058 pour la neuvième, 1,053 pour la dixième, 1,048 pour onzième, 1,042 pour la douzième, 1,037 pour la treizième, 1,032 pour la quatorzième, 1,027 pour la quinzième, 1,022 pour la seizième, 1,016 pour la dix-septième, 1,011 pour la dix-huitième, 1,006 pour la dix-neuvième, 1 pour la vingtième.
[3 Lorsque l'école primaire ou fondamentale d'origine appartient à deux classes, la valeur attribuée est celle de la classe la plus basse. Lorsqu'elle n'a pas été classée, la valeur attribuée est la moyenne des valeurs attribuées pour ce critère aux élèves à classer et pour lesquelles cette valeur est connue.]3
[3 ...]3 L'élève dont l'école primaire ou fondamentale d'origine relève de l'enseignement spécialisé, ce critère est égal à 1,100.
§ 2. Lorsque par manque de données, il n'est pas possible de déterminer la valeur de l'indice composite d'un élève pour le classement de sa demande d'inscription dans l'école secondaire correspondant à sa 1ère préférence, il lui est attribué un indice composite dont la valeur est la moyenne des indices composites des élèves qui ont déposé leur formulaire unique d'inscription auprès de l'école concerné et pour lesquels cette valeur est connue.
En cas de classement dans une école désignée dans le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription visé à l'article 1.7.7.-17, § 2, la CoGI lui attribue un indice composite dont la valeur est la moyenne des indices composites des élèves qu'elle classe et pour lesquels cette valeur est connue.
§ 3. Lorsque l'école primaire ou fondamentale d'origine relève de l'enseignement spécialisé, sont seules prises en compte pour la détermination de la valeur du critère visé au § 1er, alinéa 2, 2°, les écoles fondamentales ou primaires spécialisées, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, organisant un enseignement du même type au sens de l'article 1.2.1-9, § 2.
Lorsque l'école primaire ou fondamentale d'origine relève de l'enseignement ordinaire, sont seules prises en compte pour la détermination de la valeur du critère visé au § 1er, alinéa 2, 2°, les écoles fondamentales ou primaires, au sens de l'article 1.7.7.-5, § 2, 1°, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale ordinaire d'origine.
§ 4. Le critère visé au § 1er, alinéa 2, 6°, ainsi que sa pondération, bénéficient également aux écoles qui se trouvent dans une commune où le choix des parents entre écoles secondaires organisées ou subventionnées par la Communauté française de caractères différents ne peut s'exercer par défaut de telles écoles dans la commune.
[2 Le bénéfice décrit à l'alinéa 1er n'est applicable que pour autant que les écoles concernées soient situées dans une zone dans laquelle le nombre de communes offrant ce choix est inférieur à 80% du nombre total de communes que comprend la zone.]2
Les critères visés au § 1er, alinéa 2, 5° et 6°, ne sont pas cumulables.]1
Les seuls critères qui interviennent et leurs pondérations possibles pour l'application de l'alinéa 1er sont les suivants:
1° la valeur " 1 " visée à l'alinéa 1er est d'abord multipliée par un facteur variant dégressivement de 1,5 à 1,1 par pas de " - 0,1 " de la 1ère à, s'il échet, la 5ème préférence renseignée dans le formulaire unique d'inscription.
2° l'école primaire ou fondamentale d'origine est au moment de l'inscription en première année de l'enseignement secondaire, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, une des cinq plus proches du domicile de l'élève ou d'un des deux parents. Ce critère est décliné en attribuant une pondération dégressive de la 1re plus proche à la 5e plus proche. [3 Ces valeurs sont: 1,3, pour la 1ère plus proche, 1,23 pour la 2ème plus proche, 1,17 pour la 3ème plus proche, 1,11 pour la 4ème plus proche, 1,05 pour la 5ème plus proche et 1 pour les écoles plus éloignées.]3
Pour l'application de l'alinéa précédent, sont seules prises en considération les écoles primaires ou fondamentales qui existaient déjà au moment de l'inscription dans l'école primaire ou fondamentale d'origine. On entend par moment de l'inscription dans l'enseignement primaire le jour de la rentrée scolaire lorsque cette inscription a été enregistrée durant une année scolaire antérieure à cette inscription et le jour de cet enregistrement quand l'inscription a été demandée pour l'année scolaire en cours.
3° l'école secondaire choisie est, parmi celles du réseau auquel elle appartient, une des cinq plus proches du domicile de l'élève ou de celui d'un des deux parents. Ce critère est décliné en attribuant une pondération dégressive de l'école la 1ère plus proche à la 5ème plus proche. Ces valeurs sont: 1,98 pour la 1ère plus proche, 1,79 pour la 2ème plus proche, 1,59 pour la 3ème plus proche, 1,39 pour la 4ème plus proche, 1,19 pour la 5ème plus proche et 1 pour les écoles plus éloignées.
4° l'école secondaire choisie se situe dans un rayon de 4 km de l'école primaire ou fondamentale d'origine. La valeur minimale 1 est attribuée lorsque le critère n'est pas rencontré ou lorsque ce critère est rencontré et que, d'une part, l'école primaire ou fondamentale d'origine est, au moment de l'inscription en 1ère commune, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, la plus proche du domicile de l'élève ou d'un des deux parents, et que d'autre part l'école secondaire choisie, qui est également le plus proche, au sens du 1°. Dans les autres cas où ce critère est rencontré:
a) la valeur minimale 1 est augmentée de 0,054; 0,108; 0,162, 0,216 ou de 0,27 selon que l'école primaire ou fondamentale d'origine est, au moment de l'inscription en 1ère commune, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, la 2ème plus proche, la 3ème plus proche, la 4ème plus proche, la 5ème plus proche, ou est plus éloignée que la 5ème plus proche;
b) la valeur obtenue au point a) est augmentée de 0,054; 0,108; 0,162; 0,216 ou de 0,27 selon que l'école secondaire choisie est, parmi celles du réseau auquel elle appartient, la 2ème plus proche, la 3ème plus proche, la 4ème plus proche, la 5ème plus proche, ou est plus éloignée que la 5ème plus proche.
5° l'école primaire ou fondamentale d'origine est une des écoles primaires dont le projet d'école prévoit au moins cinq actions prioritaires de partenariat pédagogique avec l'école secondaire reprenant dans son propre projet d'école ces mêmes actions visant en tous cas à favoriser la transition entre le primaire et le secondaire, l'intégration au sein du 1er degré et la lutte contre le décrochage. Parmi ces cinq actions, quatre au moins sont reprises parmi les suivantes:
- la réalisation d'activités en commun pour les élèves et/ou les équipes éducatives;
- l'échange de documents pédagogiques et d'informations;
- des périodes de concertation entre les équipes éducatives;
- des réunions de parents communes;
- des formations d'enseignants en commun;
- des visites d'élèves du primaire dans le secondaire;
- la présence ponctuelle d'enseignants d'un niveau dans l'autre.
La collaboration envisagée fait l'objet d'une convention de partenariat et les écoles partenaires font un rapport de leurs activités de partenariat qu'elles tiennent à disposition de l'inspection.
Ce critère interviendra pour autant qu'au moins trois écoles primaires soient concernées dont au moins une est considérée comme moins favorisée au sens de l'article 1.7.7.-5, 3°. Par dérogation, pour les zones où les élèves ISEF ne peuvent être issus que de moins de 15 % des écoles ou implantations fondamentales ou primaires de la zone une des écoles fondamentales concernées au moins a un indice socioéconomique moyen inférieur de 0,6 point à celui de l'école secondaire.
Ce critère vaut 1,51 s'il est rencontré et 1 s'il n'est pas rencontré.
Ce critère vaut également 1,51 si l'école fondamentale ou primaire d'origine est une école qui a une convention de partenariat avec une autre école secondaire que celle dans laquelle il souhaite s'inscrire, pour autant d'une part, que l'école secondaire choisi ait conclu une convention de partenariat avec d'autres écoles primaires ou fondamentales que celle d'origine et d'autre part, qu'au moins une des deux conditions suivantes soit remplie:
a) l'école fondamentale ou primaire d'origine est la première plus proche du domicile au sens du 1° ;
b) l'élève était inscrit dans l'école primaire d'origine avant la date de conclusion de la convention de partenariat par cette école.
6° l'école fondamentale ou primaire d'origine est une école qui n'a pas de convention de partenariat. Ce critère bénéficie de la même pondération que le critère visé au point 5° et ne s'applique qu'à l'égard d'écoles secondaires concernées par des partenariats pédagogiques.
7° l'école secondaire offre la possibilité de poursuivre en immersion dans la même langue à des élèves qui ont bénéficié de cet apprentissage depuis la 3ème primaire au moins. Ce critère vaut 1,18 s'il est rencontré et 1 s'il n'est pas rencontré.
8° l'élève se définit selon l'ISE de l'école primaire ou fondamental d'origine. Ce critère est décliné en attribuant une pondération dégressive en fonction de l'ISE de l'école d'origine, classée de classe 1 à la classe 20 [3 en application du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité]3.
Ces valeurs sont 1,100 pour la classe un, 1,095, pour la deuxième, 1,089 pour la troisième, 1,084 pour la quatrième, 1,079 pour la cinquième, 1,074 pour la sixième, 1,068 pour la septième, 1,063 pour la huitième, 1,058 pour la neuvième, 1,053 pour la dixième, 1,048 pour onzième, 1,042 pour la douzième, 1,037 pour la treizième, 1,032 pour la quatorzième, 1,027 pour la quinzième, 1,022 pour la seizième, 1,016 pour la dix-septième, 1,011 pour la dix-huitième, 1,006 pour la dix-neuvième, 1 pour la vingtième.
[3 Lorsque l'école primaire ou fondamentale d'origine appartient à deux classes, la valeur attribuée est celle de la classe la plus basse. Lorsqu'elle n'a pas été classée, la valeur attribuée est la moyenne des valeurs attribuées pour ce critère aux élèves à classer et pour lesquelles cette valeur est connue.]3
[3 ...]3 L'élève dont l'école primaire ou fondamentale d'origine relève de l'enseignement spécialisé, ce critère est égal à 1,100.
§ 2. Lorsque par manque de données, il n'est pas possible de déterminer la valeur de l'indice composite d'un élève pour le classement de sa demande d'inscription dans l'école secondaire correspondant à sa 1ère préférence, il lui est attribué un indice composite dont la valeur est la moyenne des indices composites des élèves qui ont déposé leur formulaire unique d'inscription auprès de l'école concerné et pour lesquels cette valeur est connue.
En cas de classement dans une école désignée dans le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription visé à l'article 1.7.7.-17, § 2, la CoGI lui attribue un indice composite dont la valeur est la moyenne des indices composites des élèves qu'elle classe et pour lesquels cette valeur est connue.
§ 3. Lorsque l'école primaire ou fondamentale d'origine relève de l'enseignement spécialisé, sont seules prises en compte pour la détermination de la valeur du critère visé au § 1er, alinéa 2, 2°, les écoles fondamentales ou primaires spécialisées, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale d'origine, organisant un enseignement du même type au sens de l'article 1.2.1-9, § 2.
Lorsque l'école primaire ou fondamentale d'origine relève de l'enseignement ordinaire, sont seules prises en compte pour la détermination de la valeur du critère visé au § 1er, alinéa 2, 2°, les écoles fondamentales ou primaires, au sens de l'article 1.7.7.-5, § 2, 1°, parmi celles du réseau auquel appartient l'école primaire ou fondamentale ordinaire d'origine.
§ 4. Le critère visé au § 1er, alinéa 2, 6°, ainsi que sa pondération, bénéficient également aux écoles qui se trouvent dans une commune où le choix des parents entre écoles secondaires organisées ou subventionnées par la Communauté française de caractères différents ne peut s'exercer par défaut de telles écoles dans la commune.
[2 Le bénéfice décrit à l'alinéa 1er n'est applicable que pour autant que les écoles concernées soient situées dans une zone dans laquelle le nombre de communes offrant ce choix est inférieur à 80% du nombre total de communes que comprend la zone.]2
Les critères visés au § 1er, alinéa 2, 5° et 6°, ne sont pas cumulables.]1
Art. 1.7.7 -25. [1 Wanneer voor de toewijzing van beschikbare plaatsen verschillende leerlingen dezelfde samengestelde index hebben, worden zij gerangschikt in oplopende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst. Wanneer de sociaaleconomische index van de wijk van herkomst van een leerling niet kan worden vastgesteld, kent de administratie hem de gemiddelde sociaaleconomische index toe van de wijk van herkomst van de leerlingen met dezelfde samengestelde index.
Wanneer door de toepassing van het vorige lid een reeks (of reeksen) ex-aequo uitslagen waarvan het aantal groter is dan drie, blijft (blijven) bestaan, worden zij binnen elk van deze reeksen eerst ingedeeld in dalende volgorde van de weging verkregen door toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 1°. Als de toepassing van deze procedure voor het splisten van gelijke uitslagen tot één of meer groepen van meer dan drie leidt, worden de punten binnen elke groep gesplitst in opklimmende volgorde van de afstand tussen de secundaire school en de woonplaats van de leerling of de woonplaats van één van beide ouders.]1
Wanneer door de toepassing van het vorige lid een reeks (of reeksen) ex-aequo uitslagen waarvan het aantal groter is dan drie, blijft (blijven) bestaan, worden zij binnen elk van deze reeksen eerst ingedeeld in dalende volgorde van de weging verkregen door toepassing van artikel 1.7.7-24, § 1, tweede lid, 1°. Als de toepassing van deze procedure voor het splisten van gelijke uitslagen tot één of meer groepen van meer dan drie leidt, worden de punten binnen elke groep gesplitst in opklimmende volgorde van de afstand tussen de secundaire school en de woonplaats van de leerling of de woonplaats van één van beide ouders.]1
Art. 1.7.7 -25. [1 Lorsque, pour l'attribution des places disponibles, plusieurs élèves ont le même indice composite, ils sont classés dans l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine. Lorsqu'il est impossible de déterminer l'indice socio-économique du quartier d'origine d'un élève, l'Administration lui attribue l'indice socio-économique moyen du quartier d'origine des élèves ayant le même indice composite.
Lorsque l'application de l'alinéa précédent maintient un (des) ensemble(s) d'ex-aequo(s) dont le nombre est supérieur à trois, ils sont d'abord départagés au sein de chacun de ces ensembles dans l'ordre décroissant de la pondération obtenue par application de l'article 1.7.7-24, § 1er, alinéa 2, 1°. Si l'application de cette modalité de départage conduit encore à un (des) ensemble(s) d'ex-aequo(s) dont le nombre est supérieur à trois, ils sont départagés au sein de chaque ensemble dans l'ordre croissant de la distance de l'école secondaire au domicile de l'élève ou d'un des deux parents.]1
Lorsque l'application de l'alinéa précédent maintient un (des) ensemble(s) d'ex-aequo(s) dont le nombre est supérieur à trois, ils sont d'abord départagés au sein de chacun de ces ensembles dans l'ordre décroissant de la pondération obtenue par application de l'article 1.7.7-24, § 1er, alinéa 2, 1°. Si l'application de cette modalité de départage conduit encore à un (des) ensemble(s) d'ex-aequo(s) dont le nombre est supérieur à trois, ils sont départagés au sein de chaque ensemble dans l'ordre croissant de la distance de l'école secondaire au domicile de l'élève ou d'un des deux parents.]1
Onderafdeling VIII. [1 Over de toewijzing van plaatsen door de directeur van de secundaire school]1
Sous-section VIII. [1 - De l'attribution des places par le directeur de l'école secondaire]1
Art. 1.7.7 -26. [1 In elke school voor secundair onderwijs die met toepassing van artikel 1.7.7-12, § 1, tweede lid, als volledig wordt beschouwd, wijst de directeur van de school voor secundair onderwijs zelf 80% van de aangegeven plaatsen toe volgens de in deze onderafdeling omschreven methode, en reserveert hij de toewijzing van de resterende beschikbare plaatsen voor de CoGI.
Zodra de inschrijvingsperiode eindigt, zendt de in lid 1 bedoelde school haar register van inschrijvingsaanvragen aan de CoGI toe, met vermelding van het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal leerlingen met een lage sociaaleconomische status dat eventueel ontbreekt om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben dat eventueel ontbreekt om het percentage van 10,2% -leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken.
De directeur van de secundaire school zendt hem ook het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerlingen die zich tijdens de inschrijvingsperiode hebben aangemeld.]1
Zodra de inschrijvingsperiode eindigt, zendt de in lid 1 bedoelde school haar register van inschrijvingsaanvragen aan de CoGI toe, met vermelding van het aantal nog beschikbare plaatsen, het aantal leerlingen met een lage sociaaleconomische status dat eventueel ontbreekt om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, of het aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben dat eventueel ontbreekt om het percentage van 10,2% -leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken.
De directeur van de secundaire school zendt hem ook het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerlingen die zich tijdens de inschrijvingsperiode hebben aangemeld.]1
Art. 1.7.7 -26. [1 Dans toute école secondaire considérée comme complète en application de l'article 1.7.7-12, § 1er, alinéa 2, le directeur de l'école secondaire attribue lui-même 80 % des places déclarées, selon la méthode définie dans la présente sous-section, et réserve l'attribution des places restées disponibles à la CoGI.
Dès la fin de la période d'inscription, l'école visée à l'alinéa 1er adresse à la CoGI, son registre des demandes d'inscription et précise le nombre de places restées disponibles, le nombre d'élèves ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 20,4 % d'élèves ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint ou le nombre d'élèves non ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 10,2 % d'élèves non ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint.
Le directeur de l'école secondaire lui adresse également le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription des élèves qui ont introduit une demande d'inscription pendant la période d'inscription.]1
Dès la fin de la période d'inscription, l'école visée à l'alinéa 1er adresse à la CoGI, son registre des demandes d'inscription et précise le nombre de places restées disponibles, le nombre d'élèves ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 20,4 % d'élèves ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint ou le nombre d'élèves non ISEF éventuellement manquant pour que le pourcentage de 10,2 % d'élèves non ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint.
Le directeur de l'école secondaire lui adresse également le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription des élèves qui ont introduit une demande d'inscription pendant la période d'inscription.]1
Art. 1.7.7 -27. [1 De directeur van de secundaire school verdeelt de zetels die hij moet toewijzen krachtens artikel 1.7.7-20 als de school onvolledig is, of overeenkomstig punt 1.7.7-21 als de school volledig is, als volgt:
1° eerst wijst hij tot 49,4 % van de aangegeven plaatsen toe aan de prioritaire leerlingen bedoeld in onderafdeling 10, in de volgorde van de prioriteiten, bepaald in artikel 1.7.7-33 en, binnen elke prioriteit, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, volgens de stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst;
2° ten tweede kent hij tot 20,4% van de aangegeven plaatsen toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, in stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst. Als het bovengenoemde percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status wordt bereikt, wordt maximaal 10,2% van de opgegeven plaatsen toegewezen aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, in volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en bij gelijke stand volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun woonwijk;
3° ten derde wijst hij het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of het saldo van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de overblijvende voorrangsleerlingen die bij toepassing van punt 1° geen plaats zouden hebben gekregen, dit in de volgorde van de voorrangsleerlingen en, binnen elke voorrang, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, in geval van ex aequo, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst;
4° ten slotte kent hij, naar gelang van het geval, het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de niet-prioritaire leerlingen, ongeacht of het al dan niet leerlingen met een lage sociaaleconomische status betreft, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij gelijke stand, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst.
De leerlingen wier verzoek tot inschrijving met toepassing van lid 1 is ingewilligd, worden in de voorgeschreven volgorde ingeschreven.
In zijn rol krachtens artikel 1.7.7-9, § 1, 2°, ziet de CoGI erop toe dat het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben bedoeld in 2°, wordt gehaald.]1
1° eerst wijst hij tot 49,4 % van de aangegeven plaatsen toe aan de prioritaire leerlingen bedoeld in onderafdeling 10, in de volgorde van de prioriteiten, bepaald in artikel 1.7.7-33 en, binnen elke prioriteit, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, volgens de stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun wijk van herkomst;
2° ten tweede kent hij tot 20,4% van de aangegeven plaatsen toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij ex aequo, in stijgende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst. Als het bovengenoemde percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status wordt bereikt, wordt maximaal 10,2% van de opgegeven plaatsen toegewezen aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, in volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en bij gelijke stand volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun woonwijk;
3° ten derde wijst hij het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of het saldo van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de overblijvende voorrangsleerlingen die bij toepassing van punt 1° geen plaats zouden hebben gekregen, dit in de volgorde van de voorrangsleerlingen en, binnen elke voorrang, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, in geval van ex aequo, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst;
4° ten slotte kent hij, naar gelang van het geval, het saldo van de 80%, voor volledige scholen, of van de 102%, voor onvolledige scholen, van de aangegeven plaatsen toe aan de niet-prioritaire leerlingen, ongeacht of het al dan niet leerlingen met een lage sociaaleconomische status betreft, in de volgorde van hun rangschikking volgens de samengestelde index en, bij gelijke stand, volgens de opklimmende volgorde van de sociaaleconomische index van hun arrondissement van herkomst.
De leerlingen wier verzoek tot inschrijving met toepassing van lid 1 is ingewilligd, worden in de voorgeschreven volgorde ingeschreven.
In zijn rol krachtens artikel 1.7.7-9, § 1, 2°, ziet de CoGI erop toe dat het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status en leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben bedoeld in 2°, wordt gehaald.]1
Art. 1.7.7 -27. [1 Le directeur de l'école secondaire attribue les places qu'il lui revient d'attribuer selon le cas en vertu de l'article 1.7.7-20 si l'école est incomplète ou de l'article 1.7.7-21 si l'école est complète comme indiqué ci-dessous:
1° en premier lieu, il attribue jusqu'à 49,4% des places déclarées aux élèves prioritaires visé à la sous-section 10, dans l'ordre des priorités, tel que prévu à l'article 1.7.7-33 et, au sein de chaque priorité, dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine;
2° en deuxième lieu, il attribue jusqu'à 20,4% des places déclarées, à des élèves ISEF dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socioéconomique de leur quartier d'origine. Si le pourcentage précité d'élèves ISEF est atteint, il attribue jusqu'à 10,2 % des places déclarées, à des élèves non ISEF dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socioéconomique de leur quartier d'origine;
3° en troisième lieu, il attribue le solde des 80 %, pour les écoles complètes, ou le solde des 102 %, pour les écoles incomplètes, des places déclarées aux élèves prioritaires restants qui n'auraient pas obtenu de place en application du point 1°, ceci dans l'ordre des priorités et, au sein de chaque priorité, dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine;
4° enfin, il attribue, selon le cas, le solde des 80 %, pour les écoles complètes, ou des 102 %, pour les écoles incomplètes, des places déclarées, aux élèves non prioritaires, ISEF ou non, dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine.
Les élèves dont la demande d'inscription est satisfaite en application de l'alinéa 1er sont inscrits en ordre utile.
Dans le rôle qui est le sien en vertu de l'article 1.7.7-9, § 1er, 2°, la CoGI veille à ce que le pourcentage d'élèves ISEF et non ISEF visé au point 2°, soit atteint.]1
1° en premier lieu, il attribue jusqu'à 49,4% des places déclarées aux élèves prioritaires visé à la sous-section 10, dans l'ordre des priorités, tel que prévu à l'article 1.7.7-33 et, au sein de chaque priorité, dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine;
2° en deuxième lieu, il attribue jusqu'à 20,4% des places déclarées, à des élèves ISEF dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socioéconomique de leur quartier d'origine. Si le pourcentage précité d'élèves ISEF est atteint, il attribue jusqu'à 10,2 % des places déclarées, à des élèves non ISEF dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socioéconomique de leur quartier d'origine;
3° en troisième lieu, il attribue le solde des 80 %, pour les écoles complètes, ou le solde des 102 %, pour les écoles incomplètes, des places déclarées aux élèves prioritaires restants qui n'auraient pas obtenu de place en application du point 1°, ceci dans l'ordre des priorités et, au sein de chaque priorité, dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine;
4° enfin, il attribue, selon le cas, le solde des 80 %, pour les écoles complètes, ou des 102 %, pour les écoles incomplètes, des places déclarées, aux élèves non prioritaires, ISEF ou non, dans l'ordre de leur classement suivant l'indice composite et en cas d'ex-aequo selon l'ordre croissant de l'indice socio-économique de leur quartier d'origine.
Les élèves dont la demande d'inscription est satisfaite en application de l'alinéa 1er sont inscrits en ordre utile.
Dans le rôle qui est le sien en vertu de l'article 1.7.7-9, § 1er, 2°, la CoGI veille à ce que le pourcentage d'élèves ISEF et non ISEF visé au point 2°, soit atteint.]1
Onderafdeling IX. [1 - Over de toewijzing van plaatsen door de CoGI en het samenstellen van wachtlijsten]1
Sous-section IX. [1 - De l'attribution des places par la CoGI et de la constitution des listes d'attente]1
Art. 1.7.7 -28. [1 § 1. De CoGI beschikt in alle zones samen over de plaatsen die nog beschikbaar zijn in onvolledige scholen en in volledige scholen.
Voor elke secundaire school waarvoor de CoGI de toewijzing van de plaatsen beheert, stelt ze een lijst op van de kandidaten voor deze plaatsen, d.w.z. de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet is vervuld in deze school, plus, na telling van de vertrouwelijke delen van de inschrijvingsformulieren, de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet elders is vervuld en voor wie deze school een van de andere voorkeuren was die zij in het vertrouwelijke deel van hun formulier hebben aangegeven.
Voor elk van deze scholen rangschikt de CoGI de leerlingen die nog een aanvraag tot inschrijving indienen, in dalende volgorde volgens hun overeenkomstig artikel 1.7.7-24 berekende samengestelde index, en eventueel overeenkomstig artikel 1.7.7-25.
§ 2. De CoGI verdeelt de beschikbare plaatsen eerst als volgt:
1° in de secundaire scholen die een tekort aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status hebben opgegeven om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, eerst toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als er niet genoeg leerlingen met een lage sociaaleconomische status zijn, wordt het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status geacht definitief te zijn bereikt;
2° in de secundaire scholen die een onvoldoende aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, hebben opgegeven om het percentage van 10,2% niet- leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, toe aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als dat er niet genoeg zijn, wordt het percentage leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, geacht definitief te zijn bereikt;
3° daarna wijst zij in de secundaire scholen die niet hebben kunnen voldoen aan de inschrijvingsaanvragen van de voorrangsleerlingen die bij hen zijn ingediend, deze leerlingen plaatsen toe in de volgorde van de in artikel 1.7.7-33 vastgestelde prioriteiten en, binnen elke prioriteit, in de volgorde waarin zij zijn gerangschikt.
§ 3. Voor de plaatsen die overblijven na toepassing van § 2, optimaliseert de CoGI de voorkeuren van de meerderjarige leerling of, als hij minderjarig is, van zijn ouders, volgens de methode die erop gericht is elke leerling dichter bij zijn best mogelijke voorkeur te brengen, zonder hem ooit een plaats in de secundaire school te kunnen opleggen die overeenstemt met een voorkeur die lager is dan die welke voortvloeit uit zijn rangschikking in de verschillende secundaire scholen die in het vertrouwelijke deel van zijn enig inschrijvingsformulier zijn vermeld.
De in lid 1 bedoelde methode houdt in:
1° in eerste instantie, alle inschrijvingsaanvragen die niet overeenstemmen met de eerste voorkeur vermeld in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerling tijdelijk op te schorten en ze pas opnieuw in te schrijven op hun verschillende plaatsen in de rangschikking van de verschillende secundaire scholen indien niet aan deze eerste voorkeur kon worden voldaan;
2° ten tweede, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan twee, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun verschillende plaatsen in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien niet aan deze 1e of 2e voorkeur kon worden voldaan;
3° in een N-de tijd, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan N, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun plaats in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien aan geen enkele van deze voorkeuren hoger dan de Nde voorkeur kon worden voldaan;
4° en zo verder tot de fase van de voorlopige schorsing van alle aanvragen die overeenkomen met de 10e preferentie en de definitieve herinvoering op de plaatsen die zij innamen, indien aan geen enkele van hun preferenties boven de 9e preferentie kon worden voldaan.
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een leerling die volgens de regels in een secundaire school is ingeschreven, tot de maandag vóór het begin van het schooljaar, op de wachtlijst geplaatst van elke secundaire school die beter aan zijn voorkeuren beantwoordt dan de school waar hij volgens de regels is ingeschreven.
Scholen waarnaar na de inschrijvingsperiode een aanvraag is gedaan, worden geacht minder geschikt te zijn dan de scholen die tijdens die periode zijn aangewezen.]1
Voor elke secundaire school waarvoor de CoGI de toewijzing van de plaatsen beheert, stelt ze een lijst op van de kandidaten voor deze plaatsen, d.w.z. de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet is vervuld in deze school, plus, na telling van de vertrouwelijke delen van de inschrijvingsformulieren, de leerlingen van wie de eerste voorkeur nog niet elders is vervuld en voor wie deze school een van de andere voorkeuren was die zij in het vertrouwelijke deel van hun formulier hebben aangegeven.
Voor elk van deze scholen rangschikt de CoGI de leerlingen die nog een aanvraag tot inschrijving indienen, in dalende volgorde volgens hun overeenkomstig artikel 1.7.7-24 berekende samengestelde index, en eventueel overeenkomstig artikel 1.7.7-25.
§ 2. De CoGI verdeelt de beschikbare plaatsen eerst als volgt:
1° in de secundaire scholen die een tekort aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status hebben opgegeven om het percentage van 20,4% leerlingen met een lage sociaaleconomische status ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, eerst toe aan leerlingen met een lage sociaaleconomische status voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als er niet genoeg leerlingen met een lage sociaaleconomische status zijn, wordt het percentage leerlingen met een lage sociaaleconomische status geacht definitief te zijn bereikt;
2° in de secundaire scholen die een onvoldoende aantal leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, hebben opgegeven om het percentage van 10,2% niet- leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben ten opzichte van de opgegeven plaatsen te bereiken, wijst zij deze plaatsen, in volgorde van hun rangschikking, toe aan leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben voor wie deze school de tweede voorrang heeft. Als dat er niet genoeg zijn, wordt het percentage leerlingen die geen lage sociaaleconomische status hebben, geacht definitief te zijn bereikt;
3° daarna wijst zij in de secundaire scholen die niet hebben kunnen voldoen aan de inschrijvingsaanvragen van de voorrangsleerlingen die bij hen zijn ingediend, deze leerlingen plaatsen toe in de volgorde van de in artikel 1.7.7-33 vastgestelde prioriteiten en, binnen elke prioriteit, in de volgorde waarin zij zijn gerangschikt.
§ 3. Voor de plaatsen die overblijven na toepassing van § 2, optimaliseert de CoGI de voorkeuren van de meerderjarige leerling of, als hij minderjarig is, van zijn ouders, volgens de methode die erop gericht is elke leerling dichter bij zijn best mogelijke voorkeur te brengen, zonder hem ooit een plaats in de secundaire school te kunnen opleggen die overeenstemt met een voorkeur die lager is dan die welke voortvloeit uit zijn rangschikking in de verschillende secundaire scholen die in het vertrouwelijke deel van zijn enig inschrijvingsformulier zijn vermeld.
De in lid 1 bedoelde methode houdt in:
1° in eerste instantie, alle inschrijvingsaanvragen die niet overeenstemmen met de eerste voorkeur vermeld in het vertrouwelijke deel van het enig inschrijvingsformulier van de leerling tijdelijk op te schorten en ze pas opnieuw in te schrijven op hun verschillende plaatsen in de rangschikking van de verschillende secundaire scholen indien niet aan deze eerste voorkeur kon worden voldaan;
2° ten tweede, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan twee, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun verschillende plaatsen in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien niet aan deze 1e of 2e voorkeur kon worden voldaan;
3° in een N-de tijd, alle inschrijvingsaanvragen waarvan de volgorde van voorkeur hoger is dan N, tijdelijk te schorsen en hen slechts opnieuw op hun plaats in de verschillende secundaire scholen in te schrijven indien aan geen enkele van deze voorkeuren hoger dan de Nde voorkeur kon worden voldaan;
4° en zo verder tot de fase van de voorlopige schorsing van alle aanvragen die overeenkomen met de 10e preferentie en de definitieve herinvoering op de plaatsen die zij innamen, indien aan geen enkele van hun preferenties boven de 9e preferentie kon worden voldaan.
§ 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een leerling die volgens de regels in een secundaire school is ingeschreven, tot de maandag vóór het begin van het schooljaar, op de wachtlijst geplaatst van elke secundaire school die beter aan zijn voorkeuren beantwoordt dan de school waar hij volgens de regels is ingeschreven.
Scholen waarnaar na de inschrijvingsperiode een aanvraag is gedaan, worden geacht minder geschikt te zijn dan de scholen die tijdens die periode zijn aangewezen.]1
Art. 1.7.7 -28. [1 § 1er. La CoGI dispose des places restées disponibles dans les écoles incomplètes et dans les écoles complètes, toutes zones confondues.
Pour chaque école secondaire dont elle gère l'attribution de places, la CoGI dresse la liste des candidats à ces places, à savoir les élèves dont la 1ère préférence n'a pas encore pu être satisfaite dans cette école, auxquels s'ajoutent, après dépouillement des volets confidentiels des formulaires uniques d'inscription, les élèves dont la 1ère préférence n'a pas encore pu être satisfaite ailleurs et pour lesquels cette école constituait une des autres préférences exprimées dans le volet confidentiel de leur formulaire.
Pour chacune de ces écoles, la CoGI procède au classement des élèves encore en demande d'inscription, dans l'ordre décroissant de leur indice composite calculé conformément à l'article 1.7.7-24, et éventuellement départagés conformément à l'article 1.7.7-25.
§ 2. La CoGI attribue d'abord les places dont elle dispose de la manière suivante:
1° dans les écoles secondaires qui ont déclaré un nombre d'élèves ISEF manquant pour que le pourcentage de 20,4 % d'élèves ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint, elle commence par attribuer ces places, dans l'ordre de leur classement, à des élèves ISEF pour lesquels cette école correspond à la 2ème préférence. S'il n'y en a pas suffisamment, le pourcentage d'élèves ISEF est réputé définitivement atteint;
2° dans les écoles secondaires qui ont déclaré un nombre d'élèves non ISEF manquant pour que le pourcentage de 10,2 % d'élèves non ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint, elle attribue ces places, dans l'ordre de leur classement, à des élèves non ISEF pour lesquels cette école correspond à la 2ème préférence. S'il n'y en a pas suffisamment, le pourcentage d'élèves non ISEF est réputé définitivement atteint;
3° ensuite, dans les écoles secondaires qui n'ont pas pu satisfaire les demandes d'inscription d'élèves prioritaires déposées auprès d'eux, elle attribue à ces derniers des places dans l'ordre des priorités, tel que déterminé à l'article 1.7.7-33, et au sein de chaque priorité, dans l'ordre de leur classement.
§ 3. Pour les places restantes après application du § 2, la CoGI procède à l'optimalisation des préférences de l'élève s'il est majeur ou, s'il est mineur, de ses parents, selon la méthode visant à rapprocher chaque élève de sa meilleure préférence possible, sans jamais pouvoir lui imposer une place dans l'école secondaire correspondant à une préférence inférieure à celle résultant de son classement dans les différentes écoles secondaire visées dans le volet confidentiel de son formulaire unique d'inscription.
La méthode visée à l'alinéa 1er implique:
1° dans un premier temps, de suspendre provisoirement toutes les demandes d'inscription ne correspondant pas à la 1ère préférence indiquée dans le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription de l'élève et de ne les réintroduire à leurs différentes places dans le classement des différentes écoles secondaires que si cette 1ère préférence n'a pas pu être satisfaite;
2° dans un deuxième temps, de suspendre provisoirement toutes les demandes d'inscription dont l'ordre de préférence est supérieur à deux et de ne les réintroduire dans leurs différentes places dans les différentes écoles secondaires que si ces 1ère ou 2ème préférences n'ont pas pu être satisfaites;
3° dans un Nième temps, de suspendre provisoirement toutes les demandes d'inscription dont l'ordre de préférence est supérieur à N et de ne les réintroduire à leurs places dans les différentes écoles secondaires que si aucune de ces préférences supérieures à la Nième préférence n'a pu être satisfaite;
4° et ainsi de suite jusqu'à la phase de suspension provisoire de toutes les demandes correspondant à la 10ème préférence et à leur réintroduction définitive dans les places qu'ils occupaient si aucune de leur préférence supérieure à la 9ème préférence n'a pu être satisfaite.
§ 4. Pour l'application du présent article, un élève inscrit en ordre utile dans une école secondaire est maintenu, jusqu'au lundi qui précède la rentrée scolaire, en liste d'attente dans toute école secondaire correspondant mieux à ses préférences que celle où il est en ordre utile.
Les écoles dans lesquelles une demande d'inscription a été actée après la période d'inscription sont réputées moins correspondre à ses préférences que celles désignées durant cette période.]1
Pour chaque école secondaire dont elle gère l'attribution de places, la CoGI dresse la liste des candidats à ces places, à savoir les élèves dont la 1ère préférence n'a pas encore pu être satisfaite dans cette école, auxquels s'ajoutent, après dépouillement des volets confidentiels des formulaires uniques d'inscription, les élèves dont la 1ère préférence n'a pas encore pu être satisfaite ailleurs et pour lesquels cette école constituait une des autres préférences exprimées dans le volet confidentiel de leur formulaire.
Pour chacune de ces écoles, la CoGI procède au classement des élèves encore en demande d'inscription, dans l'ordre décroissant de leur indice composite calculé conformément à l'article 1.7.7-24, et éventuellement départagés conformément à l'article 1.7.7-25.
§ 2. La CoGI attribue d'abord les places dont elle dispose de la manière suivante:
1° dans les écoles secondaires qui ont déclaré un nombre d'élèves ISEF manquant pour que le pourcentage de 20,4 % d'élèves ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint, elle commence par attribuer ces places, dans l'ordre de leur classement, à des élèves ISEF pour lesquels cette école correspond à la 2ème préférence. S'il n'y en a pas suffisamment, le pourcentage d'élèves ISEF est réputé définitivement atteint;
2° dans les écoles secondaires qui ont déclaré un nombre d'élèves non ISEF manquant pour que le pourcentage de 10,2 % d'élèves non ISEF par rapport aux places déclarées soit atteint, elle attribue ces places, dans l'ordre de leur classement, à des élèves non ISEF pour lesquels cette école correspond à la 2ème préférence. S'il n'y en a pas suffisamment, le pourcentage d'élèves non ISEF est réputé définitivement atteint;
3° ensuite, dans les écoles secondaires qui n'ont pas pu satisfaire les demandes d'inscription d'élèves prioritaires déposées auprès d'eux, elle attribue à ces derniers des places dans l'ordre des priorités, tel que déterminé à l'article 1.7.7-33, et au sein de chaque priorité, dans l'ordre de leur classement.
§ 3. Pour les places restantes après application du § 2, la CoGI procède à l'optimalisation des préférences de l'élève s'il est majeur ou, s'il est mineur, de ses parents, selon la méthode visant à rapprocher chaque élève de sa meilleure préférence possible, sans jamais pouvoir lui imposer une place dans l'école secondaire correspondant à une préférence inférieure à celle résultant de son classement dans les différentes écoles secondaire visées dans le volet confidentiel de son formulaire unique d'inscription.
La méthode visée à l'alinéa 1er implique:
1° dans un premier temps, de suspendre provisoirement toutes les demandes d'inscription ne correspondant pas à la 1ère préférence indiquée dans le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription de l'élève et de ne les réintroduire à leurs différentes places dans le classement des différentes écoles secondaires que si cette 1ère préférence n'a pas pu être satisfaite;
2° dans un deuxième temps, de suspendre provisoirement toutes les demandes d'inscription dont l'ordre de préférence est supérieur à deux et de ne les réintroduire dans leurs différentes places dans les différentes écoles secondaires que si ces 1ère ou 2ème préférences n'ont pas pu être satisfaites;
3° dans un Nième temps, de suspendre provisoirement toutes les demandes d'inscription dont l'ordre de préférence est supérieur à N et de ne les réintroduire à leurs places dans les différentes écoles secondaires que si aucune de ces préférences supérieures à la Nième préférence n'a pu être satisfaite;
4° et ainsi de suite jusqu'à la phase de suspension provisoire de toutes les demandes correspondant à la 10ème préférence et à leur réintroduction définitive dans les places qu'ils occupaient si aucune de leur préférence supérieure à la 9ème préférence n'a pu être satisfaite.
§ 4. Pour l'application du présent article, un élève inscrit en ordre utile dans une école secondaire est maintenu, jusqu'au lundi qui précède la rentrée scolaire, en liste d'attente dans toute école secondaire correspondant mieux à ses préférences que celle où il est en ordre utile.
Les écoles dans lesquelles une demande d'inscription a été actée après la période d'inscription sont réputées moins correspondre à ses préférences que celles désignées durant cette période.]1
Art. 1.7.7 -29. [1 § 1. Na afloop van de optimaliseringswerkzaamheden zendt de CoGI aan elke secundaire school haar register van inschrijvingsaanvragen toe, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de leerlingen die in nuttige orde zijn ingeschreven en de leerlingen die eventueel op de wachtlijst staan. Voor elke leerling bedoeld in artikel 1.7.7-28, § 1, tweede lid, zendt de CoGI hem, of zijn ouders indien hij minderjarig is, een brief waarin de school wordt vermeld waar hij of zij in nuttige orde is ingeschreven, dan wel zijn of haar plaats op de wachtlijst van de betrokken scholen.
De meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling beschikken over een termijn van 10 schoolwerkdagen vanaf de kennisgeving van de in het vorige lid bedoelde brief om de overeenkomstig artikel 1.7.7-17 ingediende inschrijvingsverzoeken te bevestigen of te annuleren, indien zij geen plaats hebben gekregen in de school die overeenkomt met hun eerste voorkeur. Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn worden zij geacht deze inschrijvingsverzoeken te bevestigen.
§ 2. Behoudens uitdrukkelijk andersluidend verzoek van de CoGI worden de verzoeken tot inschrijving van leerlingen die het basisgetuigschrift van studie niet hebben behaald, ingetrokken zodra de beslissing tot weigering van het getuigschrift definitief is.
§ 3. Vanaf de derde schoolwerkdag van het schooljaar wordt de inschrijving van een leerling in nuttige orde, die vóór het begin van het schooljaar heeft plaatsgevonden, geannuleerd en wordt zijn schrapping geconstateerd, indien hij niet op de school is verschenen en noch hij, als hij meerderjarig is, noch zijn/haar ouders, als hij minderjarig is, de regelmatigheid van de afwezigheid hebben kunnen aantonen, onder de voorwaarden bepaald [2 in artikel 1.7.1-8]2.
Indien de inschrijving in volgorde als bedoeld in het vorige lid plaatsvindt vanaf de dag van de aanvang van het schooljaar op grond van de optimalisering van de voorkeuren of de ontwikkeling van de wachtlijsten, dat de leerling aan wie een plaats is aangeboden gedurende 3 schoolwerkdagen vanaf de daadwerkelijke aanvang van het schooljaar in de school of vanaf de mededeling aan de ouders of aan de meerderjarige leerling van de informatie dat hem een plaats is toegewezen, afwezig is geweest, en dat noch hijzelf, indien hij meerderjarig is, noch zijn ouders, indien hij minderjarig is het regelmatige karakter van hun afwezigheid hebben kunnen rechtvaardigen overeenkomstig de voorwaarden bepaald [2 in artikel 1.7.1-8]2, registreert de school zijn verwijdering en brengt zij de CoGI daarvan elektronisch op de hoogte.]1
De meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling beschikken over een termijn van 10 schoolwerkdagen vanaf de kennisgeving van de in het vorige lid bedoelde brief om de overeenkomstig artikel 1.7.7-17 ingediende inschrijvingsverzoeken te bevestigen of te annuleren, indien zij geen plaats hebben gekregen in de school die overeenkomt met hun eerste voorkeur. Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn worden zij geacht deze inschrijvingsverzoeken te bevestigen.
§ 2. Behoudens uitdrukkelijk andersluidend verzoek van de CoGI worden de verzoeken tot inschrijving van leerlingen die het basisgetuigschrift van studie niet hebben behaald, ingetrokken zodra de beslissing tot weigering van het getuigschrift definitief is.
§ 3. Vanaf de derde schoolwerkdag van het schooljaar wordt de inschrijving van een leerling in nuttige orde, die vóór het begin van het schooljaar heeft plaatsgevonden, geannuleerd en wordt zijn schrapping geconstateerd, indien hij niet op de school is verschenen en noch hij, als hij meerderjarig is, noch zijn/haar ouders, als hij minderjarig is, de regelmatigheid van de afwezigheid hebben kunnen aantonen, onder de voorwaarden bepaald [2 in artikel 1.7.1-8]2.
Indien de inschrijving in volgorde als bedoeld in het vorige lid plaatsvindt vanaf de dag van de aanvang van het schooljaar op grond van de optimalisering van de voorkeuren of de ontwikkeling van de wachtlijsten, dat de leerling aan wie een plaats is aangeboden gedurende 3 schoolwerkdagen vanaf de daadwerkelijke aanvang van het schooljaar in de school of vanaf de mededeling aan de ouders of aan de meerderjarige leerling van de informatie dat hem een plaats is toegewezen, afwezig is geweest, en dat noch hijzelf, indien hij meerderjarig is, noch zijn ouders, indien hij minderjarig is het regelmatige karakter van hun afwezigheid hebben kunnen rechtvaardigen overeenkomstig de voorwaarden bepaald [2 in artikel 1.7.1-8]2, registreert de school zijn verwijdering en brengt zij de CoGI daarvan elektronisch op de hoogte.]1
Art. 1.7.7 -29. [1 § 1er. A l'issue de son travail d'optimalisation, la CoGI transmet, à chaque école secondaire son registre des demandes d'inscription complété en y distinguant les élèves inscrits en ordre utile des élèves éventuellement en liste d'attente. Pour chaque élève visé à l'article 1.7.7-28, § 1er, alinéa 2, la CoGI lui adresse à lui ou à ses parents s'il est mineur, un courrier lui précisant l'école où il est inscrit en ordre utile ou sa situation en liste d'attente dans les écoles concernées.
L'élève majeur ou les parents de l'élève mineur disposent, s'ils n'ont pas obtenu une place en ordre utile dans l'école correspondant à leur 1ère préférence, d'un délai de 10 jours ouvrables scolaires de la notification du courrier visé à l'alinéa précédent pour confirmer ou infirmer les demandes d'inscription introduites conformément à l'article 1.7.7-17. A défaut de réponse dans ce délai, ils sont réputés confirmer ces demandes d'inscription.
§ 2. Sauf demande expresse contraire adressée à la CoGI, les demandes d'inscription des élèves qui n'ont pas obtenu le certificat d'études de base sont supprimées dès que la décision de refus d'octroi de ce certificat est définitive.
§ 3. A partir du troisième jour ouvrable scolaire de l'année scolaire, l'inscription d'un élève en ordre utile, survenue avant le jour de la rentrée scolaire, est supprimée et son désistement est enregistré, si celui-ci ne s'est pas présenté dans l'école et si ni lui-même s'il est majeur, ni ses parents s'il est mineur, n'ont pu justifier le caractère régulier de l'absence, aux conditions prévues [2 en vertu de l'article 1.7.1-8]2.
Si l'inscription en ordre utile visée à l'alinéa qui précède intervient à partir du jour de la rentrée scolaire en vertu de l'optimalisation des préférences ou de l'évolution des listes d'attente, que l'élève auquel une place a été proposée est absent depuis 3 jours ouvrables scolaires à compter de la rentrée scolaire effective dans l'école ou de la notification aux parents ou à l'élève s'il est majeur de l'information selon laquelle une place lui a été attribuée, et que ni lui-même s'il est majeur, ni ses parents s'il est mineur, n'ont pu justifier le caractère régulier de son absence aux conditions prévues [2 en vertu de l'article 1.7.1-8]2, l'école enregistre son désistement et en informe électroniquement la CoGI.]1
L'élève majeur ou les parents de l'élève mineur disposent, s'ils n'ont pas obtenu une place en ordre utile dans l'école correspondant à leur 1ère préférence, d'un délai de 10 jours ouvrables scolaires de la notification du courrier visé à l'alinéa précédent pour confirmer ou infirmer les demandes d'inscription introduites conformément à l'article 1.7.7-17. A défaut de réponse dans ce délai, ils sont réputés confirmer ces demandes d'inscription.
§ 2. Sauf demande expresse contraire adressée à la CoGI, les demandes d'inscription des élèves qui n'ont pas obtenu le certificat d'études de base sont supprimées dès que la décision de refus d'octroi de ce certificat est définitive.
§ 3. A partir du troisième jour ouvrable scolaire de l'année scolaire, l'inscription d'un élève en ordre utile, survenue avant le jour de la rentrée scolaire, est supprimée et son désistement est enregistré, si celui-ci ne s'est pas présenté dans l'école et si ni lui-même s'il est majeur, ni ses parents s'il est mineur, n'ont pu justifier le caractère régulier de l'absence, aux conditions prévues [2 en vertu de l'article 1.7.1-8]2.
Si l'inscription en ordre utile visée à l'alinéa qui précède intervient à partir du jour de la rentrée scolaire en vertu de l'optimalisation des préférences ou de l'évolution des listes d'attente, que l'élève auquel une place a été proposée est absent depuis 3 jours ouvrables scolaires à compter de la rentrée scolaire effective dans l'école ou de la notification aux parents ou à l'élève s'il est majeur de l'information selon laquelle une place lui a été attribuée, et que ni lui-même s'il est majeur, ni ses parents s'il est mineur, n'ont pu justifier le caractère régulier de son absence aux conditions prévues [2 en vertu de l'article 1.7.1-8]2, l'école enregistre son désistement et en informe électroniquement la CoGI.]1
Art. 1.7.7 -30.[1 Het aantal leerlingen bedoeld in artikel 1.7.7-14, § 1, 1°, mag slechts met één eenheid per klas worden overschreden, aangegeven met toepassing van artikel 1.7.7-14, § 1, 2°, en § 2, uitsluitend om:
1° gevolg te geven aan een bevel van de CoGI, inzonderheid met het oog op de oplossing van uitzonderlijke gevallen of gevallen van overmacht, in welk geval het bevel onderworpen is aan de voorafgaande naleving van de procedure bepaald in onderafdeling 11;
2° in het eerste leerjaar een leerling in te schrijven die is ingeschreven in het internaat van de betrokken secundaire school of in een internaat dat bij overeenkomst met de school is geassocieerd [2 op voorwaarde dat COGI van oordeel is dat de inschrijving in een internaat na de inschrijvingsperiode bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 1, eerste lid, gerechtvaardigd is door een uitzonderlijk geval of overmacht]2;
3° de inschrijving van een bijkomend broertje of zusje in de zin van artikel 1.7.7-33, § 1, 1°, mogelijk te maken, [2 en samengesteld op het ogenblik van de inschrijvingsperiode]2 wanneer een ander lid een beschikbare plaats toegewezen [2 in een school die is aangewezen op het vertrouwelijke deel van het inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7-17, § 2]2 heeft gekregen;
4° de inschrijving mogelijk te maken van leerlingen die ex-aequo gerangschikt zijn in de rangorde van de leerlingen, wanneer een van de ex-aequo gerangschikte leerlingen de laatste beschikbare plaats toegewezen heeft gekregen.
In geval van concurrentie binnen een secundaire school ten gevolge van de cumulatie van een of andere van de situaties bedoeld in lid 1, 1° tot 4°, lost de CoGI de concurrentie op door middel van een speciaal met redenen omklede beslissing, desgevallend door het formuleren van een nieuw bevel dat een nieuwe adequate en redelijke verhoging impliceert van het aantal eenheden per klas aangegeven binnen deze secundaire school.
Onverminderd lid 2 kan de CoGI bij een uitzonderlijke en speciaal met redenen omklede beslissing gebruik maken van haar bevoegdheid om een bevel uit te vaardigen op het niveau van alle secundaire scholen in een of meer zones, zonder gebonden te zijn aan de in lid 1 genoemde drempel van één eenheid per klas.
Bij toepassing van lid 1, 2°, 3° en 4°, brengt de directeur van de secundaire school onmiddellijk de CoGI op de hoogte.]1
1° gevolg te geven aan een bevel van de CoGI, inzonderheid met het oog op de oplossing van uitzonderlijke gevallen of gevallen van overmacht, in welk geval het bevel onderworpen is aan de voorafgaande naleving van de procedure bepaald in onderafdeling 11;
2° in het eerste leerjaar een leerling in te schrijven die is ingeschreven in het internaat van de betrokken secundaire school of in een internaat dat bij overeenkomst met de school is geassocieerd [2 op voorwaarde dat COGI van oordeel is dat de inschrijving in een internaat na de inschrijvingsperiode bedoeld in artikel 1.7.7-18, § 1, eerste lid, gerechtvaardigd is door een uitzonderlijk geval of overmacht]2;
3° de inschrijving van een bijkomend broertje of zusje in de zin van artikel 1.7.7-33, § 1, 1°, mogelijk te maken, [2 en samengesteld op het ogenblik van de inschrijvingsperiode]2 wanneer een ander lid een beschikbare plaats toegewezen [2 in een school die is aangewezen op het vertrouwelijke deel van het inschrijvingsformulier bedoeld in artikel 1.7.7-17, § 2]2 heeft gekregen;
4° de inschrijving mogelijk te maken van leerlingen die ex-aequo gerangschikt zijn in de rangorde van de leerlingen, wanneer een van de ex-aequo gerangschikte leerlingen de laatste beschikbare plaats toegewezen heeft gekregen.
In geval van concurrentie binnen een secundaire school ten gevolge van de cumulatie van een of andere van de situaties bedoeld in lid 1, 1° tot 4°, lost de CoGI de concurrentie op door middel van een speciaal met redenen omklede beslissing, desgevallend door het formuleren van een nieuw bevel dat een nieuwe adequate en redelijke verhoging impliceert van het aantal eenheden per klas aangegeven binnen deze secundaire school.
Onverminderd lid 2 kan de CoGI bij een uitzonderlijke en speciaal met redenen omklede beslissing gebruik maken van haar bevoegdheid om een bevel uit te vaardigen op het niveau van alle secundaire scholen in een of meer zones, zonder gebonden te zijn aan de in lid 1 genoemde drempel van één eenheid per klas.
Bij toepassing van lid 1, 2°, 3° en 4°, brengt de directeur van de secundaire school onmiddellijk de CoGI op de hoogte.]1
Art. 1.7.7 -30.[1 Le nombre d'élèves visés à l'article 1.7.7-14, § 1er, 1°, ne peut être dépassé que d'une unité par classe déclarée en application de l'article 1.7.7-14, § 1er, 2°, et § 2, uniquement pour:
1° répondre à une injonction de la CoGI, notamment en vue de résoudre des cas exceptionnels ou de force majeure, auquel cas l'injonction est subordonnée au respect préalable de la procédure fixée à la sous-section 11;
2° inscrire en première année un élève qui s'inscrit dans l'internat de l'école secondaire concernée ou dans un internat associé à l'école par une convention [2 pour autant que la COGI estime que l'inscription en internat, postérieure à la période d'inscription visée à l'article 1.7.7-18, § 1er, alinéa 1er, est justifiée par un cas exceptionnel ou de force majeure]2;
3° permettre l'inscription d'un membre supplémentaire de la fratrie, au sens visé à l'article 1.7.7-33, § 1er, 1° [2 et constituée au moment de la période d'inscription]2, lorsqu'un autre membre s'est vu attribuer une place disponible [2 dans une école désignée sur le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription visé à l'article 1.7.7-17, § 2]2;
4° permettre l'inscription d'élèves classés ex-aequo dans l'ordre de classement des élèves, lorsqu'un des élèves classés ex-aequo s'est vu attribuer la dernière place disponible.
En cas de concours au sein d'une école secondaire résultant du cumul de l'une ou l'autre des situations visées à l'alinéa 1er, 1° à 4°, la CoGI, par voie de décision spécialement motivée, résout le concours, au besoin en formulant une nouvelle injonction impliquant une nouvelle augmentation adéquate et raisonnable du nombre d'unités par classes déclarées au sein de cette école secondaire.
Sans préjudice de l'alinéa 2, la CoGI peut, par voie de décision exceptionnelle et spécialement motivée, faire usage de son pouvoir d'injonction à l'échelle de l'ensemble des écoles secondaires d'une ou plusieurs zones, sans être liée par le seuil d'une unité par classe déclarée visé à l'alinéa 1er.
Lorsqu'il fait application de l'alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, le directeur de l'école secondaire en informe immédiatement la CoGI.]1
1° répondre à une injonction de la CoGI, notamment en vue de résoudre des cas exceptionnels ou de force majeure, auquel cas l'injonction est subordonnée au respect préalable de la procédure fixée à la sous-section 11;
2° inscrire en première année un élève qui s'inscrit dans l'internat de l'école secondaire concernée ou dans un internat associé à l'école par une convention [2 pour autant que la COGI estime que l'inscription en internat, postérieure à la période d'inscription visée à l'article 1.7.7-18, § 1er, alinéa 1er, est justifiée par un cas exceptionnel ou de force majeure]2;
3° permettre l'inscription d'un membre supplémentaire de la fratrie, au sens visé à l'article 1.7.7-33, § 1er, 1° [2 et constituée au moment de la période d'inscription]2, lorsqu'un autre membre s'est vu attribuer une place disponible [2 dans une école désignée sur le volet confidentiel du formulaire unique d'inscription visé à l'article 1.7.7-17, § 2]2;
4° permettre l'inscription d'élèves classés ex-aequo dans l'ordre de classement des élèves, lorsqu'un des élèves classés ex-aequo s'est vu attribuer la dernière place disponible.
En cas de concours au sein d'une école secondaire résultant du cumul de l'une ou l'autre des situations visées à l'alinéa 1er, 1° à 4°, la CoGI, par voie de décision spécialement motivée, résout le concours, au besoin en formulant une nouvelle injonction impliquant une nouvelle augmentation adéquate et raisonnable du nombre d'unités par classes déclarées au sein de cette école secondaire.
Sans préjudice de l'alinéa 2, la CoGI peut, par voie de décision exceptionnelle et spécialement motivée, faire usage de son pouvoir d'injonction à l'échelle de l'ensemble des écoles secondaires d'une ou plusieurs zones, sans être liée par le seuil d'une unité par classe déclarée visé à l'alinéa 1er.
Lorsqu'il fait application de l'alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, le directeur de l'école secondaire en informe immédiatement la CoGI.]1
Art. 1.7.7 -31. [1 § 1. De directeur van de school voor secundair onderwijs stelt de meerderjarige leerling, of zijn ouders als hij minderjarig is, in kennis van zijn inschrijving of van het feit dat zijn inschrijving is geweigerd omdat hem geen plaats kon worden toegewezen. In het laatste geval deelt de directeur van de secundaire school ook mee welke plaats de leerling op de wachtlijst inneemt.
§ 2. Wanneer de inschrijving wordt geweigerd omdat er geen plaats kan worden toegewezen, wordt, zodra er in de school een plaats vrijkomt, deze voorgesteld in de volgorde van de in § 1 bedoelde wachtlijst, totdat deze laatste is uitgeput. Het voorstel wordt gedaan door de CoGI voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-28, §§ 2 en 3, en door de secundaire school voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-22.
Om de CoGI in staat te stellen te handelen overeenkomstig lid 1, stelt de school de CoGI onmiddellijk op de hoogte van elke intrekking.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen plaats geacht opnieuw beschikbaar te komen zolang het aantal in nuttige orde ingeschreven leerlingen niet minder bedraagt dan 100% van de aangegeven plaatsen, met uitzondering van de leerlingen die op bevel van de CoGI worden toegevoegd met toepassing van artikel 1.7.7-30.
§ 3. De directeur van de school voor secundair onderwijs verstrekt aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling een bewijs van inschrijving of van weigering van inschrijving dat inzonderheid de volgende gegevens bevat:
1° de identificatie en contactgegevens van de secundaire school, de inrichtende macht en de directeur;
2° de identificatie- en contactgegevens van de leerling en, in voorkomend geval, van zijn ouders;
3° het totaal aantal beschikbare plaatsen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de school;
4° het aantal toegekende plaatsen aan het einde van de inschrijvingsperiode;
5° het feit dat de inschrijving wordt aanvaard of geweigerd op grond van het feit dat geen plaats aan de leerling kon worden toegewezen, in voorkomend geval de plaats die de leerling op de wachtlijst inneemt en de vermelding van de diensten van de administratie waar de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen met het oog op de inschrijving van de leerling in een school van de Franse Gemeenschap of in een instelling die de naleving van de leerplicht waarborgt;
6° de datum waarop het inschrijvingsbewijs is betekend en afgegeven, de handtekening van de directeur van de secundaire school en de handtekening van de meerderjarige leerling of van de ouders van de minderjarige leerling.]1
§ 2. Wanneer de inschrijving wordt geweigerd omdat er geen plaats kan worden toegewezen, wordt, zodra er in de school een plaats vrijkomt, deze voorgesteld in de volgorde van de in § 1 bedoelde wachtlijst, totdat deze laatste is uitgeput. Het voorstel wordt gedaan door de CoGI voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-28, §§ 2 en 3, en door de secundaire school voor de leerlingen die zij op de wachtlijst heeft geplaatst met toepassing van artikel 1.7.7-22.
Om de CoGI in staat te stellen te handelen overeenkomstig lid 1, stelt de school de CoGI onmiddellijk op de hoogte van elke intrekking.
Voor de toepassing van dit artikel wordt geen plaats geacht opnieuw beschikbaar te komen zolang het aantal in nuttige orde ingeschreven leerlingen niet minder bedraagt dan 100% van de aangegeven plaatsen, met uitzondering van de leerlingen die op bevel van de CoGI worden toegevoegd met toepassing van artikel 1.7.7-30.
§ 3. De directeur van de school voor secundair onderwijs verstrekt aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling een bewijs van inschrijving of van weigering van inschrijving dat inzonderheid de volgende gegevens bevat:
1° de identificatie en contactgegevens van de secundaire school, de inrichtende macht en de directeur;
2° de identificatie- en contactgegevens van de leerling en, in voorkomend geval, van zijn ouders;
3° het totaal aantal beschikbare plaatsen in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs in de school;
4° het aantal toegekende plaatsen aan het einde van de inschrijvingsperiode;
5° het feit dat de inschrijving wordt aanvaard of geweigerd op grond van het feit dat geen plaats aan de leerling kon worden toegewezen, in voorkomend geval de plaats die de leerling op de wachtlijst inneemt en de vermelding van de diensten van de administratie waar de leerling en zijn ouders hulp kunnen krijgen met het oog op de inschrijving van de leerling in een school van de Franse Gemeenschap of in een instelling die de naleving van de leerplicht waarborgt;
6° de datum waarop het inschrijvingsbewijs is betekend en afgegeven, de handtekening van de directeur van de secundaire school en de handtekening van de meerderjarige leerling of van de ouders van de minderjarige leerling.]1
Art. 1.7.7 -31. [1 § 1er. Le directeur de l'école secondaire informe l'élève majeur ou ses parents s'il est mineur de l'inscription de l'intéressé ou du fait que son inscription est refusée pour le motif qu'aucune place n'a pu lui être attribuée. Dans ce dernier cas, le directeur de l'école secondaire communique également la position que l'élève occupe dans sa liste d'attente.
§ 2. Lorsque le refus d'inscription est fondé sur le motif qu'aucune place n'a pu lui être attribuée, dès qu'une place redevient disponible au sein de l'école, elle est proposée dans l'ordre de la liste d'attente visée au § 1er jusqu'à épuisement de celle-ci. La proposition émane de la CoGI pour les élèves qu'elle a placés en liste d'attente en application de l'article 1.7.7-28, §§ 2 et 3, et de l'école secondaire pour les élèves que cette dernière a placés en liste d'attente en application de l'article 1.7.7-22.
Pour permettre à la CoGI d'agir conformément à l'alinéa 1er, l'école informe immédiatement la CoGI de tout désistement.
Pour l'application du présent article, aucune place n'est réputée redevenir disponible tant que le nombre d'élèves inscrits en ordre utile n'est pas inférieur à 100 % des places déclarées, hormis les élèves ajoutés sur injonction de la CoGI en application de l'article 1.7.7-30.
§ 3. Le directeur de l'école secondaire remet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur une attestation d'inscription ou de refus d'inscription contenant notamment les éléments suivants:
1° l'identification et les coordonnées de l'école secondaire, de son pouvoir organisateur et de son directeur;
2° l'identification et les coordonnées de l'élève et, le cas échéant de ses parents;
3° le nombre de places totales disponibles en première année de l'enseignement secondaire dans l'école;
4° le nombre de places attribuées à l'issue de la période d'inscription;
5° le fait que l'inscription est soit acceptée, soit refusée, pour le motif qu'aucune place n'a pu lui être attribuée, le cas échéant, la position que l'élève occupe sur la liste d'attente et l'indication des services de l'administration où l'élève et ses parents peuvent obtenir une assistance en vue d'inscrire l'élève dans une école de la Communauté française ou dans une institution assurant le respect de l'obligation scolaire;
6° la date à laquelle l'attestation d'inscription est signifiée et remise, la signature du directeur de l'école secondaire et la signature de l'élève majeur ou des parents de l'élève mineur.]1
§ 2. Lorsque le refus d'inscription est fondé sur le motif qu'aucune place n'a pu lui être attribuée, dès qu'une place redevient disponible au sein de l'école, elle est proposée dans l'ordre de la liste d'attente visée au § 1er jusqu'à épuisement de celle-ci. La proposition émane de la CoGI pour les élèves qu'elle a placés en liste d'attente en application de l'article 1.7.7-28, §§ 2 et 3, et de l'école secondaire pour les élèves que cette dernière a placés en liste d'attente en application de l'article 1.7.7-22.
Pour permettre à la CoGI d'agir conformément à l'alinéa 1er, l'école informe immédiatement la CoGI de tout désistement.
Pour l'application du présent article, aucune place n'est réputée redevenir disponible tant que le nombre d'élèves inscrits en ordre utile n'est pas inférieur à 100 % des places déclarées, hormis les élèves ajoutés sur injonction de la CoGI en application de l'article 1.7.7-30.
§ 3. Le directeur de l'école secondaire remet à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur une attestation d'inscription ou de refus d'inscription contenant notamment les éléments suivants:
1° l'identification et les coordonnées de l'école secondaire, de son pouvoir organisateur et de son directeur;
2° l'identification et les coordonnées de l'élève et, le cas échéant de ses parents;
3° le nombre de places totales disponibles en première année de l'enseignement secondaire dans l'école;
4° le nombre de places attribuées à l'issue de la période d'inscription;
5° le fait que l'inscription est soit acceptée, soit refusée, pour le motif qu'aucune place n'a pu lui être attribuée, le cas échéant, la position que l'élève occupe sur la liste d'attente et l'indication des services de l'administration où l'élève et ses parents peuvent obtenir une assistance en vue d'inscrire l'élève dans une école de la Communauté française ou dans une institution assurant le respect de l'obligation scolaire;
6° la date à laquelle l'attestation d'inscription est signifiée et remise, la signature du directeur de l'école secondaire et la signature de l'élève majeur ou des parents de l'élève mineur.]1
Art. 1.7.7 -32. [1 Met ingang van de eerstvolgende schoolwerkdag volgend op de dag die is vastgesteld met toepassing van artikel 1.7.7-28, § 4, eerste lid, heeft elke overgang van een aanvraag tot inschrijving in de voorgeschreven volgorde tot gevolg dat de inschrijvingen op de wachtlijst in andere scholen door de CoGI worden geschrapt, ook wanneer de inschrijving op de wachtlijst het gevolg is van een aanvraag tot inschrijving die na de inschrijvingsperiode overeenkomstig artikel 1.7.7-22 is ingeschreven.]1
Art. 1.7.7 -32. [1 A partir du prochain jour ouvrable scolaire suivant celui fixé en application de l'article 1.7.7-28, § 4, alinéa 1er, tout passage d'une demande d'inscription en ordre utile entraîne la suppression, par la CoGI, des inscriptions en liste d'attente dans d'autres écoles, en ce compris lorsque l'inscription en liste d'attente résulte d'une demande d'inscription actée après la période d'inscription conformément à l'article 1.7.7-22.]1
Onderafdeling X. [1 - Leerlingen met voorrang]1
Sous-section X. [1 - Des élèves prioritaires]1
Art. 1.7.7 -33. [1 § 1. Voor de toewijzing van de aangegeven plaatsen op een secundaire school worden als prioritair beschouwd, in de onderstaande volgorde, de leerlingen:
1° wier broer of zus of een andere minderjarige of volwassene die effectief en permanent bij hem woont ten gevolge van adoptie, gezinshereniging of een andere wijziging in de ouderlijke situatie, reeds secundair onderwijs volgt;
2° die voortkomen uit:
(a) een tehuis of pleeggezin, mits zij daar door de rechter of door de adviseur of directeur voor hulpverlening aan de jeugd zijn geplaatst;
(b) een internaat voor kinderen waarvan de ouders geen vaste woonplaats hebben;
3° die zich in een toestand van volledige en duurzame integratie bevinden of kunnen bevinden, in de zin van hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs binnen de territoriale cluster waarvan de secundaire school bedoeld in de aanvraag tot inschrijving een meewerkende school is, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.2-1;
4° die, ook al zij niet regelmatig ingeschreven zijn in het gespecialiseerd onderwijs georganiseerd door het decreet van 3 maart 2004, op het ogenblik dat zij een aanvraag tot inschrijving indienen of door hun ouders laten indienen, specifieke behoeften hebben die gebaseerd zijn op een bewezen handicap en die bekend zijn bij de territoriale cluster die verantwoordelijk is voor de lagere of basisschool van herkomst;
5° die een internaat bezoeken dat onder dezelfde inrichtende macht als de school valt of waarmee de school een samenwerkingsverband heeft;
6° waarvan minstens één van de ouders een ambt of een deel daarvan in het secundair onderwijs uitoefent.
§ 2. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 1°, worden slechts als prioritair beschouwd indien één van de volgende documenten ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt:
1° een verklaring op ere dat de in te schrijven leerling minstens één ouder gemeen heeft met de minderjarige of meerderjarige die reeds secundair onderwijs volgt;
2° het bewijs dat de in te schrijven student op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode minstens één jaar heeft samengewoond met de minderjarige of meerderjarige die al secundair onderwijs volgt;
3° het bewijs dat een van de ouders van de in te schrijven leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode een gezin heeft gevormd met een van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling die reeds minstens een jaar naar de secundaire school gaat, hetzij door huwelijk, hetzij door wettelijke samenwoning, hetzij door een feitelijk samenwonen.
§ 3. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 2°, worden slechts geacht voorrang te hebben indien een kopie van het getuigschrift bedoeld in artikel 29, § 2, derde lid, van het decreet van 13 juli 1998 houdende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijsregeling, of elk ander gelijkwaardig geacht bewijs, uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt.
§ 4. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 3°, worden slechts als prioritair beschouwd indien het voorstel tot integratie in de bevoegde territoriale cluster bedoeld in artikel 134 van het decreet van 3 maart 2004 houdende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, aanvaard is, zoals bedoeld in artikel 135 van hetzelfde decreet, ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
§ 5. De inschrijvingsaanvragen bedoeld in § 1, 4°, worden slechts als prioritair beschouwd als ze gebaseerd zijn op een integratieproject dat door de directeur van de secundaire school, in overleg met het onderwijsteam, is aanvaard, en dit uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
Voor de toepassing van § 1, 4°, is een integratieproject een protocol dat bevat:
1° de instemming van de directeur van de secundaire school;
2° de instemming van de ouders of van de meerderjarige leerling zelf;
3° een lijst van de specifieke uitrustingen die de leerling in staat stellen zijn onderwijs voort te zetten;
4° de partners die belast zijn met de begeleiding van de leerling en bevoegd zijn om in de school tussen te komen;
5° eventuele specifieke afspraken tussen de school en de ouders of de leerling zelf als hij meerderjarig is;
6° de instemming van de coördinator van de bevoegde territoriale cluster.]1
1° wier broer of zus of een andere minderjarige of volwassene die effectief en permanent bij hem woont ten gevolge van adoptie, gezinshereniging of een andere wijziging in de ouderlijke situatie, reeds secundair onderwijs volgt;
2° die voortkomen uit:
(a) een tehuis of pleeggezin, mits zij daar door de rechter of door de adviseur of directeur voor hulpverlening aan de jeugd zijn geplaatst;
(b) een internaat voor kinderen waarvan de ouders geen vaste woonplaats hebben;
3° die zich in een toestand van volledige en duurzame integratie bevinden of kunnen bevinden, in de zin van hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs binnen de territoriale cluster waarvan de secundaire school bedoeld in de aanvraag tot inschrijving een meewerkende school is, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.2-1;
4° die, ook al zij niet regelmatig ingeschreven zijn in het gespecialiseerd onderwijs georganiseerd door het decreet van 3 maart 2004, op het ogenblik dat zij een aanvraag tot inschrijving indienen of door hun ouders laten indienen, specifieke behoeften hebben die gebaseerd zijn op een bewezen handicap en die bekend zijn bij de territoriale cluster die verantwoordelijk is voor de lagere of basisschool van herkomst;
5° die een internaat bezoeken dat onder dezelfde inrichtende macht als de school valt of waarmee de school een samenwerkingsverband heeft;
6° waarvan minstens één van de ouders een ambt of een deel daarvan in het secundair onderwijs uitoefent.
§ 2. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 1°, worden slechts als prioritair beschouwd indien één van de volgende documenten ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt:
1° een verklaring op ere dat de in te schrijven leerling minstens één ouder gemeen heeft met de minderjarige of meerderjarige die reeds secundair onderwijs volgt;
2° het bewijs dat de in te schrijven student op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode minstens één jaar heeft samengewoond met de minderjarige of meerderjarige die al secundair onderwijs volgt;
3° het bewijs dat een van de ouders van de in te schrijven leerling op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode een gezin heeft gevormd met een van de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling die reeds minstens een jaar naar de secundaire school gaat, hetzij door huwelijk, hetzij door wettelijke samenwoning, hetzij door een feitelijk samenwonen.
§ 3. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 2°, worden slechts geacht voorrang te hebben indien een kopie van het getuigschrift bedoeld in artikel 29, § 2, derde lid, van het decreet van 13 juli 1998 houdende de organisatie van het gewoon kleuter- en lager onderwijs en tot wijziging van de onderwijsregeling, of elk ander gelijkwaardig geacht bewijs, uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode aan de directeur van de secundaire school wordt overgemaakt.
§ 4. De aanvragen tot inschrijving bedoeld in § 1, 3°, worden slechts als prioritair beschouwd indien het voorstel tot integratie in de bevoegde territoriale cluster bedoeld in artikel 134 van het decreet van 3 maart 2004 houdende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, aanvaard is, zoals bedoeld in artikel 135 van hetzelfde decreet, ten laatste op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
§ 5. De inschrijvingsaanvragen bedoeld in § 1, 4°, worden slechts als prioritair beschouwd als ze gebaseerd zijn op een integratieproject dat door de directeur van de secundaire school, in overleg met het onderwijsteam, is aanvaard, en dit uiterlijk op de laatste werkdag van de inschrijvingsperiode.
Voor de toepassing van § 1, 4°, is een integratieproject een protocol dat bevat:
1° de instemming van de directeur van de secundaire school;
2° de instemming van de ouders of van de meerderjarige leerling zelf;
3° een lijst van de specifieke uitrustingen die de leerling in staat stellen zijn onderwijs voort te zetten;
4° de partners die belast zijn met de begeleiding van de leerling en bevoegd zijn om in de school tussen te komen;
5° eventuele specifieke afspraken tussen de school en de ouders of de leerling zelf als hij meerderjarig is;
6° de instemming van de coördinator van de bevoegde territoriale cluster.]1
Art. 1.7.7 -33. [1 § 1er. En vue de l'attribution des places déclarées dans une école secondaire, sont considérés comme prioritaires, dans l'ordre repris ci-dessous, les élèves:
1° dont un frère ou une soeur ou tout autre mineur ou majeur vivant effectivement et durablement avec lui en raison d'une adoption, d'une recomposition familiale ou de toute autre modification de la situation parentale, fréquente déjà l'école secondaire;
2° qui sont issus:
a) d'un home ou d'une famille d'accueil, pour autant qu'ils y aient été placés soit par le juge, soit par le conseiller ou le directeur d'aide à la jeunesse;
b) d'un internat pour enfants dont les parents n'ont pas de résidence fixe;
3° qui sont ou pourront être en situation d'intégration permanente totale, au sens du chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé au sein du pôle territorial dont l'école secondaire visée par la demande d'inscription, est coopérante, tel que défini à l'article 6.2.2-1;
4° qui, même sans avoir été régulièrement inscrits dans l'enseignement spécialisé organisé par le décret du 3 mars 2004, éprouvent, au moment d'introduire ou de voir introduire par leurs parents une demande d'inscription, des besoins spécifiques fondés sur un handicap avéré et connu du pôle territorial dont ressort l'école primaire ou fondamentale d'origine;
5° qui fréquentent un internat relevant du même pouvoir organisateur que l'école ou avec lequel celui-ci entretient une collaboration;
6° dont au moins l'un des parents exerce tout ou partie de sa fonction au sein de l'école secondaire.
§ 2. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 1°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant que soit remis au directeur de l'école secondaire, au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'un des documents suivants:
1° la déclaration sur l'honneur que l'élève à inscrire a au moins un parent commun avec le mineur ou le majeur qui fréquente déjà l'école secondaire;
2° la preuve que, au dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'élève à inscrire réside depuis au moins un an avec le mineur ou le majeur qui fréquente déjà l'école secondaire;
3° la preuve que, au dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'un des parents de l'élève à inscrire a recomposé une famille avec l'un des parents du mineur ou du majeur qui fréquente déjà l'école secondaire, soit par mariage, soit par cohabitation légale, soit par domiciliation depuis au moins un an.
§ 3. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 2°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant qu'une copie de l'attestation visée à l'article 29, § 2, alinéa 3, du décret du 13 juillet 1998 portant organisation de l'enseignement maternel et primaire ordinaire et modifiant la réglementation de l'enseignement, ou toute preuve jugée équivalente, soit remise au directeur de l'école secondaire au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription.
§ 4. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 3°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant que la proposition d'intégration au sein du pôle territorial compétent, visée à l'article 134 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ait fait l'objet de l'acceptation visée à l'article 135 du même décret, au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription;
§ 5. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 4°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant qu'elles soient fondées sur un projet d'intégration accepté par le directeur de l'école secondaire, en concertation avec l'équipe éducative, et ce, au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription.
Pour l'application du § 1er, 4°, un projet d'intégration est un protocole reprenant:
1° l'accord du directeur de l'école secondaire;
2° l'accord des parents ou de l'élève lui-même s'il est majeur;
3° l'énumération des équipements spécifiques permettant à l'élève de poursuivre sa scolarité;
4° les partenaires éventuels chargés de l'accompagnement de l'élève et autorisés à intervenir dans l'école;
5° les éventuelles dispositions spécifiques établies entre l'école et les parents ou l'élève lui-même s'il est majeur.
6° l'accord du coordonnateur du pôle territorial compétent.]1
1° dont un frère ou une soeur ou tout autre mineur ou majeur vivant effectivement et durablement avec lui en raison d'une adoption, d'une recomposition familiale ou de toute autre modification de la situation parentale, fréquente déjà l'école secondaire;
2° qui sont issus:
a) d'un home ou d'une famille d'accueil, pour autant qu'ils y aient été placés soit par le juge, soit par le conseiller ou le directeur d'aide à la jeunesse;
b) d'un internat pour enfants dont les parents n'ont pas de résidence fixe;
3° qui sont ou pourront être en situation d'intégration permanente totale, au sens du chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé au sein du pôle territorial dont l'école secondaire visée par la demande d'inscription, est coopérante, tel que défini à l'article 6.2.2-1;
4° qui, même sans avoir été régulièrement inscrits dans l'enseignement spécialisé organisé par le décret du 3 mars 2004, éprouvent, au moment d'introduire ou de voir introduire par leurs parents une demande d'inscription, des besoins spécifiques fondés sur un handicap avéré et connu du pôle territorial dont ressort l'école primaire ou fondamentale d'origine;
5° qui fréquentent un internat relevant du même pouvoir organisateur que l'école ou avec lequel celui-ci entretient une collaboration;
6° dont au moins l'un des parents exerce tout ou partie de sa fonction au sein de l'école secondaire.
§ 2. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 1°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant que soit remis au directeur de l'école secondaire, au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'un des documents suivants:
1° la déclaration sur l'honneur que l'élève à inscrire a au moins un parent commun avec le mineur ou le majeur qui fréquente déjà l'école secondaire;
2° la preuve que, au dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'élève à inscrire réside depuis au moins un an avec le mineur ou le majeur qui fréquente déjà l'école secondaire;
3° la preuve que, au dernier jour ouvrable de la période d'inscription, l'un des parents de l'élève à inscrire a recomposé une famille avec l'un des parents du mineur ou du majeur qui fréquente déjà l'école secondaire, soit par mariage, soit par cohabitation légale, soit par domiciliation depuis au moins un an.
§ 3. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 2°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant qu'une copie de l'attestation visée à l'article 29, § 2, alinéa 3, du décret du 13 juillet 1998 portant organisation de l'enseignement maternel et primaire ordinaire et modifiant la réglementation de l'enseignement, ou toute preuve jugée équivalente, soit remise au directeur de l'école secondaire au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription.
§ 4. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 3°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant que la proposition d'intégration au sein du pôle territorial compétent, visée à l'article 134 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ait fait l'objet de l'acceptation visée à l'article 135 du même décret, au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription;
§ 5. Les demandes d'inscription visées au § 1er, 4°, ne sont considérées comme prioritaires que pour autant qu'elles soient fondées sur un projet d'intégration accepté par le directeur de l'école secondaire, en concertation avec l'équipe éducative, et ce, au plus tard le dernier jour ouvrable de la période d'inscription.
Pour l'application du § 1er, 4°, un projet d'intégration est un protocole reprenant:
1° l'accord du directeur de l'école secondaire;
2° l'accord des parents ou de l'élève lui-même s'il est majeur;
3° l'énumération des équipements spécifiques permettant à l'élève de poursuivre sa scolarité;
4° les partenaires éventuels chargés de l'accompagnement de l'élève et autorisés à intervenir dans l'école;
5° les éventuelles dispositions spécifiques établies entre l'école et les parents ou l'élève lui-même s'il est majeur.
6° l'accord du coordonnateur du pôle territorial compétent.]1
Art. 1.7.7 -34. [1 Ongeacht de voorrang waarop een kandidaat tot inschrijving overeenkomstig artikel 1.7.7-33 aanspraak kan maken, geldt deze voorrang slechts in de school waar de meerderjarige leerling of de ouders van de minderjarige leerling hun enig inschrijvingsformulier indienen.]1
Art. 1.7.7 -34. [1 Quelle que soit la priorité qu'un candidat à l'inscription peut faire valoir en application de l'article 1.7.7-33, elle ne vaut que dans l'école où l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur déposent leur formulaire unique d'inscription.]1
Onderafdeling XI. [1 - Uitzonderlijke gevallen of overmacht]1
Sous-section XI. [1 - Des cas exceptionnels ou de force majeure]1
Art. 1.7.7 -35. [1 Uitzonderlijke gevallen of overmacht in de zin van deze onderafdeling kunnen, naargelang de beoordeeling van de CoGI over de meest geschikte manier om de aan haar voorgelegde individuele gevallen op te lossen, aanleiding geven tot een gunstigere indeling of herindeling van de aanvraag van de leerling voor inschrijving in de school of scholen waarvoor hij zich aanmeldt.
In geval van indeling of herindeling in nuttige orde, wanneer het openen van bijkomende plaatsen door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30, eerste lid, 1°, niet meer mogelijk is binnen de betrokken secundaire school, kan de CoGI de betrokken leerling doorverwijzen naar de secundaire scholen vermeld op zijn vertrouwelijke deel, zo nodig door middel van indeling of herindeling in nuttige orde en, zo mogelijk, door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30.
Als de in de leden 1 en 2 bedoelde opties niet mogelijk zijn, kan de bevoegde instantie de betrokken leerling alsnog verwijzen naar secundaire scholen die niet in het enig inschrijvingsformulier waren vermeld, mits minstens één van die scholen binnen een redelijke afstand ligt van de woonplaats van de leerling zoals vermeld in het enig inschrijvingsformulier of van zijn huidige woonplaats, en deel uitmaakt van hetzelfde net als een van de betrokken secundaire scholen.
Verwijzing naar andere scholen voor secundair onderwijs overeenkomstig de leden 2 en 3 houdt voor de betrokken leerling niet de verplichting in om daar te worden ingeschreven.]1
In geval van indeling of herindeling in nuttige orde, wanneer het openen van bijkomende plaatsen door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30, eerste lid, 1°, niet meer mogelijk is binnen de betrokken secundaire school, kan de CoGI de betrokken leerling doorverwijzen naar de secundaire scholen vermeld op zijn vertrouwelijke deel, zo nodig door middel van indeling of herindeling in nuttige orde en, zo mogelijk, door middel van een bevel in de zin van artikel 1.7.7- 30.
Als de in de leden 1 en 2 bedoelde opties niet mogelijk zijn, kan de bevoegde instantie de betrokken leerling alsnog verwijzen naar secundaire scholen die niet in het enig inschrijvingsformulier waren vermeld, mits minstens één van die scholen binnen een redelijke afstand ligt van de woonplaats van de leerling zoals vermeld in het enig inschrijvingsformulier of van zijn huidige woonplaats, en deel uitmaakt van hetzelfde net als een van de betrokken secundaire scholen.
Verwijzing naar andere scholen voor secundair onderwijs overeenkomstig de leden 2 en 3 houdt voor de betrokken leerling niet de verplichting in om daar te worden ingeschreven.]1
Art. 1.7.7 -35. [1 Des cas exceptionnels ou de force majeure au sens de la présente sous-section peuvent donner lieu, selon l'appréciation de la CoGI quant à la manière la plus adéquate de résoudre les cas individuels qui lui sont soumis, au classement ou au reclassement plus favorable de la demande d'inscription de l'élève dans la ou les écoles qu'il vise.
En cas de classement ou de reclassement en ordre utile, lorsque l'ouverture de places supplémentaires par voie d'injonction au sens de l'article 1.7.7- 30, alinéa 1er, 1°, n'est plus possible au sein de l'école secondaire concernée, la CoGI peut orienter l'élève concerné vers les écoles secondaires mentionnées sur son volet confidentiel, le cas échéant moyennant classement ou reclassement en ordre utile et, si possible, par voie d'injonction au sens de l'article 1.7.7- 30.
Si les options visées aux alinéas 1er et 2 sont impossibles, la CoGI peut encore orienter l'élève concerné vers des écoles secondaires qui n'ont pas été indiquées dans le formulaire unique d'inscription, pour autant qu'au moins une école ainsi proposée soit située à distance raisonnable du domicile indiqué dans le formulaire unique d'inscription ou du domicile actuel de l'élève, et appartienne au même réseau que l'une des écoles secondaires visées.
L'orientation vers d'autres écoles secondaires en application des alinéas 2 et 3 n'emporte pas l'obligation pour l'élève concerné d'y être inscrit.]1
En cas de classement ou de reclassement en ordre utile, lorsque l'ouverture de places supplémentaires par voie d'injonction au sens de l'article 1.7.7- 30, alinéa 1er, 1°, n'est plus possible au sein de l'école secondaire concernée, la CoGI peut orienter l'élève concerné vers les écoles secondaires mentionnées sur son volet confidentiel, le cas échéant moyennant classement ou reclassement en ordre utile et, si possible, par voie d'injonction au sens de l'article 1.7.7- 30.
Si les options visées aux alinéas 1er et 2 sont impossibles, la CoGI peut encore orienter l'élève concerné vers des écoles secondaires qui n'ont pas été indiquées dans le formulaire unique d'inscription, pour autant qu'au moins une école ainsi proposée soit située à distance raisonnable du domicile indiqué dans le formulaire unique d'inscription ou du domicile actuel de l'élève, et appartienne au même réseau que l'une des écoles secondaires visées.
L'orientation vers d'autres écoles secondaires en application des alinéas 2 et 3 n'emporte pas l'obligation pour l'élève concerné d'y être inscrit.]1
Art. 1.7.7 -36. [1 Wanneer de meerderjarige leerling of de ouders van een minderjarige leerling van oordeel zijn dat er sprake is van een uitzonderlijk geval of overmacht waardoor de aanvraag tot inschrijving van de leerling in de genoemde scholen voor secundair onderwijs naar hun mening moet worden onderzocht of heroverwogen of die scholen zouden zijn vermeld in het enig inschrijvingsformulier indien dit mogelijk was geweest, kunnen zij een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI.
Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt per aangetekende brief of per e-mail ingediend bij de CoGI, die de ontvangst ervan bevestigt.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoek een opgave van de redenen die het uitzonderlijke geval of de overmacht in de zin van het eerste lid rechtvaardigen en wordt het ingediend binnen tien schoolwerkdagen na de kennisgeving van de indeling van de leerling na toepassing van artikel 1.7.7-28, § 2.
In geval van een nieuw uitzonderlijk geval of geval van overmacht dat zich voordoet na de in het vorige lid bedoelde periode van tien schoolwerkdagen, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van een minderjarige leerling een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI, op dezelfde wijze als in lid 2 is bepaald en uiterlijk op de maandag van de week die voorafgaat aan de dag van het begin van het schooljaar.]1
Het in lid 1 bedoelde verzoek wordt per aangetekende brief of per e-mail ingediend bij de CoGI, die de ontvangst ervan bevestigt.
Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoek een opgave van de redenen die het uitzonderlijke geval of de overmacht in de zin van het eerste lid rechtvaardigen en wordt het ingediend binnen tien schoolwerkdagen na de kennisgeving van de indeling van de leerling na toepassing van artikel 1.7.7-28, § 2.
In geval van een nieuw uitzonderlijk geval of geval van overmacht dat zich voordoet na de in het vorige lid bedoelde periode van tien schoolwerkdagen, kan de meerderjarige leerling of kunnen de ouders van een minderjarige leerling een met redenen omkleed verzoek indienen bij de CoGI, op dezelfde wijze als in lid 2 is bepaald en uiterlijk op de maandag van de week die voorafgaat aan de dag van het begin van het schooljaar.]1
Art. 1.7.7 -36. [1 Lorsque l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur estiment relever d'un cas exceptionnel ou de force majeure nécessitant selon eux l'examen ou le réexamen de la demande d'inscription de l'élève dans les écoles secondaires mentionnées ou qui auraient été mentionnées dans son formulaire unique d'inscription si cela avait été possible, ils peuvent adresser une demande motivée à la CoGI.
La demande visée à l'alinéa 1er est introduite par envoi recommandé ou par courrier électronique auprès de la CoGI, qui en accuse réception.
A peine d'irrecevabilité, la demande contient l'exposé des motifs justifiant le cas exceptionnel ou de force majeure au sens de l'alinéa 1er et est introduite dans les 10 jours ouvrables scolaires suivant la notification du classement de l'élève après application du § 2 de l'article 1.7.7-28.
Dans l'hypothèse où un cas exceptionnel ou de force majeure nouveau surviendrait après le délai de 10 jours ouvrables scolaires prévu à l'alinéa précédent, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur peuvent adresser une demande motivée à la CoGI, suivant les mêmes formes que celles prévues à l'alinéa 2 et au plus tard le lundi de la semaine qui précède le jour de la rentrée scolaire.]1
La demande visée à l'alinéa 1er est introduite par envoi recommandé ou par courrier électronique auprès de la CoGI, qui en accuse réception.
A peine d'irrecevabilité, la demande contient l'exposé des motifs justifiant le cas exceptionnel ou de force majeure au sens de l'alinéa 1er et est introduite dans les 10 jours ouvrables scolaires suivant la notification du classement de l'élève après application du § 2 de l'article 1.7.7-28.
Dans l'hypothèse où un cas exceptionnel ou de force majeure nouveau surviendrait après le délai de 10 jours ouvrables scolaires prévu à l'alinéa précédent, l'élève majeur ou les parents de l'élève mineur peuvent adresser une demande motivée à la CoGI, suivant les mêmes formes que celles prévues à l'alinéa 2 et au plus tard le lundi de la semaine qui précède le jour de la rentrée scolaire.]1
Art. 1.7.7 -37. [1 § 1. De CoGI beslist als bestuursorgaan over de in artikel 1.7.7-36 bedoelde aanvragen, ongeacht of ze al dan niet in persoon bijeenkomt, uiterlijk op de eerste dag van het schooljaar.
De beslissingen bedoeld in het eerste lid worden genomen met inachtneming van de adviezen bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, uitgebracht door de betrokken ILI('s), d.w.z. de ILI(`s) van de zone(s) waartoe de school of scholen behoren waarop de te nemen beslissing betrekking heeft.
§ 2. In 2026 evalueert de regering de wijze waarop het in § 1 bedoelde besluitvormingsproces wordt uitgevoerd en gaat na of het aangewezen is de bevoegdheid om als administratieve autoriteit te beslissen over met redenen omklede verzoeken om uitzonderlijke omstandigheden of overmacht, over te dragen van de CoGI naar de ILI's, zo nodig door te voorzien in een besluitvormingsproces op twee niveaus.]1
De beslissingen bedoeld in het eerste lid worden genomen met inachtneming van de adviezen bedoeld in artikel 1.7.7-11, 5°, uitgebracht door de betrokken ILI('s), d.w.z. de ILI(`s) van de zone(s) waartoe de school of scholen behoren waarop de te nemen beslissing betrekking heeft.
§ 2. In 2026 evalueert de regering de wijze waarop het in § 1 bedoelde besluitvormingsproces wordt uitgevoerd en gaat na of het aangewezen is de bevoegdheid om als administratieve autoriteit te beslissen over met redenen omklede verzoeken om uitzonderlijke omstandigheden of overmacht, over te dragen van de CoGI naar de ILI's, zo nodig door te voorzien in een besluitvormingsproces op twee niveaus.]1
Art. 1.7.7 -37. [1 § 1er. La CoGI, réunie en présentiel ou non, statue en qualité d'autorité administrative sur les demandes visées à l'article 1.7.7-36, au plus tard le jour de la rentrée scolaire.
Les décisions visées à l'alinéa 1er sont prises en tenant compte des avis visés à l'article 1.7.7-11, 5°, remis par l'ILI ou les ILI concernées, c'est-à-dire les ILI de la ou des zones dont relèvent l'école ou les écoles concernées par la décision à prendre.
§ 2. En 2026, le Gouvernement procède à une évaluation de la manière dont se déroule le processus décisionnel visé au § 1er et évalue l'opportunité d'un transfert de la compétence de statuer en tant qu'autorité administrative sur les demandes motivées de cas exceptionnel ou de force majeure de la CoGI vers les ILI, le cas échéant en prévoyant un processus décisionnel à deux niveaux.]1
Les décisions visées à l'alinéa 1er sont prises en tenant compte des avis visés à l'article 1.7.7-11, 5°, remis par l'ILI ou les ILI concernées, c'est-à-dire les ILI de la ou des zones dont relèvent l'école ou les écoles concernées par la décision à prendre.
§ 2. En 2026, le Gouvernement procède à une évaluation de la manière dont se déroule le processus décisionnel visé au § 1er et évalue l'opportunité d'un transfert de la compétence de statuer en tant qu'autorité administrative sur les demandes motivées de cas exceptionnel ou de force majeure de la CoGI vers les ILI, le cas échéant en prévoyant un processus décisionnel à deux niveaux.]1
HOOFDSTUK VIII. - Leerlingen met specifieke behoeften
CHAPITRE VIII. - Des élèves à besoins spécifiques
Afdeling I. - Redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs
Section Ière. - Des aménagements raisonnables dans l'enseignement ordinaire
Art. 1.7.8 -1.§ 1. Elke leerling van het gewoon basis- en secundair onderwijs, die specifieke behoeften vertoont en het recht heeft aangepaste materiële, organisatie- of pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen pedagogische redelijke aanpassingen te genieten, voor zover zijn toestand er niet toe verplicht de leerling op te nemen in het gespecialiseerd onderwijs volgens de bepalingen van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
[1 De opgegeven diagnose voor de uitvoering van aanpassingen wordt gesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychisch-medisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering bepaalt de volledige lijst van de beroepen die ertoe gemachtigd worden deze diagnose te stellen. Wanneer de aanvraag om de uitvoering van redelijke aanpassingen ingediend wordt door de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is of van een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent of die het minderjarige kind in feite onder zijn bewaring heeft, door een lid van de klassenraad of door de psycho-medisch-sociale centra, is deze laatste ook bevoegd om een diagnose te stellen.]1
Een beslissing van een openbare instelling belast met de integratie van personen met een handicap kan ook als basis dienen voor de aanvraag.
[1 Op het ogenblik dat de aanvraag voor de eerste keer bij een school ingediend wordt kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling de elementen van het dossier van de leerling aan het PMS-centrum van de nieuwe school bezorgen.]1
[1 Op aanvraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is, op aanvraag van een lid van het onderwijsteam of van een lid van het multidisciplinaire team van de bevoegde territoriale pool of op eigen initiatief, kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling, indien het over de informatie en de geschikte disciplinaire competenties beschikt, een advies uitbrengen over de mogelijkheid om de opgegeven diagnose bij te werken voor de uitvoering van redelijke aanpassingen. Bij gebrek hieraan wordt een nieuwe diagnose gesteld overeenkomstig het tweede lid.]1
§ 2. De aanpassingen worden geïmplementeerd op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig is, of op vraag van het PMS-centrum gevoegd bij de school waar de leerling ingeschreven is, of op vraag van een lid van het educatief team.
§ 3. Deze aanpassingen worden uitgewerkt en geëvalueerd, naargelang de specificiteit van de behoeften van de leerlingen en van hun evolutie, in het kader van collegiale vergaderingen voor overleg tussen de volgende partners
1° de directeur of zijn afgevaardigde;
2° het educatief team in het basisonderwijs, de klassenraad in het secundair onderwijs, of hun vertegenwoordigers;
3° [1 een vertegenwoordiger van het PMS-centrum bevoegd voor de betrokken gewone school als één van de partners of de directeur van het PMS-centrum dit nodig acht;]1
4° de ouders van de leerling of de leerling zelf als deze meerderjarig is.
[1 5° een vertegenwoordiger van de bevoegde territoriale pool wanneer de opvang van de betrokken leerling door de pool nodig zou kunnen zijn.]1
Op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig, of met hun instemming, mag een deskundige of een lid van het medisch, paramedisch, psychomedisch korps of een openbare instelling voor de integratie van personen met een handicap, in staat om de actoren en partners te helpen bij het bepalen van de aard of de begeleiding die nodig is voor erkende behoeften, aan de overlegvergadering deelnemen. Deze aanwezigheid, in elk geval, moet door de directeur worden toegestaan, na overleg met het opvoedend team en na Raadpleging, in voorkomend geval, van de PMS-centra of de centra erkend door de Franse Gemeenschap en bedoeld in artikel 12, § 1, derde lid, 1°, et 3°, van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
[1 Bij afwezigheid van het PMS-centrum bij de collegiale vergaderingen voor overleg, brengt de directeur van de school of zijn afgevaardigde het PMS-centrum op de hoogte van de genomen beslissingen.]1
§ 4. Op basis van de overlegvergaderingen bedoeld bij paragraaf 3, worden de bepaalde redelijke aanpassingen binnen de kortste termijnen geïmplementeerd.
De materiële of organisatorische aanpassingen, alsook de partnerschappen met externe actoren vereisen een beslissing van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Wanneer een school meerdere vestigingen heeft, heeft de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid de materiële of organisatorische aanpassingen tot een van de vestigingen te beperken.
De aard, de duur en de nadere regels voor de pedagogische aanpassingen worden, in het basisonderwijs, bepaald door het opvoedend team en, in het secundair onderwijs, door de klassenraad, voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. De pedagogische aanpassingen wijzigen in geen geval de leerdoelstellingen bepaald door de netoverschrijdende referentiesystemen.
Deze aanpassingen hebben betrekking op de toegang van de leerling tot de school, de organisatie van de studies en de interne en externe evaluatieproeven, de stageperiodes, alsook het geheel van de activiteiten verbonden aan het studieprogramma en aan het schoolproject.
De aanpassingen worden in een protocol opgenomen ondertekend door, enerzijds, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en, anderzijds, de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf als hij meerderjarig is. Het protocol bepaalt de nadere regels en de perken voor de aanpassingen. [1 De scholen delen aan de diensten van de regering de identiteit mee van de leerlingen betrokken bij zo'n protocol.]1 [2 Door ondertekening van het protocol geven de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, aan ermee in te stemmen dat het bestaan van dit protocol wordt vermeld in het luik "schooltraject" van het DAccE van de leerling.]2
Een partnerschapovereenkomst tussen de school en de gespecialiseerde actoren van de medische, paramedische of psychomedische wereld of van de regionale openbare instellingen voor de integratie van personen met een handicap, kan worden gesloten met als doel specifieke begeleidingsacties ten bate van de leerling die aan de hiervoor beschreven voorwaarden voldoet.
In geval van verandering van school, Raad of niveau, zal, op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als hij meerderjarig is, het hierboven bedoelde protocol ter informatie worden overgemaakt aan de bevoegde persoon door de school die het opgesteld heeft.
§ 5. De redelijke aard van de aanpassing wordt, onder andere, bepaald door het onderzoek van de volgende indicatoren:
1° de financiële impact van de aanpassing, rekening houdend met de mogelijk financiële tegemoetkomingen om steun te verlenen;
2° de organisatie-impact van de aanpassing, inzonderheid inzake begeleiding van de betrokken leerling;
3° de frequentie en de duur bepaald voor de aanwending van de aanpassing voor de persoon met een handicap;
4° de impact van de aanpassing op de levenskwaliteit van een of meerdere werkelijke gebruiker(s);
5° de impact van de aanpassing op omgeving en de andere gebruikers;
6° de afwezigheid van equivalente alternatieve oplossingen.
§ 6. [3 De redelijke aanpassingen en interventies die specifiek op pedagogisch gebied zijn voorzien, kunnen]3 ook een aanpassing van het lesrooster inhouden. Deze nadere regels zijn van toepassing op elke leerling die erkende specifieke behoeften aan de dag legt, ongeacht het niveau of de vorm van het gewoon leerplichtonderwijs gevolgd door de leerling. Deze aanpassingen en begeleidingsacties inzake pedagogie hebben ook betrekking op de collectieve begeleidingsacties van het opvoedend team inzake inclusieve strategieën binnen iedere school, bepaald door het schoolproject en het sturingsplan zoals bedoeld in Titel 5, Hoofdstuk 2.
§ 7. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgen ervoor dat de implementering van de aanpassingen en begeleidingsacties als antwoord op de specifieke behoeften die behoorlijk gestaafd worden zoals bedoeld bij § 1, uitdrukkelijk in de opvoedende en pedagogische projecten van de school worden opgenomen, alsook in het sturingsplan en in de regelingen ter bepaling van de organisatie van de studies en de nadere regels voor het afnemen en afleggen van zowel interne als externe evaluatieproeven.
Op het ogenblik van de inschrijving, op basis van de informatie verstrekt door de ouders, neemt de directeur de bepalingen die nodig zijn om de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling expliciet te informeren over de mogelijkheid om specifieke aanpassingen of begeleidingsacties te organiseren in de situaties bedoeld in § 1 en bepaalt de nadere overleg- en implementatieregels zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4.
[1 De opgegeven diagnose voor de uitvoering van aanpassingen wordt gesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychisch-medisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering bepaalt de volledige lijst van de beroepen die ertoe gemachtigd worden deze diagnose te stellen. Wanneer de aanvraag om de uitvoering van redelijke aanpassingen ingediend wordt door de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is of van een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent of die het minderjarige kind in feite onder zijn bewaring heeft, door een lid van de klassenraad of door de psycho-medisch-sociale centra, is deze laatste ook bevoegd om een diagnose te stellen.]1
Een beslissing van een openbare instelling belast met de integratie van personen met een handicap kan ook als basis dienen voor de aanvraag.
[1 Op het ogenblik dat de aanvraag voor de eerste keer bij een school ingediend wordt kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling de elementen van het dossier van de leerling aan het PMS-centrum van de nieuwe school bezorgen.]1
[1 Op aanvraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is, op aanvraag van een lid van het onderwijsteam of van een lid van het multidisciplinaire team van de bevoegde territoriale pool of op eigen initiatief, kan het PMS-centrum van de laatste school gevolgd door de leerling, indien het over de informatie en de geschikte disciplinaire competenties beschikt, een advies uitbrengen over de mogelijkheid om de opgegeven diagnose bij te werken voor de uitvoering van redelijke aanpassingen. Bij gebrek hieraan wordt een nieuwe diagnose gesteld overeenkomstig het tweede lid.]1
§ 2. De aanpassingen worden geïmplementeerd op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig is, of op vraag van het PMS-centrum gevoegd bij de school waar de leerling ingeschreven is, of op vraag van een lid van het educatief team.
§ 3. Deze aanpassingen worden uitgewerkt en geëvalueerd, naargelang de specificiteit van de behoeften van de leerlingen en van hun evolutie, in het kader van collegiale vergaderingen voor overleg tussen de volgende partners
1° de directeur of zijn afgevaardigde;
2° het educatief team in het basisonderwijs, de klassenraad in het secundair onderwijs, of hun vertegenwoordigers;
3° [1 een vertegenwoordiger van het PMS-centrum bevoegd voor de betrokken gewone school als één van de partners of de directeur van het PMS-centrum dit nodig acht;]1
4° de ouders van de leerling of de leerling zelf als deze meerderjarig is.
[1 5° een vertegenwoordiger van de bevoegde territoriale pool wanneer de opvang van de betrokken leerling door de pool nodig zou kunnen zijn.]1
Op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als deze meerderjarig, of met hun instemming, mag een deskundige of een lid van het medisch, paramedisch, psychomedisch korps of een openbare instelling voor de integratie van personen met een handicap, in staat om de actoren en partners te helpen bij het bepalen van de aard of de begeleiding die nodig is voor erkende behoeften, aan de overlegvergadering deelnemen. Deze aanwezigheid, in elk geval, moet door de directeur worden toegestaan, na overleg met het opvoedend team en na Raadpleging, in voorkomend geval, van de PMS-centra of de centra erkend door de Franse Gemeenschap en bedoeld in artikel 12, § 1, derde lid, 1°, et 3°, van het decreet van 3 maart 2004 tot organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
[1 Bij afwezigheid van het PMS-centrum bij de collegiale vergaderingen voor overleg, brengt de directeur van de school of zijn afgevaardigde het PMS-centrum op de hoogte van de genomen beslissingen.]1
§ 4. Op basis van de overlegvergaderingen bedoeld bij paragraaf 3, worden de bepaalde redelijke aanpassingen binnen de kortste termijnen geïmplementeerd.
De materiële of organisatorische aanpassingen, alsook de partnerschappen met externe actoren vereisen een beslissing van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Wanneer een school meerdere vestigingen heeft, heeft de inrichtende macht of haar afgevaardigde de mogelijkheid de materiële of organisatorische aanpassingen tot een van de vestigingen te beperken.
De aard, de duur en de nadere regels voor de pedagogische aanpassingen worden, in het basisonderwijs, bepaald door het opvoedend team en, in het secundair onderwijs, door de klassenraad, voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. De pedagogische aanpassingen wijzigen in geen geval de leerdoelstellingen bepaald door de netoverschrijdende referentiesystemen.
Deze aanpassingen hebben betrekking op de toegang van de leerling tot de school, de organisatie van de studies en de interne en externe evaluatieproeven, de stageperiodes, alsook het geheel van de activiteiten verbonden aan het studieprogramma en aan het schoolproject.
De aanpassingen worden in een protocol opgenomen ondertekend door, enerzijds, de inrichtende macht of haar afgevaardigde en, anderzijds, de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf als hij meerderjarig is. Het protocol bepaalt de nadere regels en de perken voor de aanpassingen. [1 De scholen delen aan de diensten van de regering de identiteit mee van de leerlingen betrokken bij zo'n protocol.]1 [2 Door ondertekening van het protocol geven de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, indien hij meerderjarig is, aan ermee in te stemmen dat het bestaan van dit protocol wordt vermeld in het luik "schooltraject" van het DAccE van de leerling.]2
Een partnerschapovereenkomst tussen de school en de gespecialiseerde actoren van de medische, paramedische of psychomedische wereld of van de regionale openbare instellingen voor de integratie van personen met een handicap, kan worden gesloten met als doel specifieke begeleidingsacties ten bate van de leerling die aan de hiervoor beschreven voorwaarden voldoet.
In geval van verandering van school, Raad of niveau, zal, op vraag van de ouders van de minderjarige leerling of van de leerling zelf als hij meerderjarig is, het hierboven bedoelde protocol ter informatie worden overgemaakt aan de bevoegde persoon door de school die het opgesteld heeft.
§ 5. De redelijke aard van de aanpassing wordt, onder andere, bepaald door het onderzoek van de volgende indicatoren:
1° de financiële impact van de aanpassing, rekening houdend met de mogelijk financiële tegemoetkomingen om steun te verlenen;
2° de organisatie-impact van de aanpassing, inzonderheid inzake begeleiding van de betrokken leerling;
3° de frequentie en de duur bepaald voor de aanwending van de aanpassing voor de persoon met een handicap;
4° de impact van de aanpassing op de levenskwaliteit van een of meerdere werkelijke gebruiker(s);
5° de impact van de aanpassing op omgeving en de andere gebruikers;
6° de afwezigheid van equivalente alternatieve oplossingen.
§ 6. [3 De redelijke aanpassingen en interventies die specifiek op pedagogisch gebied zijn voorzien, kunnen]3 ook een aanpassing van het lesrooster inhouden. Deze nadere regels zijn van toepassing op elke leerling die erkende specifieke behoeften aan de dag legt, ongeacht het niveau of de vorm van het gewoon leerplichtonderwijs gevolgd door de leerling. Deze aanpassingen en begeleidingsacties inzake pedagogie hebben ook betrekking op de collectieve begeleidingsacties van het opvoedend team inzake inclusieve strategieën binnen iedere school, bepaald door het schoolproject en het sturingsplan zoals bedoeld in Titel 5, Hoofdstuk 2.
§ 7. De inrichtende macht of haar afgevaardigde zorgen ervoor dat de implementering van de aanpassingen en begeleidingsacties als antwoord op de specifieke behoeften die behoorlijk gestaafd worden zoals bedoeld bij § 1, uitdrukkelijk in de opvoedende en pedagogische projecten van de school worden opgenomen, alsook in het sturingsplan en in de regelingen ter bepaling van de organisatie van de studies en de nadere regels voor het afnemen en afleggen van zowel interne als externe evaluatieproeven.
Op het ogenblik van de inschrijving, op basis van de informatie verstrekt door de ouders, neemt de directeur de bepalingen die nodig zijn om de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling expliciet te informeren over de mogelijkheid om specifieke aanpassingen of begeleidingsacties te organiseren in de situaties bedoeld in § 1 en bepaalt de nadere overleg- en implementatieregels zoals bedoeld in paragraaf 3 en 4.
Art. 1.7.8 -1.§ 1er. Tout élève de l'enseignement ordinaire, fondamental et secondaire, qui présente des besoins spécifiques est en droit de bénéficier d'aménagements raisonnables matériels, organisationnels ou pédagogiques appropriés, pour autant que sa situation ne rende pas indispensable une prise en charge par l'enseignement spécialisé selon les dispositions du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
[1 Le diagnostic invoqué pour la mise en place des aménagements est établi par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, ou par une équipe médicale pluridisciplinaire. Le gouvernement fixe la liste exhaustive des professions habilitées à poser ledit diagnostic. Lorsque la demande de mise en place d'aménagements raisonnables est introduite par les parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur ou de toute personne investie de l'autorité parentale ou qui assume la garde en fait de l'enfant mineur, par un membre du conseil de classe ou par le centres psycho-médico-sociaux, ce dernier est également habilité à établir un diagnostic.]1
Une décision d'un organisme public chargé de l'intégration des personnes en situation de handicap peut également servir de base à la demande.
[1 Au moment où la demande est introduite pour la première fois dans une école, le Centre PMS de la dernière école fréquentée par l'élève peut transmettre au Centre PMS de la nouvelle école des éléments du dossier de l'élève.]1
[1 A la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, à la demande d'un membre de l'équipe éducative ou d'un membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial compétent ou d'initiative, le Centre PMS de la dernière école fréquentée par l'élève, s'il dispose de l'information et des compétences disciplinaires adéquates, peut remettre un avis sur l'opportunité d'actualiser le diagnostic invoqué pour la mise en place des aménagements raisonnables. A défaut, un nouveau diagnostic est établi conformément à l'alinéa 2.]1
§ 2. Les aménagements sont mis en place à la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, ou à la demande du centre PMS attaché à l'école où l'élève est inscrit, ou à la demande d'un membre de l'équipe éducative.
§ 3. Ces aménagements sont élaborés et évalués, en fonction de la spécificité des besoins de l'apprenant et de leur évolution, dans le cadre de réunions collégiales de concertation entre les partenaires suivants :
1° le directeur ou son délégué ;
2° l'équipe éducative dans l'enseignement fondamental, le conseil de classe dans l'enseignement secondaire, ou leurs représentants ;
3° [1 un représentant du Centre PMS compétent pour l'école ordinaire concernée, si l'un des partenaires ou le directeur du Centre PMS l'estime nécessaire;]1
4° les parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur.
[1 5° un représentant du pôle territorial compétent lorsque la prise en charge de l'élève concerné par le pôle pourrait être nécessaire.]1
A la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, ou avec leur accord, un expert ou un membre du corps médical, paramédical, psycho médical ou d'un organisme public d'intégration des personnes en situation de handicap, susceptible d'éclairer les acteurs et partenaires sur la nature ou l'accompagnement des besoins attestés peut participer à la réunion de concertation. Cette présence, dans tous les cas, nécessite un accord du directeur, après concertation avec l'équipe éducative et après consultation, le cas échéant, des centres PMS ou des centres agréés par la Communauté française et visés à l'article 12, § 1er, alinéa 3, 1°, et 3°, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
[1 En cas d'absence du Centre PMS aux réunions collégiales de concertation, le directeur de l'école ou son délégué informe le Centre PMS des décisions prises.]1
§ 4. Sur la base des réunions de concertation visées au paragraphe 3, les aménagements raisonnables déterminés sont mis en place dans les plus brefs délais.
Les aménagements matériels ou organisationnels ainsi que les partenariats avec des acteurs externes relèvent d'une décision du pouvoir organisateur ou de son délégué.
Lorsqu'une école comporte plusieurs implantations, le pouvoir organisateur ou son délégué a la possibilité de limiter les aménagements matériels ou organisationnels à l'une des implantations.
La nature, la durée et les modalités des aménagements pédagogiques sont fixés par l'équipe éducative dans l'enseignement fondamental et par le conseil de classe, présidé par le directeur ou son représentant, dans l'enseignement secondaire. Les aménagements d'ordre pédagogique ne remettent pas en cause les objectifs d'apprentissage définis par les référentiels.
Ces aménagements concernent l'accès de l'élève à l'école, l'organisation des études et des épreuves d'évaluation internes et externes, les périodes de stages ainsi que l'ensemble des activités liées au programme des études et au projet d'école.
Les aménagements sont consignés dans un protocole signé d'une part par le pouvoir organisateur ou son délégué et, d'autre part, par les parents de l'élève mineur ou l'élève lui-même s'il est majeur. Le protocole fixe les modalités et les limites des aménagements. [1 Les écoles communiquent aux services du gouvernement l'identité des élèves concernés par un tel protocole.]1 [2 En signant le protocole, les parents de l'élève mineur ou l'élève lui-même s'il est majeur marquent leur consentement sur le fait que l'existence de ce protocole soit mentionnée dans le volet " parcours scolaire " du DAccE de l'élève.]2
Un accord de partenariat entre l'école et des acteurs spécialisés du monde médical, paramédical ou psychomédical ou des organismes publics régionaux d'intégration de personnes handicapées peut être conclu en vue d'interventions spécifiques au bénéfice de l'élève répondant aux conditions décrites ci-dessus.
En cas de changement d'école, de degré ou de niveau, à la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, le protocole visé ci-dessus sera transmis pour information à qui de droit par l'école qui l'a établi.
§ 5. Le caractère raisonnable de l'aménagement est évalué, entre autres, à la lumière des indicateurs suivants :
1° l'impact financier de l'aménagement, compte tenu d'éventuelles interventions financières de soutien ;
2° l'impact organisationnel de l'aménagement, en particulier en matière d'encadrement de l'élève concerné ;
3° la fréquence et la durée prévues de l'utilisation de l'aménagement par la personne en situation de handicap ;
4° l'impact de l'aménagement sur la qualité de vie d'un (des) utilisateur(s) effectif(s) ;
5° l'impact de l'aménagement sur l'environnement et sur d'autres utilisateurs ;
6° l'absence d'alternatives équivalentes.
§ 6. [3 Les aménagements raisonnables et interventions prévus sur le plan spécifiquement pédagogique peuvent]3 comprendre une adaptation de la grille horaire. Ces modalités sont applicables pour tout élève éprouvant des besoins spécifiques attestés quels que soient le niveau ou la section de l'enseignement ordinaire suivis par l'élève. Ces aménagements et interventions d'ordre pédagogique relèvent également des démarches collectives de l'équipe éducative en matière de stratégies inclusives au sein de chaque école, définies par le projet d'école et par le plan de pilotage tel que prévu au Titre 5, Chapitre 2.
§ 7. Le pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce que la mise en oeuvre d'aménagements et d'interventions en réponse à des besoins spécifiques dument attestés comme prévu au paragraphe 1er figure explicitement dans les projets éducatif et pédagogique de l'école, dans le plan de pilotage, et dans les règlements fixant l'organisation des études et les modalités de passation des épreuves d'évaluation tant internes qu'externes.
Au moment de l'inscription, sur la base des informations exprimées par les parents, le directeur prend les dispositions nécessaires pour informer explicitement les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur de la possibilité d'aménagements ou d'interventions spécifiques dans les situations visées au paragraphe 1er et en précise les modalités de concertation et de mise en oeuvre tel que prévu aux paragraphes 3 et 4.
[1 Le diagnostic invoqué pour la mise en place des aménagements est établi par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, ou par une équipe médicale pluridisciplinaire. Le gouvernement fixe la liste exhaustive des professions habilitées à poser ledit diagnostic. Lorsque la demande de mise en place d'aménagements raisonnables est introduite par les parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur ou de toute personne investie de l'autorité parentale ou qui assume la garde en fait de l'enfant mineur, par un membre du conseil de classe ou par le centres psycho-médico-sociaux, ce dernier est également habilité à établir un diagnostic.]1
Une décision d'un organisme public chargé de l'intégration des personnes en situation de handicap peut également servir de base à la demande.
[1 Au moment où la demande est introduite pour la première fois dans une école, le Centre PMS de la dernière école fréquentée par l'élève peut transmettre au Centre PMS de la nouvelle école des éléments du dossier de l'élève.]1
[1 A la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, à la demande d'un membre de l'équipe éducative ou d'un membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial compétent ou d'initiative, le Centre PMS de la dernière école fréquentée par l'élève, s'il dispose de l'information et des compétences disciplinaires adéquates, peut remettre un avis sur l'opportunité d'actualiser le diagnostic invoqué pour la mise en place des aménagements raisonnables. A défaut, un nouveau diagnostic est établi conformément à l'alinéa 2.]1
§ 2. Les aménagements sont mis en place à la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, ou à la demande du centre PMS attaché à l'école où l'élève est inscrit, ou à la demande d'un membre de l'équipe éducative.
§ 3. Ces aménagements sont élaborés et évalués, en fonction de la spécificité des besoins de l'apprenant et de leur évolution, dans le cadre de réunions collégiales de concertation entre les partenaires suivants :
1° le directeur ou son délégué ;
2° l'équipe éducative dans l'enseignement fondamental, le conseil de classe dans l'enseignement secondaire, ou leurs représentants ;
3° [1 un représentant du Centre PMS compétent pour l'école ordinaire concernée, si l'un des partenaires ou le directeur du Centre PMS l'estime nécessaire;]1
4° les parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur.
[1 5° un représentant du pôle territorial compétent lorsque la prise en charge de l'élève concerné par le pôle pourrait être nécessaire.]1
A la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, ou avec leur accord, un expert ou un membre du corps médical, paramédical, psycho médical ou d'un organisme public d'intégration des personnes en situation de handicap, susceptible d'éclairer les acteurs et partenaires sur la nature ou l'accompagnement des besoins attestés peut participer à la réunion de concertation. Cette présence, dans tous les cas, nécessite un accord du directeur, après concertation avec l'équipe éducative et après consultation, le cas échéant, des centres PMS ou des centres agréés par la Communauté française et visés à l'article 12, § 1er, alinéa 3, 1°, et 3°, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
[1 En cas d'absence du Centre PMS aux réunions collégiales de concertation, le directeur de l'école ou son délégué informe le Centre PMS des décisions prises.]1
§ 4. Sur la base des réunions de concertation visées au paragraphe 3, les aménagements raisonnables déterminés sont mis en place dans les plus brefs délais.
Les aménagements matériels ou organisationnels ainsi que les partenariats avec des acteurs externes relèvent d'une décision du pouvoir organisateur ou de son délégué.
Lorsqu'une école comporte plusieurs implantations, le pouvoir organisateur ou son délégué a la possibilité de limiter les aménagements matériels ou organisationnels à l'une des implantations.
La nature, la durée et les modalités des aménagements pédagogiques sont fixés par l'équipe éducative dans l'enseignement fondamental et par le conseil de classe, présidé par le directeur ou son représentant, dans l'enseignement secondaire. Les aménagements d'ordre pédagogique ne remettent pas en cause les objectifs d'apprentissage définis par les référentiels.
Ces aménagements concernent l'accès de l'élève à l'école, l'organisation des études et des épreuves d'évaluation internes et externes, les périodes de stages ainsi que l'ensemble des activités liées au programme des études et au projet d'école.
Les aménagements sont consignés dans un protocole signé d'une part par le pouvoir organisateur ou son délégué et, d'autre part, par les parents de l'élève mineur ou l'élève lui-même s'il est majeur. Le protocole fixe les modalités et les limites des aménagements. [1 Les écoles communiquent aux services du gouvernement l'identité des élèves concernés par un tel protocole.]1 [2 En signant le protocole, les parents de l'élève mineur ou l'élève lui-même s'il est majeur marquent leur consentement sur le fait que l'existence de ce protocole soit mentionnée dans le volet " parcours scolaire " du DAccE de l'élève.]2
Un accord de partenariat entre l'école et des acteurs spécialisés du monde médical, paramédical ou psychomédical ou des organismes publics régionaux d'intégration de personnes handicapées peut être conclu en vue d'interventions spécifiques au bénéfice de l'élève répondant aux conditions décrites ci-dessus.
En cas de changement d'école, de degré ou de niveau, à la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève lui-même s'il est majeur, le protocole visé ci-dessus sera transmis pour information à qui de droit par l'école qui l'a établi.
§ 5. Le caractère raisonnable de l'aménagement est évalué, entre autres, à la lumière des indicateurs suivants :
1° l'impact financier de l'aménagement, compte tenu d'éventuelles interventions financières de soutien ;
2° l'impact organisationnel de l'aménagement, en particulier en matière d'encadrement de l'élève concerné ;
3° la fréquence et la durée prévues de l'utilisation de l'aménagement par la personne en situation de handicap ;
4° l'impact de l'aménagement sur la qualité de vie d'un (des) utilisateur(s) effectif(s) ;
5° l'impact de l'aménagement sur l'environnement et sur d'autres utilisateurs ;
6° l'absence d'alternatives équivalentes.
§ 6. [3 Les aménagements raisonnables et interventions prévus sur le plan spécifiquement pédagogique peuvent]3 comprendre une adaptation de la grille horaire. Ces modalités sont applicables pour tout élève éprouvant des besoins spécifiques attestés quels que soient le niveau ou la section de l'enseignement ordinaire suivis par l'élève. Ces aménagements et interventions d'ordre pédagogique relèvent également des démarches collectives de l'équipe éducative en matière de stratégies inclusives au sein de chaque école, définies par le projet d'école et par le plan de pilotage tel que prévu au Titre 5, Chapitre 2.
§ 7. Le pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce que la mise en oeuvre d'aménagements et d'interventions en réponse à des besoins spécifiques dument attestés comme prévu au paragraphe 1er figure explicitement dans les projets éducatif et pédagogique de l'école, dans le plan de pilotage, et dans les règlements fixant l'organisation des études et les modalités de passation des épreuves d'évaluation tant internes qu'externes.
Au moment de l'inscription, sur la base des informations exprimées par les parents, le directeur prend les dispositions nécessaires pour informer explicitement les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur de la possibilité d'aménagements ou d'interventions spécifiques dans les situations visées au paragraphe 1er et en précise les modalités de concertation et de mise en oeuvre tel que prévu aux paragraphes 3 et 4.
Art. 1.7.8 -2. § 1. Bij onenigheid over het implementeren van redelijke aanpassingen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging, een bemiddelingsaanvraag indienen bij de diensten van de Regering. De aanvragers voegen bij hun aanvraag de stukken die de aanvraag om aangepaste materiële, organisatorische, methodologische of pedagogische aanpassingen staven.
De diensten van de Regering hebben tot opdracht de bemiddeling te bevorderen tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, binnen één maand na indiening van de aanvraag. Deze termijn loopt vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief.
§ 2. Als de bemiddeling faalt, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een beroep instellen bij de commissie ingesteld bij paragraaf 3. De beslissing genomen tijdens de interne bemiddelingsprocedure vermeldt het bestaan van een dergelijk beroep.
Op straffe van onontvankelijkheid, geschiedt het beroep per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing. Deze termijn begin te lopen vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief, waarbij de postdatum of de datum van de verzending via mail als bewijs van verzending geldt. Er wordt een afschrift van de beslissing van de school, gemotiveerd op basis van de indicatoren zoals bepaald in artikel 1.7.8-1, § 5, bij het beroep gevoegd.
De commissie deelt haar met redenen omklede beslissing aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling, alsook aan de inrichtende macht of haar afgevaardigde mee binnen de dertig kalenderdagen, buiten het schoolverlof, na ontvangst per post. Wat betreft beroepen ingediend na 1 juni zal de commissie haar beslissing ten laatste op 31 juli van hetzelfde jaar meedelen.
In geval van gunstige beslissing voor de leerling, is deze beslissing bindend voor de school.
§ 3. Er wordt een commissie voor het basisonderwijs en het inclusief leerplichtonderwijs opgericht, die als volgt wordt samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering, die het voorzitterschap ervan waarneemt;
2° de algemene afgevaardigde voor de kinderrechten of zijn vertegenwoordiger;
3° de administrateur-generaal van Infrastructuur of zijn afgevaardigde;
4° een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht van de betrokken school is aangesloten;
5° een vertegenwoordiger van de hoge Raad voor de PMS-centra;
6° een vertegenwoordiger van de representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen waartoe de oudervereniging van de betrokken school behoort;
7° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst.
De vertegenwoordiger van het Bestuur Infrastructuur is enkel aanwezig in het kader van beroepen waarbij zijn expertise nuttig is.
De vertegenwoordigers van de openbare instellingen belast met de integratie van personen met een handicap, alsook een vertegenwoordiger van het interfederaal centrum voor gelijke kansen, wonen, facultatief en met Raadgevende stem, de vergadering bij.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de commissie.
De diensten van de Regering hebben tot opdracht de bemiddeling te bevorderen tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling, binnen één maand na indiening van de aanvraag. Deze termijn loopt vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief.
§ 2. Als de bemiddeling faalt, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling een beroep instellen bij de commissie ingesteld bij paragraaf 3. De beslissing genomen tijdens de interne bemiddelingsprocedure vermeldt het bestaan van een dergelijk beroep.
Op straffe van onontvankelijkheid, geschiedt het beroep per aangetekende brief of via mail met een ontvangstbevestiging binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing. Deze termijn begin te lopen vanaf de eerste schoolwerkdag na ontvangst van de aangetekende brief, waarbij de postdatum of de datum van de verzending via mail als bewijs van verzending geldt. Er wordt een afschrift van de beslissing van de school, gemotiveerd op basis van de indicatoren zoals bepaald in artikel 1.7.8-1, § 5, bij het beroep gevoegd.
De commissie deelt haar met redenen omklede beslissing aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling, alsook aan de inrichtende macht of haar afgevaardigde mee binnen de dertig kalenderdagen, buiten het schoolverlof, na ontvangst per post. Wat betreft beroepen ingediend na 1 juni zal de commissie haar beslissing ten laatste op 31 juli van hetzelfde jaar meedelen.
In geval van gunstige beslissing voor de leerling, is deze beslissing bindend voor de school.
§ 3. Er wordt een commissie voor het basisonderwijs en het inclusief leerplichtonderwijs opgericht, die als volgt wordt samengesteld:
1° een vertegenwoordiger van de diensten van de Regering, die het voorzitterschap ervan waarneemt;
2° de algemene afgevaardigde voor de kinderrechten of zijn vertegenwoordiger;
3° de administrateur-generaal van Infrastructuur of zijn afgevaardigde;
4° een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van inrichtende machten waarbij de inrichtende macht van de betrokken school is aangesloten;
5° een vertegenwoordiger van de hoge Raad voor de PMS-centra;
6° een vertegenwoordiger van de representatieve organisatie van ouders en ouderverenigingen waartoe de oudervereniging van de betrokken school behoort;
7° een vertegenwoordiger van de algemene inspectiedienst.
De vertegenwoordiger van het Bestuur Infrastructuur is enkel aanwezig in het kader van beroepen waarbij zijn expertise nuttig is.
De vertegenwoordigers van de openbare instellingen belast met de integratie van personen met een handicap, alsook een vertegenwoordiger van het interfederaal centrum voor gelijke kansen, wonen, facultatief en met Raadgevende stem, de vergadering bij.
De Regering bepaalt de nadere regels voor de werking van de commissie.
Art. 1.7.8 -2. § 1er. En cas de litige sur la mise en place d'aménagements raisonnables, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent adresser une demande de conciliation, par lettre recommandée ou par courrier électronique avec accusé de réception, auprès des services du Gouvernement. Les requérants joindront à leur demande les pièces justifiant la demande d'aménagements matériels, organisationnels, méthodologiques ou pédagogiques appropriés.
Les services du Gouvernement assurent une mission de conciliation entre le pouvoir organisateur ou son délégué et les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur dans le mois de l'introduction de la demande. Ce délai court le premier jour ouvrable scolaire qui suit la réception du courrier recommandé.
§ 2. En cas d'échec de la conciliation, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent introduire un recours auprès de la Commission instituée par le paragraphe 3. La décision prise lors de la procédure interne de conciliation mentionne l'existence d'un tel recours.
Sous peine d'irrecevabilité, le recours se fait par envoi recommandé ou par courrier électronique avec accusé de réception dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la décision. Ce délai commence à courir le premier jour ouvrable scolaire qui suit la réception du courrier recommandé, la date de la poste ou d'envoi du courriel faisant foi. Une copie de la décision de l'école, motivée sur la base des indicateurs prévus à l'article 1.7.8-1, § 5, est jointe au recours.
La Commission communique sa décision motivée par recommandé aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur ainsi qu'au Pouvoir organisateur ou son délégué dans les trente jours calendrier hors congés scolaires à partir de la réception du courrier. En ce qui concerne les recours introduits après le 1er juin, la Commission communiquera sa décision au plus tard le 31 juillet de la même année.
En cas de décision favorable à l'élève, cette décision revêt un caractère contraignant pour l'école.
§ 3. Il est créé une Commission de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire inclusifs composée comme suit :
1° un représentant des services du Gouvernement, qui en assure la présidence ;
2° le Délégué général aux droits de l'enfant ou son représentant ;
3° l'Administrateur général des infrastructures ou son représentant ;
4° un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la fédération de pouvoirs organisateurs auquel adhère le pouvoir organisateur de l'école concernée ;
5° un représentant du Conseil supérieur des centres psycho-médico-sociaux ;
6° un représentant de l'organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves à laquelle adhère l'association de parents de l'école concernée ;
4° un représentant du Service général de l'inspection.
Le représentant de l'Administration des infrastructures n'est présent que dans le cadre des recours nécessitant son expertise.
Des représentants des organismes publics chargés de l'intégration des personnes en situation de handicap ainsi qu'un représentant du Centre interfédéral de l'égalité des chances sont présents à titre facultatif et consultatif.
Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement de la Commission.
Les services du Gouvernement assurent une mission de conciliation entre le pouvoir organisateur ou son délégué et les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur dans le mois de l'introduction de la demande. Ce délai court le premier jour ouvrable scolaire qui suit la réception du courrier recommandé.
§ 2. En cas d'échec de la conciliation, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent introduire un recours auprès de la Commission instituée par le paragraphe 3. La décision prise lors de la procédure interne de conciliation mentionne l'existence d'un tel recours.
Sous peine d'irrecevabilité, le recours se fait par envoi recommandé ou par courrier électronique avec accusé de réception dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la décision. Ce délai commence à courir le premier jour ouvrable scolaire qui suit la réception du courrier recommandé, la date de la poste ou d'envoi du courriel faisant foi. Une copie de la décision de l'école, motivée sur la base des indicateurs prévus à l'article 1.7.8-1, § 5, est jointe au recours.
La Commission communique sa décision motivée par recommandé aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur ainsi qu'au Pouvoir organisateur ou son délégué dans les trente jours calendrier hors congés scolaires à partir de la réception du courrier. En ce qui concerne les recours introduits après le 1er juin, la Commission communiquera sa décision au plus tard le 31 juillet de la même année.
En cas de décision favorable à l'élève, cette décision revêt un caractère contraignant pour l'école.
§ 3. Il est créé une Commission de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire inclusifs composée comme suit :
1° un représentant des services du Gouvernement, qui en assure la présidence ;
2° le Délégué général aux droits de l'enfant ou son représentant ;
3° l'Administrateur général des infrastructures ou son représentant ;
4° un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la fédération de pouvoirs organisateurs auquel adhère le pouvoir organisateur de l'école concernée ;
5° un représentant du Conseil supérieur des centres psycho-médico-sociaux ;
6° un représentant de l'organisation représentative des parents et associations de parents d'élèves à laquelle adhère l'association de parents de l'école concernée ;
4° un représentant du Service général de l'inspection.
Le représentant de l'Administration des infrastructures n'est présent que dans le cadre des recours nécessitant son expertise.
Des représentants des organismes publics chargés de l'intégration des personnes en situation de handicap ainsi qu'un représentant du Centre interfédéral de l'égalité des chances sont présents à titre facultatif et consultatif.
Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement de la Commission.
Art. 1.7.8 -3. In elke school is het pedagogisch team belast met de coördinatie van de actie inzake specifieke behoeften, volgens de nadere regels besproken met de directeur.
Art. 1.7.8 -3. Dans chaque école, l'équipe pédagogique est chargée de coordonner l'action en matière de besoins spécifiques, selon les modalités discutées avec le directeur.
Art. 1.7.8 -4. De kwestie van specifieke behoeften wordt, in het secundair onderwijs, besproken tijdens de vergaderingen van de klassenraden en, in het basisonderwijs, tijdens de vergaderingen met de directeur, de leerkrachten van de leerling, de mogelijke logopedist en het PMS-centrum.
Bovendien zullen specifieke vergaderingen worden georganiseerd, a minima, op sleutelmomenten van het schooltraject om de specifieke behoeften binnen de school en hun begeleiding te bespreken.
Deze vergaderingen brengen de directeur, de leerkrachten, alsook het PMS-centrum en de mogelijke opvoeder of logopedist samen. Externe deskundigen kunnen erop uitgenodigd worden.
De sleutelmomenten bedoeld bij het vorige lid worden verdeeld als volgt:
1° één vergadering binnen de cursus van het kleuteronderwijs;
2° twee vergaderingen binnen de cursus van het lager onderwijs;
3° twee vergaderingen binnen de cursus van het secundair onderwijs.
Bovendien zullen specifieke vergaderingen worden georganiseerd, a minima, op sleutelmomenten van het schooltraject om de specifieke behoeften binnen de school en hun begeleiding te bespreken.
Deze vergaderingen brengen de directeur, de leerkrachten, alsook het PMS-centrum en de mogelijke opvoeder of logopedist samen. Externe deskundigen kunnen erop uitgenodigd worden.
De sleutelmomenten bedoeld bij het vorige lid worden verdeeld als volgt:
1° één vergadering binnen de cursus van het kleuteronderwijs;
2° twee vergaderingen binnen de cursus van het lager onderwijs;
3° twee vergaderingen binnen de cursus van het secundair onderwijs.
Art. 1.7.8 -4. La question des besoins spécifiques est abordée lors des réunions des conseils de classe dans l'enseignement secondaire et lors des réunions rassemblant le directeur, les enseignants en charge de l'élève, le logopède éventuel et le centre PMS dans l'enseignement fondamental.
En outre, des réunions spécifiques sont, à minima, organisées à des moments-clés du parcours scolaire afin de discuter des besoins spécifiques au sein de l'école et de leur accompagnement.
Ces réunions rassemblent le directeur, les enseignants, ainsi que le centre PMS et l'éventuel éducateur ou logopède. Des experts externes peuvent y être conviés.
Les moments-clés visés à l'alinéa 2 sont répartis de la manière suivante :
1° une réunion au sein du cursus de l'enseignement maternel ;
2° deux réunions au sein du cursus de l'enseignement primaire ;
3° deux réunions au sein du cursus de l'enseignement secondaire.
En outre, des réunions spécifiques sont, à minima, organisées à des moments-clés du parcours scolaire afin de discuter des besoins spécifiques au sein de l'école et de leur accompagnement.
Ces réunions rassemblent le directeur, les enseignants, ainsi que le centre PMS et l'éventuel éducateur ou logopède. Des experts externes peuvent y être conviés.
Les moments-clés visés à l'alinéa 2 sont répartis de la manière suivante :
1° une réunion au sein du cursus de l'enseignement maternel ;
2° deux réunions au sein du cursus de l'enseignement primaire ;
3° deux réunions au sein du cursus de l'enseignement secondaire.
Afdeling II. - Integratie in het gewoon onderwijs
Section II. - De l'intégration dans l'enseignement ordinaire
Art. 1.7.8 -5. Met het oog op de bevordering van de integratie in de samenleving en de opleiding van leerlingen met specifieke behoeften, kan de tijdelijke of permanente integratie in het gewoon onderwijs van een leerling die regelmatig ingeschreven is in het gespecialiseerd onderwijs worden georganiseerd volgens de nadere regels van Hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.
Art. 1.7.8 -5. Afin de promouvoir l'ajustement social et la formation des élèves à besoins spécifiques, l'intégration temporaire ou permanente dans l'enseignement ordinaire d'un élève régulièrement inscrit dans l'enseignement spécialisé peut être organisée suivant les modalités prescrites dans le Chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.
HOOFDSTUK IX. [1 - Preventie van geweld op school en tucht]1
CHAPITRE IX. [1 - De la prévention de la violence à l'école et de la discipline]1
Afdeling 1. [1 Tuchtsancties]1
Section 1. [1 Des sanctions disciplinaires]1
Art. 1.7.9 -2. Onder ernstige feiten wordt verstaan, in de zin van dit artikel, bewezen feiten van geweld tegen personen, afpersing en wapenbezit.
Na overleg met de federaties van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement bepaalt de Regering de gemeenschappelijke bepalingen inzake ernstige feiten die opgenomen dienen te worden in het huishoudelijk reglement van elke school bedoeld in artikel 1.5.1-9.
Deze gemeenschappelijke bepalingen zullen, voor iedere feitencategorie, herinnering aan en, in voorkomend geval, expliciet bepalen:
1° de opgelopen tuchtsancties en de nadere regels voor de uitvoering ervan;
2° de administratieve en, desgevallend, rechterlijke overheden die door de school zullen worden ingelicht;
3° de maatregelen die getroffen kunnen worden om de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders, te begeleiden, zodra de straf is uitgesproken.
Na overleg met de federaties van inrichtende machten en Wallonie-Bruxelles Enseignement bepaalt de Regering de gemeenschappelijke bepalingen inzake ernstige feiten die opgenomen dienen te worden in het huishoudelijk reglement van elke school bedoeld in artikel 1.5.1-9.
Deze gemeenschappelijke bepalingen zullen, voor iedere feitencategorie, herinnering aan en, in voorkomend geval, expliciet bepalen:
1° de opgelopen tuchtsancties en de nadere regels voor de uitvoering ervan;
2° de administratieve en, desgevallend, rechterlijke overheden die door de school zullen worden ingelicht;
3° de maatregelen die getroffen kunnen worden om de leerling en, indien hij minderjarig is, zijn ouders, te begeleiden, zodra de straf is uitgesproken.
Art. 1.7.9 -2. Par faits graves, il y a lieu d'entendre au sens du présent article des faits avérés de violence à l'encontre des personnes, de racket et de possession d'armes.
Après concertation avec les fédérations de pouvoirs organisateurs et Wallonie-Bruxelles Enseignement, le Gouvernement définit les dispositions communes en matière de faits graves devant figurer dans le règlement d'ordre intérieur de chaque école visé à l'article 1.5.1-9.
Ces dispositions communes rappellent et, le cas échéant, définissent explicitement pour chaque catégorie de faits :
1° les sanctions disciplinaires encourues et les modalités de mise en oeuvre de celles-ci ;
2° les autorités administratives et, s'il échet, judiciaires que l'école veillera à informer ;
3° les mesures existantes pour accompagner l'élève et, s'il est mineur, ses parents, une fois la sanction prononcée.
Après concertation avec les fédérations de pouvoirs organisateurs et Wallonie-Bruxelles Enseignement, le Gouvernement définit les dispositions communes en matière de faits graves devant figurer dans le règlement d'ordre intérieur de chaque école visé à l'article 1.5.1-9.
Ces dispositions communes rappellent et, le cas échéant, définissent explicitement pour chaque catégorie de faits :
1° les sanctions disciplinaires encourues et les modalités de mise en oeuvre de celles-ci ;
2° les autorités administratives et, s'il échet, judiciaires que l'école veillera à informer ;
3° les mesures existantes pour accompagner l'élève et, s'il est mineur, ses parents, une fois la sanction prononcée.
Art. 1.7.9 -3. Onverminderd artikel 1.7.9-2 bepaalt elke inrichtende macht de tuchtsancties en de nadere regels volgens welke deze worden genomen in hun respectieve scholen.
De tijdelijke uitsluiting uit de school of een les mag, in de loop van eenzelfde schooljaar, niet meer dan 12 halve dagen bedragen.
Op vraag van de directeur kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van het tweede lid.
De tijdelijke uitsluiting uit de school of een les mag, in de loop van eenzelfde schooljaar, niet meer dan 12 halve dagen bedragen.
Op vraag van de directeur kan de Minister in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van het tweede lid.
Art. 1.7.9 -3. Sans préjudice de l'article 1.7.9-2, chaque pouvoir organisateur définit les sanctions disciplinaires et détermine les modalités selon lesquelles elles sont prises dans leurs écoles respectives.
L'exclusion provisoire de l'école ou d'un cours ne peut, dans le courant d'une même année scolaire, excéder 12 demi-journées.
A la demande du directeur, le Ministre peut déroger à l'alinéa 2 dans des circonstances exceptionnelles.
L'exclusion provisoire de l'école ou d'un cours ne peut, dans le courant d'une même année scolaire, excéder 12 demi-journées.
A la demande du directeur, le Ministre peut déroger à l'alinéa 2 dans des circonstances exceptionnelles.
Afdeling 2. [1 Procedure voor definitieve uitsluiting]1
Section 2. [1 De la procédure d'exclusion définitive]1
Art. 1.7.9 -4.§ 1. [1 In het kleuteronderwijs mag een leerling die regelmatig is ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school niet definitief worden uitgesloten, tenzij hij zich ten aanzien van een andere leerling schuldig heeft gemaakt aan het feit bedoeld in het tweede lid, 1°. In het lager onderwijs en in het secundair onderwijs kan een leerling die regelmatig is ingeschreven in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school alleen definitief worden uitgesloten als de feiten waaraan hij zich schuldig maakte een aantasting betekenen van de fysieke, psychische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling, die de organisatie of de goede werking van de school ernstig in het gedrang brengen of haar ernstige materiële of morele schade toebrengen.]1
Worden, inzonderheid, beschouwd als dusdanig:
1° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid binnen de school of daarbuiten, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid om de lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;
2° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
3° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, wanneer die binnen de school wordt toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;
5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;
7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
10° het opzettelijk [1 ...]1 uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het tweede lid, 4°, in de scholen die een optie "wapensector" organiseren.
§ 2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de school een van de in paragraaf 1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de school, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd zoals bedoeld in paragraaf 1.
Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders wordt gepleegd.
[1 § 3. Elke school leeft de volgende principes na :
1° een leerling kan niet tweemaal gestraft worden voor hetzelfde feit;
2° wanneer hetzelfde feit door meerdere leerlingen is gepleegd, wordt de situatie van elke leerling afzonderlijk en apart door de school behandeld. In dit geval kan de sanctie alleen betrekking hebben op een feit dat aan de leerling kan worden toegeschreven.
§ 4. In de loop van een schooljaar is een definitieve uitsluiting na de datum van 15 mei verboden :
1° in het gewoon onderwijs of in het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 :
a) een minderjarige leerling ;
b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar die regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het voortgezet onderwijs;
2° in niveaus en vormen van gespecialiseerd onderwijs die niet onder 1° vallen :
a) een minderjarige leerling ;
b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar oud.
Na deze datum kan voor de leerlingen bedoeld in het eerste lid enkel een procedure tot weigering tot herinschrijving, zoals bepaald in artikel 1.7.9-11, worden opgestart.
Een leerling tussen 18 en 21 jaar die niet voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, of een leerling ouder dan 21 jaar, kan voor het hele schooljaar definitief uitgesloten worden.
Bij wijze van uitzondering kan een leerling bedoeld in het eerste lid na 15 mei definitief worden uitgesloten als hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan een van de volgende feiten :
1° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid, binnen of buiten de school, met als gevolg een ongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode, om te werken of lessen te volgen ;
2° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende overheid, aan een lid van de inspectie- of verificatiediensten, of aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode ;
3° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht binnen de school door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode;
4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, onder voorbehoud van paragraaf 1, derde lid ;
5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;;
7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen of antiseptica, in strijd met de regels bepaald voor het gebruik, de handel en de opslag van deze stoffen;
9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
10° het opzettelijk uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door middel van scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
Wanneer de uitzondering bedoeld in het tweede lid wordt toegepast, wordt in de beslissing tot definitieve uitsluiting vermeld om welke redenen niet kan worden verwacht dat de leerling tot het einde van het lopende schooljaar naar school gaat.]1
Worden, inzonderheid, beschouwd als dusdanig:
1° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid binnen de school of daarbuiten, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid om de lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;
2° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
3° elke slag of verwonding die opzettelijk wordt toegebracht door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, wanneer die binnen de school wordt toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;
5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;
7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
10° het opzettelijk [1 ...]1 uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het tweede lid, 4°, in de scholen die een optie "wapensector" organiseren.
§ 2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de school een van de in paragraaf 1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de school, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd zoals bedoeld in paragraaf 1.
Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders wordt gepleegd.
[1 § 3. Elke school leeft de volgende principes na :
1° een leerling kan niet tweemaal gestraft worden voor hetzelfde feit;
2° wanneer hetzelfde feit door meerdere leerlingen is gepleegd, wordt de situatie van elke leerling afzonderlijk en apart door de school behandeld. In dit geval kan de sanctie alleen betrekking hebben op een feit dat aan de leerling kan worden toegeschreven.
§ 4. In de loop van een schooljaar is een definitieve uitsluiting na de datum van 15 mei verboden :
1° in het gewoon onderwijs of in het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 :
a) een minderjarige leerling ;
b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar die regelmatig is ingeschreven in het vijfde, zesde of zevende jaar van het voortgezet onderwijs;
2° in niveaus en vormen van gespecialiseerd onderwijs die niet onder 1° vallen :
a) een minderjarige leerling ;
b) een meerderjarige leerling tussen 18 tot 21 jaar oud.
Na deze datum kan voor de leerlingen bedoeld in het eerste lid enkel een procedure tot weigering tot herinschrijving, zoals bepaald in artikel 1.7.9-11, worden opgestart.
Een leerling tussen 18 en 21 jaar die niet voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid, of een leerling ouder dan 21 jaar, kan voor het hele schooljaar definitief uitgesloten worden.
Bij wijze van uitzondering kan een leerling bedoeld in het eerste lid na 15 mei definitief worden uitgesloten als hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan een van de volgende feiten :
1° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een andere leerling of aan een personeelslid, binnen of buiten de school, met als gevolg een ongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode, om te werken of lessen te volgen ;
2° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht door een leerling aan een afgevaardigde van de inrichtende overheid, aan een lid van de inspectie- of verificatiediensten, of aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de school, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode ;
3° elke slag of verwonding opzettelijk toegebracht binnen de school door een leerling aan een persoon die gemachtigd is de school te betreden, met als gevolg een arbeidsongeschiktheid, zelfs voor een beperkte periode;
4° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, onder voorbehoud van paragraaf 1, derde lid ;
5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
6° het invoeren of bezitten door een leerling, zonder wettige reden, binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;;
7° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader daarvan worden gebruikt;
8° het invoeren of bezitten door een leerling binnen een school of in de naaste omgeving van die school, van de stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen of antiseptica, in strijd met de regels bepaald voor het gebruik, de handel en de opslag van deze stoffen;
9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de school;
10° het opzettelijk uitoefenen van onverdraaglijke psychologische druk op een andere leerling of op een personeelslid door middel van scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
Wanneer de uitzondering bedoeld in het tweede lid wordt toegepast, wordt in de beslissing tot definitieve uitsluiting vermeld om welke redenen niet kan worden verwacht dat de leerling tot het einde van het lopende schooljaar naar school gaat.]1
Modifications
Art. 1.7.9 -4.§ 1er. [1 Dans l'enseignement maternel, un élève régulièrement inscrit dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française ne peut pas en être exclu définitivement sauf lorsqu'il s'est rendu coupable du fait visé à l'alinéa 2, 1°, à l'égard d'un autre élève. Dans l'enseignement primaire et dans l'enseignement secondaire, un élève régulièrement inscrit dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française ne peut en être exclu définitivement que si les faits dont il s'est rendu coupable portent atteinte à l'intégrité physique, psychologique ou morale d'un membre du personnel ou d'un élève, compromettent gravement l'organisation ou la bonne marche de l'école ou lui font subir un préjudice matériel ou moral grave.]1
Sont, notamment, considérés comme tels :
1° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un autre élève ou à un membre du personnel, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité, même limitée dans le temps, de travailler ou de suivre les cours ;
2° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un délégué du pouvoir organisateur, à un membre des services de l'inspection ou de vérification, à un délégué de la Communauté française, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
3° tout coup et blessure porté sciemment dans l'enceinte de l'école par un élève à une personne autorisée à pénétrer au sein de l'école, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
4° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de quelque arme que ce soit, visée, sous quelque catégorie que ce soit, à l'article 3 de loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes ;
5° toute manipulation hors de son usage didactique d'un instrument utilisé dans le cadre de certains cours ou activités pédagogiques lorsque cet instrument peut causer des blessures ;
6° l'introduction ou la détention, sans raison légitime, par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de tout instrument, outil, objet tranchant, contondant ou blessant ;
7° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances inflammables sauf dans les cas où celles-ci sont nécessaires aux activités pédagogiques et utilisées exclusivement dans le cadre de celles-ci ;
8° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances visées à l'article 1er de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques, en violation des règles fixées pour l'usage, le commerce et le stockage de ces substances ;
9° le fait d'extorquer, à l'aide de violences ou de menaces, des fonds, valeurs, objets, promesses d'un autre élève ou d'un membre du personnel dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci ;
10° le fait d'exercer sciemment [1 ...]1 sur un autre élève ou un membre du personnel une pression psychologique insupportable, par insultes, injures, calomnies ou diffamation.
Le Gouvernement arrête des modalités particulières pour l'application de l'alinéa 2, 4°, dans les écoles organisant une option " armurerie ".
§ 2. Lorsqu'il peut être apporté la preuve qu'une personne étrangère à l'école a commis un des faits graves visés au paragraphe 1er sur l'instigation ou avec la complicité d'un élève de l'école, ce dernier est considéré comme ayant commis un fait visé au paragraphe 1er.
Toutefois, l'alinéa 1er n'est pas applicable à l'élève mineur pour un fait commis par ses parents.
[1 § 3. Chaque école respecte les principes suivants :
1° un élève ne peut pas être sanctionné deux fois pour un même fait ;
2° lorsqu'un même fait a été commis par plusieurs élèves, la situation de chaque élève est traitée individuellement et de manière distincte par l'école. Dans ce cas de figure, la sanction ne peut porter que sur un fait imputable à l'élève.
§ 4. Au cours d'une année scolaire, il est interdit d'exclure définitivement après la date du 15 mai :
1° dans l'enseignement ordinaire ou dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4 :
a) un élève mineur ;
b) un élève majeur âgé de 18 à 21 ans et qui est régulièrement inscrit en cinquième, sixième ou septième année de l'enseignement secondaire ;
2° dans les niveaux et formes d'enseignement spécialisé non visés au 1° :
a) un élève mineur ;
b) un élève majeur âgé de 18 à 21 ans.
Après cette date, seule une procédure de refus de réinscription, telle que prévue à l'article 1.7.9-11, peut être entamée à l'égard des élèves visés à l'alinéa 1er.
Un élève âgé entre 18 et 21 ans qui ne répond pas aux conditions fixées à l'alinéa 1er ou un élève âgé de plus de 21 ans peut faire l'objet d'une exclusion définitive durant toute l'année scolaire.
Par exception, un élève visé à l'alinéa 1er peut faire l'objet d'une exclusion définitive après la date du 15 mai s'il s'est rendu coupable de l'un des faits suivants :
1° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un autre élève ou à un membre du personnel, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité, même limitée dans le temps, de travailler ou de suivre les cours ;
2° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un délégué du pouvoir organisateur, à un membre des services de l'inspection ou de vérification, à un délégué de la Communauté française, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
3° tout coup et blessure porté sciemment dans l'enceinte de l'école par un élève à une personne autorisée à pénétrer au sein de l'école, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
4° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de quelque arme que ce soit, visée, sous quelque catégorie que ce soit, à l'article 3 de la loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes et ce, sous réserve du paragraphe 1er, alinéa 3 ;
5° toute manipulation hors de son usage didactique d'un instrument utilisé dans le cadre de certains cours ou activités pédagogiques lorsque cet instrument peut causer des blessures ;
6° l'introduction ou la détention, sans raison légitime, par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de tout instrument, outil, objet tranchant, contondant ou blessant ;
7° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances inflammables sauf dans les cas où celles-ci sont nécessaires aux activités pédagogiques et utilisées exclusivement dans le cadre de celles-ci ;
8° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances visées à l'article 1er de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques, en violation des règles fixées pour l'usage, le commerce et le stockage de ces substances ;
9° le fait d'extorquer, à l'aide de violences ou de menaces, des fonds, valeurs, objets, promesses d'un autre élève ou d'un membre du personnel dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci ;
10° le fait d'exercer sciemment sur un autre élève ou un membre du personnel une pression psychologique insupportable, par insultes, injures, calomnies ou diffamation.
Lorsqu'il est fait application de l'exception visée à l'alinéa 2, la décision d'exclusion définitive précise les motifs pour lesquels il ne peut être envisagé que l'élève fréquente l'école jusqu'à la fin de l'année scolaire en cours.]1
Sont, notamment, considérés comme tels :
1° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un autre élève ou à un membre du personnel, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité, même limitée dans le temps, de travailler ou de suivre les cours ;
2° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un délégué du pouvoir organisateur, à un membre des services de l'inspection ou de vérification, à un délégué de la Communauté française, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
3° tout coup et blessure porté sciemment dans l'enceinte de l'école par un élève à une personne autorisée à pénétrer au sein de l'école, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
4° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de quelque arme que ce soit, visée, sous quelque catégorie que ce soit, à l'article 3 de loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes ;
5° toute manipulation hors de son usage didactique d'un instrument utilisé dans le cadre de certains cours ou activités pédagogiques lorsque cet instrument peut causer des blessures ;
6° l'introduction ou la détention, sans raison légitime, par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de tout instrument, outil, objet tranchant, contondant ou blessant ;
7° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances inflammables sauf dans les cas où celles-ci sont nécessaires aux activités pédagogiques et utilisées exclusivement dans le cadre de celles-ci ;
8° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances visées à l'article 1er de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques, en violation des règles fixées pour l'usage, le commerce et le stockage de ces substances ;
9° le fait d'extorquer, à l'aide de violences ou de menaces, des fonds, valeurs, objets, promesses d'un autre élève ou d'un membre du personnel dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci ;
10° le fait d'exercer sciemment [1 ...]1 sur un autre élève ou un membre du personnel une pression psychologique insupportable, par insultes, injures, calomnies ou diffamation.
Le Gouvernement arrête des modalités particulières pour l'application de l'alinéa 2, 4°, dans les écoles organisant une option " armurerie ".
§ 2. Lorsqu'il peut être apporté la preuve qu'une personne étrangère à l'école a commis un des faits graves visés au paragraphe 1er sur l'instigation ou avec la complicité d'un élève de l'école, ce dernier est considéré comme ayant commis un fait visé au paragraphe 1er.
Toutefois, l'alinéa 1er n'est pas applicable à l'élève mineur pour un fait commis par ses parents.
[1 § 3. Chaque école respecte les principes suivants :
1° un élève ne peut pas être sanctionné deux fois pour un même fait ;
2° lorsqu'un même fait a été commis par plusieurs élèves, la situation de chaque élève est traitée individuellement et de manière distincte par l'école. Dans ce cas de figure, la sanction ne peut porter que sur un fait imputable à l'élève.
§ 4. Au cours d'une année scolaire, il est interdit d'exclure définitivement après la date du 15 mai :
1° dans l'enseignement ordinaire ou dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4 :
a) un élève mineur ;
b) un élève majeur âgé de 18 à 21 ans et qui est régulièrement inscrit en cinquième, sixième ou septième année de l'enseignement secondaire ;
2° dans les niveaux et formes d'enseignement spécialisé non visés au 1° :
a) un élève mineur ;
b) un élève majeur âgé de 18 à 21 ans.
Après cette date, seule une procédure de refus de réinscription, telle que prévue à l'article 1.7.9-11, peut être entamée à l'égard des élèves visés à l'alinéa 1er.
Un élève âgé entre 18 et 21 ans qui ne répond pas aux conditions fixées à l'alinéa 1er ou un élève âgé de plus de 21 ans peut faire l'objet d'une exclusion définitive durant toute l'année scolaire.
Par exception, un élève visé à l'alinéa 1er peut faire l'objet d'une exclusion définitive après la date du 15 mai s'il s'est rendu coupable de l'un des faits suivants :
1° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un autre élève ou à un membre du personnel, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité, même limitée dans le temps, de travailler ou de suivre les cours ;
2° tout coup et blessure porté sciemment par un élève à un délégué du pouvoir organisateur, à un membre des services de l'inspection ou de vérification, à un délégué de la Communauté française, dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
3° tout coup et blessure porté sciemment dans l'enceinte de l'école par un élève à une personne autorisée à pénétrer au sein de l'école, ayant entrainé une incapacité de travail même limitée dans le temps ;
4° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de quelque arme que ce soit, visée, sous quelque catégorie que ce soit, à l'article 3 de la loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes et ce, sous réserve du paragraphe 1er, alinéa 3 ;
5° toute manipulation hors de son usage didactique d'un instrument utilisé dans le cadre de certains cours ou activités pédagogiques lorsque cet instrument peut causer des blessures ;
6° l'introduction ou la détention, sans raison légitime, par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de tout instrument, outil, objet tranchant, contondant ou blessant ;
7° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances inflammables sauf dans les cas où celles-ci sont nécessaires aux activités pédagogiques et utilisées exclusivement dans le cadre de celles-ci ;
8° l'introduction ou la détention par un élève au sein d'une école ou dans le voisinage immédiat de cette école de substances visées à l'article 1er de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques, en violation des règles fixées pour l'usage, le commerce et le stockage de ces substances ;
9° le fait d'extorquer, à l'aide de violences ou de menaces, des fonds, valeurs, objets, promesses d'un autre élève ou d'un membre du personnel dans l'enceinte de l'école ou hors de celle-ci ;
10° le fait d'exercer sciemment sur un autre élève ou un membre du personnel une pression psychologique insupportable, par insultes, injures, calomnies ou diffamation.
Lorsqu'il est fait application de l'exception visée à l'alinéa 2, la décision d'exclusion définitive précise les motifs pour lesquels il ne peut être envisagé que l'élève fréquente l'école jusqu'à la fin de l'année scolaire en cours.]1
Modifications
Art. 1.7.9 -5. Indien de ernst van de feiten dit rechtvaardigt, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde de leerling voorlopig uit de inrichting verwijderen voor de duur van de definitieve uitsluitingsprocedure. De voorlopige verwijdering mag tien schoolwerkdagen niet overschrijden.
Art. 1.7.9 -5. Si la gravité des faits le justifie, le pouvoir organisateur ou son délégué peut écarter provisoirement l'élève de l'école pendant la durée de la procédure d'exclusion définitive. L'écartement provisoire ne peut dépasser dix jours ouvrables scolaires.
Art. 1.7.9 -6.§ 1. Voor elke definitieve uitsluiting wordt de leerling, indien hij meerderjarig is, of de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is, [2 hetzij per aangetekende post, hetzij door overhandiging van een brief met ontvangstbevestiging]2 uitgenodigd door de directeur die hen in kennis stelt van de feiten en hen hoort.
Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde [2 schoolwerkdag]2 die volgt op de kennisgeving. [2 Zodra de leerling is uitgenodigd voor de hoorzitting, wordt een kopie van het tuchtdossier gratis ter beschikking gesteld aan de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling. Tijdens de hoorzitting mogen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling vergezeld worden door een meerderjarige persoon van hun keuze.]2
Het verslag van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling. De weigering om het verslag te ondertekenen wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend geval wordt een verslag van faling opgesteld en gaat de procedure verder.
§ 2. Na advies te hebben ingewonnen van de klassenraad, in het secundair onderwijs, of van [2 het pedagogisch team in het basisonderwijs]2, wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Bestendige Deputatie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde. [2 In de akte van delegatie van de inrichtende macht ten gunste van zijn afgevaardigde worden de nadere regels voor de delegatie vermeld, met inbegrip van, indien van toepassing, de mogelijkheid van een herroepingsrecht van de inrichtende macht met het oog op de aanneming van een beslissing tot definitieve uitsluiting.]2
De definitieve uitsluiting wordt, behoorlijk gemotiveerd, met een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, meegedeeld aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is. [2 Deze aangetekende zending bevat de volgende informatie:
1. het bestaan van een beroepsrecht en de nadere regels ervan ;
2. het bestaan van de begeleiding bedoeld in paragraaf 3 en de nadere regels ervan.]2
De inrichtende macht of haar afgevaardigde maakt een afschrift van de beslissing tot definitieve uitsluiting binnen tien werkdagen na de uitsluitingsdatum over aan de diensten van de Regering.
[2 § 3. Na een beslissing tot definitieve uitsluiting van een leerling verstrekt de school die de leerling heeft uitgesloten, aan de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling van 18 tot 21 jaar bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, het eerste lid, de leermiddelen die nodig zijn voor de continuïteit van het leerproces van de leerling en stelt zij, in voorkomend geval, de nadere regels vast waarop het persoonlijke werk en de examens worden aangeboden, zodat de leerling mogelijkheden heeft om de studies te bekrachtigen die vergelijkbaar zijn met die van andere leerlingen. Om voor deze begeleiding in aanmerking te komen, moet een meerderjarige leerling bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, derde lid, ongeacht het jaar waarin hij of zij is ingeschreven, een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek indienen bij de directeur.
Deze ondersteuning wordt geboden totdat de uitgesloten leerling opnieuw wordt ingeschreven in een andere leerplichtige school, in een school van het [3 Volwassenenonderwijs]3 of in een ander soort structuur waarmee aan de leerplicht zoals bepaald in artikel 1.7.1-2 kan worden voldaan. Voor meerderjarige leerlingen eindigt deze begeleiding ook als ze een betrekking hebben gevonden, aan een beroepsopleiding zijn begonnen of deze op eigen initiatief hebben beëindigd. In alle gevallen eindigt deze begeleiding op de laatste dag van het lopende schooljaar.]2
Dit verhoor heeft plaats ten vroegste op de vierde [2 schoolwerkdag]2 die volgt op de kennisgeving. [2 Zodra de leerling is uitgenodigd voor de hoorzitting, wordt een kopie van het tuchtdossier gratis ter beschikking gesteld aan de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling. Tijdens de hoorzitting mogen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling vergezeld worden door een meerderjarige persoon van hun keuze.]2
Het verslag van het verhoor wordt ondertekend door de meerderjarige leerling of door de ouders van de minderjarige leerling. De weigering om het verslag te ondertekenen wordt vastgesteld door een lid van het onderwijzend of opvoedend hulppersoneel en belet geenszins dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend geval wordt een verslag van faling opgesteld en gaat de procedure verder.
§ 2. Na advies te hebben ingewonnen van de klassenraad, in het secundair onderwijs, of van [2 het pedagogisch team in het basisonderwijs]2, wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door de inrichtende macht of haar afgevaardigde. In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de definitieve uitsluiting uitgesproken door het Gemeentecollege in het Waals Gewest, het College van Burgemeester en Schepenen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Bestendige Deputatie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of de Raad van bestuur, of door hun afgevaardigde. [2 In de akte van delegatie van de inrichtende macht ten gunste van zijn afgevaardigde worden de nadere regels voor de delegatie vermeld, met inbegrip van, indien van toepassing, de mogelijkheid van een herroepingsrecht van de inrichtende macht met het oog op de aanneming van een beslissing tot definitieve uitsluiting.]2
De definitieve uitsluiting wordt, behoorlijk gemotiveerd, met een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, meegedeeld aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan zijn ouders, indien hij minderjarig is. [2 Deze aangetekende zending bevat de volgende informatie:
1. het bestaan van een beroepsrecht en de nadere regels ervan ;
2. het bestaan van de begeleiding bedoeld in paragraaf 3 en de nadere regels ervan.]2
De inrichtende macht of haar afgevaardigde maakt een afschrift van de beslissing tot definitieve uitsluiting binnen tien werkdagen na de uitsluitingsdatum over aan de diensten van de Regering.
[2 § 3. Na een beslissing tot definitieve uitsluiting van een leerling verstrekt de school die de leerling heeft uitgesloten, aan de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling van 18 tot 21 jaar bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, het eerste lid, de leermiddelen die nodig zijn voor de continuïteit van het leerproces van de leerling en stelt zij, in voorkomend geval, de nadere regels vast waarop het persoonlijke werk en de examens worden aangeboden, zodat de leerling mogelijkheden heeft om de studies te bekrachtigen die vergelijkbaar zijn met die van andere leerlingen. Om voor deze begeleiding in aanmerking te komen, moet een meerderjarige leerling bedoeld in artikel 1.7.9-4, § 4, derde lid, ongeacht het jaar waarin hij of zij is ingeschreven, een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek indienen bij de directeur.
Deze ondersteuning wordt geboden totdat de uitgesloten leerling opnieuw wordt ingeschreven in een andere leerplichtige school, in een school van het [3 Volwassenenonderwijs]3 of in een ander soort structuur waarmee aan de leerplicht zoals bepaald in artikel 1.7.1-2 kan worden voldaan. Voor meerderjarige leerlingen eindigt deze begeleiding ook als ze een betrekking hebben gevonden, aan een beroepsopleiding zijn begonnen of deze op eigen initiatief hebben beëindigd. In alle gevallen eindigt deze begeleiding op de laatste dag van het lopende schooljaar.]2
Art. 1.7.9 -6.§ 1er. Préalablement à toute exclusion définitive, l'élève, s'il est majeur, ou l'élève et ses parents, s'il est mineur, sont invités, [2 soit par envoi recommandé, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception]2, à une audition avec le directeur qui leur expose les faits et les entend.
Cette audition a lieu au plus tôt le quatrième [2 jour ouvrable scolaire]2 qui suit la notification. [2 Dès l'invitation à l'audition, une copie du dossier disciplinaire est mise gratuitement à la disposition des parents de l'élève mineur ou de l'élève majeur. Durant l'audition, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent être accompagnés de la personne majeure de leur choix.]2
Le procès-verbal de l'audition est signé par l'élève majeur ou par les parents de l'élève mineur. Le refus de signature du procès-verbal est constaté par un membre du personnel enseignant ou auxiliaire d'éducation et n'empêche pas la poursuite de la procédure. Le cas échéant, un procès-verbal de carence est établi et la procédure se poursuit.
§ 2. Après avoir pris l'avis du conseil de classe dans l'enseignement secondaire ou de [2 l'équipe pédagogique dans l'enseignement fondamental]2, l'exclusion définitive est prononcée par le pouvoir organisateur ou son délégué. Dans l'enseignement officiel subventionné, l'exclusion définitive est prononcée par le Collège communal dans la Région wallonne, le Collège des bourgmestre et échevins dans la Région de Bruxelles-Capitale, le Collège provincial, le Collège de la Commission communautaire française ou le conseil d'administration, ou par leur délégué. [2 L'acte de délégation du pouvoir organisateur en faveur de son délégué organise les modalités de la délégation, notamment, le cas échéant, la possibilité d'un droit d'évocation de la part du pouvoir organisateur en vue de l'adoption d'une décision d'exclusion définitive.]2
L'exclusion définitive, dument motivée, est signifiée par envoi recommandé avec accusé de réception à l'élève s'il est majeur, à ses parents, s'il est mineur. [2 Cet envoi recommandé reprend les informations suivantes :
1. l'existence d'un droit de recours et ses modalités ;
2. l'existence de l'accompagnement visé au paragraphe 3 et ses modalités.]2
Le pouvoir organisateur ou son délégué transmet aux services du Gouvernement copie de la décision d'exclusion définitive dans les dix jours ouvrables qui suivent la date d'exclusion.
[2 § 3. A la suite d'une décision d'exclusion définitive, l'école qui a exclu fournit aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur âgé de 18 à 21 ans visé à l'article 1.7.9-4, § 4, alinéa 1er, les supports pédagogiques nécessaires à la continuité des apprentissages de l'élève et fixe, le cas échéant, les modalités de présentation de travaux personnels et d'examens de manière à ce que l'élève bénéficie de possibilités de sanction des études comparables à celles des autres élèves. Pour bénéficier de cet accompagnement, un élève majeur visé à l'article 1.7.9-4, § 4, alinéa 3, quelle que soit l'année dans laquelle il est inscrit, doit en faire la demande explicite adressée, par écrit, au directeur.
Cet accompagnement est mené jusqu'à la réinscription de l'élève exclu dans une autre école de l'enseignement obligatoire, dans une école d'[3 Enseignement pour Adultes]3 ou dans tous types de dispositifs qui permettent de satisfaire à l'obligation scolaire telle que défini à l'article 1.7.1-2. Pour les élèves majeurs, cet accompagnement prend également fin s'ils ont trouvé un emploi, entamé une formation professionnelle ou s'ils ont y ont mis un terme à leur initiative. Dans tous les cas, cet accompagnement prend fin le dernier jour de l'année scolaire en cours.]2
Cette audition a lieu au plus tôt le quatrième [2 jour ouvrable scolaire]2 qui suit la notification. [2 Dès l'invitation à l'audition, une copie du dossier disciplinaire est mise gratuitement à la disposition des parents de l'élève mineur ou de l'élève majeur. Durant l'audition, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent être accompagnés de la personne majeure de leur choix.]2
Le procès-verbal de l'audition est signé par l'élève majeur ou par les parents de l'élève mineur. Le refus de signature du procès-verbal est constaté par un membre du personnel enseignant ou auxiliaire d'éducation et n'empêche pas la poursuite de la procédure. Le cas échéant, un procès-verbal de carence est établi et la procédure se poursuit.
§ 2. Après avoir pris l'avis du conseil de classe dans l'enseignement secondaire ou de [2 l'équipe pédagogique dans l'enseignement fondamental]2, l'exclusion définitive est prononcée par le pouvoir organisateur ou son délégué. Dans l'enseignement officiel subventionné, l'exclusion définitive est prononcée par le Collège communal dans la Région wallonne, le Collège des bourgmestre et échevins dans la Région de Bruxelles-Capitale, le Collège provincial, le Collège de la Commission communautaire française ou le conseil d'administration, ou par leur délégué. [2 L'acte de délégation du pouvoir organisateur en faveur de son délégué organise les modalités de la délégation, notamment, le cas échéant, la possibilité d'un droit d'évocation de la part du pouvoir organisateur en vue de l'adoption d'une décision d'exclusion définitive.]2
L'exclusion définitive, dument motivée, est signifiée par envoi recommandé avec accusé de réception à l'élève s'il est majeur, à ses parents, s'il est mineur. [2 Cet envoi recommandé reprend les informations suivantes :
1. l'existence d'un droit de recours et ses modalités ;
2. l'existence de l'accompagnement visé au paragraphe 3 et ses modalités.]2
Le pouvoir organisateur ou son délégué transmet aux services du Gouvernement copie de la décision d'exclusion définitive dans les dix jours ouvrables qui suivent la date d'exclusion.
[2 § 3. A la suite d'une décision d'exclusion définitive, l'école qui a exclu fournit aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur âgé de 18 à 21 ans visé à l'article 1.7.9-4, § 4, alinéa 1er, les supports pédagogiques nécessaires à la continuité des apprentissages de l'élève et fixe, le cas échéant, les modalités de présentation de travaux personnels et d'examens de manière à ce que l'élève bénéficie de possibilités de sanction des études comparables à celles des autres élèves. Pour bénéficier de cet accompagnement, un élève majeur visé à l'article 1.7.9-4, § 4, alinéa 3, quelle que soit l'année dans laquelle il est inscrit, doit en faire la demande explicite adressée, par écrit, au directeur.
Cet accompagnement est mené jusqu'à la réinscription de l'élève exclu dans une autre école de l'enseignement obligatoire, dans une école d'[3 Enseignement pour Adultes]3 ou dans tous types de dispositifs qui permettent de satisfaire à l'obligation scolaire telle que défini à l'article 1.7.1-2. Pour les élèves majeurs, cet accompagnement prend également fin s'ils ont trouvé un emploi, entamé une formation professionnelle ou s'ils ont y ont mis un terme à leur initiative. Dans tous les cas, cet accompagnement prend fin le dernier jour de l'année scolaire en cours.]2
Afdeling 3. [1 Beroep tegen beslissingen tot definitieve uitsluiting en weigeringen tot herinschrijving]1
Section 3. [1 Du recours contre les décisions d'exclusion définitive et les refus de réinscription]1
Art. 1.7.9 -7. [1 § 1. De netoverschrijdende Kamers van Beroep tegen de volgende beslissingen tot definitieve uitsluiting worden hierbij opgericht :
1°. één voor het gewoon basisonderwijs ;
2°. één voor het gespecialiseerd basisonderwijs ;
3°. één voor het gewoon secundair onderwijs ;
4°. één voor het gespecialiseerd secundair onderwijs.
Afhankelijk van het aantal beroepen dat verwerkt moet worden, kan de regering één of meer bijkomende netoverschrijdende Kamers van beroep oprichten.
Deze Kamers nemen kennis van de beroepen tegen de beslissingen tot definitieve uitsluiting bedoeld in artikel 1.7.9-6 en tegen de weigeringen tot herinschrijfving bedoeld in artikel 1.7.9-11. Zij nemen kennis zowal van de naleving van de procedure als van de inhoudelijke aspecten van het dossier.
§ 2. Elke Kamer van Beroep is samengesteld als volgt :
1° twee leden van de Algemene Directie van het leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, met inbegrip van de Directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt ;
2° vier vertegenwoordigers van de inrichtende machten, verdeeld als volgt :
a) een vertegenwoordiger van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap :
b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het subsidieerd officieel onderwijs;
c) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs;
d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs;
3° één vertegenwoordiger per representatieve oudervereniging en oudersvereniginge van leerlingen erkend als representatief;
4° twee vertegenwoordigers van PMS-centra voorgedragen door de Hoge Raad voor de PMS-centra.
Voor elk werkend lid worden twee plaatsvervangers aangesteld.
De leden bedoeld in het eerste lid, 2° en hun plaatsvervangers worden respectievelijk voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door de federaties van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek.
De werkende en plaatsvervangende leden van elke Kamer van Beroep worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor hij is benoemd, of zonder geldige reden meer dan de helft van de vergaderingen tijdens het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van Beroep te zijn. De regering kan andere reden van herroeping vaststellen en de procedures voor herroeping bepalen.
§ 3. De zetel van de Kamers van beroep bevindt zich binnen de diensten van de Regering.
Elke Kamer van beroep vergadert al dan niet face-to-face of op uitnodiging van de voorzitter wanneer de uitoefening van zijn opdrachten dit vereist of op verzoek van een van zijn leden.
Elke Kamer van beroep beraadslaagt geldig indien de meerderheid van haar leden aanwezig is, zonder dat elk van de in paragraaf 2, eerste lid, 2° tot 4°, bedoelde categorieën van leden vertegenwoordigd moet zijn. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan zij na een nieuwe bijeenroeping geldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
De Kamers van beroep nemen hun beslissingen bij consensus. Als dit niet mogelijk is, nemen ze beslissingen met een volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De leden bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, en hun plaatsvervangers zijn niet stemgerechtigd.
De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de betrokken Kamer van Beroep.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die de school bezoekt of heeft bezocht waar het lid van de Kamer van beroep optreedt of heeft opgetreden, of wanneer het lid de bloed- of een aanverwant tot en met de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat over de zaak beslist.
§ 4. De diensten van de Regering organiseren een gezamenlijk secretariaat voor de verschillende Kamers van beroep.
De leden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° tot 4°, komen in aanmerking voor de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
De regering bepaalt de andere werkingsprocedures van de Kamers van beroep.
§ 5. Het secretariaat van de Kamers van beroep stelt een jaarverslag op met statistieken over de opvolging van beroepen. Dit verslag is gemeenschappelijk voor alle Kamers van beroep. Dit verslag wordt naar de Administrateur-generaal van het Onderwijs gestuurd om het onderwijssysteem aan te sturen en naar de Sturingscommissie (COPI).]1
1°. één voor het gewoon basisonderwijs ;
2°. één voor het gespecialiseerd basisonderwijs ;
3°. één voor het gewoon secundair onderwijs ;
4°. één voor het gespecialiseerd secundair onderwijs.
Afhankelijk van het aantal beroepen dat verwerkt moet worden, kan de regering één of meer bijkomende netoverschrijdende Kamers van beroep oprichten.
Deze Kamers nemen kennis van de beroepen tegen de beslissingen tot definitieve uitsluiting bedoeld in artikel 1.7.9-6 en tegen de weigeringen tot herinschrijfving bedoeld in artikel 1.7.9-11. Zij nemen kennis zowal van de naleving van de procedure als van de inhoudelijke aspecten van het dossier.
§ 2. Elke Kamer van Beroep is samengesteld als volgt :
1° twee leden van de Algemene Directie van het leerplichtonderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, met inbegrip van de Directeur-generaal of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap waarneemt ;
2° vier vertegenwoordigers van de inrichtende machten, verdeeld als volgt :
a) een vertegenwoordiger van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap :
b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het subsidieerd officieel onderwijs;
c) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs;
d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs;
3° één vertegenwoordiger per representatieve oudervereniging en oudersvereniginge van leerlingen erkend als representatief;
4° twee vertegenwoordigers van PMS-centra voorgedragen door de Hoge Raad voor de PMS-centra.
Voor elk werkend lid worden twee plaatsvervangers aangesteld.
De leden bedoeld in het eerste lid, 2° en hun plaatsvervangers worden respectievelijk voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door de federaties van inrichtende machten erkend overeenkomstig dit Wetboek.
De werkende en plaatsvervangende leden van elke Kamer van Beroep worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor hij is benoemd, of zonder geldige reden meer dan de helft van de vergaderingen tijdens het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van Beroep te zijn. De regering kan andere reden van herroeping vaststellen en de procedures voor herroeping bepalen.
§ 3. De zetel van de Kamers van beroep bevindt zich binnen de diensten van de Regering.
Elke Kamer van beroep vergadert al dan niet face-to-face of op uitnodiging van de voorzitter wanneer de uitoefening van zijn opdrachten dit vereist of op verzoek van een van zijn leden.
Elke Kamer van beroep beraadslaagt geldig indien de meerderheid van haar leden aanwezig is, zonder dat elk van de in paragraaf 2, eerste lid, 2° tot 4°, bedoelde categorieën van leden vertegenwoordigd moet zijn. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan zij na een nieuwe bijeenroeping geldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen ongeacht het aantal aanwezige leden.
De Kamers van beroep nemen hun beslissingen bij consensus. Als dit niet mogelijk is, nemen ze beslissingen met een volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Bij gelijkheid van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
De leden bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, en hun plaatsvervangers zijn niet stemgerechtigd.
De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de betrokken Kamer van Beroep.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die de school bezoekt of heeft bezocht waar het lid van de Kamer van beroep optreedt of heeft opgetreden, of wanneer het lid de bloed- of een aanverwant tot en met de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat over de zaak beslist.
§ 4. De diensten van de Regering organiseren een gezamenlijk secretariaat voor de verschillende Kamers van beroep.
De leden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2° tot 4°, komen in aanmerking voor de terugbetaling van hun reiskosten onder de voorwaarden die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
De regering bepaalt de andere werkingsprocedures van de Kamers van beroep.
§ 5. Het secretariaat van de Kamers van beroep stelt een jaarverslag op met statistieken over de opvolging van beroepen. Dit verslag is gemeenschappelijk voor alle Kamers van beroep. Dit verslag wordt naar de Administrateur-generaal van het Onderwijs gestuurd om het onderwijssysteem aan te sturen en naar de Sturingscommissie (COPI).]1
Modifications
Art. 1.7.9 -7.. [1 § 1er. Les Chambres inter-réseaux de recours contre les décisions d'exclusion définitive suivantes sont créées :
1°. une pour l'enseignement fondamental ordinaire ;
2°. une pour l'enseignement fondamental spécialisé ;
3°. une pour l'enseignement secondaire ordinaire ;
4°. une pour l'enseignement secondaire spécialisé.
En fonction des nécessités liées au nombre de recours à traiter, le Gouvernement peut créer une ou plusieurs Chambres inter-réseaux de recours supplémentaire(s).
Ces chambres connaissent des recours formés contre les décisions d'exclusion définitive visées à l'article 1.7.9-6 et contre les refus de réinscription visés à l'article 1.7.9-11. Elles connaissent tant du respect de la procédure que du fond du dossier.
§ 2. Chaque Chambre de recours est composée de la manière suivante :
1° deux membres de la Direction générale de l'enseignement obligatoire du Ministère de la Communauté française, dont le Directeur général ou son représentant qui préside ;
2° quatre représentants des pouvoirs organisateurs, répartis de la manière suivante :
a) un représentant de l'enseignement organisé par la Communauté française ;
b) un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement officiel subventionné ;
c) un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre confessionnel subventionné ;
d) un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre non confessionnel subventionné ;
3° un représentant par organisation représentative des parents et association de parents d'élèves reconnue comme représentative ;
4° deux représentants des centres PMS proposés par le Conseil Supérieur des centres PMS.
Il est désigné deux suppléants pour chaque membre effectif.
Les membres visés à l'alinéa 1er, 2°, et leurs suppléants sont proposés respectivement par Wallonie-Bruxelles Enseignement et par les fédérations de pouvoirs organisateurs reconnues conformément au présent Code.
Les membres effectifs et suppléants de chaque Chambre de recours sont nommés par le Gouvernement pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable.
Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, ou qui s'est absenté sans motifs valables plus de la moitié des séances de l'année scolaire, cesse de faire partie de la Chambre de recours. Le Gouvernement peut fixer d'autres motifs de révocation et fixe les modalités de révocation.
§ 3. Le siège de chacune des Chambres de recours est situé au sein des services du Gouvernement.
Chaque Chambre de recours se réunit en présentiel ou non, sur convocation de son Président, chaque fois que l'exercice de ses missions l'exige ou à la demande d'un de ses membres.
Chaque Chambre de recours délibère valablement si la majorité des membres est présente, sans qu'il soit nécessaire que chacune des catégories des membres visées au paragraphe 2, alinéa 1er, 2° à 4°, soit représentée. Toutefois, lorsque la Chambre de recours convoquée ne réunit pas le nombre de membres nécessaire, elle peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même objet quel que soit le nombre de membres présents.
Les Chambres de recours prennent leurs décisions par consensus. Lorsque celui-ci ne peut être atteint, elles statuent à la majorité absolue des membres présents. En cas de parité, la voix du Président est prépondérante.
Les membres visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 4°, et leurs suppléants siègent sans voix délibérative.
Les membres sont tenus au secret des dossiers et des délibérations de la Chambre de recours concernée.
Lorsque le recours concerne un élève fréquentant ou ayant fréquenté l'école dans laquelle le membre de la Chambre de recours officie ou a officié ou lorsque ce dernier est le parent ou l'allié jusqu'au quatrième degré inclusivement de l'élève en cause, le membre est remplacé par un membre suppléant qui statue sur le cas.
§ 4. Les services du Gouvernement organisent un secrétariat commun aux différentes Chambres de recours.
Les membres visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 2° à 4°, bénéficient du remboursement de leurs frais de parcours aux conditions applicables aux membres du personnel du Ministère de la Communauté française.
Le Gouvernement fixe les autres modalités de fonctionnement des Chambre de recours.
§ 5. Le secrétariat des Chambres de recours élabore un rapport annuel comprenant notamment des statistiques de suivi des recours. Ce rapport est commun à l'ensemble des Chambres de recours. Ce rapport est adressé l'Administrateur général de l'Administration générale de l'Enseignement aux fins du pilotage du système éducatif et à la Commission de Pilotage (COPI).]1
1°. une pour l'enseignement fondamental ordinaire ;
2°. une pour l'enseignement fondamental spécialisé ;
3°. une pour l'enseignement secondaire ordinaire ;
4°. une pour l'enseignement secondaire spécialisé.
En fonction des nécessités liées au nombre de recours à traiter, le Gouvernement peut créer une ou plusieurs Chambres inter-réseaux de recours supplémentaire(s).
Ces chambres connaissent des recours formés contre les décisions d'exclusion définitive visées à l'article 1.7.9-6 et contre les refus de réinscription visés à l'article 1.7.9-11. Elles connaissent tant du respect de la procédure que du fond du dossier.
§ 2. Chaque Chambre de recours est composée de la manière suivante :
1° deux membres de la Direction générale de l'enseignement obligatoire du Ministère de la Communauté française, dont le Directeur général ou son représentant qui préside ;
2° quatre représentants des pouvoirs organisateurs, répartis de la manière suivante :
a) un représentant de l'enseignement organisé par la Communauté française ;
b) un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement officiel subventionné ;
c) un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre confessionnel subventionné ;
d) un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre non confessionnel subventionné ;
3° un représentant par organisation représentative des parents et association de parents d'élèves reconnue comme représentative ;
4° deux représentants des centres PMS proposés par le Conseil Supérieur des centres PMS.
Il est désigné deux suppléants pour chaque membre effectif.
Les membres visés à l'alinéa 1er, 2°, et leurs suppléants sont proposés respectivement par Wallonie-Bruxelles Enseignement et par les fédérations de pouvoirs organisateurs reconnues conformément au présent Code.
Les membres effectifs et suppléants de chaque Chambre de recours sont nommés par le Gouvernement pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable.
Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, ou qui s'est absenté sans motifs valables plus de la moitié des séances de l'année scolaire, cesse de faire partie de la Chambre de recours. Le Gouvernement peut fixer d'autres motifs de révocation et fixe les modalités de révocation.
§ 3. Le siège de chacune des Chambres de recours est situé au sein des services du Gouvernement.
Chaque Chambre de recours se réunit en présentiel ou non, sur convocation de son Président, chaque fois que l'exercice de ses missions l'exige ou à la demande d'un de ses membres.
Chaque Chambre de recours délibère valablement si la majorité des membres est présente, sans qu'il soit nécessaire que chacune des catégories des membres visées au paragraphe 2, alinéa 1er, 2° à 4°, soit représentée. Toutefois, lorsque la Chambre de recours convoquée ne réunit pas le nombre de membres nécessaire, elle peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même objet quel que soit le nombre de membres présents.
Les Chambres de recours prennent leurs décisions par consensus. Lorsque celui-ci ne peut être atteint, elles statuent à la majorité absolue des membres présents. En cas de parité, la voix du Président est prépondérante.
Les membres visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 4°, et leurs suppléants siègent sans voix délibérative.
Les membres sont tenus au secret des dossiers et des délibérations de la Chambre de recours concernée.
Lorsque le recours concerne un élève fréquentant ou ayant fréquenté l'école dans laquelle le membre de la Chambre de recours officie ou a officié ou lorsque ce dernier est le parent ou l'allié jusqu'au quatrième degré inclusivement de l'élève en cause, le membre est remplacé par un membre suppléant qui statue sur le cas.
§ 4. Les services du Gouvernement organisent un secrétariat commun aux différentes Chambres de recours.
Les membres visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 2° à 4°, bénéficient du remboursement de leurs frais de parcours aux conditions applicables aux membres du personnel du Ministère de la Communauté française.
Le Gouvernement fixe les autres modalités de fonctionnement des Chambre de recours.
§ 5. Le secrétariat des Chambres de recours élabore un rapport annuel comprenant notamment des statistiques de suivi des recours. Ce rapport est commun à l'ensemble des Chambres de recours. Ce rapport est adressé l'Administrateur général de l'Administration générale de l'Enseignement aux fins du pilotage du système éducatif et à la Commission de Pilotage (COPI).]1
Modifications
Art. 1.7.9 -7/1.. [1 § 1. Een beroep tegen een beslissing tot definitieve uitsluiting of weigering tot herinschrijving wordt door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling binnen tien werkdagen na ontvangst van de beslissing per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging ingediend.
Dit beroep wordt gemotiveerd en bevat ten minste één kopie van de beslissing waartegen het beroep gericht is. De regering zal een model van document opstellen waarmee ouders of meerderjarige leerlingen beroep kunnen aantekenen. Het gebruik van dit document is facultatief.
In de zin van dit artikel omvatten de werkdagen alle dagen behalve zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.
Het indienen van een beroep schort de beslissing tot definitieve uitsluiting niet op.
§ 2. Het secretariaat van de bevoegde Kamer van Beroep bevestigt de ontvangst van het beroep aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling. Het informeert onmiddellijk de inrichtende macht van de school die de leerling heeft uitgesloten.
De betrokken inrichtende macht bezorgt het volledige administratieve dossier binnen de volgende termijn aan het secretariaat van de bevoegde Kamer van beroep:
1° voor een beslissing tot definitieve uitsluiting: binnen vier schoolwerkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid;
2° voor een beslissing tot weigering tot herinschrijving: binnen vier werkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid of, indien het beroep wordt ingesteld tijdens de periode waarin de school gesloten is voor de zomervakantie, binnen vier werkdagen na de heropening van de school.
§ 3. De Kamer van beroep heeft het recht van elke partij alle gewenste informatie met betrekking tot het ingestelde beroep te verkrijgen.
Indien de Kamer van beroep dit nodig acht, hoort zij de partijen.
Elke partij kan ook een verzoek om een hoorzitting indienen. Deze hoorzitting wordt alleen gehouden voor beroepen die door de betrokken Kamer van Beroep ontvankelijk worden geacht.
De Regering stelt de procedures vast voor het indienen van een verzoek om een hoorzitting en de procedures voor de hoorzitting zelf.
Bij de hoorzitting mag elke partij vergezeld worden door een meerderjarige persoon naar keuze.
§ 4. 2. De betrokken Kamer van beroep beslist over het beroep binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van de aangetekende brief of de elektronische post bedoeld in paragraaf 1..
Als het beroep tijdens de zomervakantie wordt ontvangen, zal de betrokken Kamer van Beroep uiterlijk op de laatste vrijdag van de zomervakantie een beslissing nemen.
§ 5. De Kamer van beroep kan :
1° de beslissing tot definitieve uitsluiting die haar wordt voorgelegd, handhaven indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan en dat, in het licht van alle informatie, de beslissing tot uitsluiting evenredig lijkt ;
2° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan, maar dat de definitieve uitsluiting een sanctie vormt die niet in verhouding staat tot die feiten. In dat geval geeft de Kamer van Beroep in haar beslissing de factoren aan waarmee de inrichtende macht of haar afgevaardigde rekening moet houden bij de beoordeling van een alternatieve sanctie. De inrichtende macht of haar afgevaardigde moet dan binnen 10 schoolwerkdagen de beslissing van de Kamer van Beroep uitvoeren, door een andere sanctie vast te stellen en haar beslissing te motiveren op basis van het huishoudelijk reglement van de betrokken school en in het licht van de overwegingen die door de Kamer van Beroep zijn geformuleerd. De aldus vastgestelde nieuwe sanctie mag niet bestaan uit een tijdelijke uitsluiting, als de leerling al een tijdelijke uitsluiting heeft ondergaan sinds de beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, totdat de nieuwe sanctie na beroep is vastgesteld;
3° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen als zij van mening is dat de procedure niet nageleefd werd, dat de feiten verweten tegen de leerling niet bewezen zijn of dat de feiten verweten tegen de leerling geen sanctie rechtvaardigen. "
Het secretariaat van de Kamer van beroep stelt de partijen per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging in kennis van de beslissing van de bevoegde Kamer van beroep. In deze kennisgeving wordt vermeld hoe beroep kan worden aangetekend tegen de beslissing van de betrokken Kamer van beroep.
Als de uitgesloten leerling in een nieuwe school wordt ingeschreven en de Kamer van Beroep de beslissing om de leerling definitief uit te sluiten of te weigeren hem of haar te herschrijven, vernietigt, beslissen de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, als deze meerderjarig is, dat de leerling in de oorspronkelijke school wordt herschrijft of dat de leerling in de nieuwe school ingeschreven blijft. De ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling delen hun beslissing binnen twee schoolwerkdagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het tweede lid mee aan de diensten van de regering en aan de school waar de leerling niet meer zal worden ingeschreven. In het geval van een beslissing om de leerling te reïntegreren in de oorspronkelijke school, is de inrichtende macht van de betrokken school verplicht om de leerling onmiddellijk te reïntegreren. Als zij dit weigert, verliest zij voor een door de regering te bepalen periode, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan één schooljaar, het voordeel van de werkingsdotaties of exploitatiesubsidies voor de school waarvan de leerling is uitgesloten.]1
Dit beroep wordt gemotiveerd en bevat ten minste één kopie van de beslissing waartegen het beroep gericht is. De regering zal een model van document opstellen waarmee ouders of meerderjarige leerlingen beroep kunnen aantekenen. Het gebruik van dit document is facultatief.
In de zin van dit artikel omvatten de werkdagen alle dagen behalve zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen.
Het indienen van een beroep schort de beslissing tot definitieve uitsluiting niet op.
§ 2. Het secretariaat van de bevoegde Kamer van Beroep bevestigt de ontvangst van het beroep aan de ouders van de minderjarige leerling of aan de meerderjarige leerling. Het informeert onmiddellijk de inrichtende macht van de school die de leerling heeft uitgesloten.
De betrokken inrichtende macht bezorgt het volledige administratieve dossier binnen de volgende termijn aan het secretariaat van de bevoegde Kamer van beroep:
1° voor een beslissing tot definitieve uitsluiting: binnen vier schoolwerkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid;
2° voor een beslissing tot weigering tot herinschrijving: binnen vier werkdagen na ontvangst van de informatie bedoeld in het eerste lid of, indien het beroep wordt ingesteld tijdens de periode waarin de school gesloten is voor de zomervakantie, binnen vier werkdagen na de heropening van de school.
§ 3. De Kamer van beroep heeft het recht van elke partij alle gewenste informatie met betrekking tot het ingestelde beroep te verkrijgen.
Indien de Kamer van beroep dit nodig acht, hoort zij de partijen.
Elke partij kan ook een verzoek om een hoorzitting indienen. Deze hoorzitting wordt alleen gehouden voor beroepen die door de betrokken Kamer van Beroep ontvankelijk worden geacht.
De Regering stelt de procedures vast voor het indienen van een verzoek om een hoorzitting en de procedures voor de hoorzitting zelf.
Bij de hoorzitting mag elke partij vergezeld worden door een meerderjarige persoon naar keuze.
§ 4. 2. De betrokken Kamer van beroep beslist over het beroep binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van de aangetekende brief of de elektronische post bedoeld in paragraaf 1..
Als het beroep tijdens de zomervakantie wordt ontvangen, zal de betrokken Kamer van Beroep uiterlijk op de laatste vrijdag van de zomervakantie een beslissing nemen.
§ 5. De Kamer van beroep kan :
1° de beslissing tot definitieve uitsluiting die haar wordt voorgelegd, handhaven indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan en dat, in het licht van alle informatie, de beslissing tot uitsluiting evenredig lijkt ;
2° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen indien zij van oordeel is dat de feiten waarvan de leerling beschuldigd wordt, vaststaan, maar dat de definitieve uitsluiting een sanctie vormt die niet in verhouding staat tot die feiten. In dat geval geeft de Kamer van Beroep in haar beslissing de factoren aan waarmee de inrichtende macht of haar afgevaardigde rekening moet houden bij de beoordeling van een alternatieve sanctie. De inrichtende macht of haar afgevaardigde moet dan binnen 10 schoolwerkdagen de beslissing van de Kamer van Beroep uitvoeren, door een andere sanctie vast te stellen en haar beslissing te motiveren op basis van het huishoudelijk reglement van de betrokken school en in het licht van de overwegingen die door de Kamer van Beroep zijn geformuleerd. De aldus vastgestelde nieuwe sanctie mag niet bestaan uit een tijdelijke uitsluiting, als de leerling al een tijdelijke uitsluiting heeft ondergaan sinds de beslissing tot definitieve uitsluiting is genomen, totdat de nieuwe sanctie na beroep is vastgesteld;
3° de beslissing tot definitieve uitsluiting vernietigen als zij van mening is dat de procedure niet nageleefd werd, dat de feiten verweten tegen de leerling niet bewezen zijn of dat de feiten verweten tegen de leerling geen sanctie rechtvaardigen. "
Het secretariaat van de Kamer van beroep stelt de partijen per aangetekende post of per elektronische post met ontvangstbevestiging in kennis van de beslissing van de bevoegde Kamer van beroep. In deze kennisgeving wordt vermeld hoe beroep kan worden aangetekend tegen de beslissing van de betrokken Kamer van beroep.
Als de uitgesloten leerling in een nieuwe school wordt ingeschreven en de Kamer van Beroep de beslissing om de leerling definitief uit te sluiten of te weigeren hem of haar te herschrijven, vernietigt, beslissen de ouders van de minderjarige leerling of de leerling zelf, als deze meerderjarig is, dat de leerling in de oorspronkelijke school wordt herschrijft of dat de leerling in de nieuwe school ingeschreven blijft. De ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling delen hun beslissing binnen twee schoolwerkdagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in het tweede lid mee aan de diensten van de regering en aan de school waar de leerling niet meer zal worden ingeschreven. In het geval van een beslissing om de leerling te reïntegreren in de oorspronkelijke school, is de inrichtende macht van de betrokken school verplicht om de leerling onmiddellijk te reïntegreren. Als zij dit weigert, verliest zij voor een door de regering te bepalen periode, die niet korter mag zijn dan één maand en niet langer dan één schooljaar, het voordeel van de werkingsdotaties of exploitatiesubsidies voor de school waarvan de leerling is uitgesloten.]1
Art. 1.7.9 -7/1.. [1 § 1er. Le recours contre une décision d'exclusion définitive ou de refus de réinscription est introduit par les parents de l'élève mineur ou par l'élève majeur par envoi recommandé ou par envoi électronique avec accusé de réception dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la décision.
Ce recours est motivé et reprend au moins une copie de la décision faisant l'objet du recours. Le Gouvernement fixe un modèle de document permettant aux parents ou à l'élève majeur d'introduire un recours. L'utilisation de ce document est facultative.
Au sens du présent article, les jours ouvrables comprennent tous les jours sauf les samedis, les dimanches et les jours fériés légaux.
L'introduction d'un recours n'est pas suspensive de la décision d'exclusion définitive.
§ 2. Le secrétariat de la Chambre de recours compétente accuse réception du recours auprès des parents de l'élève mineur ou auprès de l'élève majeur. Il informe immédiatement le pouvoir organisateur de l'école qui a exclu l'élève.
Le pouvoir organisateur concerné transmet l'entièreté du dossier administratif au secrétariat de la Chambre de recours compétente dans le délai suivant :
1° pour une décision d'exclusion définitive : dans les quatre jours ouvrables scolaires à dater de la réception de l'information visée à l'alinéa 1er ;
2° pour une décision de refus de réinscription : dans les quatre jours ouvrables à dater de la réception de l'information visée à l'alinéa 1er ou, si le recours est introduit pendant la période de fermeture d'école durant les vacances d'été, dans les quatre jours ouvrables qui suivent la réouverture de l'école.
§ 3. La Chambre de recours a le droit de se faire remettre par chaque partie les éléments qu'elle souhaite et qui sont liés au recours introduit.
Si elle l'estime nécessaire, la Chambre de recours auditionne les parties.
Chaque partie peut également introduire une demande d'audition. Cette audition est menée uniquement à l'égard des recours qui sont jugés recevables par la Chambre de recours concernée.
Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction d'une demande d'audition et les modalités d'audition.
Lors de l'audition, chaque partie peut être accompagnée de la personne majeure de son choix.
§ 4. La Chambre de recours concernée statue sur le recours dans les vingt jours ouvrables scolaires qui suivent la réception de l'envoi recommandé ou de l'envoi électronique visé au paragraphe 1er.
Lorsque le recours est reçu pendant les vacances d'été, la Chambre de recours concernée statue pour le dernier vendredi des vacances d'été au plus tard.
§ 5. La Chambre de recours peut :
1° maintenir la décision d'exclusion définitive qui lui est soumise, si elle considère que les faits reprochés à l'élève sont établis et que, au regard de l'ensemble des informations, la décision d'exclusion apparaît proportionnée ;
2° annuler la décision d'exclusion définitive si elle estime que les faits reprochés à l'élève sont établis mais que l'exclusion définitive constitue une sanction disproportionnée par rapport à ceux-ci. Dans ce cas, la Chambre de recours indique dans sa décision les éléments à prendre en compte par le pouvoir organisateur ou son délégué dans le cadre de son appréciation pour une sanction alternative. Le pouvoir organisateur ou son délégué est alors appelé à exécuter dans les 10 jours ouvrables scolaires qui suivent la décision de la Chambre de recours, en décidant d'une autre sanction et en motivant sa décision sur la base du règlement d'ordre intérieur de l'école concernée et au regard des considérations formulées par la Chambre de recours. La nouvelle sanction ainsi adoptée ne peut pas consister en une exclusion temporaire, dès lors que l'élève a déjà fait l'objet d'un écartement provisoire depuis l'adoption de la décision d'exclusion définitive jusqu'à l'adoption de la nouvelle sanction après recours ;
3° annuler la décision d'exclusion définitive si elle estime que la procédure n'a pas été respectée, que les faits reprochés à l'élève ne sont pas établis ou que les faits reprochés à l'élève ne sont pas de nature à justifier une sanction. "
Le secrétariat de la Chambre de recours notifie par envoi recommandé ou par envoi électronique avec accusé de réception la décision de la Chambre de recours compétente aux parties. Cette notification mentionne les voies de recours contre la décision rendue par la Chambre de recours concernée.
Lorsque l'élève exclu est inscrit dans une nouvelle école et que la Chambre de recours annule la décision d'exclusion définitive ou de refus de réinscription, les parents de l'élève mineur ou l'élève lui-même s'il est majeur décident soit que l'élève réintègre l'école d'origine soit que l'élève reste inscrit dans la nouvelle école. Les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur communiquent leur décision aux services du Gouvernement ainsi qu'à l'école dans laquelle l'élève ne sera plus inscrit dans un délai de deux jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la notification visée à l'alinéa 2. En cas de décision de réintégration dans l'école d'origine, le pouvoir organisateur de l'école concernée est tenu de réintégrer immédiatement l'élève. S'il s'y refuse, il perd, pour une durée que fixe le Gouvernement et qui ne peut être inférieure au mois ni supérieure à l'année scolaire, le bénéfice des dotations de fonctionnement ou des subventions de fonctionnement pour l'école dont l'élève a été exclu.]1
Ce recours est motivé et reprend au moins une copie de la décision faisant l'objet du recours. Le Gouvernement fixe un modèle de document permettant aux parents ou à l'élève majeur d'introduire un recours. L'utilisation de ce document est facultative.
Au sens du présent article, les jours ouvrables comprennent tous les jours sauf les samedis, les dimanches et les jours fériés légaux.
L'introduction d'un recours n'est pas suspensive de la décision d'exclusion définitive.
§ 2. Le secrétariat de la Chambre de recours compétente accuse réception du recours auprès des parents de l'élève mineur ou auprès de l'élève majeur. Il informe immédiatement le pouvoir organisateur de l'école qui a exclu l'élève.
Le pouvoir organisateur concerné transmet l'entièreté du dossier administratif au secrétariat de la Chambre de recours compétente dans le délai suivant :
1° pour une décision d'exclusion définitive : dans les quatre jours ouvrables scolaires à dater de la réception de l'information visée à l'alinéa 1er ;
2° pour une décision de refus de réinscription : dans les quatre jours ouvrables à dater de la réception de l'information visée à l'alinéa 1er ou, si le recours est introduit pendant la période de fermeture d'école durant les vacances d'été, dans les quatre jours ouvrables qui suivent la réouverture de l'école.
§ 3. La Chambre de recours a le droit de se faire remettre par chaque partie les éléments qu'elle souhaite et qui sont liés au recours introduit.
Si elle l'estime nécessaire, la Chambre de recours auditionne les parties.
Chaque partie peut également introduire une demande d'audition. Cette audition est menée uniquement à l'égard des recours qui sont jugés recevables par la Chambre de recours concernée.
Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction d'une demande d'audition et les modalités d'audition.
Lors de l'audition, chaque partie peut être accompagnée de la personne majeure de son choix.
§ 4. La Chambre de recours concernée statue sur le recours dans les vingt jours ouvrables scolaires qui suivent la réception de l'envoi recommandé ou de l'envoi électronique visé au paragraphe 1er.
Lorsque le recours est reçu pendant les vacances d'été, la Chambre de recours concernée statue pour le dernier vendredi des vacances d'été au plus tard.
§ 5. La Chambre de recours peut :
1° maintenir la décision d'exclusion définitive qui lui est soumise, si elle considère que les faits reprochés à l'élève sont établis et que, au regard de l'ensemble des informations, la décision d'exclusion apparaît proportionnée ;
2° annuler la décision d'exclusion définitive si elle estime que les faits reprochés à l'élève sont établis mais que l'exclusion définitive constitue une sanction disproportionnée par rapport à ceux-ci. Dans ce cas, la Chambre de recours indique dans sa décision les éléments à prendre en compte par le pouvoir organisateur ou son délégué dans le cadre de son appréciation pour une sanction alternative. Le pouvoir organisateur ou son délégué est alors appelé à exécuter dans les 10 jours ouvrables scolaires qui suivent la décision de la Chambre de recours, en décidant d'une autre sanction et en motivant sa décision sur la base du règlement d'ordre intérieur de l'école concernée et au regard des considérations formulées par la Chambre de recours. La nouvelle sanction ainsi adoptée ne peut pas consister en une exclusion temporaire, dès lors que l'élève a déjà fait l'objet d'un écartement provisoire depuis l'adoption de la décision d'exclusion définitive jusqu'à l'adoption de la nouvelle sanction après recours ;
3° annuler la décision d'exclusion définitive si elle estime que la procédure n'a pas été respectée, que les faits reprochés à l'élève ne sont pas établis ou que les faits reprochés à l'élève ne sont pas de nature à justifier une sanction. "
Le secrétariat de la Chambre de recours notifie par envoi recommandé ou par envoi électronique avec accusé de réception la décision de la Chambre de recours compétente aux parties. Cette notification mentionne les voies de recours contre la décision rendue par la Chambre de recours concernée.
Lorsque l'élève exclu est inscrit dans une nouvelle école et que la Chambre de recours annule la décision d'exclusion définitive ou de refus de réinscription, les parents de l'élève mineur ou l'élève lui-même s'il est majeur décident soit que l'élève réintègre l'école d'origine soit que l'élève reste inscrit dans la nouvelle école. Les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur communiquent leur décision aux services du Gouvernement ainsi qu'à l'école dans laquelle l'élève ne sera plus inscrit dans un délai de deux jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la notification visée à l'alinéa 2. En cas de décision de réintégration dans l'école d'origine, le pouvoir organisateur de l'école concernée est tenu de réintégrer immédiatement l'élève. S'il s'y refuse, il perd, pour une durée que fixe le Gouvernement et qui ne peut être inférieure au mois ni supérieure à l'année scolaire, le bénéfice des dotations de fonctionnement ou des subventions de fonctionnement pour l'école dont l'élève a été exclu.]1
Art. 1.7.9 -7/2..[1 De Regering evalueert om de vier jaar de uitvoering van de artikelen 1.7.9-7 en 1.7.9-7/1 en brengt verslag uit aan het Parlement. Het eerste evaluatieverslag zal [2 tijdens het schooljaar 2030-2031]2 aan het Parlement worden voorgelegd.]1
Art. 1.7.9 -7/2..[1 Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre des articles 1.7.9-7 et 1.7.9-7/1, tous les quatre ans, et en fait rapport au Parlement. Il transmet le premier rapport d'évaluation au Parlement [2 au cours de l'année scolaire 2030-2031]2.]1
Afdeling 4 [1 Herindeling van uitgesloten leerlingen]1
Section 4. [1 Du reclassement des élèves exclus]1
Art. 1.7.9 -8. Het PMS-centrum van de school van de leerling blijft ter beschikking van deze laatste en zijn ouders, indien hij minderjarig is, onder andere in het kader van een steun tot het opzoeken van een nieuwe school.
Art. 1.7.9 -8. Le centre PMS de l'école de l'élève est à la disposition de ce dernier et de ses parents s'il est mineur, notamment dans le cadre d'une aide à la recherche d'une nouvelle école.
Art. 1.7.9 -9. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap maakt de directeur een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan de zonecommissie voor inschrijvingen bedoeld in het tweede lid, binnen twee schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum. Wallonie-Bruxelles Enseignement stelt aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere school op advies van de zonecommissie voor inschrijvingen.
Wallonie-Bruxelles Enseignement organiseert zonecommissies voor inschrijvingen die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de zonecommissie van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurten de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de zonecommissie niet bij machte is de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van de Franse Gemeenschap voor te stellen, maakt ze het dossier over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement dat een uitspraak doet.
Wallonie-Bruxelles Enseignement organiseert zonecommissies voor inschrijvingen die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de zonecommissie van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurten de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de zonecommissie niet bij machte is de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van de Franse Gemeenschap voor te stellen, maakt ze het dossier over aan Wallonie-Bruxelles Enseignement dat een uitspraak doet.
Art. 1.7.9 -9. Dans l'enseignement organisé par la Communauté française, le directeur transmet copie de l'ensemble du dossier disciplinaire de l'élève exclu à Wallonie-Bruxelles Enseignement et à la commission zonale des inscriptions visée à l'alinéa 2, dans les deux jours ouvrables scolaires qui suivent la date d'exclusion. Wallonie-Bruxelles Enseignement propose à l'élève, s'il est majeur, ou à l'élève mineur et à ses parents, son inscription dans une autre école sur avis de la commission zonale des inscriptions.
Wallonie-Bruxelles Enseignement organise des commissions zonales des inscriptions rendant des avis en matière d'inscription.
Dans les cas où la commission zonale estime que les faits dont l'élève s'est rendu coupable sont d'une gravité extrême, elle entend à son tour l'élève s'il est majeur, l'élève et ses parents, s'il est mineur. Dans le cas où l'élève est mineur, elle informe le conseiller de l'aide à la jeunesse compétent et sollicite son avis. L'avis rendu par le conseiller est joint au dossier.
Lorsque le mineur fait l'objet d'une mesure d'aide contrainte en application de l'ordonnance de la Commission communautaire commune du 29 avril 2004 relative à l'Aide à la jeunesse, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié infraction et à la réparation du dommage causé par ce fait ou du Code de la prévention, de l'Aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, le conseiller de l'Aide à la jeunesse transmet la demande d'avis au service de la protection de la jeunesse compétent. L'avis rendu par le service de la protection de la jeunesse est joint au dossier.
Si la commission zonale ne peut proposer l'inscription de l'élève exclu dans une autre école organisée par la Communauté française, la commission zonale transmet le dossier à Wallonie-Bruxelles Enseignement qui statue.
Wallonie-Bruxelles Enseignement organise des commissions zonales des inscriptions rendant des avis en matière d'inscription.
Dans les cas où la commission zonale estime que les faits dont l'élève s'est rendu coupable sont d'une gravité extrême, elle entend à son tour l'élève s'il est majeur, l'élève et ses parents, s'il est mineur. Dans le cas où l'élève est mineur, elle informe le conseiller de l'aide à la jeunesse compétent et sollicite son avis. L'avis rendu par le conseiller est joint au dossier.
Lorsque le mineur fait l'objet d'une mesure d'aide contrainte en application de l'ordonnance de la Commission communautaire commune du 29 avril 2004 relative à l'Aide à la jeunesse, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié infraction et à la réparation du dommage causé par ce fait ou du Code de la prévention, de l'Aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, le conseiller de l'Aide à la jeunesse transmet la demande d'avis au service de la protection de la jeunesse compétent. L'avis rendu par le service de la protection de la jeunesse est joint au dossier.
Si la commission zonale ne peut proposer l'inscription de l'élève exclu dans une autre école organisée par la Communauté française, la commission zonale transmet le dossier à Wallonie-Bruxelles Enseignement qui statue.
Art. 1.7.9 -10. § 1. In het gesubsidieerd onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde aan de uitgesloten leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders om zich in te schrijven in een andere school die hij organiseert.
§ 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.
Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering. [1 In dit geval beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]1
[1 ...]1
§ 4. [1 ...]1
§ 2. Indien een inrichtende zdie is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten meerderjarige leerling of aan de uitgesloten minderjarige leerling en zijn ouders kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, bezorgt zij binnen tien schoolwerkdagen volgend op de uitsluitingsdatum, een afschrift van het volledige tuchtdossier disciplinaire van de uitgesloten leerling aan de federatie van inrichtende machten waartoe zij behoort. Deze stelt dan aan de leerling, indien hij meerderjarig is, of aan de minderjarige leerling en zijn ouders, voor om zich in te schrijven in een andere, door hem georganiseerde school. De federatie van inrichtende machten kan een van de inrichtende machten die zij vertegenwoordigt, verplichten om een uitgesloten leerling van een andere school in te schrijven.
Elke federatie van inrichtende machten kan gedecentraliseerde commissies organiseren die advies geven over inschrijvingsaangelegenheden.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie bedoeld in het tweede lid van mening is dat de feiten waaraan de leerling zich schuldig maakte uiterst ernstig zijn, verhoort zij om beurt de leerling, indien hij meerderjarig is, en de leerling en zijn ouders, indien hij minderjarig is. Indien de leerling minderjarig is, informeert ze de bevoegde Adviseur voor hulp aan de jeugd en vraagt zijn advies. Het advies van de Adviseur wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de minderjarige een maatregel van verplichte hulp geniet in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, maakt de Adviseur voor hulpverlening aan de jeugd de aanvraag tot advies over aan de bevoegde dienst voor hulpverlening aan de jeugd. Het advies van de dienst voor de jeugdbescherming wordt bij het dossier gevoegd.
Indien de federatie van inrichtende machten of de gedecentraliseerde commissie oordeelt dat de inschrijving van de uitgesloten leerling in een andere school van een van de inrichtende machten die ze vertegenwoordigt niet wenselijk is, brengt ze hierover binnen twintig schoolwerkdagen na ontvangst van het dossier advies uit aan de diensten van de Regering. De diensten van de Regering sturen het dossier dan door naar de Minister die beslist over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. Indien een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten niet aan de uitgesloten leerling kan vragen om zich in te schrijven in een andere school die zij organiseert, maakt zij een afschrift van het volledige tuchtdossier van de uitgesloten leerling over aan de diensten van de Regering. [1 In dit geval beslist de Minister over de inschrijving van de leerling in een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]1
[1 ...]1
§ 4. [1 ...]1
Modifications
Art. 1.7.9 -10. § 1er. Dans l'enseignement subventionné, le pouvoir organisateur ou son délégué peut proposer à l'élève exclu s'il est majeur, ou à l'élève mineur et à ses parents son inscription dans une autre école qu'il organise.
§ 2. Dans le cas où un pouvoir organisateur qui adhère à une fédération de pouvoirs organisateurs ne peut proposer à l'élève majeur exclu ou à l'élève mineur exclu et à ses parents son inscription dans une autre école qu'il organise, il transmet, dans les dix jours ouvrables scolaires qui suivent la date d'exclusion, copie de l'ensemble du dossier disciplinaire de l'élève exclu à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle il adhère. Celle-ci propose à l'élève majeur ou à l'élève mineur et à ses parents son inscription dans une autre école organisée par un pouvoir organisateur qu'elle représente. La fédération de pouvoirs organisateurs peut imposer à un des pouvoirs organisateurs qu'elle représente l'obligation d'inscrire un élève exclu d'une autre école.
Chaque fédération de pouvoirs organisateurs peut organiser des commissions décentralisées rendant des avis en matière d'inscription.
Dans les cas où la fédération de pouvoirs organisateurs ou la commission décentralisée visée à l'alinéa 2 estime que les faits dont l'élève s'est rendu coupable sont d'une gravité extrême, elle entend à son tour l'élève s'il est majeur, l'élève et ses parents, s'il est mineur. Dans le cas où l'élève est mineur, elle informe le conseiller de l'aide à la jeunesse compétent et sollicite son avis. L'avis rendu par le conseiller est joint au dossier.
Lorsque le mineur fait l'objet d'une mesure d'aide contrainte en application l'ordonnance de la Commission communautaire commune du 29 avril 2004 relative à l'Aide à la jeunesse, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié d'infraction et à la réparation du dommage causé par ce fait ou du Code de la prévention, de l'Aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, le conseiller de l'Aide à la jeunesse transmet la demande d'avis au service de la protection de la jeunesse compétent. L'avis rendu par le service de la protection de la jeunesse est joint au dossier.
Si la fédération de pouvoirs organisateurs ou la commission décentralisée estime que l'inscription de l'élève exclu dans une autre école d'un des pouvoirs organisateurs qu'elle représente ne peut être envisagée, elle en avise les services du Gouvernement dans les vingt jours ouvrables scolaires qui suivent la date de réception du dossier. Les services du Gouvernement transmettent le dossier au Ministre qui statue sur l'inscription de l'élève dans une école organisée par la Communauté française.
§ 3. Dans les cas où un pouvoir organisateur n'ayant pas adhéré à une fédération de pouvoirs organisateurs ne peut proposer à l'élève exclu son inscription dans une autre école qu'il organise, il transmet copie de l'ensemble du dossier disciplinaire de l'élève exclu aux services du Gouvernement. [1 Dans ce cas, le Ministre statue sur l'inscription de l'élève dans une école organisée par la Communauté française.]1
[1 ...]1
§ 4. [1 ...]1
§ 2. Dans le cas où un pouvoir organisateur qui adhère à une fédération de pouvoirs organisateurs ne peut proposer à l'élève majeur exclu ou à l'élève mineur exclu et à ses parents son inscription dans une autre école qu'il organise, il transmet, dans les dix jours ouvrables scolaires qui suivent la date d'exclusion, copie de l'ensemble du dossier disciplinaire de l'élève exclu à la fédération de pouvoirs organisateurs à laquelle il adhère. Celle-ci propose à l'élève majeur ou à l'élève mineur et à ses parents son inscription dans une autre école organisée par un pouvoir organisateur qu'elle représente. La fédération de pouvoirs organisateurs peut imposer à un des pouvoirs organisateurs qu'elle représente l'obligation d'inscrire un élève exclu d'une autre école.
Chaque fédération de pouvoirs organisateurs peut organiser des commissions décentralisées rendant des avis en matière d'inscription.
Dans les cas où la fédération de pouvoirs organisateurs ou la commission décentralisée visée à l'alinéa 2 estime que les faits dont l'élève s'est rendu coupable sont d'une gravité extrême, elle entend à son tour l'élève s'il est majeur, l'élève et ses parents, s'il est mineur. Dans le cas où l'élève est mineur, elle informe le conseiller de l'aide à la jeunesse compétent et sollicite son avis. L'avis rendu par le conseiller est joint au dossier.
Lorsque le mineur fait l'objet d'une mesure d'aide contrainte en application l'ordonnance de la Commission communautaire commune du 29 avril 2004 relative à l'Aide à la jeunesse, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié d'infraction et à la réparation du dommage causé par ce fait ou du Code de la prévention, de l'Aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse, le conseiller de l'Aide à la jeunesse transmet la demande d'avis au service de la protection de la jeunesse compétent. L'avis rendu par le service de la protection de la jeunesse est joint au dossier.
Si la fédération de pouvoirs organisateurs ou la commission décentralisée estime que l'inscription de l'élève exclu dans une autre école d'un des pouvoirs organisateurs qu'elle représente ne peut être envisagée, elle en avise les services du Gouvernement dans les vingt jours ouvrables scolaires qui suivent la date de réception du dossier. Les services du Gouvernement transmettent le dossier au Ministre qui statue sur l'inscription de l'élève dans une école organisée par la Communauté française.
§ 3. Dans les cas où un pouvoir organisateur n'ayant pas adhéré à une fédération de pouvoirs organisateurs ne peut proposer à l'élève exclu son inscription dans une autre école qu'il organise, il transmet copie de l'ensemble du dossier disciplinaire de l'élève exclu aux services du Gouvernement. [1 Dans ce cas, le Ministre statue sur l'inscription de l'élève dans une école organisée par la Communauté française.]1
[1 ...]1
§ 4. [1 ...]1
Modifications
Afdeling 5. [1 Weigering van herinschrijving]1
Section 5. [1 Du refus de réinscription]1
Art. 1.7.9 -11.De weigering tot herinschrijving voor volgende het schooljaar in een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt behandeld als een definitieve uitsluiting. Deze moet uiterlijk op [1 vijfde dag van het schooljaar]1 in kennis worden gebracht, in overeenstemming met de nadere regels bepaald [2 in artikel 1.7.9-6, §§ 1 en 2]2. [2 Behalve in het geval van herinschrijving van de leerling met toestemming van de inrichtende macht van de school, is de weigering om de leerling opnieuw in te schrijven definitief.]2
Art. 1.7.9 -11.Le refus de réinscription l'année scolaire suivante dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française est traité comme une exclusion définitive. Il est notifié au plus tard le [1 cinquième jour de l'année scolaire]1, conformément aux modalités fixées [2 à l'article 1.7.9-6, §§ 1er et 2]2. [2 Sauf en cas de nouvelle inscription de l'élève prise avec l'accord du pouvoir organisateur de l'école, le refus de réinscription est définitif.]2
HOOFDSTUK X. [1 - Welzijn van leerlingen, verbetering van het schoolklimaat en voorkoming van pesten en cyberpesten]1
CHAPITRE X. [1 - Du bien-être des élèves, de l'amélioration du climat scolaire et de la prévention du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen]1
Section Ière. [1 - Dispositions générales]1
Art. 1.7.10 -1. [1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1А "collectieve acties": acties die erop gericht zijn alle actoren of een categorie actoren in een school of scholengemeenschap te bereiken;
2А "groepsacties": acties gericht op een bepaalde groep, zoals een klasse of een groep individuen;
3А "individuele acties": acties gericht op het bereiken van een specifiek individu of specifieke individuen;
4А "schoolklimaat": het klimaat binnen een school of klas dat gekenmerkt wordt door de volgende elementen:
a) de relationele omgeving, die de kwaliteit van de betrekkingen tussen actoren of groepen actoren in de school omvat;
b) de normatieve omgeving en de democratische praktijken, die elementen samenbrengen met betrekking tot de opstelling van regels, de toepassing ervan binnen de schoolgemeenschap en de processen van participatie en collectieve besluitvorming die daaraan geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen;
c) het pedagogisch klimaat, dat elementen omvat die verband houden met de ontwikkeling van kennis en vaardigheden op school;
d) de fysieke omgeving, die de fysieke omstandigheden en de infrastructuur van de school omvat;
5А "zonale intervisie": intervisie en uitwisseling van praktijken georganiseerd op het niveau van zonale platforms.]1
1А "collectieve acties": acties die erop gericht zijn alle actoren of een categorie actoren in een school of scholengemeenschap te bereiken;
2А "groepsacties": acties gericht op een bepaalde groep, zoals een klasse of een groep individuen;
3А "individuele acties": acties gericht op het bereiken van een specifiek individu of specifieke individuen;
4А "schoolklimaat": het klimaat binnen een school of klas dat gekenmerkt wordt door de volgende elementen:
a) de relationele omgeving, die de kwaliteit van de betrekkingen tussen actoren of groepen actoren in de school omvat;
b) de normatieve omgeving en de democratische praktijken, die elementen samenbrengen met betrekking tot de opstelling van regels, de toepassing ervan binnen de schoolgemeenschap en de processen van participatie en collectieve besluitvorming die daaraan geheel of gedeeltelijk ten grondslag liggen;
c) het pedagogisch klimaat, dat elementen omvat die verband houden met de ontwikkeling van kennis en vaardigheden op school;
d) de fysieke omgeving, die de fysieke omstandigheden en de infrastructuur van de school omvat;
5А "zonale intervisie": intervisie en uitwisseling van praktijken georganiseerd op het niveau van zonale platforms.]1
Art. 1.7.10 -1. [1 Dans le présent chapitre, il faut entendre par :
1° " actions collectives " : les actions visant à toucher l'ensemble des acteurs ou d'une catégorie d'acteurs d'une école ou de la communauté scolaire ;
2° " actions groupales " : les actions visant un groupe particulier, telle qu'une classe ou un groupe d'individus ;
3° " actions individuelles " : les actions visant à toucher un ou des individus précis ;
4° " climat scolaire " : le climat au sein d'une école ou d'une classe caractérisé par les éléments suivants :
a) l'environnement relationnel, qui recouvre la qualité des relations entre les acteurs ou groupes d'acteurs à l'école ;
b) l'environnement normatif et les pratiques démocratiques, qui rassemblent les éléments relatifs à la construction des règles, à leur application au sein de la communauté scolaire, ainsi que les processus de participation et de décision collective qui les sous-tendent, en tout ou en partie ;
c) l'environnement pédagogique, qui regroupe les éléments liés au développement de savoirs et de savoir-faire à l'école ;
d) l'environnement physique, qui recouvre les conditions matérielles et les infrastructures de l'école ;
5° " intervision zonale " : les intervisions et échanges de pratiques organisées au niveau des plateformes zonales.]1
1° " actions collectives " : les actions visant à toucher l'ensemble des acteurs ou d'une catégorie d'acteurs d'une école ou de la communauté scolaire ;
2° " actions groupales " : les actions visant un groupe particulier, telle qu'une classe ou un groupe d'individus ;
3° " actions individuelles " : les actions visant à toucher un ou des individus précis ;
4° " climat scolaire " : le climat au sein d'une école ou d'une classe caractérisé par les éléments suivants :
a) l'environnement relationnel, qui recouvre la qualité des relations entre les acteurs ou groupes d'acteurs à l'école ;
b) l'environnement normatif et les pratiques démocratiques, qui rassemblent les éléments relatifs à la construction des règles, à leur application au sein de la communauté scolaire, ainsi que les processus de participation et de décision collective qui les sous-tendent, en tout ou en partie ;
c) l'environnement pédagogique, qui regroupe les éléments liés au développement de savoirs et de savoir-faire à l'école ;
d) l'environnement physique, qui recouvre les conditions matérielles et les infrastructures de l'école ;
5° " intervision zonale " : les intervisions et échanges de pratiques organisées au niveau des plateformes zonales.]1
Art. 1.7.10 -2. [1 Met dit hoofdstuk wordt beoogd de scholen, onder de daarin gestelde voorwaarden en nadere regels, instrumenten aan te reiken om invloed uit te oefenen op de verschillende elementen die het schoolklimaat kenmerken, teneinde het welzijn van de leerlingen te bevorderen, het gemeenschapsleven en de voor het leren bevorderlijke sereniteit te verbeteren, en pesten en cyberpesten te voorkomen en te bestrijden.
In aanvulling op het bepaalde in afdeling 2 is elke in artikel 1.7.10-6 bedoelde school verplicht deel te nemen aan het in afdeling 3 bedoelde kaderprogramma.]1
In aanvulling op het bepaalde in afdeling 2 is elke in artikel 1.7.10-6 bedoelde school verplicht deel te nemen aan het in afdeling 3 bedoelde kaderprogramma.]1
Art. 1.7.10 -2. [1 Le présent chapitre a pour objet de mettre à disposition des écoles, selon les conditions et modalités qu'il fixe, des outils leur permettant d'influer sur les divers éléments qui caractérisent le climat scolaire dans le but de favoriser le bien-être des élèves, d'améliorer le vivre ensemble et la sérénité propice à l'apprentissage ainsi que de prévenir et lutter contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires.
Complémentairement aux dispositions de la section 2, chaque école visée à l'article 1.7.10-6 est tenue de participer au programme-cadre visé à la section 3.]1
Complémentairement aux dispositions de la section 2, chaque école visée à l'article 1.7.10-6 est tenue de participer au programme-cadre visé à la section 3.]1
Afdeling II. [1 - Welzijn van de leerlingen en schoolklimaat]1
Section II. [1 - Du bien-être des élèves et du climat scolaire]1
Art. 1.7.10 -3. [1 § 1. De directeur en het onderwijsteam ontwikkelen een schoolklimaat dat het welzijn van de leerlingen, het samenleven en een sereniteit die bevorderlijk is voor het leren, bevordert. Zij streven naar verbetering van de situatie van de leerlingen, zowel wat betreft hun academische vooruitgang als hun persoonlijke ontwikkeling.
§ 2. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school dragen bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen.
§ 3. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum werkt samen aan deze doelstellingen, op het raakvlak tussen de schoolwereld en die daarbuiten.
Hij vergezelt op verzoek elke leerling, ouder of lid van het onderwijsteam.
Hij steunt alle collectieve inspanningen om het schoolklimaat te verbeteren. Hij reageert met passende interventies op situaties die als problematisch zijn aangemerkt.
§ 4. De directeur organiseert jaarlijks een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van het onderwijsteam, het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school. De bijeenkomst kan openstaan voor andere actoren die met de school samenwerken.
[2 ...]2.
Deze vergadering heeft tot doel:
1А uitwisseling op:
a. de educatieve, pedagogische en schoolprojecten bedoeld in de artikelen 1.5.1-2 en 1.5.1-5 ;
b. het project van het PMS-centrum;
c. het schoolproject voor gezondheidsbevordering;
d. [2 ...]2;
2А de specifieke behoeften van de school op het gebied van welzijn van jongeren, schoolbehoud, preventie van geweld op school en ondersteuning van schoolbegeleiding vast te stellen;
3А de prioriteiten voor de komende jaren vast te stellen;
4А vast te stellen welke interne en externe middelen kunnen worden ingezet;
5А de rol van elke persoon specificeren en inzonderheid voor elke geselecteerde prioriteit een referentiepersoon aan te wijzen;
6А indien een schoolbemiddelaar aan een school wordt toegewezen, een samenwerkingsprotocol tussen de betrokken actoren vast te stellen;
7А een evaluatie opstellen van de ondernomen acties en de ontwikkelde samenwerkingsverbanden.
§ 5. Wanneer de lokale overlegcel is opgericht, worden inzonderheid binnen deze eenheid de in punt 4 bedoelde raadplegingen en acties georganiseerd.]1
§ 2. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school dragen bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen.
§ 3. Het multidisciplinaire team van het PMS-centrum werkt samen aan deze doelstellingen, op het raakvlak tussen de schoolwereld en die daarbuiten.
Hij vergezelt op verzoek elke leerling, ouder of lid van het onderwijsteam.
Hij steunt alle collectieve inspanningen om het schoolklimaat te verbeteren. Hij reageert met passende interventies op situaties die als problematisch zijn aangemerkt.
§ 4. De directeur organiseert jaarlijks een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van het onderwijsteam, het PMS-centrum en de dienst voor gezondheidsbevordering op school. De bijeenkomst kan openstaan voor andere actoren die met de school samenwerken.
[2 ...]2.
Deze vergadering heeft tot doel:
1А uitwisseling op:
a. de educatieve, pedagogische en schoolprojecten bedoeld in de artikelen 1.5.1-2 en 1.5.1-5 ;
b. het project van het PMS-centrum;
c. het schoolproject voor gezondheidsbevordering;
d. [2 ...]2;
2А de specifieke behoeften van de school op het gebied van welzijn van jongeren, schoolbehoud, preventie van geweld op school en ondersteuning van schoolbegeleiding vast te stellen;
3А de prioriteiten voor de komende jaren vast te stellen;
4А vast te stellen welke interne en externe middelen kunnen worden ingezet;
5А de rol van elke persoon specificeren en inzonderheid voor elke geselecteerde prioriteit een referentiepersoon aan te wijzen;
6А indien een schoolbemiddelaar aan een school wordt toegewezen, een samenwerkingsprotocol tussen de betrokken actoren vast te stellen;
7А een evaluatie opstellen van de ondernomen acties en de ontwikkelde samenwerkingsverbanden.
§ 5. Wanneer de lokale overlegcel is opgericht, worden inzonderheid binnen deze eenheid de in punt 4 bedoelde raadplegingen en acties georganiseerd.]1
Art. 1.7.10 -3. [1 § 1er. Le directeur et l'équipe éducative développent un climat scolaire favorisant le bien-être des élèves, le vivre ensemble et la sérénité propice à l'apprentissage. Ils cherchent à améliorer la situation des élèves, tant sur le plan de leur devenir scolaire que sur le plan de leur épanouissement personnel.
§ 2. L'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et le service de la promotion de la santé à l'école contribuent aux objectifs visés au paragraphe 1er.
§ 3. L'équipe pluridisciplinaire du centre PMS collabore à ces objectifs, à l'interface entre le monde scolaire et les intervenants extérieurs à l'école.
Elle accompagne, à sa demande, tout élève, tout parent, tout membre de l'équipe éducative.
Elle soutient toute démarche collective visant à améliorer le climat scolaire. Elle répond par des interventions adaptées à des situations identifiées comme problématiques.
§ 4. Annuellement, le directeur organise une rencontre entre des délégués de l'équipe éducative, du centre PMS et du service de promotion de la santé à l'école. La rencontre peut être ouverte à d'autres acteurs collaborant avec l'école.
[2 ...]2.
Cette rencontre vise à :
1° échanger sur :
a. les projets éducatif, pédagogique et d'école, visés aux articles 1.5.1-2 et 1.5.1-5 ;
b. le projet du centre PMS ;
c. le projet de service de promotion de la santé à l'école ;
d. [2 ...]2;
2° établir les besoins spécifiques de l'école en matière de bien-être des jeunes, d'accrochage scolaire, de prévention de la violence à l'école et d'accompagnement des démarches d'orientation scolaire ;
3° définir des priorités pour les années ultérieures ;
4° identifier les ressources internes et externes mobilisables ;
5° préciser le rôle de chacun et, en particulier, identifier une personne de référence pour chaque priorité retenue ;
6° définir, dans le cas où un médiateur scolaire est affecté à une école, un protocole de collaboration entre les acteurs concernés ;
7° établir un bilan des actions entreprises et des collaborations développées.
§ 5. Lorsque la cellule de concertation locale a été mise en place, c'est notamment en son sein que s'organisent la concertation et les actions visées par le paragraphe 4.]1
§ 2. L'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et le service de la promotion de la santé à l'école contribuent aux objectifs visés au paragraphe 1er.
§ 3. L'équipe pluridisciplinaire du centre PMS collabore à ces objectifs, à l'interface entre le monde scolaire et les intervenants extérieurs à l'école.
Elle accompagne, à sa demande, tout élève, tout parent, tout membre de l'équipe éducative.
Elle soutient toute démarche collective visant à améliorer le climat scolaire. Elle répond par des interventions adaptées à des situations identifiées comme problématiques.
§ 4. Annuellement, le directeur organise une rencontre entre des délégués de l'équipe éducative, du centre PMS et du service de promotion de la santé à l'école. La rencontre peut être ouverte à d'autres acteurs collaborant avec l'école.
[2 ...]2.
Cette rencontre vise à :
1° échanger sur :
a. les projets éducatif, pédagogique et d'école, visés aux articles 1.5.1-2 et 1.5.1-5 ;
b. le projet du centre PMS ;
c. le projet de service de promotion de la santé à l'école ;
d. [2 ...]2;
2° établir les besoins spécifiques de l'école en matière de bien-être des jeunes, d'accrochage scolaire, de prévention de la violence à l'école et d'accompagnement des démarches d'orientation scolaire ;
3° définir des priorités pour les années ultérieures ;
4° identifier les ressources internes et externes mobilisables ;
5° préciser le rôle de chacun et, en particulier, identifier une personne de référence pour chaque priorité retenue ;
6° définir, dans le cas où un médiateur scolaire est affecté à une école, un protocole de collaboration entre les acteurs concernés ;
7° établir un bilan des actions entreprises et des collaborations développées.
§ 5. Lorsque la cellule de concertation locale a été mise en place, c'est notamment en son sein que s'organisent la concertation et les actions visées par le paragraphe 4.]1
Art. 1.7.10 -4. [1 De directeur en het onderwijsteam stellen een procedure vast voor de interne melding en afhandeling van situaties van pesten op school en cyberpesten. Deze procedure heeft tot doel situaties van schoolpesten en cyberpesten op te sporen, de betrokken leerlingen door te verwijzen en de geconstateerde situaties, afhankelijk van de beschikbare vaardigheden en/of de ernst van de situatie, binnen de school of met externe partijen af te handelen. Deze procedure specificeert:
1А de wijze van registratie van de signalering,
2А de fasen van de procedure, van melding tot verwerking;
3А de maximumtermijnen voor de verwerking van de signalering;
4А de identificatie van de informatie- en contactpersonen.
Deze procedure wordt goedgekeurd door de inrichtende machten en wordt vermeld in het in artikel 1.5.1-9 bedoelde huishoudelijk reglement van de school.
Deze procedure wordt aan het begin van elk schooljaar door een lid van het onderwijsteam aan de leerlingen uitgelegd. Deze procedure wordt regelmatig door de inrichtende macht of haar afgevaardigde meegedeeld aan alle ouders, alle personeelsleden van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het bevoegde PMS-centrum.]1
1А de wijze van registratie van de signalering,
2А de fasen van de procedure, van melding tot verwerking;
3А de maximumtermijnen voor de verwerking van de signalering;
4А de identificatie van de informatie- en contactpersonen.
Deze procedure wordt goedgekeurd door de inrichtende machten en wordt vermeld in het in artikel 1.5.1-9 bedoelde huishoudelijk reglement van de school.
Deze procedure wordt aan het begin van elk schooljaar door een lid van het onderwijsteam aan de leerlingen uitgelegd. Deze procedure wordt regelmatig door de inrichtende macht of haar afgevaardigde meegedeeld aan alle ouders, alle personeelsleden van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het bevoegde PMS-centrum.]1
Art. 1.7.10 -4. [1 Le chef d'établissement et l'équipe éducative établissent une procédure de signalement interne à l'école et de prise en charge des situations de harcèlement et de cyberharcèlement scolaires. Cette procédure vise à détecter les situations, de harcèlement et de cyberharcèlement scolaires, à orienter les élèves concernés et à traiter les situations détectées, en fonction des compétences disponibles et/ou de la gravité de la situation, au sein de l'école ou avec des intervenants externes. Cette procédure précise :
1° les modalités d'enregistrement du signalement,
2° les étapes de la procédure, du signalement jusqu'au traitement ;
3° les délais maximums de traitement du signalement ;
4° l'identification des personnes relais.
Cette procédure est approuvée par le pouvoir organisateur et est mentionnée dans le règlement d'ordre intérieur de l'école visé à l'article 1.5.1-9.
Cette procédure est expliquée aux élèves par un membre de l'équipe éducative au début de chaque année scolaire. Cette procédure fait l'objet, de la part du pouvoir organisateur ou de son délégué, d'une communication régulière auprès de l'ensemble des parents, de l'ensemble des membres des personnels de l'école et des membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS compétent.]1
1° les modalités d'enregistrement du signalement,
2° les étapes de la procédure, du signalement jusqu'au traitement ;
3° les délais maximums de traitement du signalement ;
4° l'identification des personnes relais.
Cette procédure est approuvée par le pouvoir organisateur et est mentionnée dans le règlement d'ordre intérieur de l'école visé à l'article 1.5.1-9.
Cette procédure est expliquée aux élèves par un membre de l'équipe éducative au début de chaque année scolaire. Cette procédure fait l'objet, de la part du pouvoir organisateur ou de son délégué, d'une communication régulière auprès de l'ensemble des parents, de l'ensemble des membres des personnels de l'école et des membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS compétent.]1
Art. 1.7.10 -5. [1 Scholen hebben toegang tot inhoud die is geproduceerd en gevalideerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.]1
Art. 1.7.10 -5. [1 Les écoles ont accès à des contenus produits et validés par l'Observatoire du climat scolaire.]1
Afdeling III. [1 - Het kaderprogramma ter verbetering van het schoolklimaat door het voorkomen en bestrijden van pesten en cyberpesten]1
Section III. [1 - Du programme-cadre visant l'amélioration du climat scolaire à travers la prévention et la lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires]1
Onderafdeling I. [1 - Toepassingsgebied]1
Sous-section I. [1 - Champ d'application]1
Art. 1.7.10 -6. [1 Het in deze afdeling bedoelde kaderprogramma is bestemd voor leerlingen in het basis- en secundair onderwijs, zowel in het gewoon als in het gespecialiseerd onderwijs.
In het gewoon secundair onderwijs is het kaderprogramma ontworpen voor leerlingen in de jaren 1, 2 en 3.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs is het kaderprogramma bestemd voor leerlingen in de eerste twee fasen.
In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kunnen de collectieve acties van het kaderprogramma gericht zijn op alle leerlingen en actoren van een school.]1
In het gewoon secundair onderwijs is het kaderprogramma ontworpen voor leerlingen in de jaren 1, 2 en 3.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs is het kaderprogramma bestemd voor leerlingen in de eerste twee fasen.
In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kunnen de collectieve acties van het kaderprogramma gericht zijn op alle leerlingen en actoren van een school.]1
Art. 1.7.10 -6. [1 Le programme-cadre visé à la présente section est destiné aux élèves de l'enseignement primaire et secondaire, ordinaire et spécialisé.
Dans l'enseignement secondaire ordinaire, le programme-cadre est destiné aux élèves de 1re, 2e et 3e années.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé, le programme-cadre est destiné aux élèves des deux premières phases.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3, les actions collectives menées dans le cadre du programme-cadre peuvent viser l'ensemble des élèves et acteurs d'une école.]1
Dans l'enseignement secondaire ordinaire, le programme-cadre est destiné aux élèves de 1re, 2e et 3e années.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé, le programme-cadre est destiné aux élèves des deux premières phases.
Par dérogation aux alinéas 1er à 3, les actions collectives menées dans le cadre du programme-cadre peuvent viser l'ensemble des élèves et acteurs d'une école.]1
Onderafdeling II. [1 - Inhoud van het kaderprogramma]1
Sous-section II. [1 - Du contenu du programme-cadre]1
Art. 1.7.10 -7. [1 Het kaderprogramma is een voor elke geselecteerde school specifiek programma van acties en steun voor de preventie en aanpak van pesten en cyberpesten op school en voor de verbetering van het schoolklimaat.
De geselecteerde scholen worden in het kaderprogramma op de volgende manieren ondersteund:
1А ondersteuning door operatoren als bedoeld in artikel 1.7.10-10;
2А toegang tot zonale intervisies en fora voor de uitwisseling van praktijken tussen schoolprofessionals;
3А ondersteuning bij de uitwerking en/of herziening van de procedure bedoeld in artikel 1.7.10-4;
4А steun voor het in werking stellen van de in artikel 1.7.10-5 bedoelde instrumenten;
5А een reeks specifieke opleidingen over schoolklimaat, preventie en de strijd tegen het pesten en cyberpesten, opgezet overeenkomstig artikel 1.7.10-21 en bestaande uit:
a) opleiding voor een goede uitvoering en coіrdinatie van het kaderprogramma;
b) opleiding om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van het verschijnsel pesten en cyberpesten, de gevolgen ervan, het juridisch kader en de waarde van de uitvoering van een gecoіrdineerd programma binnen de school.
c) In voorkomend geval, een of meer opleidingen die door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat worden georganiseerd overeenkomstig artikel 1.7.10-21.]1
De geselecteerde scholen worden in het kaderprogramma op de volgende manieren ondersteund:
1А ondersteuning door operatoren als bedoeld in artikel 1.7.10-10;
2А toegang tot zonale intervisies en fora voor de uitwisseling van praktijken tussen schoolprofessionals;
3А ondersteuning bij de uitwerking en/of herziening van de procedure bedoeld in artikel 1.7.10-4;
4А steun voor het in werking stellen van de in artikel 1.7.10-5 bedoelde instrumenten;
5А een reeks specifieke opleidingen over schoolklimaat, preventie en de strijd tegen het pesten en cyberpesten, opgezet overeenkomstig artikel 1.7.10-21 en bestaande uit:
a) opleiding voor een goede uitvoering en coіrdinatie van het kaderprogramma;
b) opleiding om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van het verschijnsel pesten en cyberpesten, de gevolgen ervan, het juridisch kader en de waarde van de uitvoering van een gecoіrdineerd programma binnen de school.
c) In voorkomend geval, een of meer opleidingen die door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat worden georganiseerd overeenkomstig artikel 1.7.10-21.]1
Art. 1.7.10 -7. [1 Le programme-cadre est un programme d'actions et d'accompagnement dans la prévention, la prise en charge du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires et visant l'amélioration du climat scolaire, propre à chaque école sélectionnée.
Les écoles sélectionnées bénéficient des appuis suivants dans le cadre du programme-cadre :
1° un accompagnement par des opérateurs visés à l'article 1.7.10-10 ;
2° un accès à des intervisions zonales et à des forums d'échanges de pratiques entre professionnels de l'école ;
3° un appui dans l'élaboration et/ou la révision de la procédure visée à l'article 1.7.10-4 ;
4° un accompagnement au départ des outils visés à l'article 1.7.10-5 ;
5° un ensemble de formations spécifiques en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement déployé conformément à l'article 1.7.10-21 et comprenant :
a) une formation en vue d'assurer et de coordonner adéquatement le programme-cadre ;
b) une formation visant à assurer une compréhension commune du phénomène du harcèlement et du cyberharcèlement, de ses impacts, du cadre juridique et de l'intérêt de porter un programme coordonné au sein de l'école.
c) Le cas échéant, une ou plusieurs formations organisées par l'Observatoire du climat scolaire conformément à l'article 1.7.10-21.]1
Les écoles sélectionnées bénéficient des appuis suivants dans le cadre du programme-cadre :
1° un accompagnement par des opérateurs visés à l'article 1.7.10-10 ;
2° un accès à des intervisions zonales et à des forums d'échanges de pratiques entre professionnels de l'école ;
3° un appui dans l'élaboration et/ou la révision de la procédure visée à l'article 1.7.10-4 ;
4° un accompagnement au départ des outils visés à l'article 1.7.10-5 ;
5° un ensemble de formations spécifiques en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement déployé conformément à l'article 1.7.10-21 et comprenant :
a) une formation en vue d'assurer et de coordonner adéquatement le programme-cadre ;
b) une formation visant à assurer une compréhension commune du phénomène du harcèlement et du cyberharcèlement, de ses impacts, du cadre juridique et de l'intérêt de porter un programme coordonné au sein de l'école.
c) Le cas échéant, une ou plusieurs formations organisées par l'Observatoire du climat scolaire conformément à l'article 1.7.10-21.]1
Art. 1.7.10 -8. [1 Ї 1. Het kaderprogramma bestaat uit drie soorten acties:
1А de minimale verplichte acties die de geselecteerde scholen moeten uitvoeren;
2А aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten;
3А aanvullende acties die door de geselecteerde scholen vrij worden voorgesteld.
De acties zijn individueel, groepsgewijs of collectief. Ze zijn eenmalig of structureel. De leerlingen worden er zoveel mogelijk bij betrokken.
Ї 2. De minimale verplichte acties die in en door de geselecteerde scholen moeten worden uitgevoerd, zijn de volgende:
1А de opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5А, b);
2А de toepassing van instrumenten voor conflictbeheersing, waaronder ten minste het opzetten van gereglementeerde discussiefora;
3А het organiseren van informatiesessies die specifiek gericht zijn op het probleem van cyberpesten, in een preventieve aanpak, voor alle leden van het schoolpersoneel, alsook voor ouders en leerlingen;
4А het informeren van ouders en leerlingen over de deelname van de school aan het kaderprogramma en de inhoud ervan.
Ї 3. De aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten zijn de volgende:
1А de oprichting van een interventiecel, bestaande uit щщn of meer opgeleide hulpverleners die bevoegd zijn om doeltreffend op te treden in geval van pesten op school of cyberpesten;
2А de uitvoering van acties om pesten op school en cyberpesten te voorkomen in verband met de elementen die het schoolklimaat kenmerken.
Elke school voert ten minste drie aanvullende acties uit, waarbij elke actie, bedoeld in het eerste lid, 2А, geldt als щщn aanvullende actie.
Ї 4. Aanvullende acties die door de school vrij worden voorgesteld, zijn acties die bijdragen tot de preventie en de aanpak van pesten en cyberpesten en tot de verbetering van het schoolklimaat, die niet onder de minimale of aanvullende acties vallen.]1
1А de minimale verplichte acties die de geselecteerde scholen moeten uitvoeren;
2А aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten;
3А aanvullende acties die door de geselecteerde scholen vrij worden voorgesteld.
De acties zijn individueel, groepsgewijs of collectief. Ze zijn eenmalig of structureel. De leerlingen worden er zoveel mogelijk bij betrokken.
Ї 2. De minimale verplichte acties die in en door de geselecteerde scholen moeten worden uitgevoerd, zijn de volgende:
1А de opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5А, b);
2А de toepassing van instrumenten voor conflictbeheersing, waaronder ten minste het opzetten van gereglementeerde discussiefora;
3А het organiseren van informatiesessies die specifiek gericht zijn op het probleem van cyberpesten, in een preventieve aanpak, voor alle leden van het schoolpersoneel, alsook voor ouders en leerlingen;
4А het informeren van ouders en leerlingen over de deelname van de school aan het kaderprogramma en de inhoud ervan.
Ї 3. De aanvullende acties die aan de vrije keuze van de geselecteerde scholen worden overgelaten zijn de volgende:
1А de oprichting van een interventiecel, bestaande uit щщn of meer opgeleide hulpverleners die bevoegd zijn om doeltreffend op te treden in geval van pesten op school of cyberpesten;
2А de uitvoering van acties om pesten op school en cyberpesten te voorkomen in verband met de elementen die het schoolklimaat kenmerken.
Elke school voert ten minste drie aanvullende acties uit, waarbij elke actie, bedoeld in het eerste lid, 2А, geldt als щщn aanvullende actie.
Ї 4. Aanvullende acties die door de school vrij worden voorgesteld, zijn acties die bijdragen tot de preventie en de aanpak van pesten en cyberpesten en tot de verbetering van het schoolklimaat, die niet onder de minimale of aanvullende acties vallen.]1
Art. 1.7.10 -8. [1 § 1er. Le programme-cadre se compose de trois types d'actions :
1° les actions minimales obligatoires à mettre en place par les écoles sélectionnées ;
2° les actions complémentaires laissées au libre choix des écoles sélectionnées ;
3° les actions supplémentaires librement proposées par les écoles sélectionnées.
Les actions sont individuelles, groupales ou collectives. Elles sont ponctuelles ou structurelles. Elles associent le plus possible les élèves.
§ 2. Les actions minimales obligatoires à mettre en place dans et par les écoles sélectionnées sont les suivantes :
1° la formation visée à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, b) ;
2° la mise en place d'outils de gestion des conflits, comprenant au minimum la mise en place d'espaces régulés de parole ;
3° la mise en place de séances d'information ciblant spécifiquement la problématique du cyberharcèlement, dans une approche préventive, à l'adresse de l'ensemble des membres des personnels de l'école, ainsi que des parents et des élèves ;
4° l'information des parents et des élèves sur la participation de l'école dans le programme-cadre et son contenu.
§ 3. Les actions complémentaires laissées au libre choix des écoles sélectionnées sont les suivantes :
1° la mise en place d'une cellule d'intervention composée de la ou des personnes-ressources formées et habilitées à intervenir effectivement en cas de faits de harcèlement ou de cyberharcèlement scolaires ;
2° la mise en place d'actions de prévention du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires en lien avec les éléments qui caractérisent le climat scolaire.
Chaque école met en oeuvre au minimum trois actions complémentaires, chaque action visée à l'alinéa 1er, 2°, comptant pour une action complémentaire.
§ 4. Les actions supplémentaires librement proposées par l'école sont des actions contribuant à la prévention, à la prise en charge du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires et à l'amélioration du climat scolaire qui ne relèvent ni des actions minimales ni des actions complémentaires.]1
1° les actions minimales obligatoires à mettre en place par les écoles sélectionnées ;
2° les actions complémentaires laissées au libre choix des écoles sélectionnées ;
3° les actions supplémentaires librement proposées par les écoles sélectionnées.
Les actions sont individuelles, groupales ou collectives. Elles sont ponctuelles ou structurelles. Elles associent le plus possible les élèves.
§ 2. Les actions minimales obligatoires à mettre en place dans et par les écoles sélectionnées sont les suivantes :
1° la formation visée à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, b) ;
2° la mise en place d'outils de gestion des conflits, comprenant au minimum la mise en place d'espaces régulés de parole ;
3° la mise en place de séances d'information ciblant spécifiquement la problématique du cyberharcèlement, dans une approche préventive, à l'adresse de l'ensemble des membres des personnels de l'école, ainsi que des parents et des élèves ;
4° l'information des parents et des élèves sur la participation de l'école dans le programme-cadre et son contenu.
§ 3. Les actions complémentaires laissées au libre choix des écoles sélectionnées sont les suivantes :
1° la mise en place d'une cellule d'intervention composée de la ou des personnes-ressources formées et habilitées à intervenir effectivement en cas de faits de harcèlement ou de cyberharcèlement scolaires ;
2° la mise en place d'actions de prévention du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires en lien avec les éléments qui caractérisent le climat scolaire.
Chaque école met en oeuvre au minimum trois actions complémentaires, chaque action visée à l'alinéa 1er, 2°, comptant pour une action complémentaire.
§ 4. Les actions supplémentaires librement proposées par l'école sont des actions contribuant à la prévention, à la prise en charge du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires et à l'amélioration du climat scolaire qui ne relèvent ni des actions minimales ni des actions complémentaires.]1
Art. 1.7.10 -9. [1 § 1. Het kaderprogramma strekt zich uit over vier schooljaren. Het bestaat uit drie fasen, die scholen moeten leiden naar autonomie bij de voortdurende verbetering van hun schoolklimaat en bij de preventie en aanpak van pesten op school en cyberpesten:
1А de eerste fase duurt maximaal zes maanden;
2А de tweede fase duurt twee jaar;
3А de derde fase duurt een jaar.
§ 2. In de eerste fase, na een diagnose van de reeds ondernomen acties en van de behoeften, bepalen het onderwijsteam en de aan de school toegewezen operator samen de inhoud, de actoren, de planning en de uitvoeringsmodaliteiten van het kaderprogramma dat in de tweede en derde fase zal worden uitgevoerd en geыvalueerd.
Op basis van de voorgestelde elementen, bedoeld in de eerste alinea, beslissen de inrichtende macht, in overleg met het onderwijsteam, en de aan de betrokken school toegewezen operator samen over de door de operator uit te voeren acties en leggen deze schriftelijk vast. De inrichtende macht zendt een kopie van het actieplan aan het Observatorium voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.
De acties kunnen in de eerste fase beginnen.
§ 3. In de tweede fase wordt het in de eerste fase vastgestelde kaderprogramma uitgevoerd.
§ 4. In de derde fase wordt de uitvoering van het kaderprogramma voortgezet: de school neemt deel aan de zonale intervisies, evalueert de uitvoering van het kaderprogramma volgens de door de regering vastgestelde nadere regels en integreert de autonome follow-up van de in de vorige fasen ontwikkelde acties en hun evolutie.
§ 5. De voor de uitvoering van een kaderprogramma geselecteerde school brengt in haar stuurplan en/of in de tussentijdse evaluatie van haar doelstellingenovereenkomst verslag uit over de opzet, de uitvoering en de evaluatie van het kaderprogramma.]1
1А de eerste fase duurt maximaal zes maanden;
2А de tweede fase duurt twee jaar;
3А de derde fase duurt een jaar.
§ 2. In de eerste fase, na een diagnose van de reeds ondernomen acties en van de behoeften, bepalen het onderwijsteam en de aan de school toegewezen operator samen de inhoud, de actoren, de planning en de uitvoeringsmodaliteiten van het kaderprogramma dat in de tweede en derde fase zal worden uitgevoerd en geыvalueerd.
Op basis van de voorgestelde elementen, bedoeld in de eerste alinea, beslissen de inrichtende macht, in overleg met het onderwijsteam, en de aan de betrokken school toegewezen operator samen over de door de operator uit te voeren acties en leggen deze schriftelijk vast. De inrichtende macht zendt een kopie van het actieplan aan het Observatorium voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.
De acties kunnen in de eerste fase beginnen.
§ 3. In de tweede fase wordt het in de eerste fase vastgestelde kaderprogramma uitgevoerd.
§ 4. In de derde fase wordt de uitvoering van het kaderprogramma voortgezet: de school neemt deel aan de zonale intervisies, evalueert de uitvoering van het kaderprogramma volgens de door de regering vastgestelde nadere regels en integreert de autonome follow-up van de in de vorige fasen ontwikkelde acties en hun evolutie.
§ 5. De voor de uitvoering van een kaderprogramma geselecteerde school brengt in haar stuurplan en/of in de tussentijdse evaluatie van haar doelstellingenovereenkomst verslag uit over de opzet, de uitvoering en de evaluatie van het kaderprogramma.]1
Art. 1.7.10 -9. [1 § 1er. Le programme-cadre s'étend sur quatre années scolaires. Son cycle de vie est composé de trois phases, devant conduire les écoles à l'autonomie dans l'amélioration constante de leur climat scolaire autant que dans la prévention et la prise en charge des situations de harcèlement et de cyberharcèlement scolaires :
1° la première phase est d'une durée de six mois maximum ;
2° la deuxième phase est d'une durée de deux ans ;
3° la troisième phase est d'une durée d'un an.
§ 2. Au cours de la première phase, après avoir établi un diagnostic des actions déjà entreprises et des besoins, l'équipe éducative et l'opérateur qui est assigné à l'école travaillent ensemble à la définition du contenu, des acteurs, du planning et des modalités d'exécution du programme-cadre qui sera mis en oeuvre et évalué lors des deuxième et troisième phases.
Sur la base des éléments proposés visés à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur, en concertation avec l'équipe éducative, et l'opérateur qui est assigné à l'école concernée arrêtent ensemble et formalisent par écrit les actions dont la mise en oeuvre sera accompagnée par l'opérateur. Le pouvoir organisateur communique une copie du plan d'actions à l'Observatoire du climat scolaire visé à l'article 1.7.10-25.
Des actions peuvent débuter au cours de la première phase.
§ 3. Au cours de la deuxième phase, le programme-cadre défini au cours de la première phase est mis en oeuvre.
§ 4. Au cours de la troisième phase, la mise en oeuvre du programme-cadre se poursuit : l'école participe aux intervisions zonales, évalue la mise en oeuvre du programme-cadre, selon les modalités fixées par le Gouvernement et intègre durablement le suivi autonome des actions développées dans les phases antérieures et leur évolution.
§ 5. L'école sélectionnée pour mettre en oeuvre un programme-cadre fait état de la conception, de la mise en oeuvre et de l'évaluation de ce dernier dans son plan de pilotage et/ou dans l'évaluation intermédiaire de son contrat d'objectifs.]1
1° la première phase est d'une durée de six mois maximum ;
2° la deuxième phase est d'une durée de deux ans ;
3° la troisième phase est d'une durée d'un an.
§ 2. Au cours de la première phase, après avoir établi un diagnostic des actions déjà entreprises et des besoins, l'équipe éducative et l'opérateur qui est assigné à l'école travaillent ensemble à la définition du contenu, des acteurs, du planning et des modalités d'exécution du programme-cadre qui sera mis en oeuvre et évalué lors des deuxième et troisième phases.
Sur la base des éléments proposés visés à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur, en concertation avec l'équipe éducative, et l'opérateur qui est assigné à l'école concernée arrêtent ensemble et formalisent par écrit les actions dont la mise en oeuvre sera accompagnée par l'opérateur. Le pouvoir organisateur communique une copie du plan d'actions à l'Observatoire du climat scolaire visé à l'article 1.7.10-25.
Des actions peuvent débuter au cours de la première phase.
§ 3. Au cours de la deuxième phase, le programme-cadre défini au cours de la première phase est mis en oeuvre.
§ 4. Au cours de la troisième phase, la mise en oeuvre du programme-cadre se poursuit : l'école participe aux intervisions zonales, évalue la mise en oeuvre du programme-cadre, selon les modalités fixées par le Gouvernement et intègre durablement le suivi autonome des actions développées dans les phases antérieures et leur évolution.
§ 5. L'école sélectionnée pour mettre en oeuvre un programme-cadre fait état de la conception, de la mise en oeuvre et de l'évaluation de ce dernier dans son plan de pilotage et/ou dans l'évaluation intermédiaire de son contrat d'objectifs.]1
Onderafdeling III. [1 - Selectie van deelnemende scholen]1
Sous-section III. [1 - De la sélection des écoles participantes]1
Art. 1.7.10 -10. [1 De regering maakt jaarlijks een oproep tot het indienen van kandidaturen bekend waarin zij de nadere regels voor het indienen van kandidaturen uiteenzet. Afhankelijk van de beschikbare begroting bevat deze oproep een raming van het aantal scholen dat kan worden geselecteerd.
De regering kan in hetzelfde jaar een nieuwe oproep tot het indienen van aanvragen doen indien de vorige oproep niet heeft geleid tot de selectie van voldoende scholen om de beschikbare begroting op te gebruiken.]1
De regering kan in hetzelfde jaar een nieuwe oproep tot het indienen van aanvragen doen indien de vorige oproep niet heeft geleid tot de selectie van voldoende scholen om de beschikbare begroting op te gebruiken.]1
Art. 1.7.10 -10. [1 Chaque année, le Gouvernement publie un appel à candidatures dans lequel il fixe les modalités de dépôt des candidatures. En fonction du budget disponible, cet appel à candidatures reprend une estimation du nombre d'écoles qui peuvent être sélectionnées.
Le Gouvernement peut publier un nouvel appel à candidatures au cours de la même année si l'appel précédent n'a pas permis de sélectionner suffisamment d'écoles pour consommer le budget disponible.]1
Le Gouvernement peut publier un nouvel appel à candidatures au cours de la même année si l'appel précédent n'a pas permis de sélectionner suffisamment d'écoles pour consommer le budget disponible.]1
Art. 1.7.10 -11. [1 Alleen aanvragen die binnen de termijn door de inrichtende machten zijn ingediend en die aantonen dat hun school aan de volgende voorwaarden voldoet, worden aanvaard:
1А niet eerder aan het kaderprogramma te hebben deelgenomen;
2А hebben deelgenomen aan een voorlichtingsbijeenkomst over het kaderprogramma;
3А blijk geven van de bereidheid van het onderwijsteam om te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma;
4А de bereidheid van de studenten aantonen om zich in te zetten voor de uitvoering van het kaderprogramma;
5А aantonen dat de ouders bereid zijn te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma.
De betrokkenheid van de in het eerste lid, 3А, 4А en 5А bedoelde personen kan door de inrichtende macht worden aangetoond:
1А door mededeling van het advies van de Participatieraad, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
2А door mededeling van het advies van het plaatselijk sociaal overlegorgaan, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
3А voor de studiejaren bedoeld in artikel 1.5.3-6, Ї 1, eerste lid, door de mededeling van het advies van alle afgevaardigden van de leerlingen, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
4А door de mededeling van het advies van de oudervereniging van de school;
5А in voorkomend geval door verwijzing naar de doelstellingenovereenkomst van de school;
6А door notulen van vergaderingen op te stellen;
7А met elk ander middel aantonen dat zij zijn geraadpleegd en rechtstreeks of via hun plaatselijke vertegenwoordigende organisaties hun bereidheid te kennen hebben gegeven om bij de uitvoering van het kaderprogramma te worden betrokken.]1
1А niet eerder aan het kaderprogramma te hebben deelgenomen;
2А hebben deelgenomen aan een voorlichtingsbijeenkomst over het kaderprogramma;
3А blijk geven van de bereidheid van het onderwijsteam om te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma;
4А de bereidheid van de studenten aantonen om zich in te zetten voor de uitvoering van het kaderprogramma;
5А aantonen dat de ouders bereid zijn te investeren in de uitvoering van het kaderprogramma.
De betrokkenheid van de in het eerste lid, 3А, 4А en 5А bedoelde personen kan door de inrichtende macht worden aangetoond:
1А door mededeling van het advies van de Participatieraad, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
2А door mededeling van het advies van het plaatselijk sociaal overlegorgaan, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
3А voor de studiejaren bedoeld in artikel 1.5.3-6, Ї 1, eerste lid, door de mededeling van het advies van alle afgevaardigden van de leerlingen, dat bij het aanvraagdossier moet worden gevoegd;
4А door de mededeling van het advies van de oudervereniging van de school;
5А in voorkomend geval door verwijzing naar de doelstellingenovereenkomst van de school;
6А door notulen van vergaderingen op te stellen;
7А met elk ander middel aantonen dat zij zijn geraadpleegd en rechtstreeks of via hun plaatselijke vertegenwoordigende organisaties hun bereidheid te kennen hebben gegeven om bij de uitvoering van het kaderprogramma te worden betrokken.]1
Art. 1.7.10 -11. [1 Sont seules recevables les candidatures introduites dans les délais par les pouvoirs organisateurs qui démontrent que leur école répond aux conditions suivantes :
1° ne pas avoir participé au programme-cadre antérieurement ;
2° avoir participé à une séance d'information sur le programme-cadre ;
3° démontrer la volonté de l'équipe éducative à s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre ;
4° démontrer la volonté des élèves à s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre ;
5° démontrer la volonté des parents à s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre.
L'implication des personnes visées à l'alinéa 1er, 3°, 4° et 5°, peut notamment être démontrée par le pouvoir organisateur :
1° par la communication de l'avis rendu par le Conseil de participation, lequel doit être obligatoirement joint au dossier de candidature ;
2° par la communication de l'avis rendu par l'organe local de concertation sociale, lequel doit être obligatoirement joint au dossier de candidature ;
3° pour les années d'études visées à l'article 1.5.3-6, § 1er, alinéa 1er, par la communication de l'avis rendu par l'ensemble des conseils de délégués d'élèves, lequel doit être obligatoirement joint au dossier de candidature ;
4° par la communication de l'avis rendu par l'association de parents d'élèves de l'école ;
5° le cas échéant, par la référence au contrat d'objectifs de l'école ;
6° par la production de procès-verbaux de réunions ;
7° par tout autre moyen démontrant qu'elles ont été consultées et ont exprimé directement ou par le biais de leurs organisations représentatives locales, leur volonté de s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre.]1
1° ne pas avoir participé au programme-cadre antérieurement ;
2° avoir participé à une séance d'information sur le programme-cadre ;
3° démontrer la volonté de l'équipe éducative à s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre ;
4° démontrer la volonté des élèves à s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre ;
5° démontrer la volonté des parents à s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre.
L'implication des personnes visées à l'alinéa 1er, 3°, 4° et 5°, peut notamment être démontrée par le pouvoir organisateur :
1° par la communication de l'avis rendu par le Conseil de participation, lequel doit être obligatoirement joint au dossier de candidature ;
2° par la communication de l'avis rendu par l'organe local de concertation sociale, lequel doit être obligatoirement joint au dossier de candidature ;
3° pour les années d'études visées à l'article 1.5.3-6, § 1er, alinéa 1er, par la communication de l'avis rendu par l'ensemble des conseils de délégués d'élèves, lequel doit être obligatoirement joint au dossier de candidature ;
4° par la communication de l'avis rendu par l'association de parents d'élèves de l'école ;
5° le cas échéant, par la référence au contrat d'objectifs de l'école ;
6° par la production de procès-verbaux de réunions ;
7° par tout autre moyen démontrant qu'elles ont été consultées et ont exprimé directement ou par le biais de leurs organisations représentatives locales, leur volonté de s'investir dans la mise en oeuvre du programme-cadre.]1
Art. 1.7.10 -12. [1 § 1. Indien het aantal ontvankelijke aanvragen groter is dan het aantal scholen dat kan worden geselecteerd of ten behoeve van de matching bedoeld in artikel 1.7.10-17, gaat de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie bedoeld in onderafdeling 9 over tot een eerste rangschikking van de scholen volgens de punten die voor elk van de volgende criteria zijn behaald:
1А een ontvankelijke aanvraag hebben ingediend die in een vorige oproep tot het indienen van aanvragen niet werd geselecteerd: 5 punten;
2А in de afgelopen vier schooljaren zijn geconfronteerd of te kampen hebben gehad met een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat: 10 punten. Scholen kunnen aantonen dat zij aan dit criterium hebben voldaan door het bewijs te leveren van een interventie of een verzoek om interventie van een externe partij naar aanleiding van een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat, of door de resultaten over te leggen van een onderzoek of het gebruik van een diagnostisch instrument waarmee de behoefte aan specifieke ondersteuning op het gebied van pesten of cyberpesten objectief kan worden vastgesteld.
Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, het niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en aldus te selecteren, zet de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in onderafdeling 9, de rangschikking van de scholen voort door 5 punten toe te kennen aan de scholen die щщn of meer verbeterdoelstellingen hebben die het onderwijs in staat stellen de indexcijfers van het welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat te verhogen, zoals vastgelegd in hun doelstellingenovereenkomst.
Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, het nog steeds niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en dus te selecteren, blijft de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in het negende lid, de scholen rangschikken op basis van de behaalde punten voor elk van de volgende criteria
1А de wil van de actoren van de school om zich aan een kaderprogramma te verbinden, zoals blijkt uit het verband tussen de inhoud van het kaderprogramma en de pedagogische en didactische richtlijnen, de personele en materiыle middelen en de organisatorische regelingen die de school in haar aanvraag voorstelt: van 0 tot 5 punten;
2А de wijze waarop de school de ontwikkeling van partnerschappen met actoren binnen en buiten de school overweegt in verband met de preventie en bestrijding van pesten en/of cyberpesten: van 0 tot 5 punten.
De scholen met de hoogste rang met toepassing van de criteria van lid 1, leden 1 en 2 of leden 1 tot en met 3, worden geselecteerd totdat de in artikel 1.7.10-10 bedoelde beschikbare begroting is opgebruikt.
Aan het einde van de rangschikking, indien twee of meer scholen met hetzelfde aantal punten moeten worden gerangschikt, selecteert de regering de scholen met inachtneming van hun categorie in de zin van artikel 1.7.10-18 teneinde het gebruik van de nog beschikbare begroting te optimaliseren. Wanneer de nog beschikbare begroting de selectie van een school in een bepaalde categorie mogelijk maakt, worden de scholen met hetzelfde aantal punten in die categorie door loting geselecteerd.
Na het in deze paragraaf bedoelde selectieproces worden de geselecteerde scholen overeenkomstig artikel 1.7.10-17 gekoppeld aan een erkende operator.
§ 2. In afwijking van de artikelen 1.7.10-9 en 1.7.9-10 stelt de regering, wanneer het aantal scholen dat niet aan het kaderprogramma heeft deelgenomen gelijk is aan of kleiner is dan het aantal scholen dat op grond van de beschikbare begroting en met inachtneming van de in artikel 1.7.10-17 bedoelde matchingmogelijkheden kan worden geselecteerd, de aanvragende scholen in kennis van hun selectie voor het kaderprogramma. De regering informeert ook de scholen die niet voor het kaderprogramma zijn geselecteerd.]1
1А een ontvankelijke aanvraag hebben ingediend die in een vorige oproep tot het indienen van aanvragen niet werd geselecteerd: 5 punten;
2А in de afgelopen vier schooljaren zijn geconfronteerd of te kampen hebben gehad met een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat: 10 punten. Scholen kunnen aantonen dat zij aan dit criterium hebben voldaan door het bewijs te leveren van een interventie of een verzoek om interventie van een externe partij naar aanleiding van een situatie van pesten of cyberpesten of een verslechtering van het schoolklimaat, of door de resultaten over te leggen van een onderzoek of het gebruik van een diagnostisch instrument waarmee de behoefte aan specifieke ondersteuning op het gebied van pesten of cyberpesten objectief kan worden vastgesteld.
Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, het niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en aldus te selecteren, zet de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in onderafdeling 9, de rangschikking van de scholen voort door 5 punten toe te kennen aan de scholen die щщn of meer verbeterdoelstellingen hebben die het onderwijs in staat stellen de indexcijfers van het welzijn op school en de verbetering van het schoolklimaat te verhogen, zoals vastgelegd in hun doelstellingenovereenkomst.
Indien de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, het nog steeds niet mogelijk maakt de scholen te rangschikken en dus te selecteren, blijft de regering op advies van de erkennings- en selectiecommissie, bedoeld in het negende lid, de scholen rangschikken op basis van de behaalde punten voor elk van de volgende criteria
1А de wil van de actoren van de school om zich aan een kaderprogramma te verbinden, zoals blijkt uit het verband tussen de inhoud van het kaderprogramma en de pedagogische en didactische richtlijnen, de personele en materiыle middelen en de organisatorische regelingen die de school in haar aanvraag voorstelt: van 0 tot 5 punten;
2А de wijze waarop de school de ontwikkeling van partnerschappen met actoren binnen en buiten de school overweegt in verband met de preventie en bestrijding van pesten en/of cyberpesten: van 0 tot 5 punten.
De scholen met de hoogste rang met toepassing van de criteria van lid 1, leden 1 en 2 of leden 1 tot en met 3, worden geselecteerd totdat de in artikel 1.7.10-10 bedoelde beschikbare begroting is opgebruikt.
Aan het einde van de rangschikking, indien twee of meer scholen met hetzelfde aantal punten moeten worden gerangschikt, selecteert de regering de scholen met inachtneming van hun categorie in de zin van artikel 1.7.10-18 teneinde het gebruik van de nog beschikbare begroting te optimaliseren. Wanneer de nog beschikbare begroting de selectie van een school in een bepaalde categorie mogelijk maakt, worden de scholen met hetzelfde aantal punten in die categorie door loting geselecteerd.
Na het in deze paragraaf bedoelde selectieproces worden de geselecteerde scholen overeenkomstig artikel 1.7.10-17 gekoppeld aan een erkende operator.
§ 2. In afwijking van de artikelen 1.7.10-9 en 1.7.9-10 stelt de regering, wanneer het aantal scholen dat niet aan het kaderprogramma heeft deelgenomen gelijk is aan of kleiner is dan het aantal scholen dat op grond van de beschikbare begroting en met inachtneming van de in artikel 1.7.10-17 bedoelde matchingmogelijkheden kan worden geselecteerd, de aanvragende scholen in kennis van hun selectie voor het kaderprogramma. De regering informeert ook de scholen die niet voor het kaderprogramma zijn geselecteerd.]1
Art. 1.7.10 -12. [1 § 1er. Si le nombre de candidatures recevables est supérieur au nombre d'écoles qui peuvent être sélectionnées ou pour les besoins de l'appariement visé à l'article 1.7.10-17, le Gouvernement procède à un premier classement des écoles sur avis de la Commission d'agrément et de sélection visé à la sous-section 9, en fonction des points obtenus pour chacun des critères suivants :
1° avoir déposé une candidature recevable qui n'a pas été retenue lors d'un précédent appel : 5 points ;
2° avoir rencontré au cours des quatre dernières années scolaires ou être aux prises avec une situation de harcèlement ou de cyberharcèlement scolaire ou de détérioration du climat scolaire : 10 points. Les écoles démontrent remplir ce critère notamment en apportant la preuve d'une intervention ou d'une demande d'intervention auprès d'un intervenant extérieur à l'école en raison d'une situation de harcèlement ou de cyberharcèlement ou en lien avec une détérioration du climat scolaire, en produisant le résultat d'une enquête ou de l'utilisation d'un outil de diagnostic permettant d'objectiver la nécessité d'un accompagnement spécifique en matière de harcèlement ou de cyberharcèlement scolaire.
Si l'application des critères visés à l'alinéa 1er ne permet pas de départager et donc de sélectionner les écoles, le Gouvernement poursuit le classement des écoles sur avis de la Commission d'agrément et de sélection visé à la sous-section 9, en attribuant 5 points à celles qui ont un ou plusieurs objectif(s) d'amélioration permettant au système éducatif d'accroitre les indices du bien-être à l'école et de l'amélioration du climat scolaire inscrits dans leur contrat d'objectifs.
Si l'application des critères visés à aux alinéas 1er et 2, ne permet toujours pas de départager et donc de sélectionner les écoles, le Gouvernement poursuit le classement des écoles sur avis de la Commission d'agrément et de sélection visé à la sous-section 9, en fonction des points obtenus pour chacun des critères suivants :
1° la volonté des acteurs de l'école à s'investir dans un programme-cadre démontrée par l'articulation entre le contenu du programme-cadre et les orientations pédagogiques et éducatives, les ressources humaines et matérielles et les modalités organisationnelles qui sont proposées par l'école dans sa candidature: de 0 à 5 points ;
2° la manière dont l'école envisage le développement de partenariats avec des acteurs internes et externes à l'école en lien avec la prévention et la lutte contre le harcèlement et/ou le cyberharcèlement scolaires : de 0 à 5 points.
Les écoles les mieux classées en application des critères de l'alinéa 1er, des alinéas 1er et 2 ou des alinéas 1er à 3, selon le cas, sont sélectionnées jusqu'à ce que le budget disponible visé à l'article 1.7.10-10 soit épuisé.
En fin de classement, si deux ou plusieurs écoles disposant du même nombre de points doivent être départagées, le Gouvernement sélectionne les écoles en prenant en compte leur catégorie au sens de l'article 1.7.10-18 de manière à optimiser la consommation du budget encore disponible. Lorsque le budget encore disponible permet de sélectionner une école d'une catégorie donnée, les écoles disposant du même nombre de points et relevant de ladite catégorie sont départagées par tirage au sort.
A l'issue du processus de sélection visé par le présent paragraphe, les écoles sélectionnées font l'objet d'un appariement avec un opérateur agréé conformément à l'article 1.7.10-17.
§ 2. Par dérogation aux articles 1.7.10-9 et 1.7.9-10, lorsque le nombre d'écoles n'ayant pas participé au programme-cadre est égal ou inférieur au nombre d'écoles qui peuvent être sélectionnées en fonction du budget disponible et sous réserve des possibilités d'appariement visées à l'article 1.7.10-17, le Gouvernement informe les écoles candidates de leur sélection au programme-cadre. Le Gouvernement informe également les écoles non retenues au programme-cadre.]1
1° avoir déposé une candidature recevable qui n'a pas été retenue lors d'un précédent appel : 5 points ;
2° avoir rencontré au cours des quatre dernières années scolaires ou être aux prises avec une situation de harcèlement ou de cyberharcèlement scolaire ou de détérioration du climat scolaire : 10 points. Les écoles démontrent remplir ce critère notamment en apportant la preuve d'une intervention ou d'une demande d'intervention auprès d'un intervenant extérieur à l'école en raison d'une situation de harcèlement ou de cyberharcèlement ou en lien avec une détérioration du climat scolaire, en produisant le résultat d'une enquête ou de l'utilisation d'un outil de diagnostic permettant d'objectiver la nécessité d'un accompagnement spécifique en matière de harcèlement ou de cyberharcèlement scolaire.
Si l'application des critères visés à l'alinéa 1er ne permet pas de départager et donc de sélectionner les écoles, le Gouvernement poursuit le classement des écoles sur avis de la Commission d'agrément et de sélection visé à la sous-section 9, en attribuant 5 points à celles qui ont un ou plusieurs objectif(s) d'amélioration permettant au système éducatif d'accroitre les indices du bien-être à l'école et de l'amélioration du climat scolaire inscrits dans leur contrat d'objectifs.
Si l'application des critères visés à aux alinéas 1er et 2, ne permet toujours pas de départager et donc de sélectionner les écoles, le Gouvernement poursuit le classement des écoles sur avis de la Commission d'agrément et de sélection visé à la sous-section 9, en fonction des points obtenus pour chacun des critères suivants :
1° la volonté des acteurs de l'école à s'investir dans un programme-cadre démontrée par l'articulation entre le contenu du programme-cadre et les orientations pédagogiques et éducatives, les ressources humaines et matérielles et les modalités organisationnelles qui sont proposées par l'école dans sa candidature: de 0 à 5 points ;
2° la manière dont l'école envisage le développement de partenariats avec des acteurs internes et externes à l'école en lien avec la prévention et la lutte contre le harcèlement et/ou le cyberharcèlement scolaires : de 0 à 5 points.
Les écoles les mieux classées en application des critères de l'alinéa 1er, des alinéas 1er et 2 ou des alinéas 1er à 3, selon le cas, sont sélectionnées jusqu'à ce que le budget disponible visé à l'article 1.7.10-10 soit épuisé.
En fin de classement, si deux ou plusieurs écoles disposant du même nombre de points doivent être départagées, le Gouvernement sélectionne les écoles en prenant en compte leur catégorie au sens de l'article 1.7.10-18 de manière à optimiser la consommation du budget encore disponible. Lorsque le budget encore disponible permet de sélectionner une école d'une catégorie donnée, les écoles disposant du même nombre de points et relevant de ladite catégorie sont départagées par tirage au sort.
A l'issue du processus de sélection visé par le présent paragraphe, les écoles sélectionnées font l'objet d'un appariement avec un opérateur agréé conformément à l'article 1.7.10-17.
§ 2. Par dérogation aux articles 1.7.10-9 et 1.7.9-10, lorsque le nombre d'écoles n'ayant pas participé au programme-cadre est égal ou inférieur au nombre d'écoles qui peuvent être sélectionnées en fonction du budget disponible et sous réserve des possibilités d'appariement visées à l'article 1.7.10-17, le Gouvernement informe les écoles candidates de leur sélection au programme-cadre. Le Gouvernement informe également les écoles non retenues au programme-cadre.]1
Onderafdeling IV. [1 - Erkende operatoren]1
Sous-section IV. [1 - Des opérateurs agréés]1
Art. 1.7.10 -13. [1 De opdrachten van de operatoren worden uitgevoerd in coördinatie met de afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school en zijn de volgende:
1А de scholen ondersteunen bij het uitvoeren van hun diagnose;
2А de scholen ondersteunen bij de ontwikkeling van hun kaderprogramma en bij de ontwikkeling van hun opleidingsplan;
3А de planning van de uitvoering van het kaderprogramma en het opleidingsplan bedoeld in 2А begeleiden;
4А de uitvoering van de verschillende acties coіrdineren en opvolgen in samenwerking met de "afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school";
5А meewerken aan de algemene communicatie van het kaderprogramma naar de verschillende actoren in de school (ouders, PMSC, leerlingen, enz.);
6А de onderwijsteams op lange termijn autonoom maken.]1
1А de scholen ondersteunen bij het uitvoeren van hun diagnose;
2А de scholen ondersteunen bij de ontwikkeling van hun kaderprogramma en bij de ontwikkeling van hun opleidingsplan;
3А de planning van de uitvoering van het kaderprogramma en het opleidingsplan bedoeld in 2А begeleiden;
4А de uitvoering van de verschillende acties coіrdineren en opvolgen in samenwerking met de "afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school";
5А meewerken aan de algemene communicatie van het kaderprogramma naar de verschillende actoren in de school (ouders, PMSC, leerlingen, enz.);
6А de onderwijsteams op lange termijn autonoom maken.]1
Art. 1.7.10 -13. [1 Les missions des opérateurs s'exercent en coordination avec le délégué en charge du climat scolaire et du bien-être à l'école et sont les suivantes :
1° accompagner les écoles dans la réalisation de leur diagnostic ;
2° accompagner les écoles dans l'élaboration de leur programme-cadre et dans l'élaboration de leur plan de formation ;
3° accompagner la planification de la mise en oeuvre du programme-cadre et du plan de formation visé au 2° ;
4° coordonner et assurer le suivi de la mise en oeuvre des différentes actions en partenariat avec le " délégué en charge du climat scolaire et du bien-être à l'école " ;
5° aider à la communication générale autour du programme-cadre vers les différents acteurs de l'école (parents, CPMS, élèves, etc.) ;
6° rendre les équipes éducatives durablement autonomes.]1
1° accompagner les écoles dans la réalisation de leur diagnostic ;
2° accompagner les écoles dans l'élaboration de leur programme-cadre et dans l'élaboration de leur plan de formation ;
3° accompagner la planification de la mise en oeuvre du programme-cadre et du plan de formation visé au 2° ;
4° coordonner et assurer le suivi de la mise en oeuvre des différentes actions en partenariat avec le " délégué en charge du climat scolaire et du bien-être à l'école " ;
5° aider à la communication générale autour du programme-cadre vers les différents acteurs de l'école (parents, CPMS, élèves, etc.) ;
6° rendre les équipes éducatives durablement autonomes.]1
Art. 1.7.10 -14. [1 Minstens om de vier jaar maakt de regering een oproep tot kandidaten bekend waarin zij de procedures voor de indiening van kandidaturen uiteenzet.
Op advies van de erkennings- en selectiecommissie erkent de regering voor vier jaar een voldoende aantal operatoren om de scholen te ondersteunen bij de uitvoering van hun kaderprogramma.]1
Op advies van de erkennings- en selectiecommissie erkent de regering voor vier jaar een voldoende aantal operatoren om de scholen te ondersteunen bij de uitvoering van hun kaderprogramma.]1
Art. 1.7.10 -14. [1 Tous les quatre ans au moins, le Gouvernement publie un appel à candidatures dans lequel il fixe les modalités de dépôt des candidatures.
Sur avis de la Commission d'agrément et de sélection, le Gouvernement agrée pour quatre ans un nombre d'opérateurs suffisant pour accompagner les écoles dans la mise en oeuvre de leur programme-cadre.]1
Sur avis de la Commission d'agrément et de sélection, le Gouvernement agrée pour quatre ans un nombre d'opérateurs suffisant pour accompagner les écoles dans la mise en oeuvre de leur programme-cadre.]1
Art. 1.7.10 -15. [1 Alleen operatoren die aan de volgende voorwaarden voldoen, kunnen worden erkend:
1А een vennootschap zijn in de zin van artikel I.1, 1А, van het Wetboek van economisch recht;
2А minimaal drie jaar ervaring hebben met projectmanagement en organisatorische ondersteuning;
3А het vermogen hebben om 5 tot 10 scholen per jaar te ondersteunen;
4А een personeelsstabiliteitsindex produceren met een personeelsverloop van minder dan dertig procent in de afgelopen drie jaar;
5А aantonen dat zij ten minste drie jaar ervaring hebben met de ontwikkeling van preventieve of curatieve projecten op het gebied van pesten en cyberpesten of het schoolklimaat, of de persoon met die ervaring aanwijzen op wie de operator een beroep zal doen indien hij wordt goedgekeurd;
6А een programma van permanente opleiding voor zijn teams hebben.]1
1А een vennootschap zijn in de zin van artikel I.1, 1А, van het Wetboek van economisch recht;
2А minimaal drie jaar ervaring hebben met projectmanagement en organisatorische ondersteuning;
3А het vermogen hebben om 5 tot 10 scholen per jaar te ondersteunen;
4А een personeelsstabiliteitsindex produceren met een personeelsverloop van minder dan dertig procent in de afgelopen drie jaar;
5А aantonen dat zij ten minste drie jaar ervaring hebben met de ontwikkeling van preventieve of curatieve projecten op het gebied van pesten en cyberpesten of het schoolklimaat, of de persoon met die ervaring aanwijzen op wie de operator een beroep zal doen indien hij wordt goedgekeurd;
6А een programma van permanente opleiding voor zijn teams hebben.]1
Art. 1.7.10 -15. [1 Seuls les opérateurs répondant aux conditions suivantes peuvent être agréés :
1° être une entreprise au sens de l'article I.1, 1°, du Code de droit économique ;
2° disposer d'une expertise de minimum trois ans en gestion de projets et en accompagnement d'organisations ;
3° disposer d'une capacité d'accompagnement de 5 à 10 écoles par an ;
4° produire un indice de stabilité du personnel avec un taux de rotation des membres du personnel inférieur à trente pour cent sur les trois dernières années ;
5° démontrer avoir développé une expérience d'au moins trois années dans le développement de conduite de projets préventifs ou curatifs en matière de harcèlement et cyberharcèlement ou de climat scolaire ou identifier la personne disposant de cette expérience que l'opérateur s'adjoindra s'il est agréé ;
6° disposer d'un programme de formation continue de ses équipes.]1
1° être une entreprise au sens de l'article I.1, 1°, du Code de droit économique ;
2° disposer d'une expertise de minimum trois ans en gestion de projets et en accompagnement d'organisations ;
3° disposer d'une capacité d'accompagnement de 5 à 10 écoles par an ;
4° produire un indice de stabilité du personnel avec un taux de rotation des membres du personnel inférieur à trente pour cent sur les trois dernières années ;
5° démontrer avoir développé une expérience d'au moins trois années dans le développement de conduite de projets préventifs ou curatifs en matière de harcèlement et cyberharcèlement ou de climat scolaire ou identifier la personne disposant de cette expérience que l'opérateur s'adjoindra s'il est agréé ;
6° disposer d'un programme de formation continue de ses équipes.]1
Art. 1.7.10 -16. [1 De regering stelt de nadere regels voor de evaluatie van de operatoren en de procedure voor de intrekking van de erkenning vast.]1
Art. 1.7.10 -16. [1 Le Gouvernement fixe les modalités d'évaluation des opérateurs et la procédure de retrait de l'agrément.]1
Onderafdeling V. [1 - Matching tussen geselecteerde scholen en erkende operatoren]1
Sous-section V. [1 - De l'appariement entre les écoles sélectionnées et les opérateurs agréés]1
Art. 1.7.10 -17. [1 § 1. Alvorens operatoren aan de geselecteerde scholen toe te wijzen, berekent de erkennings- en selectiecommissie voor elke zone de verhouding tussen de deelnemende scholen en het vermogen van de operatoren.
De erkennings- en selectiecommissie wijst een operator toe aan de per zone geselecteerde scholen, ongeacht het type school, te beginnen met de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is en verder met de andere zones op basis van hetzelfde criterium. Bij de toewijzing van een operator aan de per zone geselecteerde scholen houdt de erkennings- en selectiecommissie zo mogelijk rekening met de voorkeur van de operator voor het onderwijsniveau van de ondersteunde school.
§ 2. Indien het aantal operatoren voldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, selecteert de erkennings- en selectiecommissie bij loting de operatoren die hebben aangegeven dat zij in de betrokken zone kunnen werken, te beginnen met de operatoren die hebben aangegeven dat zij alleen in de betrokken zone kunnen werken, en wijst zij de scholen aan hen toe in de volgorde van de loting totdat zij hun maximale personeelsvermogen hebben bereikt.
§ 3. Indien het aantal operatoren onvoldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, wijst de erkennings- en selectiecommissie, volgens de procedure van loting bedoeld in paragraaf 2, operatoren toe aan de scholen met de hoogste rangschikking in het licht van de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid, totdat honderd procent van het maximale ondersteuningsvermogen is bereikt van de operatoren die hebben aangegeven alleen in de betrokken zone werkzaam te kunnen zijn en zeventig procent van het maximale ondersteuningsvermogen van de operatoren die hebben aangegeven in meerdere zones werkzaam te kunnen zijn.
Vervolgens wijst hij de operatoren aan de scholen van de andere zones toe in de in Ї 1, tweede lid, bedoelde volgorde, totdat de in het eerste lid bedoelde percentages zijn bereikt.
Nadat de erkennings- en selectiecommissie overeenkomstig de procedure van de leden 1 en 2 aan de scholen in alle zones operatoren heeft toegewezen, wijst het een operator toe aan de scholen waaraan nog geen operator is toegewezen, te beginnen met de scholen in de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is, en zorgt het ervoor dat in elke zone evenveel scholen een operator toegewezen krijgen.
§ 4. Aan het einde van het matchingproces kan de erkennings- en selectiecommissie, indien er op bepaalde gebieden nog niet vervulde ondersteuningsmogelijkheden zijn, scholen matchen die aanvankelijk niet waren geselecteerd, door toepassing van de volgorde van de volgende rangschikking van scholen met betrekking tot de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid. In geval van staking van stemmen tussen twee of meer scholen die kunnen worden gematcht, wordt artikel 1.7.10-12, Ї 1, zesde lid, toegepast.
§ 5. Aan het einde van het matchingproces legt de erkennings- en selectiecommissie aan de regering:
1А haar advies over de ontvankelijkheid van de aanvragen van de scholen, hun selectie en, in voorkomend geval, hun rangschikking overeenkomstig de artikelen 1.7.10-11 en 1.7.10-12;
2А haar voorstellen om de geselecteerde scholen te koppelen aan erkende operatoren die overeenkomstig dit artikel zijn opgericht.
De regering neemt haar beslissing. Het secretariaat van de erkennings- en selectiecommissie stelt de scholen in kennis van hun selectie of niet-selectie en, in geval van selectie, van de aan hen toegewezen erkende operator. Het brengt ook de betrokken erkende operatoren op de hoogte.]1
De erkennings- en selectiecommissie wijst een operator toe aan de per zone geselecteerde scholen, ongeacht het type school, te beginnen met de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is en verder met de andere zones op basis van hetzelfde criterium. Bij de toewijzing van een operator aan de per zone geselecteerde scholen houdt de erkennings- en selectiecommissie zo mogelijk rekening met de voorkeur van de operator voor het onderwijsniveau van de ondersteunde school.
§ 2. Indien het aantal operatoren voldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, selecteert de erkennings- en selectiecommissie bij loting de operatoren die hebben aangegeven dat zij in de betrokken zone kunnen werken, te beginnen met de operatoren die hebben aangegeven dat zij alleen in de betrokken zone kunnen werken, en wijst zij de scholen aan hen toe in de volgorde van de loting totdat zij hun maximale personeelsvermogen hebben bereikt.
§ 3. Indien het aantal operatoren onvoldoende is om de behoeften van alle scholen in alle zones te dekken, wijst de erkennings- en selectiecommissie, volgens de procedure van loting bedoeld in paragraaf 2, operatoren toe aan de scholen met de hoogste rangschikking in het licht van de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid, totdat honderd procent van het maximale ondersteuningsvermogen is bereikt van de operatoren die hebben aangegeven alleen in de betrokken zone werkzaam te kunnen zijn en zeventig procent van het maximale ondersteuningsvermogen van de operatoren die hebben aangegeven in meerdere zones werkzaam te kunnen zijn.
Vervolgens wijst hij de operatoren aan de scholen van de andere zones toe in de in Ї 1, tweede lid, bedoelde volgorde, totdat de in het eerste lid bedoelde percentages zijn bereikt.
Nadat de erkennings- en selectiecommissie overeenkomstig de procedure van de leden 1 en 2 aan de scholen in alle zones operatoren heeft toegewezen, wijst het een operator toe aan de scholen waaraan nog geen operator is toegewezen, te beginnen met de scholen in de zone waar de in lid 1 bedoelde verhouding het ongunstigst is, en zorgt het ervoor dat in elke zone evenveel scholen een operator toegewezen krijgen.
§ 4. Aan het einde van het matchingproces kan de erkennings- en selectiecommissie, indien er op bepaalde gebieden nog niet vervulde ondersteuningsmogelijkheden zijn, scholen matchen die aanvankelijk niet waren geselecteerd, door toepassing van de volgorde van de volgende rangschikking van scholen met betrekking tot de criteria van artikel 1.7.10-12, Ї 1, eerste tot en met derde lid. In geval van staking van stemmen tussen twee of meer scholen die kunnen worden gematcht, wordt artikel 1.7.10-12, Ї 1, zesde lid, toegepast.
§ 5. Aan het einde van het matchingproces legt de erkennings- en selectiecommissie aan de regering:
1А haar advies over de ontvankelijkheid van de aanvragen van de scholen, hun selectie en, in voorkomend geval, hun rangschikking overeenkomstig de artikelen 1.7.10-11 en 1.7.10-12;
2А haar voorstellen om de geselecteerde scholen te koppelen aan erkende operatoren die overeenkomstig dit artikel zijn opgericht.
De regering neemt haar beslissing. Het secretariaat van de erkennings- en selectiecommissie stelt de scholen in kennis van hun selectie of niet-selectie en, in geval van selectie, van de aan hen toegewezen erkende operator. Het brengt ook de betrokken erkende operatoren op de hoogte.]1
Art. 1.7.10 -17. [1 § 1er. Avant d'attribuer les opérateurs aux écoles sélectionnées, la Commission d'agrément et de sélection calcule pour chaque zone le rapport entre les écoles participantes et la capacité d'encadrement offerte par les opérateurs.
La Commission d'agrément et de sélection attribue un opérateur aux écoles sélectionnées par zone, indépendamment du type d'école, en commençant par la zone dans laquelle le rapport visé à l'alinéa 1er est le moins favorable et en poursuivant avec les autres zones sur la base du même critère. Pour attribuer un opérateur aux écoles sélectionnées par zone, la Commission d'agrément et de sélection prend en compte, lorsque cela est possible, la préférence émise par l'opérateur sur le niveau d'enseignement de l'école accompagnée.
§ 2. Si le nombre d'opérateurs est suffisant pour couvrir les besoins de toutes les écoles de toutes les zones, la Commission d'agrément et de sélection tire au sort les opérateurs qui ont indiqué pouvoir intervenir dans la zone concernée en commençant par les opérateurs qui ont indiqué ne pouvoir intervenir que dans la zone concernée et leur attribue des écoles dans l'ordre de leur tirage au sort jusqu'à atteindre leur capacité d'encadrement maximale.
§ 3. Si le nombre d'opérateurs est insuffisant pour couvrir les besoins de toutes les écoles de toutes les zones, la Commission d'agrément et de sélection attribue selon la procédure de tirage au sort visée au paragraphe 2, des opérateurs aux écoles les mieux classées au regard des critères de l'article 1.7.10-12, § 1er, alinéa 1er à 3, jusqu'à atteindre cent pour cent de la capacité maximale d'encadrement des opérateurs qui ont indiqué ne pouvoir intervenir que dans la zone concernée et septante pour cent de la capacité d'encadrement maximale des opérateurs qui ont indiqué pouvoir intervenir dans plusieurs zones.
Elle attribue ensuite les opérateurs aux écoles des autres zones dans l'ordre visé au paragraphe 1er, alinéa 2, jusqu'à atteindre les pourcentages visés à l'alinéa 1er.
Après avoir attribué les opérateurs aux écoles de toutes les zones en application de la procédure prévue aux alinéas 1er et 2, la Commission d'agrément et de sélection attribue un opérateur aux écoles qui ne s'en sont pas encore vu attribuer en commençant par les écoles de la zone dans laquelle le rapport visé à l'alinéa 1er est le moins favorable et en veillant à ce que la même proportion d'écoles de chaque zone se voie attribuer un opérateur.
§ 4. A l'issue du processus d'appariement, s'il existe encore des possibilités d'encadrement non satisfaites dans certaines zones, la Commission d'agrément et de sélection peut apparier des écoles non sélectionnées au départ en appliquant l'ordre de la suite du classement des écoles au regard des critères de l'article 1.7.10-12, § 1er, alinéas 1er à 3. En cas d'égalité entre deux ou plusieurs écoles pouvant être appariées, il est fait application de l'article 1.7.10-12, § 1er, alinéa 6.
§ 5. A l'issue du processus d'appariement, la Commission d'agrément et de sélection remet au Gouvernement :
1° son avis sur la recevabilité des candidatures des écoles, leur sélection et, le cas échéant, leur classement conformément aux articles 1.7.10-11 et 1.7.10-12 ;
2° Ses propositions d'appariement entre les écoles sélectionnées et les opérateurs agréés établies conformément au présent article.
Le Gouvernement rend sa décision. Le secrétariat de la Commission d'agrément et de sélection informe les écoles de leur sélection ou de leur non-sélection et, en cas de sélection, de l'opérateur agréé qui leur est attribué. Il informe également les opérateurs agréés concernés.]1
La Commission d'agrément et de sélection attribue un opérateur aux écoles sélectionnées par zone, indépendamment du type d'école, en commençant par la zone dans laquelle le rapport visé à l'alinéa 1er est le moins favorable et en poursuivant avec les autres zones sur la base du même critère. Pour attribuer un opérateur aux écoles sélectionnées par zone, la Commission d'agrément et de sélection prend en compte, lorsque cela est possible, la préférence émise par l'opérateur sur le niveau d'enseignement de l'école accompagnée.
§ 2. Si le nombre d'opérateurs est suffisant pour couvrir les besoins de toutes les écoles de toutes les zones, la Commission d'agrément et de sélection tire au sort les opérateurs qui ont indiqué pouvoir intervenir dans la zone concernée en commençant par les opérateurs qui ont indiqué ne pouvoir intervenir que dans la zone concernée et leur attribue des écoles dans l'ordre de leur tirage au sort jusqu'à atteindre leur capacité d'encadrement maximale.
§ 3. Si le nombre d'opérateurs est insuffisant pour couvrir les besoins de toutes les écoles de toutes les zones, la Commission d'agrément et de sélection attribue selon la procédure de tirage au sort visée au paragraphe 2, des opérateurs aux écoles les mieux classées au regard des critères de l'article 1.7.10-12, § 1er, alinéa 1er à 3, jusqu'à atteindre cent pour cent de la capacité maximale d'encadrement des opérateurs qui ont indiqué ne pouvoir intervenir que dans la zone concernée et septante pour cent de la capacité d'encadrement maximale des opérateurs qui ont indiqué pouvoir intervenir dans plusieurs zones.
Elle attribue ensuite les opérateurs aux écoles des autres zones dans l'ordre visé au paragraphe 1er, alinéa 2, jusqu'à atteindre les pourcentages visés à l'alinéa 1er.
Après avoir attribué les opérateurs aux écoles de toutes les zones en application de la procédure prévue aux alinéas 1er et 2, la Commission d'agrément et de sélection attribue un opérateur aux écoles qui ne s'en sont pas encore vu attribuer en commençant par les écoles de la zone dans laquelle le rapport visé à l'alinéa 1er est le moins favorable et en veillant à ce que la même proportion d'écoles de chaque zone se voie attribuer un opérateur.
§ 4. A l'issue du processus d'appariement, s'il existe encore des possibilités d'encadrement non satisfaites dans certaines zones, la Commission d'agrément et de sélection peut apparier des écoles non sélectionnées au départ en appliquant l'ordre de la suite du classement des écoles au regard des critères de l'article 1.7.10-12, § 1er, alinéas 1er à 3. En cas d'égalité entre deux ou plusieurs écoles pouvant être appariées, il est fait application de l'article 1.7.10-12, § 1er, alinéa 6.
§ 5. A l'issue du processus d'appariement, la Commission d'agrément et de sélection remet au Gouvernement :
1° son avis sur la recevabilité des candidatures des écoles, leur sélection et, le cas échéant, leur classement conformément aux articles 1.7.10-11 et 1.7.10-12 ;
2° Ses propositions d'appariement entre les écoles sélectionnées et les opérateurs agréés établies conformément au présent article.
Le Gouvernement rend sa décision. Le secrétariat de la Commission d'agrément et de sélection informe les écoles de leur sélection ou de leur non-sélection et, en cas de sélection, de l'opérateur agréé qui leur est attribué. Il informe également les opérateurs agréés concernés.]1
Onderafdeling VI. [1 - Subsidiëring van erkende operatoren die belast zijn met de ondersteuning van scholen]1
Sous-section VI. [1 - Du subventionnement des opérateurs agréés chargés de l'accompagnement d'écoles]1
Art. 1.7.10 -18. [1 De geselecteerde scholen zijn op grond van hun bevolking en onderwijstype in de volgende categorieыn ingedeeld:
1А in het gewoon onderwijs:
a) scholen met minder dan 200 leerlingen vallen onder categorie 1;
b) scholen met tussen 201 en 300 leerlingen vallen onder categorie 2;
c) scholen met 301 tot 400 leerlingen behoren tot categorie 3;
d) scholen met meer dan 400 leerlingen vallen in categorie 4;
2А in het gespecialiseerd onderwijs:
a) scholen met minder dan 100 leerlingen vallen in categorie 1;
b) scholen met tussen 101 en 150 leerlingen vallen in categorie 2;
c) scholen met tussen 151 en 200 leerlingen vallen onder categorie 3;
d) scholen met meer dan 200 leerlingen vallen onder categorie 4.]1
1А in het gewoon onderwijs:
a) scholen met minder dan 200 leerlingen vallen onder categorie 1;
b) scholen met tussen 201 en 300 leerlingen vallen onder categorie 2;
c) scholen met 301 tot 400 leerlingen behoren tot categorie 3;
d) scholen met meer dan 400 leerlingen vallen in categorie 4;
2А in het gespecialiseerd onderwijs:
a) scholen met minder dan 100 leerlingen vallen in categorie 1;
b) scholen met tussen 101 en 150 leerlingen vallen in categorie 2;
c) scholen met tussen 151 en 200 leerlingen vallen onder categorie 3;
d) scholen met meer dan 200 leerlingen vallen onder categorie 4.]1
Art. 1.7.10 -18. [1 Les écoles sélectionnées sont réparties en catégories en fonction de leur population et du type d'enseignement, comme suit :
1° dans l'enseignement ordinaire :
a) les écoles de moins de 200 élèves font partie de la catégorie 1 ;
b) les écoles comportant entre 201 et 300 élèves font partie de la catégorie 2 ;
c) les écoles comportant de 301 à 400 élèves font partie de la catégorie 3 ;
d) les écoles ayant plus de 400 élèves font partie de la catégorie 4 ;
2° dans l'enseignement spécialisé :
a) les écoles de moins de 100 élèves font partie de la catégorie 1 ;
b) les écoles comportant entre 101 et 150 élèves font partie de la catégorie 2 ;
c) les écoles comportant entre 151 et 200 élèves font partie de la catégorie 3 ;
d) les écoles ayant plus de 200 élèves font partie de la catégorie 4.]1
1° dans l'enseignement ordinaire :
a) les écoles de moins de 200 élèves font partie de la catégorie 1 ;
b) les écoles comportant entre 201 et 300 élèves font partie de la catégorie 2 ;
c) les écoles comportant de 301 à 400 élèves font partie de la catégorie 3 ;
d) les écoles ayant plus de 400 élèves font partie de la catégorie 4 ;
2° dans l'enseignement spécialisé :
a) les écoles de moins de 100 élèves font partie de la catégorie 1 ;
b) les écoles comportant entre 101 et 150 élèves font partie de la catégorie 2 ;
c) les écoles comportant entre 151 et 200 élèves font partie de la catégorie 3 ;
d) les écoles ayant plus de 200 élèves font partie de la catégorie 4.]1
Art. 1.7.10 -19. [1 De subsidie voor erkende operatoren is een vast bedrag per school, per jaar en is afhankelijk van het aantal en de categorie scholen als omschreven in artikel 1.7.10-18 die zij moeten ondersteunen, als volgt:
1° voor scholen voor gewoon onderwijs:
1° voor scholen voor gewoon onderwijs:
Art. 1.7.10 -19. [1 Le subventionnement des opérateurs agréés est forfaitaire par école, par an et est fonction du nombre et de la catégorie des écoles définies à l'article 1.7.10-18 qu'ils sont chargés d'accompagner, selon ce qui suit :
1° pour les écoles d'enseignement ordinaire :
1° pour les écoles d'enseignement ordinaire :
| Gewoon onderwijs | ||||
| Categorie 1 (minder dan 200 leerlingen) | Categorie 2 (tussen 201 en 300 leerlingen) | Categorie 3 (tussen 301 en 400 leerlingen) | Categorie 4 (meer dan 400 leerlingen) | |
| Jaar 1 | 1500 € | 2000 € | 2500 € | 2500 € |
| Jaar 2 | 3000 € | 4000 € | 5000 € | 5000 € |
| Jaar 3 | 3000 € | 4000 € | 5000 € | 5000 € |
| Jaar 4 | 1000 € | 1500 € | 2000 € | 2000 € |
(minder dan
200 leerlingen) Categorie 2
(tussen 201
en 300 leerlingen) Categorie 3
(tussen 301
en 400 leerlingen) Categorie 4
(meer dan
400 leerlingen) Jaar 1 1500 € 2000 € 2500 € 2500 € Jaar 2 3000 € 4000 € 5000 € 5000 € Jaar 3 3000 € 4000 € 5000 € 5000 € Jaar 4 1000 € 1500 € 2000 € 2000 €
2° voor scholen voor gespecialiseerd onderwijs:
| Enseignement ordinaire | ||||
| Catégorie 1 (moins de 200 élèves) | Catégorie 2 (entre 201 et 300 élèves) | Catégorie 3 (entre 301 et 400 élèves) | Catégorie 4 (plus de 400 élèves) | |
| Année 1 | 1500 € | 2000 € | 2500 € | 2500 € |
| Année 2 | 3000 € | 4000 € | 5000 € | 5000 € |
| Année 3 | 3000 € | 4000 € | 5000 € | 5000 € |
| Année 4 | 1000 € | 1500 € | 2000 € | 2000 € |
(moins de 200 élèves) Catégorie 2
(entre 201 et 300 élèves) Catégorie 3
(entre 301 et 400 élèves) Catégorie 4
(plus de 400 élèves) Année 1 1500 € 2000 € 2500 € 2500 € Année 2 3000 € 4000 € 5000 € 5000 € Année 3 3000 € 4000 € 5000 € 5000 € Année 4 1000 € 1500 € 2000 € 2000 €
2° pour les écoles d'enseignement spécialisé :
| Gespecialiseerd onderwijs | ||||
| Categorie 1 (minder dan 100 leerlingen) | Categorie 2 (tussen 101 en 150 leerlingen) | Categorie 3 (tussen 151 en 200 leerlingen) | Categorie 4 (meer dan 200 leerlingen) | |
| Jaar 1 | 1500 € | 1500 € | 2000 € | 2500 € |
| Jaar 2 | 3000 € | 3000 € | 4000 € | 5000 € |
| Jaar 3 | 3000 € | 3000 € | 4000 € | 5000 € |
| Jaar 4 | 1000 € | 1000 € | 1500 € | 2000 € |
(minder dan
100 leerlingen) Categorie 2
(tussen 101
en 150 leerlingen) Categorie 3
(tussen 151
en 200 leerlingen) Categorie 4
(meer dan
200 leerlingen) Jaar 1 1500 € 1500 € 2000 € 2500 € Jaar 2 3000 € 3000 € 4000 € 5000 € Jaar 3 3000 € 3000 € 4000 € 5000 € Jaar 4 1000 € 1000 € 1500 € 2000 €
]1
| Enseignement spécialisé | ||||
| Catégorie 1 (moins de 100 élèves) | Catégorie 2 (entre 101 et 150 élèves) | Catégorie 3 (entre 151 et 200 élèves) | Catégorie 4 (plus de 200 élèves) | |
| Année 1 | 1500 € | 1500 € | 2000 € | 2500 € |
| Année 2 | 3000 € | 3000 € | 4000 € | 5000 € |
| Année 3 | 3000 € | 3000 € | 4000 € | 5000 € |
| Année 4 | 1000 € | 1000 € | 1500 € | 2000 € |
(moins de 100 élèves) Catégorie 2
(entre 101 et 150 élèves) Catégorie 3
(entre 151 et 200 élèves) Catégorie 4
(plus de 200 élèves) Année 1 1500 € 1500 € 2000 € 2500 € Année 2 3000 € 3000 € 4000 € 5000 € Année 3 3000 € 3000 € 4000 € 5000 € Année 4 1000 € 1000 € 1500 € 2000 €
]1
Art. 1.7.10 -20. [1 De regering bepaalt de nadere regels en de termijnen voor de betaling van de subsidie overeenkomstig het beginsel van de jaarperiodiciteit van de begroting.
De operatoren verantwoorden het gebruik van hun subsidie binnen de termijn en op de wijze die door de regering zijn vastgesteld.
De regering kan bepalen dat de subsidies worden verlaagd of dat de vereffening ervan wordt opgeschort zolang de marktdeelnemers het gebruik van hun subsidies niet hebben gerechtvaardigd volgens de nadere regels bepaald in uitvoering van het tweede lid.]1
De operatoren verantwoorden het gebruik van hun subsidie binnen de termijn en op de wijze die door de regering zijn vastgesteld.
De regering kan bepalen dat de subsidies worden verlaagd of dat de vereffening ervan wordt opgeschort zolang de marktdeelnemers het gebruik van hun subsidies niet hebben gerechtvaardigd volgens de nadere regels bepaald in uitvoering van het tweede lid.]1
Art. 1.7.10 -20. [1 Le Gouvernement fixe les modalités et délais de liquidation de la subvention dans le respect du principe de l'annualité budgétaire.
Les opérateurs justifient l'utilisation de leur subvention dans le délai et selon les modalités fixées par le Gouvernement.
Le Gouvernement peut prévoir que les subventions sont réduites ou que leur liquidation est suspendue tant que les opérateurs n'ont pas justifié l'utilisation de leurs subventions selon les modalités prévues en exécution de l'alinéa 2.]1
Les opérateurs justifient l'utilisation de leur subvention dans le délai et selon les modalités fixées par le Gouvernement.
Le Gouvernement peut prévoir que les subventions sont réduites ou que leur liquidation est suspendue tant que les opérateurs n'ont pas justifié l'utilisation de leurs subventions selon les modalités prévues en exécution de l'alinéa 2.]1
Onderafdeling VII. [1 - Specifiek opleidingsprogramma inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten]1
Sous-section VII. [1 - Du programme spécifique de formation en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement]1
Art. 1.7.10 -21. [1 § 1. Naast de voortgezette beroepsopleiding, bedoeld in Boek 6, Titel 1, voert elke in het kaderprogramma geselecteerde school het specifieke opleidingspakket inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten, bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, uit.
De in lid 1 bedoelde opleidingen zijn uitsluitend bestemd voor de aan het kaderprogramma deelnemende scholen en zijn bestemd voor personeelsleden van die scholen. De toegang tot bepaalde specifieke opleidingen kan worden beperkt tot bepaalde leden van het onderwijsteam.
De in dit artikel bedoelde opleidingen voldoen aan de minimumcriteria bedoeld in artikel 6.1.5-11, § 1, tweede lid.
§ 2. De opleiding voor de goede uitvoering en coördinatie van het kaderprogramma bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, a), wordt georganiseerd door de erkende operator die bevoegd is voor de betrokken school.
Deze opleiding is uitsluitend voorbehouden aan de directeur en de afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school bedoeld in artikel 9, § 1, 13. van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten.
Deze opleiding wordt georganiseerd tijdens de eerste of tweede fase van het kaderprogramma.
§ 3. De opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, b), wordt verstrekt door de erkende operator die bevoegd is voor de betrokken school of, bij ontstentenis daarvan, wordt zij georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor permanente beroepsvorming.
Deze opleiding wordt verstrekt aan alle personeelsleden van de betrokken school.
Deze opleiding wordt georganiseerd tijdens de tweede fase van het kaderprogramma en bestaat uit maximaal twee halve opleidingsdagen per schooljaar.
De in lid 1 bedoelde opleiding wordt, wanneer zij wordt gegeven door een erkende operator, vooraf goedgekeurd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor voortgezette beroepsvorming.
§ 4. De opleiding(en) bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, c), wordt/worden georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor permanente beroepsvorming.
Het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat ontwikkelt een specifiek opleidingsaanbod voor scholen die aan het kaderprogramma deelnemen, teneinde te voorzien in opleidingsbehoeften waarin niet kan worden voorzien in het kader van de voortgezette beroepsvorming of door de in paragraaf 3 bedoelde opleidingen.
Het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding draagt in overleg met het Waarnemingscentrum zorg voor de coördinatie van de in deze paragraaf bedoelde opleidingen.
§ 5. Voor de leden van het onderwijsteam van de school maken de halve dagen specifieke opleiding bedoeld in de paragrafen 2 tot 4, deel uit van de voortgezette beroepsopleiding die op het overschrijdend niveau van de netten wordt georganiseerd om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-4, § 1.
Wanneer een school deelneemt aan het kaderprogramma, wordt haar opleidingsplan overeenkomstig artikel 6.1.4-2 aangepast om rekening te houden met de te ontwikkelen bevoedgheden inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten.]1
De in lid 1 bedoelde opleidingen zijn uitsluitend bestemd voor de aan het kaderprogramma deelnemende scholen en zijn bestemd voor personeelsleden van die scholen. De toegang tot bepaalde specifieke opleidingen kan worden beperkt tot bepaalde leden van het onderwijsteam.
De in dit artikel bedoelde opleidingen voldoen aan de minimumcriteria bedoeld in artikel 6.1.5-11, § 1, tweede lid.
§ 2. De opleiding voor de goede uitvoering en coördinatie van het kaderprogramma bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, a), wordt georganiseerd door de erkende operator die bevoegd is voor de betrokken school.
Deze opleiding is uitsluitend voorbehouden aan de directeur en de afgevaardigde belast met het schoolklimaat en het welzijn op school bedoeld in artikel 9, § 1, 13. van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten.
Deze opleiding wordt georganiseerd tijdens de eerste of tweede fase van het kaderprogramma.
§ 3. De opleiding bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, b), wordt verstrekt door de erkende operator die bevoegd is voor de betrokken school of, bij ontstentenis daarvan, wordt zij georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor permanente beroepsvorming.
Deze opleiding wordt verstrekt aan alle personeelsleden van de betrokken school.
Deze opleiding wordt georganiseerd tijdens de tweede fase van het kaderprogramma en bestaat uit maximaal twee halve opleidingsdagen per schooljaar.
De in lid 1 bedoelde opleiding wordt, wanneer zij wordt gegeven door een erkende operator, vooraf goedgekeurd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor voortgezette beroepsvorming.
§ 4. De opleiding(en) bedoeld in artikel 1.7.10-7, tweede lid, 5°, c), wordt/worden georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat, in overleg met het Instituut voor permanente beroepsvorming.
Het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat ontwikkelt een specifiek opleidingsaanbod voor scholen die aan het kaderprogramma deelnemen, teneinde te voorzien in opleidingsbehoeften waarin niet kan worden voorzien in het kader van de voortgezette beroepsvorming of door de in paragraaf 3 bedoelde opleidingen.
Het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding draagt in overleg met het Waarnemingscentrum zorg voor de coördinatie van de in deze paragraaf bedoelde opleidingen.
§ 5. Voor de leden van het onderwijsteam van de school maken de halve dagen specifieke opleiding bedoeld in de paragrafen 2 tot 4, deel uit van de voortgezette beroepsopleiding die op het overschrijdend niveau van de netten wordt georganiseerd om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-4, § 1.
Wanneer een school deelneemt aan het kaderprogramma, wordt haar opleidingsplan overeenkomstig artikel 6.1.4-2 aangepast om rekening te houden met de te ontwikkelen bevoedgheden inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten.]1
Art. 1.7.10 -21. [1 § 1er. Complémentairement à la formation professionnelle continue visée par le Livre 6, Titre 1er, chaque école sélectionnée dans le programme-cadre déploie l'ensemble de formations spécifiques en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement visé à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°.
Les formations visées à l'alinéa 1er sont exclusivement réservées aux écoles qui participent au programme-cadre et sont destinées aux membres des personnels desdites écoles. L'accès à certaines formations spécifiques peut être limité à certains membres de l'équipe éducative.
Les formations visées au présent article répondent aux critères minimaux visés à l'article 6.1.5-11, § 1er, alinéa 2.
§ 2. La formation en vue d'assurer et de coordonner adéquatement le programme-cadre visée à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, a), est organisée par l'opérateur agréé compétent pour l'école concernée.
Cette formation est exclusivement réservée au directeur et au délégué en charge du climat scolaire et du bien-être à l'école visé à l'article 9, § 1er, 13., du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux Pouvoirs organisateurs.
Cette formation est organisée durant la première ou la deuxième phase du programme-cadre.
§ 3. La formation visée à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, b), est dispensée par l'opérateur agréé compétent par l'école concernée ou, à défaut, elle est organisée par l'Observatoire du climat scolaire, en concertation avec l'Institut de la Formation professionnelle continue.
Cette formation est dispensée à l'ensemble des membres des personnels de l'école concernée.
Cette formation est organisée durant la deuxième phase du programme-cadre et s'étend sur un maximum de deux demi-jours de formation par année scolaire.
Lorsqu'elle est dispensée par un opérateur agréé, la formation visée à l'alinéa 1er est préalablement approuvée par l'Observatoire du climat scolaire, en concertation avec l'Institut de la Formation professionnelle continue.
§ 4. La ou les formations visées à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, c), sont organisées par l'Observatoire du climat scolaire, en concertation avec l'Institut de la Formation professionnelle continue.
L'Observatoire du climat scolaire développe une offre de formation spécifique pour les écoles qui participent au programme-cadre afin de répondre à des besoins de formations qui ne peuvent pas être satisfaits dans le cadre de la formation professionnelle continue ou par les formations visées au paragraphe 3.
L'Institut de la Formation professionnelle continue, en concertation avec l'Observatoire, assure la coordination des formations visées au présent paragraphe.
§ 5. Pour les membres de l'équipe éducative de l'école, les demi-jours de formation spécifique visés aux paragraphes 2 à 4 s'inscrivent dans la formation professionnelle continue organisée au niveau interréseaux répondant à des besoins collectifs visée à l'article 6.1.3-4, § 1er.
Lorsqu'une école participe au programme-cadre, son plan de formation est adapté conformément à l'article 6.1.4-2 pour prendre en compte les compétences à développer en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires.]1
Les formations visées à l'alinéa 1er sont exclusivement réservées aux écoles qui participent au programme-cadre et sont destinées aux membres des personnels desdites écoles. L'accès à certaines formations spécifiques peut être limité à certains membres de l'équipe éducative.
Les formations visées au présent article répondent aux critères minimaux visés à l'article 6.1.5-11, § 1er, alinéa 2.
§ 2. La formation en vue d'assurer et de coordonner adéquatement le programme-cadre visée à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, a), est organisée par l'opérateur agréé compétent pour l'école concernée.
Cette formation est exclusivement réservée au directeur et au délégué en charge du climat scolaire et du bien-être à l'école visé à l'article 9, § 1er, 13., du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux Pouvoirs organisateurs.
Cette formation est organisée durant la première ou la deuxième phase du programme-cadre.
§ 3. La formation visée à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, b), est dispensée par l'opérateur agréé compétent par l'école concernée ou, à défaut, elle est organisée par l'Observatoire du climat scolaire, en concertation avec l'Institut de la Formation professionnelle continue.
Cette formation est dispensée à l'ensemble des membres des personnels de l'école concernée.
Cette formation est organisée durant la deuxième phase du programme-cadre et s'étend sur un maximum de deux demi-jours de formation par année scolaire.
Lorsqu'elle est dispensée par un opérateur agréé, la formation visée à l'alinéa 1er est préalablement approuvée par l'Observatoire du climat scolaire, en concertation avec l'Institut de la Formation professionnelle continue.
§ 4. La ou les formations visées à l'article 1.7.10-7, alinéa 2, 5°, c), sont organisées par l'Observatoire du climat scolaire, en concertation avec l'Institut de la Formation professionnelle continue.
L'Observatoire du climat scolaire développe une offre de formation spécifique pour les écoles qui participent au programme-cadre afin de répondre à des besoins de formations qui ne peuvent pas être satisfaits dans le cadre de la formation professionnelle continue ou par les formations visées au paragraphe 3.
L'Institut de la Formation professionnelle continue, en concertation avec l'Observatoire, assure la coordination des formations visées au présent paragraphe.
§ 5. Pour les membres de l'équipe éducative de l'école, les demi-jours de formation spécifique visés aux paragraphes 2 à 4 s'inscrivent dans la formation professionnelle continue organisée au niveau interréseaux répondant à des besoins collectifs visée à l'article 6.1.3-4, § 1er.
Lorsqu'une école participe au programme-cadre, son plan de formation est adapté conformément à l'article 6.1.4-2 pour prendre en compte les compétences à développer en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires.]1
Onderafdeling VIII. [1 - Steun aan deelnemende scholen]1
Sous-section VIII. [1 - Du soutien aux écoles participantes]1
Art. 1.7.10 -22. [1 Voor de duur van het kaderprogramma wordt aan de deelnemende scholen een bijkomende lestijd toegekend voor de aanwijzing van een persoon als "afgevaardigde voor het schoolklimaat en het welzijn op school ", die tot opdracht heeft de ontwikkeling, de uitvoering en de follow-up van het kaderprogramma te coördineren en te ondersteunen.
In geen geval mag de toekenning van deze lestijd leiden tot een vaste benoeming of aanstelling.
De regering bepaalt de voorwaarden waaronder het gebruik van de aanvullende lestijd moet worden gerechtvaardigd en de voorwaarden waaronder deze kan worden ingetrokken.]1
In geen geval mag de toekenning van deze lestijd leiden tot een vaste benoeming of aanstelling.
De regering bepaalt de voorwaarden waaronder het gebruik van de aanvullende lestijd moet worden gerechtvaardigd en de voorwaarden waaronder deze kan worden ingetrokken.]1
Art. 1.7.10 -22. [1 Pour toute la durée du programme-cadre, les écoles participantes bénéficient de l'octroi d'une période supplémentaire afin de permettre la désignation d'une personne en tant que " délégué en charge du climat scolaire et du bien-être à l'école " dont le rôle est de coordonner et soutenir l'élaboration, la mise en oeuvre et le suivi du programme-cadre.
En aucun cas, l'octroi de cette période ne peut conduire à une nomination ou à un engagement à titre définitif.
Le Gouvernement arrête les conditions dans lesquelles l'utilisation de la période supplémentaire doit être justifiée et celles dans lesquelles le retrait de celle-ci peut intervenir.]1
En aucun cas, l'octroi de cette période ne peut conduire à une nomination ou à un engagement à titre définitif.
Le Gouvernement arrête les conditions dans lesquelles l'utilisation de la période supplémentaire doit être justifiée et celles dans lesquelles le retrait de celle-ci peut intervenir.]1
Onderafdeling IX. [1 - De erkennings- en selectiecommissie]1
Sous-section IX. [1 - De la Commission d'agrément et de sélection]1
Art. 1.7.10 -23. [1 § 1. Door de regering wordt een erkennings- en selectiecommissie ingesteld.
De commissie bestaat uit:
1° een ambtenaar van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs;
2° een ambtenaar van de Algemene Directie voor de Sturing van het Onderwijsstelsel;
3° twee leden van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat;
4° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind of zijn vertegenwoordiger;
5° een vertegenwoordiger van het kabinet van de minister van Onderwijs;
6° een deskundige van het expertisecentrum bedoeld in artikel 1.7.10-26, § 2;
7° een vertegenwoordiger voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement;
8° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs;
9° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs;
10° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs.
De commissie wordt voorgezeten door een van de leden bedoeld in het eerste lid, 3°.
Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door het lid van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
De regering benoemt de leden van de erkenningscommissie.
§ 2. De erkennings- en selectiecommissie brengt adviezen uit aan de regering over:
1° de ontvankelijkheid van de kandidaturen van de scholen, hun selectie en, desnoods, hun rangschikking;
2° de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvragen van de operatoren, hun erkenning en hun subsidiëring;
3° de matching van geselecteerde scholen met erkende operatoren.]1
De commissie bestaat uit:
1° een ambtenaar van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs;
2° een ambtenaar van de Algemene Directie voor de Sturing van het Onderwijsstelsel;
3° twee leden van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat;
4° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind of zijn vertegenwoordiger;
5° een vertegenwoordiger van het kabinet van de minister van Onderwijs;
6° een deskundige van het expertisecentrum bedoeld in artikel 1.7.10-26, § 2;
7° een vertegenwoordiger voorgedragen door Wallonie-Bruxelles Enseignement;
8° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs;
9° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs;
10° een vertegenwoordiger van de inrichtende machten van het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs.
De commissie wordt voorgezeten door een van de leden bedoeld in het eerste lid, 3°.
Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door het lid van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
De regering benoemt de leden van de erkenningscommissie.
§ 2. De erkennings- en selectiecommissie brengt adviezen uit aan de regering over:
1° de ontvankelijkheid van de kandidaturen van de scholen, hun selectie en, desnoods, hun rangschikking;
2° de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvragen van de operatoren, hun erkenning en hun subsidiëring;
3° de matching van geselecteerde scholen met erkende operatoren.]1
Art. 1.7.10 -23. [1 § 1er. Une commission d'agrément et de sélection est instituée par le Gouvernement.
La commission est composée :
1° d'un agent de la Direction générale de l'Enseignement obligatoire ;
2° d'un agent de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ;
3° de deux membres de l'Observatoire du climat scolaire ;
4° du Délégué général aux droits de l'enfant ou de son représentant ;
5° d'un représentant du cabinet du ministre de l'Enseignement ;
6° d'un expert du pôle d'expertise visé à l'article 1.7.10-26 § 2 ;
7° d'un représentant proposé par Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
8° d'un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement officiel subventionné ;
9° d'un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre confessionnel subventionné ;
10° d'un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre non confessionnel subventionné.
La commission est présidée par un des membres visés à l'alinéa 1er, 3°.
Le secrétariat de la commission est assuré par le membre de la Direction Générale de l'Enseignement Obligatoire.
Le Gouvernement désigne les membres de la Commission d'agrément.
§ 2. La commission d'agrément et de sélection émet des avis au Gouvernement sur :
1° la recevabilité des candidatures des écoles, leur sélection et, le cas échéant, leur classement ;
2° la recevabilité des demandes d'agrément des opérateurs, leur agrément et subventionnement ;
3° l'appariement entre les écoles sélectionnées et les opérateurs agréés.]1
La commission est composée :
1° d'un agent de la Direction générale de l'Enseignement obligatoire ;
2° d'un agent de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ;
3° de deux membres de l'Observatoire du climat scolaire ;
4° du Délégué général aux droits de l'enfant ou de son représentant ;
5° d'un représentant du cabinet du ministre de l'Enseignement ;
6° d'un expert du pôle d'expertise visé à l'article 1.7.10-26 § 2 ;
7° d'un représentant proposé par Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
8° d'un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement officiel subventionné ;
9° d'un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre confessionnel subventionné ;
10° d'un représentant des pouvoirs organisateurs de l'enseignement libre non confessionnel subventionné.
La commission est présidée par un des membres visés à l'alinéa 1er, 3°.
Le secrétariat de la commission est assuré par le membre de la Direction Générale de l'Enseignement Obligatoire.
Le Gouvernement désigne les membres de la Commission d'agrément.
§ 2. La commission d'agrément et de sélection émet des avis au Gouvernement sur :
1° la recevabilité des candidatures des écoles, leur sélection et, le cas échéant, leur classement ;
2° la recevabilité des demandes d'agrément des opérateurs, leur agrément et subventionnement ;
3° l'appariement entre les écoles sélectionnées et les opérateurs agréés.]1
Afdeling IV. [1 - Zonale platforms]1
Section IV. [1 - Des Plateformes zonales]1
Art. 1.7.10 -24. [1 De zonedirecteur:
1° organiseert bijeenkomsten voor de uitwisseling van praktijken en intervisies voor scholen uit de regio die betrokken zijn bij een kaderprogramma en de begeleidende operatoren;
2° neemt elk ander initiatief dat erop gericht is de acties van de scholen in het gebied en van de operatoren in het kader van de uitvoering van de kaderprogramma's bekend te maken of te ondersteunen.]1
1° organiseert bijeenkomsten voor de uitwisseling van praktijken en intervisies voor scholen uit de regio die betrokken zijn bij een kaderprogramma en de begeleidende operatoren;
2° neemt elk ander initiatief dat erop gericht is de acties van de scholen in het gebied en van de operatoren in het kader van de uitvoering van de kaderprogramma's bekend te maken of te ondersteunen.]1
Art. 1.7.10 -24. [1 Le directeur de zone :
1° organise des réunions d'échange de pratiques et d'intervisions à destination des écoles de la zone engagées dans un programme-cadre et des opérateurs les accompagnant ;
2° prend toute autre initiative destinée à faire connaître ou soutenir les actions des écoles de la zone et des opérateurs dans le cadre de la mise en oeuvre des programmes-cadres.]1
1° organise des réunions d'échange de pratiques et d'intervisions à destination des écoles de la zone engagées dans un programme-cadre et des opérateurs les accompagnant ;
2° prend toute autre initiative destinée à faire connaître ou soutenir les actions des écoles de la zone et des opérateurs dans le cadre de la mise en oeuvre des programmes-cadres.]1
Afdeling V. [1 - Over het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat]1
Section V. [1 - De l'Observatoire du climat scolaire]1
Art. 1.7.10 -25. [1 § 1. Binnen de Algemene directie voor de sturing van het onderwijsstelsel wordt een Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat opgericht, dat de volgende opdrachten heeft:
1° monitoring, sturing van het onderzoek en evaluatie van het structuurbeleid inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten. De observatie van de prevalentie van pesterijen, die inzonderheid plaats kan vinden via de monitoring van de kaderprogramma's van de scholen en de algemene evaluatie van het in dit hoofdstuk vastgestelde structuurbeleid, moet het mogelijk maken de meest voorkomende stereotypen te identificeren die bijdragen tot de dynamiek van de relaties die gekenmerkt worden door pesterijen op school;
2° het verstrekken van instrumenten, opleiding en toezicht op kaderprogramma's voor de preventie en de aanpak van pesten op school en cyberpesten;
3° de vorming van netwerken van actoren die betrokken zijn bij het structurele beleid inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten op school en cyberpesten.
§ 2. Het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat organiseert en verzorgt het secretariaat van:
1° een expertisecentrum dat verantwoordelijk is voor het begeleiden en adviseren van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat;
2° een forum waar praktijken en ervaringen worden uitgewisseld en gesynthetiseerd.]1
1° monitoring, sturing van het onderzoek en evaluatie van het structuurbeleid inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten en cyberpesten. De observatie van de prevalentie van pesterijen, die inzonderheid plaats kan vinden via de monitoring van de kaderprogramma's van de scholen en de algemene evaluatie van het in dit hoofdstuk vastgestelde structuurbeleid, moet het mogelijk maken de meest voorkomende stereotypen te identificeren die bijdragen tot de dynamiek van de relaties die gekenmerkt worden door pesterijen op school;
2° het verstrekken van instrumenten, opleiding en toezicht op kaderprogramma's voor de preventie en de aanpak van pesten op school en cyberpesten;
3° de vorming van netwerken van actoren die betrokken zijn bij het structurele beleid inzake schoolklimaat, voorkoming en bestrijding van pesten op school en cyberpesten.
§ 2. Het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat organiseert en verzorgt het secretariaat van:
1° een expertisecentrum dat verantwoordelijk is voor het begeleiden en adviseren van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat;
2° een forum waar praktijken en ervaringen worden uitgewisseld en gesynthetiseerd.]1
Art. 1.7.10 -25. [1 § 1er. Il est créé un Observatoire du climat scolaire au sein de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif qui a pour missions :
1° la veille, le pilotage de recherches et l'évaluation de la politique structurelle en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires. L'observation de la prévalence du harcèlement à même de s'opérer au travers notamment du suivi des programmes-cadres des écoles et de l'évaluation générale de la politique structurelle établie par le présent chapitre, devra permettre d'identifier les stéréotypes les plus courants qui participent des dynamiques relationnelles marquées par le harcèlement scolaire ;
2° la mise à disposition d'outils, de formations et le suivi des programmes-cadres dans la prévention et la prise en charge du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires ;
3° la mise en réseau d'acteurs impliqués dans la politique structurelle en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires.
§ 2. L'Observatoire du climat scolaire organise et assure le secrétariat :
1° d'un pôle d'expertise chargé d'orienter et d'aviser l'Observatoire du climat scolaire ;
2° d'un forum au sein duquel les pratiques et expériences sont échangées et synthétisées.]1
1° la veille, le pilotage de recherches et l'évaluation de la politique structurelle en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires. L'observation de la prévalence du harcèlement à même de s'opérer au travers notamment du suivi des programmes-cadres des écoles et de l'évaluation générale de la politique structurelle établie par le présent chapitre, devra permettre d'identifier les stéréotypes les plus courants qui participent des dynamiques relationnelles marquées par le harcèlement scolaire ;
2° la mise à disposition d'outils, de formations et le suivi des programmes-cadres dans la prévention et la prise en charge du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires ;
3° la mise en réseau d'acteurs impliqués dans la politique structurelle en matière de climat scolaire, de prévention et de lutte contre le harcèlement et le cyberharcèlement scolaires.
§ 2. L'Observatoire du climat scolaire organise et assure le secrétariat :
1° d'un pôle d'expertise chargé d'orienter et d'aviser l'Observatoire du climat scolaire ;
2° d'un forum au sein duquel les pratiques et expériences sont échangées et synthétisées.]1
Art. 1.7.10 -26. [1 § 1. Het expertisecentrum documenteert en ondersteunt het personeel van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat bij de uitvoering van zijn opdrachten.
Het is verantwoordelijk voor het verstrekken van advies, richtlijnen en voorstellen aan het personeel van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.
Het komt minstens twee keer per jaar bijeen.
§ 2. Het expertisecentrum bestaat uit:
1° een gespecialiseerde academische deskundige van elke universiteit, waaronder ten minste één deskundige op het gebied van kinderpsychiatrie en genderdimensie;
2° een vertegenwoordiger van de regering, aangewezen door de minister belast met het leerplichtonderwijs;
3° de Administrateur-generaal voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of zijn afgevaardigde;
4° een ambtenaar van de Algemene Directie voor de Sturing van het Onderwijsstelsel;
5° een ambtenaar van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
De regering wijst om de vijf jaar de werkende leden van het in 1°, 2°, 4° en 5° bedoelde expertisecentrum en hun plaatsvervangers aan.
Het expertisecentrum stelt zijn huishoudelijk reglement vast. Het kan een of meer deskundigen als uitgenodigde bij zijn werkzaamheden betrekken.]1
Het is verantwoordelijk voor het verstrekken van advies, richtlijnen en voorstellen aan het personeel van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.
Het komt minstens twee keer per jaar bijeen.
§ 2. Het expertisecentrum bestaat uit:
1° een gespecialiseerde academische deskundige van elke universiteit, waaronder ten minste één deskundige op het gebied van kinderpsychiatrie en genderdimensie;
2° een vertegenwoordiger van de regering, aangewezen door de minister belast met het leerplichtonderwijs;
3° de Administrateur-generaal voor Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of zijn afgevaardigde;
4° een ambtenaar van de Algemene Directie voor de Sturing van het Onderwijsstelsel;
5° een ambtenaar van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.
De regering wijst om de vijf jaar de werkende leden van het in 1°, 2°, 4° en 5° bedoelde expertisecentrum en hun plaatsvervangers aan.
Het expertisecentrum stelt zijn huishoudelijk reglement vast. Het kan een of meer deskundigen als uitgenodigde bij zijn werkzaamheden betrekken.]1
Art. 1.7.10 -26. [1 § 1er. Le pôle d'expertise documente et soutient le personnel de l'Observatoire du climat scolaire dans l'exercice de ses missions.
Il est chargé de remettre des avis, des conseils et des propositions aux membres du personnel de l'Observatoire du climat scolaire.
Il se réunit au moins deux fois par an.
§ 2. Le pôle d'expertise est composé :
1° d'un expert académique spécialisé de chaque université, dont au moins un expert en pédopsychiatrie et en approche intégrée de la dimension de genre ;
2° d'un représentant(e) du Gouvernement désignés par le ministre ayant l'Enseignement obligatoire dans ses attributions ;
3° de l'Administrateur général de l'Enseignement et de la Recherche scientifique ou de son délégué ;
4° d'un agent de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ;
5° d'un agent de la Direction générale de l'Enseignement obligatoire.
Tous les cinq ans, le Gouvernement nomme les membres effectifs du pôle d'expertise visés aux 1°, 2°, 4° et 5° et leur suppléant.
Le pôle d'expertise adopte son règlement d'ordre intérieur. Il peut associer un ou plusieurs experts à ses travaux à titre d'invité.]1
Il est chargé de remettre des avis, des conseils et des propositions aux membres du personnel de l'Observatoire du climat scolaire.
Il se réunit au moins deux fois par an.
§ 2. Le pôle d'expertise est composé :
1° d'un expert académique spécialisé de chaque université, dont au moins un expert en pédopsychiatrie et en approche intégrée de la dimension de genre ;
2° d'un représentant(e) du Gouvernement désignés par le ministre ayant l'Enseignement obligatoire dans ses attributions ;
3° de l'Administrateur général de l'Enseignement et de la Recherche scientifique ou de son délégué ;
4° d'un agent de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ;
5° d'un agent de la Direction générale de l'Enseignement obligatoire.
Tous les cinq ans, le Gouvernement nomme les membres effectifs du pôle d'expertise visés aux 1°, 2°, 4° et 5° et leur suppléant.
Le pôle d'expertise adopte son règlement d'ordre intérieur. Il peut associer un ou plusieurs experts à ses travaux à titre d'invité.]1
Art. 1.7.10 -27. [1 Het forum wordt om de zes maanden georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat. Het is een forum voor uitwisseling over de prevalentie van pesten en cyberpesten op school, over de pedagogische praktijken op dit gebied en over de uitvoering van de kaderprogramma's. De samenstelling van het forum varieert naar gelang van het specifieke onderwerp dat door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat in behandeling wordt genomen.
Het brengt op een evenwichtige manier samen:
1° scholen in het kaderprogramma;
2° de operatoren die hen begeleiden;
3° academische vertegenwoordigers van het expertisecentrum;
4° vertegenwoordigers van de regeringsdiensten
5° een vertegenwoordiger van de minister belast met het Leerplichtonderwijs.
Voor de toepassing van lid 2, 1°, moet worden gezorgd voor evenwicht wat betreft type en vorm van onderwijs, locatie van de scholen en doorstroming tussen de verschillende fasen van het kaderprogramma.
Afhankelijk van de specifieke kwesties die worden behandeld, kunnen ook personen of instellingen worden uitgenodigd die hun deskundigheid kunnen inbrengen.
De werkzaamheden ervan vormen een aanvulling op die van het expertisecentrum. Zij vormen het onderwerp van een verslag op de website van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.]1
Het brengt op een evenwichtige manier samen:
1° scholen in het kaderprogramma;
2° de operatoren die hen begeleiden;
3° academische vertegenwoordigers van het expertisecentrum;
4° vertegenwoordigers van de regeringsdiensten
5° een vertegenwoordiger van de minister belast met het Leerplichtonderwijs.
Voor de toepassing van lid 2, 1°, moet worden gezorgd voor evenwicht wat betreft type en vorm van onderwijs, locatie van de scholen en doorstroming tussen de verschillende fasen van het kaderprogramma.
Afhankelijk van de specifieke kwesties die worden behandeld, kunnen ook personen of instellingen worden uitgenodigd die hun deskundigheid kunnen inbrengen.
De werkzaamheden ervan vormen een aanvulling op die van het expertisecentrum. Zij vormen het onderwerp van een verslag op de website van het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat.]1
Art. 1.7.10 -27. [1 Le forum est organisé semestriellement par l'Observatoire du climat scolaire. Il s'agit d'un lieu d'échange autour de la prévalence du harcèlement et du cyberharcèlement scolaires, des pratiques pédagogiques en la matière et de la mise en oeuvre des programmes-cadres, dont la composition varie en fonction de la thématique particulière soumise à sa réflexion par l'Observatoire du climat scolaire.
Il réunit de manière équilibrée :
1° des écoles en cours de programme-cadre ;
2° des opérateurs qui les accompagnent ;
3° des représentants académiques du pôle d'expertise ;
4° des représentants des services du Gouvernement
5° un représentant de la ministre qui a l'Enseignement obligatoire dans ses attributions.
Pour l'application de l'alinéa 2, 1°, il est veillé à assurer un équilibre en termes de type et forme d'enseignement, de localisation des écoles et de progression dans les différentes phases du programme-cadre.
Selon les thématiques spécifiques abordées, peuvent également y être invitées toute personne ou institution susceptible d'y apporter son expertise.
Ses travaux complètent ceux du pôle d'expertise. Ils font l'objet d'un compte-rendu mis en ligne sur le site de l'Observatoire du climat scolaire.]1
Il réunit de manière équilibrée :
1° des écoles en cours de programme-cadre ;
2° des opérateurs qui les accompagnent ;
3° des représentants académiques du pôle d'expertise ;
4° des représentants des services du Gouvernement
5° un représentant de la ministre qui a l'Enseignement obligatoire dans ses attributions.
Pour l'application de l'alinéa 2, 1°, il est veillé à assurer un équilibre en termes de type et forme d'enseignement, de localisation des écoles et de progression dans les différentes phases du programme-cadre.
Selon les thématiques spécifiques abordées, peuvent également y être invitées toute personne ou institution susceptible d'y apporter son expertise.
Ses travaux complètent ceux du pôle d'expertise. Ils font l'objet d'un compte-rendu mis en ligne sur le site de l'Observatoire du climat scolaire.]1
Hoofdstuk XI. [1 - Geïntegreerde scholenbijstandsdienst]1
Chapitre XI. [1 - Du service intégré d'assistance aux écoles]1
Afdeling 1. [1 - Definities]1
Section 1ère. [1 - Définitions]1
Art. 1.7.11 -1. [1 In de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° scholen met een hoog verzuimpercentage onder de leerlingen: scholen met een verzuimpercentage dat ten minste gelijk is aan tweemaal het gemiddelde van door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen;
2° kritiek incident: een ernstige gebeurtenis die zich plotseling en onvoorspelbaar voordoet, de fysieke of mentale integriteit van een of meer mensen aantast en een breuk in de sereniteit van het schoolklimaat veroorzaakt;
3° radicaliseringsproces: het proces bedoeld in artikel 3, 15°, van de wet van 30 november 1998 van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
4° polarisatieproces: proces dat een persoon ertoe brengt:
a) opvattingen of visies te omarmen die met name racistisch, xenofoob, anarchistisch, nationalistisch, autoritair of totalitair zijn, hetzij van politieke, ideologische, confessionele of filosofische aard, en, in theorie of in de praktijk, strijdig zijn met de beginselen van de democratie of mensenrechten, met de goede werking van democratische instellingen of met de andere grondslagen van de rechtsstaat;
b) een schadelijke sektarische organisatie als bedoeld in de wet van 2 juni 1998 houdende oprichting van een Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties en van een Administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties te integreren of hierbij betrokken te raken;
5° crisissituatie: verstoring van het functioneren van een school na een of meer verstorende gebeurtenissen, en waarvan het beheer de interne middelen van de school te boven gaat;
6° ambtenaren van mobiele teams: de ambtenaren bedoeld in artikel 1.7.11-2, § 2, eerste lid, 3°, a).]1
1° scholen met een hoog verzuimpercentage onder de leerlingen: scholen met een verzuimpercentage dat ten minste gelijk is aan tweemaal het gemiddelde van door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde scholen;
2° kritiek incident: een ernstige gebeurtenis die zich plotseling en onvoorspelbaar voordoet, de fysieke of mentale integriteit van een of meer mensen aantast en een breuk in de sereniteit van het schoolklimaat veroorzaakt;
3° radicaliseringsproces: het proces bedoeld in artikel 3, 15°, van de wet van 30 november 1998 van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
4° polarisatieproces: proces dat een persoon ertoe brengt:
a) opvattingen of visies te omarmen die met name racistisch, xenofoob, anarchistisch, nationalistisch, autoritair of totalitair zijn, hetzij van politieke, ideologische, confessionele of filosofische aard, en, in theorie of in de praktijk, strijdig zijn met de beginselen van de democratie of mensenrechten, met de goede werking van democratische instellingen of met de andere grondslagen van de rechtsstaat;
b) een schadelijke sektarische organisatie als bedoeld in de wet van 2 juni 1998 houdende oprichting van een Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties en van een Administratieve coördinatiecel inzake de strijd tegen schadelijke sektarische organisaties te integreren of hierbij betrokken te raken;
5° crisissituatie: verstoring van het functioneren van een school na een of meer verstorende gebeurtenissen, en waarvan het beheer de interne middelen van de school te boven gaat;
6° ambtenaren van mobiele teams: de ambtenaren bedoeld in artikel 1.7.11-2, § 2, eerste lid, 3°, a).]1
Art. 1.7.11 -1. [1 Au sens du présent chapitre, on entend par :
1° écoles ayant un taux élevé d'absentéisme des élèves : les écoles ayant un taux d'absentéisme au minimum égal au double de la moyenne des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ;
2° incident critique : fait grave survenant de manière soudaine et imprévisible, portant atteinte à l'intégrité physique ou psychique d'une ou plusieurs personnes, et qui provoque une rupture dans la sérénité du climat scolaire ;
3° processus de radicalisation : le processus visé à l'article 3, 15°, de la loi du 30 novembre 1998 organique des services de renseignement et de sécurité ;
4° processus de polarisation : processus amenant une personne :
a) à embrasser des conceptions ou des visées notamment racistes, xénophobes, anarchistes, nationalistes, autoritaires ou totalitaires, qu'elles soient à caractère politique, idéologique, confessionnel ou philosophique, contraires, en théorie ou en pratique, aux principes de la démocratie ou des droits de l'homme, au bon fonctionnement des institutions démocratiques ou aux autres fondements de l'Etat de droit ;
b) à intégrer ou s'impliquer dans une organisation sectaire nuisible visée par la loi du 2 juin 1998 portant création d'un Centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles et d'une Cellule administrative de coordination de la lutte contre les organisations sectaires nuisibles ;
5° situation de crise : bouleversement du fonctionnement d'une école à la suite d'un ou plusieurs évènements perturbateurs, et dont la gestion dépasse les ressources internes à l'école ;
6° agents des équipes mobiles : les agents visés à l'article 1.7.11-2, § 2, alinéa 1er, 3°, a).]1
1° écoles ayant un taux élevé d'absentéisme des élèves : les écoles ayant un taux d'absentéisme au minimum égal au double de la moyenne des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ;
2° incident critique : fait grave survenant de manière soudaine et imprévisible, portant atteinte à l'intégrité physique ou psychique d'une ou plusieurs personnes, et qui provoque une rupture dans la sérénité du climat scolaire ;
3° processus de radicalisation : le processus visé à l'article 3, 15°, de la loi du 30 novembre 1998 organique des services de renseignement et de sécurité ;
4° processus de polarisation : processus amenant une personne :
a) à embrasser des conceptions ou des visées notamment racistes, xénophobes, anarchistes, nationalistes, autoritaires ou totalitaires, qu'elles soient à caractère politique, idéologique, confessionnel ou philosophique, contraires, en théorie ou en pratique, aux principes de la démocratie ou des droits de l'homme, au bon fonctionnement des institutions démocratiques ou aux autres fondements de l'Etat de droit ;
b) à intégrer ou s'impliquer dans une organisation sectaire nuisible visée par la loi du 2 juin 1998 portant création d'un Centre d'information et d'avis sur les organisations sectaires nuisibles et d'une Cellule administrative de coordination de la lutte contre les organisations sectaires nuisibles ;
5° situation de crise : bouleversement du fonctionnement d'une école à la suite d'un ou plusieurs évènements perturbateurs, et dont la gestion dépasse les ressources internes à l'école ;
6° agents des équipes mobiles : les agents visés à l'article 1.7.11-2, § 2, alinéa 1er, 3°, a).]1
Afdeling II. [1 - Taken en werking van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst]1
Section II. [1 - Des missions et du fonctionnement du service intégré d'assistance aux écoles]1
Art. 1.7.11 -2. [1 § 1. Binnen de diensten van de Regering wordt een geïntegreerde scholenbijstandsdienst opgericht om de in artikel 1.7.11-3 bedoelde taken uit te voeren.
§ 2. De geïntegreerde scholenbijstandsdienst omvat een kader dat bestaat uit:
1° een hiërarchisch hoofd, bijgestaan door een administratieve cel van maximaal vier ambtenaren;
2° coördinatoren;
3° ambtenaren, samengesteld uit de volgende profielen:
(a) ambtenaren van de mobiele teams;
b) bemiddelaars;
c) ambtenaren die instaan voor telefoonpermanenties met betrekking tot incidenten van spanning of geweld in een schoolomgeving.
De Regering bepaalt het kader van deze dienst, de functieprofielen voor elke functie bedoeld in het eerste lid, net als het aantal ambtenaren per functie. Ze bepaalt ook onder de ambtenaren van de mobiele teams het aantal ambtenaren dat gespecialiseerd is in het beheer van kritieke incidenten, radicaliserings- of polarisatiesituaties.
De in het eerste lid, 2° en 3° bedoelde ambtenaar worden over het gehele grondgebied verdeeld per zone of per groepering van zones. Afhankelijk van de behoefte echter kunnen ze, mits de toestemming van het hiërarchische hoofd, de toelating krijgen om volgens de bepalingen gedefinieerd met de zonecoördinator, een taak in een andere zone uit te voeren.
De geïntegreerde scholenbijstandsdienst is zo georganiseerd dat de taken die aan de ambtenaren van de mobiele teams zijn toegewezen, worden onderscheiden van de missies die aan de bemiddelaars zijn toegewezen.
§ 3. De ambtenaren van de mobiele teams, de bemiddelaars, de ambtenaren verantwoordelijk voor de telefoonpermanenties worden onder het hiërarchische en functionele gezag van de coördinatoren geplaatst.
§ 4. De ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst zijn ambtenaren uit de diensten van de Regering.
Ze zijn gebonden aan het beroepsgeheim met betrekking tot hun contacten met leerlingen, hun ouders, scholen en andere tussenpersonen. In deze context zien de ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst erop toe dat de strikt noodzakelijke inbreng wordt vertaald in termen die door het onderwijsteam kunnen worden gebruikt en dat ze met dat team, in overeenstemming met de competentiegebieden van elk, de meest geschikte hulp zoeken voor de ondervonden moeilijkheden.
§ 5. Alle ambtenaren en coördinatoren worden onder het hiërarchische en functionele gezag van het hiërarchisch hoofd geplaatst. Dat hoofd is gebonden aan dezelfde geheimhoudingsplicht als de ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst.]1
§ 2. De geïntegreerde scholenbijstandsdienst omvat een kader dat bestaat uit:
1° een hiërarchisch hoofd, bijgestaan door een administratieve cel van maximaal vier ambtenaren;
2° coördinatoren;
3° ambtenaren, samengesteld uit de volgende profielen:
(a) ambtenaren van de mobiele teams;
b) bemiddelaars;
c) ambtenaren die instaan voor telefoonpermanenties met betrekking tot incidenten van spanning of geweld in een schoolomgeving.
De Regering bepaalt het kader van deze dienst, de functieprofielen voor elke functie bedoeld in het eerste lid, net als het aantal ambtenaren per functie. Ze bepaalt ook onder de ambtenaren van de mobiele teams het aantal ambtenaren dat gespecialiseerd is in het beheer van kritieke incidenten, radicaliserings- of polarisatiesituaties.
De in het eerste lid, 2° en 3° bedoelde ambtenaar worden over het gehele grondgebied verdeeld per zone of per groepering van zones. Afhankelijk van de behoefte echter kunnen ze, mits de toestemming van het hiërarchische hoofd, de toelating krijgen om volgens de bepalingen gedefinieerd met de zonecoördinator, een taak in een andere zone uit te voeren.
De geïntegreerde scholenbijstandsdienst is zo georganiseerd dat de taken die aan de ambtenaren van de mobiele teams zijn toegewezen, worden onderscheiden van de missies die aan de bemiddelaars zijn toegewezen.
§ 3. De ambtenaren van de mobiele teams, de bemiddelaars, de ambtenaren verantwoordelijk voor de telefoonpermanenties worden onder het hiërarchische en functionele gezag van de coördinatoren geplaatst.
§ 4. De ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst zijn ambtenaren uit de diensten van de Regering.
Ze zijn gebonden aan het beroepsgeheim met betrekking tot hun contacten met leerlingen, hun ouders, scholen en andere tussenpersonen. In deze context zien de ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst erop toe dat de strikt noodzakelijke inbreng wordt vertaald in termen die door het onderwijsteam kunnen worden gebruikt en dat ze met dat team, in overeenstemming met de competentiegebieden van elk, de meest geschikte hulp zoeken voor de ondervonden moeilijkheden.
§ 5. Alle ambtenaren en coördinatoren worden onder het hiërarchische en functionele gezag van het hiërarchisch hoofd geplaatst. Dat hoofd is gebonden aan dezelfde geheimhoudingsplicht als de ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst.]1
Art. 1.7.11 -2. [1 § 1er. Il est créé au sein des services du Gouvernement un service intégré d'assistance aux écoles chargé d'exercer les missions visées à l'article 1.7.11-3.
§ 2. Le service intégré d'assistance aux écoles comprend un cadre composé :
1° d'un responsable hiérarchique, assisté d'une cellule administrative de quatre agents maximum ;
2° de coordonnateurs ;
3° d'agents, composés des profils suivants :
a) des agents des équipes mobiles ;
b) des médiateurs ;
c) des agents chargés d'assurer les permanences téléphoniques pour les faits de tension ou de violence en milieu scolaire.
Le Gouvernement fixe le cadre du service, les profils de fonction pour chacune des fonctions visées à l'alinéa 1er, ainsi que le nombre d'agents par fonction. Il fixe également parmi les agents des équipes mobiles, le nombre d'agents spécialisés dans la prise en charge d'incidents critiques, de situation de radicalisation ou de polarisation.
Les agents visés à l'alinéa 1er, 2° et 3°, sont répartis sur tout le territoire par zone ou par groupement de zones. Toutefois, selon les besoins, ils peuvent, avec l'autorisation du responsable hiérarchique, être autorisés selon les modalités définies avec le coordonnateur de la zone, à effectuer une mission dans une autre zone.
Le service intégré d'assistance aux écoles est organisé de manière à distinguer les missions dévolues aux agents des équipes mobiles des missions dévolues aux médiateurs.
§ 3. Les agents des équipes mobiles, les médiateurs, les agents chargés d'assurer les permanences téléphoniques sont placés sous l'autorité hiérarchique et fonctionnelle des coordonnateurs.
§ 4. Les agents du service intégré d'assistance aux écoles sont des agents des services du Gouvernement.
Ils sont soumis au secret professionnel concernant leurs rapports avec les élèves, leurs parents, les écoles et les autres intervenants. Dans ce cadre, les agents du service intégré d'assistance aux écoles veillent à traduire les apports strictement nécessaires en termes exploitables par l'équipe éducative et à rechercher avec celle-ci, dans le respect des domaines de compétences de chacun, les aides les plus adéquates aux difficultés rencontrées.
§ 5. L'ensemble des agents et les coordonnateurs sont placés sous l'autorité hiérarchique et fonctionnelle du responsable hiérarchique. Ce responsable est soumis à la même obligation de secret que les agents du service intégré d'assistance aux écoles.]1
§ 2. Le service intégré d'assistance aux écoles comprend un cadre composé :
1° d'un responsable hiérarchique, assisté d'une cellule administrative de quatre agents maximum ;
2° de coordonnateurs ;
3° d'agents, composés des profils suivants :
a) des agents des équipes mobiles ;
b) des médiateurs ;
c) des agents chargés d'assurer les permanences téléphoniques pour les faits de tension ou de violence en milieu scolaire.
Le Gouvernement fixe le cadre du service, les profils de fonction pour chacune des fonctions visées à l'alinéa 1er, ainsi que le nombre d'agents par fonction. Il fixe également parmi les agents des équipes mobiles, le nombre d'agents spécialisés dans la prise en charge d'incidents critiques, de situation de radicalisation ou de polarisation.
Les agents visés à l'alinéa 1er, 2° et 3°, sont répartis sur tout le territoire par zone ou par groupement de zones. Toutefois, selon les besoins, ils peuvent, avec l'autorisation du responsable hiérarchique, être autorisés selon les modalités définies avec le coordonnateur de la zone, à effectuer une mission dans une autre zone.
Le service intégré d'assistance aux écoles est organisé de manière à distinguer les missions dévolues aux agents des équipes mobiles des missions dévolues aux médiateurs.
§ 3. Les agents des équipes mobiles, les médiateurs, les agents chargés d'assurer les permanences téléphoniques sont placés sous l'autorité hiérarchique et fonctionnelle des coordonnateurs.
§ 4. Les agents du service intégré d'assistance aux écoles sont des agents des services du Gouvernement.
Ils sont soumis au secret professionnel concernant leurs rapports avec les élèves, leurs parents, les écoles et les autres intervenants. Dans ce cadre, les agents du service intégré d'assistance aux écoles veillent à traduire les apports strictement nécessaires en termes exploitables par l'équipe éducative et à rechercher avec celle-ci, dans le respect des domaines de compétences de chacun, les aides les plus adéquates aux difficultés rencontrées.
§ 5. L'ensemble des agents et les coordonnateurs sont placés sous l'autorité hiérarchique et fonctionnelle du responsable hiérarchique. Ce responsable est soumis à la même obligation de secret que les agents du service intégré d'assistance aux écoles.]1
Art. 1.7.11 -3. [1 De geïntegreerde scholenbijstandsdienst voert de volgende taken uit:
1° optreden door het collectief begeleiden van scholen of individueel begeleiden van leerlingen ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval overeenkomstig artikel 1.7.11-4;
2° optreden in het beheer van geweld en conflicten in de schoolomgeving overeenkomstig artikel 1.7.11-5;
3° crisissituaties voorkomen en beheren overeenkomstig artikel 1.7.11-5;
4° scholen bijstaan in geval van een kritiek incident, radicaliserings- of polarisatiesituaties overeenkomstig artikel 1.7.11-6;
5. telefoonpermanenties waarnemen gericht op ouders of leden van onderwijsteams die geconfronteerd worden met spanningen of geweld in de schoolomgeving.
De geïntegreerde scholenbijstandsdienst voert zijn taken ook uit voor internaten en opvangtehuizen.
De geïntegreerde scholenbijstandsdienst voert zijn taken uit in samenwerking met de PMS-centra.]1
1° optreden door het collectief begeleiden van scholen of individueel begeleiden van leerlingen ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval overeenkomstig artikel 1.7.11-4;
2° optreden in het beheer van geweld en conflicten in de schoolomgeving overeenkomstig artikel 1.7.11-5;
3° crisissituaties voorkomen en beheren overeenkomstig artikel 1.7.11-5;
4° scholen bijstaan in geval van een kritiek incident, radicaliserings- of polarisatiesituaties overeenkomstig artikel 1.7.11-6;
5. telefoonpermanenties waarnemen gericht op ouders of leden van onderwijsteams die geconfronteerd worden met spanningen of geweld in de schoolomgeving.
De geïntegreerde scholenbijstandsdienst voert zijn taken ook uit voor internaten en opvangtehuizen.
De geïntegreerde scholenbijstandsdienst voert zijn taken uit in samenwerking met de PMS-centra.]1
Art. 1.7.11 -3. [1 Le service intégré d'assistance aux écoles exerce les missions suivantes :
1° intervenir en accompagnant collectivement les écoles ou en accompagnant individuellement les élèves pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire conformément à l'article 1.7.11-4 ;
2° intervenir dans la gestion des violences et des conflits en milieu scolaire conformément à l'article 1.7.11-5 ;
3° prévenir et gérer des situations de crise conformément à l'article 1.7.11-5 ;
4° assister les écoles en cas d'incident critique, de situation de radicalisation ou de polarisation conformément à l'article 1.7.11-6 ;
5° assurer des permanences téléphoniques à destination des parents ou des membres des équipes éducatives confrontés à des situations de tension ou de violence en milieu scolaire.
Le service intégré d'assistance aux écoles exerce également ses missions à destination des internats et homes d'accueil.
Le service intégré d'assistance aux écoles exerce ses missions en collaboration avec les centres PMS.]1
1° intervenir en accompagnant collectivement les écoles ou en accompagnant individuellement les élèves pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire conformément à l'article 1.7.11-4 ;
2° intervenir dans la gestion des violences et des conflits en milieu scolaire conformément à l'article 1.7.11-5 ;
3° prévenir et gérer des situations de crise conformément à l'article 1.7.11-5 ;
4° assister les écoles en cas d'incident critique, de situation de radicalisation ou de polarisation conformément à l'article 1.7.11-6 ;
5° assurer des permanences téléphoniques à destination des parents ou des membres des équipes éducatives confrontés à des situations de tension ou de violence en milieu scolaire.
Le service intégré d'assistance aux écoles exerce également ses missions à destination des internats et homes d'accueil.
Le service intégré d'assistance aux écoles exerce ses missions en collaboration avec les centres PMS.]1
Art. 1.7.11 -4. [1 Als onderdeel van hun begeleidingstaak in de strijd tegen schoolverzuim en schooluitval zijn de ambtenaren van de mobiele teams verantwoordelijk voor:
1° in scholen die een voorstel voor een "aanpassingsregeling" moeten opstellen overeenkomstig artikel 1.5.2-16 en in scholen met een hoog verzuimpercentage onder de leerlingen:
a) het begeleiden van de scholen in het kader van de invoering van hun schoolherinschakelingsmiddelen;
b) het begeleiden van het betrokken onderwijsteam bij de ontwikkeling van acties bedoeld om het individuele opvolgings- en begeleidingsschema tegen schoolverzuim en schooluitval als bedoeld in artikel 1.7.1-31 te implementeren;
De verzoeken om begeleiding gaan uit van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
2° het optreden als tussenpersoon bij leerlingen die het voorwerp uitmaken van een individuele opvolging en begeleiding in het kader van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-37 of pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-43. De verzoeken om begeleiding gaan uit van de sturingsbegeleider bedoeld in artikel 1.7.1-31, § 2, eerste lid, 1°.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, identificeren de diensten van de Regering elk schooljaar, op basis van de cijfermatige gegevens van het voorgaande schooljaar, scholen met een hoog verzuimpercentage onder de leerlingen en richten een voorstel tot begeleiding aan de geïdentificeerde scholen.]1
1° in scholen die een voorstel voor een "aanpassingsregeling" moeten opstellen overeenkomstig artikel 1.5.2-16 en in scholen met een hoog verzuimpercentage onder de leerlingen:
a) het begeleiden van de scholen in het kader van de invoering van hun schoolherinschakelingsmiddelen;
b) het begeleiden van het betrokken onderwijsteam bij de ontwikkeling van acties bedoeld om het individuele opvolgings- en begeleidingsschema tegen schoolverzuim en schooluitval als bedoeld in artikel 1.7.1-31 te implementeren;
De verzoeken om begeleiding gaan uit van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
2° het optreden als tussenpersoon bij leerlingen die het voorwerp uitmaken van een individuele opvolging en begeleiding in het kader van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-37 of pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-43. De verzoeken om begeleiding gaan uit van de sturingsbegeleider bedoeld in artikel 1.7.1-31, § 2, eerste lid, 1°.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, identificeren de diensten van de Regering elk schooljaar, op basis van de cijfermatige gegevens van het voorgaande schooljaar, scholen met een hoog verzuimpercentage onder de leerlingen en richten een voorstel tot begeleiding aan de geïdentificeerde scholen.]1
Art. 1.7.11 -4. [1 Dans le cadre de leur mission d'accompagnement en matière de lutte contre l'absentéisme et le décrochage scolaire, les agents des équipes mobiles sont chargés :
1° auprès des écoles qui doivent établir une proposition de " dispositif d'ajustement " conformément à l'article 1.5.2-16 et auprès des écoles ayant un taux élevé d'absentéisme des élèves :
a) d'accompagner les écoles dans le cadre de la mise en place de leurs dispositifs d'accrochage scolaire ;
b) d'accompagner l'équipe éducative concernée pour développer des actions destinées à mettre en oeuvre le schéma de suivi et de prise en charge individuel de l'absentéisme et du décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-31 ;
Les demandes d'accompagnement émanent du pouvoir organisateur ou de son délégué.
2° d'agir comme intervenant auprès des élèves faisant l'objet d'un suivi et d'un accompagnement individuel dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-37 ou de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-43. Les demandes d'accompagnement émanent du pilote visé à l'article 1.7.1-31, § 2, alinéa 1er, 1°.
Pour l'application de l'alinéa 1er, 1°, les services du Gouvernement identifient chaque année scolaire, sur la base des données chiffrées de l'année scolaire précédente, les écoles ayant un taux élevé d'absentéisme des élèves et formulent une proposition d'accompagnement aux écoles identifiées.]1
1° auprès des écoles qui doivent établir une proposition de " dispositif d'ajustement " conformément à l'article 1.5.2-16 et auprès des écoles ayant un taux élevé d'absentéisme des élèves :
a) d'accompagner les écoles dans le cadre de la mise en place de leurs dispositifs d'accrochage scolaire ;
b) d'accompagner l'équipe éducative concernée pour développer des actions destinées à mettre en oeuvre le schéma de suivi et de prise en charge individuel de l'absentéisme et du décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-31 ;
Les demandes d'accompagnement émanent du pouvoir organisateur ou de son délégué.
2° d'agir comme intervenant auprès des élèves faisant l'objet d'un suivi et d'un accompagnement individuel dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-37 ou de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-43. Les demandes d'accompagnement émanent du pilote visé à l'article 1.7.1-31, § 2, alinéa 1er, 1°.
Pour l'application de l'alinéa 1er, 1°, les services du Gouvernement identifient chaque année scolaire, sur la base des données chiffrées de l'année scolaire précédente, les écoles ayant un taux élevé d'absentéisme des élèves et formulent une proposition d'accompagnement aux écoles identifiées.]1
Art. 1.7.11 -5. [1 In het kader van hun interventie in de preventie en het beheer van crisissituaties en in het beheer van conflicten en geweld in de schoolomgeving, zijn de ambtenaren van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst verantwoordelijk voor:
1° voor wat betreft de ambtenaren van de mobiele teams:
a) op institutioneel niveau, het aanzetten van de onderwijsteams of interne diensten tot de ontwikkeling van preventie- en beheeracties voor geweldsituaties;
b) op individueel niveau, het ingrijpen in crisissituaties door scholen te helpen bij het beheer van schoolgeweld en door de directieteams te begeleiden in geval van conflicten tussen volwassenen, inclusief conflicten tussen leden van het onderwijsteam;
2° voor wat betreft de bemiddelaars bedoeld in artikel 1.7.11-2, § 2, eerste lid, 3°, b):
a) het opzetten van bemiddelingsprocessen in geval van spanning of conflicten tussen leerlingen en de school of hun gezin en de school;
b) het opzetten van de verzoening voorzien in artikel 1.7.8-2, § 1, inzake redelijke aanpassingen.
De interventie van de ambtenaren van de mobiele teams overeenkomstig het eerste lid, 1°, vindt plaats op verzoek van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
De interventie van de bemiddelaars in toepassing van het eerste lid, 2°, vindt plaats:
1° hetzij op verzoek van de inrichtende macht of haar gemachtigde;
2° hetzij op verzoek van de ouders of leerlingen.]1
1° voor wat betreft de ambtenaren van de mobiele teams:
a) op institutioneel niveau, het aanzetten van de onderwijsteams of interne diensten tot de ontwikkeling van preventie- en beheeracties voor geweldsituaties;
b) op individueel niveau, het ingrijpen in crisissituaties door scholen te helpen bij het beheer van schoolgeweld en door de directieteams te begeleiden in geval van conflicten tussen volwassenen, inclusief conflicten tussen leden van het onderwijsteam;
2° voor wat betreft de bemiddelaars bedoeld in artikel 1.7.11-2, § 2, eerste lid, 3°, b):
a) het opzetten van bemiddelingsprocessen in geval van spanning of conflicten tussen leerlingen en de school of hun gezin en de school;
b) het opzetten van de verzoening voorzien in artikel 1.7.8-2, § 1, inzake redelijke aanpassingen.
De interventie van de ambtenaren van de mobiele teams overeenkomstig het eerste lid, 1°, vindt plaats op verzoek van de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
De interventie van de bemiddelaars in toepassing van het eerste lid, 2°, vindt plaats:
1° hetzij op verzoek van de inrichtende macht of haar gemachtigde;
2° hetzij op verzoek van de ouders of leerlingen.]1
Art. 1.7.11 -5. [1 Dans le cadre de leur intervention dans la prévention et gestion des situations de crise et dans la gestion des conflits et des violences en milieu scolaire, les agents du service intégré d'assistance aux écoles sont chargés :
1° pour ce qui concerne les agents des équipes mobiles :
a) au niveau institutionnel, d'amener les équipes éducatives ou les services internes à l'école à développer des actions de prévention et de prise en charge des situations de violence ;
b) au niveau individuel, d'intervenir dans des situations de crise en assistant les écoles dans la prise en charge des violences scolaires et en accompagnant les équipes de direction en cas de conflits entre adultes, en ce compris les conflits entre membres de l'équipe éducative ;
2° pour ce qui concerne les médiateurs visés à l'article 1.7.11-2, § 2, alinéa 1er, 3°, b) :
a) de mettre en place des processus de médiation en cas de tension ou de conflit entre les élèves et l'école ou leur famille et l'école ;
b) de mettre en place la conciliation prévue à l'article 1.7.8-2, § 1er, en matière d'aménagements raisonnables.
L'intervention des agents des équipes mobiles en application de l'alinéa 1er, 1°, est réalisée à la demande du pouvoir organisateur ou de son délégué.
L'intervention des médiateurs en application de l'alinéa 1er, 2°, est réalisée :
1° soit à la demande du pouvoir organisateur ou de son délégué ;
2° soit à la demande des parents ou des élèves.]1
1° pour ce qui concerne les agents des équipes mobiles :
a) au niveau institutionnel, d'amener les équipes éducatives ou les services internes à l'école à développer des actions de prévention et de prise en charge des situations de violence ;
b) au niveau individuel, d'intervenir dans des situations de crise en assistant les écoles dans la prise en charge des violences scolaires et en accompagnant les équipes de direction en cas de conflits entre adultes, en ce compris les conflits entre membres de l'équipe éducative ;
2° pour ce qui concerne les médiateurs visés à l'article 1.7.11-2, § 2, alinéa 1er, 3°, b) :
a) de mettre en place des processus de médiation en cas de tension ou de conflit entre les élèves et l'école ou leur famille et l'école ;
b) de mettre en place la conciliation prévue à l'article 1.7.8-2, § 1er, en matière d'aménagements raisonnables.
L'intervention des agents des équipes mobiles en application de l'alinéa 1er, 1°, est réalisée à la demande du pouvoir organisateur ou de son délégué.
L'intervention des médiateurs en application de l'alinéa 1er, 2°, est réalisée :
1° soit à la demande du pouvoir organisateur ou de son délégué ;
2° soit à la demande des parents ou des élèves.]1
Art. 1.7.11 -6. [1 De geïntegreerde scholenbijstandsdienst beheert kritieke incidenten en radicaliserings- en polarisatiesituaties via een Prioritaire Interventiecel samengesteld uit een subgeheel van ambtenaren van de mobiele teams gespecialiseerd in het beheer van dergelijke situaties.
Op verzoek van de inrichtende macht of haar afgevaardigde treedt de Prioritaire Interventiecel prioritair op in de volgende situaties:
1° in geval van een kritiek incident in of rond de school, alsook in elke situatie die zou leiden tot de inschakeling van een rampenplan;
2° om de dialoog te kunnen hervatten in een school die een kritiek incident beleefde;
3° om het onderwijsteam en de directeur te helpen bij het ontwikkelen van een strategie om te anticiperen op kritieke incidenten binnen en rond de school;
4° in geval van een situatie die verband houdt met een radicaliserings- of polarisatieproces.
In het kader van de specifieke taken voorzien in het vorige lid, worden de ambtenaren van de mobiele teams onder het rechtstreekse gezag van de hiërarchisch hoofd geplaatst.]1
Op verzoek van de inrichtende macht of haar afgevaardigde treedt de Prioritaire Interventiecel prioritair op in de volgende situaties:
1° in geval van een kritiek incident in of rond de school, alsook in elke situatie die zou leiden tot de inschakeling van een rampenplan;
2° om de dialoog te kunnen hervatten in een school die een kritiek incident beleefde;
3° om het onderwijsteam en de directeur te helpen bij het ontwikkelen van een strategie om te anticiperen op kritieke incidenten binnen en rond de school;
4° in geval van een situatie die verband houdt met een radicaliserings- of polarisatieproces.
In het kader van de specifieke taken voorzien in het vorige lid, worden de ambtenaren van de mobiele teams onder het rechtstreekse gezag van de hiërarchisch hoofd geplaatst.]1
Art. 1.7.11 -6. [1 Le service intégré d'assistance aux écoles assure la gestion des incidents critiques et des situations de radicalisation et de polarisation par le biais d'une Cellule d'intervention prioritaire, composée d'un sous-ensemble d'agents des équipes mobiles spécialisés dans la gestion de ces situations.
A la demande du pouvoir organisateur ou de son délégué, la Cellule d'intervention prioritaire intervient prioritairement dans les situations suivantes :
1° en cas d'incident critique dans l'école ou aux abords de celle-ci, ainsi que dans toute situation qui amènerait le déclenchement d'un plan catastrophe ;
2° afin de permettre la reprise du dialogue au sein de l'école qui a connu un incident critique ;
3° afin d'aider l'équipe éducative et le directeur à développer une stratégie d'anticipation des incidents critiques au sein de l'école et aux abords de celle-ci ;
4° en cas de situation liée à un processus de radicalisation ou de polarisation.
Dans le cadre des missions spécifiques prévues à l'alinéa précédent, les agents des équipes mobiles sont placés sous l'autorité directe du responsable hiérarchique.]1
A la demande du pouvoir organisateur ou de son délégué, la Cellule d'intervention prioritaire intervient prioritairement dans les situations suivantes :
1° en cas d'incident critique dans l'école ou aux abords de celle-ci, ainsi que dans toute situation qui amènerait le déclenchement d'un plan catastrophe ;
2° afin de permettre la reprise du dialogue au sein de l'école qui a connu un incident critique ;
3° afin d'aider l'équipe éducative et le directeur à développer une stratégie d'anticipation des incidents critiques au sein de l'école et aux abords de celle-ci ;
4° en cas de situation liée à un processus de radicalisation ou de polarisation.
Dans le cadre des missions spécifiques prévues à l'alinéa précédent, les agents des équipes mobiles sont placés sous l'autorité directe du responsable hiérarchique.]1
Art. 1.7.11 -7. [1 De ambtenaren verantwoordelijk voor de telefoonpermanenties voor spannings- of geweldsituaties in de schoolomgeving, moeten ook voor de opvolging van de telefoonoproepen instaan.
Die permanenties worden georganiseerd voor de leerlingen, ouders en leden van de onderwijsteams.
De ambtenaren luisteren actief naar de bellers en verwijzen zo nodig door naar andere ambtenaren van diensten van de Regering of andere externe partijen.]1
Die permanenties worden georganiseerd voor de leerlingen, ouders en leden van de onderwijsteams.
De ambtenaren luisteren actief naar de bellers en verwijzen zo nodig door naar andere ambtenaren van diensten van de Regering of andere externe partijen.]1
Art. 1.7.11 -7. [1 Les agents chargés d'assurer les permanences téléphoniques pour les situations de tension ou de violence en milieu scolaire sont également chargés d'assurer le suivi des appels téléphoniques.
Ces permanences sont organisées à destination des élèves, des parents et des membres des équipes éducatives.
Les agents assurent une écoute active des appelants et assurent, si nécessaire, un relais vers d'autres agents des services du Gouvernement ou d'autres intervenants externes.]1
Ces permanences sont organisées à destination des élèves, des parents et des membres des équipes éducatives.
Les agents assurent une écoute active des appelants et assurent, si nécessaire, un relais vers d'autres agents des services du Gouvernement ou d'autres intervenants externes.]1
Afdeling III. [1 - Gegevensbeheer gekoppeld aan de uitoefening van de taken van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst]1
Section III. [1 - De la gestion des données liées à l'exercice des missions du service intégré d'assistance aux écoles]1
Art. 1.7.11 -8. [1 § 1. In het kader van de uitvoering van dit hoofdstuk kunnen de volgende categorieën van gegevens verzameld en verwerkt worden:
1° gegevens met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de leerlingen, hun ouders en de scholen die ze bezoeken;
2° gegevens met betrekking tot alle relevante omstandigheden die hebben geleid tot de interventie van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst;
3° gegevens met betrekking tot de interventies, waaronder:
a) identiteit en contactgegevens van de ambtenaren die een interventie uitvoeren;
b) begin- en einddatum van de taak;
c) het interventierapport.
§ 2. Die gegevens worden verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° om de verschillende interventies van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst te kunnen coördineren en opvolgen;
2° om zo nodig een opvolging van de bedoelde situaties door de diensten van de Regering mogelijk te maken;
3° om de controle door de hiërarchie van de goede werking van de dienst en de kwaliteit van de uitgevoerde interventies mogelijk te maken.
§ 3. Deze gegevens kunnen ook het voorwerp uitmaken van statistische verwerking in het kader van de sturing van het beleid tegen schooluitval, of wetenschappelijk onderzoek. In voorkomend geval worden de gegevens vooraf gepseudonimiseerd of geanonimiseerd.
§ 4. In het kader van de in paragraaf 2 genoemde doeleinden hebben alleen de ambtenaren die belast zijn met een interventie waarop de gegevens betrekking hebben, de coördinatoren en de directe hiërarchische lijn in geval van gewettigde noodzaak, toegang tot de gegevens.
In het kader van de in paragraaf 3 genoemde doeleinden hebben de diensten van de Regering, hun onderaannemers en de personen die belast zijn met een wetenschappelijke onderzoeksmissie toegang tot geanonimiseerde of gepseudonimiseerde gegevens. De diensten van de Regering en hun onderaannemers kunnen toegang krijgen tot persoonsgegevens met het oog op de anonimisering of pseudonimisering ervan.
§ 5. De in paragraaf 1 bedoelde gegevens worden bewaard gedurende een periode van twee jaar vanaf het einde van het schooljaar waarop ze betrekking hebben.
Bij wijze van uitzondering kunnen de gegevens langer worden bewaard dan de in het eerste lid bedoelde termijnen, voor zover ze dienen als een gehele of gedeeltelijke basis voor een administratie- of geschillenprocedure die loopt op de datum waarop deze termijn verstrijkt. De bewaartermijn wordt dan verlengd tot het definitieve einde van de lopende procedure.
§ 6. Het Ministerie van de Franse Gemeenschap is verantwoordelijk voor de verwerking van de in dit artikel bedoelde persoonsgegevens in de zin van artikel 4, 7) van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, "(Algemene Verordening Gegevensbescherming)", hierna "AVG".]1
1° gegevens met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de leerlingen, hun ouders en de scholen die ze bezoeken;
2° gegevens met betrekking tot alle relevante omstandigheden die hebben geleid tot de interventie van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst;
3° gegevens met betrekking tot de interventies, waaronder:
a) identiteit en contactgegevens van de ambtenaren die een interventie uitvoeren;
b) begin- en einddatum van de taak;
c) het interventierapport.
§ 2. Die gegevens worden verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° om de verschillende interventies van de geïntegreerde scholenbijstandsdienst te kunnen coördineren en opvolgen;
2° om zo nodig een opvolging van de bedoelde situaties door de diensten van de Regering mogelijk te maken;
3° om de controle door de hiërarchie van de goede werking van de dienst en de kwaliteit van de uitgevoerde interventies mogelijk te maken.
§ 3. Deze gegevens kunnen ook het voorwerp uitmaken van statistische verwerking in het kader van de sturing van het beleid tegen schooluitval, of wetenschappelijk onderzoek. In voorkomend geval worden de gegevens vooraf gepseudonimiseerd of geanonimiseerd.
§ 4. In het kader van de in paragraaf 2 genoemde doeleinden hebben alleen de ambtenaren die belast zijn met een interventie waarop de gegevens betrekking hebben, de coördinatoren en de directe hiërarchische lijn in geval van gewettigde noodzaak, toegang tot de gegevens.
In het kader van de in paragraaf 3 genoemde doeleinden hebben de diensten van de Regering, hun onderaannemers en de personen die belast zijn met een wetenschappelijke onderzoeksmissie toegang tot geanonimiseerde of gepseudonimiseerde gegevens. De diensten van de Regering en hun onderaannemers kunnen toegang krijgen tot persoonsgegevens met het oog op de anonimisering of pseudonimisering ervan.
§ 5. De in paragraaf 1 bedoelde gegevens worden bewaard gedurende een periode van twee jaar vanaf het einde van het schooljaar waarop ze betrekking hebben.
Bij wijze van uitzondering kunnen de gegevens langer worden bewaard dan de in het eerste lid bedoelde termijnen, voor zover ze dienen als een gehele of gedeeltelijke basis voor een administratie- of geschillenprocedure die loopt op de datum waarop deze termijn verstrijkt. De bewaartermijn wordt dan verlengd tot het definitieve einde van de lopende procedure.
§ 6. Het Ministerie van de Franse Gemeenschap is verantwoordelijk voor de verwerking van de in dit artikel bedoelde persoonsgegevens in de zin van artikel 4, 7) van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, "(Algemene Verordening Gegevensbescherming)", hierna "AVG".]1
Art. 1.7.11 -8. [1 § 1er. Dans le cadre de la mise en oeuvre du présent chapitre, les catégories de données suivantes peuvent être collectées et traitées :
1° données relatives à l'identification et aux coordonnées des élèves, de leurs parents et des écoles qu'ils fréquentent ;
2° données relatives à toutes les circonstances pertinentes ayant mené à l'intervention du service intégré d'assistance aux écoles ;
3° données relatives aux interventions, dont :
a) identité et coordonnées des agents menant une intervention ;
b) dates de début et de fin de mission ;
c) le rapport d'intervention.
§ 2. Ces données sont collectées et traitées dans les buts suivants :
1° permettre la coordination et le suivi des différentes interventions du service intégré d'assistance aux écoles ;
2° permettre, en cas de nécessité, le suivi des situations concernées par les Services du Gouvernement ;
3° permettre le contrôle par la hiérarchie du bon fonctionnement du service et de la qualité des interventions menées.
§ 3. Ces données peuvent également faire l'objet de traitements statistiques dans le cadre du pilotage de la politique de lutte contre le décrochage scolaire, ou de recherches scientifiques. Dans ce cas, les données sont préalablement pseudonymisées ou anonymisées.
§ 4. Dans le cadre des finalités visées au paragraphe 2, seuls les agents chargés d'une intervention à laquelle les données se rapportent, les coordinateurs, et la ligne hiérarchique directe en cas de nécessité motivée, peuvent accéder aux données.
Dans le cadre des finalités visées au paragraphe 3, les services du Gouvernement, leurs sous-traitants, et les personnes chargées d'une mission de recherches scientifiques peuvent accéder aux données anonymisées ou pseudonymisées. Les services du Gouvernement et leurs sous-traitants peuvent accéder aux données nominatives en vue de leur anonymisation ou pseudonymisation.
§ 5. Les données visées au paragraphe 1er sont conservées pendant un délai de deux ans à compter du terme de l'année scolaire à laquelle elles se rapportent.
Par dérogation, les données peuvent être conservées au-delà des délais visés à l'alinéa 1er dans la mesure où elles servent de fondement total ou partiel à une procédure administrative ou contentieuse en cours à la date où expire ce délai. Le délai de conservation est alors étendu jusqu'au terme définitif de la procédure en cours.
§ 6. Le Ministère de la Communauté française est responsable du traitement des données à caractère personnel visées par le présent article au sens de l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE " (règlement général sur la protection des données).]1
1° données relatives à l'identification et aux coordonnées des élèves, de leurs parents et des écoles qu'ils fréquentent ;
2° données relatives à toutes les circonstances pertinentes ayant mené à l'intervention du service intégré d'assistance aux écoles ;
3° données relatives aux interventions, dont :
a) identité et coordonnées des agents menant une intervention ;
b) dates de début et de fin de mission ;
c) le rapport d'intervention.
§ 2. Ces données sont collectées et traitées dans les buts suivants :
1° permettre la coordination et le suivi des différentes interventions du service intégré d'assistance aux écoles ;
2° permettre, en cas de nécessité, le suivi des situations concernées par les Services du Gouvernement ;
3° permettre le contrôle par la hiérarchie du bon fonctionnement du service et de la qualité des interventions menées.
§ 3. Ces données peuvent également faire l'objet de traitements statistiques dans le cadre du pilotage de la politique de lutte contre le décrochage scolaire, ou de recherches scientifiques. Dans ce cas, les données sont préalablement pseudonymisées ou anonymisées.
§ 4. Dans le cadre des finalités visées au paragraphe 2, seuls les agents chargés d'une intervention à laquelle les données se rapportent, les coordinateurs, et la ligne hiérarchique directe en cas de nécessité motivée, peuvent accéder aux données.
Dans le cadre des finalités visées au paragraphe 3, les services du Gouvernement, leurs sous-traitants, et les personnes chargées d'une mission de recherches scientifiques peuvent accéder aux données anonymisées ou pseudonymisées. Les services du Gouvernement et leurs sous-traitants peuvent accéder aux données nominatives en vue de leur anonymisation ou pseudonymisation.
§ 5. Les données visées au paragraphe 1er sont conservées pendant un délai de deux ans à compter du terme de l'année scolaire à laquelle elles se rapportent.
Par dérogation, les données peuvent être conservées au-delà des délais visés à l'alinéa 1er dans la mesure où elles servent de fondement total ou partiel à une procédure administrative ou contentieuse en cours à la date où expire ce délai. Le délai de conservation est alors étendu jusqu'au terme définitif de la procédure en cours.
§ 6. Le Ministère de la Communauté française est responsable du traitement des données à caractère personnel visées par le présent article au sens de l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE " (règlement général sur la protection des données).]1
Hoofdstuk 12 [1 - Verbod op het recreatief gebruik van mobiele telefoons en andere eindapparaten voor elektronische communicatie.]1
Chapitre 12. [1 - De l'interdiction de l'usage récréatif des téléphones portables et de tout autre équipement terminal de communications électroniques à l'école]1
Art. 1.7.12 -1. [1 § 1. Het gebruik van een mobiele telefoon of een ander eindapparaat voor elektronische communicatie door een leerling is verboden, behalve voor pedagogische doeleinden en binnen de grenzen die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement, in alle inrichtingen voor kleuter-, basis- en secundair onderwijs, gewoon of gespecialiseerd, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Dit verbod geldt tijdens de schooltijd binnen de school, alsook tijdens de onderbrekingstijd bedoeld in artikel 2.2.1-1 wanneer de leerling deze tijd in de school doorbrengt en tijdens elke onderwijsgerelateerde activiteit die buiten de school plaatsvindt.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 mogen leerlingen met een handicap of gezondheidsprobleem die het gebruik van eindapparaten voor elektronische communicatie vereisen, deze apparaten gebruiken. Deze apparaten worden, indien van toepassing, vastgelegd in het protocol voor volledige permanente integratie van de leerling bedoeld in artikel 136 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, in het protocol voor gedeeltelijke permanente integratie of tijdelijke gedeeltelijke integratie bedoeld in artikel 152 van hetzelfde decreet of in het protocol voor redelijke aanpassingen bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 4, zesde lid.]1
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 mogen leerlingen met een handicap of gezondheidsprobleem die het gebruik van eindapparaten voor elektronische communicatie vereisen, deze apparaten gebruiken. Deze apparaten worden, indien van toepassing, vastgelegd in het protocol voor volledige permanente integratie van de leerling bedoeld in artikel 136 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, in het protocol voor gedeeltelijke permanente integratie of tijdelijke gedeeltelijke integratie bedoeld in artikel 152 van hetzelfde decreet of in het protocol voor redelijke aanpassingen bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 4, zesde lid.]1
Art. 7.12 -1. [1 § 1er. L'utilisation d'un téléphone portable ou de tout autre équipement terminal de communications électroniques par un élève est interdite sauf à des fins pédagogiques ainsi que dans les limites fixées dans le règlement d'ordre intérieur dans tous les établissements de l'enseignement maternel, primaire et secondaire, ordinaire et spécialisé, organisé ou subventionné par la Communauté française. Cette interdiction est d'application pendant le temps scolaire dans l'enceinte de l'école ainsi que durant le temps d'interruption visé à l'article 2.2.1-1 lorsque l'élève passe ce temps dans l'enceinte de l'école et pendant toute activité liée à l'enseignement qui se déroule à l'extérieur de l'enceinte de l'école.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, les élèves présentant un handicap ou un trouble de santé nécessitant l'utilisation d'équipements terminaux de communications électroniques sont autorisés à les utiliser. Ces équipements sont, le cas échéant, définis dans le protocole d'intégration permanente totale de l'élève visé à l'article 136 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, dans le protocole d'intégration permanente partielle ou d'intégration temporaire partielle visé à l'article 152 du même décret ou dans le protocole d'aménagements raisonnables visé à l'article 1.7.8-1, § 4, alinéa 6.]1
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, les élèves présentant un handicap ou un trouble de santé nécessitant l'utilisation d'équipements terminaux de communications électroniques sont autorisés à les utiliser. Ces équipements sont, le cas échéant, définis dans le protocole d'intégration permanente totale de l'élève visé à l'article 136 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, dans le protocole d'intégration permanente partielle ou d'intégration temporaire partielle visé à l'article 152 du même décret ou dans le protocole d'aménagements raisonnables visé à l'article 1.7.8-1, § 4, alinéa 6.]1
Art. 1.7.12 -2. [1 § 1. De wettelijke referentie en de volledige tekst van artikel 1.7.12-1 zijn opgenomen in het huishoudelijk reglement van elke school.
§ 2. Naast de vermelding waarnaar in § 1 wordt verwezen, voorziet het huishoudelijk reglement in:
1. de nadere regels voor het verbod in artikel 1.7.12-1, § 1. Deze nadere regels mogen niet afwijken van het principiële verbod in artikel 1.7.12-1, § 1;
2. de nadere regels voor de afwijking bedoeld in artikel 1.7.12-1, § 2 ;
3. de eventuele sancties die van toepassing zijn op leerlingen die niet voldoen aan artikel 1.7.12-1..]1
§ 2. Naast de vermelding waarnaar in § 1 wordt verwezen, voorziet het huishoudelijk reglement in:
1. de nadere regels voor het verbod in artikel 1.7.12-1, § 1. Deze nadere regels mogen niet afwijken van het principiële verbod in artikel 1.7.12-1, § 1;
2. de nadere regels voor de afwijking bedoeld in artikel 1.7.12-1, § 2 ;
3. de eventuele sancties die van toepassing zijn op leerlingen die niet voldoen aan artikel 1.7.12-1..]1
Art. 7.12 -2. [1 § 1er. La référence légale et le texte intégral de l'article 1.7.12-1 sont reproduits dans le règlement d'ordre intérieur de chaque école.
§ 2. Outre la reproduction visée au § 1er, le règlement d'ordre intérieur prévoit :
1. les modalités de l'interdiction contenue dans l'article 1.7.12-1, § 1er. Ces modalités ne peuvent déroger à l'interdiction de principe contenue dans l'article 1.7.12-1, § 1er ;
2. les modalités de la dérogation visée à l'article 1.7.12-1, § 2 ;
3. les éventuelles sanctions applicables aux élèves en cas de non-respect de l'article 1.7.12-1.]1
§ 2. Outre la reproduction visée au § 1er, le règlement d'ordre intérieur prévoit :
1. les modalités de l'interdiction contenue dans l'article 1.7.12-1, § 1er. Ces modalités ne peuvent déroger à l'interdiction de principe contenue dans l'article 1.7.12-1, § 1er ;
2. les modalités de la dérogation visée à l'article 1.7.12-1, § 2 ;
3. les éventuelles sanctions applicables aux élèves en cas de non-respect de l'article 1.7.12-1.]1
Art. 1.7.12 -3. [1 Het principiële verbod, de afwijkingsgevallen en de nadere regels bedoeld in artikel 1.7.12-1 en 1.7.12-2 worden door een lid van het onderwijsteam aan de leerlingen uitgelegd bij hun inschrijving op school en vervolgens aan het begin van elk schooljaar. De inrichtende macht of zijn afgevaardigde zorgt ervoor dat de bepalingen bedoeld in de artikelen 1.7.12-1 en 1.7.12-2 regelmatig aan alle ouders en alle personeelsleden van de school worden meegedeeld.]1
Art. 7.12 -3. [1 L'interdiction de principe, les cas de dérogations et les modalités prévus aux articles 1.7.12-1 et 1.7.12-2 sont expliqués aux élèves par un membre de l'équipe éducative lors de leur inscription dans l'établissement puis au début de chaque année scolaire. Le pouvoir organisateur ou son délégué veille à ce que les dispositions visées aux articles 1.7.12-1 et 1.7.12-2 fassent l'objet d'une communication régulière auprès de l'ensemble des parents et de l'ensemble des membres du personnel de l'école.]1
TITEL VIII. - Onderwijstaal
TITRE VIII. - De la langue de l'enseignement
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Art. 1.8.1 -1. Voor de toepassing van deze Titel wordt verstaan onder:
1° gemeentes met een speciale regeling: de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg, Edingen, Malmedy, Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt;
2° moderne taal I:
a) in het gewest van de Franse taal, met uitzondering van, voor het basisonderwijs, de gemeentes met een speciale regeling: Nederlands, Duits of Engels;
b) in het tweetalige gewest van Brussel-Hoofdstad: Nederlands;
c) voor het basisonderwijs in de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg en Edingen: Nederlands;
d) in de gemeente Malmedy: Duits;
e) voor het basisonderwijs in de gemeentes Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt: Duits of Nederlands.
1° gemeentes met een speciale regeling: de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg, Edingen, Malmedy, Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt;
2° moderne taal I:
a) in het gewest van de Franse taal, met uitzondering van, voor het basisonderwijs, de gemeentes met een speciale regeling: Nederlands, Duits of Engels;
b) in het tweetalige gewest van Brussel-Hoofdstad: Nederlands;
c) voor het basisonderwijs in de gemeentes Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg en Edingen: Nederlands;
d) in de gemeente Malmedy: Duits;
e) voor het basisonderwijs in de gemeentes Weismes, Baelen, Blieberg en Welkenraedt: Duits of Nederlands.
Art. 1.8.1 -1. Pour l'application du présent Titre, l'on entend par :
1° communes dotées d'un régime spécial : les communes de Comines-Warneton, Mouscron, Flobecq, Enghien, Malmedy, Waimes, Baelen, Plombières et Welkenraedt ;
2° langue moderne I :
a) dans la région de langue française, à l'exception, pour l'enseignement fondamental, des communes dotées d'un régime spécial : le néerlandais, l'allemand ou l'anglais ;
b) dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale : le néerlandais ;
c) pour l'enseignement fondamental, dans les communes de Comines-Warneton, Mouscron, Flobecq et Enghien : le néerlandais ;
d) dans la commune de Malmedy : l'allemand ;
e) pour l'enseignement fondamental, dans les communes de Waimes, Baelen, Plombières et Welkenraedt : l'allemand ou le néerlandais.
1° communes dotées d'un régime spécial : les communes de Comines-Warneton, Mouscron, Flobecq, Enghien, Malmedy, Waimes, Baelen, Plombières et Welkenraedt ;
2° langue moderne I :
a) dans la région de langue française, à l'exception, pour l'enseignement fondamental, des communes dotées d'un régime spécial : le néerlandais, l'allemand ou l'anglais ;
b) dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale : le néerlandais ;
c) pour l'enseignement fondamental, dans les communes de Comines-Warneton, Mouscron, Flobecq et Enghien : le néerlandais ;
d) dans la commune de Malmedy : l'allemand ;
e) pour l'enseignement fondamental, dans les communes de Waimes, Baelen, Plombières et Welkenraedt : l'allemand ou le néerlandais.
HOOFDSTUK II. - Onderwijs van andere moderne talen dan het Frans
CHAPITRE II. - De l'enseignement des langues modernes autres que le français
Art. 1.8.2 -1. In het gewest van de Franse taal biedt de inrichtende macht of haar afgevaardigde, per school, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1, het taalonderricht van één moderne taal I of de keuze tussen twee moderne talen I aan. Een keuze tussen drie verschillende moderne talen I is volledig uitgesloten.
Art. 1.8.2 -1. Dans la région de langue française, le pouvoir organisateur ou son délégué propose, par école, après avoir pris l'avis du conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1, l'apprentissage d'une seule langue moderne I ou le choix entre deux langues modernes I. Il ne peut jamais être proposé le choix entre trois langues modernes I différentes.
Art. 1.8.2 -2. Op vraag van de ouders zijn de kinderen met een buitenlandse nationaliteit van wie de ouders tewerkgesteld zijn bij een internationale organisatie, een diplomatieke vertegenwoordiging of niet in België verblijven, vrijgesteld van de cursus moderne taal I.
Art. 1.8.2 -2. A la requête des parents, sont dispensés du cours de langue moderne I les enfants de nationalité étrangère dont les parents sont employés d'une organisation internationale, d'une représentation diplomatique ou ne résident pas en Belgique.
HOOFDSTUK III. - Taalbadonderwijs
CHAPITRE III. - De l'enseignement en immersion linguistique
Art. 1.8.3 -1. Een school kan taalbadonderwijs organiseren.
Taalbadonderwijs voldoet aan de prioritaire en specifieke opdrachten zoals bepaald in Titel 4 van dit Boek.
Taalbadonderwijs voldoet aan de prioritaire en specifieke opdrachten zoals bepaald in Titel 4 van dit Boek.
Art. 1.8.3 -1. Une école peut organiser l'apprentissage par immersion.
L'apprentissage par immersion poursuit les missions prioritaires et spécifiques définies au Titre 4 du présent Livre.
L'apprentissage par immersion poursuit les missions prioritaires et spécifiques définies au Titre 4 du présent Livre.
Art. 1.8.3 -2.§ 1. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, tweede lid, mag de inschrijving in taalbadonderwijs niet worden onderworpen aan een voorafgaande selectie.
Het PMS-centrum wordt belast met dezelfde opdrachten voor de leerlingen die lessen volgen of willen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt verstrekt als voor de andere leerlingen.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan in de school of de in de vestiging het aantal klassen beperken waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd.
Die beperking wordt vermeld in het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8. In voorkomend geval wordt de toelating om lessen in een van die klassen te volgen, verleend volgens de chronologische volgorde van de indiening van de aanvragen om die lessen te volgen in toepassing van [1 de artikelen 1.7.7-24 en 1.7.7-25]1.
Het PMS-centrum wordt belast met dezelfde opdrachten voor de leerlingen die lessen volgen of willen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt verstrekt als voor de andere leerlingen.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan in de school of de in de vestiging het aantal klassen beperken waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd.
Die beperking wordt vermeld in het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8. In voorkomend geval wordt de toelating om lessen in een van die klassen te volgen, verleend volgens de chronologische volgorde van de indiening van de aanvragen om die lessen te volgen in toepassing van [1 de artikelen 1.7.7-24 en 1.7.7-25]1.
Modifications
Art. 1.8.3 -2.§ 1er. Sans préjudice de l'application du paragraphe 2, alinéa 2, l'inscription dans l'apprentissage par immersion ne peut être soumise à aucune sélection préalable.
Le centre PMS est chargé des mêmes missions pour les élèves fréquentant ou souhaitant fréquenter une classe immersive que pour les autres élèves.
§ 2. Le pouvoir organisateur ou son délégué peut limiter dans l'école ou l'implantation le nombre de classes au sein desquelles est pratiqué l'apprentissage par immersion.
Cette limitation figure dans le dossier visé à l'article 1.8.3-8. Le cas échéant, l'autorisation de fréquenter une desdites classes est accordée en suivant l'ordre de classement obtenu en application [1 des articles 1.7.7-24 et 1.7.7-25]1.
Le centre PMS est chargé des mêmes missions pour les élèves fréquentant ou souhaitant fréquenter une classe immersive que pour les autres élèves.
§ 2. Le pouvoir organisateur ou son délégué peut limiter dans l'école ou l'implantation le nombre de classes au sein desquelles est pratiqué l'apprentissage par immersion.
Cette limitation figure dans le dossier visé à l'article 1.8.3-8. Le cas échéant, l'autorisation de fréquenter une desdites classes est accordée en suivant l'ordre de classement obtenu en application [1 des articles 1.7.7-24 et 1.7.7-25]1.
Modifications
Art. 1.8.3 -3.[1 De talen waarin taalbadonderwijs kan worden georganiseerd, zijn:
1° het Nederlands, Engels en Duits;
2° de gebarentaal.
In het derde jaar van het kleuteronderwijs en in het lager onderwijs is de moderne taal waarin het taalbadonderwijs kan worden beoefend de moderne taal I zoals voorzien in het lesrooster overeenkomstig de in boek 2 bedoelde regelingen.
In secundaire scholen, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en uitgevoerd in één moderne taal, is deze taal de eerste drie jaar van het secundair onderwijs moderne taal I. Vanaf het vierde jaar van het secundair onderwijs kan het gaan om Moderne Taal I of Moderne Taal II.
Op secundaire scholen, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en gevolgd in twee talen, is één daarvan Moderne Taal I.
In de immersieve klassen gebarentaal maken de leerlingen een keuze van de moderne taal overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1.8.1-1, 1.8.2-1 en 1.8.2-2.]1
1° het Nederlands, Engels en Duits;
2° de gebarentaal.
In het derde jaar van het kleuteronderwijs en in het lager onderwijs is de moderne taal waarin het taalbadonderwijs kan worden beoefend de moderne taal I zoals voorzien in het lesrooster overeenkomstig de in boek 2 bedoelde regelingen.
In secundaire scholen, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en uitgevoerd in één moderne taal, is deze taal de eerste drie jaar van het secundair onderwijs moderne taal I. Vanaf het vierde jaar van het secundair onderwijs kan het gaan om Moderne Taal I of Moderne Taal II.
Op secundaire scholen, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en gevolgd in twee talen, is één daarvan Moderne Taal I.
In de immersieve klassen gebarentaal maken de leerlingen een keuze van de moderne taal overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 1.8.1-1, 1.8.2-1 en 1.8.2-2.]1
Modifications
Art. 1.8.3 -3.[1 Les langues dans lesquelles l'apprentissage par immersion peut être organisé sont :
1° le néerlandais, l'anglais et l'allemand ;
2° la langue des signes.
Durant la troisième année de l'enseignement maternel et dans l'enseignement primaire, la langue moderne dans laquelle peut être pratiqué l'apprentissage par immersion est la langue moderne I prévue dans la grille horaire selon les modalités visées au Livre 2.
Dans les écoles secondaires, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans une seule langue moderne, cette langue est la langue moderne I durant les trois premières années de l'enseignement secondaire. A partir de la quatrième année de l'enseignement secondaire, elle peut être la langue moderne I ou la langue moderne II.
Dans les écoles secondaires, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans deux langues, l'une d'elles est la langue moderne I.
Dans les classes immersives en langue des signes, les élèves effectuent un choix de langue moderne conformément aux dispositions prévues par les articles 1.8.1-1, 1.8.2-1 et 1.8.2-2.]1
1° le néerlandais, l'anglais et l'allemand ;
2° la langue des signes.
Durant la troisième année de l'enseignement maternel et dans l'enseignement primaire, la langue moderne dans laquelle peut être pratiqué l'apprentissage par immersion est la langue moderne I prévue dans la grille horaire selon les modalités visées au Livre 2.
Dans les écoles secondaires, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans une seule langue moderne, cette langue est la langue moderne I durant les trois premières années de l'enseignement secondaire. A partir de la quatrième année de l'enseignement secondaire, elle peut être la langue moderne I ou la langue moderne II.
Dans les écoles secondaires, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans deux langues, l'une d'elles est la langue moderne I.
Dans les classes immersives en langue des signes, les élèves effectuent un choix de langue moderne conformément aux dispositions prévues par les articles 1.8.1-1, 1.8.2-1 et 1.8.2-2.]1
Modifications
Art. 1.8.3 -4.In een school of vestiging waarbinnen taalbadonderwijs wordt georganiseerd, kan dat leerproces in maximaal twee talen worden georganiseerd onverminderd artikel 1.8.3-3.
[1 Gedurende het derde jaar van het kleuteronderwijs en in het lager onderwijs mag dezelfde leerling echter slechts in één taal taalbadlessen volgen.]1
[1 In secundaire scholen in Franse taalgebieden, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en gevolgd in twee talen, is één daarvan Nederlands of Duits.]1
In afwijking van het eerste lid en in een experimenteel kader van vier jaar, kan de Regering een school na een gunstig advies van de algemene Raad van het secundair onderwijs de toestemming geven om dit onderwijs in de drie talen te organiseren.
Uiterlijk op 31 mei 2025 evalueert de sturingscommissie van het educatief systeem dit afwijkingsmechanisme op basis van het verslag van de algemene inspectiedienst en van een advies van het orgaan voor het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs, bepaald in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs.
In het kader van dit experimenteel kader worden geen aanvullende middelen in uren-leraar toegekend.
[1 Gedurende het derde jaar van het kleuteronderwijs en in het lager onderwijs mag dezelfde leerling echter slechts in één taal taalbadlessen volgen.]1
[1 In secundaire scholen in Franse taalgebieden, waar taalbadonderwijs wordt georganiseerd en gevolgd in twee talen, is één daarvan Nederlands of Duits.]1
In afwijking van het eerste lid en in een experimenteel kader van vier jaar, kan de Regering een school na een gunstig advies van de algemene Raad van het secundair onderwijs de toestemming geven om dit onderwijs in de drie talen te organiseren.
Uiterlijk op 31 mei 2025 evalueert de sturingscommissie van het educatief systeem dit afwijkingsmechanisme op basis van het verslag van de algemene inspectiedienst en van een advies van het orgaan voor het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs, bepaald in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs.
In het kader van dit experimenteel kader worden geen aanvullende middelen in uren-leraar toegekend.
Modifications
Art. 1.8.3 -4.Dans une école ou une implantation au sein de laquelle est organisé l'apprentissage par immersion, cet apprentissage peut être organisé dans deux langues au maximum sans préjudice de l'article 1.8.3-3.
[1 Durant la troisième année de l'enseignement maternel et dans l'enseignement primaire, un même élève ne peut toutefois suivre les cours en immersion que dans une seule langue.]1
[1 Dans les écoles secondaires situées en région de langue française, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans deux langues, l'une d'elles est le néerlandais ou l'allemand.]1
Par dérogation à l'alinéa premier et dans un cadre expérimental d'une durée de quatre années, le Gouvernement peut autoriser une école à organiser cet apprentissage dans les trois langues, sur la base d'un avis favorable du Conseil général de l'enseignement secondaire.
Pour le 31 mai 2025 au plus tard, la Commission de pilotage du système éducatif évalue ce mécanisme dérogatoire, sur la base de rapport du Service général d'inspection et d'un avis de l'organe d'observation et de suivi de l'apprentissage, prévu par l'article 16 du décret du 11 mai 2007 relatif à l'enseignement en immersion linguistique.
Aucun moyen complémentaire en périodes-professeur n'est accordé dans ce cadre expérimental.
[1 Durant la troisième année de l'enseignement maternel et dans l'enseignement primaire, un même élève ne peut toutefois suivre les cours en immersion que dans une seule langue.]1
[1 Dans les écoles secondaires situées en région de langue française, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans deux langues, l'une d'elles est le néerlandais ou l'allemand.]1
Par dérogation à l'alinéa premier et dans un cadre expérimental d'une durée de quatre années, le Gouvernement peut autoriser une école à organiser cet apprentissage dans les trois langues, sur la base d'un avis favorable du Conseil général de l'enseignement secondaire.
Pour le 31 mai 2025 au plus tard, la Commission de pilotage du système éducatif évalue ce mécanisme dérogatoire, sur la base de rapport du Service général d'inspection et d'un avis de l'organe d'observation et de suivi de l'apprentissage, prévu par l'article 16 du décret du 11 mai 2007 relatif à l'enseignement en immersion linguistique.
Aucun moyen complémentaire en périodes-professeur n'est accordé dans ce cadre expérimental.
Modifications
Art. 1.8.3 -5. De leerling begint met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs, ofwel op het niveau van het derde jaar van het lager onderwijs, ofwel op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs, ofwel op het niveau van het vierde jaar van het secundair onderwijs.
In afwijking van het eerste lid begint de leerling, indien de scholen enkel lager onderwijs organiseren, met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het eerste jaar, ofwel op niveau van het derde jaar van het lager onderwijs.
In afwijking van het eerste lid kan een leerling, bij een schoolverandering, beginnen met taalbadonderwijs in het eerste jaar van het lager onderwijs, ook al heeft hij geen onderwijs gevolgd in de taal van het taalbadonderwijs op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan buiten de studiejaren vermeld in het eerste lid inschrijven:
1° een leerling van wie minstens een van de ouders de taal van het taalbadonderwijs heeft als moedertaal;
2° een leerling van een andere school die taalbadonderwijs organiseert in dezelfde taal;
3° een leerling uit een school waarvan de onderwijstaal dezelfde is als de taal van het taalbadonderwijs.
In afwijking van het eerste lid begint de leerling, indien de scholen enkel lager onderwijs organiseren, met het taalbadonderwijs ofwel op het niveau van het eerste jaar, ofwel op niveau van het derde jaar van het lager onderwijs.
In afwijking van het eerste lid kan een leerling, bij een schoolverandering, beginnen met taalbadonderwijs in het eerste jaar van het lager onderwijs, ook al heeft hij geen onderwijs gevolgd in de taal van het taalbadonderwijs op het niveau van het laatste jaar van het kleuteronderwijs.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde kan buiten de studiejaren vermeld in het eerste lid inschrijven:
1° een leerling van wie minstens een van de ouders de taal van het taalbadonderwijs heeft als moedertaal;
2° een leerling van een andere school die taalbadonderwijs organiseert in dezelfde taal;
3° een leerling uit een school waarvan de onderwijstaal dezelfde is als de taal van het taalbadonderwijs.
Art. 1.8.3 -5. L'élève aborde l'apprentissage par immersion soit au niveau de la dernière année de l'enseignement maternel, soit au niveau de la troisième année de l'enseignement primaire, soit au niveau de la première année de l'enseignement secondaire, soit au niveau de la quatrième année de l'enseignement secondaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, dans le cas des écoles n'organisant que de l'enseignement primaire, l'élève aborde l'apprentissage par immersion soit au niveau de la première année, soit au niveau de la troisième année de l'enseignement primaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, en cas de changement d'école, un élève peut aborder l'immersion en première année primaire, même s'il n'a pas suivi d'enseignement dans la langue de l'immersion au niveau de la dernière année de l'enseignement maternel.
Le pouvoir organisateur ou son délégué peut inscrire en dehors des années d'étude prévues à l'alinéa 1er :
1° un élève dont au moins l'un des parents a pour langue maternelle la langue d'immersion ;
2° un élève issu d'une autre école d'immersion dont la langue d'immersion est identique ;
3° un élève issu d'une école dont la langue de l'enseignement est la même que la langue de l'immersion.
Par dérogation à l'alinéa 1er, dans le cas des écoles n'organisant que de l'enseignement primaire, l'élève aborde l'apprentissage par immersion soit au niveau de la première année, soit au niveau de la troisième année de l'enseignement primaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, en cas de changement d'école, un élève peut aborder l'immersion en première année primaire, même s'il n'a pas suivi d'enseignement dans la langue de l'immersion au niveau de la dernière année de l'enseignement maternel.
Le pouvoir organisateur ou son délégué peut inscrire en dehors des années d'étude prévues à l'alinéa 1er :
1° un élève dont au moins l'un des parents a pour langue maternelle la langue d'immersion ;
2° un élève issu d'une autre école d'immersion dont la langue d'immersion est identique ;
3° un élève issu d'une école dont la langue de l'enseignement est la même que la langue de l'immersion.
Art. 1.8.3 -6. § 1. Eenzelfde basis- of lagere school kan geen taalbadonderwijs organiseren vanaf het derde jaar van het kleuteronderwijs of vanaf het eerste jaar van het lager onderwijs en geen taalbadonderwijs vanaf het derde jaar van het lager onderwijs.
Een basisschool die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende het laatste jaar van het kleuteronderwijs en de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.
Een lagere school die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.
Inrichtingen voor kleuteronderwijs, basisonderwijs of lager onderwijs kunnen tussen elkaar medewerkingsakkoorden sluiten om de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid na te leven.
In afwijking van de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid en onverminderd de bepaling bedoeld in het vierde lid, kan een basisschool of een lagere school het taalbadonderwijs geleidelijk organiseren, voor zover een leerling die begonnen is met het volgen van het taalbadonderwijs ofwel in het derde jaar van het kleuteronderwijs, ofwel in het eerste jaar van het lager onderwijs, ofwel in het derde jaar van het lager onderwijs dat taalbadonderwijs kan blijven volgen gedurende de volgende lagere schooljaren binnen dezelfde school
§ 2. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs biedt de mogelijkheid om dat leerproces ten minste gedurende het tweede en derde jaar voort te zetten.
In afwijking van de bepaling bedoeld in het vorige lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het eerste jaar van het secundair onderwijs heeft gevolgd in het kader van dat onderwijs, dit minstens in het tweede jaar en derde jaar van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.
§ 3. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert vanaf het vierde jaar biedt de mogelijkheid om dat leerproces gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs voort te zetten.
In afwijking van de bepalingen bedoeld in eerste lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het vierde jaar in taalbadonderwijs heeft gevolgd, dit gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.
Een basisschool die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende het laatste jaar van het kleuteronderwijs en de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.
Een lagere school die het taalbadonderwijs organiseert, biedt de mogelijkheid om dat onderwijs ofwel gedurende de zes jaren van het lager onderwijs, ofwel gedurende de vier laatste jaren van het lager onderwijs te volgen.
Inrichtingen voor kleuteronderwijs, basisonderwijs of lager onderwijs kunnen tussen elkaar medewerkingsakkoorden sluiten om de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid na te leven.
In afwijking van de bepalingen bedoeld in het tweede en derde lid en onverminderd de bepaling bedoeld in het vierde lid, kan een basisschool of een lagere school het taalbadonderwijs geleidelijk organiseren, voor zover een leerling die begonnen is met het volgen van het taalbadonderwijs ofwel in het derde jaar van het kleuteronderwijs, ofwel in het eerste jaar van het lager onderwijs, ofwel in het derde jaar van het lager onderwijs dat taalbadonderwijs kan blijven volgen gedurende de volgende lagere schooljaren binnen dezelfde school
§ 2. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert op het niveau van het eerste jaar van het secundair onderwijs biedt de mogelijkheid om dat leerproces ten minste gedurende het tweede en derde jaar voort te zetten.
In afwijking van de bepaling bedoeld in het vorige lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het eerste jaar van het secundair onderwijs heeft gevolgd in het kader van dat onderwijs, dit minstens in het tweede jaar en derde jaar van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.
§ 3. Een secundaire school die het taalbadonderwijs organiseert vanaf het vierde jaar biedt de mogelijkheid om dat leerproces gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs voort te zetten.
In afwijking van de bepalingen bedoeld in eerste lid, kan een secundaire school het taalbadonderwijs geleidelijk invoeren, voor zover een leerling die het vierde jaar in taalbadonderwijs heeft gevolgd, dit gedurende de volgende jaren van het secundair onderwijs binnen dezelfde school kan voortzetten.
Art. 1.8.3 -6. § 1er. Une même école fondamentale ou primaire ne peut pas organiser l'apprentissage par immersion commençant en troisième maternelle ou en première primaire et l'apprentissage par immersion commençant en troisième primaire.
Une école fondamentale qui organise de l'apprentissage par immersion offre la possibilité de suivre cet apprentissage soit durant la dernière année de l'enseignement maternel et les six années de l'enseignement primaire, soit durant les quatre dernières années de l'enseignement primaire.
Une école primaire qui organise de l'apprentissage par immersion offre la possibilité de suivre cet apprentissage soit durant les six années de l'enseignement primaire, soit durant les quatre dernières années de l'enseignement primaire.
Des écoles d'enseignement maternel, fondamental ou primaire peuvent conclure des accords de collaboration afin de satisfaire aux dispositions visées aux alinéas 2 et 3.
Par dérogation aux dispositions visées aux alinéas 2 et 3, et sans préjudice de la disposition visée à l'alinéa 4, une école fondamentale ou primaire peut mettre progressivement en place l'apprentissage par immersion pour autant qu'un élève ayant entamé l'apprentissage par immersion soit en troisième maternelle, soit en première primaire, soit en troisième primaire puisse poursuivre cet apprentissage par immersion durant la suite de sa scolarité primaire au sein de la même école.
§ 2. Une école secondaire qui organise de l'apprentissage par immersion au niveau de la première secondaire offre la possibilité de poursuivre cet apprentissage au moins au cours de la deuxième et de la troisième année.
Par dérogation à la disposition visée à l'alinéa 1er, une école secondaire peut mettre progressivement en place l'apprentissage par immersion pour autant qu'un élève ayant suivi la première année de l'enseignement secondaire dans le cadre de cet apprentissage puisse poursuivre cet apprentissage au moins les deuxième et troisième années de l'enseignement secondaire au sein de la même école.
§ 3. Une école secondaire qui organise de l'apprentissage par immersion à partir de la quatrième année offre la possibilité de poursuivre cet apprentissage au cours de la suite de l'enseignement secondaire.
Par dérogation aux dispositions visées à l'alinéa 1er, une école secondaire peut mettre en place progressivement l'apprentissage par immersion pour autant qu'un élève ayant suivi la quatrième année dans le cadre de cet apprentissage puisse poursuivre la suite de la scolarité secondaire en apprentissage par immersion au sein de la même école.
Une école fondamentale qui organise de l'apprentissage par immersion offre la possibilité de suivre cet apprentissage soit durant la dernière année de l'enseignement maternel et les six années de l'enseignement primaire, soit durant les quatre dernières années de l'enseignement primaire.
Une école primaire qui organise de l'apprentissage par immersion offre la possibilité de suivre cet apprentissage soit durant les six années de l'enseignement primaire, soit durant les quatre dernières années de l'enseignement primaire.
Des écoles d'enseignement maternel, fondamental ou primaire peuvent conclure des accords de collaboration afin de satisfaire aux dispositions visées aux alinéas 2 et 3.
Par dérogation aux dispositions visées aux alinéas 2 et 3, et sans préjudice de la disposition visée à l'alinéa 4, une école fondamentale ou primaire peut mettre progressivement en place l'apprentissage par immersion pour autant qu'un élève ayant entamé l'apprentissage par immersion soit en troisième maternelle, soit en première primaire, soit en troisième primaire puisse poursuivre cet apprentissage par immersion durant la suite de sa scolarité primaire au sein de la même école.
§ 2. Une école secondaire qui organise de l'apprentissage par immersion au niveau de la première secondaire offre la possibilité de poursuivre cet apprentissage au moins au cours de la deuxième et de la troisième année.
Par dérogation à la disposition visée à l'alinéa 1er, une école secondaire peut mettre progressivement en place l'apprentissage par immersion pour autant qu'un élève ayant suivi la première année de l'enseignement secondaire dans le cadre de cet apprentissage puisse poursuivre cet apprentissage au moins les deuxième et troisième années de l'enseignement secondaire au sein de la même école.
§ 3. Une école secondaire qui organise de l'apprentissage par immersion à partir de la quatrième année offre la possibilité de poursuivre cet apprentissage au cours de la suite de l'enseignement secondaire.
Par dérogation aux dispositions visées à l'alinéa 1er, une école secondaire peut mettre en place progressivement l'apprentissage par immersion pour autant qu'un élève ayant suivi la quatrième année dans le cadre de cet apprentissage puisse poursuivre la suite de la scolarité secondaire en apprentissage par immersion au sein de la même école.
Art. 1.8.3 -7. § 1. Op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, en voor zover de voorwaarden van dit Hoofdstuk worden nageleefd, kan een school of vestiging worden gefinancierd of gesubsidieerd om taalbadonderwijs te organiseren.
Alleen de scholen die de financiering of subsidiëring hebben aangevraagd en verkregen, kunnen aanspraak maken op de organisatie van het taalbadonderwijs.
§ 2. Wanneer een school of vestiging van een school taalbadonderwijs organiseert, wordt deze organisatie vermeld in het schoolproject bedoeld in artikel 1.5.1-5.
§ 3. Met uitzondering van de externe proeven die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift bedoeld in artikel 1.6.3-1, de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift dat leidt tot het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift zoals bedoeld in de artikelen 2.3.2-3 en 2.3.2-4, de externe proeven die leiden tot het uitreiken van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 2.3.3-2 en de externe proeven die worden bekrachtigd met een getuigschrift na het hoger secundair onderwijs bedoeld in Titel III/2 van decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen uit het leerplichtonderwijs, kunnen evaluaties worden georganiseerd in de taal van het taalbadonderwijs voor de vakken die in het kader van het taalbadonderwijs worden onderwezen.
De leerlingen die lessen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd, worden, in het Frans, onderworpen aan de externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd zoals bepaald in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 3, van dit Wetboek.
De school die taalbadonderwijs organiseert ziet erop toe dat de leerlingen de specifieke woordenschat beheersen om te kunnen deelnemen aan de evaluaties bedoeld in het vorige lid.
Alleen de scholen die de financiering of subsidiëring hebben aangevraagd en verkregen, kunnen aanspraak maken op de organisatie van het taalbadonderwijs.
§ 2. Wanneer een school of vestiging van een school taalbadonderwijs organiseert, wordt deze organisatie vermeld in het schoolproject bedoeld in artikel 1.5.1-5.
§ 3. Met uitzondering van de externe proeven die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift bedoeld in artikel 1.6.3-1, de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift dat leidt tot het uitreiken van het basisstudiegetuigschrift zoals bedoeld in de artikelen 2.3.2-3 en 2.3.2-4, de externe proeven die leiden tot het uitreiken van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 2.3.3-2 en de externe proeven die worden bekrachtigd met een getuigschrift na het hoger secundair onderwijs bedoeld in Titel III/2 van decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen uit het leerplichtonderwijs, kunnen evaluaties worden georganiseerd in de taal van het taalbadonderwijs voor de vakken die in het kader van het taalbadonderwijs worden onderwezen.
De leerlingen die lessen volgen in een klas waarin het taalbadonderwijs wordt georganiseerd, worden, in het Frans, onderworpen aan de externe evaluaties die niet met een getuigschrift worden bekrachtigd zoals bepaald in Boek 1, Titel 6, Hoofdstuk 3, van dit Wetboek.
De school die taalbadonderwijs organiseert ziet erop toe dat de leerlingen de specifieke woordenschat beheersen om te kunnen deelnemen aan de evaluaties bedoeld in het vorige lid.
Art. 1.8.3 -7. § 1er. A l'initiative du pouvoir organisateur ou de son délégué, et pour autant que soient respectées les conditions définies dans le présent Chapitre, une école ou une implantation peut être financée ou subventionnée en vue d'organiser l'apprentissage par immersion.
Seules les écoles ayant sollicité et obtenu le financement ou le subventionnement peuvent se prévaloir d'organiser de l'apprentissage par immersion.
§ 2. Lorsqu'une école ou une implantation d'école organise l'apprentissage par immersion, cette organisation est mentionnée dans le projet d'école visé à l'article 1.5.1-5.
§ 3. A l'exception des épreuves externes non certificatives visées à l'article 1.6.3-1, de l'épreuve externe commune certificative conduisant à l'octroi du certificat d'études de base visée aux articles 2.3.2-3 et 2.3.2-4, des épreuves externes conduisant à l'octroi du certificat du tronc commun visées à l'article 2.3.3-2 et des épreuves externes certificatives au terme de l'enseignement secondaire supérieur visées au Titre III/2 du décret du 2 juin 2006 relatif à l'évaluation externe des acquis des élèves de l'enseignement obligatoire, les évaluations sommatives peuvent être organisées dans la langue de l'immersion en ce qui concerne les disciplines faisant l'objet d'un apprentissage par immersion.
Les élèves fréquentant une classe au sein de laquelle est organisé un apprentissage par immersion sont soumis, en français, aux évaluations externes non certificatives tel que prévu par le Livre 1er, Titre 6, Chapitre 3, du présent Code.
L'école qui organise l'apprentissage par immersion veille à ce que les élèves maitrisent le vocabulaire spécifique nécessaire pour participer aux évaluations visées à l'alinéa précédent.
Seules les écoles ayant sollicité et obtenu le financement ou le subventionnement peuvent se prévaloir d'organiser de l'apprentissage par immersion.
§ 2. Lorsqu'une école ou une implantation d'école organise l'apprentissage par immersion, cette organisation est mentionnée dans le projet d'école visé à l'article 1.5.1-5.
§ 3. A l'exception des épreuves externes non certificatives visées à l'article 1.6.3-1, de l'épreuve externe commune certificative conduisant à l'octroi du certificat d'études de base visée aux articles 2.3.2-3 et 2.3.2-4, des épreuves externes conduisant à l'octroi du certificat du tronc commun visées à l'article 2.3.3-2 et des épreuves externes certificatives au terme de l'enseignement secondaire supérieur visées au Titre III/2 du décret du 2 juin 2006 relatif à l'évaluation externe des acquis des élèves de l'enseignement obligatoire, les évaluations sommatives peuvent être organisées dans la langue de l'immersion en ce qui concerne les disciplines faisant l'objet d'un apprentissage par immersion.
Les élèves fréquentant une classe au sein de laquelle est organisé un apprentissage par immersion sont soumis, en français, aux évaluations externes non certificatives tel que prévu par le Livre 1er, Titre 6, Chapitre 3, du présent Code.
L'école qui organise l'apprentissage par immersion veille à ce que les élèves maitrisent le vocabulaire spécifique nécessaire pour participer aux évaluations visées à l'alinéa précédent.
Art. 1.8.3 -8. De inrichtende macht of haar afgevaardigde voegt bij de aanvraag voor financiering of subsidiëring voor de school of vestiging in kwestie een dossier met minstens de volgende stukken:
1° het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1.
2° het advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
1° het advies van de participatieraad bedoeld in artikel 1.5.3-1.
2° het advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
Art. 1.8.3 -8. Le pouvoir organisateur ou son délégué accompagne la demande de financement ou de subventionnement relative à l'école ou à l'implantation concernée d'un dossier comprenant à minima :
1° l'avis du conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1 ;
2° l'avis de l'organe local de concertation sociale.
1° l'avis du conseil de participation visé à l'article 1.5.3-1 ;
2° l'avis de l'organe local de concertation sociale.
Art. 1.8.3 -9. § 1. Het dossier bedoeld in artikel 1.8.3-8 moet om de zes jaar worden ingediend.
In afwijking van het eerste lid, wordt de voortzetting van het taalbadonderwijs de drie jaar geëvalueerd. Deze termijn komt overeen met de tussentijdse evaluatie van de specifieke doelstellingen van het sturingsplan vermeld in de artikelen 1.5.2-3 tot 1.5.2-9. § 1.
§ 2. De Regering kan, op basis van een rapport opgesteld door de betrokken inspectiedienst, een ingebrekestelling sturen naar de inrichtende macht, waarin hij wordt verzocht om binnen een termijn van 60 kalenderdagen vanaf die ingebrekestelling alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk.
Indien de inrichtende macht, na afloop van de termijn van 60 kalenderdagen bedoeld in eerste lid, geen bewijs heeft geleverd dat hij de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk, schorst de Regering, op grond van een verslag opgesteld door de betrokken inspectiedienst, vanaf het volgende schooljaar, elke financiering of subsidiëring in verband met de organisatie van het taalbadonderwijs.
§ 3. De inrichtende machten die hebben verklaard de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten en beslissen niet langer taalbadonderwijs te organiseren, moeten de diensten van de Regering daarvan op de hoogte brengen, met vermelding van de redenen waarom ze het taalbadonderwijs niet (meer) organiseren.
In afwijking van het eerste lid, wordt de voortzetting van het taalbadonderwijs de drie jaar geëvalueerd. Deze termijn komt overeen met de tussentijdse evaluatie van de specifieke doelstellingen van het sturingsplan vermeld in de artikelen 1.5.2-3 tot 1.5.2-9. § 1.
§ 2. De Regering kan, op basis van een rapport opgesteld door de betrokken inspectiedienst, een ingebrekestelling sturen naar de inrichtende macht, waarin hij wordt verzocht om binnen een termijn van 60 kalenderdagen vanaf die ingebrekestelling alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk.
Indien de inrichtende macht, na afloop van de termijn van 60 kalenderdagen bedoeld in eerste lid, geen bewijs heeft geleverd dat hij de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk, schorst de Regering, op grond van een verslag opgesteld door de betrokken inspectiedienst, vanaf het volgende schooljaar, elke financiering of subsidiëring in verband met de organisatie van het taalbadonderwijs.
§ 3. De inrichtende machten die hebben verklaard de organisatie van het taalbadonderwijs in te voeren of voort te zetten en beslissen niet langer taalbadonderwijs te organiseren, moeten de diensten van de Regering daarvan op de hoogte brengen, met vermelding van de redenen waarom ze het taalbadonderwijs niet (meer) organiseren.
Art. 1.8.3 -9. § 1er. Le dossier visé à l'article 1.8.3-8 doit être introduit tous les six ans.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la poursuite de l'organisation de l'apprentissage par immersion fait l'objet d'une évaluation au terme de trois ans. Ce terme correspond à l'évaluation intermédiaire des objectifs spécifiques du plan de pilotage, tel qu'en disposent les articles 1.5.2-3 à 1.5.2-9. § 1er.
§ 2. Le Gouvernement peut, sur la base d'un rapport rédigé par le service d'inspection concerné, adresser une mise en demeure au pouvoir organisateur, par laquelle il l'invite dans un délai de 60 jours calendrier à dater de cette mise en demeure, à prendre les mesures nécessaires pour assurer ou poursuivre l'organisation de l'apprentissage par immersion conformément aux dispositions du présent Chapitre.
Si à l'échéance du délai de 60 jours calendrier visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur n'a pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour assurer ou poursuivre l'organisation de l'apprentissage par immersion conformément aux dispositions du présent Chapitre, le Gouvernement suspend, sur la base d'un rapport rédigé par le service d'inspection concerné à dater de l'année scolaire suivante, tout financement ou subventionnement lié à l'organisation de l'apprentissage par immersion.
§ 3. Les pouvoirs organisateurs ayant déclaré assurer ou poursuivre l'organisation de l'apprentissage par immersion qui décident de ne plus organiser cet apprentissage en informent les services du Gouvernement en veillant à préciser les motifs pour lesquels ils n'organisent pas ou n'organisent plus cet apprentissage.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la poursuite de l'organisation de l'apprentissage par immersion fait l'objet d'une évaluation au terme de trois ans. Ce terme correspond à l'évaluation intermédiaire des objectifs spécifiques du plan de pilotage, tel qu'en disposent les articles 1.5.2-3 à 1.5.2-9. § 1er.
§ 2. Le Gouvernement peut, sur la base d'un rapport rédigé par le service d'inspection concerné, adresser une mise en demeure au pouvoir organisateur, par laquelle il l'invite dans un délai de 60 jours calendrier à dater de cette mise en demeure, à prendre les mesures nécessaires pour assurer ou poursuivre l'organisation de l'apprentissage par immersion conformément aux dispositions du présent Chapitre.
Si à l'échéance du délai de 60 jours calendrier visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur n'a pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour assurer ou poursuivre l'organisation de l'apprentissage par immersion conformément aux dispositions du présent Chapitre, le Gouvernement suspend, sur la base d'un rapport rédigé par le service d'inspection concerné à dater de l'année scolaire suivante, tout financement ou subventionnement lié à l'organisation de l'apprentissage par immersion.
§ 3. Les pouvoirs organisateurs ayant déclaré assurer ou poursuivre l'organisation de l'apprentissage par immersion qui décident de ne plus organiser cet apprentissage en informent les services du Gouvernement en veillant à préciser les motifs pour lesquels ils n'organisent pas ou n'organisent plus cet apprentissage.
Art. 1.8.3 -10. Het orgaan bedoeld in artikel 16 van het decreet van 11 mei 2007 betreffende het taalbadonderwijs is belast met het waarnemen en begeleiden van het taalbadonderwijs.
Art. 1.8.3 -10. L'organe visé à l'article 16 du décret du 11 mai 2007 relatif à l'enseignement en immersion linguistique est chargé de l'observation et de l'accompagnement de l'apprentissage par immersion.
TITEL IX. - [1 Het schoolritme en het aantal schooldagen]1
TITRE IX. [1 - Du rythme scolaire et du nombre de jours de classe]1
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke bepalingen
CHAPITRE Ier. - Dispositions communes
Art. 1.9.1 -1.[1 § 1. Het schooljaar begint op de laatste maandag van augustus en eindigt op de eerste vrijdag van juli. Bij wijze van uitzondering begint, indien de laatste maandag 30 augustus of 31 augustus is, het schooljaar op de voorlaatste maandag van augustus indien dit noodzakelijk is om het schooljaar het in artikel 1.9.1-2, § 1 bedoelde minimumaantal schooldagen te laten omvatten.
Onverminderd de wettelijke feestdagen, bedraagt het schooljaar afwisselend zeven of acht weken lessen en activiteiten en twee weken vakantie.
§ 2. Het schooljaar omvat vier vakantieperiodes van twee weken:
1° de herfstvakantie (Allerheiligen);
2° de winter (Kerst)vakantie;
3° de ontspanningsvakantie (Carnaval);
4° de voorjaarsvakantie (Pasen).
De wintervakantie (Kerstvakantie) begint op de maandag van de week waarin 25 december valt. Wanneer 25 december echter op een zaterdag of zondag valt, begint de wintervakantie (Kerstvakantie) op de daaropvolgende maandag.
De zomervakantie begint de dag na de laatste dag van het schooljaar.
§ 3 Op zaterdag en zondag worden geen cursussen en activiteiten georganiseerd.
Indien deze dagen niet op een zaterdag of zondag vallen of in een vakantieperiode als bedoeld in lid 2, omvat het schooljaar de volgende verlofdagen:
1° 27 september (Feest van de Franse Gemeenschap);
2° 1 november (Allerheiligen);
3° 2 november (Feest van de Doden);
4° 11 november (Herdenking van 11 november);
5° Vette dinsdag ("Mardi Gras");
6° Paasmaandag;
7° 1 mei (Feest van de Arbeid);
8° Hemelvaartsdag;
9° Pinkstermaandag.
Het schooljaar omvat de in lid 2, 5°, bedoelde verlofdag slechts wanneer het in artikel 1.9.1-2, § 2 bedoelde minimumaantal van 180 in een schooljaar te organiseren schooldagen dit toelaat.]1
Onverminderd de wettelijke feestdagen, bedraagt het schooljaar afwisselend zeven of acht weken lessen en activiteiten en twee weken vakantie.
§ 2. Het schooljaar omvat vier vakantieperiodes van twee weken:
1° de herfstvakantie (Allerheiligen);
2° de winter (Kerst)vakantie;
3° de ontspanningsvakantie (Carnaval);
4° de voorjaarsvakantie (Pasen).
De wintervakantie (Kerstvakantie) begint op de maandag van de week waarin 25 december valt. Wanneer 25 december echter op een zaterdag of zondag valt, begint de wintervakantie (Kerstvakantie) op de daaropvolgende maandag.
De zomervakantie begint de dag na de laatste dag van het schooljaar.
§ 3 Op zaterdag en zondag worden geen cursussen en activiteiten georganiseerd.
Indien deze dagen niet op een zaterdag of zondag vallen of in een vakantieperiode als bedoeld in lid 2, omvat het schooljaar de volgende verlofdagen:
1° 27 september (Feest van de Franse Gemeenschap);
2° 1 november (Allerheiligen);
3° 2 november (Feest van de Doden);
4° 11 november (Herdenking van 11 november);
5° Vette dinsdag ("Mardi Gras");
6° Paasmaandag;
7° 1 mei (Feest van de Arbeid);
8° Hemelvaartsdag;
9° Pinkstermaandag.
Het schooljaar omvat de in lid 2, 5°, bedoelde verlofdag slechts wanneer het in artikel 1.9.1-2, § 2 bedoelde minimumaantal van 180 in een schooljaar te organiseren schooldagen dit toelaat.]1
Modifications
Art. 1.9.1 -1.[1 § 1er. L'année scolaire commence le dernier lundi du mois d'août et se termine le premier vendredi du mois de juillet. Par exception, si le dernier lundi est un 30 août ou un 31 août, l'année scolaire commence l'avant-dernier lundi du mois d'août si cela est nécessaire pour que l'année scolaire comprenne le nombre minimal de jours de classe visé à l'article 1.9.1-2, § 1er.
Sans préjudice des jours fériés légaux, l'année scolaire alterne sept ou huit semaines de cours et activités et deux semaines de vacances.
§ 2. L'année scolaire comprend quatre périodes de vacances de deux semaines:
1° les vacances d'automne (de Toussaint);
2° les vacances d'hiver (de Noël);
3° les vacances de détente (de Carnaval);
4° les vacances de printemps (de Pâques).
Les vacances d'hiver (de Noël) commencent le lundi de la semaine dans laquelle advient le 25 décembre. Toutefois, lorsque le 25 décembre coïncide avec un samedi ou un dimanche, ces vacances débutent le lundi qui suit.
Les vacances d'été commencent le lendemain du dernier jour de l'année scolaire.
§ 3. Les cours et activités ne sont pas organisés les samedis et dimanches.
Si ces jours ne tombent pas un samedi ou un dimanche ou durant une période de vacances visée au paragraphe 2, l'année scolaire comprend les jours de congé suivants:
1° le 27 septembre (Fête de la Communauté française);
2° le 1er novembre (Toussaint);
3° le 2 novembre (Fête des morts);
4° le 11 novembre (Commémoration du 11 novembre);
5° le mardi gras;
6° le lundi de Pâques;
7° le 1er mai (Fête du travail);
8° le jeudi de l'Ascension;
9° le lundi de Pentecôte.
L'année scolaire comprend le jour de congé visé à l'alinéa 2, 5°, uniquement lorsque le nombre minimal de 180 jours de classe à organiser sur une année scolaire visé à l'article 1.9.1-2, § 1er, le permet.]1
Sans préjudice des jours fériés légaux, l'année scolaire alterne sept ou huit semaines de cours et activités et deux semaines de vacances.
§ 2. L'année scolaire comprend quatre périodes de vacances de deux semaines:
1° les vacances d'automne (de Toussaint);
2° les vacances d'hiver (de Noël);
3° les vacances de détente (de Carnaval);
4° les vacances de printemps (de Pâques).
Les vacances d'hiver (de Noël) commencent le lundi de la semaine dans laquelle advient le 25 décembre. Toutefois, lorsque le 25 décembre coïncide avec un samedi ou un dimanche, ces vacances débutent le lundi qui suit.
Les vacances d'été commencent le lendemain du dernier jour de l'année scolaire.
§ 3. Les cours et activités ne sont pas organisés les samedis et dimanches.
Si ces jours ne tombent pas un samedi ou un dimanche ou durant une période de vacances visée au paragraphe 2, l'année scolaire comprend les jours de congé suivants:
1° le 27 septembre (Fête de la Communauté française);
2° le 1er novembre (Toussaint);
3° le 2 novembre (Fête des morts);
4° le 11 novembre (Commémoration du 11 novembre);
5° le mardi gras;
6° le lundi de Pâques;
7° le 1er mai (Fête du travail);
8° le jeudi de l'Ascension;
9° le lundi de Pentecôte.
L'année scolaire comprend le jour de congé visé à l'alinéa 2, 5°, uniquement lorsque le nombre minimal de 180 jours de classe à organiser sur une année scolaire visé à l'article 1.9.1-2, § 1er, le permet.]1
Modifications
Art. 1.9.1 -2.[1 § 1. Het jaarlijks aantal schooldagen bedraagt 182 dagen. De regering kan deze echter vaststellen op een periode tussen 180 en 184 dagen.
§ 2. Overeenkomstig de regels bepaald in artikel 1.9.1-1 beslist de regering uiterlijk in april van het schooljaar X-2 op eenvormige wijze over de schooldagen, de vakanties en de vakantieperiodes in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs, voor het schooljaar X.
Rekening houdend met het aantal schooldagen als bedoeld in paragraaf 1, kan de regering beschikbare halve dagen of verlofdagen vaststellen en toewijzen.
De regering kan ook een aantal halve dagen of reservedagen van verlof vaststellen die de inrichtende machten kunnen toekennen of door de directeuren kunnen laten toekennen. Uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar delen de inrichtende machten de verdeling van de door de regering toegekende halve of reserveverlofdagen mee aan de regeringsdiensten. Wijzigingen in deze toewijzing, binnen de toegestane perken, worden op dezelfde wijze, minstens tien dagen van tevoren, meegedeeld, behalve in geval van overmacht.
§ 3. De regering kan afwijkingen toestaan van artikel 1.9.1-1, § 1, eerste lid, §§ 2 en 3, alsmede van § 2, tweede lid, om uitzonderlijke redenen die door de betrokken inrichtende macht naar behoren worden gemotiveerd, waarbij erop wordt toegezien dat het jaarlijkse schoolritme, bestaande uit zeven of acht lesweken en twee vakantieweken, wordt geëerbiedigd.
Een inrichtende macht kan vragen dat de vrije dag bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 3, tweede lid, 5°, verplaatst wordt naar een andere datum, op voorwaarde dat deze dag het houden van een lokaal feest dekt met een weerslag op minstens één gemeente.
Uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar stellen de inrichtende machten de regeringsdiensten in kennis van de overeenkomstig dit lid ingediende verzoeken om afwijking. De regeringsdiensten beschikken over een termijn van 30 dagen om na te gaan of de decreetbepalingen in acht worden genomen. Indien binnen deze termijn geen reactie wordt ontvangen, wordt de aanvraag geacht te zijn aanvaard.]1
§ 2. Overeenkomstig de regels bepaald in artikel 1.9.1-1 beslist de regering uiterlijk in april van het schooljaar X-2 op eenvormige wijze over de schooldagen, de vakanties en de vakantieperiodes in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde onderwijs, voor het schooljaar X.
Rekening houdend met het aantal schooldagen als bedoeld in paragraaf 1, kan de regering beschikbare halve dagen of verlofdagen vaststellen en toewijzen.
De regering kan ook een aantal halve dagen of reservedagen van verlof vaststellen die de inrichtende machten kunnen toekennen of door de directeuren kunnen laten toekennen. Uiterlijk op 1 juni van het voorafgaande schooljaar delen de inrichtende machten de verdeling van de door de regering toegekende halve of reserveverlofdagen mee aan de regeringsdiensten. Wijzigingen in deze toewijzing, binnen de toegestane perken, worden op dezelfde wijze, minstens tien dagen van tevoren, meegedeeld, behalve in geval van overmacht.
§ 3. De regering kan afwijkingen toestaan van artikel 1.9.1-1, § 1, eerste lid, §§ 2 en 3, alsmede van § 2, tweede lid, om uitzonderlijke redenen die door de betrokken inrichtende macht naar behoren worden gemotiveerd, waarbij erop wordt toegezien dat het jaarlijkse schoolritme, bestaande uit zeven of acht lesweken en twee vakantieweken, wordt geëerbiedigd.
Een inrichtende macht kan vragen dat de vrije dag bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 3, tweede lid, 5°, verplaatst wordt naar een andere datum, op voorwaarde dat deze dag het houden van een lokaal feest dekt met een weerslag op minstens één gemeente.
Uiterlijk op 1 maart van het voorafgaande schooljaar stellen de inrichtende machten de regeringsdiensten in kennis van de overeenkomstig dit lid ingediende verzoeken om afwijking. De regeringsdiensten beschikken over een termijn van 30 dagen om na te gaan of de decreetbepalingen in acht worden genomen. Indien binnen deze termijn geen reactie wordt ontvangen, wordt de aanvraag geacht te zijn aanvaard.]1
Modifications
Art. 1.9.1 -2.[1 § 1er. Le nombre de jours de classe annuel est de 182 jours. Toutefois, le gouvernement peut fixer celui-ci entre 180 et 184 jours.
§ 2. Conformément aux règles fixées à l'article 1.9.1-1, le gouvernement arrête de manière uniforme les jours de classe, les jours de congés et les périodes de vacances dans l'enseignement organisé et subventionné par la Communauté française au plus tard au mois d'avril de l'année scolaire X-2 pour l'année scolaire X.
Compte tenu du nombre de jours de classe visé au paragraphe 1er, le gouvernement peut fixer et répartir des demi-jours ou des jours de congé disponibles.
Le gouvernement peut aussi fixer un nombre de demi-jours ou de jours de congé de réserve que les pouvoirs organisateurs ont la faculté de répartir ou de faire répartir par les directeurs. Pour le 1er juin de l'année scolaire précédente, les pouvoirs organisateurs notifient aux services du gouvernement la répartition des demi-jours ou des jours de congé de réserve octroyés par le gouvernement. Les modifications apportées à cette répartition, dans les limites autorisées, sont notifiées, de la même manière, au moins dix jours à l'avance, sauf cas de force majeure.
§ 3. Le gouvernement peut accorder des dérogations à l'article 1.9.1-1, § 1er, alinéa 1er, §§ 2 et 3 ainsi qu'au paragraphe 2, alinéa 2, pour des raisons exceptionnelles et dûment motivées par le pouvoir organisateur concerné en veillant à respecter le rythme scolaire annuel se composant d'une alternance de sept ou huit semaines de cours et de deux semaines de vacances.
Un pouvoir organisateur peut solliciter le déplacement du jour de congé visé à l'article 1.9.1-1, § 3, alinéa 2, 5°, à une autre date pour autant que ce jour couvre la tenue d'une festivité locale ayant un rayonnement sur l'ensemble d'une commune au moins.
Pour le 1er mars de l'année scolaire précédente, les pouvoirs organisateurs notifient aux services du gouvernement les demandes de dérogations sollicitées en application du présent paragraphe. Les services du gouvernement disposent d'un délai de 30 jours pour examiner le respect du cadre décrétal. A défaut de réaction dans ce délai, la demande est réputée acceptée.]1
§ 2. Conformément aux règles fixées à l'article 1.9.1-1, le gouvernement arrête de manière uniforme les jours de classe, les jours de congés et les périodes de vacances dans l'enseignement organisé et subventionné par la Communauté française au plus tard au mois d'avril de l'année scolaire X-2 pour l'année scolaire X.
Compte tenu du nombre de jours de classe visé au paragraphe 1er, le gouvernement peut fixer et répartir des demi-jours ou des jours de congé disponibles.
Le gouvernement peut aussi fixer un nombre de demi-jours ou de jours de congé de réserve que les pouvoirs organisateurs ont la faculté de répartir ou de faire répartir par les directeurs. Pour le 1er juin de l'année scolaire précédente, les pouvoirs organisateurs notifient aux services du gouvernement la répartition des demi-jours ou des jours de congé de réserve octroyés par le gouvernement. Les modifications apportées à cette répartition, dans les limites autorisées, sont notifiées, de la même manière, au moins dix jours à l'avance, sauf cas de force majeure.
§ 3. Le gouvernement peut accorder des dérogations à l'article 1.9.1-1, § 1er, alinéa 1er, §§ 2 et 3 ainsi qu'au paragraphe 2, alinéa 2, pour des raisons exceptionnelles et dûment motivées par le pouvoir organisateur concerné en veillant à respecter le rythme scolaire annuel se composant d'une alternance de sept ou huit semaines de cours et de deux semaines de vacances.
Un pouvoir organisateur peut solliciter le déplacement du jour de congé visé à l'article 1.9.1-1, § 3, alinéa 2, 5°, à une autre date pour autant que ce jour couvre la tenue d'une festivité locale ayant un rayonnement sur l'ensemble d'une commune au moins.
Pour le 1er mars de l'année scolaire précédente, les pouvoirs organisateurs notifient aux services du gouvernement les demandes de dérogations sollicitées en application du présent paragraphe. Les services du gouvernement disposent d'un délai de 30 jours pour examiner le respect du cadre décrétal. A défaut de réaction dans ce délai, la demande est réputée acceptée.]1
Modifications
Art. 1.9.1 -3.[1 Beslissingen en handelingen in verband met een schooljaar betreffende de organisatie en de werking van een school kunnen tijdens de zomervakantie worden genomen.
Beoordelingen mogen niet worden georganiseerd tijdens de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2, en tijdens de verlofdagen bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 3 of in artikel 1.9.1-2, § 2, of vastgesteld met toepassing van artikel 1.9.1-2, § 3. Summatieve beoordelingen mogen niet worden georganiseerd tijdens de vijf schoolwerkdagen die volgen op het einde van een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2, eerste lid, of de vakantieperiodes die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 1.9.1-2, § 3.
De inrichtende machten van afdelingen voor technisch, beroeps- en kunstonderwijs kunnen tijdens vakanties en verlofdagen cursussen organiseren die in hun programma zijn opgenomen.]1
Beoordelingen mogen niet worden georganiseerd tijdens de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2, en tijdens de verlofdagen bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 3 of in artikel 1.9.1-2, § 2, of vastgesteld met toepassing van artikel 1.9.1-2, § 3. Summatieve beoordelingen mogen niet worden georganiseerd tijdens de vijf schoolwerkdagen die volgen op het einde van een van de vakantieperiodes bedoeld in artikel 1.9.1-1, § 2, eerste lid, of de vakantieperiodes die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 1.9.1-2, § 3.
De inrichtende machten van afdelingen voor technisch, beroeps- en kunstonderwijs kunnen tijdens vakanties en verlofdagen cursussen organiseren die in hun programma zijn opgenomen.]1
Modifications
Art. 1.9.1 -3.[1 Les décisions et actes liés à une année scolaire portant sur l'organisation et le fonctionnement d'une école peuvent être pris durant les vacances d'été.
Des évaluations ne peuvent pas être organisées durant les périodes de vacances visées à l'article 1.9.1-1, § 2, et durant les jours de congé visés à l'article 1.9.1-1, § 3 ou à l'article 1.9.1-2, § 2, ou fixés en application de l'article 1.9.1-2, § 3. Des évaluations sommatives ne peuvent pas être organisées durant les cinq jours ouvrables scolaires qui suivent la fin d'une des périodes de vacances visées à l'article 1.9.1-1, § 2, alinéa 1er, ou des périodes de vacances fixées en application de l'article 1.9.1-2, § 3.
Les pouvoirs organisateurs de sections d'enseignement technique, professionnel et artistique peuvent organiser des stages, inscrits à leur programme, pendant les vacances et les jours de congé.]1
Des évaluations ne peuvent pas être organisées durant les périodes de vacances visées à l'article 1.9.1-1, § 2, et durant les jours de congé visés à l'article 1.9.1-1, § 3 ou à l'article 1.9.1-2, § 2, ou fixés en application de l'article 1.9.1-2, § 3. Des évaluations sommatives ne peuvent pas être organisées durant les cinq jours ouvrables scolaires qui suivent la fin d'une des périodes de vacances visées à l'article 1.9.1-1, § 2, alinéa 1er, ou des périodes de vacances fixées en application de l'article 1.9.1-2, § 3.
Les pouvoirs organisateurs de sections d'enseignement technique, professionnel et artistique peuvent organiser des stages, inscrits à leur programme, pendant les vacances et les jours de congé.]1
Modifications
Art. 1.9.1 -4. In het gewoon basisonderwijs, in het gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan en in het gespecialiseerd onderwijs, moeten de halve of hele dagen gedurende welke de lessen niet gegeven werden, worden ingehaald. Daartoe bericht de inrichtende macht of haar afgevaardigde spontaan de diensten van de Regering over de nadere regels om deze lessen in te halen, ten laatste binnen de twintig schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag schorsing, nadat de nadere regels om deze lessen in te halen werden bepaald binnen het lokale orgaan voor sociaal overleg, dat ervoor zal zorgen dat het aanbod inzake openbaar en/of schoolvervoer in aanmerking wordt genomen.
In afwijking van het eerste lid, moeten de lessen niet worden ingehaald indien de school voor een pedagogische lesvervangende activiteit heeft kunnen zorgen of indien de lessen zijn geschorst wegens overmacht.
Onder "overmacht" dient verstaan te worden: een evenement dat onweerstaanbaar is, niet op voorhand verwacht kan worden en dat buiten de wil van de persoon die er slachtoffer van is om, plaatsgrijpt.
In voorkomend geval verstrekt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een attest dat een van de in het tweede lid bedoelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan door middel van een verklaring op eer overgezonden aan de diensten van de Regering, ten laatste binnen tien schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag van de schorsing van de lessen.
De diensten van de Regering zijn gemachtigd om na te gaan of de nadere regels voor het inhalen van de lessen, bedoeld in het eerste lid, nageleefd werden of dat de verklaring op eer bedoeld in het vierde lid met de werkelijkheid overeenstemt.
De leden 1 tot 5 zijn niet van toepassing:
1° indien de lessen geschorst werden ten gevolge van de afwezigheid van een leerkracht;
2° indien een of meerdere leerkrachten aan een staking deelnamen;
3° indien de lessen geschorst werden als gevolg van de organisatie van een halve of hele dag [1 voortgezette beroepsopleiding]1, de organisatie van een vergadering met ouders of de terbeschikkingstelling van de lokalen voor de organisatie van verkiezingen.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde die de lessen heeft geschorst zonder dat deze ingehaald moeten worden, moet niettemin alles in het werk stellen om, indien mogelijk, ervoor te zorgen dat de verwachte competenties bereikt zouden worden op het einde van het schooljaar.
In afwijking van het eerste lid, moeten de lessen niet worden ingehaald indien de school voor een pedagogische lesvervangende activiteit heeft kunnen zorgen of indien de lessen zijn geschorst wegens overmacht.
Onder "overmacht" dient verstaan te worden: een evenement dat onweerstaanbaar is, niet op voorhand verwacht kan worden en dat buiten de wil van de persoon die er slachtoffer van is om, plaatsgrijpt.
In voorkomend geval verstrekt de inrichtende macht of haar afgevaardigde een attest dat een van de in het tweede lid bedoelde gebeurtenissen zich heeft voorgedaan door middel van een verklaring op eer overgezonden aan de diensten van de Regering, ten laatste binnen tien schoolwerkdagen vanaf de eerste halve dag van de schorsing van de lessen.
De diensten van de Regering zijn gemachtigd om na te gaan of de nadere regels voor het inhalen van de lessen, bedoeld in het eerste lid, nageleefd werden of dat de verklaring op eer bedoeld in het vierde lid met de werkelijkheid overeenstemt.
De leden 1 tot 5 zijn niet van toepassing:
1° indien de lessen geschorst werden ten gevolge van de afwezigheid van een leerkracht;
2° indien een of meerdere leerkrachten aan een staking deelnamen;
3° indien de lessen geschorst werden als gevolg van de organisatie van een halve of hele dag [1 voortgezette beroepsopleiding]1, de organisatie van een vergadering met ouders of de terbeschikkingstelling van de lokalen voor de organisatie van verkiezingen.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde die de lessen heeft geschorst zonder dat deze ingehaald moeten worden, moet niettemin alles in het werk stellen om, indien mogelijk, ervoor te zorgen dat de verwachte competenties bereikt zouden worden op het einde van het schooljaar.
Modifications
Art. 1.9.1 -4. Dans l'enseignement fondamental ordinaire, dans l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice et dans l'enseignement spécialisé, les demi-jours ou les jours où les cours n'ont pas été donnés doivent être récupérés. A cet effet, le pouvoir organisateur ou son délégué informe spontanément les services du Gouvernement des modalités de récupération de ces cours, au plus tard dans les vingt jours ouvrables scolaires à dater du premier demi-jour de suspension des cours, après que les modalités de récupération des cours ont été déterminées au sein de l'organe local de concertation sociale, qui veillera pour ce faire à prendre en considération l'offre de transport public et/ou scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les cours ne doivent pas être récupérés si une prise en charge pédagogique des élèves concernés a pu être assurée par l'école ou si la suspension des cours relève d'un cas de force majeure.
Par " cas de force majeure ", il y a lieu d'entendre un évènement irrésistible, imprévisible et extérieur à la personne qui l'invoque.
Le cas échéant, le pouvoir organisateur ou son délégué atteste de l'une ou l'autre des situations visées à l'alinéa 2 au moyen d'une déclaration sur l'honneur transmise aux services du Gouvernement, au plus tard dans les dix jours ouvrables scolaires à dater du premier demi-jour de suspension des cours.
Les services du Gouvernement sont habilités à vérifier que les modalités de récupération des cours visées à l'alinéa 1er ont été respectées ou que la déclaration sur l'honneur visée à l'alinéa 4 est conforme à la réalité.
Les alinéas 1er à 5 ne s'appliquent pas :
1° si les cours sont suspendus suite à l'absence d'un enseignant ;
2° en cas de grève d'un ou plusieurs enseignants ;
3° si les cours sont suspendus en raison de l'organisation d'une journée ou demi-journée [1 de formation professionnelle continue]1, de l'organisation d'une réunion de parents ou de la réquisition des locaux pour l'organisation d'élections.
Le pouvoir organisateur ou son délégué qui a suspendu les cours sans devoir les récupérer ultérieurement doit néanmoins tout mettre en oeuvre, dans la mesure du possible, afin que les attendus des référentiels soient atteints au terme de l'année scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les cours ne doivent pas être récupérés si une prise en charge pédagogique des élèves concernés a pu être assurée par l'école ou si la suspension des cours relève d'un cas de force majeure.
Par " cas de force majeure ", il y a lieu d'entendre un évènement irrésistible, imprévisible et extérieur à la personne qui l'invoque.
Le cas échéant, le pouvoir organisateur ou son délégué atteste de l'une ou l'autre des situations visées à l'alinéa 2 au moyen d'une déclaration sur l'honneur transmise aux services du Gouvernement, au plus tard dans les dix jours ouvrables scolaires à dater du premier demi-jour de suspension des cours.
Les services du Gouvernement sont habilités à vérifier que les modalités de récupération des cours visées à l'alinéa 1er ont été respectées ou que la déclaration sur l'honneur visée à l'alinéa 4 est conforme à la réalité.
Les alinéas 1er à 5 ne s'appliquent pas :
1° si les cours sont suspendus suite à l'absence d'un enseignant ;
2° en cas de grève d'un ou plusieurs enseignants ;
3° si les cours sont suspendus en raison de l'organisation d'une journée ou demi-journée [1 de formation professionnelle continue]1, de l'organisation d'une réunion de parents ou de la réquisition des locaux pour l'organisation d'élections.
Le pouvoir organisateur ou son délégué qui a suspendu les cours sans devoir les récupérer ultérieurement doit néanmoins tout mettre en oeuvre, dans la mesure du possible, afin que les attendus des référentiels soient atteints au terme de l'année scolaire.
Modifications
HOOFDSTUK II. - Specifieke bepalingen voor het gewoon basisonderwijs
CHAPITRE II. - Dispositions spécifiques à l'enseignement fondamental ordinaire
Art. 1.9.2 -1.[1 § 1. In het gewoon lager onderwijs kunnen de lessen met het oog op de organisatie van evaluatietoetsen, de correctie daarvan en de beraadslagingen, bedoeld in de toepassing [2 van artikelen 2.3.1-26, § 1 en 2.3.1-27, § 3]2, gedurende ten hoogste drie dagen van het schooljaar worden geschorst]1:
1° gedurende maximaal 5 dagen over een volledig schooljaar van het 1e tot het 4e jaar van de lagere school;
2° gedurende maximaal 10 dagen over een volledig schooljaar in het 1e en het 6e jaar van de lagere school.
Tijdens deze dagen moeten de leerlingen volgens de normale uren op school aanwezig zijn.
[1 § 2. In geval van inbreuk op paragraaf 1 kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf vastgelegde procedure, een van de volgende sancties opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
3° In geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
[2 § 3. Elk jaar stelt de inrichtende macht een programma op voor het volgende schooljaar, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:
1° een planning van de proeven voor summatieve evaluatie;
2° een planning van de beraadslagingen;
3° een planning van de oudervergaderingen;
4° een planning van de informatie- of overlegmomenten bedoeld in artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
5° een planning van het intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-27.
In het gesubsidieerd onderwijs wordt dit programma voor voorafgaand advies voorgelegd aan het lokale orgaan voor sociaal overleg, met het recht om zich te wenden tot het verzoeningsbureau in geval van niet-instemming, en ook voor advies voorgelegd aan de participatieraad.
De inrichtende macht deelt dit programma tijdens de eerste week van het schooljaar mee aan de ouders. Ze houdt dit programma ter beschikking van de regeringsdiensten en de Inspectiedienst, samen met het advies van het lokale orgaan voor sociaal overleg, om na te gaan of het overeenstemt met de wettelijke bepalingen.]2
1° gedurende maximaal 5 dagen over een volledig schooljaar van het 1e tot het 4e jaar van de lagere school;
2° gedurende maximaal 10 dagen over een volledig schooljaar in het 1e en het 6e jaar van de lagere school.
Tijdens deze dagen moeten de leerlingen volgens de normale uren op school aanwezig zijn.
[1 § 2. In geval van inbreuk op paragraaf 1 kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf vastgelegde procedure, een van de volgende sancties opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
3° In geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
[2 § 3. Elk jaar stelt de inrichtende macht een programma op voor het volgende schooljaar, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:
1° een planning van de proeven voor summatieve evaluatie;
2° een planning van de beraadslagingen;
3° een planning van de oudervergaderingen;
4° een planning van de informatie- of overlegmomenten bedoeld in artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
5° een planning van het intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-27.
In het gesubsidieerd onderwijs wordt dit programma voor voorafgaand advies voorgelegd aan het lokale orgaan voor sociaal overleg, met het recht om zich te wenden tot het verzoeningsbureau in geval van niet-instemming, en ook voor advies voorgelegd aan de participatieraad.
De inrichtende macht deelt dit programma tijdens de eerste week van het schooljaar mee aan de ouders. Ze houdt dit programma ter beschikking van de regeringsdiensten en de Inspectiedienst, samen met het advies van het lokale orgaan voor sociaal overleg, om na te gaan of het overeenstemt met de wettelijke bepalingen.]2
Art. 1.9.2 -1.[1 Dans l'enseignement primaire ordinaire, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser des épreuves d'évaluation, leur correction et les délibérations prévues par l'application [2 des articles 2.3.1 26, § 1er, et 2.3.1-27, § 3,]2 pendant trois jours maximum sur l'année scolaire]1 :
1° pendant 5 jours au maximum sur l'année de la 1re à la 4e années primaires ;
2° pendant 10 jours au maximum sur l'année en 5e et en 6e années primaires.
Pendant ces journées, les élèves sont tenus à la fréquentation normale de l'école.
[1 § 2. En cas de violation du paragraphe 1er, le gouvernement peut dans le respect de la procédure énoncée au présent paragraphe, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5 % des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée.
3° En cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5 %.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation au paragraphe 1er est porté à leur connaissance, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement statue dans les soixante jours ouvrables scolaires qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 4.]1
[2 § 3. Le pouvoir organisateur établit annuellement le calendrier applicable lors de l'année scolaire suivante et reprenant au moins les éléments suivants :
1° une planification des épreuves d'évaluation sommative ;
2° une planification des délibérations ;
3° une planification des réunions de parents ;
4° une planification des moments d'information ou de concertation visés aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1- 4 ;
5° une planification de la concertation interne visée à l'article 2.3.1-27.
Ce calendrier est soumis, dans l'enseignement subventionné, à l'avis préalable de l'organe local de concertation sociale, avec droit d'évocation du bureau de conciliation en cas de désaccord, ainsi qu'à l'avis du conseil de participation.
Le pouvoir organisateur communique ce calendrier aux parents au cours de la première semaine de l'année scolaire. Il tient ce calendrier à la disposition des services du Gouvernement et de l'Inspection, accompagné de l'avis rendu par l'organe local de concertation sociale en vue de vérifier la conformité de celle-ci avec les dispositions légales.]2
1° pendant 5 jours au maximum sur l'année de la 1re à la 4e années primaires ;
2° pendant 10 jours au maximum sur l'année en 5e et en 6e années primaires.
Pendant ces journées, les élèves sont tenus à la fréquentation normale de l'école.
[1 § 2. En cas de violation du paragraphe 1er, le gouvernement peut dans le respect de la procédure énoncée au présent paragraphe, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5 % des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée.
3° En cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5 %.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation au paragraphe 1er est porté à leur connaissance, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement statue dans les soixante jours ouvrables scolaires qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 4.]1
[2 § 3. Le pouvoir organisateur établit annuellement le calendrier applicable lors de l'année scolaire suivante et reprenant au moins les éléments suivants :
1° une planification des épreuves d'évaluation sommative ;
2° une planification des délibérations ;
3° une planification des réunions de parents ;
4° une planification des moments d'information ou de concertation visés aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1- 4 ;
5° une planification de la concertation interne visée à l'article 2.3.1-27.
Ce calendrier est soumis, dans l'enseignement subventionné, à l'avis préalable de l'organe local de concertation sociale, avec droit d'évocation du bureau de conciliation en cas de désaccord, ainsi qu'à l'avis du conseil de participation.
Le pouvoir organisateur communique ce calendrier aux parents au cours de la première semaine de l'année scolaire. Il tient ce calendrier à la disposition des services du Gouvernement et de l'Inspection, accompagné de l'avis rendu par l'organe local de concertation sociale en vue de vérifier la conformité de celle-ci avec les dispositions légales.]2
Art. 1.9.2 -2. [1 De lessen worden voor ten hoogste zes halve dagen per schooljaar onderbroken om het personeel in staat te stellen deel te nemen aan voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften als bedoeld in artikel 6.1.3-8. In afwijking hiervan kunnen deze halve schorsingsdagen worden gekapitaliseerd over zes opeenvolgende schooljaren, zodat de lessen gedurende maximaal tien halve dagen in een schooljaar kunnen worden geschorst.
In afwijking van lid 1 kan de regering een bijkomende schorsing van de lessen toestaan:
1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-9;
2° voor ten hoogste twee halve dagen om in verband met uitzonderlijke omstandigheden een extra dag voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren;
3° voor ten hoogste vijf halve dagen en op voorwaarde dat voor de betrokken leerlingen pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten worden georganiseerd om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
In afwijking van lid 1 kan de regering een bijkomende schorsing van de lessen toestaan:
1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-9;
2° voor ten hoogste twee halve dagen om in verband met uitzonderlijke omstandigheden een extra dag voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren;
3° voor ten hoogste vijf halve dagen en op voorwaarde dat voor de betrokken leerlingen pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten worden georganiseerd om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
Modifications
Art. 1.9.2 -2.[1 Les cours sont suspendus pendant six demi-jours maximum par année scolaire afin de permettre aux membres du personnel de participer à la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs visés à l'article 6.1.3-8. Par dérogation, ces demi-jours de suspension peuvent être capitalisés sur six années scolaires consécutives afin de permettre la suspension des cours pendant un maximum de dix demi-jours sur une année scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser une suspension complémentaire des cours :
1° pendant un maximum de six demi-jours pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-9 ;
2° pendant deux demi-jours maximum pour permettre l'organisation d'une journée supplémentaire de formation professionnelle continue motivée par des circonstances exceptionnelles ;
3° pendant cinq demi-jours maximum et à la condition que des activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques soient organisées pour les élèves concernés afin permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er, alinéa 2, pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants.
Pendant ces demi-jours, les élèves ne sont pas tenus à la fréquentation de l'école.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser une suspension complémentaire des cours :
1° pendant un maximum de six demi-jours pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-9 ;
2° pendant deux demi-jours maximum pour permettre l'organisation d'une journée supplémentaire de formation professionnelle continue motivée par des circonstances exceptionnelles ;
3° pendant cinq demi-jours maximum et à la condition que des activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques soient organisées pour les élèves concernés afin permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er, alinéa 2, pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants.
Pendant ces demi-jours, les élèves ne sont pas tenus à la fréquentation de l'école.]1
Modifications
HOOFDSTUK III. - Specifieke bepalingen voor het gewoon secundair onderwijs
CHAPITRE III. - Dispositions spécifiques à l'enseignement secondaire ordinaire
Art. 1.9.3 -1. De lessen kunnen worden opgeschort voor de organisatie van evaluatietoetsen, de deliberatie van de klassenraad en de oudercontacten:
1° gedurende maximaal [1 12 dagen]1 over een volledig schooljaar van de lagere Raad;
2° gedurende maximaal [1 18 dagen]1 over een volledig schooljaar van de hogere bovenaan.
Bij de berekening van het aantal dagen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de externe proeven gekoppeld aan de uitgifte van het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern en van het kwalificatiegetuigschrift.
Tijdens de dagen bedoeld in het eerste lid, moeten de meerderjarige leerlingen die dit wensen en de minderjarige leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de school worden verwelkomd en moeten ze er educatieve of pedagogische omkadering genieten.
1° gedurende maximaal [1 12 dagen]1 over een volledig schooljaar van de lagere Raad;
2° gedurende maximaal [1 18 dagen]1 over een volledig schooljaar van de hogere bovenaan.
Bij de berekening van het aantal dagen bedoeld in het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de externe proeven gekoppeld aan de uitgifte van het getuigschrift voor de gemeenschappelijke kern en van het kwalificatiegetuigschrift.
Tijdens de dagen bedoeld in het eerste lid, moeten de meerderjarige leerlingen die dit wensen en de minderjarige leerlingen van wie de ouders dat wensen, in de school worden verwelkomd en moeten ze er educatieve of pedagogische omkadering genieten.
Modifications
Art. 1.9.3 -1. Les cours peuvent être suspendus afin d'organiser des épreuves d'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents :
1° pendant [1 12 jours]1 au maximum sur l'année au degré inférieur ;
2° pendant [1 18 jours]1 au maximum sur l'année au degré supérieur.
Les épreuves externes liées à la délivrance du certificat du tronc commun et à la délivrance du certificat de qualification ne sont pas prises en compte dans le calcul des nombres de jours visés à l'alinéa 1er.
Durant les jours visés à l'alinéa 1er, les élèves majeurs qui le souhaitent et les élèves mineurs dont les parents le souhaitent doivent être accueillis au sein de l'école et y bénéficier d'un encadrement éducatif ou pédagogique.
1° pendant [1 12 jours]1 au maximum sur l'année au degré inférieur ;
2° pendant [1 18 jours]1 au maximum sur l'année au degré supérieur.
Les épreuves externes liées à la délivrance du certificat du tronc commun et à la délivrance du certificat de qualification ne sont pas prises en compte dans le calcul des nombres de jours visés à l'alinéa 1er.
Durant les jours visés à l'alinéa 1er, les élèves majeurs qui le souhaitent et les élèves mineurs dont les parents le souhaitent doivent être accueillis au sein de l'école et y bénéficier d'un encadrement éducatif ou pédagogique.
Modifications
Art. 1.9.3 -2.§ 1. Met inachtneming van de maxima bedoeld in artikel 1.9.3-1, wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde evaluatieproeven organiseert in de vorm van tussentijdse evaluaties of examens, zijn de volgende regels van toepassing:
1° in de loop van het schooljaar, mogen de evaluatieproeven, met uitzondering van die [1 aan het einde van het schooljaar of aan het begin van het daaropvolgende schooljaar]1, niet worden gespreid over meer dan acht schoolwerkdagen in de lagere Raad en twaalf schoolwerkdagen voor de hogere Raad. Zodra de proeven afgelopen zijn, starten de lessen de volgende dag opnieuw volgens het normale lesrooster, behalve wanneer het einde van de proevenreeks samenvalt met het begin van een schoolvakantie of weekend; in dat geval beginnen de lessen opnieuw vanaf de eerste dag volgend op de schoolvakantie of het weekend. Zodra de proeven afgelopen zijn, kunnen de lessen echter worden opgeschort, in voorkomend geval, voor maximaal vier dagen in de lagere Raad en vijf dagen in de hogere Raad, om de klassenraden te organiseren, waarvan maximaal één dag mag worden voorbehouden voor de uitreiking van de rapporten volgens een aangepast lesrooster. Deze dag(en) worden meegeteld in de acht en twaalf open schooldagen bepaald in dit lid. Wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde deze dagen na afloop van de evaluatieproeven bedoeld in dit lid gedeeltelijk of volledig niet gebruikt, kunnen ze besteed worden aan de inrichting van klassenraden gedurende het schooljaar;
2° [1 aan het einde van het schooljaar, voor elk leerjaar van het secundair onderwijs, eindigen de evaluatietoetsen ten vroegste op de zevende schoolwerkdag (inbegrepen) vóór de zomervakantie.
Wanneer echter aan het einde van de periode die is behouden voor de summatieve evaluatietoetsen, toetsen met het oog op het behalen van het einddiploma worden georganiseerd, kan deze periode voor de betrokken klassen op zijn vroegst eindigen op de twaalfde schoolwerkdag vóór de schoolvakantie.
Indien een inrichtende macht of haar afgevaardigde tijdens de in dit punt bedoelde periode opleidingen organiseert in de zin van artikel 7bis van de wet van 19 juli 1971 houdende de algemene structuur en organisatie van het secundair onderwijs, kan de regering een afwijking toestaan waardoor de summatieve evaluatietoetsen voor de betrokken klassen op een ander moment van het jaar kunnen worden georganiseerd, met inbegrip van de eerste drie schoolwerkdagen van het schooljaar.
De interne procedure als bedoeld in artikel 96, lid 6, van het decreet van 24 juli 1997 tot vaststelling van de prioritaire opdrachten van het lager en secundair onderwijs en tot organisatie van de structuren voor de verwezenlijking daarvan, moet minstens plaatsvinden tijdens de laatste twee schoolwerkdagen vóór de schoolvakantie]1;
3° wanneer de inrichtende macht verkiest overgangsexamens te organiseren en deze worden gedeeltelijk of volledig georganiseerd [1 aan het begin van het schooljaar]1, kunnen deze examens niet meer dan de eerste drie schoolwerkdagen bestrijken;
4° naast de bepalingen bedoeld in de punten 1°, 2° en 3° van dit lid, kunnen de lessen worden opgeschort om klassenraden te organiseren tijdens maximaal drie schoolwerkdagen.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de leerkrachten, beslist voor elk studiejaar over de keuze van de disciplines die onderworpen zijn aan dergelijke proeven en aan de andere nadere regels voor de organisatie van de proevenreeks. Naargelang het aantal proeven per reeks, per jaar en per onderwijsafdeling verspreidt de inrichtende macht of haar afgevaardigde deze over de hele periode die is voorbehouden voor de respectieve Raad.
[2 ...]2
[1 § 2. In geval van overtreding van artikel 1.9.3-1, eerste lid, of van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf omschreven procedure, een van de volgende sancties opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
3° in geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
[2 § 3. Elk jaar stelt de inrichtende macht een programma op voor het volgende schooljaar, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:
1° een planning van de periodes voor de proeven voor summatieve evaluatie, met inbegrip van met name de datums van deze proeven;
2° een planning van de klassenraden;
3° een planning van de oudervergaderingen;
4° een planning van de informatie- of overlegmomenten bedoeld in artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
5° een planning van de fase van intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-27.
Dit programma wordt voor voorafgaand advies voorgelegd aan het lokale orgaan voor sociaal overleg, met het recht om zich te wenden tot het verzoeningsbureau in geval van niet-instemming, en ook voor advies voorgelegd aan de participatieraad.
De inrichtende macht deelt dit programma tijdens de eerste week van het schooljaar mee aan de ouders of de meerderjarige leerling. Ze houdt dit programma ter beschikking van de regeringsdiensten en de Inspectiedienst, samen met het advies van het lokale orgaan voor sociaal overleg, om na te gaan of het overeenstemt met de wettelijke bepalingen.]2
1° in de loop van het schooljaar, mogen de evaluatieproeven, met uitzondering van die [1 aan het einde van het schooljaar of aan het begin van het daaropvolgende schooljaar]1, niet worden gespreid over meer dan acht schoolwerkdagen in de lagere Raad en twaalf schoolwerkdagen voor de hogere Raad. Zodra de proeven afgelopen zijn, starten de lessen de volgende dag opnieuw volgens het normale lesrooster, behalve wanneer het einde van de proevenreeks samenvalt met het begin van een schoolvakantie of weekend; in dat geval beginnen de lessen opnieuw vanaf de eerste dag volgend op de schoolvakantie of het weekend. Zodra de proeven afgelopen zijn, kunnen de lessen echter worden opgeschort, in voorkomend geval, voor maximaal vier dagen in de lagere Raad en vijf dagen in de hogere Raad, om de klassenraden te organiseren, waarvan maximaal één dag mag worden voorbehouden voor de uitreiking van de rapporten volgens een aangepast lesrooster. Deze dag(en) worden meegeteld in de acht en twaalf open schooldagen bepaald in dit lid. Wanneer een inrichtende macht of haar afgevaardigde deze dagen na afloop van de evaluatieproeven bedoeld in dit lid gedeeltelijk of volledig niet gebruikt, kunnen ze besteed worden aan de inrichting van klassenraden gedurende het schooljaar;
2° [1 aan het einde van het schooljaar, voor elk leerjaar van het secundair onderwijs, eindigen de evaluatietoetsen ten vroegste op de zevende schoolwerkdag (inbegrepen) vóór de zomervakantie.
Wanneer echter aan het einde van de periode die is behouden voor de summatieve evaluatietoetsen, toetsen met het oog op het behalen van het einddiploma worden georganiseerd, kan deze periode voor de betrokken klassen op zijn vroegst eindigen op de twaalfde schoolwerkdag vóór de schoolvakantie.
Indien een inrichtende macht of haar afgevaardigde tijdens de in dit punt bedoelde periode opleidingen organiseert in de zin van artikel 7bis van de wet van 19 juli 1971 houdende de algemene structuur en organisatie van het secundair onderwijs, kan de regering een afwijking toestaan waardoor de summatieve evaluatietoetsen voor de betrokken klassen op een ander moment van het jaar kunnen worden georganiseerd, met inbegrip van de eerste drie schoolwerkdagen van het schooljaar.
De interne procedure als bedoeld in artikel 96, lid 6, van het decreet van 24 juli 1997 tot vaststelling van de prioritaire opdrachten van het lager en secundair onderwijs en tot organisatie van de structuren voor de verwezenlijking daarvan, moet minstens plaatsvinden tijdens de laatste twee schoolwerkdagen vóór de schoolvakantie]1;
3° wanneer de inrichtende macht verkiest overgangsexamens te organiseren en deze worden gedeeltelijk of volledig georganiseerd [1 aan het begin van het schooljaar]1, kunnen deze examens niet meer dan de eerste drie schoolwerkdagen bestrijken;
4° naast de bepalingen bedoeld in de punten 1°, 2° en 3° van dit lid, kunnen de lessen worden opgeschort om klassenraden te organiseren tijdens maximaal drie schoolwerkdagen.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de leerkrachten, beslist voor elk studiejaar over de keuze van de disciplines die onderworpen zijn aan dergelijke proeven en aan de andere nadere regels voor de organisatie van de proevenreeks. Naargelang het aantal proeven per reeks, per jaar en per onderwijsafdeling verspreidt de inrichtende macht of haar afgevaardigde deze over de hele periode die is voorbehouden voor de respectieve Raad.
[2 ...]2
[1 § 2. In geval van overtreding van artikel 1.9.3-1, eerste lid, of van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf omschreven procedure, een van de volgende sancties opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
3° in geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
[2 § 3. Elk jaar stelt de inrichtende macht een programma op voor het volgende schooljaar, waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen:
1° een planning van de periodes voor de proeven voor summatieve evaluatie, met inbegrip van met name de datums van deze proeven;
2° een planning van de klassenraden;
3° een planning van de oudervergaderingen;
4° een planning van de informatie- of overlegmomenten bedoeld in artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
5° een planning van de fase van intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-27.
Dit programma wordt voor voorafgaand advies voorgelegd aan het lokale orgaan voor sociaal overleg, met het recht om zich te wenden tot het verzoeningsbureau in geval van niet-instemming, en ook voor advies voorgelegd aan de participatieraad.
De inrichtende macht deelt dit programma tijdens de eerste week van het schooljaar mee aan de ouders of de meerderjarige leerling. Ze houdt dit programma ter beschikking van de regeringsdiensten en de Inspectiedienst, samen met het advies van het lokale orgaan voor sociaal overleg, om na te gaan of het overeenstemt met de wettelijke bepalingen.]2
Art. 1.9.3 -2.§ 1. Dans le respect des maximums visés à l'article 1.9.3-1, lorsqu'un pouvoir organisateur ou son délégué organise des épreuves d'évaluation sommative sous la forme notamment de bilans ou d'examens, les règles suivantes sont d'application :
1° au cours de l'année scolaire, les épreuves d'évaluation, à l'exception de celles organisées [1 en fin d'année scolaire ou au début de l'année scolaire suivante]1, ne peuvent être réparties sur plus de huit jours ouvrables scolaires au degré inférieur et de douze jours ouvrables scolaires pour le degré supérieur. Une fois les épreuves terminées, les cours reprennent le lendemain selon l'horaire normal, sauf si la fin de la session coïncide avec le début d'un congé scolaire ou d'un week-end auquel cas les cours reprennent dès le premier jour qui suit la fin du congé scolaire ou du week-end. Toutefois, une fois les épreuves terminées, les cours peuvent être suspendus, le cas échéant, durant un maximum de quatre journées au degré inférieur et de cinq journées au degré supérieur afin d'organiser des conseils de classe, dont une journée au maximum peut être réservée à la remise des bulletins selon un horaire adapté. Cette ou ces journées sont comptabilisées dans les huit et douze jours ouvrables scolaires définis dans le présent alinéa. Lorsqu'un pourvoir organisateur ou son délégué n'utilise pas lesdites journées, en tout ou en partie, à l'issue des épreuves d'évaluation prévues par le présent alinéa, celles-ci peuvent être consacrées à l'organisation de conseils de classe durant l'année scolaire ;
2° [1 en fin d'année scolaire, pour chaque année de l'enseignement secondaire, les épreuves d'évaluation se terminent au plus tôt le septième jour ouvrable scolaire inclus précédant les vacances d'été.
Toutefois, lorsque des épreuves liées à l'obtention du certificat de qualification sont organisées à la fin de la période réservée aux épreuves d'évaluation sommative, ces dernières peuvent se terminer, pour les classes concernées, au plus tôt le douzième jour ouvrable scolaire inclus précédant les vacances scolaires.
Au cas où un pouvoir organisateur ou son délégué organise des stages, tels que définis à l'article 7bis de la loi du 19 juillet 1971 relative à la structure générale et à l'organisation de l'enseignement secondaire durant la période définie au présent point, le gouvernement peut octroyer une dérogation permettant d'organiser les épreuves d'évaluation sommative pour les classes concernées à un autre moment de l'année, y compris durant les trois premiers jours ouvrables scolaires de l'année scolaire.
La procédure interne visée à l'article 96, alinéa 6, du décret du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre doit se dérouler au moins sur les deux derniers jours ouvrables scolaires précédant les vacances scolaires]1 ;
3° lorsque le pouvoir organisateur fait le choix d'organiser des examens de passage et qu'ils sont organisés en tout ou en partie [1 au début de l'année scolaire]1, ils ne peuvent s'étendre au-delà des trois premiers jours ouvrables scolaires ;
4° outre les dispositions prévues aux points 1°, 2° et 3° du présent alinéa, les cours peuvent être suspendus pour organiser des conseils de classe durant un maximum de trois jours ouvrables scolaires.
Le pouvoir organisateur ou son délégué, après avoir pris l'avis des enseignants, décide pour chaque année d'études du choix des disciplines soumises à ces épreuves et aux autres modalités d'organisation de la session. En fonction du nombre d'épreuves déterminées par session, par année et par section d'enseignement, le pouvoir organisateur ou son délégué les répartit sur l'ensemble de la période prévue pour le degré correspondant.
[2 ...]2
[1 § 2. En cas de violation de l'article 1.9.3-1, alinéa 1er, ou du paragraphe 1er, alinéa 1er, 2°, le gouvernement peut dans le respect de la procédure énoncée au présent paragraphe, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5 % des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée;
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5 %.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation visée à l'alinéa 1er est porté à leur connaissance, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement statue dans les soixante jours ouvrables scolaires qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 4.]1
[2 § 3. Le pouvoir organisateur établit annuellement le calendrier applicable lors de l'année scolaire suivante et reprenant au moins les éléments suivants :
1° une planification des périodes dédiées aux épreuves d'évaluation sommative comprenant, notamment, les dates de ces épreuves ;
2° une planification des conseils de classe ;
3° une planification des réunions de parents ;
4° une planification des moments d'information ou de concertation visés aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1- 4 ;
5° une planification de la phase de concertation interne visée à l'article 2.3.1-27.
Ce calendrier est soumis à l'avis préalable de l'organe local de concertation sociale, avec droit d'évocation du bureau de conciliation en cas de désaccord, ainsi qu'à l'avis du conseil de participation.
Le pouvoir organisateur communique ce calendrier aux parents ou à l'élève majeur au cours de la première semaine de l'année scolaire. Il tient ce calendrier à la disposition des services du Gouvernement et de l'Inspection, accompagné de l'avis rendu par l'organe local de concertation sociale en vue de vérifier la conformité de celle-ci avec les dispositions légales.]2
1° au cours de l'année scolaire, les épreuves d'évaluation, à l'exception de celles organisées [1 en fin d'année scolaire ou au début de l'année scolaire suivante]1, ne peuvent être réparties sur plus de huit jours ouvrables scolaires au degré inférieur et de douze jours ouvrables scolaires pour le degré supérieur. Une fois les épreuves terminées, les cours reprennent le lendemain selon l'horaire normal, sauf si la fin de la session coïncide avec le début d'un congé scolaire ou d'un week-end auquel cas les cours reprennent dès le premier jour qui suit la fin du congé scolaire ou du week-end. Toutefois, une fois les épreuves terminées, les cours peuvent être suspendus, le cas échéant, durant un maximum de quatre journées au degré inférieur et de cinq journées au degré supérieur afin d'organiser des conseils de classe, dont une journée au maximum peut être réservée à la remise des bulletins selon un horaire adapté. Cette ou ces journées sont comptabilisées dans les huit et douze jours ouvrables scolaires définis dans le présent alinéa. Lorsqu'un pourvoir organisateur ou son délégué n'utilise pas lesdites journées, en tout ou en partie, à l'issue des épreuves d'évaluation prévues par le présent alinéa, celles-ci peuvent être consacrées à l'organisation de conseils de classe durant l'année scolaire ;
2° [1 en fin d'année scolaire, pour chaque année de l'enseignement secondaire, les épreuves d'évaluation se terminent au plus tôt le septième jour ouvrable scolaire inclus précédant les vacances d'été.
Toutefois, lorsque des épreuves liées à l'obtention du certificat de qualification sont organisées à la fin de la période réservée aux épreuves d'évaluation sommative, ces dernières peuvent se terminer, pour les classes concernées, au plus tôt le douzième jour ouvrable scolaire inclus précédant les vacances scolaires.
Au cas où un pouvoir organisateur ou son délégué organise des stages, tels que définis à l'article 7bis de la loi du 19 juillet 1971 relative à la structure générale et à l'organisation de l'enseignement secondaire durant la période définie au présent point, le gouvernement peut octroyer une dérogation permettant d'organiser les épreuves d'évaluation sommative pour les classes concernées à un autre moment de l'année, y compris durant les trois premiers jours ouvrables scolaires de l'année scolaire.
La procédure interne visée à l'article 96, alinéa 6, du décret du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre doit se dérouler au moins sur les deux derniers jours ouvrables scolaires précédant les vacances scolaires]1 ;
3° lorsque le pouvoir organisateur fait le choix d'organiser des examens de passage et qu'ils sont organisés en tout ou en partie [1 au début de l'année scolaire]1, ils ne peuvent s'étendre au-delà des trois premiers jours ouvrables scolaires ;
4° outre les dispositions prévues aux points 1°, 2° et 3° du présent alinéa, les cours peuvent être suspendus pour organiser des conseils de classe durant un maximum de trois jours ouvrables scolaires.
Le pouvoir organisateur ou son délégué, après avoir pris l'avis des enseignants, décide pour chaque année d'études du choix des disciplines soumises à ces épreuves et aux autres modalités d'organisation de la session. En fonction du nombre d'épreuves déterminées par session, par année et par section d'enseignement, le pouvoir organisateur ou son délégué les répartit sur l'ensemble de la période prévue pour le degré correspondant.
[2 ...]2
[1 § 2. En cas de violation de l'article 1.9.3-1, alinéa 1er, ou du paragraphe 1er, alinéa 1er, 2°, le gouvernement peut dans le respect de la procédure énoncée au présent paragraphe, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5 % des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée;
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5 %.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation visée à l'alinéa 1er est porté à leur connaissance, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement statue dans les soixante jours ouvrables scolaires qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 4.]1
[2 § 3. Le pouvoir organisateur établit annuellement le calendrier applicable lors de l'année scolaire suivante et reprenant au moins les éléments suivants :
1° une planification des périodes dédiées aux épreuves d'évaluation sommative comprenant, notamment, les dates de ces épreuves ;
2° une planification des conseils de classe ;
3° une planification des réunions de parents ;
4° une planification des moments d'information ou de concertation visés aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1- 4 ;
5° une planification de la phase de concertation interne visée à l'article 2.3.1-27.
Ce calendrier est soumis à l'avis préalable de l'organe local de concertation sociale, avec droit d'évocation du bureau de conciliation en cas de désaccord, ainsi qu'à l'avis du conseil de participation.
Le pouvoir organisateur communique ce calendrier aux parents ou à l'élève majeur au cours de la première semaine de l'année scolaire. Il tient ce calendrier à la disposition des services du Gouvernement et de l'Inspection, accompagné de l'avis rendu par l'organe local de concertation sociale en vue de vérifier la conformité de celle-ci avec les dispositions légales.]2
Art. 1.9.3 -3. De diensten van de Regering zijn belast met de controle van de naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen 1.9.3-1 en 1.9.3-2.
Art. 1.9.3 -3. Les services du Gouvernement sont chargés du contrôle du respect des dispositions visées aux articles 1.9.3-1 et 1.9.3-2.
Art. 1.9.3 -4. [1 De lessen worden voor ten hoogste zes halve dagen per schooljaar onderbroken om het personeel in staat te stellen deel te nemen aan voortgezette opleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften als bedoeld in artikel 6.1.3-8. In afwijking hiervan kunnen deze halve schorsingsdagen worden gekapitaliseerd over zes opeenvolgende schooljaren, zodat de lessen gedurende maximaal tien halve dagen in een schooljaar kunnen worden geschorst.
In afwijking van lid 1 kan de regering een aanvullende schorsing van de lessen toestaan:
1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig paragraaf 6.1.3-9;
2° maximaal twee halve dagen om in uitzonderlijke omstandigheden een bijkomende dag van voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren;
3° voor ten hoogste vijf halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
In afwijking van lid 1 kan de regering een aanvullende schorsing van de lessen toestaan:
1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig paragraaf 6.1.3-9;
2° maximaal twee halve dagen om in uitzonderlijke omstandigheden een bijkomende dag van voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren;
3° voor ten hoogste vijf halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
Modifications
Art. 1.9.3 -4. [1 Les cours sont suspendus pendant six demi-jours maximum par année scolaire afin de permettre aux membres du personnel de participer à la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs visés à l'article 6.1.3-8. Par dérogation, ces demi-jours de suspension peuvent être capitalisés sur six années scolaires consécutives afin de permettre la suspension des cours pendant un maximum de dix demi-jours sur une année scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser une suspension complémentaire des cours :
1° pendant un maximum de six demi-jours pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-9 ;
2° pendant deux demi-jours maximum pour permettre l'organisation d'une journée supplémentaire de formation professionnelle continue motivée par des circonstances exceptionnelles ;
3° pendant cinq demi-jours maximum afin de permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er, alinéa 2, pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants.
Pendant ces demi-jours, les élèves ne sont pas tenus à la fréquentation de l'école.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser une suspension complémentaire des cours :
1° pendant un maximum de six demi-jours pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-9 ;
2° pendant deux demi-jours maximum pour permettre l'organisation d'une journée supplémentaire de formation professionnelle continue motivée par des circonstances exceptionnelles ;
3° pendant cinq demi-jours maximum afin de permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er, alinéa 2, pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants.
Pendant ces demi-jours, les élèves ne sont pas tenus à la fréquentation de l'école.]1
Modifications
HOOFDSTUK IV. - Specifieke bepalingen voor het gespecialiseerd onderwijs
CHAPITRE IV. - Dispositions spécifiques à l'enseignement spécialisé
Art. 1.9.4 -1. § 1. In het gespecialiseerd basisonderwijs kunnen de lessen worden opgeschort voor maximaal drie dagen over een volledig schooljaar voor de organisatie, in het kader van het opstellen of aanpassen van het individueel leerplan, klassenraden en oudercontacten. Het onthaal van de leerlingen moet echter verzekerd zijn.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 3 dagen over een volledig schooljaar.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal [1 10 dagen]1 over een volledig schooljaar.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal [1 10 dagen]1 in de lagere Raad en [1 18 dagen]1 in de hogere Raad.
[1 Tijdens de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde dagen moeten de meerderjarige leerlingen die dat wensen en de minderjarigen wier ouders dat wensen, binnen de school worden opgevangen en onderwijs- of opvoedingsondersteuning krijgen.]1
[1 § 2. In geval van overtreding van paragraaf 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf omschreven procedure, een van de volgende sancties opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
3° in geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 1 en 2 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal 3 dagen over een volledig schooljaar.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 3 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal [1 10 dagen]1 over een volledig schooljaar.
In het gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4 kunnen de lessen worden opgeschort voor de organisatie van de evaluatieproeven, de deliberaties van de klassenraden en de oudercontacten gedurende maximaal [1 10 dagen]1 in de lagere Raad en [1 18 dagen]1 in de hogere Raad.
[1 Tijdens de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde dagen moeten de meerderjarige leerlingen die dat wensen en de minderjarigen wier ouders dat wensen, binnen de school worden opgevangen en onderwijs- of opvoedingsondersteuning krijgen.]1
[1 § 2. In geval van overtreding van paragraaf 1, eerste, tweede, derde en vierde lid, kan de regering, overeenkomstig de in deze paragraaf omschreven procedure, een van de volgende sancties opleggen:
1° de waarschuwing;
2° een geldboete gelijk aan 5% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken school;
3° in geval van recidive binnen een periode van vijf jaar, de intrekking voor het lopende schooljaar van alle subsidies of werkingssubsidies voor de school in kwestie.
Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde geldboete niet is betaald binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, laat de regering het bedrag van de geldboete verhogen met 2,5% en inhouden op de werkingssubsidies of subsidies van de betrokken school.
Zodra een klacht of een feit dat een inbreuk op paragraaf 1 kan vormen onder hun aandacht wordt gebracht, onderzoeken de regeringsdiensten de zaak en kunnen zij eenieder horen die een nuttige bijdrage tot de informatie kan leveren.
Wanneer de regeringsdiensten over bewijselementen beschikken dat een inbreuk is gepleegd, stellen zij de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren. De inrichtende macht heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig schoolwerkdagen na het verstrijken van de in lid 4 bedoelde termijn.]1
Modifications
Art. 1.9.4 -1. § 1. Dans l'enseignement fondamental spécialisé, les cours peuvent être suspendus pendant 3 jours au maximum sur l'année afin d'organiser, dans le cadre de la rédaction ou de l'ajustement du plan individuel d'apprentissage, les réunions des conseils de classe et les rencontres avec les parents. L'accueil des élèves présents doit néanmoins être assuré.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de formes 1 et 2, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser l'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents pendant 3 jours au maximum sur l'année.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 3, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser des épreuves d'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents pendant [1 10 jours]1 au maximum sur l'année.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser des épreuves d'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents pendant [1 10 jours]1 au maximum sur l'année degré inférieur, et pendant [1 18 jours]1 au maximum au degré supérieur.
[1 Durant les jours visés aux alinéas 2 à 4, les élèves majeurs qui le souhaitent et les élèves mineurs dont les parents le souhaitent doivent être accueillis au sein de l'école et y bénéficier d'un encadrement éducatif ou pédagogique.]1
[1 § 2. En cas de violation du paragraphe 1er, alinéas 1er, 2, 3 et 4 le gouvernement peut dans le respect de la procédure énoncée au présent paragraphe, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5 % des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée.
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5 %.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation au paragraphe 1er est porté à leur connaissance, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement statue dans les soixante jours ouvrables scolaires qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 4.]1
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de formes 1 et 2, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser l'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents pendant 3 jours au maximum sur l'année.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 3, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser des épreuves d'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents pendant [1 10 jours]1 au maximum sur l'année.
Dans l'enseignement secondaire spécialisé de forme 4, les cours peuvent être suspendus afin d'organiser des épreuves d'évaluation, les délibérations des conseils de classe et les rencontres avec les parents pendant [1 10 jours]1 au maximum sur l'année degré inférieur, et pendant [1 18 jours]1 au maximum au degré supérieur.
[1 Durant les jours visés aux alinéas 2 à 4, les élèves majeurs qui le souhaitent et les élèves mineurs dont les parents le souhaitent doivent être accueillis au sein de l'école et y bénéficier d'un encadrement éducatif ou pédagogique.]1
[1 § 2. En cas de violation du paragraphe 1er, alinéas 1er, 2, 3 et 4 le gouvernement peut dans le respect de la procédure énoncée au présent paragraphe, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5 % des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée.
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5 %.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation au paragraphe 1er est porté à leur connaissance, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement statue dans les soixante jours ouvrables scolaires qui suivent la clôture du délai visé à l'alinéa 4.]1
Modifications
Art. 1.9.4 -2. [1 De lessen worden voor ten hoogste zes halve dagen per schooljaar onderbroken om het personeel in staat te stellen deel te nemen aan voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften als bedoeld in artikel 6.1.3-8. In afwijking hiervan kunnen deze halve schorsingsdagen worden gekapitaliseerd over zes opeenvolgende schooljaren, zodat de lessen gedurende maximaal tien halve dagen in een schooljaar kunnen worden geschorst.
In afwijking van lid 1 kan de regering een bijkomende schorsing van de lessen toestaan:
1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig paragraaf 6.1.3-9;
2° maximaal twee halve dagen om in uitzonderlijke omstandigheden een bijkomende dag van voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren
3° voor ten hoogste vijf halve dagen en op voorwaarde dat voor de betrokken leerlingen pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten worden georganiseerd om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid.
In afwijking van lid 1 kan de regering een bijkomende schorsing van de lessen toestaan:
1° gedurende ten hoogste zes halve dagen om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig paragraaf 6.1.3-9;
2° maximaal twee halve dagen om in uitzonderlijke omstandigheden een bijkomende dag van voortgezette beroepsopleiding te kunnen organiseren
3° voor ten hoogste vijf halve dagen en op voorwaarde dat voor de betrokken leerlingen pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten worden georganiseerd om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1, tweede lid, voor scholen die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten in toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende.
Tijdens deze halve dagen zijn de leerlingen niet verplicht naar school te gaan.]1
Alle personeelsleden in activiteit moeten deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid.
Modifications
Art. 1.9.4 -2. [1 Les cours sont suspendus pendant six demi-jours maximum par année scolaire afin de permettre aux membres du personnel de participer à la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs visés à l'article 6.1.3-8. Par dérogation, ces demi-jours de suspension peuvent être capitalisés sur six années scolaires consécutives afin de permettre la suspension des cours pendant un maximum de dix demi-jours sur une année scolaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser une suspension complémentaire des cours :
1° pendant un maximum de six demi-jours pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-9 ;
2° pendant deux demi-jours maximum pour permettre l'organisation d'une journée supplémentaire de formation professionnelle continue motivée par des circonstances exceptionnelles ;
3° pendant cinq demi-jours maximum et à la condition que des activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques soient organisées pour les élèves concernés afin de permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er, alinéa 2 pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants.
Pendant ces demi-jours, les élèves ne sont pas tenus à la fréquentation de l'école. ]1
Tous les membres du personnel en activité sont tenus d'assister à une des formations visées à l'alinéa 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser une suspension complémentaire des cours :
1° pendant un maximum de six demi-jours pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-9 ;
2° pendant deux demi-jours maximum pour permettre l'organisation d'une journée supplémentaire de formation professionnelle continue motivée par des circonstances exceptionnelles ;
3° pendant cinq demi-jours maximum et à la condition que des activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques soient organisées pour les élèves concernés afin de permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er, alinéa 2 pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants.
Pendant ces demi-jours, les élèves ne sont pas tenus à la fréquentation de l'école. ]1
Tous les membres du personnel en activité sont tenus d'assister à une des formations visées à l'alinéa 1er.
Modifications
TITEL X. [1 - Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
TITRE X. [1 - Du dossier d'accompagnement de l'élève (DAccE)]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
CHAPITRE Ier. [1 - Dispositions générales]1
Art. 1.10.1 -1. [1 In deze titel wordt verstaan onder:
1° schriftelijke toegang : toegang die de gebruiker in staat stelt om, afhankelijk van het gebruikersprofiel waarover hij beschikt, de gegevens in het DAccE geheel of gedeeltelijk in te voeren, te wijzigen of te verwijderen;
2° leestoegang : toegang die alleen de gebruiker in staat stelt om, afhankelijk van het gebruikersprofiel waarover hij beschikt, de gegevens in het DAccE volledig of gedeeltelijk te raadplegen;
3° samenvattingsverslag : het samenvattingsverslag stemt overeen met de elementen opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, van het luik "opvolging van de leerling" en bevat de vaststellingen en acties met betrekking tot de opvolging van het leerproces van de leerling, die het mogelijk maken de specifieke aanvullende differentiatie- en gepersonaliseerde begeleidingsmaatregelen bedoeld in de artikelen 2.3.1-3 en volgende, uit te voeren, te evalueren en zo nodig aan te passen;
4° persoonsgegevens : de gegevens in de zin van artikel 4, 1) van de AVG;
5° opvoedend team : het opvoedend team zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 32°, met uitzondering van de secretarissen-bibliothecarissen;
6° memo: individueel en voorbereidend advies opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 5°, van het luik "opvolging van de leerling", opgesteld door een lid van het opvoedend team of het multidisciplinair team van het PMS-centrum ter attentie van de andere leden met het oog op het invoeren van het samenvattingsverslag;
7° onderwijsniveau : het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, de lagere graad van het secundair onderwijs en de hogere graad van het secundair onderwijs;
8° steunpunten : de hulpmiddelen van de leerling waarop hij een beroep kan doen om zijn moeilijkheden te overwinnen;
9° AVG : de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG "(Algemene verordening gegevensbescherming) " ;
10° gebruikers : elke persoon die toegang heeft tot het DAccE en die over een gebruikersprofiel beschikt;
11° luik "administratief" : het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3;
12° luik "schooltraject": het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4;
13° luik "Procedures" : het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6;
14° luik "opvolging van de leerling": het luik van het DAccE, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5]1;
[2 15° luik "schoolbezoek": het luik van het DAccE bedoeld in artikel1.10.2-2, § 5/1.]2
1° schriftelijke toegang : toegang die de gebruiker in staat stelt om, afhankelijk van het gebruikersprofiel waarover hij beschikt, de gegevens in het DAccE geheel of gedeeltelijk in te voeren, te wijzigen of te verwijderen;
2° leestoegang : toegang die alleen de gebruiker in staat stelt om, afhankelijk van het gebruikersprofiel waarover hij beschikt, de gegevens in het DAccE volledig of gedeeltelijk te raadplegen;
3° samenvattingsverslag : het samenvattingsverslag stemt overeen met de elementen opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, van het luik "opvolging van de leerling" en bevat de vaststellingen en acties met betrekking tot de opvolging van het leerproces van de leerling, die het mogelijk maken de specifieke aanvullende differentiatie- en gepersonaliseerde begeleidingsmaatregelen bedoeld in de artikelen 2.3.1-3 en volgende, uit te voeren, te evalueren en zo nodig aan te passen;
4° persoonsgegevens : de gegevens in de zin van artikel 4, 1) van de AVG;
5° opvoedend team : het opvoedend team zoals bepaald in artikel 1.3.1-1, 32°, met uitzondering van de secretarissen-bibliothecarissen;
6° memo: individueel en voorbereidend advies opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 5°, van het luik "opvolging van de leerling", opgesteld door een lid van het opvoedend team of het multidisciplinair team van het PMS-centrum ter attentie van de andere leden met het oog op het invoeren van het samenvattingsverslag;
7° onderwijsniveau : het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, de lagere graad van het secundair onderwijs en de hogere graad van het secundair onderwijs;
8° steunpunten : de hulpmiddelen van de leerling waarop hij een beroep kan doen om zijn moeilijkheden te overwinnen;
9° AVG : de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG "(Algemene verordening gegevensbescherming) " ;
10° gebruikers : elke persoon die toegang heeft tot het DAccE en die over een gebruikersprofiel beschikt;
11° luik "administratief" : het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3;
12° luik "schooltraject": het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4;
13° luik "Procedures" : het luik van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6;
14° luik "opvolging van de leerling": het luik van het DAccE, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5]1;
[2 15° luik "schoolbezoek": het luik van het DAccE bedoeld in artikel1.10.2-2, § 5/1.]2
Art. 1.10.1 -1. [1 Dans le présent titre, il faut entendre par :
1° accès en écriture : accès permettant à l'utilisateur de saisir, modifier ou supprimer, de manière totale ou partielle, en fonction du profil d'utilisateur dont il dispose, les données reprises dans le DAccE ;
2° accès en lecture : accès permettant uniquement à l'utilisateur de consulter, de manière totale ou partielle, en fonction du profil d'utilisateur dont il dispose, les données reprises dans le DAccE ;
3° bilan de synthèse : le bilan de synthèse correspond aux éléments repris dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, du volet de " suivi de l'élève " et reprend les observations et actions, portant sur le suivi des apprentissages de l'élève, qui permettent de mettre en oeuvre, d'évaluer et, le cas échéant, d'adapter les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé visé aux articles 2.3.1-3 et suivants ;
4° données à caractère personnel : les données au sens de l'article 4, 1), du RGPD ;
5° équipe éducative : l'équipe éducative telle que définie à l'article 1.3.1-1, 32°, à l'exception des secrétaires-bibliothécaires ;
6° mémo : avis individuel et préparatoire repris dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 5°, du volet de " suivi de l'élève ", rédigé par un membre de l'équipe éducative ou de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS à l'attention des autres membres en vue de l'alimentation du bilan de synthèse ;
7° niveau d'enseignement : l'enseignement maternel, l'enseignement primaire, le degré inférieur de l'enseignement secondaire et le degré supérieur de l'enseignement secondaire ;
8° points d'appui : les ressources de l'élève sur lesquelles il peut être utile de s'appuyer pour l'aider à surmonter ses difficultés ;
9° RGPD : le règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE " (règlement général sur la protection des données) " ;
10° utilisateurs : toute personne ayant un accès au DAccE et un profil d'utilisateur ;
11° volet " administratif " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3 ;
12° volet " parcours scolaire " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 4 ;
13° volet " procédures " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 6 ;
14° volet " suivi de l'élève " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5.]1
[2 15° volet " fréquentation scolaire " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5/1.]2
1° accès en écriture : accès permettant à l'utilisateur de saisir, modifier ou supprimer, de manière totale ou partielle, en fonction du profil d'utilisateur dont il dispose, les données reprises dans le DAccE ;
2° accès en lecture : accès permettant uniquement à l'utilisateur de consulter, de manière totale ou partielle, en fonction du profil d'utilisateur dont il dispose, les données reprises dans le DAccE ;
3° bilan de synthèse : le bilan de synthèse correspond aux éléments repris dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, du volet de " suivi de l'élève " et reprend les observations et actions, portant sur le suivi des apprentissages de l'élève, qui permettent de mettre en oeuvre, d'évaluer et, le cas échéant, d'adapter les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé visé aux articles 2.3.1-3 et suivants ;
4° données à caractère personnel : les données au sens de l'article 4, 1), du RGPD ;
5° équipe éducative : l'équipe éducative telle que définie à l'article 1.3.1-1, 32°, à l'exception des secrétaires-bibliothécaires ;
6° mémo : avis individuel et préparatoire repris dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 5°, du volet de " suivi de l'élève ", rédigé par un membre de l'équipe éducative ou de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS à l'attention des autres membres en vue de l'alimentation du bilan de synthèse ;
7° niveau d'enseignement : l'enseignement maternel, l'enseignement primaire, le degré inférieur de l'enseignement secondaire et le degré supérieur de l'enseignement secondaire ;
8° points d'appui : les ressources de l'élève sur lesquelles il peut être utile de s'appuyer pour l'aider à surmonter ses difficultés ;
9° RGPD : le règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE " (règlement général sur la protection des données) " ;
10° utilisateurs : toute personne ayant un accès au DAccE et un profil d'utilisateur ;
11° volet " administratif " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3 ;
12° volet " parcours scolaire " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 4 ;
13° volet " procédures " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 6 ;
14° volet " suivi de l'élève " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5.]1
[2 15° volet " fréquentation scolaire " : le volet du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5/1.]2
HOOFDSTUK II. [1 - Het doel en de structuur van het DAccE]1
CHAPITRE II. [1 - Des finalités et de la structure du DAccE]1
Art. 1.10.2 -1.[1 Voor elke leerling wordt door de Franse Gemeenschap bij zijn eerste inschrijving in een kleuter-, lagere, basis- of middelbare school, voltijds of alternerend, gewoon [2 ...]2, georganiseerd of gesubsidieerd, een begeleidingsdossier (DAccE) aangelegd, dat hem gedurende zijn hele schooltijd volgt.]1
Art. 1.10.2 -1.[1 Un dossier d'accompagnement de l'élève (DAccE) est créé par la Communauté française pour chaque élève lors de sa première inscription dans une école maternelle, primaire, fondamentale ou secondaire, de plein exercice ou en alternance, ordinaire [2 ...]2, organisée ou subventionnée, et le suit tout au long de sa scolarité.]1
Art. 1.10.2 -2. [1 § 1. Het DAccE is een instrument ter ondersteuning van het welslagen van de leerling dat het mogelijk maakt het leren en het schooltraject te volgen, dat bijdraagt tot de continuïteit van het leren en ervoor zorgt dat rekening wordt gehouden met een evoluerende aanpak van de moeilijkheid of de behoefte van de leerling.
Het DAccE maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling te versterken tussen de opvoedende teams en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in de loop van het jaar, tussen studiejaren, tussen de studieniveaus en tussen de scholen in geval van schoolverandering. Het DAccE maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling over de beslissingen in verband met het leertraject tussen de school, de ouders en de leerlingen te versterken.
Het DAccE draagt bij tot de uitvoering van administratieve procedures die worden uitgevoerd met toepassing van de decretale of reglementaire bepalingen die betrekking hebben op het schooltraject van de leerling en die gebaseerd zijn op een evolutieve aanpak.
§ 2. Het DAccE bestaat uit [3 vijf]3 luiken :
1° een luik "administratief";
2° een luik "schooltraject";
3° een luik "opvolging van de leerling";
4° [3 een luik "schoolbezoek";
5° een luik "procedures".]3
Elk luik van het DAccE vereist de verwerking van categorieën van persoonsgegevens waarvan de doeleinden in de paragrafen 3 en volgende worden vastgesteld. De [3 vijf]3 luiken van het DAccE vullen elkaar aan.
§ 3. Het luik "administratief" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat de leerling te identificeren en zijn/haar ouders of de leerling zelf, indien hij/zij meerderjarig is, te identificeren en te contacteren.
Het luik "administratief" omvat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de informatie die nodig is om de leerling te identificeren ;
2° een rubriek met betrekking tot de informatie die nodig is om de ouders of de leerling indien hij/zij is meerderjarig te identificeren en te contacteren.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, bevatten de volgende categorieën van gegevens:
1° identificatiegegevens van een leerling ;
2° identificatiegegevens van een ouder ;
3° communicatiegegevens van een ouder.
Het luik "administratief" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-1. De lijst en de opmaak van de gegevens die in de rubrieken van het luik "administratieve" zijn opgenomen, worden door de Regering vastgesteld in de schema's bedoeld in paragraaf 7.
§ 4. Het luik "schooltraject" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat kennis te nemen van de elementen van het schooltraject van de leerling met betrekking tot zijn/haar leerproces.
Het luik "schooltraject" omvat de volgende rubrieken :
1° een rubriek met betrekking tot de informatie over het traject van de vorige jaren, zoals de inschrijvingen tijdens de schooljaren die onder het onderwijsniveau vallen en het laatste jaar van het vorige onderwijsniveau.
2° een rubriek met betrekking tot aanvullende informatie over het traject van het lopende jaar, die het mogelijk maakt te weten of de leerling :
a) het voorwerp is geweest van een beslissing tot behoud ;
b) het voorwerp is geweest van een beslissing tot bevordering ;
c) in aanmerking komt voor een integratie overeenkomstig hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
d) van een DASPA-systeem geniet overeenkomstig het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
e) van een FLA-regeling geniet overeenkomstig het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
f) in aanmerking komt voor een protocol voor redelijke aanpassingen overeenkomstig artikel 1.7.8-1, § 4, zesde lid.
3° een gedeelte over de certificering van de leerling.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, bevatten de categorieën van gegevens betreffende de studies en de opleiding en meer bepaald de subcategorie van gegevens betreffende de schooltrajecten.
Het luik "schooltraject" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-1. De lijst en de opmaak van de gegevens in de rubrieken van het luik "schooltraject" worden door de regering vastgesteld in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
§ 5. Het luik "opvolging van de leerling" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat de informatie die nodig is voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te winnen, aan te vullen en uit te wisselen.
Het luik "opvolging van de leerling" bevat de volgende rubrieken:
1°. een rubriek met betrekking tot het samenvattingsverslag dat, in de vorm van beknopte informatie, de volgende elementen bevat :
a) de observatie van de leermoeilijkheden van de leerling en de pedagogische acties die door het opvoedend team van de school, in voorkomend geval, in samenwerking met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, worden uitgevoerd om deze moeilijkheden te verhelpen;
b) in voorkomend geval, de observatie van de steunpunten ;
c) in voorkomend geval, een toelichting op de observaties en acties bedoeld in a) en b);
d) aan het einde van het onderwijsniveau, de observatie van leermoeilijkheden die tijdens de jaren van het onderwijsniveau zijn vastgesteld en aan het einde van het niveau nog steeds worden gevolgd, behalve aan het einde van de hogere graad van het secundair onderwijs.
2°. een rubriek betreffende de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders om het leerproces van hun kind te ondersteunen;
3°. een rubriek betreffende de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling met vermelding van de taal die thuis wordt gesproken;
4°. een rubriek betreffende de informatie en documenten van medische/paramedische aard, in voorkomend geval, die door de ouders van de leerling of door de leerling zelf worden toegezonden, indien hij/zij meerderjarig is overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
5°. een rubriek betreffende de memo's waarin de informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling is opgenomen die nodig is voor het opstellen van een samenvattingsverslag overeenkomstig artikel 1.10.4-7;
6°. een rubriek betreffende de historiek die de informatie bedoeld in 1° tot 4° voor de betrokken samenvattingsverslagen bevat en die de volgende elementen bevat:
a) hetzij, voor het DAccE van de leerling die op dezelfde school ingeschreven blijft, de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld tijdens het lopende schooljaar, alsmede de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld aan het einde van de verschillende schooljaren die vallen onder het onderwijsniveau waarin de leerling is ingeschreven ;
b) hetzij, voor het DAccE van de leerling die van school veranderd is, de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld tijdens het lopende schooljaar, alsook de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld op het einde van het vorige schooljaar. De voorgeschiedenis wordt vervolgens aangevuld met de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die in voorkomend geval later worden opgesteld voor de verschillende schooljaren die onder het onderwijsniveau vallen waarin de leerling is ingeschreven;
c) voor het DAccE van een leerling die van onderwijsniveau is veranderd, het samenvattingsverslag bedoeld in 1° en de acties van de ouders bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld aan het einde van het laatste schooljaar van het vorige onderwijsniveau. Deze elementen zijn alleen zichtbaar tijdens het eerste jaar van het onderwijsniveau waarin de leerling is ingeschreven.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1° en 5°, bevatten geen enkele categorie van gegevens in verband met de gezondheid.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 2° en 4° bevatten de categorieën van gegevens betreffende de gezondheid van het kind. De gegevens in de rubrieken bedoeld in het tweede lid 2° en 4° worden verwerkt op basis van de toestemming van de ouders van de leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is in de zin van artikel 9, § 2, onder a), van de AVG. De Regering bepaalt de wijze waarop de toestemming wordt verkregen voor de gegevens die opgenomen zijn in de rubriek bedoeld in het tweede lid, 2° en 4°.
De rubriek bedoeld in het tweede lid, 3°, bevat de categorieën van gegevens betreffende de identificatie van de leerling.
Het luik "opvolging van de leerling" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig de artikelen 1.10.4-2 tot en met 1.10.4-7. De lijst en de opmaak van de gegevens die in de rubrieken van het luik "opvolging van de leerling" worden opgenomen, worden door de regering vastgesteld in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
[3 § 5/1. Via het luik "schoolbezoek" kunnen de leden van het onderwijsteam, de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling informatie met betrekking tot het schoolbezoek van de leerling raadplegen, aanvullen en uitwisselen, net als informatie die nodig is voor de coördinatie van de opvolging voor de leerling in een situatie van langdurig schoolverzuim, met het risico van schooluitval of in een situatie van schooluitval in het individuele opvolgings- of begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval als bedoeld in artikel 1.7.1-31, voor zover strikt noodzakelijk voor de betrokkenheid van elk van de personen die optreden.
Het luik "schoolbezoek" bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek over de situatie van de leerling met betrekking tot het schoolbezoek met de volgende tabbladen:
a) een tab voor de situatie van de leerling tijdens het lopende schooljaar. Hierin zijn de volgende elementen opgenomen:
a.1) een status die aanduidt in welke pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval bedoeld in artikel 1.7.1-31 de leerling wordt ondersteund;
a.2) de opvolging van het schoolverzuim van de leerling met daarin de datum waarop bepaalde drempels bereikt werden en het totale aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid die de leerling bereikte in het betreffende schooljaar;
a.3) de acties ondernomen door de school en de diensten van de Regering met daarin:
i. de informatie over de in artikel 1.7.1-29 bedoelde vergadering of, bij afwezigheid op het gesprek, de vermelding van de delegatie van een lid van het opvoedend hulppersoneel in de woonplaats van de leerling of een contact met het gezin op enige andere wijze in overeenstemming met artikel 1.7.1-29, derde lid;
ii. de datum van de brief waarin aan de leerplicht wordt herinnerd zoals bedoeld in artikel 1.7.1-28;
iii. Indien van toepassing, de datum van de brief bedoeld in artikel 1.7.1-36, § 5, en artikel 1.7.1-41, § 4, tweede lid, die aan een meerderjarige leerling wordt gestuurd om hem te informeren over mogelijke hulp bij een heroriëntatie;
b) een tabblad over de situatie van de leerling tijdens het vorige schooljaar dat dezelfde elementen bevat als die bedoeld onder a) voor het betreffende schooljaar;
2° een rubriek over de opvolging en begeleiding van de leerling die ondersteund wordt in het individuele opvolgings- en steunschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval, met inbegrip van de volgende tabbladen:
a) een tab over de opvolging en begeleiding uitgevoerd met de leerling in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning bedoeld in artikel 1.7.1-32, dat de volgende elementen bevat:
a.1) informatie over de identificatie en contactgegevens van de sturingsbegeleider en, indien van toepassing, informatie met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de herinschakelingsborger;
a.2) informatie over de opvolging uitgevoerd in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, met inbegrip van:
i. het type activering van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning als bedoeld in artikel 1.7.1-33;
ii. de status van de opvolging in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning;
iii. indien van toepassing, de vermelding van het bestaan van een begeleidingscontract als bedoeld in artikel 1.7.1-34, § 2, vijfde lid.
iv. de reden voor de positieve afsluiting, negatieve afsluiting of verlenging als bedoeld in de artikelen 1.7.1-35 en 1.7.1-36 of de reden voor de beslissing tot vervroegde afsluiting als bedoeld in artikel 1.7.1-35, § 2 en 1.7.1-36, § 2;
a.3) informatie over de begeleidingsmaatregelen geïmplementeerd voor pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning als bedoeld in artikel 1.7.1-34, § 2, met inbegrip van:
i. de ingeschakelde tussenperso(o)n(en);
ii. voor elke ingeschakelde tussenpersoon, de status van de begeleiding;
b) een tab over de individuele opvolging en begeleiding uitgevoerd met de leerling in het kader van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-37 en/of pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-43, dat de volgende elementen bevat:
b.1) informatie over de identificatie en contactgegevens van de sturingsbegeleider;
b.2) informatie over de opvolging uitgevoerd in het kader van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-39 en/of pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-45:
i. het type van activering van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-38 of het type van activering van pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-44;
ii. de status van de opvolging in pijler 2 rond interventie en/of in pijler 3 met rond compensatie;
iii. de reden voor de positieve afsluiting, de negatieve afsluiting, de verlenging van de ondersteuning in pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-40 en 1.7.1-41 of de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-46;
b.3) informatie over de ingevoerde begeleidingsmaatregelen voor pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1- 39, § 2 en/of voor pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1- 45, § 4, met inbegrip van:
i. de ingeschakelde tussenperso(o)n(en);
ii. voor elke ingeschakelde tussenpersoon, de status van de begeleiding;
c) een overzichtstabblad dat de in a) en b) bedoelde informatie schematisch weergeeft en samenvat, en de gebruikers beknopt informeert over de status van de ondersteuning van de leerling in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval voor het lopende schooljaar
3° een rubriek met betrekking tot de geschiedenis met daarin de informatie bedoeld in 1° en 2° wat betreft het lopende schooljaar en het vorige schooljaar.
De informatie bedoeld in het tweede lid, 2°, a), a.1) en b), b.1) bevatten gegevenscategorieën met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de sturingsbegeleider en, indien van toepassing, informatie met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de herinschakelingsborger.
Het luik "schoolbezoek" van het DAccE wordt gevoed in overeenstemming met het artikel 1.10.4-8/1. De lijst en het formaat van de gegevens opgenomen in de rubrieken van het luik "schoolbezoek" worden door de Regering vastgelegd in de in paragraaf 7 bedoelde modellen.]3
§ 6. Het luik "procedures" stelt degenen die betrokken zijn bij een procedure overeenkomstig een decretale of reglementaire bepaling in staat informatie uit te wisselen over procedures voorzien op grond van een decretale of reglementaire bepaling die betrekking heeft op het schooltraject en die gebaseerd is op een evoluerende benadering van de moeilijkheid of de behoefte van de leerling.
[2 Het deel "procedures" omvat de volgende onderdelen:
2° een onderdeel "geschiedenis van de procedures" dat de volgende tabbladen omvat:
a) een tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, waarin de volgende gegevens kunnen worden geraadpleegd:
a.1) het verzoek tot zittenblijven dat is ingediend door de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
a.2) het advies van de school bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 1;
a.3) het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 2;
a.4) de beslissing van de Algemene Inspectiedienst bedoeld in artikel 2.3.1-13;
a.5) in voorkomend geval het beroep dat is ingesteld door ouders bedoeld in artikel 2.3.2-14;
a.6) in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-16;
b) een tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern, dat de volgende gegevens bevat:
b.1) de beslissing van de school bedoeld in artikel 2.3.1-26 of artikel 2.3.1-27;
b.2) in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-30;
2° een onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
3° een onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
Het onderdeel "geschiedenis van de procedures " bedoeld in lid 2, 1°, bevat gegevens met betrekking tot de gezondheid.
De regering legt het (de) stramien(en) vast van het onderdeel "geschiedenis van de procedures" bedoeld in lid 2, 1°. De stramienen van de andere onderdelen worden vastgelegd overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de procedures bedoeld in lid 1.]2
Het luik "procedures" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-8. In de decretale en reglementaire bepalingen houdende de organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures bedoeld in het eerste lid worden de nadere regels voor de raadpleging van het luik "procedures" vastgesteld.
§ 7. [2 De regering legt het stramien vast van het DAccE aan de hand van de delen en rubrieken bedoeld in dit artikel, met uitzondering van het in paragraaf 6 bedoelde deel "procedures".]2
Er is een model vastgesteld dat van toepassing op :
1° het gewoon kleuteronderwijs ;
2° [4 ...]4 ;
3° het gewoon lager onderwijs ;
4° [4 ...]4 ;
5° de lagere graad van het gewoon secundair onderwijs ;
6° de hogere graad van het gewoon secundair onderwijs ;
7° [4 ...]4.
§ 8. Het DAccE neemt de vorm aan van een computerapplicatie ontwikkeld door ETNIC en is toegankelijk via de digitale ruimten bedoeld in artikel 4, § 1, [2 lid 1, 1°, 3° en 4°]2 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
De computerapplicatie DAccE volgt de structuur van het DAccE die bepaald is in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
§ 9. De persoonsgegevens opgenomen in de luiken van het DAccE kunnen worden gebruikt voor statistische verwerking, op voorwaarde dat ze door de diensten van de Algemene Administratie van het Onderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, in samenwerking met ETNIC, via aangepaste methoden anoniem worden gemaakt.]1
Het DAccE maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling te versterken tussen de opvoedende teams en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in de loop van het jaar, tussen studiejaren, tussen de studieniveaus en tussen de scholen in geval van schoolverandering. Het DAccE maakt het mogelijk de informatie-uitwisseling over de beslissingen in verband met het leertraject tussen de school, de ouders en de leerlingen te versterken.
Het DAccE draagt bij tot de uitvoering van administratieve procedures die worden uitgevoerd met toepassing van de decretale of reglementaire bepalingen die betrekking hebben op het schooltraject van de leerling en die gebaseerd zijn op een evolutieve aanpak.
§ 2. Het DAccE bestaat uit [3 vijf]3 luiken :
1° een luik "administratief";
2° een luik "schooltraject";
3° een luik "opvolging van de leerling";
4° [3 een luik "schoolbezoek";
5° een luik "procedures".]3
Elk luik van het DAccE vereist de verwerking van categorieën van persoonsgegevens waarvan de doeleinden in de paragrafen 3 en volgende worden vastgesteld. De [3 vijf]3 luiken van het DAccE vullen elkaar aan.
§ 3. Het luik "administratief" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat de leerling te identificeren en zijn/haar ouders of de leerling zelf, indien hij/zij meerderjarig is, te identificeren en te contacteren.
Het luik "administratief" omvat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de informatie die nodig is om de leerling te identificeren ;
2° een rubriek met betrekking tot de informatie die nodig is om de ouders of de leerling indien hij/zij is meerderjarig te identificeren en te contacteren.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, bevatten de volgende categorieën van gegevens:
1° identificatiegegevens van een leerling ;
2° identificatiegegevens van een ouder ;
3° communicatiegegevens van een ouder.
Het luik "administratief" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-1. De lijst en de opmaak van de gegevens die in de rubrieken van het luik "administratieve" zijn opgenomen, worden door de Regering vastgesteld in de schema's bedoeld in paragraaf 7.
§ 4. Het luik "schooltraject" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat kennis te nemen van de elementen van het schooltraject van de leerling met betrekking tot zijn/haar leerproces.
Het luik "schooltraject" omvat de volgende rubrieken :
1° een rubriek met betrekking tot de informatie over het traject van de vorige jaren, zoals de inschrijvingen tijdens de schooljaren die onder het onderwijsniveau vallen en het laatste jaar van het vorige onderwijsniveau.
2° een rubriek met betrekking tot aanvullende informatie over het traject van het lopende jaar, die het mogelijk maakt te weten of de leerling :
a) het voorwerp is geweest van een beslissing tot behoud ;
b) het voorwerp is geweest van een beslissing tot bevordering ;
c) in aanmerking komt voor een integratie overeenkomstig hoofdstuk X van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
d) van een DASPA-systeem geniet overeenkomstig het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
e) van een FLA-regeling geniet overeenkomstig het decreet van 7 februari 2019 betreffende het onthaal, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de taal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
f) in aanmerking komt voor een protocol voor redelijke aanpassingen overeenkomstig artikel 1.7.8-1, § 4, zesde lid.
3° een gedeelte over de certificering van de leerling.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1°, 2° en 3°, bevatten de categorieën van gegevens betreffende de studies en de opleiding en meer bepaald de subcategorie van gegevens betreffende de schooltrajecten.
Het luik "schooltraject" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-1. De lijst en de opmaak van de gegevens in de rubrieken van het luik "schooltraject" worden door de regering vastgesteld in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
§ 5. Het luik "opvolging van de leerling" stelt de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum in staat de informatie die nodig is voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te winnen, aan te vullen en uit te wisselen.
Het luik "opvolging van de leerling" bevat de volgende rubrieken:
1°. een rubriek met betrekking tot het samenvattingsverslag dat, in de vorm van beknopte informatie, de volgende elementen bevat :
a) de observatie van de leermoeilijkheden van de leerling en de pedagogische acties die door het opvoedend team van de school, in voorkomend geval, in samenwerking met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, worden uitgevoerd om deze moeilijkheden te verhelpen;
b) in voorkomend geval, de observatie van de steunpunten ;
c) in voorkomend geval, een toelichting op de observaties en acties bedoeld in a) en b);
d) aan het einde van het onderwijsniveau, de observatie van leermoeilijkheden die tijdens de jaren van het onderwijsniveau zijn vastgesteld en aan het einde van het niveau nog steeds worden gevolgd, behalve aan het einde van de hogere graad van het secundair onderwijs.
2°. een rubriek betreffende de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders om het leerproces van hun kind te ondersteunen;
3°. een rubriek betreffende de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling met vermelding van de taal die thuis wordt gesproken;
4°. een rubriek betreffende de informatie en documenten van medische/paramedische aard, in voorkomend geval, die door de ouders van de leerling of door de leerling zelf worden toegezonden, indien hij/zij meerderjarig is overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
5°. een rubriek betreffende de memo's waarin de informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling is opgenomen die nodig is voor het opstellen van een samenvattingsverslag overeenkomstig artikel 1.10.4-7;
6°. een rubriek betreffende de historiek die de informatie bedoeld in 1° tot 4° voor de betrokken samenvattingsverslagen bevat en die de volgende elementen bevat:
a) hetzij, voor het DAccE van de leerling die op dezelfde school ingeschreven blijft, de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld tijdens het lopende schooljaar, alsmede de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld aan het einde van de verschillende schooljaren die vallen onder het onderwijsniveau waarin de leerling is ingeschreven ;
b) hetzij, voor het DAccE van de leerling die van school veranderd is, de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld tijdens het lopende schooljaar, alsook de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld op het einde van het vorige schooljaar. De voorgeschiedenis wordt vervolgens aangevuld met de samenvattingsverslagen bedoeld in 1° en de ouderacties bedoeld in 2° die in voorkomend geval later worden opgesteld voor de verschillende schooljaren die onder het onderwijsniveau vallen waarin de leerling is ingeschreven;
c) voor het DAccE van een leerling die van onderwijsniveau is veranderd, het samenvattingsverslag bedoeld in 1° en de acties van de ouders bedoeld in 2° die, in voorkomend geval, worden opgesteld aan het einde van het laatste schooljaar van het vorige onderwijsniveau. Deze elementen zijn alleen zichtbaar tijdens het eerste jaar van het onderwijsniveau waarin de leerling is ingeschreven.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 1° en 5°, bevatten geen enkele categorie van gegevens in verband met de gezondheid.
De rubrieken bedoeld in het tweede lid, 2° en 4° bevatten de categorieën van gegevens betreffende de gezondheid van het kind. De gegevens in de rubrieken bedoeld in het tweede lid 2° en 4° worden verwerkt op basis van de toestemming van de ouders van de leerling of van de leerling zelf indien deze meerderjarig is in de zin van artikel 9, § 2, onder a), van de AVG. De Regering bepaalt de wijze waarop de toestemming wordt verkregen voor de gegevens die opgenomen zijn in de rubriek bedoeld in het tweede lid, 2° en 4°.
De rubriek bedoeld in het tweede lid, 3°, bevat de categorieën van gegevens betreffende de identificatie van de leerling.
Het luik "opvolging van de leerling" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig de artikelen 1.10.4-2 tot en met 1.10.4-7. De lijst en de opmaak van de gegevens die in de rubrieken van het luik "opvolging van de leerling" worden opgenomen, worden door de regering vastgesteld in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
[3 § 5/1. Via het luik "schoolbezoek" kunnen de leden van het onderwijsteam, de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling informatie met betrekking tot het schoolbezoek van de leerling raadplegen, aanvullen en uitwisselen, net als informatie die nodig is voor de coördinatie van de opvolging voor de leerling in een situatie van langdurig schoolverzuim, met het risico van schooluitval of in een situatie van schooluitval in het individuele opvolgings- of begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval als bedoeld in artikel 1.7.1-31, voor zover strikt noodzakelijk voor de betrokkenheid van elk van de personen die optreden.
Het luik "schoolbezoek" bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek over de situatie van de leerling met betrekking tot het schoolbezoek met de volgende tabbladen:
a) een tab voor de situatie van de leerling tijdens het lopende schooljaar. Hierin zijn de volgende elementen opgenomen:
a.1) een status die aanduidt in welke pijler van het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval bedoeld in artikel 1.7.1-31 de leerling wordt ondersteund;
a.2) de opvolging van het schoolverzuim van de leerling met daarin de datum waarop bepaalde drempels bereikt werden en het totale aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid die de leerling bereikte in het betreffende schooljaar;
a.3) de acties ondernomen door de school en de diensten van de Regering met daarin:
i. de informatie over de in artikel 1.7.1-29 bedoelde vergadering of, bij afwezigheid op het gesprek, de vermelding van de delegatie van een lid van het opvoedend hulppersoneel in de woonplaats van de leerling of een contact met het gezin op enige andere wijze in overeenstemming met artikel 1.7.1-29, derde lid;
ii. de datum van de brief waarin aan de leerplicht wordt herinnerd zoals bedoeld in artikel 1.7.1-28;
iii. Indien van toepassing, de datum van de brief bedoeld in artikel 1.7.1-36, § 5, en artikel 1.7.1-41, § 4, tweede lid, die aan een meerderjarige leerling wordt gestuurd om hem te informeren over mogelijke hulp bij een heroriëntatie;
b) een tabblad over de situatie van de leerling tijdens het vorige schooljaar dat dezelfde elementen bevat als die bedoeld onder a) voor het betreffende schooljaar;
2° een rubriek over de opvolging en begeleiding van de leerling die ondersteund wordt in het individuele opvolgings- en steunschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval, met inbegrip van de volgende tabbladen:
a) een tab over de opvolging en begeleiding uitgevoerd met de leerling in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning bedoeld in artikel 1.7.1-32, dat de volgende elementen bevat:
a.1) informatie over de identificatie en contactgegevens van de sturingsbegeleider en, indien van toepassing, informatie met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de herinschakelingsborger;
a.2) informatie over de opvolging uitgevoerd in het kader van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning, met inbegrip van:
i. het type activering van pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning als bedoeld in artikel 1.7.1-33;
ii. de status van de opvolging in pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning;
iii. indien van toepassing, de vermelding van het bestaan van een begeleidingscontract als bedoeld in artikel 1.7.1-34, § 2, vijfde lid.
iv. de reden voor de positieve afsluiting, negatieve afsluiting of verlenging als bedoeld in de artikelen 1.7.1-35 en 1.7.1-36 of de reden voor de beslissing tot vervroegde afsluiting als bedoeld in artikel 1.7.1-35, § 2 en 1.7.1-36, § 2;
a.3) informatie over de begeleidingsmaatregelen geïmplementeerd voor pijler 1 rond vroegtijdige ondersteuning als bedoeld in artikel 1.7.1-34, § 2, met inbegrip van:
i. de ingeschakelde tussenperso(o)n(en);
ii. voor elke ingeschakelde tussenpersoon, de status van de begeleiding;
b) een tab over de individuele opvolging en begeleiding uitgevoerd met de leerling in het kader van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-37 en/of pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-43, dat de volgende elementen bevat:
b.1) informatie over de identificatie en contactgegevens van de sturingsbegeleider;
b.2) informatie over de opvolging uitgevoerd in het kader van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-39 en/of pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-45:
i. het type van activering van pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-38 of het type van activering van pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-44;
ii. de status van de opvolging in pijler 2 rond interventie en/of in pijler 3 met rond compensatie;
iii. de reden voor de positieve afsluiting, de negatieve afsluiting, de verlenging van de ondersteuning in pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1-40 en 1.7.1-41 of de ondersteuning in pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1-46;
b.3) informatie over de ingevoerde begeleidingsmaatregelen voor pijler 2 rond interventie bedoeld in artikel 1.7.1- 39, § 2 en/of voor pijler 3 rond compensatie bedoeld in artikel 1.7.1- 45, § 4, met inbegrip van:
i. de ingeschakelde tussenperso(o)n(en);
ii. voor elke ingeschakelde tussenpersoon, de status van de begeleiding;
c) een overzichtstabblad dat de in a) en b) bedoelde informatie schematisch weergeeft en samenvat, en de gebruikers beknopt informeert over de status van de ondersteuning van de leerling in het individuele opvolgings- en begeleidingsschema ter bestrijding van schoolverzuim en schooluitval voor het lopende schooljaar
3° een rubriek met betrekking tot de geschiedenis met daarin de informatie bedoeld in 1° en 2° wat betreft het lopende schooljaar en het vorige schooljaar.
De informatie bedoeld in het tweede lid, 2°, a), a.1) en b), b.1) bevatten gegevenscategorieën met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de sturingsbegeleider en, indien van toepassing, informatie met betrekking tot de identificatie en contactgegevens van de herinschakelingsborger.
Het luik "schoolbezoek" van het DAccE wordt gevoed in overeenstemming met het artikel 1.10.4-8/1. De lijst en het formaat van de gegevens opgenomen in de rubrieken van het luik "schoolbezoek" worden door de Regering vastgelegd in de in paragraaf 7 bedoelde modellen.]3
§ 6. Het luik "procedures" stelt degenen die betrokken zijn bij een procedure overeenkomstig een decretale of reglementaire bepaling in staat informatie uit te wisselen over procedures voorzien op grond van een decretale of reglementaire bepaling die betrekking heeft op het schooltraject en die gebaseerd is op een evoluerende benadering van de moeilijkheid of de behoefte van de leerling.
[2 Het deel "procedures" omvat de volgende onderdelen:
2° een onderdeel "geschiedenis van de procedures" dat de volgende tabbladen omvat:
a) een tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, waarin de volgende gegevens kunnen worden geraadpleegd:
a.1) het verzoek tot zittenblijven dat is ingediend door de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
a.2) het advies van de school bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 1;
a.3) het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 2;
a.4) de beslissing van de Algemene Inspectiedienst bedoeld in artikel 2.3.1-13;
a.5) in voorkomend geval het beroep dat is ingesteld door ouders bedoeld in artikel 2.3.2-14;
a.6) in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-16;
b) een tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern, dat de volgende gegevens bevat:
b.1) de beslissing van de school bedoeld in artikel 2.3.1-26 of artikel 2.3.1-27;
b.2) in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-30;
2° een onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
3° een onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
Het onderdeel "geschiedenis van de procedures " bedoeld in lid 2, 1°, bevat gegevens met betrekking tot de gezondheid.
De regering legt het (de) stramien(en) vast van het onderdeel "geschiedenis van de procedures" bedoeld in lid 2, 1°. De stramienen van de andere onderdelen worden vastgelegd overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de procedures bedoeld in lid 1.]2
Het luik "procedures" van het DAccE wordt ingevuld overeenkomstig artikel 1.10.4-8. In de decretale en reglementaire bepalingen houdende de organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures bedoeld in het eerste lid worden de nadere regels voor de raadpleging van het luik "procedures" vastgesteld.
§ 7. [2 De regering legt het stramien vast van het DAccE aan de hand van de delen en rubrieken bedoeld in dit artikel, met uitzondering van het in paragraaf 6 bedoelde deel "procedures".]2
Er is een model vastgesteld dat van toepassing op :
1° het gewoon kleuteronderwijs ;
2° [4 ...]4 ;
3° het gewoon lager onderwijs ;
4° [4 ...]4 ;
5° de lagere graad van het gewoon secundair onderwijs ;
6° de hogere graad van het gewoon secundair onderwijs ;
7° [4 ...]4.
§ 8. Het DAccE neemt de vorm aan van een computerapplicatie ontwikkeld door ETNIC en is toegankelijk via de digitale ruimten bedoeld in artikel 4, § 1, [2 lid 1, 1°, 3° en 4°]2 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
De computerapplicatie DAccE volgt de structuur van het DAccE die bepaald is in de modellen bedoeld in paragraaf 7.
§ 9. De persoonsgegevens opgenomen in de luiken van het DAccE kunnen worden gebruikt voor statistische verwerking, op voorwaarde dat ze door de diensten van de Algemene Administratie van het Onderwijs van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, in samenwerking met ETNIC, via aangepaste methoden anoniem worden gemaakt.]1
Art. 1.10.2 -2.[1 § 1er Le DAccE constitue un outil de soutien à la réussite de l'élève qui permet le suivi des apprentissages et du parcours scolaire, contribue à la continuité des apprentissages, et assure la prise en compte d'une approche évolutive de la difficulté ou du besoin de l'élève.
Le DAccE permet le renforcement de l'échange d'informations entre les équipes éducatives et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS au cours de l'année, entre années d'étude, entre niveaux d'étude, et entre écoles en cas de changement d'école. Le DAccE permet le renforcement de l'échange d'informations concernant les décisions liées au parcours d'apprentissage entre l'école, les parents et les élèves.
Le DAccE contribue à la mise en place de procédures administratives effectuées en application de dispositions décrétales ou règlementaires qui concernent le parcours scolaire de l'élève et reposent sur une approche évolutive.
§ 2. Le DAccE comprend [3 cinq]3 volets:
1° un volet " administratif ";
2° un volet " parcours scolaire ";
3° un volet " suivi de l'élève ";
4° [3 un volet " fréquentation scolaire " ;
5° un volet " procédures]3
Chaque volet du DAccE requiert le traitement des catégories de données à caractère personnel dont les finalités sont déterminées aux paragraphes 3 et suivants. Les [3 cinq]3 volets du DAccE sont complémentaires.
§ 3. Le volet " administratif " permet aux membres de l'équipe éducative et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS d'identifier l'élève et d'identifier et de contacter ses parents ou l'élève lui-même s'il est majeur.
Le volet " administratif " comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative aux informations nécessaires à l'identification de l'élève ;
2° une rubrique relative aux informations nécessaires pour identifier et pour contacter les parents ou l'élève s'il est majeur.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 1° et 2°, contiennent les catégories de données suivantes :
1° données d'identification d'un élève ;
2° données d'identification d'un parent ;
3° données de communication d'un parent.
Le volet " administratif " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-1. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " administratif " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.
§ 4. Le volet " parcours scolaire " permet aux membres de l'équipe éducative et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS de prendre connaissance des éléments du parcours de l'élève en lien avec ses apprentissages.
Le volet " parcours scolaire " comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative aux informations de parcours des années précédentes, telles que les inscriptions au cours des années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement et la dernière année du niveau d'enseignement précédent.
2° une rubrique relative aux informations complémentaires de parcours de l'année en cours qui permettent de savoir si l'élève :
a) a fait l'objet d'une décision de maintien ;
b) a fait l'objet d'une décision d'avancement ;
c) bénéficie d'une d'intégration conformément au chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;
d) bénéficie d'un dispositif DASPA conformément au décret du 7 février 2019 visant à l'accueil, la scolarisation et l'accompagnement des élèves qui ne maîtrisent pas la langue de l'enseignement dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française ;
e) bénéficie d'un dispositif FLA conformément au décret du 7 février 2019 visant à l'accueil, la scolarisation et l'accompagnement des élèves qui ne maîtrisent pas la langue de l'enseignement dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française ;
f) bénéficie d'un protocole aménagements raisonnables conformément à l'article 1.7.8-1, § 4, alinéa 6.
3° une rubrique relative à la certification de l'élève.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 1°, 2° et 3°, contiennent les catégories de données relatives aux études et formation et plus particulièrement, la sous-catégorie de données relatives au parcours scolaire.
Le volet " parcours scolaire " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-1. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " parcours scolaire " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.
§ 5. Le volet " suivi de l'élève " permet aux membres de l'équipe éducative et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS de prendre connaissance, de compléter et d'échanger des informations nécessaires au suivi des apprentissages de l'élève.
Le volet " suivi de l'élève " comprend les rubriques suivantes :
1°. une rubrique relative au bilan de synthèse qui reprend, sous la forme d'informations synthétiques, les éléments suivants :
a) l'observation des difficultés d'apprentissage de l'élève et les actions pédagogiques mises en oeuvre par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, pour surmonter ces difficultés ;
b) le cas échéant, l'observation des points d'appui ;
c) le cas échéant, un commentaire portant sur les observations et actions visées aux a) et b);
d) en fin de niveau d'enseignement, l'observation des difficultés d'apprentissages établies au cours des années du niveau d'enseignement et faisant toujours l'objet d'un suivi à la fin du niveau, sauf à la fin du degré supérieur de l'enseignement secondaire.
2°. une rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève portant sur les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant;
3°. une rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève qui comprend la mention de la langue parlée à domicile ;
4°. une rubrique relative aux informations et documents à caractère médical/paramédical, le cas échéant, transmis par les parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur conformément à l'article 1.10.4-6;
5°. une rubrique relative aux mémos qui reprend les informations de suivi des apprentissages de l'élève nécessaires à l'élaboration d'un bilan de synthèse conformément à l'article 1.10.4-7;
6°. une rubrique relative à l'historique qui comprend les informations visées aux 1° à 4° pour les bilans de synthèse concernés et qui reprend les éléments suivants :
a) soit, pour le DAccE de l'élève qui reste inscrit dans la même école, les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° et qui, le cas échéant, sont établis durant l'année scolaire en cours, ainsi que les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis à l'issue des différentes années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement dans lequel l'élève est scolarisé ;
b) soit, pour le DAccE de l'élève qui a changé d'école, les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis durant l'année scolaire en cours, ainsi que les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis à l'issue de l'année scolaire précédente. L'historique est ensuite complété par les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis par la suite lors des différentes années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement dans lequel l'élève est scolarisé ;
c) pour le DAccE de l'élève qui a changé de niveau d'enseignement, le bilan de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis à l'issue de la dernière année scolaire du niveau d'enseignement précédent. Ces éléments sont uniquement visibles au cours de la première année du niveau d'enseignement dans lequel l'élève est scolarisé.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 1° et 5°, ne contiennent aucune catégorie de données relatives à la santé.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 2° et 4°, contiennent les catégories de données relatives à la santé de l'enfant. Les données reprises dans les rubriques visées à l'alinéa 2, 2° et 4°, sont traitées sur base du consentement des parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur au sens de l'article 9, § 2, a) du RGPD. Le Gouvernement fixe la manière dont le consentement est recueilli pour les données reprises dans la rubrique visée à l'alinéa 2, 2° et 4°.
La rubrique visée à l'alinéa 2, 3°, contient les catégories de données relatives à l'identification de l'élève.
Le volet " suivi de l'élève " du DAccE est alimenté conformément aux articles 1.10.4-2 à 1.10.4-7. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " suivi de l'élève " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.
[3 § 5/1. Le volet " fréquentation scolaire " permet aux membres de l'équipe éducative, aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur de prendre connaissance, de compléter et d'échanger des informations relatives à la fréquentation scolaire de l'élève ou qui sont nécessaires à la coordination de la prise charge de l'élève en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-31 et ce, dans la stricte mesure du nécessaire de l'implication de chacune des personnes qui interviennent.
Le volet " fréquentation scolaire " comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à la situation de l'élève en ce qui concerne la fréquentation scolaire reprenant les onglets suivants :
a) un onglet relatif à la situation de l'élève lors de l'année scolaire en cours. Il reprend les éléments suivants :
a.1) le statut qui renseigne dans quel axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-31 l'élève est pris en charge ;
a.2) le suivi de l'absentéisme de l'élève reprenant la date à laquelle certains paliers ont été atteints et le nombre total de demi-jours d'absence injustifiée comptabilisés par l'élève au cours de l'année scolaire concernée ;
a.3) les actions réalisées par l'école et par les services du Gouvernement reprenant :
i. les informations relatives à la réunion visée à l'article 1.7.1-29 ou, à défaut de présentation à l'entretien, la mention de la délégation d'un membre du personnel auxiliaire d'éducation au domicile de l'élève ou d'une prise de contact avec la famille par tout autre moyen conformément à l'article 1.7.1-29, alinéa 3 ;
ii. la date du courrier de rappel de l'obligation scolaire visé à l'article 1.7.1-28 ;
iii. Le cas échéant, la date du courrier visé à l'article 1.7.1-36, § 5, et à l'article 1.7.1-41, § 4, alinéa 2, qui est adressé à un élève majeur afin de l'informer sur les aides possibles en vue d'une réorientation ;
b) un onglet relatif à la situation de l'élève lors de l'année scolaire précédente qui reprend les mêmes éléments que ceux visés au a) pour l'année scolaire concernée ;
2° une rubrique relative au suivi et à l'accompagnement de l'élève qui est pris en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire reprenant les onglets suivants :
a) un onglet relatif au suivi et à l'accompagnement réalisé avec l'élève dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce visé à l'article 1.7.1-32 reprenant les éléments suivants :
a.1) les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du pilote et, le cas échéant, les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du garant de l'accrochage scolaire ;
a.2) les informations relatives au suivi réalisé dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce comprenant :
i. le type d'activation de l'axe 1 relatif au soutien précoce visé à l'article 1.7.1-33 ;
ii. le statut du suivi en axe 1 relatif au soutien précoce ;
iii. le cas échéant, la mention de l'existence d'un contrat d'accompagnement tel que visé à l'article 1.7.1-34, § 2, alinéa 5.
iv. le motif de la clôture positive, de la clôture négative ou de la prolongation visées aux articles 1.7.1-35 et 1.7.1-36 ou la motivation de la décision de clôture précoce visée à l'article 1.7.1-35, § 2 et 1.7.1-36, § 2 ;
a.3) les informations relatives aux mesures d'accompagnement mises en place pour l'axe 1 relatif au soutien précoce visées à l'article 1.7.1-34, § 2, comprenant :
i. le(s) type(s) d'intervenant(s) mobilisé(s) ;
ii. pour chaque intervenant mobilisé, le statut de l'accompagnement ;
b) un onglet relatif au suivi et à l'accompagnement individuel réalisé avec l'élève dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-37 et/ou de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-43 reprenant les éléments suivants :
b.1) les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du pilote ;
b.2) les informations relatives au suivi réalisé dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-39 et/ou de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-45 :
i. le type d'activation de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-38 ou le type d'activation de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-44 ;
ii. le statut du suivi en axe 2 relatif à l'intervention et/ou en axe 3 relatif à la compensation;
iii. le motif de la clôture positive, de la clôture négative, de la prolongation de la prise en charge en axe 2 relatif à l'intervention visée à l'article 1.7.1-40 et 1.7.1-41 ou de la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation visée à l'article 1.7.1-46 ;
b.3) les informations relatives aux mesures d'accompagnements mises en place pour l'axe 2 relatif à l'intervention visées à l'article 1.7.1-39, § 2, et/ou pour l'axe 3 relatif à la compensation visées à l'article 1.7.1-45, § 4, comprenant :
i. le(s) type(s) d'intervenant(s) mobilisé(s) ;
ii. pour chaque intervenant mobilisé, le statut de l'accompagnement ;
c) un onglet récapitulatif qui schématise et synthétise les différentes informations visées au a) et b), et qui informe succinctement les utilisateurs sur l'état de la prise en charge de l'élève dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire et ce, pour l'année scolaire en cours ;
3° une rubrique relative à l'historique qui comprend les informations visées aux 1° et 2° en ce qui concerne l'année scolaire en cours et l'année scolaire précédente.
Les informations visées à l'alinéa 2, 2°, a), a.1) et b), b.1), contiennent des catégories de données relatives à l'identification et aux coordonnées du pilote et, le cas échéant, les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du garant de l'accrochage scolaire.
Le volet " fréquentation scolaire " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-8/1. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " fréquentation scolaire " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.]3
§ 6. Le volet " procédures " permet aux personnes impliquées dans une procédure en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire d'échanger des informations relatives aux procédures prévues en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire qui concerne le parcours scolaire et repose sur une approche évolutive de la difficulté ou du besoin de l'élève.
[2 Le volet " procédures " comprend les sous-volets suivants :
2° un sous-volet " historique des procédures " qui comprend les onglets suivantes :
a) un onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, qui rend possible la consultation des éléments suivants :
a.1) la demande de maintien introduite par les parents visée à l'article 2.3.1-11 ;
a.2) l'avis de l'école visé à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
a.3) l'avis du centre PMS visé à l'article 2.3.1-12, § 2 ;
a.4) la décision du Service général de l'Inspection visée à l'article 2.3.1-13 ;
a.5) le cas échéant, le recours introduit par les parents visé à l'article 2.3.2-14 ;
a.6) le cas échéant, la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-16 ;
b) un onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun, qui reprend les éléments suivants :
b.1) la décision de l'école visée à l'article 2.3.1-26 ou à l'article 2.3.1-27;
b.2) le cas échéant, la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-30 ;
2° un sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
3° un sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
Le sous-volet " historique des procédures " visé à l'alinéa 2, 1°, contient des données liées à la santé.
Le Gouvernement fixe le(s) canevas du sous-volet " historique des procédures " visé à l'alinéa 2, 1°. Les canevas des autres sous-volets sont fixés conformément aux dispositions décrétales et réglementaires organisant les procédures visées à l'alinéa 1er.]2
Le volet " procédures " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-8. Les dispositions décrétales et règlementaires organisant les procédures administratives numérisées visées à l'alinéa 1er fixent les modalités de consultation du volet " procédures ".
§ 7. [2 Le Gouvernement fixe les canevas du DAccE en reprenant les volets et les rubriques visés par le présent article, à l'exception du volet " procédures " visé au paragraphe 6.]2
Il est fixé un canevas applicable :
1° à l'enseignement maternel ordinaire ;
2° [4 ...]4;
3° à l'enseignement primaire ordinaire ;
4° [4 ...]4 ;
5° au degré inférieur de l'enseignement secondaire ordinaire ;
6° au degré supérieur de l'enseignement secondaire ordinaire ;
7° [4 ...]4.
§ 8. Le DAccE se présente sous la forme d'une application informatique élaborée par l'ETNIC et est accessible par l'intermédiaire des espaces numériques visés à l'article 4, § 1er, [2 alinéa 1er, 1°, 3° et 4°]2, du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire.
L'application informatique DAccE reprend la structure du DAccE fixée dans les canevas visés au paragraphe 7.
§ 9. Les données à caractère personnel reprises dans les volets du DAccE peuvent être utilisées pour des traitements statistiques, sous réserve d'être rendues anonymes par des méthodes appropriées par les services de l'Administration générale de l'enseignement du Ministère de la Communauté française, en collaboration avec l'ETNIC.]1
Le DAccE permet le renforcement de l'échange d'informations entre les équipes éducatives et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS au cours de l'année, entre années d'étude, entre niveaux d'étude, et entre écoles en cas de changement d'école. Le DAccE permet le renforcement de l'échange d'informations concernant les décisions liées au parcours d'apprentissage entre l'école, les parents et les élèves.
Le DAccE contribue à la mise en place de procédures administratives effectuées en application de dispositions décrétales ou règlementaires qui concernent le parcours scolaire de l'élève et reposent sur une approche évolutive.
§ 2. Le DAccE comprend [3 cinq]3 volets:
1° un volet " administratif ";
2° un volet " parcours scolaire ";
3° un volet " suivi de l'élève ";
4° [3 un volet " fréquentation scolaire " ;
5° un volet " procédures]3
Chaque volet du DAccE requiert le traitement des catégories de données à caractère personnel dont les finalités sont déterminées aux paragraphes 3 et suivants. Les [3 cinq]3 volets du DAccE sont complémentaires.
§ 3. Le volet " administratif " permet aux membres de l'équipe éducative et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS d'identifier l'élève et d'identifier et de contacter ses parents ou l'élève lui-même s'il est majeur.
Le volet " administratif " comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative aux informations nécessaires à l'identification de l'élève ;
2° une rubrique relative aux informations nécessaires pour identifier et pour contacter les parents ou l'élève s'il est majeur.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 1° et 2°, contiennent les catégories de données suivantes :
1° données d'identification d'un élève ;
2° données d'identification d'un parent ;
3° données de communication d'un parent.
Le volet " administratif " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-1. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " administratif " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.
§ 4. Le volet " parcours scolaire " permet aux membres de l'équipe éducative et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS de prendre connaissance des éléments du parcours de l'élève en lien avec ses apprentissages.
Le volet " parcours scolaire " comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative aux informations de parcours des années précédentes, telles que les inscriptions au cours des années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement et la dernière année du niveau d'enseignement précédent.
2° une rubrique relative aux informations complémentaires de parcours de l'année en cours qui permettent de savoir si l'élève :
a) a fait l'objet d'une décision de maintien ;
b) a fait l'objet d'une décision d'avancement ;
c) bénéficie d'une d'intégration conformément au chapitre X du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;
d) bénéficie d'un dispositif DASPA conformément au décret du 7 février 2019 visant à l'accueil, la scolarisation et l'accompagnement des élèves qui ne maîtrisent pas la langue de l'enseignement dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française ;
e) bénéficie d'un dispositif FLA conformément au décret du 7 février 2019 visant à l'accueil, la scolarisation et l'accompagnement des élèves qui ne maîtrisent pas la langue de l'enseignement dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française ;
f) bénéficie d'un protocole aménagements raisonnables conformément à l'article 1.7.8-1, § 4, alinéa 6.
3° une rubrique relative à la certification de l'élève.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 1°, 2° et 3°, contiennent les catégories de données relatives aux études et formation et plus particulièrement, la sous-catégorie de données relatives au parcours scolaire.
Le volet " parcours scolaire " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-1. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " parcours scolaire " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.
§ 5. Le volet " suivi de l'élève " permet aux membres de l'équipe éducative et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS de prendre connaissance, de compléter et d'échanger des informations nécessaires au suivi des apprentissages de l'élève.
Le volet " suivi de l'élève " comprend les rubriques suivantes :
1°. une rubrique relative au bilan de synthèse qui reprend, sous la forme d'informations synthétiques, les éléments suivants :
a) l'observation des difficultés d'apprentissage de l'élève et les actions pédagogiques mises en oeuvre par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, pour surmonter ces difficultés ;
b) le cas échéant, l'observation des points d'appui ;
c) le cas échéant, un commentaire portant sur les observations et actions visées aux a) et b);
d) en fin de niveau d'enseignement, l'observation des difficultés d'apprentissages établies au cours des années du niveau d'enseignement et faisant toujours l'objet d'un suivi à la fin du niveau, sauf à la fin du degré supérieur de l'enseignement secondaire.
2°. une rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève portant sur les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant;
3°. une rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève qui comprend la mention de la langue parlée à domicile ;
4°. une rubrique relative aux informations et documents à caractère médical/paramédical, le cas échéant, transmis par les parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur conformément à l'article 1.10.4-6;
5°. une rubrique relative aux mémos qui reprend les informations de suivi des apprentissages de l'élève nécessaires à l'élaboration d'un bilan de synthèse conformément à l'article 1.10.4-7;
6°. une rubrique relative à l'historique qui comprend les informations visées aux 1° à 4° pour les bilans de synthèse concernés et qui reprend les éléments suivants :
a) soit, pour le DAccE de l'élève qui reste inscrit dans la même école, les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° et qui, le cas échéant, sont établis durant l'année scolaire en cours, ainsi que les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis à l'issue des différentes années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement dans lequel l'élève est scolarisé ;
b) soit, pour le DAccE de l'élève qui a changé d'école, les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis durant l'année scolaire en cours, ainsi que les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis à l'issue de l'année scolaire précédente. L'historique est ensuite complété par les bilans de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis par la suite lors des différentes années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement dans lequel l'élève est scolarisé ;
c) pour le DAccE de l'élève qui a changé de niveau d'enseignement, le bilan de synthèse visés au 1° et les actions des parents visés au 2° qui, le cas échéant, sont établis à l'issue de la dernière année scolaire du niveau d'enseignement précédent. Ces éléments sont uniquement visibles au cours de la première année du niveau d'enseignement dans lequel l'élève est scolarisé.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 1° et 5°, ne contiennent aucune catégorie de données relatives à la santé.
Les rubriques visées à l'alinéa 2, 2° et 4°, contiennent les catégories de données relatives à la santé de l'enfant. Les données reprises dans les rubriques visées à l'alinéa 2, 2° et 4°, sont traitées sur base du consentement des parents de l'élève ou l'élève lui-même s'il est majeur au sens de l'article 9, § 2, a) du RGPD. Le Gouvernement fixe la manière dont le consentement est recueilli pour les données reprises dans la rubrique visée à l'alinéa 2, 2° et 4°.
La rubrique visée à l'alinéa 2, 3°, contient les catégories de données relatives à l'identification de l'élève.
Le volet " suivi de l'élève " du DAccE est alimenté conformément aux articles 1.10.4-2 à 1.10.4-7. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " suivi de l'élève " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.
[3 § 5/1. Le volet " fréquentation scolaire " permet aux membres de l'équipe éducative, aux membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur de prendre connaissance, de compléter et d'échanger des informations relatives à la fréquentation scolaire de l'élève ou qui sont nécessaires à la coordination de la prise charge de l'élève en situation d'absentéisme prolongé, en risque de décrochage scolaire ou en situation de décrochage scolaire dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-31 et ce, dans la stricte mesure du nécessaire de l'implication de chacune des personnes qui interviennent.
Le volet " fréquentation scolaire " comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à la situation de l'élève en ce qui concerne la fréquentation scolaire reprenant les onglets suivants :
a) un onglet relatif à la situation de l'élève lors de l'année scolaire en cours. Il reprend les éléments suivants :
a.1) le statut qui renseigne dans quel axe du schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire visé à l'article 1.7.1-31 l'élève est pris en charge ;
a.2) le suivi de l'absentéisme de l'élève reprenant la date à laquelle certains paliers ont été atteints et le nombre total de demi-jours d'absence injustifiée comptabilisés par l'élève au cours de l'année scolaire concernée ;
a.3) les actions réalisées par l'école et par les services du Gouvernement reprenant :
i. les informations relatives à la réunion visée à l'article 1.7.1-29 ou, à défaut de présentation à l'entretien, la mention de la délégation d'un membre du personnel auxiliaire d'éducation au domicile de l'élève ou d'une prise de contact avec la famille par tout autre moyen conformément à l'article 1.7.1-29, alinéa 3 ;
ii. la date du courrier de rappel de l'obligation scolaire visé à l'article 1.7.1-28 ;
iii. Le cas échéant, la date du courrier visé à l'article 1.7.1-36, § 5, et à l'article 1.7.1-41, § 4, alinéa 2, qui est adressé à un élève majeur afin de l'informer sur les aides possibles en vue d'une réorientation ;
b) un onglet relatif à la situation de l'élève lors de l'année scolaire précédente qui reprend les mêmes éléments que ceux visés au a) pour l'année scolaire concernée ;
2° une rubrique relative au suivi et à l'accompagnement de l'élève qui est pris en charge dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire reprenant les onglets suivants :
a) un onglet relatif au suivi et à l'accompagnement réalisé avec l'élève dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce visé à l'article 1.7.1-32 reprenant les éléments suivants :
a.1) les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du pilote et, le cas échéant, les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du garant de l'accrochage scolaire ;
a.2) les informations relatives au suivi réalisé dans le cadre de l'axe 1 relatif au soutien précoce comprenant :
i. le type d'activation de l'axe 1 relatif au soutien précoce visé à l'article 1.7.1-33 ;
ii. le statut du suivi en axe 1 relatif au soutien précoce ;
iii. le cas échéant, la mention de l'existence d'un contrat d'accompagnement tel que visé à l'article 1.7.1-34, § 2, alinéa 5.
iv. le motif de la clôture positive, de la clôture négative ou de la prolongation visées aux articles 1.7.1-35 et 1.7.1-36 ou la motivation de la décision de clôture précoce visée à l'article 1.7.1-35, § 2 et 1.7.1-36, § 2 ;
a.3) les informations relatives aux mesures d'accompagnement mises en place pour l'axe 1 relatif au soutien précoce visées à l'article 1.7.1-34, § 2, comprenant :
i. le(s) type(s) d'intervenant(s) mobilisé(s) ;
ii. pour chaque intervenant mobilisé, le statut de l'accompagnement ;
b) un onglet relatif au suivi et à l'accompagnement individuel réalisé avec l'élève dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-37 et/ou de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-43 reprenant les éléments suivants :
b.1) les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du pilote ;
b.2) les informations relatives au suivi réalisé dans le cadre de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-39 et/ou de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-45 :
i. le type d'activation de l'axe 2 relatif à l'intervention visé à l'article 1.7.1-38 ou le type d'activation de l'axe 3 relatif à la compensation visé à l'article 1.7.1-44 ;
ii. le statut du suivi en axe 2 relatif à l'intervention et/ou en axe 3 relatif à la compensation;
iii. le motif de la clôture positive, de la clôture négative, de la prolongation de la prise en charge en axe 2 relatif à l'intervention visée à l'article 1.7.1-40 et 1.7.1-41 ou de la prise en charge en axe 3 relatif à la compensation visée à l'article 1.7.1-46 ;
b.3) les informations relatives aux mesures d'accompagnements mises en place pour l'axe 2 relatif à l'intervention visées à l'article 1.7.1-39, § 2, et/ou pour l'axe 3 relatif à la compensation visées à l'article 1.7.1-45, § 4, comprenant :
i. le(s) type(s) d'intervenant(s) mobilisé(s) ;
ii. pour chaque intervenant mobilisé, le statut de l'accompagnement ;
c) un onglet récapitulatif qui schématise et synthétise les différentes informations visées au a) et b), et qui informe succinctement les utilisateurs sur l'état de la prise en charge de l'élève dans le schéma de suivi et d'accompagnement individuel pour lutter contre l'absentéisme et le décrochage scolaire et ce, pour l'année scolaire en cours ;
3° une rubrique relative à l'historique qui comprend les informations visées aux 1° et 2° en ce qui concerne l'année scolaire en cours et l'année scolaire précédente.
Les informations visées à l'alinéa 2, 2°, a), a.1) et b), b.1), contiennent des catégories de données relatives à l'identification et aux coordonnées du pilote et, le cas échéant, les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du garant de l'accrochage scolaire.
Le volet " fréquentation scolaire " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-8/1. La liste et le format des données comprises dans les rubriques du volet " fréquentation scolaire " sont fixés par le Gouvernement dans les canevas visés au paragraphe 7.]3
§ 6. Le volet " procédures " permet aux personnes impliquées dans une procédure en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire d'échanger des informations relatives aux procédures prévues en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire qui concerne le parcours scolaire et repose sur une approche évolutive de la difficulté ou du besoin de l'élève.
[2 Le volet " procédures " comprend les sous-volets suivants :
2° un sous-volet " historique des procédures " qui comprend les onglets suivantes :
a) un onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, qui rend possible la consultation des éléments suivants :
a.1) la demande de maintien introduite par les parents visée à l'article 2.3.1-11 ;
a.2) l'avis de l'école visé à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
a.3) l'avis du centre PMS visé à l'article 2.3.1-12, § 2 ;
a.4) la décision du Service général de l'Inspection visée à l'article 2.3.1-13 ;
a.5) le cas échéant, le recours introduit par les parents visé à l'article 2.3.2-14 ;
a.6) le cas échéant, la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-16 ;
b) un onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun, qui reprend les éléments suivants :
b.1) la décision de l'école visée à l'article 2.3.1-26 ou à l'article 2.3.1-27;
b.2) le cas échéant, la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-30 ;
2° un sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
3° un sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
Le sous-volet " historique des procédures " visé à l'alinéa 2, 1°, contient des données liées à la santé.
Le Gouvernement fixe le(s) canevas du sous-volet " historique des procédures " visé à l'alinéa 2, 1°. Les canevas des autres sous-volets sont fixés conformément aux dispositions décrétales et réglementaires organisant les procédures visées à l'alinéa 1er.]2
Le volet " procédures " du DAccE est alimenté conformément à l'article 1.10.4-8. Les dispositions décrétales et règlementaires organisant les procédures administratives numérisées visées à l'alinéa 1er fixent les modalités de consultation du volet " procédures ".
§ 7. [2 Le Gouvernement fixe les canevas du DAccE en reprenant les volets et les rubriques visés par le présent article, à l'exception du volet " procédures " visé au paragraphe 6.]2
Il est fixé un canevas applicable :
1° à l'enseignement maternel ordinaire ;
2° [4 ...]4;
3° à l'enseignement primaire ordinaire ;
4° [4 ...]4 ;
5° au degré inférieur de l'enseignement secondaire ordinaire ;
6° au degré supérieur de l'enseignement secondaire ordinaire ;
7° [4 ...]4.
§ 8. Le DAccE se présente sous la forme d'une application informatique élaborée par l'ETNIC et est accessible par l'intermédiaire des espaces numériques visés à l'article 4, § 1er, [2 alinéa 1er, 1°, 3° et 4°]2, du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire.
L'application informatique DAccE reprend la structure du DAccE fixée dans les canevas visés au paragraphe 7.
§ 9. Les données à caractère personnel reprises dans les volets du DAccE peuvent être utilisées pour des traitements statistiques, sous réserve d'être rendues anonymes par des méthodes appropriées par les services de l'Administration générale de l'enseignement du Ministère de la Communauté française, en collaboration avec l'ETNIC.]1
Art. 1.10.2 -3. [1 Het DAccE is persoonlijk, specifiek voor elke leerling, heeft alleen betrekking op de leerling en bevat slechts persoonsgegevens of documenten die betrekking hebben op de leerling, met uitzondering van identificatiegegevens en contactgegevens van zijn ouders indien hij minderjarig is. Het bevat geen gegevens betreffende tuchtrechtelijke beslissingen of resultaten van summatieve of certificatieve proeven, met uitzondering van de vermelding van de door de leerling behaalde getuigschriften en de data waarop deze werden behaald.
Het DAccE is perspectief op verandering. De gegevens in het DAccE worden gedurende de gehele schooltijd van de leerling regelmatig ingevoerd, bijgewerkt en geschrapt, met name in het belang van de leerling, overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 1.
Het DAccE is vertrouwelijk en alleen toegankelijk voor personen die bij of krachtens deze titel gemachtigd zijn er toegang toe te hebben. Elke gebruiker is verplicht de vertrouwelijkheid van de in het DAccE opgenomen gegevens te respecteren.]1
Het DAccE is perspectief op verandering. De gegevens in het DAccE worden gedurende de gehele schooltijd van de leerling regelmatig ingevoerd, bijgewerkt en geschrapt, met name in het belang van de leerling, overeenkomstig hoofdstuk 4, afdeling 1.
Het DAccE is vertrouwelijk en alleen toegankelijk voor personen die bij of krachtens deze titel gemachtigd zijn er toegang toe te hebben. Elke gebruiker is verplicht de vertrouwelijkheid van de in het DAccE opgenomen gegevens te respecteren.]1
Art. 1.10.2 -3. [1 Le DAccE est personnel, propre à chaque élève, ne concerne que l'élève et contient uniquement des données à caractère personnel ou des documents qui lui sont relatifs, à l'exception des données d'indentification et de contacts qui concernent ses parents s'il est mineur. Il ne comprend pas de données relatives aux décisions disciplinaires ni aux résultats d'épreuves sommatives ou certificatives, à l'exception de la mention des certificats obtenus par l'élève et de leurs dates d'obtention.
Le DAccE est évolutif. Les données y figurant sont saisies, mises à jour et supprimées de manière régulière tout au long de la scolarité de l'élève, notamment dans l'intérêt de ce dernier, conformément au chapitre 4, section 1.
Le DAccE est confidentiel et exclusivement accessible aux personnes y habilitées, par ou en vertu du présent titre. Chaque utilisateur est tenu de respecter la confidentialité des données figurant dans le DAccE.]1
Le DAccE est évolutif. Les données y figurant sont saisies, mises à jour et supprimées de manière régulière tout au long de la scolarité de l'élève, notamment dans l'intérêt de ce dernier, conformément au chapitre 4, section 1.
Le DAccE est confidentiel et exclusivement accessible aux personnes y habilitées, par ou en vertu du présent titre. Chaque utilisateur est tenu de respecter la confidentialité des données figurant dans le DAccE.]1
HOOFDSTUK III. [1 - Toegang tot het DAccE en gebruikersprofielen]1
CHAPITRE III. [1 - De l'accès au DAccE et des profils d'utilisateur]1
Art. 1.10.3 -1. [1 § 1. Elk lid van het opvoedend team en van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum heeft alleen toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school en in het niveau waar hij/zij werkt of waarvoor hij/zij bevoegd is.
De inrichtende macht van een school heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school die zij organiseert. De inrichtende macht van een PMS-centrum heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de scholen waarvoor het PMS-centrum dat zij organiseert, bevoegd is.
De diensten van de regering creëren, volgens de nadere regels bepaald door de Regering en onder voorbehoud van validering door de inrichtende macht van een school of een PMS-centrum, de toegangen voor de gebruikers van het DAccE die onder de verantwoordelijkheid van deze inrichtende macht vallen.
De inrichtende macht van de school of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. De inrichtende macht van het PMS-centrum of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. Bij gebreke daarvan kunnen de diensten van de regering de aan het DAccE-gebruikers verleende toegang bijwerken.
§ 2. De ouders van een minderjarige leerling hebben toegang tot het DAccE van hun kind. Een meerderjarige leerling heeft toegang tot het DAccE dat op hem/haar betrekking heeft.
[2 De diensten van de regering beheren de toegang tot de computerapplicatie DAccE, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8, voor de ouders of de meerderjarige leerling volgens de door de regering bepaalde nadere regels.]2
De leerling of de ouder stelt de directeur van de school in kennis van elke rechterlijke beslissing betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag of de meerderjarigheid en die gevolgen heeft voor de toegang tot het DAccE, zoals bedoeld in het eerste lid en het tweede lid. De directeur stelt de diensten van de regering onverwijld in kennis.
§ 3. De ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, creëert toegangen voor DAccE-gebruikers die deel uitmaken van de Algemene Administratie van het onderwijs en van de Algemene Inspectiedienst in functie van de vereisten die gebonden zijn aan de uitoefening van hun opdrachten. Deze toegangen worden tijdelijk verleend voor de tijd die nodig is om hun opdrachten uit te voeren.]1
[3 § 4. Personen van wie het ambt het vereist en die hun ambt ten aanzien van de betrokken leerling daadwerkelijk uitoefenen, kunnen toegang krijgen tot het DAccE van deze leerling en tussenbeide komen in een procedure bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, waarbij die leerling betrokken is, overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de betrokken procedure.
Naargelang van het geval geldt voor de decretale of reglementaire bepalingen tot organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures in het DAccE het volgende:
1° ze stellen de gebruikersprofielen vast voor personen waarop leden 1 tot 3 geen betrekking hebben;
2° ze vullen de gebruikersprofielen bedoeld in artikel 1.10.3-2 aan.]3
De inrichtende macht van een school heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de school die zij organiseert. De inrichtende macht van een PMS-centrum heeft toegang tot het DAccE van de leerlingen die ingeschreven zijn in de scholen waarvoor het PMS-centrum dat zij organiseert, bevoegd is.
De diensten van de regering creëren, volgens de nadere regels bepaald door de Regering en onder voorbehoud van validering door de inrichtende macht van een school of een PMS-centrum, de toegangen voor de gebruikers van het DAccE die onder de verantwoordelijkheid van deze inrichtende macht vallen.
De inrichtende macht van de school of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. De inrichtende macht van het PMS-centrum of haar afgevaardigde beheert de sluiting of de schorsing van de aan haar personeelsleden verleende toegang volgens de nadere regels bepaald door de regering. Bij gebreke daarvan kunnen de diensten van de regering de aan het DAccE-gebruikers verleende toegang bijwerken.
§ 2. De ouders van een minderjarige leerling hebben toegang tot het DAccE van hun kind. Een meerderjarige leerling heeft toegang tot het DAccE dat op hem/haar betrekking heeft.
[2 De diensten van de regering beheren de toegang tot de computerapplicatie DAccE, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8, voor de ouders of de meerderjarige leerling volgens de door de regering bepaalde nadere regels.]2
De leerling of de ouder stelt de directeur van de school in kennis van elke rechterlijke beslissing betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag of de meerderjarigheid en die gevolgen heeft voor de toegang tot het DAccE, zoals bedoeld in het eerste lid en het tweede lid. De directeur stelt de diensten van de regering onverwijld in kennis.
§ 3. De ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, creëert toegangen voor DAccE-gebruikers die deel uitmaken van de Algemene Administratie van het onderwijs en van de Algemene Inspectiedienst in functie van de vereisten die gebonden zijn aan de uitoefening van hun opdrachten. Deze toegangen worden tijdelijk verleend voor de tijd die nodig is om hun opdrachten uit te voeren.]1
[3 § 4. Personen van wie het ambt het vereist en die hun ambt ten aanzien van de betrokken leerling daadwerkelijk uitoefenen, kunnen toegang krijgen tot het DAccE van deze leerling en tussenbeide komen in een procedure bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, waarbij die leerling betrokken is, overeenkomstig de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de betrokken procedure.
Naargelang van het geval geldt voor de decretale of reglementaire bepalingen tot organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures in het DAccE het volgende:
1° ze stellen de gebruikersprofielen vast voor personen waarop leden 1 tot 3 geen betrekking hebben;
2° ze vullen de gebruikersprofielen bedoeld in artikel 1.10.3-2 aan.]3
Art. 1.10.3 -1.[1 § 1er. Chaque membre de l'équipe éducative et de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS dispose uniquement des accès au DAccE des élèves inscrits dans l'école et du niveau dans lesquels il exerce ou pour lesquels il est compétent.
Le pouvoir organisateur d'une école dispose d'un accès au DAccE des élèves inscrits dans l'école qu'il organise. Le pouvoir organisateur d'un centre PMS dispose d'un accès au DAccE des élèves inscrits dans les écoles pour lesquelles le centre PMS qu'il organise est compétent.
Les services du Gouvernement créent, selon les modalités fixées par le Gouvernement et moyennant la validation du pouvoir organisateur d'une école ou d'un centre PMS, les accès pour les utilisateurs du DAccE qui relèvent de la responsabilité de ce pouvoir organisateur.
Le pouvoir organisateur de l'école ou son délégué gère la clôture ou la suspension des accès accordés aux membres de son personnel selon les modalités fixées par le Gouvernement. Le pouvoir organisateur du centre PMS ou son délégué gère la clôture ou la suspension des accès accordés aux membres de son personnel selon les modalités fixées par le Gouvernement. A défaut, les Services du Gouvernement peuvent actualiser les accès accordés aux utilisateurs du DAccE.
§ 2. Les parents d'un élève mineur dispose d'un accès au DAccE de leur enfant. L'élève majeur dispose d'un accès au DAccE qui lui est relatif.
[2 Les services du Gouvernement gèrent les accès à l'application informatique DAccE visées à l'article 1.10.2-2, § 8, pour les parents ou l'élève majeur selon les modalités fixées par le Gouvernement.]2
L'élève ou le parent notifie au directeur de l'école toute décision judiciaire touchant à l'exercice de l'autorité parentale ou à la majorité et ayant une incidence sur l'accès au DAccE prévu par les alinéas 1er et 2. Le directeur en informe sans délai les services du Gouvernement.
§ 3. Le fonctionnaire général ou son délégué visé à l'article 1.10.4-12, § 2, crée les accès pour les utilisateurs du DAccE qui relèvent des services de l'Administration générale de l'enseignement et du Service général de l'Inspection en fonction des nécessités liées à l'exercice de leurs missions. Ces accès sont octroyés temporairement le temps nécessaire pour mener bien à leurs missions.]1
[3 § 4. Les personnes dont la fonction le requiert et qui exercent effectivement leur fonction à l'égard de l'élève concerné peuvent se voir octroyer un accès au DAccE de cet élève et intervenir dans une procédure visée à l'article 1.10.2-2, § 6, impliquant cet élève conformément aux dispositions décrétales et réglementaires organisant la procédure concernée.
Selon le cas, les dispositions décrétales ou réglementaires organisant les procédures administratives numérisées dans le DAccE :
1° fixent les profils d'utilisateur pour les personnes qui ne sont pas visées par les paragraphes 1er à 3 ;
2° complètent les profils d'utilisateur visés à l'article 1.10.3-2.]3
Le pouvoir organisateur d'une école dispose d'un accès au DAccE des élèves inscrits dans l'école qu'il organise. Le pouvoir organisateur d'un centre PMS dispose d'un accès au DAccE des élèves inscrits dans les écoles pour lesquelles le centre PMS qu'il organise est compétent.
Les services du Gouvernement créent, selon les modalités fixées par le Gouvernement et moyennant la validation du pouvoir organisateur d'une école ou d'un centre PMS, les accès pour les utilisateurs du DAccE qui relèvent de la responsabilité de ce pouvoir organisateur.
Le pouvoir organisateur de l'école ou son délégué gère la clôture ou la suspension des accès accordés aux membres de son personnel selon les modalités fixées par le Gouvernement. Le pouvoir organisateur du centre PMS ou son délégué gère la clôture ou la suspension des accès accordés aux membres de son personnel selon les modalités fixées par le Gouvernement. A défaut, les Services du Gouvernement peuvent actualiser les accès accordés aux utilisateurs du DAccE.
§ 2. Les parents d'un élève mineur dispose d'un accès au DAccE de leur enfant. L'élève majeur dispose d'un accès au DAccE qui lui est relatif.
[2 Les services du Gouvernement gèrent les accès à l'application informatique DAccE visées à l'article 1.10.2-2, § 8, pour les parents ou l'élève majeur selon les modalités fixées par le Gouvernement.]2
L'élève ou le parent notifie au directeur de l'école toute décision judiciaire touchant à l'exercice de l'autorité parentale ou à la majorité et ayant une incidence sur l'accès au DAccE prévu par les alinéas 1er et 2. Le directeur en informe sans délai les services du Gouvernement.
§ 3. Le fonctionnaire général ou son délégué visé à l'article 1.10.4-12, § 2, crée les accès pour les utilisateurs du DAccE qui relèvent des services de l'Administration générale de l'enseignement et du Service général de l'Inspection en fonction des nécessités liées à l'exercice de leurs missions. Ces accès sont octroyés temporairement le temps nécessaire pour mener bien à leurs missions.]1
[3 § 4. Les personnes dont la fonction le requiert et qui exercent effectivement leur fonction à l'égard de l'élève concerné peuvent se voir octroyer un accès au DAccE de cet élève et intervenir dans une procédure visée à l'article 1.10.2-2, § 6, impliquant cet élève conformément aux dispositions décrétales et réglementaires organisant la procédure concernée.
Selon le cas, les dispositions décrétales ou réglementaires organisant les procédures administratives numérisées dans le DAccE :
1° fixent les profils d'utilisateur pour les personnes qui ne sont pas visées par les paragraphes 1er à 3 ;
2° complètent les profils d'utilisateur visés à l'article 1.10.3-2.]3
Art. 1.10.3 -2.[1 § 1. Elke persoon die toegang heeft tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1, krijgt een of meer gebruikersprofielen toegewezen die overeenstemmen met zijn/haar functie of verantwoordelijkheid. De DAccE-gebruikersprofielen zijn als volgt:
1° "directie van de school" ;
2° "directie van het PMS-centrum";
3° "lid van het pedagogische team" ;
4° "lid van het opvoedend team" ;
5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
6° "inrichtende macht van de school" ;
7° "inrichtende macht van het PMS-centrum" ;
8° "ouders of meerderjarige leerling" ;
9° "Algemene Inspectiedienst" ;
10° [3 ...]3 [4 "lid van het pedagogisch team - herinschakelingsborger"]4;
[4 11° "lid van het onderwijsteam - herinschakelingsborger";
12° "lid van het pedagogisch team - sturingsbegeleider schoolherinschakeling";
13° "lid van het onderwijsteam - schoolconflictsturingsbegeleider".]4
§ 2. Het gebruikersprofiel "directie van de school maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen :
1° om een leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" [4 opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de in artikel 1.10.4-9 bepaalde nadere regels;
b) [3 ...]3
2° om schriftelijke toegang te hebben om :
a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
b) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
c) [3 de gegevens corrigeren of wissen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind, op verzoek van de ouders en om een invoerfout te corrigeren, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden;]3
d) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de interne bemiddelingsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13, § 1;
e) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 4 of 5 te verwijderen;
[4 f) het luik "schoolbezoek" invullen.]4
3° aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van een minderjarige leerling toegang te verlenen om het DAccE ter plaatse te raadplegen;
4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 3. Het gebruikersprofiel "directie van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
b) een memo op te stellen;
c) [3 ...]3 [4 het luik "schoolbezoek" invullen.]4
d) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in paragraaf 6 te verwijderen ;
3° om de raadpleging van het DAccE ter plaatse aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling toe te staan;
4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, en die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9 ;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
3° om de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
§ 5. Het gebruikersprofiel "lid van het opvoedend team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) een memo op te stellen;
b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
§ 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid staan en die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om schriftelijke toegang te hebben om :
a) een memo op te stellen;
b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
[4 c) het luik "schoolbezoek" invullen.]4
3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
§ 7. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in de school of scholen waarvoor hij/zij verantwoordelijk is:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) [3 ...]3
b) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de in artikel 1.10.4 - 13, § 1 bedoelde interne bemiddelingsprocedure;
c) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 2, 4 of 5 te verwijderen;
3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 8. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in een school waarvoor het door hem/haar georganiseerde PMS-centrum bevoegd is:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) [3 ...]3
b) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 3 of 6, te verwijderen;
3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerling waarvoor hij/zij verantwoordelijk is :
[2 1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-10;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken;]2
4° bij te dragen aan het luik "opvolging van de leerling" overeenkomstig artikel 1.10.4-6 ;
5° het directeur van de school te vragen een verzoek in te dienen bij de diensten van de regering om onjuiste gegevens in het DAccE te verbeteren volgens de nadere regels en door middel van het model van verzoek bepaald door de regering
§ 10. Het gebruikersprofiel "Algemene inspectiedienst" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel:
1° om leestoegang te hebben om:
a) in voorkomend geval, afhankelijk van de vereisten gebonden aan de uitoefening van hun opdrachten en overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, de informatie van alle luiken van het DAccE te raadplegen;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
§ 11. [3 ...]3]1 [4 Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team - herinschakelingsborger" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan en ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" bedoeld in paragraaf 4;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model.]4
[4 § 12. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam - herinschakelingsborger" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan en ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" bedoeld in paragraaf 5;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model."
§ 13. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team - sturingsbegeleider schoolherinschakeling" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" bedoeld in paragraaf 4;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model."
§ 14. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam - sturingsbegeleider schoolherinschakeling" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" bedoeld in paragraaf 5;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model.]4
1° "directie van de school" ;
2° "directie van het PMS-centrum";
3° "lid van het pedagogische team" ;
4° "lid van het opvoedend team" ;
5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
6° "inrichtende macht van de school" ;
7° "inrichtende macht van het PMS-centrum" ;
8° "ouders of meerderjarige leerling" ;
9° "Algemene Inspectiedienst" ;
10° [3 ...]3 [4 "lid van het pedagogisch team - herinschakelingsborger"]4;
[4 11° "lid van het onderwijsteam - herinschakelingsborger";
12° "lid van het pedagogisch team - sturingsbegeleider schoolherinschakeling";
13° "lid van het onderwijsteam - schoolconflictsturingsbegeleider".]4
§ 2. Het gebruikersprofiel "directie van de school maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen :
1° om een leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" [4 opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de in artikel 1.10.4-9 bepaalde nadere regels;
b) [3 ...]3
2° om schriftelijke toegang te hebben om :
a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
b) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
c) [3 de gegevens corrigeren of wissen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind, op verzoek van de ouders en om een invoerfout te corrigeren, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden;]3
d) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de interne bemiddelingsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13, § 1;
e) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 4 of 5 te verwijderen;
[4 f) het luik "schoolbezoek" invullen.]4
3° aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van een minderjarige leerling toegang te verlenen om het DAccE ter plaatse te raadplegen;
4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 3. Het gebruikersprofiel "directie van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) documenten met de medische/paramedische gegevens die nuttig zijn voor de opvolging van het leerproces van de leerling in te voeren in het luik "opvolging van de leerling", overeenkomstig artikel 1.10.4-6, eerste lid;
b) een memo op te stellen;
c) [3 ...]3 [4 het luik "schoolbezoek" invullen.]4
d) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in paragraaf 6 te verwijderen ;
3° om de raadpleging van het DAccE ter plaatse aan de meerderjarige leerling of aan de ouders van de minderjarige leerling toe te staan;
4° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, en die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9 ;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) het luik "opvolging van de leerling" in te vullen en een memo op te stellen ;
b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
3° om de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
§ 5. Het gebruikersprofiel "lid van het opvoedend team" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid vallen, die ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt en die ingeschreven zijn in het niveau waar hij/zij werkt:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie in de luiken "administratief", "schooltraject" en "opvolging van de leerlingen" te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) een memo op te stellen;
b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
§ 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn/haar verantwoordelijkheid staan en die zijn ingeschreven in de school of scholen waar hij/zij zijn/haar opdrachten uitvoert:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om schriftelijke toegang te hebben om :
a) een memo op te stellen;
b) [3 de memo verwijderen die hij zelf heeft opgesteld, overeenkomstig artikel 1.10.4-7, lid 3;]3
[4 c) het luik "schoolbezoek" invullen.]4
3° de laatste bijgewerkte versie van de opzoekbare historiek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, voor het lopende schooljaar af te drukken.
§ 7. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in de school of scholen waarvoor hij/zij verantwoordelijk is:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) [3 ...]3
b) de gegevens geschreven in vrije tekst in het samenvattingsverslag in het luik "opvolging van de leerling" te verbeteren aan het einde van de in artikel 1.10.4 - 13, § 1 bedoelde interne bemiddelingsprocedure;
c) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 2, 4 of 5 te verwijderen;
3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 8. Het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die ingeschreven zijn in een school waarvoor het door hem/haar georganiseerde PMS-centrum bevoegd is:
1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° om de schriftelijke toegang te hebben om :
a) [3 ...]3
b) overeenkomstig artikel 1.10.4-7, derde lid, de memo opgesteld door een gebruiker met een gebruikersprofiel bedoeld in de paragrafen 3 of 6, te verwijderen;
3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken.
§ 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel voor de leerling waarvoor hij/zij verantwoordelijk is :
[2 1° om leestoegang te hebben om :
a) de informatie van de luiken "administratief", "schooltraject", [4 "opvolging van de leerling "en "schoolbezoek"]4 te raadplegen volgens de nadere regels bepaald in artikel 1.10.4-10;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
3° het afdrukbare verslag bedoeld in artikel 1.10.4 10, § 2, tweede lid, af te drukken;]2
4° bij te dragen aan het luik "opvolging van de leerling" overeenkomstig artikel 1.10.4-6 ;
5° het directeur van de school te vragen een verzoek in te dienen bij de diensten van de regering om onjuiste gegevens in het DAccE te verbeteren volgens de nadere regels en door middel van het model van verzoek bepaald door de regering
§ 10. Het gebruikersprofiel "Algemene inspectiedienst" maakt het mogelijk voor de gebruiker met dit profiel:
1° om leestoegang te hebben om:
a) in voorkomend geval, afhankelijk van de vereisten gebonden aan de uitoefening van hun opdrachten en overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, de informatie van alle luiken van het DAccE te raadplegen;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
§ 11. [3 ...]3]1 [4 Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team - herinschakelingsborger" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan en ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" bedoeld in paragraaf 4;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model.]4
[4 § 12. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam - herinschakelingsborger" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan en ingeschreven zijn in de school waar de gebruiker werkt:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" bedoeld in paragraaf 5;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model."
§ 13. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team - sturingsbegeleider schoolherinschakeling" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" bedoeld in paragraaf 4;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model."
§ 14. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam - sturingsbegeleider schoolherinschakeling" laat een gebruiker die over dit profiel beschikt toe om voor de leerlingen die onder zijn aansprakelijkheid staan:
1° over dezelfde toegang en functies te beschikken als deze vermeld in het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" bedoeld in paragraaf 5;
2° de informatie van het luik "schoolbezoek" te raadplegen volgens de bepalingen vastgelegd in artikel 1.10.4-9;
3° schrijftoegang te hebben om het luik "schoolbezoek" in te vullen;
4° alle rubrieken van het luik "schoolbezoek" af te drukken volgens het door de Regering in toepassing van artikel 1.10.4-10, § 2, tweede lid, vastgestelde model.]4
Art. 1.10.3 -2. [1 § 1er. Chaque personne disposant d'un accès au DAccE conformément à l'article 1.10.3-1 se voit attribuer un ou plusieurs profils d'utilisateur correspondant à sa fonction ou à sa responsabilité. Les profils d'utilisateur du DAccE sont les suivants :
1° " direction d'école " ;
2° " direction de centre PMS " ;
3° " membre de l'équipe pédagogique " ;
4° " membre de l'équipe éducative " ;
5° " membre du personnel technique du centre PMS " ;
6° " pouvoir organisateur de l'école " ;
7° " pouvoir organisateur du centre PMS " ;
8° " parents ou élève majeur " ;
9° " Service général de l'Inspection " ;
10° [3 ...]3 [4 "membre de l'équipe pédagogique - garant de l'accrochage scolaire";]4
[4 11° " membre de l'équipe éducative - garant de l'accrochage scolaire " ;
12° " membre de l'équipe pédagogique - pilote accrochage scolaire " ;
13° " membre de l'équipe éducative - pilote accrochage scolaire]4
§ 2. Le profil d'utilisateur " direction d'école " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) introduire des documents reprenant les données médicales/paramédicales utiles au suivi des apprentissages de l'élève dans le volet " suivi de l'élève ", conformément à l'article 1.10.4-6, alinéa 1er ;
b) alimenter le volet " suivi de l'élève " et rédiger un mémo ;
c) [3 corriger ou effacer les données reprises dans la rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève portant sur les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant et ce, à la demande des parents et pour corriger une erreur d'alimentation, selon les modalités fixées par le Gouvernement ;]3
d) corriger les données écrites en texte libre dans le bilan de synthèse figurant dans le volet " suivi de l'élève " à l'issue de la procédure de conciliation interne visée à l'article 1.10.4 - 13, § 1er ;
e) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé aux paragraphes 4 ou 5;
[4 f) alimenter le volet " fréquentation scolaire "]4
3° de donner l'accès permettant la consultation du DAccE sur place à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur ;
4° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 3. Le profil d'utilisateur " direction de centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans la ou les école(s) où il réalise ses missions :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) introduire des documents reprenant les données médicales/paramédicales utiles au suivi des apprentissages de l'élève dans le volet " suivi de l'élève ", conformément à l'article 1.10.4-6, alinéa 1er ;
b) rédiger un mémo ;
c) [3 ...]3 [4 alimenter le volet " fréquentation scolaire "]4
d) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé au paragraphe 6 ;
3° d'autoriser la consultation du DAccE sur place à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur ;
4° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 4. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " et " suivi de l'élève " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter le volet " suivi de l'élève " et rédiger un mémo ;
b) [3 supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo qu'il a lui-même rédigé]3;
3° d'imprimer la dernière version actualisée de l'historique consultable visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, pour l'année scolaire en cours.
§ 5. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " et " suivi de l'élève " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) rédiger un mémo ;
b) [3 supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo qu'il a lui-même rédigé]3;
3° d'imprimer la dernière version actualisée de l'historique consultable visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, pour l'année scolaire en cours.
§ 6. Le profil d'utilisateur " membre du personnel technique du Centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans la ou les école(s) où il réalise ses missions:
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) rédiger un mémo ;
b) [3 supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo qu'il a lui-même rédigé]3 ;
[4 c) alimenter le volet " fréquentation scolaire "]4
3° d'imprimer la dernière version actualisée de l'historique consultable visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, pour l'année scolaire en cours.
§ 7. Le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour élèves inscrits dans la/les école(s) dont il est responsable :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) [3 ...]3
b) corriger les données écrites en texte libre dans le bilan de synthèse figurant dans le volet " suivi de l'élève " à l'issue de la procédure de conciliation interne visée à l'article 1.10.4 - 13, § 1er ;
c) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé aux paragraphes 2, 4 ou 5 ;
3° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 8. Le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du Centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves inscrits dans une école pour laquelle le centre PMS qu'il organise est compétent:
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) [3 ...]3
b) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé aux paragraphes 3 ou 6 ;
3° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 9. Le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour l'élève pour lequel il est responsable :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-10;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
3° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2 ;
4° de contribuer à l'alimentation du volet " suivi de l'élève " conformément à l'article 1.10.4-6 ;
5° de demander au directeur de l'école d'introduire une demande auprès des services du Gouvernement pour faire corriger une donnée inexacte figurant dans le DAccE, selon les modalités et au moyen du modèle de demande fixés par le Gouvernement.
§ 10. Le profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) le cas échéant, en fonction des nécessités liées à l'exercice de leurs missions et conformément aux dispositions légales et règlementaires, consulter les informations de tous les volets du DAccE ;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
§ 11. [3 ...]3]1 [4 Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique - garant de l'accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " visé au paragraphe 4 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.]4
[4 § 12. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative - garant de l'accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " visé au paragraphe 5 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.
§ 13. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique - pilote accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " visé au paragraphe 4 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.
§ 14. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative - pilote accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " visé au paragraphe 5 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.]4
1° " direction d'école " ;
2° " direction de centre PMS " ;
3° " membre de l'équipe pédagogique " ;
4° " membre de l'équipe éducative " ;
5° " membre du personnel technique du centre PMS " ;
6° " pouvoir organisateur de l'école " ;
7° " pouvoir organisateur du centre PMS " ;
8° " parents ou élève majeur " ;
9° " Service général de l'Inspection " ;
10° [3 ...]3 [4 "membre de l'équipe pédagogique - garant de l'accrochage scolaire";]4
[4 11° " membre de l'équipe éducative - garant de l'accrochage scolaire " ;
12° " membre de l'équipe pédagogique - pilote accrochage scolaire " ;
13° " membre de l'équipe éducative - pilote accrochage scolaire]4
§ 2. Le profil d'utilisateur " direction d'école " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) introduire des documents reprenant les données médicales/paramédicales utiles au suivi des apprentissages de l'élève dans le volet " suivi de l'élève ", conformément à l'article 1.10.4-6, alinéa 1er ;
b) alimenter le volet " suivi de l'élève " et rédiger un mémo ;
c) [3 corriger ou effacer les données reprises dans la rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève portant sur les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant et ce, à la demande des parents et pour corriger une erreur d'alimentation, selon les modalités fixées par le Gouvernement ;]3
d) corriger les données écrites en texte libre dans le bilan de synthèse figurant dans le volet " suivi de l'élève " à l'issue de la procédure de conciliation interne visée à l'article 1.10.4 - 13, § 1er ;
e) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé aux paragraphes 4 ou 5;
[4 f) alimenter le volet " fréquentation scolaire "]4
3° de donner l'accès permettant la consultation du DAccE sur place à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur ;
4° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 3. Le profil d'utilisateur " direction de centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans la ou les école(s) où il réalise ses missions :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) introduire des documents reprenant les données médicales/paramédicales utiles au suivi des apprentissages de l'élève dans le volet " suivi de l'élève ", conformément à l'article 1.10.4-6, alinéa 1er ;
b) rédiger un mémo ;
c) [3 ...]3 [4 alimenter le volet " fréquentation scolaire "]4
d) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé au paragraphe 6 ;
3° d'autoriser la consultation du DAccE sur place à l'élève majeur ou aux parents de l'élève mineur ;
4° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 4. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " et " suivi de l'élève " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter le volet " suivi de l'élève " et rédiger un mémo ;
b) [3 supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo qu'il a lui-même rédigé]3;
3° d'imprimer la dernière version actualisée de l'historique consultable visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, pour l'année scolaire en cours.
§ 5. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " et " suivi de l'élève " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) rédiger un mémo ;
b) [3 supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo qu'il a lui-même rédigé]3;
3° d'imprimer la dernière version actualisée de l'historique consultable visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, pour l'année scolaire en cours.
§ 6. Le profil d'utilisateur " membre du personnel technique du Centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans la ou les école(s) où il réalise ses missions:
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) rédiger un mémo ;
b) [3 supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo qu'il a lui-même rédigé]3 ;
[4 c) alimenter le volet " fréquentation scolaire "]4
3° d'imprimer la dernière version actualisée de l'historique consultable visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, pour l'année scolaire en cours.
§ 7. Le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour élèves inscrits dans la/les école(s) dont il est responsable :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) [3 ...]3
b) corriger les données écrites en texte libre dans le bilan de synthèse figurant dans le volet " suivi de l'élève " à l'issue de la procédure de conciliation interne visée à l'article 1.10.4 - 13, § 1er ;
c) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé aux paragraphes 2, 4 ou 5 ;
3° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 8. Le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du Centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves inscrits dans une école pour laquelle le centre PMS qu'il organise est compétent:
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9;
b) [3 ...]3
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) [3 ...]3
b) supprimer, conformément à l'article 1.10.4-7, alinéa 3, le mémo rédigé par un utilisateur ayant un profil d'utilisateur visé aux paragraphes 3 ou 6 ;
3° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2.
§ 9. Le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour l'élève pour lequel il est responsable :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) consulter les informations des volets " administratif ", " parcours scolaire " [4 , "suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire "]4 selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-10;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
3° d'imprimer le rapport imprimable visé à l'article 1.10.4 10, § 2, alinéa 2 ;
4° de contribuer à l'alimentation du volet " suivi de l'élève " conformément à l'article 1.10.4-6 ;
5° de demander au directeur de l'école d'introduire une demande auprès des services du Gouvernement pour faire corriger une donnée inexacte figurant dans le DAccE, selon les modalités et au moyen du modèle de demande fixés par le Gouvernement.
§ 10. Le profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour :
a) le cas échéant, en fonction des nécessités liées à l'exercice de leurs missions et conformément aux dispositions légales et règlementaires, consulter les informations de tous les volets du DAccE ;
b) [3 ...]3
2° [3 ...]3
§ 11. [3 ...]3]1 [4 Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique - garant de l'accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " visé au paragraphe 4 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.]4
[4 § 12. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative - garant de l'accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " visé au paragraphe 5 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.
§ 13. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique - pilote accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " visé au paragraphe 4 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.
§ 14. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative - pilote accrochage scolaire " permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité :
1° de disposer des mêmes accès et fonctionnalités que ceux repris dans le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " visé au paragraphe 5 ;
2° de consulter les informations du volet " fréquentation scolaire " selon les modalités fixées par l'article 1.10.4-9 ;
3° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter le volet " fréquentation scolaire " ;
4° d'imprimer l'ensemble des rubriques du volet " fréquentation scolaire " selon le modèle fixé par le Gouvernement en application de l'article 1.10.4-10, § 2, alinéa 2.]4
HOOFDSTUK IV. [1 - Het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
CHAPITRE IV. [1 - De l'alimentation du DAccE]1
Afdeling I. [1 - Voeding van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Section I. [1 - De l'alimentation du DAccE]1
Onderafdeling I. [1 - Voeding voor de luiken "administratief" en "schooltraject" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Sous-section I. [1 - De l'alimentation des volets " administratif " et " parcours scolaires " du DAccE]1
Art. 1.10.4 -1. [1 De luiken "administratief" en "schooltraject" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) worden gevoed door gegevens die oorspronkelijk werden verwerkt op grond van decretale of reglementaire bepalingen en uit gegevensbanken die werden gecreëerd in toepassing van deze bepalingen.
De categorieën van gegevens in het "administratieve" luik betreffende de identificatie, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3, derde lid, 1° en 2°, kunnen het rijksregisternummer van de leerlingen en de ouders omvatten, alsmede de gegevens uit het rijksregister die nodig zijn voor:
1° de identificatie en het authenticeren van de betrokken personen;
2° het met zekerheid vaststellen van de ouder-kindrelatie tussen een leerling en de ouders.]1
De categorieën van gegevens in het "administratieve" luik betreffende de identificatie, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3, derde lid, 1° en 2°, kunnen het rijksregisternummer van de leerlingen en de ouders omvatten, alsmede de gegevens uit het rijksregister die nodig zijn voor:
1° de identificatie en het authenticeren van de betrokken personen;
2° het met zekerheid vaststellen van de ouder-kindrelatie tussen een leerling en de ouders.]1
Art. 1.10.4 -1. [1 Les volets " administratif " et " parcours scolaire " du DAccE sont alimentés par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci.
Les catégories de données du volet " administratif " relatives à l'identification visées à l'article 1.10.2-2, § 3, alinéa 3, 1° et 2°, peuvent comprendre le numéro de registre national des élèves et des parents et les données issues du registre national nécessaires à :
1° l'identification et l'authentification avec certitude les personnes concernées ;
2° l'établissement avec certitude le lien de filiation entre un élève et les parents.]1
Les catégories de données du volet " administratif " relatives à l'identification visées à l'article 1.10.2-2, § 3, alinéa 3, 1° et 2°, peuvent comprendre le numéro de registre national des élèves et des parents et les données issues du registre national nécessaires à :
1° l'identification et l'authentification avec certitude les personnes concernées ;
2° l'établissement avec certitude le lien de filiation entre un élève et les parents.]1
Onderafdeling II. [1 - Over de voeding van het luik "leerlingvolgsysteem" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Sous-section II. [1 - De l'alimentation du volet " suivi de l'élève " du DAccE]1
Art. 1.10.4 -2. [1 Het luik "leerlingvolgsysteem" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) wordt gevoed met informatie die het resultaat is van een collegiale reflectie, uitgevoerd door het opvoedend team van de school in samenwerking, in voorkomend geval, met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, volgens de door de regering vastgelegde procedures. In dit kader handelen de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum onder de verantwoordelijkheid van hun respectieve inrichtende macht.
In het kleuter- en lager onderwijs wijst de directeur voor elke klas een persoon aan die de gegevens in het leerlingvolgsysteem invoert. In het secundair onderwijs wijst de directeur voor elke klas onder de leden van de klassenraad een persoon aan die verantwoordelijk is voor het invoeren van de gegevens in het luik "leerlingvolgsysteem". De aangewezen persoon moet beschikken over een gebruikersprofiel "schoolleiding" of "pedagogisch team" als bedoeld in artikel 1.10.3-2, § 1, 1° of 3°.
De memo's worden individueel door de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum ingevuld in de periode die voorafgaat aan de termijnen voor de in dit artikel bedoelde samenvattende verslagen.
Het lid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum brengt de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling vooraf op de hoogte van elke mededeling die gericht is aan het opvoedend team van de school en die bedoeld is om het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken leerling te voeden.]1
In het kleuter- en lager onderwijs wijst de directeur voor elke klas een persoon aan die de gegevens in het leerlingvolgsysteem invoert. In het secundair onderwijs wijst de directeur voor elke klas onder de leden van de klassenraad een persoon aan die verantwoordelijk is voor het invoeren van de gegevens in het luik "leerlingvolgsysteem". De aangewezen persoon moet beschikken over een gebruikersprofiel "schoolleiding" of "pedagogisch team" als bedoeld in artikel 1.10.3-2, § 1, 1° of 3°.
De memo's worden individueel door de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum ingevuld in de periode die voorafgaat aan de termijnen voor de in dit artikel bedoelde samenvattende verslagen.
Het lid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum brengt de ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling vooraf op de hoogte van elke mededeling die gericht is aan het opvoedend team van de school en die bedoeld is om het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken leerling te voeden.]1
Art. 1.10.4 -2. [1 Le volet " suivi de l'élève " du DAccE est alimenté par des informations issues d'une réflexion collégiale menée par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, selon les modalités fixées par le Gouvernement. Dans ce cadre, les membres de l'équipe éducative de l'école et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS agissent sous la responsabilité de leur pouvoir organisateur respectif.
Dans l'enseignement maternel et primaire, le directeur désigne, pour chaque classe, une personne chargée de saisir les données dans le volet " suivi de l'élève ". Dans l'enseignement secondaire, le directeur désigne, pour chaque classe, une personne chargée de saisir les données dans volet " suivi de l'élève ", parmi les membres du conseil de classe. La personne désignée doit disposer d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " équipe pédagogique " visé à l'article 1.10.3-2, § 1er, 1° ou 3°.
Les mémos sont saisis individuellement par les membres de l'équipe éducative et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS au cours de la période qui précède les échéances relatives aux bilans de synthèse visées au présent article.
Le membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS informe préalablement les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur de toute communication adressée à l'équipe éducative de l'école qui est destinée à alimenter le DAccE de l'élève concerné.]1
Dans l'enseignement maternel et primaire, le directeur désigne, pour chaque classe, une personne chargée de saisir les données dans le volet " suivi de l'élève ". Dans l'enseignement secondaire, le directeur désigne, pour chaque classe, une personne chargée de saisir les données dans volet " suivi de l'élève ", parmi les membres du conseil de classe. La personne désignée doit disposer d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " équipe pédagogique " visé à l'article 1.10.3-2, § 1er, 1° ou 3°.
Les mémos sont saisis individuellement par les membres de l'équipe éducative et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS au cours de la période qui précède les échéances relatives aux bilans de synthèse visées au présent article.
Le membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS informe préalablement les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur de toute communication adressée à l'équipe éducative de l'école qui est destinée à alimenter le DAccE de l'élève concerné.]1
Art. 1.10.4 -3.[1 § 1. In het gewone onderwijs wordt, wanneer een leerling aanhoudende leermoeilijkheden ondervindt, het samenvattend verslag uiterlijk op [2 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]2 voltooid om informatie te verstrekken over de specifieke aanvullende differentiatie- en de gepersonaliseerde ondersteuningsmaatregelen als bedoeld in de artikelen 2.3.1-3 en volgende. De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen van de specifieke regelingen worden uiterlijk op [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 en [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 in het samenvattend verslag opgenomen.
Voor leerlingen van wie de aanhoudende leermoeilijkheden na [2 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]2 worden vastgesteld, wordt uiterlijk op [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 een samenvattend verslag opgesteld over de specifieke aanvullende regelingen voor differentiatie- en gepersonaliseerde ondersteuning. De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen van de specifieke regelingen worden uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 in het samenvattend verslag opgenomen.
Voor leerlingen van wie de aanhoudende leermoeilijkheden na [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 worden vastgesteld, wordt uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 een samenvattend verslag opgesteld over de specifieke aanvullende regelingen voor differentiatie en gepersonaliseerde ondersteuning.
Voor leerlingen met vastgestelde leermoeilijkheden die een onderwijsniveau voltooien, bevat het samenvattend verslag van [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, d). Dit lid is niet van toepassing op het hoger secundair onderwijs.
§ 2. De gegevens in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 2°, worden ingevoerd en, in voorkomend geval, geactualiseerd op het ogenblik dat het samenvattend verslag wordt ingevoerd of geactualiseerd overeenkomstig de eerste paragraaf.]1
Voor leerlingen van wie de aanhoudende leermoeilijkheden na [2 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]2 worden vastgesteld, wordt uiterlijk op [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 een samenvattend verslag opgesteld over de specifieke aanvullende regelingen voor differentiatie- en gepersonaliseerde ondersteuning. De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen van de specifieke regelingen worden uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 in het samenvattend verslag opgenomen.
Voor leerlingen van wie de aanhoudende leermoeilijkheden na [2 de vrijdag na de ontspanningsvakantie (Carnaval)]2 worden vastgesteld, wordt uiterlijk op [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 een samenvattend verslag opgesteld over de specifieke aanvullende regelingen voor differentiatie en gepersonaliseerde ondersteuning.
Voor leerlingen met vastgestelde leermoeilijkheden die een onderwijsniveau voltooien, bevat het samenvattend verslag van [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, d). Dit lid is niet van toepassing op het hoger secundair onderwijs.
§ 2. De gegevens in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 2°, worden ingevoerd en, in voorkomend geval, geactualiseerd op het ogenblik dat het samenvattend verslag wordt ingevoerd of geactualiseerd overeenkomstig de eerste paragraaf.]1
Art. 1.10.4 -3.[1 § 1er. Dans l'enseignement ordinaire, lorsqu'un élève connait des difficultés d'apprentissage persistantes, le bilan de synthèse est alimenté au plus tard le [2 vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint)]2 afin de renseigner les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé visés aux articles 2.3.1-3 et suivants. L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques sont renseignées dans le bilan de synthèse au plus tard le [2 vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]2 et le [2 dernier mercredi de l'année scolaire]2.
Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage persistantes sont mises en évidence après le [2 vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint)]2, les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé font l'objet d'un bilan de synthèse au plus tard le [2 vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]2. L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques sont renseignées dans le bilan de synthèse au plus tard le [2 dernier [3 mardi]3 de l'année scolaire]2.
Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage persistantes sont mises en évidence après le [2 vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]2, les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé font l'objet d'un bilan de synthèse au plus tard le [2 dernier [3 mardi]3 de l'année scolaire]2.
Pour les élèves dont des difficultés d'apprentissage ont été mises en évidence et qui achèvent un niveau d'enseignement, le bilan de synthèse du 30 juin comprend la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, d). Le présent alinéa n'est pas applicable au degré supérieur de l'enseignement secondaire.
§ 2. Les données reprises dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 2°, sont saisies et, le cas échéant, actualisées concomitamment à l'alimentation ou à l'actualisation du bilan de synthèse conformément au paragraphe 1er.]1
Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage persistantes sont mises en évidence après le [2 vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint)]2, les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé font l'objet d'un bilan de synthèse au plus tard le [2 vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]2. L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques sont renseignées dans le bilan de synthèse au plus tard le [2 dernier [3 mardi]3 de l'année scolaire]2.
Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage persistantes sont mises en évidence après le [2 vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]2, les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé font l'objet d'un bilan de synthèse au plus tard le [2 dernier [3 mardi]3 de l'année scolaire]2.
Pour les élèves dont des difficultés d'apprentissage ont été mises en évidence et qui achèvent un niveau d'enseignement, le bilan de synthèse du 30 juin comprend la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, d). Le présent alinéa n'est pas applicable au degré supérieur de l'enseignement secondaire.
§ 2. Les données reprises dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 2°, sont saisies et, le cas échéant, actualisées concomitamment à l'alimentation ou à l'actualisation du bilan de synthèse conformément au paragraphe 1er.]1
Art. 1.10.4 -4.[1 § 1. [4 ...]4.
Voor leerlingen [3 ...]3 die een onderwijsniveau voltooien, bevat het samenvattend verslag van [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, d). Dit lid is niet van toepassing op het hoger secundair onderwijs.
§ 2. De gegevens in de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 2°, worden ingevoerd en, in voorkomend geval, bijgewerkt op het ogenblik dat het samenvattend verslag wordt ingevoerd of bijgewerkt overeenkomstig de eerste paragraaf.]1
Voor leerlingen [3 ...]3 die een onderwijsniveau voltooien, bevat het samenvattend verslag van [2 de laatste [3 dinsdag]3 van het schooljaar]2 de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, d). Dit lid is niet van toepassing op het hoger secundair onderwijs.
§ 2. De gegevens in de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 2°, worden ingevoerd en, in voorkomend geval, bijgewerkt op het ogenblik dat het samenvattend verslag wordt ingevoerd of bijgewerkt overeenkomstig de eerste paragraaf.]1
Art. 1.10.4 -4.[1 § 1er. [4 ...]4.
Pour les élèves [3 ...]3 qui achèvent un niveau d'enseignement, le bilan de synthèse [2 du dernier [3 mardi]3 de l'année scolaire]2 comprend la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, d). Le présent alinéa n'est pas applicable au degré supérieur de l'enseignement secondaire.
§ 2. Les données reprises dans les rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 2°, sont saisies et, le cas échéant, actualisées concomitamment à l'alimentation ou à l'actualisation du bilan de synthèse conformément au paragraphe 1er.]1
Pour les élèves [3 ...]3 qui achèvent un niveau d'enseignement, le bilan de synthèse [2 du dernier [3 mardi]3 de l'année scolaire]2 comprend la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, d). Le présent alinéa n'est pas applicable au degré supérieur de l'enseignement secondaire.
§ 2. Les données reprises dans les rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 2°, sont saisies et, le cas échéant, actualisées concomitamment à l'alimentation ou à l'actualisation du bilan de synthèse conformément au paragraphe 1er.]1
Art. 1.10.4 -5. [1 De gegevens opgenomen in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 3°, worden gevoed door gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en die afkomstig zijn uit gegevensbanken die in toepassing daarvan werden aangelegd.]1
Art. 1.10.4 -5. [1 Les données reprises dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 3°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci.]1
Art. 1.10.4 -6.[1 Op verzoek van de ouders van de minderjarige leerling of van de meerderjarige leerling zelf en na zich ervan te hebben vergewist dat zij passend en relevant zijn voor het volgen van het leerproces van de leerling, voert de directeur van de school of het PMS-centrum de documenten in die zijn opgesomd in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 4°, die worden opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psycho-medisch gebied, door een multidisciplinair medisch team of door het PMS-centrum bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 1, tweede lid.
De ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling zelf kunnen later verzoeken om deze documenten te verwijderen. De regering legt de procedures voor de invoering en de schrapping van deze documenten, de voorwaarden voor de naleving ervan en het model voor het verzoek om toevoeging of schrapping van deze documenten vast in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE).]1
De ouders van de minderjarige leerling of de meerderjarige leerling zelf kunnen later verzoeken om deze documenten te verwijderen. De regering legt de procedures voor de invoering en de schrapping van deze documenten, de voorwaarden voor de naleving ervan en het model voor het verzoek om toevoeging of schrapping van deze documenten vast in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE).]1
Art. 1.10.4 -6. [1 A la demande des parents de l'élève mineur ou de l'élève majeur lui-même et après s'être assuré de leur caractère adéquat et pertinent au regard du suivi des apprentissages de l'élève, le directeur de l'école ou du centre PMS introduit les documents repris dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 4°, qui sont établis par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, par une équipe médicale pluridisciplinaire ou par le centre PMS visé à l'article 1.7.8-1, § 1er, alinéa 2.
Les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur lui-même peuvent demander ultérieurement l'effacement de ces documents. Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction et d'effacement, les conditions de conformité de ces documents, ainsi que le modèle de demande d'ajout ou d'effacement de ces documents dans le DAccE.]1
Les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur lui-même peuvent demander ultérieurement l'effacement de ces documents. Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction et d'effacement, les conditions de conformité de ces documents, ainsi que le modèle de demande d'ajout ou d'effacement de ces documents dans le DAccE.]1
Art. 1.10.4 -7. [1 De memo's bevatten persoonlijke aantekeningen ter voorbereiding van de opstelling van een samenvattend verslag. Zij weerspiegelen niet het collegiale advies dat bij de indiening van een samenvattend verslag wordt geformuleerd.
Memo's kunnen worden ingevoerd voordat het samenvattend verslag wordt ingevoerd.
De memo's worden systematisch vernietigd bij de in de artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4 bedoelde beknopte beoordelingen. Het lid van het opvoedend team of het multidisciplinair team van het PMS-centrum dat de nota heeft opgesteld, alsook de directie of de inrichtende macht, kunnen de nota vóór de uiterste datum voor de beknopte evaluatie schrappen.]1
Memo's kunnen worden ingevoerd voordat het samenvattend verslag wordt ingevoerd.
De memo's worden systematisch vernietigd bij de in de artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4 bedoelde beknopte beoordelingen. Het lid van het opvoedend team of het multidisciplinair team van het PMS-centrum dat de nota heeft opgesteld, alsook de directie of de inrichtende macht, kunnen de nota vóór de uiterste datum voor de beknopte evaluatie schrappen.]1
Art. 1.10.4 -7. [1 Les mémos reprennent des annotations personnelles préparatoires à l'élaboration d'un bilan de synthèse. Ils ne reflètent pas l'avis collégial formulé lors de la saisie d'un bilan de synthèse.
Les mémos peuvent être saisis avant l'alimentation du bilan de synthèse.
Les mémos sont systématiquement détruits aux échéances des bilans de synthèse visées aux articles 1.10.4-3 et 1.10.4-4. Le membre de l'équipe éducative ou de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS ayant rédigé le mémo, ainsi que la direction ou le pouvoir organisateur, peuvent supprimer le mémo avant l'échéance du bilan de synthèse.]1
Les mémos peuvent être saisis avant l'alimentation du bilan de synthèse.
Les mémos sont systématiquement détruits aux échéances des bilans de synthèse visées aux articles 1.10.4-3 et 1.10.4-4. Le membre de l'équipe éducative ou de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS ayant rédigé le mémo, ainsi que la direction ou le pouvoir organisateur, peuvent supprimer le mémo avant l'échéance du bilan de synthèse.]1
Onderafdeling III. [1 - Voeding van de afdeling "procedures" van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Sous-section III. [1 - De l'alimentation du volet " procédures " du DAccE]1
Art. 1.10.4 -8. [1 In de decretale en reglementaire bepalingen tot organisatie van de gedigitaliseerde administratieve procedures, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, worden de modaliteiten voor de voeding van het luik "procedures" vastgesteld.
Gegevens die zijn ingevoerd in de rubrieken "administratief", "schooltraject" en "Leerlingvolgsysteem" kunnen later worden weergegeven in het luik "procedures". Gegevens die in het luik "procedures" zijn ingevoerd, kunnen later in het luik "leerlingvolgsysteem" worden weergegeven.]1
Gegevens die zijn ingevoerd in de rubrieken "administratief", "schooltraject" en "Leerlingvolgsysteem" kunnen later worden weergegeven in het luik "procedures". Gegevens die in het luik "procedures" zijn ingevoerd, kunnen later in het luik "leerlingvolgsysteem" worden weergegeven.]1
Art. 1.10.4 -8. [1 Les dispositions décrétales et règlementaires organisant les procédures administratives numérisées visées à l'article 1.10.2-2, § 6, fixent les modalités d'alimentation du volet " procédures ".
Les données reprises dans les volets " administratif ", " parcours scolaire " et " suivi de l'élève " peuvent être affichées ultérieurement dans le volet " procédures ". Les données saisies dans le volet " procédures " peuvent être affichées ultérieurement dans le volet " suivi de l'élève ".]1
Les données reprises dans les volets " administratif ", " parcours scolaire " et " suivi de l'élève " peuvent être affichées ultérieurement dans le volet " procédures ". Les données saisies dans le volet " procédures " peuvent être affichées ultérieurement dans le volet " suivi de l'élève ".]1
Onderafdeling 4. [1 - Voeding van het luik "schoolbezoek" van het DAccE]1
Sous-section 4. [1 - De l'alimentation du volet " fréquentation scolaire " du DAccE]1
Art.1.10.4 -8/1.. [1 Het luik "schoolbezoek" wordt als volgt gevoed:
1° de in artikel 1.10.2-2, § 5/1, tweede lid, 1°, a), a.1), en b), bedoelde informatie met betrekking tot het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid dat tijdens het lopende schooljaar en tijdens het voorgaande schooljaar is bereikt, is afkomstig van gegevens die zijn verwerkt via de computerapplicatie die de in artikel 1.7.1-10 bedoelde systematische controle van het schoolbezoek mogelijk maakt, of van gegevens die aanvankelijk zijn verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig van databanken die op grond daarvan zijn aangemaakt;
2° de overige informatie met betrekking tot de situatie van de leerling met betrekking tot het schoolbezoek tijdens het lopende schooljaar en tijdens het voorgaande schooljaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5/1, tweede lid, 1°, a), a.2) en b), is afkomstig van gegevens ingevoerd door DAccE-gebruikers die naar behoren zijn gemachtigd in naleving van de regels vastgelegd in de artikelen 1.7.1-31 en volgende in het luik "Schoolbezoek" of van gegevens die aanvankelijk zijn verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig van databanken die op grond daarvan zijn aangemaakt;
3° de informatie met betrekking tot de opvolging en begeleiding van de leerling uitgevoerd in het kader van de verschillende pijlers van het schema bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5/1, tweede lid, 2°, is afkomstig van de gegevens ingevoerd door DAccE-gebruikers die naar behoren zijn gemachtigd in naleving van de regels vastgelegd in de artikelen 1.7.1-31 en volgende in het luik "schoolbezoek" of van gegevens die aanvankelijk zijn verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig van databanken die op grond daarvan zijn aangemaakt.]1
1° de in artikel 1.10.2-2, § 5/1, tweede lid, 1°, a), a.1), en b), bedoelde informatie met betrekking tot het aantal halve dagen ongewettigde afwezigheid dat tijdens het lopende schooljaar en tijdens het voorgaande schooljaar is bereikt, is afkomstig van gegevens die zijn verwerkt via de computerapplicatie die de in artikel 1.7.1-10 bedoelde systematische controle van het schoolbezoek mogelijk maakt, of van gegevens die aanvankelijk zijn verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig van databanken die op grond daarvan zijn aangemaakt;
2° de overige informatie met betrekking tot de situatie van de leerling met betrekking tot het schoolbezoek tijdens het lopende schooljaar en tijdens het voorgaande schooljaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5/1, tweede lid, 1°, a), a.2) en b), is afkomstig van gegevens ingevoerd door DAccE-gebruikers die naar behoren zijn gemachtigd in naleving van de regels vastgelegd in de artikelen 1.7.1-31 en volgende in het luik "Schoolbezoek" of van gegevens die aanvankelijk zijn verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig van databanken die op grond daarvan zijn aangemaakt;
3° de informatie met betrekking tot de opvolging en begeleiding van de leerling uitgevoerd in het kader van de verschillende pijlers van het schema bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5/1, tweede lid, 2°, is afkomstig van de gegevens ingevoerd door DAccE-gebruikers die naar behoren zijn gemachtigd in naleving van de regels vastgelegd in de artikelen 1.7.1-31 en volgende in het luik "schoolbezoek" of van gegevens die aanvankelijk zijn verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen en afkomstig van databanken die op grond daarvan zijn aangemaakt.]1
Art. 1.10.4 -8/1.. [1 Le volet " fréquentation scolaire " est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives au nombre de demi-jours d'absence injustifiée atteint durant de l'année scolaire en cours et durant l'année scolaire précédente visée à l'article 1.10.2-2, § 5/1, alinéa 2, 1°, a), a.1), et b), sont issues de données traitées par l'intermédiaire de l'application informatique permettant le contrôle systématique de la fréquentation régulière visée à l'article 1.7.1-10 ou de données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les autres informations relatives à la situation de l'élève en ce qui concerne la fréquentation scolaire durant de l'année scolaire en cours et durant l'année scolaire précédente visée à l'article 1.10.2-2, § 5/1, alinéa 2, 1°, a), a.2) et b), sont issues des données saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités dans le respect des règles fixées aux articles 1.7.1-31 et suivants dans le volet " fréquentation scolaire " "ou de données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° les informations relatives au suivi et à l'accompagnement de l'élève réalisé dans le cadre des différents axes du schéma visées à l'article 1.10.2-2, § 5/1, alinéa 2, 2°, sont issues des données saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités dans le respect des règles fixées aux articles 1.7.1-31 et suivants dans le volet " fréquentation scolaire " ou de données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci.]1
1° les informations relatives au nombre de demi-jours d'absence injustifiée atteint durant de l'année scolaire en cours et durant l'année scolaire précédente visée à l'article 1.10.2-2, § 5/1, alinéa 2, 1°, a), a.1), et b), sont issues de données traitées par l'intermédiaire de l'application informatique permettant le contrôle systématique de la fréquentation régulière visée à l'article 1.7.1-10 ou de données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les autres informations relatives à la situation de l'élève en ce qui concerne la fréquentation scolaire durant de l'année scolaire en cours et durant l'année scolaire précédente visée à l'article 1.10.2-2, § 5/1, alinéa 2, 1°, a), a.2) et b), sont issues des données saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités dans le respect des règles fixées aux articles 1.7.1-31 et suivants dans le volet " fréquentation scolaire " "ou de données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° les informations relatives au suivi et à l'accompagnement de l'élève réalisé dans le cadre des différents axes du schéma visées à l'article 1.10.2-2, § 5/1, alinéa 2, 2°, sont issues des données saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités dans le respect des règles fixées aux articles 1.7.1-31 et suivants dans le volet " fréquentation scolaire " ou de données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou règlementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci.]1
Afdeling II. [1 - Raadpleging van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Section II. [1 - De la consultation du DAccE]1
Art. 1.10.4 -9. [1 Voor een leerling die op dezelfde school ingeschreven blijft, hebben de inrichtende machten van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum leestoegang naar gelang van hun gebruikersprofiel:
1° tot de luiken "administratief" en "schooltraject";
2° binnen het luik "leerlingvolgsysteem", tot de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1° tot en met 5° en 6°, a);
[2 3° tot het luik "schoolbezoek".]2
Bij verandering van school binnen een onderwijsniveau hebben de inrichtende machten van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum leestoegang naargelang hun gebruikersprofiel:
1° tot de luiken "administratief" en "schooltraject";
2° binnen het luik "leerlingvolgsysteem", tot de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1° tot en met 5° en 6°, b);
[2 3° tot het luik "schoolbezoek".]2
Tijdens een niveau-overgang hebben de inrichtende macht van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum die belast zijn met de leerling tijdens het eerste jaar van een onderwijsniveau, eveneens inzage in het samenvattend verslag bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, c).]1
1° tot de luiken "administratief" en "schooltraject";
2° binnen het luik "leerlingvolgsysteem", tot de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1° tot en met 5° en 6°, a);
[2 3° tot het luik "schoolbezoek".]2
Bij verandering van school binnen een onderwijsniveau hebben de inrichtende machten van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum leestoegang naargelang hun gebruikersprofiel:
1° tot de luiken "administratief" en "schooltraject";
2° binnen het luik "leerlingvolgsysteem", tot de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1° tot en met 5° en 6°, b);
[2 3° tot het luik "schoolbezoek".]2
Tijdens een niveau-overgang hebben de inrichtende macht van de school en het PMS-centrum, de leden van het opvoedend team van de school en de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum die belast zijn met de leerling tijdens het eerste jaar van een onderwijsniveau, eveneens inzage in het samenvattend verslag bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, c).]1
Art. 1.10.4 -9. [1 Pour l'élève qui reste inscrit dans la même école, les pouvoirs organisateurs de l'école et du centre PMS, les membres de l'équipe éducative de l'école et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS disposent d'un accès en lecture en fonction de leur profil d'utilisateur :
1° aux volets " administratifs " et " parcours scolaire " ;
2° au sein du volet " suivi de l'élève ", aux rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1° à 5° et 6°, a);
[2 3° au volet " fréquentation scolaire".]2
En cas de changement d'école au sein d'un niveau d'enseignement, les pouvoirs organisateurs de l'école et du centre PMS, les membres de l'équipe éducative de l'école et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS disposent d'un accès en lecture en fonction de leur profil d'utilisateur :
1° aux volets " administratifs " et " parcours scolaire " ;
2° au sein du volet " suivi de l'élève ", aux rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1° à 5° et 6°, b);
[2 3° au volet " fréquentation scolaire ".]2
Lors d'un passage de niveau, les pouvoirs organisateurs de l'école et du centre PMS, les membres de l'équipe éducative de l'école et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS en charge de l'élève durant la première année d'un niveau d'enseignement disposent également d'un accès en lecture au bilan de synthèse visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, c).]1
1° aux volets " administratifs " et " parcours scolaire " ;
2° au sein du volet " suivi de l'élève ", aux rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1° à 5° et 6°, a);
[2 3° au volet " fréquentation scolaire".]2
En cas de changement d'école au sein d'un niveau d'enseignement, les pouvoirs organisateurs de l'école et du centre PMS, les membres de l'équipe éducative de l'école et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS disposent d'un accès en lecture en fonction de leur profil d'utilisateur :
1° aux volets " administratifs " et " parcours scolaire " ;
2° au sein du volet " suivi de l'élève ", aux rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1° à 5° et 6°, b);
[2 3° au volet " fréquentation scolaire ".]2
Lors d'un passage de niveau, les pouvoirs organisateurs de l'école et du centre PMS, les membres de l'équipe éducative de l'école et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS en charge de l'élève durant la première année d'un niveau d'enseignement disposent également d'un accès en lecture au bilan de synthèse visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, c).]1
Art. 1.10.4 -10.[2 § 1. [4 De ouders of de leerling zelf indien hij meerderjarig is, kunnen de gegevens in de luiken "administratief", "schooltraject", "leerlingvolgsysteem" en "schoolbezoek" raadplegen met behulp van de computerapplicatie DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8. De volgende gegevens kunnen geraadpleegd worden:
1° alle gegevens opgenomen in de luiken "administratief" en "schooltraject";
2° in het luik "leerlingvolgsysteem", de gegevens opgenomen:
a) onder de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 3° en 4° ;
b) in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, binnen de grenzen van de leestoegang verleend aan de betrokken school krachtens artikel 1.10.4-9;
3° alle gegevens opgenomen in het luik "schoolbezoek"]4.]2
[1 § 2 De ouders of de leerling, indien deze meerderjarig is, kunnen op verzoek bij de directeur van de school of het PMS-centrum het afdrukbare rapport met de in lid 1 bedoelde gegevens in het DAccE van de leerling inzien.
Zij kunnen ook een afschrift krijgen van de in lid 1 bedoelde gegevens die in het DAccE van de leerling zijn opgenomen in de vorm van een afdrukbaar rapport waarvoor de regering een verplicht model vaststelt, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt een model vast voor het verzoek om een afdrukbaar rapport.
§ 3 De memo's kunnen niet worden geraadpleegd door de ouders of de meerderjarige leerling.]1
[3 § 4. De ouders of de meerderjarige leerling ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin ze over het volgende worden geïnformeerd:
1° de invoer van een beknopte balans, overeenkomstig artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4;
2° de toevoeging, correctie of uitwissing van de gegevens in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind;
3° de toevoeging en/of uitwissing door de directeur van de school of van het PMS-centrum van een document dat is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, door een multidisciplinair medisch team of door het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
4° de correctie van een invoerfout, overeenkomstig artikel 1.10.3-2, § 2, 2°, c);
5° de correctie van de gegevens die zijn opgenomen in het commentaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, lid 2, 1°, c), overeenkomstig artikel 1.10.4-13.]3
1° alle gegevens opgenomen in de luiken "administratief" en "schooltraject";
2° in het luik "leerlingvolgsysteem", de gegevens opgenomen:
a) onder de rubrieken bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 3° en 4° ;
b) in de rubriek bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 6°, binnen de grenzen van de leestoegang verleend aan de betrokken school krachtens artikel 1.10.4-9;
3° alle gegevens opgenomen in het luik "schoolbezoek"]4.]2
[1 § 2 De ouders of de leerling, indien deze meerderjarig is, kunnen op verzoek bij de directeur van de school of het PMS-centrum het afdrukbare rapport met de in lid 1 bedoelde gegevens in het DAccE van de leerling inzien.
Zij kunnen ook een afschrift krijgen van de in lid 1 bedoelde gegevens die in het DAccE van de leerling zijn opgenomen in de vorm van een afdrukbaar rapport waarvoor de regering een verplicht model vaststelt, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt een model vast voor het verzoek om een afdrukbaar rapport.
§ 3 De memo's kunnen niet worden geraadpleegd door de ouders of de meerderjarige leerling.]1
[3 § 4. De ouders of de meerderjarige leerling ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin ze over het volgende worden geïnformeerd:
1° de invoer van een beknopte balans, overeenkomstig artikelen 1.10.4-3 en 1.10.4-4;
2° de toevoeging, correctie of uitwissing van de gegevens in de rubriek met betrekking tot de aanvullende informatie over de opvolging van het leerproces van de leerling betreffende de acties van de ouders ter ondersteuning van het leerproces van hun kind;
3° de toevoeging en/of uitwissing door de directeur van de school of van het PMS-centrum van een document dat is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, door een multidisciplinair medisch team of door het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 1.10.4-6;
4° de correctie van een invoerfout, overeenkomstig artikel 1.10.3-2, § 2, 2°, c);
5° de correctie van de gegevens die zijn opgenomen in het commentaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, lid 2, 1°, c), overeenkomstig artikel 1.10.4-13.]3
Art. 1.10.4 -10. [1 [2 § 1er. [4 Les parents ou l'élève lui-même s'il est majeur peuvent consulter les données figurant dans les volets " administratif ", " parcours scolaire ", " suivi de l'élève " et " fréquentation scolaire " au moyen de l'application informatique DAccE visée à l'article 1.10.2-2, § 8. Les données suivantes sont consultables :
1° l'ensemble des données reprises dans les volets " administratif " et " parcours scolaire " ;
2° dans le volet " suivi de l'élève ", les données reprises :
a) dans les rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 3° et 4° ;
b) dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, et ce, dans les limites de l'accès en lecture donné à l'école concernée en application de l'article 1.10.4-9 ;
3° l'ensemble des données reprises dans le volet " fréquentation scolaire "]4.]2
§ 2. Les parents ou l'élève s'il est majeur lui-même peuvent consulter au sein de l'école ou du centre PMS le rapport imprimable reprenant les données visées au paragraphe 1er figurant dans le DAccE de l'élève sur simple demande, auprès du directeur de l'école ou du centre PMS.
Ils peuvent également obtenir, sous la forme d'un rapport imprimable dont le Gouvernement fixe le modèle obligatoire, copie des données visées au paragraphe 1er figurant dans le DAccE de l'élève en introduisant une demande écrite adressée au directeur de l'école ou du Centre PMS. Le Gouvernement fixe un modèle de demande de rapport imprimable.
§ 3. Les mémos ne sont pas consultables par les parents ou l'élève majeur.]1
[3 § 4. Les parents ou l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, les informant de :
1° l'alimentation d'un bilan de synthèse, conformément aux articles 1.10.4-3 et 1.10.4-4 ;
2° l'ajout, la correction ou l'effacement des données reprises dans la rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève portant sur les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant ;
3° l'ajout et/ou l'effacement par le directeur de l'école ou du centre PMS d'un document qui est établi par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, par une équipe médicale pluridisciplinaire ou par le centre PMS, conformément à l'article 1.10.4-6 ;
4° la correction d'une erreur d'alimentation, conformément à l'article à l'article 1.10.3-2, § 2, 2°, c) ;
5° la correction des données saisies dans le commentaire visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, c), conformément à l'article 1.10.4-13.]3
1° l'ensemble des données reprises dans les volets " administratif " et " parcours scolaire " ;
2° dans le volet " suivi de l'élève ", les données reprises :
a) dans les rubriques visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 3° et 4° ;
b) dans la rubrique visée à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 6°, et ce, dans les limites de l'accès en lecture donné à l'école concernée en application de l'article 1.10.4-9 ;
3° l'ensemble des données reprises dans le volet " fréquentation scolaire "]4.]2
§ 2. Les parents ou l'élève s'il est majeur lui-même peuvent consulter au sein de l'école ou du centre PMS le rapport imprimable reprenant les données visées au paragraphe 1er figurant dans le DAccE de l'élève sur simple demande, auprès du directeur de l'école ou du centre PMS.
Ils peuvent également obtenir, sous la forme d'un rapport imprimable dont le Gouvernement fixe le modèle obligatoire, copie des données visées au paragraphe 1er figurant dans le DAccE de l'élève en introduisant une demande écrite adressée au directeur de l'école ou du Centre PMS. Le Gouvernement fixe un modèle de demande de rapport imprimable.
§ 3. Les mémos ne sont pas consultables par les parents ou l'élève majeur.]1
[3 § 4. Les parents ou l'élève majeur reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, les informant de :
1° l'alimentation d'un bilan de synthèse, conformément aux articles 1.10.4-3 et 1.10.4-4 ;
2° l'ajout, la correction ou l'effacement des données reprises dans la rubrique relative aux informations complémentaires de suivi des apprentissages de l'élève portant sur les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant ;
3° l'ajout et/ou l'effacement par le directeur de l'école ou du centre PMS d'un document qui est établi par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, par une équipe médicale pluridisciplinaire ou par le centre PMS, conformément à l'article 1.10.4-6 ;
4° la correction d'une erreur d'alimentation, conformément à l'article à l'article 1.10.3-2, § 2, 2°, c) ;
5° la correction des données saisies dans le commentaire visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, c), conformément à l'article 1.10.4-13.]3
Afdeling III. [1 - Bewaring van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Section III. [1 - De la conservation des données reprises dans le DAccE]1
Art. 1.10.4 -11. [1 De gegevens die behoren tot de categorieën van gegevens [2 bedoeld in artikel 1.10.2-2, §§ 3 en 4, § 5, tweede lid, 3°, en § 5/1, tweede lid, 1°, a) en b), en 2°]2, worden niet opgeslagen los van de gegevensbank waaruit zij afkomstig zijn.
De gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, 2°, 4° tot en met 6°, [2 en § 5/1, tweede lid, 1° en 2°, die worden ingevoerd door naar behoren gemachtigde DAccE-gebruikers]2 worden bewaard tot zes maanden nadat de leerling het met volledig leerplan of alternerend secundair onderwijs met succes heeft voltooid. Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken leerling wordt op die datum vernietigd.
Wanneer de leerling het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs stopzet vóór het einde van zijn leerplicht, wordt het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) opgeschort en worden de gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, 2°, 4° tot 6°, [2 en § 5/1, tweede lid, 1° en 2°, die worden ingevoerd door naar behoren gemachtigde DAccE-gebruikers]2 bewaard en opnieuw geactiveerd als hij opnieuw leerplichtig wordt. Deze gegevens worden uiterlijk tot zes maanden na [2 zijn 21e verjaardag]2 bewaard.]1
De gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, 2°, 4° tot en met 6°, [2 en § 5/1, tweede lid, 1° en 2°, die worden ingevoerd door naar behoren gemachtigde DAccE-gebruikers]2 worden bewaard tot zes maanden nadat de leerling het met volledig leerplan of alternerend secundair onderwijs met succes heeft voltooid. Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken leerling wordt op die datum vernietigd.
Wanneer de leerling het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs stopzet vóór het einde van zijn leerplicht, wordt het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) opgeschort en worden de gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, 2°, 4° tot 6°, [2 en § 5/1, tweede lid, 1° en 2°, die worden ingevoerd door naar behoren gemachtigde DAccE-gebruikers]2 bewaard en opnieuw geactiveerd als hij opnieuw leerplichtig wordt. Deze gegevens worden uiterlijk tot zes maanden na [2 zijn 21e verjaardag]2 bewaard.]1
Art. 1.10.4 -11. [1 Les données reprises dans les catégories de données [2 visées à l'article 1.10.2-2, §§ 3 et 4, § 5, alinéa 2, 3°, et § 5/1, alinéa 2, 1°, a) et b), et 2°]2 ne sont pas conservées indépendamment de la base de données dont elles sont issues.
Les données visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, 2°, 4° à 6°, [2 et § 5/1, alinéa 2, 1° et 2°, qui sont saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités]2 sont conservées jusqu'à l'écoulement d'un délai de six mois après que l'élève a terminé avec fruit l'enseignement secondaire de plein exercice ou en alternance. Le DAccE de l'élève concerné est détruit à cette date.
Lorsque l'élève cesse de fréquenter l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française avant le terme de sa scolarité obligatoire, le DAccE est suspendu et les données visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, 2°, 4° à 6°, [2 et § 5/1, alinéa 2, 1° et 2°, qui sont saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités]2 sont conservées et réactivées s'il se réinscrit dans l'enseignement obligatoire. Ces données sont conservées, au plus tard, jusqu'à l'écoulement d'un délai de six mois après [2 son 21e anniversaire]2.]1
Les données visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, 2°, 4° à 6°, [2 et § 5/1, alinéa 2, 1° et 2°, qui sont saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités]2 sont conservées jusqu'à l'écoulement d'un délai de six mois après que l'élève a terminé avec fruit l'enseignement secondaire de plein exercice ou en alternance. Le DAccE de l'élève concerné est détruit à cette date.
Lorsque l'élève cesse de fréquenter l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française avant le terme de sa scolarité obligatoire, le DAccE est suspendu et les données visées à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, 2°, 4° à 6°, [2 et § 5/1, alinéa 2, 1° et 2°, qui sont saisies par les utilisateurs du DAccE dûment habilités]2 sont conservées et réactivées s'il se réinscrit dans l'enseignement obligatoire. Ces données sont conservées, au plus tard, jusqu'à l'écoulement d'un délai de six mois après [2 son 21e anniversaire]2.]1
Afdeling IV. [1 - Regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Section IV. [1 - Du règlement d'utilisation du DAccE]1
Art. 1.10.4 -12.[1 § 1 De regering stelt een reglement vast voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), waarin ten minste de volgende punten zijn opgenomen
1° de deontologische regels van de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, inzonderheid met betrekking tot de vertrouwelijkheid ;
2° de regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) ;
3° de interne bemiddelingsprocedure en de beroepsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13;
4° de procedures voor de uitoefening van het recht bedoeld in de artikelen 1.10.3 1, § 2, 1.10.3 2, § 9, 4°, 1.10.4-6 en 1.10.4-10, § 2;
5° de modaliteiten van het informeren en het meedelen aan de betrokkenen en de modaliteiten van de uitoefening van de betrokken rechten met toepassing van de AVG;
6° de procedure in geval van overtreding van de gebruiksvoorschriften van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) of van de bepalingen vervat in deze titel;
[2 7° de regels voor het gebruik van het DAccE die van toepassing zijn op een van de procedures bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6.]2
Wanneer een gebruiker voor het eerst toegang krijgt tot het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), is deze toegang afhankelijk van de bevestiging dat het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)-gebruikersregels zijn gelezen. Deze bevestiging wordt elk schooljaar vernieuwd en wanneer DAccE-regels worden gewijzigd.
§ 2. De regering benoemt een ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde om toezicht te houden op het operationeel beheer en de administratie van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), om het doeltreffend gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) in de scholen te verzekeren en om de naleving van de voorschriften voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) te garanderen.
Hij behandelt de klachten die niet binnen de school konden worden opgelost, overeenkomstig de procedure bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 6°. Indien hij het nodig acht, kan de ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde de Algemene Inspectiedienst mandateren om een specifieke onderzoeks- en controleopdracht uit te voeren, die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, § 3, vierde lid en volgende, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst.]1
1° de deontologische regels van de leden van het opvoedend team en de leden van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, inzonderheid met betrekking tot de vertrouwelijkheid ;
2° de regels voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) ;
3° de interne bemiddelingsprocedure en de beroepsprocedure bedoeld in artikel 1.10.4 - 13;
4° de procedures voor de uitoefening van het recht bedoeld in de artikelen 1.10.3 1, § 2, 1.10.3 2, § 9, 4°, 1.10.4-6 en 1.10.4-10, § 2;
5° de modaliteiten van het informeren en het meedelen aan de betrokkenen en de modaliteiten van de uitoefening van de betrokken rechten met toepassing van de AVG;
6° de procedure in geval van overtreding van de gebruiksvoorschriften van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) of van de bepalingen vervat in deze titel;
[2 7° de regels voor het gebruik van het DAccE die van toepassing zijn op een van de procedures bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6.]2
Wanneer een gebruiker voor het eerst toegang krijgt tot het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), is deze toegang afhankelijk van de bevestiging dat het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)-gebruikersregels zijn gelezen. Deze bevestiging wordt elk schooljaar vernieuwd en wanneer DAccE-regels worden gewijzigd.
§ 2. De regering benoemt een ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde om toezicht te houden op het operationeel beheer en de administratie van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE), om het doeltreffend gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) in de scholen te verzekeren en om de naleving van de voorschriften voor het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) te garanderen.
Hij behandelt de klachten die niet binnen de school konden worden opgelost, overeenkomstig de procedure bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 6°. Indien hij het nodig acht, kan de ambtenaar-generaal of zijn afgevaardigde de Algemene Inspectiedienst mandateren om een specifieke onderzoeks- en controleopdracht uit te voeren, die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, § 3, vierde lid en volgende, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst.]1
Art. 1.10.4 -12.[1 § 1er Le Gouvernement arrête un règlement d'utilisation du DAccE comprenant au moins les points suivants :
1° les règles de déontologie des membres de l'équipe éducative et des membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, notamment en matière de confidentialité ;
2° les règles d'utilisation du DAccE ;
3° la procédure de conciliation interne et la procédure de recours visées à l'article 1.10.4 - 13;
4° les modalités d'exercice du droit visé aux articles 1.10.3 1, § 2, 1.10.3 2, § 9, 4°, 1.10.4-6 et 1.10.4-10, § 2;
5° les modalités d'information et de communication aux personnes concernées ainsi que les modalités d'exercice des droits concernés en application du RGPD ;
6° la procédure relative à la violation du règlement d'utilisation du DAccE ou des dispositions reprises dans le présent titre;
[2 7° les règles d'utilisation du DAccE applicables à l'une des procédures visées à l'article 1.10.2-2, § 6.]2
Lorsqu'un utilisateur accède pour la première fois au DAccE, cet accès est conditionné à la confirmation de la prise de connaissance du règlement d'utilisation du DAccE. Cette confirmation est renouvelée lors de chaque année scolaire et lorsque le règlement d'utilisation du DAccE est modifié.
§ 2. Le Gouvernement désigne un fonctionnaire général ou son délégué chargé de superviser la gestion opérationnelle et l'administration du DAccE, de s'assurer de l'effectivité de l'utilisation du DAccE au sein des écoles et veille au respect du règlement d'utilisation du DAccE.
Il connait des plaintes selon la procédure visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, 6° qui n'ont pu être résolues au sein de l'école. S'il l'estime nécessaire, le fonctionnaire général ou son délégué peut mandater le Service général de l'inspection pour mener une mission d'investigation et de contrôle spécifique, laquelle est réalisée conformément à l'article 4, § 3, alinéas 4 et suivants, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection.]1
1° les règles de déontologie des membres de l'équipe éducative et des membres de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, notamment en matière de confidentialité ;
2° les règles d'utilisation du DAccE ;
3° la procédure de conciliation interne et la procédure de recours visées à l'article 1.10.4 - 13;
4° les modalités d'exercice du droit visé aux articles 1.10.3 1, § 2, 1.10.3 2, § 9, 4°, 1.10.4-6 et 1.10.4-10, § 2;
5° les modalités d'information et de communication aux personnes concernées ainsi que les modalités d'exercice des droits concernés en application du RGPD ;
6° la procédure relative à la violation du règlement d'utilisation du DAccE ou des dispositions reprises dans le présent titre;
[2 7° les règles d'utilisation du DAccE applicables à l'une des procédures visées à l'article 1.10.2-2, § 6.]2
Lorsqu'un utilisateur accède pour la première fois au DAccE, cet accès est conditionné à la confirmation de la prise de connaissance du règlement d'utilisation du DAccE. Cette confirmation est renouvelée lors de chaque année scolaire et lorsque le règlement d'utilisation du DAccE est modifié.
§ 2. Le Gouvernement désigne un fonctionnaire général ou son délégué chargé de superviser la gestion opérationnelle et l'administration du DAccE, de s'assurer de l'effectivité de l'utilisation du DAccE au sein des écoles et veille au respect du règlement d'utilisation du DAccE.
Il connait des plaintes selon la procédure visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, 6° qui n'ont pu être résolues au sein de l'école. S'il l'estime nécessaire, le fonctionnaire général ou son délégué peut mandater le Service général de l'inspection pour mener une mission d'investigation et de contrôle spécifique, laquelle est réalisée conformément à l'article 4, § 3, alinéas 4 et suivants, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection.]1
Afdeling V. [1 - Bemiddelings- en beroepsprocedure inzake het gebruik van het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
Section V. [1 - De la procédure de conciliation et de recours portant sur l'utilisation du DAccE]1
Art. 1.10.4 -13.[1 § 1. Naast de procedure die de regering vastlegt in toepassing van artikel 1.10.3 2, § 9, 4°, legt de regering een procedure vast die tot doel heeft de standpunten tussen de inrichtende macht van de school en de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling betreffende het mogelijk nadelige karakter van de gegevens die zijn opgenomen in het commentaar bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, tweede lid, 1°, c), met elkaar te verzoenen.
Deze procedure is bevorderlijk voor de verzoening van standpunten en betrekt het PMS-centrum als belanghebbende bij de opstelling van de samenvattende verslagen.
De gehele procedure mag niet langer duren dan twintig werkdagen en moet een minimum van vijf werkdagen omvatten om de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling in de gelegenheid te stellen hun verzoek om bemiddeling in te dienen. In afwijking hiervan wordt, wanneer het gaat om de inhoud van het op [2 de laatste woensdag van het schooljaar]2 opgestelde syntheseverslag, de bemiddelingsprocedure tijdens de openingsperioden van de scholen gehouden en moet deze uiterlijk op [2 de vijfde schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]2 zijn afgerond.
Na afloop van deze interne bemiddeling kan het samenvattend verslag waarop de klacht betrekking heeft, door de inrichtende macht of het schoolhoofd worden gecorrigeerd. De naar aanleiding van deze interne bemiddeling genomen beslissingen worden hetzij persoonlijk aan de verzoekers tegen ontvangstbewijs overhandigd, hetzij per aangetekende brief medegedeeld.
§ 2. Indien het niet mogelijk is gebleken de standpunten met elkaar te verzoenen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of van de meerderjarige leerling binnen tien werkdagen na het einde van de interne verzoeningsprocedure bij de in artikel 1.10.4 - 12, § 2 bedoelde algemeen ambtenaar of bij zijn gemachtigde een verzoek indienen tot schrapping van het in de eerste paragraaf, eerste lid, bedoelde commentaar. Wanneer het verzoek betrekking heeft op de inhoud van het samenvattend verslag dat is opgesteld op [2 de laatste woensdag van het schooljaar]2, moet het uiterlijk op [2 de tiende schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]2 worden ingediend.
In geval van verandering van school kunnen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling hun verzoek tot schrapping indienen zonder de in lid 1 bedoelde interne bemiddeling te hebben gevoerd.
De algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde neemt binnen tien werkdagen na ontvangst van de klacht een beslissing. In afwachting van de beslissing van de algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde, wordt het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken student geschorst.
Aan het einde van deze procedure kan de algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde het gedeelte van het samenvattend verslag dat nadelig is, schrappen of handhaven.
De regering stelt de overige bijzonderheden van deze beroepsprocedure vast.
De algemene ambtenaar dient jaarlijks uiterlijk op 31 oktober bij de regering een verslag in over de toepassing van dit lid in het voorafgaande schooljaar. Dit verslag wordt bekendgemaakt op de referentiesite van de regering.]1
Deze procedure is bevorderlijk voor de verzoening van standpunten en betrekt het PMS-centrum als belanghebbende bij de opstelling van de samenvattende verslagen.
De gehele procedure mag niet langer duren dan twintig werkdagen en moet een minimum van vijf werkdagen omvatten om de ouders van de minderjarige of meerderjarige leerling in de gelegenheid te stellen hun verzoek om bemiddeling in te dienen. In afwijking hiervan wordt, wanneer het gaat om de inhoud van het op [2 de laatste woensdag van het schooljaar]2 opgestelde syntheseverslag, de bemiddelingsprocedure tijdens de openingsperioden van de scholen gehouden en moet deze uiterlijk op [2 de vijfde schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]2 zijn afgerond.
Na afloop van deze interne bemiddeling kan het samenvattend verslag waarop de klacht betrekking heeft, door de inrichtende macht of het schoolhoofd worden gecorrigeerd. De naar aanleiding van deze interne bemiddeling genomen beslissingen worden hetzij persoonlijk aan de verzoekers tegen ontvangstbewijs overhandigd, hetzij per aangetekende brief medegedeeld.
§ 2. Indien het niet mogelijk is gebleken de standpunten met elkaar te verzoenen, kunnen de ouders van de minderjarige leerling of van de meerderjarige leerling binnen tien werkdagen na het einde van de interne verzoeningsprocedure bij de in artikel 1.10.4 - 12, § 2 bedoelde algemeen ambtenaar of bij zijn gemachtigde een verzoek indienen tot schrapping van het in de eerste paragraaf, eerste lid, bedoelde commentaar. Wanneer het verzoek betrekking heeft op de inhoud van het samenvattend verslag dat is opgesteld op [2 de laatste woensdag van het schooljaar]2, moet het uiterlijk op [2 de tiende schoolwerkdag na de aanvang van het schooljaar]2 worden ingediend.
In geval van verandering van school kunnen de ouders van de minderjarige of de meerderjarige leerling hun verzoek tot schrapping indienen zonder de in lid 1 bedoelde interne bemiddeling te hebben gevoerd.
De algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde neemt binnen tien werkdagen na ontvangst van de klacht een beslissing. In afwachting van de beslissing van de algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde, wordt het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) van de betrokken student geschorst.
Aan het einde van deze procedure kan de algemeen ambtenaar of zijn afgevaardigde het gedeelte van het samenvattend verslag dat nadelig is, schrappen of handhaven.
De regering stelt de overige bijzonderheden van deze beroepsprocedure vast.
De algemene ambtenaar dient jaarlijks uiterlijk op 31 oktober bij de regering een verslag in over de toepassing van dit lid in het voorafgaande schooljaar. Dit verslag wordt bekendgemaakt op de referentiesite van de regering.]1
Art. 1.10.4 -13.[1 § 1er. Outre la procédure fixée par le Gouvernement en application de l'article 1.10.3 2, § 9, 4°, le Gouvernement fixe une procédure destinée à concilier les points de vue entre le pouvoir organisateur de l'école et les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur portant sur le caractère potentiellement préjudiciable des données saisies dans le commentaire visé à l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, c).
Cette procédure tend à favoriser la conciliation des points de vue et associe le centre PMS en tant que partie prenante à l'élaboration des bilans de synthèse.
L'ensemble de la procédure ne peut durer plus de vingt jours ouvrables et doit comprendre un minimum de cinq jours ouvrables pour permettre aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur d'introduire leur demande de conciliation. Par dérogation, lorsqu'elle porte sur la teneur du bilan de synthèse établi au [2 le dernier mercredi de l'année scolaire]2, la procédure de conciliation se tient durant les périodes d'ouverture d'école et doit être achevée pour [2 le cinquième jour ouvrable scolaire qui suit la rentrée scolaire]2 au plus tard.
A l'issue de cette conciliation interne, le bilan de synthèse faisant l'objet de la plainte peut être corrigé par le pouvoir organisateur ou le directeur de l'école. La notification des décisions prises à la suite de cette conciliation interne est soit remise en mains propres aux demandeurs contre accusé de réception, soit adressée par envoi recommandé.
§ 2. A défaut d'avoir pu concilier les points de vue, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent introduire une demande de suppression du commentaire visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, auprès du fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4 - 12, § 2, ou son délégué dans un délai de dix jours ouvrables à partir de la fin de la procédure de conciliation interne. Lorsqu'elle porte sur la teneur du bilan de synthèse établi [2 le dernier mercredi de l'année scolaire]2, la demande doit être introduite au plus tard pour [2 le 10ème jour ouvrable scolaire qui suit la rentrée scolaire]2.
En cas de changement d'école, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent introduire leur demande de suppression sans avoir mené la conciliation interne visée au paragraphe 1er.
Le fonctionnaire général ou son délégué rend sa décision dans un délai de dix jours ouvrables à dater de la réception de la plainte. Dans l'attente de la décision du fonctionnaire général ou de son délégué, le DAccE de l'élève concerné est suspendu.
A l'issue de cette procédure, le fonctionnaire général ou son délégué peut supprimer ou maintenir la partie du bilan de synthèse comportant un caractère préjudiciable.
Le Gouvernement fixe les autres modalités de cette procédure de recours.
Le fonctionnaire général remet au Gouvernement pour le 31 octobre de chaque année un rapport sur l'application du présent paragraphe lors de l'année scolaire précédente. Ce rapport fait l'objet d'une publication sur le site de référence des services du Gouvernement.]1
Cette procédure tend à favoriser la conciliation des points de vue et associe le centre PMS en tant que partie prenante à l'élaboration des bilans de synthèse.
L'ensemble de la procédure ne peut durer plus de vingt jours ouvrables et doit comprendre un minimum de cinq jours ouvrables pour permettre aux parents de l'élève mineur ou à l'élève majeur d'introduire leur demande de conciliation. Par dérogation, lorsqu'elle porte sur la teneur du bilan de synthèse établi au [2 le dernier mercredi de l'année scolaire]2, la procédure de conciliation se tient durant les périodes d'ouverture d'école et doit être achevée pour [2 le cinquième jour ouvrable scolaire qui suit la rentrée scolaire]2 au plus tard.
A l'issue de cette conciliation interne, le bilan de synthèse faisant l'objet de la plainte peut être corrigé par le pouvoir organisateur ou le directeur de l'école. La notification des décisions prises à la suite de cette conciliation interne est soit remise en mains propres aux demandeurs contre accusé de réception, soit adressée par envoi recommandé.
§ 2. A défaut d'avoir pu concilier les points de vue, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent introduire une demande de suppression du commentaire visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, auprès du fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4 - 12, § 2, ou son délégué dans un délai de dix jours ouvrables à partir de la fin de la procédure de conciliation interne. Lorsqu'elle porte sur la teneur du bilan de synthèse établi [2 le dernier mercredi de l'année scolaire]2, la demande doit être introduite au plus tard pour [2 le 10ème jour ouvrable scolaire qui suit la rentrée scolaire]2.
En cas de changement d'école, les parents de l'élève mineur ou l'élève majeur peuvent introduire leur demande de suppression sans avoir mené la conciliation interne visée au paragraphe 1er.
Le fonctionnaire général ou son délégué rend sa décision dans un délai de dix jours ouvrables à dater de la réception de la plainte. Dans l'attente de la décision du fonctionnaire général ou de son délégué, le DAccE de l'élève concerné est suspendu.
A l'issue de cette procédure, le fonctionnaire général ou son délégué peut supprimer ou maintenir la partie du bilan de synthèse comportant un caractère préjudiciable.
Le Gouvernement fixe les autres modalités de cette procédure de recours.
Le fonctionnaire général remet au Gouvernement pour le 31 octobre de chaque année un rapport sur l'application du présent paragraphe lors de l'année scolaire précédente. Ce rapport fait l'objet d'une publication sur le site de référence des services du Gouvernement.]1
HOOFDSTUK V. [1 - Verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE)]1
CHAPITRE V. [1 - De la responsabilité du traitement des données reprises dans le DAccE]1
Art. 1.10.5 -1. [1 Het Ministerie van de Franse Gemeenschap is, in de zin van artikel 4, 7), van de AVG, verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens die in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) zijn opgenomen.
De inrichtende machten zijn verwerkers in de zin van artikel 4, paragraaf 8, van de AVG wanneer zij toegang hebben tot het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE).]1
De inrichtende machten zijn verwerkers in de zin van artikel 4, paragraaf 8, van de AVG wanneer zij toegang hebben tot het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE).]1
Art. 1.10.5 -1.[1 Le Ministère de la Communauté française est, au sens de l'article 4, 7), du RGPD, responsable du traitement des données à caractère personnel contenues dans le DAccE.
Les pouvoirs organisateurs ont la qualité de sous-traitants au sens de l'article 4, 8), du RGPD lorsqu'ils accèdent au DAccE.]1
Les pouvoirs organisateurs ont la qualité de sous-traitants au sens de l'article 4, 8), du RGPD lorsqu'ils accèdent au DAccE.]1
Art. 1.10.5 -2.[1 Het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) is toegankelijk via een beveiligd en gepersonaliseerd toegangsbeheer. In dit verband zijn de categorieën en gegevens die door het Ministerie van de Franse Gemeenschap worden verwerkt, die welke worden bedoeld in artikel 6 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitale bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs. De regering specificeert, indien nodig, de andere elementen met betrekking tot deze gegevens.
De verwerking van persoonsgegevens die in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) zijn opgenomen, valt onder het veiligheidsbeleid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Als mede-verwerker in de zin van artikel 4, lid 8, van de AVG ziet ETNIC toe op de toepassing van dit beleid.
Om de naleving van het veiligheidsbeleid te waarborgen, kan het Ministerie van de Franse Gemeenschap audits en risicoanalyses laten uitvoeren. Zij kan de inrichtende macht ook verzoeken alle nodige corrigerende maatregelen te nemen.]1
[2 Naast de opdrachten bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, is de ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van het DAccE. Hij voert met name de volgende opdrachten uit:
1° ervoor zorgen dat de delen "administratief" en "schooltraject" zijn ingevuld;
2° ervoor zorgen dat het deel "procedures" is ingevuld;
3° de toegang en de acties van de gebruikers van het DAccE controleren;
4° instaan voor de opvolging van de klachten ingediend door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling zelf overeenkomstig artikel 1.10.4-12, § 1, 6° ;
5° in samenwerking met ETNIC statistieken verwerken op basis van de gegevens van het DAccE, onder voorbehoud van de anonimisering ervan met behulp van geschikte methodes;
6° alle andere opdrachten in verband met het DAccE uitvoeren die door middel van een decretale of reglementaire bepaling aan de regeringsdiensten zijn toevertrouwd.]2
De verwerking van persoonsgegevens die in het begeleidingsdossier van de leerling (DAccE) zijn opgenomen, valt onder het veiligheidsbeleid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Als mede-verwerker in de zin van artikel 4, lid 8, van de AVG ziet ETNIC toe op de toepassing van dit beleid.
Om de naleving van het veiligheidsbeleid te waarborgen, kan het Ministerie van de Franse Gemeenschap audits en risicoanalyses laten uitvoeren. Zij kan de inrichtende macht ook verzoeken alle nodige corrigerende maatregelen te nemen.]1
[2 Naast de opdrachten bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2, is de ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van het DAccE. Hij voert met name de volgende opdrachten uit:
1° ervoor zorgen dat de delen "administratief" en "schooltraject" zijn ingevuld;
2° ervoor zorgen dat het deel "procedures" is ingevuld;
3° de toegang en de acties van de gebruikers van het DAccE controleren;
4° instaan voor de opvolging van de klachten ingediend door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling zelf overeenkomstig artikel 1.10.4-12, § 1, 6° ;
5° in samenwerking met ETNIC statistieken verwerken op basis van de gegevens van het DAccE, onder voorbehoud van de anonimisering ervan met behulp van geschikte methodes;
6° alle andere opdrachten in verband met het DAccE uitvoeren die door middel van een decretale of reglementaire bepaling aan de regeringsdiensten zijn toevertrouwd.]2
Art. 1.10.5 -2.[1 Le DAccE est accessible moyennant une gestion des accès sécurisée et personnalisée. Dans ce cadre, les catégories et les données qui sont traitées par le Ministère de la Communauté française sont celles visées à l'article 6 du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire. Le Gouvernement précise, le cas échéant, les autres éléments relatifs à ces données.
Les traitements des données à caractère personnel reprises dans le DAccE sont encadrés par la politique de sécurité du Ministère de la Communauté française.
L'ETNIC en sa qualité de sous-traitant au sens de l'article 4, 8), du RGPD, veille à l'application de cette politique.
Afin de veiller au respect la politique de sécurité, le Ministère de la Communauté française peut faire réaliser des audits et des analyses de risques. Il peut également demander au pouvoir organisateur de mettre en oeuvre toutes les mesures correctives qui s'imposent.]1
[2 Complémentairement aux missions visées à l'article 1.10.4-12, § 2, le fonctionnaire général ou son délégué est chargé d'assurer la gestion et la maintenance du DAccE. Il exerce, notamment, les missions suivantes :
1° veiller à l'alimentation des volets " administratif " et " parcours scolaires " ;
2° veiller à l'alimentation du volet " procédures " ;
3° contrôler les accès et les actions faites par les utilisateurs du DAccE ;
4° assurer le suivi des plaintes introduites par les parents de l'élève mineur ou par l'élève majeur lui-même en application de l'article 1.10.4-12, § 1, 6° ;
5° procéder aux traitements statistiques, en collaboration avec l'ETNIC, à partir des données du DAccE, sous réserve de leur anonymisation par les méthodes appropriées ;
6° effectuer toute autre mission liée au DAccE confiée aux services du Gouvernement par une disposition décrétale ou réglementaire.]2
Les traitements des données à caractère personnel reprises dans le DAccE sont encadrés par la politique de sécurité du Ministère de la Communauté française.
L'ETNIC en sa qualité de sous-traitant au sens de l'article 4, 8), du RGPD, veille à l'application de cette politique.
Afin de veiller au respect la politique de sécurité, le Ministère de la Communauté française peut faire réaliser des audits et des analyses de risques. Il peut également demander au pouvoir organisateur de mettre en oeuvre toutes les mesures correctives qui s'imposent.]1
[2 Complémentairement aux missions visées à l'article 1.10.4-12, § 2, le fonctionnaire général ou son délégué est chargé d'assurer la gestion et la maintenance du DAccE. Il exerce, notamment, les missions suivantes :
1° veiller à l'alimentation des volets " administratif " et " parcours scolaires " ;
2° veiller à l'alimentation du volet " procédures " ;
3° contrôler les accès et les actions faites par les utilisateurs du DAccE ;
4° assurer le suivi des plaintes introduites par les parents de l'élève mineur ou par l'élève majeur lui-même en application de l'article 1.10.4-12, § 1, 6° ;
5° procéder aux traitements statistiques, en collaboration avec l'ETNIC, à partir des données du DAccE, sous réserve de leur anonymisation par les méthodes appropriées ;
6° effectuer toute autre mission liée au DAccE confiée aux services du Gouvernement par une disposition décrétale ou réglementaire.]2
HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de uitvoering van het DAccE)]1
CHAPITRE VI. [1 - De l'évaluation de la mise en oeuvre du DAccE]1
Art. 1.10.6 -1.[1 De regering evalueert de uitvoering van deze titel om de vier jaar en voor het eerst in het [2 schooljaar 2028-2029]2 en brengt verslag uit aan het Parlement.]1
Art. 1.10.6 -1.[1 Le Gouvernement évalue la mise en oeuvre du présent titre tous les quatre ans et pour la première fois au cours de [2 l'année scolaire 2028-2029]2 et en fait rapport au Parlement.]1
BOEK II. - Gemeenschappelijke kern
LIVRE II. - Du tronc commun
TITEL I. - Definities
TITRE Ier. - Définitions
Art. 2.1.1 -1.In dit Boek, wordt verstaan onder:
1° [1 persoonlijke begeleiding: de lestijden in het lesrooster van alle leerlingen van een klas of meerdere klassen tegelijkertijd, tijdens dewelke een totale omkadering wordt bevorderd om een begeleiding van de leerlingen mogelijk te maken, in groepjes van verschillende grootte of individueel, om heterogene klassen te verkrijgen en de motivatie en het succes van de leerlingen te ondersteunen]1;
2° psychomotorische activiteiten: activiteiten met het oog op de ontwikkeling van de integratie van de verschillende soorten psychomotoriek, namelijk:
a) de psychomotoriek van de beleefde handeling of psychomotorische dynamiek die de drie dimensies van een mens integreert: de lichamelijke, affectieve en cognitieve functie vanuit de beleefde handeling;
b) de psychomotoriek van de globale relatie of psychomotorische dynamiek die het kind met de tijd, zichzelf, de anderen en de voorwerpen in een globale beweging en in een beleefde handeling confronteert;
c) de waarnemings-motorische psychomotoriek of de psychomotorische dynamiek die het kind toelaat een ruimte te ondervinden die steeds meer verscheidenheid vertoont en in een tijdruimte te handelen die steeds ingewikkelder is.
3° geconcentreerd leren: in de lagere Raad van het secundair onderwijs, leerperiodes in halve of hele dagen, georganiseerd na elkaar tijdens weken waarin een speciaal lesrooster geldt of die verspreid zijn over het jaar;
4° tweetalige klas Frans-gebarentaal: klas waarin een deel van de leerlingen onderwijs in het Frans geniet terwijl simultaan dove of slechthorende leerlingen gebarentaalbadonderwijs of onderwijs in de geschreven Franse taal genieten;
5° onderwijs van de taal en de cultuur van oorsprong: sensibilisering voor de taal en de cultuur van het land of van landengroepen die aan de basis lagen van een belangrijke emigratie naar onze gemeenschap, verstrekt met het oog op de integratie in de gemeenschap;
6° lessen gebarentaal en dovencultuur: initiatie gebarentaal en dovencultuur, verstrekt met het oog op het leggen van sociale banden tussen doven en tussen doven en horenden;
7° indicatief lesrooster: in het basisonderwijs, de wekelijke voorstelling van de verdeling van de lessen door de klasleraar die deze, naargelang de behoeften van de groep-klas, mag aanpassen om alle leerlingen toe te laten de jaarlijkse vastgelegde verwachtingen te halen;
8° referentielesrooster: in het secundair onderwijs, de wekelijkse voorstelling van de verdeling van de lessen die het mogelijk maakt de jaarlijkse volumes bedoeld voor de verschillende vakken en voor persoonlijke begeleiding te respecteren;
9° leraar: in het basisonderwijs, het personeelslid belast met:
a) de psychomotorische activiteiten;
b) de les lichamelijke opvoeding en gezondheid;
c) de les moderne taal I;
d) de les filosofie en burgerzin;
e) de les zedeneer of een van de erkende godsdiensten.
10° differentiatiepraktijken: de maatregelen genomen om de middelen, inrichtingen en methodes gevarieerd in te zetten om de leerlingen aan te zetten minstens de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen te halen, rekening houdend met de heterogeniteit van de klassen, en de diversiteit van de leermethodes en -behoeften van de leerlingen [1 ...]1;
11° titularis: in het basisonderwijs, de onderwijzer belast met de lessen en pedagogische activiteiten zoals vastgelegd in het lesrooster van de leerlingen, met uitzondering van de lessen en pedagogische activiteiten gegeven door de leraars.
1° [1 persoonlijke begeleiding: de lestijden in het lesrooster van alle leerlingen van een klas of meerdere klassen tegelijkertijd, tijdens dewelke een totale omkadering wordt bevorderd om een begeleiding van de leerlingen mogelijk te maken, in groepjes van verschillende grootte of individueel, om heterogene klassen te verkrijgen en de motivatie en het succes van de leerlingen te ondersteunen]1;
2° psychomotorische activiteiten: activiteiten met het oog op de ontwikkeling van de integratie van de verschillende soorten psychomotoriek, namelijk:
a) de psychomotoriek van de beleefde handeling of psychomotorische dynamiek die de drie dimensies van een mens integreert: de lichamelijke, affectieve en cognitieve functie vanuit de beleefde handeling;
b) de psychomotoriek van de globale relatie of psychomotorische dynamiek die het kind met de tijd, zichzelf, de anderen en de voorwerpen in een globale beweging en in een beleefde handeling confronteert;
c) de waarnemings-motorische psychomotoriek of de psychomotorische dynamiek die het kind toelaat een ruimte te ondervinden die steeds meer verscheidenheid vertoont en in een tijdruimte te handelen die steeds ingewikkelder is.
3° geconcentreerd leren: in de lagere Raad van het secundair onderwijs, leerperiodes in halve of hele dagen, georganiseerd na elkaar tijdens weken waarin een speciaal lesrooster geldt of die verspreid zijn over het jaar;
4° tweetalige klas Frans-gebarentaal: klas waarin een deel van de leerlingen onderwijs in het Frans geniet terwijl simultaan dove of slechthorende leerlingen gebarentaalbadonderwijs of onderwijs in de geschreven Franse taal genieten;
5° onderwijs van de taal en de cultuur van oorsprong: sensibilisering voor de taal en de cultuur van het land of van landengroepen die aan de basis lagen van een belangrijke emigratie naar onze gemeenschap, verstrekt met het oog op de integratie in de gemeenschap;
6° lessen gebarentaal en dovencultuur: initiatie gebarentaal en dovencultuur, verstrekt met het oog op het leggen van sociale banden tussen doven en tussen doven en horenden;
7° indicatief lesrooster: in het basisonderwijs, de wekelijke voorstelling van de verdeling van de lessen door de klasleraar die deze, naargelang de behoeften van de groep-klas, mag aanpassen om alle leerlingen toe te laten de jaarlijkse vastgelegde verwachtingen te halen;
8° referentielesrooster: in het secundair onderwijs, de wekelijkse voorstelling van de verdeling van de lessen die het mogelijk maakt de jaarlijkse volumes bedoeld voor de verschillende vakken en voor persoonlijke begeleiding te respecteren;
9° leraar: in het basisonderwijs, het personeelslid belast met:
a) de psychomotorische activiteiten;
b) de les lichamelijke opvoeding en gezondheid;
c) de les moderne taal I;
d) de les filosofie en burgerzin;
e) de les zedeneer of een van de erkende godsdiensten.
10° differentiatiepraktijken: de maatregelen genomen om de middelen, inrichtingen en methodes gevarieerd in te zetten om de leerlingen aan te zetten minstens de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen te halen, rekening houdend met de heterogeniteit van de klassen, en de diversiteit van de leermethodes en -behoeften van de leerlingen [1 ...]1;
11° titularis: in het basisonderwijs, de onderwijzer belast met de lessen en pedagogische activiteiten zoals vastgelegd in het lesrooster van de leerlingen, met uitzondering van de lessen en pedagogische activiteiten gegeven door de leraars.
Modifications
Art. 2.1.1 -1.Dans le présent Livre, il faut entendre par :
1° [1 accompagnement personnalisé: les périodes dans la grille de tous les élèves d'une classe ou de plusieurs classes simultanément, durant lesquelles l'encadrement total est renforcé afin de permettre une prise en charge des élèves, par groupes de taille variable ou individuellement, en vue de rencontrer l'hétérogénéité des classes et de soutenir la motivation et la réussite des élèves]1 ;
2° activités de psychomotricité : les activités visant à développer l'intégration des différents axes de la psychomotricité, à savoir :
a) la psychomotricité de l'action vécue ou dynamique psychomotrice qui intègre les trois dimensions d'un être humain : les axes corporels, affectifs et cognitifs à partir de l'action vécue ;
b) la psychomotricité de la relation globale ou dynamique psychomotrice qui confronte l'enfant à l'espace temps, à lui-même, aux autres et aux objets dans un mouvement global et dans l'action vécue ;
c) la psychomotricité perceptivo-motrice ou dynamique psychomotrice qui permet à l'enfant de rencontrer un espace de plus en plus différencié et d'agir dans un espace temps de plus en plus complexe.
3° apprentissage concentré : au degré inférieur de l'enseignement secondaire, les périodes d'apprentissage regroupées en demi-journées ou journées entières, organisées les unes à la suite des autres durant des semaines à horaire spécifique ou réparties sur l'année ;
4° classe bilingue français-langue des signes : la classe au sein de laquelle une partie des élèves bénéficie d'un enseignement en langue française pendant que simultanément des élèves sourds ou malentendants bénéficient d'un apprentissage en immersion en langue des signes et en français écrit ;
5° cours de langue et de culture d'origine : le cours de sensibilisation à la langue et à la culture de pays ou de groupes de pays ayant été à l'origine d'une importante émigration vers notre communauté, assuré dans la perspective d'une intégration en son sein ;
6° cours de langue des signes et de culture des sourds : le cours d'initiation à la langue des signes et à la culture des sourds, assuré en vue de contribuer à tisser le lien social entre sourds et entre sourds et entendants ;
7° grille horaire indicative : dans l'enseignement fondamental, la présentation hebdomadaire de la ventilation horaire des périodes d'apprentissages assurées par le titulaire qui peut la modifier, selon les besoins de son groupe-classe, en vue de permettre à l'ensemble des élèves de rencontrer les attendus annuels ;
8° grille horaire de référence : dans l'enseignement secondaire, la présentation hebdomadaire de la ventilation horaire des périodes d'apprentissages permettant de respecter les volumes annuels à consacrer aux différentes disciplines et à l'accompagnement personnalisé ;
9° maitre : dans l'enseignement fondamental, le membre du personnel chargé d'assurer :
a) les activités de psychomotricité ;
b) le cours d'éducation physique et à la santé ;
c) le cours de langue moderne I ;
d) le cours de philosophie et de citoyenneté ;
e) le cours de morale ou celui d'une des religions reconnues.
10° pratiques de différenciation : les démarches qui consistent à varier les moyens, les dispositifs et les méthodes, pour amener les élèves à atteindre au minimum les attendus annuels visés dans les référentiels, en tenant compte de l'hétérogénéité des classes ainsi que de la diversité des modes et des besoins d'apprentissage des élèves[1 ...]1 ;
11° titulaire : dans l'enseignement fondamental, l'instituteur chargé d'assurer les cours et les activités pédagogiques prévues dans l'horaire des élèves, à l'exception des cours et activités pédagogiques dispensés par les maitres.
1° [1 accompagnement personnalisé: les périodes dans la grille de tous les élèves d'une classe ou de plusieurs classes simultanément, durant lesquelles l'encadrement total est renforcé afin de permettre une prise en charge des élèves, par groupes de taille variable ou individuellement, en vue de rencontrer l'hétérogénéité des classes et de soutenir la motivation et la réussite des élèves]1 ;
2° activités de psychomotricité : les activités visant à développer l'intégration des différents axes de la psychomotricité, à savoir :
a) la psychomotricité de l'action vécue ou dynamique psychomotrice qui intègre les trois dimensions d'un être humain : les axes corporels, affectifs et cognitifs à partir de l'action vécue ;
b) la psychomotricité de la relation globale ou dynamique psychomotrice qui confronte l'enfant à l'espace temps, à lui-même, aux autres et aux objets dans un mouvement global et dans l'action vécue ;
c) la psychomotricité perceptivo-motrice ou dynamique psychomotrice qui permet à l'enfant de rencontrer un espace de plus en plus différencié et d'agir dans un espace temps de plus en plus complexe.
3° apprentissage concentré : au degré inférieur de l'enseignement secondaire, les périodes d'apprentissage regroupées en demi-journées ou journées entières, organisées les unes à la suite des autres durant des semaines à horaire spécifique ou réparties sur l'année ;
4° classe bilingue français-langue des signes : la classe au sein de laquelle une partie des élèves bénéficie d'un enseignement en langue française pendant que simultanément des élèves sourds ou malentendants bénéficient d'un apprentissage en immersion en langue des signes et en français écrit ;
5° cours de langue et de culture d'origine : le cours de sensibilisation à la langue et à la culture de pays ou de groupes de pays ayant été à l'origine d'une importante émigration vers notre communauté, assuré dans la perspective d'une intégration en son sein ;
6° cours de langue des signes et de culture des sourds : le cours d'initiation à la langue des signes et à la culture des sourds, assuré en vue de contribuer à tisser le lien social entre sourds et entre sourds et entendants ;
7° grille horaire indicative : dans l'enseignement fondamental, la présentation hebdomadaire de la ventilation horaire des périodes d'apprentissages assurées par le titulaire qui peut la modifier, selon les besoins de son groupe-classe, en vue de permettre à l'ensemble des élèves de rencontrer les attendus annuels ;
8° grille horaire de référence : dans l'enseignement secondaire, la présentation hebdomadaire de la ventilation horaire des périodes d'apprentissages permettant de respecter les volumes annuels à consacrer aux différentes disciplines et à l'accompagnement personnalisé ;
9° maitre : dans l'enseignement fondamental, le membre du personnel chargé d'assurer :
a) les activités de psychomotricité ;
b) le cours d'éducation physique et à la santé ;
c) le cours de langue moderne I ;
d) le cours de philosophie et de citoyenneté ;
e) le cours de morale ou celui d'une des religions reconnues.
10° pratiques de différenciation : les démarches qui consistent à varier les moyens, les dispositifs et les méthodes, pour amener les élèves à atteindre au minimum les attendus annuels visés dans les référentiels, en tenant compte de l'hétérogénéité des classes ainsi que de la diversité des modes et des besoins d'apprentissage des élèves[1 ...]1 ;
11° titulaire : dans l'enseignement fondamental, l'instituteur chargé d'assurer les cours et les activités pédagogiques prévues dans l'horaire des élèves, à l'exception des cours et activités pédagogiques dispensés par les maitres.
Modifications
TITEL II. - Lesrooster voor leerlingen
TITRE II. - De l'horaire des élèves
HOOFDSTUK I. - Lesrooster voor leerlingen in het basisonderwijs
CHAPITRE Ier. - De l'horaire des élèves dans l'enseignement fondamental
Art. 2.2.1 -1. Het lesrooster van de leerlingen is doorlopend. Het omvat minstens een speeltijd van 15 minuten 's morgens en een onderbreking van één uur tussen de ochtendactiviteiten en de namiddagactiviteiten
Art. 2.2.1 -1. L'horaire des élèves est continu. Il comprend au minimum une récréation de 15 minutes de manière à équilibrer les activités de la matinée et une interruption de minimum une heure entre les activités de la matinée et celles de l'après-midi.
Art. 2.2.1 -2. In het basisonderwijs omvat het lesrooster van de leerlingen 28 lestijden van vijftig minuten en pedagogische activiteiten uit de domeinen en disciplines bedoeld in artikel 2.2.1-5, § 2 en 3.
De lestijden bedoeld in artikel 2.2.1-4, § 2, 1°, § 3, 1° en 2°, b), en 3°, zijn onsplitsbaar.
In afwijking van het eerste lid, in de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, voor dove leerlingen, omvat het lesrooster twee extra lestijden voorbehouden voor gebarentaal en dovencultuur.
In afwijking van het eerste lid, in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 1, in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, en in de gemeentes van het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad, omvat het lesrooster van de leerlingen vanaf het derde jaar van de lagere school 29 lestijden.
In het lager onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad, het wekelijkse lesrooster vermeerderen tot maximaal 31 lestijden, wanneer het lesrooster meer dan drie lestijden moderne taal I bevat in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 2. In dat geval moet hij de Regering hierover inlichten.
De lestijden bedoeld in artikel 2.2.1-4, § 2, 1°, § 3, 1° en 2°, b), en 3°, zijn onsplitsbaar.
In afwijking van het eerste lid, in de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, voor dove leerlingen, omvat het lesrooster twee extra lestijden voorbehouden voor gebarentaal en dovencultuur.
In afwijking van het eerste lid, in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 1, in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, en in de gemeentes van het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad, omvat het lesrooster van de leerlingen vanaf het derde jaar van de lagere school 29 lestijden.
In het lager onderwijs kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na het advies te hebben ingewonnen van de participatieraad, het wekelijkse lesrooster vermeerderen tot maximaal 31 lestijden, wanneer het lesrooster meer dan drie lestijden moderne taal I bevat in toepassing van artikel 2.2.1-7, § 2. In dat geval moet hij de Regering hierover inlichten.
Art. 2.2.1 -2. Dans l'enseignement fondamental, l'horaire hebdomadaire des élèves comprend 28 périodes de cinquante minutes de cours et d'activités pédagogiques consacrés aux domaines et disciplines visés à l'article 2.2.1-5, § 2 et 3.
Les périodes visées à l'article 2.2.1-4, § 2, 1°, § 3, 1° et 2°, b), et 3°, sont insécables.
Par dérogation à l'alinéa 1er, dans les classes bilingues français-langue des signes, pour les élèves sourds, l'horaire comprend deux périodes supplémentaires réservées au cours de langue des signes et de culture des sourds.
Par dérogation à l'alinéa 1er, en application de l'article 2.2.1-7, § 1er, dans les communes dotées d'un régime spécial visées à l'article 1.8.1-1, 1°, et dans les communes de la région bilingue de Bruxelles-Capitale, l'horaire hebdomadaire des élèves comprend 29 périodes à partir de la troisième année primaire.
Dans l'enseignement primaire, le pouvoir organisateur ou son délégué peut, après avoir pris l'avis du conseil de participation, porter l'horaire hebdomadaire jusqu'à un maximum de 31 périodes, lorsque l'horaire hebdomadaire prévoit l'étude de la langue moderne I à raison de plus de trois périodes en application de l'article 2.2.1-7, § 2. Dans ce cas, il en avertit le Gouvernement.
Les périodes visées à l'article 2.2.1-4, § 2, 1°, § 3, 1° et 2°, b), et 3°, sont insécables.
Par dérogation à l'alinéa 1er, dans les classes bilingues français-langue des signes, pour les élèves sourds, l'horaire comprend deux périodes supplémentaires réservées au cours de langue des signes et de culture des sourds.
Par dérogation à l'alinéa 1er, en application de l'article 2.2.1-7, § 1er, dans les communes dotées d'un régime spécial visées à l'article 1.8.1-1, 1°, et dans les communes de la région bilingue de Bruxelles-Capitale, l'horaire hebdomadaire des élèves comprend 29 périodes à partir de la troisième année primaire.
Dans l'enseignement primaire, le pouvoir organisateur ou son délégué peut, après avoir pris l'avis du conseil de participation, porter l'horaire hebdomadaire jusqu'à un maximum de 31 périodes, lorsque l'horaire hebdomadaire prévoit l'étude de la langue moderne I à raison de plus de trois périodes en application de l'article 2.2.1-7, § 2. Dans ce cas, il en avertit le Gouvernement.
Art. 2.2.1 -3. De lessen taal en cultuur van herkomst die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden kunnen in het lesrooster worden opgenomen indien de betrokken lessen onder een partnerschapsakkoord vallen dat door de Regering werd afgesloten. De inrichtende macht licht de Regering hierover in.
De lessen gebarentaal en dovencultuur die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden, kunnen met toestemming van de Regering in het lesrooster worden opgenomen.
De lessen gebarentaal en dovencultuur die in een school gegeven worden bovenop de 28 wekelijkse lestijden, kunnen met toestemming van de Regering in het lesrooster worden opgenomen.
Art. 2.2.1 -3. Lorsque des cours de langue et de culture d'origine sont donnés au sein de l'école au-delà des 28 périodes hebdomadaires, ils peuvent être intégrés dans l'horaire, si les cours dispensés relèvent d'un accord de partenariat conclu par le Gouvernement. Le pouvoir organisateur en informe le Gouvernement.
Lorsque des cours de langue des signes et de culture des sourds sont donnés au sein de l'école au-delà des 28 périodes hebdomadaires, le Gouvernement peut autoriser qu'ils soient intégrés dans l'horaire.
Lorsque des cours de langue des signes et de culture des sourds sont donnés au sein de l'école au-delà des 28 périodes hebdomadaires, le Gouvernement peut autoriser qu'ils soient intégrés dans l'horaire.
Art. 2.2.1 -4.§ 1. De inrichtende macht of haar afgevaardigde organiseert het lesrooster.
§ 2. In het kleuteronderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten:
1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd.
§ 3. In het lager onderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten:
1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste twee jaar.
b) moderne taal I, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6.
3° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
a) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;
b) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer;
4° persoonlijke begeleiding, met het equivalent van twee lestijden.
[1 In het eerste en tweede jaar van het basisonderwijs, aanvullend op de lestijden van persoonlijke begeleiding waarvan sprake in het eerste lid, 4., worden twee lestijden van persoonlijke begeleiding georganiseerd en verdeeld over de verschillende domeinen en vakken of over alle domeinen en vakken waarvan sprake in artikel 2.2.1-5, § 3.]1
§ 2. In het kleuteronderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten:
1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd.
§ 3. In het lager onderwijs omvat het lesrooster in elk geval de volgende lessen en activiteiten:
1° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste twee jaar.
b) moderne taal I, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6.
3° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek";
a) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;
b) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en de niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer;
4° persoonlijke begeleiding, met het equivalent van twee lestijden.
[1 In het eerste en tweede jaar van het basisonderwijs, aanvullend op de lestijden van persoonlijke begeleiding waarvan sprake in het eerste lid, 4., worden twee lestijden van persoonlijke begeleiding georganiseerd en verdeeld over de verschillende domeinen en vakken of over alle domeinen en vakken waarvan sprake in artikel 2.2.1-5, § 3.]1
Modifications
Art. 2.2.1 -4.§ 1er. Le pouvoir organisateur ou son délégué organise la grille horaire.
§ 2. Dans l'enseignement maternel, la grille horaire comporte en tous cas les cours et activités suivantes :
1° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé et la psychomotricité, à raison de deux périodes.
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période.
§ 3. Dans l'enseignement primaire, la grille horaire comporte en tout cas les cours et activités suivantes :
1° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé, à raison de deux périodes durant les quatre premières années, et de trois périodes durant les cinquième et sixième années.
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période dans les deux premières années ;
b) la langue moderne I, à raison de deux ou de trois périodes de la troisième à la sixième année selon les modalités de l'article 2.2.1-6.
3° dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " ;
a) le cours de philosophie et de citoyenneté, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, à raison d'une période ou, en cas de dispense du cours de religion et de morale non confessionnelle, de deux périodes ;
b) la religion ou la morale non confessionnelle à raison de deux périodes, dans les écoles libres confessionnelles et les écoles libres non confessionnelles qui n'offrent pas le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, ou d'une période, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle ;
4° l'accompagnement personnalisé, à raison de deux périodes.
[1 En première et deuxième années de l'enseignement primaire, complémentairement aux périodes d'accompagnement personnalisé visées à l'alinéa 1er, 4°, deux périodes d'accompagnement personnalisé sont organisées et réparties au sein de différents domaines et disciplines ou sur l'ensemble des domaines et disciplines visés à l'article 2.2.1-5, § 3.]1
§ 2. Dans l'enseignement maternel, la grille horaire comporte en tous cas les cours et activités suivantes :
1° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé et la psychomotricité, à raison de deux périodes.
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période.
§ 3. Dans l'enseignement primaire, la grille horaire comporte en tout cas les cours et activités suivantes :
1° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé, à raison de deux périodes durant les quatre premières années, et de trois périodes durant les cinquième et sixième années.
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période dans les deux premières années ;
b) la langue moderne I, à raison de deux ou de trois périodes de la troisième à la sixième année selon les modalités de l'article 2.2.1-6.
3° dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " ;
a) le cours de philosophie et de citoyenneté, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, à raison d'une période ou, en cas de dispense du cours de religion et de morale non confessionnelle, de deux périodes ;
b) la religion ou la morale non confessionnelle à raison de deux périodes, dans les écoles libres confessionnelles et les écoles libres non confessionnelles qui n'offrent pas le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, ou d'une période, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle ;
4° l'accompagnement personnalisé, à raison de deux périodes.
[1 En première et deuxième années de l'enseignement primaire, complémentairement aux périodes d'accompagnement personnalisé visées à l'alinéa 1er, 4°, deux périodes d'accompagnement personnalisé sont organisées et réparties au sein de différents domaines et disciplines ou sur l'ensemble des domaines et disciplines visés à l'article 2.2.1-5, § 3.]1
Modifications
Art. 2.2.1 -5.§ 1. Er wordt een indicatief lesrooster voorgesteld met inzonderheid de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 2.2.1-4. Het indicatief lesrooster maakt het mogelijk de jaarlijks vastgelegde verwachtingen te halen die zijn vastgelegd in de referentiesystemen bedoeld in de artikelen 1.4.2-1 en 1.4.2-2.
De titularis bepaalt de tijd die hij per week besteedt aan het onderwijs van de verschillende domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
§ 2. Voor het kleuteronderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
a) Frans, met het equivalent van tien lestijden;
b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van vier lestijden;
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd;
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek" en het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek":
a) de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld, met het equivalent van elf lestijden.
4° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.
Twee van de lestijden bedoeld in lid 1, 1°, a), zijn bestemd voor het identificeren van leermoeilijkheden gebonden aan de onderwijstaal en het aanleren van de schoolcultuur.
§ 3. Voor het lager onderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
a) Frans, met het equivalent van acht lestijden in het eerste en tweede jaar, zeven lestijden in het derde en vierde jaar en zes lestijden in het vijfde en zesde jaar;
b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste en tweede jaar.
b) moderne taal 1, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6;
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek"
a) wiskunde, met het equivalent van zes lestijden;
b) wetenschappen en [1 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]1, met het equivalent van drie lestijden;
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek:
a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van [1 twee]1 lestijden;
b) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ;
c) het onderwijs godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ;
5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.
De domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, [2 6°, 7° en 8°]2, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.
De titularis bepaalt de tijd die hij per week besteedt aan het onderwijs van de verschillende domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
§ 2. Voor het kleuteronderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
a) Frans, met het equivalent van tien lestijden;
b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van vier lestijden;
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd;
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek" en het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek":
a) de eerste hulpmiddelen voor het experimenteren, structureren, indelen en ontdekken van de wereld, met het equivalent van elf lestijden.
4° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid en psychomotoriek, tijdens twee lestijden.
Twee van de lestijden bedoeld in lid 1, 1°, a), zijn bestemd voor het identificeren van leermoeilijkheden gebonden aan de onderwijstaal en het aanleren van de schoolcultuur.
§ 3. Voor het lager onderwijs, zijn de lestijden van het indicatief lesrooster als volgt verdeeld:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
a) Frans, met het equivalent van acht lestijden in het eerste en tweede jaar, zeven lestijden in het derde en vierde jaar en zes lestijden in het vijfde en zesde jaar;
b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;
2° in het domein "moderne talen":
a) taalsensibilisering, met het equivalent van één lestijd in de eerste en tweede jaar.
b) moderne taal 1, met het equivalent van twee of drie lestijden in het derde tot zesde jaar volgens de nadere regels van artikel 2.2.1-6;
3° het domein "wiskunde, wetenschap en techniek"
a) wiskunde, met het equivalent van zes lestijden;
b) wetenschappen en [1 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]1, met het equivalent van drie lestijden;
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek:
a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van [1 twee]1 lestijden;
b) een cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ;
c) het onderwijs godsdienst of niet-confessionele zedenleer, volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 2.2.1-4, § 3, 3° ;
5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van twee lestijden in de eerste vier jaar, en drie lestijden in het vijfde en zesde jaar.
De domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3, [2 6°, 7° en 8°]2, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.
Art. 2.2.1 -5.§ 1er. Une grille horaire indicative est proposée contenant notamment les cours et activités visées par l'article 2.2.1-4. La grille horaire indicative permet de rencontrer les attendus annuels définis par les référentiels visés aux articles 1.4.2-1 et 1.4.2-2.
Le titulaire détermine le temps qu'il alloue au cours d'une semaine à l'enseignement des différents domaines visés à l'article 1.4.2-3.
§ 2. Pour l'enseignement maternel, les périodes de la grille horaire indicative sont réparties comme suit :
1° dans le domaine " Français, Arts et Culture " :
a) la langue française, à raison de dix périodes ;
b) l'éducation culturelle et artistique, dont l'expression française et corporelle, l'expression musicale et l'expression plastique, à raison de quatre périodes ;
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période ;
3° dans le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques " et dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " :
a) les premiers outils d'expérimentation, de structuration, de catégorisation et d'exploration du monde, à raison d'onze périodes ;
4° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé et la psychomotricité, à raison de deux périodes.
Deux des périodes visées à l'alinéa 1er, 1°, a), sont consacrées à l'identification des difficultés d'apprentissage liées à la langue d'apprentissages et l'apprentissage de la culture scolaire.
§ 3. Pour l'enseignement primaire, les périodes de la grille horaire indicative sont réparties comme suit :
1° dans le domaine " Français, Arts et Culture " :
a) la langue française, à raison de huit périodes en première et deuxième année, de sept périodes en troisième et quatrième année, et de six périodes en cinquième et sixième année ;
b) l'éducation culturelle et artistique, dont l'expression française et corporelle, l'expression musicale et l'expression plastique, à raison de deux périodes ;
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période en première et deuxième année ;
b) la langue moderne 1, à raison de deux ou de trois périodes de la troisième à la sixième année selon les modalités de l'article 2.2.1-6 ;
3° dans le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques "
a) les mathématiques, à raison de six périodes ;
b) les sciences et [1 la formation manuelle, technique, technologique et numérique]1, à raison de trois périodes ;
4° dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " :
a) la formation historique, géographique, économique et sociale, à raison de [1 deux]1 périodes ;
b) le cours de philosophie et de citoyenneté dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, selon les modalités fixées à l'article 2.2.1-4, § 3, 3° ;
c) l'enseignement de la religion ou de la morale non confessionnelle, selon les modalités fixées à l'article 2.2.1-4, § 3, 3° ;
5° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé, à raison de deux périodes durant les quatre premières années, et de trois périodes durant les cinquième et sixième années.
Les domaines visés à l'article 1.4.2-3, [2 6°, 7° et 8°]2, pris en charge de manière transversale dans les autres cours.
Le titulaire détermine le temps qu'il alloue au cours d'une semaine à l'enseignement des différents domaines visés à l'article 1.4.2-3.
§ 2. Pour l'enseignement maternel, les périodes de la grille horaire indicative sont réparties comme suit :
1° dans le domaine " Français, Arts et Culture " :
a) la langue française, à raison de dix périodes ;
b) l'éducation culturelle et artistique, dont l'expression française et corporelle, l'expression musicale et l'expression plastique, à raison de quatre périodes ;
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période ;
3° dans le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques " et dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " :
a) les premiers outils d'expérimentation, de structuration, de catégorisation et d'exploration du monde, à raison d'onze périodes ;
4° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé et la psychomotricité, à raison de deux périodes.
Deux des périodes visées à l'alinéa 1er, 1°, a), sont consacrées à l'identification des difficultés d'apprentissage liées à la langue d'apprentissages et l'apprentissage de la culture scolaire.
§ 3. Pour l'enseignement primaire, les périodes de la grille horaire indicative sont réparties comme suit :
1° dans le domaine " Français, Arts et Culture " :
a) la langue française, à raison de huit périodes en première et deuxième année, de sept périodes en troisième et quatrième année, et de six périodes en cinquième et sixième année ;
b) l'éducation culturelle et artistique, dont l'expression française et corporelle, l'expression musicale et l'expression plastique, à raison de deux périodes ;
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) l'éveil aux langues, à raison d'une période en première et deuxième année ;
b) la langue moderne 1, à raison de deux ou de trois périodes de la troisième à la sixième année selon les modalités de l'article 2.2.1-6 ;
3° dans le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques "
a) les mathématiques, à raison de six périodes ;
b) les sciences et [1 la formation manuelle, technique, technologique et numérique]1, à raison de trois périodes ;
4° dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " :
a) la formation historique, géographique, économique et sociale, à raison de [1 deux]1 périodes ;
b) le cours de philosophie et de citoyenneté dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, selon les modalités fixées à l'article 2.2.1-4, § 3, 3° ;
c) l'enseignement de la religion ou de la morale non confessionnelle, selon les modalités fixées à l'article 2.2.1-4, § 3, 3° ;
5° dans le domaine " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé, à raison de deux périodes durant les quatre premières années, et de trois périodes durant les cinquième et sixième années.
Les domaines visés à l'article 1.4.2-3, [2 6°, 7° et 8°]2, pris en charge de manière transversale dans les autres cours.
Art. 2.2.1 -6.§ 1. Het onderwijs van moderne taal I is verplicht in het lager onderwijs vanaf het derde jaar, met het equivalent van twee wekelijkse lestijden in het gewest van de Franse taal en drie wekelijkse lestijden in het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad alsook in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°.
§ 2. In het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad en in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, worden twee extra lestijden per week voorbehouden voor het onderwijs van moderne taal I in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs.
Deze kunnen worden verzekerd [1 in de doeltaal]1 in de lessen van de in artikel 1.4.2-3, 2°, 3°, bedoelde domeinen, met uitzondering van wiskunde, 4° en 5°, gegeven in moderne taal I.
[1 Deze lestijden kunnen worden gegeven door een leraar lager onderwijs in immersie, een meester lichamelijke opvoeding in immersie, een leraar lager onderwijs die voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of een meester tweede taal. In het vrij onderwijs, voor inrichtingen die niet gekozen hebben voor neutraliteit volgens de procedure bedoeld in artikel 1.7.4-1, mogen ze ook onderwezen worden door een meester godsdienst met een getuigschrift van grondige kennis van de doeltaal of door een meester niet-confessionele zedenleer met een getuigschrift van grondige kennis van de doeltaal.]1
[1 De keuze van de te activeren functie(s) is het voorwerp van voorafgaand overleg binnen de lokale organen voor sociaal overleg.]1
[1 Deze keuze mag echter niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat benoemd of aangeworven is in vast verband in een van de geactiveerde functies. Ongeacht de gemaakte keuze is de inrichtende macht verplicht de maatregelen die voorafgaan aan de terbeschikkingstelling en de regels inzake reaffectatie waaraan zij is onderworpen, toe te passen op alle functies die kunnen worden geactiveerd.]1
§ 3. In de lagere scholen opgericht in toepassing van artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, wordt het aantal wekelijkse lestijden bedoeld in paragraaf 1 en 2 teruggebracht tot respectievelijk vier naar acht.
§ 4. Behalve indien de Minister een afwijking toekent in uitzonderlijke omstandigheden, mag de leerling zijn taalkeuze tussen het derde en zesde jaar van de lagere school niet wijzigen.
§ 2. In het tweetalige gewest Brussel-Hoofdstad en in de gemeentes met een speciale regeling bedoeld in artikel 1.8.1-1, 1°, worden twee extra lestijden per week voorbehouden voor het onderwijs van moderne taal I in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs.
Deze kunnen worden verzekerd [1 in de doeltaal]1 in de lessen van de in artikel 1.4.2-3, 2°, 3°, bedoelde domeinen, met uitzondering van wiskunde, 4° en 5°, gegeven in moderne taal I.
[1 Deze lestijden kunnen worden gegeven door een leraar lager onderwijs in immersie, een meester lichamelijke opvoeding in immersie, een leraar lager onderwijs die voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of een meester tweede taal. In het vrij onderwijs, voor inrichtingen die niet gekozen hebben voor neutraliteit volgens de procedure bedoeld in artikel 1.7.4-1, mogen ze ook onderwezen worden door een meester godsdienst met een getuigschrift van grondige kennis van de doeltaal of door een meester niet-confessionele zedenleer met een getuigschrift van grondige kennis van de doeltaal.]1
[1 De keuze van de te activeren functie(s) is het voorwerp van voorafgaand overleg binnen de lokale organen voor sociaal overleg.]1
[1 Deze keuze mag echter niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat benoemd of aangeworven is in vast verband in een van de geactiveerde functies. Ongeacht de gemaakte keuze is de inrichtende macht verplicht de maatregelen die voorafgaan aan de terbeschikkingstelling en de regels inzake reaffectatie waaraan zij is onderworpen, toe te passen op alle functies die kunnen worden geactiveerd.]1
§ 3. In de lagere scholen opgericht in toepassing van artikel 6 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, wordt het aantal wekelijkse lestijden bedoeld in paragraaf 1 en 2 teruggebracht tot respectievelijk vier naar acht.
§ 4. Behalve indien de Minister een afwijking toekent in uitzonderlijke omstandigheden, mag de leerling zijn taalkeuze tussen het derde en zesde jaar van de lagere school niet wijzigen.
Modifications
Art. 2.2.1 -6.§ 1er. L'enseignement de la langue moderne I est obligatoire dans l'enseignement primaire à partir de la troisième année, à raison de deux périodes hebdomadaires dans la région de langue française et de trois périodes hebdomadaires dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale ainsi que dans les communes dotées d'un régime spécial visées à l'article 1.8.1-1, 1°.
§ 2. Dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale et dans les communes dotées d'un régime spécial visées à l'article 1.8.1-1, 1°, deux périodes hebdomadaires supplémentaires sont dédiées à l'apprentissage de la langue moderne I en cinquième et sixième années primaires.
Elles peuvent être assurées par un apprentissage [1 dans la langue cible]1 dans des cours des domaines visés à l'article 1.4.2-3, 2°, 3°, à l'exclusion de la formation mathématique, 4° et 5°, donnés dans la langue moderne I.
[1 Ces périodes peuvent être données par un instituteur primaire en immersion, un maître d'éducation physique en immersion, un instituteur primaire qui répond à la condition de l'article 14 de la loi du 30 juillet 1963 concernant le régime linguistique dans l'enseignement, ou un maître de seconde langue. Dans l'enseignement libre, pour les établissements n'ayant pas fait le choix d'adhérer à la neutralité selon la procédure prévue à l'article 1.7.4-1, elles peuvent également l'être par un maître de religion disposant d'un certificat de connaissance approfondie de la langue cible ou par un maître de morale non confessionnelle disposant d'un certificat de connaissance approfondie de la langue cible.]1
[1 Le choix de la fonction ou des fonctions à activer fait l'objet d'une concertation préalable au sein des organes locaux de concertation sociale.]1
[1 Toutefois, ce choix ne peut aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif dans l'une des fonctions activées. Quel que soit le choix effectué, le pouvoir organisateur est tenu d'appliquer les mesures préalables à la disponibilité et les règles de réaffectation auxquelles il est soumis à l'ensemble des fonctions pouvant être activées.]1
§ 3. Dans les écoles primaires créées par application de l'article 6 de la loi du 30 juillet 1963 concernant le régime linguistique dans l'enseignement, le nombre de périodes hebdomadaires visé aux paragraphes 1er et 2 est porté respectivement à quatre et à huit.
§ 4. Sauf dérogation accordée par le Ministre en cas de circonstances exceptionnelles, l'élève ne peut modifier son choix de langue entre la troisième et la sixième année primaire.
§ 2. Dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale et dans les communes dotées d'un régime spécial visées à l'article 1.8.1-1, 1°, deux périodes hebdomadaires supplémentaires sont dédiées à l'apprentissage de la langue moderne I en cinquième et sixième années primaires.
Elles peuvent être assurées par un apprentissage [1 dans la langue cible]1 dans des cours des domaines visés à l'article 1.4.2-3, 2°, 3°, à l'exclusion de la formation mathématique, 4° et 5°, donnés dans la langue moderne I.
[1 Ces périodes peuvent être données par un instituteur primaire en immersion, un maître d'éducation physique en immersion, un instituteur primaire qui répond à la condition de l'article 14 de la loi du 30 juillet 1963 concernant le régime linguistique dans l'enseignement, ou un maître de seconde langue. Dans l'enseignement libre, pour les établissements n'ayant pas fait le choix d'adhérer à la neutralité selon la procédure prévue à l'article 1.7.4-1, elles peuvent également l'être par un maître de religion disposant d'un certificat de connaissance approfondie de la langue cible ou par un maître de morale non confessionnelle disposant d'un certificat de connaissance approfondie de la langue cible.]1
[1 Le choix de la fonction ou des fonctions à activer fait l'objet d'une concertation préalable au sein des organes locaux de concertation sociale.]1
[1 Toutefois, ce choix ne peut aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif dans l'une des fonctions activées. Quel que soit le choix effectué, le pouvoir organisateur est tenu d'appliquer les mesures préalables à la disponibilité et les règles de réaffectation auxquelles il est soumis à l'ensemble des fonctions pouvant être activées.]1
§ 3. Dans les écoles primaires créées par application de l'article 6 de la loi du 30 juillet 1963 concernant le régime linguistique dans l'enseignement, le nombre de périodes hebdomadaires visé aux paragraphes 1er et 2 est porté respectivement à quatre et à huit.
§ 4. Sauf dérogation accordée par le Ministre en cas de circonstances exceptionnelles, l'élève ne peut modifier son choix de langue entre la troisième et la sixième année primaire.
Modifications
Art. 2.2.1 -7. § 1. Alle lessen van het lesrooster worden naargelang het geval toegekend aan een titularis of een leraar.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bezorgt de Regering, volgens de door zichzelf bepaalde nadere regels, het wekelijkse lesrooster van zowel de leerlingen als de leerkrachten, na overleg binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
Het wekelijkse lesrooster van de leerlingen vermeldt ook de personeelsleden die de verschillende lessen geven.
§ 2. De inrichtende macht of haar afgevaardigde bezorgt de Regering, volgens de door zichzelf bepaalde nadere regels, het wekelijkse lesrooster van zowel de leerlingen als de leerkrachten, na overleg binnen het lokaal orgaan voor sociaal overleg.
Het wekelijkse lesrooster van de leerlingen vermeldt ook de personeelsleden die de verschillende lessen geven.
Art. 2.2.1 -7. § 1er. Tous les cours de la grille-horaire sont attribués selon le cas à un titulaire ou à un maitre.
§ 2. Le pouvoir organisateur ou son délégué tiennent à disposition du Gouvernement, selon les modalités que celui-ci détermine, l'horaire hebdomadaire tant des élèves que des enseignants, après concertation au sein de l'organe local de concertation sociale.
L'horaire hebdomadaire des élèves indique les membres du personnel qui dispensent les différents cours.
§ 2. Le pouvoir organisateur ou son délégué tiennent à disposition du Gouvernement, selon les modalités que celui-ci détermine, l'horaire hebdomadaire tant des élèves que des enseignants, après concertation au sein de l'organe local de concertation sociale.
L'horaire hebdomadaire des élèves indique les membres du personnel qui dispensent les différents cours.
HOOFDSTUK II. - Lesrooster voor leerlingen in de lagere Raad van het secundair onderwijs
CHAPITRE II. - De l'horaire des élèves dans le degré inférieur de l'enseignement secondaire
Art. 2.2.2 -1.§ 1. Het referentielesrooster maakt het mogelijk de jaarlijks vastgelegde verwachtingen te halen, die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.
Het referentielesrooster omvat 32 wekelijkse lestijden van 50 minuten die als volgt worden verdeeld:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
a) [1 Frans, gedurende zes lestijden in het eerste jaar en vier lestijden in het tweede en derde jaar, en oude talen, gedurende twee lestijden in het tweede en derde jaar;]1
b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;
2° in het domein "moderne talen":
a) moderne taal I, met het equivalent van vier lestijden in het eerste jaar, en drie lestijden in het tweede en derde jaar;
b) moderne taal II, met het equivalent drie lestijden in het tweede en derde jaar;
3° in het domein "wiskunde, wetenschap en techniek":
a) wiskunde, met het equivalent van vijf lestijden in het eerste jaar, en vier lestijden in het tweede en derde jaar;
b) wetenschappen, met het equivalent van drie lestijden;
c) [1 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]1, met het equivalent van drie lestijden in het eerste jaar, en twee lestijden in het tweede en derde jaar;
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek:
a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van vier lestijden;
b) de cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;
c) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van drie lestijden.
§ 2. De opleidingen bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 1°, a), 3°, b), 3°, c), en 4°, a), mogen elk worden gegeven in één les of aparte lessen.
Voor de lestijden bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, c), moet een lestijd worden voorbehouden voor het digitale gedeelte in het eerste jaar, en minstens één lestijd in het tweede of derde jaar.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de titel van de lessen en activiteiten bedoeld in paragraaf 1, lid 2, en bepaalt of ze overeenstemmen met de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de titels en functies in het basis- en secundair onderwijs georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. De domeinen [2 bedoeld in artikel 1.4.2-3, 6° en 7°]2, komen overeen met zestig lestijden over drie jaar, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.
[2 Het domein bedoeld in artikel 1.4.2-3, 8°, stemt overeen met een minimum van 128 lestijden gespreid over de drie leerjaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs volgens de nadere regels die elke school in haar doelstellingenovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 1.5.2-3, 6°, heeft vastgelegd.
1° 80 lestijden worden besteed aan alle activiteiten die georganiseerd worden met de actoren en partners bedoeld in artikel 1.4.6-3 en in overeenstemming met artikel 1.4.6-6. Na overleg met het lokale orgaan van sociaal overleg kan de inrichtende machten beslissen om deze lestijden in geconcentreerde leerweken te organiseren;
2° 48 lestijden worden transversaal in andere vakken van het lesrooster behandeld;
3° Het jaarlijkse volume van de lestijden neemt toe, wat leidt tot een grotere concentratie in het 3de secundair onderwijs.]2
Een persoonlijke begeleiding wordt verzekerd voor het equivalent van twee wekelijkse lestijden. Deze periodes van persoonlijke begeleiding worden georganiseerd over verschillende vakken of over alle vakken. Ze kunnen worden georganiseerd over heel het jaar of worden samengevoegd op bepaalde tijdstippen.
In de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, worden de twee lestijden culturele en artistieke opvoeding of de lessen moderne taal II voorbehouden voor de lessen gebarentaal en dovencultuur.
Het referentielesrooster omvat 32 wekelijkse lestijden van 50 minuten die als volgt worden verdeeld:
1° het domein "Frans, kunst en cultuur":
a) [1 Frans, gedurende zes lestijden in het eerste jaar en vier lestijden in het tweede en derde jaar, en oude talen, gedurende twee lestijden in het tweede en derde jaar;]1
b) culturele en artistieke opvoeding, waaronder Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie, met het equivalent van twee lestijden;
2° in het domein "moderne talen":
a) moderne taal I, met het equivalent van vier lestijden in het eerste jaar, en drie lestijden in het tweede en derde jaar;
b) moderne taal II, met het equivalent drie lestijden in het tweede en derde jaar;
3° in het domein "wiskunde, wetenschap en techniek":
a) wiskunde, met het equivalent van vijf lestijden in het eerste jaar, en vier lestijden in het tweede en derde jaar;
b) wetenschappen, met het equivalent van drie lestijden;
c) [1 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]1, met het equivalent van drie lestijden in het eerste jaar, en twee lestijden in het tweede en derde jaar;
4° het domein "menswetenschappen en opvoeding tot filosofie en burgerzin, religie of ethiek:
a) de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen, met het equivalent van vier lestijden;
b) de cursus filosofie en burgerzin in de officiële scholen en de niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer, met het equivalent van één of, in geval van een vrijstelling, twee lestijden;
c) een cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer met het equivalent van twee lestijden in confessionele vrije scholen en niet-confessionele vrije scholen die niet de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, of één lestijd in officiële scholen en niet-confessionele vrije scholen die de keuze bieden tussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
5° in het domein "lichamelijke opvoeding, welzijn en gezondheid":
a) lichamelijke opvoeding en gezondheid, met het equivalent van drie lestijden.
§ 2. De opleidingen bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 1°, a), 3°, b), 3°, c), en 4°, a), mogen elk worden gegeven in één les of aparte lessen.
Voor de lestijden bedoeld in paragraaf 1, lid 2, 3°, c), moet een lestijd worden voorbehouden voor het digitale gedeelte in het eerste jaar, en minstens één lestijd in het tweede of derde jaar.
De inrichtende macht of haar afgevaardigde bepaalt de titel van de lessen en activiteiten bedoeld in paragraaf 1, lid 2, en bepaalt of ze overeenstemmen met de lessen en activiteiten bedoeld in artikel 7 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de titels en functies in het basis- en secundair onderwijs georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. De domeinen [2 bedoeld in artikel 1.4.2-3, 6° en 7°]2, komen overeen met zestig lestijden over drie jaar, transversaal gegeven tijdens de andere lessen.
[2 Het domein bedoeld in artikel 1.4.2-3, 8°, stemt overeen met een minimum van 128 lestijden gespreid over de drie leerjaren van de gemeenschappelijke kern van het secundair onderwijs volgens de nadere regels die elke school in haar doelstellingenovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 1.5.2-3, 6°, heeft vastgelegd.
1° 80 lestijden worden besteed aan alle activiteiten die georganiseerd worden met de actoren en partners bedoeld in artikel 1.4.6-3 en in overeenstemming met artikel 1.4.6-6. Na overleg met het lokale orgaan van sociaal overleg kan de inrichtende machten beslissen om deze lestijden in geconcentreerde leerweken te organiseren;
2° 48 lestijden worden transversaal in andere vakken van het lesrooster behandeld;
3° Het jaarlijkse volume van de lestijden neemt toe, wat leidt tot een grotere concentratie in het 3de secundair onderwijs.]2
Een persoonlijke begeleiding wordt verzekerd voor het equivalent van twee wekelijkse lestijden. Deze periodes van persoonlijke begeleiding worden georganiseerd over verschillende vakken of over alle vakken. Ze kunnen worden georganiseerd over heel het jaar of worden samengevoegd op bepaalde tijdstippen.
In de tweetalige klassen Frans-gebarentaal, worden de twee lestijden culturele en artistieke opvoeding of de lessen moderne taal II voorbehouden voor de lessen gebarentaal en dovencultuur.
Art. 2.2.2 -1.§ 1er. La grille horaire de référence permet de rencontrer les attendus annuels définis par le référentiel du tronc commun visé à l'article 1.4.2-2.
La grille horaire de référence comprend 32 périodes hebdomadaires de 50 minutes réparties de la manière suivante :
1° dans le domaine " Français, Arts et Culture " :
a) [1 la langue française, à raison de six périodes en première année et de quatre périodes en seconde et en troisième années, et les langues anciennes, à raison de deux périodes en deuxième et en troisième années;]1
b) l'éducation culturelle et artistique, dont l'expression française et corporelle, l'expression musicale et l'expression plastique, à raison de deux périodes ;
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) la langue moderne I, à raison de quatre périodes en première année, et trois périodes en deuxième et en troisième année ;
b) la langue moderne II, à raison de trois périodes en deuxième et en troisième année ;
3° dans le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques " :
a) les mathématiques, à raison de cinq périodes en première année, et de quatre périodes en deuxième et en troisième année ;
b) les sciences, à raison de trois périodes ;
c) [1 la formation manuelle, technique, technologique et numérique]1, à raison de trois périodes en première année, et de deux périodes en deuxième et en troisième année ;
4° dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " :
a) la formation historique, géographique, économique et sociale, à raison de quatre périodes ;
b) le cours de philosophie et de citoyenneté, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, à raison d'une période ou, en cas de dispense du cours de religion et de morale non confessionnelle, de deux périodes ;
c) l'enseignement de la religion ou de la morale non confessionnelle à raison de deux périodes, dans les écoles libres confessionnelles et les écoles libres non confessionnelles qui n'offrent pas le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, ou d'une période, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle.
5° dans le domaine de " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé, à raison de trois périodes.
§ 2. Les formations visées au paragraphe 1er, alinéa 2, 1°, a), 3°, b), 3°, c), et 4°, a), peuvent chacune être dispensées à travers un cours unique ou des cours distincts.
Pour les périodes visées au paragraphe 1er, alinéa 2, 3°, c), une période doit être consacrée à la composante numérique en première année, et au moins une période doit être consacrée à cette composante en deuxième ou en troisième année.
Le pouvoir organisateur ou son délégué détermine l'intitulé des cours et activités visés au paragraphe 1er, alinéa 2, et détermine la correspondance avec les cours et activités visés à l'article 7 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
§ 3. Les domaines [2 visés à l'article 1.4.2-3, 6° et 7°]2, correspondent à soixante périodes sur les trois années, prises en charge de manière transversale dans les autres cours.
[2 Le domaine visé à l'article 1.4.2-3, 8°, correspond à un minimum de 128 périodes réparties sur les trois années d'enseignement du tronc commun de l'enseignement secondaire selon les modalités définies par chaque école dans son contrat d'objectifs, tel que prévu par l'article 1.5.2-3, 6°.
1° 80 périodes sont consacrées à l'ensemble des activités organisées avec les acteurs et partenaires visés à l'article 1.4.6-3 et conformément à l'article 1.4.6-6. Après concertation avec l'organe local de concertation sociale, le pouvoir organisateur peut décider d'organiser ces périodes dans des semaines d'apprentissage concentré ;
2° 48 périodes d'apprentissages sont prises en charge de manière transversale dans les autres cours de la grille horaire ;
3° Le volume annuel de périodes s'inscrit dans une progression croissante aboutissant à une concentration plus importante en 3ème secondaire.]2
Un accompagnement personnalisé est assuré pour l'équivalent de deux périodes hebdomadaires. Ces périodes d'accompagnement personnalisé sont réparties au sein de différentes disciplines ou sur l'ensemble des disciplines. Elles peuvent être assurées tout au long de l'année ou regroupées à des moments spécifiques.
Dans les classes bilingues français-langues des signes, les deux périodes d'éducation culturelle et artistique ou celles de la langue moderne II sont consacrées au cours de langue des signes et de culture des sourds.
La grille horaire de référence comprend 32 périodes hebdomadaires de 50 minutes réparties de la manière suivante :
1° dans le domaine " Français, Arts et Culture " :
a) [1 la langue française, à raison de six périodes en première année et de quatre périodes en seconde et en troisième années, et les langues anciennes, à raison de deux périodes en deuxième et en troisième années;]1
b) l'éducation culturelle et artistique, dont l'expression française et corporelle, l'expression musicale et l'expression plastique, à raison de deux périodes ;
2° dans le domaine " Langues modernes " :
a) la langue moderne I, à raison de quatre périodes en première année, et trois périodes en deuxième et en troisième année ;
b) la langue moderne II, à raison de trois périodes en deuxième et en troisième année ;
3° dans le domaine " Mathématiques, Sciences et Techniques " :
a) les mathématiques, à raison de cinq périodes en première année, et de quatre périodes en deuxième et en troisième année ;
b) les sciences, à raison de trois périodes ;
c) [1 la formation manuelle, technique, technologique et numérique]1, à raison de trois périodes en première année, et de deux périodes en deuxième et en troisième année ;
4° dans le domaine " Sciences humaines et éducation à la philosophie et à la citoyenneté, religion ou morale " :
a) la formation historique, géographique, économique et sociale, à raison de quatre périodes ;
b) le cours de philosophie et de citoyenneté, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, à raison d'une période ou, en cas de dispense du cours de religion et de morale non confessionnelle, de deux périodes ;
c) l'enseignement de la religion ou de la morale non confessionnelle à raison de deux périodes, dans les écoles libres confessionnelles et les écoles libres non confessionnelles qui n'offrent pas le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle, ou d'une période, dans les écoles officielles et les écoles libres non confessionnelles qui offrent le choix entre l'enseignement de la religion et celui de la morale non confessionnelle.
5° dans le domaine de " Education physique, Bien-être et Santé " :
a) l'éducation physique et à la santé, à raison de trois périodes.
§ 2. Les formations visées au paragraphe 1er, alinéa 2, 1°, a), 3°, b), 3°, c), et 4°, a), peuvent chacune être dispensées à travers un cours unique ou des cours distincts.
Pour les périodes visées au paragraphe 1er, alinéa 2, 3°, c), une période doit être consacrée à la composante numérique en première année, et au moins une période doit être consacrée à cette composante en deuxième ou en troisième année.
Le pouvoir organisateur ou son délégué détermine l'intitulé des cours et activités visés au paragraphe 1er, alinéa 2, et détermine la correspondance avec les cours et activités visés à l'article 7 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
§ 3. Les domaines [2 visés à l'article 1.4.2-3, 6° et 7°]2, correspondent à soixante périodes sur les trois années, prises en charge de manière transversale dans les autres cours.
[2 Le domaine visé à l'article 1.4.2-3, 8°, correspond à un minimum de 128 périodes réparties sur les trois années d'enseignement du tronc commun de l'enseignement secondaire selon les modalités définies par chaque école dans son contrat d'objectifs, tel que prévu par l'article 1.5.2-3, 6°.
1° 80 périodes sont consacrées à l'ensemble des activités organisées avec les acteurs et partenaires visés à l'article 1.4.6-3 et conformément à l'article 1.4.6-6. Après concertation avec l'organe local de concertation sociale, le pouvoir organisateur peut décider d'organiser ces périodes dans des semaines d'apprentissage concentré ;
2° 48 périodes d'apprentissages sont prises en charge de manière transversale dans les autres cours de la grille horaire ;
3° Le volume annuel de périodes s'inscrit dans une progression croissante aboutissant à une concentration plus importante en 3ème secondaire.]2
Un accompagnement personnalisé est assuré pour l'équivalent de deux périodes hebdomadaires. Ces périodes d'accompagnement personnalisé sont réparties au sein de différentes disciplines ou sur l'ensemble des disciplines. Elles peuvent être assurées tout au long de l'année ou regroupées à des moments spécifiques.
Dans les classes bilingues français-langues des signes, les deux périodes d'éducation culturelle et artistique ou celles de la langue moderne II sont consacrées au cours de langue des signes et de culture des sourds.
Art. 2.2.2 -2. § 1. Na de collectieve actie waartoe het pedagogisch team heeft bijgedragen en na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, kan de inrichtende macht of haar afgevaardigde beslissen om 2 lestijden toe te voegen die voorbehouden zijn aan persoonlijke begeleiding, zoals bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 3, aan de 32 lestijden bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, en opteren voor een van de volgende alternatieve lesroosters:
1° een lesrooster van 34 lestijden van 45 minuten, zoveel mogelijk gegroepeerd in tijdvakken van 90 minuten;
2° een lesrooster van 32 lestijden van 50 minuten en de organisatie van achttien halve dagen geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 2 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1;
3° een lesrooster van 30 lestijden van 50 minuten en de organisatie van vier weken geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 4 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1.
Als er geen lokaal orgaan voor sociaal overleg is, is de organisatorische regel bedoeld in artikel 2.2.1-1 van toepassing.
Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 1°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 5 dagen.
Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 3°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 10 dagen.
§ 2. Met een afwijking toegekend door de Minister, mag de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, andere organisatorische regels aannemen opdat de jaarlijkse volumes van elk vak gelijk zouden zijn aan die van de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 2.2.1-1.
1° een lesrooster van 34 lestijden van 45 minuten, zoveel mogelijk gegroepeerd in tijdvakken van 90 minuten;
2° een lesrooster van 32 lestijden van 50 minuten en de organisatie van achttien halve dagen geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 2 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1;
3° een lesrooster van 30 lestijden van 50 minuten en de organisatie van vier weken geconcentreerd leren die overeenkomen met het equivalent van 4 wekelijkse lestijden van de vakken bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1.
Als er geen lokaal orgaan voor sociaal overleg is, is de organisatorische regel bedoeld in artikel 2.2.1-1 van toepassing.
Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 1°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 5 dagen.
Wanneer een school kiest voor de regeling bedoeld in het eerste lid, 3°, mag het toegelaten aantal dagen tijdens dewelke de lessen mogen worden opgeschort bedoeld in artikel 1.9.3-1, lid 1, 1°, worden verkort tot 10 dagen.
§ 2. Met een afwijking toegekend door de Minister, mag de inrichtende macht of haar afgevaardigde, na gunstig advies van het lokaal orgaan voor sociaal overleg, andere organisatorische regels aannemen opdat de jaarlijkse volumes van elk vak gelijk zouden zijn aan die van de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 2.2.1-1.
Art. 2.2.2 -2. § 1er. Au terme d'un travail collectif associant l'équipe pédagogique et après avis favorable de l'organe local de concertation sociale, le pouvoir organisateur ou son délégué peut décider d'ajouter 2 périodes consacrées spécifiquement à l'accompagnement personnalisé, tel que visé à l'article 2.2.2-1, § 3, aux 32 périodes visées à l'article 2.2.2-1, § 1er, et opter pour l'une des grilles horaires alternatives suivantes :
1° une grille horaire de 34 périodes de 45 minutes regroupées autant que possible en plage de 90 minutes ;
2° une grille horaire de 32 périodes de 50 minutes et l'organisation de dix-huit demi-journées d'apprentissage concentré correspondant à l'équivalent de 2 périodes hebdomadaires de disciplines visés à l'article 2.2.2-1, § 1er ;
3° une grille horaire de 30 périodes de 50 minutes et l'organisation de quatre semaines d'apprentissage concentré correspondant à l'équivalent de 4 périodes hebdomadaires de disciplines visés à l'article 2.2.2-1, § 1er.
A défaut d'accord de l'organe local de concertation sociale, la modalité organisationnelle visée à l'article 2.2.1-1 s'applique.
Lorsqu'une école opte pour la modalité visée à l'alinéa 1er, 1°, le nombre autorisé de jours pendant lesquels les cours peuvent être suspendus visé à l'article 1.9.3-1, alinéa 1er, 1°, est réduit de 5 jours.
Lorsqu'une école opte pour la modalité visée à l'alinéa 1er, 3°, le nombre autorisé de jours pendant lesquels les cours peuvent être suspendus visé à l'article 1.9.3-1, alinéa 1er, 1°, est réduit de 10 jours.
§ 2. Sur dérogation accordée par le Ministre, le pouvoir organisateur ou son délégué peut adopter, après avis favorable de l'organe local de concertation sociale, d'autres modalités organisationnelles pour autant que les volumes annuels de chaque discipline soient identiques à ceux résultant de l'application de la modalité visée à l'article 2.2.1-1.
1° une grille horaire de 34 périodes de 45 minutes regroupées autant que possible en plage de 90 minutes ;
2° une grille horaire de 32 périodes de 50 minutes et l'organisation de dix-huit demi-journées d'apprentissage concentré correspondant à l'équivalent de 2 périodes hebdomadaires de disciplines visés à l'article 2.2.2-1, § 1er ;
3° une grille horaire de 30 périodes de 50 minutes et l'organisation de quatre semaines d'apprentissage concentré correspondant à l'équivalent de 4 périodes hebdomadaires de disciplines visés à l'article 2.2.2-1, § 1er.
A défaut d'accord de l'organe local de concertation sociale, la modalité organisationnelle visée à l'article 2.2.1-1 s'applique.
Lorsqu'une école opte pour la modalité visée à l'alinéa 1er, 1°, le nombre autorisé de jours pendant lesquels les cours peuvent être suspendus visé à l'article 1.9.3-1, alinéa 1er, 1°, est réduit de 5 jours.
Lorsqu'une école opte pour la modalité visée à l'alinéa 1er, 3°, le nombre autorisé de jours pendant lesquels les cours peuvent être suspendus visé à l'article 1.9.3-1, alinéa 1er, 1°, est réduit de 10 jours.
§ 2. Sur dérogation accordée par le Ministre, le pouvoir organisateur ou son délégué peut adopter, après avis favorable de l'organe local de concertation sociale, d'autres modalités organisationnelles pour autant que les volumes annuels de chaque discipline soient identiques à ceux résultant de l'application de la modalité visée à l'article 2.2.1-1.
Art. 2.2.2 -3. In de lagere Raad van het secundair onderwijs, volgt de leerling de moderne taal I die hij in het lager onderwijs heeft gekozen.
Maar met een afwijking toegekend door de Minister in uitzonderlijke gevallen, kunnen de ouders, bij inschrijving in het eerste jaar, een andere moderne taal I kiezen dan die werd gevolgd in het lager onderwijs.
Maar met een afwijking toegekend door de Minister in uitzonderlijke gevallen, kunnen de ouders, bij inschrijving in het eerste jaar, een andere moderne taal I kiezen dan die werd gevolgd in het lager onderwijs.
Art. 2.2.2 -3. Au sein du degré inférieur de l'enseignement secondaire, l'élève poursuit l'apprentissage de la langue moderne I entamé dans l'enseignement primaire.
Toutefois, sur dérogation accordée par le Ministre en cas de circonstances exceptionnelles, les parents peuvent, lors de l'inscription en première année, choisir une langue moderne I différente de celle suivie dans l'enseignement primaire.
Toutefois, sur dérogation accordée par le Ministre en cas de circonstances exceptionnelles, les parents peuvent, lors de l'inscription en première année, choisir une langue moderne I différente de celle suivie dans l'enseignement primaire.
Art. 2.2.2 -4. Er kunnen één of twee extra lestijden voor remediëring worden georganiseerd buiten het lesrooster bedoeld in de artikelen 2.2.2-1 en 2.2.2-2.
Art. 2.2.2 -4. Une ou deux périodes supplémentaires de remédiation peuvent être organisées au-delà de l'horaire prévu aux articles 2.2.2-1 et 2.2.2-2.
Art. 2.2.2 -5.§ 1. [1 ...]1
§ 2. In samenwerking met het PMS-centrum informeert elke secundaire school de leerlingen van de lagere Raad en hun ouders over:
1° de opleidingen ingericht in de overgangsafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;
2° de opleidingen ingericht in de kwalificatieafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;
3° de alternerende opleidingen ingericht overeenkomstig het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
§ 2. In samenwerking met het PMS-centrum informeert elke secundaire school de leerlingen van de lagere Raad en hun ouders over:
1° de opleidingen ingericht in de overgangsafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;
2° de opleidingen ingericht in de kwalificatieafdeling van de hogere Raad, met inbegrip van de artistieke opleidingen;
3° de alternerende opleidingen ingericht overeenkomstig het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het alternerend secundair onderwijs.
Modifications
Art. 2.2.2 -5.§ 1er. [1 ...]1
§ 2. En collaboration avec le centre PMS, chaque école secondaire communique aux élèves du degré inférieur ainsi qu'à leurs parents, une information complète :
1° sur les formations organisées dans la section de transition du degré supérieur, en ce compris les formations artistiques ;
2° sur les formations organisées dans la section de qualification du degré supérieur, en ce compris les formations artistiques ;
3° sur les formations en alternance organisées conformément au décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement secondaire en alternance.
§ 2. En collaboration avec le centre PMS, chaque école secondaire communique aux élèves du degré inférieur ainsi qu'à leurs parents, une information complète :
1° sur les formations organisées dans la section de transition du degré supérieur, en ce compris les formations artistiques ;
2° sur les formations organisées dans la section de qualification du degré supérieur, en ce compris les formations artistiques ;
3° sur les formations en alternance organisées conformément au décret du 3 juillet 1991 organisant l'enseignement secondaire en alternance.
Modifications
HOOFDSTUK III. - Leerdifferentiatie
CHAPITRE III. - De la différenciation des apprentissages
Art. 2.2.2.3 -1.Om rekening te houden met de heterogeniteit van de klassen, implementeert de inrichtende macht of haar afgevaardigde differentiatiepraktijken, alsook een betere omkadering tijdens de periodes van persoonlijke begeleiding.
[1 De modaliteiten van de differentiatie van de leerprocessen en van de persoonlijke begeleiding zijn beschreven in de doelstellingenovereenkomst conform artikel 1.5.2-3, § 1, 6.]1
[1 De modaliteiten van de differentiatie van de leerprocessen en van de persoonlijke begeleiding zijn beschreven in de doelstellingenovereenkomst conform artikel 1.5.2-3, § 1, 6.]1
Modifications
Art. 2.2.3 -1.Pour tenir compte de l'hétérogénéité des classes, le pouvoir organisateur ou son délégué met en place des pratiques de différenciation des apprentissages et prévoit un encadrement renforcé durant les périodes d'accompagnement personnalisé.
[1 Les modalités de différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé sont décrites dans le contrat d'objectifs, conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°.]1
[1 Les modalités de différenciation des apprentissages et de l'accompagnement personnalisé sont décrites dans le contrat d'objectifs, conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 6°.]1
Modifications
Art. 2.2.3 -2.[1 § 1. Het aantal wekelijkse lestijden voor gepersonaliseerde begeleiding in het lesrooster van leerlingen wordt bepaald conform artikelen 2.2.1-4, § 3, en 2.2.2-1, § 3.
Als in het basisonderwijs de omkadering berekend volgens artikel 31bis van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving onvoldoende lestijden oplevert om het verplichte wekelijkse uurrooster van de leerlingen na te leven, kan de inrichtende macht voor de organisatie van de persoonlijke begeleiding gebruikmaken [2 van de lestijden die worden gegenereerd voor de cursussen van de titularissen bedoeld in artikel 29, § 1, van hetzelfde decreet,]2 van resterende lestijden waarvan sprake in artikel 34 van hetzelfde decreet, van aanpassingslestijden waarvan sprake in artikel 33, § 3 en 4 van hetzelfde decreet, en van lestijden van gedifferentieerde begeleiding.
De inrichtende macht implementeert in elk geval een persoonlijke begeleiding inclusief minstens het equivalent van de omkadering van twee klassen door drie leerkrachten, of door twee leerkrachten en een logopedist, en dit gedurende vier wekelijkse lestijden in het eerste en tweede jaar van het basisonderwijs, en gedurende twee wekelijkse lestijden in het derde tot en met het zesde jaar van het basisonderwijs.
§ 2. De inrichtende macht kan de lestijden voor persoonlijke begeleiding niet aanwenden voor een permanente vermindering van de grootte van de klassengroepen. Een klassengroep kan tijdens het schooljaar af en toe worden onderverdeeld om te voldoen aan de behoeften van de leerlingen, maar zonder permanente en homogene groepen leerlingen in moeilijkheden te vormen.
De inrichtende macht organiseert lestijden voor persoonlijke begeleiding om te garanderen dat, als leerlingen worden begeleid buiten de klassengroep, nieuwe of verschillende lesinhouden niet worden verstrekt aan de rest van de klassengroep.
Aan het begin van elk schooljaar deelt de inrichtende macht aan de ouders of aan de meerderjarige leerling de praktische modaliteiten mee voor de organisatie van differentiëringsvoorzieningen en voorzieningen van persoonlijke begeleiding tijdens het nieuwe schooljaar en voor de betrokken klassengroep.
§ 3. Naast de persoonlijke begeleiding bedoeld in het eerste lid, valt de toekenning van de middelen bedoeld voor differentiatie onder de autonomie van de inrichtende macht De toekenning van de middelen toegewezen voor de omkadering van leerlingen toegelaten in het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school, volgens de nadere regels bedoeld in artikel 2.3.2-12, mag niet leiden tot de oprichting van permanente groepen-klassen van leerlingen.]1
Als in het basisonderwijs de omkadering berekend volgens artikel 31bis van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving onvoldoende lestijden oplevert om het verplichte wekelijkse uurrooster van de leerlingen na te leven, kan de inrichtende macht voor de organisatie van de persoonlijke begeleiding gebruikmaken [2 van de lestijden die worden gegenereerd voor de cursussen van de titularissen bedoeld in artikel 29, § 1, van hetzelfde decreet,]2 van resterende lestijden waarvan sprake in artikel 34 van hetzelfde decreet, van aanpassingslestijden waarvan sprake in artikel 33, § 3 en 4 van hetzelfde decreet, en van lestijden van gedifferentieerde begeleiding.
De inrichtende macht implementeert in elk geval een persoonlijke begeleiding inclusief minstens het equivalent van de omkadering van twee klassen door drie leerkrachten, of door twee leerkrachten en een logopedist, en dit gedurende vier wekelijkse lestijden in het eerste en tweede jaar van het basisonderwijs, en gedurende twee wekelijkse lestijden in het derde tot en met het zesde jaar van het basisonderwijs.
§ 2. De inrichtende macht kan de lestijden voor persoonlijke begeleiding niet aanwenden voor een permanente vermindering van de grootte van de klassengroepen. Een klassengroep kan tijdens het schooljaar af en toe worden onderverdeeld om te voldoen aan de behoeften van de leerlingen, maar zonder permanente en homogene groepen leerlingen in moeilijkheden te vormen.
De inrichtende macht organiseert lestijden voor persoonlijke begeleiding om te garanderen dat, als leerlingen worden begeleid buiten de klassengroep, nieuwe of verschillende lesinhouden niet worden verstrekt aan de rest van de klassengroep.
Aan het begin van elk schooljaar deelt de inrichtende macht aan de ouders of aan de meerderjarige leerling de praktische modaliteiten mee voor de organisatie van differentiëringsvoorzieningen en voorzieningen van persoonlijke begeleiding tijdens het nieuwe schooljaar en voor de betrokken klassengroep.
§ 3. Naast de persoonlijke begeleiding bedoeld in het eerste lid, valt de toekenning van de middelen bedoeld voor differentiatie onder de autonomie van de inrichtende macht De toekenning van de middelen toegewezen voor de omkadering van leerlingen toegelaten in het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school, volgens de nadere regels bedoeld in artikel 2.3.2-12, mag niet leiden tot de oprichting van permanente groepen-klassen van leerlingen.]1
Art. 2.2.3 -2.[1 § 1er. Le nombre de périodes hebdomadaires d'accompagnement personnalisé compris dans la grille-horaire des élèves est fixé conformément aux articles 2.2.1-4, § 3, et 2.2.2-1, § 3.
Dans l'enseignement primaire, lorsque l'encadrement calculé conformément à l'article 31bis du décret du 13 juillet 1998 portant organisation de l'enseignement maternel et primaire ordinaire et modifiant la réglementation de l'enseignement ne génère pas suffisamment de périodes pour respecter l'horaire hebdomadaire obligatoire des élèves, le pouvoir organisateur peut utiliser, pour l'organisation de l'accompagnement personnalisé, [2 des périodes générées pour les cours des titulaires visées à l'article 29, § 1er, du même décret,]2 des périodes de reliquat visées à l'article 34 du même décret, des périodes d'adaptation visées à l'article 33, §§ 3 et 4, du même décret et des périodes d'encadrement différencié.
Le pouvoir organisateur met en place en tout cas un accompagnement personnalisé comprenant au moins l'équivalent de l'encadrement de deux classes par trois enseignants, ou par deux enseignants et un logopède, et ce pendant quatre périodes hebdomadaires en première et deuxième années de l'enseignement primaire, et pendant deux périodes hebdomadaires de la troisième à la sixième année de l'enseignement primaire.
§ 2. Le pouvoir organisateur ne peut pas affecter les périodes d'accompagnement personnalisé à une réduction permanente de la taille des groupes-classes. Un groupe-classe peut, de manière ponctuelle, être subdivisé au cours de l'année scolaire afin de répondre aux besoins des élèves, mais sans créer des groupes permanents et homogènes d'élèves en difficulté.
Le pouvoir organisateur organise les périodes d'accompagnement personnalisé de manière à garantir, lorsque des élèves sont pris en charge en dehors du groupe-classe, que des contenus d'apprentissage nouveaux ou différents ne soient pas dispensés au reste du groupe-classe.
Au début de chaque année scolaire, le pouvoir organisateur communique aux parents ou à l'élève majeur les modalités pratiques envisagées pour l'organisation des dispositifs de différenciation et d'accompagnement personnalisé durant l'année scolaire à venir et pour le groupe-classe concerné.
§ 3. Au-delà de l'accompagnement personnalisé visé au paragraphe 1er, l'affectation des moyens dédiés à la différenciation des apprentissages relève de l'autonomie du pouvoir organisateur. Toutefois, l'affectation des moyens attribués pour l'encadrement des élèves admis dans l'enseignement secondaire bien qu'ayant échoué tout ou partie de l'épreuve externe commune certificative en fin de sixième année primaire, selon les modalités visées à l'article 2.3.2-12, ne peut mener à la constitution de groupes-classes regroupant de manière permanente ces élèves.]1
Dans l'enseignement primaire, lorsque l'encadrement calculé conformément à l'article 31bis du décret du 13 juillet 1998 portant organisation de l'enseignement maternel et primaire ordinaire et modifiant la réglementation de l'enseignement ne génère pas suffisamment de périodes pour respecter l'horaire hebdomadaire obligatoire des élèves, le pouvoir organisateur peut utiliser, pour l'organisation de l'accompagnement personnalisé, [2 des périodes générées pour les cours des titulaires visées à l'article 29, § 1er, du même décret,]2 des périodes de reliquat visées à l'article 34 du même décret, des périodes d'adaptation visées à l'article 33, §§ 3 et 4, du même décret et des périodes d'encadrement différencié.
Le pouvoir organisateur met en place en tout cas un accompagnement personnalisé comprenant au moins l'équivalent de l'encadrement de deux classes par trois enseignants, ou par deux enseignants et un logopède, et ce pendant quatre périodes hebdomadaires en première et deuxième années de l'enseignement primaire, et pendant deux périodes hebdomadaires de la troisième à la sixième année de l'enseignement primaire.
§ 2. Le pouvoir organisateur ne peut pas affecter les périodes d'accompagnement personnalisé à une réduction permanente de la taille des groupes-classes. Un groupe-classe peut, de manière ponctuelle, être subdivisé au cours de l'année scolaire afin de répondre aux besoins des élèves, mais sans créer des groupes permanents et homogènes d'élèves en difficulté.
Le pouvoir organisateur organise les périodes d'accompagnement personnalisé de manière à garantir, lorsque des élèves sont pris en charge en dehors du groupe-classe, que des contenus d'apprentissage nouveaux ou différents ne soient pas dispensés au reste du groupe-classe.
Au début de chaque année scolaire, le pouvoir organisateur communique aux parents ou à l'élève majeur les modalités pratiques envisagées pour l'organisation des dispositifs de différenciation et d'accompagnement personnalisé durant l'année scolaire à venir et pour le groupe-classe concerné.
§ 3. Au-delà de l'accompagnement personnalisé visé au paragraphe 1er, l'affectation des moyens dédiés à la différenciation des apprentissages relève de l'autonomie du pouvoir organisateur. Toutefois, l'affectation des moyens attribués pour l'encadrement des élèves admis dans l'enseignement secondaire bien qu'ayant échoué tout ou partie de l'épreuve externe commune certificative en fin de sixième année primaire, selon les modalités visées à l'article 2.3.2-12, ne peut mener à la constitution de groupes-classes regroupant de manière permanente ces élèves.]1
Art. 2.2.3 -3. [1 Bij een inbreuk op de voorwaarden voor de organisatie van de lestijden voor persoonlijke begeleiding vastgesteld in artikel 2.2.3-2, kan de regering, met inachtneming van de procedure in dit artikel, een van de volgende sancties opleggen
1. de waarschuwing;
2. een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 5% van de jaarlijkse dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
3. in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
Indien de boete bedoeld in lid 1, 2, niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van het artikel 2.2.3-2 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie. In voorkomend geval stelt de inrichtende macht aan de regeringsdiensten de informatie ter beschikking over de praktische organisatie van de lestijden voor persoonlijke begeleiding in de school.
Als ze het nodig achten, kunnen de regeringsdiensten een beroep doen op de algemene inspectiedienst om een onderzoeksopdracht uit te voeren conform artikel 7/1 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.
Wanneer zij voldoende informatie hebben dat een schending werd begaan of als de onderzoeksopdracht en de specifieke controle van de algemene Dienst inspectiedienst de wezenlijke toekortkoming of inbreuk bevestigt, stellen de regeringsdiensten de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. . Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken
De regering neemt een beslissing binnen de zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is gelaten.]1
1. de waarschuwing;
2. een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 5% van de jaarlijkse dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
3. in geval van herhaling binnen vijf jaar, de intrekking van alle dotaties of werkingssubsidies voor het lopende schooljaar voor de bedoelde school.
Indien de boete bedoeld in lid 1, 2, niet binnen drie maanden na kennisgeving van de straf wordt terugbetaald, zal de Regering het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in mindering laten brengen van de dotaties of werkingssubsidies van de betrokken school.
Zodra zij kennis krijgen van een klacht die of een feit dat een schending of overtreding van het artikel 2.2.3-2 zou kunnen zijn, onderzoeken de Regeringsdiensten de zaak en kunnen zij elke persoon horen die een nuttige bijdrage kan leveren tot hun informatie. In voorkomend geval stelt de inrichtende macht aan de regeringsdiensten de informatie ter beschikking over de praktische organisatie van de lestijden voor persoonlijke begeleiding in de school.
Als ze het nodig achten, kunnen de regeringsdiensten een beroep doen op de algemene inspectiedienst om een onderzoeksopdracht uit te voeren conform artikel 7/1 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de algemene inspectiedienst.
Wanneer zij voldoende informatie hebben dat een schending werd begaan of als de onderzoeksopdracht en de specifieke controle van de algemene Dienst inspectiedienst de wezenlijke toekortkoming of inbreuk bevestigt, stellen de regeringsdiensten de bevoegde inrichtende macht in kennis van hun klachten. . Deze heeft 30 dagen tijd om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen te maken
De regering neemt een beslissing binnen de zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is gelaten.]1
Art. 2.2.3 -3. [1 En cas de violation des conditions d'organisation des périodes d'accompagnement personnalisé fixées à l'article 2.2.3-2, le Gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée au présent article, prononcer une des sanctions suivantes:
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5% des dotations ou des subventions de fonctionnement annuelles de l'école concernée;
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait, pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le Gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5%.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation ou un manquement à l'article 2.2.3-2 est porté à leur connaissance, les services du Gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information. Le cas échéant, le pouvoir organisateur met à la disposition des services du Gouvernement les informations relatives à l'organisation pratique des périodes d'accompagnement personnalisé au sein de l'école.
S'ils l'estiment nécessaire, les services du Gouvernement peuvent solliciter le Service général de l'Inspection pour réaliser une mission d'investigation, conformément à l'article 7/1 du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection.
Lorsqu'ils disposent de suffisamment d'éléments indiquant qu'une violation a été commise ou lorsque la mission d'investigation et de contrôle spécifique réalisée par le Service général de l'Inspection confirme le manquement substantiel ou l'infraction, les services du Gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de trente jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le Gouvernement statue dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.]1
1° l'avertissement;
2° une amende dont le montant équivaut à 5% des dotations ou des subventions de fonctionnement annuelles de l'école concernée;
3° en cas de récidive dans un délai de cinq ans, le retrait, pour l'année scolaire en cours, de la totalité des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 1er, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le Gouvernement fait retrancher des dotations ou des subventions de fonctionnement de l'école en cause le montant de l'amende majorée de 2,5%.
Dès qu'une plainte ou qu'un fait susceptible de constituer une violation ou un manquement à l'article 2.2.3-2 est porté à leur connaissance, les services du Gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à son information. Le cas échéant, le pouvoir organisateur met à la disposition des services du Gouvernement les informations relatives à l'organisation pratique des périodes d'accompagnement personnalisé au sein de l'école.
S'ils l'estiment nécessaire, les services du Gouvernement peuvent solliciter le Service général de l'Inspection pour réaliser une mission d'investigation, conformément à l'article 7/1 du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection.
Lorsqu'ils disposent de suffisamment d'éléments indiquant qu'une violation a été commise ou lorsque la mission d'investigation et de contrôle spécifique réalisée par le Service général de l'Inspection confirme le manquement substantiel ou l'infraction, les services du Gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de trente jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le Gouvernement statue dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.]1
HOOFDSTUK IV. - Lesrooster voor de leerlingen in het taalbadonderwijs
CHAPITRE IV. - De l'horaire des élèves dans l'enseignement en immersion
Art. 2.2.4 -1.Wanneer een gedeelte van het lesrooster is voorbehouden aan taalbadonderwijs in de zin van artikel 1.8.3-1, dekt dit gedeelte:
1° tijdens het derde jaar van het kleuteronderwijs en de eerste twee jaren van de lagere school, minstens 8 lestijden en maximaal 21 lestijden wanneer het taalbadonderwijs één moderne taal betreft, of minstens de helft van de lestijden en maximaal drie vierde van de lestijden wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft;
2° van het derde tot het zesde jaar van de lagere school,
a) wanneer het taalbadonderwijs een moderne taal betreft, minstens 8 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het kleuteronderwijs of in het eerste jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs, en minstens 12 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs;
b) wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft, minstens een vierde van de lestijden en maximaal twee derde van de lestijden.
3° tijdens de lagere Raad van het secundair onderwijs, minstens 8 lestijden en maximaal 13 lestijden. De lestijden voorbehouden aan de disciplines bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, lid 2, 1°, a), en 3°, a), mogen niet worden georganiseerd in het kader van taalbadonderwijs in een moderne taal.
[2 In afwijking van het eerste lid, 3°, moet, wanneer het taalbadonderwijs in twee talen wordt georganiseerd en gevolgd, het aan het taalbadonderwijs gewijde gedeelte ten minste 8 en ten hoogste 12 lestijden per betrokken taal bedragen, zonder dat het in totaal meer kan bedragen dan twee derde van de in het lesrooster van de leerlingen opgenomen lestijden.]2
Wanneer taalbadonderwijs in een moderne taal wordt ingericht in een school of vestiging, worden de lessen moderne taal I of moderne taal II bedoeld in de artikelen [1 2.2.1-6 en 2.2.2-1, § 1, tweede lid, onderdeel 2]1, opgenomen in het gedeelte van het lesrooster voorbehouden aan taalbadonderwijs zoals bepaald in lid 1, 2° en 3°, voor zover deze overeenkomen met de taal waarin het taalbadonderwijs wordt gegeven. In dat geval betreft de leerstof die tijdens deze lessen wordt behandeld specifiek de competenties gekoppeld aan de beheersing van de taal in kwestie en de specifieke woordenschat van de disciplines die in aanmerking komen voor taalbadonderwijs.
De lessen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, alsook de tweede lestijd van de les filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1, maken niet deel uit van het gedeelte van het lesrooster dat in aanmerking komt voor taalbadonderwijs.
1° tijdens het derde jaar van het kleuteronderwijs en de eerste twee jaren van de lagere school, minstens 8 lestijden en maximaal 21 lestijden wanneer het taalbadonderwijs één moderne taal betreft, of minstens de helft van de lestijden en maximaal drie vierde van de lestijden wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft;
2° van het derde tot het zesde jaar van de lagere school,
a) wanneer het taalbadonderwijs een moderne taal betreft, minstens 8 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het kleuteronderwijs of in het eerste jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs, en minstens 12 lestijden en maximaal 18 lestijden voor leerlingen die in het derde jaar van het lager onderwijs zijn begonnen met het taalbadonderwijs;
b) wanneer het taalbadonderwijs gebarentaal betreft, minstens een vierde van de lestijden en maximaal twee derde van de lestijden.
3° tijdens de lagere Raad van het secundair onderwijs, minstens 8 lestijden en maximaal 13 lestijden. De lestijden voorbehouden aan de disciplines bedoeld in artikel 2.2.2-1, § 1, lid 2, 1°, a), en 3°, a), mogen niet worden georganiseerd in het kader van taalbadonderwijs in een moderne taal.
[2 In afwijking van het eerste lid, 3°, moet, wanneer het taalbadonderwijs in twee talen wordt georganiseerd en gevolgd, het aan het taalbadonderwijs gewijde gedeelte ten minste 8 en ten hoogste 12 lestijden per betrokken taal bedragen, zonder dat het in totaal meer kan bedragen dan twee derde van de in het lesrooster van de leerlingen opgenomen lestijden.]2
Wanneer taalbadonderwijs in een moderne taal wordt ingericht in een school of vestiging, worden de lessen moderne taal I of moderne taal II bedoeld in de artikelen [1 2.2.1-6 en 2.2.2-1, § 1, tweede lid, onderdeel 2]1, opgenomen in het gedeelte van het lesrooster voorbehouden aan taalbadonderwijs zoals bepaald in lid 1, 2° en 3°, voor zover deze overeenkomen met de taal waarin het taalbadonderwijs wordt gegeven. In dat geval betreft de leerstof die tijdens deze lessen wordt behandeld specifiek de competenties gekoppeld aan de beheersing van de taal in kwestie en de specifieke woordenschat van de disciplines die in aanmerking komen voor taalbadonderwijs.
De lessen godsdienst en niet-confessionele zedenleer, alsook de tweede lestijd van de les filosofie en burgerzin bedoeld in artikel 1.7.5-1, maken niet deel uit van het gedeelte van het lesrooster dat in aanmerking komt voor taalbadonderwijs.
Art. 2.2.4 -1.Lorsqu'une partie de la grille horaire est consacrée à l'apprentissage par immersion au sens de l'article 1.8.3-1, cette partie couvre :
1° au cours de la troisième année de l'enseignement maternel et des deux premières années de l'enseignement primaire, au moins 8 périodes et au plus 21 périodes lorsque l'immersion concerne une langue moderne, ou au moins la moitié des périodes et au plus trois quarts des périodes lorsque l'immersion concerne la langue des signes ;
2° de la troisième à la sixième année primaire,
a) s'agissant de l'immersion en langue moderne, au moins 8 périodes et au plus 18 périodes pour les élèves ayant entamé l'immersion en troisième année de l'enseignement maternel ou en première année de l'enseignement primaire, et au moins 12 périodes et au plus 18 périodes pour les élèves ayant entamé l'immersion en troisième année de l'enseignement primaire ;
b) s'agissant de l'immersion en langue des signes, au moins pour un quart des périodes et au plus pour deux tiers des périodes;
3° au cours du degré inférieur de l'enseignement secondaire, au moins 8 périodes et au plus 13 périodes. Les périodes consacrées aux disciplines visées à l'article 2.2.2-1, § 1er, alinéa 2, 1°, a), et 3°, a), ne peuvent être organisées dans le cadre de l'apprentissage par immersion en langue moderne.
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, 3°, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans deux langues, la partie consacrée à l'apprentissage en immersion couvre au moins 8 périodes et au plus 12 périodes par langue concernée, sans pouvoir dépasser au total les deux tiers des périodes d'enseignement inscrites à la grille-horaire des élèves.]2
Lorsqu'un apprentissage par immersion en langue moderne est instauré dans une école ou une implantation, le cours de langue moderne I ou de langue moderne II visé aux articles [1 2.2.1-6 et 2.2.2-1, § 1er, alinéa 2, 2°]1, est comptabilisé dans la partie de la grille horaire consacrée à l'apprentissage par immersion telle que définie à l'alinéa 1er, 2° et 3°, pour autant qu'il corresponde à la langue dans laquelle est pratiquée l'immersion. Dans ce cas, les apprentissages visés durant ce cours portent spécifiquement sur les compétences liées à la maitrise de la langue concernée et sur le vocabulaire spécifique aux disciplines enseignées dans le cadre de l'apprentissage par immersion.
Les cours de religion et de morale non confessionnelle, ainsi que la seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté visée à l'article 1.7.5-1, ne font pas partie de la grille horaire pouvant faire l'objet d'un apprentissage par immersion.
1° au cours de la troisième année de l'enseignement maternel et des deux premières années de l'enseignement primaire, au moins 8 périodes et au plus 21 périodes lorsque l'immersion concerne une langue moderne, ou au moins la moitié des périodes et au plus trois quarts des périodes lorsque l'immersion concerne la langue des signes ;
2° de la troisième à la sixième année primaire,
a) s'agissant de l'immersion en langue moderne, au moins 8 périodes et au plus 18 périodes pour les élèves ayant entamé l'immersion en troisième année de l'enseignement maternel ou en première année de l'enseignement primaire, et au moins 12 périodes et au plus 18 périodes pour les élèves ayant entamé l'immersion en troisième année de l'enseignement primaire ;
b) s'agissant de l'immersion en langue des signes, au moins pour un quart des périodes et au plus pour deux tiers des périodes;
3° au cours du degré inférieur de l'enseignement secondaire, au moins 8 périodes et au plus 13 périodes. Les périodes consacrées aux disciplines visées à l'article 2.2.2-1, § 1er, alinéa 2, 1°, a), et 3°, a), ne peuvent être organisées dans le cadre de l'apprentissage par immersion en langue moderne.
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, 3°, lorsque l'apprentissage par immersion est organisé et suivi dans deux langues, la partie consacrée à l'apprentissage en immersion couvre au moins 8 périodes et au plus 12 périodes par langue concernée, sans pouvoir dépasser au total les deux tiers des périodes d'enseignement inscrites à la grille-horaire des élèves.]2
Lorsqu'un apprentissage par immersion en langue moderne est instauré dans une école ou une implantation, le cours de langue moderne I ou de langue moderne II visé aux articles [1 2.2.1-6 et 2.2.2-1, § 1er, alinéa 2, 2°]1, est comptabilisé dans la partie de la grille horaire consacrée à l'apprentissage par immersion telle que définie à l'alinéa 1er, 2° et 3°, pour autant qu'il corresponde à la langue dans laquelle est pratiquée l'immersion. Dans ce cas, les apprentissages visés durant ce cours portent spécifiquement sur les compétences liées à la maitrise de la langue concernée et sur le vocabulaire spécifique aux disciplines enseignées dans le cadre de l'apprentissage par immersion.
Les cours de religion et de morale non confessionnelle, ainsi que la seconde période de cours de philosophie et de citoyenneté visée à l'article 1.7.5-1, ne font pas partie de la grille horaire pouvant faire l'objet d'un apprentissage par immersion.
TITEL III. - Leerlingentraject
TITRE III. - Du parcours des élèves
HOOFDSTUK I. - Het ritme van de leerling
CHAPITRE 1er. - Du rythme de l'élève
Afdeling 1. [1 - Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven of te laten overgaan]1
Section 1. [1 - Du soutien à la réussite et de la possibilité de maintenir ou d'avancer un élève]1
Onderafdeling 1. [1 Over hulp aan de leerling om te slagen, en over de evolutieve benadering van moeilijkheden]1
Sous-section 1. [1 Du soutien à la réussite et de l'approche évolutive de la difficulté]1
Art. 2.3.1 -1.De leerling legt zijn schooltraject langs de gemeenschappelijke kern doorlopend af.
Door differentiatiepraktijken te implementeren en vormevaluaties uit te voeren maakt de school het voor elke leerling mogelijk om de leerstof van de [1 acht]1 domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3 op zijn eigen ritme eigen te maken.
Door differentiatiepraktijken te implementeren en vormevaluaties uit te voeren maakt de school het voor elke leerling mogelijk om de leerstof van de [1 acht]1 domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3 op zijn eigen ritme eigen te maken.
Modifications
Art. 2.3.1 -1.L'élève effectue son parcours scolaire tout au long du tronc commun de manière continue.
En mettant en oeuvre des pratiques de différenciation et en pratiquant l'évaluation formative, l'école permet à chaque élève de progresser à son rythme dans l'appropriation des contenus d'apprentissage des [1 huit]1 domaines visés à l'article 1.4.2-3.
En mettant en oeuvre des pratiques de différenciation et en pratiquant l'évaluation formative, l'école permet à chaque élève de progresser à son rythme dans l'appropriation des contenus d'apprentissage des [1 huit]1 domaines visés à l'article 1.4.2-3.
Modifications
Art. 2.3.1 -2.Het pedagogisch team implementeert zo vroeg mogelijk in het schooljaar differentiatiestelsels en nadere regels voor persoonlijke begeleiding [1 overeenkomstig de procedures bedoeld in artikelen 2.2.3-1 en 2.2.3-2]1.
In dit kader houdt het, in het eerste jaar van het secundair onderwijs, rekening met leerlingen die zijn toegelaten tot het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school.
In dit kader houdt het, in het eerste jaar van het secundair onderwijs, rekening met leerlingen die zijn toegelaten tot het secundair onderwijs hoewel ze niet (volledig) geslaagd waren voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift op het einde van het zesde jaar van de lagere school.
Modifications
Art. 2.3.1 -2.Le plus tôt possible dans l'année scolaire, l'équipe pédagogique met en oeuvre les dispositifs de différenciation et les modalités d'un accompagnement personnalisé [1 conformément aux modalités visées aux articles 2.2.3-1 et 2.2.3-2]1.
Dans ce cadre, en première année de l'enseignement secondaire, elle tient compte en particulier des élèves admis dans l'enseignement secondaire ayant échoué à tout ou partie de l'épreuve externe commune certificative organisée au terme de la sixième année primaire.
Dans ce cadre, en première année de l'enseignement secondaire, elle tient compte en particulier des élèves admis dans l'enseignement secondaire ayant échoué à tout ou partie de l'épreuve externe commune certificative organisée au terme de la sixième année primaire.
Modifications
Art. 2.3.1 -3.§ 1. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden blijven bestaan ondanks de in artikel 2.3.1-2 beschreven stelsels, implementeert het pedagogisch team, uiterlijk op [3 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]3, specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding.
De ouders van de leerlingen in kwestie worden geïnformeerd over [1 deze aanvullende specifieke stelsels]1 en indien nodig vindt er overleg plaats.
[2 Specifieke regelingen worden vermeld in het DAccE van de leerling.]2
§ 2. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden worden aangetoond na [3 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]3, worden de specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding zo snel mogelijk geïmplementeerd en uiterlijk bij de evaluatie vermeld in artikel 2.3.1-4 vermeld [2 in het DAccE van de leerling]2.
De ouders van de leerlingen in kwestie worden geïnformeerd over [1 deze aanvullende specifieke stelsels]1 en indien nodig vindt er overleg plaats.
[2 Specifieke regelingen worden vermeld in het DAccE van de leerling.]2
§ 2. Voor leerlingen van wie de leermoeilijkheden worden aangetoond na [3 de vrijdag na de herfstvakantie (Allerheiligen)]3, worden de specifieke aanvullende stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding zo snel mogelijk geïmplementeerd en uiterlijk bij de evaluatie vermeld in artikel 2.3.1-4 vermeld [2 in het DAccE van de leerling]2.
Art. 2.3.1 -3.§ 1er. Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage persistent malgré les dispositifs décrits à l'article 2.3.1-2, l'équipe pédagogique met en oeuvre, au plus tard [3 le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint)]3, des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé.
Ces dispositifs spécifiques [1 complémentaires]1 font l'objet d'une information et si nécessaire, d'une concertation avec les parents des élèves concernés.
[2 Les dispositifs spécifiques sont mentionnés dans le DAccE de l'élève.]2
§ 2. Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage sont mises en évidence après [3 le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint)]3, les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé sont mis en oeuvre le plus tôt possible et sont mentionnés [2 dans le DAccE de l'élève]2 au plus tard lors de l'évaluation prévue à l'article 2.3.1-4.
Ces dispositifs spécifiques [1 complémentaires]1 font l'objet d'une information et si nécessaire, d'une concertation avec les parents des élèves concernés.
[2 Les dispositifs spécifiques sont mentionnés dans le DAccE de l'élève.]2
§ 2. Pour les élèves dont les difficultés d'apprentissage sont mises en évidence après [3 le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint)]3, les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé sont mis en oeuvre le plus tôt possible et sont mentionnés [2 dans le DAccE de l'élève]2 au plus tard lors de l'évaluation prévue à l'article 2.3.1-4.
Art. 2.3.1 -4.§ 1. De stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding worden regelmatig geëvalueerd door het pedagogisch team en, in voorkomend geval, aangepast [4 overeenkomstig de behoeften van elke leerling]4.
§ 2. De [1 aanvullende specifieke stelsels]1 voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 231-3 worden uiterlijk op [3 de vrijdag die volgt op de feestdag van de ontspanningsvakantie (Carnaval)]3 geëvalueerd door het pedagogisch team dat, samen met het PMS-centrum, de vereiste aanpassingen aanbrengt.
De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden meegedeeld aan de ouders van de leerlingen in kwestie.
De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden vermeld [2 in het DAccE van de leerling]2.
[4 § 3. De specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 2.3.1-3 worden uiterlijk op de laatste dinsdag van het schooljaar geëvalueerd door het pedagogisch team, dat op basis van het advies van het PMS-centrum de nodige aanpassingen doet voor het volgende schooljaar.
De ouders van de betrokken leerlingen worden betrokken bij de evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen bedoeld in lid 1.
De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen bedoeld in lid 1 worden vermeld in het DAccE (leerlingenbegeleidingsdossier) van de leerling.]4
§ 2. De [1 aanvullende specifieke stelsels]1 voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 231-3 worden uiterlijk op [3 de vrijdag die volgt op de feestdag van de ontspanningsvakantie (Carnaval)]3 geëvalueerd door het pedagogisch team dat, samen met het PMS-centrum, de vereiste aanpassingen aanbrengt.
De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden meegedeeld aan de ouders van de leerlingen in kwestie.
De evaluatie en, in voorkomend geval, de aanpassingen bedoeld in het eerste lid, worden vermeld [2 in het DAccE van de leerling]2.
[4 § 3. De specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding bedoeld in artikel 2.3.1-3 worden uiterlijk op de laatste dinsdag van het schooljaar geëvalueerd door het pedagogisch team, dat op basis van het advies van het PMS-centrum de nodige aanpassingen doet voor het volgende schooljaar.
De ouders van de betrokken leerlingen worden betrokken bij de evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen bedoeld in lid 1.
De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen bedoeld in lid 1 worden vermeld in het DAccE (leerlingenbegeleidingsdossier) van de leerling.]4
Art. 2.3.1 -4.§ 1er. Les dispositifs de différenciation et les modalités de l'accompagnement personnalisé sont régulièrement évalués par l'équipe pédagogique et, le cas échéant, ajustés [4 en fonction des besoins de chaque élève]4.
§ 2. Les dispositifs spécifiques [1 complémentaires]1 de différenciation et d'accompagnement personnalisé visés à l'article 231-3 sont évalués au plus tard [3 le vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]3 par l'équipe pédagogique qui, avec l'avis du centre PMS, y apporte les adaptations nécessaires.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er impliquent les parents des élèves concernés.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er sont mentionnées [2 dans le DAccE de l'élève]2.
[4 § 3. Les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé visés à l'article 2.3.1-3 sont évalués au plus tard le dernier mardi de l'année scolaire par l'équipe pédagogique qui, avec l'avis du centre PMS, y apporte, le cas échéant, les adaptations nécessaires en vue de l'année scolaire suivante.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er impliquent les parents des élèves concernés.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er sont mentionnées dans le DAccE de l'élève.]4
§ 2. Les dispositifs spécifiques [1 complémentaires]1 de différenciation et d'accompagnement personnalisé visés à l'article 231-3 sont évalués au plus tard [3 le vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval)]3 par l'équipe pédagogique qui, avec l'avis du centre PMS, y apporte les adaptations nécessaires.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er impliquent les parents des élèves concernés.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er sont mentionnées [2 dans le DAccE de l'élève]2.
[4 § 3. Les dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé visés à l'article 2.3.1-3 sont évalués au plus tard le dernier mardi de l'année scolaire par l'équipe pédagogique qui, avec l'avis du centre PMS, y apporte, le cas échéant, les adaptations nécessaires en vue de l'année scolaire suivante.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er impliquent les parents des élèves concernés.
L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations visées à l'alinéa 1er sont mentionnées dans le DAccE de l'élève.]4
Onderafdeling 2. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te doen zittenblijven]1
Sous-section 2. [1 De la possibilité de maintenir un élève]1
Art. 2.3.1 -5.[1 § 1. In het kleuteronderwijs kan de beslissing om een kind het derde jaar te laten overdoen, alleen bij wijze van uitzondering worden genomen. Deze beslissing kan alleen worden genomen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
1° de leermoeilijkheden van de leerling blijven aanhouden ondanks de ondersteuning die wordt geboden in het kader van een evolutieve benadering van de moeilijkheden, overeenkomstig artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
2° de ondersteuning die tijdens het volgende schooljaar moet worden geboden om de leerling in staat te stellen aanhoudende leermoeilijkheden te overwinnen, kan alleen in het kleuteronderwijs worden geboden;
3° de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling houden verband met zijn medische, paramedische of psychomedische situatie, die wordt aangetoond overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 2.
De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geïnitieerd door de ouders en verloopt via het DAccE van de betrokken leerling volgens de voorwaarden in afdeling 2. Deze procedure maakt deel uit van een evolutieve benadering van de leermoeilijkheden van de leerling.
§ 2. Ingeval wordt beslist tot zittenblijven, is de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verplicht. Vanaf het begin van het schooljaar waarin de leerling blijft zitten, zorgt het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling die blijft zitten, voor de invoering en aanpassing van specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding om de leerling in staat te stellen zijn aanhoudende leermoeilijkheden te overwinnen.
Deze specifieke complementaire instrumenten worden uiterlijk de vrijdag volgend op de herfstvakantie (Allerheiligen) vermeld in het DAccE van de betrokken leerling. De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen die zijn aangebracht aan de specifieke complementaire instrumenten, worden uiterlijk de vrijdag na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de laatste dinsdag van het schooljaar in het DAccE van de betrokken leerling ingevoerd.]1
1° de leermoeilijkheden van de leerling blijven aanhouden ondanks de ondersteuning die wordt geboden in het kader van een evolutieve benadering van de moeilijkheden, overeenkomstig artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4;
2° de ondersteuning die tijdens het volgende schooljaar moet worden geboden om de leerling in staat te stellen aanhoudende leermoeilijkheden te overwinnen, kan alleen in het kleuteronderwijs worden geboden;
3° de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling houden verband met zijn medische, paramedische of psychomedische situatie, die wordt aangetoond overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 2.
De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geïnitieerd door de ouders en verloopt via het DAccE van de betrokken leerling volgens de voorwaarden in afdeling 2. Deze procedure maakt deel uit van een evolutieve benadering van de leermoeilijkheden van de leerling.
§ 2. Ingeval wordt beslist tot zittenblijven, is de inschrijving van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verplicht. Vanaf het begin van het schooljaar waarin de leerling blijft zitten, zorgt het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling die blijft zitten, voor de invoering en aanpassing van specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding om de leerling in staat te stellen zijn aanhoudende leermoeilijkheden te overwinnen.
Deze specifieke complementaire instrumenten worden uiterlijk de vrijdag volgend op de herfstvakantie (Allerheiligen) vermeld in het DAccE van de betrokken leerling. De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen die zijn aangebracht aan de specifieke complementaire instrumenten, worden uiterlijk de vrijdag na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de laatste dinsdag van het schooljaar in het DAccE van de betrokken leerling ingevoerd.]1
Modifications
Art. 2.3.1 -5.[1 § 1er. Dans l'enseignement maternel, le maintien en troisième année ne peut être décidé que de manière exceptionnelle. Un maintien peut être décidé uniquement si les conditions cumulatives suivantes sont rencontrées :
1° les difficultés d'apprentissage de l'élève persistent malgré le soutien mis en place dans le cadre d'une approche évolutive de la difficulté, conformément aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1-4 ;
2° le soutien à mettre en place au cours de l'année scolaire suivante pour permettre à l'élève de surmonter ses difficultés d'apprentissage persistantes ne peut être mis en place que dans l'enseignement maternel ;
3° les difficultés d'apprentissage persistantes éprouvées par l'élève sont liées à sa situation médicale, paramédicale ou psycho-médicale, laquelle est attestée conformément à l'article 2.3.1-11, § 2.
La procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, est initiée par les parents et est menée, par l'intermédiaire du DAccE de l'élève concerné, selon les modalités fixées dans la section 2. Cette procédure s'inscrit dans une approche évolutive de la difficulté d'apprentissage de l'élève.
§ 2. En cas de décision de maintien, l'inscription de l'élève en troisième année de l'enseignement maternel est obligatoire. L'équipe pédagogique qui prend en charge l'élève maintenu met en place et adapte, dès le début de l'année scolaire de maintien, des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé afin de lui permettre de surmonter ses difficultés d'apprentissage persistantes.
Ces dispositifs spécifiques complémentaires sont mentionnés dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint). L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques complémentaires sont renseignées dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le dernier mardi de l'année scolaire.]1
1° les difficultés d'apprentissage de l'élève persistent malgré le soutien mis en place dans le cadre d'une approche évolutive de la difficulté, conformément aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1-4 ;
2° le soutien à mettre en place au cours de l'année scolaire suivante pour permettre à l'élève de surmonter ses difficultés d'apprentissage persistantes ne peut être mis en place que dans l'enseignement maternel ;
3° les difficultés d'apprentissage persistantes éprouvées par l'élève sont liées à sa situation médicale, paramédicale ou psycho-médicale, laquelle est attestée conformément à l'article 2.3.1-11, § 2.
La procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, est initiée par les parents et est menée, par l'intermédiaire du DAccE de l'élève concerné, selon les modalités fixées dans la section 2. Cette procédure s'inscrit dans une approche évolutive de la difficulté d'apprentissage de l'élève.
§ 2. En cas de décision de maintien, l'inscription de l'élève en troisième année de l'enseignement maternel est obligatoire. L'équipe pédagogique qui prend en charge l'élève maintenu met en place et adapte, dès le début de l'année scolaire de maintien, des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé afin de lui permettre de surmonter ses difficultés d'apprentissage persistantes.
Ces dispositifs spécifiques complémentaires sont mentionnés dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint). L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques complémentaires sont renseignées dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le dernier mardi de l'année scolaire.]1
Modifications
Art. 2.3.1 -6.[1 § 1. In het basisonderwijs en het secundair onderwijs van de lagere graad kan voor een leerling na afloop van het schooljaar uitzonderlijk worden beslist om hem hetzelfde studiejaar te laten overdoen als hij aanhoudende leermoeilijkheden blijft ondervinden die hem beletten om zijn leerproces met succes voort te zetten in het volgende studiejaar van de gemeenschappelijke kern, ondanks de ondersteuning die wordt geboden in het kader van een evolutieve benadering van de moeilijkheden, overeenkomstig artikelen 2.3.1-3 en 2.3.1-4.
Het uitzonderlijk zittenblijven van een leerling is afhankelijk van de voorafgaande inzet van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding overeenkomstig artikel 2.3.1-3, § 1 en de evaluatie ervan bij twee gelegenheden overeenkomstig artikel 2.3.1-4, §§ 2 en 3.
In afwijking van lid 2 kan er voor een leerling in geval van uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling, worden beslist om hem het jaar te laten overdoen op voorwaarde dat er vooraf specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding worden ingezet overeenkomstig artikel 2.3.1-3, § 2, en dat ze slechts één keer worden geëvalueerd overeenkomstig artikel 2.3.1-4, § 3.
De procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern wordt geïnitieerd via het DAccE van de betrokken leerling volgens de voorwaarden in afdeling 3. Deze procedure berust op een evolutieve benadering van de leermoeilijkheden van de leerling.
§ 2. Ingeval wordt beslist tot zittenblijven, is de inschrijving van de leerling in het jaar van zittenblijven verplicht.]1
Het uitzonderlijk zittenblijven van een leerling is afhankelijk van de voorafgaande inzet van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding overeenkomstig artikel 2.3.1-3, § 1 en de evaluatie ervan bij twee gelegenheden overeenkomstig artikel 2.3.1-4, §§ 2 en 3.
In afwijking van lid 2 kan er voor een leerling in geval van uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling, worden beslist om hem het jaar te laten overdoen op voorwaarde dat er vooraf specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding worden ingezet overeenkomstig artikel 2.3.1-3, § 2, en dat ze slechts één keer worden geëvalueerd overeenkomstig artikel 2.3.1-4, § 3.
De procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern wordt geïnitieerd via het DAccE van de betrokken leerling volgens de voorwaarden in afdeling 3. Deze procedure berust op een evolutieve benadering van de leermoeilijkheden van de leerling.
§ 2. Ingeval wordt beslist tot zittenblijven, is de inschrijving van de leerling in het jaar van zittenblijven verplicht.]1
Modifications
Art. 2.3.1 -6.[1 § 1er. Dans l'enseignement primaire et dans le degré inférieur de l'enseignement secondaire, au terme de l'année scolaire, un élève peut exceptionnellement être maintenu dans la même année d'études lorsqu'il continue à éprouver des difficultés persistantes d'apprentissage qui ne lui permettent pas de pouvoir poursuivre avec fruit ses apprentissages de l'année d'études suivante du tronc commun et ce, malgré le soutien mis en place dans le cadre d'une approche évolutive de la difficulté, conformément aux articles 2.3.1-3 et 2.3.1-4.
Le maintien exceptionnel d'un élève est conditionné à la mise en oeuvre préalable des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé conformément à l'article 2.3.1-3, § 1er, et à leur évaluation à deux reprises conformément à l'article 2.3.1-4, §§ 2 et 3.
Par dérogation à l'alinéa 2, en cas de circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève, un élève peut être maintenu à la condition que des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé soient préalablement mis en oeuvre conformément à l'article 2.3.1-3, § 2, et qu'ils soient évalués une seule fois conformément à l'article 2.3.1-4, § 3.
La procédure de maintien exceptionnel dans une année du tronc commun est menée par l'intermédiaire du DAccE de l'élève concerné selon les modalités fixées dans la section 3. Cette procédure repose sur une approche évolutive de la difficulté d'apprentissage de l'élève.
§ 2. En cas de décision de maintien, l'inscription de l'élève dans l'année de maintien est obligatoire.]1
Le maintien exceptionnel d'un élève est conditionné à la mise en oeuvre préalable des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé conformément à l'article 2.3.1-3, § 1er, et à leur évaluation à deux reprises conformément à l'article 2.3.1-4, §§ 2 et 3.
Par dérogation à l'alinéa 2, en cas de circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève, un élève peut être maintenu à la condition que des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé soient préalablement mis en oeuvre conformément à l'article 2.3.1-3, § 2, et qu'ils soient évalués une seule fois conformément à l'article 2.3.1-4, § 3.
La procédure de maintien exceptionnel dans une année du tronc commun est menée par l'intermédiaire du DAccE de l'élève concerné selon les modalités fixées dans la section 3. Cette procédure repose sur une approche évolutive de la difficulté d'apprentissage de l'élève.
§ 2. En cas de décision de maintien, l'inscription de l'élève dans l'année de maintien est obligatoire.]1
Modifications
Art. 2.3.1 -7.Bij het begin van het schooljaar zal het pedagogisch team voor de leerling die een jaar moet overdoen [2 specifieke complementaire instrumenten]2 voor differentiatie en persoonlijke begeleiding implementeren en aanpassen in toepassing van artikel 2.3.1-6.
[2 Deze specifieke complementaire instrumenten worden uitgewerkt]2 rekening houdend met:
1° elementen waarvan op de deliberatie van het pedagogisch team in het basisonderwijs, of door de klassenraad in het secundair onderwijs, werd vastgesteld dat moesten worden versterkt;
2° een collectieve evaluatie [2 van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding]2 dat vorig jaar werd geïmplementeerd.
[2 Deze specifieke complementaire instrumenten kunnen]2 voorzien in aanpassingen aan het individueel lesrooster van de leerling die een jaar moet overdoen.
[2 Deze specifieke complementaire instrumenten worden uiterlijk de vrijdag volgend op de herfstvakantie (Allerheiligen) vermeld in het DAccE van de betrokken leerling. De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen die zijn aangebracht aan de specifieke complementaire instrumenten, worden uiterlijk de vrijdag na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de laatste dinsdag van het schooljaar in het DAccE van de betrokken leerling ingevoerd.]2
[2 Deze specifieke complementaire instrumenten worden uitgewerkt]2 rekening houdend met:
1° elementen waarvan op de deliberatie van het pedagogisch team in het basisonderwijs, of door de klassenraad in het secundair onderwijs, werd vastgesteld dat moesten worden versterkt;
2° een collectieve evaluatie [2 van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding]2 dat vorig jaar werd geïmplementeerd.
[2 Deze specifieke complementaire instrumenten kunnen]2 voorzien in aanpassingen aan het individueel lesrooster van de leerling die een jaar moet overdoen.
[2 Deze specifieke complementaire instrumenten worden uiterlijk de vrijdag volgend op de herfstvakantie (Allerheiligen) vermeld in het DAccE van de betrokken leerling. De evaluatie en in voorkomend geval de aanpassingen die zijn aangebracht aan de specifieke complementaire instrumenten, worden uiterlijk de vrijdag na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de laatste dinsdag van het schooljaar in het DAccE van de betrokken leerling ingevoerd.]2
Art. 2.3.1 -7.Dès le début de l'année scolaire, l'équipe pédagogique met en place et adapte pour l'élève maintenu par application de l'article 2.3.1-6 [2 des dispositifs spécifiques complémentaires]2 de différenciation et d'accompagnement personnalisé.
[2 Ces dispositifs spécifiques complémentaires sont élaborés]2 en tenant compte :
1° des éléments identifiés comme devant faire l'objet d'un renforcement lors de la délibération de l'équipe pédagogique dans l'enseignement fondamental, ou par le conseil de classe dans l'enseignement secondaire ;
2° d'une évaluation collective [2 des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé]2 mis en place l'année précédente.
[2 Ces dispositifs spécifiques complémentaires peuvent]2 prévoir des aménagements de la grille horaire individuelle de l'élève maintenu.
[2 Ces dispositifs spécifiques complémentaires sont mentionnés dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint). L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques complémentaires sont renseignées dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le dernier mardi de l'année scolaire.]2
[2 Ces dispositifs spécifiques complémentaires sont élaborés]2 en tenant compte :
1° des éléments identifiés comme devant faire l'objet d'un renforcement lors de la délibération de l'équipe pédagogique dans l'enseignement fondamental, ou par le conseil de classe dans l'enseignement secondaire ;
2° d'une évaluation collective [2 des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé]2 mis en place l'année précédente.
[2 Ces dispositifs spécifiques complémentaires peuvent]2 prévoir des aménagements de la grille horaire individuelle de l'élève maintenu.
[2 Ces dispositifs spécifiques complémentaires sont mentionnés dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances d'automne (de Toussaint). L'évaluation et, le cas échéant, les adaptations apportées aux dispositifs spécifiques complémentaires sont renseignées dans le DAccE de l'élève concerné au plus tard le vendredi qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le dernier mardi de l'année scolaire.]2
Onderafdeling 3. [1 Over de mogelijkheid om een leerling te laten overgaan]1
Sous-section 3. [1 De la possibilité d'avancer un élève]1
Art. 2.3.1 -8.[1 Op verzoek van de ouders en na een gemotiveerd advies van het pedagogisch team kunnen leerlingen bij wijze uitzondering tot het volgende jaar worden toegelaten. De inrichtende macht vraagt vooraf advies aan het PMS-centrum.]1
Modifications
Art. 2.3.1 -8.[1 A la demande des parents et après avis motivé de l'équipe pédagogique, les élèves peuvent exceptionnellement être avancés. Le pouvoir organisateur sollicite l'avis préalable du centre PMS.]1
Modifications
Onderafdeling 4. [1 Over het instrument voor het identificeren en verspreiden van pedagogische praktijken die gedifferentieerd leren, het slagen van leerlingen en hun integratie in de schoolomgeving bevorderen]1
Sous-section 4. [1 Du dispositif visant à identifier et à diffuser des pratiques pédagogiques favorables à la différenciation des apprentissages, la réussite des élèves et son intégration dans le milieu scolaire]1
Art. 2.3.1 -9. § 1. In het kader van de toepassing van artikel 2.3.1-1 wordt een stelsel opgericht dat de samenwerking bevordert van alle actoren betrokken bij de opbouw van de toekomst van de leerlingen om zich in te zetten voor een dynamiek voor de bevordering van de potentiële bekwaamheden van elke leerling om hen naar succes te leiden.
Dit stelsel is ontworpen om de bekwaamheden opnieuw te laten gelden inzake pedagogische praktijken die gunstig zijn voor de differentiatie van leerprocessen, het studentensucces en de integratie in de schoolomgeving.
Dit stelsel is bedoeld voor alle scholen of PMS-centra die zich bezighouden met het opbouwen van alternatieve methoden voor het behoud of blijven zitten van leerlingen van 2,5 jaar tot 15 jaar.
Dit stelsel maakt deel uit van een kader dat creatieve benaderingen en innovatie op het gebied van onderwijs ondersteunt door middel van de identificatie en het overbrengen van relevante praktijken;
§ 2. De doelstellingen van het stelsel zijn:
1° innovatieve benaderingen van de onderwijsteams te bevorderen of bestaande praktijken versterken waardoor alle kinderen zich kunnen ontwikkelen en leren;
2° de rijpwording van dergelijke projecten begeleiden om ze bekend te maken en te erkennen, op het niveau van de Franse Gemeenschap, door verspreiding en uitwisseling van informatie, praktijken en ervaringen;
Inzonderheid beoogt dit stelsel:
1° het bevorderen van aangepaste en gedifferentieerde trajecten waarbij positief rekening wordt gehouden met de verschillende ritmes en de diversiteit van contexten;
2° een jaar overdoen vermijden door de moeilijkheden die leerlingen ondervinden zo snel mogelijk te identificeren, te diagnosticeren en te behandelen met gedifferentieerde benaderingen.
§ 3. De actoren die betrokken zijn bij het stelsel zijn:
1° de lokale actoren, d.w.z. alle volwassenen die de kinderen begeleiden van 2,5 tot 15 jaar: leerkrachten, directeurs, ambtenaren van de PMS-centra of een andere tussenkomende persoon die samenwerkt met de onderwijsteams binnen de scholen, in rechtstreeks contact met kinderen;
2° intermediaire actoren, ter ondersteuning van plaatselijke actoren, inzonderheid pedagogische adviseurs, leden van de algemene inspectie, opleiders - hetzij voor voortgezette opleiding of initiële opleiding.
§ 4. Om de acties van de in § 3 bedoelde actoren te ondersteunen, te begeleiden en te coördineren, is de Regering belast met het oprichten van een operationeel en informatie-uitwisselingscomité, voorgezeten door de Administratie, waarvan de opdrachten, de nadere regels van werking en de samenstelling door de Regering bepaald worden.
§ 5. Voor het documenteren en verspreiden van praktijken en ervaringen die op het veld worden uitgevoerd, is de Regering belast met het oprichten van een ondersteuningscel waarvan de opdrachten en de samenstelling door de Regering bepaald worden.
Dit stelsel is ontworpen om de bekwaamheden opnieuw te laten gelden inzake pedagogische praktijken die gunstig zijn voor de differentiatie van leerprocessen, het studentensucces en de integratie in de schoolomgeving.
Dit stelsel is bedoeld voor alle scholen of PMS-centra die zich bezighouden met het opbouwen van alternatieve methoden voor het behoud of blijven zitten van leerlingen van 2,5 jaar tot 15 jaar.
Dit stelsel maakt deel uit van een kader dat creatieve benaderingen en innovatie op het gebied van onderwijs ondersteunt door middel van de identificatie en het overbrengen van relevante praktijken;
§ 2. De doelstellingen van het stelsel zijn:
1° innovatieve benaderingen van de onderwijsteams te bevorderen of bestaande praktijken versterken waardoor alle kinderen zich kunnen ontwikkelen en leren;
2° de rijpwording van dergelijke projecten begeleiden om ze bekend te maken en te erkennen, op het niveau van de Franse Gemeenschap, door verspreiding en uitwisseling van informatie, praktijken en ervaringen;
Inzonderheid beoogt dit stelsel:
1° het bevorderen van aangepaste en gedifferentieerde trajecten waarbij positief rekening wordt gehouden met de verschillende ritmes en de diversiteit van contexten;
2° een jaar overdoen vermijden door de moeilijkheden die leerlingen ondervinden zo snel mogelijk te identificeren, te diagnosticeren en te behandelen met gedifferentieerde benaderingen.
§ 3. De actoren die betrokken zijn bij het stelsel zijn:
1° de lokale actoren, d.w.z. alle volwassenen die de kinderen begeleiden van 2,5 tot 15 jaar: leerkrachten, directeurs, ambtenaren van de PMS-centra of een andere tussenkomende persoon die samenwerkt met de onderwijsteams binnen de scholen, in rechtstreeks contact met kinderen;
2° intermediaire actoren, ter ondersteuning van plaatselijke actoren, inzonderheid pedagogische adviseurs, leden van de algemene inspectie, opleiders - hetzij voor voortgezette opleiding of initiële opleiding.
§ 4. Om de acties van de in § 3 bedoelde actoren te ondersteunen, te begeleiden en te coördineren, is de Regering belast met het oprichten van een operationeel en informatie-uitwisselingscomité, voorgezeten door de Administratie, waarvan de opdrachten, de nadere regels van werking en de samenstelling door de Regering bepaald worden.
§ 5. Voor het documenteren en verspreiden van praktijken en ervaringen die op het veld worden uitgevoerd, is de Regering belast met het oprichten van een ondersteuningscel waarvan de opdrachten en de samenstelling door de Regering bepaald worden.
Art. 2.3.1 -9. § 1er. Dans le cadre de l'application de l'article 2.3.1-1, il est créé un dispositif favorisant la collaboration et la coopération de l'ensemble des acteurs concernés par la construction du devenir des élèves à s'engager dans une dynamique de promotion des potentialités de chaque apprenant afin de les conduire à la réussite.
Ce dispositif est conçu pour mettre en lumière les capacités en matière de pratiques pédagogiques favorables à la différenciation des apprentissages, la réussite de l'élève et son intégration dans le milieu scolaire.
Ce dispositif s'adresse à toute école ou tout centre PMS désirant s'engager dans une dynamique de construction de pratiques alternatives au maintien ou au redoublement d'élèves de 2,5 ans à 15 ans.
Ce dispositif s'intègre dans un cadre visant à soutenir les démarches de créativité et l'innovation dans le domaine de l'éducation à travers l'identification et la diffusion des pratiques pertinentes.
§ 2. Les objectifs du dispositif sont :
1° de faire émerger au sein des équipes éducatives des démarches innovantes ou de renforcer des pratiques existantes qui permettent à tous les enfants de se développer et d'apprendre ;
2° d'accompagner la maturation de tels projets, de les faire connaitre et reconnaitre, à l'échelle de la Communauté française, par la diffusion et le partage d'information, de pratiques et d'expériences ;
Plus particulièrement, ce dispositif vise à :
1° favoriser des parcours adaptés et différenciés prenant en compte positivement la pluralité des rythmes et la diversité des contextes ;
2° éviter le redoublement en permettant que les difficultés rencontrées par les élèves soient, au plus tôt, repérées, diagnostiquées et traitées par des approches différenciées.
§ 3. Les acteurs concernés par le dispositif sont :
1° les acteurs locaux, c'est-à-dire tous les adultes qui entourent les enfants de 2,5 à 15 ans à savoir les enseignants, directeurs, agents des centres PMS, ou tout autre intervenant qui collabore avec les équipes éducatives au sein des écoles, en prise directe avec les élèves ;
2° les acteurs intermédiaires, en appui aux acteurs locaux c'est-à-dire les conseillers au soutien et à l'accompagnement, membres du Service général de l'Inspection, formateurs, qu'il s'agisse de la formation continuée ou de la formation initiale.
§ 4. Pour soutenir, accompagner et coordonner les actions des acteurs visés au paragraphe 3, le Gouvernement est chargé de créer un comité d'opérationnalisation et d'échange d'information, présidé par l'Administration, dont il fixe les missions, les modalités de fonctionnement, et la composition.
§ 5. Afin de documenter et diffuser les pratiques et expériences menées sur le terrain, le Gouvernement est chargé de créer une cellule de support dont il fixe les missions et la composition.
Ce dispositif est conçu pour mettre en lumière les capacités en matière de pratiques pédagogiques favorables à la différenciation des apprentissages, la réussite de l'élève et son intégration dans le milieu scolaire.
Ce dispositif s'adresse à toute école ou tout centre PMS désirant s'engager dans une dynamique de construction de pratiques alternatives au maintien ou au redoublement d'élèves de 2,5 ans à 15 ans.
Ce dispositif s'intègre dans un cadre visant à soutenir les démarches de créativité et l'innovation dans le domaine de l'éducation à travers l'identification et la diffusion des pratiques pertinentes.
§ 2. Les objectifs du dispositif sont :
1° de faire émerger au sein des équipes éducatives des démarches innovantes ou de renforcer des pratiques existantes qui permettent à tous les enfants de se développer et d'apprendre ;
2° d'accompagner la maturation de tels projets, de les faire connaitre et reconnaitre, à l'échelle de la Communauté française, par la diffusion et le partage d'information, de pratiques et d'expériences ;
Plus particulièrement, ce dispositif vise à :
1° favoriser des parcours adaptés et différenciés prenant en compte positivement la pluralité des rythmes et la diversité des contextes ;
2° éviter le redoublement en permettant que les difficultés rencontrées par les élèves soient, au plus tôt, repérées, diagnostiquées et traitées par des approches différenciées.
§ 3. Les acteurs concernés par le dispositif sont :
1° les acteurs locaux, c'est-à-dire tous les adultes qui entourent les enfants de 2,5 à 15 ans à savoir les enseignants, directeurs, agents des centres PMS, ou tout autre intervenant qui collabore avec les équipes éducatives au sein des écoles, en prise directe avec les élèves ;
2° les acteurs intermédiaires, en appui aux acteurs locaux c'est-à-dire les conseillers au soutien et à l'accompagnement, membres du Service général de l'Inspection, formateurs, qu'il s'agisse de la formation continuée ou de la formation initiale.
§ 4. Pour soutenir, accompagner et coordonner les actions des acteurs visés au paragraphe 3, le Gouvernement est chargé de créer un comité d'opérationnalisation et d'échange d'information, présidé par l'Administration, dont il fixe les missions, les modalités de fonctionnement, et la composition.
§ 5. Afin de documenter et diffuser les pratiques et expériences menées sur le terrain, le Gouvernement est chargé de créer une cellule de support dont il fixe les missions et la composition.
Afdeling 2. [1 - Over de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1
Section 2. [1 - De la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel]1
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Sous-section 1. [1 - Définitions]1
Art. 2.3.1 -10. [1 Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:
1° DAccE-computertoepassing: de DAccE-computertoepassing bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8;
2° beknopte balans: de beknopte balans bedoeld in artikel 1.10.1-1, 3;
3° Kamer van beroep: de kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-18;
4° beslissing van de Algemene Inspectiedienst: de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-13;
5° beslissing van de Kamer van beroep: de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-16;
6° werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van dagen die op feestdagen vallen;
7° tabblad met betrekking tot de indiening van een verzoek tot zittenblijven: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2;
8° tabblad met betrekking tot het advies van de school: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3;
9° tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4;
10° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5;
11° tabblad met betrekking tot het advies van de ouders: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6;
12° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7;
13° tabblad met betrekking tot de levenscyclus van de procedure: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 8;
14° tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs: het tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a);
15° gebruikersprofiel "schooldirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 2;
16° gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 3;
17° gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 4;
18° gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 5;
19° gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 6;
20° gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 7;
21° gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 8;
22° gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 9;
23° gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 10;
24° gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 11;
25° gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 12;
26° gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 13;
27° onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs": het onderdeel bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 2°.]1
1° DAccE-computertoepassing: de DAccE-computertoepassing bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8;
2° beknopte balans: de beknopte balans bedoeld in artikel 1.10.1-1, 3;
3° Kamer van beroep: de kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-18;
4° beslissing van de Algemene Inspectiedienst: de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-13;
5° beslissing van de Kamer van beroep: de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-16;
6° werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van dagen die op feestdagen vallen;
7° tabblad met betrekking tot de indiening van een verzoek tot zittenblijven: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2;
8° tabblad met betrekking tot het advies van de school: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3;
9° tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4;
10° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5;
11° tabblad met betrekking tot het advies van de ouders: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6;
12° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7;
13° tabblad met betrekking tot de levenscyclus van de procedure: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 8;
14° tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs: het tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a);
15° gebruikersprofiel "schooldirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 2;
16° gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 3;
17° gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 4;
18° gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 5;
19° gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 6;
20° gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 7;
21° gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 8;
22° gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 9;
23° gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 10;
24° gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 11;
25° gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 12;
26° gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-22, § 13;
27° onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs": het onderdeel bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 2°.]1
Art. 2.3.1 -10. [1 Pour l'application de la présente section, il y a lieu d'entendre par:
1° application informatique DAccE : l'application informatique DAccE visée à l'article 1.10.2-2, § 8 ;
2° bilan de synthèse : le bilan de synthèse visé à l'article 1.10.1-1, 3 ;
3° Chambre de recours : la chambre de recours créée à l'article 2.3.1-18 ;
4° décision du Service général de l'Inspection : la décision visée à l'article 2.3.1-13 ;
5° décision de la Chambre de recours : la décision visée à l'article 2.3.1-16 ;
6° jours ouvrables : le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, à l'exception des jours qui tombent un jour férié ;
7° onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 2 ;
8° onglet relatif à l'avis de l'école : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 3 ;
9° onglet relatif à l'avis du centre PMS : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 4 ;
10° onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 5 ;
11° onglet relatif au recours des parents : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 6 ;
12° onglet relatif à la décision de la Chambre de recours : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 7 ;
13° onglet relatif au cycle de vie de la procédure : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 8 ;
14° onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel dans la troisième année de l'enseignement maternel : l'onglet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a) ;
15° profil d'utilisateur " direction d'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 2 ;
16° profil d'utilisateur " direction de centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 3 ;
17° profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 4 ;
18° profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 5 ;
19° profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 6 ;
20° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 7 ;
21° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 8 ;
22° profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 9 ;
23° profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 10 ;
24° profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 11 ;
25° profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 12 ;
26° profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 13 ;
27° sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " : le sous-volet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 2°.]1
1° application informatique DAccE : l'application informatique DAccE visée à l'article 1.10.2-2, § 8 ;
2° bilan de synthèse : le bilan de synthèse visé à l'article 1.10.1-1, 3 ;
3° Chambre de recours : la chambre de recours créée à l'article 2.3.1-18 ;
4° décision du Service général de l'Inspection : la décision visée à l'article 2.3.1-13 ;
5° décision de la Chambre de recours : la décision visée à l'article 2.3.1-16 ;
6° jours ouvrables : le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, à l'exception des jours qui tombent un jour férié ;
7° onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 2 ;
8° onglet relatif à l'avis de l'école : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 3 ;
9° onglet relatif à l'avis du centre PMS : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 4 ;
10° onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 5 ;
11° onglet relatif au recours des parents : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 6 ;
12° onglet relatif à la décision de la Chambre de recours : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 7 ;
13° onglet relatif au cycle de vie de la procédure : l'onglet visé à l'article 2.3.1-20, § 8 ;
14° onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel dans la troisième année de l'enseignement maternel : l'onglet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a) ;
15° profil d'utilisateur " direction d'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 2 ;
16° profil d'utilisateur " direction de centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 3 ;
17° profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 4 ;
18° profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 5 ;
19° profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 6 ;
20° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 7 ;
21° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 8 ;
22° profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 9 ;
23° profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 10 ;
24° profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 11 ;
25° profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 12 ;
26° profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-22, § 13 ;
27° sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " : le sous-volet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 2°.]1
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing om een leerling bij wijze van uitzondering het derde jaar van het kleuteronderwijs te laten overdoen]1
Sous-section 2. [1 - De la décision de maintenir exceptionnellement un élève en troisième année de l'enseignement maternel]1
Art. 2.3.1 -11. [1 § 1 Ouders dienen het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven van hun kind in het derde jaar van het kleuteronderwijs in tussen de vrijdag van de derde week volgend op de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de vijfde week volgend op de ontspanningsvakantie (carnaval), via het tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven.
In afwijking van lid 1 kunnen ouders op basis van de door hen verstrekte informatie de directeur van de school of het PMS-centrum vragen om het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven van hun kind in het derde jaar van het kleuteronderwijs in te dienen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs". De regering stelt de voorwaarden vast voor de indiening van het verzoek tot zittenblijven door de directeur van de school of het PMS-centrum en het model van het document waarin het verzoek tot indiening van het verzoek tot zittenblijven door de directeur van de school of het PMS-centrum wordt geformaliseerd.
Zodra het verzoek tot zittenblijven binnen de in lid 1 bedoelde periode is ingediend, hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirecteur" en "PMS-centrumdirecteur" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
§ 2. Op straffe van onontvankelijkheid van het verzoek leggen de ouders een attest voor dat minder dan zes maanden geleden is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering legt een lijst vast van de beroepen die zijn gemachtigd om het genoemde attest op te stellen, en bepaalt de voorwaarden voor de conformiteit van deze documenten.
§ 3. Bij het indienen van het verzoek kunnen ouders een adres opgeven als ze per post een kopie willen ontvangen van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst en in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep, waarvan kennisgeving wordt gedaan in het DAccE. Anders wordt de beslissing enkel meegedeeld via het DAccE van de betrokken leerling.
§ 4. Ouders kunnen de gegevens in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" raadplegen met behulp van de DAccE-computertoepassing.
Ouders kunnen de in lid 1 bedoelde gegevens op school of in het PMS-centrum raadplegen volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden.
Ze kunnen ook een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens krijgen door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt het verplichte model voor kopieën van de in lid 1 bedoelde gegevens en een model voor verzoeken om die kopieën vast.
§ 5. Zodra het verzoek van de ouders is ingediend, ontvangen de directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling en de ouders, een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
De directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling, kunnen het verzoek raadplegen dat door de ouders is ingediend via het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar", en kunnen dan de adviezen geven bedoeld in artikel 2.3.1-12.
§ 6. Tussen het moment waarop het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend en de laatste vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) kunnen ouders afzien van hun verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
In afwijking van lid 1 kunnen ouders de directeur van de school of van het PMS-centrum vragen om ervan af te zien. De regering stelt de voorwaarden voor het indienen van het verzoek en het model van het verzoek tot afstand vast. In dit geval dienen ouders hun verzoek tot afstand uiterlijk de laatste woensdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) in, zodat de directeur van de school of van het PMS-centrum kan overgaan tot het afzien van het verzoek tot zittenblijven tegen de laatste vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
Ingeval het de ouders zijn die ervan afzien, ontvangen de directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling en de ouders, een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. De school en het PMS-centrum verstrekken de in artikel 2.3.1-12 bedoelde adviezen niet als ze nog niet zijn uitgebracht.
Ingeval er van het verzoek tot zittenblijven wordt afgezien, wordt de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs binnen de 10 schoolwerkdagen afgesloten. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs is niet geopend.]1
In afwijking van lid 1 kunnen ouders op basis van de door hen verstrekte informatie de directeur van de school of het PMS-centrum vragen om het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven van hun kind in het derde jaar van het kleuteronderwijs in te dienen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs". De regering stelt de voorwaarden vast voor de indiening van het verzoek tot zittenblijven door de directeur van de school of het PMS-centrum en het model van het document waarin het verzoek tot indiening van het verzoek tot zittenblijven door de directeur van de school of het PMS-centrum wordt geformaliseerd.
Zodra het verzoek tot zittenblijven binnen de in lid 1 bedoelde periode is ingediend, hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirecteur" en "PMS-centrumdirecteur" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
§ 2. Op straffe van onontvankelijkheid van het verzoek leggen de ouders een attest voor dat minder dan zes maanden geleden is opgesteld door een specialist op medisch, paramedisch of psychomedisch gebied, of door een multidisciplinair medisch team. De regering legt een lijst vast van de beroepen die zijn gemachtigd om het genoemde attest op te stellen, en bepaalt de voorwaarden voor de conformiteit van deze documenten.
§ 3. Bij het indienen van het verzoek kunnen ouders een adres opgeven als ze per post een kopie willen ontvangen van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst en in voorkomend geval de beslissing van de Kamer van beroep, waarvan kennisgeving wordt gedaan in het DAccE. Anders wordt de beslissing enkel meegedeeld via het DAccE van de betrokken leerling.
§ 4. Ouders kunnen de gegevens in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" raadplegen met behulp van de DAccE-computertoepassing.
Ouders kunnen de in lid 1 bedoelde gegevens op school of in het PMS-centrum raadplegen volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden.
Ze kunnen ook een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens krijgen door een schriftelijk verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt het verplichte model voor kopieën van de in lid 1 bedoelde gegevens en een model voor verzoeken om die kopieën vast.
§ 5. Zodra het verzoek van de ouders is ingediend, ontvangen de directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling en de ouders, een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
De directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling, kunnen het verzoek raadplegen dat door de ouders is ingediend via het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar", en kunnen dan de adviezen geven bedoeld in artikel 2.3.1-12.
§ 6. Tussen het moment waarop het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend en de laatste vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) kunnen ouders afzien van hun verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
In afwijking van lid 1 kunnen ouders de directeur van de school of van het PMS-centrum vragen om ervan af te zien. De regering stelt de voorwaarden voor het indienen van het verzoek en het model van het verzoek tot afstand vast. In dit geval dienen ouders hun verzoek tot afstand uiterlijk de laatste woensdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) in, zodat de directeur van de school of van het PMS-centrum kan overgaan tot het afzien van het verzoek tot zittenblijven tegen de laatste vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
Ingeval het de ouders zijn die ervan afzien, ontvangen de directeur van de school die en de directeur van het PMS-centrum dat verantwoordelijk is voor de leerling en de ouders, een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. De school en het PMS-centrum verstrekken de in artikel 2.3.1-12 bedoelde adviezen niet als ze nog niet zijn uitgebracht.
Ingeval er van het verzoek tot zittenblijven wordt afgezien, wordt de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs binnen de 10 schoolwerkdagen afgesloten. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs is niet geopend.]1
Art. 2.3.1 -11. [1 § 1er Les parents introduisent la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel relative à leur enfant entre le vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (Carnaval) et le vendredi de la cinquième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval), par l'intermédiaire de l'onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les parents peuvent, sur la base des éléments qu'ils communiquent, demander au directeur de l'école ou du centre PMS d'introduire la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel relative à leur enfant dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ". Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction de la demande de maintien par le directeur de l'école ou du centre PMS et le modèle de document formalisant la demande d'introduction de la demande de maintien par le directeur de l'école ou du centre PMS.
Une fois que la demande de maintien est introduite dans le délai visé à l'alinéa 1er, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", " directeur d'école " et " directeur de centre PMS " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.
§ 2. Sous peine d'irrecevabilité de la demande, les parents communiquent une attestation établie depuis moins de six mois, par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, ou par une équipe médicale pluridisciplinaire. Le Gouvernement fixe la liste des professions habilitées à établir ladite attestation et les conditions de conformité de ces documents.
§ 3. Lorsqu'ils introduisent la demande, les parents peuvent renseigner une adresse s'ils souhaitent recevoir par voie postale une copie de la décision du Service général de l'Inspection et, le cas échéant, de la décision rendue par la Chambre de recours, notifiées dans le DAccE. A défaut, la décision est communiquée uniquement par l'intermédiaire du DAccE de l'élève concerné.
§ 4. Les parents peuvent consulter les données figurant dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " au moyen de l'application informatique DAccE.
Les parents peuvent, selon les modalités fixées par le Gouvernement, consulter au sein de l'école ou du centre PMS les données visées à l'alinéa 1er.
Ils peuvent également obtenir copie des données visées à l'alinéa 1er en introduisant une demande écrite adressée au directeur de l'école ou du centre PMS. Le Gouvernement fixe le modèle obligatoire de copie des données visées à l'alinéa 1er ainsi qu'un modèle de demande de cette copie.
§ 5. Dès que la demande des parents a été introduite, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS en charge de l'élève et les parents reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
Le directeur de l'école et le directeur du centre PMS en charge de l'élève peuvent consulter la demande introduite par les parents par l'intermédiaire du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " et ils peuvent alors émettre les avis visés à l'article 2.3.1-12.
§ 6. Entre le moment où la demande de maintien est introduite et le dernier vendredi qui précède les vacances de printemps (Pâques), les parents peuvent renoncer à leur demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les parents peuvent demander au directeur de l'école ou du centre PMS de procéder à cette renonciation. Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction de la demande ainsi que le modèle de demande de renonciation. Dans cette hypothèse, les parents introduisent leur demande de renonciation au plus tard le dernier mercredi qui précède les vacances de printemps (Pâques) afin de permettre au directeur de l'école ou du centre PMS de procéder à la renonciation pour le dernier vendredi qui précède les vacances de printemps (Pâques).
En cas de renonciation de la part des parents, le directeur de l'école le directeur du centre PMS en charge de l'élève et les parents reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE. L'école et le centre PMS ne remettent pas les avis visés à l'article 2.3.1-12 si ceux-ci n'ont pas encore été émis.
En cas de renonciation, la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est clôturée dans les 10 jours ouvrables scolaires. Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel n'est pas ouvert.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, les parents peuvent, sur la base des éléments qu'ils communiquent, demander au directeur de l'école ou du centre PMS d'introduire la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel relative à leur enfant dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ". Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction de la demande de maintien par le directeur de l'école ou du centre PMS et le modèle de document formalisant la demande d'introduction de la demande de maintien par le directeur de l'école ou du centre PMS.
Une fois que la demande de maintien est introduite dans le délai visé à l'alinéa 1er, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", " directeur d'école " et " directeur de centre PMS " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.
§ 2. Sous peine d'irrecevabilité de la demande, les parents communiquent une attestation établie depuis moins de six mois, par un spécialiste dans le domaine médical, paramédical ou psycho-médical, ou par une équipe médicale pluridisciplinaire. Le Gouvernement fixe la liste des professions habilitées à établir ladite attestation et les conditions de conformité de ces documents.
§ 3. Lorsqu'ils introduisent la demande, les parents peuvent renseigner une adresse s'ils souhaitent recevoir par voie postale une copie de la décision du Service général de l'Inspection et, le cas échéant, de la décision rendue par la Chambre de recours, notifiées dans le DAccE. A défaut, la décision est communiquée uniquement par l'intermédiaire du DAccE de l'élève concerné.
§ 4. Les parents peuvent consulter les données figurant dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " au moyen de l'application informatique DAccE.
Les parents peuvent, selon les modalités fixées par le Gouvernement, consulter au sein de l'école ou du centre PMS les données visées à l'alinéa 1er.
Ils peuvent également obtenir copie des données visées à l'alinéa 1er en introduisant une demande écrite adressée au directeur de l'école ou du centre PMS. Le Gouvernement fixe le modèle obligatoire de copie des données visées à l'alinéa 1er ainsi qu'un modèle de demande de cette copie.
§ 5. Dès que la demande des parents a été introduite, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS en charge de l'élève et les parents reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
Le directeur de l'école et le directeur du centre PMS en charge de l'élève peuvent consulter la demande introduite par les parents par l'intermédiaire du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " et ils peuvent alors émettre les avis visés à l'article 2.3.1-12.
§ 6. Entre le moment où la demande de maintien est introduite et le dernier vendredi qui précède les vacances de printemps (Pâques), les parents peuvent renoncer à leur demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel.
Par dérogation à l'alinéa 1er, les parents peuvent demander au directeur de l'école ou du centre PMS de procéder à cette renonciation. Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction de la demande ainsi que le modèle de demande de renonciation. Dans cette hypothèse, les parents introduisent leur demande de renonciation au plus tard le dernier mercredi qui précède les vacances de printemps (Pâques) afin de permettre au directeur de l'école ou du centre PMS de procéder à la renonciation pour le dernier vendredi qui précède les vacances de printemps (Pâques).
En cas de renonciation de la part des parents, le directeur de l'école le directeur du centre PMS en charge de l'élève et les parents reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE. L'école et le centre PMS ne remettent pas les avis visés à l'article 2.3.1-12 si ceux-ci n'ont pas encore été émis.
En cas de renonciation, la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est clôturée dans les 10 jours ouvrables scolaires. Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel n'est pas ouvert.]1
Art. 2.3.1 -12. [1 § 1. Onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van de school en na afloop van een bespreking onder collega's onder leiding van het onderwijsteam van de school, verstrekt de directeur namens de school een advies over het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs via het tabblad met betrekking tot het advies van de school.
Dit advies is met name gebaseerd op de beknopte balansen die zijn opgesteld tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven is ingediend, en geeft een gedetailleerd overzicht van de niet-verworven kennis en competenties, de manieren waarop de ondersteunende instrumenten zijn aangewend, en de mate waarin ze efficiënt waren. Als het onderwijsteam van de school voorstander is van het verzoek tot zittenblijven, worden in het advies de precieze en concrete doelstellingen vermeld die tegen het einde van het aanvullende jaar moeten zijn bereikt. Daarnaast worden ook de nieuwe acties en de voorwaarden voor de acties vermeld waarvan het onderwijsteam van mening is dat ze noodzakelijk zijn in het kader van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding die tijdens het aanvullende jaar worden ingezet.
Wanneer er geen beknopte balansen zijn opgesteld tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend, moet in het advies het volgende worden gespecificeerd:
1° of er moeilijkheden werden vastgesteld en welke pedagogische acties er werden ondernomen/voortgezet door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om de leerling in staat te stellen deze moeilijkheden te overwinnen;
2° in voorkomend geval de acties die ouders ondernemen om het leerproces van hun kind te ondersteunen. De toestemming van de ouders wordt verkregen volgens dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die zijn vastgelegd ingevolge artikel 1.10.2-2, § 5, lid 4;
3° of uitzonderlijke omstandigheden in verband met de situatie van de leerling het onderwijsteam hebben verhinderd om beknopte balansen op te stellen tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend.
Voor elke klas of elke leerling wijst de directeur een persoon aan met het gebruikersprofiel "schooldirectie" of "lid van het pedagogisch team" om het advies van de school in te voeren. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan het advies valideren.
Het advies van de school moet uiterlijk de vrijdag van de week vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) worden ingediend.
Na afloop van de in lid 5 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "lid van het pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
§ 2. Onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van het PMS-centrum en na afloop van een bespreking onder collega's onder leiding van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, verstrekt de directeur namens het PMS-centrum een advies over het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs via het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum.
Dit gedetailleerde advies is in voorkomend geval gebaseerd op de middelen die door het multidisciplinair team van het PMS-centrum zijn ingezet, en op de bijbehorende resultaten.
Het door het bevoegde PMS-centrum uit te brengen advies moet worden verstrekt door het centrum dat de school bedient waar de leerling schoolliep in het schooljaar voorafgaand aan dat waarvoor het advies is vereist.
Het PMS-centrum moet zijn advies motiveren. Als het PMS-centrum de betrokken leerling niet heeft begeleid, wordt het advies opgesteld rekening houdend met deze afwezigheid van zorg. Bovendien moet een samenvatting van de bevindingen van het team expliciet worden opgenomen in het individuele dossier van de leerling dat binnen het PMS-centrum wordt opgesteld, zoals bepaald in artikel 6 van het organiek koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra.
Voor elke leerling wijst de directeur een persoon aan die verantwoordelijk is voor de invoering van het advies van het PMS-centrum. De aangewezen persoon moet een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" of "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" kan het advies valideren.
Het advies van het PMS-centrum moet uiterlijk de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) worden ingediend.
Na afloop van de in lid 6 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" of "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
§ 3. Zodra het advies van de school bedoeld in paragraaf 1 en het advies van het PMS-centrum bedoeld in lid 2 zijn verstrekt, ontvangen de ouders telkens een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
Op basis van de twee adviezen kunnen de ouders het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs bevestigen of ervan afzien overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6. Na bevestiging ontvangt de coördinerend inspecteur-generaal van de Algemene Inspectiedienst een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst van het dossier wordt gemeld.
Als er geen standpunt wordt ingenomen, wordt het verzoek automatisch doorgestuurd naar de Algemene Inspectiedienst op de zaterdag van de week vóór de voorjaarsvakantie (Pasen). De coördinerend inspecteur-generaal van de Algemene Inspectiedienst ontvangt een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst wordt gemeld van de verschillende dossiers met betrekking tot een verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.]1
Dit advies is met name gebaseerd op de beknopte balansen die zijn opgesteld tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven is ingediend, en geeft een gedetailleerd overzicht van de niet-verworven kennis en competenties, de manieren waarop de ondersteunende instrumenten zijn aangewend, en de mate waarin ze efficiënt waren. Als het onderwijsteam van de school voorstander is van het verzoek tot zittenblijven, worden in het advies de precieze en concrete doelstellingen vermeld die tegen het einde van het aanvullende jaar moeten zijn bereikt. Daarnaast worden ook de nieuwe acties en de voorwaarden voor de acties vermeld waarvan het onderwijsteam van mening is dat ze noodzakelijk zijn in het kader van de specifieke complementaire instrumenten voor differentiatie en persoonlijke begeleiding die tijdens het aanvullende jaar worden ingezet.
Wanneer er geen beknopte balansen zijn opgesteld tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend, moet in het advies het volgende worden gespecificeerd:
1° of er moeilijkheden werden vastgesteld en welke pedagogische acties er werden ondernomen/voortgezet door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om de leerling in staat te stellen deze moeilijkheden te overwinnen;
2° in voorkomend geval de acties die ouders ondernemen om het leerproces van hun kind te ondersteunen. De toestemming van de ouders wordt verkregen volgens dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die zijn vastgelegd ingevolge artikel 1.10.2-2, § 5, lid 4;
3° of uitzonderlijke omstandigheden in verband met de situatie van de leerling het onderwijsteam hebben verhinderd om beknopte balansen op te stellen tijdens het schooljaar waarin het verzoek tot zittenblijven wordt ingediend.
Voor elke klas of elke leerling wijst de directeur een persoon aan met het gebruikersprofiel "schooldirectie" of "lid van het pedagogisch team" om het advies van de school in te voeren. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan het advies valideren.
Het advies van de school moet uiterlijk de vrijdag van de week vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) worden ingediend.
Na afloop van de in lid 5 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "lid van het pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
§ 2. Onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van het PMS-centrum en na afloop van een bespreking onder collega's onder leiding van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, verstrekt de directeur namens het PMS-centrum een advies over het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs via het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum.
Dit gedetailleerde advies is in voorkomend geval gebaseerd op de middelen die door het multidisciplinair team van het PMS-centrum zijn ingezet, en op de bijbehorende resultaten.
Het door het bevoegde PMS-centrum uit te brengen advies moet worden verstrekt door het centrum dat de school bedient waar de leerling schoolliep in het schooljaar voorafgaand aan dat waarvoor het advies is vereist.
Het PMS-centrum moet zijn advies motiveren. Als het PMS-centrum de betrokken leerling niet heeft begeleid, wordt het advies opgesteld rekening houdend met deze afwezigheid van zorg. Bovendien moet een samenvatting van de bevindingen van het team expliciet worden opgenomen in het individuele dossier van de leerling dat binnen het PMS-centrum wordt opgesteld, zoals bepaald in artikel 6 van het organiek koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra.
Voor elke leerling wijst de directeur een persoon aan die verantwoordelijk is voor de invoering van het advies van het PMS-centrum. De aangewezen persoon moet een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" of "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" kan het advies valideren.
Het advies van het PMS-centrum moet uiterlijk de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen) worden ingediend.
Na afloop van de in lid 6 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" of "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.
§ 3. Zodra het advies van de school bedoeld in paragraaf 1 en het advies van het PMS-centrum bedoeld in lid 2 zijn verstrekt, ontvangen de ouders telkens een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
Op basis van de twee adviezen kunnen de ouders het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs bevestigen of ervan afzien overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6. Na bevestiging ontvangt de coördinerend inspecteur-generaal van de Algemene Inspectiedienst een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst van het dossier wordt gemeld.
Als er geen standpunt wordt ingenomen, wordt het verzoek automatisch doorgestuurd naar de Algemene Inspectiedienst op de zaterdag van de week vóór de voorjaarsvakantie (Pasen). De coördinerend inspecteur-generaal van de Algemene Inspectiedienst ontvangt een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst wordt gemeld van de verschillende dossiers met betrekking tot een verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.]1
Art. 2.3.1 -12. [1 § 1er. Sous la responsabilité du pouvoir organisateur de l'école et à l'issue d'une réflexion collégiale menée par l'équipe éducative de l'école, le directeur remet un avis au nom de l'école sur le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel, par le biais de l'onglet relatif à l'avis de l'école.
Cet avis se fonde notamment sur les bilans de synthèse établis durant l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est demandé et détaille les connaissances et compétences non acquises, les modalités de mise en oeuvre des dispositifs de soutien et leur degré d'efficacité. Dans l'hypothèse où l'équipe éducative de l'école est en faveur de la demande de maintien, l'avis explicite les objectifs précis et concrets à atteindre au terme de l'année complémentaire et renseigne les nouvelles actions ainsi que les modalités des actions qu'il lui semble nécessaire d'envisager dans le cadre des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé qui sont mis en place durant l'année complémentaire.
Lorsque des bilans de synthèse n'ont pas été établis durant l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est demandé, l'avis doit préciser :
1° si des difficultés ont été observées et quelles actions pédagogiques ont été mises en place/poursuivies par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, pour permettre à l'élève de surmonter ces difficultés ;
2° le cas échéant, les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant. Le consentement des parents est recueilli selon les mêmes modalités que celles fixées en exécution de l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 4 ;
3° si des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève n'ont pas permis à l'équipe éducative d'établir des bilans de synthèse durant l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est demandé.
Le directeur désigne, pour chaque classe ou pour chaque élève, une personne chargée de saisir l'avis de l'école parmi les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " membre de l'équipe pédagogique ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " peut valider l'avis.
L'avis de l'école doit être rendu au plus tard le vendredi de la semaine qui précède les vacances de printemps (Pâques).
A l'issue du délai visé à l'alinéa 5, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " membre de l'équipe pédagogique " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.
§ 2. Sous la responsabilité du pouvoir organisateur du centre PMS et à l'issue d'une réflexion collégiale menée par l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, le directeur remet un avis au nom du centre PMS sur le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel, par le biais de l'onglet relatif à l'avis du centre PMS.
Cet avis circonstancié se fonde, le cas échéant, sur les moyens mis en oeuvre par l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et sur les résultats y relatifs.
L'avis à émettre par le centre PMS compétent doit être remis par le Centre qui dessert l'école fréquentée par l'élève durant l'année scolaire qui précède celle pour laquelle l'avis est requis.
L'avis du centre PMS doit être motivé. Lorsque le centre PMS n'a pas accompagné l'élève concerné, l'avis est établi en tenant compte de cette absence de prise en charge. Par ailleurs, une synthèse des constats de l'équipe doit explicitement figurer au dossier individuel de l'élève établi au sein du centre PMS, tel que prévu par l'article 6 de l'arrêté royal du 13 août 1962 organique des centres psycho-médico-sociaux.
Le directeur désigne, pour chaque élève, une personne chargée de saisir l'avis du centre PMS. La personne désignée doit disposer d'un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " ou " membre du personnel technique du centre PMS ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " peut valider l'avis.
L'avis du centre PMS doit être rendu au plus tard le vendredi qui précède les vacances de printemps (Pâques).
A l'issue du délai visé à l'alinéa 6, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " ou " membre du personnel technique du centre PMS " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.
§ 3. Dès que l'avis de l'école visé au paragraphe 1er et que l'avis du centre PMS visé au paragraphe 2 ont été remis, les parents reçoivent chaque fois une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
Sur la base des deux avis, les parents peuvent confirmer la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ou y renoncer conformément à l'article 2.3.1-11, § 6. Dès confirmation, l'inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection reçoit une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, l'informant de la réception du dossier.
A défaut d'avoir pris position, la demande est automatiquement transmise au Service général de l'Inspection le samedi de la semaine qui précède les vacances de printemps (Pâques). L'inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection reçoit une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, l'informant de la réception des différents dossiers portant sur une demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel.]1
Cet avis se fonde notamment sur les bilans de synthèse établis durant l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est demandé et détaille les connaissances et compétences non acquises, les modalités de mise en oeuvre des dispositifs de soutien et leur degré d'efficacité. Dans l'hypothèse où l'équipe éducative de l'école est en faveur de la demande de maintien, l'avis explicite les objectifs précis et concrets à atteindre au terme de l'année complémentaire et renseigne les nouvelles actions ainsi que les modalités des actions qu'il lui semble nécessaire d'envisager dans le cadre des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé qui sont mis en place durant l'année complémentaire.
Lorsque des bilans de synthèse n'ont pas été établis durant l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est demandé, l'avis doit préciser :
1° si des difficultés ont été observées et quelles actions pédagogiques ont été mises en place/poursuivies par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, pour permettre à l'élève de surmonter ces difficultés ;
2° le cas échéant, les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant. Le consentement des parents est recueilli selon les mêmes modalités que celles fixées en exécution de l'article 1.10.2-2, § 5, alinéa 4 ;
3° si des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève n'ont pas permis à l'équipe éducative d'établir des bilans de synthèse durant l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est demandé.
Le directeur désigne, pour chaque classe ou pour chaque élève, une personne chargée de saisir l'avis de l'école parmi les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " membre de l'équipe pédagogique ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " peut valider l'avis.
L'avis de l'école doit être rendu au plus tard le vendredi de la semaine qui précède les vacances de printemps (Pâques).
A l'issue du délai visé à l'alinéa 5, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " membre de l'équipe pédagogique " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.
§ 2. Sous la responsabilité du pouvoir organisateur du centre PMS et à l'issue d'une réflexion collégiale menée par l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, le directeur remet un avis au nom du centre PMS sur le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel, par le biais de l'onglet relatif à l'avis du centre PMS.
Cet avis circonstancié se fonde, le cas échéant, sur les moyens mis en oeuvre par l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et sur les résultats y relatifs.
L'avis à émettre par le centre PMS compétent doit être remis par le Centre qui dessert l'école fréquentée par l'élève durant l'année scolaire qui précède celle pour laquelle l'avis est requis.
L'avis du centre PMS doit être motivé. Lorsque le centre PMS n'a pas accompagné l'élève concerné, l'avis est établi en tenant compte de cette absence de prise en charge. Par ailleurs, une synthèse des constats de l'équipe doit explicitement figurer au dossier individuel de l'élève établi au sein du centre PMS, tel que prévu par l'article 6 de l'arrêté royal du 13 août 1962 organique des centres psycho-médico-sociaux.
Le directeur désigne, pour chaque élève, une personne chargée de saisir l'avis du centre PMS. La personne désignée doit disposer d'un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " ou " membre du personnel technique du centre PMS ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " peut valider l'avis.
L'avis du centre PMS doit être rendu au plus tard le vendredi qui précède les vacances de printemps (Pâques).
A l'issue du délai visé à l'alinéa 6, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " ou " membre du personnel technique du centre PMS " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.
§ 3. Dès que l'avis de l'école visé au paragraphe 1er et que l'avis du centre PMS visé au paragraphe 2 ont été remis, les parents reçoivent chaque fois une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
Sur la base des deux avis, les parents peuvent confirmer la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ou y renoncer conformément à l'article 2.3.1-11, § 6. Dès confirmation, l'inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection reçoit une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, l'informant de la réception du dossier.
A défaut d'avoir pris position, la demande est automatiquement transmise au Service général de l'Inspection le samedi de la semaine qui précède les vacances de printemps (Pâques). L'inspecteur général coordonnateur du Service général de l'Inspection reçoit une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, l'informant de la réception des différents dossiers portant sur une demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel.]1
Art. 2.3.1 -13. [1 § 1. De coördinerend inspecteur-generaal wijst voor elk dossier een inspecteur aan van de Dienst Onderwijsinspectie van het pedagogisch continuüm bedoeld in artikel 3, lid 3, 1° van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst. Hiervoor kan hij de ingediende dossiers raadplegen. Hij wijst een inspecteur aan die normaal gesproken niet op de betrokken school werkt.
§ 2. De overeenkomstig paragraaf 1 aangewezen inspecteur gaat na of aan de in artikel 2.3.1-5, § 1 bedoelde voorwaarden voor zittenblijven wordt voldaan, en evalueert of de aanhoudende leermoeilijkheden en de medische, paramedische of psychomedische situatie van de betrokken leerling van dien aard zijn dat ze het zittenblijven van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verantwoorden, met name met betrekking tot de kennis, de knowhow en de competenties die de leerling heeft verworven en de verwachtingen die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van initiële competenties, zoals vastgesteld in het decreet van 9 juli 2020 houdende bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 23 januari 2020 tot vaststelling van het referentiesysteem van initiële competenties.
Daartoe raadpleegt de aangewezen inspecteur het (de) dossier(s) waarvoor hij is aangewezen via het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" en neemt hij de beslissing van de Algemene Inspectiedienst op basis van het volledige dossier dat hem ter beschikking wordt gesteld, namelijk:
1° de informatie in het verzoek van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
2° het advies van de school dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
3° het advies van het PMS-centrum dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2.
Indien nodig kan de aangewezen inspecteur de school en de ouders om aanvullende documenten vragen. Het kan de ouders ook horen.
§ 3. De beslissing van de Algemene Inspectiedienst om het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs door de betrokken leerling toe te staan of te weigeren, wordt genomen op de vrijdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen). Als de beslissing op deze dag niet is genomen, wordt het uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs geacht te zijn toegekend.
Deze beslissing wordt meegedeeld via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.
§ 4. Na afloop van de in paragraaf 3, lid 1 bedoelde periode ontvangen de ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. Na afloop van deze periode kunnen ze de beslissing van de Algemene Inspectiedienst raadplegen.
Na afloop van de in paragraaf 3, lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers met het gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.
Indien de ouders bij het indienen van het verzoek een postadres hebben opgegeven, sturen de regeringsdiensten die instaan voor het secretariaat van de Algemene Inspectiedienst in het kader van de in dit artikel bedoelde opdracht, hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Algemene Inspectiedienst per aangetekende brief een kopie van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.]1
§ 2. De overeenkomstig paragraaf 1 aangewezen inspecteur gaat na of aan de in artikel 2.3.1-5, § 1 bedoelde voorwaarden voor zittenblijven wordt voldaan, en evalueert of de aanhoudende leermoeilijkheden en de medische, paramedische of psychomedische situatie van de betrokken leerling van dien aard zijn dat ze het zittenblijven van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verantwoorden, met name met betrekking tot de kennis, de knowhow en de competenties die de leerling heeft verworven en de verwachtingen die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van initiële competenties, zoals vastgesteld in het decreet van 9 juli 2020 houdende bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 23 januari 2020 tot vaststelling van het referentiesysteem van initiële competenties.
Daartoe raadpleegt de aangewezen inspecteur het (de) dossier(s) waarvoor hij is aangewezen via het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" en neemt hij de beslissing van de Algemene Inspectiedienst op basis van het volledige dossier dat hem ter beschikking wordt gesteld, namelijk:
1° de informatie in het verzoek van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
2° het advies van de school dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
3° het advies van het PMS-centrum dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2.
Indien nodig kan de aangewezen inspecteur de school en de ouders om aanvullende documenten vragen. Het kan de ouders ook horen.
§ 3. De beslissing van de Algemene Inspectiedienst om het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs door de betrokken leerling toe te staan of te weigeren, wordt genomen op de vrijdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen). Als de beslissing op deze dag niet is genomen, wordt het uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs geacht te zijn toegekend.
Deze beslissing wordt meegedeeld via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.
§ 4. Na afloop van de in paragraaf 3, lid 1 bedoelde periode ontvangen de ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. Na afloop van deze periode kunnen ze de beslissing van de Algemene Inspectiedienst raadplegen.
Na afloop van de in paragraaf 3, lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers met het gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.
Indien de ouders bij het indienen van het verzoek een postadres hebben opgegeven, sturen de regeringsdiensten die instaan voor het secretariaat van de Algemene Inspectiedienst in het kader van de in dit artikel bedoelde opdracht, hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Algemene Inspectiedienst per aangetekende brief een kopie van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst.]1
Art. 2.3.1 -13. [1 § 1er. L'inspecteur général coordonnateur désigne, pour chaque dossier, un inspecteur du service de l'Inspection de l'Enseignement du continuum pédagogique visé à l'article 3, alinéa 3, 1°, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection. Pour ce faire, il peut consulter les dossiers introduits. Il désigne un inspecteur qui n'exerce pas habituellement ses missions auprès de l'école concernée.
§ 2. L'inspecteur désigné conformément au paragraphe 1er contrôle le respect des conditions de maintien visées à l'article 2.3.1-5, § 1er, et évalue si les difficultés d'apprentissage persistantes et la situation médicale, paramédicale ou psycho-médicale de l'élève concerné sont de nature à justifier son maintien en troisième année de l'enseignement maternel, notamment au regard des savoirs, savoir-faire et compétences acquis par l'élève et des attendus définis dans le référentiel de compétences initiales tels que fixés par le décret du 9 juillet 2020 portant confirmation de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 23 janvier 2020 déterminant le référentiel des compétences initiales.
Pour ce faire, l'inspecteur désigné accède au(x) dossier(s) pour le(s)quel(s) il est désigné par l'intermédiaire du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " et rend la décision du Service général de l'Inspection en se fondant sur l'ensemble du dossier mis à sa disposition, à savoir :
1° les éléments contenus dans la demande des parents visés à l'article 2.3.1-11 ;
2° l'avis de l'école rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
3° l'avis du centre PMS rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 2.
S'il l'estime nécessaire, l'inspecteur désigné peut solliciter l'école et les parents pour obtenir des documents supplémentaires. Il peut également entendre les parents.
§ 3. La décision du Service général de l'Inspection autorisant ou refusant le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel par l'élève concerné est rendue le vendredi de la deuxième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques). Si la décision n'est pas rendue à cette date, le maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est considéré comme accordé.
Cette décision est communiquée par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection.
§ 4. A l'issue du délai visé au paragraphe 3, alinéa 1er, les parents, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE. Ils peuvent consulter la décision rendue par le Service général de l'Inspection à l'issue de ce délai.
A l'issue du délai visé au paragraphe 3, alinéa 1er, les utilisateurs ayant le profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " ne disposent plus d'un accès en écriture à la rubrique relative à la décision du Service général de l'Inspection.
Si les parents ont renseigné une adresse postale lors de l'introduction de la demande, les services du Gouvernement qui assurent le secrétariat du Service général de l'Inspection dans le cadre de la mission visée au présent article leur adressent une copie de la décision rendue par le Service général de l'Inspection par envoi recommandé, dans un délai de deux jours ouvrables suivant la décision du Service général de l'Inspection.]1
§ 2. L'inspecteur désigné conformément au paragraphe 1er contrôle le respect des conditions de maintien visées à l'article 2.3.1-5, § 1er, et évalue si les difficultés d'apprentissage persistantes et la situation médicale, paramédicale ou psycho-médicale de l'élève concerné sont de nature à justifier son maintien en troisième année de l'enseignement maternel, notamment au regard des savoirs, savoir-faire et compétences acquis par l'élève et des attendus définis dans le référentiel de compétences initiales tels que fixés par le décret du 9 juillet 2020 portant confirmation de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 23 janvier 2020 déterminant le référentiel des compétences initiales.
Pour ce faire, l'inspecteur désigné accède au(x) dossier(s) pour le(s)quel(s) il est désigné par l'intermédiaire du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " et rend la décision du Service général de l'Inspection en se fondant sur l'ensemble du dossier mis à sa disposition, à savoir :
1° les éléments contenus dans la demande des parents visés à l'article 2.3.1-11 ;
2° l'avis de l'école rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
3° l'avis du centre PMS rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 2.
S'il l'estime nécessaire, l'inspecteur désigné peut solliciter l'école et les parents pour obtenir des documents supplémentaires. Il peut également entendre les parents.
§ 3. La décision du Service général de l'Inspection autorisant ou refusant le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel par l'élève concerné est rendue le vendredi de la deuxième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques). Si la décision n'est pas rendue à cette date, le maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est considéré comme accordé.
Cette décision est communiquée par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection.
§ 4. A l'issue du délai visé au paragraphe 3, alinéa 1er, les parents, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE. Ils peuvent consulter la décision rendue par le Service général de l'Inspection à l'issue de ce délai.
A l'issue du délai visé au paragraphe 3, alinéa 1er, les utilisateurs ayant le profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " ne disposent plus d'un accès en écriture à la rubrique relative à la décision du Service général de l'Inspection.
Si les parents ont renseigné une adresse postale lors de l'introduction de la demande, les services du Gouvernement qui assurent le secrétariat du Service général de l'Inspection dans le cadre de la mission visée au présent article leur adressent une copie de la décision rendue par le Service général de l'Inspection par envoi recommandé, dans un délai de deux jours ouvrables suivant la décision du Service général de l'Inspection.]1
Art. 2.3.1 -14. [1 In geval van een beslissing waarbij het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geweigerd, kunnen ouders tegen deze beslissing beroep instellen bij de Kamer van beroep via het tabblad met betrekking tot het beroep van ouders.
Op straffe van onontvankelijkheid stellen ouders hun beroep binnen de tien werkdagen na ontvangst van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst in.
Het beroep moet een nauwkeurige motivering bevatten met de redenen waarom de ouders de in lid 1 bedoelde beslissing aanvechten. Ouders voegen alle stukken toe die ze nuttig achten voor hun beroep.
Op basis van de door hen verstrekte informatie kunnen ouders de directeur van de school of het PMS-centrum ook vragen om hun beroep in te stellen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs". De regering stelt de voorwaarden vast voor de instelling van het beroep door de directeur van de school of het PMS-centrum en het model van het document waarin het verzoek tot instelling van beroep door de directeur van de school of het PMS-centrum wordt geformaliseerd.
Zodra een beroep is ingesteld, ontvangen de voorzitter, de leden en de secretaris van de Kamer van beroep een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst van het dossier wordt gemeld. De ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
Zodra het beroep binnen de in lid 2 bedoelde periode is ingesteld, hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirecteur" en "PMS-centrumdirecteur" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.]1
Op straffe van onontvankelijkheid stellen ouders hun beroep binnen de tien werkdagen na ontvangst van de beslissing van de Algemene Inspectiedienst in.
Het beroep moet een nauwkeurige motivering bevatten met de redenen waarom de ouders de in lid 1 bedoelde beslissing aanvechten. Ouders voegen alle stukken toe die ze nuttig achten voor hun beroep.
Op basis van de door hen verstrekte informatie kunnen ouders de directeur van de school of het PMS-centrum ook vragen om hun beroep in te stellen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs". De regering stelt de voorwaarden vast voor de instelling van het beroep door de directeur van de school of het PMS-centrum en het model van het document waarin het verzoek tot instelling van beroep door de directeur van de school of het PMS-centrum wordt geformaliseerd.
Zodra een beroep is ingesteld, ontvangen de voorzitter, de leden en de secretaris van de Kamer van beroep een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, en waarin de ontvangst van het dossier wordt gemeld. De ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
Zodra het beroep binnen de in lid 2 bedoelde periode is ingesteld, hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirecteur" en "PMS-centrumdirecteur" geen schrijftoegang meer tot het tabblad bedoeld in lid 1.]1
Art. 2.3.1 -14. [1 En cas de décision refusant le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel, les parents peuvent introduire un recours à l'encontre de cette décision auprès de la Chambre de recours par l'intermédiaire de l'onglet relatif au recours des parents.
Sous peine d'irrecevabilité, les parents introduisent leur recours dans les dix jours ouvrables qui suivent la communication de la décision du Service général de l'Inspection.
Le recours doit comprendre une motivation précise reprenant les raisons pour lesquelles les parents contestent la décision visée à l'alinéa 1er. Les parents joignent les pièces qu'ils jugent utiles à leur recours.
Les parents peuvent également, sur la base des éléments qu'ils communiquent, demander au directeur de l'école ou du centre PMS d'introduire leur recours dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ". Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction du recours par le directeur de l'école ou du centre PMS et le modèle de document formalisant la demande d'introduction de recours par le directeur de l'école ou du centre PMS.
Dès qu'un recours est introduit, le président, les membres et le secrétaire de la Chambre de recours reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, les informant de la réception du dossier. Les parents, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
Une fois que le recours est introduit dans le délai visé à l'alinéa 2, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", " directeur d'école " et " directeur de centre PMS " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.]1
Sous peine d'irrecevabilité, les parents introduisent leur recours dans les dix jours ouvrables qui suivent la communication de la décision du Service général de l'Inspection.
Le recours doit comprendre une motivation précise reprenant les raisons pour lesquelles les parents contestent la décision visée à l'alinéa 1er. Les parents joignent les pièces qu'ils jugent utiles à leur recours.
Les parents peuvent également, sur la base des éléments qu'ils communiquent, demander au directeur de l'école ou du centre PMS d'introduire leur recours dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ". Le Gouvernement fixe les modalités d'introduction du recours par le directeur de l'école ou du centre PMS et le modèle de document formalisant la demande d'introduction de recours par le directeur de l'école ou du centre PMS.
Dès qu'un recours est introduit, le président, les membres et le secrétaire de la Chambre de recours reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, les informant de la réception du dossier. Les parents, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
Une fois que le recours est introduit dans le délai visé à l'alinéa 2, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", " directeur d'école " et " directeur de centre PMS " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet visé à l'alinéa 1er.]1
Art. 2.3.1 -15. [1 De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt afgesloten vanaf de laatste dag van het schooljaar als de zaak niet aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep.
Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geopend op het moment dat het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.]1
Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geopend op het moment dat het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.]1
Art. 2.3.1 -15. [1 La procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est clôturée à compter du dernier jour de l'année scolaire lorsque la Chambre de recours n'est pas saisie.
Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".]1
Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".]1
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beroepen tegen beslissingen tot weigering van zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs]1
Sous-section 3. [1 - De l'examen par la Chambre de recours des recours portant sur la décision de refus de maintien en troisième année de l'enseignement maternel]1
Art. 2.3.1 -16. [1 § 1. De Kamer van beroep gaat na of aan de in artikel 2.3.1-5, § 1 bedoelde voorwaarden voor zittenblijven wordt voldaan, en evalueert of de aanhoudende leermoeilijkheden en de medische, paramedische of psychomedische situatie van de betrokken leerling van dien aard zijn dat ze het zittenblijven van de leerling in het derde jaar van het kleuteronderwijs verantwoorden, met name met betrekking tot de kennis, de knowhow en de competenties die de leerling heeft verworven en de verwachtingen die zijn vastgelegd in het referentiesysteem van initiële competenties, zoals vastgesteld in het decreet van 9 juli 2020 houdende bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 23 januari 2020 tot vaststelling van het referentiesysteem van initiële competenties.
Daartoe baseert de Kamer van beroep zich op het volledige dossier dat haar ter beschikking wordt gesteld, namelijk:
1° de informatie in het verzoek van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
2° het advies van de school dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
3° het advies van het PMS-centrum dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2;
4° de beslissing van de Algemene Inspectiedienst bedoeld in artikel 2.3.1-13;
5° het beroep ingesteld door de ouders overeenkomstig artikel 2.3.1-14.
In het kader van haar onderzoek kan de Kamer van beroep om aanvullende documenten en verhoren van personen vragen.
§ 2. De beslissing van de Kamer van beroep om het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs door de betrokken leerling toe te staan of te weigeren, wordt genomen op de vrijdag vóór de laatste week van het schooljaar, via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep. Als de beslissing op deze dag niet is genomen, wordt het uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs geacht te zijn toegekend.
De persoon die de in lid 1 bedoelde beslissing invoert, moet een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" kan de beslissing valideren.
Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode ontvangen de ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. Als de ouders bij het indienen van het verzoek een postadres hebben opgegeven, wordt hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Kamer van beroep per aangetekende brief een kopie van de beslissing toegestuurd.
Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers met het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" geen schrijftoegang meer tot het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.]1
Daartoe baseert de Kamer van beroep zich op het volledige dossier dat haar ter beschikking wordt gesteld, namelijk:
1° de informatie in het verzoek van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-11;
2° het advies van de school dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
3° het advies van het PMS-centrum dat werd gegeven overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2;
4° de beslissing van de Algemene Inspectiedienst bedoeld in artikel 2.3.1-13;
5° het beroep ingesteld door de ouders overeenkomstig artikel 2.3.1-14.
In het kader van haar onderzoek kan de Kamer van beroep om aanvullende documenten en verhoren van personen vragen.
§ 2. De beslissing van de Kamer van beroep om het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs door de betrokken leerling toe te staan of te weigeren, wordt genomen op de vrijdag vóór de laatste week van het schooljaar, via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep. Als de beslissing op deze dag niet is genomen, wordt het uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs geacht te zijn toegekend.
De persoon die de in lid 1 bedoelde beslissing invoert, moet een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" kan de beslissing valideren.
Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode ontvangen de ouders, de directeur van de school en de directeur van het PMS-centrum een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing. Als de ouders bij het indienen van het verzoek een postadres hebben opgegeven, wordt hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Kamer van beroep per aangetekende brief een kopie van de beslissing toegestuurd.
Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers met het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" geen schrijftoegang meer tot het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.]1
Art. 2.3.1 -16. [1 § 1er. La Chambre de recours contrôle le respect des conditions de maintien visées à l'article 2.3.1-5, § 1er, et évalue si les difficultés d'apprentissage persistantes et la situation médicale, paramédicale ou psycho-médicale de l'élève concerné sont de nature à justifier son maintien en troisième année de l'enseignement maternel, notamment au regard des savoirs, savoir-faire et compétences acquis par l'élève et des attendus définis dans le référentiel de compétences initiales tels que fixés par le décret du 9 juillet 2020 portant confirmation de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 23 janvier 2020 déterminant le référentiel des compétences initiales.
Pour ce faire, la Chambre de recours se fonde sur l'ensemble du dossier mis à sa disposition, à savoir :
1° les éléments contenus dans la demande des parents visés à l'article 2.3.1-11 ;
2° l'avis de l'école rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
3° l'avis du centre PMS rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 2 ;
4° la décision du Service général de l'Inspection visée à l'article 2.3.1-13 ;
5° le recours introduit par les parents conformément à l'article 2.3.1-14.
Dans le cadre de son instruction, la Chambre de recours peut solliciter des documents supplémentaires et des auditions de personnes.
§ 2. La Chambre de recours rend sa décision autorisant ou refusant le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel par l'élève concerné le vendredi qui précède la dernière semaine de l'année scolaire, par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours. Si la décision n'est pas rendue à cette date, le maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est considéré comme accordé.
La personne qui encode la décision visée à l'alinéa 1er doit disposer d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " peut valider la décision.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 1er, les parents, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE. Si les parents ont renseigné une adresse postale lors de l'introduction de la demande, une copie de la décision leur est adressée par voie recommandée dans un délai de deux jours ouvrables suivant la décision de la Chambre de recours.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 1er, les utilisateurs ayant le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.]1
Pour ce faire, la Chambre de recours se fonde sur l'ensemble du dossier mis à sa disposition, à savoir :
1° les éléments contenus dans la demande des parents visés à l'article 2.3.1-11 ;
2° l'avis de l'école rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
3° l'avis du centre PMS rendu conformément à l'article 2.3.1-12, § 2 ;
4° la décision du Service général de l'Inspection visée à l'article 2.3.1-13 ;
5° le recours introduit par les parents conformément à l'article 2.3.1-14.
Dans le cadre de son instruction, la Chambre de recours peut solliciter des documents supplémentaires et des auditions de personnes.
§ 2. La Chambre de recours rend sa décision autorisant ou refusant le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel par l'élève concerné le vendredi qui précède la dernière semaine de l'année scolaire, par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours. Si la décision n'est pas rendue à cette date, le maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est considéré comme accordé.
La personne qui encode la décision visée à l'alinéa 1er doit disposer d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " peut valider la décision.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 1er, les parents, le directeur de l'école et le directeur du centre PMS reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE. Si les parents ont renseigné une adresse postale lors de l'introduction de la demande, une copie de la décision leur est adressée par voie recommandée dans un délai de deux jours ouvrables suivant la décision de la Chambre de recours.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 1er, les utilisateurs ayant le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.]1
Art. 2.3.1 -17. [1 Als de zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep, wordt de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs afgesloten vanaf de laatste dag van het schooljaar.
Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geopend op het moment dat het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.]1
Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geopend op het moment dat het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.]1
Art. 2.3.1 -17. [1 Lorsque la Chambre de recours est saisie, la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est clôturée à compter du dernier jour de l'année scolaire.
Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".]1
Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".]1
Art. 2.3.1 -18. [1 § 1. Er is een netoverschrijdende Kamer van beroep opgericht om beroepen te onderzoeken tegen beslissingen waarbij het volgen van een aanvullend jaar in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt geweigerd.
§ 2. De Kamer van beroep is als volgt samengesteld:
1° een inspecteur van de Algemene Dienst Onderwijsinspectie van het pedagogisch continuüm, die er de voorzitter van is;
2° drie leerkrachten uit het gewoon kleuteronderwijs;
3° drie directeurs van wie de school gewoon kleuteronderwijs organiseert;
4° een lid dat het buitengewoon onderwijs vertegenwoordigt;
5° een lid dat het gewoon basisonderwijs vertegenwoordigt;
6° een lid dat de psycho-medisch-sociale centra vertegenwoordigt;
7° twee leden aangewezen door de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1.
Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
Het lid bedoeld in lid 1, 1° en zijn plaatsvervanger worden voorgedragen door de Coördinerend inspecteur-generaal.
De leden bedoeld in lid 1, 2° tot 6° en hun plaatsvervangers worden aangewezen op gezamenlijke voordracht van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten. Voor elk gewoon lid is er een plaatsvervangend lid voorzien dat tot dezelfde categorie en hetzelfde onderwijsniveau behoort als het gewoon lid. Voor zowel de gewone als de plaatsvervangende leden is er een balans tussen het officieel en vrij onderwijs enerzijds, en tussen het confessioneel en niet-confessioneel onderwijs anderzijds.
De leden worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd. Indien er vóór het verstrijken van een mandaat een vacature ontstaat, voltooit de plaatsvervanger het genoemde mandaat en wordt een nieuw lid als plaatsvervanger aangewezen. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor het is benoemd, of dat zonder geldige reden meer dan de helft van de zittingen in het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van beroep te zijn.
§ 3. De Kamer van beroep beraadslaagt rechtsgeldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan ze na een nieuwe bijeenroeping rechtsgeldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de Kamer van beroep.
Elk lid van de Kamer van beroep heeft stemrecht.
Als er geen consensus is, worden de besluiten bij absolute meerderheid van de aanwezige leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar de school gaat of ging waar het lid van de Kamer van beroep werkzaam is of is geweest, of wanneer dit lid een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak. Wanneer de inspecteur bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 1° voordien een beslissing overeenkomstig artikel 2.3.1-13 heeft genomen over het verzoek tot zittenblijven waarop het beroep betrekking heeft, wordt hij vervangen door het plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak.
§ 4. De regeringsdiensten staan in voor het secretariaat van de Kamer van beroep.
De regering stelt de voorwaarden vast voor de werking van de Kamer van beroep, evenals de vergoeding van de leden van de Kamer van beroep bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 2° tot 7°. De in paragraaf 2, lid 1, 1° bedoelde leden mogen geen vergoeding ontvangen.]1
§ 2. De Kamer van beroep is als volgt samengesteld:
1° een inspecteur van de Algemene Dienst Onderwijsinspectie van het pedagogisch continuüm, die er de voorzitter van is;
2° drie leerkrachten uit het gewoon kleuteronderwijs;
3° drie directeurs van wie de school gewoon kleuteronderwijs organiseert;
4° een lid dat het buitengewoon onderwijs vertegenwoordigt;
5° een lid dat het gewoon basisonderwijs vertegenwoordigt;
6° een lid dat de psycho-medisch-sociale centra vertegenwoordigt;
7° twee leden aangewezen door de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1.
Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
Het lid bedoeld in lid 1, 1° en zijn plaatsvervanger worden voorgedragen door de Coördinerend inspecteur-generaal.
De leden bedoeld in lid 1, 2° tot 6° en hun plaatsvervangers worden aangewezen op gezamenlijke voordracht van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten. Voor elk gewoon lid is er een plaatsvervangend lid voorzien dat tot dezelfde categorie en hetzelfde onderwijsniveau behoort als het gewoon lid. Voor zowel de gewone als de plaatsvervangende leden is er een balans tussen het officieel en vrij onderwijs enerzijds, en tussen het confessioneel en niet-confessioneel onderwijs anderzijds.
De leden worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd. Indien er vóór het verstrijken van een mandaat een vacature ontstaat, voltooit de plaatsvervanger het genoemde mandaat en wordt een nieuw lid als plaatsvervanger aangewezen. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor het is benoemd, of dat zonder geldige reden meer dan de helft van de zittingen in het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van beroep te zijn.
§ 3. De Kamer van beroep beraadslaagt rechtsgeldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan ze na een nieuwe bijeenroeping rechtsgeldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de Kamer van beroep.
Elk lid van de Kamer van beroep heeft stemrecht.
Als er geen consensus is, worden de besluiten bij absolute meerderheid van de aanwezige leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar de school gaat of ging waar het lid van de Kamer van beroep werkzaam is of is geweest, of wanneer dit lid een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak. Wanneer de inspecteur bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 1° voordien een beslissing overeenkomstig artikel 2.3.1-13 heeft genomen over het verzoek tot zittenblijven waarop het beroep betrekking heeft, wordt hij vervangen door het plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak.
§ 4. De regeringsdiensten staan in voor het secretariaat van de Kamer van beroep.
De regering stelt de voorwaarden vast voor de werking van de Kamer van beroep, evenals de vergoeding van de leden van de Kamer van beroep bedoeld in paragraaf 2, lid 1, 2° tot 7°. De in paragraaf 2, lid 1, 1° bedoelde leden mogen geen vergoeding ontvangen.]1
Art. 2.3.1 -18. [1 § 1er. Il est créé une Chambre de recours inter-réseaux chargée d'examiner les recours à l'égard des décisions refusant le suivi d'une année complémentaire en troisième année de l'enseignement maternel.
§ 2. La Chambre de recours est composée comme suit :
1° un inspecteur relevant du Service général de l'Inspection de l'Enseignement du continuum pédagogique, qui en assure la présidence ;
2° trois enseignants de l'enseignement maternel ordinaire ;
3° trois directeurs dont l'école organise de l'enseignement maternel ordinaire ;
4° un membre représentant l'enseignement spécialisé ;
5° un membre représentant l'enseignement primaire ordinaire ;
6° un membre représentant les centres psycho médico-sociaux ;
7° deux membres désignés par les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1.
Il est désigné un membre suppléant pour chaque membre effectif.
Le membre visé à l'alinéa 1er, 1°, et son suppléant sont proposés par l'Inspecteur général coordonnateur.
Les membres visés à l'alinéa 1er, 2° à 6°, et leurs suppléants sont désignés sur la proposition conjointe de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs. II est prévu pour chacun des membres effectifs, un membre suppléant appartenant à la même catégorie et au même niveau d'enseignement que le membre effectif. Tant en ce qui concerne les membres effectifs que les membres suppléants, un équilibre est établi entre l'enseignement officiel et l'enseignement libre, d'une part, et entre l'enseignement confessionnel et l'enseignement non confessionnel, d'autre part.
Les membres sont nommés par le Gouvernement pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable. En cas de vacance avant l'expiration d'un mandat, le suppléant achève ledit mandat et un nouveau membre est désigné en qualité de suppléant. Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, ou qui s'est absenté sans motifs valables plus de la moitié des séances de l'année scolaire, cesse de faire partie de la Chambre de recours.
§ 3. La Chambre de recours délibère valablement si la majorité des membres est présente. Toutefois, lorsque la Chambre de recours convoquée ne réunit pas le nombre de membres nécessaire, elle peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même objet quel que soit le nombre de membres présents. Les membres sont tenus au secret des dossiers et des délibérations de la Chambre de recours.
Chaque membre de la Chambre de recours a une voix délibérative.
A défaut de consensus, les résolutions sont prises à la majorité absolue des membres présents. En cas de partage des voix, celle du président est prépondérante.
Lorsque le recours concerne un élève fréquentant ou ayant fréquenté l'école dans laquelle le membre de la Chambre de recours officie ou a officié ou lorsque ce dernier est le parent ou l'allié jusqu'au quatrième degré inclusivement de l'élève en cause, le membre est remplacé par un membre suppléant qui statue sur le cas. Lorsque l'inspecteur visé au paragraphe 2, alinéa 1er, 1°, a préalablement rendu une décision en application de l'article 2.3.1-13 sur la demande de maintien faisant l'objet du recours, il est remplacé par le membre suppléant qui statue sur le cas.
§ 4. Les services du Gouvernement assurent le secrétariat de la Chambre de recours.
Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement de la Chambre de recours ainsi que la rémunération des membres de la Chambre de recours visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 2° à 7°. Les membres visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 1°, ne peuvent pas bénéficier d'une rémunération.]1
§ 2. La Chambre de recours est composée comme suit :
1° un inspecteur relevant du Service général de l'Inspection de l'Enseignement du continuum pédagogique, qui en assure la présidence ;
2° trois enseignants de l'enseignement maternel ordinaire ;
3° trois directeurs dont l'école organise de l'enseignement maternel ordinaire ;
4° un membre représentant l'enseignement spécialisé ;
5° un membre représentant l'enseignement primaire ordinaire ;
6° un membre représentant les centres psycho médico-sociaux ;
7° deux membres désignés par les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1.
Il est désigné un membre suppléant pour chaque membre effectif.
Le membre visé à l'alinéa 1er, 1°, et son suppléant sont proposés par l'Inspecteur général coordonnateur.
Les membres visés à l'alinéa 1er, 2° à 6°, et leurs suppléants sont désignés sur la proposition conjointe de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs. II est prévu pour chacun des membres effectifs, un membre suppléant appartenant à la même catégorie et au même niveau d'enseignement que le membre effectif. Tant en ce qui concerne les membres effectifs que les membres suppléants, un équilibre est établi entre l'enseignement officiel et l'enseignement libre, d'une part, et entre l'enseignement confessionnel et l'enseignement non confessionnel, d'autre part.
Les membres sont nommés par le Gouvernement pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable. En cas de vacance avant l'expiration d'un mandat, le suppléant achève ledit mandat et un nouveau membre est désigné en qualité de suppléant. Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, ou qui s'est absenté sans motifs valables plus de la moitié des séances de l'année scolaire, cesse de faire partie de la Chambre de recours.
§ 3. La Chambre de recours délibère valablement si la majorité des membres est présente. Toutefois, lorsque la Chambre de recours convoquée ne réunit pas le nombre de membres nécessaire, elle peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même objet quel que soit le nombre de membres présents. Les membres sont tenus au secret des dossiers et des délibérations de la Chambre de recours.
Chaque membre de la Chambre de recours a une voix délibérative.
A défaut de consensus, les résolutions sont prises à la majorité absolue des membres présents. En cas de partage des voix, celle du président est prépondérante.
Lorsque le recours concerne un élève fréquentant ou ayant fréquenté l'école dans laquelle le membre de la Chambre de recours officie ou a officié ou lorsque ce dernier est le parent ou l'allié jusqu'au quatrième degré inclusivement de l'élève en cause, le membre est remplacé par un membre suppléant qui statue sur le cas. Lorsque l'inspecteur visé au paragraphe 2, alinéa 1er, 1°, a préalablement rendu une décision en application de l'article 2.3.1-13 sur la demande de maintien faisant l'objet du recours, il est remplacé par le membre suppléant qui statue sur le cas.
§ 4. Les services du Gouvernement assurent le secrétariat de la Chambre de recours.
Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement de la Chambre de recours ainsi que la rémunération des membres de la Chambre de recours visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 2° à 7°. Les membres visés au paragraphe 2, alinéa 1er, 1°, ne peuvent pas bénéficier d'une rémunération.]1
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in het DAccE]1
Sous-section 4. [1 - De la gestion de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel dans le DAccE]1
Art. 2.3.1 -19. [1 Het doel van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" is om elke persoon die legitiem betrokken kan zijn bij de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, georganiseerd in deze afdeling, in staat te stellen informatie uit te wisselen en beslissingen te nemen die nodig zijn voor het beheer van de genoemde procedure, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de betrokkenheid van elk van de tussenkomende partijen.
De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs is een procedure na afloop waarvan een beslissing wordt genomen die een impact heeft op het schooltraject van de leerling.]1
De specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs is een procedure na afloop waarvan een beslissing wordt genomen die een impact heeft op het schooltraject van de leerling.]1
Art. 2.3.1 -19. [1 Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " vise à permettre à chaque personne qui peut légitimement intervenir dans le cadre de la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, organisée par la présente section, de réaliser les échanges d'informations et de prises de décision nécessaires à la gestion de ladite procédure et ce, dans la stricte mesure du nécessaire de l'implication de chacun des intervenants.
La procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est une procédure à l'issue de laquelle est prise une décision qui impacte le parcours scolaire de l'élève.]1
La procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est une procédure à l'issue de laquelle est prise une décision qui impacte le parcours scolaire de l'élève.]1
Art. 2.3.1 -20. [1 § 1. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" omvat de volgende tabbladen:
1° een tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven;
2° een tabblad met betrekking tot het advies van de school;
3° een tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum;
4° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst;
5° een tabblad met betrekking tot het beroep van ouders;
6° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep;
7° een tabblad met betrekking tot het overzicht van de levenscyclus van de procedure.
§ 2. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 1° wordt gebruikt voor het invoeren van het door de ouders ingediende verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, overeenkomstig artikel 2.3.1-11. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie het verzoek betrekking heeft;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
c) de informatie met betrekking tot het leerjaar van de leerling op wie het verzoek tot zittenblijven betrekking heeft;
d) de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
2° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling te identificeren;
b) in voorkomend geval de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
3° een rubriek met betrekking tot het medisch/paramedisch/psychomedisch attest bedoeld in artikel 2.3.1-11, § 2 op basis waarvan het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt ingediend;
4° een rubriek met betrekking tot de datum van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
1° identificatiegegevens van een ouder;
2° communicatiegegevens van een ouder;
3° identificatiegegevens van een leerling;
4° gegevens met betrekking tot de studies en vorming en meer bepaald de subcategorie gegevens met betrekking tot het schooltraject van een leerling;
5° gegevens met betrekking tot de gezondheid van de leerling.
De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 3. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 2° wordt gebruikt om het advies van de school over het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
2° een rubriek met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het jaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven, met inbegrip van de volgende informatie in beknopte vorm:
a) de vaststelling van de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling en de ondersteunende acties die zijn ondernomen door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om deze moeilijkheden te overwinnen;
b) in voorkomend geval de door het onderwijsteam waargenomen steunpunten van de leerling;
c) in voorkomend geval de acties die ouders ondernemen om het leerproces van hun kind te ondersteunen;
d) in voorkomend geval de concrete externe bijstand die wordt aangeboden aan de ouders;
e) het gedetailleerde advies van het onderwijsteam, met de motivering van het al dan niet positieve karakter van het advies van de school;
f) in voorkomend geval de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 1, lid 3, 3° ;
3° een rubriek met betrekking tot de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies van de school;
4° een rubriek die in geval van een positief advies informatie bevat met betrekking tot de opvolging van het leerproces die zal worden voorgesteld voor het schooljaar van zittenblijven, met inbegrip van de volgende informatie in beknopte vorm:
a) de aanhoudende leermoeilijkheden waarvoor ondersteuning zal worden verleend, de pedagogische acties die worden ondernomen/voortgezet door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om de leerling in staat te stellen deze moeilijkheden te overwinnen;
b) in voorkomend geval de concrete externe bijstand die wordt aangeboden aan de ouders;
5° een rubriek met betrekking tot de validatie van het advies en de datum van dit advies.
Het tabblad bedoeld in lid 1, bevat de categorieën gegevens met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school of diens afgevaardigde. Het bevat geen gegevens met betrekking tot de gezondheid. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 4. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 3° wordt gebruikt om het advies van het PMS-centrum over het verzoek tot zittenblijven in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van het PMS-centrum die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie met betrekking tot de identificatie van het bevoegde PMS-centrum;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van het PMS-centrum;
2° een rubriek met betrekking tot het advies van het centrum die de volgende gegevens bevat:
a) het gedetailleerde advies van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, met de informatie over de middelen die door het genoemde team worden ingezet om de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling te verhelpen, en over de bijbehorende resultaten;
b) de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies van het PMS-centrum;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van het advies en de datum van dit advies.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de directeur van het PMS-centrum. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 5. Het tabblad bedoeld in paragraaf 2, 4° wordt gebruikt om de beslissing van de Algemene Inspectiedienst over het verzoek tot zittenblijven in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-13. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de inspecteur die verantwoordelijk is voor het nemen van een beslissing over het verzoek tot zittenblijven;
2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing en de datum van deze beslissing.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de categorieën identificatiegegevens van de inspecteur die verantwoordelijk is voor het uitbrengen van een advies over het verzoek tot zittenblijven. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 6. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 5° wordt gebruikt om het beroep van de ouders in te voeren als ze het niet eens zijn met de beslissing van de Algemene Inspectiedienst, overeenkomstig artikel 2.3.1-14. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie het beroep betrekking heeft;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
c) de informatie met betrekking tot het leerjaar van de leerling op wie het verzoek tot zittenblijven betrekking heeft;
d) de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
2° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling te identificeren;
b) in voorkomend geval de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
3° een rubriek met betrekking tot de motivering van het beroep die de volgende gegevens bevat:
a) de door de ouders aangevoerde rechtsgronden om de beslissing van de Algemene inspectiedienst aan te vechten;
b) de eventueel geüploade documenten ter ondersteuning van hun beroep;
4° een rubriek met betrekking tot de validatie van het beroep en de datum van dit beroep.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van een ouder. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 7. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 6° wordt gebruikt om de beslissing van de Kamer van beroep in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-16. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep;
2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de Kamer van beroep en de datum van deze beslissing.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 8. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 7° geeft een overzicht en samenvatting van de verschillende stappen in de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. De gebruikers vinden er beknopte informatie over de stand van de procedure in de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot het indienen van het verzoek tot zittenblijven;
2° een rubriek met in voorkomend geval de datum waarop werd afgezien van het verzoek tot zittenblijven;
3° een rubriek met betrekking tot het advies van de school met vermelding van de datum van het advies en of het positief of negatief is;
4° een rubriek met betrekking tot het advies van het PMS-centrum met vermelding van de datum van het advies en of het positief of negatief is;
5° een rubriek met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst met vermelding van de datum en de informatie met betrekking tot de door de Algemene Inspectiedienst genomen beslissing;
6° een rubriek met in voorkomend geval betrekking tot het instellen van een beroep door de ouders, met vermelding van de datum waarop het beroep is ingesteld;
7° een rubriek met in voorkomend geval betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep met vermelding van de datum en de informatie met betrekking tot de door de Kamer van beroep genomen beslissing.
§ 9. De regering legt het stramien vast van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE aan de hand van de tabbladen en rubrieken bedoeld in dit artikel.]1
1° een tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven;
2° een tabblad met betrekking tot het advies van de school;
3° een tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum;
4° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst;
5° een tabblad met betrekking tot het beroep van ouders;
6° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep;
7° een tabblad met betrekking tot het overzicht van de levenscyclus van de procedure.
§ 2. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 1° wordt gebruikt voor het invoeren van het door de ouders ingediende verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, overeenkomstig artikel 2.3.1-11. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie het verzoek betrekking heeft;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
c) de informatie met betrekking tot het leerjaar van de leerling op wie het verzoek tot zittenblijven betrekking heeft;
d) de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
2° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling te identificeren;
b) in voorkomend geval de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
3° een rubriek met betrekking tot het medisch/paramedisch/psychomedisch attest bedoeld in artikel 2.3.1-11, § 2 op basis waarvan het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt ingediend;
4° een rubriek met betrekking tot de datum van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
1° identificatiegegevens van een ouder;
2° communicatiegegevens van een ouder;
3° identificatiegegevens van een leerling;
4° gegevens met betrekking tot de studies en vorming en meer bepaald de subcategorie gegevens met betrekking tot het schooltraject van een leerling;
5° gegevens met betrekking tot de gezondheid van de leerling.
De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 3. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 2° wordt gebruikt om het advies van de school over het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
2° een rubriek met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het jaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven, met inbegrip van de volgende informatie in beknopte vorm:
a) de vaststelling van de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling en de ondersteunende acties die zijn ondernomen door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om deze moeilijkheden te overwinnen;
b) in voorkomend geval de door het onderwijsteam waargenomen steunpunten van de leerling;
c) in voorkomend geval de acties die ouders ondernemen om het leerproces van hun kind te ondersteunen;
d) in voorkomend geval de concrete externe bijstand die wordt aangeboden aan de ouders;
e) het gedetailleerde advies van het onderwijsteam, met de motivering van het al dan niet positieve karakter van het advies van de school;
f) in voorkomend geval de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-12, § 1, lid 3, 3° ;
3° een rubriek met betrekking tot de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies van de school;
4° een rubriek die in geval van een positief advies informatie bevat met betrekking tot de opvolging van het leerproces die zal worden voorgesteld voor het schooljaar van zittenblijven, met inbegrip van de volgende informatie in beknopte vorm:
a) de aanhoudende leermoeilijkheden waarvoor ondersteuning zal worden verleend, de pedagogische acties die worden ondernomen/voortgezet door het onderwijsteam van de school, in voorkomend geval in samenwerking met het multidisciplinair team van het PMS-centrum, om de leerling in staat te stellen deze moeilijkheden te overwinnen;
b) in voorkomend geval de concrete externe bijstand die wordt aangeboden aan de ouders;
5° een rubriek met betrekking tot de validatie van het advies en de datum van dit advies.
Het tabblad bedoeld in lid 1, bevat de categorieën gegevens met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school of diens afgevaardigde. Het bevat geen gegevens met betrekking tot de gezondheid. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 4. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 3° wordt gebruikt om het advies van het PMS-centrum over het verzoek tot zittenblijven in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van het PMS-centrum die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie met betrekking tot de identificatie van het bevoegde PMS-centrum;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van het PMS-centrum;
2° een rubriek met betrekking tot het advies van het centrum die de volgende gegevens bevat:
a) het gedetailleerde advies van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, met de informatie over de middelen die door het genoemde team worden ingezet om de aanhoudende leermoeilijkheden van de leerling te verhelpen, en over de bijbehorende resultaten;
b) de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies van het PMS-centrum;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van het advies en de datum van dit advies.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de directeur van het PMS-centrum. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 5. Het tabblad bedoeld in paragraaf 2, 4° wordt gebruikt om de beslissing van de Algemene Inspectiedienst over het verzoek tot zittenblijven in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-13. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de inspecteur die verantwoordelijk is voor het nemen van een beslissing over het verzoek tot zittenblijven;
2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing en de datum van deze beslissing.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de categorieën identificatiegegevens van de inspecteur die verantwoordelijk is voor het uitbrengen van een advies over het verzoek tot zittenblijven. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 6. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 5° wordt gebruikt om het beroep van de ouders in te voeren als ze het niet eens zijn met de beslissing van de Algemene Inspectiedienst, overeenkomstig artikel 2.3.1-14. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie het beroep betrekking heeft;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling is ingeschreven;
c) de informatie met betrekking tot het leerjaar van de leerling op wie het verzoek tot zittenblijven betrekking heeft;
d) de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
2° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling te identificeren;
b) in voorkomend geval de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
3° een rubriek met betrekking tot de motivering van het beroep die de volgende gegevens bevat:
a) de door de ouders aangevoerde rechtsgronden om de beslissing van de Algemene inspectiedienst aan te vechten;
b) de eventueel geüploade documenten ter ondersteuning van hun beroep;
4° een rubriek met betrekking tot de validatie van het beroep en de datum van dit beroep.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van een ouder. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 7. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 6° wordt gebruikt om de beslissing van de Kamer van beroep in te voeren, overeenkomstig artikel 2.3.1-16. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep;
2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de Kamer van beroep en de datum van deze beslissing.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 9.
§ 8. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 7° geeft een overzicht en samenvatting van de verschillende stappen in de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. De gebruikers vinden er beknopte informatie over de stand van de procedure in de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot het indienen van het verzoek tot zittenblijven;
2° een rubriek met in voorkomend geval de datum waarop werd afgezien van het verzoek tot zittenblijven;
3° een rubriek met betrekking tot het advies van de school met vermelding van de datum van het advies en of het positief of negatief is;
4° een rubriek met betrekking tot het advies van het PMS-centrum met vermelding van de datum van het advies en of het positief of negatief is;
5° een rubriek met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst met vermelding van de datum en de informatie met betrekking tot de door de Algemene Inspectiedienst genomen beslissing;
6° een rubriek met in voorkomend geval betrekking tot het instellen van een beroep door de ouders, met vermelding van de datum waarop het beroep is ingesteld;
7° een rubriek met in voorkomend geval betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep met vermelding van de datum en de informatie met betrekking tot de door de Kamer van beroep genomen beslissing.
§ 9. De regering legt het stramien vast van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE aan de hand van de tabbladen en rubrieken bedoeld in dit artikel.]1
Art. 2.3.1 -20. [1 § 1er. Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " comprend les onglets suivants :
1° un onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien ;
2° un onglet relatif à l'avis de l'école ;
3° un onglet relatif à l'avis du centre PMS ;
4° un onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection ;
5° un onglet relatif au recours des parents ;
6° un onglet relatif à la décision de la Chambre de recours ;
7° un onglet relatif à l'aperçu du cycle de vie de la procédure.
§ 2. L'onglet visé au paragraphe 1er, 1°, permet de renseigner la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel introduite par les parents, conformément à l'article 2.3.1-11. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'élève et aux informations relatives au parcours scolaire de l'élève qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification de l'élève visé par la demande ;
b) les informations relatives à l'identification de l'école où l'élève concerné est inscrit ;
c) les informations relatives à l'année de scolarisation de l'élève concerné par la demande de maintien ;
d) les informations complémentaires de parcours de l'année en cours visées à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2° ;
2° une rubrique relative à l'identification et aux coordonnées du/des parents qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification du/des parent(s) de l'élève ;
b) le cas échéant, les informations relatives à la mention de la demande du/des parent(s) de se voir notifier par voie postale les décisions et les communications intervenant dans le cadre de la procédure ;
3° une rubrique relative à l'attestation à caractère médical/paramédical/psycho-médical visée à l'article 2.3.1-11, § 2, servant de base à l'introduction de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ;
4° une rubrique relative à la date de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données suivantes :
1° données d'identification d'un parent ;
2° données de communication d'un parent ;
3° données d'identification d'un élève ;
4° données relatives aux études et formation et plus particulièrement, la sous-catégorie de données relatives au parcours scolaire d'un élève ;
5° données relatives à la santé de l'élève.
La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 3. L'onglet visé au paragraphe 1er, 2°, permet de renseigner l'avis de l'école sur la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'école qui reprend les éléments suivants :
a) les informations relatives à l'identification de l'école où l'élève concerné est inscrit ;
b) les informations relatives à l'identification du directeur de l'école ;
2° une rubrique relative au suivi des apprentissages durant l'année précédant la possible année scolaire de maintien, comprenant, sous forme synthétique, les éléments suivants :
a) l'observation des difficultés d'apprentissage persistantes de l'élève et les actions de soutien mises en place par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaires du centre PMS, pour surmonter ces difficultés ;
b) le cas échéant, les points d'appui de l'élève observés par l'équipe éducative ;
c) le cas échéant, les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant ;
d) le cas échéant, les aides externes concrètes proposées aux parents ;
e) l'avis circonstancié de l'équipe éducative, reprenant la motivation du caractère favorable ou non de l'avis de l'école ;
f) le cas échéant, le détail des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève visée à l'article 2.3.1-12, § 1er, alinéa 3, 3° ;
3° une rubrique relative à la mention du caractère favorable ou défavorable de l'avis de l'école ;
4° une rubrique qui, en cas d'avis favorable, reprend les informations relatives au suivi des apprentissages qui sera proposé pour l'année scolaire de maintien, comprenant, sous forme synthétique, les éléments suivants :
a) les difficultés d'apprentissage persistantes qui seront soutenues, les actions pédagogiques mises en place/poursuivies par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, pour permettre à l'élève de surmonter ces difficultés ;
b) le cas échéant, les aides externes concrètes proposées aux parents ;
5° une rubrique relative à la validation de l'avis et à la date de cet avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données relatives à l'identification du directeur de l'école ou son délégué. Elle ne contient pas de donnée relative à la santé. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 4. L'onglet visé au paragraphe 1er, 3°, permet de renseigner l'avis du centre PMS sur la demande de maintien, conformément à l'article 2.3.1-12, § 2. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification du centre PMS qui reprend les éléments suivants :
a) les informations relatives à l'identification du centre PMS compétent ;
b) les informations relatives à l'identification du directeur du centre PMS ;
2° une rubrique relative à l'avis du centre comprenant les éléments suivants :
a) l'avis circonstancié de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS reprenant les informations relatives aux moyens mis en oeuvre par ladite équipe pour remédier aux difficultés d'apprentissage persistantes de l'élève et aux résultats y relatifs ;
b) la mention du caractère favorable ou défavorable de l'avis du centre PMS ;
3° une rubrique relative à la validation de l'avis et à la date de cet avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification du directeur du centre PMS. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 5. L'onglet visé au paragraphe 2, 4°, permet de renseigner la décision du Service général de l'Inspection sur la demande de maintien, conformément à l'article 2.3.1-13. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'inspecteur chargé de rendre une décision sur la demande de maintien ;
2° une rubrique relative à la décision rendue et à sa motivation ;
3° une rubrique relative à la validation de la décision et à la date de cette décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données d'identification de l'inspecteur chargé de rendre un avis sur la demande de maintien. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 6. L'onglet visé au paragraphe 1er, 5°, permet de renseigner, en cas de désaccord avec la décision du Service général de l'Inspection, le recours des parents, conformément à l'article 2.3.1-14. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'élève et aux informations relatives au parcours scolaire de l'élève qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification de l'élève visé par le recours ;
b) les informations relatives à l'identification de l'école où l'élève concerné est inscrit ;
c) les informations relatives à l'année de scolarisation de l'élève concerné par la demande de maintien ;
d) les informations complémentaires de parcours de l'année en cours visées à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2° ;
2° une rubrique relative à l'identification et aux coordonnées du/des parents qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification du/des parent(s) de l'élève ;
b) le cas échéant, les informations relatives à la mention de la demande du/des parent(s) de se voir notifier par voie postale les décisions et les communications intervenant dans le cadre de la procédure ;
3° une rubrique relative à la motivation du recours qui reprend les éléments suivants :
a) les moyens invoqués par les parents pour contester la décision du Service général de l'Inspection ;
b) les documents éventuellement téléchargés pour appuyer leur recours ;
4° une rubrique relative à la validation du recours et à la date de ce recours.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification d'un parent. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 7. L'onglet visé au paragraphe 1er, 6°, permet de renseigner la décision de la Chambre de recours, conformément à l'article 2.3.1-16. Elle comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification du président de la Chambre de recours ;
2° une rubrique relative à la décision rendue et à sa motivation ;
3° une rubrique relative à la validation de la décision de la Chambre de recours et à la date de cette décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification du président de la Chambre de recours. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 8. L'onglet visé au paragraphe 1er, 7°, schématise et synthétise les différentes étapes de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel. Elle informe succinctement les utilisateurs sur l'état de la procédure en reprenant les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'introduction de la demande de maintien ;
2° une rubrique reprenant, le cas échéant, la date de la renonciation à la demande de maintien ;
3° une rubrique relative à l'avis de l'école reprenant la date de l'avis et si celui-ci est favorable ou défavorable ;
4° une rubrique relative à l'avis du centre PMS reprenant la date de l'avis et si celui-ci est favorable ou défavorable ;
5° une rubrique relative à la décision du Service général de l'Inspection reprenant la date et les informations relatives à la décision rendue par le Service général de l'Inspection ;
6° une rubrique relative, le cas échéant, à l'introduction d'un recours par les parents reprenant la date de l'introduction du recours ;
7° une rubrique relative, le cas échéant, à la décision de la Chambre de recours reprenant la date et les informations relatives à la décision rendue par la Chambre de recours.
§ 9. Le Gouvernement fixe le canevas du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE en reprenant les onglets et les rubriques visées par le présent article.]1
1° un onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien ;
2° un onglet relatif à l'avis de l'école ;
3° un onglet relatif à l'avis du centre PMS ;
4° un onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection ;
5° un onglet relatif au recours des parents ;
6° un onglet relatif à la décision de la Chambre de recours ;
7° un onglet relatif à l'aperçu du cycle de vie de la procédure.
§ 2. L'onglet visé au paragraphe 1er, 1°, permet de renseigner la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel introduite par les parents, conformément à l'article 2.3.1-11. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'élève et aux informations relatives au parcours scolaire de l'élève qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification de l'élève visé par la demande ;
b) les informations relatives à l'identification de l'école où l'élève concerné est inscrit ;
c) les informations relatives à l'année de scolarisation de l'élève concerné par la demande de maintien ;
d) les informations complémentaires de parcours de l'année en cours visées à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2° ;
2° une rubrique relative à l'identification et aux coordonnées du/des parents qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification du/des parent(s) de l'élève ;
b) le cas échéant, les informations relatives à la mention de la demande du/des parent(s) de se voir notifier par voie postale les décisions et les communications intervenant dans le cadre de la procédure ;
3° une rubrique relative à l'attestation à caractère médical/paramédical/psycho-médical visée à l'article 2.3.1-11, § 2, servant de base à l'introduction de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ;
4° une rubrique relative à la date de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données suivantes :
1° données d'identification d'un parent ;
2° données de communication d'un parent ;
3° données d'identification d'un élève ;
4° données relatives aux études et formation et plus particulièrement, la sous-catégorie de données relatives au parcours scolaire d'un élève ;
5° données relatives à la santé de l'élève.
La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 3. L'onglet visé au paragraphe 1er, 2°, permet de renseigner l'avis de l'école sur la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'école qui reprend les éléments suivants :
a) les informations relatives à l'identification de l'école où l'élève concerné est inscrit ;
b) les informations relatives à l'identification du directeur de l'école ;
2° une rubrique relative au suivi des apprentissages durant l'année précédant la possible année scolaire de maintien, comprenant, sous forme synthétique, les éléments suivants :
a) l'observation des difficultés d'apprentissage persistantes de l'élève et les actions de soutien mises en place par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaires du centre PMS, pour surmonter ces difficultés ;
b) le cas échéant, les points d'appui de l'élève observés par l'équipe éducative ;
c) le cas échéant, les actions des parents destinées à soutenir les apprentissages de leur enfant ;
d) le cas échéant, les aides externes concrètes proposées aux parents ;
e) l'avis circonstancié de l'équipe éducative, reprenant la motivation du caractère favorable ou non de l'avis de l'école ;
f) le cas échéant, le détail des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève visée à l'article 2.3.1-12, § 1er, alinéa 3, 3° ;
3° une rubrique relative à la mention du caractère favorable ou défavorable de l'avis de l'école ;
4° une rubrique qui, en cas d'avis favorable, reprend les informations relatives au suivi des apprentissages qui sera proposé pour l'année scolaire de maintien, comprenant, sous forme synthétique, les éléments suivants :
a) les difficultés d'apprentissage persistantes qui seront soutenues, les actions pédagogiques mises en place/poursuivies par l'équipe éducative de l'école en collaboration, le cas échéant, avec l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS, pour permettre à l'élève de surmonter ces difficultés ;
b) le cas échéant, les aides externes concrètes proposées aux parents ;
5° une rubrique relative à la validation de l'avis et à la date de cet avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données relatives à l'identification du directeur de l'école ou son délégué. Elle ne contient pas de donnée relative à la santé. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 4. L'onglet visé au paragraphe 1er, 3°, permet de renseigner l'avis du centre PMS sur la demande de maintien, conformément à l'article 2.3.1-12, § 2. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification du centre PMS qui reprend les éléments suivants :
a) les informations relatives à l'identification du centre PMS compétent ;
b) les informations relatives à l'identification du directeur du centre PMS ;
2° une rubrique relative à l'avis du centre comprenant les éléments suivants :
a) l'avis circonstancié de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS reprenant les informations relatives aux moyens mis en oeuvre par ladite équipe pour remédier aux difficultés d'apprentissage persistantes de l'élève et aux résultats y relatifs ;
b) la mention du caractère favorable ou défavorable de l'avis du centre PMS ;
3° une rubrique relative à la validation de l'avis et à la date de cet avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification du directeur du centre PMS. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 5. L'onglet visé au paragraphe 2, 4°, permet de renseigner la décision du Service général de l'Inspection sur la demande de maintien, conformément à l'article 2.3.1-13. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'inspecteur chargé de rendre une décision sur la demande de maintien ;
2° une rubrique relative à la décision rendue et à sa motivation ;
3° une rubrique relative à la validation de la décision et à la date de cette décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données d'identification de l'inspecteur chargé de rendre un avis sur la demande de maintien. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 6. L'onglet visé au paragraphe 1er, 5°, permet de renseigner, en cas de désaccord avec la décision du Service général de l'Inspection, le recours des parents, conformément à l'article 2.3.1-14. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification de l'élève et aux informations relatives au parcours scolaire de l'élève qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification de l'élève visé par le recours ;
b) les informations relatives à l'identification de l'école où l'élève concerné est inscrit ;
c) les informations relatives à l'année de scolarisation de l'élève concerné par la demande de maintien ;
d) les informations complémentaires de parcours de l'année en cours visées à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2° ;
2° une rubrique relative à l'identification et aux coordonnées du/des parents qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification du/des parent(s) de l'élève ;
b) le cas échéant, les informations relatives à la mention de la demande du/des parent(s) de se voir notifier par voie postale les décisions et les communications intervenant dans le cadre de la procédure ;
3° une rubrique relative à la motivation du recours qui reprend les éléments suivants :
a) les moyens invoqués par les parents pour contester la décision du Service général de l'Inspection ;
b) les documents éventuellement téléchargés pour appuyer leur recours ;
4° une rubrique relative à la validation du recours et à la date de ce recours.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification d'un parent. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 7. L'onglet visé au paragraphe 1er, 6°, permet de renseigner la décision de la Chambre de recours, conformément à l'article 2.3.1-16. Elle comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification du président de la Chambre de recours ;
2° une rubrique relative à la décision rendue et à sa motivation ;
3° une rubrique relative à la validation de la décision de la Chambre de recours et à la date de cette décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification du président de la Chambre de recours. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 9.
§ 8. L'onglet visé au paragraphe 1er, 7°, schématise et synthétise les différentes étapes de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel. Elle informe succinctement les utilisateurs sur l'état de la procédure en reprenant les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'introduction de la demande de maintien ;
2° une rubrique reprenant, le cas échéant, la date de la renonciation à la demande de maintien ;
3° une rubrique relative à l'avis de l'école reprenant la date de l'avis et si celui-ci est favorable ou défavorable ;
4° une rubrique relative à l'avis du centre PMS reprenant la date de l'avis et si celui-ci est favorable ou défavorable ;
5° une rubrique relative à la décision du Service général de l'Inspection reprenant la date et les informations relatives à la décision rendue par le Service général de l'Inspection ;
6° une rubrique relative, le cas échéant, à l'introduction d'un recours par les parents reprenant la date de l'introduction du recours ;
7° une rubrique relative, le cas échéant, à la décision de la Chambre de recours reprenant la date et les informations relatives à la décision rendue par la Chambre de recours.
§ 9. Le Gouvernement fixe le canevas du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE en reprenant les onglets et les rubriques visées par le présent article.]1
Art. 2.3.1 -21. [1 § 1. Personen die toegang hebben tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1 hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 2. Naast de personen bedoeld in paragraaf 1 hebben de leden van de Kamer van beroep toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van leerlingen voor wie ze een beroep bedoeld in artikel 2.3.1-14 moeten onderzoeken.
Ze krijgen het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 3. Personen met een profiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het onderwijsteam", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" en "ouders of meerderjarige leerling" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE vanaf de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) tot de procedure is afgerond.
Personen met een profiel "inrichtende macht van de school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" die toegang willen, hebben de voorafgaande toestemming nodig van de in artikel 1.10.4-12, § 2 bedoelde ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde. Op gemotiveerd verzoek van de betrokken inrichtende macht kan aan haar vertegenwoordiger tijdelijke toegang worden verleend tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE. Deze toegang mag niet langer dan vijf schoolwerkdagen worden verleend. In het kader van deze raadpleging kan de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2 of diens afgevaardigde op gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht een uittreksel bezorgen van de informatie die is opgenomen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE.
Personen met een profiel "Algemene Inspectiedienst" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van een leerling vanaf de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) tot de vrijdag van de derde week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
Personen met een profiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" en "secretaris van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van een leerling vanaf de maandag van de derde week na de voorjaarsvakantie (carnaval) tot de procedure is afgerond.]1
§ 2. Naast de personen bedoeld in paragraaf 1 hebben de leden van de Kamer van beroep toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van leerlingen voor wie ze een beroep bedoeld in artikel 2.3.1-14 moeten onderzoeken.
Ze krijgen het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 3. Personen met een profiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het onderwijsteam", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" en "ouders of meerderjarige leerling" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE vanaf de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) tot de procedure is afgerond.
Personen met een profiel "inrichtende macht van de school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" die toegang willen, hebben de voorafgaande toestemming nodig van de in artikel 1.10.4-12, § 2 bedoelde ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde. Op gemotiveerd verzoek van de betrokken inrichtende macht kan aan haar vertegenwoordiger tijdelijke toegang worden verleend tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE. Deze toegang mag niet langer dan vijf schoolwerkdagen worden verleend. In het kader van deze raadpleging kan de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2 of diens afgevaardigde op gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht een uittreksel bezorgen van de informatie die is opgenomen in het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE.
Personen met een profiel "Algemene Inspectiedienst" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van een leerling vanaf de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) tot de vrijdag van de derde week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
Personen met een profiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" en "secretaris van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" van het DAccE van een leerling vanaf de maandag van de derde week na de voorjaarsvakantie (carnaval) tot de procedure is afgerond.]1
Art. 2.3.1 -21. [1 § 1er. Les personnes disposant d'un accès au DAccE conformément à l'article 1.10.3-1 disposent d'un accès au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 2. Complémentairement aux personnes visées au paragraphe 1er, les membres de la Chambre de recours disposent d'un accès au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE des élèves pour lesquels ils doivent examiner un recours visé à l'article 2.3.1-14.
Ils se voient attribuer le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 3. Les personnes disposant d'un profil " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " membre de l'équipe pédagogique ", " membre de l'équipe éducative ", " membre du personnel technique du centre PMS " et " parents ou élève majeur " peuvent accéder au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE à partir du vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et jusqu'à l'issue de la procédure.
L'accès des personnes disposant d'un profil " pouvoir organisateur de l'école " et " pouvoir organisateur d'un centre PMS " est conditionné à l'autorisation préalable du fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou de son délégué. A la demande motivée du pouvoir organisateur concerné, un accès temporaire au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE peut être octroyé à son représentant. La durée de cet accès n'excède pas cinq jours ouvrables scolaires. Dans le cadre de cette consultation et sur demande motivée du pouvoir organisateur, le fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou son délégué peut fournir un extrait des informations reprises dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE.
Les personnes disposant d'un profil " Service général de l'Inspection " peuvent accéder au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE d'un élève à partir du vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (Carnaval) et jusqu'au vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de printemps (Pâques).
Les personnes disposant d'un profil " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " et " secrétaire de la Chambre de recours " peuvent accéder au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE d'un élève à partir du lundi de la troisième semaine qui suit la fin des vacances de printemps (Pâques) et jusqu'à l'issue de la procédure.]1
§ 2. Complémentairement aux personnes visées au paragraphe 1er, les membres de la Chambre de recours disposent d'un accès au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE des élèves pour lesquels ils doivent examiner un recours visé à l'article 2.3.1-14.
Ils se voient attribuer le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 3. Les personnes disposant d'un profil " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " membre de l'équipe pédagogique ", " membre de l'équipe éducative ", " membre du personnel technique du centre PMS " et " parents ou élève majeur " peuvent accéder au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE à partir du vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et jusqu'à l'issue de la procédure.
L'accès des personnes disposant d'un profil " pouvoir organisateur de l'école " et " pouvoir organisateur d'un centre PMS " est conditionné à l'autorisation préalable du fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou de son délégué. A la demande motivée du pouvoir organisateur concerné, un accès temporaire au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE peut être octroyé à son représentant. La durée de cet accès n'excède pas cinq jours ouvrables scolaires. Dans le cadre de cette consultation et sur demande motivée du pouvoir organisateur, le fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou son délégué peut fournir un extrait des informations reprises dans le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE.
Les personnes disposant d'un profil " Service général de l'Inspection " peuvent accéder au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE d'un élève à partir du vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (Carnaval) et jusqu'au vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de printemps (Pâques).
Les personnes disposant d'un profil " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " et " secrétaire de la Chambre de recours " peuvent accéder au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " du DAccE d'un élève à partir du lundi de la troisième semaine qui suit la fin des vacances de printemps (Pâques) et jusqu'à l'issue de la procédure.]1
Art. 2.3.1 -22. [1 § 1. De gebruikersprofielen die toegang hebben tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs", zijn de volgende:
1° "schooldirectie";
2° "PMS-centrumdirectie";
3° "lid van het pedagogisch team";
4° "lid van het onderwijsteam";
5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
6° "inrichtende macht van de school";
7° "inrichtende macht van het PMS-centrum";
8° "ouders of meerderjarige leerling";
9° "Algemene Inspectiedienst";
10° "voorzitter van de Kamer van beroep";
11° "lid van de Kamer van beroep";
12° "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 2. Het gebruikersprofiel "schooldirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om:
a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders, het advies van de school en het beroep van de ouders in te vullen volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11, § 1, lid 2, 2.3.1-12, § 1 en 2.3.1-14, lid 4;
b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6, lid 2;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 3. Het gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om:
a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders, het advies van het PMS-centrum en het beroep van de ouders in te vullen volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11, § 1, lid 2, 2.3.1-12, § 2 en 2.3.1-14, lid 4;
b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6, lid 2;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het advies van de school in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-12, § 1.
§ 5. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-12, § 2.
§ 7. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-21, § 3, lid 2, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 8. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-21, § 3, lid 2, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om:
a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders en het beroep van de ouders in te vullen, overeenkomstig de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11 en 2.3.1-14;
b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 10. Het gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst" zorgt ervoor dat de coördinerend inspecteur-generaal en de onderwijsinspecteurs van het pedagogisch continuüm die zijn aangewezen om dossiers te behandelen, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs", voor de dossiers waarvoor ze zijn aangewezen:
1° leestoegang hebben om de tabbladen te raadplegen met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven, het advies van de school en het advies van het PMS-centrum;
2° schrijftoegang hebben om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-13;
3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst kunnen afdrukken.
§ 11. Het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen het advies van de Algemene Inspectiedienst:
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-16;
3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.
§ 12. Het gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen de beslissing van de Algemene Inspectiedienst, leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 13. Het gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen de beslissing van de Algemene Inspectiedienst:
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-16;
3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.]1
1° "schooldirectie";
2° "PMS-centrumdirectie";
3° "lid van het pedagogisch team";
4° "lid van het onderwijsteam";
5° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
6° "inrichtende macht van de school";
7° "inrichtende macht van het PMS-centrum";
8° "ouders of meerderjarige leerling";
9° "Algemene Inspectiedienst";
10° "voorzitter van de Kamer van beroep";
11° "lid van de Kamer van beroep";
12° "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 2. Het gebruikersprofiel "schooldirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om:
a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders, het advies van de school en het beroep van de ouders in te vullen volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11, § 1, lid 2, 2.3.1-12, § 1 en 2.3.1-14, lid 4;
b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6, lid 2;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 3. Het gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om:
a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders, het advies van het PMS-centrum en het beroep van de ouders in te vullen volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11, § 1, lid 2, 2.3.1-12, § 2 en 2.3.1-14, lid 4;
b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6, lid 2;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het advies van de school in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-12, § 1.
§ 5. Het gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 6. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-12, § 2.
§ 7. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-21, § 3, lid 2, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 8. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-21, § 3, lid 2, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 9. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs":
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om:
a) de tabbladen met betrekking tot het verzoek van de ouders en het beroep van de ouders in te vullen, overeenkomstig de voorwaarden in artikelen 2.3.1-11 en 2.3.1-14;
b) af te zien van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 6;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 10. Het gebruikersprofiel "Algemene Inspectiedienst" zorgt ervoor dat de coördinerend inspecteur-generaal en de onderwijsinspecteurs van het pedagogisch continuüm die zijn aangewezen om dossiers te behandelen, met betrekking tot het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs", voor de dossiers waarvoor ze zijn aangewezen:
1° leestoegang hebben om de tabbladen te raadplegen met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven, het advies van de school en het advies van het PMS-centrum;
2° schrijftoegang hebben om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-13;
3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst kunnen afdrukken.
§ 11. Het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen het advies van de Algemene Inspectiedienst:
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-16;
3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.
§ 12. Het gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen de beslissing van de Algemene Inspectiedienst, leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs".
§ 13. Het gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie beroep is ingesteld tegen de beslissing van de Algemene Inspectiedienst:
1° schrijftoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-16;
3° het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.]1
Art. 2.3.1 -22. [1 § 1er. Les profils d'utilisateur qui disposent d'un accès au sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " sont les suivants :
1° " direction d'école " ;
2° " direction de centre PMS " ;
3° " membre de l'équipe pédagogique " ;
4° " membre de l'équipe éducative " ;
5° " membre du personnel technique du centre PMS " ;
6° " pouvoir organisateur de l'école " ;
7° " pouvoir organisateur du centre PMS " ;
8° " parents ou élève majeur " ;
9° " Service général de l'Inspection " ;
10° " président de la Chambre de recours " ;
11° " membre de la Chambre de recours " ;
12° " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 2. Le profil d'utilisateur " direction d'école ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter les onglets relatifs à la demande des parents, à l'avis de l'école et au recours des parents selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-11, § 1er, alinéa 2, 2.3.1-12, § 1er, et 2.3.1-14, alinéa 4 ;
b) procéder à la renonciation de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel conformément à l'article 2.3.1-11, § 6, alinéa 2 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième maternelle ".
§ 3. Le profil d'utilisateur " direction du Centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter les onglets relatifs à la demande des parents, à l'avis du centre PMS, et au recours des parents selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-11, § 1er, alinéa 2, 2.3.1-12, § 2, et 2.3.1-14, alinéa 4 ;
b) procéder à la renonciation de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel conformément à l'article 2.3.1-11, § 6, alinéa 2 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième maternelle ".
§ 4. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique ", permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour les élèves placés sous sa responsabilité inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille, en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à l'avis de l'école, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-12, § 1er.
§ 5. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative ", permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille, en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 6. Le profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à l'avis du centre PMS selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-12, § 2 ;
§ 7. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-21, § 3, alinéa 2, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école ", permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 8. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-21, § 3, alinéa 2, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 9. Le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter les onglets relatifs à la demande des parents et au recours des parents, selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-11 et 2.3.1-14 ;
b) procéder à la renonciation de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel conformément à l'article 2.3.1-11, § 6 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 10. Le profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " permet, en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ", à l'inspecteur général coordonnateur ainsi qu'aux inspecteurs de l'enseignement du continuum pédagogique désignés pour traiter des dossiers, pour les dossiers pour lesquels ils ont été désignés :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter les onglets relatives à l'introduction d'une demande de maintien, à l'avis de l'école et à l'avis du centre PMS ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-13 ;
3° d'imprimer l'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection.
§ 11. Le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves au profit desquels un recours a été introduit à l'encontre de l'avis du Service général de l'Inspection :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours selon les modalités prévues à l'article 2.3.1-16 ;
3° d'imprimer l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.
§ 12. Le profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves au profit desquels un recours a été introduit à l'encontre de la décision du Service général de l'Inspection de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 13. Le profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves au profit desquels un recours a été introduit à l'encontre de la décision du Service général de l'Inspection :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours et ce conformément à l'article 2.3.1-16 ;
3° d'imprimer l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.]1
1° " direction d'école " ;
2° " direction de centre PMS " ;
3° " membre de l'équipe pédagogique " ;
4° " membre de l'équipe éducative " ;
5° " membre du personnel technique du centre PMS " ;
6° " pouvoir organisateur de l'école " ;
7° " pouvoir organisateur du centre PMS " ;
8° " parents ou élève majeur " ;
9° " Service général de l'Inspection " ;
10° " président de la Chambre de recours " ;
11° " membre de la Chambre de recours " ;
12° " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 2. Le profil d'utilisateur " direction d'école ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter les onglets relatifs à la demande des parents, à l'avis de l'école et au recours des parents selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-11, § 1er, alinéa 2, 2.3.1-12, § 1er, et 2.3.1-14, alinéa 4 ;
b) procéder à la renonciation de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel conformément à l'article 2.3.1-11, § 6, alinéa 2 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième maternelle ".
§ 3. Le profil d'utilisateur " direction du Centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter les onglets relatifs à la demande des parents, à l'avis du centre PMS, et au recours des parents selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-11, § 1er, alinéa 2, 2.3.1-12, § 2, et 2.3.1-14, alinéa 4 ;
b) procéder à la renonciation de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel conformément à l'article 2.3.1-11, § 6, alinéa 2 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième maternelle ".
§ 4. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique ", permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour les élèves placés sous sa responsabilité inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille, en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à l'avis de l'école, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-12, § 1er.
§ 5. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative ", permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille, en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 6. Le profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à l'avis du centre PMS selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-12, § 2 ;
§ 7. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-21, § 3, alinéa 2, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école ", permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 8. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-21, § 3, alinéa 2, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 9. Le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", permet à l'utilisateur ayant ce profil en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter les onglets relatifs à la demande des parents et au recours des parents, selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-11 et 2.3.1-14 ;
b) procéder à la renonciation de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel conformément à l'article 2.3.1-11, § 6 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 10. Le profil d'utilisateur " Service général de l'Inspection " permet, en ce qui concerne le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ", à l'inspecteur général coordonnateur ainsi qu'aux inspecteurs de l'enseignement du continuum pédagogique désignés pour traiter des dossiers, pour les dossiers pour lesquels ils ont été désignés :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter les onglets relatives à l'introduction d'une demande de maintien, à l'avis de l'école et à l'avis du centre PMS ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-13 ;
3° d'imprimer l'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection.
§ 11. Le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves au profit desquels un recours a été introduit à l'encontre de l'avis du Service général de l'Inspection :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours selon les modalités prévues à l'article 2.3.1-16 ;
3° d'imprimer l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.
§ 12. Le profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves au profit desquels un recours a été introduit à l'encontre de la décision du Service général de l'Inspection de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 13. Le profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves au profit desquels un recours a été introduit à l'encontre de la décision du Service général de l'Inspection :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours et ce conformément à l'article 2.3.1-16 ;
3° d'imprimer l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.]1
Art. 2.3.1 -23. [1 § 1. Het onderdeel "specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt ingevuld:
1° met gegevens die worden weergegeven vanuit andere delen van het DAccE;
2° met gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° met gegevens die door de gebruikers worden ingevoerd overeenkomstig de procedureregels in artikel 2.3.1-11 en volgende.
§ 2. Het tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de leerling en de identificatie van de ouders, bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, a) en 2°, a), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die worden genomen en gedaan in het kader van de procedure bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 2°, b), wordt door de ouders ingevoerd bij de indiening van het verzoek tot zittenblijven overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 3.
3° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en het leerjaar van de betrokken leerling bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, b) en c), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
4° de aanvullende trajectinformatie van het lopende jaar bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, d), wordt weergegeven vanuit het deel "schooltraject" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2°. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
5° het medisch/paramedisch/psychomedisch attest op basis waarvan het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 3° wordt ingediend, wordt door de ouders verstrekt overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 2;
6° de datum van verzending van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 4°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders hun verzoek tot zittenblijven bevestigen.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de vijfde week na de ontspanningsvakantie (carnaval).
§ 3. Het tabblad met betrekking tot het advies van de school wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 1°, a) en b), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 2°, a) tot c), wordt als volgt ingevoerd:
a) indien het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, eerder werd ingevuld tijdens het schooljaar: de informatie wordt weergegeven vanuit het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE en stemt overeen met de gegevens bedoeld in artikel 10.2-2, § 5, lid 2, 1°, a) en b), en 2°. Deze informatie werd eerder ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-2 en volgende;
b) indien het in artikel 1.10.2-2, § 5 bedoelde deel "opvolging van de leerling" van het DAccE niet eerder tijdens het schooljaar is ingevuld: de gegevens worden ingevoerd door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
3° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 2°, d) tot f), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
4° de informatie met betrekking tot de vermelding van het advies bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 3°, en bij een positief advies de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces die zal worden aangeboden voor het schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 4°, wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
5° de datum van validatie van het advies van de school bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 5°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur het advies valideert.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen het moment waarop de ouders het verzoek tot zittenblijven indienen overeenkomstig artikel 2.3.1-11, en de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 4. Het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van het PMS-centrum en de PMS-centrumdirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door het naar behoren gemachtigde lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2;
3° de datum van validatie van het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur het advies valideert.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen het moment waarop de ouders het verzoek tot zittenblijven indienen overeenkomstig artikel 2.3.1-11, en de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 5. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de inspecteur die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door de inspecteur die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven;
3° de datum van validatie van de beslissing van de inspecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de inspecteur zijn beslissing valideert.
Overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 3 kan het in lid 1 bedoelde tabblad worden ingevuld tussen de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 6. Het tabblad met betrekking tot het beroep van ouders wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 1°, a) en d), en 2°, a), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 1°, b) en c), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° de informatie met betrekking tot de contactgegevens van de ouders en de motivering van hun beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 2°, b) en 3°, wordt ingevoerd door de ouders zelf of via de directie van de school of van het PMS-centrum, overeenkomstig artikelen 2.3.1-11 en 2.3.1-14;
4° de datum van verzending van het beroep van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 4°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders hun beroep bevestigen.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de zaterdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de vrijdag van de vierde week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 7. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door de Kamer van beroep die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.2-16;
3° de datum van validatie van de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de voorzitter van de Kamer van beroep de beslissing valideert.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de maandag van de derde week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de vrijdag vóór de laatste week van het schooljaar.
§ 8. Het tabblad met betrekking tot de levenscyclus van de procedure bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 8, bevat beknopte gegevens die zijn ingevoerd overeenkomstig paragrafen 2 tot 7.
Het tabblad bedoeld in lid 1 wordt ingevuld op het moment dat de gegevens van de tabbladen bedoeld in artikel 2.3.1-20, §§ 2 tot 7 worden ingevoerd.
§ 9. De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, § 2, 1°, 2°, a), § 3, lid 1, 1°, § 4, lid 1, 1°, § 5, lid 1, 1°, § 6, lid 1, 1°, 2°, a), § 7, lid 1, 1°, worden niet bewaard buiten de database waaruit ze afkomstig zijn.
De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 2°, b), 3°, 7° en 8°, § 3, lid 1, 2° tot 5°, § 4, lid 1, 2° en 3°, § 5, lid 1, 2° en 3°, § 6, lid 1, 2°, b), 3° en 4°, § 7, lid 1, 2° en 3° en § 8, worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.]1
1° met gegevens die worden weergegeven vanuit andere delen van het DAccE;
2° met gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° met gegevens die door de gebruikers worden ingevoerd overeenkomstig de procedureregels in artikel 2.3.1-11 en volgende.
§ 2. Het tabblad met betrekking tot het indienen van een verzoek tot zittenblijven wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de leerling en de identificatie van de ouders, bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, a) en 2°, a), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die worden genomen en gedaan in het kader van de procedure bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 2°, b), wordt door de ouders ingevoerd bij de indiening van het verzoek tot zittenblijven overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 3.
3° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en het leerjaar van de betrokken leerling bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, b) en c), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
4° de aanvullende trajectinformatie van het lopende jaar bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 1°, d), wordt weergegeven vanuit het deel "schooltraject" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2°. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
5° het medisch/paramedisch/psychomedisch attest op basis waarvan het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 3° wordt ingediend, wordt door de ouders verstrekt overeenkomstig artikel 2.3.1-11, § 2;
6° de datum van verzending van het verzoek tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 4°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders hun verzoek tot zittenblijven bevestigen.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de vijfde week na de ontspanningsvakantie (carnaval).
§ 3. Het tabblad met betrekking tot het advies van de school wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 1°, a) en b), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 2°, a) tot c), wordt als volgt ingevoerd:
a) indien het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5, eerder werd ingevuld tijdens het schooljaar: de informatie wordt weergegeven vanuit het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE en stemt overeen met de gegevens bedoeld in artikel 10.2-2, § 5, lid 2, 1°, a) en b), en 2°. Deze informatie werd eerder ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-2 en volgende;
b) indien het in artikel 1.10.2-2, § 5 bedoelde deel "opvolging van de leerling" van het DAccE niet eerder tijdens het schooljaar is ingevuld: de gegevens worden ingevoerd door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
3° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 2°, d) tot f), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
4° de informatie met betrekking tot de vermelding van het advies bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 3°, en bij een positief advies de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces die zal worden aangeboden voor het schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 4°, wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld in het kader van het opstellen van het advies van de school over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 1;
5° de datum van validatie van het advies van de school bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 5°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur het advies valideert.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen het moment waarop de ouders het verzoek tot zittenblijven indienen overeenkomstig artikel 2.3.1-11, en de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 4. Het tabblad met betrekking tot het advies van het PMS-centrum wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van het PMS-centrum en de PMS-centrumdirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door het naar behoren gemachtigde lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum, overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 2;
3° de datum van validatie van het advies van het PMS-centrum bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur het advies valideert.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen het moment waarop de ouders het verzoek tot zittenblijven indienen overeenkomstig artikel 2.3.1-11, en de vrijdag vóór de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 5. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Algemene Inspectiedienst wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de inspecteur die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 5, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door de inspecteur die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven;
3° de datum van validatie van de beslissing van de inspecteur bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de inspecteur zijn beslissing valideert.
Overeenkomstig artikel 2.3.1-12, § 3 kan het in lid 1 bedoelde tabblad worden ingevuld tussen de vrijdag van de derde week na de ontspanningsvakantie (carnaval) en de vrijdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 6. Het tabblad met betrekking tot het beroep van ouders wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 1°, a) en d), en 2°, a), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 1°, b) en c), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° de informatie met betrekking tot de contactgegevens van de ouders en de motivering van hun beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 2°, b) en 3°, wordt ingevoerd door de ouders zelf of via de directie van de school of van het PMS-centrum, overeenkomstig artikelen 2.3.1-11 en 2.3.1-14;
4° de datum van verzending van het beroep van de ouders bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 6, lid 1, 4°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders hun beroep bevestigen.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de zaterdag van de tweede week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de vrijdag van de vierde week na de voorjaarsvakantie (Pasen).
§ 7. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door de Kamer van beroep die een beslissing moet nemen over het verzoek tot zittenblijven, overeenkomstig artikel 2.3.2-16;
3° de datum van validatie van de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 7, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de voorzitter van de Kamer van beroep de beslissing valideert.
Het in lid 1 bedoelde tabblad kan worden ingevuld tussen de maandag van de derde week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de vrijdag vóór de laatste week van het schooljaar.
§ 8. Het tabblad met betrekking tot de levenscyclus van de procedure bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 8, bevat beknopte gegevens die zijn ingevoerd overeenkomstig paragrafen 2 tot 7.
Het tabblad bedoeld in lid 1 wordt ingevuld op het moment dat de gegevens van de tabbladen bedoeld in artikel 2.3.1-20, §§ 2 tot 7 worden ingevoerd.
§ 9. De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, § 2, 1°, 2°, a), § 3, lid 1, 1°, § 4, lid 1, 1°, § 5, lid 1, 1°, § 6, lid 1, 1°, 2°, a), § 7, lid 1, 1°, worden niet bewaard buiten de database waaruit ze afkomstig zijn.
De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 2, lid 1, 2°, b), 3°, 7° en 8°, § 3, lid 1, 2° tot 5°, § 4, lid 1, 2° en 3°, § 5, lid 1, 2° en 3°, § 6, lid 1, 2°, b), 3° en 4°, § 7, lid 1, 2° en 3° en § 8, worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.]1
Art. 2.3.1 -23. [1 § 1er. Le sous-volet " procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel " est alimenté :
1° par des données affichées à partir d'autres volets du DAccE ;
2° par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° par des données saisies par les utilisateurs dans le respect des règles de procédure fixées aux articles 2.3.1-11 et suivants.
§ 2. L'onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'élève et à l'identification des parents visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 1°, a), et 2°, a), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives à la mention de la demande du/des parent(s) de se voir notifier par voie postale les décisions et communications intervenant dans le cadre de la procédure visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 2°, b), sont alimentées par les parents lors de l'introduction de la demande de maintien conformément à l'article 2.3.1-11, § 3.
3° les informations relatives à l'identification de l'école et à l'année de scolarisation de l'élève concerné visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 1°, b) et c), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
4° les informations complémentaires de parcours de l'année en cours visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er,1°, d), sont affichées à partir du volet " parcours scolaire " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2°. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
5° l'attestation à caractère médical/paramédical/psycho-médical servant de base à l'introduction de la demande de maintien exceptionnel visée à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 3°, est communiquée par les parents conformément à l'article 2.3.1-11, § 2 ;
6° la date de la transmission de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel visée à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 4°, est affichée automatiquement par l'application lorsque les parents confirment leur demande de maintien.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le vendredi de la cinquième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval).
§ 3. L'onglet relatif à l'avis de l'école est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'école et de son directeur visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 1°, a) et b), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives au suivi des apprentissages durant l'année scolaire précédant la possible année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 2°, a) à c), sont alimentées de la manière suivante :
a) si le volet " suivi de l'élève " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5, a été préalablement alimenté au cours de l'année scolaire : les informations sont affichées à partir du volet " suivi de l'élève " du DAccE et correspondent aux données visées à l'article 10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, a) b), et 2°. Elles ont préalablement été alimentées conformément aux articles 1.10.4-2 et suivants ;
b) si le " volet suivi de l'élève " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5, n'a pas été préalablement alimenté au cours de l'année scolaire : les données sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité dans le cadre de l'élaboration de l'avis de l'école sur la demande de maintien et ce, conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
3° les informations relatives au suivi des apprentissages durant l'année scolaire précédant la possible année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 2°, d) à f), sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité dans le cadre de l'élaboration de l'avis de l'école sur la demande de maintien et conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
4° les informations relatives à la mention de l'avis visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 3° et, en cas d'avis favorable, les informations relatives au suivi des apprentissages qui sera proposé pour l'année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 4°, sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité dans le cadre de l'élaboration de l'avis de l'école sur la demande de maintien et ce, conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
5° la date de la validation de l'avis de l'école visée à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 5°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide l'avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le moment où les parents ont introduits la demande de maintien conformément à l'article 2.3.1-11 et le vendredi qui précède les vacances de printemps (de Pâques).
§ 4. L'onglet relatif à l'avis du centre PMS est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification du centre PMS et de son directeur visées à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à l'avis du centre PMS visées à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par le membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS dûment habilité et ce, conformément à l'article 2.3.1-12, § 2 ;
3° la date de la validation de l'avis du centre PMS visée à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide l'avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le moment où les parents ont introduit la demande de maintien conformément à l'article 2.3.1-11 et le vendredi qui précède les vacances de printemps (de Pâques).
§ 5. L'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'inspecteur chargé de rendre une décision sur la demande de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 5, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à la décision rendue et à sa motivation visées à l'article 2.3.1-20, § 5, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par l'inspecteur chargé de prendre la décision sur la demande de maintien ;
3° la date de la validation de la décision de l'inspecteur visée à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque l'inspecteur valide sa décision.
Dans le respect de l'article 2.3.1-12, § 3, l'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le vendredi de la deuxième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques).
§ 6. L'onglet relatif au recours des parents est alimenté de la manière suivante :
1° les informations visées à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 1°, a) et d), 2°, a), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives au parcours scolaire de l'élève visées à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 1°, b) et c), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° les informations relatives aux coordonnées des parents et à la motivation de leur recours visées à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 2°, b), et 3°, sont alimentées par les parents eux-mêmes ou par l'intermédiaire de la direction de l'école ou du centre PMS et ce, conformément aux articles 2.3.1-11 et 2.3.1-14 ;
4° la date de la transmission du recours des parents visée à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 4°, est affichée automatiquement par l'application lorsque les parents confirment leur recours.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le samedi de la deuxième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques) et le vendredi de la quatrième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques).
§ 7. L'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification du président de la Chambre de recours visées à l'article 2.3.1-20, § 7, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à la décision de la Chambre de recours et à sa motivation visées à l'article 2.3.1-20, § 7, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par la Chambre de recours chargée de prendre la décision sur la demande de maintien et ce, conformément à l'article 2.3.1-16 ;
3° la date de la validation de la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-20, § 7, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le président de la Chambre de recours valide la décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le lundi de la troisième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques) et le vendredi qui précède la dernière semaine de l'année scolaire.
§ 8. L'onglet relatif au cycle de vie de la procédure visé à l'article 2.3.1-20, § 8, reprend des données synthétiques qui ont été alimentées conformément aux paragraphes 2 à 7.
L'onglet visé à l'alinéa 1er est alimenté concomitamment à l'alimentation des données des onglets visées à l'article 2.3.1-20, §§ 2 à 7.
§ 9. Les données visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, § 2, 1°, 2°, a), § 3, alinéa 1er, 1°, § 4, alinéa 1er, 1°, § 5, alinéa 1er, 1°, § 6, alinéa 1er, 1°, 2°, a), § 7, alinéa 1er, 1°, ne sont pas conservées indépendamment de la base de données dont elles sont issues.
Les données visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 2°, b), 3°, 7° et 8°, § 3, alinéa 1er, 2° à 5°, § 4, alinéa 1er, 2° et 3°, § 5, alinéa 1er, 2° et 3°, § 6, alinéa 1er, 2°, b), 3° et 4°, § 7, alinéa 1er, 2° et 3° et § 8, sont conservées jusqu'au dernier jour de l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle.]1
1° par des données affichées à partir d'autres volets du DAccE ;
2° par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° par des données saisies par les utilisateurs dans le respect des règles de procédure fixées aux articles 2.3.1-11 et suivants.
§ 2. L'onglet relatif à l'introduction d'une demande de maintien est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'élève et à l'identification des parents visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 1°, a), et 2°, a), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives à la mention de la demande du/des parent(s) de se voir notifier par voie postale les décisions et communications intervenant dans le cadre de la procédure visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 2°, b), sont alimentées par les parents lors de l'introduction de la demande de maintien conformément à l'article 2.3.1-11, § 3.
3° les informations relatives à l'identification de l'école et à l'année de scolarisation de l'élève concerné visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 1°, b) et c), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
4° les informations complémentaires de parcours de l'année en cours visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er,1°, d), sont affichées à partir du volet " parcours scolaire " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2°. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
5° l'attestation à caractère médical/paramédical/psycho-médical servant de base à l'introduction de la demande de maintien exceptionnel visée à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 3°, est communiquée par les parents conformément à l'article 2.3.1-11, § 2 ;
6° la date de la transmission de la demande de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel visée à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 4°, est affichée automatiquement par l'application lorsque les parents confirment leur demande de maintien.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le vendredi de la cinquième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval).
§ 3. L'onglet relatif à l'avis de l'école est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'école et de son directeur visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 1°, a) et b), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives au suivi des apprentissages durant l'année scolaire précédant la possible année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 2°, a) à c), sont alimentées de la manière suivante :
a) si le volet " suivi de l'élève " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5, a été préalablement alimenté au cours de l'année scolaire : les informations sont affichées à partir du volet " suivi de l'élève " du DAccE et correspondent aux données visées à l'article 10.2-2, § 5, alinéa 2, 1°, a) b), et 2°. Elles ont préalablement été alimentées conformément aux articles 1.10.4-2 et suivants ;
b) si le " volet suivi de l'élève " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5, n'a pas été préalablement alimenté au cours de l'année scolaire : les données sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité dans le cadre de l'élaboration de l'avis de l'école sur la demande de maintien et ce, conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
3° les informations relatives au suivi des apprentissages durant l'année scolaire précédant la possible année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 2°, d) à f), sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité dans le cadre de l'élaboration de l'avis de l'école sur la demande de maintien et conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
4° les informations relatives à la mention de l'avis visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 3° et, en cas d'avis favorable, les informations relatives au suivi des apprentissages qui sera proposé pour l'année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 4°, sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité dans le cadre de l'élaboration de l'avis de l'école sur la demande de maintien et ce, conformément à l'article 2.3.1-12, § 1er ;
5° la date de la validation de l'avis de l'école visée à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 5°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide l'avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le moment où les parents ont introduits la demande de maintien conformément à l'article 2.3.1-11 et le vendredi qui précède les vacances de printemps (de Pâques).
§ 4. L'onglet relatif à l'avis du centre PMS est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification du centre PMS et de son directeur visées à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à l'avis du centre PMS visées à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par le membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS dûment habilité et ce, conformément à l'article 2.3.1-12, § 2 ;
3° la date de la validation de l'avis du centre PMS visée à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide l'avis.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le moment où les parents ont introduit la demande de maintien conformément à l'article 2.3.1-11 et le vendredi qui précède les vacances de printemps (de Pâques).
§ 5. L'onglet relatif à la décision du Service général de l'Inspection est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'inspecteur chargé de rendre une décision sur la demande de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 5, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à la décision rendue et à sa motivation visées à l'article 2.3.1-20, § 5, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par l'inspecteur chargé de prendre la décision sur la demande de maintien ;
3° la date de la validation de la décision de l'inspecteur visée à l'article 2.3.1-20, § 4, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque l'inspecteur valide sa décision.
Dans le respect de l'article 2.3.1-12, § 3, l'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le vendredi de la troisième semaine qui suit les vacances de détente (de Carnaval) et le vendredi de la deuxième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques).
§ 6. L'onglet relatif au recours des parents est alimenté de la manière suivante :
1° les informations visées à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 1°, a) et d), 2°, a), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives au parcours scolaire de l'élève visées à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 1°, b) et c), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° les informations relatives aux coordonnées des parents et à la motivation de leur recours visées à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 2°, b), et 3°, sont alimentées par les parents eux-mêmes ou par l'intermédiaire de la direction de l'école ou du centre PMS et ce, conformément aux articles 2.3.1-11 et 2.3.1-14 ;
4° la date de la transmission du recours des parents visée à l'article 2.3.1-20, § 6, alinéa 1er, 4°, est affichée automatiquement par l'application lorsque les parents confirment leur recours.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le samedi de la deuxième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques) et le vendredi de la quatrième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques).
§ 7. L'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification du président de la Chambre de recours visées à l'article 2.3.1-20, § 7, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à la décision de la Chambre de recours et à sa motivation visées à l'article 2.3.1-20, § 7, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par la Chambre de recours chargée de prendre la décision sur la demande de maintien et ce, conformément à l'article 2.3.1-16 ;
3° la date de la validation de la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-20, § 7, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le président de la Chambre de recours valide la décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er peut être alimenté entre le lundi de la troisième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques) et le vendredi qui précède la dernière semaine de l'année scolaire.
§ 8. L'onglet relatif au cycle de vie de la procédure visé à l'article 2.3.1-20, § 8, reprend des données synthétiques qui ont été alimentées conformément aux paragraphes 2 à 7.
L'onglet visé à l'alinéa 1er est alimenté concomitamment à l'alimentation des données des onglets visées à l'article 2.3.1-20, §§ 2 à 7.
§ 9. Les données visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, § 2, 1°, 2°, a), § 3, alinéa 1er, 1°, § 4, alinéa 1er, 1°, § 5, alinéa 1er, 1°, § 6, alinéa 1er, 1°, 2°, a), § 7, alinéa 1er, 1°, ne sont pas conservées indépendamment de la base de données dont elles sont issues.
Les données visées à l'article 2.3.1-20, § 2, alinéa 1er, 2°, b), 3°, 7° et 8°, § 3, alinéa 1er, 2° à 5°, § 4, alinéa 1er, 2° et 3°, § 5, alinéa 1er, 2° et 3°, § 6, alinéa 1er, 2°, b), 3° et 4°, § 7, alinéa 1er, 2° et 3° et § 8, sont conservées jusqu'au dernier jour de l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle.]1
Art. 2.3.1 -24. [1 § 1. Wanneer de specifieke procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs wordt afgesloten overeenkomstig artikel 2.3.1-15 of artikel 2.3.1-17:
1° in geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven wordt de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces die wordt aangeboden voor het schooljaar van zittenblijven, bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 4°, a), ingevoerd in het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE van de betrokken leerling met het oog op de beknopte eindejaarsbalans;
2° wordt het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs ingevuld op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.
§ 2. In geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven hebben personen met de gebruikersprofielen "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het onderwijsteam", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum", "inrichtende macht van een school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. Ze hebben leestoegang om de gegevens op dit tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.4) en a.6), te raadplegen.
In geval van een beslissing tot toestemming voor of weigering van het zittenblijven hebben personen met het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. Ze hebben leestoegang tot de gegevens op dit tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.1) tot a.6), en ze kunnen deze gegevens afdrukken.
In geval van verandering van school tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, heeft het nieuwe team dat instaat voor de leerling geen toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot zittenblijven. Het staat ouders vrij om de gegevens in verband met de procedure mee te delen aan het nieuwe team.
§ 3. De gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.1) tot a.3) en a.5), worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
In geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven worden de beslissing van de Algemene Inspectiedienst en/of de beslissing van de Kamer van beroep, respectievelijk bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.4) en a.6), bewaard volgens de voorwaarden in artikel 1.10.4-11, leden 2 en 3.]1
1° in geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven wordt de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces die wordt aangeboden voor het schooljaar van zittenblijven, bedoeld in artikel 2.3.1-20, § 3, lid 1, 4°, a), ingevoerd in het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE van de betrokken leerling met het oog op de beknopte eindejaarsbalans;
2° wordt het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs ingevuld op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs" wordt gesloten.
§ 2. In geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven hebben personen met de gebruikersprofielen "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het onderwijsteam", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum", "inrichtende macht van een school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. Ze hebben leestoegang om de gegevens op dit tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.4) en a.6), te raadplegen.
In geval van een beslissing tot toestemming voor of weigering van het zittenblijven hebben personen met het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs. Ze hebben leestoegang tot de gegevens op dit tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.1) tot a.6), en ze kunnen deze gegevens afdrukken.
In geval van verandering van school tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs, heeft het nieuwe team dat instaat voor de leerling geen toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot zittenblijven. Het staat ouders vrij om de gegevens in verband met de procedure mee te delen aan het nieuwe team.
§ 3. De gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.1) tot a.3) en a.5), worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in het derde jaar van het kleuteronderwijs.
In geval van een beslissing tot toestemming voor het zittenblijven worden de beslissing van de Algemene Inspectiedienst en/of de beslissing van de Kamer van beroep, respectievelijk bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, a), a.4) en a.6), bewaard volgens de voorwaarden in artikel 1.10.4-11, leden 2 en 3.]1
Art. 2.3.1 -24. [1 § 1er. Lorsque la procédure spécifique de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est clôturée conformément à l'article 2.3.1-15 ou à l'article 2.3.1-17 :
1° en cas de décision autorisant le maintien, les informations relatives au suivi des apprentissages qui est proposé pour l'année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 4°, a), alimente le volet " suivi de l'élève " du DAccE de l'élève concerné en vue du bilan de synthèse de fin d'année ;
2° l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est alimenté concomitamment à la clôture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 2. En cas de décision autorisant le maintien, les personnes ayant les profils d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " membre de l'équipe pédagogique ", " membre de l'équipe éducative ", " membre du personnel technique du centre PMS ", " pouvoir organisateur d'école ", et " pouvoir organisateur de centre PMS " peuvent accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième maternelle durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle. Elles disposent d'un accès en lecture pour consulter les éléments de cet onglet visés à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.4) et a.6).
En cas de décision autorisant ou refusant le maintien, les personnes ayant le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " peut accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième maternelle durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle. Elles disposent d'un accès en lecture et elles peuvent imprimer les éléments de cet onglet visés à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.1) à a.6).
En cas de changement d'école durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, la nouvelle équipe en charge de l'élève n'a pas accès à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien. Les parents sont libres de communiquer à la nouvelle équipe les éléments liés à la procédure.
§ 3. Les données visées à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.1) à a.3) et a.5), sont conservées jusqu'au dernier jour de l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle.
En cas de décision autorisant le maintien, la décision du Service général de l'Inspection et/ou la décision de la Chambre de recours visées respectivement à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.4) et a.6), sont conservées selon les modalités prévues à l'article 1.10.4-11, alinéas 2 et 3.]1
1° en cas de décision autorisant le maintien, les informations relatives au suivi des apprentissages qui est proposé pour l'année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-20, § 3, alinéa 1er, 4°, a), alimente le volet " suivi de l'élève " du DAccE de l'élève concerné en vue du bilan de synthèse de fin d'année ;
2° l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel est alimenté concomitamment à la clôture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel ".
§ 2. En cas de décision autorisant le maintien, les personnes ayant les profils d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " membre de l'équipe pédagogique ", " membre de l'équipe éducative ", " membre du personnel technique du centre PMS ", " pouvoir organisateur d'école ", et " pouvoir organisateur de centre PMS " peuvent accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième maternelle durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle. Elles disposent d'un accès en lecture pour consulter les éléments de cet onglet visés à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.4) et a.6).
En cas de décision autorisant ou refusant le maintien, les personnes ayant le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " peut accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième maternelle durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle. Elles disposent d'un accès en lecture et elles peuvent imprimer les éléments de cet onglet visés à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.1) à a.6).
En cas de changement d'école durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel, la nouvelle équipe en charge de l'élève n'a pas accès à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel en troisième année de l'enseignement maternel durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien. Les parents sont libres de communiquer à la nouvelle équipe les éléments liés à la procédure.
§ 3. Les données visées à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.1) à a.3) et a.5), sont conservées jusqu'au dernier jour de l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel en troisième maternelle.
En cas de décision autorisant le maintien, la décision du Service général de l'Inspection et/ou la décision de la Chambre de recours visées respectivement à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, a), a.4) et a.6), sont conservées selon les modalités prévues à l'article 1.10.4-11, alinéas 2 et 3.]1
Afdeling 3. [1 - Over de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1
Section 3. [1 - De la procédure de maintien exceptionnel dans une année du tronc commun]1
Onderafdeling 1. [1 - Definities]1
Sous-section 1. [1 - Définitions]1
Art. 2.3.1 -25. [1 Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:
1° DAccE-computertoepassing: de DAccE-computertoepassing bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8;
2° beknopte balans: de beknopte balans bedoeld in artikel 1.10.1-1, 3° ;
3° Kamer van beroep: de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4-1;
4° decreet van 23 juni 2022: het decreet van 23 juni 2022 tot wijziging en bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 9 september 2021 tot bepaling van het referentiekader voor de Franse en de oude talen, het referentiekader voor de culturele en artistieke opvoeding, het referentiekader voor de moderne talen, het referentiekader voor de wiskunde, het referentiekader voor de wetenschappen, het referentiekader voor de manuele, technische, technologische en numerieke opleiding, het referentiekader voor de opleiding tot filosofie en burgerschap en het referentiekader voor de lichamelijke en gezondheidsopvoeding en tot aanneming van het referentiekader voor de historische, geografische, economische en sociale vorming en tot instelling van een procedure om van deze referentiekaders af te wijken;
5° werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van dagen die op feestdagen vallen;
6° tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2;
7° tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3;
8° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4;
9° tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern: het tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, b);
10° gebruikersprofiel "schooldirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 2;
11° gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 3;
12° gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 4;
13° gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 5;
14° gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 6;
15° gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 7;
16° gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 8;
17° gebruikersprofiel "Voorzitter van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 9;
18° gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 10;
19° gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 11;
20° rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team: de rubriek bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1° ;
21° rubriek met betrekking tot het intern overleg: de rubriek bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2° ;
22° onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern": het onderdeel bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 3°.]1
1° DAccE-computertoepassing: de DAccE-computertoepassing bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 8;
2° beknopte balans: de beknopte balans bedoeld in artikel 1.10.1-1, 3° ;
3° Kamer van beroep: de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4-1;
4° decreet van 23 juni 2022: het decreet van 23 juni 2022 tot wijziging en bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 9 september 2021 tot bepaling van het referentiekader voor de Franse en de oude talen, het referentiekader voor de culturele en artistieke opvoeding, het referentiekader voor de moderne talen, het referentiekader voor de wiskunde, het referentiekader voor de wetenschappen, het referentiekader voor de manuele, technische, technologische en numerieke opleiding, het referentiekader voor de opleiding tot filosofie en burgerschap en het referentiekader voor de lichamelijke en gezondheidsopvoeding en tot aanneming van het referentiekader voor de historische, geografische, economische en sociale vorming en tot instelling van een procedure om van deze referentiekaders af te wijken;
5° werkdagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, met uitzondering van dagen die op feestdagen vallen;
6° tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2;
7° tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3;
8° tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep: het tabblad bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4;
9° tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern: het tabblad bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, b);
10° gebruikersprofiel "schooldirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 2;
11° gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 3;
12° gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 4;
13° gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 5;
14° gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 6;
15° gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 7;
16° gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 8;
17° gebruikersprofiel "Voorzitter van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 9;
18° gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 10;
19° gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep": het gebruikersprofiel bedoeld in artikel 2.3.1-35, § 11;
20° rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team: de rubriek bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1° ;
21° rubriek met betrekking tot het intern overleg: de rubriek bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2° ;
22° onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern": het onderdeel bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 3°.]1
Art. 2.3.1 -25. [1 Pour l'application de la présente section, il y a lieu d'entendre par :
1° application informatique DAccE : l'application informatique DAccE visée à l'article 1.10.2-2, § 8 ;
2° bilan de synthèse : le bilan de synthèse visé à l'article 1.10.1-1, 3° ;
3° Chambre de recours : la Chambre de recours créée à l'article 2.3.4-1 ;
4° décret du 23 juin 2022 : le décret du 23 juin 2022 modifiant et portant confirmation de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 9 septembre 2021 déterminant le référentiel de français et langues anciennes, le référentiel d'éducation culturelle et artistique, le référentiel de langues modernes, le référentiel de mathématiques, le référentiel des sciences, le référentiel de formation manuelle, technique, technologique et numérique, le référentiel d'éducation à la philosophie et à la citoyenneté et le référentiel d'éducation physique et à la santé et adoptant le référentiel de la formation historique, géographique, économique et sociale et instaurant une procédure de dérogation à ces référentiels ;
5° jours ouvrables : le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, à l'exception des jours qui tombent un jour férié ;
6° onglet relatif à la décision de maintien : l'onglet visé à l'article 2.3.1-33, § 2 ;
7° onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur : l'onglet visé à l'article 2.3.1-33, § 3 ;
8° onglet relatif à la décision de la Chambre de recours : l'onglet visé à l'article 2.3.1-33, § 4 ;
9° onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun : l'onglet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, b) ;
10° profil d'utilisateur " direction d'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 2 ;
11° profil d'utilisateur " direction de centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 3 ;
12° profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 4 ;
13° profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 5 ;
14° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 6 ;
15° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 7 ;
16° profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 8 ;
17° profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 9 ;
18° profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 10 ;
19° profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 11 ;
20° rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique : la rubrique visée à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1° ;
21° rubrique relative à la concertation interne : la rubrique visée à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 2° ;
22° sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " : le sous-volet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 3°.]1
1° application informatique DAccE : l'application informatique DAccE visée à l'article 1.10.2-2, § 8 ;
2° bilan de synthèse : le bilan de synthèse visé à l'article 1.10.1-1, 3° ;
3° Chambre de recours : la Chambre de recours créée à l'article 2.3.4-1 ;
4° décret du 23 juin 2022 : le décret du 23 juin 2022 modifiant et portant confirmation de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 9 septembre 2021 déterminant le référentiel de français et langues anciennes, le référentiel d'éducation culturelle et artistique, le référentiel de langues modernes, le référentiel de mathématiques, le référentiel des sciences, le référentiel de formation manuelle, technique, technologique et numérique, le référentiel d'éducation à la philosophie et à la citoyenneté et le référentiel d'éducation physique et à la santé et adoptant le référentiel de la formation historique, géographique, économique et sociale et instaurant une procédure de dérogation à ces référentiels ;
5° jours ouvrables : le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, à l'exception des jours qui tombent un jour férié ;
6° onglet relatif à la décision de maintien : l'onglet visé à l'article 2.3.1-33, § 2 ;
7° onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur : l'onglet visé à l'article 2.3.1-33, § 3 ;
8° onglet relatif à la décision de la Chambre de recours : l'onglet visé à l'article 2.3.1-33, § 4 ;
9° onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun : l'onglet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, b) ;
10° profil d'utilisateur " direction d'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 2 ;
11° profil d'utilisateur " direction de centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 3 ;
12° profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 4 ;
13° profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 5 ;
14° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 6 ;
15° profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 7 ;
16° profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 8 ;
17° profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 9 ;
18° profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 10 ;
19° profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " : le profil d'utilisateur visé à l'article 2.3.1-35, § 11 ;
20° rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique : la rubrique visée à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1° ;
21° rubrique relative à la concertation interne : la rubrique visée à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 2° ;
22° sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " : le sous-volet visé à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 3°.]1
Onderafdeling 2. [1 - Over de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern en over het intern overleg]1
Sous-section 2. [1 - De la décision de maintenir exceptionnellement dans une année du tronc commun et de la concertation interne]1
Art. 2.3.1 -26. [1 § 1. Na afloop van een beraadslaging tussen het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling en een lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum als dit team de leerling tijdens het schooljaar heeft opgevolgd, kan worden besloten tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern als aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2.3.1-6 is voldaan. De beraadslaging wordt voorgezeten door de directeur van de school.
§ 2. De beslissing tot zittenblijven wordt ingevoerd door een persoon die is aangewezen door de directeur, in de rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team. De aangewezen persoon moet een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "pedagogisch team" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan de beslissing tot zittenblijven valideren.
De beslissing tot zittenblijven wordt ingevoerd in het DAccE en uiterlijk op de laatste woensdag van het schooljaar aan de ouders of, indien meerderjarig, aan de leerling meegedeeld volgens de voorwaarden in het studiereglement. Als dit niet gebeurt, heeft deze beslissing tot zittenblijven geen rechtskracht. Na afloop van deze periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "lid van het pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team.
Na afloop van de in lid 2 bedoelde periode ontvangen de ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" en de directeur van het PMS-centrum met een profiel "PMS-centrumdirectie" een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
§ 3. Tijdens de procedure voor zittenblijven kunnen de ouders, of de leerling als hij meerderjarig is, de gegevens in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" raadplegen met behulp van de DAccE-computertoepassing.
Vanaf de laatste woensdag van het schooljaar kunnen de ouders van de leerling op wie de beslissing tot zittenblijven betrekking heeft, of de leerling zelf als hij meerderjarig is, de in lid 1 bedoelde gegevens ook raadplegen op school of in het PMS-centrum, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden.
Ze kunnen ook een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens krijgen door een verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt het verplichte model voor kopieën van de in lid 1 bedoelde gegevens en een model voor verzoeken om die kopieën vast.]1
§ 2. De beslissing tot zittenblijven wordt ingevoerd door een persoon die is aangewezen door de directeur, in de rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team. De aangewezen persoon moet een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "pedagogisch team" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan de beslissing tot zittenblijven valideren.
De beslissing tot zittenblijven wordt ingevoerd in het DAccE en uiterlijk op de laatste woensdag van het schooljaar aan de ouders of, indien meerderjarig, aan de leerling meegedeeld volgens de voorwaarden in het studiereglement. Als dit niet gebeurt, heeft deze beslissing tot zittenblijven geen rechtskracht. Na afloop van deze periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "lid van het pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team.
Na afloop van de in lid 2 bedoelde periode ontvangen de ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" en de directeur van het PMS-centrum met een profiel "PMS-centrumdirectie" een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
§ 3. Tijdens de procedure voor zittenblijven kunnen de ouders, of de leerling als hij meerderjarig is, de gegevens in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" raadplegen met behulp van de DAccE-computertoepassing.
Vanaf de laatste woensdag van het schooljaar kunnen de ouders van de leerling op wie de beslissing tot zittenblijven betrekking heeft, of de leerling zelf als hij meerderjarig is, de in lid 1 bedoelde gegevens ook raadplegen op school of in het PMS-centrum, volgens de door de regering vastgestelde voorwaarden.
Ze kunnen ook een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens krijgen door een verzoek in te dienen bij de directeur van de school of het PMS-centrum. De regering stelt het verplichte model voor kopieën van de in lid 1 bedoelde gegevens en een model voor verzoeken om die kopieën vast.]1
Art. 2.3.1 -26. [1 § 1er. A l'issue d'une délibération associant l'équipe pédagogique en charge de l'élève et un membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS si elle a suivi l'élève au cours de l'année scolaire, une décision de maintien dans une année du tronc commun peut être prononcée si les conditions visées à l'article 2.3.1-6 sont rencontrées. La délibération est présidée par le directeur de l'école.
§ 2. La décision de maintien est encodée, par une personne désignée par le directeur, dans la rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique. La personne désignée doit disposer d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " équipe pédagogique ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " peut valider la décision de maintien.
La décision de maintien est introduite dans le DAccE et est communiquée aux parents ou à l'élève s'il est majeur au plus tard le dernier mercredi de l'année scolaire selon les modalités définies dans le règlement des études. A défaut, cette décision de maintien est privée d'effet. A l'issue de ce délai, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " et " membre de l'équipe pédagogique " ne disposent plus d'un accès en écriture à la rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 2, les parents ou l'élève majeur disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élèves majeur " et le directeur du centre PMS disposant d'un profil " direction de centre PMS " reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
§ 3. Tout au long de la procédure de maintien, les parents ou l'élève s'il est majeur peuvent consulter les données figurant dans le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " au moyen de l'application informatique DAccE.
Dès le dernier mercredi de l'année scolaire, les parents de l'élève concerné par la décision de maintien ou l'élève lui-même s'il est majeur peuvent également, selon les modalités fixées par le Gouvernement, consulter au sein de l'école ou du centre PMS les données visées à l'alinéa 1er.
Ils peuvent également obtenir copie des données visées à l'alinéa 1er en introduisant une demande adressée au directeur de l'école ou du centre PMS. Le Gouvernement fixe le modèle obligatoire de copie des données visées à l'alinéa 1er ainsi qu'un modèle de demande de cette copie.]1
§ 2. La décision de maintien est encodée, par une personne désignée par le directeur, dans la rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique. La personne désignée doit disposer d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " équipe pédagogique ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " peut valider la décision de maintien.
La décision de maintien est introduite dans le DAccE et est communiquée aux parents ou à l'élève s'il est majeur au plus tard le dernier mercredi de l'année scolaire selon les modalités définies dans le règlement des études. A défaut, cette décision de maintien est privée d'effet. A l'issue de ce délai, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " et " membre de l'équipe pédagogique " ne disposent plus d'un accès en écriture à la rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 2, les parents ou l'élève majeur disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élèves majeur " et le directeur du centre PMS disposant d'un profil " direction de centre PMS " reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
§ 3. Tout au long de la procédure de maintien, les parents ou l'élève s'il est majeur peuvent consulter les données figurant dans le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " au moyen de l'application informatique DAccE.
Dès le dernier mercredi de l'année scolaire, les parents de l'élève concerné par la décision de maintien ou l'élève lui-même s'il est majeur peuvent également, selon les modalités fixées par le Gouvernement, consulter au sein de l'école ou du centre PMS les données visées à l'alinéa 1er.
Ils peuvent également obtenir copie des données visées à l'alinéa 1er en introduisant une demande adressée au directeur de l'école ou du centre PMS. Le Gouvernement fixe le modèle obligatoire de copie des données visées à l'alinéa 1er ainsi qu'un modèle de demande de cette copie.]1
Art. 2.3.1 -27. [1 § 1. Wanneer wordt besloten tot zittenblijven, gaat er op de donderdag en/of vrijdag van de laatste week van het schooljaar een fase van intern overleg in met de ouders of de meerderjarige leerling.
§ 2. Tijdens de fase van intern overleg stelt de directeur van de school een overlegvergadering voor met de ouders of de meerderjarige leerling en een of meer leden van het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling. Tijdens deze vergadering mogen de ouders of de meerderjarige leerling zich laten vergezellen door een derde. Op verzoek van de ouders of de meerderjarige leerling is er voor zover mogelijk een lid van het bevoegde PMS-centrum aanwezig.
Tijdens de overlegvergadering legt (leggen) de vertegenwoordiger(s) van het pedagogisch team de redenen uit die hebben geleid tot de beslissing tot zittenblijven. De ouders of de meerderjarige leerling kunnen in voorkomend geval de redenen aangeven waarom ze de beslissing tot zittenblijven aanvechten.
Na afloop van de overlegvergadering kan de directeur beslissen:
1° om de beslissing tot zittenblijven te bevestigen, en de leerling hetzelfde studiejaar te laten overdoen;
2° om de beslissing tot zittenblijven in te trekken, en de leerling te laten overgaan naar het volgende studiejaar;
3° om opnieuw te beraadslagen over de situatie van de leerling, zoals bedoeld in paragraaf 3.
Indien de directeur tijdens de overlegvergadering overeenkomstig lid 3, 1° de beslissing tot zittenblijven heeft bevestigd, kunnen de ouders of de meerderjarige leerling:
1° instemmen met de beslissing tot zittenblijven;
2° aangeven dat ze het niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven;
3° zich het recht voorbehouden om na de overlegvergadering hun standpunt kenbaar te maken.
Elk standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de overlegvergadering hebben ingenomen, is voorlopig tot het verstrijken van de in artikel 2.3.1-28, § 1, lid 1 bedoelde periode.
Er worden notulen opgesteld van de overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling. De regering stelt het model van de notulen vast.
Als er een vergadering voor intern overleg wordt gehouden, moet uit de notulen het volgende kunnen worden opgemaakt:
1° de beslissing van de directeur bedoeld in lid 3;
2° indien de beslissing tot zittenblijven wordt bevestigd, het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling bedoeld in lid 4.
Als de ouders van de minderjarige leerling, of de meerderjarige leerling, niet aan de vergadering voor intern overleg hebben deelgenomen, moet uit de notulen kunnen worden opgemaakt hoe de school de overlegvergadering aan de ouders of de meerderjarige leerling heeft voorgesteld.
De notulen worden ondertekend door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling en door de directeur van de school. Een weigering tot ondertekening van de notulen wordt door de directeur in de notulen vastgesteld en belet niet dat de procedure wordt voortgezet.
In het studiereglement worden de voorwaarden beschreven voor de communicatie met de ouders of de meerderjarige leerling, en voor het organiseren van de fase van intern overleg.
§ 3. Overeenkomstig paragraaf 2, lid 3, 3° kan de directeur beslissen om opnieuw te beraadslagen over de situatie van de leerling met het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling en een lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum als dit team de leerling tijdens het schooljaar heeft opgevolgd. De beraadslaging wordt voorgezeten door de directeur van de school.
De beslissing wordt uiterlijk op de laatste vrijdag van het schooljaar aan de ouders of, indien meerderjarig, aan de leerling meegedeeld volgens de voorwaarden in het studiereglement. Als dit niet gebeurt, heeft deze beslissing geen rechtskracht.
§ 4. Uiterlijk op maandagmiddag van de eerste week van de zomervakantie onderneemt de directeur of de door de directeur aangewezen persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "pedagogisch team" de volgende acties in de rubriek met betrekking tot het intern overleg:
1° het invoeren van de beslissing van de school na afloop van de fase van intern overleg;
2° het downloaden van de notulen bedoeld in paragraaf 2, lid 5;
3° het invoeren van het standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de vergadering voor intern overleg hebben ingenomen, en dat uit de notulen kan worden opgemaakt.
Als lid 1 niet wordt nageleefd, heeft de beslissing bedoeld in lid 1, 1° geen rechtskracht.
Alleen een persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan de beslissing bedoeld in lid 1 valideren.
Na validatie van de gegevens die zijn ingevoerd in de rubriek met betrekking tot het intern overleg, ontvangen de ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" en de persoon met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot het intern overleg.]1
§ 2. Tijdens de fase van intern overleg stelt de directeur van de school een overlegvergadering voor met de ouders of de meerderjarige leerling en een of meer leden van het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling. Tijdens deze vergadering mogen de ouders of de meerderjarige leerling zich laten vergezellen door een derde. Op verzoek van de ouders of de meerderjarige leerling is er voor zover mogelijk een lid van het bevoegde PMS-centrum aanwezig.
Tijdens de overlegvergadering legt (leggen) de vertegenwoordiger(s) van het pedagogisch team de redenen uit die hebben geleid tot de beslissing tot zittenblijven. De ouders of de meerderjarige leerling kunnen in voorkomend geval de redenen aangeven waarom ze de beslissing tot zittenblijven aanvechten.
Na afloop van de overlegvergadering kan de directeur beslissen:
1° om de beslissing tot zittenblijven te bevestigen, en de leerling hetzelfde studiejaar te laten overdoen;
2° om de beslissing tot zittenblijven in te trekken, en de leerling te laten overgaan naar het volgende studiejaar;
3° om opnieuw te beraadslagen over de situatie van de leerling, zoals bedoeld in paragraaf 3.
Indien de directeur tijdens de overlegvergadering overeenkomstig lid 3, 1° de beslissing tot zittenblijven heeft bevestigd, kunnen de ouders of de meerderjarige leerling:
1° instemmen met de beslissing tot zittenblijven;
2° aangeven dat ze het niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven;
3° zich het recht voorbehouden om na de overlegvergadering hun standpunt kenbaar te maken.
Elk standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de overlegvergadering hebben ingenomen, is voorlopig tot het verstrijken van de in artikel 2.3.1-28, § 1, lid 1 bedoelde periode.
Er worden notulen opgesteld van de overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling. De regering stelt het model van de notulen vast.
Als er een vergadering voor intern overleg wordt gehouden, moet uit de notulen het volgende kunnen worden opgemaakt:
1° de beslissing van de directeur bedoeld in lid 3;
2° indien de beslissing tot zittenblijven wordt bevestigd, het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling bedoeld in lid 4.
Als de ouders van de minderjarige leerling, of de meerderjarige leerling, niet aan de vergadering voor intern overleg hebben deelgenomen, moet uit de notulen kunnen worden opgemaakt hoe de school de overlegvergadering aan de ouders of de meerderjarige leerling heeft voorgesteld.
De notulen worden ondertekend door de ouders van de minderjarige leerling of door de meerderjarige leerling en door de directeur van de school. Een weigering tot ondertekening van de notulen wordt door de directeur in de notulen vastgesteld en belet niet dat de procedure wordt voortgezet.
In het studiereglement worden de voorwaarden beschreven voor de communicatie met de ouders of de meerderjarige leerling, en voor het organiseren van de fase van intern overleg.
§ 3. Overeenkomstig paragraaf 2, lid 3, 3° kan de directeur beslissen om opnieuw te beraadslagen over de situatie van de leerling met het pedagogisch team dat verantwoordelijk is voor de leerling en een lid van het multidisciplinair team van het PMS-centrum als dit team de leerling tijdens het schooljaar heeft opgevolgd. De beraadslaging wordt voorgezeten door de directeur van de school.
De beslissing wordt uiterlijk op de laatste vrijdag van het schooljaar aan de ouders of, indien meerderjarig, aan de leerling meegedeeld volgens de voorwaarden in het studiereglement. Als dit niet gebeurt, heeft deze beslissing geen rechtskracht.
§ 4. Uiterlijk op maandagmiddag van de eerste week van de zomervakantie onderneemt de directeur of de door de directeur aangewezen persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" of "pedagogisch team" de volgende acties in de rubriek met betrekking tot het intern overleg:
1° het invoeren van de beslissing van de school na afloop van de fase van intern overleg;
2° het downloaden van de notulen bedoeld in paragraaf 2, lid 5;
3° het invoeren van het standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de vergadering voor intern overleg hebben ingenomen, en dat uit de notulen kan worden opgemaakt.
Als lid 1 niet wordt nageleefd, heeft de beslissing bedoeld in lid 1, 1° geen rechtskracht.
Alleen een persoon met een gebruikersprofiel "schooldirectie" kan de beslissing bedoeld in lid 1 valideren.
Na validatie van de gegevens die zijn ingevoerd in de rubriek met betrekking tot het intern overleg, ontvangen de ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" en de persoon met een gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing.
Na afloop van de in lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "pedagogisch team" geen schrijftoegang meer tot de rubriek met betrekking tot het intern overleg.]1
Art. 2.3.1 -27. [1 § 1er. Lorsqu'un maintien est décidé, une phase de concertation interne s'ouvre avec les parents ou l'élève majeur le jeudi et/ou le vendredi de la dernière semaine de l'année scolaire.
§ 2. Au cours de la phase de concertation interne, le directeur de l'école propose une réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur et un ou plusieurs membres de l'équipe pédagogique en charge de l'élève. Lors de cette réunion, les parents ou l'élève majeur peuvent se faire accompagner d'un tiers. Lorsque les parents ou l'élève majeur en font la demande et pour autant que cela soit possible, un membre du centre PMS compétent est présent.
Au cours de la réunion de concertation, le(s) représentant(s) de l'équipe pédagogique explique(nt) les raisons ayant mené à la décision de maintien. Les parents ou l'élève majeur peuvent, le cas échéant, exposer les raisons pour lesquelles ils contestent la décision de maintien.
Au terme de la réunion de concertation, le directeur peut décider :
1° de confirmer la décision de maintien et maintenir l'élève dans la même année d'études ;
2° de retirer la décision de maintien et laisser l'élève accéder à l'année d'études suivante ;
3° de soumettre la situation de l'élève à une nouvelle délibération visée au paragraphe 3.
Si le directeur a confirmé la décision de maintien lors de la réunion de concertation conformément à l'alinéa 3, 1°, les parents ou l'élève majeur peuvent :
1° marquer leur accord quant à la décision de maintien ;
2° marquer leur désaccord quant à la décision de maintien ;
3° se réserver le droit d'exprimer leur position après la réunion de concertation.
La position des parents ou de l'élève majeur éventuellement exprimée au cours de la réunion de concertation est provisoire, jusqu'à l'échéance du délai visé à l'article 2.3.1-28, § 1er, alinéa 1er.
Un procès-verbal de la réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur est établi. Le Gouvernement fixe le modèle de procès-verbal.
Dans l'hypothèse où la réunion de concertation interne a lieu, le procès-verbal doit permettre de faire apparaitre :
1° la décision du directeur visée à l'alinéa 3;
2° en cas de confirmation de la décision de maintien, la position adoptée par les parents ou l'élève majeur visée à l'alinéa 4.
Dans l'hypothèse où les parents de l'élève mineur, ou l'élève majeur, n'ont pas participé à la réunion de concertation interne, le procès-verbal doit faire apparaitre la manière dont l'école a proposé la réunion de concertation aux parents ou à l'élève majeur.
Le procès-verbal est signé par les parents de l'élève mineur ou par l'élève majeur ainsi que par le directeur de l'école. Le refus de signature du procès-verbal est constaté dans le procès-verbal par le directeur et n'empêche pas la poursuite de la procédure.
Le règlement des études fixe les modalités de communication avec les parents ou l'élève majeur et les modalités d'organisation de la phase de concertation interne.
§ 3. Conformément au paragraphe 2, alinéa 3, 3°, le directeur peut décider de soumettre la situation de l'élève à une nouvelle délibération associant l'équipe pédagogique en charge de l'élève et un membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS si elle a suivi l'élève au cours de l'année scolaire. La délibération est présidée par le directeur de l'école.
La décision est communiquée aux parents ou à l'élève s'il est majeur au plus tard le dernier vendredi de l'année scolaire selon les modalités définies dans le règlement des études. A défaut, cette décision est privée d'effet.
§ 4. Pour le lundi midi de la première semaine des vacances d'été au plus tard le directeur ou la personne désignée par le directeur disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " équipe pédagogique " réalise les actions suivantes dans la rubrique relative à la concertation interne :
1° l'encodage de la décision de l'école à l'issue de la phase de concertation interne ;
2° le téléchargement du procès-verbal visé au paragraphe 2, alinéa 5 ;
3° l'encodage de la position exprimée par les parents ou l'élève majeur au cours de la réunion de concertation interne, telle qu'elle apparait dans le procès-verbal.
A défaut de respecter l'alinéa 1er, la décision visée à l'alinéa 1er, 1°, est privée d'effet.
Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " peut valider la décision visée à l'alinéa 1er.
Dès que l'alimentation de la rubrique relative à la concertation interne est validée, les parents ou l'élève majeur disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " et la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 1er, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " et " équipe pédagogique " ne disposent plus d'un accès en écriture à la rubrique relative à la concertation interne.]1
§ 2. Au cours de la phase de concertation interne, le directeur de l'école propose une réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur et un ou plusieurs membres de l'équipe pédagogique en charge de l'élève. Lors de cette réunion, les parents ou l'élève majeur peuvent se faire accompagner d'un tiers. Lorsque les parents ou l'élève majeur en font la demande et pour autant que cela soit possible, un membre du centre PMS compétent est présent.
Au cours de la réunion de concertation, le(s) représentant(s) de l'équipe pédagogique explique(nt) les raisons ayant mené à la décision de maintien. Les parents ou l'élève majeur peuvent, le cas échéant, exposer les raisons pour lesquelles ils contestent la décision de maintien.
Au terme de la réunion de concertation, le directeur peut décider :
1° de confirmer la décision de maintien et maintenir l'élève dans la même année d'études ;
2° de retirer la décision de maintien et laisser l'élève accéder à l'année d'études suivante ;
3° de soumettre la situation de l'élève à une nouvelle délibération visée au paragraphe 3.
Si le directeur a confirmé la décision de maintien lors de la réunion de concertation conformément à l'alinéa 3, 1°, les parents ou l'élève majeur peuvent :
1° marquer leur accord quant à la décision de maintien ;
2° marquer leur désaccord quant à la décision de maintien ;
3° se réserver le droit d'exprimer leur position après la réunion de concertation.
La position des parents ou de l'élève majeur éventuellement exprimée au cours de la réunion de concertation est provisoire, jusqu'à l'échéance du délai visé à l'article 2.3.1-28, § 1er, alinéa 1er.
Un procès-verbal de la réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur est établi. Le Gouvernement fixe le modèle de procès-verbal.
Dans l'hypothèse où la réunion de concertation interne a lieu, le procès-verbal doit permettre de faire apparaitre :
1° la décision du directeur visée à l'alinéa 3;
2° en cas de confirmation de la décision de maintien, la position adoptée par les parents ou l'élève majeur visée à l'alinéa 4.
Dans l'hypothèse où les parents de l'élève mineur, ou l'élève majeur, n'ont pas participé à la réunion de concertation interne, le procès-verbal doit faire apparaitre la manière dont l'école a proposé la réunion de concertation aux parents ou à l'élève majeur.
Le procès-verbal est signé par les parents de l'élève mineur ou par l'élève majeur ainsi que par le directeur de l'école. Le refus de signature du procès-verbal est constaté dans le procès-verbal par le directeur et n'empêche pas la poursuite de la procédure.
Le règlement des études fixe les modalités de communication avec les parents ou l'élève majeur et les modalités d'organisation de la phase de concertation interne.
§ 3. Conformément au paragraphe 2, alinéa 3, 3°, le directeur peut décider de soumettre la situation de l'élève à une nouvelle délibération associant l'équipe pédagogique en charge de l'élève et un membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS si elle a suivi l'élève au cours de l'année scolaire. La délibération est présidée par le directeur de l'école.
La décision est communiquée aux parents ou à l'élève s'il est majeur au plus tard le dernier vendredi de l'année scolaire selon les modalités définies dans le règlement des études. A défaut, cette décision est privée d'effet.
§ 4. Pour le lundi midi de la première semaine des vacances d'été au plus tard le directeur ou la personne désignée par le directeur disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " ou " équipe pédagogique " réalise les actions suivantes dans la rubrique relative à la concertation interne :
1° l'encodage de la décision de l'école à l'issue de la phase de concertation interne ;
2° le téléchargement du procès-verbal visé au paragraphe 2, alinéa 5 ;
3° l'encodage de la position exprimée par les parents ou l'élève majeur au cours de la réunion de concertation interne, telle qu'elle apparait dans le procès-verbal.
A défaut de respecter l'alinéa 1er, la décision visée à l'alinéa 1er, 1°, est privée d'effet.
Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " peut valider la décision visée à l'alinéa 1er.
Dès que l'alimentation de la rubrique relative à la concertation interne est validée, les parents ou l'élève majeur disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " et la personne disposant d'un profil d'utilisateur " direction de centre PMS " reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE.
A l'issue du délai visé à l'alinéa 1er, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " et " équipe pédagogique " ne disposent plus d'un accès en écriture à la rubrique relative à la concertation interne.]1
Art. 2.3.1 -28. [1 § 1. De ouders van de leerling of de meerderjarige leerling voor wie een beslissing tot zittenblijven is genomen, delen tussen de laatste woensdag van het schooljaar en de vrijdag van de eerste week van de zomervakantie mee of ze het al dan niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven.
Als de ouders of de meerderjarige leerling niet schriftelijk instemmen met de beslissing tot zittenblijven, wordt de beslissing systematisch doorverwezen naar een Kamer van beroep die is opgericht om uitspraak te doen over beslissingen tot zittenblijven.
§ 2. De ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" delen hun standpunt mee via het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling.
Binnen de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode kunnen ze hun standpunt ook per aangetekende brief meedelen aan de regeringsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het secretariaat van de Kamer van beroep. De gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" voeren het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in en uploaden het door de ouders of de meerderjarige leerling meegedeelde standpunt in het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling, evenals in voorkomend geval de in paragraaf 3 bedoelde documenten. De regering legt de voorwaarden vast voor het meedelen van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling en het communicatiemodel.
§ 3. Als de ouders of de meerderjarige leerling aangeven dat ze het niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven, mogen ze alle gegevens die ze willen verstrekken ter motivering van hun standpunt voorleggen aan de Kamer van beroep.
Als ze dat willen, kunnen ze ook een adres opgeven om een kopie van de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-30 per post te ontvangen.
De in leden 1 en 2 bedoelde gegevens worden meegedeeld binnen de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode en volgens de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden.
§ 4. Na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" geen schrijftoegang meer tot het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling.
§ 5. Wanneer de ouders of de meerderjarige leerling hun instemming met de beslissing tot zittenblijven formaliseren, ontvangen de directeurs met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-toepassing, met de mededeling dat de beslissing tot zittenblijven is goedgekeurd.
Wanneer de ouders of de meerderjarige leerling hun niet-instemming met de beslissing tot zittenblijven formaliseren, ontvangen de directeurs en het secretariaat van de Kamer van beroep met respectievelijk een gebruikersprofiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie" en "secretaris van de Kamer van beroep" na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de digitale DAccE-toepassing, met de mededeling dat de beslissing wordt aangevochten.
Indien de ouders of de meerderjarige leerling niet schriftelijk instemmen met de beslissing tot zittenblijven, ontvangen de directeurs, de ouders of de meerderjarige leerling en de secretaris van de Kamer van beroep, met respectievelijk het gebruikersprofiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "secretaris van de Kamer van beroep" en "ouders of meerderjarige leerling", na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, met de mededeling dat er binnen de toegestane termijn geen schriftelijke instemming met de beslissing tot zittenblijven werd ingevoerd, en dat de beslissing opnieuw door de Kamer van beroep zal worden onderzocht.]1
Als de ouders of de meerderjarige leerling niet schriftelijk instemmen met de beslissing tot zittenblijven, wordt de beslissing systematisch doorverwezen naar een Kamer van beroep die is opgericht om uitspraak te doen over beslissingen tot zittenblijven.
§ 2. De ouders of de meerderjarige leerling met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" delen hun standpunt mee via het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling.
Binnen de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode kunnen ze hun standpunt ook per aangetekende brief meedelen aan de regeringsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het secretariaat van de Kamer van beroep. De gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" voeren het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in en uploaden het door de ouders of de meerderjarige leerling meegedeelde standpunt in het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling, evenals in voorkomend geval de in paragraaf 3 bedoelde documenten. De regering legt de voorwaarden vast voor het meedelen van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling en het communicatiemodel.
§ 3. Als de ouders of de meerderjarige leerling aangeven dat ze het niet eens zijn met de beslissing tot zittenblijven, mogen ze alle gegevens die ze willen verstrekken ter motivering van hun standpunt voorleggen aan de Kamer van beroep.
Als ze dat willen, kunnen ze ook een adres opgeven om een kopie van de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-30 per post te ontvangen.
De in leden 1 en 2 bedoelde gegevens worden meegedeeld binnen de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode en volgens de in paragraaf 2 bedoelde voorwaarden.
§ 4. Na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode hebben gebruikers van het DAccE met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" geen schrijftoegang meer tot het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling.
§ 5. Wanneer de ouders of de meerderjarige leerling hun instemming met de beslissing tot zittenblijven formaliseren, ontvangen de directeurs met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-toepassing, met de mededeling dat de beslissing tot zittenblijven is goedgekeurd.
Wanneer de ouders of de meerderjarige leerling hun niet-instemming met de beslissing tot zittenblijven formaliseren, ontvangen de directeurs en het secretariaat van de Kamer van beroep met respectievelijk een gebruikersprofiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie" en "secretaris van de Kamer van beroep" na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de digitale DAccE-toepassing, met de mededeling dat de beslissing wordt aangevochten.
Indien de ouders of de meerderjarige leerling niet schriftelijk instemmen met de beslissing tot zittenblijven, ontvangen de directeurs, de ouders of de meerderjarige leerling en de secretaris van de Kamer van beroep, met respectievelijk het gebruikersprofiel "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "secretaris van de Kamer van beroep" en "ouders of meerderjarige leerling", na afloop van de in paragraaf 1, lid 1 bedoelde periode een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing, met de mededeling dat er binnen de toegestane termijn geen schriftelijke instemming met de beslissing tot zittenblijven werd ingevoerd, en dat de beslissing opnieuw door de Kamer van beroep zal worden onderzocht.]1
Art. 2.3.1 -28. [1 § 1er. Les parents de l'élève ou l'élève majeur visé par une décision de maintien communiquent leur accord ou leur désaccord quant à la décision de maintien entre le dernier mercredi de l'année scolaire et le vendredi de la première semaine des vacances d'été.
En l'absence d'accord écrit des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, la décision est renvoyée systématiquement vers une Chambre de recours créée en vue de connaitre des décisions de maintien.
§ 2. Les parents ou l'élève majeur disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " communiquent leur position par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur.
Dans le respect du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, ils peuvent également communiquer leur position par envoi recommandé aux services du Gouvernement chargés du secrétariat de la Chambre de recours. Les utilisateurs du DAccE disposant d'un profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " encodent la position des parents ou de l'élève majeur et téléchargent la position communiquée par les parents ou l'élève majeur dans l'onglet relatif à la position des parents ou l'élève majeur, ainsi que, le cas échéant, les documents visés au paragraphe 3. Le Gouvernement fixe les modalités de la communication de la position des parents ou de l'élève majeur et le modèle de communication.
§ 3. Lorsque les parents ou l'élève majeur marquent leur désaccord à l'encontre de la décision de maintien, ils peuvent transmettre tous les éléments qu'ils souhaitent communiquer à la Chambre de recours pour motiver leur position.
S'ils le souhaitent, ils peuvent également renseigner une adresse pour recevoir une copie de la décision visée à l'article 2.3.1-30 par voie postale.
Les éléments visés aux alinéas 1er et 2 sont communiqués dans le délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, et selon les modalités visées au paragraphe 2.
§ 4. A l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur.
§ 5. Lorsque les parents ou l'élève majeur formalisent leur accord vis-à-vis de la décision de maintien, les directeurs ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " et " direction de centre PMS " reçoivent, à l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, une notification automatiquement générée par l'application DAccE les avertissant que la décision de maintien a fait l'objet d'un accord.
Lorsque les parents ou l'élève majeur formalisent leur désaccord vis-à-vis de la décision de maintien, les directeurs et le secrétariat de la Chambre de recours disposant respectivement d'un profil d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS " et " secrétaire de la Chambre de recours " reçoivent, à l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, une notification automatiquement générée par l'application numérique DAccE les avertissant qu'une contestation a été introduite.
En l'absence d'accord écrit des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, les directeurs, les parents ou l'élève majeur et le secrétaire de la Chambre de recours, disposant respectivement le profil d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " secrétaire de la Chambre de recours " et " parents ou élève majeur " reçoivent, à l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, les avertissant qu'aucun accord écrit sur la décision de maintien n'a été encodé dans les délais impartis et que celle-ci fera l'objet d'un réexamen par la Chambre de recours.]1
En l'absence d'accord écrit des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, la décision est renvoyée systématiquement vers une Chambre de recours créée en vue de connaitre des décisions de maintien.
§ 2. Les parents ou l'élève majeur disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " communiquent leur position par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur.
Dans le respect du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, ils peuvent également communiquer leur position par envoi recommandé aux services du Gouvernement chargés du secrétariat de la Chambre de recours. Les utilisateurs du DAccE disposant d'un profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " encodent la position des parents ou de l'élève majeur et téléchargent la position communiquée par les parents ou l'élève majeur dans l'onglet relatif à la position des parents ou l'élève majeur, ainsi que, le cas échéant, les documents visés au paragraphe 3. Le Gouvernement fixe les modalités de la communication de la position des parents ou de l'élève majeur et le modèle de communication.
§ 3. Lorsque les parents ou l'élève majeur marquent leur désaccord à l'encontre de la décision de maintien, ils peuvent transmettre tous les éléments qu'ils souhaitent communiquer à la Chambre de recours pour motiver leur position.
S'ils le souhaitent, ils peuvent également renseigner une adresse pour recevoir une copie de la décision visée à l'article 2.3.1-30 par voie postale.
Les éléments visés aux alinéas 1er et 2 sont communiqués dans le délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, et selon les modalités visées au paragraphe 2.
§ 4. A l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, les utilisateurs du DAccE ayant un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " ne disposent plus d'un accès en écriture à l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur.
§ 5. Lorsque les parents ou l'élève majeur formalisent leur accord vis-à-vis de la décision de maintien, les directeurs ayant un profil d'utilisateur " direction d'école " et " direction de centre PMS " reçoivent, à l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, une notification automatiquement générée par l'application DAccE les avertissant que la décision de maintien a fait l'objet d'un accord.
Lorsque les parents ou l'élève majeur formalisent leur désaccord vis-à-vis de la décision de maintien, les directeurs et le secrétariat de la Chambre de recours disposant respectivement d'un profil d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS " et " secrétaire de la Chambre de recours " reçoivent, à l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, une notification automatiquement générée par l'application numérique DAccE les avertissant qu'une contestation a été introduite.
En l'absence d'accord écrit des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, les directeurs, les parents ou l'élève majeur et le secrétaire de la Chambre de recours, disposant respectivement le profil d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " secrétaire de la Chambre de recours " et " parents ou élève majeur " reçoivent, à l'issue du délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE, les avertissant qu'aucun accord écrit sur la décision de maintien n'a été encodé dans les délais impartis et que celle-ci fera l'objet d'un réexamen par la Chambre de recours.]1
Art. 2.3.1 -29. [1 De procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt afgesloten vanaf de zaterdag van de eerste week van de zomervakantie als de zaak niet aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep.
Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt geopend op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in gemeenschappelijk basisprogramma" wordt gesloten.]1
Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt geopend op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in gemeenschappelijk basisprogramma" wordt gesloten.]1
Art. 2.3.1 -29. [1 La procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est clôturée à compter du samedi de la première semaine des vacances d'été lorsque la Chambre de recours n'est pas saisie.
Le sous-volet procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".]1
Le sous-volet procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".]1
Onderafdeling 3. [1 - Over het onderzoek door de Kamer van beroep van beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern]1
Sous-section 3. [1 - De l'examen par la Chambre de recours des décisions de maintien dans une année du tronc commun]1
Art. 2.3.1 -30. [1 § 1. De Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4-1 ziet toe op de naleving van de voorwaarden voor zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, leden 2 tot 4. Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, vernietigt ze de beslissing tot zittenblijven.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, ziet de Kamer van beroep toe op de naleving van de voorwaarde voor zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, lid 1. Op basis van de beslissing van het pedagogisch team tot zittenblijven en alle informatie die door de ouders of de meerderjarige leerling is verstrekt, onderzoekt ze alle volgende elementen:
1° of de aan het licht gebrachte moeilijkheden betrekking hebben op de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022;
2° of de vastgestelde aanhoudende leermoeilijkheden ten aanzien van de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022, van dien aard zijn dat ze een succesvolle voortzetting van het leerproces van de leerling in het volgende leerjaar van de gemeenschappelijke kern in het gedrang brengen;
3° of de ondersteunende acties die de school heeft ondernomen, passend en toereikend zijn ten aanzien van de moeilijkheden van de leerling om hem in staat te stellen te voldoen aan de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022.
In het kader van haar onderzoek kan de Kamer van beroep om aanvullende documenten en verhoren van personen vragen.
§ 2. De beslissing van de Kamer van beroep tot toestemming voor of weigering van het uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van het algemeen basisprogramma voor de betrokken leerling, wordt uiterlijk op de vrijdag vóór het begin van het schooljaar genomen, via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.
De persoon die de beslissing tot zittenblijven invoert, moet een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" kan de beslissing valideren.
De ouders of de meerderjarige leerling en de directeurs met respectievelijk een profiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing wanneer een beslissing is genomen en toegankelijk is in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern". Als de ouders of de meerderjarige leerling bij het indienen van de aanvechting een postadres hebben opgegeven, wordt hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Kamer van beroep per aangetekende brief een kopie van de beslissing toegestuurd.]1
Als aan deze voorwaarden is voldaan, ziet de Kamer van beroep toe op de naleving van de voorwaarde voor zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, lid 1. Op basis van de beslissing van het pedagogisch team tot zittenblijven en alle informatie die door de ouders of de meerderjarige leerling is verstrekt, onderzoekt ze alle volgende elementen:
1° of de aan het licht gebrachte moeilijkheden betrekking hebben op de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022;
2° of de vastgestelde aanhoudende leermoeilijkheden ten aanzien van de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022, van dien aard zijn dat ze een succesvolle voortzetting van het leerproces van de leerling in het volgende leerjaar van de gemeenschappelijke kern in het gedrang brengen;
3° of de ondersteunende acties die de school heeft ondernomen, passend en toereikend zijn ten aanzien van de moeilijkheden van de leerling om hem in staat te stellen te voldoen aan de overwegingen omschreven in de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022.
In het kader van haar onderzoek kan de Kamer van beroep om aanvullende documenten en verhoren van personen vragen.
§ 2. De beslissing van de Kamer van beroep tot toestemming voor of weigering van het uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van het algemeen basisprogramma voor de betrokken leerling, wordt uiterlijk op de vrijdag vóór het begin van het schooljaar genomen, via het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.
De persoon die de beslissing tot zittenblijven invoert, moet een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep" hebben. Alleen de persoon met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" kan de beslissing valideren.
De ouders of de meerderjarige leerling en de directeurs met respectievelijk een profiel "ouders of meerderjarige leerling", "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" ontvangen een kennisgeving die automatisch wordt gegenereerd door de DAccE-computertoepassing wanneer een beslissing is genomen en toegankelijk is in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern". Als de ouders of de meerderjarige leerling bij het indienen van de aanvechting een postadres hebben opgegeven, wordt hen binnen de twee werkdagen na de beslissing van de Kamer van beroep per aangetekende brief een kopie van de beslissing toegestuurd.]1
Art. 2.3.1 -30. [1 § 1er. La Chambre de recours visée à l'article 2.3.4-1 contrôle le respect des conditions de maintien visées à l'article 2.3.1-6, § 1er, alinéas 2 à 4. En cas de non-respect de ces conditions, elle réforme la décision de maintien.
En cas de respect de ces conditions, la Chambre de recours contrôle le respect de la condition de maintien visée à l'article 2.3.1-6, § 1er, alinéa 1er. Sur la base de la décision de maintien rendue par l'équipe pédagogique et des éléments éventuellement communiqués par les parents ou l'élève majeur, elle examine l'ensemble des éléments suivants :
1° si les difficultés mises en évidence sont relatives à des attendus définis dans les référentiels visés par le décret du 23 juin 2022 ;
2° si les difficultés d'apprentissage persistantes identifiées au regard des attendus définis dans les référentiels visés par le décret du 23 juin 2022 sont de nature à compromettre la poursuite avec fruit de l'élève dans ses apprentissages de l'année suivante du tronc commun ;
3° si les actions de soutien mises en oeuvre par l'école sont adéquates et suffisantes au regard des difficultés de l'élève pour lui permettre d'atteindre les attendus définis dans les référentiels visés par le décret du 23 juin 2022.
Dans le cadre de son instruction, la Chambre de recours peut solliciter des documents supplémentaires et des auditions de personnes.
§ 2. La Chambre de recours rend sa décision autorisant ou refusant le maintien exceptionnel dans une année du tronc commun pour l'élève concerné au plus tard le vendredi qui précède la rentrée scolaire, par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.
La personne qui encode la décision de maintien doit disposer d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " peut valider la décision.
Les parents ou l'élève majeur et les directeurs, disposant respectivement d'un profil " parents ou élève majeur ", " direction d'école " et " direction de centre PMS " reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE lorsqu'une décision est rendue et accessible dans le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ". Si les parents ou l'élève majeur ont renseigné une adresse postale lors de l'introduction de la contestation, une copie de la décision leur est adressée par voie recommandée dans un délai de deux jours ouvrables suivant la décision de la Chambre de recours.]1
En cas de respect de ces conditions, la Chambre de recours contrôle le respect de la condition de maintien visée à l'article 2.3.1-6, § 1er, alinéa 1er. Sur la base de la décision de maintien rendue par l'équipe pédagogique et des éléments éventuellement communiqués par les parents ou l'élève majeur, elle examine l'ensemble des éléments suivants :
1° si les difficultés mises en évidence sont relatives à des attendus définis dans les référentiels visés par le décret du 23 juin 2022 ;
2° si les difficultés d'apprentissage persistantes identifiées au regard des attendus définis dans les référentiels visés par le décret du 23 juin 2022 sont de nature à compromettre la poursuite avec fruit de l'élève dans ses apprentissages de l'année suivante du tronc commun ;
3° si les actions de soutien mises en oeuvre par l'école sont adéquates et suffisantes au regard des difficultés de l'élève pour lui permettre d'atteindre les attendus définis dans les référentiels visés par le décret du 23 juin 2022.
Dans le cadre de son instruction, la Chambre de recours peut solliciter des documents supplémentaires et des auditions de personnes.
§ 2. La Chambre de recours rend sa décision autorisant ou refusant le maintien exceptionnel dans une année du tronc commun pour l'élève concerné au plus tard le vendredi qui précède la rentrée scolaire, par l'intermédiaire de l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.
La personne qui encode la décision de maintien doit disposer d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ". Seule la personne disposant d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " peut valider la décision.
Les parents ou l'élève majeur et les directeurs, disposant respectivement d'un profil " parents ou élève majeur ", " direction d'école " et " direction de centre PMS " reçoivent une notification automatiquement générée par l'application informatique DAccE lorsqu'une décision est rendue et accessible dans le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ". Si les parents ou l'élève majeur ont renseigné une adresse postale lors de l'introduction de la contestation, une copie de la décision leur est adressée par voie recommandée dans un délai de deux jours ouvrables suivant la décision de la Chambre de recours.]1
Art. 2.3.1 -31. [1 Als de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de Kamer van beroep, wordt de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern afgesloten vanaf de tiende dag na de datum van de beslissing van de Kamer van beroep.
Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt geopend op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in gemeenschappelijk basisprogramma" wordt gesloten.]1
Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt op die dag afgesloten en is niet langer toegankelijk voor de gebruikers. Het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt geopend op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in gemeenschappelijk basisprogramma" wordt gesloten.]1
Art. 2.3.1 -31. [1 Lorsque la Chambre de recours est saisie, la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est clôturée à compter du dixième jour qui suit la date de la décision de la Chambre de recours.
Le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".]1
Le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " est clôturé à cette date et n'est plus accessible aux utilisateurs. L'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est ouvert concomitamment à la fermeture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".]1
Onderafdeling 4. [1 - Over het beheer van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in het DAccE]1
Sous-section 4. [1 - De la gestion de la procédure de maintien exceptionnel dans une année du tronc commun dans le DAccE]1
Art. 2.3.1 -32. [1 Het doel van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" is om elke persoon die legitiem betrokken kan zijn bij de procedure voor zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern, georganiseerd in deze afdeling, in staat te stellen informatie uit te wisselen en beslissingen te nemen die nodig zijn voor het beheer van de genoemde procedure, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de betrokkenheid van elk van de tussenkomende partijen.
De procedure voor zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern is een procedure na afloop waarvan een beslissing wordt genomen die een impact heeft op het schooltraject van de leerling.]1
De procedure voor zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern is een procedure na afloop waarvan een beslissing wordt genomen die een impact heeft op het schooltraject van de leerling.]1
Art. 2.3.1 -32. [1 Le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " vise à permettre à chaque personne qui peut légitimement intervenir dans le cadre de la procédure de maintien dans une année du tronc commun, organisée par la présente section, de réaliser les échanges d'informations et de prises de décision nécessaires à la gestion de ladite procédure et ce, dans la stricte mesure du nécessaire de l'implication de chacun des intervenants.
La procédure de maintien dans une année du tronc commun est une procédure à l'issue de laquelle est prise une décision qui impacte le parcours scolaire de l'élève.]1
La procédure de maintien dans une année du tronc commun est une procédure à l'issue de laquelle est prise une décision qui impacte le parcours scolaire de l'élève.]1
Art. 2.3.1 -33. [1 § 1. Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" omvat de volgende tabbladen:
1° een tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven;
2° een tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling;
3° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.
§ 2. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 1° kan worden gebruikt om een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in te voeren, en om de informatie met betrekking tot het intern overleg te formaliseren. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team om een leerling een jaar te laten overdoen. Deze rubriek bevat de volgende subrubrieken:
a) een subrubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
a.1) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie de beslissing tot zittenblijven betrekking heeft;
a.2) de informatie die is opgenomen in de rubriek met betrekking tot de trajectinformatie over de vorige jaren, zoals de inschrijvingen tijdens de schooljaren waarop het onderwijsniveau betrekking heeft, en het laatste jaar van het vorige onderwijsniveau bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 1° ;
a.3) de informatie die is opgenomen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
b) een subrubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende gegevens bevat:
b.1) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling les volgt;
b.2) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
c) een subrubriek met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het jaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven, die de volgende informatie in beknopte vorm bevat:
c.1) de informatie met betrekking tot de beknopte balansen die tijdens het lopende schooljaar zijn opgesteld;
c.2) de informatie met betrekking tot de beknopte balans die na afloop van het vorige schooljaar is opgesteld;
c.3) in voorkomend geval de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, lid 3;
d) een subrubriek met betrekking tot het gedetailleerde advies dat de beslissing tot zittenblijven verantwoordt, die de volgende gegevens bevat:
d.1) de informatie met betrekking tot het gedetailleerde en gemotiveerde advies van het pedagogisch team dat de beslissing verantwoordt om de leerling het jaar te laten overdoen;
d.2) de bewijsstukken van de beslissing tot zittenblijven, namelijk:
i. het (de) document(en) met betrekking tot de evaluatie van de mate van beheersing van de overwegingen van de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022, dat (die) is (zijn) opgesteld in de loop van het lopende schooljaar;
ii. elk pedagogisch document waarmee de moeilijkheden van de leerling kunnen worden geëvalueerd;
e) een subrubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing tot zittenblijven en de datum van deze beslissing.
2° een rubriek met betrekking tot het intern overleg. Deze rubriek bevat de volgende subrubrieken:
a) een subrubriek waarin wordt aangegeven of er al dan niet een overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling is gehouden;
b) een subrubriek met betrekking tot de beslissing van de school na afloop van de fase van intern overleg, die de volgende gegevens bevat:
b.1) de beslissing van de directeur van de school om de beslissing tot zittenblijven al dan niet te bekrachtigen na afloop van de fase van intern overleg;
b.2) de datum van deze beslissing;
c) een subrubriek met betrekking tot het standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de overlegvergadering hebben ingenomen, die de volgende gegevens bevat:
c.1) het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling ten aanzien van de beslissing tot zittenblijven, zodat hun instemming of niet-instemming kan worden ingevoerd wanneer dit standpunt tijdens de overlegvergadering wordt meegedeeld;
c.2) de datum van de inname van dit standpunt;
d) een subrubriek die de notulen van de overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling bevat;
e) een subrubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de school en de datum van de beslissing.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
1° identificatiegegevens van een leerling;
2° identificatiegegevens van de directeur van de school;
3° gegevens met betrekking tot de gezondheid.
De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
§ 3. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 2° wordt gebruikt om het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling over de beslissing tot zittenblijven en, in geval van niet-instemming, de aanvechting van de ouders of de meerderjarige leerling in te voeren. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling te identificeren;
b) de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) of de meerderjarige leerling om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
2° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende informatie bevat:
a) de informatie die nodig is voor de identificatie van de school waar de betrokken leerling les volgt;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
3° een rubriek met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling ten aanzien van de beslissing tot zittenblijven, waarin hun instemming of niet-instemming kan worden ingevoerd;
4° een rubriek met betrekking tot de aanvechting van de ouders, met in geval van niet-instemming van de ouders of de meerderjarige leerling de informatie die ze aan de Kamer van beroep wensen mee te delen om de beslissing tot zittenblijven aan te vechten:
a) de door de ouders of de meerderjarige leerling aangevoerde rechtsgronden om de beslissing tot zittenblijven aan te vechten;
b) de eventueel geüploade documenten ter ondersteuning van hun aanvechting;
c) ingeval het dossier door de ouders of de meerderjarige leerling per aangetekende brief naar de voor het secretariaat van de Kamer van beroep verantwoordelijke regeringsdiensten wordt verzonden, de in a) en b) bedoelde documenten die worden geüpload door het secretariaat van de Kamer van beroep;
5° de datum van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling en in voorkomend geval van de indiening van de aanvechting.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
1° gegevens met betrekking tot de identificatie van en de communicatie met de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling;
2° gegevens met betrekking tot de gezondheid.
De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
§ 4. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 3° wordt gebruikt om de beslissing van de Kamer van beroep in te voeren. Het bevat de volgende elementen:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep;
2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de Kamer van beroep en de datum van deze beslissing.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
§ 5. De regering legt het stramien vast van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE aan de hand van de tabbladen, rubrieken en subrubrieken bedoeld in dit artikel.]1
1° een tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven;
2° een tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling;
3° een tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep.
§ 2. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 1° kan worden gebruikt om een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern in te voeren, en om de informatie met betrekking tot het intern overleg te formaliseren. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team om een leerling een jaar te laten overdoen. Deze rubriek bevat de volgende subrubrieken:
a) een subrubriek met betrekking tot de identificatie van de leerling en de informatie met betrekking tot het schooltraject van de leerling, die de volgende gegevens bevat:
a.1) de informatie die nodig is om de leerling te identificeren op wie de beslissing tot zittenblijven betrekking heeft;
a.2) de informatie die is opgenomen in de rubriek met betrekking tot de trajectinformatie over de vorige jaren, zoals de inschrijvingen tijdens de schooljaren waarop het onderwijsniveau betrekking heeft, en het laatste jaar van het vorige onderwijsniveau bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 1° ;
a.3) de informatie die is opgenomen in de rubriek met betrekking tot de aanvullende trajectinformatie voor het lopende jaar, bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4, lid 2, 2° ;
b) een subrubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende gegevens bevat:
b.1) de informatie met betrekking tot de identificatie van de school waar de betrokken leerling les volgt;
b.2) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
c) een subrubriek met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het jaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven, die de volgende informatie in beknopte vorm bevat:
c.1) de informatie met betrekking tot de beknopte balansen die tijdens het lopende schooljaar zijn opgesteld;
c.2) de informatie met betrekking tot de beknopte balans die na afloop van het vorige schooljaar is opgesteld;
c.3) in voorkomend geval de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-6, § 1, lid 3;
d) een subrubriek met betrekking tot het gedetailleerde advies dat de beslissing tot zittenblijven verantwoordt, die de volgende gegevens bevat:
d.1) de informatie met betrekking tot het gedetailleerde en gemotiveerde advies van het pedagogisch team dat de beslissing verantwoordt om de leerling het jaar te laten overdoen;
d.2) de bewijsstukken van de beslissing tot zittenblijven, namelijk:
i. het (de) document(en) met betrekking tot de evaluatie van de mate van beheersing van de overwegingen van de referentiekaders bedoeld in het decreet van 23 juni 2022, dat (die) is (zijn) opgesteld in de loop van het lopende schooljaar;
ii. elk pedagogisch document waarmee de moeilijkheden van de leerling kunnen worden geëvalueerd;
e) een subrubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing tot zittenblijven en de datum van deze beslissing.
2° een rubriek met betrekking tot het intern overleg. Deze rubriek bevat de volgende subrubrieken:
a) een subrubriek waarin wordt aangegeven of er al dan niet een overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling is gehouden;
b) een subrubriek met betrekking tot de beslissing van de school na afloop van de fase van intern overleg, die de volgende gegevens bevat:
b.1) de beslissing van de directeur van de school om de beslissing tot zittenblijven al dan niet te bekrachtigen na afloop van de fase van intern overleg;
b.2) de datum van deze beslissing;
c) een subrubriek met betrekking tot het standpunt dat de ouders of de meerderjarige leerling tijdens de overlegvergadering hebben ingenomen, die de volgende gegevens bevat:
c.1) het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling ten aanzien van de beslissing tot zittenblijven, zodat hun instemming of niet-instemming kan worden ingevoerd wanneer dit standpunt tijdens de overlegvergadering wordt meegedeeld;
c.2) de datum van de inname van dit standpunt;
d) een subrubriek die de notulen van de overlegvergadering met de ouders of de meerderjarige leerling bevat;
e) een subrubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de school en de datum van de beslissing.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
1° identificatiegegevens van een leerling;
2° identificatiegegevens van de directeur van de school;
3° gegevens met betrekking tot de gezondheid.
De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
§ 3. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 2° wordt gebruikt om het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling over de beslissing tot zittenblijven en, in geval van niet-instemming, de aanvechting van de ouders of de meerderjarige leerling in te voeren. Het bevat de volgende rubrieken:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling die de volgende gegevens bevat:
a) de informatie die nodig is om de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling te identificeren;
b) de informatie met betrekking tot de vermelding van het verzoek van de ouder(s) of de meerderjarige leerling om per post in kennis te worden gesteld van de beslissingen en mededelingen die in het kader van de procedure worden genomen en gedaan;
2° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de school die de volgende informatie bevat:
a) de informatie die nodig is voor de identificatie van de school waar de betrokken leerling les volgt;
b) de informatie met betrekking tot de identificatie van de directeur van de school;
3° een rubriek met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling ten aanzien van de beslissing tot zittenblijven, waarin hun instemming of niet-instemming kan worden ingevoerd;
4° een rubriek met betrekking tot de aanvechting van de ouders, met in geval van niet-instemming van de ouders of de meerderjarige leerling de informatie die ze aan de Kamer van beroep wensen mee te delen om de beslissing tot zittenblijven aan te vechten:
a) de door de ouders of de meerderjarige leerling aangevoerde rechtsgronden om de beslissing tot zittenblijven aan te vechten;
b) de eventueel geüploade documenten ter ondersteuning van hun aanvechting;
c) ingeval het dossier door de ouders of de meerderjarige leerling per aangetekende brief naar de voor het secretariaat van de Kamer van beroep verantwoordelijke regeringsdiensten wordt verzonden, de in a) en b) bedoelde documenten die worden geüpload door het secretariaat van de Kamer van beroep;
5° de datum van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling en in voorkomend geval van de indiening van de aanvechting.
Het in lid 1 bedoelde tabblad bevat de volgende categorieën gegevens:
1° gegevens met betrekking tot de identificatie van en de communicatie met de ouders van de leerling of de meerderjarige leerling;
2° gegevens met betrekking tot de gezondheid.
De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
§ 4. Het tabblad bedoeld in paragraaf 1, 3° wordt gebruikt om de beslissing van de Kamer van beroep in te voeren. Het bevat de volgende elementen:
1° een rubriek met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep;
2° een rubriek met betrekking tot de genomen beslissing en de motivering ervan;
3° een rubriek met betrekking tot de validatie van de beslissing van de Kamer van beroep en de datum van deze beslissing.
Het tabblad bedoeld in lid 1 bevat de categorie gegevens met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep. De lijst en het formaat van de gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde tabblad worden door de regering vastgesteld in het schema bedoeld in paragraaf 5.
§ 5. De regering legt het stramien vast van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE aan de hand van de tabbladen, rubrieken en subrubrieken bedoeld in dit artikel.]1
Art. 2.3.1 -33. [1 § 1er. Le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " comprend les onglets suivants :
1° un onglet relatif à la décision de maintien ;
2° un onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur;
3° un onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.
§ 2. L'onglet visé au paragraphe 1er, 1°, permet de renseigner une décision de maintien dans une année du tronc commun et de formaliser les informations relatives à la concertation interne. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique de maintenir un élève. Elle contient les sous-rubriques suivantes :
a) une sous-rubrique relative à l'identification de l'élève et aux informations relatives au parcours scolaire de l'élève qui reprend les éléments suivants :
a.1) les informations nécessaires à l'identification de l'élève visé par la décision de maintien ;
a.2) les informations reprises dans la rubrique relative aux informations de parcours des années précédentes, telles que les inscriptions au cours des années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement et la dernière année du niveau d'enseignement précédent visée à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 1° ;
a.3) les informations reprises dans la rubrique relative aux informations complémentaires de parcours de l'année en cours visée à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2° ;
b) une sous-rubrique relative à l'identification de l'école qui reprend les éléments suivants :
b.1) les informations relatives à l'identification de l'école où est scolarisé l'élève concerné ;
b.2) les informations relatives à l'identification du directeur de l'école ;
c) une sous-rubrique relative au suivi des apprentissages durant l'année précédant la possible année scolaire de maintien, qui reprend, sous forme synthétique, les éléments suivants :
c.1) les informations relatives aux bilans de synthèse établis durant l'année scolaire en cours ;
c.2) les informations relatives au bilan de synthèse établi à l'issue de l'année scolaire précédente ;
c.3) le cas échéant, le détail des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève visée à l'article 2.3.1-6, § 1er, alinéa 3 ;
d) une sous-rubrique relative à l'avis circonstancié justifiant la décision de maintien qui reprend les éléments suivants :
d.1) les informations relatives à l'avis circonstancié et motivé de l'équipe pédagogique justifiant la décision de maintenir l'élève dans l'année ;
d.2) les documents justificatifs de la décision de maintien, à savoir :
i. le(s) document(s) rapportant l'évaluation du niveau de maitrise des attendus des référentiels visés par le décret du 23 juin 2022, établi(s) tout au long de l'année scolaire en cours ;
ii. tout document de nature pédagogique permettant d'évaluer les difficultés de l'élève ;
e) une sous-rubrique relative à la validation de la décision de maintien et la date de cette décision.
2° une rubrique relative à la concertation interne. Elle contient les sous-rubriques suivantes :
a) une sous-rubrique relative à la tenue ou non de la réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur ;
b) une sous-rubrique relative à la décision de l'école au terme de la phase de concertation interne qui reprend les éléments suivants :
b.1) la décision du directeur de l'école confirmant ou non la décision de maintien au terme de la phase de concertation interne ;
b.2) la date de cette décision ;
c) une sous-rubrique relative à la position exprimée par les parents ou l'élève majeur lors de la réunion de concertation qui reprend les éléments suivants :
c.1) la position des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, permettant de renseigner leur accord ou leur désaccord lorsque cette position est communiquée au cours de la réunion de concertation ;
c.2) la date de cette prise de position ;
d) une sous-rubrique reprenant le procès-verbal de la réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur ;
e) une sous-rubrique relative à la validation de la décision de l'école et à la date de la décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données suivantes :
1° données d'identification d'un élève ;
2° données d'identification du directeur de l'école ;
3° données relatives à la santé.
La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 5.
§ 3. L'onglet visé au paragraphe 1er, 2°, permet de renseigner la position des parents ou de l'élève majeur par rapport à la décision de maintien et, en cas de désaccord, la contestation des parents ou de l'élève majeur. Elle comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification et aux coordonnées du/des parent(s) de l'élève ou de l'élève majeur qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification du/des parent(s) de l'élève ou de l'élève majeur ;
b) les informations relatives la mention de la demande du/des parent(s) ou de l'élève majeur de se voir notifier par voie postale les décisions et les communications intervenant dans le cadre de la procédure ;
2° une rubrique relative à l'identification de l'école qui reprend les informations suivantes :
a) les informations nécessaires à l'identification de l'école où est scolarisé l'élève concerné ;
b) les informations relatives à l'identification du directeur de l'école ;
3° une rubrique relative à la position des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, permettant de renseigner leur accord ou leur désaccord ;
4° une rubrique relative à la contestation des parents, reprenant en cas de désaccord des parents ou de l'élève majeur, les informations qu'ils souhaitent communiquer à la Chambre de recours pour contester la décision de maintien :
a) les moyens invoqués par les parents ou l'élève majeur pour contester la décision de maintien ;
b) les documents éventuellement téléchargés pour appuyer leur contestation ;
c) en cas de dossier envoyé par les parents ou l'élève majeur par recommandé aux services du Gouvernement chargés du secrétariat de la Chambre de recours les documents visés au a) et au b), tels que téléchargés par le secrétariat de la Chambre de recours ;
5° la date de la position des parents ou de l'élève majeur et, le cas échéant, de la contestation introduite.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données suivantes :
1° données d'identification et de communication avec les parents de l'élève ou avec l'élève majeur ;
2° données relatives à la santé.
La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 5.
§ 4. L'onglet visé au paragraphe 1er, 3°, permet de renseigner la décision de la Chambre de recours. Elle contient les éléments suivants :
1° une rubrique relative à l'identification du président de la Chambre de recours ;
2° une rubrique relative à la décision rendue et à sa motivation ;
3° une rubrique relative la validation de la décision de la Chambre de recours et à la date de cette décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification du président de la Chambre de recours. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 5.
§ 5. Le Gouvernement fixe le canevas du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE en reprenant les onglets, les rubriques et les sous-rubriques visées par le présent article.]1
1° un onglet relatif à la décision de maintien ;
2° un onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur;
3° un onglet relatif à la décision de la Chambre de recours.
§ 2. L'onglet visé au paragraphe 1er, 1°, permet de renseigner une décision de maintien dans une année du tronc commun et de formaliser les informations relatives à la concertation interne. Il comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique de maintenir un élève. Elle contient les sous-rubriques suivantes :
a) une sous-rubrique relative à l'identification de l'élève et aux informations relatives au parcours scolaire de l'élève qui reprend les éléments suivants :
a.1) les informations nécessaires à l'identification de l'élève visé par la décision de maintien ;
a.2) les informations reprises dans la rubrique relative aux informations de parcours des années précédentes, telles que les inscriptions au cours des années scolaires couvertes par le niveau d'enseignement et la dernière année du niveau d'enseignement précédent visée à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 1° ;
a.3) les informations reprises dans la rubrique relative aux informations complémentaires de parcours de l'année en cours visée à l'article 1.10.2-2, § 4, alinéa 2, 2° ;
b) une sous-rubrique relative à l'identification de l'école qui reprend les éléments suivants :
b.1) les informations relatives à l'identification de l'école où est scolarisé l'élève concerné ;
b.2) les informations relatives à l'identification du directeur de l'école ;
c) une sous-rubrique relative au suivi des apprentissages durant l'année précédant la possible année scolaire de maintien, qui reprend, sous forme synthétique, les éléments suivants :
c.1) les informations relatives aux bilans de synthèse établis durant l'année scolaire en cours ;
c.2) les informations relatives au bilan de synthèse établi à l'issue de l'année scolaire précédente ;
c.3) le cas échéant, le détail des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève visée à l'article 2.3.1-6, § 1er, alinéa 3 ;
d) une sous-rubrique relative à l'avis circonstancié justifiant la décision de maintien qui reprend les éléments suivants :
d.1) les informations relatives à l'avis circonstancié et motivé de l'équipe pédagogique justifiant la décision de maintenir l'élève dans l'année ;
d.2) les documents justificatifs de la décision de maintien, à savoir :
i. le(s) document(s) rapportant l'évaluation du niveau de maitrise des attendus des référentiels visés par le décret du 23 juin 2022, établi(s) tout au long de l'année scolaire en cours ;
ii. tout document de nature pédagogique permettant d'évaluer les difficultés de l'élève ;
e) une sous-rubrique relative à la validation de la décision de maintien et la date de cette décision.
2° une rubrique relative à la concertation interne. Elle contient les sous-rubriques suivantes :
a) une sous-rubrique relative à la tenue ou non de la réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur ;
b) une sous-rubrique relative à la décision de l'école au terme de la phase de concertation interne qui reprend les éléments suivants :
b.1) la décision du directeur de l'école confirmant ou non la décision de maintien au terme de la phase de concertation interne ;
b.2) la date de cette décision ;
c) une sous-rubrique relative à la position exprimée par les parents ou l'élève majeur lors de la réunion de concertation qui reprend les éléments suivants :
c.1) la position des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, permettant de renseigner leur accord ou leur désaccord lorsque cette position est communiquée au cours de la réunion de concertation ;
c.2) la date de cette prise de position ;
d) une sous-rubrique reprenant le procès-verbal de la réunion de concertation avec les parents ou l'élève majeur ;
e) une sous-rubrique relative à la validation de la décision de l'école et à la date de la décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données suivantes :
1° données d'identification d'un élève ;
2° données d'identification du directeur de l'école ;
3° données relatives à la santé.
La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 5.
§ 3. L'onglet visé au paragraphe 1er, 2°, permet de renseigner la position des parents ou de l'élève majeur par rapport à la décision de maintien et, en cas de désaccord, la contestation des parents ou de l'élève majeur. Elle comprend les rubriques suivantes :
1° une rubrique relative à l'identification et aux coordonnées du/des parent(s) de l'élève ou de l'élève majeur qui reprend les éléments suivants :
a) les informations nécessaires à l'identification du/des parent(s) de l'élève ou de l'élève majeur ;
b) les informations relatives la mention de la demande du/des parent(s) ou de l'élève majeur de se voir notifier par voie postale les décisions et les communications intervenant dans le cadre de la procédure ;
2° une rubrique relative à l'identification de l'école qui reprend les informations suivantes :
a) les informations nécessaires à l'identification de l'école où est scolarisé l'élève concerné ;
b) les informations relatives à l'identification du directeur de l'école ;
3° une rubrique relative à la position des parents ou de l'élève majeur quant à la décision de maintien, permettant de renseigner leur accord ou leur désaccord ;
4° une rubrique relative à la contestation des parents, reprenant en cas de désaccord des parents ou de l'élève majeur, les informations qu'ils souhaitent communiquer à la Chambre de recours pour contester la décision de maintien :
a) les moyens invoqués par les parents ou l'élève majeur pour contester la décision de maintien ;
b) les documents éventuellement téléchargés pour appuyer leur contestation ;
c) en cas de dossier envoyé par les parents ou l'élève majeur par recommandé aux services du Gouvernement chargés du secrétariat de la Chambre de recours les documents visés au a) et au b), tels que téléchargés par le secrétariat de la Chambre de recours ;
5° la date de la position des parents ou de l'élève majeur et, le cas échéant, de la contestation introduite.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient les catégories de données suivantes :
1° données d'identification et de communication avec les parents de l'élève ou avec l'élève majeur ;
2° données relatives à la santé.
La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 5.
§ 4. L'onglet visé au paragraphe 1er, 3°, permet de renseigner la décision de la Chambre de recours. Elle contient les éléments suivants :
1° une rubrique relative à l'identification du président de la Chambre de recours ;
2° une rubrique relative à la décision rendue et à sa motivation ;
3° une rubrique relative la validation de la décision de la Chambre de recours et à la date de cette décision.
L'onglet visé à l'alinéa 1er contient la catégorie de données relative à l'identification du président de la Chambre de recours. La liste et le format des données comprises dans l'onglet visé à l'alinéa 1er sont fixées par le Gouvernement dans le canevas visé au paragraphe 5.
§ 5. Le Gouvernement fixe le canevas du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE en reprenant les onglets, les rubriques et les sous-rubriques visées par le présent article.]1
Art. 2.3.1 -34. [1 § 1. Personen met toegang tot het DAccE overeenkomstig artikel 1.10.3-1 hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern", met uitzondering van personen met een gebruikersprofiel "lid van het onderwijsteam" en "Algemene Inspectiedienst" bedoeld in artikel 1.10.3-2, § 1, 4° en 9°.
§ 2. Naast de personen bedoeld in paragraaf 1 hebben de leden van de Kamer van beroep toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van leerlingen voor wie ze een aanvechting moeten onderzoeken overeenkomstig artikel 2.3.1-30.
Ze krijgen het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 3. Personen met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van een leerling vanaf de vierde maandag na de voorjaarsvakantie (Pasen) tot de procedure is afgerond.
Personen met een gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" en "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van een leerling vanaf de vierde maandag na de voorjaarsvakantie (Pasen) tot de vrijdag van de eerste week van het schooljaar volgend op de beslissing tot zittenblijven.
Personen met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de laatste woensdag van het schooljaar waarin is beslist tot zittenblijven, tot de procedure is afgerond.
Personen met een profiel "inrichtende macht van de school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" die toegang willen, hebben de voorafgaande toestemming nodig van de in artikel 1.10.4-12, § 2 bedoelde ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde. Op gemotiveerd verzoek van de betrokken inrichtende macht kan aan haar vertegenwoordiger tijdelijke toegang worden verleend tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE. Deze toegang mag niet langer dan vijf schoolwerkdagen worden verleend. In het kader van deze raadpleging kan de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2 of diens afgevaardigde op gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht een uittreksel bezorgen van de informatie die is opgenomen in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE.
Personen met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "lid van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de maandag van de tweede week van de zomervakantie tot de procedure is afgerond.
Personen met een gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de maandag van de eerste week van de zomervakantie tot de procedure is afgerond.]1
§ 2. Naast de personen bedoeld in paragraaf 1 hebben de leden van de Kamer van beroep toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van leerlingen voor wie ze een aanvechting moeten onderzoeken overeenkomstig artikel 2.3.1-30.
Ze krijgen het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep", "lid van de Kamer van beroep" of "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 3. Personen met een gebruikersprofiel "schooldirectie" en "PMS-centrumdirectie" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van een leerling vanaf de vierde maandag na de voorjaarsvakantie (Pasen) tot de procedure is afgerond.
Personen met een gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" en "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE van een leerling vanaf de vierde maandag na de voorjaarsvakantie (Pasen) tot de vrijdag van de eerste week van het schooljaar volgend op de beslissing tot zittenblijven.
Personen met een gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de laatste woensdag van het schooljaar waarin is beslist tot zittenblijven, tot de procedure is afgerond.
Personen met een profiel "inrichtende macht van de school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" die toegang willen, hebben de voorafgaande toestemming nodig van de in artikel 1.10.4-12, § 2 bedoelde ambtenaar-generaal of diens afgevaardigde. Op gemotiveerd verzoek van de betrokken inrichtende macht kan aan haar vertegenwoordiger tijdelijke toegang worden verleend tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE. Deze toegang mag niet langer dan vijf schoolwerkdagen worden verleend. In het kader van deze raadpleging kan de ambtenaar-generaal bedoeld in artikel 1.10.4-12, § 2 of diens afgevaardigde op gemotiveerd verzoek van de inrichtende macht een uittreksel bezorgen van de informatie die is opgenomen in het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" van het DAccE.
Personen met een gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" of "lid van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de maandag van de tweede week van de zomervakantie tot de procedure is afgerond.
Personen met een gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" hebben toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" vanaf de maandag van de eerste week van de zomervakantie tot de procedure is afgerond.]1
Art. 2.3.1 -34. [1 § 1er. Les personnes disposant d'un accès au DAccE conformément à l'article 1.10.3-1 disposent d'un accès au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ", à l'exception des personnes disposant d'un profil d'utilisateur " membre de l'équipe éducative " et " Service général de l'Inspection " visés à l'article 1.10.3-2, § 1er, 4° et 9°.
§ 2. Complémentairement aux personnes visées au paragraphe 1er, les membres de la Chambre de recours disposent d'un accès au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE des élèves pour lesquels ils doivent examiner une contestation conformément à l'article 2.3.1-30.
Ils se voient attribuer le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 3. Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " et " direction de centre PMS " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE d'un élève à partir du quatrième lundi qui suit les vacances de printemps (de Pâques) jusqu'à l'issue de la procédure.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " et " membre du personnel technique du centre PMS " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE d'un élève à partir du quatrième lundi qui suit les vacances de printemps (de Pâques) jusqu'au vendredi de la première semaine de l'année scolaire suivant la décision de maintien.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " à partir du dernier mercredi de l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est décidé jusqu'à l'issue de la procédure.
L'accès des personnes disposant d'un profil " pouvoir organisateur de l'école " et " pouvoir organisateur d'un centre PMS " est conditionné à l'autorisation préalable du fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou de son délégué. A la demande motivée du pouvoir organisateur concerné, un accès temporaire au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE peut être octroyé à son représentant. La durée de cet accès n'excède pas cinq jours ouvrables scolaires. Dans le cadre de cette consultation et sur demande motivée du pouvoir organisateur, le fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou son délégué peut fournir un extrait des informations reprises dans le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " ou " membre de la Chambre de recours " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " à partir du lundi de la deuxième semaine des vacances d'été jusqu'à l'issue de la procédure.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " à partir du lundi de la première semaine des vacances d'été jusqu'à l'issue de la procédure.]1
§ 2. Complémentairement aux personnes visées au paragraphe 1er, les membres de la Chambre de recours disposent d'un accès au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE des élèves pour lesquels ils doivent examiner une contestation conformément à l'article 2.3.1-30.
Ils se voient attribuer le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours ", " membre de la Chambre de recours " ou " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 3. Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " direction d'école " et " direction de centre PMS " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE d'un élève à partir du quatrième lundi qui suit les vacances de printemps (de Pâques) jusqu'à l'issue de la procédure.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique " et " membre du personnel technique du centre PMS " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE d'un élève à partir du quatrième lundi qui suit les vacances de printemps (de Pâques) jusqu'au vendredi de la première semaine de l'année scolaire suivant la décision de maintien.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " parents ou élève majeur " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " à partir du dernier mercredi de l'année scolaire au cours de laquelle le maintien est décidé jusqu'à l'issue de la procédure.
L'accès des personnes disposant d'un profil " pouvoir organisateur de l'école " et " pouvoir organisateur d'un centre PMS " est conditionné à l'autorisation préalable du fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou de son délégué. A la demande motivée du pouvoir organisateur concerné, un accès temporaire au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE peut être octroyé à son représentant. La durée de cet accès n'excède pas cinq jours ouvrables scolaires. Dans le cadre de cette consultation et sur demande motivée du pouvoir organisateur, le fonctionnaire général visé à l'article 1.10.4-12, § 2, ou son délégué peut fournir un extrait des informations reprises dans le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " du DAccE.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " ou " membre de la Chambre de recours " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " à partir du lundi de la deuxième semaine des vacances d'été jusqu'à l'issue de la procédure.
Les personnes disposant d'un profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " peuvent accéder au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " à partir du lundi de la première semaine des vacances d'été jusqu'à l'issue de la procédure.]1
Art. 2.3.1 -35. [1 § 1. Elke persoon met toegang tot het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" overeenkomstig artikel 2.3.1-34 krijgt een of meer gebruikersprofielen toegewezen die overeenstemmen met zijn ambt of verantwoordelijkheid. De gebruikersprofielen zijn de volgende:
1° "schooldirectie";
2° "PMS-centrumdirectie";
3° "lid van het pedagogisch team";
4° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
5° "inrichtende macht van de school";
6° "inrichtende macht van het PMS-centrum";
7° "ouders of meerderjarige leerling";
8° "voorzitter van de Kamer van beroep";
9° "lid van de Kamer van beroep";
10° "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 2. Het gebruikersprofiel "schooldirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven in te vullen, volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-26, § 2 en 2.3.1-27, § 4;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 3. Het gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven in te vullen, volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-26, § 2 en 2.3.1-27, § 4.
§ 5. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 6. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-34, § 3, lid 4, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 7. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-34, § 3, lid 4, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 8. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-28, § 2;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 9. Het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-30;
3° de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.
§ 10. Het gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-30.
§ 11. Het gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om:
a) het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-28, § 2, lid 2;
b) het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-30;
3° de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.]1
1° "schooldirectie";
2° "PMS-centrumdirectie";
3° "lid van het pedagogisch team";
4° "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum";
5° "inrichtende macht van de school";
6° "inrichtende macht van het PMS-centrum";
7° "ouders of meerderjarige leerling";
8° "voorzitter van de Kamer van beroep";
9° "lid van de Kamer van beroep";
10° "secretaris van de Kamer van beroep".
§ 2. Het gebruikersprofiel "schooldirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven in te vullen, volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-26, § 2 en 2.3.1-27, § 4;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 3. Het gebruikersprofiel "PMS-centrumdirectie" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 4. Het gebruikersprofiel "lid van het pedagogisch team" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel voor de leerlingen die onder zijn verantwoordelijkheid staan en zijn ingeschreven in de school waar de gebruiker werkt en voor het niveau waarin hij werkt:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven in te vullen, volgens de voorwaarden in artikelen 2.3.1-26, § 2 en 2.3.1-27, § 4.
§ 5. Het gebruikersprofiel "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 6. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-34, § 3, lid 4, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van de school" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 7. In het kader van de voorwaardelijke toegang bedoeld in artikel 2.3.1-34, § 3, lid 4, zorgt het gebruikersprofiel "inrichtende macht van het PMS-centrum" ervoor dat de gebruiker met dit profiel leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 8. Het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-28, § 2;
3° alle tabbladen kan afdrukken van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern".
§ 9. Het gebruikersprofiel "voorzitter van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-30;
3° de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.
§ 10. Het gebruikersprofiel "lid van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, overeenkomstig artikel 2.3.1-30.
§ 11. Het gebruikersprofiel "secretaris van de Kamer van beroep" zorgt ervoor dat de gebruiker met dit profiel, voor het DAccE van leerlingen voor wie een zaak aanhangig is gemaakt bij de Kamer van beroep:
1° leestoegang heeft om alle tabbladen te raadplegen van het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern";
2° schrijftoegang heeft om:
a) het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-28, § 2, lid 2;
b) het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep in te vullen, volgens de voorwaarden in artikel 2.3.1-30;
3° de rubriek met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan afdrukken.]1
Art. 2.3.1 -35. [1 § 1er. Chaque personne disposant d'un accès au sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " conformément à l'article 2.3.1-34 se voit attribuer un ou plusieurs profils d'utilisateur correspondant à sa fonction ou à sa responsabilité. Les profils d'utilisateur sont les suivants :
1° " direction d'école " ;
2° " direction de centre PMS " ;
3° " membre de l'équipe pédagogique " ;
4° " membre du personnel technique du centre PMS " ;
5° " pouvoir organisateur de l'école " ;
6° " pouvoir organisateur du centre PMS " ;
7° " parents ou élève majeur " ;
8° " président de la Chambre de recours " ;
9° " membre de la Chambre de recours " ;
10° " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 2. Le profil d'utilisateur " direction d'école ", permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de maintien, selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-26, § 2, et 2.3.1-27, § 4 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 3. Le profil d'utilisateur " direction du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 4. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique ", permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de maintien, selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-26, § 2, et 2.3.1-27, § 4.
§ 5. Le profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 6. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-34, § 3, alinéa 4, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 7. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-34, § 3, alinéa 4, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 8. Le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-28, § 2 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 9. Le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves pour lesquels la Chambre de recours est saisie :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours et ce conformément à l'article 2.3.1-30 ;
3° d'imprimer la rubrique relative à la décision de la Chambre de recours.
§ 10. Le profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves pour lesquels la Chambre de recours est saisie :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours et ce conformément à l'article 2.3.1-30.
§ 11. Le profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves pour lesquels la Chambre de recours est saisie :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-28, § 2, alinéa 2 ;
b) alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours, selon les modalités prévues par l'article 2.3.1-30 ;
3° d'imprimer la rubrique relative à la décision de la Chambre de recours.]1
1° " direction d'école " ;
2° " direction de centre PMS " ;
3° " membre de l'équipe pédagogique " ;
4° " membre du personnel technique du centre PMS " ;
5° " pouvoir organisateur de l'école " ;
6° " pouvoir organisateur du centre PMS " ;
7° " parents ou élève majeur " ;
8° " président de la Chambre de recours " ;
9° " membre de la Chambre de recours " ;
10° " secrétaire de la Chambre de recours ".
§ 2. Le profil d'utilisateur " direction d'école ", permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de maintien, selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-26, § 2, et 2.3.1-27, § 4 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 3. Le profil d'utilisateur " direction du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 4. Le profil d'utilisateur " membre de l'équipe pédagogique ", permet à l'utilisateur ayant ce profil pour les élèves placés sous sa responsabilité, inscrits dans l'école dans laquelle l'utilisateur travaille et inscrits dans le niveau dans lequel il travaille :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de maintien, selon les modalités fixées par les articles 2.3.1-26, § 2, et 2.3.1-27, § 4.
§ 5. Le profil d'utilisateur " membre du personnel technique du centre PMS ", permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 6. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-34, § 3, alinéa 4, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur de l'école " permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 7. Dans le cadre de l'accès conditionné visé à l'article 2.3.1-34, § 3, alinéa 4, le profil d'utilisateur " pouvoir organisateur du centre PMS " permet à l'utilisateur ayant ce profil de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 8. Le profil d'utilisateur " parents ou élève majeur ", permet à l'utilisateur ayant ce profil :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-28, § 2 ;
3° d'imprimer l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 9. Le profil d'utilisateur " président de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves pour lesquels la Chambre de recours est saisie :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours et ce conformément à l'article 2.3.1-30 ;
3° d'imprimer la rubrique relative à la décision de la Chambre de recours.
§ 10. Le profil d'utilisateur " membre de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves pour lesquels la Chambre de recours est saisie :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours et ce conformément à l'article 2.3.1-30.
§ 11. Le profil d'utilisateur " secrétaire de la Chambre de recours " permet à l'utilisateur ayant ce profil, pour le DAccE des élèves pour lesquels la Chambre de recours est saisie :
1° de disposer d'un accès en lecture pour consulter l'ensemble des onglets du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " ;
2° de disposer d'un accès en écriture pour :
a) alimenter l'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur, selon les modalités fixées par l'article 2.3.1-28, § 2, alinéa 2 ;
b) alimenter l'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours, selon les modalités prévues par l'article 2.3.1-30 ;
3° d'imprimer la rubrique relative à la décision de la Chambre de recours.]1
Art. 2.3.1 -36. [1 § 1. Het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt ingevuld:
1° met gegevens die worden weergegeven vanuit andere delen van het DAccE;
2° met gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° met gegevens die door de gebruikers worden ingevoerd overeenkomstig de procedureregels in artikel 2.3.1-26 en volgende.
§ 2. Het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a), a.1), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot het traject van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a), a.2) en a.3), wordt weergegeven vanuit het deel "schooltraject" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
3° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, b), b.1) en b.2), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
4° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), c.1) en c.2), wordt weergegeven vanuit het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5. Deze informatie werd eerder ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-2 en volgende;
5° de informatie met in voorkomend geval betrekking tot de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), c.1), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
6° de informatie en documenten met betrekking tot het gedetailleerde advies dat de beslissing tot zittenblijven verantwoordt, bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, d), d.1) en d.2), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
7° de datum van validatie van de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, e), wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur de beslissing valideert;
8° de informatie met betrekking tot het intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2°, a) tot d), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
9° in voorkomend geval wordt de datum van validatie van de beslissing die is genomen in het kader van de procedure voor intern overleg, bedoeld in 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2°, e), automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de inspecteur de beslissing valideert.
De rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team kan worden ingevuld tussen de maandag van de vierde week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de laatste woensdag van het schooljaar.
De rubriek met betrekking tot het intern overleg kan worden ingevuld tussen de laatste donderdag van het schooljaar en maandagmiddag van de eerste week van de zomervakantie.
§ 3. Het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 1°, a) en b), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 2°, a) en b), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° de informatie met betrekking tot het standpunt van de ouders en de informatie die ze aan de Kamer van beroep wensen mee te delen, bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 3° en 4°, wordt ingevoerd door de ouders overeenkomstig artikel 2.3.1-28;
4° de datum van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 5°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders of de meerderjarige leerling de beslissing valideren.
Het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling kan worden ingevuld tussen de laatste woensdag van het schooljaar en de vrijdag van de eerste week van de zomervakantie.
§ 4. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door een lid van de Kamer van beroep;
3° de datum van validatie van de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de voorzitter van de Kamer van beroep de beslissing valideert.
Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan worden ingevuld vanaf de maandag van de vijfde week van de zomervakantie tot alle beroepen zijn behandeld.
§ 5. De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a) en b), § 3, lid 1, 1°, a), en 2°, en § 4, lid 1, 1°, worden niet bewaard buiten de database waaruit ze afkomstig zijn.
De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), d) en e), en 2°, § 3, lid 1, 1), b), 3° tot 5°, en § 4, lid 1, 2° en 3°, worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern.]1
1° met gegevens die worden weergegeven vanuit andere delen van het DAccE;
2° met gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° met gegevens die door de gebruikers worden ingevoerd overeenkomstig de procedureregels in artikel 2.3.1-26 en volgende.
§ 2. Het tabblad met betrekking tot de beslissing tot zittenblijven wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a), a.1), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot het traject van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a), a.2) en a.3), wordt weergegeven vanuit het deel "schooltraject" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 4. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
3° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, b), b.1) en b.2), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
4° de informatie met betrekking tot de opvolging van het leerproces tijdens het schooljaar voorafgaand aan het mogelijke schooljaar van zittenblijven bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), c.1) en c.2), wordt weergegeven vanuit het deel "opvolging van de leerling" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 5. Deze informatie werd eerder ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-2 en volgende;
5° de informatie met in voorkomend geval betrekking tot de details van de uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de situatie van de leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), c.1), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
6° de informatie en documenten met betrekking tot het gedetailleerde advies dat de beslissing tot zittenblijven verantwoordt, bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, d), d.1) en d.2), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
7° de datum van validatie van de beslissing bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, e), wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de directeur de beslissing valideert;
8° de informatie met betrekking tot het intern overleg bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2°, a) tot d), wordt door het naar behoren gemachtigde lid van het pedagogisch team ingevuld op het moment waarop de school een beslissing tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern neemt, overeenkomstig artikel 2.3.1-26, § 2;
9° in voorkomend geval wordt de datum van validatie van de beslissing die is genomen in het kader van de procedure voor intern overleg, bedoeld in 2.3.1-33, § 2, lid 1, 2°, e), automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de inspecteur de beslissing valideert.
De rubriek met betrekking tot de beslissing van het pedagogisch team kan worden ingevuld tussen de maandag van de vierde week na de voorjaarsvakantie (Pasen) en de laatste woensdag van het schooljaar.
De rubriek met betrekking tot het intern overleg kan worden ingevuld tussen de laatste donderdag van het schooljaar en maandagmiddag van de eerste week van de zomervakantie.
§ 3. Het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie en de contactgegevens van de ouder(s) van de leerling of de meerderjarige leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 1°, a) en b), wordt weergegeven vanuit het deel "administratief" van het DAccE bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 3. Deze informatie wordt ingevoerd overeenkomstig artikel 1.10.4-1;
2° de informatie met betrekking tot de identificatie van de school en de schooldirecteur bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 2°, a) en b), wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
3° de informatie met betrekking tot het standpunt van de ouders en de informatie die ze aan de Kamer van beroep wensen mee te delen, bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 3° en 4°, wordt ingevoerd door de ouders overeenkomstig artikel 2.3.1-28;
4° de datum van het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 3, lid 1, 5°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de ouders of de meerderjarige leerling de beslissing valideren.
Het tabblad met betrekking tot het standpunt van de ouders of de meerderjarige leerling kan worden ingevuld tussen de laatste woensdag van het schooljaar en de vrijdag van de eerste week van de zomervakantie.
§ 4. Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep wordt als volgt ingevuld:
1° de informatie met betrekking tot de identificatie van de voorzitter van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 1°, wordt ingevoerd door middel van gegevens die aanvankelijk werden verwerkt krachtens decretale of reglementaire bepalingen, en die afkomstig zijn uit databases die overeenkomstig die bepalingen zijn aangelegd;
2° de informatie met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep en de motivering ervan bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 2°, wordt ingevoerd door een lid van de Kamer van beroep;
3° de datum van validatie van de beslissing van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 4, lid 1, 3°, wordt automatisch weergegeven door de toepassing wanneer de voorzitter van de Kamer van beroep de beslissing valideert.
Het tabblad met betrekking tot de beslissing van de Kamer van beroep kan worden ingevuld vanaf de maandag van de vijfde week van de zomervakantie tot alle beroepen zijn behandeld.
§ 5. De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, a) en b), § 3, lid 1, 1°, a), en 2°, en § 4, lid 1, 1°, worden niet bewaard buiten de database waaruit ze afkomstig zijn.
De gegevens bedoeld in artikel 2.3.1-33, § 2, lid 1, 1°, c), d) en e), en 2°, § 3, lid 1, 1), b), 3° tot 5°, en § 4, lid 1, 2° en 3°, worden bewaard tot de laatste dag van het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern.]1
Art. 2.3.1 -36. [1 § 1er. Le sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun " est alimenté :
1° par des données affichées à partir d'autres volets du DAccE ;
2° par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° par des données saisies par les utilisateurs dans le respect des règles de procédure fixées aux articles 2.3.1-26 et suivants.
§ 2. L'onglet relatif à la décision de maintien est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'élève visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, a), a.1), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives au parcours de l'élève visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, a), a.2) et a.3), sont affichées à partir du volet " parcours scolaire " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 4. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
3° les informations relatives à l'identification de l'école et de son directeur visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, b), b.1) et b.2) sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
4° les informations relatives au suivi des apprentissages durant l'année scolaire précédant la possible année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, c), c.1) et c.2), sont affichées à partir du volet " suivi de l'élève " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5. Elles ont préalablement été alimentées conformément aux articles 1.10.4-2 et suivants ;
5° les informations relatives, le cas échéant, au détail des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, c), c.1), sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité au moment où l'école prend une décision de maintien dans une année du tronc commun et ce, conformément à l'article 2.3.1-26, § 2 ;
6° les informations et documents relatifs, à l'avis circonstancié justifiant la décision de maintien visés à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, d), d.1) et d.2), sont alimentés par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité au moment où l'école prend une décision de maintien dans une année du tronc commun et ce, conformément à l'article 2.3.1-26, § 2 ;
7° la date de la validation de la décision visée à 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, e), est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide la décision ;
8° les informations relatives à la concertation interne visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 2°, a) à d), sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité au moment où l'école prend une décision de maintien dans une année du tronc commun et ce, conformément à l'article 2.3.1-26, § 2 ;
9° le cas échéant, la date de la validation de la décision prise dans la cadre de la procédure de concertation interne visée à 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 2°, e), est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide la décision.
La rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique peut être alimentée entre le lundi de la quatrième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques) et le dernier mercredi de l'année scolaire.
La rubrique relative à la concertation interne peut être alimentée entre le dernier jeudi de l'année scolaire et jusqu'au lundi midi de la première semaine des vacances d'été.
§ 3. L'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du/des parent(s) de l'élève ou de l'élève majeur visées à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 1°, a) et b), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives à l'identification de l'école et de son directeur visées à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 2°, a) et b), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° Les informations relatives à la position des parents et les informations qu'ils souhaitent communiquer à la chambre de recours visées à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 3° et 4°, sont alimentées par les parents conformément à l'article 2.3.1-28 ;
4° la date de la position des parents ou de l'élève majeur visée à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 5°, est affichée automatiquement par l'application lorsque les parents ou l'élève majeur valide(nt) la décision.
L'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur peut être alimenté entre le dernier mercredi de l'année scolaire et le vendredi de la première semaine des vacances d'été.
§ 4. L'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification du président de la Chambre de recours visées à l'article 2.3.1-33, § 4, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à la décision de la Chambre de recours et à sa motivation visées à l'article 2.3.1-33, § 4, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par un membre de la Chambre de recours ;
3° la date de la validation de la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-33, § 4, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le président de la Chambre de recours valide la décision.
L'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours peut être alimenté à partir du lundi de la cinquième semaine des vacances d'été et jusqu'à ce que tous les recours soient traités.
§ 5. Les données visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, a) et b), § 3, alinéa 1er, 1°, a), et 2°, et § 4, alinéa 1er, 1°, ne sont pas conservées indépendamment de la base de données dont elles sont issues.
Les données visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, c), d) et e), et 2°, § 3, alinéa 1er, 1), b), 3° à 5°, et § 4, alinéa 1er, 2° et 3°, sont conservées jusqu'au dernier jour de l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans une année du tronc commun.]1
1° par des données affichées à partir d'autres volets du DAccE ;
2° par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° par des données saisies par les utilisateurs dans le respect des règles de procédure fixées aux articles 2.3.1-26 et suivants.
§ 2. L'onglet relatif à la décision de maintien est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification de l'élève visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, a), a.1), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives au parcours de l'élève visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, a), a.2) et a.3), sont affichées à partir du volet " parcours scolaire " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 4. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
3° les informations relatives à l'identification de l'école et de son directeur visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, b), b.1) et b.2) sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
4° les informations relatives au suivi des apprentissages durant l'année scolaire précédant la possible année scolaire de maintien visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, c), c.1) et c.2), sont affichées à partir du volet " suivi de l'élève " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 5. Elles ont préalablement été alimentées conformément aux articles 1.10.4-2 et suivants ;
5° les informations relatives, le cas échéant, au détail des circonstances exceptionnelles liées à la situation de l'élève visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, c), c.1), sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité au moment où l'école prend une décision de maintien dans une année du tronc commun et ce, conformément à l'article 2.3.1-26, § 2 ;
6° les informations et documents relatifs, à l'avis circonstancié justifiant la décision de maintien visés à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, d), d.1) et d.2), sont alimentés par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité au moment où l'école prend une décision de maintien dans une année du tronc commun et ce, conformément à l'article 2.3.1-26, § 2 ;
7° la date de la validation de la décision visée à 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, e), est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide la décision ;
8° les informations relatives à la concertation interne visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 2°, a) à d), sont alimentées par le membre de l'équipe pédagogique dûment habilité au moment où l'école prend une décision de maintien dans une année du tronc commun et ce, conformément à l'article 2.3.1-26, § 2 ;
9° le cas échéant, la date de la validation de la décision prise dans la cadre de la procédure de concertation interne visée à 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 2°, e), est affichée automatiquement par l'application lorsque le directeur valide la décision.
La rubrique relative à la décision de l'équipe pédagogique peut être alimentée entre le lundi de la quatrième semaine qui suit les vacances de printemps (de Pâques) et le dernier mercredi de l'année scolaire.
La rubrique relative à la concertation interne peut être alimentée entre le dernier jeudi de l'année scolaire et jusqu'au lundi midi de la première semaine des vacances d'été.
§ 3. L'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification et aux coordonnées du/des parent(s) de l'élève ou de l'élève majeur visées à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 1°, a) et b), sont affichées à partir du volet " administratif " du DAccE visé à l'article 1.10.2-2, § 3. Elles sont alimentées conformément à l'article 1.10.4-1 ;
2° les informations relatives à l'identification de l'école et de son directeur visées à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 2°, a) et b), sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
3° Les informations relatives à la position des parents et les informations qu'ils souhaitent communiquer à la chambre de recours visées à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 3° et 4°, sont alimentées par les parents conformément à l'article 2.3.1-28 ;
4° la date de la position des parents ou de l'élève majeur visée à l'article 2.3.1-33, § 3, alinéa 1er, 5°, est affichée automatiquement par l'application lorsque les parents ou l'élève majeur valide(nt) la décision.
L'onglet relatif à la position des parents ou de l'élève majeur peut être alimenté entre le dernier mercredi de l'année scolaire et le vendredi de la première semaine des vacances d'été.
§ 4. L'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours est alimenté de la manière suivante :
1° les informations relatives à l'identification du président de la Chambre de recours visées à l'article 2.3.1-33, § 4, alinéa 1er, 1°, sont alimentées par des données traitées initialement en vertu de dispositions décrétales ou réglementaires et issues de bases de données créées en application de celles-ci ;
2° les informations relatives à la décision de la Chambre de recours et à sa motivation visées à l'article 2.3.1-33, § 4, alinéa 1er, 2°, sont alimentées par un membre de la Chambre de recours ;
3° la date de la validation de la décision de la Chambre de recours visée à l'article 2.3.1-33, § 4, alinéa 1er, 3°, est affichée automatiquement par l'application lorsque le président de la Chambre de recours valide la décision.
L'onglet relatif à la décision de la Chambre de recours peut être alimenté à partir du lundi de la cinquième semaine des vacances d'été et jusqu'à ce que tous les recours soient traités.
§ 5. Les données visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, a) et b), § 3, alinéa 1er, 1°, a), et 2°, et § 4, alinéa 1er, 1°, ne sont pas conservées indépendamment de la base de données dont elles sont issues.
Les données visées à l'article 2.3.1-33, § 2, alinéa 1er, 1°, c), d) et e), et 2°, § 3, alinéa 1er, 1), b), 3° à 5°, et § 4, alinéa 1er, 2° et 3°, sont conservées jusqu'au dernier jour de l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans une année du tronc commun.]1
Art. 2.3.1 -37. [1 § 1. Wanneer de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern wordt afgesloten overeenkomstig artikel 2.3.1-29 of artikel 2.3.1-31, wordt het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern ingevuld op het moment dat het onderdeel "procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern" wordt afgesloten.
§ 2. In geval van een beslissing tot zittenblijven in hetzelfde studiejaar hebben personen met de gebruikersprofielen "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum", "inrichtende macht van een school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern. Ze hebben leestoegang om de gegevens in dit tabblad te raadplegen.
Als wordt beslist om de leerling hetzelfde studiejaar al dan niet te laten overdoen, hebben personen met het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern. Ze hebben leestoegang en ze kunnen de gegevens in dit tabblad afdrukken.
In geval van verandering van school tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern, heeft het nieuwe team dat instaat voor de leerling geen toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.
§ 3. Als wordt beslist om de leerling hetzelfde studiejaar te laten overdoen, worden de gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, b), bewaard volgens de voorwaarden in artikel 1.10.4-11, leden 2 en 3.]1
§ 2. In geval van een beslissing tot zittenblijven in hetzelfde studiejaar hebben personen met de gebruikersprofielen "schooldirectie", "PMS-centrumdirectie", "lid van het pedagogisch team", "lid van het technisch personeel van het PMS-centrum", "inrichtende macht van een school" en "inrichtende macht van een PMS-centrum" toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern. Ze hebben leestoegang om de gegevens in dit tabblad te raadplegen.
Als wordt beslist om de leerling hetzelfde studiejaar al dan niet te laten overdoen, hebben personen met het gebruikersprofiel "ouders of meerderjarige leerling" tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern. Ze hebben leestoegang en ze kunnen de gegevens in dit tabblad afdrukken.
In geval van verandering van school tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern, heeft het nieuwe team dat instaat voor de leerling geen toegang tot het tabblad met betrekking tot de geschiedenis van de procedure voor uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern tijdens het schooljaar volgend op de beslissing tot uitzonderlijk zittenblijven in de gemeenschappelijke kern.
§ 3. Als wordt beslist om de leerling hetzelfde studiejaar te laten overdoen, worden de gegevens bedoeld in artikel 1.10.2-2, § 6, lid 2, 1°, b), bewaard volgens de voorwaarden in artikel 1.10.4-11, leden 2 en 3.]1
Art. 2.3.1 -37. [1 § 1er. Lorsque la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est clôturée conformément aux articles 2.3.1-29 ou à l'article 2.3.1-31, l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun est alimentée concomitamment à la clôture du sous-volet " procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun ".
§ 2. En cas de décision maintenant l'élève dans la même année d'études, les personnes ayant les profils d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " membre de l'équipe pédagogique ", " membre du personnel technique du centre PMS ", " pouvoir organisateur d'école " et " pouvoir organisateur de centre PMS " peuvent accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun. Elles disposent d'un accès en lecture pour consulter les éléments repris dans cet onglet.
En cas de décision maintenant ou non l'élève dans la même année d'études, les personnes ayant les profils d'utilisateur " parents ou élève majeur " peuvent accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun. Elles disposent d'un accès en lecture et elles peuvent imprimer les éléments repris dans cet onglet.
En cas de changement d'école durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun, la nouvelle équipe en charge de l'élève n'a pas accès à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun.
§ 3. En cas de décision maintenant l'élève dans la même année d'études, les données visées à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, b), sont conservées selon les modalités prévues à l'article 1.10.4-11, alinéas 2 et 3.]1
§ 2. En cas de décision maintenant l'élève dans la même année d'études, les personnes ayant les profils d'utilisateur " direction d'école ", " direction de centre PMS ", " membre de l'équipe pédagogique ", " membre du personnel technique du centre PMS ", " pouvoir organisateur d'école " et " pouvoir organisateur de centre PMS " peuvent accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun. Elles disposent d'un accès en lecture pour consulter les éléments repris dans cet onglet.
En cas de décision maintenant ou non l'élève dans la même année d'études, les personnes ayant les profils d'utilisateur " parents ou élève majeur " peuvent accéder à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun. Elles disposent d'un accès en lecture et elles peuvent imprimer les éléments repris dans cet onglet.
En cas de changement d'école durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun, la nouvelle équipe en charge de l'élève n'a pas accès à l'onglet relatif à l'historique de la procédure de maintien exceptionnel dans le tronc commun durant l'année scolaire qui suit la décision de maintien exceptionnel dans le tronc commun.
§ 3. En cas de décision maintenant l'élève dans la même année d'études, les données visées à l'article 1.10.2-2, § 6, alinéa 2, 1°, b), sont conservées selon les modalités prévues à l'article 1.10.4-11, alinéas 2 et 3.]1
HOOFDSTUK II. - Getuigschrift van basisonderwijs
CHAPITRE II. - Du certificat d'études de base
Art. 2.3.2 -1. Het getuigschrift van basisonderwijs bekrachtigt het slagen voor het lager onderwijs.
De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van basisonderwijs.
De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van basisonderwijs.
Art. 2.3.2 -1. Le certificat d'études de base sanctionne la réussite de l'enseignement primaire.
Le Gouvernement arrête le modèle du certificat d'études de base.
Le Gouvernement arrête le modèle du certificat d'études de base.
Art. 2.3.2 -2. § 1. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke externe proef.
§ 2. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt ook uitgereikt:
1° aan elke leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef, volgens de nadere regels van artikel 2.3.2-10;
2° aan elke leerling die wordt toegelaten tot het tweede jaar van het secundair onderwijs;
3° aan elke leerling die, in het gespecialiseerd onderwijs, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 27 van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
4° aan de personen die niet meer leerplichtig zijn volgens de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-14.
§ 2. Het getuigschrift van basisonderwijs wordt ook uitgereikt:
1° aan elke leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef, volgens de nadere regels van artikel 2.3.2-10;
2° aan elke leerling die wordt toegelaten tot het tweede jaar van het secundair onderwijs;
3° aan elke leerling die, in het gespecialiseerd onderwijs, voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 27 van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de organisatie van het gespecialiseerd onderwijs;
4° aan de personen die niet meer leerplichtig zijn volgens de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-14.
Art. 2.3.2 -2. § 1er. Le certificat d'études de base est délivré à tout élève qui a réussi l'épreuve externe commune certificative.
§ 2. Le certificat d'études de base est également délivré :
1° à tout élève qui n'a pas pu participer en tout ou en partie à l'épreuve externe commune certificative, selon les modalités visées à l'article 2.3.2-10 ;
2° à tout élève admis en deuxième année de l'enseignement secondaire ;
3° à tout élève qui, dans l'enseignement spécialisé, se trouve dans les conditions visées l'article 27 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;
4° aux personnes n'étant plus soumises à l'obligation scolaire par le jury d'examen visée à l'article 2.3.2-14.
§ 2. Le certificat d'études de base est également délivré :
1° à tout élève qui n'a pas pu participer en tout ou en partie à l'épreuve externe commune certificative, selon les modalités visées à l'article 2.3.2-10 ;
2° à tout élève admis en deuxième année de l'enseignement secondaire ;
3° à tout élève qui, dans l'enseignement spécialisé, se trouve dans les conditions visées l'article 27 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé ;
4° aux personnes n'étant plus soumises à l'obligation scolaire par le jury d'examen visée à l'article 2.3.2-14.
Art. 2.3.2 -3. Alle leerlingen ingeschreven in het zesde jaar van het gewoon lager onderwijs worden onderworpen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met het getuigschrift van basisonderwijs.
Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd lager en secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 11 jaar zijn op 31 december van het jaar van de proef en die niet ingeschreven zijn in het zesde jaar van het lager onderwijs.
De verzoekschriften bedoeld in het vorige lid worden overgemaakt aan de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs, voor 30 april van het lopende schooljaar.
De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de verzoekschriften moeten worden ingediend.
Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd lager en secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 11 jaar zijn op 31 december van het jaar van de proef en die niet ingeschreven zijn in het zesde jaar van het lager onderwijs.
De verzoekschriften bedoeld in het vorige lid worden overgemaakt aan de administrateur-generaal van het Algemeen Bestuur Onderwijs, voor 30 april van het lopende schooljaar.
De Regering bepaalt de nadere regels volgens welke de verzoekschriften moeten worden ingediend.
Art. 2.3.2 -3. Tous les élèves inscrits en sixième primaire de l'enseignement ordinaire sont soumis à l'épreuve externe commune certificative octroyant le certificat d'études de base.
Cette épreuve est également accessible aux élèves de l'enseignement primaire et secondaire spécialisé ainsi que, sur la demande des parents ou de la personne investie de l'autorité parentale, à tout mineur soumis à l'obligation scolaire et âgé d'au moins 11 ans au 31 décembre de l'année de l'épreuve et qui n'est pas inscrit en sixième primaire.
Les inscriptions visées à l'alinéa précédent sont adressées à l'Administrateur général de l'administration générale de l'Enseignement, pour le 30 avril de l'année scolaire en cours.
Le Gouvernement définit les modalités selon lesquelles les inscriptions sont introduites.
Cette épreuve est également accessible aux élèves de l'enseignement primaire et secondaire spécialisé ainsi que, sur la demande des parents ou de la personne investie de l'autorité parentale, à tout mineur soumis à l'obligation scolaire et âgé d'au moins 11 ans au 31 décembre de l'année de l'épreuve et qui n'est pas inscrit en sixième primaire.
Les inscriptions visées à l'alinéa précédent sont adressées à l'Administrateur général de l'administration générale de l'Enseignement, pour le 30 avril de l'année scolaire en cours.
Le Gouvernement définit les modalités selon lesquelles les inscriptions sont introduites.
Art. 2.3.2 -4. De gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift betreft de beheersing van de verwachte kennis, knowhow en competenties op het einde van het lager onderwijs zoals bepaald in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.
Ze omvat vragen over elk van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiedienst. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.
Ze omvat vragen over elk van de domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiedienst. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.
Art. 2.3.2 -4. L'épreuve externe commune certificative porte sur la maitrise des savoirs, savoir-faire et compétences attendus à l'issue de l'enseignement primaire tel que défini dans le référentiel du tronc commun visé à l'article 1.4.2-2.
Elle comprend nécessairement des questions relevant de chacun des domaines visés à l'article 1.4.2-3.
Pour les écoles qui bénéficient, conformément à l'article 1.4.4-1, § 1er, d'une dérogation au référentiel du tronc commun, une adaptation de l'épreuve externe commune est apportée par le service général de l'Inspection. Cette adaptation porte sur les éventuelles questions qui ne correspondraient pas au référentiel du tronc commun propre aux écoles concernées. L'adaptation constitue en la production de questions de même niveau.
Elle comprend nécessairement des questions relevant de chacun des domaines visés à l'article 1.4.2-3.
Pour les écoles qui bénéficient, conformément à l'article 1.4.4-1, § 1er, d'une dérogation au référentiel du tronc commun, une adaptation de l'épreuve externe commune est apportée par le service général de l'Inspection. Cette adaptation porte sur les éventuelles questions qui ne correspondraient pas au référentiel du tronc commun propre aux écoles concernées. L'adaptation constitue en la production de questions de même niveau.
Art. 2.3.2 -5. Voor het ontwerpen van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtig met een getuigschrift en het opstellen van richtlijnen voor het afnemen, verbeteren en slagen van de proef, richt de Regering een werkgroep op die zijn opdrachten uitvoert onder de coördinatie van de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1.
De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding is artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding is artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 2.3.2 -5. Pour la conception de l'épreuve externe commune certificative et l'élaboration des consignes de passation, de correction et de réussite de l'épreuve, le Gouvernement crée un groupe de travail remplissant ses missions sous la coordination de la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1.
Les membres des groupes de travail et, s'il échet, les équipes de recherche universitaire ainsi que toute autre personne qui y serait associée sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves, hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Les membres des groupes de travail et, s'il échet, les équipes de recherche universitaire ainsi que toute autre personne qui y serait associée sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves, hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Art. 2.3.2 -6.§ 1. De Regering bepaalt de regels voor inschrijven, afnemen, corrigeren en slagen voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift.
§ 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben. [1 Bij wijze van uitzondering worden leerlingen met een centrale slechthorendheid of met een gehoorstoornis vrijgesteld van de luistertaak van de proef wanneer de mate van de centrale slechthorendheid of de gehoorstoornis zodanig is dat het onmogelijk is de nadere regels van de luistertaak adequaat aan te passen.]1
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school.
§ 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het corrigeren behoort tot de verantwoordelijkheid [2 van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of]2 van elke inspecteur lager onderwijs voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
§ 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben. [1 Bij wijze van uitzondering worden leerlingen met een centrale slechthorendheid of met een gehoorstoornis vrijgesteld van de luistertaak van de proef wanneer de mate van de centrale slechthorendheid of de gehoorstoornis zodanig is dat het onmogelijk is de nadere regels van de luistertaak adequaat aan te passen.]1
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het afnemen behoort tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de school.
§ 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.
De naleving van de instructies en de nadere regels betreffende het corrigeren behoort tot de verantwoordelijkheid [2 van de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst of]2 van elke inspecteur lager onderwijs voor de scholen waar hij zijn opdrachten uitvoert.
Art. 2.3.2 -6.§ 1er. Le Gouvernement arrête les modalités d'inscription, de passation, de correction et de réussite de l'épreuve externe commune certificative.
§ 2. Les modalités de passation sont communes à toutes les écoles. Elles sont toutefois adaptées aux situations particulières rencontrées par les élèves atteints de déficiences sensorielles et/ou motrices, de troubles des apprentissages ou d'un retard mental. [1 Exceptionnellement, les élèves présentant un trouble d'audition centrale ou atteints de déficience auditive sont dispensés de la tâche d'écoute de l'épreuve lorsque le degré du trouble d'audition centrale ou de déficience auditive est tel qu'il est impossible d'adapter de manière adéquate les modalités de passation de la tâche d'écoute.]1
Le respect des consignes et des modalités de passation est placé sous la responsabilité du directeur de l'école.
§ 3. Les modalités de correction sont définies de manière à garantir l'impartialité et la confidentialité.
Le respect des consignes et des modalités de correction est placé sous la responsabilité [2 du délégué au contrat d'objectifs ou]2 de chaque inspecteur de l'enseignement primaire pour les écoles au sein desquelles il exerce ses missions.
§ 2. Les modalités de passation sont communes à toutes les écoles. Elles sont toutefois adaptées aux situations particulières rencontrées par les élèves atteints de déficiences sensorielles et/ou motrices, de troubles des apprentissages ou d'un retard mental. [1 Exceptionnellement, les élèves présentant un trouble d'audition centrale ou atteints de déficience auditive sont dispensés de la tâche d'écoute de l'épreuve lorsque le degré du trouble d'audition centrale ou de déficience auditive est tel qu'il est impossible d'adapter de manière adéquate les modalités de passation de la tâche d'écoute.]1
Le respect des consignes et des modalités de passation est placé sous la responsabilité du directeur de l'école.
§ 3. Les modalités de correction sont définies de manière à garantir l'impartialité et la confidentialité.
Le respect des consignes et des modalités de correction est placé sous la responsabilité [2 du délégué au contrat d'objectifs ou]2 de chaque inspecteur de l'enseignement primaire pour les écoles au sein desquelles il exerce ses missions.
Art. 2.3.2 -7.§ 1. Uiterlijk twee weken voor het begin van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift stelt elke inspecteur de bevoegde examencommissie samen om te beslissen over het slagen voor de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift voor alle leerlingen die naar de scholen gaan waar hij zijn opdrachten uitoefent, alsook voor de leerlingen bedoeld in artikel 2.3.2-3, lid 2, die ofwel naar een gespecialiseerde school gaan gelegen op hetzelfde grondgebied als de scholen voor gewoon onderwijs waarin deze inspecteur zijn opdrachten uitoefent, ofwel die hun woonplaats hebben op hetzelfde grondgebied en die niet naar een school van het gespecialiseerd onderwijs gaan, noch naar een zesde jaar van het gewoon onderwijs.
De examencommissie is samengesteld uit:
1° de inspecteur [1 of de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst,]1 die het voorzitterschap waarneemt;
2° vier directeurs;
3° vier onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen;
4° twee leerkrachten die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in de eerste Raad van het secundair onderwijs uitoefenen in een van de vakken bedoeld in 2.3.2-4, tweede lid. Deze leerkrachten worden aangewezen volgens de door de Regering nader te bepalen regels.
§ 2. Indien het aantal leerlingen dat ingeschreven is voor de gemeenschappelijke proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, hoger is dan 250, kan een extra examencommissie worden samengesteld, enzovoort per schijf van 250 ingeschreven leerlingen.
Voor elke extra examencommissie kan de inspecteur zijn voorzitterschap delegeren aan een schooldirecteur die hij aanwijst.
In dit geval zorgt zij ervoor dat de aangewezen schooldirecteur niet degene is van een van de scholen waarvan de leerlingen betrokken zijn bij de werkzaamheden van de extra examencommissie bedoeld in het vorige lid.
§ 3. Bij de samenstelling van de examencommissie zorgt de inspecteur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende onderwijsnetten en voor een samenstelling die de objectiviteit van de beslissingen garandeert.
§ 4. Wanneer de directeurs en de leerkrachten aan de vergaderingen van de examencommissie deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd.
§ 5. De beslissingen van de examencommissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
De notulen van de beslissingen van de examencommissie, ondertekend door de voorzitter en van de leden van de examencommissie, worden door de inspecteur aan het Algemeen Bestuur Onderwijs overgemaakt.
§ 6. Wanneer de leerkrachten aan de vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsing- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
De examencommissie is samengesteld uit:
1° de inspecteur [1 of de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst,]1 die het voorzitterschap waarneemt;
2° vier directeurs;
3° vier onderwijzers die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in het vijfde of het zesde jaar van het lager onderwijs uitoefenen;
4° twee leerkrachten die hun volledige of gedeeltelijke opdracht in de eerste Raad van het secundair onderwijs uitoefenen in een van de vakken bedoeld in 2.3.2-4, tweede lid. Deze leerkrachten worden aangewezen volgens de door de Regering nader te bepalen regels.
§ 2. Indien het aantal leerlingen dat ingeschreven is voor de gemeenschappelijke proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, hoger is dan 250, kan een extra examencommissie worden samengesteld, enzovoort per schijf van 250 ingeschreven leerlingen.
Voor elke extra examencommissie kan de inspecteur zijn voorzitterschap delegeren aan een schooldirecteur die hij aanwijst.
In dit geval zorgt zij ervoor dat de aangewezen schooldirecteur niet degene is van een van de scholen waarvan de leerlingen betrokken zijn bij de werkzaamheden van de extra examencommissie bedoeld in het vorige lid.
§ 3. Bij de samenstelling van de examencommissie zorgt de inspecteur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende onderwijsnetten en voor een samenstelling die de objectiviteit van de beslissingen garandeert.
§ 4. Wanneer de directeurs en de leerkrachten aan de vergaderingen van de examencommissie deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd.
§ 5. De beslissingen van de examencommissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
De notulen van de beslissingen van de examencommissie, ondertekend door de voorzitter en van de leden van de examencommissie, worden door de inspecteur aan het Algemeen Bestuur Onderwijs overgemaakt.
§ 6. Wanneer de leerkrachten aan de vergaderingen van de werkgroep deelnemen, worden ze als in dienstactiviteit beschouwd en komen ze in aanmerking voor de terugbetaling van hun verplaatsing- en verblijfkosten onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van rang 12 van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
Modifications
Art. 2.3.2 -7.§ 1er. Au plus tard deux semaines avant le début de l'épreuve externe commune certificative, chaque inspecteur constitue un jury compétent pour décider de la réussite à l'épreuve externe commune certificative pour l'ensemble des élèves fréquentant les écoles au sein desquelles il exerce ses missions ainsi que pour les élèves visés à l'article 2.3.2-3, alinéa 2, qui soit fréquentent une école d'enseignement spécialisé sise sur le même territoire que les écoles d'enseignement ordinaire au sein desquelles cet inspecteur exerce ses missions, soit sont domiciliés sur ce même territoire et ne fréquentent ni une école d'enseignement spécialisé, ni une classe de sixième primaire d'enseignement ordinaire.
Le jury est constitué de :
1° l'inspecteur, [1 ou le délégué au contrat d'objectifs,]1 qui préside ;
2° quatre directeurs ;
3° quatre instituteurs assurant tout ou partie de leur charge en cinquième ou sixième années primaires ;
4° deux enseignants exerçant tout ou partie de leur charge au degré inférieur de l'enseignement secondaire dans une des disciplines définies à l'article 2.3.2-4, alinéa 2. Ces enseignants sont désignés selon les modalités définies par le Gouvernement.
§ 2. Si le nombre d'élèves inscrits à l'épreuve commune certificative est supérieur à 250, un jury supplémentaire peut être constitué, et ainsi de suite par tranche de 250 inscrits.
Pour chaque jury supplémentaire, l'inspecteur peut déléguer sa présidence à un directeur d'école qu'il désigne.
Dans ce cas, il veille à ce que le directeur d'école désigné ne soit pas celui d'une des écoles dont les élèves sont concernés par le travail du jury supplémentaire visé à l'alinéa précédent.
§ 3. Lors de la constitution du jury, l'inspecteur veille à assurer une représentation équilibrée des différents réseaux d'enseignement et à privilégier une composition qui garantit l'objectivité des décisions.
§ 4. Lorsqu'ils participent aux réunions du jury, les directeurs et les enseignants sont considérés comme étant en activité de service.
§ 5. Les décisions du jury sont prises à la majorité des voix. En cas de parité, la voix du président est prépondérante.
Le procès-verbal des décisions du jury, revêtu de la signature du président et des membres du jury, est transmis par l'inspecteur à l'Administration Générale de l'Enseignement.
§ 6. Lorsqu'ils participent aux réunions du jury, les enseignants sont considérés comme étant en activité de service et bénéficient du remboursement de leurs frais de déplacement et de séjour dans les mêmes conditions que les agents de rang 12 des services du Gouvernement de la Communauté française
Le jury est constitué de :
1° l'inspecteur, [1 ou le délégué au contrat d'objectifs,]1 qui préside ;
2° quatre directeurs ;
3° quatre instituteurs assurant tout ou partie de leur charge en cinquième ou sixième années primaires ;
4° deux enseignants exerçant tout ou partie de leur charge au degré inférieur de l'enseignement secondaire dans une des disciplines définies à l'article 2.3.2-4, alinéa 2. Ces enseignants sont désignés selon les modalités définies par le Gouvernement.
§ 2. Si le nombre d'élèves inscrits à l'épreuve commune certificative est supérieur à 250, un jury supplémentaire peut être constitué, et ainsi de suite par tranche de 250 inscrits.
Pour chaque jury supplémentaire, l'inspecteur peut déléguer sa présidence à un directeur d'école qu'il désigne.
Dans ce cas, il veille à ce que le directeur d'école désigné ne soit pas celui d'une des écoles dont les élèves sont concernés par le travail du jury supplémentaire visé à l'alinéa précédent.
§ 3. Lors de la constitution du jury, l'inspecteur veille à assurer une représentation équilibrée des différents réseaux d'enseignement et à privilégier une composition qui garantit l'objectivité des décisions.
§ 4. Lorsqu'ils participent aux réunions du jury, les directeurs et les enseignants sont considérés comme étant en activité de service.
§ 5. Les décisions du jury sont prises à la majorité des voix. En cas de parité, la voix du président est prépondérante.
Le procès-verbal des décisions du jury, revêtu de la signature du président et des membres du jury, est transmis par l'inspecteur à l'Administration Générale de l'Enseignement.
§ 6. Lorsqu'ils participent aux réunions du jury, les enseignants sont considérés comme étant en activité de service et bénéficient du remboursement de leurs frais de déplacement et de séjour dans les mêmes conditions que les agents de rang 12 des services du Gouvernement de la Communauté française
Modifications
Art. 2.3.2 -8. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
Art. 2.3.2 -8. Les résultats obtenus à l'épreuve externe commune certificative ne peuvent permettre aucun classement des élèves ou des écoles à l'exception des besoins résultant de l'application pour les services du Gouvernement des dispositions décrétales et règlementaires. Il est interdit d'en faire état, notamment à des fins de publicité ou de concurrence entre écoles.
Les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'épreuve externe commune certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code Pénal s'applique.
Le non-respect de l'interdiction de divulgation constitue une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3.
Les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'épreuve externe commune certificative sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code Pénal s'applique.
Le non-respect de l'interdiction de divulgation constitue une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3.
Art. 2.3.2 -9. § 1. De examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-7, reikt het getuigschrift van basisonderwijs uit aan elke leerling die geslaagd is voor gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift.
§ 2. In de scholen van het gespecialiseerd onderwijs waarvan de leerlingen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben deelgenomen, is het de klassenraad zoals bepaald in artikel 4, § 1, 10° van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, die het getuigschrift van basisonderwijs uitreikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.
§ 2. In de scholen van het gespecialiseerd onderwijs waarvan de leerlingen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben deelgenomen, is het de klassenraad zoals bepaald in artikel 4, § 1, 10° van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, die het getuigschrift van basisonderwijs uitreikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.
Art. 2.3.2 -9. § 1er. Le jury visé à l'article 2.3.2-7 délivre le certificat d'études de base à tout élève qui a réussi l'épreuve externe commune certificative.
§ 2. Dans les écoles d'enseignement spécialisé dont des élèves ont participé à l'épreuve externe commune certificative, le conseil de classe tel que défini à l'article 4, § 1er, 10° du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé délivre le certificat d'études de base à tout élève qui a réussi l'épreuve commune.
§ 2. Dans les écoles d'enseignement spécialisé dont des élèves ont participé à l'épreuve externe commune certificative, le conseil de classe tel que défini à l'article 4, § 1er, 10° du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé délivre le certificat d'études de base à tout élève qui a réussi l'épreuve commune.
Art. 2.3.2 -10. § 1. Het pedagogisch team kan het getuigschrift van basisonderwijs uitreiken aan de leerling die niet kon deelnemen aan de volledige of gedeeltelijke gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift, inzonderheid wegens ziekte of wegens de annulatie van een gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift (of een deel ervan) en, in voorkomend geval, aan de leerling die niet kon voldoen wegens uitzonderlijke, door de Regering vastgelegde omstandigheden.
§ 2. Het pedagogisch team baseert zijn beslissing op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee schooljaren van het lager onderwijs van de leerling bevat, zoals overgemaakt aan de ouders, alsook een uitgebreid verslag van de leerkracht over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden.
Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het basisonderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
Het pedagogisch team voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat het nuttig acht.
De notulen van de beslissingen van het pedagogisch team worden opgenomen in een ad-hoc register en bevatten de handtekening van de directeur en de andere leden van het pedagogisch team. De lijst met leerlingen die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.
Het register en de dossiers van de leerlingen worden gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de school. De in het eerste lid genoemde leerlingenlijst wordt gedurende twintig jaar bijgehouden. Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van het pedagogisch team.
§ 3. De directie van de school houdt alle documenten met betrekking tot de beslissing over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs ter beschikking van de inspecteur van het lager onderwijs volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel. De inspecteur van het lager onderwijs kan deze documenten in de school Raadplegen.
§ 2. Het pedagogisch team baseert zijn beslissing op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee schooljaren van het lager onderwijs van de leerling bevat, zoals overgemaakt aan de ouders, alsook een uitgebreid verslag van de leerkracht over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden.
Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het basisonderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
Het pedagogisch team voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat het nuttig acht.
De notulen van de beslissingen van het pedagogisch team worden opgenomen in een ad-hoc register en bevatten de handtekening van de directeur en de andere leden van het pedagogisch team. De lijst met leerlingen die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.
Het register en de dossiers van de leerlingen worden gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de school. De in het eerste lid genoemde leerlingenlijst wordt gedurende twintig jaar bijgehouden. Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van het pedagogisch team.
§ 3. De directie van de school houdt alle documenten met betrekking tot de beslissing over de uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs ter beschikking van de inspecteur van het lager onderwijs volgens de nadere regels bedoeld in dit artikel. De inspecteur van het lager onderwijs kan deze documenten in de school Raadplegen.
Art. 2.3.2 -10. § 1er. L'équipe pédagogique peut accorder le certificat d'études de base à l'élève qui n'a pas pu participer en tout ou en partie à l'épreuve externe commune certificative, notamment en cas de maladie ou pour des raisons de l'annulation d'une épreuve externe commune certificative ou partie d'une épreuve externe commune certificative, et le cas échéant, à l'élève qui n'a pas pu y satisfaire en raison de circonstances exceptionnelles définies par le Gouvernement.
§ 2. L'équipe pédagogique fonde sa décision sur un dossier comportant la copie des bulletins des deux dernières années de la scolarité primaire de l'élève, tels qu'ils ont été communiqués aux parents ainsi qu'un rapport circonstancié de l'instituteur faisant état des attendus effectivement rencontrés par l'élève et tout autre élément qu'il estime devoir être pris en considération.
Lorsqu'un élève fréquente l'enseignement primaire organisé ou subventionné par la Communauté française depuis moins de deux années scolaires, la copie des bulletins d'une seule année scolaire peut suffire.
L'équipe pédagogique fait porter au dossier tout autre élément qu'il estime utile.
Le procès-verbal des décisions de l'équipe pédagogique est consigné dans un registre ad hoc et porte la signature du directeur et des autres membres de l'équipe pédagogique. La liste des élèves ayant obtenu le certificat d'études de base est jointe au procès-verbal.
Le registre et les dossiers des élèves sont conservés dans les archives de l'école durant dix ans. La liste des élèves mentionnés à l'alinéa précédent est conservée durant vingt ans. Une copie conforme de cette liste est transmise aux Services du Gouvernement, dans les cinq jours ouvrables scolaires qui suivent la décision de l'équipe pédagogique.
§ 3. La direction de l'école tient à la disposition de l'inspecteur de l'enseignement primaire tous les documents relatifs à la décision d'octroi du certificat d'études de base selon les modalités définies dans le présent article. L'inspecteur du niveau primaire peut consulter lesdits documents au sein de l'école.
§ 2. L'équipe pédagogique fonde sa décision sur un dossier comportant la copie des bulletins des deux dernières années de la scolarité primaire de l'élève, tels qu'ils ont été communiqués aux parents ainsi qu'un rapport circonstancié de l'instituteur faisant état des attendus effectivement rencontrés par l'élève et tout autre élément qu'il estime devoir être pris en considération.
Lorsqu'un élève fréquente l'enseignement primaire organisé ou subventionné par la Communauté française depuis moins de deux années scolaires, la copie des bulletins d'une seule année scolaire peut suffire.
L'équipe pédagogique fait porter au dossier tout autre élément qu'il estime utile.
Le procès-verbal des décisions de l'équipe pédagogique est consigné dans un registre ad hoc et porte la signature du directeur et des autres membres de l'équipe pédagogique. La liste des élèves ayant obtenu le certificat d'études de base est jointe au procès-verbal.
Le registre et les dossiers des élèves sont conservés dans les archives de l'école durant dix ans. La liste des élèves mentionnés à l'alinéa précédent est conservée durant vingt ans. Une copie conforme de cette liste est transmise aux Services du Gouvernement, dans les cinq jours ouvrables scolaires qui suivent la décision de l'équipe pédagogique.
§ 3. La direction de l'école tient à la disposition de l'inspecteur de l'enseignement primaire tous les documents relatifs à la décision d'octroi du certificat d'études de base selon les modalités définies dans le présent article. L'inspecteur du niveau primaire peut consulter lesdits documents au sein de l'école.
Art. 2.3.2 -11.Tegen de beslissing tot weigering van uitreiking van het getuigschrift van basisonderwijs door de examencommissie bedoeld in artikel 2.3.2-7 of door het pedagogisch team in de veronderstelling bepaald in artikel 2.3.2-10 kan beroep worden ingesteld voor [1 de in artikel 2.3.4-1 opgerichte Kamer van beroep]1 volgens de nadere regels zoals vastgelegd door de Regering.
[1 De Kamer van beroep]1 kan de beslissing van de examencommissie of het pedagogisch team vervangen door een beslissing om het getuigschrift van basisonderwijs wel uit te reiken.
[1 De Kamer van beroep]1 kan de beslissing van de examencommissie of het pedagogisch team vervangen door een beslissing om het getuigschrift van basisonderwijs wel uit te reiken.
Modifications
Art. 2.3.2 -11.La décision de refus d'octroi du certificat d'études de base par le jury visé à l'article 2.3.2-7 ou par l'équipe pédagogique dans l'hypothèse visée à l'article 2.3.2-10 est susceptible de recours devant [1 la Chambre de recours créée à l'article 2.3.4-1]1 selon les modalités établies par le Gouvernement.
[1 La Chambre de recours]1 peut remplacer la décision du jury ou de l'équipe pédagogique par une décision d'octroi du certificat d'études de base.
[1 La Chambre de recours]1 peut remplacer la décision du jury ou de l'équipe pédagogique par une décision d'octroi du certificat d'études de base.
Modifications
Art. 2.3.2 -12. § 1. Bij het niet toekennen van het getuigschrift van basisonderwijs, kan het pedagogisch team ofwel de leerling de toestemming geven om zich in te schrijven in het eerste jaar van het secundair onderwijs ofwel, indien het van mening is dat de leerling het secundair niet met vrucht zal volgen, de leerling in het zesde jaar van de lagere school houden volgens de nadere regels van artikel 2.3.1-6.
§ 2. Voor elke leerling die het getuigschrift van basisonderwijs niet toegekend krijgt, stelt het pedagogisch team een overzicht op van de kennis, knowhow en competenties die betrekking hebben op de beheersing van de in de referentiesystemen voor 12 jaar vastgelegde verwachtingen met vermelding van de partijen van de gemeenschappelijke externe proef die bekrachtigd wordt met een getuigschrift, waarvoor de leerling, in voorkomend geval, geslaagd is. De Regering bepaalt het model van dit overzicht van kennis, knowhow en competenties.
Wanneer een van deze leerlingen ingeschreven is in het secundair onderwijs, maakt de directeur van de lagere school het overzicht van kennis, knowhow en competenties bedoeld in het eerste lid onmiddellijk over aan de secundaire school wanneer deze hierom verzoekt.
§ 2. Voor elke leerling die het getuigschrift van basisonderwijs niet toegekend krijgt, stelt het pedagogisch team een overzicht op van de kennis, knowhow en competenties die betrekking hebben op de beheersing van de in de referentiesystemen voor 12 jaar vastgelegde verwachtingen met vermelding van de partijen van de gemeenschappelijke externe proef die bekrachtigd wordt met een getuigschrift, waarvoor de leerling, in voorkomend geval, geslaagd is. De Regering bepaalt het model van dit overzicht van kennis, knowhow en competenties.
Wanneer een van deze leerlingen ingeschreven is in het secundair onderwijs, maakt de directeur van de lagere school het overzicht van kennis, knowhow en competenties bedoeld in het eerste lid onmiddellijk over aan de secundaire school wanneer deze hierom verzoekt.
Art. 2.3.2 -12. § 1. En cas de non-octroi du certificat d'études de base, l'équipe pédagogique peut soit autoriser l'élève à s'inscrire en première année de l'enseignement secondaire soit, si elle estime que l'élève ne peut suivre avec fruit l'enseignement secondaire, maintenir l'élève en sixième année primaire selon les modalités de l'article 2.3.1-6.
§ 2. Pour chacun des élèves à qui le certificat d'études de base n'a pas été octroyé, l'équipe pédagogique établit un bilan des savoirs, savoir-faire et compétences portant sur la maitrise des attendus définis dans les référentiels à 12 ans et indiquant les parties de l'épreuve externe commune certificative, que l'élève a, le cas échéant, réussies. Le Gouvernement fixe le modèle du bilan des savoirs, savoir-faire et compétences.
Lorsqu'un de ces élèves est inscrit dans l'enseignement secondaire, le directeur de l'école primaire transmet sans délai à l'école secondaire qui doit en faire la demande, le bilan des savoirs, savoir-faire et compétences visé à l'alinéa 1er.
§ 2. Pour chacun des élèves à qui le certificat d'études de base n'a pas été octroyé, l'équipe pédagogique établit un bilan des savoirs, savoir-faire et compétences portant sur la maitrise des attendus définis dans les référentiels à 12 ans et indiquant les parties de l'épreuve externe commune certificative, que l'élève a, le cas échéant, réussies. Le Gouvernement fixe le modèle du bilan des savoirs, savoir-faire et compétences.
Lorsqu'un de ces élèves est inscrit dans l'enseignement secondaire, le directeur de l'école primaire transmet sans délai à l'école secondaire qui doit en faire la demande, le bilan des savoirs, savoir-faire et compétences visé à l'alinéa 1er.
Art. 2.3.2 -13. Op voorstel van de sturingscommissie kan de Regering een representatieve steekproef van de verbeterde afschriften van de gemeenschappelijke externe proef aanvragen die anoniem worden gehouden om de verworven kennis van de leerlingen na het lager onderwijs globaal te beoordelen.
Art. 2.3.2 -13. Sur proposition de la Commission de pilotage, le Gouvernement peut requérir le prélèvement d'un échantillon représentatif de copies corrigées, rendues anonymes, de l'épreuve externe commune certificative afin d'apprécier de façon globale les acquis des élèves au terme de l'enseignement primaire.
Art. 2.3.2 -14. Jaarlijks wordt in elke zone een examen georganiseerd dat toegankelijk is voor iedereen die zijn woonplaats heeft in die zone, niet langer leerplichtig is en niet beschikt over het getuigschrift van basisonderwijs.
Minstens één maand voor het examen komen de inspecteurs van eenzelfde zone samen om de lijst met kandidaten voor het examen op te stellen. Voor elke inspectiezone wordt een examencommissie samengesteld.
Minstens één maand voor het examen komen de inspecteurs van eenzelfde zone samen om de lijst met kandidaten voor het examen op te stellen. Voor elke inspectiezone wordt een examencommissie samengesteld.
Art. 2.3.2 -14. Dans chaque zone est organisé annuellement un examen accessible à toute personne domiciliée dans la zone, n'étant plus soumise à l'obligation scolaire et ne possédant pas le certificat d'études de base.
Au moins un mois avant l'examen, les inspecteurs d'une même zone se réunissent pour dresser la liste des candidats à l'examen. Un jury d'examen est constitué par zone d'inspection.
Au moins un mois avant l'examen, les inspecteurs d'une même zone se réunissent pour dresser la liste des candidats à l'examen. Un jury d'examen est constitué par zone d'inspection.
Art. 2.3.2 -15. Uiterlijk op 31 oktober informeert de inspectie de alfabetiserings- of opleidingsorganisaties voor volwassenen, die erkend zijn door de Franse Gemeenschap en waarvan de administratieve zetel in zijn kanton is gevestigd, schriftelijk over de organisatie van het examen. Ze kan ook reclame maken voor het examen bij andere organisaties en bij individuen indien zij dit nuttig acht.
Art. 2.3.2 -15. Au plus tard le 31 octobre, l'inspection avertit par écrit de l'organisation de l'examen, les organismes d'alphabétisation ou de formation d'adultes, reconnus par la Communauté française et dont le siège administratif se situe dans son canton. Elle peut également assurer la publicité de l'examen auprès d'autres organismes et auprès de personnes à titre individuel si elle le juge utile.
Art. 2.3.2 -16. De inspecteurs van eenzelfde zone bepalen in onderling akkoord de uiterste inschrijvingsdatum. De kandidaten moeten zich individueel zelf inschrijven bij de inspectie van hun woonplaats. De volgende stukken voegen ze toe:
1° een door de kandidaat zelfgeschreven werkstuk over een onderwerp naar keuze;
2° een verslag met een beschrijving van het werkproces om tot het werkstuk te komen.
Dit onder 2° bedoelde verslag mag de kandidaat samen met zijn lesgevers opstellen. Deze laatsten, alsook de andere personen op wie de kandidaat een beroep doet voor dit werkstuk, mogen hun opmerkingen en overwegingen toevoegen.
De onder 1° en 2° vermelde documenten moeten, in voorkomend geval, in drievoud worden opgesteld.
1° een door de kandidaat zelfgeschreven werkstuk over een onderwerp naar keuze;
2° een verslag met een beschrijving van het werkproces om tot het werkstuk te komen.
Dit onder 2° bedoelde verslag mag de kandidaat samen met zijn lesgevers opstellen. Deze laatsten, alsook de andere personen op wie de kandidaat een beroep doet voor dit werkstuk, mogen hun opmerkingen en overwegingen toevoegen.
De onder 1° en 2° vermelde documenten moeten, in voorkomend geval, in drievoud worden opgesteld.
Art. 2.3.2 -16. Les inspecteurs d'une même zone fixent de commun accord, la date limite de rentrée des inscriptions. L'inscription se fait à titre individuel par les candidats eux-mêmes auprès de l'inspection de leur domicile. Elle est accompagnée :
1° d'un travail écrit produit par le candidat sur un thème qu'il aura choisi librement ;
2° d'un rapport décrivant le processus d'élaboration ayant conduit à ce travail écrit.
Le rapport repris au 2° peut avoir été établi conjointement par le candidat et ses formateurs. Ces derniers, ainsi que les autres personnes auxquelles le candidat à fait appel pendant la réalisation de son travail, peuvent y joindre leurs remarques et considérations.
Les documents repris aux 1° et 2° doivent être remis, le cas échéant, en trois exemplaires.
1° d'un travail écrit produit par le candidat sur un thème qu'il aura choisi librement ;
2° d'un rapport décrivant le processus d'élaboration ayant conduit à ce travail écrit.
Le rapport repris au 2° peut avoir été établi conjointement par le candidat et ses formateurs. Ces derniers, ainsi que les autres personnes auxquelles le candidat à fait appel pendant la réalisation de son travail, peuvent y joindre leurs remarques et considérations.
Les documents repris aux 1° et 2° doivent être remis, le cas échéant, en trois exemplaires.
Art. 2.3.2 -17. Op vraag van gedetineerden die het getuigschrift van basisonderwijs willen verkrijgen, wordt jaarlijks ook een examen georganiseerd in een lokaal in de gevangenis waar ze opgesloten zitten.
Art. 2.3.2 -17. A la demande de personnes incarcérées qui souhaiteraient obtenir le certificat d'études de base, une session annuelle d'examen est organisée dans un local de la prison où elles sont détenues.
Art. 2.3.2 -18. De inspectie kan ook extra examens organiseren om in te gaan op specifieke verzoeken.
Art. 2.3.2 -18. L'inspection peut également organiser des sessions d'examen complémentaires pour répondre à des demandes particulières.
Art. 2.3.2 -19. De inspecteur met de hoogste anciënniteit in functie zit de examencommissie voor bedoeld in artikel 2.3.2-14. Elke examencommissie omvat, naast de voorzitter, één of twee andere leden van de inspectie van dezelfde zone. Voor de kandidaten die zich hebben voorbereid met behulp van een door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering of volwassenenonderwijs, telt de examencommissie bovendien nog één of twee vertegenwoordigers van deze organisatie.
Voor het examen bedoeld in artikel 2.3.2-17, bestaat de examencommissie uit de inspectie die het voorzitterschap waarneemt, een of twee andere leden van de inspectie van het lager onderwijs en een of twee vertegenwoordigers van de door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering en gedetineerdenonderwijs.
Voor de examens bedoeld in artikel 2.3.2-18, bestaat de examencommissie uit één inspecteur die het voorzitterschap waarneemt en twee andere inspecteurs van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs.
Voor het examen bedoeld in artikel 2.3.2-17, bestaat de examencommissie uit de inspectie die het voorzitterschap waarneemt, een of twee andere leden van de inspectie van het lager onderwijs en een of twee vertegenwoordigers van de door de Franse Gemeenschap erkende organisatie voor alfabetisering en gedetineerdenonderwijs.
Voor de examens bedoeld in artikel 2.3.2-18, bestaat de examencommissie uit één inspecteur die het voorzitterschap waarneemt en twee andere inspecteurs van de inspectiedienst van het gewoon basisonderwijs.
Art. 2.3.2 -19. L'inspecteur ayant la plus grande ancienneté de fonction préside le jury visé à l'article 2.3.2-14. Chaque jury comprend, outre le président, un ou deux autres membres de l'inspection de la même zone. Pour les candidats qui se sont préparés avec l'aide d'une association reconnue par la Communauté française s'occupant d'alphabétisation ou de formation d'adultes, le jury comprendra en outre un ou deux représentants de cette association.
Pour la session d'examen visée à l'article 2.3.2-17, le jury est constitué de l'inspection du lieu qui assure la présidence, d'un ou de deux autres membres de l'inspection primaire et d'un ou de deux représentants de l'association reconnue par la Communauté française qui s'occupe d'alphabétisation ou de formation de personnes incarcérées.
Pour les sessions d'examen visées à l'article 2.3.2-18, le jury est constitué d'un inspecteur du lieu qui assure la présidence et de deux autres inspecteurs du Service d'Inspection de l'Enseignement fondamental ordinaire.
Pour la session d'examen visée à l'article 2.3.2-17, le jury est constitué de l'inspection du lieu qui assure la présidence, d'un ou de deux autres membres de l'inspection primaire et d'un ou de deux représentants de l'association reconnue par la Communauté française qui s'occupe d'alphabétisation ou de formation de personnes incarcérées.
Pour les sessions d'examen visées à l'article 2.3.2-18, le jury est constitué d'un inspecteur du lieu qui assure la présidence et de deux autres inspecteurs du Service d'Inspection de l'Enseignement fondamental ordinaire.
Art. 2.3.2 -20. Het examen omvat de volgende proeven:
1° het schriftelijk werkstuk bedoeld in artikel 2.3.2-16, eerste lid, 1° ;
2° een mondelinge presentatie van dit werkstuk door de kandidaat.
Tijdens de mondelinge presentatie die niet langer mag duren dan 3 sessies van 50 minuten, stelt de examencommissie alle vragen die ze noodzakelijk acht voor de evaluatie:
1° van het persoonlijke gedeelte van de kandidaat in het schriftelijke werkstuk;
2° het verwerven en gebruiken bij het opstellen en redigeren van het werkstuk, van de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen.
1° het schriftelijk werkstuk bedoeld in artikel 2.3.2-16, eerste lid, 1° ;
2° een mondelinge presentatie van dit werkstuk door de kandidaat.
Tijdens de mondelinge presentatie die niet langer mag duren dan 3 sessies van 50 minuten, stelt de examencommissie alle vragen die ze noodzakelijk acht voor de evaluatie:
1° van het persoonlijke gedeelte van de kandidaat in het schriftelijke werkstuk;
2° het verwerven en gebruiken bij het opstellen en redigeren van het werkstuk, van de in de referentiesystemen vastgelegde verwachtingen.
Art. 2.3.2 -20. L'examen comprend les épreuves suivantes :
1° le travail écrit remis visé à l'article 2.3.2-16, alinéa 1er, 1° ;
2° une présentation orale de ce travail par le candidat.
Au cours de la présentation orale qui ne peut dépasser 3 séquences de 50 minutes, le jury pose toutes les questions qu'il juge nécessaires pour évaluer :
1° la part personnelle du candidat dans le travail écrit ;
2° l'acquisition et l'utilisation dans l'élaboration et la rédaction du travail, des attendus définis dans les référentiels.
1° le travail écrit remis visé à l'article 2.3.2-16, alinéa 1er, 1° ;
2° une présentation orale de ce travail par le candidat.
Au cours de la présentation orale qui ne peut dépasser 3 séquences de 50 minutes, le jury pose toutes les questions qu'il juge nécessaires pour évaluer :
1° la part personnelle du candidat dans le travail écrit ;
2° l'acquisition et l'utilisation dans l'élaboration et la rédaction du travail, des attendus définis dans les référentiels.
Art. 2.3.2 -21. Na het examen komt de examencommissie samen om te delibereren over elke kandidaat. Ze houdt op dezelfde manier rekening met de prestaties van beide werkstukken. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De geslaagde kandidaten ontvangen het getuigschrift van basisonderwijs.
De notulen van de beslissingen van de examencommissie worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de voorzitter en de leden van het pedagogisch team. De lijst met kandidaten die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.
Het register wordt gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de inspectie.
De notulen van de beslissingen van de examencommissie worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de voorzitter en de leden van het pedagogisch team. De lijst met kandidaten die het getuigschrift van basisonderwijs hebben gekregen, wordt ook bij de notulen gevoegd.
Het register wordt gedurende tien jaar bijgehouden in de archieven van de inspectie.
Art. 2.3.2 -21. A l'issue de l'examen, le jury se réunit pour délibérer sur chaque candidat. Il tient compte des prestations aux deux épreuves de manière égale. Les décisions sont prises à la majorité des voix. En cas de parité, la voix du président est prépondérante. Les candidats retenus reçoivent le certificat d'études de base.
Un procès-verbal des décisions du jury est consigné dans un registre ad hoc et porte la signature du président et des membres. La liste des candidats ayant obtenu le certificat d'études de base figure également dans le procès-verbal.
Le registre est conservé durant dix ans dans les archives de l'inspection.
Un procès-verbal des décisions du jury est consigné dans un registre ad hoc et porte la signature du président et des membres. La liste des candidats ayant obtenu le certificat d'études de base figure également dans le procès-verbal.
Le registre est conservé durant dix ans dans les archives de l'inspection.
HOOFDSTUK III. - Getuigschrift van de gemeenschappelijke kern
CHAPITRE III. - Du certificat du tronc commun
Art. 2.3.3 -1. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern bekrachtigt het slagen voor de gemeenschappelijke kern van de lagere Raad van het secundair onderwijs.
De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.
De Regering bepaalt het model van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.
Art. 2.3.3 -1. Le certificat du tronc commun sanctionne la réussite du tronc commun au terme du degré inférieur de l'enseignement secondaire.
Le Gouvernement arrêté le modèle du certificat du tronc commun.
Le Gouvernement arrêté le modèle du certificat du tronc commun.
Art. 2.3.3 -2. § 1. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wordt uitgereikt op grond van een gemeenschappelijke externe proef georganiseerd na afloop van de gemeenschappelijke kern.
De externe proef betreft alle domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
§ 2. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern kan ook worden uitgereikt door een examencommissie ingericht met het decreet van 27 oktober 2016 houdende organisatie van de examencommissies van de Franse Gemeenschap voor het gewoon secundair onderwijs.
De externe proef betreft alle domeinen bedoeld in artikel 1.4.2-3.
§ 2. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern kan ook worden uitgereikt door een examencommissie ingericht met het decreet van 27 oktober 2016 houdende organisatie van de examencommissies van de Franse Gemeenschap voor het gewoon secundair onderwijs.
Art. 2.3.3 -2. § 1er. Le certificat du tronc commun est délivré sur la base d'une épreuve externe commune organisée au terme de celui-ci.
L'épreuve externe porte sur l'ensemble des domaines visés à l'article 1.4.2-3.
§ 2. Le certificat du tronc commun peut également être octroyé par un jury institué par le décret du 27 octobre 2016 portant organisation des jurys de la Communauté française de l'enseignement secondaire ordinaire.
L'épreuve externe porte sur l'ensemble des domaines visés à l'article 1.4.2-3.
§ 2. Le certificat du tronc commun peut également être octroyé par un jury institué par le décret du 27 octobre 2016 portant organisation des jurys de la Communauté française de l'enseignement secondaire ordinaire.
Art. 2.3.3 -3. Alle leerlingen ingeschreven in het derde jaar van het gewoon secundair onderwijs en van vorm 4 van het gespecialiseerd secundair onderwijs worden onderworpen aan de gemeenschappelijke externe proef die wordt bekrachtigd met het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern.
Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 14 jaar worden in het de loop van het kalenderjaar en die niet ingeschreven zijn in het derde jaar van het secundair onderwijs. De Regering bepaalt de nadere regels voor inschrijving voor deze proef.
Deze proef is ook toegankelijk voor leerlingen van het gespecialiseerd secundair onderwijs alsook, op vraag van de ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, voor alle leerplichtige minderjarigen die minstens 14 jaar worden in het de loop van het kalenderjaar en die niet ingeschreven zijn in het derde jaar van het secundair onderwijs. De Regering bepaalt de nadere regels voor inschrijving voor deze proef.
Art. 2.3.3 -3. Tous les élèves inscrits en troisième année de l'enseignement secondaire ordinaire et de la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé sont soumis à l'épreuve externe commune octroyant le certificat du tronc commun.
Cette épreuve est également accessible aux élèves de l'enseignement secondaire spécialisé ainsi que, sur la demande des parents, à tout mineur soumis à l'obligation scolaire et âgé d'au moins quatorze ans au cours de l'année civile et qui n'est pas inscrit en troisième année de l'enseignement secondaire. Le Gouvernement définit les modalités d'inscription à cette épreuve.
Cette épreuve est également accessible aux élèves de l'enseignement secondaire spécialisé ainsi que, sur la demande des parents, à tout mineur soumis à l'obligation scolaire et âgé d'au moins quatorze ans au cours de l'année civile et qui n'est pas inscrit en troisième année de l'enseignement secondaire. Le Gouvernement définit les modalités d'inscription à cette épreuve.
Art. 2.3.3 -4. De gemeenschappelijke externe proef betreft de beheersing van de verwachte kennis, knowhow en competenties op het einde van de gemeenschappelijke kern zoals bepaald in het referentiesysteem van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.4.2-2.
Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiediensten. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.
Voor de scholen die, overeenkomstig artikel 1.4.4-1, § 1, een afwijking genieten van de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern, wordt de gemeenschappelijke externe proef aangepast door de algemene inspectiediensten. Deze aanpassing betreft eventuele vragen die niet zouden overeenkomen met het referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern van de scholen in kwestie. De aanpassing bestaat uit vragen van hetzelfde niveau.
Art. 2.3.3 -4. L'épreuve externe commune porte sur la maitrise des savoirs, savoir-faire et compétences attendus à l'issue du tronc commun tel que défini dans les référentiels du tronc commun visé à l'article 1.4.2-2.
Pour les écoles qui bénéficient, conformément à l'article 1.4.4-1, § 1er, d'une dérogation aux référentiels du tronc commun, une adaptation de l'épreuve externe commune est apportée par les services d'Inspection. Cette adaptation porte sur les éventuelles questions qui ne correspondraient pas aux référentiels du tronc commun propres aux écoles concernées. L'adaptation constitue en la production de questions de même niveau.
Pour les écoles qui bénéficient, conformément à l'article 1.4.4-1, § 1er, d'une dérogation aux référentiels du tronc commun, une adaptation de l'épreuve externe commune est apportée par les services d'Inspection. Cette adaptation porte sur les éventuelles questions qui ne correspondraient pas aux référentiels du tronc commun propres aux écoles concernées. L'adaptation constitue en la production de questions de même niveau.
Art. 2.3.3 -5. Voor het ontwerpen van de gemeenschappelijke externe proef en het opstellen van richtlijnen voor het afnemen, verbeteren en slagen van de proef, richt de Regering werkgroepen op gecoördineerd door de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 1.6.4-1.
De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De leden van de werkgroepen en, in voorkomend geval, de universitaire onderzoeksteams alsook elke andere persoon die bij deze werkzaamheden betrokken is, zijn tot de striktste geheimhouding verplicht wat betreft de inhoud van de proeven, behalve de communicatie die is toegestaan voor de nadere regels bepaald door de Regering. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
Art. 2.3.3 -5. Pour la conception de l'épreuve externe commune et l'élaboration des consignes de passation, de correction et de réussite de l'épreuve, le Gouvernement crée des groupes de travail coordonnés par la Commission des évaluations visée à l'article 1.6.4-1.
Les membres des groupes de travail et, s'il échet, les équipes de recherche universitaire ainsi que toute autre personne qui y serait associée sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves, hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Les membres des groupes de travail et, s'il échet, les équipes de recherche universitaire ainsi que toute autre personne qui y serait associée sont tenus au secret professionnel quant au contenu des épreuves, hors les communications autorisées selon les modalités fixées par le Gouvernement. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Art. 2.3.3 -6.§ 1. De Regering bepaalt de regels voor inschrijven, afnemen, corrigeren en slagen voor de gemeenschappelijke externe proef.
§ 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen met specifieke behoeften die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben. [1 Bij wijze van uitzondering worden leerlingen met een centrale gehoorstoornis of een gehoorstoornis vrijgesteld van de luistertaak van de proef wanneer de mate van de centrale gehoorstoornis of de gehoorstoornis van dien aard is dat het onmogelijk is de nadere regels van de luistertaak naar behoren aan te passen.]1
De examens vinden tegelijkertijd plaats in alle klassen en deelnemende scholen.
§ 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.
§ 4. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef worden overgemaakt aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door dat bestuur bepaalde nadere regels.
§ 2. De regels voor het afnemen zijn dezelfde voor alle scholen. Ze worden telkens aangepast aan de specifieke situaties van leerlingen met specifieke behoeften die aan sensoriële en/of motorische afwijkingen lijden, die leerstoornissen hebben of een lichte mentale achterstand hebben. [1 Bij wijze van uitzondering worden leerlingen met een centrale gehoorstoornis of een gehoorstoornis vrijgesteld van de luistertaak van de proef wanneer de mate van de centrale gehoorstoornis of de gehoorstoornis van dien aard is dat het onmogelijk is de nadere regels van de luistertaak naar behoren aan te passen.]1
De examens vinden tegelijkertijd plaats in alle klassen en deelnemende scholen.
§ 3. De regels voor het corrigeren worden bepaald om de onpartijdigheid en vertrouwelijkheid te garanderen.
§ 4. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef worden overgemaakt aan het Algemeen Bestuur Onderwijs volgens de door dat bestuur bepaalde nadere regels.
Modifications
Art. 2.3.3 -6.§ 1er. Le Gouvernement arrête les modalités d'inscription, de passation, de correction et de réussite de l'épreuve externe commune.
§ 2. Les modalités de passation sont communes à toutes les écoles. Elles sont toutefois adaptées aux situations particulières rencontrées par les élèves à besoins spécifiques atteints de déficiences sensorielles et/ou motrices, de troubles des apprentissages ou d'un retard mental. [1 Exceptionnellement, les élèves présentant un trouble d'audition centrale ou atteints de déficience auditive sont dispensés de la tâche d'écoute de l'épreuve lorsque le degré du trouble d'audition centrale ou de déficience auditive est tel qu'il est impossible d'adapter de manière adéquate les modalités de passation de la tâche d'écoute.]1
Les séances de passation sont simultanées dans toutes les classes et écoles participantes.
§ 3. Les modalités de correction sont définies de manière à garantir l'impartialité et la confidentialité.
§ 4. Les résultats de l'épreuve externe commune sont transmis à l'Administration générale de l'Enseignement selon les modalités fixées par elle.
§ 2. Les modalités de passation sont communes à toutes les écoles. Elles sont toutefois adaptées aux situations particulières rencontrées par les élèves à besoins spécifiques atteints de déficiences sensorielles et/ou motrices, de troubles des apprentissages ou d'un retard mental. [1 Exceptionnellement, les élèves présentant un trouble d'audition centrale ou atteints de déficience auditive sont dispensés de la tâche d'écoute de l'épreuve lorsque le degré du trouble d'audition centrale ou de déficience auditive est tel qu'il est impossible d'adapter de manière adéquate les modalités de passation de la tâche d'écoute.]1
Les séances de passation sont simultanées dans toutes les classes et écoles participantes.
§ 3. Les modalités de correction sont définies de manière à garantir l'impartialité et la confidentialité.
§ 4. Les résultats de l'épreuve externe commune sont transmis à l'Administration générale de l'Enseignement selon les modalités fixées par elle.
Modifications
Art. 2.3.3 -7. De resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kunnen geen aanleiding geven tot de rangschikking van de leerlingen of scholen, behalve voor de behoeften die het resultaat zijn van de toepassing voor de diensten van de Regering van de decretale of reglementaire bepalingen. Het is verboden dit te vermelden, inzonderheid voor doeleinden inzake reclame of concurrentie tussen scholen.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
De personeelsleden en de inrichtende machten van scholen die de resultaten van de gemeenschappelijke externe proef kennen, zijn daartoe tot beroepsgeheim gehouden. Bij overtreding wordt artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing.
De niet-naleving van het verbod op openbaarmaking is een oneerlijke praktijk in de zin van artikel 1.7.3-3.
Art. 2.3.3 -7. Les résultats obtenus à l'épreuve externe commune ne peuvent permettre aucun classement des élèves ou des écoles à l'exception des besoins résultant de l'application pour les services du Gouvernement des dispositions décrétales et règlementaires. Il est interdit d'en faire état, notamment à des fins de publicité ou de concurrence entre écoles.
Les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'épreuve externe commune sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Le non-respect de l'interdiction de divulgation constitue une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3.
Les membres du personnel et les pouvoirs organisateurs des écoles qui ont connaissance des résultats obtenus à l'épreuve externe commune sont tenus à cet égard par le secret professionnel. En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal s'applique.
Le non-respect de l'interdiction de divulgation constitue une pratique déloyale au sens de l'article 1.7.3-3.
Art. 2.3.3 -8. Het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wordt uitgereikt aan elke leerling die geslaagd is voor de gemeenschappelijke proef.
Art. 2.3.3 -8. Le certificat du tronc commun est délivré à tout élève qui a réussi l'épreuve commune.
Art. 2.3.3 -9. § 1. De klassenraad kan het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern uitreiken aan de leerling die niet geslaagd was voor of niet kon deelnemen aan de volledige of een gedeelte van de gemeenschappelijke externe proef.
§ 2. De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee of drie schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden
Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht.
§ 3. Bij annulering door de Regering, in een of meer scholen, van de gemeenschappelijke externe proef van de gemeenschappelijke kern (of een gedeelte daarvan), kan de klassenraad oordelen dat de leerling voldoet aan de verwachtingen voor het (de) vak(ken) in kwestie.
De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden
Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht.
§ 4. De notulen van de beslissingen van de klassenraad worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de directeur en de leden van de klassenraad. Een lijst met de resultaten van de leerlingen die de externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben gepresenteerd, wordt bij de notulen gevoegd.
Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van de klassenraad.
§ 2. De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de laatste twee of drie schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden
Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht.
§ 3. Bij annulering door de Regering, in een of meer scholen, van de gemeenschappelijke externe proef van de gemeenschappelijke kern (of een gedeelte daarvan), kan de klassenraad oordelen dat de leerling voldoet aan de verwachtingen voor het (de) vak(ken) in kwestie.
De klassenraad baseert haar beslissing, voor de respectieve vakken, op een dossier dat het afschrift van de verslagen van de schooljaren van de lagere Raad bevat, alsook een uitgebreid verslag van de titularissen over welke verwachtingen daadwerkelijk werden behaald door de leerling en alle andere elementen waarvan hij vindt dat er rekening mee moet worden gehouden
Wanneer een leerling minder dan twee schooljaren naar het secundair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap gaat, volstaat het afschrift van de verslagen van één schooljaar.
De klassenraad voegt nog elk ander element aan het dossier toe dat zij nuttig acht.
§ 4. De notulen van de beslissingen van de klassenraad worden opgenomen in een ad-hocregister en bevatten de handtekening van de directeur en de leden van de klassenraad. Een lijst met de resultaten van de leerlingen die de externe proef die wordt bekrachtigd met een getuigschrift hebben gepresenteerd, wordt bij de notulen gevoegd.
Een eensluidend afschrift van deze lijst wordt overgemaakt aan de diensten van de Regering, binnen vijf schoolwerkdagen die volgen op de beslissing van de klassenraad.
Art. 2.3.3 -9. § 1er. Le conseil de classe peut accorder le certificat du tronc commun à l'élève qui n'a pas satisfait ou qui n'a pas pu participer en tout ou en partie à l'épreuve externe commune.
§ 2. Le conseil de classe fonde sa décision, pour la ou les disciplines concernées, sur un dossier comportant la copie des bulletins des deux ou trois années suivies au degré inférieur, un rapport circonstancié du ou des enseignants titulaires de la ou des disciplines concernées faisant état des attendus effectivement rencontrés par l'élève et tout autre élément qu'il estime devoir être pris en considération.
Lorsqu'un élève fréquente l'enseignement secondaire organisé ou subventionné par la Communauté française depuis moins de deux années scolaires, la copie des bulletins d'une seule année scolaire peut suffire.
Le conseil de classe fait porter au dossier tout autre élément qu'il estime utile.
§ 3. En cas d'annulation par le Gouvernement, dans une ou plusieurs écoles, de l'épreuve externe commune ou d'une partie de l'épreuve externe commune, le conseil de classe peut estimer que l'élève maitrise les attendus pour la ou les disciplines concernées.
Le conseil de classe fonde sa décision, pour la ou les disciplines concernées, sur un dossier comportant la copie des bulletins des années suivies au degré inférieur, un rapport circonstancié du ou des enseignants titulaires de la ou des disciplines concernées faisant état des attendus effectivement rencontrés par l'élève et tout autre élément qu'il estime devoir être pris en considération.
Lorsqu'un élève fréquente l'enseignement secondaire organisé ou subventionné par la Communauté française depuis moins de deux années scolaires, la copie des bulletins d'une seule année scolaire peut suffire.
Le conseil de classe fait porter au dossier tout autre élément qu'il estime utile.
§ 4. Le procès-verbal du conseil de classe est consigné dans un registre ad hoc et porte la signature du directeur et des membres du conseil de classe. Une liste reprenant les résultats des élèves ayant présenté l'épreuve externe certificative est jointe au procès-verbal.
Une copie conforme de cette liste est transmise aux Services du Gouvernement, dans les cinq jours ouvrables scolaires qui suivent la décision du conseil de classe.
§ 2. Le conseil de classe fonde sa décision, pour la ou les disciplines concernées, sur un dossier comportant la copie des bulletins des deux ou trois années suivies au degré inférieur, un rapport circonstancié du ou des enseignants titulaires de la ou des disciplines concernées faisant état des attendus effectivement rencontrés par l'élève et tout autre élément qu'il estime devoir être pris en considération.
Lorsqu'un élève fréquente l'enseignement secondaire organisé ou subventionné par la Communauté française depuis moins de deux années scolaires, la copie des bulletins d'une seule année scolaire peut suffire.
Le conseil de classe fait porter au dossier tout autre élément qu'il estime utile.
§ 3. En cas d'annulation par le Gouvernement, dans une ou plusieurs écoles, de l'épreuve externe commune ou d'une partie de l'épreuve externe commune, le conseil de classe peut estimer que l'élève maitrise les attendus pour la ou les disciplines concernées.
Le conseil de classe fonde sa décision, pour la ou les disciplines concernées, sur un dossier comportant la copie des bulletins des années suivies au degré inférieur, un rapport circonstancié du ou des enseignants titulaires de la ou des disciplines concernées faisant état des attendus effectivement rencontrés par l'élève et tout autre élément qu'il estime devoir être pris en considération.
Lorsqu'un élève fréquente l'enseignement secondaire organisé ou subventionné par la Communauté française depuis moins de deux années scolaires, la copie des bulletins d'une seule année scolaire peut suffire.
Le conseil de classe fait porter au dossier tout autre élément qu'il estime utile.
§ 4. Le procès-verbal du conseil de classe est consigné dans un registre ad hoc et porte la signature du directeur et des membres du conseil de classe. Une liste reprenant les résultats des élèves ayant présenté l'épreuve externe certificative est jointe au procès-verbal.
Une copie conforme de cette liste est transmise aux Services du Gouvernement, dans les cinq jours ouvrables scolaires qui suivent la décision du conseil de classe.
Art. 2.3.3 -10. Er wordt een Raad van beroep tegen beslissingen tot weigering van het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern ingericht volgens de door de Regering vastgelegde nadere regels.
De Raad van beroep kan de beslissing tot weigering van de getuigschrift van de gemeenschappelijke kern vervangen door een beslissing om het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wel uit te reiken.
De Raad van beroep kan de beslissing tot weigering van de getuigschrift van de gemeenschappelijke kern vervangen door een beslissing om het getuigschrift van de gemeenschappelijke kern wel uit te reiken.
Art. 2.3.3 -10. Il est créé un Conseil de recours contre les décisions de refus d'octroi du certificat du tronc commun selon les modalités établies par le Gouvernement.
Le Conseil de recours peut remplacer la décision de refus d'octroi du certificat du tronc commun par une décision d'octroi du certificat du tronc commun.
Le Conseil de recours peut remplacer la décision de refus d'octroi du certificat du tronc commun par une décision d'octroi du certificat du tronc commun.
HOOFDSTUK IV. [1 - Over de netoverschrijdende Kamer van beroep die bevoegd is voor de behandeling van beslissingen tot zittenblijven in de gemeenschappelijke kern en beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs]1
CHAPITRE IV. [1 - De la Chambre de recours inter-réseaux compétente pour traiter les décisions de maintien exceptionnel dans le tronc commun et les décisions de refus d'octroi de certificat d'études de base]1
Art. 2.3.4 -1. [1 Er is een netoverschrijdende Kamer van beroep opgericht om beroepen te behandelen tegen:
1° beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern;
2° beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs.]1
1° beslissingen tot zittenblijven in een jaar van de gemeenschappelijke kern;
2° beslissingen tot weigering van toekenning van het getuigschrift basisonderwijs.]1
Art. 2.3.4 -1. [1 Il est créé une Chambre de recours inter-réseaux pour traiter des recours à l'égard :
1° des décisions de maintien dans une année du tronc commun ;
2° des décisions de refus d'octroi du certificat d'études de base.]1
1° des décisions de maintien dans une année du tronc commun ;
2° des décisions de refus d'octroi du certificat d'études de base.]1
Art. 2.3.4 -2. [1 § 1. De Kamer van beroep is als volgt samengesteld:
1° een ambtenaar van ten minste rang 15 of diens afgevaardigde uit het Algemeen bestuur Onderwijs, die er de voorzitter van is;
2° de Coördinerend inspecteur-generaal of diens afgevaardigde;
3° acht leden uit het gewoon onderwijs;
4° twee leden uit het buitengewoon onderwijs;
5° twee leden die de psycho-medisch-sociale centra vertegenwoordigen;
6° twee leden die de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1 vertegenwoordigen.
Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. Voor de leden bedoeld in lid 1, 3° en 4° moet het plaatsvervangend lid tot dezelfde categorie en hetzelfde onderwijsniveau behoren als het gewoon lid.
§ 2. De regering wijst de in paragraaf 1, lid 1, 1° en 2° bedoelde leden en hun plaatsvervangers aan onder de ambtenaren-generaal of inspecteurs-generaal die de laatste vijf jaar in actieve dienst zijn geweest of met pensioen zijn gegaan.
§ 3. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° en 4° en hun plaatsvervangers worden aangewezen op voordracht van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, op basis van de volgende verdeling:
1° vier gewone leden en vier plaatsvervangende leden die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
2° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
3° drie gewone leden en vier plaatsvervangende leden die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
4° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
5° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° en 4° komen uit verschillende pedagogische teams en voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° ofwel een directeur of adjunct-directeur zijn die in functie is, die met verlof voor opdracht is, of die nog geen vijf jaar niet meer in functie is;
2° ofwel een lid van het onderwijzend personeel zijn met ten minste vijf jaar dienstanciënniteit.
Onder de leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° :
1° zijn er ten minste drie leden uit het gewoon basisonderwijs;
2° zijn er ten minste drie leden uit het gewoon secundair onderwijs;
3° zijn ten minste vier leden directeur of adjunct-directeur van een school uit het gewoon onderwijs die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, 1°.
Onder de leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 4° :
1° is er één lid uit het buitengewoon basisonderwijs;
2° is er één lid uit het buitengewoon secundair onderwijs;
3° is ten minste één lid directeur of adjunct-directeur van een school uit het buitengewoon onderwijs die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, 1°.
§ 4. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 5° en hun plaatsvervangers worden voorgedragen door de Hoge Raad voor de Psycho-medisch-sociale centra onder de leden van de multidisciplinaire teams van de PMS-centra. Voor zowel de gewone als de plaatsvervangende leden is er een balans tussen het officieel en vrij onderwijs enerzijds, en tussen het confessioneel en niet-confessioneel onderwijs anderzijds.
§ 5. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 6° en hun plaatsvervangers worden voorgedragen door de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1.
§ 6. De leden worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd.
Indien er vóór het verstrijken van een mandaat een vacature ontstaat, voltooit de plaatsvervanger het genoemde mandaat en wordt een nieuw lid als plaatsvervanger aangewezen voor de periode tot het einde van het mandaat. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor het is benoemd, of dat zonder geldige reden meer dan de helft van de zittingen in het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van beroep te zijn.]1
1° een ambtenaar van ten minste rang 15 of diens afgevaardigde uit het Algemeen bestuur Onderwijs, die er de voorzitter van is;
2° de Coördinerend inspecteur-generaal of diens afgevaardigde;
3° acht leden uit het gewoon onderwijs;
4° twee leden uit het buitengewoon onderwijs;
5° twee leden die de psycho-medisch-sociale centra vertegenwoordigen;
6° twee leden die de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1 vertegenwoordigen.
Voor elk gewoon lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. Voor de leden bedoeld in lid 1, 3° en 4° moet het plaatsvervangend lid tot dezelfde categorie en hetzelfde onderwijsniveau behoren als het gewoon lid.
§ 2. De regering wijst de in paragraaf 1, lid 1, 1° en 2° bedoelde leden en hun plaatsvervangers aan onder de ambtenaren-generaal of inspecteurs-generaal die de laatste vijf jaar in actieve dienst zijn geweest of met pensioen zijn gegaan.
§ 3. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° en 4° en hun plaatsvervangers worden aangewezen op voordracht van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten, op basis van de volgende verdeling:
1° vier gewone leden en vier plaatsvervangende leden die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 3° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
2° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 4° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
3° drie gewone leden en vier plaatsvervangende leden die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 1° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
4° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die de in artikel 1.6.5-2, § 1, lid 5, 2° bedoelde inrichtende machten vertegenwoordigen;
5° een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die Wallonie-Bruxelles Enseignement vertegenwoordigen.
De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° en 4° komen uit verschillende pedagogische teams en voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° ofwel een directeur of adjunct-directeur zijn die in functie is, die met verlof voor opdracht is, of die nog geen vijf jaar niet meer in functie is;
2° ofwel een lid van het onderwijzend personeel zijn met ten minste vijf jaar dienstanciënniteit.
Onder de leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° :
1° zijn er ten minste drie leden uit het gewoon basisonderwijs;
2° zijn er ten minste drie leden uit het gewoon secundair onderwijs;
3° zijn ten minste vier leden directeur of adjunct-directeur van een school uit het gewoon onderwijs die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, 1°.
Onder de leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 4° :
1° is er één lid uit het buitengewoon basisonderwijs;
2° is er één lid uit het buitengewoon secundair onderwijs;
3° is ten minste één lid directeur of adjunct-directeur van een school uit het buitengewoon onderwijs die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in lid 2, 1°.
§ 4. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 5° en hun plaatsvervangers worden voorgedragen door de Hoge Raad voor de Psycho-medisch-sociale centra onder de leden van de multidisciplinaire teams van de PMS-centra. Voor zowel de gewone als de plaatsvervangende leden is er een balans tussen het officieel en vrij onderwijs enerzijds, en tussen het confessioneel en niet-confessioneel onderwijs anderzijds.
§ 5. De leden bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 6° en hun plaatsvervangers worden voorgedragen door de oudervertegenwoordigingsorganisaties en ouderverenigingen bedoeld in artikel 1.6.6-1.
§ 6. De leden worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Hun mandaat kan worden verlengd.
Indien er vóór het verstrijken van een mandaat een vacature ontstaat, voltooit de plaatsvervanger het genoemde mandaat en wordt een nieuw lid als plaatsvervanger aangewezen voor de periode tot het einde van het mandaat. Elk lid dat de hoedanigheid verliest waarvoor het is benoemd, of dat zonder geldige reden meer dan de helft van de zittingen in het schooljaar afwezig is geweest, houdt op lid van de Kamer van beroep te zijn.]1
Art. 2.3.4 -2. [1 § 1er. La Chambre de recours est composée comme suit :
1° un fonctionnaire de rang 15 au moins ou son délégué issu de l'Administration générale de l'Enseignement, qui en assure la présidence ;
2° l'Inspecteur général coordonnateur ou son délégué ;
3° huit membres relevant de l'enseignement ordinaire ;
4° deux membres relevant de l'enseignement spécialisé ;
5° deux membres représentant les centres psycho médico-sociaux ;
6° deux membres représentant les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1.
Il est désigné un membre suppléant pour chaque membre effectif. Pour les membres visés à l'alinéa 1er, 3° et 4°, le membre suppléant appartient nécessairement à la même catégorie et au même niveau d'enseignement que le membre effectif.
§ 2. Le Gouvernement désigne les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er,1° et 2°, et leur suppléant parmi les fonctionnaires généraux ou les inspecteurs généraux en activité de service ou admis à la retraite au cours des cinq dernières années.
§ 3. Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° et 4°, et leurs suppléants sont désignés sur la proposition de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs en suivant la répartition suivante :
1° quatre membres effectifs et quatre membres suppléants qui représentent les pouvoirs organisateurs définis à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
2° un membre effectif et un membre suppléant qui représentent les pouvoirs organisateurs à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
3° trois membres effectifs et quatre membres suppléants qui représentent les pouvoirs organisateurs à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
4° un membre effectif et un membre suppléant qui représentent les pouvoirs organisateurs à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
5° un membre effectif et un membre suppléant qui représentent Wallonie-Bruxelles Enseignement.
Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° et 4°, sont issus d'équipes pédagogiques différentes et répondent aux conditions suivantes :
1° soit être directeur ou directeur adjoint en fonction, en congé pour mission ou n'étant plus en fonction depuis moins de cinq ans ;
2° soit être un membre du personnel enseignant disposant d'une ancienneté de service d'au moins cinq années.
Parmi les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° :
1° au moins trois membres relèvent de l'enseignement fondamental ordinaire ;
2° au moins trois membres relèvent de l'enseignement secondaire ordinaire ;
3° au moins quatre membres sont des directeurs ou directeurs adjoints d'une école de l'enseignement ordinaire répondant aux conditions visées à l'alinéa 2, 1°.
Parmi les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 4° :
1° un membre relève de l'enseignement fondamental spécialisé ;
2° un membre relève de l'enseignement secondaire spécialisé ;
3° au moins un membre est directeur ou directeur adjoint d'une école de l'enseignement spécialisé répondant aux conditions visées à l'alinéa 2, 1°.
§ 4. Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 5°, et leur suppléant sont proposés par le conseil supérieur des centres psycho-médico-sociaux parmi les membres des équipes pluridisciplinaires des centres PMS. Tant en ce qui concerne les membres effectifs que les membres suppléants, un équilibre est établi entre l'enseignement officiel et l'enseignement libre d'une part et entre l'enseignement confessionnel et l'enseignement non confessionnel d'autre part.
§ 5. Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 6°, et leur suppléant sont proposés par les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1.
§ 6. Les membres sont nommés par le Gouvernement pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable.
En cas de vacance avant l'expiration d'un mandat, le suppléant achève ledit mandat et un nouveau membre est désigné en qualité de suppléant pour la période de temps afférente à la fin du mandat. Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, ou qui s'est absenté sans motifs valables plus de la moitié des séances de l'année scolaire, cesse de faire partie de la Chambre de recours.]1
1° un fonctionnaire de rang 15 au moins ou son délégué issu de l'Administration générale de l'Enseignement, qui en assure la présidence ;
2° l'Inspecteur général coordonnateur ou son délégué ;
3° huit membres relevant de l'enseignement ordinaire ;
4° deux membres relevant de l'enseignement spécialisé ;
5° deux membres représentant les centres psycho médico-sociaux ;
6° deux membres représentant les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1.
Il est désigné un membre suppléant pour chaque membre effectif. Pour les membres visés à l'alinéa 1er, 3° et 4°, le membre suppléant appartient nécessairement à la même catégorie et au même niveau d'enseignement que le membre effectif.
§ 2. Le Gouvernement désigne les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er,1° et 2°, et leur suppléant parmi les fonctionnaires généraux ou les inspecteurs généraux en activité de service ou admis à la retraite au cours des cinq dernières années.
§ 3. Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° et 4°, et leurs suppléants sont désignés sur la proposition de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des fédérations de pouvoirs organisateurs en suivant la répartition suivante :
1° quatre membres effectifs et quatre membres suppléants qui représentent les pouvoirs organisateurs définis à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
2° un membre effectif et un membre suppléant qui représentent les pouvoirs organisateurs à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
3° trois membres effectifs et quatre membres suppléants qui représentent les pouvoirs organisateurs à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
4° un membre effectif et un membre suppléant qui représentent les pouvoirs organisateurs à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
5° un membre effectif et un membre suppléant qui représentent Wallonie-Bruxelles Enseignement.
Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° et 4°, sont issus d'équipes pédagogiques différentes et répondent aux conditions suivantes :
1° soit être directeur ou directeur adjoint en fonction, en congé pour mission ou n'étant plus en fonction depuis moins de cinq ans ;
2° soit être un membre du personnel enseignant disposant d'une ancienneté de service d'au moins cinq années.
Parmi les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3° :
1° au moins trois membres relèvent de l'enseignement fondamental ordinaire ;
2° au moins trois membres relèvent de l'enseignement secondaire ordinaire ;
3° au moins quatre membres sont des directeurs ou directeurs adjoints d'une école de l'enseignement ordinaire répondant aux conditions visées à l'alinéa 2, 1°.
Parmi les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 4° :
1° un membre relève de l'enseignement fondamental spécialisé ;
2° un membre relève de l'enseignement secondaire spécialisé ;
3° au moins un membre est directeur ou directeur adjoint d'une école de l'enseignement spécialisé répondant aux conditions visées à l'alinéa 2, 1°.
§ 4. Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 5°, et leur suppléant sont proposés par le conseil supérieur des centres psycho-médico-sociaux parmi les membres des équipes pluridisciplinaires des centres PMS. Tant en ce qui concerne les membres effectifs que les membres suppléants, un équilibre est établi entre l'enseignement officiel et l'enseignement libre d'une part et entre l'enseignement confessionnel et l'enseignement non confessionnel d'autre part.
§ 5. Les membres visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 6°, et leur suppléant sont proposés par les organisations représentatives des parents et associations de parents d'élèves visées à l'article 1.6.6-1.
§ 6. Les membres sont nommés par le Gouvernement pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable.
En cas de vacance avant l'expiration d'un mandat, le suppléant achève ledit mandat et un nouveau membre est désigné en qualité de suppléant pour la période de temps afférente à la fin du mandat. Tout membre qui perd la qualité en raison de laquelle il a été nommé, ou qui s'est absenté sans motifs valables plus de la moitié des séances de l'année scolaire, cesse de faire partie de la Chambre de recours.]1
Art. 2.3.4 -3. [1 § 1. De Kamer van beroep komt uiterlijk drie weken vóór het begin van het schooljaar bijeen.
De Kamer van beroep beraadslaagt rechtsgeldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan ze na een nieuwe bijeenroeping rechtsgeldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de Kamer van beroep.
Elk lid van de Kamer van beroep heeft stemrecht.
Als er geen consensus is, worden de besluiten bij absolute meerderheid van de aanwezige leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar de school gaat of ging waar het lid van de Kamer van beroep werkzaam is of is geweest, of wanneer dit lid een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak. Als het lid betrokken was bij de beslissing tot zittenblijven waartegen beroep wordt aangesteld, wordt het vervangen door het plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak.
§ 2. De regering stelt de voorwaarden vast voor de werking van de Kamer van beroep, evenals de vergoeding van de leden van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4 2, § 1, lid 1, 3° tot 6°. De in artikel 2.3.4-2, § 1, lid 1, 1° en 2° bedoelde leden mogen geen vergoeding ontvangen.]1
De Kamer van beroep beraadslaagt rechtsgeldig als de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien de bijeengeroepen Kamer van beroep echter niet over het vereiste aantal leden beschikt, kan ze na een nieuwe bijeenroeping rechtsgeldig over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van de dossiers en beraadslagingen van de Kamer van beroep.
Elk lid van de Kamer van beroep heeft stemrecht.
Als er geen consensus is, worden de besluiten bij absolute meerderheid van de aanwezige leden genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Wanneer het beroep betrekking heeft op een leerling die naar de school gaat of ging waar het lid van de Kamer van beroep werkzaam is of is geweest, of wanneer dit lid een bloed- of aanverwant tot in de vierde graad van de betrokken leerling is, wordt het lid vervangen door een plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak. Als het lid betrokken was bij de beslissing tot zittenblijven waartegen beroep wordt aangesteld, wordt het vervangen door het plaatsvervangend lid dat uitspraak doet over de zaak.
§ 2. De regering stelt de voorwaarden vast voor de werking van de Kamer van beroep, evenals de vergoeding van de leden van de Kamer van beroep bedoeld in artikel 2.3.4 2, § 1, lid 1, 3° tot 6°. De in artikel 2.3.4-2, § 1, lid 1, 1° en 2° bedoelde leden mogen geen vergoeding ontvangen.]1
Art. 2.3.4 -3. [1 § 1er. La Chambre de recours se réunit au plus tard les trois semaines précédant la rentrée scolaire.
La Chambre de recours délibère valablement si la majorité des membres est présente. Toutefois, lorsque la Chambre de recours convoquée ne réunit pas le nombre de membres nécessaire, elle peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même objet quel que soit le nombre de membres présents. Les membres sont tenus au secret des dossiers et des délibérations de la Chambre de recours.
Chaque membre de la Chambre de recours a une voix délibérative.
A défaut de consensus, les résolutions sont prises à la majorité absolue des membres présents. En cas de partage des voix, celle du président est prépondérante.
Lorsque le recours concerne un élève fréquentant ou ayant fréquenté l'école dans laquelle le membre de la Chambre de recours officie ou a officié ou lorsque ce dernier est le parent ou l'allié jusqu'au quatrième degré inclusivement de l'élève en cause, le membre est remplacé par un membre suppléant qui statue sur le cas. Lorsque le membre a participé à la décision de maintien faisant l'objet du recours, il est remplacé par le membre suppléant qui statue sur le cas.
§ 2. Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement de la Chambre de recours ainsi que la rémunération des membres de la Chambre de recours visés à l'article 2.3.4 2, § 1er, alinéa 1er, 3° à 6°. Les membres visés à l'article 2.3.4-2, § 1er, alinéa 1er, 1° et 2°, ne peuvent pas bénéficier d'une rémunération.]1
La Chambre de recours délibère valablement si la majorité des membres est présente. Toutefois, lorsque la Chambre de recours convoquée ne réunit pas le nombre de membres nécessaire, elle peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même objet quel que soit le nombre de membres présents. Les membres sont tenus au secret des dossiers et des délibérations de la Chambre de recours.
Chaque membre de la Chambre de recours a une voix délibérative.
A défaut de consensus, les résolutions sont prises à la majorité absolue des membres présents. En cas de partage des voix, celle du président est prépondérante.
Lorsque le recours concerne un élève fréquentant ou ayant fréquenté l'école dans laquelle le membre de la Chambre de recours officie ou a officié ou lorsque ce dernier est le parent ou l'allié jusqu'au quatrième degré inclusivement de l'élève en cause, le membre est remplacé par un membre suppléant qui statue sur le cas. Lorsque le membre a participé à la décision de maintien faisant l'objet du recours, il est remplacé par le membre suppléant qui statue sur le cas.
§ 2. Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement de la Chambre de recours ainsi que la rémunération des membres de la Chambre de recours visés à l'article 2.3.4 2, § 1er, alinéa 1er, 3° à 6°. Les membres visés à l'article 2.3.4-2, § 1er, alinéa 1er, 1° et 2°, ne peuvent pas bénéficier d'une rémunération.]1
TITEL IV. - Schoolverandering
TITRE IV. - Du changement d'école
Art. 2.4.1 -1.§ 1. Een leerling mag zich niet inschrijven in een school na de eerste dag van het schooljaar indien hij reeds regelmatig is ingeschreven in een andere school of in een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau.
In afwijking van het eerste lid, in het eerste jaar van het secundair onderwijs of, in toepassing van artikel 1.7.7-2, § 1, lid 2, wanneer er [2 aan het begin van het schooljaar]2 een deliberatie over hem plaatsvindt, mag de leerling die regelmatig is ingeschreven voor het lopende jaar zich inschrijven in een andere school of een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, mag de leerling in de volgende gevallen van school veranderen:
1° adreswijziging;
2° scheiding van de ouders met als gevolg een nieuwe woonplaats van de leerling;
3° de wijziging die beantwoordt aan een plaatsingsmaatregel genomen in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.
4° de overstap van de leerling van een externaat naar een internaat (en omgekeerd);
5° het opnemen van de leerling, op initiatief van de ouders, in een ander gezin of in een centrum, om redenen van ziekte, van een reis of van de scheiding van de ouders;
6° de onmogelijkheid voor de persoon die effectief en alleen zorgt voor de huisvesting van de leerling, om de leerling in de gekozen school te houden, door het aanvaarden of verliezen van een job;
7° het afschaffen van het restaurant of de kantine van de school, een gratis of betalende vervoersdienst, of een opvangdienst 's ochtends en/of 's avonds, als de leerling gebruik maakte van een van deze diensten en de nieuwe school deze dienst verschaft;
8° de definitieve uitsluiting van de leerling op een andere school;
9° voor het basisonderwijs, het niet organiseren in de oorspronkelijke school of vestiging van het studiejaar van de leerling.
Wanneer een van deze omstandigheden een schoolverandering voor een leerling toestaan, geldt deze toestemming ook voor broers en zussen of voor elke minderjarige die onder hetzelfde dak woont.
§ 3. In geval van overmacht of absolute noodzaak en in het belang van de leerling kan een schoolverandering worden toegestaan voor redenen behalve de redenen die worden vermeld in § 2.
Onder absolute noodzaak in de zin van lid 1 moet worden verstaan alle gevallen waarin de leerling zich in een situatie van psychologische of pedagogische moeilijkheden bevindt zodat een verandering van school noodzakelijk blijkt.
De aanvraag voor verandering wordt ingediend door de ouders of door de meerderjarige leerling bij de directeur van de school waar de leerling is ingeschreven. Na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling kan de directeur:
1° de schoolverandering toestaan. De toestemming wordt ter informatie overgemaakt [1 Algemene inspectiedienst]1.
In afwijking hiervan, als een school een hoger percentage van verandering van inrichting heeft dan het percentage vastgesteld door de Regering, wordt het advies van de directeur binnen de drie werkdagen na indiening van de aanvraag tot schoolverandering bezorgd aan de betrokken inspectiedienst.
In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van [1 Algemene inspectiedienst]1 binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
a) als het advies van de inspectiedienst gunstig is, wordt de verandering van school toegelaten;
b) als het advies van de inspectiedienst ongunstig is, wordt de aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.
2° de schoolverandering weigeren. Hij maakt zijn beslissing over aan de betrokken inspectiedienst, samen met een gemotiveerd advies, binnen drie schoolwerkdagen na indiening van het verzoek voor schoolverandering.
In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien schoolwerkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van de inspectiedienst binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
De aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, wordt onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.
§ 4. De Regering bepaalt de nadere regels voor toepassing van dit artikel.
In afwijking van het eerste lid, in het eerste jaar van het secundair onderwijs of, in toepassing van artikel 1.7.7-2, § 1, lid 2, wanneer er [2 aan het begin van het schooljaar]2 een deliberatie over hem plaatsvindt, mag de leerling die regelmatig is ingeschreven voor het lopende jaar zich inschrijven in een andere school of een andere vestiging die een aparte telling geniet van hetzelfde onderwijsniveau.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, mag de leerling in de volgende gevallen van school veranderen:
1° adreswijziging;
2° scheiding van de ouders met als gevolg een nieuwe woonplaats van de leerling;
3° de wijziging die beantwoordt aan een plaatsingsmaatregel genomen in toepassing van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan de jeugd, de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of het Wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming.
4° de overstap van de leerling van een externaat naar een internaat (en omgekeerd);
5° het opnemen van de leerling, op initiatief van de ouders, in een ander gezin of in een centrum, om redenen van ziekte, van een reis of van de scheiding van de ouders;
6° de onmogelijkheid voor de persoon die effectief en alleen zorgt voor de huisvesting van de leerling, om de leerling in de gekozen school te houden, door het aanvaarden of verliezen van een job;
7° het afschaffen van het restaurant of de kantine van de school, een gratis of betalende vervoersdienst, of een opvangdienst 's ochtends en/of 's avonds, als de leerling gebruik maakte van een van deze diensten en de nieuwe school deze dienst verschaft;
8° de definitieve uitsluiting van de leerling op een andere school;
9° voor het basisonderwijs, het niet organiseren in de oorspronkelijke school of vestiging van het studiejaar van de leerling.
Wanneer een van deze omstandigheden een schoolverandering voor een leerling toestaan, geldt deze toestemming ook voor broers en zussen of voor elke minderjarige die onder hetzelfde dak woont.
§ 3. In geval van overmacht of absolute noodzaak en in het belang van de leerling kan een schoolverandering worden toegestaan voor redenen behalve de redenen die worden vermeld in § 2.
Onder absolute noodzaak in de zin van lid 1 moet worden verstaan alle gevallen waarin de leerling zich in een situatie van psychologische of pedagogische moeilijkheden bevindt zodat een verandering van school noodzakelijk blijkt.
De aanvraag voor verandering wordt ingediend door de ouders of door de meerderjarige leerling bij de directeur van de school waar de leerling is ingeschreven. Na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling kan de directeur:
1° de schoolverandering toestaan. De toestemming wordt ter informatie overgemaakt [1 Algemene inspectiedienst]1.
In afwijking hiervan, als een school een hoger percentage van verandering van inrichting heeft dan het percentage vastgesteld door de Regering, wordt het advies van de directeur binnen de drie werkdagen na indiening van de aanvraag tot schoolverandering bezorgd aan de betrokken inspectiedienst.
In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van [1 Algemene inspectiedienst]1 binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
a) als het advies van de inspectiedienst gunstig is, wordt de verandering van school toegelaten;
b) als het advies van de inspectiedienst ongunstig is, wordt de aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.
2° de schoolverandering weigeren. Hij maakt zijn beslissing over aan de betrokken inspectiedienst, samen met een gemotiveerd advies, binnen drie schoolwerkdagen na indiening van het verzoek voor schoolverandering.
In dit geval brengt de inspectiedienst, na verhoor van de ouders of de meerderjarige leerling en binnen de tien schoolwerkdagen na ontvangst van de aanvraag, een gemotiveerd advies uit over de aanvraag. Het gebrek aan advies van de inspectiedienst binnen de opgegeven termijn wordt gelijkgesteld met een gunstig advies.
De aanvraag, samen met de gemotiveerde adviezen van de directeur en de betrokken inspectiedienst, wordt onverwijld overgemaakt aan de Regering die binnen tien schoolwerkdagen na ontvangst van het verzoek een beslissing moet nemen. In dat geval wordt een gebrek aan antwoord binnen deze termijn gelijkgesteld met een toestemming.
§ 4. De Regering bepaalt de nadere regels voor toepassing van dit artikel.
Art. 2.4.1 -1.§ 1er. Un élève ne peut s'inscrire dans une école après le premier jour de l'année scolaire, s'il est déjà régulièrement inscrit dans une autre école ou dans une autre implantation bénéficiant du comptage séparé du même niveau d'enseignement.
Par dérogation à l'alinéa 1er, en première année de l'enseignement secondaire ou, par application de l'article 1.7.7-2, § 1er, alinéa 2, lorsqu'il fait l'objet d'une délibération [2 au début de l'année scolaire]2, l'élève régulièrement inscrit pour l'année en cours est autorisé à s'inscrire dans une autre école ou une autre implantation bénéficiant du comptage séparé jusqu'au 15 septembre.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, l'élève peut changer d'école dans les cas suivants :
1° le changement de domicile ;
2° la séparation des parents entrainant un changement de lieu d'hébergement de l'élève ;
3° le changement répondant à une mesure de placement prise en exécution de l'ordonnance de la Commission communautaire commune du 29 avril 2004 relative à l'Aide à la jeunesse, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié d'infraction et la réparation du dommage causé par ce fait, ou du Code de la prévention, de l'Aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse ;
4° le passage de l'élève d'une école à régime d'externat vers un internat et vice versa ;
5° l'accueil de l'élève, sur l'initiative des parents, dans une autre famille ou dans un centre, pour une raison de maladie, de voyage ou de séparation des parents ;
6° l'impossibilité pour la personne assurant effectivement et seule l'hébergement de l'élève de le maintenir dans l'école choisie au départ, en raison de l'acceptation ou de la perte d'un emploi ;
7° la suppression du service du restaurant ou de la cantine scolaire ou d'un service de transport gratuit ou non, ou la suppression ou la modification des garderies du matin et/ou du soir, pour autant que l'élève bénéficiait de l'un de ces services et que la nouvelle école lui offre ledit service ;
8° l'exclusion définitive de l'élève de l'autre école ;
9° en ce qui concerne l'enseignement primaire, la non-organisation au sein de l'école ou de l'implantation d'origine de l'année d'études que doit fréquenter l'élève.
Lorsqu'une de ces circonstances autorise le changement d'école pour un élève, l'autorisation peut aussi valoir pour ses frères et soeurs ou pour tout autre mineur vivant sous le même toit.
§ 3. En cas de force majeure ou de nécessité absolue et dans l'intérêt de l'élève, un changement d'école peut être autorisé pour des motifs autres que les cas énumérés au paragraphe 2.
On entend notamment par nécessité absolue au sens de l'alinéa 1er les cas où l'élève se trouve dans une situation de difficultés psychologique ou pédagogique telle qu'un changement d'école s'avère nécessaire.
La demande est introduite par les parents ou par l'élève majeur auprès du directeur de l'école fréquentée par l'élève. Après audition des parents ou de l'élève majeur, le directeur peut :
1° autoriser le changement d'école. L'autorisation est transmise pour information au [1 Service général de l'Inspection]1.
Par dérogation, lorsqu'une école connait un taux de changement d'école supérieur au taux arrêté par le Gouvernement, l'avis motivé du directeur est transmis au service d'inspection concerné dans les trois jours ouvrables scolaires de l'introduction de la demande de changement d'école.
Dans ce cas, après audition des parents ou de l'élève majeur, le service d'inspection émet un avis motivé à propos de la demande dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Le défaut d'avis du [1 Service général de l'Inspection]1 dans ce délai est assimilé à un avis favorable.
a) si l'avis du service d'inspection est favorable, le changement d'école est autorisé ;
b) si l'avis du service d'inspection est défavorable, la demande accompagnée des avis motivés émis par le directeur et par le service d'inspection concerné est transmise sans délai aux services du Gouvernement qui statuent dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Dans ce cas, l'absence de réponse dans ce délai est assimilée à un accord.
2° refuser le changement d'école. Il transmet sa décision au service d'inspection concerné, accompagné d'un avis motivé, dans les trois jours ouvrables scolaires de l'introduction de la demande du changement d'école.
Après audition des parents ou de l'élève majeur, le service d'inspection émet un avis motivé à propos de la demande dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Le défaut d'avis du service d'inspection dans ce délai est assimilé à un avis favorable.
La demande accompagnée des avis motivés émis par le directeur et par le service d'inspection concerné est transmise sans délai aux services du Gouvernement qui statuent dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Dans ce cas, l'absence de réponse dans ce délai est assimilée à un accord.
§ 4. Le Gouvernement définit les modalités d'application du présent article.
Par dérogation à l'alinéa 1er, en première année de l'enseignement secondaire ou, par application de l'article 1.7.7-2, § 1er, alinéa 2, lorsqu'il fait l'objet d'une délibération [2 au début de l'année scolaire]2, l'élève régulièrement inscrit pour l'année en cours est autorisé à s'inscrire dans une autre école ou une autre implantation bénéficiant du comptage séparé jusqu'au 15 septembre.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, l'élève peut changer d'école dans les cas suivants :
1° le changement de domicile ;
2° la séparation des parents entrainant un changement de lieu d'hébergement de l'élève ;
3° le changement répondant à une mesure de placement prise en exécution de l'ordonnance de la Commission communautaire commune du 29 avril 2004 relative à l'Aide à la jeunesse, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié d'infraction et la réparation du dommage causé par ce fait, ou du Code de la prévention, de l'Aide à la jeunesse et de la protection de la jeunesse ;
4° le passage de l'élève d'une école à régime d'externat vers un internat et vice versa ;
5° l'accueil de l'élève, sur l'initiative des parents, dans une autre famille ou dans un centre, pour une raison de maladie, de voyage ou de séparation des parents ;
6° l'impossibilité pour la personne assurant effectivement et seule l'hébergement de l'élève de le maintenir dans l'école choisie au départ, en raison de l'acceptation ou de la perte d'un emploi ;
7° la suppression du service du restaurant ou de la cantine scolaire ou d'un service de transport gratuit ou non, ou la suppression ou la modification des garderies du matin et/ou du soir, pour autant que l'élève bénéficiait de l'un de ces services et que la nouvelle école lui offre ledit service ;
8° l'exclusion définitive de l'élève de l'autre école ;
9° en ce qui concerne l'enseignement primaire, la non-organisation au sein de l'école ou de l'implantation d'origine de l'année d'études que doit fréquenter l'élève.
Lorsqu'une de ces circonstances autorise le changement d'école pour un élève, l'autorisation peut aussi valoir pour ses frères et soeurs ou pour tout autre mineur vivant sous le même toit.
§ 3. En cas de force majeure ou de nécessité absolue et dans l'intérêt de l'élève, un changement d'école peut être autorisé pour des motifs autres que les cas énumérés au paragraphe 2.
On entend notamment par nécessité absolue au sens de l'alinéa 1er les cas où l'élève se trouve dans une situation de difficultés psychologique ou pédagogique telle qu'un changement d'école s'avère nécessaire.
La demande est introduite par les parents ou par l'élève majeur auprès du directeur de l'école fréquentée par l'élève. Après audition des parents ou de l'élève majeur, le directeur peut :
1° autoriser le changement d'école. L'autorisation est transmise pour information au [1 Service général de l'Inspection]1.
Par dérogation, lorsqu'une école connait un taux de changement d'école supérieur au taux arrêté par le Gouvernement, l'avis motivé du directeur est transmis au service d'inspection concerné dans les trois jours ouvrables scolaires de l'introduction de la demande de changement d'école.
Dans ce cas, après audition des parents ou de l'élève majeur, le service d'inspection émet un avis motivé à propos de la demande dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Le défaut d'avis du [1 Service général de l'Inspection]1 dans ce délai est assimilé à un avis favorable.
a) si l'avis du service d'inspection est favorable, le changement d'école est autorisé ;
b) si l'avis du service d'inspection est défavorable, la demande accompagnée des avis motivés émis par le directeur et par le service d'inspection concerné est transmise sans délai aux services du Gouvernement qui statuent dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Dans ce cas, l'absence de réponse dans ce délai est assimilée à un accord.
2° refuser le changement d'école. Il transmet sa décision au service d'inspection concerné, accompagné d'un avis motivé, dans les trois jours ouvrables scolaires de l'introduction de la demande du changement d'école.
Après audition des parents ou de l'élève majeur, le service d'inspection émet un avis motivé à propos de la demande dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Le défaut d'avis du service d'inspection dans ce délai est assimilé à un avis favorable.
La demande accompagnée des avis motivés émis par le directeur et par le service d'inspection concerné est transmise sans délai aux services du Gouvernement qui statuent dans les dix jours ouvrables scolaires à dater de la réception de la demande. Dans ce cas, l'absence de réponse dans ce délai est assimilée à un accord.
§ 4. Le Gouvernement définit les modalités d'application du présent article.
TITEL V. - Huiswerk
TITRE V. - Des travaux à domicile
Art. 2.5.1 -1. Het huiswerk wordt aangepast aan het onderwijsniveau. Het moet altijd worden gemaakt zonder hulp van een volwassene. Moeten referentiedocumenten worden geraadpleegd, zorgt de school ervoor dat elke leerling hier toegang tot heeft, inzonderheid in het kader van openbare bibliotheken en computermateriaal van de school of materiaal dat gratis ter beschikking wordt gesteld.
Behalve in het kleuteronderwijs en de twee eerste jaren van het lager onderwijs, kan worden voorzien in huiswerk in de gemeenschappelijke kern.
Tijdens de eerste twee jaar van de lagere school worden activiteiten waarbij aan de leerling wordt gevraagd te lezen of zijn gezin of omgeving mondeling of grafisch voor te stellen niet beschouwd als huiswerk; deze activiteiten worden uitgevoerd tijdens de schooltijd, ongeacht het domein waarin ze passen.
Van het derde jaar van het lager onderwijs tot het derde jaar van het secundair onderwijs moet elke inrichtende macht erop toezien dat elke school, met inachtneming van de pedagogische verantwoordelijkheden van elke leerkracht of elk opvoedkundig team:
1° huiswerk opgeeft dat verband houdt met de leerstof die tijdens de lessen werden of zullen worden behandeld. Huiswerk mag in geen geval betrekking hebben op het verwerven van voorkennis die vereist is tijdens de lessen voor de behandeling van de leerstof;
2° rekening houdt met het kennisniveau en ritme van elke leerling bij het samenstellen van de inhoud van huiswerk, dat bijgevolg ook voor elk kind afzonderlijk mag worden gegeven;
3° de duur van het huiswerk beperkt tot ongeveer 20 minuten per dag in het derde en vierde jaar van het lager onderwijs en ongeveer 30 minuten per dag in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs;
4° snel, voor alle huiswerk, een exclusief formatieve evaluatie uitvoert;
5° de leerling een redelijke termijn geeft voor de uitvoering van het huiswerk zodat dit ook dient als oefening timemanagement en zelfstandig werken.
Behalve in het kleuteronderwijs en de twee eerste jaren van het lager onderwijs, kan worden voorzien in huiswerk in de gemeenschappelijke kern.
Tijdens de eerste twee jaar van de lagere school worden activiteiten waarbij aan de leerling wordt gevraagd te lezen of zijn gezin of omgeving mondeling of grafisch voor te stellen niet beschouwd als huiswerk; deze activiteiten worden uitgevoerd tijdens de schooltijd, ongeacht het domein waarin ze passen.
Van het derde jaar van het lager onderwijs tot het derde jaar van het secundair onderwijs moet elke inrichtende macht erop toezien dat elke school, met inachtneming van de pedagogische verantwoordelijkheden van elke leerkracht of elk opvoedkundig team:
1° huiswerk opgeeft dat verband houdt met de leerstof die tijdens de lessen werden of zullen worden behandeld. Huiswerk mag in geen geval betrekking hebben op het verwerven van voorkennis die vereist is tijdens de lessen voor de behandeling van de leerstof;
2° rekening houdt met het kennisniveau en ritme van elke leerling bij het samenstellen van de inhoud van huiswerk, dat bijgevolg ook voor elk kind afzonderlijk mag worden gegeven;
3° de duur van het huiswerk beperkt tot ongeveer 20 minuten per dag in het derde en vierde jaar van het lager onderwijs en ongeveer 30 minuten per dag in het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs;
4° snel, voor alle huiswerk, een exclusief formatieve evaluatie uitvoert;
5° de leerling een redelijke termijn geeft voor de uitvoering van het huiswerk zodat dit ook dient als oefening timemanagement en zelfstandig werken.
Art. 2.5.1 -1. Les travaux à domicile sont adaptés au niveau d'enseignement. Ils doivent toujours pouvoir être réalisés sans l'aide d'un adulte. Si la consultation de documents de référence est nécessaire, l'école s'assure que chaque élève pourra y avoir accès, notamment dans le cadre des bibliothèques publiques et des outils informatiques de l'école ou mis gratuitement à leur disposition.
A l'exclusion de l'enseignement maternel et des deux premières années de l'enseignement primaire, des travaux à domicile peuvent être prévus pendant le tronc commun.
Durant les deux premières années primaires, ne sont pas considérées comme travaux à domicile des activités par lesquelles il est demandé à l'élève de lire ou de présenter oralement ou graphiquement à sa famille ou à son entourage ce qui a été réalisé pendant le temps scolaire quel que soit le domaine dans lequel s'inscrivent ces activités.
De la troisième année primaire à la troisième année secondaire, tout pouvoir organisateur veille à ce que chaque école, dans le respect des responsabilités pédagogiques de chaque enseignant ou de chaque équipe éducative :
1° conçoive les travaux à domicile en lien avec des apprentissages qui ont été réalisés ou qui seront réalisés durant les périodes de cours. En aucun cas, le travail à domicile ne peut porter sur l'acquisition de prérequis indispensables à l'entrée dans les apprentissages organisés dans les périodes de cours ;
2° prenne en compte le niveau de maitrise et le rythme de chaque élève dans la définition du contenu des travaux à domicile, qui par voie de conséquence peut être individualisé ;
limite la durée des travaux à domicile à environ 20 minutes par jour durant les troisième et quatrième années primaires et à environ 30 minutes par jour durant les cinquième et sixième années primaires ;
3° procède rapidement, pour chacun des travaux à domicile, à une évaluation à caractère exclusivement formatif ;
4° accorde à l'élève un délai raisonnable pour la réalisation des travaux à domicile de telle sorte que ceux-ci servent à l'apprentissage de la gestion du temps et de l'autonomie.
A l'exclusion de l'enseignement maternel et des deux premières années de l'enseignement primaire, des travaux à domicile peuvent être prévus pendant le tronc commun.
Durant les deux premières années primaires, ne sont pas considérées comme travaux à domicile des activités par lesquelles il est demandé à l'élève de lire ou de présenter oralement ou graphiquement à sa famille ou à son entourage ce qui a été réalisé pendant le temps scolaire quel que soit le domaine dans lequel s'inscrivent ces activités.
De la troisième année primaire à la troisième année secondaire, tout pouvoir organisateur veille à ce que chaque école, dans le respect des responsabilités pédagogiques de chaque enseignant ou de chaque équipe éducative :
1° conçoive les travaux à domicile en lien avec des apprentissages qui ont été réalisés ou qui seront réalisés durant les périodes de cours. En aucun cas, le travail à domicile ne peut porter sur l'acquisition de prérequis indispensables à l'entrée dans les apprentissages organisés dans les périodes de cours ;
2° prenne en compte le niveau de maitrise et le rythme de chaque élève dans la définition du contenu des travaux à domicile, qui par voie de conséquence peut être individualisé ;
limite la durée des travaux à domicile à environ 20 minutes par jour durant les troisième et quatrième années primaires et à environ 30 minutes par jour durant les cinquième et sixième années primaires ;
3° procède rapidement, pour chacun des travaux à domicile, à une évaluation à caractère exclusivement formatif ;
4° accorde à l'élève un délai raisonnable pour la réalisation des travaux à domicile de telle sorte que ceux-ci servent à l'apprentissage de la gestion du temps et de l'autonomie.
TITEL IV. - Evaluatie van de gemeenschappelijke kern
TITRE IV. - Evaluation du tronc commun
Art. 2.6.1 -1.[1 Met ingang van het schooljaar 2022-2023]1 en tot minstens 2030 evalueert de Regering jaarlijks de effecten van de nieuwe onderwijsorganisatie op grond van een verslag van de sturingscommissie.
Om zijn verslag op te stellen baseert de sturingscommissie zich inzonderheid op het verslag over de evaluatie van het bereiken van de verbeteringsdoelen van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2.
Het in het eerste lid bedoelde verslag betreft:
- de evolutie van de resultaten van de leerlingen bij de externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, met inbegrip van de verspreiding en heterogeniteit ervan;
- de doeltreffendheid en effectiviteit van de stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding, alsook de ontwikkeling van didactische hulpmiddelen ter bevordering van deze differentiatie;
- de effectiviteit van de implementatie van culturele en artistieke opvoeding (Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie), alsook [2 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]2, en hun bijdrage aan basisvaardigheden zoals schrijven, lezen, zich uitrukken, tellen en rekenen;
- de evolutie van het percentage blijvers en schoolveranderingen in de gemeenschappelijke kern;
- de evolutie van overstap naar gespecialiseerd onderwijs;
- de oriëntatie van leerlingen na de gemeenschappelijke kern.
De Regering kan andere indicatoren aan de evaluatie toevoegen.
Het verslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de maand december van elk jaar door de Regering voorgelegd aan het Parlement. In voorkomend geval worden bij het verslag voorstellen tot aanpassingen gevoegd die noodzakelijk zijn om de implementatie van het nieuw pedagogisch continuüm voort te zetten rekening houdend met de verbeteringsdoelen van het hiervoor genoemde onderwijssysteem.
Om zijn verslag op te stellen baseert de sturingscommissie zich inzonderheid op het verslag over de evaluatie van het bereiken van de verbeteringsdoelen van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2.
Het in het eerste lid bedoelde verslag betreft:
- de evolutie van de resultaten van de leerlingen bij de externe evaluaties die niet worden bekrachtigd met een getuigschrift, met inbegrip van de verspreiding en heterogeniteit ervan;
- de doeltreffendheid en effectiviteit van de stelsels voor differentiatie en persoonlijke begeleiding, alsook de ontwikkeling van didactische hulpmiddelen ter bevordering van deze differentiatie;
- de effectiviteit van de implementatie van culturele en artistieke opvoeding (Franse en lichamelijke expressie, muziekexpressie en plastische expressie), alsook [2 manuele, technische, technologische en digitale opleiding]2, en hun bijdrage aan basisvaardigheden zoals schrijven, lezen, zich uitrukken, tellen en rekenen;
- de evolutie van het percentage blijvers en schoolveranderingen in de gemeenschappelijke kern;
- de evolutie van overstap naar gespecialiseerd onderwijs;
- de oriëntatie van leerlingen na de gemeenschappelijke kern.
De Regering kan andere indicatoren aan de evaluatie toevoegen.
Het verslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de maand december van elk jaar door de Regering voorgelegd aan het Parlement. In voorkomend geval worden bij het verslag voorstellen tot aanpassingen gevoegd die noodzakelijk zijn om de implementatie van het nieuw pedagogisch continuüm voort te zetten rekening houdend met de verbeteringsdoelen van het hiervoor genoemde onderwijssysteem.
Art. 2.6.1 -1.[1 [3 § 1.]3 A partir de l'année scolaire 2022-2023]1 et jusqu'en 2030 au minimum, le Gouvernement évalue annuellement les effets de la nouvelle organisation de l'enseignement sur la base d'un rapport de la Commission de pilotage.
Pour élaborer son rapport, la Commission de pilotage se fonde notamment sur le rapport d'évaluation de l'atteinte des objectifs d'amélioration du système éducatif visé à l'article 1.5.2-2.
Le rapport visé à l'alinéa 1er porte notamment sur :
- l'évolution des résultats des élèves aux évaluations externes non certificatives, en ce compris leur dispersion et l'hétérogénéité de ceux-ci ;
- l'effectivité et l'efficacité des dispositifs de différenciation et d'accompagnement personnalisé, ainsi que le développement d'outils didactiques favorisant cette différenciation ;
- l'effectivité de la mise en place de l'éducation culturelle et artistique (expression française et corporelle, expression musicale et expression plastique), ainsi que [2 de la formation manuelle, technique, technologique et numérique]2, et leur contribution aux apprentissages de base à savoir notamment écrire, lire, s'exprimer, compter et calculer ;
- l'évolution du taux de maintien et du taux de changements d'école au sein du tronc commun ;
- l'évolution de l'orientation vers l'enseignement spécialisé ;
- l'orientation des élèves après le tronc commun.
Le Gouvernement peut inclure d'autres indicateurs dans l'évaluation.
Le rapport visé à l'alinéa 1er est soumis au Parlement par le Gouvernement pour le mois de décembre de chaque année. Le cas échéant, il est accompagné des propositions d'adaptations nécessaires afin de poursuivre adéquatement l'implémentation du nouveau continuum pédagogique eu égard aux objectifs d'amélioration du système éducatif précité.
Pour élaborer son rapport, la Commission de pilotage se fonde notamment sur le rapport d'évaluation de l'atteinte des objectifs d'amélioration du système éducatif visé à l'article 1.5.2-2.
Le rapport visé à l'alinéa 1er porte notamment sur :
- l'évolution des résultats des élèves aux évaluations externes non certificatives, en ce compris leur dispersion et l'hétérogénéité de ceux-ci ;
- l'effectivité et l'efficacité des dispositifs de différenciation et d'accompagnement personnalisé, ainsi que le développement d'outils didactiques favorisant cette différenciation ;
- l'effectivité de la mise en place de l'éducation culturelle et artistique (expression française et corporelle, expression musicale et expression plastique), ainsi que [2 de la formation manuelle, technique, technologique et numérique]2, et leur contribution aux apprentissages de base à savoir notamment écrire, lire, s'exprimer, compter et calculer ;
- l'évolution du taux de maintien et du taux de changements d'école au sein du tronc commun ;
- l'évolution de l'orientation vers l'enseignement spécialisé ;
- l'orientation des élèves après le tronc commun.
Le Gouvernement peut inclure d'autres indicateurs dans l'évaluation.
Le rapport visé à l'alinéa 1er est soumis au Parlement par le Gouvernement pour le mois de décembre de chaque année. Le cas échéant, il est accompagné des propositions d'adaptations nécessaires afin de poursuivre adéquatement l'implémentation du nouveau continuum pédagogique eu égard aux objectifs d'amélioration du système éducatif précité.
Art. 2.6.1 -2.[1 Artikel 2.6.1-2. § 1. Er wordt een Comité van toezicht op de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern opgericht met als opdracht de evaluatie van de manier waarop de implementatie van de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern op het terrein plaatsvindt en, als er problemen worden vastgesteld, aanbevelingen doen voor de ondersteuning van deze implementatie of in termen van aanpassingen van deze referentiesystemen. Het Comité van toezicht besteedt bijzondere aandacht aan de duurzaamheid van de referentiessytemen en aan de andere kwaliteiten waarnaar wordt verwezen in het Handvest van referentiesystemen bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 2, eerste lid, 5°.
Om deze evaluatie uit te voeren, ontwikkelt het Comité van toezicht indicatoren en houdt het toezicht op de systemen van gegevensverzameling die door de Diensten van de Regering en de Algemene inspectiedienst worden geïmplementeerd, met name met betrekking tot de maatregelen die zijn ingesteld om steun voor de meest kwetsbare schoolgroepen te garanderen.
§ 2. Het Comité van toezicht wordt voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie Onderwijs of een door hem aangewezen persoon. Het wordt samengesteld als volgt :
1° vijf vertegenwoordigers van de Administratie belast met de sturing van het onderwijssysteem, van wie er één of meer ook lid is/zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 1;
2° drie vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst, van wie één of meer ook lid is/zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 1 ;
3° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs;
4° vijf vertegenwoordigers van de inrichtende machten, waaronder :
a. een vertegenwoordiger van de inrichtende machtenbedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 3° ;
b. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 4° ;
c. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 1° ;
d. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 2° ;
e. een vertegenwoordiger van "Wallonie-Bruxelles Enseignement" ;
5° drie deskundigen uit instellingen voor hoger onderwijs met ervaring of vaardigheden in gegevensverzameling en -analyse, veranderingsmanagement of evaluatie van overheidsbeleid. Deze leden mogen geen lid zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's ;
6° twee deskundigen van instellingen voor hoger onderwijs met ervaring of vaardigheden op het gebied van lesgeven en de vakken die in de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden onderwezen. Deze leden mogen geen lid zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's.
De leden van het Comité van toezicht bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, worden aangesteld door de Regering op voordracht van ARES.
De reiskosten van de leden bedoeld in het eerste lid, 4°, 5° en 6° worden terugbetaald volgens de nadere regels vastgesteld door de Regering.
De regering stelt de leden aan en bepaalt de nadere regels voor de werking van het Comité van toezicht, met inbegrip van de methodologie voor het verzamelen van gegevens en de categorieën indicatoren.
§ 3. Vanaf het schooljaar 2023-2024, en ten minste tot 2030, stelt het Comité van toezicht bedoeld in § 1 een tweejaarlijks verslag op dat het Comité aan de Regering zendt. Het eerste verslag zal in december 2024 doorgestuurd worden.
Het Comité van toezicht kan aanbevelingen doen die het naar de regering doorstuurt.
§ 4. Het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht worden ook doorgestuurd naar de Sturingscommissie (COPI), waarnaar wordt verwezen in artikel 1.6.1-1, naar de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding in het leerplichtonderwijs, het [2 Volwassenenonderwijs]2 en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan (COCOFIE), waarnaar wordt verwezen in artikel 7 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, en naar de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (COFOPRO), waarnaar wordt verwezen in artikel 6.1.5-2 van het Wetboek.
Binnen drie maanden na ontvangst van een verslag of aanbeveling van het Comité van toezicht zal de COPI een advies over het verslag of de aanbeveling aan de regering voorleggen. Het advies kan, indien gewenst, ook betrekking hebben op andere voorstellen. Dit COPI-verslag wordt ook naar COCOFIE en COFOPRO gestuurd.
De instanties die vertegenwoordigd zijn in COPI, COCOFIE en COFOPRO kunnen op eigen initiatief contact opnemen met het Comité voor toezicht op de referentiesystemen om een bijzondere situatie met betrekking tot de implementatie van de referentiesystemen onder de aandacht van dit comité te brengen.
§ 5. Wanneer het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht actievoorstellen bevatten, kan de Regering deze geheel of gedeeltelijk uitvoeren en zal zij, in voorkomend geval, overleg plegen met de inrichtende macht van het georganiseerd onderwijs en de federaties van inrichtende machten.
Indien het verslag of de aanbevelingen een of meer suggesties voor wijzigingen van de referentiesystemen bevatten, kan de Regering, mede op basis van het advies van de COPI en indien zij dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's bedoeld in artikel 1.6.2-1, opdragen wijzigingen aan te brengen, overeenkomstig de procedure omschreven in artikel 1.6.2-1, vijfde lid.]1
Om deze evaluatie uit te voeren, ontwikkelt het Comité van toezicht indicatoren en houdt het toezicht op de systemen van gegevensverzameling die door de Diensten van de Regering en de Algemene inspectiedienst worden geïmplementeerd, met name met betrekking tot de maatregelen die zijn ingesteld om steun voor de meest kwetsbare schoolgroepen te garanderen.
§ 2. Het Comité van toezicht wordt voorgezeten door de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie Onderwijs of een door hem aangewezen persoon. Het wordt samengesteld als volgt :
1° vijf vertegenwoordigers van de Administratie belast met de sturing van het onderwijssysteem, van wie er één of meer ook lid is/zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 1;
2° drie vertegenwoordigers van de Algemene Inspectiedienst, van wie één of meer ook lid is/zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's van de gemeenschappelijke kern bedoeld in artikel 1.6.2-1, § 1 ;
3° een vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs;
4° vijf vertegenwoordigers van de inrichtende machten, waaronder :
a. een vertegenwoordiger van de inrichtende machtenbedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 3° ;
b. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 4° ;
c. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 1° ;
d. een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 2° ;
e. een vertegenwoordiger van "Wallonie-Bruxelles Enseignement" ;
5° drie deskundigen uit instellingen voor hoger onderwijs met ervaring of vaardigheden in gegevensverzameling en -analyse, veranderingsmanagement of evaluatie van overheidsbeleid. Deze leden mogen geen lid zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's ;
6° twee deskundigen van instellingen voor hoger onderwijs met ervaring of vaardigheden op het gebied van lesgeven en de vakken die in de referentiesystemen van de gemeenschappelijke kern worden onderwezen. Deze leden mogen geen lid zijn van de Commissie voor referentiesystemen en programma's.
De leden van het Comité van toezicht bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, worden aangesteld door de Regering op voordracht van ARES.
De reiskosten van de leden bedoeld in het eerste lid, 4°, 5° en 6° worden terugbetaald volgens de nadere regels vastgesteld door de Regering.
De regering stelt de leden aan en bepaalt de nadere regels voor de werking van het Comité van toezicht, met inbegrip van de methodologie voor het verzamelen van gegevens en de categorieën indicatoren.
§ 3. Vanaf het schooljaar 2023-2024, en ten minste tot 2030, stelt het Comité van toezicht bedoeld in § 1 een tweejaarlijks verslag op dat het Comité aan de Regering zendt. Het eerste verslag zal in december 2024 doorgestuurd worden.
Het Comité van toezicht kan aanbevelingen doen die het naar de regering doorstuurt.
§ 4. Het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht worden ook doorgestuurd naar de Sturingscommissie (COPI), waarnaar wordt verwezen in artikel 1.6.1-1, naar de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding in het leerplichtonderwijs, het [2 Volwassenenonderwijs]2 en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan (COCOFIE), waarnaar wordt verwezen in artikel 7 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten, en naar de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (COFOPRO), waarnaar wordt verwezen in artikel 6.1.5-2 van het Wetboek.
Binnen drie maanden na ontvangst van een verslag of aanbeveling van het Comité van toezicht zal de COPI een advies over het verslag of de aanbeveling aan de regering voorleggen. Het advies kan, indien gewenst, ook betrekking hebben op andere voorstellen. Dit COPI-verslag wordt ook naar COCOFIE en COFOPRO gestuurd.
De instanties die vertegenwoordigd zijn in COPI, COCOFIE en COFOPRO kunnen op eigen initiatief contact opnemen met het Comité voor toezicht op de referentiesystemen om een bijzondere situatie met betrekking tot de implementatie van de referentiesystemen onder de aandacht van dit comité te brengen.
§ 5. Wanneer het verslag en de aanbevelingen van het Comité van toezicht actievoorstellen bevatten, kan de Regering deze geheel of gedeeltelijk uitvoeren en zal zij, in voorkomend geval, overleg plegen met de inrichtende macht van het georganiseerd onderwijs en de federaties van inrichtende machten.
Indien het verslag of de aanbevelingen een of meer suggesties voor wijzigingen van de referentiesystemen bevatten, kan de Regering, mede op basis van het advies van de COPI en indien zij dit relevant acht, de Commissie voor referentiesystemen en programma's bedoeld in artikel 1.6.2-1, opdragen wijzigingen aan te brengen, overeenkomstig de procedure omschreven in artikel 1.6.2-1, vijfde lid.]1
Art. 2.6.1 -2.[1 § 1er. Il est créé un Comité de monitoring des référentiels du tronc commun qui a pour mission d'évaluer la manière dont se déroule le déploiement des référentiels du tronc commun sur le terrain et, en fonction des difficultés éventuelles constatées, de pouvoir suggérer des recommandations de l'ordre de l'accompagnement de cette mise en oeuvre ou en termes d'adaptations des référentiels. Le Comité de monitoring porte une attention particulière à la soutenabilité des référentiels et aux autres qualités visées dans la Charte des référentiels définies à l'article 1.6.2-1, § 2, alinéa 1er, 5°.
Afin de mener cette évaluation, le Comité de monitoring élabore des indicateurs et supervise des dispositifs de récolte de données mis en oeuvre par les Services du Gouvernement et le Service général de l'Inspection, notamment au regard des mesures mises en place pour assurer un soutien aux publics scolaires les plus fragilisés.
§ 2. Le Comité de monitoring est présidé par l'Administrateur général de l'Administration générale de l'Enseignement ou une personne désignée par celui-ci. Il est composé comme suit :
1° cinq représentants de l'Administration en charge du pilotage du système éducatif dont un ou plusieurs d'entre eux sont également membre(s) de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1, § 1er ;
2° trois représentants du Service général de l'Inspection dont un ou plusieurs d'entre eux sont également membre(s) de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1, § 1er ;
3° un représentant du Ministre de l'Education ;
4° cinq représentants des pouvoirs organisateurs dont :
a. un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
b. un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
c. un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
d. un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
e. un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° trois experts provenant d'établissements d'enseignement supérieur ayant une expérience ou une compétence en lien avec la récolte et l'analyse de données, l'accompagnement au changement ou l'évaluation des politiques publiques. Ces membres ne peuvent pas faire partie de la Commission des référentiels et des programmes ;
6° deux experts provenant d'établissements d'enseignement supérieur ayant une expérience ou une compétence en lien avec la pédagogie et les matières dispensées dans les référentiels du tronc commun. Ces membres ne peuvent pas faire partie de la Commission des référentiels et des programmes.
Les membres du Comité de monitoring visés à l'alinéa 1er, 5° et 6° sont désignés par le Gouvernement sur base d'une proposition de l'ARES.
Les membres visés à l'alinéa 1er, 4°, 5° et 6°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités établies par le Gouvernement.
Le Gouvernement désigne les membres et fixe les modalités de fonctionnement du Comité de monitoring, en ce compris la méthodologie de récolte des données et les catégories d'indicateurs.
§ 3. A partir de l'année scolaire 2023-2024, et jusqu'en 2030 au minimum, le Comité de monitoring visé au § 1er rédige un rapport bisannuel qu'il transmet au Gouvernement. Le premier rapport sera transmis en décembre 2024.
Le Comité de monitoring peut produire des recommandations qu'il transmet au Gouvernement.
§ 4. Le rapport et les recommandations du Comité de monitoring sont également transmis à la commission de pilotage (COPI), visée à l'article 1.6.1-1, à la Commission de coordination de la formation initiale des enseignants de l'enseignement obligatoire, [2 pour Adultes]2 et secondaire artistique à horaire réduit (COCOFIE), visée à l'article 7 du décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants et au Conseil de la formation professionnelle continue (COFOPRO), visé à l'article 6.1.5-2 du Code.
La COPI remet au Gouvernement, dans les trois mois à dater de la réception du rapport ou d'une recommandation du Comité de monitoring, un avis concernant ce rapport ou cette recommandation. L'avis peut porter sur d'autres propositions, s'il le souhaite. Ce rapport de la COPI est également transmis à la COCOFIE et au COFOPRO.
Les instances représentées au sein de la COPI, de la COCOFIE et du COFOPRO peuvent contacter d'initiative le Comité de monitoring des référentiels afin de porter à sa connaissance une situation particulière ayant trait à l'implémentation des référentiels.
§ 5. Lorsque le rapport et les recommandations du Comité de monitoring comportent des propositions d'actions, le Gouvernement peut les mettre en oeuvre en tout ou en partie et, le cas échéant, se concerte avec le pouvoir organisateur de l'enseignement organisé et les fédérations de pouvoirs organisateurs.
Lorsque le rapport ou les recommandations comportent une ou plusieurs suggestion(s) de modifications des référentiels, le Gouvernement peut, tout en se basant également sur l'avis de la COPI et s'il l'estime pertinent, charger la Commission des référentiels et des programmes visée à l'article 1.6.2-1 de procéder à des modifications, conformément à la procédure définie à l'article 1.6.2-1, alinéa 5.]1
Afin de mener cette évaluation, le Comité de monitoring élabore des indicateurs et supervise des dispositifs de récolte de données mis en oeuvre par les Services du Gouvernement et le Service général de l'Inspection, notamment au regard des mesures mises en place pour assurer un soutien aux publics scolaires les plus fragilisés.
§ 2. Le Comité de monitoring est présidé par l'Administrateur général de l'Administration générale de l'Enseignement ou une personne désignée par celui-ci. Il est composé comme suit :
1° cinq représentants de l'Administration en charge du pilotage du système éducatif dont un ou plusieurs d'entre eux sont également membre(s) de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1, § 1er ;
2° trois représentants du Service général de l'Inspection dont un ou plusieurs d'entre eux sont également membre(s) de la Commission des référentiels et des programmes du tronc commun visée à l'article 1.6.2-1, § 1er ;
3° un représentant du Ministre de l'Education ;
4° cinq représentants des pouvoirs organisateurs dont :
a. un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
b. un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
c. un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
d. un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
e. un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° trois experts provenant d'établissements d'enseignement supérieur ayant une expérience ou une compétence en lien avec la récolte et l'analyse de données, l'accompagnement au changement ou l'évaluation des politiques publiques. Ces membres ne peuvent pas faire partie de la Commission des référentiels et des programmes ;
6° deux experts provenant d'établissements d'enseignement supérieur ayant une expérience ou une compétence en lien avec la pédagogie et les matières dispensées dans les référentiels du tronc commun. Ces membres ne peuvent pas faire partie de la Commission des référentiels et des programmes.
Les membres du Comité de monitoring visés à l'alinéa 1er, 5° et 6° sont désignés par le Gouvernement sur base d'une proposition de l'ARES.
Les membres visés à l'alinéa 1er, 4°, 5° et 6°, sont remboursés de leurs frais de déplacement selon les modalités établies par le Gouvernement.
Le Gouvernement désigne les membres et fixe les modalités de fonctionnement du Comité de monitoring, en ce compris la méthodologie de récolte des données et les catégories d'indicateurs.
§ 3. A partir de l'année scolaire 2023-2024, et jusqu'en 2030 au minimum, le Comité de monitoring visé au § 1er rédige un rapport bisannuel qu'il transmet au Gouvernement. Le premier rapport sera transmis en décembre 2024.
Le Comité de monitoring peut produire des recommandations qu'il transmet au Gouvernement.
§ 4. Le rapport et les recommandations du Comité de monitoring sont également transmis à la commission de pilotage (COPI), visée à l'article 1.6.1-1, à la Commission de coordination de la formation initiale des enseignants de l'enseignement obligatoire, [2 pour Adultes]2 et secondaire artistique à horaire réduit (COCOFIE), visée à l'article 7 du décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants et au Conseil de la formation professionnelle continue (COFOPRO), visé à l'article 6.1.5-2 du Code.
La COPI remet au Gouvernement, dans les trois mois à dater de la réception du rapport ou d'une recommandation du Comité de monitoring, un avis concernant ce rapport ou cette recommandation. L'avis peut porter sur d'autres propositions, s'il le souhaite. Ce rapport de la COPI est également transmis à la COCOFIE et au COFOPRO.
Les instances représentées au sein de la COPI, de la COCOFIE et du COFOPRO peuvent contacter d'initiative le Comité de monitoring des référentiels afin de porter à sa connaissance une situation particulière ayant trait à l'implémentation des référentiels.
§ 5. Lorsque le rapport et les recommandations du Comité de monitoring comportent des propositions d'actions, le Gouvernement peut les mettre en oeuvre en tout ou en partie et, le cas échéant, se concerte avec le pouvoir organisateur de l'enseignement organisé et les fédérations de pouvoirs organisateurs.
Lorsque le rapport ou les recommandations comportent une ou plusieurs suggestion(s) de modifications des référentiels, le Gouvernement peut, tout en se basant également sur l'avis de la COPI et s'il l'estime pertinent, charger la Commission des référentiels et des programmes visée à l'article 1.6.2-1 de procéder à des modifications, conformément à la procédure définie à l'article 1.6.2-1, alinéa 5.]1
BOEK 6. [1 Transversale mechanismen]1
LIVRE 6. [1 Dispositifs transversaux]1
TITEL I. [1 - Voortgezette beroepsopleiding en mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
TITRE Ier. [1 - De la formation professionnelle continue des membres de l'équipe éducative des écoles et des membres de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS et des membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux]1
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied en definities ]1
CHAPITRE Ier. [1 - Champ d'application et définitions]1
Art. 6.1.1 -1.[3 § 1.]3[1 Deze titel is van toepassing op :
1° de leden van het onderwijsteam van de scholen;
2° de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra;]1
[2 3° aan de leden van het multidisciplinaire team van territoriale clusters.]2
[3 § 2. In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 3 van toepassing op leden van het onderwijsteam in scholen, op personeelsleden in internaten en opvangtehuizen, op personeelsleden in technische centra, op personeelsleden in recreatie- en openluchtcentra en op leden van het multidisciplinaire team in territoriale polen, met uitzondering van selectie- en bevorderingsambten.
In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 4 van toepassing op selectie- en bevorderingsambten buiten de directies, met uitzondering van:
1° houders van deze ambten die zijn aangeworven voor een periode van minder dan één jaar;
2° coördinatoren van territoriale polen die zijn aangesteld op tijdelijke basis.
In afwijking van paragraaf 1 zijn delen 1, 2 en 5 van hoofdstuk 9 van toepassing op de in de leden 1 en 2 bedoelde personeelsleden.]3
1° de leden van het onderwijsteam van de scholen;
2° de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra;]1
[2 3° aan de leden van het multidisciplinaire team van territoriale clusters.]2
[3 § 2. In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 3 van toepassing op leden van het onderwijsteam in scholen, op personeelsleden in internaten en opvangtehuizen, op personeelsleden in technische centra, op personeelsleden in recreatie- en openluchtcentra en op leden van het multidisciplinaire team in territoriale polen, met uitzondering van selectie- en bevorderingsambten.
In afwijking van paragraaf 1 is hoofdstuk 9, afdeling 4 van toepassing op selectie- en bevorderingsambten buiten de directies, met uitzondering van:
1° houders van deze ambten die zijn aangeworven voor een periode van minder dan één jaar;
2° coördinatoren van territoriale polen die zijn aangesteld op tijdelijke basis.
In afwijking van paragraaf 1 zijn delen 1, 2 en 5 van hoofdstuk 9 van toepassing op de in de leden 1 en 2 bedoelde personeelsleden.]3
Art. 6.1.1 -1.[3 § 1.]3 [1 Le présent titre s'applique :
1° aux membres de l'équipe éducative des écoles;
2° aux membres de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS;]1
[2 3° aux membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux.]2
[3 § 2. Par dérogation au paragraphe 1er, le chapitre 9, section 3 s'applique aux membres de l'équipe éducative des écoles, aux membres du personnel des internats et homes d'accueil, aux membres du personnel des centres techniques, aux membres du personnel des centres de dépaysement et de plein air et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux à l'exception des fonctions de sélection et de promotion.
Par dérogation au paragraphe 1er, le chapitre 9, section 4, s'applique aux fonctions de sélection et de promotion hors directions à l'exception :
1° des titulaires de ces fonctions recrutées pour une durée inférieure à un an ;
2° des coordonnateurs de pôles territoriaux désignés à titre temporaire.
Par dérogation au paragraphe 1er, les sections 1, 2 et 5 du chapitre 9 s'appliquent aux membres du personnel visés aux alinéas 1 et 2.]3
1° aux membres de l'équipe éducative des écoles;
2° aux membres de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS;]1
[2 3° aux membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux.]2
[3 § 2. Par dérogation au paragraphe 1er, le chapitre 9, section 3 s'applique aux membres de l'équipe éducative des écoles, aux membres du personnel des internats et homes d'accueil, aux membres du personnel des centres techniques, aux membres du personnel des centres de dépaysement et de plein air et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux à l'exception des fonctions de sélection et de promotion.
Par dérogation au paragraphe 1er, le chapitre 9, section 4, s'applique aux fonctions de sélection et de promotion hors directions à l'exception :
1° des titulaires de ces fonctions recrutées pour une durée inférieure à un an ;
2° des coordonnateurs de pôles territoriaux désignés à titre temporaire.
Par dérogation au paragraphe 1er, les sections 1, 2 et 5 du chapitre 9 s'appliquent aux membres du personnel visés aux alinéas 1 et 2.]3
Art. 6.1.1 -2.[1 In deze titel wordt verstaan onder :
1° pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten : activiteiten die worden georganiseerd ter ondersteuning van leerlingen van wie de lessen worden vervangen om hun leerkracht(en) in staat te stellen een voortgezette beroepsopleiding te volgen;
2° begunstigde van de opleiding : het personeelslid bedoeld in artikel 6.1.1-1 dat voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 6.1.3-1, § 1, of dat bij ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld en de persoon bedoeld in artikel 6.1.3-1, § 2;
3° begunstigden van de externe opleiding : personen die niet onder artikel 6.1.1-1 vallen, die professionele actoren zijn die dicht bij de school staan en inzonderheid die actief zijn in de sector van het kind, de hulpverlening aan de jeugd en de opvoeding;
4° opleidingsbehoeften : verschillen tussen een huidige situatie, met inbegrip van de reeds verworven kennis, en een gewenste of wenselijke situatie, die door een opleiding kan worden verminderd. De analyse van de verschillen zal de opleidingsdoelstellingen bepalen;
5° COCOFIE: de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding, van het leerplichtonderwijs, het [3 Volwassenenonderwijs]3 en het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, opgericht bij artikel 21 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten ;
6° Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (CoFoPro) : de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding opgericht bij artikel 6.1.5-2;
7° decreet "werkorganisatie" : het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten;
8° afgevaardigde belast met de pedagogische coördinatie van de school : de afgevaardigde belast met de pedagogische coördinatie van de school bedoeld in artikel 9, § 1, 7°, van het decreet "werkorganisatie";
9° professionele ontwikkeling: een geleidelijk proces van verwerving en verandering van vaardigheden en identiteitscomponenten dat individuen en gemeenschappen ertoe brengt hun praktijk geleidelijk te verbeteren, te verrijken en bij te werken, doeltreffend en efficiënt te handelen in hun verschillende professionele rollen en verantwoordelijkheden, en een nieuw niveau van inzicht en comfort in hun werk te bereiken ;
10° E-learning : leersysteem dat online wordt georganiseerd met behulp van IT-hulpmiddelen en multimediatechnologieën, zoals software en platforms;
11° afstandsonderwijs : een opleidingssysteem dat een individu in staat stelt relatief autonoom kennis te verwerven en knowhow en vaardigheden te ontwikkelen, zonder fysiek contact met opleiders;
12° taalbadopleiding : opleiding die u toelaat uw gebruikelijke omgeving te verlaten om andere realiteiten te ontdekken of om innovaties te observeren;
13° [2 netoverschrijdend opleiding: opleiding die alle leden van het opvoedend team van elk van de scholen, alle leden van het multidisciplinaire team van elk van de PMS-centra en alle leden van het multidisciplinaire team van elk van de territoriale clusters genieten en die onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor elke begunstigde van een opleiding, ongeacht de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, waar hij/zij zijn/haar ambt uitoefent;]2
14° [2 netopleiding: opleiding die de leden van het opvoedend team van de school, de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster genieten, en die onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor elke begunstigde van een opleiding van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster, die ofwel onder "Wallonie Bruxelles Enseignement" valt, ofwel onder de Federatie van betrokken inrichtende machten waar hij/zij zijn/haar ambt uitoefent;]2
15° hybride opleiding: opleiding waarbij face-to-face leren wordt gecombineerd met online opleiding ;
16° voortgezette beroepsopleiding: opleidingen die met name kunnen worden gevolgd :
a) in het kader van de functie van de begunstigde van de opleiding ;
b) in het kader van de voorbereiding van de begunstigde op de uitoefening van dezelfde functie in een ander soort onderwijs ;
c) in het kader van de voorbereiding van de begunstigde op de uitoefening van een andere functie binnen het onderwijssysteem waarvoor geen initiële specifieke opleiding bestaat;
d) in het kader van de voorbereiding van de uitoefening van één van de opdrachten bedoeld in artikel 9 van het decreet "werkorganisatie";
17° opleidingsoperator : iedere natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig hoofdstuk VII van deze titel verantwoordelijk is voor het verstrekken van een voortgezette beroepsopleiding;
18° opleidingsplan: het opleidingsplan [2 van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2 bedoeld in artikel 6.1.4-1. ;
19° portfolio: het instrument voor professionele ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1.6-7 ;
20° Opleidingsproces : het geheel van stappen die worden gezet bij de ontwikkeling, de uitvoering en de opvolging van een opleidingsproces dat gericht is op de ondersteuning van de collectieve of individuele ontwikkeling. Dit proces omvat zowel de analyse van de opleidingsbehoeften als de overdracht van de verworven kennis van de opleiding op het terrein;
21° onderzoek-actie: een proces dat gericht is op een verandering in de praktijk, door middel van een cyclisch proces van actie, observatie, aanpassing en analyse. Het doel van onderzoek-actie is dit veranderingsproces te documenteren;
22° collaboratief onderzoek: onderzoek dat gericht is op een beter begrip van de beroepspraktijk. Het gaat om de constructie van een nieuwe kennis over een voorwerp dat verband houdt met de praktijk, een nieuwe kennis, die het resultaat is van een kruising van twee logica's, die van de onderzoekers en die van de praktijkmensen;
23° netwerk :
a) alle scholen die worden georganiseerd door Wallonie Bruxelles Enseignement of in het kader van een overeenkomst met Wallonie Bruxelles Enseignement ;
b) alle scholen die zijn aangesloten bij een van de federaties van inrichtende machten of die met deze federatie van inrichtende machten een overeenkomst hebben gesloten;
24° supervisie : proces dat een persoon (individuele supervisie) of een groep deelnemers (collectieve supervisie) samenbrengt met een externe begeleider zoals bedoeld in artikel 6.1.7-1, § 1; dit proces, dat gebaseerd is op concrete situaties die door de deelnemer(s) worden aangebracht, heeft tot doel de bewustwording, de expressie en het ontstaan van verbeterings- en vernieuwingsmogelijkheden met betrekking tot de beroepspraktijk te bevorderen.]1
1° pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten : activiteiten die worden georganiseerd ter ondersteuning van leerlingen van wie de lessen worden vervangen om hun leerkracht(en) in staat te stellen een voortgezette beroepsopleiding te volgen;
2° begunstigde van de opleiding : het personeelslid bedoeld in artikel 6.1.1-1 dat voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 6.1.3-1, § 1, of dat bij ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld en de persoon bedoeld in artikel 6.1.3-1, § 2;
3° begunstigden van de externe opleiding : personen die niet onder artikel 6.1.1-1 vallen, die professionele actoren zijn die dicht bij de school staan en inzonderheid die actief zijn in de sector van het kind, de hulpverlening aan de jeugd en de opvoeding;
4° opleidingsbehoeften : verschillen tussen een huidige situatie, met inbegrip van de reeds verworven kennis, en een gewenste of wenselijke situatie, die door een opleiding kan worden verminderd. De analyse van de verschillen zal de opleidingsdoelstellingen bepalen;
5° COCOFIE: de Coördinatiecommissie voor initiële leerkrachtenopleiding, van het leerplichtonderwijs, het [3 Volwassenenonderwijs]3 en het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, opgericht bij artikel 21 van het decreet van 7 februari 2019 tot bepaling van de initiële opleiding van de leerkrachten ;
6° Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (CoFoPro) : de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding opgericht bij artikel 6.1.5-2;
7° decreet "werkorganisatie" : het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten;
8° afgevaardigde belast met de pedagogische coördinatie van de school : de afgevaardigde belast met de pedagogische coördinatie van de school bedoeld in artikel 9, § 1, 7°, van het decreet "werkorganisatie";
9° professionele ontwikkeling: een geleidelijk proces van verwerving en verandering van vaardigheden en identiteitscomponenten dat individuen en gemeenschappen ertoe brengt hun praktijk geleidelijk te verbeteren, te verrijken en bij te werken, doeltreffend en efficiënt te handelen in hun verschillende professionele rollen en verantwoordelijkheden, en een nieuw niveau van inzicht en comfort in hun werk te bereiken ;
10° E-learning : leersysteem dat online wordt georganiseerd met behulp van IT-hulpmiddelen en multimediatechnologieën, zoals software en platforms;
11° afstandsonderwijs : een opleidingssysteem dat een individu in staat stelt relatief autonoom kennis te verwerven en knowhow en vaardigheden te ontwikkelen, zonder fysiek contact met opleiders;
12° taalbadopleiding : opleiding die u toelaat uw gebruikelijke omgeving te verlaten om andere realiteiten te ontdekken of om innovaties te observeren;
13° [2 netoverschrijdend opleiding: opleiding die alle leden van het opvoedend team van elk van de scholen, alle leden van het multidisciplinaire team van elk van de PMS-centra en alle leden van het multidisciplinaire team van elk van de territoriale clusters genieten en die onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor elke begunstigde van een opleiding, ongeacht de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, waar hij/zij zijn/haar ambt uitoefent;]2
14° [2 netopleiding: opleiding die de leden van het opvoedend team van de school, de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum en de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster genieten, en die onder dezelfde voorwaarden toegankelijk is voor elke begunstigde van een opleiding van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster, die ofwel onder "Wallonie Bruxelles Enseignement" valt, ofwel onder de Federatie van betrokken inrichtende machten waar hij/zij zijn/haar ambt uitoefent;]2
15° hybride opleiding: opleiding waarbij face-to-face leren wordt gecombineerd met online opleiding ;
16° voortgezette beroepsopleiding: opleidingen die met name kunnen worden gevolgd :
a) in het kader van de functie van de begunstigde van de opleiding ;
b) in het kader van de voorbereiding van de begunstigde op de uitoefening van dezelfde functie in een ander soort onderwijs ;
c) in het kader van de voorbereiding van de begunstigde op de uitoefening van een andere functie binnen het onderwijssysteem waarvoor geen initiële specifieke opleiding bestaat;
d) in het kader van de voorbereiding van de uitoefening van één van de opdrachten bedoeld in artikel 9 van het decreet "werkorganisatie";
17° opleidingsoperator : iedere natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig hoofdstuk VII van deze titel verantwoordelijk is voor het verstrekken van een voortgezette beroepsopleiding;
18° opleidingsplan: het opleidingsplan [2 van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2 bedoeld in artikel 6.1.4-1. ;
19° portfolio: het instrument voor professionele ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1.6-7 ;
20° Opleidingsproces : het geheel van stappen die worden gezet bij de ontwikkeling, de uitvoering en de opvolging van een opleidingsproces dat gericht is op de ondersteuning van de collectieve of individuele ontwikkeling. Dit proces omvat zowel de analyse van de opleidingsbehoeften als de overdracht van de verworven kennis van de opleiding op het terrein;
21° onderzoek-actie: een proces dat gericht is op een verandering in de praktijk, door middel van een cyclisch proces van actie, observatie, aanpassing en analyse. Het doel van onderzoek-actie is dit veranderingsproces te documenteren;
22° collaboratief onderzoek: onderzoek dat gericht is op een beter begrip van de beroepspraktijk. Het gaat om de constructie van een nieuwe kennis over een voorwerp dat verband houdt met de praktijk, een nieuwe kennis, die het resultaat is van een kruising van twee logica's, die van de onderzoekers en die van de praktijkmensen;
23° netwerk :
a) alle scholen die worden georganiseerd door Wallonie Bruxelles Enseignement of in het kader van een overeenkomst met Wallonie Bruxelles Enseignement ;
b) alle scholen die zijn aangesloten bij een van de federaties van inrichtende machten of die met deze federatie van inrichtende machten een overeenkomst hebben gesloten;
24° supervisie : proces dat een persoon (individuele supervisie) of een groep deelnemers (collectieve supervisie) samenbrengt met een externe begeleider zoals bedoeld in artikel 6.1.7-1, § 1; dit proces, dat gebaseerd is op concrete situaties die door de deelnemer(s) worden aangebracht, heeft tot doel de bewustwording, de expressie en het ontstaan van verbeterings- en vernieuwingsmogelijkheden met betrekking tot de beroepspraktijk te bevorderen.]1
Art. 6.1.1 -2.[1 Dans le présent titre, il faut entendre par :
1° activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques : activités qui sont organisées pour encadrer les élèves dont les cours sont remplacés pour permettre à leur(s) enseignant(s) de bénéficier d'une formation professionnelle continue;
2° bénéficiaire de formation : le membre du personnel visé par l'article 6.1.1-1 qui répond aux conditions fixées à l'article 6.1.3-1, § 1er, ou qui est en disponibilité par défaut d'emploi et la personne visée à l'article 6.1.3-1, § 2;
3° bénéficiaire de formation externe : les personnes, non visées par l'article 6.1.1-1, qui sont des acteurs professionnels proches de l'école et qui sont, notamment, actifs dans le secteur de la petite enfance, de l'Aide à la jeunesse et de l'éducation;
4° besoin de formation : écarts entre une situation actuelle, intégrant des apprentissages déjà réalisés, et une situation souhaitée ou souhaitable, qu'une formation est susceptible de diminuer. L'analyse des écarts va déterminer des objectifs de formation ;
5° COCOFIE : la Commission de coordination de la formation initiale des enseignants, de l'enseignement obligatoire, [3 pour Adultes]3 et secondaire artistique à horaire réduit créée à l'article 21 du décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants ;
6° Conseil de la formation professionnelle continue (CoFoPro) : le Conseil de la formation professionnelle continue créé à l'article 6.1.5-2;
7° décret " organisation du travail " : le décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux Pouvoirs organisateurs ;
8° délégué en charge de la coordination pédagogique de l'école : le délégué en charge de la coordination pédagogique de l'école visé à l'article 9, § 1er, 7°, du décret " organisation du travail " ;
9° développement professionnel : processus graduel d'acquisition et de transformation des compétences et des composantes identitaires conduisant progressivement les individus et les collectivités à améliorer, enrichir et actualiser leur pratique, à agir avec efficacité et efficience dans les différents rôles et responsabilités professionnelles qui leur incombent, à atteindre un nouveau degré de compréhension de leur travail et à s'y sentir à l'aise ;
10° Formation en ligne : dispositif d'apprentissage organisé en ligne à partir de l'outil informatique et au travers de technologies multimédias tels que des logiciels, des plateformes ;
11° formation à distance : un dispositif de formation qui permet à un individu d'acquérir des savoirs et de développer des savoir-faire et des compétences de façon relativement autonome sans contact physique avec les formateurs ;
12° formation en immersion : formation qui permet de sortir de son environnement habituel pour découvrir d'autres réalités ou aller observer des innovations ;
13° [2 formation interréseaux : la formation dont bénéficient tous les membres de l'équipe éducative de chacune des écoles, tous les membres de l'équipe pluridisciplinaire de chacun des centres PMS et tous les membres de l'équipe pluridisciplinaire de chacun des pôles territoriaux, et accessible, dans les mêmes conditions, à tout bénéficiaire de formation quel que soit l'école, le centre PMS ou le pôle territorial, organisé ou subventionné par la Communauté française où il exerce ses fonctions ;]2
14° [2 formation réseau : la formation dont bénéficient les membres de l'équipe éducative de l'école, les membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et les membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial, et accessible, dans les mêmes conditions, à tout bénéficiaire de formation de l'école, du centre PMS ou du pôle territorial, qui relève soit de Wallonie Bruxelles Enseignement, soit de la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée où il exerce ses fonctions ;]2
15° formation hybride : formation qui combine des temps d'apprentissage en présentiel et des temps de formation en ligne ;
16° formation professionnelle continue : formations pouvant être suivies notamment :
a) dans le cadre de la fonction occupée par le bénéficiaire de formation ;
b) dans le cadre de la préparation du bénéficiaire de formation à l'exercice de la même fonction dans un autre type d'enseignement ;
c) dans le cadre de la préparation du bénéficiaire à l'exercice d'une autre fonction au sein de l'enseignement pour laquelle il n'existe pas de formation initiale spécifique;
d) dans le cadre de la préparation à l'exercice d'une des missions visées à l'article 9 du décret " organisation du travail " ;
17° opérateur de formation : toute personne physique ou morale chargée d'assurer une formation professionnelle continue conformément au chapitre VII du présent Titre;
18° plan de formation : le plan de formation [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2 visé à l'article 6.1.4-1. ;
19° portfolio : l'outil de développement professionnel visé à l'article 6.1.6-7 ;
20° processus formatif : ensemble des démarches d'élaboration, de réalisation et de suivi d'un processus de formation visant à soutenir un développement collectif ou individuel. Ce processus intègre notamment l'analyse des besoins de formation mais aussi le transfert des acquis de la formation sur le terrain ;
21° recherche-action : processus qui vise un changement de pratique, au travers d'un processus cyclique d'action, d'observation, de réajustement et d'analyse. L'objet de la recherche-action est de documenter ce processus de changement ;
22° recherche collaborative : recherche qui vise une meilleure compréhension des pratiques professionnelles. Il s'agit de la construction d'un savoir inédit sur un objet lié à la pratique, un savoir nouveau, issu d'un croisement de deux logiques, celle des chercheurs et celle des praticiens ;
23° réseau :
a) l'ensemble des écoles organisées par Wallonie Bruxelles Enseignement ou conventionnées avec Wallonie Bruxelles Enseignement ;
b) l'ensemble des écoles affiliées à une des Fédérations de pouvoirs organisateurs ou conventionnées avec cette même Fédération de pouvoirs organisateurs;
24° supervision : processus réunissant une personne (supervision individuelle) ou un groupe de participants (supervision collective) et un intervenant extérieur visé à l'article 6.1.7-1, § 1er; ce processus, qui s'appuie sur des situations concrètes amenées par le(s) participant(s), a pour objectif de faciliter la prise de conscience, l'expression et l'émergence de pistes d'amélioration et d'innovation, en lien avec les pratiques professionnelles.]1
1° activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques : activités qui sont organisées pour encadrer les élèves dont les cours sont remplacés pour permettre à leur(s) enseignant(s) de bénéficier d'une formation professionnelle continue;
2° bénéficiaire de formation : le membre du personnel visé par l'article 6.1.1-1 qui répond aux conditions fixées à l'article 6.1.3-1, § 1er, ou qui est en disponibilité par défaut d'emploi et la personne visée à l'article 6.1.3-1, § 2;
3° bénéficiaire de formation externe : les personnes, non visées par l'article 6.1.1-1, qui sont des acteurs professionnels proches de l'école et qui sont, notamment, actifs dans le secteur de la petite enfance, de l'Aide à la jeunesse et de l'éducation;
4° besoin de formation : écarts entre une situation actuelle, intégrant des apprentissages déjà réalisés, et une situation souhaitée ou souhaitable, qu'une formation est susceptible de diminuer. L'analyse des écarts va déterminer des objectifs de formation ;
5° COCOFIE : la Commission de coordination de la formation initiale des enseignants, de l'enseignement obligatoire, [3 pour Adultes]3 et secondaire artistique à horaire réduit créée à l'article 21 du décret du 7 février 2019 définissant la formation initiale des enseignants ;
6° Conseil de la formation professionnelle continue (CoFoPro) : le Conseil de la formation professionnelle continue créé à l'article 6.1.5-2;
7° décret " organisation du travail " : le décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux Pouvoirs organisateurs ;
8° délégué en charge de la coordination pédagogique de l'école : le délégué en charge de la coordination pédagogique de l'école visé à l'article 9, § 1er, 7°, du décret " organisation du travail " ;
9° développement professionnel : processus graduel d'acquisition et de transformation des compétences et des composantes identitaires conduisant progressivement les individus et les collectivités à améliorer, enrichir et actualiser leur pratique, à agir avec efficacité et efficience dans les différents rôles et responsabilités professionnelles qui leur incombent, à atteindre un nouveau degré de compréhension de leur travail et à s'y sentir à l'aise ;
10° Formation en ligne : dispositif d'apprentissage organisé en ligne à partir de l'outil informatique et au travers de technologies multimédias tels que des logiciels, des plateformes ;
11° formation à distance : un dispositif de formation qui permet à un individu d'acquérir des savoirs et de développer des savoir-faire et des compétences de façon relativement autonome sans contact physique avec les formateurs ;
12° formation en immersion : formation qui permet de sortir de son environnement habituel pour découvrir d'autres réalités ou aller observer des innovations ;
13° [2 formation interréseaux : la formation dont bénéficient tous les membres de l'équipe éducative de chacune des écoles, tous les membres de l'équipe pluridisciplinaire de chacun des centres PMS et tous les membres de l'équipe pluridisciplinaire de chacun des pôles territoriaux, et accessible, dans les mêmes conditions, à tout bénéficiaire de formation quel que soit l'école, le centre PMS ou le pôle territorial, organisé ou subventionné par la Communauté française où il exerce ses fonctions ;]2
14° [2 formation réseau : la formation dont bénéficient les membres de l'équipe éducative de l'école, les membre de l'équipe pluridisciplinaire du centre PMS et les membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial, et accessible, dans les mêmes conditions, à tout bénéficiaire de formation de l'école, du centre PMS ou du pôle territorial, qui relève soit de Wallonie Bruxelles Enseignement, soit de la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée où il exerce ses fonctions ;]2
15° formation hybride : formation qui combine des temps d'apprentissage en présentiel et des temps de formation en ligne ;
16° formation professionnelle continue : formations pouvant être suivies notamment :
a) dans le cadre de la fonction occupée par le bénéficiaire de formation ;
b) dans le cadre de la préparation du bénéficiaire de formation à l'exercice de la même fonction dans un autre type d'enseignement ;
c) dans le cadre de la préparation du bénéficiaire à l'exercice d'une autre fonction au sein de l'enseignement pour laquelle il n'existe pas de formation initiale spécifique;
d) dans le cadre de la préparation à l'exercice d'une des missions visées à l'article 9 du décret " organisation du travail " ;
17° opérateur de formation : toute personne physique ou morale chargée d'assurer une formation professionnelle continue conformément au chapitre VII du présent Titre;
18° plan de formation : le plan de formation [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2 visé à l'article 6.1.4-1. ;
19° portfolio : l'outil de développement professionnel visé à l'article 6.1.6-7 ;
20° processus formatif : ensemble des démarches d'élaboration, de réalisation et de suivi d'un processus de formation visant à soutenir un développement collectif ou individuel. Ce processus intègre notamment l'analyse des besoins de formation mais aussi le transfert des acquis de la formation sur le terrain ;
21° recherche-action : processus qui vise un changement de pratique, au travers d'un processus cyclique d'action, d'observation, de réajustement et d'analyse. L'objet de la recherche-action est de documenter ce processus de changement ;
22° recherche collaborative : recherche qui vise une meilleure compréhension des pratiques professionnelles. Il s'agit de la construction d'un savoir inédit sur un objet lié à la pratique, un savoir nouveau, issu d'un croisement de deux logiques, celle des chercheurs et celle des praticiens ;
23° réseau :
a) l'ensemble des écoles organisées par Wallonie Bruxelles Enseignement ou conventionnées avec Wallonie Bruxelles Enseignement ;
b) l'ensemble des écoles affiliées à une des Fédérations de pouvoirs organisateurs ou conventionnées avec cette même Fédération de pouvoirs organisateurs;
24° supervision : processus réunissant une personne (supervision individuelle) ou un groupe de participants (supervision collective) et un intervenant extérieur visé à l'article 6.1.7-1, § 1er; ce processus, qui s'appuie sur des situations concrètes amenées par le(s) participant(s), a pour objectif de faciliter la prise de conscience, l'expression et l'émergence de pistes d'amélioration et d'innovation, en lien avec les pratiques professionnelles.]1
HOOFDSTUK II. [1 - Doelstellingen van de voortgezette beroepsopleiding ]1
CHAPITRE II. [1 - Des objectifs de la formation professionnelle continue]1
Art. 6.1.2 -1.[1 De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam van de scholen en van de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 en territoriale clusters]2 kadert in een proces van professionele ontwikkeling van laatstgenoemden en van een grotere professionalisering.]1
Art. 6.1.2 -1.[1 La formation professionnelle continue des membres de l'équipe éducative des écoles et des membres de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 et des pôles territoriaux]2 s'inscrit dans un processus de développement professionnel de ceux-ci et dans une professionnalisation accrue.]1
Art. 6.1.2 -2. 1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam in de scholen heeft als volgende opdrachten :
1° bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in artikel 1.5.2-2 bedoelde verbeteringsdoelstellingen;
2° binnen het onderwijsteam van elke school collectieve en geïndividualiseerde competenties te ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstellingen van de school;
3° het mogelijk maken hun kennis en competenties op peil te houden, te verbeteren of aan te passen met het oog op de uitvoering van de prioritaire en specifieke opdrachten bedoeld in dit wetboek.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam van de scholen is gericht op de verdere ontwikkeling van de beroepsvaardigheden, met name die die bij de initiële opleiding begonnen zijn:
1° de competenties van de institutionele, sociale en culturele actor. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
a) als sociale en culturele actor op te treden binnen de school en de samenleving, ook in hun transformatie, diversiteit te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen voor een grotere sociale samenhang;
b) inzicht te hebben in de ethische vraagstukken en de deontologische en regelgevingskaders van het beroep op democratische en verantwoorde wijze te eerbiedigen;
c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijssysteem te analyseren en daarin te handelen, in het bijzonder door interactie met collega's, ouders, directie en andere actoren, teneinde :
i) deel te nemen aan de sturing van de school en mee te werken aan de verbetering van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;
ii) van de school een plaats te maken waar leerlingen in een positief klimaat leren, zich ontwikkelen en vormen, en niet een plaats van selectie;
d) de controle van zijn administratieve situatie en de opvolging van zijn persoonlijk administratief dossier.
2° de vaardigheden van de actor van een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende capaciteiten:
a) te investeren in samenwerking binnen een onderwijsteam om het professionalisme en deskundigheid ervan te vergroten door de collectieve intelligentie te mobiliseren, met name tijdens overleg;
b) zijn/haar individuele opleidingsbehoeften vast te stellen en deel te nemen aan de vaststelling van de opleidingsbehoeften van het onderwijsteam;
c) bij te dragen tot de verspreiding, binnen het onderwijsteam, van de kennis die zij tijdens de opleiding hebben verworven, of van de vaardigheden die zij hebben ontwikkeld of door ervaring hebben verworven.
3° de vaardigheden van de organisator en begeleider van het leren in een evolutieve dynamiek. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
a) de inhoud van de vakgebieden, hun epistemologische grondslagen, hun wetenschappelijke en technologische evolutie, hun didactiek en de methodologie van hun onderwijs te beheersen;
b) de kennis die verband houdt met het leerproces, het onderzoek naar de verschillende modellen en theorieën van het onderwijs te beheersen;
c) de schriftelijke en mondelinge Franse taal grondig te beheersen om op passende wijze les te geven en te communiceren in de verschillende contexten en vakgebieden die met het beroep verband houden;
d) rekening te houden met de taaldimensie van leren en onderwijzen en deze te ontwikkelen, met aandacht voor de taal van de school of de taal van het leren en zich bewust van het sociaal en cultureel ongelijke karakter van de kennismaking met deze taal;
e) op te treden als pedagoog in de klas en de schoolinrichting in een collectief perspectief, met name door :
i. het ontwerpen en toepassen van een onderwijs- en leermethode, die een verscheidenheid aan praktijken omvat, waardoor de motivatie en het zelfvertrouwen van de leerlingen worden vergroot en hun creativiteit en zin voor initiatief en samenwerking worden ontwikkeld ;
ii. het ontwerp, de selectie en het gebruik van leermiddelen, leerboeken, schoolsoftware en andere pedagogische instrumenten;
iii. de constructie en het gebruik van hulpmiddelen voor observatie en evaluatie; deze laatste is specifiek gericht op begrip en formatieve evaluatie, waarbij de verantwoordelijkheid en de deelneming van de leerling aan zijn leerproces worden aangemoedigd;
iv. het ontwerpen en uitvoeren van gedifferentieerde pedagogische praktijken en van een geïndividualiseerde begeleiding van de leerlingen, rekening houdend met hun eerdere verworven kennis, hun profiel en, in voorkomend geval, hun specifieke behoeften, en met name steunend op co-onderwijs of pedagogische co-interventie ;
v. de ontwikkeling van interdisciplinaire leeractiviteiten;
f) de integratie van digitale technologieën in hun pedagogische praktijken te beheersen;
g) op transversale wijze rekening te houden met opvoeding tot de media, EVRAS en gender;
h) een welwillend relationeel kader te scheppen om de communicatie met de leerlingen, hun omgeving, in het bijzonder hun familie, en met collega's te vergemakkelijken;
i) de klasgroep in een opvoedkundige en pedagogische situatie op stimulerende, structurerende en geruststellende wijze te leiden;
4° de vaardigheden van de reflexieve beroepsbeoefenaar. Deze competenties komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en didactiek kritisch te lezen en te gebruiken voor hun onderwijsactiviteiten, alsmede gebruik te maken van verschillende disciplines in de menswetenschappen om beroepssituaties te analyseren en daarin te handelen;
b) individueel en met zijn/haar medeleerlingen een kritische en nauwgezette observatie en analyse te maken van zijn/haar eigen praktijken en het effect daarvan op de leerlingen, teneinde zijn/haar onderwijs te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te wijzigen met het oog op doeltreffendheid en billijkheid.
c) geleidelijk zijn beroepsidentiteit op te bouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio.]1
1° bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in artikel 1.5.2-2 bedoelde verbeteringsdoelstellingen;
2° binnen het onderwijsteam van elke school collectieve en geïndividualiseerde competenties te ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstellingen van de school;
3° het mogelijk maken hun kennis en competenties op peil te houden, te verbeteren of aan te passen met het oog op de uitvoering van de prioritaire en specifieke opdrachten bedoeld in dit wetboek.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het onderwijsteam van de scholen is gericht op de verdere ontwikkeling van de beroepsvaardigheden, met name die die bij de initiële opleiding begonnen zijn:
1° de competenties van de institutionele, sociale en culturele actor. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
a) als sociale en culturele actor op te treden binnen de school en de samenleving, ook in hun transformatie, diversiteit te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen voor een grotere sociale samenhang;
b) inzicht te hebben in de ethische vraagstukken en de deontologische en regelgevingskaders van het beroep op democratische en verantwoorde wijze te eerbiedigen;
c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijssysteem te analyseren en daarin te handelen, in het bijzonder door interactie met collega's, ouders, directie en andere actoren, teneinde :
i) deel te nemen aan de sturing van de school en mee te werken aan de verbetering van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;
ii) van de school een plaats te maken waar leerlingen in een positief klimaat leren, zich ontwikkelen en vormen, en niet een plaats van selectie;
d) de controle van zijn administratieve situatie en de opvolging van zijn persoonlijk administratief dossier.
2° de vaardigheden van de actor van een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende capaciteiten:
a) te investeren in samenwerking binnen een onderwijsteam om het professionalisme en deskundigheid ervan te vergroten door de collectieve intelligentie te mobiliseren, met name tijdens overleg;
b) zijn/haar individuele opleidingsbehoeften vast te stellen en deel te nemen aan de vaststelling van de opleidingsbehoeften van het onderwijsteam;
c) bij te dragen tot de verspreiding, binnen het onderwijsteam, van de kennis die zij tijdens de opleiding hebben verworven, of van de vaardigheden die zij hebben ontwikkeld of door ervaring hebben verworven.
3° de vaardigheden van de organisator en begeleider van het leren in een evolutieve dynamiek. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
a) de inhoud van de vakgebieden, hun epistemologische grondslagen, hun wetenschappelijke en technologische evolutie, hun didactiek en de methodologie van hun onderwijs te beheersen;
b) de kennis die verband houdt met het leerproces, het onderzoek naar de verschillende modellen en theorieën van het onderwijs te beheersen;
c) de schriftelijke en mondelinge Franse taal grondig te beheersen om op passende wijze les te geven en te communiceren in de verschillende contexten en vakgebieden die met het beroep verband houden;
d) rekening te houden met de taaldimensie van leren en onderwijzen en deze te ontwikkelen, met aandacht voor de taal van de school of de taal van het leren en zich bewust van het sociaal en cultureel ongelijke karakter van de kennismaking met deze taal;
e) op te treden als pedagoog in de klas en de schoolinrichting in een collectief perspectief, met name door :
i. het ontwerpen en toepassen van een onderwijs- en leermethode, die een verscheidenheid aan praktijken omvat, waardoor de motivatie en het zelfvertrouwen van de leerlingen worden vergroot en hun creativiteit en zin voor initiatief en samenwerking worden ontwikkeld ;
ii. het ontwerp, de selectie en het gebruik van leermiddelen, leerboeken, schoolsoftware en andere pedagogische instrumenten;
iii. de constructie en het gebruik van hulpmiddelen voor observatie en evaluatie; deze laatste is specifiek gericht op begrip en formatieve evaluatie, waarbij de verantwoordelijkheid en de deelneming van de leerling aan zijn leerproces worden aangemoedigd;
iv. het ontwerpen en uitvoeren van gedifferentieerde pedagogische praktijken en van een geïndividualiseerde begeleiding van de leerlingen, rekening houdend met hun eerdere verworven kennis, hun profiel en, in voorkomend geval, hun specifieke behoeften, en met name steunend op co-onderwijs of pedagogische co-interventie ;
v. de ontwikkeling van interdisciplinaire leeractiviteiten;
f) de integratie van digitale technologieën in hun pedagogische praktijken te beheersen;
g) op transversale wijze rekening te houden met opvoeding tot de media, EVRAS en gender;
h) een welwillend relationeel kader te scheppen om de communicatie met de leerlingen, hun omgeving, in het bijzonder hun familie, en met collega's te vergemakkelijken;
i) de klasgroep in een opvoedkundige en pedagogische situatie op stimulerende, structurerende en geruststellende wijze te leiden;
4° de vaardigheden van de reflexieve beroepsbeoefenaar. Deze competenties komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en didactiek kritisch te lezen en te gebruiken voor hun onderwijsactiviteiten, alsmede gebruik te maken van verschillende disciplines in de menswetenschappen om beroepssituaties te analyseren en daarin te handelen;
b) individueel en met zijn/haar medeleerlingen een kritische en nauwgezette observatie en analyse te maken van zijn/haar eigen praktijken en het effect daarvan op de leerlingen, teneinde zijn/haar onderwijs te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te wijzigen met het oog op doeltreffendheid en billijkheid.
c) geleidelijk zijn beroepsidentiteit op te bouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio.]1
Art. 6.1.2 -2. 1 § 1er. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe éducative des écoles a pour visées :
1° de contribuer à l'amélioration de la qualité du système éducatif en poursuivant les objectifs d'amélioration visés à l'article 1.5.2-2;
2° de développer, dans l'équipe éducative de chaque école des compétences collectives et personnalisées susceptibles de rencontrer les objectifs spécifiques de l'école ;
3° de permettre l'entretien, le perfectionnement ou l'ajustement de leurs connaissances et de leurs compétences dans la perspective de les rendre aptes à exercer les missions prioritaires et spécifiques visées par le présent Code.
§ 2. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe éducative des écoles porte sur la poursuite du développement des compétences professionnelles, notamment celles entamées lors de la formation initiale :
1° les compétences de l'acteur institutionnel, social et culturel. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) agir comme acteur social et culturel au sein de l'école et de la société, y compris dans leur transformation, intégrer la diversité et développer des pratiques citoyennes pour plus de cohésion sociale ;
b) comprendre les enjeux éthiques et respecter les cadres déontologiques et réglementaires de la profession dans une perspective démocratique et de responsabilité ;
c) analyser l'environnement organisationnel et institutionnel du système éducatif et agir en son sein notamment en interagissant avec les collègues, les parents, la direction et d'autres acteurs afin de :
i) s'inscrire dans la démarche de pilotage de l'école et de participer aux démarches d'amélioration du système éducatif de la Communauté française ;
ii) faire de l'école un lieu où les élèves apprennent, se développent et se forment dans un climat positif, et non un lieu de sélection ;
d) maitriser sa situation administrative et le suivi de son dossier administratif personnel.
2° les compétences de l'acteur d'une organisation apprenante dans une dynamique collective. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) s'investir dans le travail collaboratif au sein d'une équipe éducative afin d'en augmenter le professionnalisme et l'expertise par la mobilisation de l'intelligence collective, notamment au cours de concertations ;
b) identifier ses besoins de formation individuelle et participer à l'identification des besoins de formation de l'équipe éducative ;
c) contribuer à la diffusion, au sein de l'équipe éducative, des acquis liés aux formations suivies ou des capacités développées par celles-ci ou par l'expérience.
3° les compétences de l'organisateur et accompagnateur d'apprentissages dans une dynamique évolutive. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) maitriser les contenus disciplinaires, leurs fondements épistémologiques, leur évolution scientifique et technologique, leur didactique et la méthodologie de leur enseignement ;
b) maitriser les savoirs relatifs aux processus d'apprentissage, aux recherches sur les différents modèles et théories de l'enseignement ;
c) maitriser la langue française écrite et orale de manière approfondie pour enseigner et communiquer de manière adéquate dans les divers contextes et les différentes disciplines liés à la profession ;
d) prendre en compte et développer les dimensions langagières des apprentissages et enseignements, en étant attentif à la langue de scolarisation ou langue d'apprentissage et conscient du caractère socialement et culturellement inégal de la familiarisation à celle-ci ;
e) agir comme pédagogue au sein de la classe et au sein de l'établissement scolaire dans une perspective collective, notamment à travers :
i. la conception et la mise en oeuvre d'une démarche d'enseignement et d'apprentissage, comprenant des pratiques variées de nature à renforcer la motivation et la promotion de la confiance en soi des élèves et à développer leur créativité et leur esprit d'initiative et de coopération ;
ii. la conception, le choix et l'utilisation de supports didactiques, de manuels, de logiciels scolaires et d'autres outils pédagogiques ;
iii. la construction et l'utilisation de supports d'observation et d'évaluation ; cette dernière étant spécifiquement à visée compréhensive et formative, favorisant la responsabilisation et la participation de l'élève dans ses apprentissages ;
iv. la conception et la mise en oeuvre de pratiques de différenciation pédagogique, d'accompagnement personnalisé des élèves tenant compte de leurs acquis antérieurs, de leur profil d'apprenant et, s'il échet, de leurs besoins spécifiques et reposant notamment sur le co-enseignement ou la co-intervention pédagogique ;
v. la mise en place d'activités d'apprentissage interdisciplinaires ;
f) maîtriser l'intégration des technologies numériques dans ses pratiques pédagogiques ;
g) prendre en compte l'éducation aux médias, l'EVRAS ainsi que le genre de manière transversale ;
h) créer un cadre relationnel bienveillant pour faciliter la communication avec les élèves, leur entourage notamment familial, ainsi qu'avec les collègues ;
i) gérer le groupe-classe en situation éducative et pédagogique de manière stimulante, structurante et sécurisante ;
4° les compétences du praticien réflexif. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) lire de manière critique les résultats de recherches scientifiques en éducation et en didactique et s'en inspirer pour son action d'enseignement ainsi que s'appuyer sur diverses disciplines des sciences humaines pour analyser et agir en situation professionnelle ;
b) mener, individuellement et avec ses pairs, une observation et une analyse critique et rigoureuse de ses propres pratiques et de leur impact sur les élèves afin de réguler son enseignement et d'en faire évoluer les stratégies et conditions de mise en oeuvre dans une perspective d'efficacité et d'équité.
c) construire progressivement son identité professionnelle, notamment en mobilisant des outils de développement professionnel personnel tel que le portfolio.]1
1° de contribuer à l'amélioration de la qualité du système éducatif en poursuivant les objectifs d'amélioration visés à l'article 1.5.2-2;
2° de développer, dans l'équipe éducative de chaque école des compétences collectives et personnalisées susceptibles de rencontrer les objectifs spécifiques de l'école ;
3° de permettre l'entretien, le perfectionnement ou l'ajustement de leurs connaissances et de leurs compétences dans la perspective de les rendre aptes à exercer les missions prioritaires et spécifiques visées par le présent Code.
§ 2. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe éducative des écoles porte sur la poursuite du développement des compétences professionnelles, notamment celles entamées lors de la formation initiale :
1° les compétences de l'acteur institutionnel, social et culturel. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) agir comme acteur social et culturel au sein de l'école et de la société, y compris dans leur transformation, intégrer la diversité et développer des pratiques citoyennes pour plus de cohésion sociale ;
b) comprendre les enjeux éthiques et respecter les cadres déontologiques et réglementaires de la profession dans une perspective démocratique et de responsabilité ;
c) analyser l'environnement organisationnel et institutionnel du système éducatif et agir en son sein notamment en interagissant avec les collègues, les parents, la direction et d'autres acteurs afin de :
i) s'inscrire dans la démarche de pilotage de l'école et de participer aux démarches d'amélioration du système éducatif de la Communauté française ;
ii) faire de l'école un lieu où les élèves apprennent, se développent et se forment dans un climat positif, et non un lieu de sélection ;
d) maitriser sa situation administrative et le suivi de son dossier administratif personnel.
2° les compétences de l'acteur d'une organisation apprenante dans une dynamique collective. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) s'investir dans le travail collaboratif au sein d'une équipe éducative afin d'en augmenter le professionnalisme et l'expertise par la mobilisation de l'intelligence collective, notamment au cours de concertations ;
b) identifier ses besoins de formation individuelle et participer à l'identification des besoins de formation de l'équipe éducative ;
c) contribuer à la diffusion, au sein de l'équipe éducative, des acquis liés aux formations suivies ou des capacités développées par celles-ci ou par l'expérience.
3° les compétences de l'organisateur et accompagnateur d'apprentissages dans une dynamique évolutive. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) maitriser les contenus disciplinaires, leurs fondements épistémologiques, leur évolution scientifique et technologique, leur didactique et la méthodologie de leur enseignement ;
b) maitriser les savoirs relatifs aux processus d'apprentissage, aux recherches sur les différents modèles et théories de l'enseignement ;
c) maitriser la langue française écrite et orale de manière approfondie pour enseigner et communiquer de manière adéquate dans les divers contextes et les différentes disciplines liés à la profession ;
d) prendre en compte et développer les dimensions langagières des apprentissages et enseignements, en étant attentif à la langue de scolarisation ou langue d'apprentissage et conscient du caractère socialement et culturellement inégal de la familiarisation à celle-ci ;
e) agir comme pédagogue au sein de la classe et au sein de l'établissement scolaire dans une perspective collective, notamment à travers :
i. la conception et la mise en oeuvre d'une démarche d'enseignement et d'apprentissage, comprenant des pratiques variées de nature à renforcer la motivation et la promotion de la confiance en soi des élèves et à développer leur créativité et leur esprit d'initiative et de coopération ;
ii. la conception, le choix et l'utilisation de supports didactiques, de manuels, de logiciels scolaires et d'autres outils pédagogiques ;
iii. la construction et l'utilisation de supports d'observation et d'évaluation ; cette dernière étant spécifiquement à visée compréhensive et formative, favorisant la responsabilisation et la participation de l'élève dans ses apprentissages ;
iv. la conception et la mise en oeuvre de pratiques de différenciation pédagogique, d'accompagnement personnalisé des élèves tenant compte de leurs acquis antérieurs, de leur profil d'apprenant et, s'il échet, de leurs besoins spécifiques et reposant notamment sur le co-enseignement ou la co-intervention pédagogique ;
v. la mise en place d'activités d'apprentissage interdisciplinaires ;
f) maîtriser l'intégration des technologies numériques dans ses pratiques pédagogiques ;
g) prendre en compte l'éducation aux médias, l'EVRAS ainsi que le genre de manière transversale ;
h) créer un cadre relationnel bienveillant pour faciliter la communication avec les élèves, leur entourage notamment familial, ainsi qu'avec les collègues ;
i) gérer le groupe-classe en situation éducative et pédagogique de manière stimulante, structurante et sécurisante ;
4° les compétences du praticien réflexif. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) lire de manière critique les résultats de recherches scientifiques en éducation et en didactique et s'en inspirer pour son action d'enseignement ainsi que s'appuyer sur diverses disciplines des sciences humaines pour analyser et agir en situation professionnelle ;
b) mener, individuellement et avec ses pairs, une observation et une analyse critique et rigoureuse de ses propres pratiques et de leur impact sur les élèves afin de réguler son enseignement et d'en faire évoluer les stratégies et conditions de mise en oeuvre dans une perspective d'efficacité et d'équité.
c) construire progressivement son identité professionnelle, notamment en mobilisant des outils de développement professionnel personnel tel que le portfolio.]1
Art. 6.1.2 -3. 1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra heeft als doelstellingen :
1° bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in punt 1.5.2-2 bedoelde doelstellingen voor verbetering en meer in het bijzonder van de volgende doelstellingen
a) steun voor inclusieve scholen;
b) moeilijkheden te ontdekken en leerlingen te helpen slagen op school ;
c) bestrijding van absenteïsme en afhaken op school ;
d) steun voor de betrekkingen tussen school en gezin ;
e) begeleiding geïntegreerd in een educatieve aanpak van begeleiding die in partnerschap met alle educatieve en externe actoren wordt verstrekt;
2° in het team van elk PMS-centrum collectieve en geïndividualiseerde vaardigheden te ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstellingen van het centrum;
3° hun kennis en vaardigheden op peil te houden, te verbeteren of aan te passen met het oog op hun geschiktheid voor de vervulling van de taken waarmee de PMS-centra krachtens een decretale of wettelijke bepaling zijn belast.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding van de teamleden van de PMS-centra is gericht op de verdere ontwikkeling van hun professionele competenties, met name die waarmee zij tijdens hun initiële opleiding zijn begonnen:
1° de competenties van de institutionele, sociale en culturele actor. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
a) optreden als sociale en culturele educatieve actor binnen het onderwijsstelsel en de samenleving, met inbegrip van hun transformatie, teneinde diversiteit te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen met het oog op een grotere sociale samenhang;
b) ethische vraagstukken te begrijpen en de deontologische en regelgevingskaders van het beroep vanuit een democratisch en verantwoordelijk perspectief te respecteren;
c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel te analyseren en daarin te handelen, met name door contacten te onderhouden met collega's, personeelsleden van de scholen waarmee het centrum samenwerkt, ouders en andere actoren, met het oog op :
i. deel uit te maken van het sturingsproces van het centrum;
ii. deel te nemen aan de verbetering van het onderwijsstelsel van de Franse Gemeenschap;
iii. de school tot een plaats te maken waar leerlingen in een positief klimaat leren, zich ontwikkelen en een opleiding vormen, en niet tot een plaats van selectie;
d) zijn of haar administratieve situatie en de opvolging van zijn of haar persoonlijk administratief dossier te controleren.
2° de vaardigheden van de actor van een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende capaciteiten:
a) te investeren in de samenwerking van een multidisciplinair team, teneinde het professionalisme en de deskundigheid te vergroten door de collectieve intelligentie te mobiliseren, met name tijdens teamvergaderingen;
b) samen te werken en relevante informatie mee te delen aan het onderwijsteam;
c) zijn/haar individuele opleidingsbehoeften vast te stellen en deel te nemen aan de vaststelling van de opleidingsbehoeften van het multidisciplinaire team;
d) bij te dragen tot de verspreiding binnen het multidisciplinaire team van het PMS-centrum van de kennis die is verworven door middel van gevolgde opleidingen of de vaardigheden die door dergelijke opleidingen of door ervaring zijn ontwikkeld.
3° de vaardigheden van de persoon die het schooltraject en de ontwikkeling van de leerling begeleidt door het gezin erbij te betrekken, in een evolutief proces. Deze competenties worden uitgedrukt door :
a) de ontwikkeling van de vaardigheden :
i. betrekkingen met de leerlingen, met inbegrip van hun familiekring, en met collega's en professionele partners, met inbegrip van het onderwijsteam;
ii. groepsanimatie en -beheer;
iii. luisteren, verzamelen van relevante gegevens, analyse en multidisciplinaire opvolging van situaties;
b) beheersing van de wetenschappelijke inhoud in verband met de opdrachten van de PMS-centra en de functie die binnen het PMS-centrum wordt vervuld.
4° de vaardigheden van de reflectieve beroepsbeoefenaar. Deze bekwaamheden komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in verband met de opdrachten van de PMS-centra en de binnen het centrum uitgeoefende functie kritisch te lezen en zich daaruit te laten inspireren voor zijn/haar professionele actie, alsmede zich te baseren op verschillende disciplines van de menswetenschappen om in beroepssituaties te analyseren en te handelen;
b) individueel en met zijn/haar medeleerlingen een kritische en nauwgezette observatie en analyse te maken van zijn/haar eigen praktijken en de gevolgen daarvan voor de leerlingen, teneinde deze te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te wijzigen vanuit een oogpunt van doeltreffendheid en rechtvaardigheid. In deze analyse is de genderdimensie geïntegreerd;
c) geleidelijk zijn beroepsidentiteit op te bouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio.]1
1° bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in punt 1.5.2-2 bedoelde doelstellingen voor verbetering en meer in het bijzonder van de volgende doelstellingen
a) steun voor inclusieve scholen;
b) moeilijkheden te ontdekken en leerlingen te helpen slagen op school ;
c) bestrijding van absenteïsme en afhaken op school ;
d) steun voor de betrekkingen tussen school en gezin ;
e) begeleiding geïntegreerd in een educatieve aanpak van begeleiding die in partnerschap met alle educatieve en externe actoren wordt verstrekt;
2° in het team van elk PMS-centrum collectieve en geïndividualiseerde vaardigheden te ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstellingen van het centrum;
3° hun kennis en vaardigheden op peil te houden, te verbeteren of aan te passen met het oog op hun geschiktheid voor de vervulling van de taken waarmee de PMS-centra krachtens een decretale of wettelijke bepaling zijn belast.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding van de teamleden van de PMS-centra is gericht op de verdere ontwikkeling van hun professionele competenties, met name die waarmee zij tijdens hun initiële opleiding zijn begonnen:
1° de competenties van de institutionele, sociale en culturele actor. Deze competenties worden vertaald door de volgende capaciteiten:
a) optreden als sociale en culturele educatieve actor binnen het onderwijsstelsel en de samenleving, met inbegrip van hun transformatie, teneinde diversiteit te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen met het oog op een grotere sociale samenhang;
b) ethische vraagstukken te begrijpen en de deontologische en regelgevingskaders van het beroep vanuit een democratisch en verantwoordelijk perspectief te respecteren;
c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel te analyseren en daarin te handelen, met name door contacten te onderhouden met collega's, personeelsleden van de scholen waarmee het centrum samenwerkt, ouders en andere actoren, met het oog op :
i. deel uit te maken van het sturingsproces van het centrum;
ii. deel te nemen aan de verbetering van het onderwijsstelsel van de Franse Gemeenschap;
iii. de school tot een plaats te maken waar leerlingen in een positief klimaat leren, zich ontwikkelen en een opleiding vormen, en niet tot een plaats van selectie;
d) zijn of haar administratieve situatie en de opvolging van zijn of haar persoonlijk administratief dossier te controleren.
2° de vaardigheden van de actor van een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende capaciteiten:
a) te investeren in de samenwerking van een multidisciplinair team, teneinde het professionalisme en de deskundigheid te vergroten door de collectieve intelligentie te mobiliseren, met name tijdens teamvergaderingen;
b) samen te werken en relevante informatie mee te delen aan het onderwijsteam;
c) zijn/haar individuele opleidingsbehoeften vast te stellen en deel te nemen aan de vaststelling van de opleidingsbehoeften van het multidisciplinaire team;
d) bij te dragen tot de verspreiding binnen het multidisciplinaire team van het PMS-centrum van de kennis die is verworven door middel van gevolgde opleidingen of de vaardigheden die door dergelijke opleidingen of door ervaring zijn ontwikkeld.
3° de vaardigheden van de persoon die het schooltraject en de ontwikkeling van de leerling begeleidt door het gezin erbij te betrekken, in een evolutief proces. Deze competenties worden uitgedrukt door :
a) de ontwikkeling van de vaardigheden :
i. betrekkingen met de leerlingen, met inbegrip van hun familiekring, en met collega's en professionele partners, met inbegrip van het onderwijsteam;
ii. groepsanimatie en -beheer;
iii. luisteren, verzamelen van relevante gegevens, analyse en multidisciplinaire opvolging van situaties;
b) beheersing van de wetenschappelijke inhoud in verband met de opdrachten van de PMS-centra en de functie die binnen het PMS-centrum wordt vervuld.
4° de vaardigheden van de reflectieve beroepsbeoefenaar. Deze bekwaamheden komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in verband met de opdrachten van de PMS-centra en de binnen het centrum uitgeoefende functie kritisch te lezen en zich daaruit te laten inspireren voor zijn/haar professionele actie, alsmede zich te baseren op verschillende disciplines van de menswetenschappen om in beroepssituaties te analyseren en te handelen;
b) individueel en met zijn/haar medeleerlingen een kritische en nauwgezette observatie en analyse te maken van zijn/haar eigen praktijken en de gevolgen daarvan voor de leerlingen, teneinde deze te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te wijzigen vanuit een oogpunt van doeltreffendheid en rechtvaardigheid. In deze analyse is de genderdimensie geïntegreerd;
c) geleidelijk zijn beroepsidentiteit op te bouwen, met name door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke professionele ontwikkeling, zoals het portfolio.]1
Art. 6.1.2 -3. 1 § 1er. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS a pour visées :
1° de contribuer à l'amélioration de la qualité du système éducatif en poursuivant les objectifs d'amélioration visés à l'article 1.5.2-2 et, plus particulièrement, les objectifs suivants :
a) le soutien à l'école inclusive;
b) le repérage des difficultés et l'aide à la réussite scolaire ;
c) la lutte contre l'absentéisme et le décrochage ;
d) le soutien aux relations écoles/familles ;
e) l'orientation intégrée dans une approche éducative de l'orientation assurée en partenariat avec l'ensemble des acteurs éducatifs et acteurs extérieurs ;
2° de développer, dans l'équipe de chaque Centre PMS des compétences collectives et personnalisées susceptibles de rencontrer les objectifs spécifiques du Centre ;
3° de permettre l'entretien, le perfectionnement ou l'ajustement de leurs connaissances et de leurs compétences dans la perspective de les rendre aptes à exercer les missions qui sont confiées aux Centres PMS en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire.
§ 2. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe des Centres PMS porte sur la poursuite du développement des compétences professionnelles, notamment celles entamées lors de leur formation initiale :
1° les compétences de l'acteur institutionnel, social et culturel. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) agir comme acteur éducatif social et culturel au sein du système éducatif et de la société, y compris dans leur transformation, d'intégrer la diversité et de développer des pratiques citoyennes pour plus de cohésion sociale;
b) comprendre des enjeux éthiques et respecter les cadres déontologiques et réglementaires de la profession dans une perspective démocratique et de responsabilité;
c) analyser l'environnement organisationnel et institutionnel du système éducatif et agir en son sein notamment en interagissant avec les collègues, les membres du personnel des écoles avec lesquelles le centre collabore, les parents et d'autres acteurs afin de :
i. s'inscrire dans la démarche de pilotage du centre;
ii. participer aux démarches d'amélioration du système éducatif de la Communauté française;
iii. contribuer à faire de l'école un lieu où les élèves apprennent, se développent et se forment dans un climat positif, et non un lieu de sélection;
d) maîtriser sa situation administrative et le suivi de son dossier administratif personnel.
2° les compétences de l'acteur d'une organisation apprenante dans une dynamique collective. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) s'investir dans le au travail collaboratif d'une équipe pluridisciplinaire, afin d'en augmenter le professionnalisme et l'expertise par la mobilisation de l'intelligence collective, notamment au cours des réunions d'équipe ;
b) collaborer et communiquer les éléments pertinents avec l'équipe éducative ;
c) identifier ses besoins de formation individuelle et participer à l'identification des besoins de formation de l'équipe pluridisciplinaire ;
d) contribuer à la diffusion au sein de l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS des acquis liés aux formations suivies ou des capacités développées par celles-ci ou par l'expérience.
3° les compétences de l'accompagnateur du parcours scolaire de l'élève et de son développement en y associant la famille, dans une dynamique évolutive. Ces compétences se traduisent par :
a) le développement de capacités :
i. relationnelles à l'égard des élèves, en ce compris leur entourage notamment familial, et à l'égard des collègues et des partenaires professionnels dont l'équipe éducative ;
ii. d'animation et de gestion de groupes;
iii. d'écoute, de recueil de données pertinentes, d'analyse et de suivi pluridisciplinaire des situations ;
b) la maîtrise des contenus scientifiques, en rapport avec les missions des Centres PMS et la fonction exercée au sein du Centre PMS.
4° les compétences du praticien réflexif. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) lire de manière critique les résultats de recherches scientifiques en rapport avec les missions des Centres PMS et la fonction exercée au sein du Centre et s'en inspirer pour son action professionnelle ainsi que s'appuyer sur diverses disciplines des sciences humaines pour analyser et agir en situation professionnelle;
b) mener, individuellement et avec ses pairs, une observation et une analyse critique et rigoureuse de ses propres pratiques et de leur impact sur les élèves afin de les réguler et d'en faire évoluer les stratégies et conditions de mise en oeuvre dans une perspective d'efficacité et d'équité. Cette analyse intègre la dimension de genre ;
c) construire progressivement son identité professionnelle, notamment en mobilisant des outils de développement professionnel personnel, tel que le portfolio.]1
1° de contribuer à l'amélioration de la qualité du système éducatif en poursuivant les objectifs d'amélioration visés à l'article 1.5.2-2 et, plus particulièrement, les objectifs suivants :
a) le soutien à l'école inclusive;
b) le repérage des difficultés et l'aide à la réussite scolaire ;
c) la lutte contre l'absentéisme et le décrochage ;
d) le soutien aux relations écoles/familles ;
e) l'orientation intégrée dans une approche éducative de l'orientation assurée en partenariat avec l'ensemble des acteurs éducatifs et acteurs extérieurs ;
2° de développer, dans l'équipe de chaque Centre PMS des compétences collectives et personnalisées susceptibles de rencontrer les objectifs spécifiques du Centre ;
3° de permettre l'entretien, le perfectionnement ou l'ajustement de leurs connaissances et de leurs compétences dans la perspective de les rendre aptes à exercer les missions qui sont confiées aux Centres PMS en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire.
§ 2. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe des Centres PMS porte sur la poursuite du développement des compétences professionnelles, notamment celles entamées lors de leur formation initiale :
1° les compétences de l'acteur institutionnel, social et culturel. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) agir comme acteur éducatif social et culturel au sein du système éducatif et de la société, y compris dans leur transformation, d'intégrer la diversité et de développer des pratiques citoyennes pour plus de cohésion sociale;
b) comprendre des enjeux éthiques et respecter les cadres déontologiques et réglementaires de la profession dans une perspective démocratique et de responsabilité;
c) analyser l'environnement organisationnel et institutionnel du système éducatif et agir en son sein notamment en interagissant avec les collègues, les membres du personnel des écoles avec lesquelles le centre collabore, les parents et d'autres acteurs afin de :
i. s'inscrire dans la démarche de pilotage du centre;
ii. participer aux démarches d'amélioration du système éducatif de la Communauté française;
iii. contribuer à faire de l'école un lieu où les élèves apprennent, se développent et se forment dans un climat positif, et non un lieu de sélection;
d) maîtriser sa situation administrative et le suivi de son dossier administratif personnel.
2° les compétences de l'acteur d'une organisation apprenante dans une dynamique collective. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) s'investir dans le au travail collaboratif d'une équipe pluridisciplinaire, afin d'en augmenter le professionnalisme et l'expertise par la mobilisation de l'intelligence collective, notamment au cours des réunions d'équipe ;
b) collaborer et communiquer les éléments pertinents avec l'équipe éducative ;
c) identifier ses besoins de formation individuelle et participer à l'identification des besoins de formation de l'équipe pluridisciplinaire ;
d) contribuer à la diffusion au sein de l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS des acquis liés aux formations suivies ou des capacités développées par celles-ci ou par l'expérience.
3° les compétences de l'accompagnateur du parcours scolaire de l'élève et de son développement en y associant la famille, dans une dynamique évolutive. Ces compétences se traduisent par :
a) le développement de capacités :
i. relationnelles à l'égard des élèves, en ce compris leur entourage notamment familial, et à l'égard des collègues et des partenaires professionnels dont l'équipe éducative ;
ii. d'animation et de gestion de groupes;
iii. d'écoute, de recueil de données pertinentes, d'analyse et de suivi pluridisciplinaire des situations ;
b) la maîtrise des contenus scientifiques, en rapport avec les missions des Centres PMS et la fonction exercée au sein du Centre PMS.
4° les compétences du praticien réflexif. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) lire de manière critique les résultats de recherches scientifiques en rapport avec les missions des Centres PMS et la fonction exercée au sein du Centre et s'en inspirer pour son action professionnelle ainsi que s'appuyer sur diverses disciplines des sciences humaines pour analyser et agir en situation professionnelle;
b) mener, individuellement et avec ses pairs, une observation et une analyse critique et rigoureuse de ses propres pratiques et de leur impact sur les élèves afin de les réguler et d'en faire évoluer les stratégies et conditions de mise en oeuvre dans une perspective d'efficacité et d'équité. Cette analyse intègre la dimension de genre ;
c) construire progressivement son identité professionnelle, notamment en mobilisant des outils de développement professionnel personnel, tel que le portfolio.]1
Art. 6.1.2 -4. [1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale clusters heeft tot doel:
1° bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in artikel 1.5.2-2 bedoelde verbeteringsdoelstellingen en meer specifiek met betrekking tot de volgende doelstellingen:
a) ontwikkeling en ondersteuning van inclusieve scholen;
b) ondersteuning en monitoring van maatregelen om leerlingen met speciale behoeften te helpen slagen in het gewoon onderwijs;
2° binnen het multidisciplinaire team van elk territoriaal cluster collectieve en gepersonaliseerde vaardigheden ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstelling(en) van het territoriale cluster;
3° om het onderhoud, de verbetering of de aanpassing van hun kennis en vaardigheden mogelijk te maken teneinde hen geschikt te maken om de opdrachten uit te voeren die door dit Wetboek aan de plaatselijke afdelingen worden toevertrouwd.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster richt zich op de verdere ontwikkeling van de hieronder genoemde professionele vaardigheden:
1° de vaardigheden van de institutionele, sociale en culturele speler. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
a) optreden als sociale en culturele speler binnen scholen, het onderwijssysteem en de samenleving, ook bij hun transformatie, door diversiteit, non-discriminatie, gelijkheid en inclusie te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen voor een grotere sociale cohesie;
b) de ethische kwesties begrijpen en de ethische en regelgevende kaders van het beroep op een democratische en verantwoordelijke manier respecteren;
c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel analyseren en daarin handelen, inzonderheid door interactie met collega's, ouders, management en andere belanghebbenden, teneinde :
i. deel uit te maken van de beheersaanpak van het territoriale cluster;
ii. deel te nemen aan inspanningen om het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap te verbeteren;
iii. om van scholen voor gewoon onderwijs een plaats te maken waar leerlingen met speciale behoeften leren, zich ontwikkelen en leren in een positieve en zorgzame omgeving;
d) het beheren van je administratieve toestand en het bijhouden van je persoonlijke administratieve dossier;
2° de vaardigheden van de speler in een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden worden weerspiegeld in de volgende vaardigheden:
a) investeren in samenwerking binnen het multidisciplinaire team van het territoriale cluster om de professionaliteit en deskundigheid te vergroten door collectieve intelligentie te mobiliseren, inzonderheid tijdens teamvergaderingen;
b) samenwerken en relevante informatie te communiceren met opvoedend teams in scholen voor gewoon onderwijs;
c) zijn individuele opleidingsbehoeften identificeren en deelnemen aan de identificatie van de collectieve opleidingsbehoeften van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster;
d) bijdragen tot de verspreiding, binnen het multidisciplinaire team van het territoriale cluster, van de door opleiding verworven kennis of de door opleiding of ervaring ontwikkelde vaardigheden;
3° de vaardigheden van de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster in een evoluerende dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in:
a) de beheersing van de vakinhoud, de epistemologische grondslagen, de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling, de didactiek en de methodologie voor het onderwijs, afhankelijk van het ambt binnen de afdeling;
b) kennis van leerprocessen en onderzoek naar de verschillende onderwijsmodellen en -theorieën;
c) de wetenschappelijke inhoud met betrekking tot inclusieve scholen en speciale behoeften beheersen;
d) de technieken van groepsmanagement en het leiden van teamvergaderingen in de context van de collectieve opdrachten van de afdelingen beheersen, inzonderheid door ondersteuning van verandering;
e) een grondige beheersing hebben van het geschreven en gesproken Frans om adequaat les te kunnen geven en te kunnen communiceren in de verschillende contexten en disciplines die verband houden met het beroep;
f) de taaldimensies van leren en onderwijzen in aanmerking te nemen en te ontwikkelen, met aandacht voor de taal van het onderwijs of de taal van het leren, en zich bewust te zijn van het sociaal en cultureel ongelijke karakter van het vertrouwd raken met taal;
g) op te treden als facilitator voor opvoedend teams in gewone scholen, met het oog op samenwerking, hetzij via de collectieve opdrachten van de clusters, hetzij via individuele opdrachten, inzonderheid via:
i. advies over het ontwerp en de uitvoering van een onderwijs- en leeraanpak die gericht is op leerlingen met speciale behoeften, met inbegrip van gevarieerde en gedifferentieerde praktijken. Deze zijn bedoeld om de motivatie en het zelfvertrouwen van leerlingen te vergroten en hun creativiteit, initiatief en samenwerkingsgeest te ontwikkelen;
ii. het adviseren van opvoedend teams in scholen voor gewoon onderwijs over het ontwerp, de keuze en het gebruik van leermiddelen, schoolboeken, schoolsoftware en andere leermiddelen die zijn aangepast aan leerlingen met speciale behoeften;
iii. advies over de ontwikkeling en het gebruik van observatie- en evaluatie-instrumenten, voornamelijk met betrekking tot het verzamelen van relevante gegevens, de uitvoering, analyse en evaluatie van protocollen voor redelijke aanpassingen en permanente volledige integratie en de multidisciplinaire follow-up daarvan, evenals, waar nodig, samenwerking bij het proces van doorverwijzing naar het gespecialiseerd onderwijs;
iv. advies over het beheersen en integreren van digitale technologieën in de onderwijspraktijk, om personeel in scholen voor gewoon onderwijs te begeleiden bij het aanpassen van digitale hulpmiddelen voor elke leerling met speciale behoeften;
4° de vaardigheden van de reflectieve beroepsbeoefenaar. Deze vaardigheden worden weerspiegeld in de volgende vaardigheden:
a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en didactiek kritisch lezen en er gebruik van maken bij hun onderwijsactiviteiten, en zich baseren op verschillende vakken van de sociale en geesteswetenschappen om beroepstoestanden te analyseren en er naar te handelen;
b) individueel en in samenwerking met hun medeleerlingen een kritische en rigoureuze observatie en analyse uitvoeren van hun eigen praktijken en het effect daarvan op leerlingen, teneinde deze effectiever te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te ontwikkelen met het oog op effectiviteit en rechtvaardigheid. Deze analyse omvat ook de genderdimensie;
c) geleidelijk hun professionele identiteit opbouwen, inzonderheid door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke beroepsopleiding zoals het portfolio.]1
1° bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijssysteem door het nastreven van de in artikel 1.5.2-2 bedoelde verbeteringsdoelstellingen en meer specifiek met betrekking tot de volgende doelstellingen:
a) ontwikkeling en ondersteuning van inclusieve scholen;
b) ondersteuning en monitoring van maatregelen om leerlingen met speciale behoeften te helpen slagen in het gewoon onderwijs;
2° binnen het multidisciplinaire team van elk territoriaal cluster collectieve en gepersonaliseerde vaardigheden ontwikkelen die kunnen beantwoorden aan de specifieke doelstelling(en) van het territoriale cluster;
3° om het onderhoud, de verbetering of de aanpassing van hun kennis en vaardigheden mogelijk te maken teneinde hen geschikt te maken om de opdrachten uit te voeren die door dit Wetboek aan de plaatselijke afdelingen worden toevertrouwd.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding van de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster richt zich op de verdere ontwikkeling van de hieronder genoemde professionele vaardigheden:
1° de vaardigheden van de institutionele, sociale en culturele speler. Deze vaardigheden komen tot uiting in de volgende vaardigheden:
a) optreden als sociale en culturele speler binnen scholen, het onderwijssysteem en de samenleving, ook bij hun transformatie, door diversiteit, non-discriminatie, gelijkheid en inclusie te integreren en burgerschapspraktijken te ontwikkelen voor een grotere sociale cohesie;
b) de ethische kwesties begrijpen en de ethische en regelgevende kaders van het beroep op een democratische en verantwoordelijke manier respecteren;
c) de organisatorische en institutionele omgeving van het onderwijsstelsel analyseren en daarin handelen, inzonderheid door interactie met collega's, ouders, management en andere belanghebbenden, teneinde :
i. deel uit te maken van de beheersaanpak van het territoriale cluster;
ii. deel te nemen aan inspanningen om het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap te verbeteren;
iii. om van scholen voor gewoon onderwijs een plaats te maken waar leerlingen met speciale behoeften leren, zich ontwikkelen en leren in een positieve en zorgzame omgeving;
d) het beheren van je administratieve toestand en het bijhouden van je persoonlijke administratieve dossier;
2° de vaardigheden van de speler in een lerende organisatie in een collectieve dynamiek. Deze vaardigheden worden weerspiegeld in de volgende vaardigheden:
a) investeren in samenwerking binnen het multidisciplinaire team van het territoriale cluster om de professionaliteit en deskundigheid te vergroten door collectieve intelligentie te mobiliseren, inzonderheid tijdens teamvergaderingen;
b) samenwerken en relevante informatie te communiceren met opvoedend teams in scholen voor gewoon onderwijs;
c) zijn individuele opleidingsbehoeften identificeren en deelnemen aan de identificatie van de collectieve opleidingsbehoeften van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster;
d) bijdragen tot de verspreiding, binnen het multidisciplinaire team van het territoriale cluster, van de door opleiding verworven kennis of de door opleiding of ervaring ontwikkelde vaardigheden;
3° de vaardigheden van de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster in een evoluerende dynamiek. Deze vaardigheden komen tot uiting in:
a) de beheersing van de vakinhoud, de epistemologische grondslagen, de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling, de didactiek en de methodologie voor het onderwijs, afhankelijk van het ambt binnen de afdeling;
b) kennis van leerprocessen en onderzoek naar de verschillende onderwijsmodellen en -theorieën;
c) de wetenschappelijke inhoud met betrekking tot inclusieve scholen en speciale behoeften beheersen;
d) de technieken van groepsmanagement en het leiden van teamvergaderingen in de context van de collectieve opdrachten van de afdelingen beheersen, inzonderheid door ondersteuning van verandering;
e) een grondige beheersing hebben van het geschreven en gesproken Frans om adequaat les te kunnen geven en te kunnen communiceren in de verschillende contexten en disciplines die verband houden met het beroep;
f) de taaldimensies van leren en onderwijzen in aanmerking te nemen en te ontwikkelen, met aandacht voor de taal van het onderwijs of de taal van het leren, en zich bewust te zijn van het sociaal en cultureel ongelijke karakter van het vertrouwd raken met taal;
g) op te treden als facilitator voor opvoedend teams in gewone scholen, met het oog op samenwerking, hetzij via de collectieve opdrachten van de clusters, hetzij via individuele opdrachten, inzonderheid via:
i. advies over het ontwerp en de uitvoering van een onderwijs- en leeraanpak die gericht is op leerlingen met speciale behoeften, met inbegrip van gevarieerde en gedifferentieerde praktijken. Deze zijn bedoeld om de motivatie en het zelfvertrouwen van leerlingen te vergroten en hun creativiteit, initiatief en samenwerkingsgeest te ontwikkelen;
ii. het adviseren van opvoedend teams in scholen voor gewoon onderwijs over het ontwerp, de keuze en het gebruik van leermiddelen, schoolboeken, schoolsoftware en andere leermiddelen die zijn aangepast aan leerlingen met speciale behoeften;
iii. advies over de ontwikkeling en het gebruik van observatie- en evaluatie-instrumenten, voornamelijk met betrekking tot het verzamelen van relevante gegevens, de uitvoering, analyse en evaluatie van protocollen voor redelijke aanpassingen en permanente volledige integratie en de multidisciplinaire follow-up daarvan, evenals, waar nodig, samenwerking bij het proces van doorverwijzing naar het gespecialiseerd onderwijs;
iv. advies over het beheersen en integreren van digitale technologieën in de onderwijspraktijk, om personeel in scholen voor gewoon onderwijs te begeleiden bij het aanpassen van digitale hulpmiddelen voor elke leerling met speciale behoeften;
4° de vaardigheden van de reflectieve beroepsbeoefenaar. Deze vaardigheden worden weerspiegeld in de volgende vaardigheden:
a) de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van onderwijs en didactiek kritisch lezen en er gebruik van maken bij hun onderwijsactiviteiten, en zich baseren op verschillende vakken van de sociale en geesteswetenschappen om beroepstoestanden te analyseren en er naar te handelen;
b) individueel en in samenwerking met hun medeleerlingen een kritische en rigoureuze observatie en analyse uitvoeren van hun eigen praktijken en het effect daarvan op leerlingen, teneinde deze effectiever te reguleren en de strategieën en voorwaarden voor de uitvoering ervan te ontwikkelen met het oog op effectiviteit en rechtvaardigheid. Deze analyse omvat ook de genderdimensie;
c) geleidelijk hun professionele identiteit opbouwen, inzonderheid door gebruik te maken van instrumenten voor persoonlijke beroepsopleiding zoals het portfolio.]1
Art. 6.1.2 -4. [1 § 1er. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux a pour visées :
1° de contribuer à l'amélioration de la qualité du système éducatif en poursuivant les objectifs d'amélioration visés à l'article 1.5.2-2 et, plus particulièrement, en lien avec les objectifs suivants :
a) le développement et le soutien à l'école inclusive ;
b) l'aide et le suivi des réponses à apporter dans le cadre de la réussite scolaire des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire ;
2° de développer, dans l'équipe pluridisciplinaire de chaque pôle territorial, des compétences collectives et personnalisées susceptibles de rencontrer le ou les objectif(s) spécifique(s) du pôle territorial ;
3° de permettre l'entretien, le perfectionnement ou l'ajustement de leurs connaissances et de leurs compétences dans la perspective de les rendre aptes à exercer les missions qui sont confiées aux pôles territoriaux par le présent Code.
§ 2. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial porte sur la poursuite du développement des compétences professionnelles, listées ci-dessous :
1° les compétences de l'acteur institutionnel, social et culturel. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) agir comme acteur social et culturel au sein de l'école, du système éducatif et de la société, y compris dans leur transformation, intégrer la diversité, la non-discrimination, l'égalité et l'inclusion et développer des pratiques citoyennes pour plus de cohésion sociale ;
b) comprendre les enjeux éthiques et respecter de manière individuelle et collaborative les cadres déontologiques et réglementaires de la profession dans une perspective démocratique et de responsabilité ;
c) analyser l'environnement organisationnel et institutionnel du système éducatif et agir en son sein notamment en interagissant avec les collègues, les parents, la direction, les autres acteurs afin de :
i. s'inscrire dans la démarche de pilotage du pôle territorial ;
ii. participer aux démarches d'amélioration du système éducatif de la Communauté française ;
iii. contribuer à faire des écoles d'enseignement ordinaire un lieu où les élèves à besoins spécifiques apprennent, se développent et se forment dans un climat positif et bienveillant ;
d) maitriser sa situation administrative et le suivi de son dossier administratif personnel ;
2° les compétences de l'acteur d'une organisation apprenante dans une dynamique collective. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) s'investir dans le travail collaboratif au sein de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial afin d'en augmenter le professionnalisme et l'expertise par la mobilisation de l'intelligence collective, notamment au cours des réunions d'équipe ;
b) collaborer et communiquer les éléments pertinents avec les équipes pédagogiques des écoles d'enseignement ordinaire ;
c) identifier ses besoins individuels de formation et participer à l'identification des besoins collectifs de formation de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial ;
d) contribuer à la diffusion, au sein de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial, des acquis liés aux formations suivies ou des capacités développées par celles-ci ou par l'expérience ;
3° les compétences des membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial dans une dynamique évolutive. Ces compétences se traduisent par :
a) maitriser les contenus disciplinaires, leurs fondements épistémologiques, leur évolution scientifique et technologique, leur didactique et la méthodologie de leur enseignement selon la fonction exercée dans le pôle ;
b) maitriser les savoirs relatifs aux processus d'apprentissage, aux recherches sur les différents modèles et théories de l'enseignement ;
c) maitriser les contenus scientifiques en lien avec l'école inclusive et les besoins spécifiques ;
d) maitriser les techniques de gestion de groupe et d'animation de réunions d'équipe dans le cadre des missions collectives des pôles, notamment au travers de l'accompagnement au changement ;
e) maitriser la langue française écrite et orale de manière approfondie pour enseigner et communiquer de manière adéquate dans les divers contextes et les différentes disciplines liés à la profession ;
f) prendre en compte et développer les dimensions langagières des apprentissages et enseignements, en étant attentif à la langue de scolarisation ou langue d'apprentissage et conscient du caractère socialement et culturellement inégal de la familiarisation à celle-ci ;
g) agir comme facilitateur pour les équipes pédagogiques des écoles d'enseignement ordinaire dans une perspective collaborative soit au travers des missions collectives des pôles, soit des missions individuelles, notamment à travers :
i. le conseil à la conception et la mise en oeuvre d'une démarche d'enseignement et d'apprentissage orientée pour les élèves à besoins spécifiques, comprenant des pratiques variées et différenciées. Ces dernières sont destinées à renforcer la motivation et la promotion de la confiance en soi des élèves et aussi à développer leur créativité et leur esprit d'initiative et de coopération ;
ii. le conseil pour les équipes pédagogiques des écoles d'enseignement ordinaire, dans la conception, le choix et l'utilisation de supports didactiques, de manuels, de logiciels scolaires et d'autres outils pédagogiques adaptés aux élèves présentant des besoins spécifiques ;
iii. le conseil à la construction et l'utilisation de supports d'observation et d'évaluation comprenant principalement le recueil de données pertinentes, la mise en place, l'analyse et l'évaluation des protocoles d'aménagements raisonnables et d'intégration permanente totale et leur suivi pluridisciplinaire, ainsi que le cas échéant, la collaboration au processus d'orientation vers l'enseignement spécialisé ;
iv. le conseil à la maitrise et l'intégration des technologies numériques dans ses pratiques pédagogiques pour aiguiller le personnel des écoles d'enseignement ordinaire dans l'adaptation des outils numériques pour chaque élève à besoins spécifiques ;
4° les compétences du praticien réflexif. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) lire de manière critique les résultats de recherches scientifiques en éducation et en didactique et s'en inspirer pour son action d'enseignement ainsi que s'appuyer sur diverses disciplines des sciences humaines pour analyser et agir en situation professionnelle ;
b) mener, individuellement et en collaboration avec ses pairs, une observation et une analyse critique et rigoureuse de ses propres pratiques et de leur impact sur les élèves afin de mieux les réguler et d'en faire évoluer les stratégies et conditions de mise en oeuvre dans une perspective d'efficacité et d'équité. Cette analyse intègre la dimension de genre ;
c) construire progressivement son identité professionnelle, notamment en mobilisant des outils de développement professionnel personnel tel que le portfolio.]1
1° de contribuer à l'amélioration de la qualité du système éducatif en poursuivant les objectifs d'amélioration visés à l'article 1.5.2-2 et, plus particulièrement, en lien avec les objectifs suivants :
a) le développement et le soutien à l'école inclusive ;
b) l'aide et le suivi des réponses à apporter dans le cadre de la réussite scolaire des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire ;
2° de développer, dans l'équipe pluridisciplinaire de chaque pôle territorial, des compétences collectives et personnalisées susceptibles de rencontrer le ou les objectif(s) spécifique(s) du pôle territorial ;
3° de permettre l'entretien, le perfectionnement ou l'ajustement de leurs connaissances et de leurs compétences dans la perspective de les rendre aptes à exercer les missions qui sont confiées aux pôles territoriaux par le présent Code.
§ 2. La formation professionnelle continue des membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial porte sur la poursuite du développement des compétences professionnelles, listées ci-dessous :
1° les compétences de l'acteur institutionnel, social et culturel. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) agir comme acteur social et culturel au sein de l'école, du système éducatif et de la société, y compris dans leur transformation, intégrer la diversité, la non-discrimination, l'égalité et l'inclusion et développer des pratiques citoyennes pour plus de cohésion sociale ;
b) comprendre les enjeux éthiques et respecter de manière individuelle et collaborative les cadres déontologiques et réglementaires de la profession dans une perspective démocratique et de responsabilité ;
c) analyser l'environnement organisationnel et institutionnel du système éducatif et agir en son sein notamment en interagissant avec les collègues, les parents, la direction, les autres acteurs afin de :
i. s'inscrire dans la démarche de pilotage du pôle territorial ;
ii. participer aux démarches d'amélioration du système éducatif de la Communauté française ;
iii. contribuer à faire des écoles d'enseignement ordinaire un lieu où les élèves à besoins spécifiques apprennent, se développent et se forment dans un climat positif et bienveillant ;
d) maitriser sa situation administrative et le suivi de son dossier administratif personnel ;
2° les compétences de l'acteur d'une organisation apprenante dans une dynamique collective. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) s'investir dans le travail collaboratif au sein de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial afin d'en augmenter le professionnalisme et l'expertise par la mobilisation de l'intelligence collective, notamment au cours des réunions d'équipe ;
b) collaborer et communiquer les éléments pertinents avec les équipes pédagogiques des écoles d'enseignement ordinaire ;
c) identifier ses besoins individuels de formation et participer à l'identification des besoins collectifs de formation de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial ;
d) contribuer à la diffusion, au sein de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial, des acquis liés aux formations suivies ou des capacités développées par celles-ci ou par l'expérience ;
3° les compétences des membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial dans une dynamique évolutive. Ces compétences se traduisent par :
a) maitriser les contenus disciplinaires, leurs fondements épistémologiques, leur évolution scientifique et technologique, leur didactique et la méthodologie de leur enseignement selon la fonction exercée dans le pôle ;
b) maitriser les savoirs relatifs aux processus d'apprentissage, aux recherches sur les différents modèles et théories de l'enseignement ;
c) maitriser les contenus scientifiques en lien avec l'école inclusive et les besoins spécifiques ;
d) maitriser les techniques de gestion de groupe et d'animation de réunions d'équipe dans le cadre des missions collectives des pôles, notamment au travers de l'accompagnement au changement ;
e) maitriser la langue française écrite et orale de manière approfondie pour enseigner et communiquer de manière adéquate dans les divers contextes et les différentes disciplines liés à la profession ;
f) prendre en compte et développer les dimensions langagières des apprentissages et enseignements, en étant attentif à la langue de scolarisation ou langue d'apprentissage et conscient du caractère socialement et culturellement inégal de la familiarisation à celle-ci ;
g) agir comme facilitateur pour les équipes pédagogiques des écoles d'enseignement ordinaire dans une perspective collaborative soit au travers des missions collectives des pôles, soit des missions individuelles, notamment à travers :
i. le conseil à la conception et la mise en oeuvre d'une démarche d'enseignement et d'apprentissage orientée pour les élèves à besoins spécifiques, comprenant des pratiques variées et différenciées. Ces dernières sont destinées à renforcer la motivation et la promotion de la confiance en soi des élèves et aussi à développer leur créativité et leur esprit d'initiative et de coopération ;
ii. le conseil pour les équipes pédagogiques des écoles d'enseignement ordinaire, dans la conception, le choix et l'utilisation de supports didactiques, de manuels, de logiciels scolaires et d'autres outils pédagogiques adaptés aux élèves présentant des besoins spécifiques ;
iii. le conseil à la construction et l'utilisation de supports d'observation et d'évaluation comprenant principalement le recueil de données pertinentes, la mise en place, l'analyse et l'évaluation des protocoles d'aménagements raisonnables et d'intégration permanente totale et leur suivi pluridisciplinaire, ainsi que le cas échéant, la collaboration au processus d'orientation vers l'enseignement spécialisé ;
iv. le conseil à la maitrise et l'intégration des technologies numériques dans ses pratiques pédagogiques pour aiguiller le personnel des écoles d'enseignement ordinaire dans l'adaptation des outils numériques pour chaque élève à besoins spécifiques ;
4° les compétences du praticien réflexif. Ces compétences se traduisent par les capacités suivantes :
a) lire de manière critique les résultats de recherches scientifiques en éducation et en didactique et s'en inspirer pour son action d'enseignement ainsi que s'appuyer sur diverses disciplines des sciences humaines pour analyser et agir en situation professionnelle ;
b) mener, individuellement et en collaboration avec ses pairs, une observation et une analyse critique et rigoureuse de ses propres pratiques et de leur impact sur les élèves afin de mieux les réguler et d'en faire évoluer les stratégies et conditions de mise en oeuvre dans une perspective d'efficacité et d'équité. Cette analyse intègre la dimension de genre ;
c) construire progressivement son identité professionnelle, notamment en mobilisant des outils de développement professionnel personnel tel que le portfolio.]1
HOOFDSTUK III. [1 - Algemene organisatie van de voortgezette beroepsopleiding]1
CHAPITRE III. [1 - De l'organisation générale de la formation professionnelle continue]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1
Section Ière. [1 Dispositions générales ]1
Art. 6.1.3 -1.[1 § 1. De voortdurende beroepsopleiding is een recht en een plicht voor de leden van het onderwijsteam van de [2 scholen, leden van het multidisciplinaire team van PMS-centra of leden van het multidisciplinaire team van territoriale clusters]2.
Ze is gericht tot ieder personeelslid bedoeld in artikel 6.1.1-1, benoemd of aangeworven in vast verband of aangesteld of aangeworven in tijdelijk verband, werkzaam op [2 een school, in een PMS-centrum of in een territoriaal cluster]2.
Wanneer de begunstigde ingeschreven is voor een opleiding, is de begunstigde van de opleiding verplicht de volledige opleiding te volgen.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede alinea, kunnen de kandidaten voor een functie bedoeld in artikel 6.1.1-1 die geen aanstelling of een aanwerving in tijdelijk verband meer hebben, zich inschrijven voor en kosteloos deelnemen aan een opleiding bedoeld in artikel 6.1.3-2, 2°, indien zij in het voorafgaande en/of lopende schooljaar ten minste tien schoolwerkdagen in dienst zijn geweest.
De kandidaat bedoeld in het eerste lid dient zijn verzoek tot inschrijving rechtstreeks bij het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding in. Deze kan de inschrijving in chronologische volgorde van indiening van de aanvragen valideren, zodat de groepen waarin nog plaatsen beschikbaar zijn vijftien schoolwerkdagen vóór de datum van de opleiding kunnen worden aangevuld.
De kandidaat bedoeld in het eerste lid wordt niet beschouwd in dienst te zijn gedurende de voortgezette beroepsopleiding die hij volgt en heeft geen recht op enige vorm van bezoldiging of vergoeding.
§ 3. In afwijking van § 1, tweede lid, en op voorwaarde dat het opleidingssysteem door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonië-Bruxelles Enseignement of de betrokken federatie van inrichtende machten relevant wordt geacht, kan elk van hen gemengde voortgezette beroepsopleidingen organiseren waarvan het doelpubliek uit begunstigden van de opleiding en begunstigden van externe opleidingen bestaat. De organisatie van deze opleidingen valt niet onder de in hoofdstuk VIII bedoelde begroting, voor zover het gaat om externe begunstigden van opleidingen. Met de betrokken partner wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld, die ter beschikking van de diensten van de regering wordt gesteld.
Voor de voortgezette beroepsopleidingen waarvan het doelpubliek in principe uitsluitend bestaat uit begunstigden van de opleiding, kunnen het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van betrokken inrichtende machten inschrijvingsaanvragen van externe begunstigden van opleidingen valideren. De inschrijvingen worden behandeld in de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend, zodat de groepen waarin nog plaatsen beschikbaar zijn tien schoolwerkdagen vóór de datum van de opleiding aangevuld kunnen worden.]1
Ze is gericht tot ieder personeelslid bedoeld in artikel 6.1.1-1, benoemd of aangeworven in vast verband of aangesteld of aangeworven in tijdelijk verband, werkzaam op [2 een school, in een PMS-centrum of in een territoriaal cluster]2.
Wanneer de begunstigde ingeschreven is voor een opleiding, is de begunstigde van de opleiding verplicht de volledige opleiding te volgen.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede alinea, kunnen de kandidaten voor een functie bedoeld in artikel 6.1.1-1 die geen aanstelling of een aanwerving in tijdelijk verband meer hebben, zich inschrijven voor en kosteloos deelnemen aan een opleiding bedoeld in artikel 6.1.3-2, 2°, indien zij in het voorafgaande en/of lopende schooljaar ten minste tien schoolwerkdagen in dienst zijn geweest.
De kandidaat bedoeld in het eerste lid dient zijn verzoek tot inschrijving rechtstreeks bij het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding in. Deze kan de inschrijving in chronologische volgorde van indiening van de aanvragen valideren, zodat de groepen waarin nog plaatsen beschikbaar zijn vijftien schoolwerkdagen vóór de datum van de opleiding kunnen worden aangevuld.
De kandidaat bedoeld in het eerste lid wordt niet beschouwd in dienst te zijn gedurende de voortgezette beroepsopleiding die hij volgt en heeft geen recht op enige vorm van bezoldiging of vergoeding.
§ 3. In afwijking van § 1, tweede lid, en op voorwaarde dat het opleidingssysteem door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonië-Bruxelles Enseignement of de betrokken federatie van inrichtende machten relevant wordt geacht, kan elk van hen gemengde voortgezette beroepsopleidingen organiseren waarvan het doelpubliek uit begunstigden van de opleiding en begunstigden van externe opleidingen bestaat. De organisatie van deze opleidingen valt niet onder de in hoofdstuk VIII bedoelde begroting, voor zover het gaat om externe begunstigden van opleidingen. Met de betrokken partner wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld, die ter beschikking van de diensten van de regering wordt gesteld.
Voor de voortgezette beroepsopleidingen waarvan het doelpubliek in principe uitsluitend bestaat uit begunstigden van de opleiding, kunnen het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonie-Bruxelles Enseignement of de federatie van betrokken inrichtende machten inschrijvingsaanvragen van externe begunstigden van opleidingen valideren. De inschrijvingen worden behandeld in de chronologische volgorde waarin de aanvragen zijn ingediend, zodat de groepen waarin nog plaatsen beschikbaar zijn tien schoolwerkdagen vóór de datum van de opleiding aangevuld kunnen worden.]1
Art. 6.1.3 -1.[1 § 1er. La formation professionnelle continue relève d'un droit et d'un devoir pour les membres de l'équipe éducative [2 des écoles, les membres de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS ou les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux]2.
Elle s'adresse à tout membre du personnel visé à l'article 6.1.1-1, nommé ou engagé à titre définitif ou désigné ou engagé à titre temporaire, en fonction dans [2 une école, dans un Centre PMS ou dans un pôle territorial]2.
Lorsqu'il est inscrit à une formation, le bénéficiaire de formation est tenu de la suivre dans son entièreté.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, les candidats à une fonction visée à l'article 6.1.1-1 qui ne bénéficient plus d'une désignation ou d'un engagement à titre temporaire peuvent s'inscrire et participer gratuitement à une formation visée à l'article 6.1.3-2, 2°, s'ils ont été en fonction durant au moins dix jours ouvrables scolaires lors de l'année scolaire précédente et/ou de l'année scolaire en cours.
Le candidat visé à l'alinéa 1er introduit sa demande d'inscription directement auprès de l'Institut de la Formation professionnelle continue. Celui-ci peut valider l'inscription dans l'ordre chronologique d'introduction des demandes pour compléter les groupes dans lesquels des places sont encore disponibles quinze jours ouvrables scolaires avant la date de formation.
Le candidat visé à l'alinéa 1er n'est pas considéré comme étant en activité de service durant la formation professionnelle continue à laquelle il assiste et ne peut prétendre à aucune forme de rémunération ou d'indemnisation.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, à la condition que le dispositif de formation soit jugé pertinent par l'Institut de la Formation professionnelle continue, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée, chacun pour ce qui le concerne peut organiser des formations professionnelles continues mixtes dont le public-cible est composé de bénéficiaires de formations et de bénéficiaires de formation externes. L'organisation de ces formations n'est pas prise en charge par le budget visé au chapitre VIII pour ce qui concerne les bénéficiaires de formation externes. Une convention de collaboration est établie avec le partenaire concerné et est tenue à la disposition des services du gouvernement.
Pour des formations professionnelles continues dont le public-cible est en principe composé exclusivement de bénéficiaires de formations, l'Institut de la Formation professionnelle continue, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée peut valider des demandes d'inscription de bénéficiaires de formation externes. Les inscriptions sont prises dans l'ordre chronologique d'introduction des demandes pour compléter les groupes dans lesquels des places sont encore disponibles dix jours ouvrables scolaires avant la date de formation.]1
Elle s'adresse à tout membre du personnel visé à l'article 6.1.1-1, nommé ou engagé à titre définitif ou désigné ou engagé à titre temporaire, en fonction dans [2 une école, dans un Centre PMS ou dans un pôle territorial]2.
Lorsqu'il est inscrit à une formation, le bénéficiaire de formation est tenu de la suivre dans son entièreté.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, les candidats à une fonction visée à l'article 6.1.1-1 qui ne bénéficient plus d'une désignation ou d'un engagement à titre temporaire peuvent s'inscrire et participer gratuitement à une formation visée à l'article 6.1.3-2, 2°, s'ils ont été en fonction durant au moins dix jours ouvrables scolaires lors de l'année scolaire précédente et/ou de l'année scolaire en cours.
Le candidat visé à l'alinéa 1er introduit sa demande d'inscription directement auprès de l'Institut de la Formation professionnelle continue. Celui-ci peut valider l'inscription dans l'ordre chronologique d'introduction des demandes pour compléter les groupes dans lesquels des places sont encore disponibles quinze jours ouvrables scolaires avant la date de formation.
Le candidat visé à l'alinéa 1er n'est pas considéré comme étant en activité de service durant la formation professionnelle continue à laquelle il assiste et ne peut prétendre à aucune forme de rémunération ou d'indemnisation.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 2, à la condition que le dispositif de formation soit jugé pertinent par l'Institut de la Formation professionnelle continue, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée, chacun pour ce qui le concerne peut organiser des formations professionnelles continues mixtes dont le public-cible est composé de bénéficiaires de formations et de bénéficiaires de formation externes. L'organisation de ces formations n'est pas prise en charge par le budget visé au chapitre VIII pour ce qui concerne les bénéficiaires de formation externes. Une convention de collaboration est établie avec le partenaire concerné et est tenue à la disposition des services du gouvernement.
Pour des formations professionnelles continues dont le public-cible est en principe composé exclusivement de bénéficiaires de formations, l'Institut de la Formation professionnelle continue, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée peut valider des demandes d'inscription de bénéficiaires de formation externes. Les inscriptions sont prises dans l'ordre chronologique d'introduction des demandes pour compléter les groupes dans lesquels des places sont encore disponibles dix jours ouvrables scolaires avant la date de formation.]1
Art. 6.1.3 -2. 1 De voortgezette beroepsopleiding omvat twee soorten opleidingen :
1° die beantwoorden aan collectieve behoeften, die gekenmerkt worden door de verplichte deelname van de begunstigden van de opleiding;
2° die beantwoorden aan geïndividualiseerde behoeften, die gekenmerkt worden door een facultatieve en vrijwillige deelname van de begunstigden van de opleiding.]1
1° die beantwoorden aan collectieve behoeften, die gekenmerkt worden door de verplichte deelname van de begunstigden van de opleiding;
2° die beantwoorden aan geïndividualiseerde behoeften, die gekenmerkt worden door een facultatieve en vrijwillige deelname van de begunstigden van de opleiding.]1
Art. 6.1.3 -2. 1 La formation professionnelle continue comprend deux types de formations :
1° celles répondant à des besoins collectifs, lesquelles se caractérisent par une participation obligatoire des bénéficiaires de formation ;
2° celles répondant à des besoins personnalisés, lesquelles se caractérisent par une participation facultative et volontaire des bénéficiaires de formation.]1
1° celles répondant à des besoins collectifs, lesquelles se caractérisent par une participation obligatoire des bénéficiaires de formation ;
2° celles répondant à des besoins personnalisés, lesquelles se caractérisent par une participation facultative et volontaire des bénéficiaires de formation.]1
Art. 6.1.3 -3.[1 § 1. Voor elk van de in artikel 6.1.3-2 bedoelde opleidingstypen wordt de voortgezette beroepsopleiding op de volgende twee niveaus georganiseerd:
1° op netoverschrijdend niveau, voor alle inrichtende machten, onder de verantwoordelijkheid van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding ;
2° op het niveau van elk netwerk, onder de verantwoordelijkheid van Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten.
[2 Voor de toepassing van lid 1, 2°, wanneer meerdere scholen voor gespecialiseerd onderwijs een territoriaal cluster vormen en wanneer deze scholen behoren tot verschillende inrichtende machten die deel uitmaken van verschillende netten, wordt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de opleiding op het niveau van het net vastgesteld in functie van de organisatie, de aansluiting of de overeenkomst van de school van de hoofdzetel van het territoriale cluster door "Wallonie Bruxelles Enseignement" of door de Federatie van de betrokken inrichtende machten.]2
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, sluit een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een Federatie van inrichtende machten uiterlijk vier maanden na de oprichting van de school of het PMS-centrum een overeenkomst over de voortgezette beroepsopleiding met Wallonie-Bruxelles Enseignement of met een Federatie van inrichtende machten. Als het niet mogelijk is gebleken een overeenkomst te sluiten met de partner van zijn keuze, sluit de betrokken inrichtende macht een overeenkomst met Wallonie-Bruxelles Enseignement, waarbij elke partij bij onenigheid over bepaalde elementen van de overeenkomst arbitrage kan vragen aan de regering.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding wordt georganiseerd met inachtneming van de beginselen van complementariteit en niet-concurrentie tussen de netoverschrijdende niveaus en de netwerken bedoeld in paragraaf 1, eerste lid en op basis van het principe dat een derde van het geheel van het aanbod van voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in de artikelen 6.1.3-8, 6.1.3-9 en 6.1.3-11 op het gebied van de netoverschrijdende niveaus moet worden georganiseerd en dat twee derde van het totale aanbod van voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in de artikelen 6.1.3-8, 6.1.3-9 en 6.1.3-11 op het niveau van elk netwerk moet worden georganiseerd.]1
1° op netoverschrijdend niveau, voor alle inrichtende machten, onder de verantwoordelijkheid van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding ;
2° op het niveau van elk netwerk, onder de verantwoordelijkheid van Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten.
[2 Voor de toepassing van lid 1, 2°, wanneer meerdere scholen voor gespecialiseerd onderwijs een territoriaal cluster vormen en wanneer deze scholen behoren tot verschillende inrichtende machten die deel uitmaken van verschillende netten, wordt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de opleiding op het niveau van het net vastgesteld in functie van de organisatie, de aansluiting of de overeenkomst van de school van de hoofdzetel van het territoriale cluster door "Wallonie Bruxelles Enseignement" of door de Federatie van de betrokken inrichtende machten.]2
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, sluit een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een Federatie van inrichtende machten uiterlijk vier maanden na de oprichting van de school of het PMS-centrum een overeenkomst over de voortgezette beroepsopleiding met Wallonie-Bruxelles Enseignement of met een Federatie van inrichtende machten. Als het niet mogelijk is gebleken een overeenkomst te sluiten met de partner van zijn keuze, sluit de betrokken inrichtende macht een overeenkomst met Wallonie-Bruxelles Enseignement, waarbij elke partij bij onenigheid over bepaalde elementen van de overeenkomst arbitrage kan vragen aan de regering.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding wordt georganiseerd met inachtneming van de beginselen van complementariteit en niet-concurrentie tussen de netoverschrijdende niveaus en de netwerken bedoeld in paragraaf 1, eerste lid en op basis van het principe dat een derde van het geheel van het aanbod van voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in de artikelen 6.1.3-8, 6.1.3-9 en 6.1.3-11 op het gebied van de netoverschrijdende niveaus moet worden georganiseerd en dat twee derde van het totale aanbod van voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in de artikelen 6.1.3-8, 6.1.3-9 en 6.1.3-11 op het niveau van elk netwerk moet worden georganiseerd.]1
Art. 6.1.3 -3.[1 § 1er. Pour chacun des types de formation visés à l'article 6.1.3-2, la formation professionnelle continue est organisée selon les deux niveaux suivants :
1° en interréseaux, pour l'ensemble des pouvoirs organisateurs, sous la responsabilité de l'Institut de la Formation professionnelle continue ;
2° au niveau de chaque réseau, sous la responsabilité de Wallonie-Bruxelles Enseignement et de chaque Fédération de pouvoirs organisateurs.
Pour l'application de l'alinéa 1er, 2°, un pouvoir organisateur qui n'est pas affilié à une Fédération de pouvoirs organisateurs conclut une convention portant sur la formation professionnelle continue avec Wallonie-Bruxelles Enseignement ou avec une Fédération de pouvoirs organisateurs au plus tard quatre mois après la création de l'école ou du Centre PMS. A défaut d'avoir pu trouver un accord avec le partenaire de son choix, le pouvoir organisateur concerné conclut une convention avec Wallonie-Bruxelles Enseignement, chaque partie pouvant solliciter l'arbitrage du gouvernement en cas de désaccord sur certains éléments de la convention.
[2 Pour l'application de l'alinéa 1er, 2°, lorsque plusieurs écoles d'enseignement spécialisé composent un pôle territorial et que lesdites écoles appartiennent à différents pouvoirs organisateurs relevant de réseaux distincts,, la responsabilité d'organiser les formations au niveau réseau est établie en fonction de l'organisation, de l'affiliation ou du conventionnement de l'école siège du pôle territorial par Wallonie Bruxelles Enseignement ou par la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée.]2
§ 2. La formation professionnelle continue est organisée selon les principes de complémentarité et de non-concurrence entre les niveaux interréseaux et réseau visés à au paragraphe 1er, alinéa 1er et en partant du principe qu'un tiers de l'ensemble de l'offre des formations professionnelles continues visées aux articles 6.1.3-8, 6.1.3-9 et 6.1.3-11 doit être organisée au niveau de l'interréseaux et que deux tiers de l'ensemble de l'offre des formations professionnelles continues visées aux articles 6.1.3-8, 6.1.3-9 et 6.1.3-11 doivent être organisés au niveau de chaque réseau.]1
1° en interréseaux, pour l'ensemble des pouvoirs organisateurs, sous la responsabilité de l'Institut de la Formation professionnelle continue ;
2° au niveau de chaque réseau, sous la responsabilité de Wallonie-Bruxelles Enseignement et de chaque Fédération de pouvoirs organisateurs.
Pour l'application de l'alinéa 1er, 2°, un pouvoir organisateur qui n'est pas affilié à une Fédération de pouvoirs organisateurs conclut une convention portant sur la formation professionnelle continue avec Wallonie-Bruxelles Enseignement ou avec une Fédération de pouvoirs organisateurs au plus tard quatre mois après la création de l'école ou du Centre PMS. A défaut d'avoir pu trouver un accord avec le partenaire de son choix, le pouvoir organisateur concerné conclut une convention avec Wallonie-Bruxelles Enseignement, chaque partie pouvant solliciter l'arbitrage du gouvernement en cas de désaccord sur certains éléments de la convention.
[2 Pour l'application de l'alinéa 1er, 2°, lorsque plusieurs écoles d'enseignement spécialisé composent un pôle territorial et que lesdites écoles appartiennent à différents pouvoirs organisateurs relevant de réseaux distincts,, la responsabilité d'organiser les formations au niveau réseau est établie en fonction de l'organisation, de l'affiliation ou du conventionnement de l'école siège du pôle territorial par Wallonie Bruxelles Enseignement ou par la Fédération de pouvoirs organisateurs concernée.]2
§ 2. La formation professionnelle continue est organisée selon les principes de complémentarité et de non-concurrence entre les niveaux interréseaux et réseau visés à au paragraphe 1er, alinéa 1er et en partant du principe qu'un tiers de l'ensemble de l'offre des formations professionnelles continues visées aux articles 6.1.3-8, 6.1.3-9 et 6.1.3-11 doit être organisée au niveau de l'interréseaux et que deux tiers de l'ensemble de l'offre des formations professionnelles continues visées aux articles 6.1.3-8, 6.1.3-9 et 6.1.3-11 doivent être organisés au niveau de chaque réseau.]1
Art. 6.1.3 -4.[1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het gebied van het netoverschrijdend niveau beantwoordt aan de collectieve opleidingsbehoeften die naar voren komen uit :
1° de doelstellingen ter verbetering van het onderwijsstelsel, zoals bedoeld in artikel 1.5.2.-2;
2° de specifieke doelstellingen zoals bedoeld in artikel 1.5.2-2;
3° hetzij de analyse van de opleidingsplannen van alle [2 , PMS-centra of territoriale clusters]2.
In het kader van de opleidingen die verband houden met de prioritaire oriëntaties en thema's bedoeld in artikel 6.1.5-8 heeft de voortgezette beroepsopleiding betrekking op de overname van een thema door alle [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 of een deel daarvan, en beoogt zij, met inachtneming van de vrijheid van pedagogische methoden, de ontwikkeling van gemeenschappelijke beroepsreferenties en -praktijken voor alle [2 PMS-centra of territoriale clusters]2 .
Ze omvat ook de opleidingsprogramma's die bij decretale of reglementaire bepaling automatisch aan het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding worden toevertrouwd omdat zij voor alle [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 of een deel daarvan op dezelfde wijze moeten worden opgezet.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding die georganiseerd wordt op het gebied van de netoverschrijdende niveaus beantwoordt aan de geïndividualiseerde opleidingsbehoeften die voortvloeien uit de persoonlijke opleidingsprojecten van de begunstigden van de opleiding, met als uitgangspunt de doelstellingen ter verbetering van het onderwijsstelsel of de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 1.5.2-2.]1
1° de doelstellingen ter verbetering van het onderwijsstelsel, zoals bedoeld in artikel 1.5.2.-2;
2° de specifieke doelstellingen zoals bedoeld in artikel 1.5.2-2;
3° hetzij de analyse van de opleidingsplannen van alle [2 , PMS-centra of territoriale clusters]2.
In het kader van de opleidingen die verband houden met de prioritaire oriëntaties en thema's bedoeld in artikel 6.1.5-8 heeft de voortgezette beroepsopleiding betrekking op de overname van een thema door alle [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 of een deel daarvan, en beoogt zij, met inachtneming van de vrijheid van pedagogische methoden, de ontwikkeling van gemeenschappelijke beroepsreferenties en -praktijken voor alle [2 PMS-centra of territoriale clusters]2 .
Ze omvat ook de opleidingsprogramma's die bij decretale of reglementaire bepaling automatisch aan het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding worden toevertrouwd omdat zij voor alle [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 of een deel daarvan op dezelfde wijze moeten worden opgezet.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding die georganiseerd wordt op het gebied van de netoverschrijdende niveaus beantwoordt aan de geïndividualiseerde opleidingsbehoeften die voortvloeien uit de persoonlijke opleidingsprojecten van de begunstigden van de opleiding, met als uitgangspunt de doelstellingen ter verbetering van het onderwijsstelsel of de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 1.5.2-2.]1
Art. 6.1.3 -4.[1 § 1er. La formation professionnelle continue organisée au niveau de l'interréseaux répond aux besoins collectifs de formations qui ressortent :
1° soit des objectifs d'amélioration du système éducatif visés à l'article 1.5.2-2;
2° soit des objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2;
3° soit de l'analyse des plans de formations de l'ensemble des écoles [2 , des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2.
Dans le cadre des formations liées aux orientations et thèmes prioritaires visées à l'article 6.1.5-8, la formation professionnelle continue porte sur l'appropriation d'un objet pour l'ensemble ou une partie de l'ensemble [2 des écoles, des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2 et vise, dans le respect de la liberté des méthodes pédagogiques, le développement de références et pratiques professionnelles communes à l'ensemble ou une partie d'ensemble des écoles [2 , des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2.
Elle comprend également les dispositifs de formation qu'une disposition décrétale ou réglementaire confie d'office à l'Institut de la Formation professionnelle continue parce qu'ils doivent être conçus de la même façon pour l'ensemble ou une partie de l'ensemble [2 des écoles, des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2.
§ 2. La formation professionnelle continue organisée au niveau de l'interréseaux répond aux besoins personnalisés de formations qui ressortent des projets personnels de formation des bénéficiaires de formation dont la porte d'entrée sont les objectifs d'amélioration du système éducatif ou les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2.]1
1° soit des objectifs d'amélioration du système éducatif visés à l'article 1.5.2-2;
2° soit des objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2;
3° soit de l'analyse des plans de formations de l'ensemble des écoles [2 , des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2.
Dans le cadre des formations liées aux orientations et thèmes prioritaires visées à l'article 6.1.5-8, la formation professionnelle continue porte sur l'appropriation d'un objet pour l'ensemble ou une partie de l'ensemble [2 des écoles, des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2 et vise, dans le respect de la liberté des méthodes pédagogiques, le développement de références et pratiques professionnelles communes à l'ensemble ou une partie d'ensemble des écoles [2 , des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2.
Elle comprend également les dispositifs de formation qu'une disposition décrétale ou réglementaire confie d'office à l'Institut de la Formation professionnelle continue parce qu'ils doivent être conçus de la même façon pour l'ensemble ou une partie de l'ensemble [2 des écoles, des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2.
§ 2. La formation professionnelle continue organisée au niveau de l'interréseaux répond aux besoins personnalisés de formations qui ressortent des projets personnels de formation des bénéficiaires de formation dont la porte d'entrée sont les objectifs d'amélioration du système éducatif ou les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2.]1
Art. 6.1.3 -5.[1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding die georganiseerd wordt op het niveau van het netwerk beantwoordt aan de collectieve opleidingsbehoeften die voortvloeien uit :
1° ofwel het pedagogisch en opvoedingsproject van elke inrichtende macht of van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van elke federatie van inrichtende macht;
2° of de analyse van de opleidingsplannen van de [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 die betrekking hebben op Wallonie-Bruxelles Enseignement of de Federatie van inrichtende macht.
In het kader van de opleidingen die verband houden met de prioritaire oriëntaties en thema's bedoeld in artikel 6.1.5-8, gaat het om het grondig onderzoek en de uitvoering van een voorwerp in de context [2 van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2.
Onverminderd artikel 6.1.3-3 kan een inrichtende macht, met instemming van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van de betrokken Federatie van inrichtende machten, de opleidingen bedoeld in deze paragraaf organiseren. Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke betrokken federatie van inrichtende machten zorgt voor de financiering en blijft verantwoordelijk voor de opleidingen waarvan zij de organisatie delegeert aan een inrichtende macht.
Onverminderd artikel 6.1.3-3, neemt Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke betrokken federatie van inrichtende machten, binnen de perken van de beschikbare middelen, de organisatie en de financiering op zich van de specifieke opleidingen die door een van hun scholen worden aangevraagd en waarvoor zou worden aangetoond dat de specifieke behoeften in verband met haar opleidingsplan niet zouden worden gedekt door het aanbod van opleidingen tussen netoverschrijdende opleidingen of netwerken of opleidingen die door uitzonderlijke omstandigheden zijn ingegeven.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het niveau van netwerken beantwoordt aan de geïndividualiseerde opleidingsbehoeften die voortvloeien uit de persoonlijke opleidingsprojecten van de begunstigden van een opleiding waarvan het uitgangspunt het pedagogisch en didactisch project van Wallonië-Bruxelles Enseignement of van een van de federaties van inrichtende machten is, zonder rechtstreeks verband met de doelstellingen van verbetering van het onderwijsstelsel of de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de prioritaire interventiegebieden van de PMS-centra [2 en de opdrachten van de territoriale clusters]2.]1
1° ofwel het pedagogisch en opvoedingsproject van elke inrichtende macht of van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van elke federatie van inrichtende macht;
2° of de analyse van de opleidingsplannen van de [2 scholen, PMS-centra of territoriale clusters]2 die betrekking hebben op Wallonie-Bruxelles Enseignement of de Federatie van inrichtende macht.
In het kader van de opleidingen die verband houden met de prioritaire oriëntaties en thema's bedoeld in artikel 6.1.5-8, gaat het om het grondig onderzoek en de uitvoering van een voorwerp in de context [2 van de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2.
Onverminderd artikel 6.1.3-3 kan een inrichtende macht, met instemming van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van de betrokken Federatie van inrichtende machten, de opleidingen bedoeld in deze paragraaf organiseren. Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke betrokken federatie van inrichtende machten zorgt voor de financiering en blijft verantwoordelijk voor de opleidingen waarvan zij de organisatie delegeert aan een inrichtende macht.
Onverminderd artikel 6.1.3-3, neemt Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke betrokken federatie van inrichtende machten, binnen de perken van de beschikbare middelen, de organisatie en de financiering op zich van de specifieke opleidingen die door een van hun scholen worden aangevraagd en waarvoor zou worden aangetoond dat de specifieke behoeften in verband met haar opleidingsplan niet zouden worden gedekt door het aanbod van opleidingen tussen netoverschrijdende opleidingen of netwerken of opleidingen die door uitzonderlijke omstandigheden zijn ingegeven.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het niveau van netwerken beantwoordt aan de geïndividualiseerde opleidingsbehoeften die voortvloeien uit de persoonlijke opleidingsprojecten van de begunstigden van een opleiding waarvan het uitgangspunt het pedagogisch en didactisch project van Wallonië-Bruxelles Enseignement of van een van de federaties van inrichtende machten is, zonder rechtstreeks verband met de doelstellingen van verbetering van het onderwijsstelsel of de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 1.5.2-2 en de prioritaire interventiegebieden van de PMS-centra [2 en de opdrachten van de territoriale clusters]2.]1
Art. 6.1.3 -5.[1 § 1er. La formation professionnelle continue organisée au niveau du réseau répond aux besoins collectifs de formations qui ressortent :
1° soit du projet éducatif et pédagogique de chaque pouvoir organisateur ou de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de chaque Fédération de pouvoirs organisateurs;
2° soit de l'analyse des plans de formations [2 des écoles, des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2 qui concernent Wallonie-Bruxelles Enseignement ou la Fédération de pouvoirs organisateurs.
Dans le cadre des formations liées aux orientations et thèmes prioritaires visées à l'article 6.1.5-8, elle porte sur l'approfondissement et la mise en oeuvre d'un objet dans le contexte [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2.
Sans préjudice de l'article 6.1.3-3, un pouvoir organisateur peut, avec l'accord de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la Fédération des pouvoirs organisateurs concernée, organiser les formations visées au présent paragraphe. Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération des pouvoirs organisateurs concernée prend en charge le financement et reste responsable des formations dont il délègue l'organisation à un pouvoir organisateur.
Sans préjudice de l'article 6.1.3-3, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération des pouvoirs organisateurs concernée prend, dans la limite des moyens disponibles, en charge l'organisation et le financement des formations particulières demandées par une de leurs écoles dont il serait avéré que les besoins spécifiques liés à son plan de formation ne seraient pas couverts par l'éventail des formations interréseaux ou réseaux ou des formations motivées par des circonstances exceptionnelles.
§ 2. La formation professionnelle continue organisée au niveau du réseau répond aux besoins personnalisés de formations qui ressortent des projets personnels de formation des bénéficiaires de formation dont la porte d'entrée est le projet éducatif et pédagogique de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une des Fédérations de pouvoirs organisateurs, sans lien direct avec les objectifs d'amélioration du système éducatif ou les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 et les domaines d'intervention prioritaires pour les Centres PMS [2 et les missions des pôles territoriaux]2.]1
1° soit du projet éducatif et pédagogique de chaque pouvoir organisateur ou de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de chaque Fédération de pouvoirs organisateurs;
2° soit de l'analyse des plans de formations [2 des écoles, des Centres PMS ou des pôles territoriaux]2 qui concernent Wallonie-Bruxelles Enseignement ou la Fédération de pouvoirs organisateurs.
Dans le cadre des formations liées aux orientations et thèmes prioritaires visées à l'article 6.1.5-8, elle porte sur l'approfondissement et la mise en oeuvre d'un objet dans le contexte [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2.
Sans préjudice de l'article 6.1.3-3, un pouvoir organisateur peut, avec l'accord de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou de la Fédération des pouvoirs organisateurs concernée, organiser les formations visées au présent paragraphe. Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération des pouvoirs organisateurs concernée prend en charge le financement et reste responsable des formations dont il délègue l'organisation à un pouvoir organisateur.
Sans préjudice de l'article 6.1.3-3, Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération des pouvoirs organisateurs concernée prend, dans la limite des moyens disponibles, en charge l'organisation et le financement des formations particulières demandées par une de leurs écoles dont il serait avéré que les besoins spécifiques liés à son plan de formation ne seraient pas couverts par l'éventail des formations interréseaux ou réseaux ou des formations motivées par des circonstances exceptionnelles.
§ 2. La formation professionnelle continue organisée au niveau du réseau répond aux besoins personnalisés de formations qui ressortent des projets personnels de formation des bénéficiaires de formation dont la porte d'entrée est le projet éducatif et pédagogique de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une des Fédérations de pouvoirs organisateurs, sans lien direct avec les objectifs d'amélioration du système éducatif ou les objectifs particuliers visés à l'article 1.5.2-2 et les domaines d'intervention prioritaires pour les Centres PMS [2 et les missions des pôles territoriaux]2.]1
Art. 6.1.3 -6.[1 De voortgezette beroepsopleiding wordt georganiseerd als volgt :
1° alle scholen die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
2° alle PMS-centra die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
[2 3° alle territoriale clusters georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]2
Zet kan ook worden georganiseerd door deze twee [2 of drie]2 elementen te groeperen.]1
1° alle scholen die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
2° alle PMS-centra die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd;
[2 3° alle territoriale clusters georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]2
Zet kan ook worden georganiseerd door deze twee [2 of drie]2 elementen te groeperen.]1
Art. 6.1.3 -6.[1 La formation professionnelle continue est organisée selon les ensembles suivants :
1° l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française;
2° l'ensemble des Centres PMS organisés ou subventionnés par la Communauté française;
[2 3° l'ensemble des pôles territoriaux organisés ou subventionnés par la Communauté française.]2
Elle peut aussi être organisée par regroupement de ces deux [2 ou trois]2 ensembles.]1
1° l'ensemble des écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française;
2° l'ensemble des Centres PMS organisés ou subventionnés par la Communauté française;
[2 3° l'ensemble des pôles territoriaux organisés ou subventionnés par la Communauté française.]2
Elle peut aussi être organisée par regroupement de ces deux [2 ou trois]2 ensembles.]1
Afdeling II. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan collectieve behoeften]1
Section II. [1 - La formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs ]1
Art. 6.1.3 -7.[1 § 1. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die bij de opstelling van het sturingsplan van de school of van de tussentijdse evaluatie van de doelstellingenovereenkomst van de school collectief zijn vastgesteld. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die in de doelstellingenovereenkomsten zijn opgenomen en neemt deel aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijsstelsel en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen.
In afwijking van het eerste lid, voor scholen waarvan de prestaties een aanzienlijk verschil laten zien in de zin van artikel 1.5.2-13, beantwoordt de voortgezette beroepsopleiding aan de opleidingsbehoeften die bij de opstelling van het aanpassingsplan van de school collectief worden vastgesteld. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen die in de samenwerkingsprotocollen zijn opgenomen.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die tijdens de ontwikkeling van het opleidingsplan van de PMS-centra collectief zijn vastgesteld.]1
[2 § 3. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die collectief zijn vastgesteld bij de voorbereiding of de tussentijdse evaluatie van de bijlage betreffende het territoriale cluster van de doelstellingenovereenkomst voor de zetelschool. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die in de doelstellingenovereenkomsten zijn opgenomen en draagt bij tot de verwezenlijking van de zesde doelstelling, namelijk de verbetering van het onderwijsstelsel, en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen.]2
In afwijking van het eerste lid, voor scholen waarvan de prestaties een aanzienlijk verschil laten zien in de zin van artikel 1.5.2-13, beantwoordt de voortgezette beroepsopleiding aan de opleidingsbehoeften die bij de opstelling van het aanpassingsplan van de school collectief worden vastgesteld. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de aanpassingsdoelstellingen die in de samenwerkingsprotocollen zijn opgenomen.
§ 2. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die tijdens de ontwikkeling van het opleidingsplan van de PMS-centra collectief zijn vastgesteld.]1
[2 § 3. De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften die collectief zijn vastgesteld bij de voorbereiding of de tussentijdse evaluatie van de bijlage betreffende het territoriale cluster van de doelstellingenovereenkomst voor de zetelschool. Zij draagt bij tot de collectieve verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die in de doelstellingenovereenkomsten zijn opgenomen en draagt bij tot de verwezenlijking van de zesde doelstelling, namelijk de verbetering van het onderwijsstelsel, en, in voorkomend geval, van de specifieke doelstellingen.]2
Art. 6.1.3 -7.[1 § 1er. La formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration du plan de pilotage de l'école ou de l'évaluation intermédiaire du contrat d'objectifs de l'école. Elle contribue à l'atteinte collective des objectifs spécifiques repris dans les contrats d'objectifs et participe à la poursuite des objectifs d'amélioration du système éducatif et, le cas échéant, des objectifs particuliers.
Par dérogation à l'alinéa 1er, pour les écoles dont les performances présentent un écart significatif au sens de l'article 1.5.2-13, la formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration du dispositif d'ajustement de l'école. Elle contribue à l'atteinte collective des objectifs d'ajustement repris dans les protocoles de collaboration.
§ 2. La formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration du plan de formation des Centres PMS.]1
[2 § 3. La formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration ou de l'évaluation intermédiaire de l'annexe relative au pôle territorial du contrat d'objectifs de l'école siège. Elle contribue à l'atteinte collective des objectifs spécifiques repris dans les contrats d'objectifs et participe à la poursuite du sixième objectif d'amélioration du système éducatif et, le cas échéant, des objectifs particuliers.]2
Par dérogation à l'alinéa 1er, pour les écoles dont les performances présentent un écart significatif au sens de l'article 1.5.2-13, la formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration du dispositif d'ajustement de l'école. Elle contribue à l'atteinte collective des objectifs d'ajustement repris dans les protocoles de collaboration.
§ 2. La formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration du plan de formation des Centres PMS.]1
[2 § 3. La formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés collectivement lors de l'élaboration ou de l'évaluation intermédiaire de l'annexe relative au pôle territorial du contrat d'objectifs de l'école siège. Elle contribue à l'atteinte collective des objectifs spécifiques repris dans les contrats d'objectifs et participe à la poursuite du sixième objectif d'amélioration du système éducatif et, le cas échéant, des objectifs particuliers.]2
Art. 6.1.3 -8.[1 § 1. Voor de leden van het onderwijsteam van de school omvat de voortgezette beroepsontwikkeling die beantwoordt aan de collectieve behoeften, zes halve dagen per schooljaar.
Voor de scholen die met toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende een samenwerkingsprotocol hebben gesloten, kan de regering in de lijst van steun- en hulpmiddelen, bedoeld in artikel 1.5.2-15, tweede lid, de mogelijkheid opnemen om het aantal halve dagen, bedoeld in het eerste lid, te verhogen, teneinde de leden van het onderwijsteam van scholen in een aanpassingssysteem in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan halve dagen opleidingen gericht op de behoeften die voortvloeien uit het samenwerkingsprotocol van de school. Deze verhoging mag hoger zijn dan vijf halve dagen per schooljaar.
Tijdens de halve dagen opleiding bedoeld in deze paragraaf, worden de lessen geschorst overeenkomstig de artikelen 1.9.2-2, 1.9.3-4 en 1.9.4-2.
§ 2. Voor de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum omvat de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de collectieve behoeften zes halve dagen per schooljaar.
[2 § 2/1. Voor de leden van het multidisciplinaire team in de territoriale clusters omvat de voortgezette beroepsopleiding om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften zes halve dagen per schooljaar.
Als het territoriale cluster er niet in slaagt een organisatorische oplossing te vinden tijdens de halve opleidingsdagen waarnaar in deze paragraaf wordt verwezen, worden de collectieve en individuele opdrachten opgeschort.]2
§ 3. Het aantal halve dagen bedoeld in de [2 paragrafen 1, 2 en 2/1]2 mag bewaard en verdeeld worden over zes opeenvolgende schooljaren. Dit aantal bewaarde halve dagen wordt verdeeld naar rata van een derde voor het netoverschrijdend niveau en van twee derde voor het netwerkniveau.
De diensten van de regering zorgt voor de controle van de opleidingsverplichting bedoeld in dit artikel volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
Voor de scholen die met toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende een samenwerkingsprotocol hebben gesloten, kan de regering in de lijst van steun- en hulpmiddelen, bedoeld in artikel 1.5.2-15, tweede lid, de mogelijkheid opnemen om het aantal halve dagen, bedoeld in het eerste lid, te verhogen, teneinde de leden van het onderwijsteam van scholen in een aanpassingssysteem in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan halve dagen opleidingen gericht op de behoeften die voortvloeien uit het samenwerkingsprotocol van de school. Deze verhoging mag hoger zijn dan vijf halve dagen per schooljaar.
Tijdens de halve dagen opleiding bedoeld in deze paragraaf, worden de lessen geschorst overeenkomstig de artikelen 1.9.2-2, 1.9.3-4 en 1.9.4-2.
§ 2. Voor de leden van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum omvat de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de collectieve behoeften zes halve dagen per schooljaar.
[2 § 2/1. Voor de leden van het multidisciplinaire team in de territoriale clusters omvat de voortgezette beroepsopleiding om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften zes halve dagen per schooljaar.
Als het territoriale cluster er niet in slaagt een organisatorische oplossing te vinden tijdens de halve opleidingsdagen waarnaar in deze paragraaf wordt verwezen, worden de collectieve en individuele opdrachten opgeschort.]2
§ 3. Het aantal halve dagen bedoeld in de [2 paragrafen 1, 2 en 2/1]2 mag bewaard en verdeeld worden over zes opeenvolgende schooljaren. Dit aantal bewaarde halve dagen wordt verdeeld naar rata van een derde voor het netoverschrijdend niveau en van twee derde voor het netwerkniveau.
De diensten van de regering zorgt voor de controle van de opleidingsverplichting bedoeld in dit artikel volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
Art. 6.1.3 -8.[1 § 1er. En ce qui concerne les membres de l'équipe éducative de l'école, la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs comprend six demi-jours par année scolaire.
Pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants, le gouvernement peut inscrire la possibilité d'augmenter le nombre de demi-jours visés à l'alinéa 1er dans la liste des supports et ressources visées à l'article 1.5.2-15, alinéa 2, pour permettre aux membres de l'équipe éducative des écoles en dispositif d'ajustement de participer à des demi-jours de formations centrées sur les besoins issus du protocole de collaboration de l'école. Cette augmentation ne peut excéder cinq demi-jours par année scolaire.
Durant les demi-jours de formation visés par le présent paragraphe, les cours sont suspendus conformément aux articles 1.9.2-2, 1.9.3-4 et 1.9.4-2.
§ 2. En ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS, la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs comprend six demi-jours par année scolaire.
[2 § 2/1. En ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux, la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs comprend six demi-jours par année scolaire.
A défaut pour le pôle territorial de pouvoir mettre en place une solution organisationnelle durant les demi-jours de formation visés par le présent paragraphe, les missions collectives et les missions individuelles sont suspendues.]2
§ 3. Le nombre de demi-jours visés [2 aux paragraphes 1er, 2 et 2/1]2 peut être capitalisé et réparti sur six années scolaires consécutives. Ce nombre de demi-jours capitalisé est réparti à raison d'un tiers pour le niveau interréseaux et de deux tiers pour le niveau réseau.
Les Services du gouvernement assurent le contrôle de l'obligation de formation prévue par le présent article selon les modalités fixées par le gouvernement.]1
Pour les écoles qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants, le gouvernement peut inscrire la possibilité d'augmenter le nombre de demi-jours visés à l'alinéa 1er dans la liste des supports et ressources visées à l'article 1.5.2-15, alinéa 2, pour permettre aux membres de l'équipe éducative des écoles en dispositif d'ajustement de participer à des demi-jours de formations centrées sur les besoins issus du protocole de collaboration de l'école. Cette augmentation ne peut excéder cinq demi-jours par année scolaire.
Durant les demi-jours de formation visés par le présent paragraphe, les cours sont suspendus conformément aux articles 1.9.2-2, 1.9.3-4 et 1.9.4-2.
§ 2. En ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS, la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs comprend six demi-jours par année scolaire.
[2 § 2/1. En ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux, la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs comprend six demi-jours par année scolaire.
A défaut pour le pôle territorial de pouvoir mettre en place une solution organisationnelle durant les demi-jours de formation visés par le présent paragraphe, les missions collectives et les missions individuelles sont suspendues.]2
§ 3. Le nombre de demi-jours visés [2 aux paragraphes 1er, 2 et 2/1]2 peut être capitalisé et réparti sur six années scolaires consécutives. Ce nombre de demi-jours capitalisé est réparti à raison d'un tiers pour le niveau interréseaux et de deux tiers pour le niveau réseau.
Les Services du gouvernement assurent le contrôle de l'obligation de formation prévue par le présent article selon les modalités fixées par le gouvernement.]1
Art. 6.1.3 -9.[1 § 1. In afwijking van artikel 6.1.3-8 kan de Regering, op eigen initiatief of op verzoek van Wallonie-Bruxelles Enseignement of een Federatie van inrichtende machten, beslissen bijkomende halve dagen van verplichte voortgezette beroepsopleiding te organiseren.
Alvorens bij de regering te worden ingediend, wordt elke aanvraag die uitgaat van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van een Federatie van inrichtende machten onderworpen aan een advies van de Sturingscommissie, dat zelf gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding.
Het aantal extra halve dagen voortgezette beroepsopleiding wordt vastgesteld op ten hoogste zes halve dagen per schooljaar. Deze halve dagen kunnen eventueel worden gecombineerd met een onderbreking van de lessen [3 of een schorsing van de collectieve en/of individuele opdrachten van de territoriale clusters]3.
§ 2. De regering bepaalt het aantal halve dagen, het niveau van de opleiding, de doelgroep, het tijdstip en het (de) behandelde onderwerp(en). Behalve met instemming van Wallonie-Bruxelles Enseignement, de federaties van inrichtende machten en de vakbonden, neemt zij deze beslissingen ten minste één jaar vóór de organisatie van deze opleidingen. De diensten van de regering informeren de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding hierover.
De regering kan de doelgroep in cohorten verdelen en de organisatie van deze extra halve dagen over maximaal zes schooljaren spreiden.
Wanneer de extra halve dagen opleiding buiten de schooltijd worden georganiseerd en de sessies tijdens de schoolvakanties en -verloven worden georganiseerd, moeten tijdens het schooljaar identieke sessies worden georganiseerd. [2 Tussen de zes dagen volgend op de laatste dag van het schooljaar en de zes dagen voorafgaand aan het begin van het volgende schooljaar]2 mogen geen sessies worden georganiseerd.
§ 3. De diensten van de regering houden toezicht op de in dit artikel bedoelde opleidingsverplichting volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
Alvorens bij de regering te worden ingediend, wordt elke aanvraag die uitgaat van Wallonie-Bruxelles Enseignement of van een Federatie van inrichtende machten onderworpen aan een advies van de Sturingscommissie, dat zelf gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding.
Het aantal extra halve dagen voortgezette beroepsopleiding wordt vastgesteld op ten hoogste zes halve dagen per schooljaar. Deze halve dagen kunnen eventueel worden gecombineerd met een onderbreking van de lessen [3 of een schorsing van de collectieve en/of individuele opdrachten van de territoriale clusters]3.
§ 2. De regering bepaalt het aantal halve dagen, het niveau van de opleiding, de doelgroep, het tijdstip en het (de) behandelde onderwerp(en). Behalve met instemming van Wallonie-Bruxelles Enseignement, de federaties van inrichtende machten en de vakbonden, neemt zij deze beslissingen ten minste één jaar vóór de organisatie van deze opleidingen. De diensten van de regering informeren de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding hierover.
De regering kan de doelgroep in cohorten verdelen en de organisatie van deze extra halve dagen over maximaal zes schooljaren spreiden.
Wanneer de extra halve dagen opleiding buiten de schooltijd worden georganiseerd en de sessies tijdens de schoolvakanties en -verloven worden georganiseerd, moeten tijdens het schooljaar identieke sessies worden georganiseerd. [2 Tussen de zes dagen volgend op de laatste dag van het schooljaar en de zes dagen voorafgaand aan het begin van het volgende schooljaar]2 mogen geen sessies worden georganiseerd.
§ 3. De diensten van de regering houden toezicht op de in dit artikel bedoelde opleidingsverplichting volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
Art. 6.1.3 -9.[1 § 1er. Par dérogation à l'article 6.1.3-8, le gouvernement peut décider d'initiative ou à la demande de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une Fédération de pouvoirs organisateurs de l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue obligatoire.
Avant d'être soumise au gouvernement, toute demande émanant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une Fédération de pouvoirs organisateurs fait l'objet d'un avis de la Commission de pilotage elle-même se basant sur l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue.
Le nombre de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue est fixé à un maximum de six demi-jours par année scolaire. Ces demi-jours peuvent être assortis, le cas échéant, d'une suspension des cours [3 ou d'une suspension des missions collectives et/ou individuelles des pôles territoriaux]3.
§ 2. Le gouvernement fixe, le nombre de demi-jours mobilisés, le niveau de formation, le public cible, le moment et la ou les thématique(s) abordée(s). Sauf avec l'accord de Wallonie-Bruxelles Enseignement, des Fédérations de pouvoirs organisateurs ainsi que des organisations syndicales, il prend ces décisions au moins un an avant l'organisation de ces formations. Les services du gouvernement en informent le Conseil de la formation professionnelle continue.
Le gouvernement peut répartir le public cible en cohortes et étaler l'organisation de ces demi-journées supplémentaires sur un maximum de six années scolaires.
Lorsque les demi-jours de formation supplémentaires sont organisés en dehors du temps scolaire et que des sessions sont organisées durant les vacances et congés scolaires, des sessions identiques doivent également être organisées au cours de l'année scolaire. Les sessions ne peuvent pas être organisées [2 entre les six jours qui suivent le dernier jour de l'année scolaire et les six jours qui précèdent la rentrée scolaire suivante]2.
§ 3. Les Services du gouvernement assurent le contrôle de l'obligation de formation prévue par le présent article selon les modalités fixées par le gouvernement.]1
Avant d'être soumise au gouvernement, toute demande émanant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ou d'une Fédération de pouvoirs organisateurs fait l'objet d'un avis de la Commission de pilotage elle-même se basant sur l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue.
Le nombre de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue est fixé à un maximum de six demi-jours par année scolaire. Ces demi-jours peuvent être assortis, le cas échéant, d'une suspension des cours [3 ou d'une suspension des missions collectives et/ou individuelles des pôles territoriaux]3.
§ 2. Le gouvernement fixe, le nombre de demi-jours mobilisés, le niveau de formation, le public cible, le moment et la ou les thématique(s) abordée(s). Sauf avec l'accord de Wallonie-Bruxelles Enseignement, des Fédérations de pouvoirs organisateurs ainsi que des organisations syndicales, il prend ces décisions au moins un an avant l'organisation de ces formations. Les services du gouvernement en informent le Conseil de la formation professionnelle continue.
Le gouvernement peut répartir le public cible en cohortes et étaler l'organisation de ces demi-journées supplémentaires sur un maximum de six années scolaires.
Lorsque les demi-jours de formation supplémentaires sont organisés en dehors du temps scolaire et que des sessions sont organisées durant les vacances et congés scolaires, des sessions identiques doivent également être organisées au cours de l'année scolaire. Les sessions ne peuvent pas être organisées [2 entre les six jours qui suivent le dernier jour de l'année scolaire et les six jours qui précèdent la rentrée scolaire suivante]2.
§ 3. Les Services du gouvernement assurent le contrôle de l'obligation de formation prévue par le présent article selon les modalités fixées par le gouvernement.]1
Afdeling III. [1 - De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde diensten ]1
Section III. [1 - La formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés ]1
Art. 6.1.3 -10.[1 De voortgezette beroepsopleiding beantwoordt aan de opleidingsbehoeften vastgesteld door de begunstigde van de opleiding met het oog op zijn persoonlijke professionele ontwikkeling,
1° hetzij met het oog op de ontwikkeling van aanvullende specifieke competenties of nieuwe beroepscompetenties, met name om bij te dragen tot de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst van de school [2 of de bijlage betreffende zijn territoriale cluster]2;
2. specifieke beroepscompetenties te ontwikkelen die nodig zijn voor :
a) de functie die de werknemer bekleedt, zal bekleden of waarin hij of zij zich profileert;
b) de collectieve opdracht die de werknemer uitoefent, moet uitoefenen of waarin hij zich profileert, zoals bedoeld in het decreet "organisatie van de arbeid";
c) de loopbaanfase waarin de begunstigde van de opleiding zich bevindt;
d) de context waarin de begunstigde van de opleiding zijn functie of opdracht uitvoert.]1
1° hetzij met het oog op de ontwikkeling van aanvullende specifieke competenties of nieuwe beroepscompetenties, met name om bij te dragen tot de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst van de school [2 of de bijlage betreffende zijn territoriale cluster]2;
2. specifieke beroepscompetenties te ontwikkelen die nodig zijn voor :
a) de functie die de werknemer bekleedt, zal bekleden of waarin hij of zij zich profileert;
b) de collectieve opdracht die de werknemer uitoefent, moet uitoefenen of waarin hij zich profileert, zoals bedoeld in het decreet "organisatie van de arbeid";
c) de loopbaanfase waarin de begunstigde van de opleiding zich bevindt;
d) de context waarin de begunstigde van de opleiding zijn functie of opdracht uitvoert.]1
Art. 6.1.3 -10.[1 La formation professionnelle continue répond aux besoins de formation identifiés par le bénéficiaire de formation pour son développement professionnel personnel,
1° soit en vue de développer des compétences spécifiques supplémentaires ou des compétences professionnelles nouvelles notamment en vue de contribuer à la mise en oeuvre du contrat d'objectifs de son école [2 ou de l'annexe relative à son pôle territorial]2;
2° soit en vue de développer des compétences professionnelles spécifiques qui sont nécessaires :
a) à la fonction exercée, à exercer ou dans laquelle il se projette;
b) à la mission collective exercée, à exercer, ou dans laquelle il se projette telle que visée par le décret " organisation du travail ";
c) à l'étape de la carrière dans laquelle le bénéficiaire de formation se situe;
d) au contexte dans lequel le bénéficiaire de formation exerce sa fonction ou sa mission.]1
1° soit en vue de développer des compétences spécifiques supplémentaires ou des compétences professionnelles nouvelles notamment en vue de contribuer à la mise en oeuvre du contrat d'objectifs de son école [2 ou de l'annexe relative à son pôle territorial]2;
2° soit en vue de développer des compétences professionnelles spécifiques qui sont nécessaires :
a) à la fonction exercée, à exercer ou dans laquelle il se projette;
b) à la mission collective exercée, à exercer, ou dans laquelle il se projette telle que visée par le décret " organisation du travail ";
c) à l'étape de la carrière dans laquelle le bénéficiaire de formation se situe;
d) au contexte dans lequel le bénéficiaire de formation exerce sa fonction ou sa mission.]1
Art. 6.1.3 -11.[1 § 1. Wat de leden van het opvoedend schoolteam betreft, kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan individuele behoeften tien halve dagen per schooljaar omvatten, zowel op netoverschrijdend als op netniveau, wanneer ze plaatsvindt tijdens de tijd die normaal wordt besteed aan het werk in de klas als bedoeld in artikel 3 van het decreet "organisatie van het werk".
Gedurende de eerste vijf jaar van zijn ambtsbekleding heeft een lid van het opvoedend team dat ten minste de helft van de lesopdracht voor zijn rekening neemt, recht op twee extra halve dagen opleiding per maand, die kunnen worden gekapitaliseerd over een schooljaar voor een maximum van tien extra halve dagen.
§ 2 Voor de personeelsleden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan gepersonaliseerde behoeften twintig halve dagen per schooljaar omvatten wanneer ze plaatsvindt tijdens de werkuren.
Deze twintig halve dagen omvatten een aantal halve dagen opleiding gewijd aan collective supervisie.
§ 3 Voor de leden van het multidisciplinair team van de territoriale clusters kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de gepersonaliseerde behoeften tien halve dagen per schooljaar omvatten wanneer ze plaatsvindt tijdens hun diensttijd zoals bedoeld in artikel 18/1 van het voornoemde decreet "werkorganisatie".
Deze tien halve dagen kunnen een aantal halve dagen opleiding bevatten die gewijd zijn aan collectieve supervisie.
§ 4 Het aantal halve dagen bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3 kan worden gecumuleerd over zes opeenvolgende schooljaren.
Naast de tijd besteed aan werk in de klas bedoeld in artikel 3 van het decreet "organisatie van het werk" of, voor de leden van het multidisciplinair team van de territoriale clusters, in artikel 18/1 van dat decreet, of de tijd besteed door de begunstigde van de opleiding, wordt de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan gepersonaliseerde behoeften niet beperkt in termen van het aantal halve dagen per opleidingsjaar.]1
Gedurende de eerste vijf jaar van zijn ambtsbekleding heeft een lid van het opvoedend team dat ten minste de helft van de lesopdracht voor zijn rekening neemt, recht op twee extra halve dagen opleiding per maand, die kunnen worden gekapitaliseerd over een schooljaar voor een maximum van tien extra halve dagen.
§ 2 Voor de personeelsleden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan gepersonaliseerde behoeften twintig halve dagen per schooljaar omvatten wanneer ze plaatsvindt tijdens de werkuren.
Deze twintig halve dagen omvatten een aantal halve dagen opleiding gewijd aan collective supervisie.
§ 3 Voor de leden van het multidisciplinair team van de territoriale clusters kan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de gepersonaliseerde behoeften tien halve dagen per schooljaar omvatten wanneer ze plaatsvindt tijdens hun diensttijd zoals bedoeld in artikel 18/1 van het voornoemde decreet "werkorganisatie".
Deze tien halve dagen kunnen een aantal halve dagen opleiding bevatten die gewijd zijn aan collectieve supervisie.
§ 4 Het aantal halve dagen bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3 kan worden gecumuleerd over zes opeenvolgende schooljaren.
Naast de tijd besteed aan werk in de klas bedoeld in artikel 3 van het decreet "organisatie van het werk" of, voor de leden van het multidisciplinair team van de territoriale clusters, in artikel 18/1 van dat decreet, of de tijd besteed door de begunstigde van de opleiding, wordt de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan gepersonaliseerde behoeften niet beperkt in termen van het aantal halve dagen per opleidingsjaar.]1
Modifications
Art. 6.1.3 -11.[1 § 1er. En ce qui concerne les membres de l'équipe éducative des écoles, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés peut comprendre dix demi-journées par année scolaire, que ce soit au niveau interréseaux ou réseau lorsqu'elle se déroule durant le temps en principe dévolu au travail en classe visé à l'article 3 du décret " organisation du travail ".
Durant les cinq premières années de son entrée en fonction, le membre de l'équipe éducative qui effectue des prestations à raison d'au moins une demi-charge bénéficie de deux demi-journées complémentaires de formation par mois, capitalisable sur une année scolaire pour un maximum de dix demi-jours complémentaires.
§ 2. En ce qui concerne les membres du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés peut comprendre vingt demi-journées par année scolaire lorsqu'elle se déroule durant leur temps de prestation.
Ces vingt demi-journées intègrent plusieurs demi-journées de formation consacrées à la supervision collective.
§ 3. En ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés peut comprendre dix demi-journées par année scolaire lorsqu'elle se déroule durant leur temps de prestation visé à l'article 18/1 du décret " organisation du travail " précité.
Ces dix demi-journées peuvent intégrer plusieurs demi-journées de formation consacrées à la supervision collective.
§ 4. Le nombre de demi-jours visés aux paragraphes 1er, 2 et 3 peut être capitalisé sur six années scolaires consécutives.
En dehors du temps dévolu au travail en classe visé à l'article 3 du décret " organisation du travail " ou, en ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux à l'article 18/1 dudit décret, ou du temps de prestation du bénéficiaire de formation, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés n'est pas limitée en nombre de demi-jours par année de formation.]1
Durant les cinq premières années de son entrée en fonction, le membre de l'équipe éducative qui effectue des prestations à raison d'au moins une demi-charge bénéficie de deux demi-journées complémentaires de formation par mois, capitalisable sur une année scolaire pour un maximum de dix demi-jours complémentaires.
§ 2. En ce qui concerne les membres du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés peut comprendre vingt demi-journées par année scolaire lorsqu'elle se déroule durant leur temps de prestation.
Ces vingt demi-journées intègrent plusieurs demi-journées de formation consacrées à la supervision collective.
§ 3. En ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés peut comprendre dix demi-journées par année scolaire lorsqu'elle se déroule durant leur temps de prestation visé à l'article 18/1 du décret " organisation du travail " précité.
Ces dix demi-journées peuvent intégrer plusieurs demi-journées de formation consacrées à la supervision collective.
§ 4. Le nombre de demi-jours visés aux paragraphes 1er, 2 et 3 peut être capitalisé sur six années scolaires consécutives.
En dehors du temps dévolu au travail en classe visé à l'article 3 du décret " organisation du travail " ou, en ce qui concerne les membres de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux à l'article 18/1 dudit décret, ou du temps de prestation du bénéficiaire de formation, la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés n'est pas limitée en nombre de demi-jours par année de formation.]1
Modifications
Art. 6.1.3 -12. 1 In afwijking van de artikelen 6.1.3-2, 2°, en 6.1.3-10, kan een inrichtende macht of zijn afgevaardigde de begunstigde van de opleiding een beroepsopleiding opleggen die beantwoordt aan geïndividualiseerde behoeften en dit slechts als gevolg van een opdracht in verband met de beoordeling van zijn pedagogische bekwaamheid, zoals bepaald in artikel 4, § 4, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst of als gevolg van de beoordeling van de beroepsbekwaamheid van een personeelslid van het multidisciplinaire team, zoals bepaald in artikel 7, § 4, van datzelfde decreet.
Deze beslissing wordt schriftelijk genomen en met redenen omkleed. De inrichtende macht schept de voorwaarden om tijd vrij te maken die in principe bestemd is voor een van de bestanddelen van de opdrachtlast van de leerkracht bedoeld in artikel 2, 1 tot 3 en 5, van het decreet "werkorganisatie", teneinde de begunstigde van de opleiding in staat te stellen de bedoelde opleiding te volgen.]1
Deze beslissing wordt schriftelijk genomen en met redenen omkleed. De inrichtende macht schept de voorwaarden om tijd vrij te maken die in principe bestemd is voor een van de bestanddelen van de opdrachtlast van de leerkracht bedoeld in artikel 2, 1 tot 3 en 5, van het decreet "werkorganisatie", teneinde de begunstigde van de opleiding in staat te stellen de bedoelde opleiding te volgen.]1
Art. 6.1.3 -12. 1 Par dérogation aux articles 6.1.3-2, 2°, et 6.1.3-10, un pouvoir organisateur ou son délégué peut imposer une formation professionnelle répondant à des besoins personnalisés à un bénéficiaire de formation uniquement à la suite d'une mission portant sur l'appréciation de son aptitude pédagogique, telle que prévue à l'article 4, § 4, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ou à la suite de l'appréciation de l'aptitude professionnelle d'un membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire telle que prévue à l'article 7, § 4, du même décret.
Cette décision est écrite et motivée. Le pouvoir organisateur met en place les conditions pour libérer du temps en principe dédié à l'une des composantes de la charge enseignante visée à l'article 2, 1 à 3 et 5, du décret " organisation du travail " pour permettre au bénéficiaire de formation de suivre ladite formation.]1
Cette décision est écrite et motivée. Le pouvoir organisateur met en place les conditions pour libérer du temps en principe dédié à l'une des composantes de la charge enseignante visée à l'article 2, 1 à 3 et 5, du décret " organisation du travail " pour permettre au bénéficiaire de formation de suivre ladite formation.]1
Art. 6.1.3 -13.[1 De inrichtende macht van een school organiseert, in de gevallen en onder de voorwaarden die door de regering worden vastgesteld, de vervanging van de begunstigden van een opleiding die tot het personeel behoren en een beroepsopleiding volgen die aan de geïndividualiseerde behoeften beantwoordt, namelijk
1° door studenten die hun stage lopen in het kader van de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 20 van het decreet van 7 februari 2019 betreffende de initiële opleiding van de leerkrachten;
2° binnen de hiertoe voorziene begrotingskredieten en volgens de nadere regels bepaald door de regering hetzij door :
a) personeelsleden die daartoe tijdelijk aangewezen of aangeworven zijn, hetzij geplaatst met gedeeltelijk opdrachtverlies of voorlopig teruggeroepen in dienstactiviteit ;
b) pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten ;
3° door andere leden van het pedagogisch team.
Voor scholen van gewoon basisonderwijs en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten met toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende, kan de inrichtende macht een beroep doen op de bepalingen van het eerste lid, 2°, b), om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen van voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1.]1
[2 In de mate van het mogelijke moet de inrichtende macht van een territoriaal cluster alles in het werk stellen voor de vervanging zorgen van een lid van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster dat een beroepsopleiding volgt om tegemoet te komen aan gepersonaliseerde behoeften, door andere leden van het multidisciplinaire team.]2
1° door studenten die hun stage lopen in het kader van de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 20 van het decreet van 7 februari 2019 betreffende de initiële opleiding van de leerkrachten;
2° binnen de hiertoe voorziene begrotingskredieten en volgens de nadere regels bepaald door de regering hetzij door :
a) personeelsleden die daartoe tijdelijk aangewezen of aangeworven zijn, hetzij geplaatst met gedeeltelijk opdrachtverlies of voorlopig teruggeroepen in dienstactiviteit ;
b) pedagogische, sportieve, culturele of artistieke activiteiten ;
3° door andere leden van het pedagogisch team.
Voor scholen van gewoon basisonderwijs en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs die een samenwerkingsprotocol hebben gesloten met toepassing van de artikelen 1.5.2-13 en volgende, kan de inrichtende macht een beroep doen op de bepalingen van het eerste lid, 2°, b), om de organisatie mogelijk te maken van bijkomende halve dagen van voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.3-8, § 1.]1
[2 In de mate van het mogelijke moet de inrichtende macht van een territoriaal cluster alles in het werk stellen voor de vervanging zorgen van een lid van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster dat een beroepsopleiding volgt om tegemoet te komen aan gepersonaliseerde behoeften, door andere leden van het multidisciplinaire team.]2
Art. 6.1.3 -13.[1 Le pouvoir organisateur d'une école organise, dans les cas et selon les modalités déterminées par le gouvernement, le remplacement des bénéficiaires de formation membres du personnel qui suivent une formation professionnelle répondant à des besoins personnalisés, soit:
1° par des étudiants effectuant leur stage dans le cadre des accords de collaboration visés à l'article 20 du décret du 7 février 2019 relatif à la formation initiale des enseignants ;
2° dans les limites budgétaires prévues à cet effet et selon les modalités définies par le gouvernement, soit par :
a) des membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire à cet effet ou placés en perte partielle de charge ou en rappel provisoire à l'activité de service ;
b) des activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques ;
3° par d'autres membres de l'équipe éducative.
Pour les écoles de l'enseignement fondamental ordinaire et de l'enseignement fondamental et secondaire spécialisé qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants, le pouvoir organisateur peut recourir aux dispositions de l'alinéa 1er, 2°, b), pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er.]1
[2 Dans la mesure du possible, le pouvoir organisateur d'un pôle territorial doit tout mettre en oeuvre pour organiser le remplacement d'un membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial qui suit une formation professionnelle répondant à des besoins personnalisés par d'autres membres de l'équipe pluridisciplinaire.]2
1° par des étudiants effectuant leur stage dans le cadre des accords de collaboration visés à l'article 20 du décret du 7 février 2019 relatif à la formation initiale des enseignants ;
2° dans les limites budgétaires prévues à cet effet et selon les modalités définies par le gouvernement, soit par :
a) des membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire à cet effet ou placés en perte partielle de charge ou en rappel provisoire à l'activité de service ;
b) des activités pédagogiques, sportives, culturelles ou artistiques ;
3° par d'autres membres de l'équipe éducative.
Pour les écoles de l'enseignement fondamental ordinaire et de l'enseignement fondamental et secondaire spécialisé qui ont conclu un protocole de collaboration en application des articles 1.5.2-13 et suivants, le pouvoir organisateur peut recourir aux dispositions de l'alinéa 1er, 2°, b), pour permettre l'organisation de demi-jours supplémentaires de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.3-8, § 1er.]1
[2 Dans la mesure du possible, le pouvoir organisateur d'un pôle territorial doit tout mettre en oeuvre pour organiser le remplacement d'un membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial qui suit une formation professionnelle répondant à des besoins personnalisés par d'autres membres de l'équipe pluridisciplinaire.]2
HOOFDSTUK IV. [1 - Het opleidingsplan voor scholen, PMS-centra en territoriale clusters]1
CHAPITRE IV. [1 - Le plan de formation des écoles, des Centres PMS et des pôles territoriaux]1
Art. 6.1.4 -1.[1 Bij het opstellen van het sturingsplan van de school stelt de directeur van de school, in samenwerking met het onderwijsteam, het opleidingsplan van de school op. Overeenkomstig artikel 1.5.2-3, § 1, 5°, maakt het opleidingsplan integraal deel uit van het sturingsplan van de school.
Om de zes jaar stelt de directeur van het PMS-centrum, in samenwerking met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, het opleidingsplan van het PMS-centrum op.
[2 Bij het opstellen van de bijlage met betrekking tot het territoriale cluster, bedoeld in artikel 6.2.4-1, stelt de directeur van de school waarin het territoriale cluster is gevestigd, in samenwerking met de coördinator en de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster, het opleidingsplan van het territoriale cluster op. Dit opleidingsplan maakt integraal deel uit van de bijlage die betrekking heeft op het territoriale cluster.]2
[2 De directeur stuurt, in samenwerking met het opvoedend team van de school en eventueel met de afgevaardigde(n) belast met de pedagogische coördinatie, het opleidingsproces binnen de school. De directeur van een PMS-centrum stuurt, in samenwerking met het multidisciplinaire PMS-team, het opleidingsproces binnen het centrum. De directeur van de zetelschool stuurt, in samenwerking met de coördinator van het territoriale cluster en de leden van het multidisciplinaire team, het opleidingsproces binnen het territoriale cluster. De directeur van de school, de directeur van het PMS Centrum of de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster is inzonderheid belast met de:
1° uitvoering van het opleidingsplan;
2° ondersteuning en monitoring van het opleidingsproces, inzonderheid na de opleiding;
3° interne evaluatie van de uitvoering van het opleidingsplan.]2
Het opleidingsplan :
1° bepaalt de competenties die collectief moeten worden ingezet om de specifieke doelstellingen die [2 door de school, door het PMS-Centrum of door het territoriale cluster]2 zijn bepaald, op adequate wijze te verwezenlijken;
2° bepaalt op basis daarvan de behoeften inzake professionele ontwikkeling die beantwoorden aan de collectieve behoeften van hetzij het gehele team, hetzij een deel ervan;
3° integreert de planning van de behoeften aan professionele ontwikkeling over de hele duur van het opleidingsplan en gaat in op de manier waarop de overdracht van de verworven kennis van de opleidingen [2 in de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2 wordt voorzien ;
4° integreert, indien nodig en onverminderd artikel 6.1.3-3, de opleidingen op eigen middelen die beantwoorden aan de collectieve behoeften van het team.
[3 De Regering legt het model van het opleidingsplan vast. Voor scholen en territoriale polen wordt dit model geïntegreerd in het model van het sturingsplan van de scholen bedoeld in artikel 1.5.2-1 en de bijlage betreffende de territoriale pool bedoeld in artikel 6.2.4-1]3.]1
Om de zes jaar stelt de directeur van het PMS-centrum, in samenwerking met het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, het opleidingsplan van het PMS-centrum op.
[2 Bij het opstellen van de bijlage met betrekking tot het territoriale cluster, bedoeld in artikel 6.2.4-1, stelt de directeur van de school waarin het territoriale cluster is gevestigd, in samenwerking met de coördinator en de leden van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster, het opleidingsplan van het territoriale cluster op. Dit opleidingsplan maakt integraal deel uit van de bijlage die betrekking heeft op het territoriale cluster.]2
[2 De directeur stuurt, in samenwerking met het opvoedend team van de school en eventueel met de afgevaardigde(n) belast met de pedagogische coördinatie, het opleidingsproces binnen de school. De directeur van een PMS-centrum stuurt, in samenwerking met het multidisciplinaire PMS-team, het opleidingsproces binnen het centrum. De directeur van de zetelschool stuurt, in samenwerking met de coördinator van het territoriale cluster en de leden van het multidisciplinaire team, het opleidingsproces binnen het territoriale cluster. De directeur van de school, de directeur van het PMS Centrum of de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster is inzonderheid belast met de:
1° uitvoering van het opleidingsplan;
2° ondersteuning en monitoring van het opleidingsproces, inzonderheid na de opleiding;
3° interne evaluatie van de uitvoering van het opleidingsplan.]2
Het opleidingsplan :
1° bepaalt de competenties die collectief moeten worden ingezet om de specifieke doelstellingen die [2 door de school, door het PMS-Centrum of door het territoriale cluster]2 zijn bepaald, op adequate wijze te verwezenlijken;
2° bepaalt op basis daarvan de behoeften inzake professionele ontwikkeling die beantwoorden aan de collectieve behoeften van hetzij het gehele team, hetzij een deel ervan;
3° integreert de planning van de behoeften aan professionele ontwikkeling over de hele duur van het opleidingsplan en gaat in op de manier waarop de overdracht van de verworven kennis van de opleidingen [2 in de school, het PMS-centrum of het territoriale cluster]2 wordt voorzien ;
4° integreert, indien nodig en onverminderd artikel 6.1.3-3, de opleidingen op eigen middelen die beantwoorden aan de collectieve behoeften van het team.
[3 De Regering legt het model van het opleidingsplan vast. Voor scholen en territoriale polen wordt dit model geïntegreerd in het model van het sturingsplan van de scholen bedoeld in artikel 1.5.2-1 en de bijlage betreffende de territoriale pool bedoeld in artikel 6.2.4-1]3.]1
Art. 6.1.4 -1.[1 Lors de l'élaboration du plan de pilotage, le directeur de l'école, en collaboration avec l'équipe éducative conçoit le plan de formation de l'école. Conformément à l'article 1.5.2-3, § 1er, 5°, le plan de formation fait partie intégrante du plan de pilotage de l'école.
Tous les six ans, le directeur du Centre PMS conçoit, en collaboration avec l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS, le plan de formation du centre PMS.
[2 Lors de l'élaboration de l'annexe relative au pôle territorial visée à l'article 6.2.4-1, le directeur de l'école siège du pôle territorial, en collaboration avec le coordonnateur et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial, conçoit le plan de formation du pôle territorial. Ce plan de formation fait partie intégrante de l'annexe relative au pôle territorial.]2
[2 Le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école et, le cas échéant avec le(s) délégué(s) à la coordination pédagogique, pilote le processus formatif au sein de l'école. Le directeur d'un Centre PMS, en collaboration avec l'équipe pluridisciplinaire des PMS, pilote le processus formatif au sein du Centre. Le directeur de l'école siège, en collaboration avec le coordonnateur du pôle territorial et avec les membres de l'équipe pluridisciplinaire, pilote le processus formatif au sein du pôle territorial. Le directeur de l'école, le directeur du Centre PMS ou le directeur de l'école siège du pôle territorial assure notamment :
1° la mise en oeuvre du plan de formation ;
2° le soutien et le suivi du processus formatif notamment l'après-formation ;
3° l'évaluation interne de la mise en oeuvre du plan de formation.]2
Le plan de formation :
1° identifie les compétences indispensables à déployer collectivement pour répondre adéquatement aux objectifs spécifiques définis [2 par l'école, par le Centre PMS ou par le pôle territorial]2 ;
2° sur cette base, définit les besoins en matière de développement professionnel répondant à des besoins collectifs soit de l'ensemble de l'équipe, soit d'une partie de celle-ci ;
3° intègre la planification des besoins de développement professionnel sur l'ensemble de la durée du plan de formation et aborde la manière dont le transfert des acquis des formations est envisagé [2 dans l'école, le Centre PMS ou le pôle territorial]2 ;
4° intègre, s'il échet et sans préjudice de l'article 6.1.3-3, les formations sur fonds propres répondant aux besoins collectifs de l'équipe.
[3 Le Gouvernement fixe le canevas de plan de formation. Pour les écoles et les pôles territoriaux, ce canevas est intégré au canevas de plan de pilotage des écoles visé à l'article 1.5.2-1 et de l'annexe relative au pôle territorial visée à l'article 6.2.4-1.]3.]1
Tous les six ans, le directeur du Centre PMS conçoit, en collaboration avec l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS, le plan de formation du centre PMS.
[2 Lors de l'élaboration de l'annexe relative au pôle territorial visée à l'article 6.2.4-1, le directeur de l'école siège du pôle territorial, en collaboration avec le coordonnateur et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial, conçoit le plan de formation du pôle territorial. Ce plan de formation fait partie intégrante de l'annexe relative au pôle territorial.]2
[2 Le directeur, en collaboration avec l'équipe éducative de l'école et, le cas échéant avec le(s) délégué(s) à la coordination pédagogique, pilote le processus formatif au sein de l'école. Le directeur d'un Centre PMS, en collaboration avec l'équipe pluridisciplinaire des PMS, pilote le processus formatif au sein du Centre. Le directeur de l'école siège, en collaboration avec le coordonnateur du pôle territorial et avec les membres de l'équipe pluridisciplinaire, pilote le processus formatif au sein du pôle territorial. Le directeur de l'école, le directeur du Centre PMS ou le directeur de l'école siège du pôle territorial assure notamment :
1° la mise en oeuvre du plan de formation ;
2° le soutien et le suivi du processus formatif notamment l'après-formation ;
3° l'évaluation interne de la mise en oeuvre du plan de formation.]2
Le plan de formation :
1° identifie les compétences indispensables à déployer collectivement pour répondre adéquatement aux objectifs spécifiques définis [2 par l'école, par le Centre PMS ou par le pôle territorial]2 ;
2° sur cette base, définit les besoins en matière de développement professionnel répondant à des besoins collectifs soit de l'ensemble de l'équipe, soit d'une partie de celle-ci ;
3° intègre la planification des besoins de développement professionnel sur l'ensemble de la durée du plan de formation et aborde la manière dont le transfert des acquis des formations est envisagé [2 dans l'école, le Centre PMS ou le pôle territorial]2 ;
4° intègre, s'il échet et sans préjudice de l'article 6.1.3-3, les formations sur fonds propres répondant aux besoins collectifs de l'équipe.
[3 Le Gouvernement fixe le canevas de plan de formation. Pour les écoles et les pôles territoriaux, ce canevas est intégré au canevas de plan de pilotage des écoles visé à l'article 1.5.2-1 et de l'annexe relative au pôle territorial visée à l'article 6.2.4-1.]3.]1
Art. 6.1.4 -2.[1 Het opleidingsplan van de school kan worden aangepast bij de jaarlijkse evaluatie of bij de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst. Bij deze gelegenheid zal de planning van het opleidingsproces worden aangepast.
Het opleidingsplan van het PMS-centrum kan jaarlijks worden aangepast. Bij deze gelegenheid zal de planning van het opleidingsproces worden aangepast.]1
[2 Het opleidingsplan voor het territoriale cluster kan worden aangepast bij de jaarlijkse evaluatie of bij de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de bijlage betreffende het territoriale cluster.
De planning van het opleidingsproces zal dan worden aangepast.]2
Het opleidingsplan van het PMS-centrum kan jaarlijks worden aangepast. Bij deze gelegenheid zal de planning van het opleidingsproces worden aangepast.]1
[2 Het opleidingsplan voor het territoriale cluster kan worden aangepast bij de jaarlijkse evaluatie of bij de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de bijlage betreffende het territoriale cluster.
De planning van het opleidingsproces zal dan worden aangepast.]2
Art. 6.1.4 -2.[1 Le plan de formation de l'école peut être adapté lors de l'évaluation annuelle ou lors de l'évaluation intermédiaire de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs. A cette occasion, la planification du processus formatif sera ajustée.
Le plan de formation du centre PMS peut être adapté annuellement. A cette occasion, la planification du processus formatif sera ajustée.]1
[2 Le plan de formation du pôle territorial peut être adapté lors de l'évaluation annuelle ou lors de l'évaluation intermédiaire de la mise en oeuvre de l'annexe relative au pôle territorial.
A cette occasion, la planification du processus formatif sera ajustée.]2
Le plan de formation du centre PMS peut être adapté annuellement. A cette occasion, la planification du processus formatif sera ajustée.]1
[2 Le plan de formation du pôle territorial peut être adapté lors de l'évaluation annuelle ou lors de l'évaluation intermédiaire de la mise en oeuvre de l'annexe relative au pôle territorial.
A cette occasion, la planification du processus formatif sera ajustée.]2
HOOFDSTUK V. [1 - Sturing van de voortgezette beroepsopleiding]1
CHAPITRE V. [1 - Du pilotage de la formation professionnelle continue]1
Afdeling I. [1 - Opdrachten van de sturingscommissie in het kader van de voortgezette beroepsopleiding ]1
Section Ière. [1 - Des missions de la Commission de pilotage dans le cadre de la formation professionnelle continue ]1
Art. 6.1.5 -1. [1 In het kader van de sturing van de voortgezette beroepsopleiding is de sturingscommissie belast met de volgende opdrachten :
1° het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 2, eerste lid, aan de Regering voorleggen, ;
2° haar voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen overeenkomstig artikel 6.1.5-7, § 2, tweede lid, voorleggen aan de Regering;
3° het advies aan de regering voorleggen over de algemene opleidingsprogramma's overeenkomstig artikel 6.1.5-9, derde lid;
4° als scheidsrechter optreden bij meningsverschillen over de coherentie en complementariteit van de opleidingen georganiseerd op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van het netwerk, die niet binnen de Raad voor voortgezette beroepsopleiding konden worden opgelost;
5° de criteria en voorwaarden vaststellen voor de bekrachtiging van nieuwe vormen van voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.5-11, § 2, tweede lid;
6° evaluatiecriteria vaststellen en aan de regering doorgeven, met name betreffende de adequatie van de georganiseerde voortgezette beroepsopleidingen met de doelstellingen bepaald in de artikelen 6.1.2-2 en 6.1.2-3 en de opvolgingsindicatoren ;
7° elke advies uitbrengen dat krachtens een decretale bepaling vereist is;
8° op verzoek van de regering alle aanvullende analyses verrichten.
Op basis van de driejaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel 6.1.5-2, § 2, legt de sturingscommissie om de drie jaar aan de Regering een evaluatieverslag voor over alle voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in deze titel. Het verslag bevat tevens voorstellen ter bevordering van de kwaliteit, de samenhang, de complementariteit tussen netoverschrijdende niveaus en netwerken en het effect van de opleidingen georganiseerd overeenkomstig deze titel, waarbij de vrijheid van de pedagogische methoden wordt nageleefd.
Voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit artikel baseert de sturingscommissie zich met name op de evaluaties, adviezen en voorstellen van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding, alsmede op elk ander onderzoek. De Commissie houdt tevens rekening met de externe evaluatie die overeenkomstig artikel 6.1.5-13 om de zes jaar wordt verricht.
De sturingscommissie kan elk punt dat in de Raad voor voortgezette beroepsopleiding is besproken, in behandeling nemen.]1
1° het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 2, eerste lid, aan de Regering voorleggen, ;
2° haar voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen overeenkomstig artikel 6.1.5-7, § 2, tweede lid, voorleggen aan de Regering;
3° het advies aan de regering voorleggen over de algemene opleidingsprogramma's overeenkomstig artikel 6.1.5-9, derde lid;
4° als scheidsrechter optreden bij meningsverschillen over de coherentie en complementariteit van de opleidingen georganiseerd op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van het netwerk, die niet binnen de Raad voor voortgezette beroepsopleiding konden worden opgelost;
5° de criteria en voorwaarden vaststellen voor de bekrachtiging van nieuwe vormen van voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.5-11, § 2, tweede lid;
6° evaluatiecriteria vaststellen en aan de regering doorgeven, met name betreffende de adequatie van de georganiseerde voortgezette beroepsopleidingen met de doelstellingen bepaald in de artikelen 6.1.2-2 en 6.1.2-3 en de opvolgingsindicatoren ;
7° elke advies uitbrengen dat krachtens een decretale bepaling vereist is;
8° op verzoek van de regering alle aanvullende analyses verrichten.
Op basis van de driejaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel 6.1.5-2, § 2, legt de sturingscommissie om de drie jaar aan de Regering een evaluatieverslag voor over alle voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in deze titel. Het verslag bevat tevens voorstellen ter bevordering van de kwaliteit, de samenhang, de complementariteit tussen netoverschrijdende niveaus en netwerken en het effect van de opleidingen georganiseerd overeenkomstig deze titel, waarbij de vrijheid van de pedagogische methoden wordt nageleefd.
Voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit artikel baseert de sturingscommissie zich met name op de evaluaties, adviezen en voorstellen van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding, alsmede op elk ander onderzoek. De Commissie houdt tevens rekening met de externe evaluatie die overeenkomstig artikel 6.1.5-13 om de zes jaar wordt verricht.
De sturingscommissie kan elk punt dat in de Raad voor voortgezette beroepsopleiding is besproken, in behandeling nemen.]1
Art. 6.1.5 -1. [1 Dans le cadre du pilotage de la formation professionnelle continue, la Commission de pilotage est chargée des missions suivantes :
1° remettre au gouvernement l'avis visé à l'article 6.1.5-7, § 2, alinéa 1er, ;
2° remettre au gouvernement ses propositions d'amendements annuels éventuels conformément à l'article 6.1.5-7, § 2, alinéa 2;
3° remettre un avis au gouvernement sur les programmes généraux de formation conformément à l'article 6.1.5-9, alinéa 3 ;
4° arbitrer les éventuels désaccords sur la cohérence et la complémentarité des formations organisées aux niveaux de l'interréseaux et réseau qui n'ont pas pu être résolus au sein du Conseil de la formation professionnelle continue;
5° définir les critères et les conditions permettant la validation de nouvelles modalités de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.5-11, § 2, alinéa 2 ;
6° établir et transmettre au gouvernement des critères d'évaluation portant, notamment, sur l'adéquation des formations professionnelles continues organisées aux objectifs fixés aux articles 6.1.2-2 et 6.1.2-3 et des indicateurs de suivi ;
7° remettre tout avis requis par une disposition décrétale;
8° réaliser toute analyse complémentaire à la demande du gouvernement.
Tous les trois ans, sur la base du bilan trisannuel visé à l'article 6.1.5-2, § 2, la Commission de pilotage remet au gouvernement un rapport d'évaluation portant sur l'ensemble des formations professionnelles continues visées par le présent titre. Le rapport contient également des propositions visant à favoriser la qualité, la cohérence, la complémentarité interréseaux/réseaux et l'impact des formations organisées conformément au présent titre, dans le respect de la liberté en matière de méthodes pédagogiques.
Pour remplir les missions visées au présent article, la Commission de pilotage se fonde notamment sur les évaluations, avis et propositions du Conseil de la formation professionnelle continue et sur toute autre recherche. La Commission tient également compte de l'évaluation externe réalisée tous les six ans conformément à l'article 6.1.5-13.
La Commission de pilotage peut se saisir de tout point discuté au sein du Conseil de la formation professionnelle continue.]1
1° remettre au gouvernement l'avis visé à l'article 6.1.5-7, § 2, alinéa 1er, ;
2° remettre au gouvernement ses propositions d'amendements annuels éventuels conformément à l'article 6.1.5-7, § 2, alinéa 2;
3° remettre un avis au gouvernement sur les programmes généraux de formation conformément à l'article 6.1.5-9, alinéa 3 ;
4° arbitrer les éventuels désaccords sur la cohérence et la complémentarité des formations organisées aux niveaux de l'interréseaux et réseau qui n'ont pas pu être résolus au sein du Conseil de la formation professionnelle continue;
5° définir les critères et les conditions permettant la validation de nouvelles modalités de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.5-11, § 2, alinéa 2 ;
6° établir et transmettre au gouvernement des critères d'évaluation portant, notamment, sur l'adéquation des formations professionnelles continues organisées aux objectifs fixés aux articles 6.1.2-2 et 6.1.2-3 et des indicateurs de suivi ;
7° remettre tout avis requis par une disposition décrétale;
8° réaliser toute analyse complémentaire à la demande du gouvernement.
Tous les trois ans, sur la base du bilan trisannuel visé à l'article 6.1.5-2, § 2, la Commission de pilotage remet au gouvernement un rapport d'évaluation portant sur l'ensemble des formations professionnelles continues visées par le présent titre. Le rapport contient également des propositions visant à favoriser la qualité, la cohérence, la complémentarité interréseaux/réseaux et l'impact des formations organisées conformément au présent titre, dans le respect de la liberté en matière de méthodes pédagogiques.
Pour remplir les missions visées au présent article, la Commission de pilotage se fonde notamment sur les évaluations, avis et propositions du Conseil de la formation professionnelle continue et sur toute autre recherche. La Commission tient également compte de l'évaluation externe réalisée tous les six ans conformément à l'article 6.1.5-13.
La Commission de pilotage peut se saisir de tout point discuté au sein du Conseil de la formation professionnelle continue.]1
Afdeling II. [1 - De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding ]1
Section II. [1 - Du Conseil de la formation professionnelle continue ]1
Art. 6.1.5 -2. [1 § 1. Er wordt binnen de Sturingscommissie een Raad voor de voortgezette beroepsopleiding (CoFoPro) opgericht, die als opdracht heeft te zorgen voor het operationeel overleg tussen de actoren van de voortgezette beroepsopleiding en de strategische aspecten van de voortgezette beroepsopleiding te behandelen. In dit kader is de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding belast met de volgende opdrachten :
1° de vastgestelde behoeften inzake de voortgezette beroepsopleiding op basis van de in artikel 6.1.5-5 bedoelde elementen analyseren;
2° het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 1, tweede lid, voorleggen aan de sturingscommissie;
3° de voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen overeenkomstig artikel 6.1.5-7, § 1, vierde lid aan de sturingscommissie voorleggen;
4° voor de samenhang en de complementariteit van de opleidingen zorgen die worden georganiseerd op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van de netwerken; in dit kader stelt hij een verdeling voor tussen de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en deze op het niveau van het netwerk; in dit opzicht zorgt hij voor de naleving van de bepaling van artikel 6.1.3-3, § 2, en legt hij, in voorkomend geval, de arbitrage van de geschillen voor aan de sturingscommissie;
5° een advies voorleggen aan de sturingscommissie over de criteria en voorwaarden voor de validering van nieuwe nadere regels voor de voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.5-11, § 2 ;
6° voorstellen en adviezen formuleren aan de sturingscommissie over evaluatiecriteria en indicatoren voor de opvolging van de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en het niveau van de netwerken;
7° een driejaarlijkse evaluatie van de opleidingen overeenkomstig paragraaf 2 uitvoeren en deze aan de sturingscommissie voorleggen;
8° elke advies vereist door een decretale bepaling voorleggen;
9° elke bijkomende analyse uitvoeren op verzoek van de sturingscommissie.
§ 2. Om de drie jaar stelt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding een driejaarlijkse evaluatie op van de voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in deze titel en legt deze voor aan de sturingscommissie. Deze evaluatie is met name gebaseerd op :
1° het driejaarlijkse verslag dat door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding wordt opgesteld overeenkomstig artikel 6.1.5-12 ;
2° de jaarverslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs, opgesteld, elk voor zover het haar/hem aanbelangt, door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door elke Federatie van inrichtende machten;
3° het verslag bedoeld in artikel 6.1.5-13.
Deze evaluatie omvat:
1° de analyse van de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en het niveau van de netwerken volgens de evaluatiecriteria en de controle-indicatoren die door de sturingscommissie zijn vastgesteld;
2° de in aanmerkingneming van de articulatie op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van de netwerken;
3° de in aanmerkingneming van de articulatie tussen de initiële opleiding van de leerkrachten en de voortgezette beroepsopleiding;
4° het formuleren van voorstellen tot aanpassing of verbetering van het proces van de voortgezette beroepsopleiding, met name door de nodige onderzoeken in kaart te brengen.]1
1° de vastgestelde behoeften inzake de voortgezette beroepsopleiding op basis van de in artikel 6.1.5-5 bedoelde elementen analyseren;
2° het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 1, tweede lid, voorleggen aan de sturingscommissie;
3° de voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen overeenkomstig artikel 6.1.5-7, § 1, vierde lid aan de sturingscommissie voorleggen;
4° voor de samenhang en de complementariteit van de opleidingen zorgen die worden georganiseerd op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van de netwerken; in dit kader stelt hij een verdeling voor tussen de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en deze op het niveau van het netwerk; in dit opzicht zorgt hij voor de naleving van de bepaling van artikel 6.1.3-3, § 2, en legt hij, in voorkomend geval, de arbitrage van de geschillen voor aan de sturingscommissie;
5° een advies voorleggen aan de sturingscommissie over de criteria en voorwaarden voor de validering van nieuwe nadere regels voor de voortgezette beroepsopleiding overeenkomstig artikel 6.1.5-11, § 2 ;
6° voorstellen en adviezen formuleren aan de sturingscommissie over evaluatiecriteria en indicatoren voor de opvolging van de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en het niveau van de netwerken;
7° een driejaarlijkse evaluatie van de opleidingen overeenkomstig paragraaf 2 uitvoeren en deze aan de sturingscommissie voorleggen;
8° elke advies vereist door een decretale bepaling voorleggen;
9° elke bijkomende analyse uitvoeren op verzoek van de sturingscommissie.
§ 2. Om de drie jaar stelt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding een driejaarlijkse evaluatie op van de voortgezette beroepsopleidingen bedoeld in deze titel en legt deze voor aan de sturingscommissie. Deze evaluatie is met name gebaseerd op :
1° het driejaarlijkse verslag dat door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding wordt opgesteld overeenkomstig artikel 6.1.5-12 ;
2° de jaarverslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs, opgesteld, elk voor zover het haar/hem aanbelangt, door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door elke Federatie van inrichtende machten;
3° het verslag bedoeld in artikel 6.1.5-13.
Deze evaluatie omvat:
1° de analyse van de opleidingen op het netoverschrijdend niveau en het niveau van de netwerken volgens de evaluatiecriteria en de controle-indicatoren die door de sturingscommissie zijn vastgesteld;
2° de in aanmerkingneming van de articulatie op het netoverschrijdend niveau en op het niveau van de netwerken;
3° de in aanmerkingneming van de articulatie tussen de initiële opleiding van de leerkrachten en de voortgezette beroepsopleiding;
4° het formuleren van voorstellen tot aanpassing of verbetering van het proces van de voortgezette beroepsopleiding, met name door de nodige onderzoeken in kaart te brengen.]1
Art. 6.1.5 -2. [1 § 1er. Il est créé auprès de la Commission de pilotage un Conseil de la formation professionnelle continue (CoFoPro) chargé d'assurer la concertation opérationnelle des acteurs de la formation professionnelle continue et d'instruire les aspects stratégiques de la formation professionnelle continue pour la Commission de pilotage. Dans ce cadre, le Conseil de la formation professionnelle continue est chargé des missions suivantes :
1° analyser les besoins identifiés en matière de formation professionnelle continue sur la base des éléments visés à l'article 6.1.5-5 ;
2° remettre à la Commission de pilotage l'avis visé à l'article 6.1.5-7, § 1er, alinéa 2;
3° remettre à la Commission de pilotage les propositions d'amendements annuels éventuels conformément à l'article 6.1.5-7, § 1er, alinéa 4;
4° assurer la cohérence et la complémentarité des formations organisées aux niveaux de l'interréseaux et de chacun des réseaux; dans ce cadre il propose une répartition entre les formations du niveau interréseaux et celles du niveau réseau ; à ce titre, il veille au respect de la disposition prévue à l'article 6.1.3-3, § 2, et, s'il échet, soumet à la Commission de pilotage l'arbitrage des désaccords;
5° remettre à la Commission de pilotage un avis sur les critères et les conditions permettant la validation de nouvelles modalités de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.5-11, § 2 ;
6° formuler des propositions et avis à la Commission de pilotage sur les critères d'évaluation et les indicateurs de suivi pour les formations du niveau de l'interréseaux et du niveau des réseaux;
7° réaliser et présenter à la Commission de pilotage un bilan trisannuel des formations conformément au paragraphe 2 ;
8° remettre tout avis requis par une disposition décrétale;
9° réaliser toute analyse complémentaire à la demande de la Commission de Pilotage.
§ 2. Tous les trois ans, le Conseil de la formation professionnelle continue réalise et présente à la Commission de pilotage un bilan trisannuel des formations professionnelles continues visées par le présent titre. Ce bilan se fonde notamment sur :
1° le rapport trisannuel réalisé par l'Institut de la Formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.5-12 ;
2° des rapports annuels visés à l'article 15 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement établis, chacun pour ce qui le concerne, par Wallonie-Bruxelles Enseignement et par chaque Fédération de pouvoirs organisateurs ;
3° le rapport visé à l'article 6.1.5-13.
Ce bilan comprend :
1° l'analyse des formations du niveau de l'interréseaux et du niveau des réseaux selon les critères d'évaluation et d'indicateurs de suivi adoptés par la Commission de Pilotage ;
2° la prise en compte de l'articulation du niveau de l'interréseaux et du niveau des réseaux ;
3° la prise en compte de l'articulation entre la formation initiale des enseignants et la formation professionnelle continue ;
4° la formulation de propositions d'adaptation ou d'amélioration du processus de la formation professionnelle continue, notamment par l'identification d'investigations nécessaires.]1
1° analyser les besoins identifiés en matière de formation professionnelle continue sur la base des éléments visés à l'article 6.1.5-5 ;
2° remettre à la Commission de pilotage l'avis visé à l'article 6.1.5-7, § 1er, alinéa 2;
3° remettre à la Commission de pilotage les propositions d'amendements annuels éventuels conformément à l'article 6.1.5-7, § 1er, alinéa 4;
4° assurer la cohérence et la complémentarité des formations organisées aux niveaux de l'interréseaux et de chacun des réseaux; dans ce cadre il propose une répartition entre les formations du niveau interréseaux et celles du niveau réseau ; à ce titre, il veille au respect de la disposition prévue à l'article 6.1.3-3, § 2, et, s'il échet, soumet à la Commission de pilotage l'arbitrage des désaccords;
5° remettre à la Commission de pilotage un avis sur les critères et les conditions permettant la validation de nouvelles modalités de formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.5-11, § 2 ;
6° formuler des propositions et avis à la Commission de pilotage sur les critères d'évaluation et les indicateurs de suivi pour les formations du niveau de l'interréseaux et du niveau des réseaux;
7° réaliser et présenter à la Commission de pilotage un bilan trisannuel des formations conformément au paragraphe 2 ;
8° remettre tout avis requis par une disposition décrétale;
9° réaliser toute analyse complémentaire à la demande de la Commission de Pilotage.
§ 2. Tous les trois ans, le Conseil de la formation professionnelle continue réalise et présente à la Commission de pilotage un bilan trisannuel des formations professionnelles continues visées par le présent titre. Ce bilan se fonde notamment sur :
1° le rapport trisannuel réalisé par l'Institut de la Formation professionnelle continue conformément à l'article 6.1.5-12 ;
2° des rapports annuels visés à l'article 15 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement établis, chacun pour ce qui le concerne, par Wallonie-Bruxelles Enseignement et par chaque Fédération de pouvoirs organisateurs ;
3° le rapport visé à l'article 6.1.5-13.
Ce bilan comprend :
1° l'analyse des formations du niveau de l'interréseaux et du niveau des réseaux selon les critères d'évaluation et d'indicateurs de suivi adoptés par la Commission de Pilotage ;
2° la prise en compte de l'articulation du niveau de l'interréseaux et du niveau des réseaux ;
3° la prise en compte de l'articulation entre la formation initiale des enseignants et la formation professionnelle continue ;
4° la formulation de propositions d'adaptation ou d'amélioration du processus de la formation professionnelle continue, notamment par l'identification d'investigations nécessaires.]1
Art. 6.1.5 -3. [1 De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bestaat uit :
1° de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn vertegenwoordiger van ten minste rang 15, die het voorzitterschap waarneemt;
2° twee vertegenwoordigers van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding;
3° een vertegenwoordiger van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs (ARES) ;
4° zes vertegenwoordigers van de inrichtende machten, waaronder :
a) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 1° ;
b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 2° ;
c) twee vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 3° ;
d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 4° ;
e) een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° één vertegenwoordiger van elk van de organisaties die de leerkrachten van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en aangesloten zijn bij de vakbonden die in de Nationale Arbeidsraad zetelen.
De leden van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervanger lid aangesteld. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding stelt zijn huishoudelijk reglement vast en legt dit voor aan de sturingscommissie en de diensten van de regering. Hij komt ten minste viermaal per jaar bijeen, op uitnodiging van de voorzitter of op verzoek van ten minste twee van zijn leden.
De voorzitter stelt de agenda op en deelt deze mee aan de sturingscommissie. Hij kan, naar gelang van het te bespreken onderwerp, op eigen initiatief of op verzoek van een van de leden van de Raad een deskundige uitnodigen.
Alleen de leden van de Raad zijn stemgerechtigd. De Raad beraadslaagt bij consensus. In geval van onenigheid tussen de leden kunnen de minderheidsstandpunten samen met het meerderheidsstandpunt aan de sturingscommissie worden toegezonden.
Afhankelijk van de agenda kunnen de leden van de Raad vergezeld worden door een technisch adviseur. De voorzitter kan zich altijd laten bijstaan door technische adviseurs.
De diensten van de regering bieden analytische ondersteuning en nemen het secretariaat van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding waar.]1
1° de ambtenaar-generaal belast met de Algemene Directie voor de sturing van het onderwijssysteem of zijn vertegenwoordiger van ten minste rang 15, die het voorzitterschap waarneemt;
2° twee vertegenwoordigers van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding;
3° een vertegenwoordiger van de Academie voor Onderzoek en Hoger Onderwijs (ARES) ;
4° zes vertegenwoordigers van de inrichtende machten, waaronder :
a) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 1° ;
b) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 2° ;
c) twee vertegenwoordigers van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 3° ;
d) een vertegenwoordiger van de inrichtende machten bedoeld in artikel 1.6.5-2, § 1, vijfde lid, 4° ;
e) een vertegenwoordiger van Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° één vertegenwoordiger van elk van de organisaties die de leerkrachten van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en aangesloten zijn bij de vakbonden die in de Nationale Arbeidsraad zetelen.
De leden van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding worden door de regering benoemd voor een periode van vier jaar. Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervanger lid aangesteld. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding stelt zijn huishoudelijk reglement vast en legt dit voor aan de sturingscommissie en de diensten van de regering. Hij komt ten minste viermaal per jaar bijeen, op uitnodiging van de voorzitter of op verzoek van ten minste twee van zijn leden.
De voorzitter stelt de agenda op en deelt deze mee aan de sturingscommissie. Hij kan, naar gelang van het te bespreken onderwerp, op eigen initiatief of op verzoek van een van de leden van de Raad een deskundige uitnodigen.
Alleen de leden van de Raad zijn stemgerechtigd. De Raad beraadslaagt bij consensus. In geval van onenigheid tussen de leden kunnen de minderheidsstandpunten samen met het meerderheidsstandpunt aan de sturingscommissie worden toegezonden.
Afhankelijk van de agenda kunnen de leden van de Raad vergezeld worden door een technisch adviseur. De voorzitter kan zich altijd laten bijstaan door technische adviseurs.
De diensten van de regering bieden analytische ondersteuning en nemen het secretariaat van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding waar.]1
Art. 6.1.5 -3.. [1 Le Conseil de la formation professionnelle continue comprend :
1° le fonctionnaire général en charge de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ou son représentant de rang 15 au moins qui préside;
2° deux représentants de l'Institut de la Formation professionnelle continue ;
3° un représentant de l'Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur (ARES) ;
4° six représentants des pouvoirs organisateurs dont :
a) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
b) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
c) deux représentants des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
d) un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
e) un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° un représentant de chacune des organisations représentant les enseignants de la Communauté française et affiliées à des organisations syndicales qui siègent au Conseil national du Travail.
Les membres du Conseil de la formation professionnelle continue sont désignés par le gouvernement pour une durée de quatre années. Il est désigné un suppléant pour chaque membre effectif. Leur désignation est renouvelable.
Le Conseil de la formation professionnelle continue fixe son règlement d'ordre intérieur et le transmet à la Commission de pilotage et aux services du gouvernement. Il se réunit au moins quatre fois par an à l'invitation du président ou à la demande de deux de ses membres au moins.
Le président fixe l'ordre du jour et le communique à la Commission de pilotage. Il peut inviter un expert selon le sujet abordé, d'initiative ou à la demande d'un des membres du Conseil.
Seuls les membres du Conseil ont voix délibérative. Le Conseil délibère par la voie du consensus. En cas de désaccord entre ses membres, des notes minoritaires peuvent être transmises avec la position majoritaire à la Commission du pilotage.
En fonction de l'ordre du jour, les membres du Conseil peuvent se faire accompagner d'un conseiller technique. Le président peut toujours se faire accompagner de conseillers techniques.
Les services du gouvernement apportent un appui en termes d'analyse et assurent le secrétariat du Conseil de la formation professionnelle continue.]1
1° le fonctionnaire général en charge de la Direction générale du Pilotage du Système éducatif ou son représentant de rang 15 au moins qui préside;
2° deux représentants de l'Institut de la Formation professionnelle continue ;
3° un représentant de l'Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur (ARES) ;
4° six représentants des pouvoirs organisateurs dont :
a) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 1° ;
b) un représentant les pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 2° ;
c) deux représentants des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 3° ;
d) un représentant des pouvoirs organisateurs visés à l'article 1.6.5-2, § 1er, alinéa 5, 4° ;
e) un représentant de Wallonie-Bruxelles Enseignement ;
5° un représentant de chacune des organisations représentant les enseignants de la Communauté française et affiliées à des organisations syndicales qui siègent au Conseil national du Travail.
Les membres du Conseil de la formation professionnelle continue sont désignés par le gouvernement pour une durée de quatre années. Il est désigné un suppléant pour chaque membre effectif. Leur désignation est renouvelable.
Le Conseil de la formation professionnelle continue fixe son règlement d'ordre intérieur et le transmet à la Commission de pilotage et aux services du gouvernement. Il se réunit au moins quatre fois par an à l'invitation du président ou à la demande de deux de ses membres au moins.
Le président fixe l'ordre du jour et le communique à la Commission de pilotage. Il peut inviter un expert selon le sujet abordé, d'initiative ou à la demande d'un des membres du Conseil.
Seuls les membres du Conseil ont voix délibérative. Le Conseil délibère par la voie du consensus. En cas de désaccord entre ses membres, des notes minoritaires peuvent être transmises avec la position majoritaire à la Commission du pilotage.
En fonction de l'ordre du jour, les membres du Conseil peuvent se faire accompagner d'un conseiller technique. Le président peut toujours se faire accompagner de conseillers techniques.
Les services du gouvernement apportent un appui en termes d'analyse et assurent le secrétariat du Conseil de la formation professionnelle continue.]1
Afdeling III. [1 - Vaststelling van prioritaire oriëntaties en thema's]1
Section III. [1 - De la fixation des orientations et thèmes prioritaires]1
Art. 6.1.5 -4. [1 De Regering stelt om de zes jaar de institutionele behoeften vast voor de voortgezette beroepsopleiding op basis van de doelstellingen voor de verbetering van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2, de oriëntaties van het onderwijssysteem en het onderwijsbeleid dat de Regering wil bevorderen.
Deze oriëntaties hebben onder meer betrekking op de strijd tegen de opwarming van de aarde en het behoud van de biodiversiteit, de uitdaging van de nieuwe technologieën en de digitale technologie, de noodzaak van een hernieuwde democratie, de sociaaleconomische ontwikkeling en de versterking van de participatie van de burgers.
In voorkomend geval stelt de Regering de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding in kennis van alle nieuwe institutionele behoeften die een wijziging van de prioritaire oriëntaties en thema's vereisen.]1
Deze oriëntaties hebben onder meer betrekking op de strijd tegen de opwarming van de aarde en het behoud van de biodiversiteit, de uitdaging van de nieuwe technologieën en de digitale technologie, de noodzaak van een hernieuwde democratie, de sociaaleconomische ontwikkeling en de versterking van de participatie van de burgers.
In voorkomend geval stelt de Regering de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding in kennis van alle nieuwe institutionele behoeften die een wijziging van de prioritaire oriëntaties en thema's vereisen.]1
Art. 6.1.5 -4. [1 Tous les six ans, le gouvernement fixe les besoins institutionnels en matière de formation professionnelle continue sur la base des objectifs d'amélioration du système éducatif visés à l'article 1.5.2-2, des orientations du système éducatif et des politiques éducatives que le gouvernement entend promouvoir.
Ces orientations intègrent la lutte contre le réchauffement climatique et la préservation de la biodiversité, le défi des nouvelles technologies et du numérique, la nécessité d'une démocratie renouvelée, le développement socioéconomique, le renforcement de la participation des citoyens.
Le cas échéant, le gouvernement communique au Conseil de la formation professionnelle continue tout nouveau besoin institutionnel nécessitant un amendement des orientations et thèmes prioritaires.]1
Ces orientations intègrent la lutte contre le réchauffement climatique et la préservation de la biodiversité, le défi des nouvelles technologies et du numérique, la nécessité d'une démocratie renouvelée, le développement socioéconomique, le renforcement de la participation des citoyens.
Le cas échéant, le gouvernement communique au Conseil de la formation professionnelle continue tout nouveau besoin institutionnel nécessitant un amendement des orientations et thèmes prioritaires.]1
Art. 6.1.5 -5.[1 Om de zes jaar onderzoekt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding de behoeften op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding op basis van de elementen die meegedeeld worden :
1° door de Algemene Sturingsdienst voor Scholen en Psycho-Medisch-Sociale Centra op basis van de analyse opgesteld overeenkomstig artikel 9/1 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
2° in voorkomend geval, door de Algemene Inspectiedienst op basis van de elementen die naar voren komen uit de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 4 en 7 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst;
3° door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door elke Federatie van inrichtende machten;
4° [5 door de geïntegreerde scholenbijstandsdienst bedoeld in artikel 1.7.11-2]5;
5° door de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media (CSEM), opgericht bij het decreet van 5 juni 2008 houdende oprichting van de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media en tot ontwikkeling van bijzondere initiatieven en middelen terzake in de Franse Gemeenschap;
6° door de Inter-netwerkcomponent commissie voor educatieve digitalisering (CINE), bedoeld in artikel 3, § 3, van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs;
7° door het follow-up comité bedoeld in artikel 8 van het decreet van 7 januari 2016 houdende integratie van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen van de Franse Gemeenschap;
8° elke andere instantie waarvan de voorstellen bij een decretale of reglementaire bepaling vereist zijn;
9° door een verzameling van behoeften die om de zes jaar op initiatief van de diensten van de regering wordt gehouden bij een representatief staal van de begunstigden van een opleiding over hun behoeften inzake opleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde behoeften;
10° door de analyse van de resultaten van recent nationaal of internationaal onderzoek of recente enquêtes;
[3 11° door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.]3
Voor de toepassing van het eerste lid, 9°, houdt de representatieve steekproef rekening met de begunstigden van opleidingen die verschillende functies uitoefenen binnen georganiseerde en gesubsidieerde scholen van alle onderwijsnetten, van het gewoon en gespecialiseerd kleuter-, lager en secundair onderwijs, en gelegen in alle gebieden. Bovendien:
1° voor het secundair onderwijs wordt in deze steekproef ten minste rekening gehouden met :
a) de verschillende graden ;
b) het doorstromingsonderwijs en het kwalificatieonderwijs, met inbegrip van het alternerend onderwijs ;
2° voor het gespecialiseerd onderwijs houdt deze steekproef ten minste rekening met alle soorten onderwijs en de verschillende aangepaste pedagogische methoden;
3° deze steekproef houdt rekening met de begunstigden van opleidingen die actief zijn in scholen met bepaalde eigenschappen, met name :
a) scholen met een gedifferentieerde omkadering in toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ;
b) [2 de scholen onderworpen aan het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT) in het kwalificerend secundair onderwijs]2;
c) scholen die taalbadonderwijs organiseren, als bedoeld in artikel 1.3.1-1, 2°.
Deze steekproef houdt ook rekening met de begunstigden van de opleiding die in verschillende functies werkzaam zijn in [4 PMS-centra of territoriale clusters]4, in alle onderwijsnetten, gelegen in alle zones.
Het onderzoek van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in het eerste lid houdt rekening met en is gekoppeld aan de institutionele behoeften op het gebied van de in artikel 6.1.5-4 bedoelde voortgezette beroepsopleiding.
Om de zes jaar delen de diensten van de regering het resultaat van de analyse van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding mee aan het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan elke federatie van inrichtende machten tegen 1 december van het schooljaar X-2 voor een uitvoering tijdens het schooljaar X.]1
1° door de Algemene Sturingsdienst voor Scholen en Psycho-Medisch-Sociale Centra op basis van de analyse opgesteld overeenkomstig artikel 9/1 van het decreet van 13 september 2018 tot oprichting van de Algemene sturingsdienst voor de scholen en psycho-medisch-sociale centra en tot bepaling van het statuut van de zonedirecteurs en afgevaardigden voor de doelstellingenovereenkomst;
2° in voorkomend geval, door de Algemene Inspectiedienst op basis van de elementen die naar voren komen uit de uitoefening van de opdrachten bedoeld in de artikelen 4 en 7 van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst;
3° door Wallonie-Bruxelles Enseignement en door elke Federatie van inrichtende machten;
4° [5 door de geïntegreerde scholenbijstandsdienst bedoeld in artikel 1.7.11-2]5;
5° door de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media (CSEM), opgericht bij het decreet van 5 juni 2008 houdende oprichting van de Hoge Raad voor Opvoeding tot de Media en tot ontwikkeling van bijzondere initiatieven en middelen terzake in de Franse Gemeenschap;
6° door de Inter-netwerkcomponent commissie voor educatieve digitalisering (CINE), bedoeld in artikel 3, § 3, van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs;
7° door het follow-up comité bedoeld in artikel 8 van het decreet van 7 januari 2016 houdende integratie van de genderdimensie in het geheel van de beleidslijnen van de Franse Gemeenschap;
8° elke andere instantie waarvan de voorstellen bij een decretale of reglementaire bepaling vereist zijn;
9° door een verzameling van behoeften die om de zes jaar op initiatief van de diensten van de regering wordt gehouden bij een representatief staal van de begunstigden van een opleiding over hun behoeften inzake opleiding die beantwoordt aan geïndividualiseerde behoeften;
10° door de analyse van de resultaten van recent nationaal of internationaal onderzoek of recente enquêtes;
[3 11° door het Waarnemingscentrum voor het schoolklimaat bedoeld in artikel 1.7.10-25.]3
Voor de toepassing van het eerste lid, 9°, houdt de representatieve steekproef rekening met de begunstigden van opleidingen die verschillende functies uitoefenen binnen georganiseerde en gesubsidieerde scholen van alle onderwijsnetten, van het gewoon en gespecialiseerd kleuter-, lager en secundair onderwijs, en gelegen in alle gebieden. Bovendien:
1° voor het secundair onderwijs wordt in deze steekproef ten minste rekening gehouden met :
a) de verschillende graden ;
b) het doorstromingsonderwijs en het kwalificatieonderwijs, met inbegrip van het alternerend onderwijs ;
2° voor het gespecialiseerd onderwijs houdt deze steekproef ten minste rekening met alle soorten onderwijs en de verschillende aangepaste pedagogische methoden;
3° deze steekproef houdt rekening met de begunstigden van opleidingen die actief zijn in scholen met bepaalde eigenschappen, met name :
a) scholen met een gedifferentieerde omkadering in toepassing van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ;
b) [2 de scholen onderworpen aan het decreet van 20 juli 2022 met betrekking tot het kwalificerend onderwijstraject (KOT) in het kwalificerend secundair onderwijs]2;
c) scholen die taalbadonderwijs organiseren, als bedoeld in artikel 1.3.1-1, 2°.
Deze steekproef houdt ook rekening met de begunstigden van de opleiding die in verschillende functies werkzaam zijn in [4 PMS-centra of territoriale clusters]4, in alle onderwijsnetten, gelegen in alle zones.
Het onderzoek van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in het eerste lid houdt rekening met en is gekoppeld aan de institutionele behoeften op het gebied van de in artikel 6.1.5-4 bedoelde voortgezette beroepsopleiding.
Om de zes jaar delen de diensten van de regering het resultaat van de analyse van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding mee aan het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, aan Wallonie-Bruxelles Enseignement en aan elke federatie van inrichtende machten tegen 1 december van het schooljaar X-2 voor een uitvoering tijdens het schooljaar X.]1
Modifications
Art. 6.1.5 -5.[1 Le Conseil de la formation professionnelle continue instruit tous les six ans les besoins en matière de formation professionnelle continue sur la base des éléments communiqués :
1° par le Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux sur la base de l'analyse établie conformément à l'article 9/1 du décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs;
2° le cas échéant, par le Service général de l'Inspection sur la base des éléments qui ressortent de l'exercice des missions visées aux articles 4 et 7 du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection;
3° par Wallonie-Bruxelles Enseignement et par chaque Fédération de pouvoirs organisateurs;
4° [5 par le service intégré d'assistance aux écoles visé à l'article 1.7.11-2]5;
5° par le Conseil supérieur de l'Education aux médias (CSEM) créé par le décret du 5 juin 2008 portant création du Conseil supérieur de l'Education aux médias et assurant le développement d'initiatives et de moyens particuliers en la matière en Communauté française ;
6° par le Comité interréseaux du numérique éducatif (CINE) visé à l'article 3, § 3, du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire ;
7° par le Comité de suivi visé à l'article 8 du décret du 7 janvier 2016 relatif à l'intégration de la dimension de genre dans l'ensemble des politiques de la Communauté française ;
8° par toute autre instance dont les propositions sont requises en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire ;
9° par un recueil des besoins mené tous les six ans à l'initiative des services du gouvernement auprès d'un échantillon représentatif de bénéficiaires de formation sur leurs besoins en matière de formations répondant à des besoins personnalisés ;
10° par l'analyse des résultats de recherches ou d'enquêtes nationales ou internationales récentes.
[3 11° par l'Observatoire du climat scolaire visé à l'article 1.7.10-25.]3
Pour l'application de l'alinéa 1er, 9°, l'échantillon représentatif prend en compte des bénéficiaires de formation exerçant différentes fonctions au sein d'écoles, organisées et subventionnées de tous les réseaux d'enseignement, de l'enseignement maternel, primaire et secondaire, ordinaire et spécialisé et situées dans toutes les zones. Entre outre :
1° pour l'enseignement secondaire, cet échantillon prend au moins en compte :
a) les différents degrés ;
b) l'enseignement de transition et l'enseignement de qualification, en ce-compris l'enseignement en alternance ;
2° pour l'enseignement spécialisé, cet échantillon prend au moins en compte tous les types d'enseignement et les différentes pédagogies adaptées ;
3° cet échantillon prend en compte les bénéficiaires de formation actifs dans des écoles présentant certaines spécificités, notamment :
a) les écoles en encadrement différencié en application du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité ;
b) [2 b) les écoles soumises au décret 20 juillet 2022 relatif au parcours d'enseignement qualifiant (PEQ) dans l'enseignement secondaire qualifiant]2 ;
c) les écoles organisant un apprentissage par immersion, tel que défini à l'article 1.3.1-1, 2°.
Cet échantillon prend également en compte des bénéficiaires de formation exerçant différentes fonctions au sein [4 de Centres PMS ou de pôles territoriaux]4 de tous les réseaux d'enseignement, situés dans toutes les zones.
L'instruction du Conseil de la formation professionnelle continue visée à l'alinéa 1er prend en compte et s'articule avec les besoins institutionnels en matière de formation professionnelle continue visés à l'article 6.1.5-4.
Tous les six ans, les services du gouvernement communiquent le résultat de l'analyse du Conseil de la formation professionnelle continue à l'Institut de la Formation professionnelle continue, à Wallonie-Bruxelles Enseignement et à chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le 1er décembre de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.]1
1° par le Service général de pilotage des écoles et des Centres psycho-médico-sociaux sur la base de l'analyse établie conformément à l'article 9/1 du décret du 13 septembre 2018 portant création du Service général de pilotage des écoles et Centres psycho-médico-sociaux et fixant le statut des directeurs de zone et délégués au contrat d'objectifs;
2° le cas échéant, par le Service général de l'Inspection sur la base des éléments qui ressortent de l'exercice des missions visées aux articles 4 et 7 du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection;
3° par Wallonie-Bruxelles Enseignement et par chaque Fédération de pouvoirs organisateurs;
4° [5 par le service intégré d'assistance aux écoles visé à l'article 1.7.11-2]5;
5° par le Conseil supérieur de l'Education aux médias (CSEM) créé par le décret du 5 juin 2008 portant création du Conseil supérieur de l'Education aux médias et assurant le développement d'initiatives et de moyens particuliers en la matière en Communauté française ;
6° par le Comité interréseaux du numérique éducatif (CINE) visé à l'article 3, § 3, du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire ;
7° par le Comité de suivi visé à l'article 8 du décret du 7 janvier 2016 relatif à l'intégration de la dimension de genre dans l'ensemble des politiques de la Communauté française ;
8° par toute autre instance dont les propositions sont requises en vertu d'une disposition décrétale ou réglementaire ;
9° par un recueil des besoins mené tous les six ans à l'initiative des services du gouvernement auprès d'un échantillon représentatif de bénéficiaires de formation sur leurs besoins en matière de formations répondant à des besoins personnalisés ;
10° par l'analyse des résultats de recherches ou d'enquêtes nationales ou internationales récentes.
[3 11° par l'Observatoire du climat scolaire visé à l'article 1.7.10-25.]3
Pour l'application de l'alinéa 1er, 9°, l'échantillon représentatif prend en compte des bénéficiaires de formation exerçant différentes fonctions au sein d'écoles, organisées et subventionnées de tous les réseaux d'enseignement, de l'enseignement maternel, primaire et secondaire, ordinaire et spécialisé et situées dans toutes les zones. Entre outre :
1° pour l'enseignement secondaire, cet échantillon prend au moins en compte :
a) les différents degrés ;
b) l'enseignement de transition et l'enseignement de qualification, en ce-compris l'enseignement en alternance ;
2° pour l'enseignement spécialisé, cet échantillon prend au moins en compte tous les types d'enseignement et les différentes pédagogies adaptées ;
3° cet échantillon prend en compte les bénéficiaires de formation actifs dans des écoles présentant certaines spécificités, notamment :
a) les écoles en encadrement différencié en application du décret du 30 avril 2009 organisant un encadrement différencié au sein des établissements scolaires de la Communauté française afin d'assurer à chaque élève des chances égales d'émancipation sociale dans un environnement pédagogique de qualité ;
b) [2 b) les écoles soumises au décret 20 juillet 2022 relatif au parcours d'enseignement qualifiant (PEQ) dans l'enseignement secondaire qualifiant]2 ;
c) les écoles organisant un apprentissage par immersion, tel que défini à l'article 1.3.1-1, 2°.
Cet échantillon prend également en compte des bénéficiaires de formation exerçant différentes fonctions au sein [4 de Centres PMS ou de pôles territoriaux]4 de tous les réseaux d'enseignement, situés dans toutes les zones.
L'instruction du Conseil de la formation professionnelle continue visée à l'alinéa 1er prend en compte et s'articule avec les besoins institutionnels en matière de formation professionnelle continue visés à l'article 6.1.5-4.
Tous les six ans, les services du gouvernement communiquent le résultat de l'analyse du Conseil de la formation professionnelle continue à l'Institut de la Formation professionnelle continue, à Wallonie-Bruxelles Enseignement et à chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le 1er décembre de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.]1
Modifications
Art. 6.1.5 -6.[1 § 1. Op basis van de analyse van de behoeften van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in artikel 6.1.5-5 stelt het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding om de zes jaar voor elk van de in artikel 6.1.3-6 bedoelde groepen de prioritaire oriëntaties en thema's voor de voortgezette beroepsopleidingen op het gebied van het netoverschrijdend niveau. Dit voorstel wordt uiterlijk op 15 februari van het schooljaar X-2 aan de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding voorgelegd met het oog op de uitvoering in het schooljaar X.
§ 2. Op basis van de analyse van de behoeften van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in artikel 6.1.5-5, stellen Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke Federatie van inrichtende machten om de zes jaar voor elk van de groepen bedoeld in artikel 6.1.3-6 de prioritaire oriëntaties en thema's voor de voortgezette beroepsopleiding voor aan de [2 scholen, PMS-centra en territoriale clusters]2 die haar aanbelangen. Dit voorstel wordt uiterlijk op 15 februari van het schooljaar X-2 aan de Raad voor de voortgezette beroepsontwikkeling voorgelegd met het oog op de uitvoering in het schooljaar X.
§ 3. De voorstellen geformuleerd met toepassing van de paragrafen 1 en 2 omvatten :
1° de assen waarop de voortgezette beroepsopleiding moet aansluiten om de [2 in de artikelen 6.1.2-2 tot en met 6.1.2-4]2 genoemde doelstellingen te bereiken ;
2° een inventaris van de opleidingsonderwerpen die, op een gearticuleerde wijze, tot doel hebben een concrete inhoud van de assen bedoeld in 1° te geven.]1
§ 2. Op basis van de analyse van de behoeften van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in artikel 6.1.5-5, stellen Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke Federatie van inrichtende machten om de zes jaar voor elk van de groepen bedoeld in artikel 6.1.3-6 de prioritaire oriëntaties en thema's voor de voortgezette beroepsopleiding voor aan de [2 scholen, PMS-centra en territoriale clusters]2 die haar aanbelangen. Dit voorstel wordt uiterlijk op 15 februari van het schooljaar X-2 aan de Raad voor de voortgezette beroepsontwikkeling voorgelegd met het oog op de uitvoering in het schooljaar X.
§ 3. De voorstellen geformuleerd met toepassing van de paragrafen 1 en 2 omvatten :
1° de assen waarop de voortgezette beroepsopleiding moet aansluiten om de [2 in de artikelen 6.1.2-2 tot en met 6.1.2-4]2 genoemde doelstellingen te bereiken ;
2° een inventaris van de opleidingsonderwerpen die, op een gearticuleerde wijze, tot doel hebben een concrete inhoud van de assen bedoeld in 1° te geven.]1
Art. 6.1.5 -6.[1 § 1er. Sur la base de l'analyse des besoins du Conseil de la formation professionnelle continue visée à l'article 6.1.5-5, l'Institut de la Formation professionnelle continue, propose tous les six ans pour chacun des ensembles visés à l'article 6.1.3-6 les orientations et thèmes de formation professionnelle continue prioritaires pour le niveau interréseaux. Cette proposition est remise au conseil de la formation professionnelle continue pour le 15 février de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
§ 2. Sur la base de l'analyse des besoins du Conseil de la formation professionnelle continue visée à l'article 6.1.5-5, Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs propose tous les six ans pour chacun des ensembles visés à l'article 6.1.3-6 les orientations et thèmes de formation professionnelle continue prioritaires pour [2 les écoles, les Centres PMS et les pôles territoriaux]2 qui la concernent. Cette proposition est remise au conseil de la formation professionnelle continue pour le 15 février de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
§ 3. Les propositions formulées en application des paragraphes 1er et 2 reprennent :
1° les axes dans lesquels la formation professionnelle continue doit s'inscrire pour atteindre les visées fixées [2 aux articles 6.1.2-2 à 6.1.2-4]2 ;
2° l'inventaire des sujets de formation qui, de manière articulée, visent à traduire concrètement les axes visés au 1°.]1
§ 2. Sur la base de l'analyse des besoins du Conseil de la formation professionnelle continue visée à l'article 6.1.5-5, Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs propose tous les six ans pour chacun des ensembles visés à l'article 6.1.3-6 les orientations et thèmes de formation professionnelle continue prioritaires pour [2 les écoles, les Centres PMS et les pôles territoriaux]2 qui la concernent. Cette proposition est remise au conseil de la formation professionnelle continue pour le 15 février de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
§ 3. Les propositions formulées en application des paragraphes 1er et 2 reprennent :
1° les axes dans lesquels la formation professionnelle continue doit s'inscrire pour atteindre les visées fixées [2 aux articles 6.1.2-2 à 6.1.2-4]2 ;
2° l'inventaire des sujets de formation qui, de manière articulée, visent à traduire concrètement les axes visés au 1°.]1
Art. 6.1.5 -7.[1 § 1. De Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bespreekt de voorstellen voor de prioritaire oriëntaties en thema's die respectievelijk voorgesteld worden door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau en door Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten voor het niveau van de netwerken met het oog op de samenhang ervan.
Om de zes jaar brengt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding uiterlijk op 30 mei van het schooljaar X-2 een advies hierover uit aan de sturingscommissie met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
Hij zorgt in het bijzonder voor :
a) de samenhang en de complementariteit van de prioritaire oriëntaties en thema's tussen de twee opleidingsniveaus ;
b) de mogelijke prioriteitenstelling en planning van de opleidingsthema's voor de periode van zes jaar.
Na raadpleging van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke Federatie van inrichtende machten voor het netwerk, legt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding zijn voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen van de prioritaire oriëntaties en thema's voor 1 juni van het schooljaar X-2 aan de sturingscommissie voor met het oog op een uitvoering tijdens het schooljaar X.
§ 2. De sturingscommissie brengt om de zes jaar, op basis van het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in § 1, tweede lid, advies uit over de samenhang en de complementariteit van de voorstellen tot prioritaire oriëntaties en thema's en brengt aan de regering een advies uit over de voorstellen tot prioritaire oriëntaties en thema's voor de netoverschrijdende niveaus en de netwerken. Dit advies wordt uiterlijk op [2 15 juli volgend op het schooljaar X-2]2 ingediend met het oog op een uitvoering ervan in het schooljaar X.
Op basis van de voorstellen van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in paragraaf 1, laatste lid, legt de sturingscommissie haar voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen van de prioritaire oriëntaties en thema's uiterlijk op 15 juli van het schooljaar X-2 aan de regering voor met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.]1
Om de zes jaar brengt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding uiterlijk op 30 mei van het schooljaar X-2 een advies hierover uit aan de sturingscommissie met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
Hij zorgt in het bijzonder voor :
a) de samenhang en de complementariteit van de prioritaire oriëntaties en thema's tussen de twee opleidingsniveaus ;
b) de mogelijke prioriteitenstelling en planning van de opleidingsthema's voor de periode van zes jaar.
Na raadpleging van het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke Federatie van inrichtende machten voor het netwerk, legt de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding zijn voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen van de prioritaire oriëntaties en thema's voor 1 juni van het schooljaar X-2 aan de sturingscommissie voor met het oog op een uitvoering tijdens het schooljaar X.
§ 2. De sturingscommissie brengt om de zes jaar, op basis van het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in § 1, tweede lid, advies uit over de samenhang en de complementariteit van de voorstellen tot prioritaire oriëntaties en thema's en brengt aan de regering een advies uit over de voorstellen tot prioritaire oriëntaties en thema's voor de netoverschrijdende niveaus en de netwerken. Dit advies wordt uiterlijk op [2 15 juli volgend op het schooljaar X-2]2 ingediend met het oog op een uitvoering ervan in het schooljaar X.
Op basis van de voorstellen van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding bedoeld in paragraaf 1, laatste lid, legt de sturingscommissie haar voorstellen voor eventuele jaarlijkse wijzigingen van de prioritaire oriëntaties en thema's uiterlijk op 15 juli van het schooljaar X-2 aan de regering voor met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.]1
Art. 6.1.5 -7.[1 § 1er. Le Conseil de la formation professionnelle continue débat des propositions d'orientations et thèmes prioritaires présentées respectivement par l'Institut de la Formation professionnelle continue pour le niveau interréseaux et par Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le niveau réseau en vue d'assurer leur cohérence.
Tous les six ans, le Conseil de la formation professionnelle continue remet un avis à ce propos à la Commission de pilotage pour le 30 mai de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Il veille notamment :
a) à la cohérence et à la complémentarité des orientations et thèmes prioritaires entre les deux niveaux de formation ;
b) à la priorisation et à la planification éventuelles des thèmes des formations sur la période de six ans.
Après avoir consulté l'Institut de la Formation professionnelle continue pour le niveau interréseaux et Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le niveau réseau, le Conseil de la formation professionnelle continue remet à la Commission de pilotage ses propositions d'amendements annuels éventuels aux orientations et thèmes prioritaires pour le 1er juin de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
§ 2. Tous les six ans, sur la base de l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue visé au paragraphe 1er, alinéa 2, la Commission de pilotage se prononce sur la cohérence et la complémentarité des propositions d'orientations et thèmes prioritaires et remet un avis au gouvernement sur les propositions d'orientations et thèmes prioritaires pour les niveaux interréseaux et réseau. Cet avis est remis pour [2 le 15 juillet qui suit l'année scolaire X-2]2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Sur la base des propositions du Conseil de la formation professionnelle continue visées au paragraphe 1er, dernier alinéa, la Commission de pilotage remet au gouvernement ses propositions d'amendements annuels éventuels aux orientations et thèmes prioritaires pour [2 le 15 juillet qui suit l'année scolaire X-2]2.]1
Tous les six ans, le Conseil de la formation professionnelle continue remet un avis à ce propos à la Commission de pilotage pour le 30 mai de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Il veille notamment :
a) à la cohérence et à la complémentarité des orientations et thèmes prioritaires entre les deux niveaux de formation ;
b) à la priorisation et à la planification éventuelles des thèmes des formations sur la période de six ans.
Après avoir consulté l'Institut de la Formation professionnelle continue pour le niveau interréseaux et Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le niveau réseau, le Conseil de la formation professionnelle continue remet à la Commission de pilotage ses propositions d'amendements annuels éventuels aux orientations et thèmes prioritaires pour le 1er juin de l'année scolaire X-2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
§ 2. Tous les six ans, sur la base de l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue visé au paragraphe 1er, alinéa 2, la Commission de pilotage se prononce sur la cohérence et la complémentarité des propositions d'orientations et thèmes prioritaires et remet un avis au gouvernement sur les propositions d'orientations et thèmes prioritaires pour les niveaux interréseaux et réseau. Cet avis est remis pour [2 le 15 juillet qui suit l'année scolaire X-2]2 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Sur la base des propositions du Conseil de la formation professionnelle continue visées au paragraphe 1er, dernier alinéa, la Commission de pilotage remet au gouvernement ses propositions d'amendements annuels éventuels aux orientations et thèmes prioritaires pour [2 le 15 juillet qui suit l'année scolaire X-2]2.]1
Art. 6.1.5 -8. [1 Op basis van het advies bedoeld in artikel 6.1.5-7, § 2, stelt de regering de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netoverschrijdend niveau vast voor een periode van zes jaar en neemt zij tegelijk kennis van de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netwerkniveau vóór 15 oktober van het schooljaar X-1 met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
Op basis van het voorstel tot wijzigingen van de Sturingscommissie kan de regering de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netoverschrijdend netniveau jaarlijks wijzigen en kennis nemen van de voorgestelde wijzigingen voor het netwerkniveau.]1
Op basis van het voorstel tot wijzigingen van de Sturingscommissie kan de regering de prioritaire oriëntaties en thema's voor het netoverschrijdend netniveau jaarlijks wijzigen en kennis nemen van de voorgestelde wijzigingen voor het netwerkniveau.]1
Art. 6.1.5 -8. [1 Sur la base de l'avis visé à l'article 6.1.5-7, § 2, le gouvernement fixe pour une période de six années les orientations et thèmes prioritaires pour le niveau interréseaux et prend acte concomitamment des orientations et thèmes prioritaires pour le niveau réseaux avant le 15 octobre de l'année scolaire X-1 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Sur la base de la proposition d'amendements de la Commission de pilotage, le gouvernement peut amender annuellement les orientations et thèmes prioritaires pour le niveau interréseaux et prendre acte des propositions d'amendements pour le niveau réseaux.]1
Sur la base de la proposition d'amendements de la Commission de pilotage, le gouvernement peut amender annuellement les orientations et thèmes prioritaires pour le niveau interréseaux et prendre acte des propositions d'amendements pour le niveau réseaux.]1
Afdeling IV. [1 - Vaststelling van algemene programma's en jaarlijkse programma's]1
Section IV. [1 - De la fixation des programmes généraux et des programmes annuels]1
Art. 6.1.5 -9. [1 Op basis van de prioritaire oriëntaties en thema's stellen het Instituut voor de voorgezette beroepsopleiding voor het netoverschrijdend niveau, enerzijds, en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten voor het netwerkniveau anderzijds, elk wat hem aanbelangt, tegen 1 december van het schooljaar X-1, een algemeen opleidingsprogramma op voor de opleidingen bedoeld in artikel 6.1.3-2 en voor elk van de groepen bedoeld in artikel 6.1.3-6, voor een periode van zes jaar.
Het algemene opleidingsprogramma omvat de algemene opschrift van de opleiding, de doelstellingen en de doelgroep. In het programma worden de opleidingen aangegeven die beantwoorden aan de prioritaire oriëntaties en thema's die door de regering worden vastgesteld.
Elk algemeen opleidingsprogramma wordt volgens de door de regering vastgestelde nadere regels uiterlijk op 25 januari van het schooljaar X-1 voor advies aan de sturingscommissie voorgelegd met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X, en vervolgens uiterlijk op 1 maart van het schooljaar X-1 voor goedkeuring aan de regering met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
Na goedkeuring publiceren de diensten van de regering elk algemeen opleidingsprogramma en alle mogelijke wijzigingen daarvan op de referentiewebsite.]1
Het algemene opleidingsprogramma omvat de algemene opschrift van de opleiding, de doelstellingen en de doelgroep. In het programma worden de opleidingen aangegeven die beantwoorden aan de prioritaire oriëntaties en thema's die door de regering worden vastgesteld.
Elk algemeen opleidingsprogramma wordt volgens de door de regering vastgestelde nadere regels uiterlijk op 25 januari van het schooljaar X-1 voor advies aan de sturingscommissie voorgelegd met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X, en vervolgens uiterlijk op 1 maart van het schooljaar X-1 voor goedkeuring aan de regering met het oog op de uitvoering ervan in het schooljaar X.
Na goedkeuring publiceren de diensten van de regering elk algemeen opleidingsprogramma en alle mogelijke wijzigingen daarvan op de referentiewebsite.]1
Art. 6.1.5 -9. [1 Sur la base des orientations et thèmes prioritaires, pour le 1er décembre de l'année scolaire X-1, l'Institut de la Formation professionnelle continue pour le niveau interréseaux d'une part, Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le niveau réseau d'autre part élaborent, chacun pour ce qui le concerne, un programme général de formations pour les formations visées à l'article 6.1.3-2 et pour chacun des ensembles visés à l'article 6.1.3-6, pour une période de six ans.
Le programme général comprend l'intitulé général de la formation, les objectifs visés et le public cible. Le programme identifie les formations qui répondent aux orientations et thèmes prioritaires fixés par le gouvernement.
Chaque programme général de formation est soumis, selon les modalités fixées par le gouvernement, à l'avis de la Commission de pilotage pour le 25 janvier de l'année scolaire X-1 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X, puis à l'approbation du gouvernement pour le 1er mars de l'année scolaire X-1 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Une fois approuvé, les services du gouvernement publient sur le site internet de référence chaque programme général de formation ainsi que leurs modifications éventuelles.]1
Le programme général comprend l'intitulé général de la formation, les objectifs visés et le public cible. Le programme identifie les formations qui répondent aux orientations et thèmes prioritaires fixés par le gouvernement.
Chaque programme général de formation est soumis, selon les modalités fixées par le gouvernement, à l'avis de la Commission de pilotage pour le 25 janvier de l'année scolaire X-1 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X, puis à l'approbation du gouvernement pour le 1er mars de l'année scolaire X-1 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X.
Une fois approuvé, les services du gouvernement publient sur le site internet de référence chaque programme général de formation ainsi que leurs modifications éventuelles.]1
Art. 6.1.5 -10. [1 Elk jaar, vóór 1 juni van het schooljaar X-1 met het oog op de uitvoering ervan tijdens het schooljaar X, stellen het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding voor de opleidingen op het netoverschrijdende niveau en Wallonie-Bruxelles Enseignement en elke federatie van inrichtende machten voor het netwerkniveau hun jaarlijks opleidingsprogramma vast.
Dit jaarlijkse opleidingsprogramma vermeldt voor elke opleiding de identiteit van de opleidingsoperator(en), de data en plaatsen van het programma, de inschrijvingsvoorwaarden en -procedures en, in voorkomend geval, de nadere regels voor de opleiding.
De diensten van de regering publiceren elk jaarlijks opleidingsprogramma op de referentiewebsite.]1
Dit jaarlijkse opleidingsprogramma vermeldt voor elke opleiding de identiteit van de opleidingsoperator(en), de data en plaatsen van het programma, de inschrijvingsvoorwaarden en -procedures en, in voorkomend geval, de nadere regels voor de opleiding.
De diensten van de regering publiceren elk jaarlijks opleidingsprogramma op de referentiewebsite.]1
Art. 6.1.5 -10. [1 Chaque année, avant le 1er juin de l'année scolaire X-1 en vue d'une mise en oeuvre lors de l'année scolaire X, l'Institut de la Formation professionnelle continue pour les formations du niveau interréseaux et Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs pour le niveau réseau définissent leur programme annuel de formation.
Ce programme annuel de formation précise, pour chacune des formations, l'identité du ou des opérateurs de formation, les dates et lieux de la programmation ainsi que les conditions et modalités d'inscription et, le cas échéant, les modalités de formation.
Les services du gouvernement publient sur le site internet de référence chaque programme annuel de formation.]1
Ce programme annuel de formation précise, pour chacune des formations, l'identité du ou des opérateurs de formation, les dates et lieux de la programmation ainsi que les conditions et modalités d'inscription et, le cas échéant, les modalités de formation.
Les services du gouvernement publient sur le site internet de référence chaque programme annuel de formation.]1
Art. 6.1.5 -11.[1 § 1. Een programma voor voortgezette beroepsopleiding kan verschillende opleidingsmethoden aanbieden, afhankelijk van de nagestreefde doelstellingen en de doelgroep.
Een geldige voortgezette beroepsopleiding moet aan de volgende minimumcriteria voldoen:
1° ten minste drie uur opleidingsactiviteiten omvatten, wat overeenkomt met een halve dag;
2° de band met de beroepsactiviteit van het doelpubliek mogelijk maken en uitwerken;
3° de reflectieve houding van het doelpubliek stimuleren.
§ 2. Wordt gekozen als geldige vorm van voortgezette beroepsopleiding, deze die georganiseerd wordt in de vorm van:
1° face-to-face opleiding;
2° afstandsopleiding;
3° hybride opleiding, gedeeltelijk face-to-face en gedeeltelijk op afstand;
4° online opleiding;
5° taalbadopleiding;
6° conferentie geïntegreerd in een formatief proces;
7° collectief toezicht.
Na advies van de sturingscommissie zelf, dat op zijn beurt gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding, stelt de regering de criteria en voorwaarden vast waaronder andere vormen van voortgezette beroepsopleiding als geldig kunnen worden beschouwd, met name die welke georganiseerd zijn in de vorm van actieonderzoek of onderzoek in samenwerkingsverband of professionele leergemeenschappen.
§ 3. De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de geïndividualiseerde behoeften van een lid van het onderwijsteam van de scholen of een personeelslid van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 of een lid van het multidisciplinaire team van de territoriale clusters]2, dat minder dan vijf jaar dienstanciënniteit telt, kan met diens instemming ook worden georganiseerd in de vorm van individuele begeleiding, waarvan het programma wordt bekrachtigd door zijn directeur of zijn inrichtende macht.
§ 4. In het kader van een lerende organisatie kunnen opleidingsinitiatieven door of onder gelijken worden gevalideerd als voortgezette beroepsopleiding volgens de nadere regels bepaald door de regering, na advies van de Sturingscommissie zelf dat op zijn beurt gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding.]1
Een geldige voortgezette beroepsopleiding moet aan de volgende minimumcriteria voldoen:
1° ten minste drie uur opleidingsactiviteiten omvatten, wat overeenkomt met een halve dag;
2° de band met de beroepsactiviteit van het doelpubliek mogelijk maken en uitwerken;
3° de reflectieve houding van het doelpubliek stimuleren.
§ 2. Wordt gekozen als geldige vorm van voortgezette beroepsopleiding, deze die georganiseerd wordt in de vorm van:
1° face-to-face opleiding;
2° afstandsopleiding;
3° hybride opleiding, gedeeltelijk face-to-face en gedeeltelijk op afstand;
4° online opleiding;
5° taalbadopleiding;
6° conferentie geïntegreerd in een formatief proces;
7° collectief toezicht.
Na advies van de sturingscommissie zelf, dat op zijn beurt gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding, stelt de regering de criteria en voorwaarden vast waaronder andere vormen van voortgezette beroepsopleiding als geldig kunnen worden beschouwd, met name die welke georganiseerd zijn in de vorm van actieonderzoek of onderzoek in samenwerkingsverband of professionele leergemeenschappen.
§ 3. De voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de geïndividualiseerde behoeften van een lid van het onderwijsteam van de scholen of een personeelslid van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 of een lid van het multidisciplinaire team van de territoriale clusters]2, dat minder dan vijf jaar dienstanciënniteit telt, kan met diens instemming ook worden georganiseerd in de vorm van individuele begeleiding, waarvan het programma wordt bekrachtigd door zijn directeur of zijn inrichtende macht.
§ 4. In het kader van een lerende organisatie kunnen opleidingsinitiatieven door of onder gelijken worden gevalideerd als voortgezette beroepsopleiding volgens de nadere regels bepaald door de regering, na advies van de Sturingscommissie zelf dat op zijn beurt gebaseerd is op het advies van de Raad voor de voortgezette beroepsopleiding.]1
Art. 6.1.5 -11.[1 § 1er. Un programme de formation professionnelle continue peut proposer différentes modalités de formation en fonction des objectifs visés et du public cible.
Une formation professionnelle continue valide doit répondre aux critères minimaux suivants :
1° comporter au moins trois heures d'activités de formation équivalant à une demi-journée ;
2° permettre et travailler le lien avec l'activité professionnelle du public ciblé;
3° favoriser la posture réflexive du public ciblé.
§ 2. Est retenue comme modalité de formation professionnelle continue valide, celle qui est organisée sous la forme de :
1° formation en présentiel ;
2° formation à distance ;
3° formation hybride, en partie en présentiel et en partie à distance ;
4° formation en ligne ;
5° formation en immersion ;
6° conférence intégrée dans un processus formatif;
7° supervision collective.
Après avis de la Commission de pilotage elle-même se basant sur l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue, le gouvernement définit les critères et les conditions dans lesquelles peuvent être retenues comme valides d'autres modalités de formation professionnelle continue, notamment celles qui sont organisées sous la forme de recherche-action ou recherche-collaborative ou de communautés d'apprentissage professionnelles.
§ 3. La formation professionnelle continue qui répond à des besoins personnalisés d'un membre de l'équipe éducative des écoles ou d'un membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 ou d'un membre de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux]2, qui a moins de cinq ans d'ancienneté de service, peut également être organisée avec son accord sous la forme d'une supervision individuelle dont le programme est validé par son directeur ou par son pouvoir organisateur.
§ 4. Dans le cadre d'une organisation apprenante, des initiatives de formations par et entre pairs peuvent être validées comme formation professionnelle continue selon les modalités fixées par le gouvernement, après avis de la Commission de pilotage elle-même se basant sur l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue.]1
Une formation professionnelle continue valide doit répondre aux critères minimaux suivants :
1° comporter au moins trois heures d'activités de formation équivalant à une demi-journée ;
2° permettre et travailler le lien avec l'activité professionnelle du public ciblé;
3° favoriser la posture réflexive du public ciblé.
§ 2. Est retenue comme modalité de formation professionnelle continue valide, celle qui est organisée sous la forme de :
1° formation en présentiel ;
2° formation à distance ;
3° formation hybride, en partie en présentiel et en partie à distance ;
4° formation en ligne ;
5° formation en immersion ;
6° conférence intégrée dans un processus formatif;
7° supervision collective.
Après avis de la Commission de pilotage elle-même se basant sur l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue, le gouvernement définit les critères et les conditions dans lesquelles peuvent être retenues comme valides d'autres modalités de formation professionnelle continue, notamment celles qui sont organisées sous la forme de recherche-action ou recherche-collaborative ou de communautés d'apprentissage professionnelles.
§ 3. La formation professionnelle continue qui répond à des besoins personnalisés d'un membre de l'équipe éducative des écoles ou d'un membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 ou d'un membre de l'équipe pluridisciplinaire des pôles territoriaux]2, qui a moins de cinq ans d'ancienneté de service, peut également être organisée avec son accord sous la forme d'une supervision individuelle dont le programme est validé par son directeur ou par son pouvoir organisateur.
§ 4. Dans le cadre d'une organisation apprenante, des initiatives de formations par et entre pairs peuvent être validées comme formation professionnelle continue selon les modalités fixées par le gouvernement, après avis de la Commission de pilotage elle-même se basant sur l'avis du Conseil de la formation professionnelle continue.]1
Afdeling V. [1 - Evaluatie van de voortgezette beroepsopleiding]1
Section V. [1 - De l'évaluation de la formation professionnelle continue ]1
Art. 6.1.5 -12. 1 Om de drie jaar legt het Instituut voor de voorgezette beroepsopleiding aan de Raad voor de beroepsopleiding een evaluatieverslag voor over de opleidingen bedoeld in hoofdstuk III.]1
Art. 6.1.5 -12. 1 L'Institut de la Formation professionnelle continue transmet, tous les trois ans, au Conseil de la formation professionnelle un rapport d'évaluation des formations visées au chapitre III.]1
Art. 6.1.5 -13. 1 § 1. Het Agentschap voor de kwaliteit van het hoger onderwijs in de Federatie Wallonië-Brussel (AEQES) voert om de zes jaar een externe kwaliteitsbeoordeling uit voor de voortgezette beroepsopleiding voor opleidingen die worden georganiseerd door het Instituut voor de voortgezette beroepsopleiding, Wallonie-Bruxelles-Enseignement en elke federatie van inrichtende machten.
Het doel van deze evaluatie is de kwaliteit van de aangeboden opleidingen voortdurend te verbeteren ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijssysteem.
Op voorstel van de sturingscommissie bepaalt de regering het proces en de nadere regels voor deze externe evaluatie en voert zij het systeem in.
§ 2. De externe evaluatie van de kwaliteit van de voorgezette beroepsopleidingen bedoeld in paragraaf 1 wordt afgesloten door verslagen met verbeteringsaanbevelingen die bestemd zijn voor de verschillende betrokken actoren. Deze verslagen worden gepubliceerd en toegezonden aan de regering, de sturingscommissie en de Raad voor voortgezette beroepsopleiding.]1
Het doel van deze evaluatie is de kwaliteit van de aangeboden opleidingen voortdurend te verbeteren ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijssysteem.
Op voorstel van de sturingscommissie bepaalt de regering het proces en de nadere regels voor deze externe evaluatie en voert zij het systeem in.
§ 2. De externe evaluatie van de kwaliteit van de voorgezette beroepsopleidingen bedoeld in paragraaf 1 wordt afgesloten door verslagen met verbeteringsaanbevelingen die bestemd zijn voor de verschillende betrokken actoren. Deze verslagen worden gepubliceerd en toegezonden aan de regering, de sturingscommissie en de Raad voor voortgezette beroepsopleiding.]1
Art. 6.1.5 -13. 1 § 1er. Une évaluation externe de la qualité pour la formation professionnelle continue pour les formations organisées par l'Institut de la Formation professionnelle continue, Wallonie-Bruxelles Enseignement et chaque Fédération de pouvoirs organisateurs est réalisée tous les six ans par l'Agence pour la qualité de l'Enseignement supérieur en Fédération Wallonie-Bruxelles (AEQES).
Cette évaluation a pour finalités d'améliorer de manière continue la qualité des formations proposées au bénéfice de la qualité du système éducatif.
Sur la proposition de la Commission de Pilotage, le gouvernement fixe le processus, les modalités de cette évaluation externe et met en oeuvre le dispositif.
§ 2. L'évaluation externe de la qualité des formations professionnelles continues visées au paragraphe 1er est conclue par des rapports, reprenant des recommandations d'améliorations destinées aux différents acteurs concernés. Ces rapports sont publiés et transmis au gouvernement, à la Commission de Pilotage et au Conseil de la formation professionnelle continue.]1
Cette évaluation a pour finalités d'améliorer de manière continue la qualité des formations proposées au bénéfice de la qualité du système éducatif.
Sur la proposition de la Commission de Pilotage, le gouvernement fixe le processus, les modalités de cette évaluation externe et met en oeuvre le dispositif.
§ 2. L'évaluation externe de la qualité des formations professionnelles continues visées au paragraphe 1er est conclue par des rapports, reprenant des recommandations d'améliorations destinées aux différents acteurs concernés. Ces rapports sont publiés et transmis au gouvernement, à la Commission de Pilotage et au Conseil de la formation professionnelle continue.]1
HOOFDSTUK VI. [1 - Regels betreffende de begunstigden van voortgezette beroepsopleiding]1
CHAPITRE VI. [1 - Des règles relatives aux bénéficiaires de la formation professionnelle continue ]1
Art. 6.1.6 -1.[1 § 1. De begunstigden van een opleiding die een activiteitenwedde of een activiteitenweddetoelage ten laste van het Ministerie van de Franse Gemeenschap ontvangen en die een opleiding volgen, worden geacht in actieve dienst te zijn voor de duur van de opleiding, ongeacht het tijdstip van het kalenderjaar.
Elke inschrijving voor een opleiding tijdens de schooluren of tijdens de diensturen is onderworpen aan de instemming van [2 de directeur van de school of zijn afgevaardigde, de directeur van het PMS-centrum of zijn afgevaardigde, of de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster of zijn afgevaardigde]2. De inrichtende macht stemt in met de door de directeur ingediende inschrijvingsaanvragen. Elke weigering moet het voorwerp uitmaken van een schriftelijke en met redenen omklede beslissing.
§ 2. De begunstigden van de opleiding die bij gebrek aan werkgelegenheid ter beschikking werden gesteld, kunnen aan een opleiding deelnemen. De duur van de opleiding wordt beschouwd als een voorlopige terugroeping in dienstactiviteit.
§ 3. In het geval van een personeelslid dat niet in vast verband wordt benoemd of aangeworven, wordt de duur van de opleiding slechts in aanmerking genomen voor de berekening van de administratieve en geldelijke anciënniteit, indien deze duur begrepen is in de periode van aanstelling of aanwerving in tijdelijke dienst.
Een lid van het opvoedend team van de scholen of een lid van het multidisciplinaire team van de in lid 1 bedoelde PMS-centra [2 of het lid van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster]2, van wie de inschrijving voor een opleiding door zijn directeur tijdens zijn aanstelling of tijdelijke aanstelling is aanvaard, kan de opleiding waarvoor hij is ingeschreven volgen en heeft recht op de daaraan verbonden kosten. Hij wordt evenwel niet geacht in actieve dienst te zijn voor de duur van de opleiding die zijn aanstellingsperiode of tijdelijke aanwerving overschrijdt.]1
Elke inschrijving voor een opleiding tijdens de schooluren of tijdens de diensturen is onderworpen aan de instemming van [2 de directeur van de school of zijn afgevaardigde, de directeur van het PMS-centrum of zijn afgevaardigde, of de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster of zijn afgevaardigde]2. De inrichtende macht stemt in met de door de directeur ingediende inschrijvingsaanvragen. Elke weigering moet het voorwerp uitmaken van een schriftelijke en met redenen omklede beslissing.
§ 2. De begunstigden van de opleiding die bij gebrek aan werkgelegenheid ter beschikking werden gesteld, kunnen aan een opleiding deelnemen. De duur van de opleiding wordt beschouwd als een voorlopige terugroeping in dienstactiviteit.
§ 3. In het geval van een personeelslid dat niet in vast verband wordt benoemd of aangeworven, wordt de duur van de opleiding slechts in aanmerking genomen voor de berekening van de administratieve en geldelijke anciënniteit, indien deze duur begrepen is in de periode van aanstelling of aanwerving in tijdelijke dienst.
Een lid van het opvoedend team van de scholen of een lid van het multidisciplinaire team van de in lid 1 bedoelde PMS-centra [2 of het lid van het multidisciplinaire team van het territoriale cluster]2, van wie de inschrijving voor een opleiding door zijn directeur tijdens zijn aanstelling of tijdelijke aanstelling is aanvaard, kan de opleiding waarvoor hij is ingeschreven volgen en heeft recht op de daaraan verbonden kosten. Hij wordt evenwel niet geacht in actieve dienst te zijn voor de duur van de opleiding die zijn aanstellingsperiode of tijdelijke aanwerving overschrijdt.]1
Art. 6.1.6 -1.[1 § 1er. Les bénéficiaires de formation auxquels est attribué un traitement d'activité ou une subvention-traitement d'activité à charge du Ministère de la Communauté française et qui bénéficient d'une formation sont réputés être en activité de service pendant la durée de celle-ci, quel que soit le moment de l'année civile.
Toute inscription à une formation durant le temps scolaire ou durant le temps de prestation est soumise à l'accord [2 du directeur d'école ou de son délégué, du directeur du Centre PMS ou de son délégué, ou du directeur de l'école siège du pôle territorial ou de son délégué]2. Le pouvoir organisateur marque son accord pour les demandes d'inscription introduites par le directeur. Tout refus fait l'objet d'une décision écrite et motivée.
§ 2. Les bénéficiaires de formation mis en disponibilité par défaut d'emploi peuvent participer à une formation. La durée de celle-ci est assimilée à un rappel provisoire à l'activité de service.
§ 3. Pour le bénéficiaire de formation qui n'est pas nommé ou engagé à titre définitif, la durée de la formation n'est prise en considération pour le calcul des anciennetés administrative et pécuniaire que si celle-ci est englobée dans la période de désignation ou d'engagement à titre temporaire.
Le membre de l'équipe éducative des écoles ou le membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 ou le membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial]2 visé à l'alinéa 1er, dont l'inscription à une formation a été acceptée par son directeur durant sa période de désignation ou d'engagement à titre temporaire, peut suivre la formation à laquelle il a été inscrit et peut prétendre aux frais liés à celle-ci. Cependant, il n'est pas réputé être en activité de service pendant la durée de la formation qui excède sa période de désignation ou d'engagement à titre temporaire.]1
Toute inscription à une formation durant le temps scolaire ou durant le temps de prestation est soumise à l'accord [2 du directeur d'école ou de son délégué, du directeur du Centre PMS ou de son délégué, ou du directeur de l'école siège du pôle territorial ou de son délégué]2. Le pouvoir organisateur marque son accord pour les demandes d'inscription introduites par le directeur. Tout refus fait l'objet d'une décision écrite et motivée.
§ 2. Les bénéficiaires de formation mis en disponibilité par défaut d'emploi peuvent participer à une formation. La durée de celle-ci est assimilée à un rappel provisoire à l'activité de service.
§ 3. Pour le bénéficiaire de formation qui n'est pas nommé ou engagé à titre définitif, la durée de la formation n'est prise en considération pour le calcul des anciennetés administrative et pécuniaire que si celle-ci est englobée dans la période de désignation ou d'engagement à titre temporaire.
Le membre de l'équipe éducative des écoles ou le membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 ou le membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial]2 visé à l'alinéa 1er, dont l'inscription à une formation a été acceptée par son directeur durant sa période de désignation ou d'engagement à titre temporaire, peut suivre la formation à laquelle il a été inscrit et peut prétendre aux frais liés à celle-ci. Cependant, il n'est pas réputé être en activité de service pendant la durée de la formation qui excède sa période de désignation ou d'engagement à titre temporaire.]1
Art. 6.1.6 -2. 1 Het aantal in de artikelen 6.1.3-8 en 6.1.3-11 bedoelde halve opleidingsdagen wordt bij deeltijdsarbeid naar evenredigheid van het aantal gewerkte uren verminderd, waarbij het resultaat naar boven wordt afgerond.]1
Art. 6.1.6 -2. 1 Le nombre de demi-jours de formation visé aux articles 6.1.3-8 et 6.1.3-11 est, en cas d'emploi à temps partiel, réduit au prorata de l'horaire presté, le résultat étant arrondi à l'unité supérieure.]1
Art. 6.1.6 -3.[1 De voortgezette beroepsopleiding maakt deel uit van de verantwoordelijkheid van de personeelsleden van het multidisciplinaire team van de PMS-centra [2 en van de territoriale clusters]2.
De in de artikelen 6.1.3-8, § 2, en [2 6.1.3-11, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid]2, bedoelde halve dagen voor voortgezette beroepsopleiding maken deel uit van de prestatie-uren van de personeelsleden van de multidisciplinaire teams van de PMS-centra [2 of van de territoriale clusters]2.]1
De in de artikelen 6.1.3-8, § 2, en [2 6.1.3-11, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid]2, bedoelde halve dagen voor voortgezette beroepsopleiding maken deel uit van de prestatie-uren van de personeelsleden van de multidisciplinaire teams van de PMS-centra [2 of van de territoriale clusters]2.]1
Art. 6.1.6 -3.[1 La formation professionnelle continue fait partie de la charge des membres du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 et des pôles territoriaux]2.
Les demi-jours de formation professionnelle continue visés aux articles 6.1.3-8, § 2, et [2 6.1.3-11, § 2, alinéa 2, et § 3, alinéa 2]2, font partie du temps de prestation des membres du personnel des équipes pluridisciplinaires des Centres PMS [2 ou des pôles territoriaux]2.]1
Les demi-jours de formation professionnelle continue visés aux articles 6.1.3-8, § 2, et [2 6.1.3-11, § 2, alinéa 2, et § 3, alinéa 2]2, font partie du temps de prestation des membres du personnel des équipes pluridisciplinaires des Centres PMS [2 ou des pôles territoriaux]2.]1
Art. 6.1.6 -4.[1 Aan [2 de leden van het pedagogische team en de leden van het multidisciplinaire team van een territoriaal cluster]2 wordt een forfaitaire vergoeding toegekend voor de extra halve dagen opleiding als bedoeld in artikel 6.1.3-9 [2 die niet onderhevig zijn aan een cursusschorsing of een schorsing van de collectieve en/of individuele opdrachten van de territoriale clusters]2 en die buiten de schooltijd worden georganiseerd.
De regering stelt het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de wijze van verkrijging van de in het eerste lid bedoelde premie vast. De toeslag voor de extra halve opleidingsdagen wordt alleen aan het personeelslid toegekend als hij de volledige opleidingscursus inclusief deze extra halve opleidingsdagen heeft gevolgd.
De bijkomende halve opleidingsdagen die aanleiding geven tot het toekennen van een premie, worden in het weekend of tijdens de schoolvakanties, of op afstand buiten de uren waarop het lid van het onderwijsteam voor zijn klas staat, rechtstreeks georganiseerd.]1
De regering stelt het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de wijze van verkrijging van de in het eerste lid bedoelde premie vast. De toeslag voor de extra halve opleidingsdagen wordt alleen aan het personeelslid toegekend als hij de volledige opleidingscursus inclusief deze extra halve opleidingsdagen heeft gevolgd.
De bijkomende halve opleidingsdagen die aanleiding geven tot het toekennen van een premie, worden in het weekend of tijdens de schoolvakanties, of op afstand buiten de uren waarop het lid van het onderwijsteam voor zijn klas staat, rechtstreeks georganiseerd.]1
Art. 6.1.6 -4.[1 Une prime forfaitaire est octroyée [2 aux membres de l'équipe pédagogique et aux membres de l'équipe pluridisciplinaire d'un pôle territorial]2 pour les demi-jours de formation supplémentaires visés à l'article 6.1.3-9 [2 qui ne font pas l'objet d'une suspension de cours ou d'une suspension des missions collectives et/ou individuelles des pôles territoriaux]2 et qui sont organisés en dehors du temps scolaire.
Le gouvernement fixe le montant, les conditions d'octroi et les modalités d'obtention de la prime visée à l'alinéa 1er. La prime afférente aux demi-jours de formation supplémentaires n'est octroyée aux membres du personnel qu'à la condition qu'ils aient suivi l'ensemble de la formation incluant ces demi-jours supplémentaires.
Les demi-jours de formation supplémentaires donnant lieu à l'octroi d'une prime sont organisés en présentiel le week-end ou durant les vacances ou congés scolaires ou à distance en dehors des heures où le membre de l'équipe éducative a la charge de sa classe.]1
Le gouvernement fixe le montant, les conditions d'octroi et les modalités d'obtention de la prime visée à l'alinéa 1er. La prime afférente aux demi-jours de formation supplémentaires n'est octroyée aux membres du personnel qu'à la condition qu'ils aient suivi l'ensemble de la formation incluant ces demi-jours supplémentaires.
Les demi-jours de formation supplémentaires donnant lieu à l'octroi d'une prime sont organisés en présentiel le week-end ou durant les vacances ou congés scolaires ou à distance en dehors des heures où le membre de l'équipe éducative a la charge de sa classe.]1
Art. 6.1.6 -5. 1 De in deze titel bedoelde halve dagen van voortgezette beroepsopleiding mogen niet worden meegerekend als werkzaamheden in samenwerkingsverband, zoals omschreven in titel 2, hoofdstuk 6, van het decreet "werkorganisatie".]1
Art. 6.1.6 -5. 1 Les demi-jours de formation professionnelle continue visés au présent titre ne peuvent être comptabilisés comme du travail collaboratif, tel que défini au titre 2, chapitre 6, du décret " organisation du travail ".]1
Art. 6.1.6 -6. 1 Aan het einde van de opleidingscursussen wordt volgens de door de regering vastgestelde procedures een bewijs van deelname uitgereikt.]1
Art. 6.1.6 -6. 1 Une attestation de fréquentation est délivrée au terme des formations, selon les modalités que fixe le gouvernement.]1
Art. 6.1.6 -7.[1 § 1. De begunstigde van een opleiding die hetzij is benoemd of aangesteld op permanente basis, hetzij is benoemd of aangesteld op tijdelijke basis voor een volledig academiejaar of een volledig begrotingsjaar, registreert in een persoonlijk dossier voor beroepsontwikkeling, "portfolio" genaamd, de elementen van de voortgezette beroepsopleiding die hem betreffen.
§ 2. Het portfolio is een opleidingsinstrument dat de ondersteuning van het leren en de ontwikkeling van een reflectieve analyse vergemakkelijkt. De begunstigde van de opleiding registreert nuttige en relevante informatie over zijn professionele ontwikkeling. Het personeelslid is verantwoordelijk voor zijn portefeuille.
§ 3. Het portfolio bestaat uit drie delen, die elk een reflectieve houding moeten ondersteunen:
1° het eerste deel betreft het persoonlijke opleidingsproject van de begunstigde van de opleiding. Dit deel moet door de begunstigde van de opleiding worden ingevuld en bestaat uit drie luiken:
a) zijn persoonlijke opleidingsproject, dat de band legt met de persoonlijke of specifieke behoeften van de door de opleidingsgerechtigde uitgeoefende of uit te oefenen functie, met de uitgeoefende of uit te oefenen opdracht, zoals bedoeld in het decreet "werkorganisatie", met zijn loopbaan in de functie of met de context waarin de opleidingsgerechtigde zijn functie of opdracht uitoefent, of met het opleidingsproject van [2 de school, het PMS-Centrum of het territoriale cluster]2.
b) de bijdrage van de begunstigde van de opleiding aan de uitvoering van het opleidingsproject van [2 de school, het PMS-Centrum of het territoriale cluster]2 om aan de collectieve behoeften te voldoen, door de keuze van de opleidingen die hij zal volgen te beargumenteren, zo nodig in het kader van een meerjarenplanning;
c) alle bewijzen van deelname aan voortgezette beroepsopleidingscursussen die aan collectieve of individuele behoeften beantwoorden en waaraan de begunstigde van de opleiding heeft deelgenomen. De bewijzen van deelneming worden in de portefeuille opgenomen zodra een cursus daadwerkelijk is gevolgd.
2° het tweede deel betreft de professionele ontwikkeling van de begunstigde van de opleiding. Dit deel wordt door de begunstigde van de opleiding op vrijwillige basis ingevuld en stelt hem in staat inzonderheid de sporen te registreren die hij nuttig en relevant acht voor zijn vooruitgang;
3° het derde deel omvat de ervaringssporen van de door de begunstigde van de opleiding ontwikkelde en verworven competenties. Dit deel wordt facultatief ingevuld door de begunstigde van de opleiding en stelt hem in staat deze competenties te laten gelden of te valideren.
§ 4. Na ontvangst van het gezamenlijk advies van de Raad voor voortgezette beroepsopleiding en de COCOFIE legt de sturingscommissie haar advies voor aan de regering, die het model van de portefeuille vaststelt.
In afwijking van paragraaf 3, 2°, kan de regering bepalen dat het tweede deel met betrekking tot de professionele ontwikkeling van de begunstigde van de opleiding systematisch wordt ingezet in het kader van specifieke opleidingsregels.
§ 5. [3 Het personeelslid beslist of het zijn portfolio al dan niet als ondersteuning gebruikt tijdens uitwisselingen met de directeur of diens afgevaardigde in het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling of als onderdeel van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan, evenals tijdens de begeleiding van beginnende leerkrachten. De directeur of diens afgevaardigde moet de keuze van het personeelslid accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.]3
[3 De directeur beslist of hij zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning tijdens zijn gesprek met de inrichtende macht. De inrichtende macht moet de keuze van de directeur accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.]3
§ 6. Het persoonlijk opleidingsproject van het personeelslid bedoeld in paragraaf 3, 1°, kan worden aangepast:
1° hetzij bij de jaarlijkse evaluatie, hetzij bij de driejaarlijkse tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst [2 of, in het geval van zetelscholen, de bijlage bij de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot het territoriale cluster]2;
2° of [3 na een gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen]3 de [3 directeur of diens afgevaardigde]3 en een lid van het onderwijsteam van de school [2 , tussen de directeur en het lid van het technisch personeel van het PMS-centrum of tussen de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster en het lid van het multidisciplinair team van het territoriale cluster]2;
3° hetzij naar aanleiding van een opdracht waarbij zijn pedagogische bekwaamheid wordt beoordeeld, zoals bepaald in artikel 4, § 4, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst, hetzij naar aanleiding van de beoordeling van de professionele bekwaamheid van een personeelslid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, zoals bepaald in artikel 7, § 4, van hetzelfde decreet.
Het in paragraaf 3, onder 1°, bedoelde persoonlijke opleidingsproject van de directeur kan worden aangepast:
1° hetzij bij de jaarlijkse evaluatie, hetzij bij de driejaarlijkse tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst;
2° na het [3 gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen]3 de directeur en zijn inrichtende macht.]1
§ 2. Het portfolio is een opleidingsinstrument dat de ondersteuning van het leren en de ontwikkeling van een reflectieve analyse vergemakkelijkt. De begunstigde van de opleiding registreert nuttige en relevante informatie over zijn professionele ontwikkeling. Het personeelslid is verantwoordelijk voor zijn portefeuille.
§ 3. Het portfolio bestaat uit drie delen, die elk een reflectieve houding moeten ondersteunen:
1° het eerste deel betreft het persoonlijke opleidingsproject van de begunstigde van de opleiding. Dit deel moet door de begunstigde van de opleiding worden ingevuld en bestaat uit drie luiken:
a) zijn persoonlijke opleidingsproject, dat de band legt met de persoonlijke of specifieke behoeften van de door de opleidingsgerechtigde uitgeoefende of uit te oefenen functie, met de uitgeoefende of uit te oefenen opdracht, zoals bedoeld in het decreet "werkorganisatie", met zijn loopbaan in de functie of met de context waarin de opleidingsgerechtigde zijn functie of opdracht uitoefent, of met het opleidingsproject van [2 de school, het PMS-Centrum of het territoriale cluster]2.
b) de bijdrage van de begunstigde van de opleiding aan de uitvoering van het opleidingsproject van [2 de school, het PMS-Centrum of het territoriale cluster]2 om aan de collectieve behoeften te voldoen, door de keuze van de opleidingen die hij zal volgen te beargumenteren, zo nodig in het kader van een meerjarenplanning;
c) alle bewijzen van deelname aan voortgezette beroepsopleidingscursussen die aan collectieve of individuele behoeften beantwoorden en waaraan de begunstigde van de opleiding heeft deelgenomen. De bewijzen van deelneming worden in de portefeuille opgenomen zodra een cursus daadwerkelijk is gevolgd.
2° het tweede deel betreft de professionele ontwikkeling van de begunstigde van de opleiding. Dit deel wordt door de begunstigde van de opleiding op vrijwillige basis ingevuld en stelt hem in staat inzonderheid de sporen te registreren die hij nuttig en relevant acht voor zijn vooruitgang;
3° het derde deel omvat de ervaringssporen van de door de begunstigde van de opleiding ontwikkelde en verworven competenties. Dit deel wordt facultatief ingevuld door de begunstigde van de opleiding en stelt hem in staat deze competenties te laten gelden of te valideren.
§ 4. Na ontvangst van het gezamenlijk advies van de Raad voor voortgezette beroepsopleiding en de COCOFIE legt de sturingscommissie haar advies voor aan de regering, die het model van de portefeuille vaststelt.
In afwijking van paragraaf 3, 2°, kan de regering bepalen dat het tweede deel met betrekking tot de professionele ontwikkeling van de begunstigde van de opleiding systematisch wordt ingezet in het kader van specifieke opleidingsregels.
§ 5. [3 Het personeelslid beslist of het zijn portfolio al dan niet als ondersteuning gebruikt tijdens uitwisselingen met de directeur of diens afgevaardigde in het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling of als onderdeel van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan, evenals tijdens de begeleiding van beginnende leerkrachten. De directeur of diens afgevaardigde moet de keuze van het personeelslid accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.]3
[3 De directeur beslist of hij zijn portfolio al dan niet gebruikt als ondersteuning tijdens zijn gesprek met de inrichtende macht. De inrichtende macht moet de keuze van de directeur accepteren om zijn portfolio al dan niet te gebruiken tijdens deze uitwisseling.]3
§ 6. Het persoonlijk opleidingsproject van het personeelslid bedoeld in paragraaf 3, 1°, kan worden aangepast:
1° hetzij bij de jaarlijkse evaluatie, hetzij bij de driejaarlijkse tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst [2 of, in het geval van zetelscholen, de bijlage bij de doelstellingenovereenkomst met betrekking tot het territoriale cluster]2;
2° of [3 na een gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen]3 de [3 directeur of diens afgevaardigde]3 en een lid van het onderwijsteam van de school [2 , tussen de directeur en het lid van het technisch personeel van het PMS-centrum of tussen de directeur van de zetelschool van het territoriale cluster en het lid van het multidisciplinair team van het territoriale cluster]2;
3° hetzij naar aanleiding van een opdracht waarbij zijn pedagogische bekwaamheid wordt beoordeeld, zoals bepaald in artikel 4, § 4, van het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst, hetzij naar aanleiding van de beoordeling van de professionele bekwaamheid van een personeelslid van het multidisciplinaire team van het PMS-centrum, zoals bepaald in artikel 7, § 4, van hetzelfde decreet.
Het in paragraaf 3, onder 1°, bedoelde persoonlijke opleidingsproject van de directeur kan worden aangepast:
1° hetzij bij de jaarlijkse evaluatie, hetzij bij de driejaarlijkse tussentijdse evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst;
2° na het [3 gesprek over professionele ontwikkeling, een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties of een individueel begeleidingsplan tussen]3 de directeur en zijn inrichtende macht.]1
Art. 6.1.6 -7.[1 § 1er. Le bénéficiaire de formation, en fonction, soit nommé ou engagé à titre définitif, soit désigné ou engagé à titre temporaire pour une année scolaire complète ou un exercice complet consigne dans un dossier de développement professionnel personnel intitulé " portfolio " les éléments de la formation professionnelle continue qui le concernent.
§ 2. Le portfolio est un outil formatif facilitant le soutien aux apprentissages et le développement d'une analyse réflexive. Le bénéficiaire de formation y consigne les traces utiles et pertinentes au sujet du cheminement de son développement professionnel. Le membre du personnel est responsable de son portfolio.
§ 3. Le portfolio est composé de trois parties, chacune de celle-ci ayant pour objectif de soutenir une posture réflexive :
1° la première partie concerne le projet personnel de formation du bénéficiaire de formation. Cette partie est remplie de manière obligatoire par le bénéficiaire de formation et comporte trois volets :
a) son projet personnel de formation, lequel établit le lien avec les besoins personnalisés ou spécifiques de la fonction exercée ou à exercer par le bénéficiaire de formation, avec la mission exercée ou à exercer, telle que visée par le décret " organisation du travail ", avec son parcours dans la fonction ou avec le contexte dans lequel le bénéficiaire de la formation exerce sa fonction ou sa mission ou encore avec le plan de formation [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2.
b) la contribution du bénéficiaire de formation à la mise en oeuvre du plan de formation [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2 pour répondre aux besoins collectifs en argumentant les choix de formations qu'il va suivre, s'il échet en s'inscrivant dans une planification pluriannuelle;
c) l'ensemble des attestations de fréquentation des formations professionnelles continues répondant à des besoins collectifs ou à des besoins personnalisés que le bénéficiaire de formation a suivies. Les attestations de fréquentation sont insérées dans le portfolio dès qu'une formation a effectivement été suivie.
2° la seconde partie concerne le cheminement du développement professionnel du bénéficiaire de formation. Cette partie est remplie de manière facultative par le bénéficiaire de formation et lui permet d'y consigner notamment les traces qu'il juge utiles et pertinentes relatives à son cheminement ;
3° la troisième partie reprend les traces expérientielles de compétences développées et acquises par le bénéficiaire de formation. Cette partie est remplie de manière facultative par le bénéficiaire de formation et lui permet de valoriser ou de faire valider ces compétences.
§ 4. Après avis conjoint du Conseil de la formation professionnelle continue et de la COCOFIE, la Commission de pilotage remet son avis au gouvernement, lequel fixe le modèle du portfolio.
Par dérogation au paragraphe 3, 2°, le gouvernement peut prévoir que la seconde partie relative au cheminement du développement professionnel du bénéficiaire de formation soit mobilisée systématiquement dans le cadre de modalités de formation spécifiques.
§ 5. [3 Le membre du personnel décide d'utiliser ou de ne pas utiliser son portfolio comme support lors de son échange avec le directeur ou son délégué à l'occasion de l'entretien de développement professionnel ou encore dans le cadre d'un plan de développement des compétences professionnelles ou d'un plan d'accompagnement individualisé ainsi que lors de l'accompagnement des enseignants débutants. Le directeur ou son délégué doit accepter le choix du membre du personnel d'utiliser ou non son portfolio lors de cet échange.]3
[3 Le directeur décide d'utiliser ou de ne pas utiliser son portfolio comme support lors de son échange avec le pouvoir organisateur. Le pouvoir organisateur doit accepter le choix du directeur d'utiliser ou non son portfolio lors de cet échange.]3
§ 6. Le projet personnel de formation du membre du personnel visé au paragraphe 3, 1°, peut être adapté :
1° soit lors de l'évaluation annuelle ou de l'évaluation intermédiaire triennale de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs [2 ou, pour les écoles sièges, de l'annexe au contrat d'objectifs relative au pôle territorial]2;
2°[3 soit à la suite d'un entretien de développement professionnel, d'un plan de développement des compétences professionnelles ou d'un plan d'accompagnement individualisé, intervenu entre]3 le [3 directeur ou son délégué]3 et le membre de l'équipe éducative de l'école [2 , entre le directeur et le membre du personnel technique du centre PMS ou entre le directeur de l'école siège du pôle territorial et le membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial]2;
3° soit à la suite d'une mission portant sur l'appréciation de son aptitude pédagogique, telle que prévue à l'article 4, § 4, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ou à la suite de l'appréciation de l'aptitude professionnelle d'un membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS telle que prévue à l'article 7, § 4, du même décret.
Le projet personnel de formation du directeur visé au paragraphe 3, 1°, peut être adapté :
1° soit lors de l'évaluation annuelle ou de l'évaluation intermédiaire triennale de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs ;
2° soit à la suite de l'entretien [3 de développement professionnel, d'un plan de développement des compétences professionnelles ou d'un plan d'accompagnement individualisé, intervenu entre]3 le directeur et son pouvoir organisateur.]1
§ 2. Le portfolio est un outil formatif facilitant le soutien aux apprentissages et le développement d'une analyse réflexive. Le bénéficiaire de formation y consigne les traces utiles et pertinentes au sujet du cheminement de son développement professionnel. Le membre du personnel est responsable de son portfolio.
§ 3. Le portfolio est composé de trois parties, chacune de celle-ci ayant pour objectif de soutenir une posture réflexive :
1° la première partie concerne le projet personnel de formation du bénéficiaire de formation. Cette partie est remplie de manière obligatoire par le bénéficiaire de formation et comporte trois volets :
a) son projet personnel de formation, lequel établit le lien avec les besoins personnalisés ou spécifiques de la fonction exercée ou à exercer par le bénéficiaire de formation, avec la mission exercée ou à exercer, telle que visée par le décret " organisation du travail ", avec son parcours dans la fonction ou avec le contexte dans lequel le bénéficiaire de la formation exerce sa fonction ou sa mission ou encore avec le plan de formation [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2.
b) la contribution du bénéficiaire de formation à la mise en oeuvre du plan de formation [2 de l'école, du Centre PMS ou du pôle territorial]2 pour répondre aux besoins collectifs en argumentant les choix de formations qu'il va suivre, s'il échet en s'inscrivant dans une planification pluriannuelle;
c) l'ensemble des attestations de fréquentation des formations professionnelles continues répondant à des besoins collectifs ou à des besoins personnalisés que le bénéficiaire de formation a suivies. Les attestations de fréquentation sont insérées dans le portfolio dès qu'une formation a effectivement été suivie.
2° la seconde partie concerne le cheminement du développement professionnel du bénéficiaire de formation. Cette partie est remplie de manière facultative par le bénéficiaire de formation et lui permet d'y consigner notamment les traces qu'il juge utiles et pertinentes relatives à son cheminement ;
3° la troisième partie reprend les traces expérientielles de compétences développées et acquises par le bénéficiaire de formation. Cette partie est remplie de manière facultative par le bénéficiaire de formation et lui permet de valoriser ou de faire valider ces compétences.
§ 4. Après avis conjoint du Conseil de la formation professionnelle continue et de la COCOFIE, la Commission de pilotage remet son avis au gouvernement, lequel fixe le modèle du portfolio.
Par dérogation au paragraphe 3, 2°, le gouvernement peut prévoir que la seconde partie relative au cheminement du développement professionnel du bénéficiaire de formation soit mobilisée systématiquement dans le cadre de modalités de formation spécifiques.
§ 5. [3 Le membre du personnel décide d'utiliser ou de ne pas utiliser son portfolio comme support lors de son échange avec le directeur ou son délégué à l'occasion de l'entretien de développement professionnel ou encore dans le cadre d'un plan de développement des compétences professionnelles ou d'un plan d'accompagnement individualisé ainsi que lors de l'accompagnement des enseignants débutants. Le directeur ou son délégué doit accepter le choix du membre du personnel d'utiliser ou non son portfolio lors de cet échange.]3
[3 Le directeur décide d'utiliser ou de ne pas utiliser son portfolio comme support lors de son échange avec le pouvoir organisateur. Le pouvoir organisateur doit accepter le choix du directeur d'utiliser ou non son portfolio lors de cet échange.]3
§ 6. Le projet personnel de formation du membre du personnel visé au paragraphe 3, 1°, peut être adapté :
1° soit lors de l'évaluation annuelle ou de l'évaluation intermédiaire triennale de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs [2 ou, pour les écoles sièges, de l'annexe au contrat d'objectifs relative au pôle territorial]2;
2°[3 soit à la suite d'un entretien de développement professionnel, d'un plan de développement des compétences professionnelles ou d'un plan d'accompagnement individualisé, intervenu entre]3 le [3 directeur ou son délégué]3 et le membre de l'équipe éducative de l'école [2 , entre le directeur et le membre du personnel technique du centre PMS ou entre le directeur de l'école siège du pôle territorial et le membre de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial]2;
3° soit à la suite d'une mission portant sur l'appréciation de son aptitude pédagogique, telle que prévue à l'article 4, § 4, du décret du 10 janvier 2019 relatif au Service général de l'Inspection ou à la suite de l'appréciation de l'aptitude professionnelle d'un membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire du Centre PMS telle que prévue à l'article 7, § 4, du même décret.
Le projet personnel de formation du directeur visé au paragraphe 3, 1°, peut être adapté :
1° soit lors de l'évaluation annuelle ou de l'évaluation intermédiaire triennale de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs ;
2° soit à la suite de l'entretien [3 de développement professionnel, d'un plan de développement des compétences professionnelles ou d'un plan d'accompagnement individualisé, intervenu entre]3 le directeur et son pouvoir organisateur.]1
HOOFDSTUK VII. [1 - Opleiders en operatoren van de voortgezette beroepsopleiding ]1
CHAPITRE VII. [1 - Des formateurs et des opérateurs de la formation professionnelle continue ]1
Art. 6.1.7 -1.[1 § 1. De opleiders en opleidingsoperatoren zijn:
1° leden van het onderwijsteam van de scholen;
2° personeelsleden van het multidisciplinair team van de PMS-centra [2 of territoriale clusters]2;
3° personeelsleden van de regeringsdiensten;
4° de personeelsleden van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van de inrichtende machten;
5° het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding;
6° de opleidingsinstellingen van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten;
7° permanente opvoedings- en jeugdorganisaties die door de Franse Gemeenschap erkend zijn;
8° de Universiteiten;
9° de hogescholen;
10° de pedagogische scholen en hogere instituten;
11° de Hogere kunstscholen;
12° onderwijsinstellingen [4 voor Volwassenenonderwijs]4;
13. instellingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan;
14° de door de Franse Gemeenschap erkende opleidingscentra;
15° Ondernemingen in de zin van artikel I.1 van het Wetboek van Economisch Recht;
16° de door de Franse Gemeenschap erkende sportbonden;
17° plaatselijke, gemeenschaps-, regionale of federale regeringsdiensten;
18° vertegenwoordigers van de Raad van Europa, de Europese Unie en de OESO;
19° andere nationale of internationale deskundigen.
§ 2. De regering bepaalt, na advies van de sturingscommissie, de wijze waarop de in § 1, 1° tot 3°, bedoelde personeelsleden met het geven van opleiding kunnen worden belast.
§ 3. Het in lid 1, punten [3 1° tot 2°]3, bedoelde personeelslid kan een bezoldiging ontvangen voor zijn opleidingen. De regering stelt het bedrag van deze bezoldiging vast.
Tenzij op verzoek van hun inrichtende macht of van hun hiërarchie door de regering afwijking is verleend, mogen zij tijdens hun werktijd per schooljaar of per boekjaar niet meer dan twintig halve lesdagen geven.
§ 4. Voor de toepassing van paragraaf 1, 4° kan, bij beslissing van de Coördinerend ondersteunings- en begeleidingsadviseur, een lid van een van de ondersteunings- en begeleidingscellen bedoeld in het decreet van 28 maart 2019 betreffende de ondersteuningscellen en de ondersteuning van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van ondersteuning en ondersteuningsadviseurs gedurende zijn diensttijd een opleiding geven tot een maximum van twintig halve dagen per schooljaar of per boekjaar. Hij kan echter niet worden vergoed voor deze opleiding.
Daarnaast kunnen de leden van de steun- en begeleidingscellen een opleiding geven in de vorm van groeps- of individuele begeleiding met als doel:
1° het proces van overeenkomstsluiting en evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst bedoeld in de artikelen 1.5.2-4 en 1.5.2-9 ;
2° het proces van overeenkomstsluiting en het evalueren van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol als bedoeld in de artikelen 1.5.2-16 en 1.5.2-19;
3° voor de uitvoering van artikel [2 6.1.3-11, § 1, tweede lid]2.]1
1° leden van het onderwijsteam van de scholen;
2° personeelsleden van het multidisciplinair team van de PMS-centra [2 of territoriale clusters]2;
3° personeelsleden van de regeringsdiensten;
4° de personeelsleden van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van de inrichtende machten;
5° het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding;
6° de opleidingsinstellingen van Wallonie-Bruxelles Enseignement en de federaties van inrichtende machten;
7° permanente opvoedings- en jeugdorganisaties die door de Franse Gemeenschap erkend zijn;
8° de Universiteiten;
9° de hogescholen;
10° de pedagogische scholen en hogere instituten;
11° de Hogere kunstscholen;
12° onderwijsinstellingen [4 voor Volwassenenonderwijs]4;
13. instellingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan;
14° de door de Franse Gemeenschap erkende opleidingscentra;
15° Ondernemingen in de zin van artikel I.1 van het Wetboek van Economisch Recht;
16° de door de Franse Gemeenschap erkende sportbonden;
17° plaatselijke, gemeenschaps-, regionale of federale regeringsdiensten;
18° vertegenwoordigers van de Raad van Europa, de Europese Unie en de OESO;
19° andere nationale of internationale deskundigen.
§ 2. De regering bepaalt, na advies van de sturingscommissie, de wijze waarop de in § 1, 1° tot 3°, bedoelde personeelsleden met het geven van opleiding kunnen worden belast.
§ 3. Het in lid 1, punten [3 1° tot 2°]3, bedoelde personeelslid kan een bezoldiging ontvangen voor zijn opleidingen. De regering stelt het bedrag van deze bezoldiging vast.
Tenzij op verzoek van hun inrichtende macht of van hun hiërarchie door de regering afwijking is verleend, mogen zij tijdens hun werktijd per schooljaar of per boekjaar niet meer dan twintig halve lesdagen geven.
§ 4. Voor de toepassing van paragraaf 1, 4° kan, bij beslissing van de Coördinerend ondersteunings- en begeleidingsadviseur, een lid van een van de ondersteunings- en begeleidingscellen bedoeld in het decreet van 28 maart 2019 betreffende de ondersteuningscellen en de ondersteuning van het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en het statuut van ondersteuning en ondersteuningsadviseurs gedurende zijn diensttijd een opleiding geven tot een maximum van twintig halve dagen per schooljaar of per boekjaar. Hij kan echter niet worden vergoed voor deze opleiding.
Daarnaast kunnen de leden van de steun- en begeleidingscellen een opleiding geven in de vorm van groeps- of individuele begeleiding met als doel:
1° het proces van overeenkomstsluiting en evaluatie van de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst bedoeld in de artikelen 1.5.2-4 en 1.5.2-9 ;
2° het proces van overeenkomstsluiting en het evalueren van de uitvoering van het samenwerkingsprotocol als bedoeld in de artikelen 1.5.2-16 en 1.5.2-19;
3° voor de uitvoering van artikel [2 6.1.3-11, § 1, tweede lid]2.]1
Art. 6.1.7 -1.[1 § 1er. Les formateurs et opérateurs de formation sont :
1° des membres de l'équipe éducative des écoles;
2° des membres du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 ou des pôles territoriaux]2;
3° des membres du personnel des services du gouvernement;
4° des membres du personnel de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des Fédérations de pouvoirs organisateurs;
5° l'Institut de la Formation professionnelle continue ;
6° les organismes de formation de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des Fédérations de pouvoirs organisateurs ;
7° les organisations d'éducation permanente et de jeunesse reconnues par la Communauté française;
8° les Universités;
9° les Hautes écoles;
10° les Ecoles et Instituts supérieurs pédagogiques;
11° les Ecoles supérieures des arts;
12° les Etablissements d'[4 Enseignement pour Adultes]4;
13° les Etablissements d'enseignement artistique à horaire réduit;
14° les Centres de formation reconnus par la Communauté française;
15° les Entreprises au sens de l'article I.1 du Code de droit économique;
16° les Fédérations sportives reconnues par la Communauté française;
17° des services publics locaux, communautaires, régionaux ou fédéraux ;
18° des représentants du Conseil de l'Europe, de l'Union européenne et de l'OCDE ;
19° d'autres experts nationaux ou internationaux.
§ 2. Après avis de la Commission de pilotage, le gouvernement fixe les modalités selon lesquelles les membres du personnel visés au § 1er, 1° à 3°, peuvent être chargés de dispenser des formations.
§ 3. Le membre du personnel visé au paragraphe 1er, [3 1° à 2]3°, peut être rétribué pour les formations. Le gouvernement fixe le montant de cette rémunération.
Sauf dérogation accordée par le gouvernement à la demande de leur pouvoir organisateur ou de leur hiérarchie, ils ne peuvent, durant leur temps de prestation, dispenser plus de vingt demi-jours de formation par année scolaire ou par exercice.
§ 4. Pour l'application du paragraphe 1er, 4°, sur décision du Conseiller au soutien et à l'accompagnement coordonnateur, un membre d'une des cellules de soutien et d'accompagnement visée par le décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement peut assurer une formation durant son temps de prestation à concurrence de maximum vingt demi-jours de formation par année scolaire ou par exercice. Toutefois, il ne peut être rétribué pour cette formation.
En outre, les membres des cellules de soutien et d'accompagnement peuvent assurer des formations sous la forme d'une supervision collective ou individuelle ayant pour objet :
1° le processus de contractualisation et d'évaluation de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs visé aux articles 1.5.2-4 et 1.5.2 - 9 ;
2° le processus de contractualisation et d'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration visé aux articles 1.5.2-16 et 1.5.2-19;
3° pour la mise en oeuvre de l'article [2 6.1.3-11, § 1er, alinéa 2]2.]1
1° des membres de l'équipe éducative des écoles;
2° des membres du personnel de l'équipe pluridisciplinaire des Centres PMS [2 ou des pôles territoriaux]2;
3° des membres du personnel des services du gouvernement;
4° des membres du personnel de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des Fédérations de pouvoirs organisateurs;
5° l'Institut de la Formation professionnelle continue ;
6° les organismes de formation de Wallonie-Bruxelles Enseignement et des Fédérations de pouvoirs organisateurs ;
7° les organisations d'éducation permanente et de jeunesse reconnues par la Communauté française;
8° les Universités;
9° les Hautes écoles;
10° les Ecoles et Instituts supérieurs pédagogiques;
11° les Ecoles supérieures des arts;
12° les Etablissements d'[4 Enseignement pour Adultes]4;
13° les Etablissements d'enseignement artistique à horaire réduit;
14° les Centres de formation reconnus par la Communauté française;
15° les Entreprises au sens de l'article I.1 du Code de droit économique;
16° les Fédérations sportives reconnues par la Communauté française;
17° des services publics locaux, communautaires, régionaux ou fédéraux ;
18° des représentants du Conseil de l'Europe, de l'Union européenne et de l'OCDE ;
19° d'autres experts nationaux ou internationaux.
§ 2. Après avis de la Commission de pilotage, le gouvernement fixe les modalités selon lesquelles les membres du personnel visés au § 1er, 1° à 3°, peuvent être chargés de dispenser des formations.
§ 3. Le membre du personnel visé au paragraphe 1er, [3 1° à 2]3°, peut être rétribué pour les formations. Le gouvernement fixe le montant de cette rémunération.
Sauf dérogation accordée par le gouvernement à la demande de leur pouvoir organisateur ou de leur hiérarchie, ils ne peuvent, durant leur temps de prestation, dispenser plus de vingt demi-jours de formation par année scolaire ou par exercice.
§ 4. Pour l'application du paragraphe 1er, 4°, sur décision du Conseiller au soutien et à l'accompagnement coordonnateur, un membre d'une des cellules de soutien et d'accompagnement visée par le décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement peut assurer une formation durant son temps de prestation à concurrence de maximum vingt demi-jours de formation par année scolaire ou par exercice. Toutefois, il ne peut être rétribué pour cette formation.
En outre, les membres des cellules de soutien et d'accompagnement peuvent assurer des formations sous la forme d'une supervision collective ou individuelle ayant pour objet :
1° le processus de contractualisation et d'évaluation de la mise en oeuvre du contrat d'objectifs visé aux articles 1.5.2-4 et 1.5.2 - 9 ;
2° le processus de contractualisation et d'évaluation de la mise en oeuvre du protocole de collaboration visé aux articles 1.5.2-16 et 1.5.2-19;
3° pour la mise en oeuvre de l'article [2 6.1.3-11, § 1er, alinéa 2]2.]1
HOOFDSTUK VIII. [1 - De begroting voor voortgezette beroepsopleiding ]1
CHAPITRE VIII. [1 - Du budget dédié à la formation professionnelle continue ]1
Art. 6.1.8 -1.[1 § 1. - Een totale begroting van 32 839 750 euro wordt toegewezen aan:
1° de organisatie van de bijkomende halve dagen die door de regering kunnen worden geactiveerd zoals bepaald in artikel 6.1.3-9, voor een maximumbedrag van 20 000 000 euro;
2° de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de collectieve behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-8 en aan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de individuele behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-11, voor een minimumbedrag van 12 839 750 euro;
3° de vervanging van de begunstigden van opleidingen die beantwoorden aan geïndividualiseerde behoeften, inzonderheid die welke verplicht worden gesteld en de organisatie van pedagogische, culturele, sportieve of artistieke activiteiten voor een minimumpercentage van 3% van het bedrag bedoeld in 2° voor het netoverschrijdend niveau, en van 4,5% van het bedrag bedoeld in 2° voor het netwerkniveau. Dit budget wordt bij voorrang toegekend aan het basisonderwijs en het gespecialiseerd onderwijs en aan de scholen die voor deze zelfde onderwijsniveaus een samenwerkingsprotocol hebben gesloten.
Deze kredieten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de verhouding tussen de gezondheidsindex van januari van het lopende jaar en die van januari van het voorgaande jaar.
§ 2. De regering stelt jaarlijks vast:
1° de percentages, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met inachtneming van de daarin bepaalde verhoudingen;
2° de voor voortgezette beroepsopleiding uitgetrokken kredieten voor elk van de in artikel 6.1.3-6 omschreven groepen.
§ 3. De regering verdeelt de bedragen, bedoeld in paragraaf 1, 2°, verminderd met de bedragen, bedoeld in paragraaf 1, 3°, in de volgende verhoudingen :
1° 40% voor voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het overschrijdend niveau;
2° 60% voor voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het niveau van elk netwerk. [4 Vanaf het jaar 2025 worden deze kredieten verminderd met 1.000.000 euro.]4
Voor de opleidingen bedoeld in lid 1, 1°, worden de studiepunten toegekend aan het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding.
Voor de opleidingen bedoeld in lid 1, 2°, worden de kredieten verdeeld tussen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de Federaties van inrichtende machten naar rato van het aantal lestijdenpakket, voor het gespecialiseerd onderwijs, voor het gewoon basisonderwijs, van het totaal aantal lestijden-leerkrachten, voor het gewoon secundair onderwijs, die [2 op de eerste dag van het voorafgaande schooljaar]2 kunnen worden georganiseerd, door de scholen waarvoor Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke federatie van inrichtende machten bevoegd is en naar rato van het aantal opdrachten van het voorafgaande boekjaar voor de PMS-centra [3 en de territoriale clusters]3 waarvoor Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke federatie van inrichtende machten bevoegd is.
§ 4. Voor de niveaus bedoeld in artikel 6.1.3-3, § 1, 1° en 2°, worden de beheers- en secretariaatskosten, met inbegrip van de kosten voor de selectie en beoordeling van opleiders en de bezoldiging van ander personeel dan opleiders, ten laste genomen van de kredieten voor voortgezette beroepsopleiding en mogen zij niet meer bedragen dan 18% van het gedeelte van de kredieten bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1° of 2°.
De regering stelt de procedures vast voor de rechtvaardiging van en het toezicht op het gebruik van de kredieten.]1
1° de organisatie van de bijkomende halve dagen die door de regering kunnen worden geactiveerd zoals bepaald in artikel 6.1.3-9, voor een maximumbedrag van 20 000 000 euro;
2° de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de collectieve behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-8 en aan de voortgezette beroepsopleiding die beantwoordt aan de individuele behoeften bedoeld in artikel 6.1.3-11, voor een minimumbedrag van 12 839 750 euro;
3° de vervanging van de begunstigden van opleidingen die beantwoorden aan geïndividualiseerde behoeften, inzonderheid die welke verplicht worden gesteld en de organisatie van pedagogische, culturele, sportieve of artistieke activiteiten voor een minimumpercentage van 3% van het bedrag bedoeld in 2° voor het netoverschrijdend niveau, en van 4,5% van het bedrag bedoeld in 2° voor het netwerkniveau. Dit budget wordt bij voorrang toegekend aan het basisonderwijs en het gespecialiseerd onderwijs en aan de scholen die voor deze zelfde onderwijsniveaus een samenwerkingsprotocol hebben gesloten.
Deze kredieten worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de verhouding tussen de gezondheidsindex van januari van het lopende jaar en die van januari van het voorgaande jaar.
§ 2. De regering stelt jaarlijks vast:
1° de percentages, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met inachtneming van de daarin bepaalde verhoudingen;
2° de voor voortgezette beroepsopleiding uitgetrokken kredieten voor elk van de in artikel 6.1.3-6 omschreven groepen.
§ 3. De regering verdeelt de bedragen, bedoeld in paragraaf 1, 2°, verminderd met de bedragen, bedoeld in paragraaf 1, 3°, in de volgende verhoudingen :
1° 40% voor voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het overschrijdend niveau;
2° 60% voor voortgezette beroepsopleiding georganiseerd op het niveau van elk netwerk. [4 Vanaf het jaar 2025 worden deze kredieten verminderd met 1.000.000 euro.]4
Voor de opleidingen bedoeld in lid 1, 1°, worden de studiepunten toegekend aan het Instituut voor voortgezette beroepsopleiding.
Voor de opleidingen bedoeld in lid 1, 2°, worden de kredieten verdeeld tussen Wallonie-Bruxelles Enseignement en de Federaties van inrichtende machten naar rato van het aantal lestijdenpakket, voor het gespecialiseerd onderwijs, voor het gewoon basisonderwijs, van het totaal aantal lestijden-leerkrachten, voor het gewoon secundair onderwijs, die [2 op de eerste dag van het voorafgaande schooljaar]2 kunnen worden georganiseerd, door de scholen waarvoor Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke federatie van inrichtende machten bevoegd is en naar rato van het aantal opdrachten van het voorafgaande boekjaar voor de PMS-centra [3 en de territoriale clusters]3 waarvoor Wallonie-Bruxelles Enseignement of elke federatie van inrichtende machten bevoegd is.
§ 4. Voor de niveaus bedoeld in artikel 6.1.3-3, § 1, 1° en 2°, worden de beheers- en secretariaatskosten, met inbegrip van de kosten voor de selectie en beoordeling van opleiders en de bezoldiging van ander personeel dan opleiders, ten laste genomen van de kredieten voor voortgezette beroepsopleiding en mogen zij niet meer bedragen dan 18% van het gedeelte van de kredieten bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1° of 2°.
De regering stelt de procedures vast voor de rechtvaardiging van en het toezicht op het gebruik van de kredieten.]1
Art. 6.1.8 -1.[1 § 1er. - Une enveloppe globale de 32.839.750 EUR est affectée :
1° à l'organisation des demi-jours supplémentaires pouvant être activés par le gouvernement définis à l'article 6.1.3-9, pour un montant maximum de 20.000.000 EUR ;
2° à la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs définie à l'article 6.1.3-8 et à la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés définie à l'article 6.1.3-11, pour un montant minimum de 12.839.750 EUR ;
3° au remplacement des bénéficiaires de formations répondant à des besoins personnalisés, notamment celles rendues obligatoires et l'organisation d'activités pédagogiques, culturelles, sportives ou artistiques pour un pourcentage minimal de 3% du montant visé au 2° pour le niveau interréseaux, et de 4,5% du montant visé au 2° pour le niveau réseaux. Ce budget est affecté prioritairement à l'enseignement fondamental et à l'enseignement spécialisé et pour les écoles ayant conclu un protocole de collaboration pour ces mêmes niveaux d'enseignement.
Ces crédits sont indexés annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé du mois de janvier de l'année en cours et celui du mois de janvier de l'année précédente.
§ 2. Le gouvernement détermine annuellement :
1° les pourcentages visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3°, dans le respect des proportions qui y sont fixées;
2° les crédits affectés à la formation professionnelle continue pour chacun des ensembles définis à l'article 6.1.3-6.
§ 3. Le gouvernement répartit les montants visés au paragraphe 1er, 2°, déduction faite des montants visés au paragraphe 1er, 3°, selon les proportions suivantes :
1° 40 % pour les formations professionnelles continues organisées au niveau interréseaux ;
2° 60 % pour les formations professionnelles continues organisées au niveau de chaque réseau. [4 A partir de l'année 2025, ces crédits sont diminués de 1.000.000 euros.]4
Pour les formations visées à l'alinéa 1er, 1°, les crédits sont octroyés à l'Institut de la formation professionnelle continue.
Pour les formations visées à l'alinéa 1er, 2°, les crédits sont répartis entre Wallonie-Bruxelles Enseignement et les Fédérations de pouvoirs organisateurs en proportion du capital-périodes, pour l'enseignement spécialisé, pour l'enseignement fondamental ordinaire, du nombre total de périodes - professeurs, pour l'enseignement secondaire ordinaire, organisables [2 au premier jour de l'année scolaire qui précède]2, par les écoles pour lesquelles Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs est compétente et en proportion du nombre de charges pour l'exercice qui précède pour les Centres PMS [3 et les pôles territoriaux]3 pour lesquelles Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs est compétente.
§ 4. Pour les niveaux visés à l'article 6.1.3-3, § 1er, 1° et 2°, les frais de gestion et de secrétariat, en ce compris les frais relatifs à la sélection et à l'évaluation des formateurs et les rémunérations de personnel à l'exclusion des formateurs, sont imputés aux crédits affectés aux formations professionnelles continues et ne peuvent être supérieurs à 18 % du prorata des crédits visés au paragraphe 3, alinéa 1er, 1° ou 2°.
Le gouvernement fixe les modalités de justification et de contrôle de l'utilisation des crédits.]1
1° à l'organisation des demi-jours supplémentaires pouvant être activés par le gouvernement définis à l'article 6.1.3-9, pour un montant maximum de 20.000.000 EUR ;
2° à la formation professionnelle continue répondant à des besoins collectifs définie à l'article 6.1.3-8 et à la formation professionnelle continue répondant à des besoins personnalisés définie à l'article 6.1.3-11, pour un montant minimum de 12.839.750 EUR ;
3° au remplacement des bénéficiaires de formations répondant à des besoins personnalisés, notamment celles rendues obligatoires et l'organisation d'activités pédagogiques, culturelles, sportives ou artistiques pour un pourcentage minimal de 3% du montant visé au 2° pour le niveau interréseaux, et de 4,5% du montant visé au 2° pour le niveau réseaux. Ce budget est affecté prioritairement à l'enseignement fondamental et à l'enseignement spécialisé et pour les écoles ayant conclu un protocole de collaboration pour ces mêmes niveaux d'enseignement.
Ces crédits sont indexés annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé du mois de janvier de l'année en cours et celui du mois de janvier de l'année précédente.
§ 2. Le gouvernement détermine annuellement :
1° les pourcentages visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, 3°, dans le respect des proportions qui y sont fixées;
2° les crédits affectés à la formation professionnelle continue pour chacun des ensembles définis à l'article 6.1.3-6.
§ 3. Le gouvernement répartit les montants visés au paragraphe 1er, 2°, déduction faite des montants visés au paragraphe 1er, 3°, selon les proportions suivantes :
1° 40 % pour les formations professionnelles continues organisées au niveau interréseaux ;
2° 60 % pour les formations professionnelles continues organisées au niveau de chaque réseau. [4 A partir de l'année 2025, ces crédits sont diminués de 1.000.000 euros.]4
Pour les formations visées à l'alinéa 1er, 1°, les crédits sont octroyés à l'Institut de la formation professionnelle continue.
Pour les formations visées à l'alinéa 1er, 2°, les crédits sont répartis entre Wallonie-Bruxelles Enseignement et les Fédérations de pouvoirs organisateurs en proportion du capital-périodes, pour l'enseignement spécialisé, pour l'enseignement fondamental ordinaire, du nombre total de périodes - professeurs, pour l'enseignement secondaire ordinaire, organisables [2 au premier jour de l'année scolaire qui précède]2, par les écoles pour lesquelles Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs est compétente et en proportion du nombre de charges pour l'exercice qui précède pour les Centres PMS [3 et les pôles territoriaux]3 pour lesquelles Wallonie-Bruxelles Enseignement ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs est compétente.
§ 4. Pour les niveaux visés à l'article 6.1.3-3, § 1er, 1° et 2°, les frais de gestion et de secrétariat, en ce compris les frais relatifs à la sélection et à l'évaluation des formateurs et les rémunérations de personnel à l'exclusion des formateurs, sont imputés aux crédits affectés aux formations professionnelles continues et ne peuvent être supérieurs à 18 % du prorata des crédits visés au paragraphe 3, alinéa 1er, 1° ou 2°.
Le gouvernement fixe les modalités de justification et de contrôle de l'utilisation des crédits.]1
Art. 6.1.8 -2. 1 Op met redenen omkleed verzoek van WBE of van een Federatie van inrichtende machten kan de regering, onder de voorwaarden die zij bepaalt, toestaan dat de saldi van een begrotingsjaar voor de in artikel 6.1.8-1 bedoelde begrotingen worden overgedragen naar het volgende begrotingsjaar.]1
Art. 6.1.8 -2. 1 A la demande motivée de Wallonie- Bruxelles Enseignement ou d'une Fédération de pouvoirs organisateurs, le gouvernement peut autoriser, selon les modalités qu'il détermine, le report des soldes éventuels relatifs à une année sur l'année suivante pour les budgets visés à l'article 6.1.8-1.]1
Art. 6.1.8 -3. 1 De regering stelt uiterlijk op 31 december 2023 een begroting vast voor de externe evaluatie die overeenkomstig artikel 6.1.5-13 wordt uitgevoerd.]1
Art. 6.1.8 -3. [1 Le gouvernement détermine, pour au plus tard le 31 décembre 2023, un budget pour l'évaluation externe réalisée conformément à l'article 6.1.5-13.]1
Hoofdstuk 9. [1 - Mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
Chapitre 9. [1 - Mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles]1
Afdeling 1. [1 - specifieke bepalingen]1
Section 1. [1 - Dispositions spécifiques]1
Art. 6.1.9 -1. [1 Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties maakt deel uit van een proces van professionele ontwikkeling en toenemende professionalisering.]1
Art. 6.1.9 -1. [1 Le mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles s'inscrit dans un processus de développement professionnel et dans une professionnalisation accrue.]1
Art. 6.1.9 -2. [1 De regering stelt de modellen vast voor de in delen 3 en 4 bedoelde ontwikkelingsplannen voor beroepscompetenties.]1
Art. 6.1.9 -2. [1 Le Gouvernement fixe les modèles de plan de développement des compétences professionnelles visé dans les sections 3 et 4.]1
Afdeling 2. [1 - vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en afgevaardigden van de directie]1
Section 2. [1 - La formation au mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles et les délégués de la direction]1
Art. 6.1.9 -3. [1 § 1. Voor directeurs wordt een vorming in mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie georganiseerd in het kader van de initiële vorming voor directeurs bedoeld in hoofdstuk II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.
Het Institut de la Formation Professionnelle Continue aan de ene kant en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten aan de andere kant, zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.
§ 2. De directeur volgt de in paragraaf 1 bedoelde vorming.]1
Het Institut de la Formation Professionnelle Continue aan de ene kant en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten aan de andere kant, zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.
§ 2. De directeur volgt de in paragraaf 1 bedoelde vorming.]1
Art. 6.1.9 -3. [1 § 1er. Pour les directeurs, une formation relative aux mécanismes de soutien, de développement des compétences professionnelles et d'évaluation, est organisée dans le cadre de la formation initiale des directeurs visée au chapitre II du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et directrices dans l'enseignement. Cette formation est organisée de manière complémentaire entre les niveaux de formation interréseaux et réseau visés à l'article 6.1.3-3 et comprend des modules répartis de manière égalitaire entre ces deux niveaux de formation.
L'Institut de la Formation Professionnelle Continue d'une part et le pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs veillent à respecter la complémentarité des modules entre les niveaux interréseaux et réseau de manière à assurer la cohérence globale du dispositif de formation.
§ 2. Le directeur suit la formation visée au paragraphe 1er.]1
L'Institut de la Formation Professionnelle Continue d'une part et le pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs veillent à respecter la complémentarité des modules entre les niveaux interréseaux et réseau de manière à assurer la cohérence globale du dispositif de formation.
§ 2. Le directeur suit la formation visée au paragraphe 1er.]1
Art. 6.1.9 -4. [1 § 1. In het secundair onderwijs moet de in dit hoofdstuk bedoelde afgevaardigde van de directeur worden aangesteld uit de volgende personeelsleden, op voorwaarde dat hij de in artikel 6.1.9-5 bedoelde vorming heeft gevolgd:
1° houders van het selectieambt adjunct-directeur;
2° in voorkomend geval ervaren leerkrachten, zoals bedoeld in artikel 22 van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
§ 2. Voor selectie- of bevorderingsambten mag de directeur niet delegeren, met uitzondering van delegatie aan de werkplaatsleider in geval van ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van een werkmeester.
§ 3. De afgevaardigde moet een gesprek over professionele ontwikkeling hebben dat leidt tot een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties tijdens het schooljaar waarin de opdracht als afgevaardigde voor het eerst aan hem wordt toevertrouwd.
§ 4. De in paragraaf 1 bedoelde afgevaardigde treedt op als begeleider van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties.
Op vraag van de directie voert hij gesprekken over professionele ontwikkeling.
Hij ondersteunt, helpt en begeleidt het personeelslid in zijn denkproces en bij het opstellen en uitwerken van zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.
Hij heeft geen beslissingsbevoegdheid.]1
1° houders van het selectieambt adjunct-directeur;
2° in voorkomend geval ervaren leerkrachten, zoals bedoeld in artikel 22 van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de inrichtende machten.
§ 2. Voor selectie- of bevorderingsambten mag de directeur niet delegeren, met uitzondering van delegatie aan de werkplaatsleider in geval van ondersteuning en ontwikkeling van de beroepscompetenties van een werkmeester.
§ 3. De afgevaardigde moet een gesprek over professionele ontwikkeling hebben dat leidt tot een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties tijdens het schooljaar waarin de opdracht als afgevaardigde voor het eerst aan hem wordt toevertrouwd.
§ 4. De in paragraaf 1 bedoelde afgevaardigde treedt op als begeleider van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties.
Op vraag van de directie voert hij gesprekken over professionele ontwikkeling.
Hij ondersteunt, helpt en begeleidt het personeelslid in zijn denkproces en bij het opstellen en uitwerken van zijn ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.
Hij heeft geen beslissingsbevoegdheid.]1
Art. 6.1.9 -4. [1 § 1er. Dans l'enseignement secondaire, le délégué du directeur, visé dans le présent chapitre, doit être désigné parmi les membres du personnel suivants, à condition qu'il ait suivi la formation visée à l'article 6.1.9-5 :
1° les titulaires de la fonction de sélection de directeur adjoint ;
2° le cas échéant, les enseignants expérimentés, tels que visé à l'article 22 du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux pouvoirs organisateurs.
§ 2. Pour les fonctions de sélection ou de promotion, le directeur ne peut pas déléguer, à l'exception de la délégation au chef de travaux d'atelier en cas de soutien et de développement des compétences professionnelles d'un chef d'atelier.
§ 3. Le délégué doit avoir un entretien de développement professionnel donnant lieu à un plan de développement des compétences professionnelles au cours de l'année scolaire durant laquelle la mission de délégué lui est confiée pour la première fois.
§ 4. Le délégué visé au paragraphe 1er exerce une mission d'accompagnateur du mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles.
Il fait, à la demande de la direction, des entretiens de développement professionnel.
Il soutient, aide et accompagne le membre du personnel dans sa réflexion et dans la construction et l'élaboration de son plan de développement des compétences professionnelles.
Il n'a pas de compétence de décision.]1
1° les titulaires de la fonction de sélection de directeur adjoint ;
2° le cas échéant, les enseignants expérimentés, tels que visé à l'article 22 du décret du 14 mars 2019 portant diverses dispositions relatives à l'organisation du travail des membres du personnel de l'enseignement et octroyant plus de souplesse organisationnelle aux pouvoirs organisateurs.
§ 2. Pour les fonctions de sélection ou de promotion, le directeur ne peut pas déléguer, à l'exception de la délégation au chef de travaux d'atelier en cas de soutien et de développement des compétences professionnelles d'un chef d'atelier.
§ 3. Le délégué doit avoir un entretien de développement professionnel donnant lieu à un plan de développement des compétences professionnelles au cours de l'année scolaire durant laquelle la mission de délégué lui est confiée pour la première fois.
§ 4. Le délégué visé au paragraphe 1er exerce une mission d'accompagnateur du mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles.
Il fait, à la demande de la direction, des entretiens de développement professionnel.
Il soutient, aide et accompagne le membre du personnel dans sa réflexion et dans la construction et l'élaboration de son plan de développement des compétences professionnelles.
Il n'a pas de compétence de décision.]1
Art. 6.1.9 -5. [1 Voor de afgevaardigden bedoeld in artikel 6.1.9-4 wordt een vorming in het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties georganiseerd in het kader van de voortgezette beroepsopleiding. Deze vorming wordt op een complementaire manier georganiseerd tussen het netoverschrijdende vormingsniveau en het netvormingsniveau bedoeld in artikel 6.1.3-3, en bestaat uit modules die op egalitaire wijze zijn verdeeld over deze twee vormingsniveaus.
Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.]1
Het Institut de la Formation Professionnelle Continue en de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of elke Federatie van inrichtende machten zorgen ervoor dat de complementariteit van de modules wordt gerespecteerd tussen het netoverschrijdende niveau en het netniveau om de algemene samenhang van het vormingssysteem te garanderen.]1
Art. 6.1.9 -5.[1 Pour les délégués visés à l'article 6.1.9-4., une formation relative au mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles, est organisée dans le cadre de la formation professionnelle continue. Cette formation est organisée de manière complémentaire entre les niveaux de formation interréseaux et réseau visés à l'article 6.1.3-3 et comprend des modules répartis de manière égalitaire entre ces deux niveaux de formation.
L'Institut de la Formation Professionnelle Continue et le pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs veillent à respecter la complémentarité des modules entre les niveaux interréseaux et réseau de manière à assurer la cohérence globale du dispositif de formation.]1
L'Institut de la Formation Professionnelle Continue et le pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française ou chaque Fédération de pouvoirs organisateurs veillent à respecter la complémentarité des modules entre les niveaux interréseaux et réseau de manière à assurer la cohérence globale du dispositif de formation.]1
Afdeling 3. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de wervingsambten]1
Section 3. [1 - Déroulement du mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles pour les fonctions de recrutement]1
Art. 6.1.9 -6. [1 § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling die worden gevoerd door de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.
§ 2. Gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.
Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.
Van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt een rapport opgesteld.
Onverminderd artikel 73bis van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, moet er voor zover mogelijk één keer per jaar en ten minste één keer om de drie jaar een gesprek over professionele ontwikkeling plaatsvinden. Het gesprek over professionele ontwikkeling vindt plaats buiten de periodes waarin er voor de klas wordt gestaan.
Vanaf het begin van het schooljaar 2024-2025 hebben leerkrachten die nog geen vijf jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, één gesprek over professionele ontwikkeling per schooljaar.
In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.]1
§ 2. Gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de directeur, maar kunnen ook worden aangevraagd door het personeelslid.
Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek.
Van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt een rapport opgesteld.
Onverminderd artikel 73bis van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, moet er voor zover mogelijk één keer per jaar en ten minste één keer om de drie jaar een gesprek over professionele ontwikkeling plaatsvinden. Het gesprek over professionele ontwikkeling vindt plaats buiten de periodes waarin er voor de klas wordt gestaan.
Vanaf het begin van het schooljaar 2024-2025 hebben leerkrachten die nog geen vijf jaar lesgeven in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, één gesprek over professionele ontwikkeling per schooljaar.
In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin het personeelslid zal werken, en met de middelen die het ter beschikking worden gesteld.]1
Art. 6.1.9 -6. [1 § 1er. Le mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles est composé, notamment, d'entretiens de développement professionnel menés par le directeur ou son délégué et, le cas échéant, d'un plan de développement des compétences professionnelles et d'un entretien de clôture.
§ 2. Les entretiens de développement professionnel sont organisés à l'initiative du directeur mais peuvent également être demandés par le membre du personnel.
Un délai de minimum cinq jours ouvrables doit être garanti entre la convocation à l'entretien de développement professionnel et la date de celui-ci.
L'entretien de développement professionnel fait l'objet d'un compte-rendu.
Sans préjudice de l'article 73bis du décret du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre, un entretien de développement professionnel doit avoir lieu dans la mesure du possible une fois par an, et, au minimum, une fois tous les trois ans. L'entretien de développement professionnel a lieu en dehors des périodes de travail face à la classe.
A partir de la rentrée scolaire 2024-2025, les enseignants qui sont dans une de leurs cinq premières années d'exercice dans l'enseignement en Communauté française, ont un entretien de développement professionnel par année scolaire.
Dans le cadre de l'entretien de développement professionnel, il est tenu compte du contexte global dans lequel est amené à évoluer le membre du personnel et des moyens mis à sa disposition.]1
§ 2. Les entretiens de développement professionnel sont organisés à l'initiative du directeur mais peuvent également être demandés par le membre du personnel.
Un délai de minimum cinq jours ouvrables doit être garanti entre la convocation à l'entretien de développement professionnel et la date de celui-ci.
L'entretien de développement professionnel fait l'objet d'un compte-rendu.
Sans préjudice de l'article 73bis du décret du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l'enseignement fondamental et de l'enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre, un entretien de développement professionnel doit avoir lieu dans la mesure du possible une fois par an, et, au minimum, une fois tous les trois ans. L'entretien de développement professionnel a lieu en dehors des périodes de travail face à la classe.
A partir de la rentrée scolaire 2024-2025, les enseignants qui sont dans une de leurs cinq premières années d'exercice dans l'enseignement en Communauté française, ont un entretien de développement professionnel par année scolaire.
Dans le cadre de l'entretien de développement professionnel, il est tenu compte du contexte global dans lequel est amené à évoluer le membre du personnel et des moyens mis à sa disposition.]1
Art. 6.1.9 -7. [1 § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan op verzoek van het personeelslid of de directeur een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld. Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;
2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3;
3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.
De opstelling van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is verplicht voor personeelsleden die hun eerste jaar lesgeven in het onderwijs dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, voor zover de initiële aanstellingsperiode binnen de inrichtende macht minstens negen maanden bedraagt, en ze voor meer dan een halve opdracht binnen de inrichtende macht zijn aangesteld.
§ 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde in overleg met het personeelslid.
Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken.
Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie.
§ 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan tijdens het schooljaar worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;
2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3;
3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.
De opstelling van een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is verplicht voor personeelsleden die hun eerste jaar lesgeven in het onderwijs dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, voor zover de initiële aanstellingsperiode binnen de inrichtende macht minstens negen maanden bedraagt, en ze voor meer dan een halve opdracht binnen de inrichtende macht zijn aangesteld.
§ 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde in overleg met het personeelslid.
Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken.
Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie.
§ 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan tijdens het schooljaar worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
Art. 6.1.9 -7. [1 - § 1er. A la suite d'un entretien de développement professionnel, à la demande du membre du personnel ou du directeur, un plan de développement des compétences professionnelles peut être mis en place. Pour pouvoir mettre en place un plan de développement des compétences professionnelles, les conditions suivantes doivent être réunies :
1° Le membre du personnel doit avoir eu, au minimum, un entretien de développement professionnel avec le directeur ou son délégué ;
2° Le membre du personnel ne peut pas avoir déjà eu un plan de développement des compétences professionnelles au cours de la même année scolaire au sein du pouvoir organisateur, conformément au paragraphe 3 ;
3° Le directeur doit être formé via la formation visée à l'article 6.1.9-3.
La mise en place d'un plan de développement des compétences professionnelles est obligatoire pour les membres du personnel qui sont dans leur première année d'exercice d'une fonction dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française, pour autant que la durée de désignation initiale soit d'au moins neuf mois au sein du pouvoir organisateur et qu'ils soient désignés pour plus d'une demi-charge au sein du pouvoir organisateur.
§ 2. Le plan de développement des compétences professionnelles est élaboré par le directeur ou son délégué en concertation avec le membre du personnel.
Celui-ci est formalisé dans un document cosigné par le membre du personnel et le directeur, tel que visé à l'article 6.1.9-2, et contient des engagements mutuels des deux parties tels que des objectifs individualisés, spécifiques, réalistes et adaptés au membre du personnel ainsi que les moyens mis à sa disposition pour les atteindre.
Un maximum de quatre objectifs peut être fixé.
L'obligation de co-signature visée à l'alinéa précédent est réputée remplie dès lors que le directeur fait la preuve que la demande de signature pour prise de connaissance a été adressée au membre du personnel.
En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 3. La périodicité du plan de développement des compétences professionnelles est adaptée de manière à mettre en place les conseils dispensés ou de suivre les formations recommandées.Ainsi, il ne peut être élaboré plus d'un plan de développement des compétences professionnelles par membre du personnel par année scolaire au sein du pouvoir organisateur.
Toutefois, durant une même année scolaire, un membre du personnel faisant l'objet d'un plan de développement des compétences professionnelles peut également être amené à avoir un plan d'accompagnement individualisé élaboré suite à une première évaluation avec mention " défavorable ".
§ 4. Le plan de développement des compétences professionnelles peut faire l'objet d'ajustements en cours d'année scolaire et ce, sur l'initiative du directeur ou à la demande du membre du personnel.Ces ajustements sont cosignés par le directeur et le membre du personnel. En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 5. Le plan de développement des compétences professionnelles donne lieu à un entretien de clôture. Cet entretien intervient au plus tôt six mois après la mise en place du plan de développement des compétences professionnelles et au plus tard deux ans après celle-ci.
L'entretien de clôture est mené par le directeur.
L'entretien de clôture fait l'objet d'un compte-rendu.
§ 6. Pour le calcul des délais de six mois et deux ans précités, sont seuls pris en considération les services effectifs rendus pendant l'exercice de la fonction, en ce compris :
1° les vacances annuelles, à l'exclusion des vacances d'été ;
2° les congés prévus aux articles 5, 5bis, 6 et 7 de l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements.]1
1° Le membre du personnel doit avoir eu, au minimum, un entretien de développement professionnel avec le directeur ou son délégué ;
2° Le membre du personnel ne peut pas avoir déjà eu un plan de développement des compétences professionnelles au cours de la même année scolaire au sein du pouvoir organisateur, conformément au paragraphe 3 ;
3° Le directeur doit être formé via la formation visée à l'article 6.1.9-3.
La mise en place d'un plan de développement des compétences professionnelles est obligatoire pour les membres du personnel qui sont dans leur première année d'exercice d'une fonction dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française, pour autant que la durée de désignation initiale soit d'au moins neuf mois au sein du pouvoir organisateur et qu'ils soient désignés pour plus d'une demi-charge au sein du pouvoir organisateur.
§ 2. Le plan de développement des compétences professionnelles est élaboré par le directeur ou son délégué en concertation avec le membre du personnel.
Celui-ci est formalisé dans un document cosigné par le membre du personnel et le directeur, tel que visé à l'article 6.1.9-2, et contient des engagements mutuels des deux parties tels que des objectifs individualisés, spécifiques, réalistes et adaptés au membre du personnel ainsi que les moyens mis à sa disposition pour les atteindre.
Un maximum de quatre objectifs peut être fixé.
L'obligation de co-signature visée à l'alinéa précédent est réputée remplie dès lors que le directeur fait la preuve que la demande de signature pour prise de connaissance a été adressée au membre du personnel.
En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 3. La périodicité du plan de développement des compétences professionnelles est adaptée de manière à mettre en place les conseils dispensés ou de suivre les formations recommandées.Ainsi, il ne peut être élaboré plus d'un plan de développement des compétences professionnelles par membre du personnel par année scolaire au sein du pouvoir organisateur.
Toutefois, durant une même année scolaire, un membre du personnel faisant l'objet d'un plan de développement des compétences professionnelles peut également être amené à avoir un plan d'accompagnement individualisé élaboré suite à une première évaluation avec mention " défavorable ".
§ 4. Le plan de développement des compétences professionnelles peut faire l'objet d'ajustements en cours d'année scolaire et ce, sur l'initiative du directeur ou à la demande du membre du personnel.Ces ajustements sont cosignés par le directeur et le membre du personnel. En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 5. Le plan de développement des compétences professionnelles donne lieu à un entretien de clôture. Cet entretien intervient au plus tôt six mois après la mise en place du plan de développement des compétences professionnelles et au plus tard deux ans après celle-ci.
L'entretien de clôture est mené par le directeur.
L'entretien de clôture fait l'objet d'un compte-rendu.
§ 6. Pour le calcul des délais de six mois et deux ans précités, sont seuls pris en considération les services effectifs rendus pendant l'exercice de la fonction, en ce compris :
1° les vacances annuelles, à l'exclusion des vacances d'été ;
2° les congés prévus aux articles 5, 5bis, 6 et 7 de l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements.]1
Afdeling 4. [1 - verloop van het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties voor de selectie- en wervingsambten buiten de directies]1
Section 4. [1 - Déroulement du mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles pour les fonctions de sélection et de promotion hors direction]1
Art. 6.1.9-8. [1 - § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling met de directeur of diens afgevaardigde en, in voorkomend geval, uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.
Art. 6.1.9-8. [1 - § 1er. Le mécanisme de soutien et de développement des compétences professionnelles est composé, notamment, d'entretiens de développement professionnel avec le directeur ou son délégué et, le cas échéant, d'un plan de développement des compétences professionnelles et d'un entretien de clôture.
Art. 6.1.9 -9. [1 § 1. Na een gesprek over professionele ontwikkeling kan een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld.
Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;
2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3;
3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.
§ 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde wanneer het een werkmeester betreft, in overleg met het personeelslid.
Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken.
Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.
Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie.
§ 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid.
Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
Om een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties te kunnen opstellen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
1° Het personeelslid moet minstens één gesprek over professionele ontwikkeling hebben gehad met de directeur of diens afgevaardigde;
2° Het personeelslid mag tijdens hetzelfde schooljaar niet al een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties hebben gehad binnen de inrichtende macht, overeenkomstig paragraaf 3;
3° De directeur moet de vorming krijgen die wordt bedoeld in artikel 6.1.9-3.
§ 2. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de directeur of diens afgevaardigde wanneer het een werkmeester betreft, in overleg met het personeelslid.
Het wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door het personeelslid en de directeur, zoals bedoeld in artikel 6.1.9-2, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op het personeelslid, en de middelen die het ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken.
Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de directeur het bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 3. De periodiciteit van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt zo aangepast dat het gegeven advies kan worden uitgevoerd, of de aanbevolen vormingen kunnen worden gevolgd.
Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties worden opgesteld per personeelslid per schooljaar binnen de inrichtende macht.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie.
§ 4. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de directeur of op verzoek van het personeelslid. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid.
Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de directeur.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
1° de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
2° het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
Art. 6.1.9 -9. [1 § 1er. A la suite d'un entretien de développement professionnel, un plan de développement des compétences professionnelles peut être mis en place.
Pour pouvoir mettre en place un plan de développement des compétences professionnelles, les conditions suivantes doivent être réunies :
1° Le membre du personnel doit avoir eu, au minimum, un entretien de développement professionnel avec le directeur ou son délégué ;
2° Le membre du personnel ne peut pas avoir déjà eu un plan de développement des compétences professionnelles au cours de la même année scolaire au sein du pouvoir organisateur, conformément au paragraphe 3 ;
3° Le directeur doit être formé via la formation visée à l'article 6.1.9-3.
§ 2. Le plan de développement des compétences professionnelles est élaboré par le directeur, ou son délégué lorsqu'il concerne un chef d'atelier, en concertation avec le membre du personnel.
Celui-ci est formalisé dans un document cosigné par le membre du personnel et le directeur, tel que visé à l'article 6.1.9-2, et contient des engagements mutuels des deux parties tels que des objectifs individualisés, spécifiques, réalistes et adaptés au membre du personnel ainsi que les moyens mis à sa disposition pour les atteindre.
Un maximum de quatre objectifs peut être fixé.
L'obligation de co-signature visée à l'alinéa précédent est réputée remplie dès lors que le directeur fait la preuve que la demande de signature pour prise de connaissance a été adressée au membre du personnel.
En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 3. La périodicité du plan de développement des compétences professionnelles est adaptée de manière à mettre en place les conseils dispensés ou de suivre les formations recommandées.
Ainsi, il ne peut être élaboré plus d'un plan de développement des compétences professionnelles par membre du personnel par année scolaire, au sein du pouvoir organisateur.
Toutefois, durant une même année scolaire, un membre du personnel faisant l'objet d'un plan de développement des compétences professionnelles peut également être amené à avoir un plan d'accompagnement individualisé élaboré suite à une première évaluation avec mention défavorable.
§ 4. Le plan de développement des compétences professionnelles peut faire l'objet d'ajustements, et ce, sur l'initiative du directeur ou à la demande du membre du personnel. Ces ajustements sont cosignés par le directeur et le membre du personnel.
En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 5. Le plan de développement des compétences professionnelles donne lieu à un entretien de clôture.
Cet entretien intervient au plus tôt six mois après la mise en place du plan de développement des compétences professionnelles et au plus tard deux ans après celle-ci.
L'entretien de clôture est mené par le directeur.
L'entretien de clôture fait l'objet d'un compte-rendu.
§ 6. Pour le calcul des délais de six mois et deux ans précités, sont seuls pris en considération les services effectifs rendus pendant l'exercice de la fonction, en ce compris :
1° les vacances annuelles, à l'exclusion des vacances d'été ;
2° les congés prévus aux articles 5, 5bis, 6 et 7 de l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements.]1
Pour pouvoir mettre en place un plan de développement des compétences professionnelles, les conditions suivantes doivent être réunies :
1° Le membre du personnel doit avoir eu, au minimum, un entretien de développement professionnel avec le directeur ou son délégué ;
2° Le membre du personnel ne peut pas avoir déjà eu un plan de développement des compétences professionnelles au cours de la même année scolaire au sein du pouvoir organisateur, conformément au paragraphe 3 ;
3° Le directeur doit être formé via la formation visée à l'article 6.1.9-3.
§ 2. Le plan de développement des compétences professionnelles est élaboré par le directeur, ou son délégué lorsqu'il concerne un chef d'atelier, en concertation avec le membre du personnel.
Celui-ci est formalisé dans un document cosigné par le membre du personnel et le directeur, tel que visé à l'article 6.1.9-2, et contient des engagements mutuels des deux parties tels que des objectifs individualisés, spécifiques, réalistes et adaptés au membre du personnel ainsi que les moyens mis à sa disposition pour les atteindre.
Un maximum de quatre objectifs peut être fixé.
L'obligation de co-signature visée à l'alinéa précédent est réputée remplie dès lors que le directeur fait la preuve que la demande de signature pour prise de connaissance a été adressée au membre du personnel.
En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 3. La périodicité du plan de développement des compétences professionnelles est adaptée de manière à mettre en place les conseils dispensés ou de suivre les formations recommandées.
Ainsi, il ne peut être élaboré plus d'un plan de développement des compétences professionnelles par membre du personnel par année scolaire, au sein du pouvoir organisateur.
Toutefois, durant une même année scolaire, un membre du personnel faisant l'objet d'un plan de développement des compétences professionnelles peut également être amené à avoir un plan d'accompagnement individualisé élaboré suite à une première évaluation avec mention défavorable.
§ 4. Le plan de développement des compétences professionnelles peut faire l'objet d'ajustements, et ce, sur l'initiative du directeur ou à la demande du membre du personnel. Ces ajustements sont cosignés par le directeur et le membre du personnel.
En cas de refus de signature du membre du personnel, la procédure de mise en oeuvre du plan de développement des compétences professionnelles se poursuit valablement.
§ 5. Le plan de développement des compétences professionnelles donne lieu à un entretien de clôture.
Cet entretien intervient au plus tôt six mois après la mise en place du plan de développement des compétences professionnelles et au plus tard deux ans après celle-ci.
L'entretien de clôture est mené par le directeur.
L'entretien de clôture fait l'objet d'un compte-rendu.
§ 6. Pour le calcul des délais de six mois et deux ans précités, sont seuls pris en considération les services effectifs rendus pendant l'exercice de la fonction, en ce compris :
1° les vacances annuelles, à l'exclusion des vacances d'été ;
2° les congés prévus aux articles 5, 5bis, 6 et 7 de l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements.]1
Afdeling 5. [1 - deontologische regels Artikel]1
Section 5. [1 - Les règles de déontologie ]1
Art. 6.1.9 -10. [1 In het kader van de in de delen 3 en 4 bedoelde gesprekken en uitwisselingen moeten het personeelslid en de directeur of diens afgevaardigde de volgende verplichtingen nakomen:
1° discretie;
2° wederzijds respect.
Bovendien moet de directeur of diens afgevaardigde:
1° Zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid op een gepaste en constructieve manier motiveren;
2° Het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;
3° De plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.]1
1° discretie;
2° wederzijds respect.
Bovendien moet de directeur of diens afgevaardigde:
1° Zijn instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid op een gepaste en constructieve manier motiveren;
2° Het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;
3° De plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.]1
Art. 6.1.9 -10. [1 Dans le cadre des entretiens et échanges visés aux sections 3 et 4, le membre du personnel et le directeur ou son délégué sont tenus au respect des devoirs suivants :
1° la discrétion ;
2° le respect mutuel.
En outre, le directeur ou son délégué est tenu de :
1° Motiver, de manière adéquate et constructive, ses instructions/conseils/échanges avec le membre du personnel ;
2° Soutenir le membre du personnel dans l'atteinte de ses objectifs ;
3° Respecter les devoirs d'impartialité et d'objectivité.]1
1° la discrétion ;
2° le respect mutuel.
En outre, le directeur ou son délégué est tenu de :
1° Motiver, de manière adéquate et constructive, ses instructions/conseils/échanges avec le membre du personnel ;
2° Soutenir le membre du personnel dans l'atteinte de ses objectifs ;
3° Respecter les devoirs d'impartialité et d'objectivité.]1
TITEL II. [1 - Territoriale polen belast met de ondersteuning aan scholen voor gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en volledige permanente integratie]1
TITRE II. [1 - Des Pôles territoriaux chargés de soutenir les écoles de l'enseignement ordinaire dans la mise en oeuvre des aménagements raisonnables et de l'intégration permanente totale]1
HOOFDSTUK I. [1 - Definities]1
CHAPITRE Ier. [1 - Définitions]1
Art. 6.2.1 -1.[1 In het kader van deze titel wordt verstaan onder :
1° samenwerkingsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 6.2.2-6 die een samenwerkende school aan een territoriale pool verbindt;
2° partnerschapsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 6.2.2-4 die één of meer partnerscholen aan een territoriale pool verbindt ;
3° samenwerkende school : de school voor gewoon onderwijs waarvan de inrichtende macht een samenwerkingsovereenkomst gesloten heeft met de inrichtende macht van de territoriale pool of waarvan de samenwerking bepaald wordt door zijn inrichtende macht bij de vaststelling van het ambtsgebied van de territoriale pool ;
4° partnerschool : de school voor gespecialiseerd onderwijs waarvan de inrichtende macht een partnerschapsovereenkomst gesloten heeft met de inrichtende macht van de territoriale pool of waarvan het partnerschap bepaald wordt door zijn inrichtende macht bij de vaststelling van het ambtsgebied van een territoriale pool ;
5° hoofdschool : de school voor gespecialiseerd onderwijs organiseert een territoriale pool overeenkomstig artikel 6.2.2-1 ;
6° sensomotorische specifieke behoeften: de specifieke behoeften bedoeld in artikel 1.3.1-1, 5°, permanent of semipermanent als gevolg van lichamelijke beperkingen, visuele beperkingen of gehoorbeperkingen;
7° ambtsgebied : het geheel van partner- of samenwerkende scholen die ressorteren onder een territoriale pool georganiseerd door één enkele inrichtende macht bedoeld in artikel 6.2.2-8;]1
[2 8° coördinator van het territoriale cluster: de persoon die onder het gezag staat van de directeur en de inrichtende macht van de school waar het territoriale cluster zijn zetel heeft, en die de opdrachten, vermeld in artikel 6.2.6-3, uitoefent.]2
1° samenwerkingsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 6.2.2-6 die een samenwerkende school aan een territoriale pool verbindt;
2° partnerschapsovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 6.2.2-4 die één of meer partnerscholen aan een territoriale pool verbindt ;
3° samenwerkende school : de school voor gewoon onderwijs waarvan de inrichtende macht een samenwerkingsovereenkomst gesloten heeft met de inrichtende macht van de territoriale pool of waarvan de samenwerking bepaald wordt door zijn inrichtende macht bij de vaststelling van het ambtsgebied van de territoriale pool ;
4° partnerschool : de school voor gespecialiseerd onderwijs waarvan de inrichtende macht een partnerschapsovereenkomst gesloten heeft met de inrichtende macht van de territoriale pool of waarvan het partnerschap bepaald wordt door zijn inrichtende macht bij de vaststelling van het ambtsgebied van een territoriale pool ;
5° hoofdschool : de school voor gespecialiseerd onderwijs organiseert een territoriale pool overeenkomstig artikel 6.2.2-1 ;
6° sensomotorische specifieke behoeften: de specifieke behoeften bedoeld in artikel 1.3.1-1, 5°, permanent of semipermanent als gevolg van lichamelijke beperkingen, visuele beperkingen of gehoorbeperkingen;
7° ambtsgebied : het geheel van partner- of samenwerkende scholen die ressorteren onder een territoriale pool georganiseerd door één enkele inrichtende macht bedoeld in artikel 6.2.2-8;]1
[2 8° coördinator van het territoriale cluster: de persoon die onder het gezag staat van de directeur en de inrichtende macht van de school waar het territoriale cluster zijn zetel heeft, en die de opdrachten, vermeld in artikel 6.2.6-3, uitoefent.]2
Art. 6.2.1 -1.[1 Dans le cadre du présent titre, on entend par :
1° convention de coopération : la convention visée à l'article 6.2.2-6 liant une école coopérante à un pôle territorial ;
2° convention de partenariat : la convention visée à l'article 6.2.2-4 liant une ou plusieurs écoles partenaires à un pôle territorial ;
3° école coopérante : l'école d'enseignement ordinaire dont le pouvoir organisateur a conclu une convention de coopération avec le pouvoir organisateur du pôle territorial ou dont la coopération a été actée par son pouvoir organisateur lors de la fixation du ressort d'un pôle territorial ;
4° école partenaire : l'école d'enseignement spécialisé dont le pouvoir organisateur a conclu une convention de partenariat avec le pouvoir organisateur du pôle territorial ou dont le partenariat a été acté par son pouvoir organisateur lors de la fixation du ressort d'un pôle territorial ;
5° école siège : l'école d'enseignement spécialisé dont le pouvoir organisateur organise un pôle territorial conformément à l'article 6.2.2-1 ;
6° besoins spécifiques sensori-moteurs : les besoins spécifiques visés à l'article 1.3.1-1, 5°, permanents ou semi-permanents résultant de déficiences physiques, déficiences visuelles ou déficiences auditives ;
7° ressort : l'ensemble d'écoles partenaires ou coopérantes relevant d'un pôle territorial organisé par un seul et même pouvoir organisateur visé à l'article 6.2.2-8;]1
[2 8° coordonnateur du pôle territorial : la personne placée sous l'autorité du directeur et du pouvoir organisateur de l'école siège du pôle territorial et qui exerce les missions visées à l'article 6.2.6-3.]2
1° convention de coopération : la convention visée à l'article 6.2.2-6 liant une école coopérante à un pôle territorial ;
2° convention de partenariat : la convention visée à l'article 6.2.2-4 liant une ou plusieurs écoles partenaires à un pôle territorial ;
3° école coopérante : l'école d'enseignement ordinaire dont le pouvoir organisateur a conclu une convention de coopération avec le pouvoir organisateur du pôle territorial ou dont la coopération a été actée par son pouvoir organisateur lors de la fixation du ressort d'un pôle territorial ;
4° école partenaire : l'école d'enseignement spécialisé dont le pouvoir organisateur a conclu une convention de partenariat avec le pouvoir organisateur du pôle territorial ou dont le partenariat a été acté par son pouvoir organisateur lors de la fixation du ressort d'un pôle territorial ;
5° école siège : l'école d'enseignement spécialisé dont le pouvoir organisateur organise un pôle territorial conformément à l'article 6.2.2-1 ;
6° besoins spécifiques sensori-moteurs : les besoins spécifiques visés à l'article 1.3.1-1, 5°, permanents ou semi-permanents résultant de déficiences physiques, déficiences visuelles ou déficiences auditives ;
7° ressort : l'ensemble d'écoles partenaires ou coopérantes relevant d'un pôle territorial organisé par un seul et même pouvoir organisateur visé à l'article 6.2.2-8;]1
[2 8° coordonnateur du pôle territorial : la personne placée sous l'autorité du directeur et du pouvoir organisateur de l'école siège du pôle territorial et qui exerce les missions visées à l'article 6.2.6-3.]2
HOOFDSTUK II. [1 - Structuur van de territoriale polen]1
CHAPITRE II. [1 - De la structure des pôles territoriaux]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Section 1. [1 - Dispositions générales]1
Art. 6.2.2 -1. [1 Een territoriale pool belast met de ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs in de uitvoering van redelijke aanpassingen en volledige permanente integratie is een structuur die geplaatst wordt onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van een school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap van het gespecialiseerd onderwijs, "hoofdschool " genoemd, die eventueel samenwerkt met één of meer andere scholen voor gespecialiseerd onderwijs, "partnerscholen" genoemd en die de opdrachten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1 in de scholen voor gewoon onderwijs, "samenwerkende scholen " genoemd.
Alle scholen voor gewoon onderwijs zijn ertoe gehouden samen te werken met een territoriale pool. Deze samenwerking wordt bepaald in de samenwerkingsovereenkomst en/of door de vaststelling van een ambtsgebied.
Een school voor gespecialiseerd onderwijs kan niet de hoofdschool of de partnerschool van meer dan één territoriale pool zijn.
De territoriale pool en haar hoofdschool, partnerscholen en samenwerkende scholen kunnen worden georganiseerd door afzonderlijke inrichtende machten, die onder afzonderlijke onderwijsnetwerken en -niveaus vallen.]1
Alle scholen voor gewoon onderwijs zijn ertoe gehouden samen te werken met een territoriale pool. Deze samenwerking wordt bepaald in de samenwerkingsovereenkomst en/of door de vaststelling van een ambtsgebied.
Een school voor gespecialiseerd onderwijs kan niet de hoofdschool of de partnerschool van meer dan één territoriale pool zijn.
De territoriale pool en haar hoofdschool, partnerscholen en samenwerkende scholen kunnen worden georganiseerd door afzonderlijke inrichtende machten, die onder afzonderlijke onderwijsnetwerken en -niveaus vallen.]1
Art. 6.2.2 -1. [1 Un pôle territorial chargé de soutenir les écoles de l'enseignement ordinaire dans la mise en oeuvre des aménagements raisonnables et de l'intégration permanente totale est une structure placée sous la responsabilité du pouvoir organisateur d'une école organisée ou subventionnée par la Communauté française de l'enseignement spécialisé, dite " école siège ", collaborant éventuellement avec une ou plusieurs autres école(s) de l'enseignement spécialisé, dite(s) " écoles partenaires " et exerçant les missions visées à l'article 6.2.3-1 au sein d'écoles de l'enseignement ordinaire, dites " écoles coopérantes ".
Toutes les écoles de l'enseignement ordinaire sont tenues de coopérer avec un pôle territorial. Cette coopération est formalisée dans la convention de coopération et/ou par la fixation d'un ressort.
Une école d'enseignement spécialisé ne peut être l'école siège ou l'école partenaire de plus d'un pôle territorial.
Le pôle territorial et son école siège, les écoles partenaires et les écoles coopérantes peuvent être organisés par des pouvoirs organisateurs distincts, relevant de réseaux et de niveaux d'enseignement distincts.]1
Toutes les écoles de l'enseignement ordinaire sont tenues de coopérer avec un pôle territorial. Cette coopération est formalisée dans la convention de coopération et/ou par la fixation d'un ressort.
Une école d'enseignement spécialisé ne peut être l'école siège ou l'école partenaire de plus d'un pôle territorial.
Le pôle territorial et son école siège, les écoles partenaires et les écoles coopérantes peuvent être organisés par des pouvoirs organisateurs distincts, relevant de réseaux et de niveaux d'enseignement distincts.]1
Art. 6.2.2 -2. [1 De territoriale pool wordt onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht van de hoofdschool geplaatst. De pool heeft een coördinator en een multidisciplinair team, die onder het gezag van de directeur van de hoofdschool geplaatst worden.]1
Art. 6.2.2 -2. [1 Le pôle territorial est placé sous la responsabilité du pouvoir organisateur de l'école siège. Il bénéficie d'un coordonnateur et d'une équipe pluridisciplinaire, lesquels sont placés sous l'autorité du directeur de l'école siège.]1
Art. 6.2.2 -3.[1 [2 De territoriale pool wordt samengesteld voor een totale periode die overeenstemt met de looptijd van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool vermeerderd met de termijn vanaf de opstelling van het nieuwe stuurplan tot het sluiten van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool. Deze kan worden verlengd in overeenstemming van artikel 6.2.5-7]2.
De inrichtende macht die beslist om de territoriale pool die ze organiseert niet te hernieuwen, brengt de inrichtende machten van haar partnerscholen en samenwerkende scholen evenals de diensten van de regering minstens één jaar voor de vervaldatum van haar overeenkomst op de hoogte. [2 Bij gebreke daarvan wordt de territoriale pool hernieuwd overeenkomstig artikel 6.2.5-7 voor de duur bedoeld in het eerste lid met betrekking tot de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofschool]2.]1
De inrichtende macht die beslist om de territoriale pool die ze organiseert niet te hernieuwen, brengt de inrichtende machten van haar partnerscholen en samenwerkende scholen evenals de diensten van de regering minstens één jaar voor de vervaldatum van haar overeenkomst op de hoogte. [2 Bij gebreke daarvan wordt de territoriale pool hernieuwd overeenkomstig artikel 6.2.5-7 voor de duur bedoeld in het eerste lid met betrekking tot de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofschool]2.]1
Art. 6.2.2 -3.[1 [2 Le pôle territorial est constitué pour une durée globale qui correspond à la durée du contrat d'objectifs de l'école siège additionnée à la durée allant de l'élaboration du nouveau plan de pilotage jusqu'à la conclusion du nouveau contrat d'objectifs de l'école siège. Il peut être renouvelé conformément à l'article 6.2.5-7]2.
Le pouvoir organisateur qui décide de ne pas renouveler le pôle territorial qu'il organise en informe les pouvoirs organisateurs de ses écoles partenaires et de ses écoles coopérantes ainsi que les services du gouvernement au moins un an avant la date d'échéance de son contrat d'objectifs. [2 A défaut, le pôle territorial est renouvelé conformément à l'article 6.2.5-7 pour la durée visée à l'alinéa 1er afférente au nouveau contrat d'objectifs de l'école siège]2.]1
Le pouvoir organisateur qui décide de ne pas renouveler le pôle territorial qu'il organise en informe les pouvoirs organisateurs de ses écoles partenaires et de ses écoles coopérantes ainsi que les services du gouvernement au moins un an avant la date d'échéance de son contrat d'objectifs. [2 A défaut, le pôle territorial est renouvelé conformément à l'article 6.2.5-7 pour la durée visée à l'alinéa 1er afférente au nouveau contrat d'objectifs de l'école siège]2.]1
Afdeling 2. [1 - Partnerschap tussen de territoriale pool en de partnerscholen]1
Section 2. [1 - Du partenariat entre le pôle territorial et les écoles partenaires]1
Art. 6.2.2 -4. [1 § 1. De inrichtende macht van de territoriale pool kan, in voorkomend geval, een partnerschapsovereenkomst sluiten met één of meer inrichtende machten van partnerscholen gevestigd in dezelfde zone.
Deze overeenkomst wordt gesloten door het geheel van de inrichtende machten die betrokken zijn bij de territoriale pool en bevat ten minste de volgende elementen:
1° de identificatie van de inrichtende macht van de territoriale pool en van haar hoofdschool;
2° de identificatie van de partnerschool(en) en van haar inrichtende macht(en);
3° de nadere regels voor de samenwerking tussen de inrichtende machten en tussen de territoriale pool en de partnerscholen, met inbegrip van de nadere regels voor de raadpleging van de partijen, het nemen van beslissingen en het oplossen van geschillen;
4° de algemene nadere regels voor de samenwerking met de samenwerkende scholen, met inbegrip van de nadere regels voor het oplossen van geschillen;
5° de algemene nadere regels voor de samenwerking met partners buiten de territoriale pool, inzonderheid de PMS-centra bevoegd voor de samenwerkende scholen van de territoriale pool;
6° de organisatorische keuze gemaakt met toepassing van artikel 6.2.6-1, § 2, eerste lid, voor wat betreft het beheer van het personeel van de territoriale pool ;
7° de nadere regels voor de informatie en de samenwerking met de ouders van leerlingen bij wie de pool optreedt;
Deze overeenkomst is van toepassing voor het geheel van de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3. Een school voor gespecialiseerd onderwijs kan de territoriale pool niet integreren als partnerschool tijdens de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
De regering bepaalt het model van de overeenkomst bedoeld in het eerste lid. De partnerschapsovereenkomst wordt bezorgd aan de diensten van de regering volgens de nadere regels vastgesteld door de regering. Ze wordt ook ter beschikking gesteld van de samenwerkende scholen van de territoriale pool en van de PMS-centra die ervan afhangen.
In afwijking van het eerste lid kan de regering, op advies van de algemene raad (en) bevoegd voor het (de) georganiseerde onderwijsniveau(s), het sluiten van een partnerschap toelaten tussen de inrichtende macht van de territoriale pool en de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerde onderwijs gelegen in twee aaneengesloten zones. Daartoe dient de inrichtende macht van de territoriale pool een met redenen omkleed verzoek in, in voorkomend geval ondertekend door de twee betrokken inrichtende machten. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zone Brussel geacht aaneengesloten te zijn met de zone Waals-Brabant.
§ 2. Met het oog op een partnerschap met een territoriale pool dient de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs een partnerschapsaanvraag in bij de inrichtende macht van de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool van haar keuze.
Elke weigering van partnerschap moet worden gemotiveerd door de inrichtende macht van de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool. Wallonie-Bruxelles Enseignement kan niet weigeren een partnerschap te sluiten.
De inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs kan een beroep aantekenen bij de regering voor de weigering om een partnerschapsovereenkomst af te sluiten. Indien zij deze weigering onredelijk acht, kan de regering, volgens de procedure bedoeld in het vijfde lid, een van de volgende sancties opleggen met betrekking tot de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool:
1° een verwittiging;
2° een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 10% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken territoriale pool. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die toegepast werd bij het vorige schooljaar of die aangegeven wordt voor het eerste jaar voor de werking van de territoriale pool;
3° in geval van herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle werkingssubsidies betaald aan de hoofdschool voor de territoriale pool die zij organiseert en voor een volledig schooljaar. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die tijdens het vorige schooljaar toegepast werd.
Als de boete bedoeld in het derde lid, 2°, niet betaald wordt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, trekt de regering van de werkingssubsidies betaald aan de inrichtende macht voor de territoriale pool die zij organiseert of die zij gaat organiseren het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in.
Zodra er een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de diensten van de regering de zaak en kunnen daartoe iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie. Wanneer zij informatie hebben waaruit blijkt dat er een overtreding is begaan, melden de diensten van de regering hun bezwaren aan de betrokken inrichtende macht. Deze beschikt over 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen. De regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is overgelaten.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, wanneer de territoriale pool en de partnerscholen georganiseerd worden door één enkele inrichtende macht, deelt deze de partnerschappen mee die zijn opgericht in het ambtsgebied bedoeld in artikel 6.2.2-8. Deze partnerschappen leven mutatis mutandis de voorwaarden bedoeld in dit artikel na.
§ 4. Een nieuwe partnerschapsovereenkomst wordt gesloten bij vernieuwing van de territoriale pool.
Elke beslissing van een van de partijen om het partnerschap niet te verlengen, moet uiterlijk één jaar voor de einddatum van de partnerschapsovereenkomst aan de andere partij en aan de diensten van de regering worden meegedeeld. Bij gebreke hiervan wordt het partnerschap tussen de betrokken partijen automatisch verlengd voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
Elke weigering om het partnerschap te hernieuwen door de inrichtende macht van de territoriale pool moet gemotiveerd zijn en kan het voorwerp uitmaken van een klacht die behandeld wordt overeenkomstig de nadere regels bedoeld in paragraaf 2, derde lid en volgende.]1
Deze overeenkomst wordt gesloten door het geheel van de inrichtende machten die betrokken zijn bij de territoriale pool en bevat ten minste de volgende elementen:
1° de identificatie van de inrichtende macht van de territoriale pool en van haar hoofdschool;
2° de identificatie van de partnerschool(en) en van haar inrichtende macht(en);
3° de nadere regels voor de samenwerking tussen de inrichtende machten en tussen de territoriale pool en de partnerscholen, met inbegrip van de nadere regels voor de raadpleging van de partijen, het nemen van beslissingen en het oplossen van geschillen;
4° de algemene nadere regels voor de samenwerking met de samenwerkende scholen, met inbegrip van de nadere regels voor het oplossen van geschillen;
5° de algemene nadere regels voor de samenwerking met partners buiten de territoriale pool, inzonderheid de PMS-centra bevoegd voor de samenwerkende scholen van de territoriale pool;
6° de organisatorische keuze gemaakt met toepassing van artikel 6.2.6-1, § 2, eerste lid, voor wat betreft het beheer van het personeel van de territoriale pool ;
7° de nadere regels voor de informatie en de samenwerking met de ouders van leerlingen bij wie de pool optreedt;
Deze overeenkomst is van toepassing voor het geheel van de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3. Een school voor gespecialiseerd onderwijs kan de territoriale pool niet integreren als partnerschool tijdens de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
De regering bepaalt het model van de overeenkomst bedoeld in het eerste lid. De partnerschapsovereenkomst wordt bezorgd aan de diensten van de regering volgens de nadere regels vastgesteld door de regering. Ze wordt ook ter beschikking gesteld van de samenwerkende scholen van de territoriale pool en van de PMS-centra die ervan afhangen.
In afwijking van het eerste lid kan de regering, op advies van de algemene raad (en) bevoegd voor het (de) georganiseerde onderwijsniveau(s), het sluiten van een partnerschap toelaten tussen de inrichtende macht van de territoriale pool en de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerde onderwijs gelegen in twee aaneengesloten zones. Daartoe dient de inrichtende macht van de territoriale pool een met redenen omkleed verzoek in, in voorkomend geval ondertekend door de twee betrokken inrichtende machten. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zone Brussel geacht aaneengesloten te zijn met de zone Waals-Brabant.
§ 2. Met het oog op een partnerschap met een territoriale pool dient de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs een partnerschapsaanvraag in bij de inrichtende macht van de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool van haar keuze.
Elke weigering van partnerschap moet worden gemotiveerd door de inrichtende macht van de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool. Wallonie-Bruxelles Enseignement kan niet weigeren een partnerschap te sluiten.
De inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs kan een beroep aantekenen bij de regering voor de weigering om een partnerschapsovereenkomst af te sluiten. Indien zij deze weigering onredelijk acht, kan de regering, volgens de procedure bedoeld in het vijfde lid, een van de volgende sancties opleggen met betrekking tot de opgerichte of in oprichting zijnde territoriale pool:
1° een verwittiging;
2° een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 10% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken territoriale pool. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die toegepast werd bij het vorige schooljaar of die aangegeven wordt voor het eerste jaar voor de werking van de territoriale pool;
3° in geval van herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle werkingssubsidies betaald aan de hoofdschool voor de territoriale pool die zij organiseert en voor een volledig schooljaar. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die tijdens het vorige schooljaar toegepast werd.
Als de boete bedoeld in het derde lid, 2°, niet betaald wordt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, trekt de regering van de werkingssubsidies betaald aan de inrichtende macht voor de territoriale pool die zij organiseert of die zij gaat organiseren het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in.
Zodra er een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de diensten van de regering de zaak en kunnen daartoe iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie. Wanneer zij informatie hebben waaruit blijkt dat er een overtreding is begaan, melden de diensten van de regering hun bezwaren aan de betrokken inrichtende macht. Deze beschikt over 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen. De regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is overgelaten.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1, wanneer de territoriale pool en de partnerscholen georganiseerd worden door één enkele inrichtende macht, deelt deze de partnerschappen mee die zijn opgericht in het ambtsgebied bedoeld in artikel 6.2.2-8. Deze partnerschappen leven mutatis mutandis de voorwaarden bedoeld in dit artikel na.
§ 4. Een nieuwe partnerschapsovereenkomst wordt gesloten bij vernieuwing van de territoriale pool.
Elke beslissing van een van de partijen om het partnerschap niet te verlengen, moet uiterlijk één jaar voor de einddatum van de partnerschapsovereenkomst aan de andere partij en aan de diensten van de regering worden meegedeeld. Bij gebreke hiervan wordt het partnerschap tussen de betrokken partijen automatisch verlengd voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
Elke weigering om het partnerschap te hernieuwen door de inrichtende macht van de territoriale pool moet gemotiveerd zijn en kan het voorwerp uitmaken van een klacht die behandeld wordt overeenkomstig de nadere regels bedoeld in paragraaf 2, derde lid en volgende.]1
Art. 6.2.2 -4. [1 § 1er. Le pouvoir organisateur du pôle territorial peut conclure, le cas échéant, une convention de partenariat avec un ou plusieurs pouvoir(s) organisateur(s) d'écoles partenaires situées dans la même zone.
Cette convention est conclue par l'ensemble des pouvoirs organisateurs impliqués dans le pôle territorial et reprend au moins les éléments suivants :
1° l'identification du pouvoir organisateur du pôle territorial et de son école siège ;
2° l'identification de la ou des école(s) partenaire(s) et de son ou de leurs pouvoir(s) organisateur(s) ;
3° les modalités de collaboration entre les pouvoirs organisateurs et entre le pôle territorial et les écoles partenaires, en ce compris les modalités de consultation des parties, de prise de décision et de résolution des différends ;
4° les modalités générales de coopération avec les écoles coopérantes, en ce compris les modalités de résolution des différends ;
5° les modalités générales de collaboration avec les partenaires extérieurs au pôle territorial, notamment les Centres PMS compétents pour les écoles coopérantes du pôle territorial ;
6° le choix organisationnel effectué en application de l'article 6.2.6-1, § 2, alinéa 1er, pour ce qui concerne la gestion du personnel du pôle territorial ;
7° les modalités d'information et de collaboration avec les parents des élèves auprès desquels le pôle intervient.
Cette convention est applicable pour l'ensemble de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3. Une école d'enseignement spécialisé ne peut pas intégrer le pôle territorial comme école partenaire durant la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3.
Le gouvernement fixe le modèle de la convention visée à l'alinéa 1er. La convention de partenariat est transmise aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le gouvernement. Elle est également mise à la disposition des écoles coopérantes du pôle territorial et des Centres PMS qui en dépendent.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser, sur avis du ou des Conseil(s) général/généraux compétent(s) pour le(s) niveau(x) d'enseignement organisé(s), la conclusion d'un partenariat entre le pouvoir organisateur du pôle territorial et le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé situées dans deux zones contiguës. Pour ce faire, le pouvoir organisateur du pôle territorial introduit une demande motivée signée, le cas échéant, par les deux pouvoirs organisateurs concernés. Pour l'application de la présente disposition, la zone de Bruxelles est réputée être contiguë avec la zone du Brabant wallon.
§ 2. En vue de l'établissement d'un partenariat avec un pôle territorial, le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé introduit une demande de partenariat auprès du pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création de son choix.
Tout refus de partenariat doit être motivé par le pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création. Wallonie-Bruxelles Enseignement ne peut pas refuser de conclure un partenariat.
Le pouvoir organisateur de l'école de l'enseignement spécialisé peut saisir le gouvernement du refus de conclure une convention de partenariat. S'il estime ce refus abusif, le gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée à l'alinéa 5, prononcer une des sanctions suivantes à l'égard du pôle territorial créé ou en cours de création :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant équivaut à 10% des moyens de fonctionnement annuels du pôle territorial concerné. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente ou qui est annoncée pour la première année de fonctionnement du pôle territorial ;
3° en cas de récidive dans un délai de sept ans, le retrait de la totalité des subventions de fonctionnement versées à l'école siège pour le pôle territorial qu'elle organise et pour une année scolaire complète. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 3, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des subventions de fonctionnement versées au pouvoir organisateur pour le pôle territorial qu'il organise ou qu'il va organiser le montant de l'amende majoré de 2,5%.
Dès qu'une plainte est introduite auprès d'eux, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information. Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites. Le gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, lorsque le pôle territorial et les écoles partenaires sont organisés par un seul et même pouvoir organisateur, celui-ci communique les partenariats mis en place dans le ressort visé à l'article 6.2.2-8. Ces partenariats respectent mutatis mutandis les conditions visées dans le présent article.
§ 4. Une nouvelle convention de partenariat est conclue en cas de renouvellement du pôle territorial.
Toute décision dans le chef de l'une des parties de ne pas renouveler le partenariat doit être notifiée à l'autre partie et aux services du gouvernement au plus tard un an avant la date d'échéance de la convention de partenariat. A défaut, le partenariat entre les parties concernées est automatiquement renouvelé pour la durée du nouveau contrat d'objectifs de l'école siège du pôle territorial.
Tout refus de renouvellement du partenariat de la part du pouvoir organisateur du pôle territorial doit être motivé et peut faire l'objet d'une plainte, laquelle est traitée selon les modalités visées au paragraphe 2, alinéas 3 et suivants.]1
Cette convention est conclue par l'ensemble des pouvoirs organisateurs impliqués dans le pôle territorial et reprend au moins les éléments suivants :
1° l'identification du pouvoir organisateur du pôle territorial et de son école siège ;
2° l'identification de la ou des école(s) partenaire(s) et de son ou de leurs pouvoir(s) organisateur(s) ;
3° les modalités de collaboration entre les pouvoirs organisateurs et entre le pôle territorial et les écoles partenaires, en ce compris les modalités de consultation des parties, de prise de décision et de résolution des différends ;
4° les modalités générales de coopération avec les écoles coopérantes, en ce compris les modalités de résolution des différends ;
5° les modalités générales de collaboration avec les partenaires extérieurs au pôle territorial, notamment les Centres PMS compétents pour les écoles coopérantes du pôle territorial ;
6° le choix organisationnel effectué en application de l'article 6.2.6-1, § 2, alinéa 1er, pour ce qui concerne la gestion du personnel du pôle territorial ;
7° les modalités d'information et de collaboration avec les parents des élèves auprès desquels le pôle intervient.
Cette convention est applicable pour l'ensemble de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3. Une école d'enseignement spécialisé ne peut pas intégrer le pôle territorial comme école partenaire durant la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3.
Le gouvernement fixe le modèle de la convention visée à l'alinéa 1er. La convention de partenariat est transmise aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le gouvernement. Elle est également mise à la disposition des écoles coopérantes du pôle territorial et des Centres PMS qui en dépendent.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser, sur avis du ou des Conseil(s) général/généraux compétent(s) pour le(s) niveau(x) d'enseignement organisé(s), la conclusion d'un partenariat entre le pouvoir organisateur du pôle territorial et le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé situées dans deux zones contiguës. Pour ce faire, le pouvoir organisateur du pôle territorial introduit une demande motivée signée, le cas échéant, par les deux pouvoirs organisateurs concernés. Pour l'application de la présente disposition, la zone de Bruxelles est réputée être contiguë avec la zone du Brabant wallon.
§ 2. En vue de l'établissement d'un partenariat avec un pôle territorial, le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé introduit une demande de partenariat auprès du pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création de son choix.
Tout refus de partenariat doit être motivé par le pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création. Wallonie-Bruxelles Enseignement ne peut pas refuser de conclure un partenariat.
Le pouvoir organisateur de l'école de l'enseignement spécialisé peut saisir le gouvernement du refus de conclure une convention de partenariat. S'il estime ce refus abusif, le gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée à l'alinéa 5, prononcer une des sanctions suivantes à l'égard du pôle territorial créé ou en cours de création :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant équivaut à 10% des moyens de fonctionnement annuels du pôle territorial concerné. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente ou qui est annoncée pour la première année de fonctionnement du pôle territorial ;
3° en cas de récidive dans un délai de sept ans, le retrait de la totalité des subventions de fonctionnement versées à l'école siège pour le pôle territorial qu'elle organise et pour une année scolaire complète. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 3, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des subventions de fonctionnement versées au pouvoir organisateur pour le pôle territorial qu'il organise ou qu'il va organiser le montant de l'amende majoré de 2,5%.
Dès qu'une plainte est introduite auprès d'eux, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information. Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites. Le gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.
§ 3. Par dérogation au paragraphe 1er, lorsque le pôle territorial et les écoles partenaires sont organisés par un seul et même pouvoir organisateur, celui-ci communique les partenariats mis en place dans le ressort visé à l'article 6.2.2-8. Ces partenariats respectent mutatis mutandis les conditions visées dans le présent article.
§ 4. Une nouvelle convention de partenariat est conclue en cas de renouvellement du pôle territorial.
Toute décision dans le chef de l'une des parties de ne pas renouveler le partenariat doit être notifiée à l'autre partie et aux services du gouvernement au plus tard un an avant la date d'échéance de la convention de partenariat. A défaut, le partenariat entre les parties concernées est automatiquement renouvelé pour la durée du nouveau contrat d'objectifs de l'école siège du pôle territorial.
Tout refus de renouvellement du partenariat de la part du pouvoir organisateur du pôle territorial doit être motivé et peut faire l'objet d'une plainte, laquelle est traitée selon les modalités visées au paragraphe 2, alinéas 3 et suivants.]1
Art. 6.2.2 -5.[2 § 1.]2 [1 Wanneer een territoriale pool voor een of meer leerling(en) met specifieke sensomotorische behoeften zorgt, kan de inrichtende macht van de territoriale pool specifieke partnerschappen sluiten met de inrichtende macht van de scholen voor gespecialiseerd onderwijs die de types 4, 6 of 7 organiseren, afhankelijk van de specifieke behoefte van de leerling (en).
Wanneer een territoriale pool de zorg voor één of meer leerling(en) op zich neemt die onder het gespecialiseerd onderwijs van type 5 vallen, kan de inrichtende macht van de territoriale pool een specifiek partnerschap sluiten met de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs die het type 5 organiseert.
De territoriale pool en de betrokken school voor gespecialiseerd onderwijs kunnen in verschillende zone gelegen worden. Dit specifieke partnerschap kan gesloten worden tijdens de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3 en blijft geldig tot de vervaldatum van deze periode.
Het sluiten van een specifiek partnerschap door een school voor gespecialiseerd onderwijs belet niet dat deze de hoofdschool of de partnerschool van een andere territoriale pool is.
De regering bepaalt het model van de specifieke partnerschapsovereenkomst en de nadere regels voor de overdracht van de gesloten overeenkomsten aan de diensten van de regering.]1
[2 § 2. Met het oog op de oprichting van een specifiek partnerschap dient het territoriale cluster een aanvraag voor een specifiek partnerschap in bij de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs die type 4, 5, 6 en/of 7 organiseert.
Elke weigering van een specifiek partnerschap moet worden met redenen omkleed door de inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs die type 4, 5, 6 en/of 7 organiseert.
De inrichtende macht van het territoriale cluster kan elke weigering om een specifieke partnerschapsovereenkomst aan te gaan die zij als onrechtmatig beschouwt, bij de regering aanhangig maken.
Indien de regering van oordeel is dat de weigering onredelijk is, kan zij, overeenkomstig de procedure van lid 5, één van de volgende straffen opleggen aan de inrichtende macht van de school voor het betrokken gespecialiseerd onderwijs:
1° een waarschuwing;
2° een boete gelijk aan 10% van het jaarlijkse operationele budget van de betrokken school;
3° bij herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle exploitatiesubsidies die voor een volledig schooljaar aan de betrokken school voor gespecialiseerd onderwijs worden betaald.
Als de geldboete, vermeld in lid 3, 2°, niet betaald wordt binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, houdt de regering het bedrag van de geldboete, vermeerderd met 2,5%, in op de werkingssubsidies die aan de inrichtende macht van de betrokken school worden betaald.
Zodra een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de regeringsdiensten het dossier en kunnen ze iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie.
Wanneer zij over bewijzen beschikken dat er een inbreuk is gepleegd, stellen de regeringsdiensten de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren.
Deze heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen 60 dagen na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedoelde inrichtende macht moet reageren.]2
Wanneer een territoriale pool de zorg voor één of meer leerling(en) op zich neemt die onder het gespecialiseerd onderwijs van type 5 vallen, kan de inrichtende macht van de territoriale pool een specifiek partnerschap sluiten met de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs die het type 5 organiseert.
De territoriale pool en de betrokken school voor gespecialiseerd onderwijs kunnen in verschillende zone gelegen worden. Dit specifieke partnerschap kan gesloten worden tijdens de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3 en blijft geldig tot de vervaldatum van deze periode.
Het sluiten van een specifiek partnerschap door een school voor gespecialiseerd onderwijs belet niet dat deze de hoofdschool of de partnerschool van een andere territoriale pool is.
De regering bepaalt het model van de specifieke partnerschapsovereenkomst en de nadere regels voor de overdracht van de gesloten overeenkomsten aan de diensten van de regering.]1
[2 § 2. Met het oog op de oprichting van een specifiek partnerschap dient het territoriale cluster een aanvraag voor een specifiek partnerschap in bij de inrichtende macht van een school voor gespecialiseerd onderwijs die type 4, 5, 6 en/of 7 organiseert.
Elke weigering van een specifiek partnerschap moet worden met redenen omkleed door de inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs die type 4, 5, 6 en/of 7 organiseert.
De inrichtende macht van het territoriale cluster kan elke weigering om een specifieke partnerschapsovereenkomst aan te gaan die zij als onrechtmatig beschouwt, bij de regering aanhangig maken.
Indien de regering van oordeel is dat de weigering onredelijk is, kan zij, overeenkomstig de procedure van lid 5, één van de volgende straffen opleggen aan de inrichtende macht van de school voor het betrokken gespecialiseerd onderwijs:
1° een waarschuwing;
2° een boete gelijk aan 10% van het jaarlijkse operationele budget van de betrokken school;
3° bij herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle exploitatiesubsidies die voor een volledig schooljaar aan de betrokken school voor gespecialiseerd onderwijs worden betaald.
Als de geldboete, vermeld in lid 3, 2°, niet betaald wordt binnen drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, houdt de regering het bedrag van de geldboete, vermeerderd met 2,5%, in op de werkingssubsidies die aan de inrichtende macht van de betrokken school worden betaald.
Zodra een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de regeringsdiensten het dossier en kunnen ze iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie.
Wanneer zij over bewijzen beschikken dat er een inbreuk is gepleegd, stellen de regeringsdiensten de betrokken inrichtende macht in kennis van hun bezwaren.
Deze heeft 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen 60 dagen na het verstrijken van de termijn waarbinnen de bedoelde inrichtende macht moet reageren.]2
Art. 6.2.2 -5.[2 § 1er.]2 [1 Lorsqu'un pôle territorial prend en charge un ou plusieurs élève(s) présentant des besoins spécifiques sensori-moteurs, le pouvoir organisateur du pôle territorial peut conclure des partenariats spécifiques avec le pouvoir organisateur des écoles d'enseignement spécialisé qui organisent les types 4, 6 ou 7 en fonction du besoin spécifique du ou des élève(s).
Lorsqu'un pôle territorial prend en charge un ou plusieurs élève(s) relevant de l'enseignement spécialisé de type 5, le pouvoir organisateur du pôle territorial peut conclure un partenariat spécifique avec le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé qui organise le type 5.
Le pôle territorial et l'école d'enseignement spécialisé concernés peuvent être situés dans des zones différentes. Ce partenariat spécifique peut être conclu au cours de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3 et reste valable jusqu'à l'échéance de cette période.
La conclusion d'un partenariat spécifique par une école d'enseignement spécialisé ne l'empêche pas d'être par ailleurs l'école siège ou l'école partenaire d'un autre pôle territorial.
Le gouvernement fixe le modèle de la convention de partenariat spécifique et les modalités de transmission des conventions conclues aux services du gouvernement.]1
[2 § 2. En vue de l'établissement d'un partenariat spécifique, le pôle territorial introduit une demande de partenariat spécifique auprès du pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé organisant les types 4, 5, 6 et/ou 7.
Tout refus de partenariat spécifique doit être motivé par le pouvoir organisateur de l'école d'enseignement spécialisé organisant les types 4, 5, 6 et/ou 7.
Le pouvoir organisateur du pôle territorial peut saisir le Gouvernement concernant un refus de conclure une convention de partenariat spécifique qu'il considère comme abusif.
S'il estime ce refus abusif, le Gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée à l'alinéa 5, prononcer une des sanctions suivantes à l'égard du pouvoir organisateur de l'école d'enseignement spécialisé concerné :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant équivaut à 10% des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée ;
3° en cas de récidive dans un délai de sept ans, le retrait de la totalité des subventions de fonctionnement versées à l'école d'enseignement spécialisé concernée pour une année scolaire complète.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 3, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le Gouvernement fait retrancher des subventions de fonctionnement versées au pouvoir organisateur pour l'école concernée le montant de l'amende majoré de 2,5%.
Dès qu'une plainte est introduite auprès d'eux, les services du Gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du Gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné.
Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le Gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.]2
Lorsqu'un pôle territorial prend en charge un ou plusieurs élève(s) relevant de l'enseignement spécialisé de type 5, le pouvoir organisateur du pôle territorial peut conclure un partenariat spécifique avec le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé qui organise le type 5.
Le pôle territorial et l'école d'enseignement spécialisé concernés peuvent être situés dans des zones différentes. Ce partenariat spécifique peut être conclu au cours de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3 et reste valable jusqu'à l'échéance de cette période.
La conclusion d'un partenariat spécifique par une école d'enseignement spécialisé ne l'empêche pas d'être par ailleurs l'école siège ou l'école partenaire d'un autre pôle territorial.
Le gouvernement fixe le modèle de la convention de partenariat spécifique et les modalités de transmission des conventions conclues aux services du gouvernement.]1
[2 § 2. En vue de l'établissement d'un partenariat spécifique, le pôle territorial introduit une demande de partenariat spécifique auprès du pouvoir organisateur d'une école d'enseignement spécialisé organisant les types 4, 5, 6 et/ou 7.
Tout refus de partenariat spécifique doit être motivé par le pouvoir organisateur de l'école d'enseignement spécialisé organisant les types 4, 5, 6 et/ou 7.
Le pouvoir organisateur du pôle territorial peut saisir le Gouvernement concernant un refus de conclure une convention de partenariat spécifique qu'il considère comme abusif.
S'il estime ce refus abusif, le Gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée à l'alinéa 5, prononcer une des sanctions suivantes à l'égard du pouvoir organisateur de l'école d'enseignement spécialisé concerné :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant équivaut à 10% des moyens de fonctionnement annuels de l'école concernée ;
3° en cas de récidive dans un délai de sept ans, le retrait de la totalité des subventions de fonctionnement versées à l'école d'enseignement spécialisé concernée pour une année scolaire complète.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 3, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le Gouvernement fait retrancher des subventions de fonctionnement versées au pouvoir organisateur pour l'école concernée le montant de l'amende majoré de 2,5%.
Dès qu'une plainte est introduite auprès d'eux, les services du Gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information.
Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du Gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné.
Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le Gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.]2
Afdeling 3. [1 - De samenwerking tussen de territoriale pool en de samenwerkende scholen]1
Section 3. [1 - De la coopération entre le pôle territorial et les écoles coopérantes]1
Art. 6.2.2 -6. [1 § 1. Overeenkomstig artikel 6.2.2-1, tweede lid, sluit elke inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de inrichtende macht van een territoriale pool die opgericht is of in oprichting is, gelegen in dezelfde zone. Deze overeenkomst is van toepassing voor het geheel van de periode van samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
De inrichtende macht van de territoriale pool bezorgt de overeenkomst(en) gesloten met de inrichtende macht(en) van de samenwerkende scholen aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering. De regering bepaalt het model van overeenkomst bedoeld in het eerste lid.
In afwijking van het eerste lid kan de regering, op advies van de algemene raad(en) bevoegd voor het georganiseerde (de) onderwijsniveau(s), het sluiten van een samenwerking toelaten tussen de inrichtende macht van een territoriale pool en de inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs gelegen in twee aaneengesloten gebieden. Daartoe dient de inrichtende macht van de territoriale pool een met redenen omkleed verzoek in, eventueel ondertekend door de twee betrokken inrichtende machten. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zone Brussel geacht aaneengesloten te zijn met de zone Waals-Brabant.
§ 2. Met het oog op het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst dient de inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs een aanvraag om samenwerking in bij de inrichtende macht van de territoriale pool die is opgericht of in oprichting is van haar keuze.
Elke weigering om samen te werken moet worden gemotiveerd door de inrichtende macht van de territoriale pool die opgericht of in oprichting is. Wallonie Bruxelles Enseignement kan niet weigeren een samenwerking te sluiten.
De inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs kan een beroep aantekenen bij de regering voor de weigering om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Indien zij deze weigering onredelijk acht, kan de regering, volgens de procedure bedoeld in het vijfde lid, een van de volgende sancties opleggen ten opzicht van de inrichtende macht van de territoriale pool die opgericht of in oprichting is:
1° een verwittiging;
2° een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 10% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken territoriale pool. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die toegepast werd bij het vorige schooljaar of die aangegeven wordt voor het eerste jaar voor de werking van de territoriale pool;
3° in geval van herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle werkingssubsidies betaald aan de hoofdschool voor de territoriale pool die zij organiseert en voor een volledig schooljaar. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die tijdens het vorige schooljaar toegepast werd.
Als de boete bedoeld in het derde lid, 2°, niet betaald wordt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, trekt de regering van de werkingssubsidies betaald aan de inrichtende macht voor de territoriale pool die zij organiseert of die zij gaat organiseren het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in.
Zodra er een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de diensten van de regering de zaak en kunnen daartoe iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie. Wanneer zij informatie hebben waaruit blijkt dat er een overtreding is begaan, melden de diensten van de regering hun bezwaren aan de betrokken inrichtende macht. Deze beschikt over 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is overgelaten.]1
De inrichtende macht van de territoriale pool bezorgt de overeenkomst(en) gesloten met de inrichtende macht(en) van de samenwerkende scholen aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering. De regering bepaalt het model van overeenkomst bedoeld in het eerste lid.
In afwijking van het eerste lid kan de regering, op advies van de algemene raad(en) bevoegd voor het georganiseerde (de) onderwijsniveau(s), het sluiten van een samenwerking toelaten tussen de inrichtende macht van een territoriale pool en de inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs gelegen in twee aaneengesloten gebieden. Daartoe dient de inrichtende macht van de territoriale pool een met redenen omkleed verzoek in, eventueel ondertekend door de twee betrokken inrichtende machten. Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zone Brussel geacht aaneengesloten te zijn met de zone Waals-Brabant.
§ 2. Met het oog op het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst dient de inrichtende macht van een school voor gewoon onderwijs een aanvraag om samenwerking in bij de inrichtende macht van de territoriale pool die is opgericht of in oprichting is van haar keuze.
Elke weigering om samen te werken moet worden gemotiveerd door de inrichtende macht van de territoriale pool die opgericht of in oprichting is. Wallonie Bruxelles Enseignement kan niet weigeren een samenwerking te sluiten.
De inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs kan een beroep aantekenen bij de regering voor de weigering om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Indien zij deze weigering onredelijk acht, kan de regering, volgens de procedure bedoeld in het vijfde lid, een van de volgende sancties opleggen ten opzicht van de inrichtende macht van de territoriale pool die opgericht of in oprichting is:
1° een verwittiging;
2° een boete waarvan het bedrag gelijk is aan 10% van de jaarlijkse werkingsmiddelen van de betrokken territoriale pool. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die toegepast werd bij het vorige schooljaar of die aangegeven wordt voor het eerste jaar voor de werking van de territoriale pool;
3° in geval van herhaling binnen een periode van zeven jaar, de intrekking van alle werkingssubsidies betaald aan de hoofdschool voor de territoriale pool die zij organiseert en voor een volledig schooljaar. Voor de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de verdeling bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, die tijdens het vorige schooljaar toegepast werd.
Als de boete bedoeld in het derde lid, 2°, niet betaald wordt binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de sanctie, trekt de regering van de werkingssubsidies betaald aan de inrichtende macht voor de territoriale pool die zij organiseert of die zij gaat organiseren het bedrag van de boete verhoogd met 2,5% in.
Zodra er een klacht bij hen is ingediend, onderzoeken de diensten van de regering de zaak en kunnen daartoe iedereen horen die een nuttige bijdrage kan leveren aan hun informatie. Wanneer zij informatie hebben waaruit blijkt dat er een overtreding is begaan, melden de diensten van de regering hun bezwaren aan de betrokken inrichtende macht. Deze beschikt over 30 dagen om het dossier te raadplegen en schriftelijke opmerkingen in te dienen.
De regering neemt een beslissing binnen zestig dagen na het verstrijken van de reactietermijn die aan de betrokken inrichtende macht is overgelaten.]1
Art. 6.2.2 -6. [1 § 1er. En application de l'article 6.2.2-1, alinéa 2, chaque pouvoir organisateur d'une école d'enseignement ordinaire conclut une convention de coopération avec le pouvoir organisateur d'un pôle territorial créé ou en cours de création situé dans la même zone. Cette convention est applicable pour l'ensemble de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3.
Le pouvoir organisateur du pôle territorial transmet la ou les convention(s) conclue(s) avec le ou les pouvoir(s) organisateur(s) des écoles coopérantes aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le gouvernement. Le gouvernement fixe le modèle de la convention visée à l'alinéa 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser, sur avis du ou des Conseil(s) général/généraux compétent(s) pour le(s) niveau(x) d'enseignement organisé(s), la conclusion d'une coopération entre le pouvoir organisateur d'un pôle territorial et le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement ordinaire situées dans deux zones contiguës. Pour ce faire, le pouvoir organisateur du pôle territorial introduit une demande motivée et signée, le cas échéant, par les deux pouvoirs organisateurs concernés. Pour l'application de la présente disposition, la zone de Bruxelles est réputée être contiguë avec la zone du Brabant wallon.
§ 2. En vue de la conclusion d'une convention de coopération, le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement ordinaire introduit une demande de coopération auprès du pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création de son choix.
Tout refus de coopération doit être motivé par le pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création. Wallonie Bruxelles Enseignement ne peut pas refuser de conclure une coopération.
Le pouvoir organisateur de l'école de l'enseignement ordinaire peut saisir le gouvernement du refus de conclure une convention de coopération. S'il estime ce refus abusif, le gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée à l'alinéa 5, prononcer une des sanctions suivantes à l'égard du pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant équivaut à 10% des moyens de fonctionnement annuels du pôle territorial concerné. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente ou qui est annoncée pour la première année de fonctionnement du pôle territorial ;
3° en cas de récidive dans un délai de sept ans, le retrait de la totalité des subventions de fonctionnement versées à l'école siège pour le pôle territorial qu'elle organise et pour une année scolaire complète. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 3, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des subventions de fonctionnement versées au pouvoir organisateur pour le pôle territorial qu'il organise ou qu'il va organiser le montant de l'amende majoré de 2,5%.
Dès qu'une plainte est introduite auprès d'eux, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information. Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.]1
Le pouvoir organisateur du pôle territorial transmet la ou les convention(s) conclue(s) avec le ou les pouvoir(s) organisateur(s) des écoles coopérantes aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le gouvernement. Le gouvernement fixe le modèle de la convention visée à l'alinéa 1er.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le gouvernement peut autoriser, sur avis du ou des Conseil(s) général/généraux compétent(s) pour le(s) niveau(x) d'enseignement organisé(s), la conclusion d'une coopération entre le pouvoir organisateur d'un pôle territorial et le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement ordinaire situées dans deux zones contiguës. Pour ce faire, le pouvoir organisateur du pôle territorial introduit une demande motivée et signée, le cas échéant, par les deux pouvoirs organisateurs concernés. Pour l'application de la présente disposition, la zone de Bruxelles est réputée être contiguë avec la zone du Brabant wallon.
§ 2. En vue de la conclusion d'une convention de coopération, le pouvoir organisateur d'une école d'enseignement ordinaire introduit une demande de coopération auprès du pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création de son choix.
Tout refus de coopération doit être motivé par le pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création. Wallonie Bruxelles Enseignement ne peut pas refuser de conclure une coopération.
Le pouvoir organisateur de l'école de l'enseignement ordinaire peut saisir le gouvernement du refus de conclure une convention de coopération. S'il estime ce refus abusif, le gouvernement peut, dans le respect de la procédure énoncée à l'alinéa 5, prononcer une des sanctions suivantes à l'égard du pouvoir organisateur du pôle territorial créé ou en cours de création :
1° l'avertissement ;
2° une amende dont le montant équivaut à 10% des moyens de fonctionnement annuels du pôle territorial concerné. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente ou qui est annoncée pour la première année de fonctionnement du pôle territorial ;
3° en cas de récidive dans un délai de sept ans, le retrait de la totalité des subventions de fonctionnement versées à l'école siège pour le pôle territorial qu'elle organise et pour une année scolaire complète. Pour l'application de la présente disposition, il est tenu compte de la répartition visée à l'article 6.2.5-6, § 2, qui a été appliquée lors de l'année scolaire précédente.
A défaut de payer l'amende visée à l'alinéa 3, 2°, dans un délai de trois mois suivant la notification de la sanction, le gouvernement fait retrancher des subventions de fonctionnement versées au pouvoir organisateur pour le pôle territorial qu'il organise ou qu'il va organiser le montant de l'amende majoré de 2,5%.
Dès qu'une plainte est introduite auprès d'eux, les services du gouvernement instruisent le dossier et peuvent entendre à cet effet toute personne pouvant contribuer utilement à leur information. Lorsqu'ils disposent d'éléments indiquant qu'une infraction a été commise, les services du gouvernement notifient leurs griefs au pouvoir organisateur concerné. Celui-ci dispose d'un délai de 30 jours pour consulter le dossier et présenter ses observations écrites.
Le gouvernement rend une décision dans les soixante jours qui suivent la clôture du délai de réponse laissé au pouvoir organisateur concerné.]1
Art. 6.2.2 -7. [1 Elke beslissing van een van beide partijen om de samenwerkingsovereenkomst niet te verlengen, moet uiterlijk één jaar voor de einddatum van de samenwerkingsovereenkomst aan de andere partij en aan de diensten van de regering worden meegedeeld. Bij gebreke hiervan wordt de samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken partijen automatisch verlengd voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
Elke weigering om de samenwerkingsovereenkomst te verlengen door de inrichtende macht van de territoriale pool moet gemotiveerd zijn en kan het voorwerp uitmaken van een klacht, die behandeld wordt overeenkomstig de nadere regels bedoeld in artikel 6.2.2-6, § 2, derde lid en volgende.
Op het einde van de niet-hernieuwde samenwerkingsovereenkomst sluit de inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de inrichtende macht van een andere territoriale pool, waardoor de continuïteit van de begeleiding van haar school en de daar ingeschreven leerlingen wordt gewaarborgd.]1
Elke weigering om de samenwerkingsovereenkomst te verlengen door de inrichtende macht van de territoriale pool moet gemotiveerd zijn en kan het voorwerp uitmaken van een klacht, die behandeld wordt overeenkomstig de nadere regels bedoeld in artikel 6.2.2-6, § 2, derde lid en volgende.
Op het einde van de niet-hernieuwde samenwerkingsovereenkomst sluit de inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de inrichtende macht van een andere territoriale pool, waardoor de continuïteit van de begeleiding van haar school en de daar ingeschreven leerlingen wordt gewaarborgd.]1
Art. 6.2.2 -7. [1 Toute décision dans le chef de l'une des deux parties de ne pas renouveler la convention de coopération doit être notifiée à l'autre partie et aux services du gouvernement au plus tard un an avant la date d'échéance de la convention de coopération. A défaut, la convention de coopération entre les parties est automatiquement renouvelée pour la durée du nouveau contrat d'objectifs de l'école siège du pôle territorial.
Tout refus de renouvellement de la part du pouvoir organisateur du pôle territorial doit être motivé et peut faire l'objet d'une plainte, laquelle est traitée selon les modalités visées à l'article 6.2.2-6, § 2, alinéas 3 et suivants.
A l'échéance de la convention de coopération non renouvelée, le pouvoir organisateur de l'école de l'enseignement ordinaire conclut une convention de coopération avec le pouvoir organisateur d'un autre pôle territorial en veillant à garantir la continuité de l'accompagnement de son école et des élèves qui y sont inscrits.]1
Tout refus de renouvellement de la part du pouvoir organisateur du pôle territorial doit être motivé et peut faire l'objet d'une plainte, laquelle est traitée selon les modalités visées à l'article 6.2.2-6, § 2, alinéas 3 et suivants.
A l'échéance de la convention de coopération non renouvelée, le pouvoir organisateur de l'école de l'enseignement ordinaire conclut une convention de coopération avec le pouvoir organisateur d'un autre pôle territorial en veillant à garantir la continuité de l'accompagnement de son école et des élèves qui y sont inscrits.]1
Art. 6.2.2 -8. [1 In afwijking van artikel 6.2.2-6, wanneer de territoriale pool en de samenwerkende scholen georganiseerd worden door eenzelfde inrichtende macht, deelt deze aan de diensten van de regering het ambtsgebied dat een territoriale pool aan zijn samenwerkende scholen verbindt. Zij kan dit ambtsgebied aanvullen met één of meerdere samenwerkingsovereenkomst(en) afgesloten met één of meerdere andere inrichtende macht(en).
De regering bepaalt het model van document dat het ambtsgebied bedoeld in het eerste lid vaststelt.
Dit ambtsgebied leeft mutatis mutandis de voorwaarden bedoeld in artikel 6.2.2-6, § 1 na. Dit ambtsgebied is van toepassing voor het geheel van de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
De inrichtende macht die beslist om het ambtsgebied van de territoriale pool die zij organiseert te wijzigen tijdens de vernieuwing ervan of die beslist om de territoriale pool die zij organiseert niet te vernieuwen, brengt de diensten van de regering en, in voorkomend geval, de inrichtende machten op de hoogte met wie zij een partnerschapsovereenkomst of een samenwerkingsovereenkomst ten minste één jaar voor de einddatum van die overeenkomsten heeft gesloten. Bij gebreke daarvan wordt de territoriale pool verlengd overeenkomstig artikel 6.2.5-7 voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
Het ambtsgebied en de aangebrachte wijzigingen worden meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
De regering bepaalt het model van document dat het ambtsgebied bedoeld in het eerste lid vaststelt.
Dit ambtsgebied leeft mutatis mutandis de voorwaarden bedoeld in artikel 6.2.2-6, § 1 na. Dit ambtsgebied is van toepassing voor het geheel van de periode van de samenstelling van de pool bedoeld in artikel 6.2.2-3.
De inrichtende macht die beslist om het ambtsgebied van de territoriale pool die zij organiseert te wijzigen tijdens de vernieuwing ervan of die beslist om de territoriale pool die zij organiseert niet te vernieuwen, brengt de diensten van de regering en, in voorkomend geval, de inrichtende machten op de hoogte met wie zij een partnerschapsovereenkomst of een samenwerkingsovereenkomst ten minste één jaar voor de einddatum van die overeenkomsten heeft gesloten. Bij gebreke daarvan wordt de territoriale pool verlengd overeenkomstig artikel 6.2.5-7 voor de duur van de nieuwe doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool van de territoriale pool.
Het ambtsgebied en de aangebrachte wijzigingen worden meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering.]1
Art. 6.2.2 -8. [1 Par dérogation à l'article 6.2.2-6, lorsque le pôle territorial et des écoles coopérantes sont organisés par un même pouvoir organisateur, celui-ci communique aux services du gouvernement le ressort reliant un pôle territorial à ses écoles coopérantes. Il peut compléter ce ressort avec une ou plusieurs convention(s) de coopération conclue(s) avec un ou plusieurs autre(s) pouvoir(s) organisateur(s).
Le gouvernement fixe le modèle de document fixant le ressort visé à l'alinéa 1er.
Ce ressort respecte mutatis mutandis les conditions visées à l'article 6.2.2-6, § 1er. Ce ressort est applicable pour l'ensemble de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3.
Le pouvoir organisateur qui décide de modifier le ressort du pôle territorial qu'il organise lors de son renouvellement ou qui décide de ne pas renouveler le pôle territorial qu'il organise en informe les services du gouvernement ainsi que, le cas échéant, les pouvoirs organisateurs avec lesquels il a conclu une convention de partenariat ou une convention de coopération au moins un an avant la date d'échéance desdites conventions. A défaut, le pôle territorial est renouvelé conformément à l'article 6.2.5-7 pour la durée du nouveau contrat d'objectifs de l'école siège du pôle territorial.
Le ressort et les modifications apportées sont communiqués aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le gouvernement.]1
Le gouvernement fixe le modèle de document fixant le ressort visé à l'alinéa 1er.
Ce ressort respecte mutatis mutandis les conditions visées à l'article 6.2.2-6, § 1er. Ce ressort est applicable pour l'ensemble de la période de constitution du pôle visée à l'article 6.2.2-3.
Le pouvoir organisateur qui décide de modifier le ressort du pôle territorial qu'il organise lors de son renouvellement ou qui décide de ne pas renouveler le pôle territorial qu'il organise en informe les services du gouvernement ainsi que, le cas échéant, les pouvoirs organisateurs avec lesquels il a conclu une convention de partenariat ou une convention de coopération au moins un an avant la date d'échéance desdites conventions. A défaut, le pôle territorial est renouvelé conformément à l'article 6.2.5-7 pour la durée du nouveau contrat d'objectifs de l'école siège du pôle territorial.
Le ressort et les modifications apportées sont communiqués aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le gouvernement.]1
Art. 6.2.2 -9. [1 De inrichtende macht van de school voor gewoon onderwijs licht de ouders van leerlingen die individueel begeleid worden in over elke wijziging van territoriale pool ten minste drie maanden voor de werkelijke wijziging]1
Art. 6.2.2 -9. [1 Le pouvoir organisateur de l'école d'enseignement ordinaire informe les parents des élèves accompagnés individuellement de tout changement de pôle territorial au moins trois mois avant le changement effectif.]1
HOOFDSTUK III. [1 - Opdrachten van de territoriale polen]1
CHAPITRE III. [1 - Des missions des pôles territoriaux]1
Art. 6.2.3 -1. [1 Elke territoriale pool ondersteunt de samenwerkende scholen met wie ze een overeenkomst heeft voor de uitvoering van volledige permanente integratie en redelijke aanpassingen waarbij de territoriale pool betrokken is. De territoriale pool en de PMS-centra die bevoegd zijn voor de samenwerkende scholen, werken complementair.
Daartoe oefent de territoriale pool :
1° de volgende opdrachten uit in verband met de begeleiding van hun samenwerkende scholen :
a) de onderwijsteams, leerlingen en ouders van leerlingen op de hoogte brengen van de redelijke aanpassingen en de volledige permanente integratie;
b) zorgen voor de verbinding tussen de verschillende partners die een ondersteunende rol spelen voor leerlingen, inzonderheid om de uitwisseling van ervaringen te vergemakkelijken;
c) de leden van het onderwijsteam van samenwerkende scholen begeleiden en ondersteunen bij de organisatie van redelijke aanpassingen, inzonderheid door advies te geven of hulpmiddelen ter beschikking stellen:
d) samenwerkende scholen begeleiden bij het ontwikkelen van protocollen van redelijke aanpassingen wanneer individuele opvang van de leerling betrokken bij de territoriale pool noodzakelijk is.
2° de volgende opdrachten uit in verband met de begeleiding van leerlingen ingeschreven in hun samenwerkende scholen:
a) de leerlingen met specifieke behoeften individueel begeleiden in het kader van de uitvoering van redelijke aanpassingen indien dit nodig blijkt gezien hun behoeften en hun protocollen van redelijke aanpassingen;
b) de leerlingen met specifieke sensomotorische behoeften individueel begeleiden voor wie een belangrijke opvolging vereist is in het kader van de uitvoering van redelijke aanpassingen indien dit nodig blijkt ten opzichte van de omvang van de behoeften bedoeld in artikel 6.2.5-4, tweede lid;
c) samenwerken bij de evaluatie van protocollen van redelijke aanpassingen en, in voorkomend geval, bij verwijzing naar gespecialiseerd onderwijs waar redelijke aanpassingen onvoldoende zijn om te zorgen voor het leren dat aangepast is aan de specifieke behoeften van de leerling;
d) de leerlingen met specifieke behoeften begeleiden in het kader van het systeem van volledige permanente integratie voor de leerlingen uit het gespecialiseerd onderwijs.]1
Daartoe oefent de territoriale pool :
1° de volgende opdrachten uit in verband met de begeleiding van hun samenwerkende scholen :
a) de onderwijsteams, leerlingen en ouders van leerlingen op de hoogte brengen van de redelijke aanpassingen en de volledige permanente integratie;
b) zorgen voor de verbinding tussen de verschillende partners die een ondersteunende rol spelen voor leerlingen, inzonderheid om de uitwisseling van ervaringen te vergemakkelijken;
c) de leden van het onderwijsteam van samenwerkende scholen begeleiden en ondersteunen bij de organisatie van redelijke aanpassingen, inzonderheid door advies te geven of hulpmiddelen ter beschikking stellen:
d) samenwerkende scholen begeleiden bij het ontwikkelen van protocollen van redelijke aanpassingen wanneer individuele opvang van de leerling betrokken bij de territoriale pool noodzakelijk is.
2° de volgende opdrachten uit in verband met de begeleiding van leerlingen ingeschreven in hun samenwerkende scholen:
a) de leerlingen met specifieke behoeften individueel begeleiden in het kader van de uitvoering van redelijke aanpassingen indien dit nodig blijkt gezien hun behoeften en hun protocollen van redelijke aanpassingen;
b) de leerlingen met specifieke sensomotorische behoeften individueel begeleiden voor wie een belangrijke opvolging vereist is in het kader van de uitvoering van redelijke aanpassingen indien dit nodig blijkt ten opzichte van de omvang van de behoeften bedoeld in artikel 6.2.5-4, tweede lid;
c) samenwerken bij de evaluatie van protocollen van redelijke aanpassingen en, in voorkomend geval, bij verwijzing naar gespecialiseerd onderwijs waar redelijke aanpassingen onvoldoende zijn om te zorgen voor het leren dat aangepast is aan de specifieke behoeften van de leerling;
d) de leerlingen met specifieke behoeften begeleiden in het kader van het systeem van volledige permanente integratie voor de leerlingen uit het gespecialiseerd onderwijs.]1
Art. 6.2.3 -1. [1 Chaque pôle territorial soutient les écoles coopérantes qui lui sont conventionnées, pour la mise en oeuvre de l'intégration permanente totale et des aménagements raisonnables pour lesquels le pôle territorial est impliqué. Le pôle territorial et les Centres PMS compétents pour ses écoles coopérantes agissent de manière complémentaire.
A cette fin, le pôle territorial exerce :
1° les missions suivantes relatives à l'accompagnement de leurs écoles coopérantes :
a) informer les équipes éducatives, élèves et parents d'élèves sur les aménagements raisonnables et l'intégration permanente totale ;
b) assurer le lien entre les différents partenaires qui jouent un rôle de soutien aux élèves, notamment afin de faciliter l'échange d'expériences ;
c) accompagner et soutenir les membres de l'équipe éducative des écoles coopérantes dans l'organisation des aménagements raisonnables, notamment par le conseil ou la mise à disposition d'outils ;
d) accompagner les écoles coopérantes dans l'élaboration de protocoles d'aménagements raisonnables lorsqu'une prise en charge individuelle de l'élève concerné par le pôle territorial s'avère nécessaire.
2° les missions suivantes relatives à l'accompagnement des élèves inscrits dans leurs écoles coopérantes :
a) accompagner individuellement les élèves présentant des besoins spécifiques dans le cadre de la mise en oeuvre des aménagements raisonnables si cela s'avère nécessaire au regard de leurs besoins et de leurs protocoles d'aménagements raisonnables ;
b) accompagner individuellement les élèves présentant des besoins spécifiques sensori-moteurs nécessitant un suivi important dans le cadre de la mise en oeuvre des aménagements raisonnables si cela s'avère nécessaire au regard de l'échelle des besoins visée à l'article 6.2.5-4, alinéa 2 ;
c) collaborer à l'évaluation des protocoles d'aménagements raisonnables et, le cas échéant, à l'orientation vers l'enseignement spécialisé en cas d'insuffisance des aménagements raisonnables pour assurer un apprentissage adapté aux besoins spécifiques de l'élève ;
d) accompagner les élèves à besoins spécifiques dans le cadre du dispositif d'intégration permanente totale pour les élèves issus de l'enseignement spécialisé.]1
A cette fin, le pôle territorial exerce :
1° les missions suivantes relatives à l'accompagnement de leurs écoles coopérantes :
a) informer les équipes éducatives, élèves et parents d'élèves sur les aménagements raisonnables et l'intégration permanente totale ;
b) assurer le lien entre les différents partenaires qui jouent un rôle de soutien aux élèves, notamment afin de faciliter l'échange d'expériences ;
c) accompagner et soutenir les membres de l'équipe éducative des écoles coopérantes dans l'organisation des aménagements raisonnables, notamment par le conseil ou la mise à disposition d'outils ;
d) accompagner les écoles coopérantes dans l'élaboration de protocoles d'aménagements raisonnables lorsqu'une prise en charge individuelle de l'élève concerné par le pôle territorial s'avère nécessaire.
2° les missions suivantes relatives à l'accompagnement des élèves inscrits dans leurs écoles coopérantes :
a) accompagner individuellement les élèves présentant des besoins spécifiques dans le cadre de la mise en oeuvre des aménagements raisonnables si cela s'avère nécessaire au regard de leurs besoins et de leurs protocoles d'aménagements raisonnables ;
b) accompagner individuellement les élèves présentant des besoins spécifiques sensori-moteurs nécessitant un suivi important dans le cadre de la mise en oeuvre des aménagements raisonnables si cela s'avère nécessaire au regard de l'échelle des besoins visée à l'article 6.2.5-4, alinéa 2 ;
c) collaborer à l'évaluation des protocoles d'aménagements raisonnables et, le cas échéant, à l'orientation vers l'enseignement spécialisé en cas d'insuffisance des aménagements raisonnables pour assurer un apprentissage adapté aux besoins spécifiques de l'élève ;
d) accompagner les élèves à besoins spécifiques dans le cadre du dispositif d'intégration permanente totale pour les élèves issus de l'enseignement spécialisé.]1
HOOFDSTUK IV. [1 - Sturing van territoriale polen]1
CHAPITRE IV. [1 - Du pilotage des pôles territoriaux]1
Art. 6.2.4 -1.[1 De inrichtende macht van een territoriale pool is ertoe gehouden ten minste één specifieke doelstelling te ontwikkelen met betrekking tot haar opdrachten en de nieuwe strategieën en acties die moeten worden uitgevoerd om deze specifieke doelstelling(en) te bereiken. Deze elementen worden opgenomen in een bijlage bij het sturingsplan van de hoofdschool van de territoriale pool.
Deze bijlage die specifiek is voor de territoriale pool, wordt opgesteld door de directeur van de hoofdschool, met de steun van de coördinator van de pool en in samenwerking met het multidisciplinaire team van de pool, rekening houdend met de specifieke context van de pool en van zijn samenwerkende scholen, de richtlijnen bepaald door de inrichtende macht van de hoofdschool, de beschikbare middelen, de adviezen bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 2, 12°, en de indicatoren die specifiek zijn voor de situatie van de territoriale pool en zijn samenwerkende scholen bezorgd door de diensten van de regering. De indeling van indicatoren wordt bepaald door de regering. Alvorens te worden gevoegd bij het sturingsplan van de hoofdschool is deze bijlage het onderwerp van een gecoördineerde dialoog met de verschillende inrichtende machten van de hoofdscholen en partners die betrokken zijn bij de territoriale pool.
[2 De bijlage met betrekking tot het territoriale cluster is opgesteld in het kader van de zesde doelstelling, namelijk de verbetering van het onderwijsstelsel, en, waar van toepassing, de specifieke doelstellingen, en omvat inzonderheid de acties die in de volgende twee transversale strategieën zijn opgenomen:
1° samenwerkingspraktijken;
2° het opleidingsplan.]2
De steun- en begeleidingscel bevoegd voor de hoofdschool biedt haar steun aan de territoriale pool voor de ontwikkeling en implementatie van deze bijlage.
Deze bijlage maakt integraal deel uit van het sturingsplan van de hoofdschool en maakt het voorwerp uit van het contractualiseringsproces waarnaar wordt verwezen in de artikelen 1.5.2-5 en volgende.
In afwijking van artikel 1.5.2-6, eerste lid, stelt de directeur van de hoofdschool of de coördinator van de pool de bijlage in verband met de territoriale pool voor die opgenomen is in de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool aan :
1° het multidisciplinaire team van de pool ;
2° de steun- en begeleidingscel indien deze aan de ontwikkeling ervan heeft deelgenomen ;
3° de plaatselijke organen voor sociaal overleg van de hoofdschool en, in voorkomend geval, de partnerscholen van de territoriale pool;
4° de leden van de participatieraden van de samenwerkende scholen van de territoriale pool ;
5° de partners buiten de territoriale pool, inzonderheid de PMS-centra bevoegd voor de samenwerkende scholen van de territoriale pool.]1
Deze bijlage die specifiek is voor de territoriale pool, wordt opgesteld door de directeur van de hoofdschool, met de steun van de coördinator van de pool en in samenwerking met het multidisciplinaire team van de pool, rekening houdend met de specifieke context van de pool en van zijn samenwerkende scholen, de richtlijnen bepaald door de inrichtende macht van de hoofdschool, de beschikbare middelen, de adviezen bedoeld in artikel 1.5.3-1, § 2, 12°, en de indicatoren die specifiek zijn voor de situatie van de territoriale pool en zijn samenwerkende scholen bezorgd door de diensten van de regering. De indeling van indicatoren wordt bepaald door de regering. Alvorens te worden gevoegd bij het sturingsplan van de hoofdschool is deze bijlage het onderwerp van een gecoördineerde dialoog met de verschillende inrichtende machten van de hoofdscholen en partners die betrokken zijn bij de territoriale pool.
[2 De bijlage met betrekking tot het territoriale cluster is opgesteld in het kader van de zesde doelstelling, namelijk de verbetering van het onderwijsstelsel, en, waar van toepassing, de specifieke doelstellingen, en omvat inzonderheid de acties die in de volgende twee transversale strategieën zijn opgenomen:
1° samenwerkingspraktijken;
2° het opleidingsplan.]2
De steun- en begeleidingscel bevoegd voor de hoofdschool biedt haar steun aan de territoriale pool voor de ontwikkeling en implementatie van deze bijlage.
Deze bijlage maakt integraal deel uit van het sturingsplan van de hoofdschool en maakt het voorwerp uit van het contractualiseringsproces waarnaar wordt verwezen in de artikelen 1.5.2-5 en volgende.
In afwijking van artikel 1.5.2-6, eerste lid, stelt de directeur van de hoofdschool of de coördinator van de pool de bijlage in verband met de territoriale pool voor die opgenomen is in de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool aan :
1° het multidisciplinaire team van de pool ;
2° de steun- en begeleidingscel indien deze aan de ontwikkeling ervan heeft deelgenomen ;
3° de plaatselijke organen voor sociaal overleg van de hoofdschool en, in voorkomend geval, de partnerscholen van de territoriale pool;
4° de leden van de participatieraden van de samenwerkende scholen van de territoriale pool ;
5° de partners buiten de territoriale pool, inzonderheid de PMS-centra bevoegd voor de samenwerkende scholen van de territoriale pool.]1
Art. 6.2.4 -1.[1 Le pouvoir organisateur d'un pôle territorial est tenu d'élaborer au moins un objectif spécifique relatif à ses missions et les stratégies et actions nouvelles à mettre en oeuvre pour atteindre cet ou ces objectif(s) spécifique(s). Ces éléments sont repris dans une annexe au plan de pilotage de l'école siège du pôle territorial.
Cette annexe, qui est spécifique au pôle territorial, est établie par le directeur de l'école siège, avec l'appui du coordonnateur de pôle et en collaboration avec l'équipe pluridisciplinaire du pôle, en tenant compte du contexte spécifique du pôle et de ses écoles coopérantes, des lignes directrices fixées par le pouvoir organisateur de l'école siège, des moyens disponibles, des avis visés à l'article 1.5.3-1, § 2, 12°, et des indicateurs propres à la situation du pôle territorial et de ses écoles coopérantes transmis par les services du gouvernement. La catégorisation des indicateurs est fixée par le gouvernement. Avant d'être annexée au plan de pilotage de l'école siège, cette annexe fait l'objet d'un dialogue concerté avec les différents pouvoirs organisateurs des écoles siège et partenaires impliqués dans le pôle territorial.
[2 L'annexe relative au pôle territorial est établie dans le cadre du sixième objectif d'amélioration du système éducatif et, le cas échéant, des objectifs particuliers, et comprend notamment les actions reprises dans les deux stratégies transversales suivantes :
1° les pratiques collaboratives ;
2° le plan de formation.]2
La cellule de soutien et d'accompagnement compétente pour l'école siège offre son appui au pôle territorial pour l'élaboration et la mise en oeuvre de cette annexe.
Cette annexe fait partie intégrante du plan de pilotage de l'école siège et fait l'objet du processus de contractualisation visé aux articles 1.5.2-5 et suivants.
Par dérogation à l'article 1.5.2-6, alinéa 1er, le directeur de l'école siège ou le coordonnateur de pôle présente l'annexe relative au pôle territorial figurant dans le contrat d'objectifs de l'école siège :
1° à l'équipe pluridisciplinaire du pôle ;
2° à la cellule de soutien et d'accompagnement, si cette cellule a participé à son élaboration ;
3° aux organes locaux de concertation sociale de l'école siège et, le cas échéant, des écoles partenaires du pôle territorial ;
4° aux membres des conseils de participation des écoles coopérantes du pôle territorial ;
5° aux partenaires extérieurs du pôle territorial, notamment les Centres PMS compétents pour les écoles coopérantes du pôle territorial.]1
Cette annexe, qui est spécifique au pôle territorial, est établie par le directeur de l'école siège, avec l'appui du coordonnateur de pôle et en collaboration avec l'équipe pluridisciplinaire du pôle, en tenant compte du contexte spécifique du pôle et de ses écoles coopérantes, des lignes directrices fixées par le pouvoir organisateur de l'école siège, des moyens disponibles, des avis visés à l'article 1.5.3-1, § 2, 12°, et des indicateurs propres à la situation du pôle territorial et de ses écoles coopérantes transmis par les services du gouvernement. La catégorisation des indicateurs est fixée par le gouvernement. Avant d'être annexée au plan de pilotage de l'école siège, cette annexe fait l'objet d'un dialogue concerté avec les différents pouvoirs organisateurs des écoles siège et partenaires impliqués dans le pôle territorial.
[2 L'annexe relative au pôle territorial est établie dans le cadre du sixième objectif d'amélioration du système éducatif et, le cas échéant, des objectifs particuliers, et comprend notamment les actions reprises dans les deux stratégies transversales suivantes :
1° les pratiques collaboratives ;
2° le plan de formation.]2
La cellule de soutien et d'accompagnement compétente pour l'école siège offre son appui au pôle territorial pour l'élaboration et la mise en oeuvre de cette annexe.
Cette annexe fait partie intégrante du plan de pilotage de l'école siège et fait l'objet du processus de contractualisation visé aux articles 1.5.2-5 et suivants.
Par dérogation à l'article 1.5.2-6, alinéa 1er, le directeur de l'école siège ou le coordonnateur de pôle présente l'annexe relative au pôle territorial figurant dans le contrat d'objectifs de l'école siège :
1° à l'équipe pluridisciplinaire du pôle ;
2° à la cellule de soutien et d'accompagnement, si cette cellule a participé à son élaboration ;
3° aux organes locaux de concertation sociale de l'école siège et, le cas échéant, des écoles partenaires du pôle territorial ;
4° aux membres des conseils de participation des écoles coopérantes du pôle territorial ;
5° aux partenaires extérieurs du pôle territorial, notamment les Centres PMS compétents pour les écoles coopérantes du pôle territorial.]1
Art. 6.2.4 -2.[1 § 1. Elk territoriaal cluster deelt jaarlijks geanonimiseerde of persoonsgegevens mee met het oog op de sturing van het onderwijsstelsel en de sturing van de territoriale clusters volgens de procedures van artikel 10/1 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
§ 2 De diensten van de regering delen jaarlijks geanonimiseerde gegevens en/of indicatoren mee die specifiek zijn voor de toestand van het territoriale cluster en zijn samenwerkende scholen, volgens de procedures van artikel 11/1 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
§ 3 Met het akkoord van de inrichtende macht van het betrokken territoriale cluster delen de diensten van de regering aan de federaties van inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren, vermeld in artikel 6.2.4-1, tweede lid, mee die betrekking hebben op de territoriale clusters die bij hen zijn aangesloten of die een overeenkomst met hen hebben.
De meegedeelde indicatoren zijn bedoeld om aan elke federatie van inrichtende machten en aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de nodige informatie te verstrekken om het territoriale cluster te ondersteunen bij het opstellen van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1, eerste lid, om deze bijlage te begeleiden en, in voorkomend geval, te volgen. Deze indicatoren mogen niet aan derden worden meegedeeld, behalve in de gevallen bepaald door de regering.]1
§ 2 De diensten van de regering delen jaarlijks geanonimiseerde gegevens en/of indicatoren mee die specifiek zijn voor de toestand van het territoriale cluster en zijn samenwerkende scholen, volgens de procedures van artikel 11/1 van het decreet van 25 april 2019 betreffende het digitaal bestuur van het schoolsysteem en de overdracht van digitale gegevens in het leerplichtonderwijs.
§ 3 Met het akkoord van de inrichtende macht van het betrokken territoriale cluster delen de diensten van de regering aan de federaties van inrichtende machten of aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de indicatoren, vermeld in artikel 6.2.4-1, tweede lid, mee die betrekking hebben op de territoriale clusters die bij hen zijn aangesloten of die een overeenkomst met hen hebben.
De meegedeelde indicatoren zijn bedoeld om aan elke federatie van inrichtende machten en aan de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap de nodige informatie te verstrekken om het territoriale cluster te ondersteunen bij het opstellen van de bijlage bedoeld in artikel 6.2.4-1, eerste lid, om deze bijlage te begeleiden en, in voorkomend geval, te volgen. Deze indicatoren mogen niet aan derden worden meegedeeld, behalve in de gevallen bepaald door de regering.]1
Modifications
Art. 6.2.4 -2.[1 § 1er. Chaque pôle territorial communique annuellement des données anonymisées ou à caractère personnel aux fins du pilotage du système éducatif et du pilotage des pôles territoriaux selon les modalités fixées à l'article 10/1 du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire.
§ 2. Les services du Gouvernement communiquent annuellement des données anonymisées et/ou des indicateurs propres à la situation du pôle territorial et de ses écoles coopérantes selon les modalités fixées à l'article 11/1 du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire.
§ 3. Moyennant l'accord du pouvoir organisateur du pôle territorial concerné, les services du Gouvernement communiquent aux fédérations de pouvoirs organisateurs ou au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française les indicateurs visés à l'article 6.2.4-1, alinéa 2, qui concernent les pôles territoriaux qui leur sont affiliés ou conventionnés.
Les indicateurs communiqués visent à permettre à chaque fédération de pouvoirs organisateurs et au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française de disposer des informations nécessaires au soutien du pôle territorial dans le cadre de l'élaboration de l'annexe visée à l'article 6.2.4-1, alinéa 1er, à son accompagnement et, le cas échéant, à son suivi. Il est interdit de faire état de ces indicateurs à des tiers sauf dans les cas déterminés par le Gouvernement.]1
§ 2. Les services du Gouvernement communiquent annuellement des données anonymisées et/ou des indicateurs propres à la situation du pôle territorial et de ses écoles coopérantes selon les modalités fixées à l'article 11/1 du décret du 25 avril 2019 relatif à la gouvernance numérique du système scolaire et à la transmission des données numériques dans l'enseignement obligatoire.
§ 3. Moyennant l'accord du pouvoir organisateur du pôle territorial concerné, les services du Gouvernement communiquent aux fédérations de pouvoirs organisateurs ou au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française les indicateurs visés à l'article 6.2.4-1, alinéa 2, qui concernent les pôles territoriaux qui leur sont affiliés ou conventionnés.
Les indicateurs communiqués visent à permettre à chaque fédération de pouvoirs organisateurs et au pouvoir organisateur de l'enseignement organisé par la Communauté française de disposer des informations nécessaires au soutien du pôle territorial dans le cadre de l'élaboration de l'annexe visée à l'article 6.2.4-1, alinéa 1er, à son accompagnement et, le cas échéant, à son suivi. Il est interdit de faire état de ces indicateurs à des tiers sauf dans les cas déterminés par le Gouvernement.]1
Modifications
Art. 6.2.4 -3. [1 Op basis van inzonderheid de gegevens bedoeld in artikel 6.2.4-2 en de verslagen bedoeld in artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs en het statuut van steun- en begeleidingsadviseurs voeren de diensten van de regering elk jaar een monitoring uit om de implementatie van territoriale polen op het terrein alsook de opvang van leerlingen met specifieke behoeften te volgen. Dit toezicht omvat een luik over de structuur, de schoolbevolking en de omkadering van de polen, een luik over het traject van leerlingen met specifieke behoeften, een begrotingsluik dat met name de evolutie analyseert van de financiële middelen die worden toegewezen aan de begeleiding van leerlingen in volledige permanente integratie en leerlingen met specifieke sensomotorische behoeften die een aanzienlijke opvolging vereisen.
Deze monitoring wordt aan de regering en de algemene raden bedoeld in artikel 1.3.1-1,15° en 16° bezorgd.]1
Deze monitoring wordt aan de regering en de algemene raden bedoeld in artikel 1.3.1-1,15° en 16° bezorgd.]1
Art. 6.2.4 -3. [1 Sur la base notamment des données visées à l'article 6.2.4-2 et des rapports visés à l'article 15 du décret du 28 mars 2019 relatif aux cellules de soutien et d'accompagnement de l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française et au statut des conseillers au soutien et à l'accompagnement, les services du gouvernement réalisent annuellement un monitorage afin de suivre la mise en oeuvre des pôles territoriaux sur le terrain et la prise en charge des élèves à besoins spécifiques. Ce monitorage comporte un volet relatif à la structure, la population scolaire et l'encadrement des pôles, un volet relatif aux parcours des élèves à besoins spécifiques, un volet budgétaire qui analyse notamment l'évolution des moyens financiers alloués à la prise en charge des élèves en intégration permanente totale et des élèves qui présentent des besoins spécifiques sensori-moteurs nécessitant un suivi important.
Ce monitorage est transmis au gouvernement et aux conseils généraux définis à l'article 1.3.1-1,15° et 16°.]1
Ce monitorage est transmis au gouvernement et aux conseils généraux définis à l'article 1.3.1-1,15° et 16°.]1
Art. 6.2.4 -4. [1 Om de vier jaar en voor het eerst tijdens het schooljaar 2024-2025 evalueert de regering de uitvoering van de bepalingen van deze titel en brengt verslag ervan uit aan het Parlement. In voorkomend geval gaat het samen met de nodige aanpassingsvoorstellen.
Dit verslag wordt inzonderheid opgesteld op basis van de jaarlijkse analyses die gevoerd worden met toepassing van artikel 6.2.4-3 en van het advies van de Algemene raden bepaald in artikel 1.3.1-1, 15° en 16°.
De regering baseert zich bij het opstellen van haar verslag tevens op het evaluatieverslag over het bereiken van de doelstellingen ter verbetering van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2, en analyseert de bijdrage van het systeem van de territoriale polen aan de zesde verbeteringsdoelstelling bedoeld in artikel 1.5.2-2, eerste lid, 6°.]1
Dit verslag wordt inzonderheid opgesteld op basis van de jaarlijkse analyses die gevoerd worden met toepassing van artikel 6.2.4-3 en van het advies van de Algemene raden bepaald in artikel 1.3.1-1, 15° en 16°.
De regering baseert zich bij het opstellen van haar verslag tevens op het evaluatieverslag over het bereiken van de doelstellingen ter verbetering van het onderwijssysteem bedoeld in artikel 1.5.2-2, en analyseert de bijdrage van het systeem van de territoriale polen aan de zesde verbeteringsdoelstelling bedoeld in artikel 1.5.2-2, eerste lid, 6°.]1
Art. 6.2.4 -4. [1 Tous les quatre ans et pour la première fois au cours de l'année scolaire 2024-2025, le gouvernement évalue la mise en oeuvre des dispositions du présent titre et en fait rapport au Parlement. Le cas échéant, il est accompagné des propositions d'adaptations nécessaires.
Ce rapport est notamment rédigé sur la base des analyses annuelles réalisées en application de l'article 6.2.4-3 et de l'avis des Conseils généraux définis à l'article 1.3.1-1, 15° et 16°.
Pour élaborer son rapport, le gouvernement se fonde également sur le rapport d'évaluation de l'atteinte des objectifs d'amélioration du système éducatif visé à l'article 1.5.2-2 et analyse la contribution du dispositif des pôles territoriaux au sixième objectif d'amélioration visé à l'article 1.5.2-2, alinéa 1er, 6°.]1
Ce rapport est notamment rédigé sur la base des analyses annuelles réalisées en application de l'article 6.2.4-3 et de l'avis des Conseils généraux définis à l'article 1.3.1-1, 15° et 16°.
Pour élaborer son rapport, le gouvernement se fonde également sur le rapport d'évaluation de l'atteinte des objectifs d'amélioration du système éducatif visé à l'article 1.5.2-2 et analyse la contribution du dispositif des pôles territoriaux au sixième objectif d'amélioration visé à l'article 1.5.2-2, alinéa 1er, 6°.]1
HOOFDSTUK V. [1 - Financiering van de territoriale polen]1
CHAPITRE V. [1 - Du financement des pôles territoriaux]1
Afdeling 1. [1 - Voorwaarden voor de toelating tot financiering]1
Section 1. [1 - Des conditions d'admission au financement]1
Art. 6.2.5 -1.[1 § 1. De Franse Gemeenschap subsidieert de territoriale polen met inachtneming van de voorwaarden bepaald bij de wet, het decreet en de reglementaire norm.
De diensten van de regering hebben als opdrachten te controleren dat elke territoriale pool ook aan de volgende verplichtingen voldoet:
1° zich aan de controle van de Algemene Inspectiedienst onderwerpen ;
2° over een personeel beschikken dat de gezondheid van de leerlingen niet in het gevaar kan brengen.
§ 2. De Franse Gemeenschap neemt de wedden en de weddesubsidies ten laste van de personeelsleden van de territoriale polen die ze organiseert of die ze subsidieert.
De wedden en weddesubsidies hebben ten doel de coördinator en de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool te bezoldigen.
Ze betaalt rechtstreeks en maandelijks de wedden en weddensubsidies aan de personeelsleden van de territoriale polen
Behoudens andersluidende bepalingen worden de wedden en de weddesubsidies ten laste genomen door de Franse Gemeenschap onder dezelfde nadere regels en dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op scholen.
§ 3. De Franse Gemeenschap betaalt jaarlijks, naargelang het geval, een dotatie of een werkingssubsidie die bedoeld is om de kosten te dekken die verband houden met de werking en de uitrusting van de territoriale polen die zij organiseert of subsidieert.
[2 De werkingsdotaties of -subsidies zijn ook bedoeld om de kosten te dekken voor de werking en de uitrusting van de territoriale clusters en voor de vergoeding van de reiskosten van het personeel van de territoriale clusters dat lonen of weddetoelagen ontvangt.
Deze werkingsmiddelen zijn ook bestemd voor de terugbetaling van diezelfde kosten aan de inrichtende macht van een partnerschool of een specifieke partnerschool, wanneer die kosten zijn gemaakt door personeelsleden van de betrokken partnerschool of specifieke partnerschool die een loon of een weddetoelage ontvangen in het kader van de opdrachten die zij binnen of namens het territoriale cluster uitvoeren.]2
Ze betaalt de dotaties en de werkingssubsidies aan de inrichtende macht van de territoriale pool.
Behoudens andersluidende bepalingen worden de dotaties en de werkingssubsidies ten laste genomen door de Franse Gemeenschap volgens dezelfde nadere regels en dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op scholen.
§ 4. Onverminderd de bijzondere procedure bedoeld in de artikelen 6.2.2-4, § 2, derde lid en volgende, en 6.2.2-6, § 2, derde lid en volgende, indien een inrichtende macht niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, stuurt de regering haar een ingebrekestelling waarmee zij haar binnen dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van deze ingebrekestelling uitnodigt om de of de overtreden bepaling na te leven ( s) en om de wettigheid te herstellen.
Indien de inrichtende macht binnen de termijn van dertig schoolwerkdagen bedoeld in het eerste lid het bewijs levert dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en de wettigheid te herstellen, blijven de dotaties of de werkingssubsidies nog steeds aan haar toegekend. De diensten van de regering zullen niettemin binnen zes maanden na de reactie van de inrichtende macht met een controleopdracht moeten starten om ervoor te zorgen dat de overtreden bepaling(en) nu worden nageleefd.
Indien de inrichtende macht aan het einde van de termijn van dertig schoolwerkdagen bedoeld in het eerste lid, niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om te voldoen aan voornoemde bepalingen en om de wettigheid te herstellen, past de regering haar een intrekking op van 5% van de dotatie of de werkingssubsidie van de territoriale pool toegekend overeenkomstig paragraaf 3, en berekend op basis van de dotaties of subsidies toegekend tijdens het voorgaande schooljaar.
Indien zes maanden na de datum van de beslissing om 5% van de dotaties of werkingssubsidies in te trekken, de inrichtende macht nog steeds niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om te voldoen aan de overtreden bepaling (en) en om de wettigheid te herstellen, kan de regering de toekenning van dotaties of werkingssubsidies voor de territoriale pool voor onbepaalde tijd opschorten.
De dotaties of de werkingssubsidies worden door de regering opnieuw vastgesteld op de datum bepaald door de diensten van de regering waarop alle voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 opnieuw zullen nageleefd geweest zijn.]1
De diensten van de regering hebben als opdrachten te controleren dat elke territoriale pool ook aan de volgende verplichtingen voldoet:
1° zich aan de controle van de Algemene Inspectiedienst onderwerpen ;
2° over een personeel beschikken dat de gezondheid van de leerlingen niet in het gevaar kan brengen.
§ 2. De Franse Gemeenschap neemt de wedden en de weddesubsidies ten laste van de personeelsleden van de territoriale polen die ze organiseert of die ze subsidieert.
De wedden en weddesubsidies hebben ten doel de coördinator en de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool te bezoldigen.
Ze betaalt rechtstreeks en maandelijks de wedden en weddensubsidies aan de personeelsleden van de territoriale polen
Behoudens andersluidende bepalingen worden de wedden en de weddesubsidies ten laste genomen door de Franse Gemeenschap onder dezelfde nadere regels en dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op scholen.
§ 3. De Franse Gemeenschap betaalt jaarlijks, naargelang het geval, een dotatie of een werkingssubsidie die bedoeld is om de kosten te dekken die verband houden met de werking en de uitrusting van de territoriale polen die zij organiseert of subsidieert.
[2 De werkingsdotaties of -subsidies zijn ook bedoeld om de kosten te dekken voor de werking en de uitrusting van de territoriale clusters en voor de vergoeding van de reiskosten van het personeel van de territoriale clusters dat lonen of weddetoelagen ontvangt.
Deze werkingsmiddelen zijn ook bestemd voor de terugbetaling van diezelfde kosten aan de inrichtende macht van een partnerschool of een specifieke partnerschool, wanneer die kosten zijn gemaakt door personeelsleden van de betrokken partnerschool of specifieke partnerschool die een loon of een weddetoelage ontvangen in het kader van de opdrachten die zij binnen of namens het territoriale cluster uitvoeren.]2
Ze betaalt de dotaties en de werkingssubsidies aan de inrichtende macht van de territoriale pool.
Behoudens andersluidende bepalingen worden de dotaties en de werkingssubsidies ten laste genomen door de Franse Gemeenschap volgens dezelfde nadere regels en dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op scholen.
§ 4. Onverminderd de bijzondere procedure bedoeld in de artikelen 6.2.2-4, § 2, derde lid en volgende, en 6.2.2-6, § 2, derde lid en volgende, indien een inrichtende macht niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, stuurt de regering haar een ingebrekestelling waarmee zij haar binnen dertig schoolwerkdagen vanaf de datum van deze ingebrekestelling uitnodigt om de of de overtreden bepaling na te leven ( s) en om de wettigheid te herstellen.
Indien de inrichtende macht binnen de termijn van dertig schoolwerkdagen bedoeld in het eerste lid het bewijs levert dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om de overtreden bepaling(en) na te leven en de wettigheid te herstellen, blijven de dotaties of de werkingssubsidies nog steeds aan haar toegekend. De diensten van de regering zullen niettemin binnen zes maanden na de reactie van de inrichtende macht met een controleopdracht moeten starten om ervoor te zorgen dat de overtreden bepaling(en) nu worden nageleefd.
Indien de inrichtende macht aan het einde van de termijn van dertig schoolwerkdagen bedoeld in het eerste lid, niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om te voldoen aan voornoemde bepalingen en om de wettigheid te herstellen, past de regering haar een intrekking op van 5% van de dotatie of de werkingssubsidie van de territoriale pool toegekend overeenkomstig paragraaf 3, en berekend op basis van de dotaties of subsidies toegekend tijdens het voorgaande schooljaar.
Indien zes maanden na de datum van de beslissing om 5% van de dotaties of werkingssubsidies in te trekken, de inrichtende macht nog steeds niet het bewijs heeft geleverd dat zij de nodige maatregelen heeft genomen om te voldoen aan de overtreden bepaling (en) en om de wettigheid te herstellen, kan de regering de toekenning van dotaties of werkingssubsidies voor de territoriale pool voor onbepaalde tijd opschorten.
De dotaties of de werkingssubsidies worden door de regering opnieuw vastgesteld op de datum bepaald door de diensten van de regering waarop alle voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 opnieuw zullen nageleefd geweest zijn.]1
Art. 6.2.5 -1.[1 § 1er. La Communauté française subventionne les pôles territoriaux respectant les conditions établies par la loi, le décret et la norme réglementaire.
Les services du gouvernement sont chargés de vérifier que chaque pôle territorial respecte, en outre, les obligations suivantes :
1° se soumettre au contrôle du Service général de l'inspection ;
2° disposer d'un personnel susceptible de ne pas mettre en danger la santé des élèves.
§ 2. La Communauté française prend en charge les traitements et subventions-traitements des membres du personnel des pôles territoriaux qu'elle organise ou qu'elle subventionne.
Les traitements ou les subventions-traitements visent à rémunérer le coordonnateur et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial.
Elle paie directement et mensuellement les traitements et les subventions-traitements aux membres du personnel des pôles territoriaux.
Sauf dispositions contraires, les traitements et subventions-traitements sont prises en charge par la Communauté française selon les mêmes modalités et les mêmes conditions que celles applicables aux écoles.
§ 3. La Communauté française verse annuellement, selon le cas, une dotation ou une subvention de fonctionnement destinée à couvrir les frais afférents au fonctionnement et à l'équipement des pôles territoriaux qu'elle organise ou qu'elle subventionne.
[2 Les dotations ou les subventions de fonctionnement visent aussi à couvrir les frais relatifs au fonctionnement et à l'équipement des pôles territoriaux et au remboursement des frais kilométriques générés par les membres du personnel des pôles territoriaux bénéficiant de traitements ou de subventions-traitements.
Ces moyens de fonctionnement visent également à couvrir le remboursement, au pouvoir organisateur d'une école partenaire ou d'une école partenaire spécifique, de ces mêmes frais lorsqu'ils ont été générés par des membres du personnel de l'école partenaire ou partenaire spécifique concernée bénéficiant de traitements ou de subventions-traitements dans le cadre des missions qu'ils exercent au sein du pôle territorial ou pour le compte de celui-ci.]2
Elle paie les dotations ou les subventions de fonctionnement au pouvoir organisateur du pôle territorial.
Sauf dispositions contraires, les dotations et subventions de fonctionnement sont prises en charge par la Communauté française selon les mêmes modalités et les mêmes conditions que celles applicables aux écoles.
§ 4. Sans préjudice de la procédure particulière visée aux articles 6.2.2-4, § 2, alinéas 3 et suivants, et 6.2.2-6, § 2, alinéas 3 et suivants, si un pouvoir organisateur ne se conforme pas aux conditions visées au paragraphe 1er, le gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite dans un délai de trente jours ouvrables scolaires à dater de cette mise en demeure, à se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et à rétablir la légalité.
Si, dans le délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur apporte la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, les dotations ou les subventions de fonctionnement continuent à lui être octroyées. Les services du gouvernement devront néanmoins diligenter, dans un délai de six mois à dater de la réponse du pouvoir organisateur, une mission de contrôle afin de s'assurer que la ou les disposition(s) contrevenue(s) sont désormais respectées.
Si, à l'échéance du délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur n'a pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer aux dispositions précitées et pour rétablir la légalité, le gouvernement lui applique un retrait de 5 % de la dotation ou de la subvention de fonctionnement du pôle territorial accordés conformément au paragraphe 3, et calculées sur la base des dotations ou des subventions octroyées lors de l'année scolaire précédente.
Si après six mois à dater de la décision de retrait de 5 % des dotations ou subventions de fonctionnement, le pouvoir organisateur n'a toujours pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, le gouvernement peut suspendre l'octroi des dotations ou des subventions de fonctionnement du pôle territorial pour une durée indéterminée.
Les dotations ou les subventions de fonctionnement sont rétablies par le gouvernement à la date, actée par les Services du gouvernement, à laquelle toutes les conditions visées au paragraphe 1er auront été à nouveau respectées.]1
Les services du gouvernement sont chargés de vérifier que chaque pôle territorial respecte, en outre, les obligations suivantes :
1° se soumettre au contrôle du Service général de l'inspection ;
2° disposer d'un personnel susceptible de ne pas mettre en danger la santé des élèves.
§ 2. La Communauté française prend en charge les traitements et subventions-traitements des membres du personnel des pôles territoriaux qu'elle organise ou qu'elle subventionne.
Les traitements ou les subventions-traitements visent à rémunérer le coordonnateur et les membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial.
Elle paie directement et mensuellement les traitements et les subventions-traitements aux membres du personnel des pôles territoriaux.
Sauf dispositions contraires, les traitements et subventions-traitements sont prises en charge par la Communauté française selon les mêmes modalités et les mêmes conditions que celles applicables aux écoles.
§ 3. La Communauté française verse annuellement, selon le cas, une dotation ou une subvention de fonctionnement destinée à couvrir les frais afférents au fonctionnement et à l'équipement des pôles territoriaux qu'elle organise ou qu'elle subventionne.
[2 Les dotations ou les subventions de fonctionnement visent aussi à couvrir les frais relatifs au fonctionnement et à l'équipement des pôles territoriaux et au remboursement des frais kilométriques générés par les membres du personnel des pôles territoriaux bénéficiant de traitements ou de subventions-traitements.
Ces moyens de fonctionnement visent également à couvrir le remboursement, au pouvoir organisateur d'une école partenaire ou d'une école partenaire spécifique, de ces mêmes frais lorsqu'ils ont été générés par des membres du personnel de l'école partenaire ou partenaire spécifique concernée bénéficiant de traitements ou de subventions-traitements dans le cadre des missions qu'ils exercent au sein du pôle territorial ou pour le compte de celui-ci.]2
Elle paie les dotations ou les subventions de fonctionnement au pouvoir organisateur du pôle territorial.
Sauf dispositions contraires, les dotations et subventions de fonctionnement sont prises en charge par la Communauté française selon les mêmes modalités et les mêmes conditions que celles applicables aux écoles.
§ 4. Sans préjudice de la procédure particulière visée aux articles 6.2.2-4, § 2, alinéas 3 et suivants, et 6.2.2-6, § 2, alinéas 3 et suivants, si un pouvoir organisateur ne se conforme pas aux conditions visées au paragraphe 1er, le gouvernement lui adresse une mise en demeure par laquelle il l'invite dans un délai de trente jours ouvrables scolaires à dater de cette mise en demeure, à se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et à rétablir la légalité.
Si, dans le délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur apporte la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, les dotations ou les subventions de fonctionnement continuent à lui être octroyées. Les services du gouvernement devront néanmoins diligenter, dans un délai de six mois à dater de la réponse du pouvoir organisateur, une mission de contrôle afin de s'assurer que la ou les disposition(s) contrevenue(s) sont désormais respectées.
Si, à l'échéance du délai de trente jours ouvrables scolaires visé à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur n'a pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer aux dispositions précitées et pour rétablir la légalité, le gouvernement lui applique un retrait de 5 % de la dotation ou de la subvention de fonctionnement du pôle territorial accordés conformément au paragraphe 3, et calculées sur la base des dotations ou des subventions octroyées lors de l'année scolaire précédente.
Si après six mois à dater de la décision de retrait de 5 % des dotations ou subventions de fonctionnement, le pouvoir organisateur n'a toujours pas apporté la preuve qu'il a pris les mesures nécessaires pour se conformer à la ou aux disposition(s) contrevenue(s) et pour rétablir la légalité, le gouvernement peut suspendre l'octroi des dotations ou des subventions de fonctionnement du pôle territorial pour une durée indéterminée.
Les dotations ou les subventions de fonctionnement sont rétablies par le gouvernement à la date, actée par les Services du gouvernement, à laquelle toutes les conditions visées au paragraphe 1er auront été à nouveau respectées.]1
Art. 6.2.5 -2. [1 § 1. Om in aanmerking te komen voor financiering moet elke territoriale pool samenwerkingsovereenkomsten bedoeld in artikel 6.2.2-6 gesloten hebben met samenwerkende scholen die samen, op 15 januari van het vorige kalenderjaar een totaal minimumaantal regelmatig ingeschreven leerlingen tellen, berekend door de volgende formule toe te passen :
Art. 6.2.5 -2. [1 § 1er. Pour être admis au financement, chaque pôle territorial doit avoir conclu des conventions de coopération visées à l'article 6.2.2-6 avec des écoles coopérantes qui comptabilisent ensemble, au 15 janvier de l'année civile précédente, un nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits calculé en appliquant la formule suivante :
| Geheel van de leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs | Totaal minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs waarbij de oprichting van een territoriale pool mogelijk is |
| 70 |
De diensten van de regering delen elk jaar uiterlijk op 15 maart het totaal minimumaantal leerlingen mee die regelmatig ingeschreven zijn voor het gewoon onderwijs zoals bedoeld in het eerste lid.
Elke inrichtende macht van een hoofdschool dient een aanvraag in tot toelating tot de financiering van een territoriale pool volgens de door de regering vastgestelde nadere regels. Deze aanvraag bevat ten minste de lijst van de partnerscholen en de samenwerkende scholen samen met de samenwerkingsovereenkomsten of het ambtsgebied.
Een nieuwe territoriale pool kan niet voor financiering in aanmerking worden genomen als deze niet het totale minimumaantal bedoeld in het eerste lid op 15 januari van het kalenderjaar dat aan de oprichting ervan voorafgaat, meetelt.
§ 2. Na verificatie van de naleving van de voorwaarde bepaald in paragraaf 1, eerste lid, alsook van de geldigheid van de afgesloten overeenkomsten, stelt de regering voor elke zone een lijst op met de verschillende territoriale polen, hun structuur, de betrokken inrichtende machten en de partner- en samenwerkende scholen.
De diensten van de overheid publiceren de lijsten bedoeld in het eerste lid op hun referentiewebsite die specifiek gewijd is aan het onderwijs.]1
| Ensemble des élèves régulièrement inscrits dans l'enseignement ordinaire | = | Nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits dans l'enseignement ordinaire permettant la création d'un pôle territorial |
| 70 |
Chaque année, les services du gouvernement communiquent le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits dans l'enseignement ordinaire visés à l'alinéa 1er pour le 15 mars au plus tard.
Tout pouvoir organisateur d'une école siège introduit une demande d'admission au financement d'un pôle territorial selon les modalités arrêtées par le gouvernement. Cette demande comporte au moins la liste des écoles partenaires et des écoles coopérantes accompagnée des conventions de coopération ou du ressort.
Un nouveau pôle territorial ne peut être admis au financement s'il ne compte pas le nombre minimal total visé à l'alinéa 1er au 15 janvier de l'année civile précédant sa création.
§ 2. Après avoir vérifié le respect de la condition fixée au paragraphe 1er, alinéa 1er, ainsi que la validité des conventions conclues, le gouvernement arrête, pour chaque zone, une liste reprenant les différents pôles territoriaux, leur structure, les pouvoirs organisateurs impliqués et les écoles partenaires et coopérantes.
Les services du gouvernement publient sur son site internet de référence spécifiquement dédié à l'enseignement les listes visées à l'alinéa 1er.]1
Afdeling 2. [1 - Basisfinanciering]1
Section 2. [1 - Du financement de base]1
Art. 6.2.5 -3. [1 § 1. Een globaal aantal van 861.340 punten wordt toegewezen aan de werkings- en personeelskosten van de territoriale polen. De waarde van een punt is 93€/punt.
Vanaf het schooljaar 2026-2027 wordt de waarde van het punt dat van toepassing was tijdens het voorgaande jaar jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen de gezondheidsindex van de maand januari van het lopende jaar en die van de maand januari van het voorgaande jaar.
§ 2. Het totaal aantal punten bedoeld in paragraaf 1 wordt elk schooljaar aangepast en is gelijk aan het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. Elk jaar stemt het aantal basispunten dat aan elke territoriale pool wordt toegekend overeen met het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven zijn in de samenwerkende scholen van de betrokken pool.]1
Vanaf het schooljaar 2026-2027 wordt de waarde van het punt dat van toepassing was tijdens het voorgaande jaar jaarlijks geïndexeerd volgens de verhouding tussen de gezondheidsindex van de maand januari van het lopende jaar en die van de maand januari van het voorgaande jaar.
§ 2. Het totaal aantal punten bedoeld in paragraaf 1 wordt elk schooljaar aangepast en is gelijk aan het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven zijn in het gewoon onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
§ 3. Elk jaar stemt het aantal basispunten dat aan elke territoriale pool wordt toegekend overeen met het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven zijn in de samenwerkende scholen van de betrokken pool.]1
Art. 6.2.5 -3. [1 § 1er. Un nombre global de 861.340 points est affecté aux frais de fonctionnement et de personnel des pôles territoriaux. La valeur du point est de 93€/point.
A partir de l'année scolaire 2026-2027, la valeur du point applicable au cours de l'année précédente est indexée annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé du mois de janvier de l'année en cours et celui du mois de janvier de l'année précédente.
§ 2. Le nombre global de points visé au paragraphe 1er est réajusté chaque année scolaire et est égal au nombre d'élèves régulièrement inscrits dans l'enseignement ordinaire organisé ou subventionné par la Communauté française au 15 janvier de l'année scolaire précédente.
§ 3. Chaque année, le nombre de points de base attribué à chaque pôle territorial correspond au nombre d'élèves régulièrement inscrits dans les écoles coopérantes du pôle concerné au 15 janvier de l'année scolaire précédente.]1
A partir de l'année scolaire 2026-2027, la valeur du point applicable au cours de l'année précédente est indexée annuellement en fonction du rapport entre l'indice santé du mois de janvier de l'année en cours et celui du mois de janvier de l'année précédente.
§ 2. Le nombre global de points visé au paragraphe 1er est réajusté chaque année scolaire et est égal au nombre d'élèves régulièrement inscrits dans l'enseignement ordinaire organisé ou subventionné par la Communauté française au 15 janvier de l'année scolaire précédente.
§ 3. Chaque année, le nombre de points de base attribué à chaque pôle territorial correspond au nombre d'élèves régulièrement inscrits dans les écoles coopérantes du pôle concerné au 15 janvier de l'année scolaire précédente.]1
Afdeling 3. [1 - Aanvullende financiering]1
Section 3. [1 - Du financement complémentaire]1
Art. 6.2.5 -4.[1 [2 De territoriale polen die leerlingen opvangen met specifieke sensomotorische behoeften die een grondige opvolging vereisen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1, tweede lid, 2., b), ontvangen extra punten. Het aantal extra toegekende punten wordt per leerling bepaald in functie van de besluiten van de evaluatie waarvan sprake in lid 2 en kan jaarlijks verschillen naargelang het aantal vastgestelde leerlingen en het beschikbare budget. Dit aantal mag niet hoger zijn dan 352 extra punten per leerling. Voor leerlingen die met toepassing van artikel 6.2.5-5 ook punten behalen, bedraagt het totaal aantal behaalde punten maximaal 352 punten per leerling.]2
De regering stelt de procedure en de frequentie van de evaluatie van de omvang van de specifieke sensomotorische behoeften van de leerlingen vast, om te bepalen of zij in aanmerking komen voor redelijke aanpassingen die een significante opvolging vereisen om het recht op de subsidiëring bedoeld in het eerste lid te openen. Op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 1, tweede lid, wordt deze evaluatie uitgevoerd door de coördinator van de territoriale pool met de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool en/of met de leden van het onderwijsteam van de school voor gespecialiseerd onderwijs. Hiertoe stelt de regering een schaal vast om de behoeften van de leerlingen en het aantal punten dat wordt toegekend aan de territoriale pool volgens de conclusies van de evaluatie bedoeld in het eerste lid, te evalueren.]1
De regering stelt de procedure en de frequentie van de evaluatie van de omvang van de specifieke sensomotorische behoeften van de leerlingen vast, om te bepalen of zij in aanmerking komen voor redelijke aanpassingen die een significante opvolging vereisen om het recht op de subsidiëring bedoeld in het eerste lid te openen. Op basis van de diagnose bedoeld in artikel 1.7.8-1, § 1, tweede lid, wordt deze evaluatie uitgevoerd door de coördinator van de territoriale pool met de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool en/of met de leden van het onderwijsteam van de school voor gespecialiseerd onderwijs. Hiertoe stelt de regering een schaal vast om de behoeften van de leerlingen en het aantal punten dat wordt toegekend aan de territoriale pool volgens de conclusies van de evaluatie bedoeld in het eerste lid, te evalueren.]1
Art. 6.2.5 -4.[1 [2 Les pôles territoriaux qui prennent en charge des élèves qui présentent des besoins spécifiques sensori-moteurs nécessitant un suivi important visés à l'article 6.2.3-1, alinéa 2, 2°, b), reçoivent des points complémentaires. Le nombre de points complémentaires octroyés est déterminé par élève en fonction des conclusions de l'évaluation visée à l'alinéa 2 et peut varier annuellement en fonction du nombre d'élèves identifiés et du budget disponible. Ce nombre ne peut pas excéder 352 points complémentaires par élève. Pour les élèves qui génèrent également des points en application de l'article 6.2.5-5, le nombre global de points généré est de maximum 352 points par élève.]2
Le gouvernement fixe la procédure et la fréquence d'évaluation de l'ampleur des besoins spécifiques sensori-moteurs des élèves, pour déterminer s'ils doivent bénéficier d'aménagements raisonnables nécessitant un suivi important ouvrant le droit au subventionnement visé à l'alinéa 1er. Sur la base du diagnostic visé à l'article 1.7.8-1, § 1er, alinéa 2, cette évaluation est réalisée par le coordonnateur du pôle territorial avec les membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial et/ou avec les membres de l'équipe éducative de l'école d'enseignement spécialisé. Pour ce faire, le gouvernement fixe une échelle permettant d'évaluer les besoins des élèves et le nombre de points affectés au pôle territorial en fonction des conclusions de l'évaluation visée au présent alinéa.]1
Le gouvernement fixe la procédure et la fréquence d'évaluation de l'ampleur des besoins spécifiques sensori-moteurs des élèves, pour déterminer s'ils doivent bénéficier d'aménagements raisonnables nécessitant un suivi important ouvrant le droit au subventionnement visé à l'alinéa 1er. Sur la base du diagnostic visé à l'article 1.7.8-1, § 1er, alinéa 2, cette évaluation est réalisée par le coordonnateur du pôle territorial avec les membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial et/ou avec les membres de l'équipe éducative de l'école d'enseignement spécialisé. Pour ce faire, le gouvernement fixe une échelle permettant d'évaluer les besoins des élèves et le nombre de points affectés au pôle territorial en fonction des conclusions de l'évaluation visée au présent alinéa.]1
Art. 6.2.5 -5. [1 Voor elke leerling in volledige permanente integratie in het gewoon basis- of secundair onderwijs met toepassing van artikel 132 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden 88 extra punten toegekend per leerling aan de territoriale pool die deze leerling begeleidt.
In afwijking van het eerste lid, voor elke leerling, gespecialiseerd van type 4, 6 of 7 en geïntegreerd in de 3e graad van het secundair onderwijs met toepassing van artikel 132 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden 352 extra punten toegekend aan de territoriale pool die deze leerling begeleidt.]1
In afwijking van het eerste lid, voor elke leerling, gespecialiseerd van type 4, 6 of 7 en geïntegreerd in de 3e graad van het secundair onderwijs met toepassing van artikel 132 van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs, worden 352 extra punten toegekend aan de territoriale pool die deze leerling begeleidt.]1
Art. 6.2.5 -5. [1 Pour chaque élève en intégration permanente totale dans l'enseignement fondamental ou secondaire ordinaire en application de l'article 132 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, il est octroyé 88 points complémentaires par élève au pôle territorial qui accompagne cet élève.
Par dérogation à l'alinéa 1er, pour chaque élève, spécialisé de type 4, 6 ou 7 et intégré dans le 3e degré de l'enseignement secondaire en application de l'article 132 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, il est octroyé 352 points complémentaires au pôle territorial qui accompagne cet élève.]1
Par dérogation à l'alinéa 1er, pour chaque élève, spécialisé de type 4, 6 ou 7 et intégré dans le 3e degré de l'enseignement secondaire en application de l'article 132 du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé, il est octroyé 352 points complémentaires au pôle territorial qui accompagne cet élève.]1
Afdeling 4. [1 - De envelop van punten van de territoriale pool]1
Section 4. [1 - De l'enveloppe de points du pôle territorial]1
Art. 6.2.5 -6.[1 § 1. De inrichtende macht van de hoofdschool krijgt voor de territoriale pool die zij organiseert een specifieke financiering in de vorm van een envelop met punten.
De berekening van de envelop met punten van elke territoriale pool wordt als volgt uitgevoerd:
1° aan elke territoriale pool wordt een aantal basispunten toegekend onder het totaal aantal punten overeenkomstig artikel 6.2.5-3;
2° aan bepaalde territoriale polen worden extra punten toegekend overeenkomstig de artikelen 6.2.5-4 en 6.2.5-5.
§ 2. De inrichtende macht van de hoofdschool kan haar envelop met punten als volgt verdelen:
1° minimaal 80 procent van de punten moet worden toegekend aan wedden of weddesubsidies;
2° maximaal 20 procent van de punten moet worden toegekend aan dotaties of werkingssubsidies.
[2 Uiterlijk op 15 december van het lopende schooljaar deelt de inrichtende macht van de zetelschool in kwestie de verdeling van het aantal punten mee aan de regering.]2
[2 Tot die datum kan het territoriale cluster de in lid 1 bedoelde toewijzing aanpassen, zonder dat deze aanpassing gevolgen heeft voor de betrekkingen die reeds voor het lopende schooljaar zijn opgericht.]2
§ 3. De diensten van de regering betalen de dotaties of werkingssubsidies aan de inrichtende macht van de hoofdschool door het aantal punten dat door de pool wordt toegekend aan dotaties / werkingssubsidies te vermenigvuldigen met de waarde van één punt berekend overeenkomstig artikel 6.2.5-3, § 1.
Voor de territoriale polen die onder een door de Franse Gemeenschap georganiseerde hoofdschool ressorteren, worden de bedragen toegewezen aan werkingsdotaties verhoogd door de volgende formule toe te passen:
Dfct = Nfct + [Nfct x 33 / 100]
In deze formule:
duidt " Dfct" de werkingsdotatie aan die toegekend wordt aan de hoofdschool georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
duitdt " Nfct" het bedrag aan dat berekend wordt overeenkomstig het eerste lid.
Elke territoriale pool kan haar werkingsmiddelen gebruiken om het administratief personeel aan te werven. Daartoe kan een inrichtende macht beslissen om voor de territoriale pool die zij organiseert, toe te treden tot een beheercentrum bedoeld in de artikelen 114 en volgende van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. De lidmaatschapsovereenkomst bedoeld in artikel 115 van voormeld decreet van 2 februari 2007 bepaalt het aandeel van de werkingsmiddelen van de territoriale pool die aan het beheercentrum worden toegekend.]1
De berekening van de envelop met punten van elke territoriale pool wordt als volgt uitgevoerd:
1° aan elke territoriale pool wordt een aantal basispunten toegekend onder het totaal aantal punten overeenkomstig artikel 6.2.5-3;
2° aan bepaalde territoriale polen worden extra punten toegekend overeenkomstig de artikelen 6.2.5-4 en 6.2.5-5.
§ 2. De inrichtende macht van de hoofdschool kan haar envelop met punten als volgt verdelen:
1° minimaal 80 procent van de punten moet worden toegekend aan wedden of weddesubsidies;
2° maximaal 20 procent van de punten moet worden toegekend aan dotaties of werkingssubsidies.
[2 Uiterlijk op 15 december van het lopende schooljaar deelt de inrichtende macht van de zetelschool in kwestie de verdeling van het aantal punten mee aan de regering.]2
[2 Tot die datum kan het territoriale cluster de in lid 1 bedoelde toewijzing aanpassen, zonder dat deze aanpassing gevolgen heeft voor de betrekkingen die reeds voor het lopende schooljaar zijn opgericht.]2
§ 3. De diensten van de regering betalen de dotaties of werkingssubsidies aan de inrichtende macht van de hoofdschool door het aantal punten dat door de pool wordt toegekend aan dotaties / werkingssubsidies te vermenigvuldigen met de waarde van één punt berekend overeenkomstig artikel 6.2.5-3, § 1.
Voor de territoriale polen die onder een door de Franse Gemeenschap georganiseerde hoofdschool ressorteren, worden de bedragen toegewezen aan werkingsdotaties verhoogd door de volgende formule toe te passen:
Dfct = Nfct + [Nfct x 33 / 100]
In deze formule:
duidt " Dfct" de werkingsdotatie aan die toegekend wordt aan de hoofdschool georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
duitdt " Nfct" het bedrag aan dat berekend wordt overeenkomstig het eerste lid.
Elke territoriale pool kan haar werkingsmiddelen gebruiken om het administratief personeel aan te werven. Daartoe kan een inrichtende macht beslissen om voor de territoriale pool die zij organiseert, toe te treden tot een beheercentrum bedoeld in de artikelen 114 en volgende van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs. De lidmaatschapsovereenkomst bedoeld in artikel 115 van voormeld decreet van 2 februari 2007 bepaalt het aandeel van de werkingsmiddelen van de territoriale pool die aan het beheercentrum worden toegekend.]1
Art. 6.2.5 -6.[1 § 1er. Le pouvoir organisateur de l'école siège reçoit pour le pôle territorial qu'il organise un financement spécifique sous la forme d'une enveloppe de points.
Le calcul de l'enveloppe de points de chaque pôle territorial est réalisé de la manière suivante :
1° chaque pôle territorial se voit attribuer un nombre de points de base parmi le nombre global de points conformément à l'article 6.2.5-3 ;
2° certains pôles territoriaux se voient attribuer des points complémentaires conformément aux articles 6.2.5-4 et 6.2.5-5.
§ 2. Le pouvoir organisateur de l'école siège peut répartir son enveloppe de points de la manière suivante :
1° minimum 80 pourcents des points doivent être affectés à des traitements ou des subventions-traitements ;
2° maximum 20 pourcents des points doivent être affectés à des dotations ou des subventions de fonctionnement.
[2 Le pouvoir organisateur de l'école siège communique, au plus tard le 15 décembre de l'année scolaire en cours, la répartition du nombre de points aux services du Gouvernement.]2
[2 Jusqu'à cette date, le pôle territorial peut ajuster la répartition prévue à l'alinéa 1er, sans que cet ajustement ne porte atteinte aux emplois déjà créés pour l'année scolaire en cours.]2
§ 3. Les services du gouvernement versent au pouvoir organisateur de l'école siège les dotations ou subventions de fonctionnement en multipliant le nombre de points affectés par le pôle à des dotations/subventions de fonctionnement par la valeur d'un point calculée conformément à l'article 6.2.5-3, § 1er.
Pour les pôles territoriaux qui relèvent d'une école siège organisée par la Communauté française, les montants affectés aux dotations de fonctionnement sont majorés en appliquant la formule suivante :
Dfct = Nfct + [Nfct x 33 / 100]
Dans cette formule :
" Dfct " désigne la dotation de fonctionnement octroyée à l'école siège organisée par la Communauté française ;
" Nfct " désigne le montant calculé conformément à l'alinéa 1er.
Chaque pôle territorial peut utiliser ses moyens de fonctionnement pour engager du personnel administratif. Pour ce faire, un pouvoir organisateur peut décider d'adhérer, pour le pôle territorial qu'il organise, à un centre de gestion visé aux articles 114 et suivants du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et directrices dans l'enseignement. La convention d'adhésion visée à l'article 115 du décret du 2 février 2007 précité précise la part des moyens de fonctionnement du pôle territorial qui sont octroyés au centre de gestion.]1
Le calcul de l'enveloppe de points de chaque pôle territorial est réalisé de la manière suivante :
1° chaque pôle territorial se voit attribuer un nombre de points de base parmi le nombre global de points conformément à l'article 6.2.5-3 ;
2° certains pôles territoriaux se voient attribuer des points complémentaires conformément aux articles 6.2.5-4 et 6.2.5-5.
§ 2. Le pouvoir organisateur de l'école siège peut répartir son enveloppe de points de la manière suivante :
1° minimum 80 pourcents des points doivent être affectés à des traitements ou des subventions-traitements ;
2° maximum 20 pourcents des points doivent être affectés à des dotations ou des subventions de fonctionnement.
[2 Le pouvoir organisateur de l'école siège communique, au plus tard le 15 décembre de l'année scolaire en cours, la répartition du nombre de points aux services du Gouvernement.]2
[2 Jusqu'à cette date, le pôle territorial peut ajuster la répartition prévue à l'alinéa 1er, sans que cet ajustement ne porte atteinte aux emplois déjà créés pour l'année scolaire en cours.]2
§ 3. Les services du gouvernement versent au pouvoir organisateur de l'école siège les dotations ou subventions de fonctionnement en multipliant le nombre de points affectés par le pôle à des dotations/subventions de fonctionnement par la valeur d'un point calculée conformément à l'article 6.2.5-3, § 1er.
Pour les pôles territoriaux qui relèvent d'une école siège organisée par la Communauté française, les montants affectés aux dotations de fonctionnement sont majorés en appliquant la formule suivante :
Dfct = Nfct + [Nfct x 33 / 100]
Dans cette formule :
" Dfct " désigne la dotation de fonctionnement octroyée à l'école siège organisée par la Communauté française ;
" Nfct " désigne le montant calculé conformément à l'alinéa 1er.
Chaque pôle territorial peut utiliser ses moyens de fonctionnement pour engager du personnel administratif. Pour ce faire, un pouvoir organisateur peut décider d'adhérer, pour le pôle territorial qu'il organise, à un centre de gestion visé aux articles 114 et suivants du décret du 2 février 2007 fixant le statut des directeurs et directrices dans l'enseignement. La convention d'adhésion visée à l'article 115 du décret du 2 février 2007 précité précise la part des moyens de fonctionnement du pôle territorial qui sont octroyés au centre de gestion.]1
Afdeling 5. [1 - Verlengingsvoorwaarden]1
Section 5. [1 - Des conditions de renouvellement]1
Art. 6.2.5 -7. [1 Wanneer de inrichtende macht haar beslissing tot niet-verlenging niet heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 6.2.2-3, tweede lid, deelt ze ten minste tien maanden voor de vervaldatum van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool aan de diensten van de regering het volgende mee:
1° in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst;
2° de samenwerkingsovereenkomst(en) en/of het ambtsgebied.
De diensten van de regering zorgen ervoor dat de territoriale pool samenwerkt met samenwerkende scholen die samen het totale minimumaantal regelmatig ingeschreven leerlingen, bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid, tellen op 15 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het einde van de doelstellingenovereenkomst.
Elke territoriale pool die dit totale minimumaantal niet bereikt, wordt niet vernieuwd aan het einde van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool.
De diensten van de regering brengen de inrichtende macht van de hoofdschool en de inrichtende machten van de partner- en samenwerkende scholen gelijktijdig op de hoogte van deze niet-verlenging tegen 15 maart van het schooljaar voorafgaand aan de vervaldatum van de doelstellingenovereenkomst.
De regels voor de uitvoering van maatregelen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling en reaffectatie worden binnen elk van de betrokken inrichtingen dienovereenkomstig toegepast.]1
1° in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst;
2° de samenwerkingsovereenkomst(en) en/of het ambtsgebied.
De diensten van de regering zorgen ervoor dat de territoriale pool samenwerkt met samenwerkende scholen die samen het totale minimumaantal regelmatig ingeschreven leerlingen, bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid, tellen op 15 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het einde van de doelstellingenovereenkomst.
Elke territoriale pool die dit totale minimumaantal niet bereikt, wordt niet vernieuwd aan het einde van de doelstellingenovereenkomst van de hoofdschool.
De diensten van de regering brengen de inrichtende macht van de hoofdschool en de inrichtende machten van de partner- en samenwerkende scholen gelijktijdig op de hoogte van deze niet-verlenging tegen 15 maart van het schooljaar voorafgaand aan de vervaldatum van de doelstellingenovereenkomst.
De regels voor de uitvoering van maatregelen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling en reaffectatie worden binnen elk van de betrokken inrichtingen dienovereenkomstig toegepast.]1
Art. 6.2.5 -7. [1 Lorsque le pouvoir organisateur n'a pas notifié sa décision de non-renouvellement conformément à l'article 6.2.2-3, alinéa 2, il transmet aux services du gouvernement au moins dix mois avant l'échéance du contrat d'objectifs de l'école siège :
1° le cas échéant, la convention de partenariat ;
2° la ou les convention(s) de coopération et/ou le ressort.
Les services du gouvernement s'assurent que le pôle territorial va coopérer avec des écoles coopérantes qui comptabilisent ensemble, le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits visé à l'article 6.2.5-2, § 1er, alinéa 1er, au 15 janvier de l'année civile précédant l'échéance du contrat d'objectifs.
Tout pôle territorial qui n'atteint pas ce nombre minimum total n'est pas renouvelé à l'issue du contrat d'objectifs de l'école siège.
Les services du gouvernement informent simultanément le pouvoir organisateur de l'école siège et les pouvoirs organisateurs des écoles partenaires et coopérantes de ce non-renouvellement pour le 15 mars de l'année scolaire précédant l'échéance du contrat d'objectifs.
Les règles de mise en oeuvre des mesures préalables à la disponibilité et de réaffectation sont appliquées en conséquence au sein de chacun des établissements concernés.]1
1° le cas échéant, la convention de partenariat ;
2° la ou les convention(s) de coopération et/ou le ressort.
Les services du gouvernement s'assurent que le pôle territorial va coopérer avec des écoles coopérantes qui comptabilisent ensemble, le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits visé à l'article 6.2.5-2, § 1er, alinéa 1er, au 15 janvier de l'année civile précédant l'échéance du contrat d'objectifs.
Tout pôle territorial qui n'atteint pas ce nombre minimum total n'est pas renouvelé à l'issue du contrat d'objectifs de l'école siège.
Les services du gouvernement informent simultanément le pouvoir organisateur de l'école siège et les pouvoirs organisateurs des écoles partenaires et coopérantes de ce non-renouvellement pour le 15 mars de l'année scolaire précédant l'échéance du contrat d'objectifs.
Les règles de mise en oeuvre des mesures préalables à la disponibilité et de réaffectation sont appliquées en conséquence au sein de chacun des établissements concernés.]1
HOOFDSTUK VI. [1 - Het personeel van de territoriale polen]1
CHAPITRE VI. [1 - Du personnel des pôles territoriaux]1
Afdeling 1. [1 - Personeelsformatie]1
Section 1. [1 - Du cadre du personnel]1
Art. 6.2.6 -1.[1 § 1. Elke territoriale pool heeft een multidisciplinair team met de nodige competenties om te voldoen aan de specifieke behoeften van de leerlingen die in aanmerking komen voor de pool.
§ 2. [2 Bij de oprichting van de territoriale pool die een hoofdschool verbindt met een of meerdere partnerscholen, beslist de enige inrichtende macht of beslissen de verschillende inrichtende machten, afhankelijk van het geval,, op basis van eenparigheid van stemmen:
1. ofwel om alle punten die toegekend worden aan wedden of weddesubsidies aan de hoofdschool te geven;
2. ofwel om een verdeelsleutel vast te stellen tussen de hoofdschool en de partnerschool(en) over de verdeling van punten die toegekend worden aan wedden of weddesubsidies.
Als lid 1, 2. van toepassing is,worden de betrekkingen gecreëerd door het gebruik van punten toegewezen
1. ofwel, in het kader van een ambtssgebied, aan de betrokken inrichtende macht bij de bepaling van de verdeelsleutel;
2. ofwel, in de partnerovereenkomst, aan elke inrichtende macht in functie van de vermelde verdeelsleutel.
De betrekkingen die gecreëerd worden op basis van de middelen toegewezen aan wedden of weddesubsidies, ook in het kader van de verdeling waarvan sprake in het eerste lid, 2., worden niet meegeteld in de kaderberekeningen bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 10 en hoofdstuk V, afdeling 13, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.]2
§ 3. [2 Om de zes jaar, gelijktijdig met de vernieuwing van de territoriale pool,, kan de inrichtende macht of kunnen de verschillende inrichtende machten, afhankelijk van het geval, op basis van eenparigheid van stemmen beslissen om de organisatie bedoeld in § 2 te wijzigen.
Op basis van een unaniem akkoord van de verschillende inrichtende machten kan een aanhangsel bij de partnerschapsovereenkomst met betrekking tot de puntenverdeling tussen de verschillende inrichtende machten worden afgesloten. Op dezelfde manier kan een eenzijdige wijziging van het ambtssgebied de verdeling van de punten tussen de hoofdschool en de partnerschool/scholen aanpassen. Dit aanhangsel of deze eenzijdige wijziging wordt meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering. Deze wijziging mag niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven is in vast verband in een betrekking binnen de pool.]2]1
[2 § 4. De inrichtende macht van de territoriale pool en de inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs waarmee een specifieke partnerovereenkomst is gesloten, kunnen overeenkomen om de punten toegekend aan wedden of weddesubsidies aan deze school terug te geven. Deze teruggave gebeurt in overeenstemming met de samenstelling van de personeelsformatie van de pool die vastgelegd is conform artikel 6.2.6-2, lid 1, en na overleg met de plaatselijke sociale overlegorganen van de hoofdschool.
De specifieke partnerovereenkomst vermeldt het afgesloten akkoord over de teruggave van de aan de wedden of weddesubsidies toegekende punten van de hoofdschool aan de specifieke partnerschool. De door het gebruik van punten gecreëerde betrekkingen worden toegewezen aan de inrichtende macht van de specifieke partnerschool.
Op basis van een unaniem akkoord van de partijen kan een aanhangselbij de specifieke partnerschapsovereenkomst met betrekking tot de teruggave van de punten toegekend aan wedden of weddesubsidies aan de inrichtende macht van de specifieke partnerschool worden afgesloten. Deze wijziging mag niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven is in vast verband in een betrekking binnen de territoriale pool.
Dit bijvoegsel wordt meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere modaliteiten bepaald door de regering.]2
§ 2. [2 Bij de oprichting van de territoriale pool die een hoofdschool verbindt met een of meerdere partnerscholen, beslist de enige inrichtende macht of beslissen de verschillende inrichtende machten, afhankelijk van het geval,, op basis van eenparigheid van stemmen:
1. ofwel om alle punten die toegekend worden aan wedden of weddesubsidies aan de hoofdschool te geven;
2. ofwel om een verdeelsleutel vast te stellen tussen de hoofdschool en de partnerschool(en) over de verdeling van punten die toegekend worden aan wedden of weddesubsidies.
Als lid 1, 2. van toepassing is,worden de betrekkingen gecreëerd door het gebruik van punten toegewezen
1. ofwel, in het kader van een ambtssgebied, aan de betrokken inrichtende macht bij de bepaling van de verdeelsleutel;
2. ofwel, in de partnerovereenkomst, aan elke inrichtende macht in functie van de vermelde verdeelsleutel.
De betrekkingen die gecreëerd worden op basis van de middelen toegewezen aan wedden of weddesubsidies, ook in het kader van de verdeling waarvan sprake in het eerste lid, 2., worden niet meegeteld in de kaderberekeningen bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 10 en hoofdstuk V, afdeling 13, van het decreet van 3 maart 2004 houdende organisatie van het gespecialiseerd onderwijs.]2
§ 3. [2 Om de zes jaar, gelijktijdig met de vernieuwing van de territoriale pool,, kan de inrichtende macht of kunnen de verschillende inrichtende machten, afhankelijk van het geval, op basis van eenparigheid van stemmen beslissen om de organisatie bedoeld in § 2 te wijzigen.
Op basis van een unaniem akkoord van de verschillende inrichtende machten kan een aanhangsel bij de partnerschapsovereenkomst met betrekking tot de puntenverdeling tussen de verschillende inrichtende machten worden afgesloten. Op dezelfde manier kan een eenzijdige wijziging van het ambtssgebied de verdeling van de punten tussen de hoofdschool en de partnerschool/scholen aanpassen. Dit aanhangsel of deze eenzijdige wijziging wordt meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere regels bepaald door de regering. Deze wijziging mag niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven is in vast verband in een betrekking binnen de pool.]2]1
[2 § 4. De inrichtende macht van de territoriale pool en de inrichtende macht van de school voor gespecialiseerd onderwijs waarmee een specifieke partnerovereenkomst is gesloten, kunnen overeenkomen om de punten toegekend aan wedden of weddesubsidies aan deze school terug te geven. Deze teruggave gebeurt in overeenstemming met de samenstelling van de personeelsformatie van de pool die vastgelegd is conform artikel 6.2.6-2, lid 1, en na overleg met de plaatselijke sociale overlegorganen van de hoofdschool.
De specifieke partnerovereenkomst vermeldt het afgesloten akkoord over de teruggave van de aan de wedden of weddesubsidies toegekende punten van de hoofdschool aan de specifieke partnerschool. De door het gebruik van punten gecreëerde betrekkingen worden toegewezen aan de inrichtende macht van de specifieke partnerschool.
Op basis van een unaniem akkoord van de partijen kan een aanhangselbij de specifieke partnerschapsovereenkomst met betrekking tot de teruggave van de punten toegekend aan wedden of weddesubsidies aan de inrichtende macht van de specifieke partnerschool worden afgesloten. Deze wijziging mag niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of wegens gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven is in vast verband in een betrekking binnen de territoriale pool.
Dit bijvoegsel wordt meegedeeld aan de diensten van de regering volgens de nadere modaliteiten bepaald door de regering.]2
Art. 6.2.6 -1.[1 § 1er. Chaque pôle territorial dispose d'une équipe pluridisciplinaire présentant les compétences nécessaires pour répondre aux besoins spécifiques des élèves bénéficiaires du pôle.
§ 2. [2 Lors de la création du pôle territorial associant une école siège à une ou plusieurs écoles partenaires, selon le cas, l'unique pouvoir organisateur ou les différents pouvoirs organisateurs sur la base d'un accord unanime, décide(nt) :
1. soit d'affecter l'ensemble des points attribués aux traitements ou subventions-traitements à l'école siège ;
2. soit de fixer une clé de répartition entre l'école siège et la/les école(s) partenaire(s) sur la répartition des points affectés aux traitements ou subventions-traitements.
Lorsqu'il est fait application de l'alinéa 1er, 2°, les emplois générés par l'utilisation des points sont affectés :
1. soit, dans le cadre d'un ressort, au pouvoir organisateur concerné lorsque la clé de répartition est fixée;
2. soit, dans la convention de partenariat, à chacun des pouvoirs organisateurs en fonction de la clé de répartition qui est mentionnée.
Les emplois générés sur la base des moyens affectés aux traitements ou subventions -traitements, y compris dans le cadre de la répartition visée à l'alinéa 1er, 2°, ne sont pas compris dans les calculs d'encadrement visés au chapitre IV section 10 et chapitre V, section 13, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.]2
§ 3. [2 Tous les six ans, concomitamment au renouvellement du pôle territorial, selon le cas, l'unique pouvoir organisateur ou les différents pouvoirs organisateurs sur la base d'un accord unanime, peu(ven)t décider de modifier l'organisation visée au § 2.
Sur la base d'un accord unanime de différents pouvoirs organisateurs, il peut être conclu un avenant à la convention de partenariat relatif à la répartition des points entre les différents pouvoirs organisateurs. De même, une modification unilatérale du ressort peut adapter la répartition des points entre l'école siège et la/les école(s) partenaire(s). Cet avenant ou cette modification unilatérale est communiqué aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le Gouvernement. Cette modification ne peut aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel déjà nommé ou engagé à titre définitif dans un emploi au sein du pôle.]2]1
[2 § 4. Le pouvoir organisateur du pôle territorial et le pouvoir organisateur de l'école d'enseignement spécialisé avec lequel une convention de partenariat spécifique a été conclue peuvent convenir de rétrocéder à ladite école des points affectés aux traitements et subventions-traitements. Cette rétrocession intervient conformément à la composition du cadre du personnel du pôle qui a été fixée conformément à l'article 6.2.6-2, alinéa 1er, et après concertation avec les organes locaux de concertation sociale de l'école siège.
La convention de partenariat spécifique précise l'accord intervenu concernant la rétrocession de points affectés aux traitements ou subventions-traitements de l'école siège à l'école partenaire spécifique. Les emplois générés par l'utilisation des points sont affectés au pouvoir organisateur de l'école partenaire spécifique.
Sur la base d'un accord unanime des parties, il peut être conclu un avenant à la convention de partenariat spécifique relatif à la rétrocession des points affectés aux traitements ou subventions-traitements au pouvoir organisateur de l'école partenaire spécifique. Cette modification ne peut aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel déjà nommé ou engagé à titre définitif dans un emploi au sein du pôle territorial.
Cet avenant est communiqué aux services du Gouvernement selon les modalités fixées par le Gouvernement.]2
§ 2. [2 Lors de la création du pôle territorial associant une école siège à une ou plusieurs écoles partenaires, selon le cas, l'unique pouvoir organisateur ou les différents pouvoirs organisateurs sur la base d'un accord unanime, décide(nt) :
1. soit d'affecter l'ensemble des points attribués aux traitements ou subventions-traitements à l'école siège ;
2. soit de fixer une clé de répartition entre l'école siège et la/les école(s) partenaire(s) sur la répartition des points affectés aux traitements ou subventions-traitements.
Lorsqu'il est fait application de l'alinéa 1er, 2°, les emplois générés par l'utilisation des points sont affectés :
1. soit, dans le cadre d'un ressort, au pouvoir organisateur concerné lorsque la clé de répartition est fixée;
2. soit, dans la convention de partenariat, à chacun des pouvoirs organisateurs en fonction de la clé de répartition qui est mentionnée.
Les emplois générés sur la base des moyens affectés aux traitements ou subventions -traitements, y compris dans le cadre de la répartition visée à l'alinéa 1er, 2°, ne sont pas compris dans les calculs d'encadrement visés au chapitre IV section 10 et chapitre V, section 13, du décret du 3 mars 2004 organisant l'enseignement spécialisé.]2
§ 3. [2 Tous les six ans, concomitamment au renouvellement du pôle territorial, selon le cas, l'unique pouvoir organisateur ou les différents pouvoirs organisateurs sur la base d'un accord unanime, peu(ven)t décider de modifier l'organisation visée au § 2.
Sur la base d'un accord unanime de différents pouvoirs organisateurs, il peut être conclu un avenant à la convention de partenariat relatif à la répartition des points entre les différents pouvoirs organisateurs. De même, une modification unilatérale du ressort peut adapter la répartition des points entre l'école siège et la/les école(s) partenaire(s). Cet avenant ou cette modification unilatérale est communiqué aux services du gouvernement selon les modalités fixées par le Gouvernement. Cette modification ne peut aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel déjà nommé ou engagé à titre définitif dans un emploi au sein du pôle.]2]1
[2 § 4. Le pouvoir organisateur du pôle territorial et le pouvoir organisateur de l'école d'enseignement spécialisé avec lequel une convention de partenariat spécifique a été conclue peuvent convenir de rétrocéder à ladite école des points affectés aux traitements et subventions-traitements. Cette rétrocession intervient conformément à la composition du cadre du personnel du pôle qui a été fixée conformément à l'article 6.2.6-2, alinéa 1er, et après concertation avec les organes locaux de concertation sociale de l'école siège.
La convention de partenariat spécifique précise l'accord intervenu concernant la rétrocession de points affectés aux traitements ou subventions-traitements de l'école siège à l'école partenaire spécifique. Les emplois générés par l'utilisation des points sont affectés au pouvoir organisateur de l'école partenaire spécifique.
Sur la base d'un accord unanime des parties, il peut être conclu un avenant à la convention de partenariat spécifique relatif à la rétrocession des points affectés aux traitements ou subventions-traitements au pouvoir organisateur de l'école partenaire spécifique. Cette modification ne peut aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel déjà nommé ou engagé à titre définitif dans un emploi au sein du pôle territorial.
Cet avenant est communiqué aux services du Gouvernement selon les modalités fixées par le Gouvernement.]2
Art. 6.2.6 -2.[1 Op basis van het deel van de envelop met punten dat overeenkomstig artikel 6.2.5-6, § 2 wordt toegekend aan wedden of weddesubsidies, en na overleg met de plaatselijke organen voor sociaal overleg, de inrichtende macht van de hoofdschool en de inrichtende machten van partnerscholen wanneer een verdeling van de envelop tussen hen is overeengekomen tijdens de samenstelling van de pool, legt (gen) collegiaal de samenstelling van de personeelsformatie vast van de territoriale pool die hen toebehoort door de ambten en de werklast te kiezen die betrekking hebben op elke betrekking op de basis van de gewogen groeperingen van functies als volgt:
Art. 6.2.6 -2.[1 Sur la base de la partie de l'enveloppe de points affectée aux traitements ou subventions-traitements conformément à l'article 6.2.5-6, § 2, et après concertation avec les organes locaux de concertation sociale, le pouvoir organisateur de l'école siège et les pouvoirs organisateurs des écoles partenaires lorsqu'une répartition de l'enveloppe a été convenue entre eux lors de la constitution du pôle, fixe(nt) collégialement la composition du cadre du personnel du pôle territorial qui leur revient en choisissant les fonctions et les volumes de charge afférant à chaque emploi sur la base des groupements de fonctions pondérés de la manière suivante :
| [1 * Ambt/ Ambtsgroep | 5/5 | 4/5 | 3/4 | 3/5 | 2,5/5 | 2/5 | 1/4 | 1/5 |
| Coördinator territoriaal cluster (halftijdsambt, behalve voor regelingen aan het einde van de loopbaan) | 830 punten | 664 punten | 632 punten | - | 415 punten | - | 208 punten | 166 punten |
| KleuteronderwijzerLeraar lager onderwijsMasterLeraar AC - niveau LG | 550 punten | 440 punten | 413 punten | 330 punten | 275 punten | 220 punten | 138 punten | 110 punten |
| AC leraar - HG niveau | 695 punten | 556 punten | 522 punten | 417 punten | 348 punten | 278 punten | 174 punten | 139 punten |
| TC-leraar - LG-niveauBP-leraar - LG-niveau | 550 punten | 440 punten | 413 punten | 330 punten | 275 punten | 220 punten | 138 punten | 110 punten |
| TC-leraar - HG-niveauBP-leraar - HG-niveau | 615 punten | 492 punten | 462 punten | 369 punten | 308 punten | 246 punten | 154 punten | 123 punten |
| OpvoederMaatschappelijk assistent | 550 punten | 440 punten | 413 punten | 330 punten | 275 punten | 220 punten | 138 punten | 110 punten |
| LogopedistErgotherapeutOrthoptist | 565 punten | 452 punten | 424 punten | 339 punten | 283 punten | 226 punten | 142 punten | 113 punten |
| Verpleegkundige | 525 punten | 420 punten | 394 punten | 315 punten | 263 punten | 210 punten | 132 punten | 105 punten |
| Kinesitherapeut | 615 punten | 492 punten | 462 punten | 369 punten | 308 punten | 246 punten | 154 punten | 123 punten |
| Psycholoog | 695 punten | 556 punten | 522 punten | 417 punten | 348 punten | 278 punten | 174 punten | 139 punten |
| Kinderverzorger | 400 punten | 320 punten | 300 punten | 240 punten | 200 punten | 160 punten | 100 punten | 80 punten]1 |
| (1)<DFG 2023-07-20/47, art. 35, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023> | ||||||||
Ambtsgroep5/54/53/43/52,5/52/51/41/5Coördinator territoriaal cluster (halftijdsambt, behalve voor regelingen aan het einde van de loopbaan)830 punten664 punten632 punten-415 punten-208 punten166 puntenKleuteronderwijzerLeraar lager onderwijsMasterLeraar AC - niveau LG550 punten440 punten413 punten330 punten275 punten220 punten138 punten110 puntenAC leraar - HG niveau695 punten556 punten522 punten417 punten348 punten278 punten174 punten139 puntenTC-leraar - LG-niveauBP-leraar - LG-niveau550 punten440 punten413 punten330 punten275 punten220 punten138 punten110 puntenTC-leraar - HG-niveauBP-leraar - HG-niveau615 punten492 punten462 punten369 punten308 punten246 punten154 punten123 puntenOpvoederMaatschappelijk assistent550 punten440 punten413 punten330 punten275 punten220 punten138 punten110 puntenLogopedistErgotherapeutOrthoptist565 punten452 punten424 punten339 punten283 punten226 punten142 punten113 puntenVerpleegkundige525 punten420 punten394 punten315 punten263 punten210 punten132 punten105 puntenKinesitherapeut615 punten492 punten462 punten369 punten308 punten246 punten154 punten123 puntenPsycholoog695 punten556 punten522 punten417 punten348 punten278 punten174 punten139 puntenKinderverzorger400 punten320 punten300 punten240 punten200 punten160 punten100 punten80 punten]1(1)
De inrichtende macht(en) zorgt(en) voor het coherente en multidisciplinaire karakter van de samenstelling van de personeelsformatie van de territoriale pool. De betrekking van coördinator van de territoriale pool wordt ambtshalve gecreëerd [2 maximaal één voltijdsequivalent]2 en is altijd verbonden aan de hoofdschool.
De betrekkingen die binnen elke hoofdschool en/of partnerschool worden gecreëerd, kunnen pas vacant worden verklaard als ze gedurende drie opeenvolgende schooljaren ononderbroken georganiseerd zijn.]1
[2 Indien er na de bepaling van de samenstelling van het personeelskader van het territoriale cluster overeenkomstig lid 1 een saldo van punten overblijft in de puntenenveloppe bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 1, en dit saldo kleiner is dan het laagste deel van de minimale werkopdracht, kan het saldo worden omgezet in werkingssubsidies of -toelagen. In voorkomend geval kan deze omzetting van de resterende punten afwijken van de in artikel 6.2.5-6, § 2, bedoelde verdeling.]2
| [1 * Fonction/ Groupement de fonctions | 5/5 | 4/5 | 3/4 | 3/5 | 2,5/5 | 2/5 | 1/4 | 1/5 |
| Coordinateur du pôle territorial (fonction sécable par mi-temps, excepté dans le cadre des aménagements de fin de carrière) | 830 points | 664 points | 632 points | - | 415 points | - | 208 points | 166 points |
| Instituteur préscolaireInstituteur primaireMaîtreProfesseur de CG - niveau DI | 550 points | 440 points | 413 points | 330 points | 275 points | 220 points | 138 points | 110 points |
| Professeur de CG - niveau DS | 695 points | 556 points | 522 points | 417 points | 348 points | 278 points | 174 points | 139 points |
| Professeur de CT - niveau DIProfesseur de PP - niveau DI | 550 points | 440 points | 413 points | 330 points | 275 points | 220 points | 138 points | 110 points |
| Professeur de CT - niveau DSProfesseur de PP - niveau DS | 615 points | 492 points | 462 points | 369 points | 308 points | 246 points | 154 points | 123 points |
| EducateurAssistant social | 550 points | 440 points | 413 points | 330 points | 275 points | 220 points | 138 points | 110 points |
| LogopèdeErgothérapeuteOrthoptiste | 565 points | 452 points | 424 points | 339 points | 283 points | 226 points | 142 points | 113 points |
| Infirmier | 525 points | 420 points | 394 points | 315 points | 263 points | 210 points | 132 points | 105 points |
| Kinésithérapeute | 615 points | 492 points | 462 points | 369 points | 308 points | 246 points | 154 points | 123 points |
| Psychologue | 695 points | 556 points | 522 points | 417 points | 348 points | 278 points | 174 points | 139 points |
| Puériculteur | 400 points | 320 points | 300 points | 240 points | 200 points | 160 points | 100 points | 80 points]1 |
| (1)<DCFR 2023-07-20/47, art. 35, 025; En vigueur : 28-08-2023> | ||||||||
Groupement de fonctions5/54/53/43/52,5/52/51/41/5Coordinateur du pôle territorial (fonction sécable par mi-temps, excepté dans le cadre des aménagements de fin de carrière)830 points664 points632 points-415 points-208 points166 pointsInstituteur préscolaireInstituteur primaireMaîtreProfesseur de CG - niveau DI550 points440 points413 points330 points275 points220 points138 points110 pointsProfesseur de CG - niveau DS695 points556 points522 points417 points348 points278 points174 points139 pointsProfesseur de CT - niveau DIProfesseur de PP - niveau DI550 points440 points413 points330 points275 points220 points138 points110 pointsProfesseur de CT - niveau DSProfesseur de PP - niveau DS615 points492 points462 points369 points308 points246 points154 points123 pointsEducateurAssistant social550 points440 points413 points330 points275 points220 points138 points110 pointsLogopèdeErgothérapeuteOrthoptiste565 points452 points424 points339 points283 points226 points142 points113 pointsInfirmier525 points420 points394 points315 points263 points210 points132 points105 pointsKinésithérapeute615 points492 points462 points369 points308 points246 points154 points123 pointsPsychologue695 points556 points522 points417 points348 points278 points174 points139 pointsPuériculteur400 points320 points300 points240 points200 points160 points100 points80 points]1(1)
Le ou les pouvoirs organisateurs veille(nt) à garantir le caractère cohérent et pluridisciplinaire de la composition du cadre du personnel du pôle territorial. L'emploi de coordonnateur de pôle territorial est créé d'office [2 à hauteur d'un équivalent temps plein]2 et est toujours rattaché à l'école siège.
Les emplois créés au sein de chaque école siège et/ou partenaire ne peuvent faire l'objet d'une déclaration de vacance qu'après avoir été organisés de manière continue durant trois années scolaires consécutives.]1
[2 Si après avoir fixé la composition du cadre du personnel du pôle territorial conformément à l'alinéa 1er, un reliquat de points subsiste dans l'enveloppe de points visée à l'article 6.2.5-6, § 1er, et que ce reliquat est inférieur à la fraction de charge minimale la plus faible, le reliquat peut être converti en dotations ou subventions de fonctionnement. Le cas échéant, cette conversion du reliquat de points peut déroger à la répartition prévue à l'article 6.2.5-6, § 2.]2
Afdeling 2. [1 - De coördinator]1
Section 2. [1 - Du coordonnateur]1
Art. 6.2.6 -3. [1 De coördinator van de territoriale pool is belast met de volgende opdrachten :
1° inzake administratief beheer en personeelsbeleid van de territoriale pool :
a) indien nodig, volgens de delegaties die binnen de inrichtende macht worden toegekend, de middelen beheren die aan de pool worden toegewezen, in het bijzonder door de toewijzingen te beheren van de leden van het multidisciplinaire team van de pool die samenwerken met het onderwijsteam van de samenwerkende scholen om aan de specifieke behoeften van de betrokken leerling te beantwoorden;
b) zorgen voor de kwaliteit van toezicht en begeleiding voor samenwerkende scholen, en zorgen voor de verdeling van middelen volgens de behoeften van de leerlingen ;
c) zorgen voor het beheer van administratieve taken, het opstellen van verslagen van vergaderingen, overleg tussen de teams en zorgen voor de opvolging van het dossier van de begeleiding van de leerling, in voorkomend geval, met het lid/de leden van het personeel belast met de administratieve steun.
2° inzake begeleiding en opvolging van leerlingen :
a) zorgen voor de begeleiding van onderwijsteams in het beheer van leerlingen met specifieke behoeften en deelnemen aan het systeem van regelmatige evaluatie van specifieke behoeften;
b) zorgen voor de begeleiding van de ontwikkeling door de school en het multidisciplinaire team van specifieke aanvullende differentiatie- en gepersonaliseerde begeleidingsmaatregelen en de redelijke aanpassingen die moeten worden gemaakt bij de uitvoering van ondersteuningsdossiers voor de leerlingen die opgevangen worden door territoriale pool;
c) zorgen voor de samenwerking met het (de) PMS-centrum (centra) bevoegd voor de samenwerkende scholen. Deze samenwerking omvat onder meer het opstellen van een document voorafgaand aan het opstellen van het inschrijvingsverslag in het gespecialiseerd onderwijs waarin de begeleiding en redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs worden beschreven, en de redenen ontwikkelen waarom deze onvoldoende bleken om te zorgen voor een leersysteem dat aangepast is aan de specifieke behoeften van de leerling.
3° inzake informatie van de scholen over de redelijke aanpassingen :
a) zorgen voor een interfacerol tussen scholen voor gespecialiseerd onderwijs en gewoon onderwijs om de uitwisseling van ervaringen over praktijken mogelijk te maken;
b) ervoor zorgen dat de link wordt gelegd tussen de verschillende partners, intern en extern aan de school, die een ondersteunende rol spelen voor leerlingen;
c) ervoor zorgen dat scholen worden geholpen bij het verstrekken van informatie aan onderwijsteams, andere leerlingen en ouders.
4° elke opdracht die door de directeur van de hoofdschool aan hem wordt gedelegeerd in verband met de algemene opdrachten van de territoriale polen.
Een volledige opdrachtlast van coördinator omvat 36 uur prestaties per week. De opdrachtlast van een coördinator kan alleen worden gesplitst in halftijds werk, behalve in het kader van eindeloopbaanregelingen waar andere fracties van opdrachtlasten zijn toegestaan.
In het geval dat er binnen dezelfde pool meerdere betrekkingen van coördinatoren worden gecreëerd, wordt in hun opdrachtblad duidelijk en nauwkeurig de verdeling van hun respectieve toewijzingen met betrekking tot de in dit artikel vastgelegde opdrachten vastgelegd.
De opdrachtblad van de directeur van de hoofdschool waaraan deze betrekkingen worden verbonden, wordt ook aangepast om het toezicht op de coördinator(en) en de actie van de territoriale pool te dekken.]1
1° inzake administratief beheer en personeelsbeleid van de territoriale pool :
a) indien nodig, volgens de delegaties die binnen de inrichtende macht worden toegekend, de middelen beheren die aan de pool worden toegewezen, in het bijzonder door de toewijzingen te beheren van de leden van het multidisciplinaire team van de pool die samenwerken met het onderwijsteam van de samenwerkende scholen om aan de specifieke behoeften van de betrokken leerling te beantwoorden;
b) zorgen voor de kwaliteit van toezicht en begeleiding voor samenwerkende scholen, en zorgen voor de verdeling van middelen volgens de behoeften van de leerlingen ;
c) zorgen voor het beheer van administratieve taken, het opstellen van verslagen van vergaderingen, overleg tussen de teams en zorgen voor de opvolging van het dossier van de begeleiding van de leerling, in voorkomend geval, met het lid/de leden van het personeel belast met de administratieve steun.
2° inzake begeleiding en opvolging van leerlingen :
a) zorgen voor de begeleiding van onderwijsteams in het beheer van leerlingen met specifieke behoeften en deelnemen aan het systeem van regelmatige evaluatie van specifieke behoeften;
b) zorgen voor de begeleiding van de ontwikkeling door de school en het multidisciplinaire team van specifieke aanvullende differentiatie- en gepersonaliseerde begeleidingsmaatregelen en de redelijke aanpassingen die moeten worden gemaakt bij de uitvoering van ondersteuningsdossiers voor de leerlingen die opgevangen worden door territoriale pool;
c) zorgen voor de samenwerking met het (de) PMS-centrum (centra) bevoegd voor de samenwerkende scholen. Deze samenwerking omvat onder meer het opstellen van een document voorafgaand aan het opstellen van het inschrijvingsverslag in het gespecialiseerd onderwijs waarin de begeleiding en redelijke aanpassingen in het gewoon onderwijs worden beschreven, en de redenen ontwikkelen waarom deze onvoldoende bleken om te zorgen voor een leersysteem dat aangepast is aan de specifieke behoeften van de leerling.
3° inzake informatie van de scholen over de redelijke aanpassingen :
a) zorgen voor een interfacerol tussen scholen voor gespecialiseerd onderwijs en gewoon onderwijs om de uitwisseling van ervaringen over praktijken mogelijk te maken;
b) ervoor zorgen dat de link wordt gelegd tussen de verschillende partners, intern en extern aan de school, die een ondersteunende rol spelen voor leerlingen;
c) ervoor zorgen dat scholen worden geholpen bij het verstrekken van informatie aan onderwijsteams, andere leerlingen en ouders.
4° elke opdracht die door de directeur van de hoofdschool aan hem wordt gedelegeerd in verband met de algemene opdrachten van de territoriale polen.
Een volledige opdrachtlast van coördinator omvat 36 uur prestaties per week. De opdrachtlast van een coördinator kan alleen worden gesplitst in halftijds werk, behalve in het kader van eindeloopbaanregelingen waar andere fracties van opdrachtlasten zijn toegestaan.
In het geval dat er binnen dezelfde pool meerdere betrekkingen van coördinatoren worden gecreëerd, wordt in hun opdrachtblad duidelijk en nauwkeurig de verdeling van hun respectieve toewijzingen met betrekking tot de in dit artikel vastgelegde opdrachten vastgelegd.
De opdrachtblad van de directeur van de hoofdschool waaraan deze betrekkingen worden verbonden, wordt ook aangepast om het toezicht op de coördinator(en) en de actie van de territoriale pool te dekken.]1
Art. 6.2.6 -3. [1 Le coordonnateur du pôle territorial est chargé des missions suivantes :
1° en matière de gestion administrative et des ressources humaines du pôle territorial :
a) gérer, le cas échéant, en fonction des délégations accordées au sein du pouvoir organisateur, les ressources allouées au pôle, en particulier en gérant les attributions des membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle qui collaborent avec l'équipe éducative des écoles coopérantes pour répondre aux besoins spécifiques de l'élève concerné ;
b) veiller à garantir la qualité de l'encadrement et de l'accompagnement des écoles coopérantes, en assurant la répartition des moyens selon les besoins des élèves ;
c) veiller à assumer la gestion de tâches administratives, la rédaction des rapports de réunions d'évaluation, de concertation entre les équipes et veiller au suivi du dossier d'accompagnement de l'élève, le cas échéant avec le(s) membre(s) du personnel chargé(s) du soutien administratif.
2° en matière d'accompagnement et de suivi des élèves :
a) veiller à accompagner les équipes éducatives dans la gestion des élèves à besoins spécifiques et participer au dispositif d'évaluation régulière des besoins spécifiques ;
b) veiller à accompagner l'élaboration par l'école et l'équipe pluridisciplinaire des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé et les aménagements raisonnables à prévoir en exécution des dossiers d'accompagnement des élèves pour les élèves pris en charge par le pôle territorial ;
c) veiller à collaborer avec le(s) Centre(s) PMS compétents pour les écoles coopérantes. Cette collaboration impliquera, entre autres, l'établissement d'un document préalable à la rédaction du rapport d'inscription dans l'enseignement spécialisé qui décrit l'accompagnement et les aménagements raisonnables mis en place dans l'enseignement ordinaire, et développer les raisons pour lesquelles ceux-ci se sont révélés insuffisants pour assurer un apprentissage adapté aux besoins spécifiques de l'élève.
3° en matière d'information des écoles sur les aménagements raisonnables :
a) veiller à assurer un rôle d'interface entre les écoles d'enseignement spécialisé et d'enseignement ordinaire pour permettre des échanges d'expériences sur les pratiques ;
b) veiller à contribuer à assurer le lien entre les différents partenaires, internes et externes à l'école, qui jouent un rôle de soutien aux élèves ;
c) veiller à assister les écoles dans l'information aux équipes éducatives, aux autres élèves et aux parents.
4° toute mission que lui déléguerait le directeur de l'école siège en lien avec les missions générales des pôles territoriaux.
Une charge complète de coordonnateur comporte 36 heures de prestations par semaine. La charge d'un coordonnateur ne peut être scindée que par mi-temps, sauf dans le cadre de l'aménagement de fin de carrière où d'autres fractions de charge sont admises.
Dans le cas où plusieurs emplois de coordonnateurs sont créés au sein du même pôle, leurs lettres de mission établissent de manière claire et précise la répartition de leurs attributions respectives en regard des missions fixées au présent article.
La lettre de mission du directeur de l'école siège à laquelle ces emplois sont rattachés est également adaptée afin de viser la supervision du/des coordonnateur(s) et l'action du pôle territorial.]1
1° en matière de gestion administrative et des ressources humaines du pôle territorial :
a) gérer, le cas échéant, en fonction des délégations accordées au sein du pouvoir organisateur, les ressources allouées au pôle, en particulier en gérant les attributions des membres de l'équipe pluridisciplinaire du pôle qui collaborent avec l'équipe éducative des écoles coopérantes pour répondre aux besoins spécifiques de l'élève concerné ;
b) veiller à garantir la qualité de l'encadrement et de l'accompagnement des écoles coopérantes, en assurant la répartition des moyens selon les besoins des élèves ;
c) veiller à assumer la gestion de tâches administratives, la rédaction des rapports de réunions d'évaluation, de concertation entre les équipes et veiller au suivi du dossier d'accompagnement de l'élève, le cas échéant avec le(s) membre(s) du personnel chargé(s) du soutien administratif.
2° en matière d'accompagnement et de suivi des élèves :
a) veiller à accompagner les équipes éducatives dans la gestion des élèves à besoins spécifiques et participer au dispositif d'évaluation régulière des besoins spécifiques ;
b) veiller à accompagner l'élaboration par l'école et l'équipe pluridisciplinaire des dispositifs spécifiques complémentaires de différenciation et d'accompagnement personnalisé et les aménagements raisonnables à prévoir en exécution des dossiers d'accompagnement des élèves pour les élèves pris en charge par le pôle territorial ;
c) veiller à collaborer avec le(s) Centre(s) PMS compétents pour les écoles coopérantes. Cette collaboration impliquera, entre autres, l'établissement d'un document préalable à la rédaction du rapport d'inscription dans l'enseignement spécialisé qui décrit l'accompagnement et les aménagements raisonnables mis en place dans l'enseignement ordinaire, et développer les raisons pour lesquelles ceux-ci se sont révélés insuffisants pour assurer un apprentissage adapté aux besoins spécifiques de l'élève.
3° en matière d'information des écoles sur les aménagements raisonnables :
a) veiller à assurer un rôle d'interface entre les écoles d'enseignement spécialisé et d'enseignement ordinaire pour permettre des échanges d'expériences sur les pratiques ;
b) veiller à contribuer à assurer le lien entre les différents partenaires, internes et externes à l'école, qui jouent un rôle de soutien aux élèves ;
c) veiller à assister les écoles dans l'information aux équipes éducatives, aux autres élèves et aux parents.
4° toute mission que lui déléguerait le directeur de l'école siège en lien avec les missions générales des pôles territoriaux.
Une charge complète de coordonnateur comporte 36 heures de prestations par semaine. La charge d'un coordonnateur ne peut être scindée que par mi-temps, sauf dans le cadre de l'aménagement de fin de carrière où d'autres fractions de charge sont admises.
Dans le cas où plusieurs emplois de coordonnateurs sont créés au sein du même pôle, leurs lettres de mission établissent de manière claire et précise la répartition de leurs attributions respectives en regard des missions fixées au présent article.
La lettre de mission du directeur de l'école siège à laquelle ces emplois sont rattachés est également adaptée afin de viser la supervision du/des coordonnateur(s) et l'action du pôle territorial.]1
Afdeling 3. [1 - Het multidisciplinaire team]1
Section 3. [1 - De l'équipe pluridisciplinaire]1
Art. 6.2.6 -4. [1 Op basis van de verdeling van de punten bedoeld in artikel 6.2.5-6, § 2, en na overleg met hun plaatselijke orgaan voor sociaal overleg verdeelt (en) de betrokken inrichtende macht(en), elk voor zover het hen betreft, de betrekkingen gegenereerd in de aanwervingsambten voorzien voor het gespecialiseerd onderwijs in hoofdstuk II van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
De keuze van de ambten en opdrachtlasten wordt elk jaar gemaakt voor het einde van het voorafgaande schooljaar, met het oog op de toewijzingen voor het volgende schooljaar. Deze keuzes mogen niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of tot het gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven wordt in vast verband in een betrekking binnen de pool, behalve in het geval van een globale vermindering van het volume van de betrekkingen beschikbaar binnen de pool.]1
De keuze van de ambten en opdrachtlasten wordt elk jaar gemaakt voor het einde van het voorafgaande schooljaar, met het oog op de toewijzingen voor het volgende schooljaar. Deze keuzes mogen niet leiden tot de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of tot het gedeeltelijk opdrachtverlies van een personeelslid dat al benoemd of aangeworven wordt in vast verband in een betrekking binnen de pool, behalve in het geval van een globale vermindering van het volume van de betrekkingen beschikbaar binnen de pool.]1
Art. 6.2.6 -4. [1 Sur la base de la répartition des points visées à l'article 6.2.5-6, § 2, et après concertation de leur organe local de concertation sociale respectif, le ou les pouvoirs organisateurs concernés, chacun pour ce qui les concerne, procède(nt) aux attributions des emplois générés dans les fonctions de recrutement prévues pour l'enseignement spécialisé au chapitre II du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
Le choix des fonctions et des volumes de charge est effectué annuellement avant la fin de l'année scolaire précédente, en vue des attributions pour l'année scolaire suivante. Ces choix ne peuvent aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel déjà nommé ou engagé à titre définitif dans un emploi au sein du pôle, sauf en cas de réduction globale du volume d'emploi disponible au sein du pôle.]1
Le choix des fonctions et des volumes de charge est effectué annuellement avant la fin de l'année scolaire précédente, en vue des attributions pour l'année scolaire suivante. Ces choix ne peuvent aboutir à la mise en disponibilité par défaut d'emploi ou à la perte partielle de charge d'un membre du personnel déjà nommé ou engagé à titre définitif dans un emploi au sein du pôle, sauf en cas de réduction globale du volume d'emploi disponible au sein du pôle.]1
Art. 6.2.6 -5. [1 Na overleg met het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg over de behoeften van de pool bepaalt de inrichtende macht het profiel van het te begeven ambt, dat uit twee delen samengesteld is:
1° het generieke profiel met de opdrachten van de territoriale polen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1. ;
2° een specifiek profiel met vermelding van één of meer te begeven ambten en de mogelijke bijkomende criteria die ten doel hebben te beantwoorden aan de specifieke behoeften van de begunstigden van de pool.]1
1° het generieke profiel met de opdrachten van de territoriale polen zoals bedoeld in artikel 6.2.3-1. ;
2° een specifiek profiel met vermelding van één of meer te begeven ambten en de mogelijke bijkomende criteria die ten doel hebben te beantwoorden aan de specifieke behoeften van de begunstigden van de pool.]1
Art. 6.2.6 -5. [1 Après concertation avec l'organe local de concertation sociale sur les besoins du pôle, le pouvoir organisateur fixe le profil de la fonction à pourvoir, qui est composé de deux parties :
1° le profil générique reprenant les missions des pôles territoriaux telles que définies à l'article 6.2.3-1. ;
2° un profil spécifique précisant la ou les fonctions à pourvoir et des éventuels critères complémentaires qui visent à répondre aux besoins spécifiques des bénéficiaires du pôle.]1
1° le profil générique reprenant les missions des pôles territoriaux telles que définies à l'article 6.2.3-1. ;
2° un profil spécifique précisant la ou les fonctions à pourvoir et des éventuels critères complémentaires qui visent à répondre aux besoins spécifiques des bénéficiaires du pôle.]1
Art. 6.2.6 -6.[1 § 1. De inrichtende macht lanceert een oproep tot kandidaten die open kan zijn :
1° [2 binnen het territoriale cluster,]2 aan de personeelsleden van de hoofdschool en de partnerscholen;
2° [2 ...]2 de personeelsleden van een gespecialiseerde school buiten de pool, of van een gewone school of van een PMS-centrum;
3° aan alle kandidaten die niet opgenomen zouden worden onder 1° en 2°.
§ 2. [2 Deze oproep tot het indienen van kandidaturen vermeldt het (de) ambt(en) waarin de betrekking zou kunnen worden vervuld, het (de) gezochte profiel(en) van het (de) ambt(en) en het opdrachtvolume van de betrekking die zou kunnen worden vervuld, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van kandidaturen.]2]1
[2 § 3. Na de overeenkomstig § 1 gedane oproep tot het indienen van kandidaturen stelt de inrichtende macht, nadat zij de aanstellingen of tijdelijke aanwervingen heeft verricht, een wervingsreserve aan van kandidaten die voldoen aan het in de overeenkomstig § 1 gedane oproep tot het indienen van kandidaturen vastgestelde ambtsprofiel.
Wanneer de inrichtende macht tijdens het schooljaar een aanstelling of tijdelijke aanwerving voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet uitvoeren, kiest zij uit de in lid 1 bedoelde reserve van kandidaten een kandidaat die beantwoordt aan het oorspronkelijke ambtsprofiel.
Als er in deze reserve geen geschikte kandidaten zijn, doet de inrichtende macht een nieuwe oproep volgens de procedure beschreven in § 1.
Wanneer de inrichtende macht tijdens het schooljaar een tijdelijke aanstelling of aanwerving moet verrichten in een ambt dat tijdelijk of permanent vacant is voor een aaneengesloten periode van minder dan vijftien weken, kan het bij gebrek aan een geschikte kandidaat die nog in de in lid 1 bedoelde reserve is ingedeeld, een andere kandidaat die aan het oorspronkelijke ambtsprofiel voldoet, tijdelijk aanstellen of aanwerven.]2
1° [2 binnen het territoriale cluster,]2 aan de personeelsleden van de hoofdschool en de partnerscholen;
2° [2 ...]2 de personeelsleden van een gespecialiseerde school buiten de pool, of van een gewone school of van een PMS-centrum;
3° aan alle kandidaten die niet opgenomen zouden worden onder 1° en 2°.
§ 2. [2 Deze oproep tot het indienen van kandidaturen vermeldt het (de) ambt(en) waarin de betrekking zou kunnen worden vervuld, het (de) gezochte profiel(en) van het (de) ambt(en) en het opdrachtvolume van de betrekking die zou kunnen worden vervuld, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van kandidaturen.]2]1
[2 § 3. Na de overeenkomstig § 1 gedane oproep tot het indienen van kandidaturen stelt de inrichtende macht, nadat zij de aanstellingen of tijdelijke aanwervingen heeft verricht, een wervingsreserve aan van kandidaten die voldoen aan het in de overeenkomstig § 1 gedane oproep tot het indienen van kandidaturen vastgestelde ambtsprofiel.
Wanneer de inrichtende macht tijdens het schooljaar een aanstelling of tijdelijke aanwerving voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet uitvoeren, kiest zij uit de in lid 1 bedoelde reserve van kandidaten een kandidaat die beantwoordt aan het oorspronkelijke ambtsprofiel.
Als er in deze reserve geen geschikte kandidaten zijn, doet de inrichtende macht een nieuwe oproep volgens de procedure beschreven in § 1.
Wanneer de inrichtende macht tijdens het schooljaar een tijdelijke aanstelling of aanwerving moet verrichten in een ambt dat tijdelijk of permanent vacant is voor een aaneengesloten periode van minder dan vijftien weken, kan het bij gebrek aan een geschikte kandidaat die nog in de in lid 1 bedoelde reserve is ingedeeld, een andere kandidaat die aan het oorspronkelijke ambtsprofiel voldoet, tijdelijk aanstellen of aanwerven.]2
Art. 6.2.6 -6.[1 § 1er. Le pouvoir organisateur lance un appel à candidature pouvant être ouvert :
1° [2 dans le pôle territorial,]2 aux membres du personnel de l'école siège et des écoles partenaires ;
2° [2 ...]2 aux membres du personnel d'une école spécialisée extérieure au pôle, ou d'une école ordinaire ou d'un Centre PMS ;
3° à tous candidats qui ne seraient pas repris sous le 1° et 2°.
§ 2. [2 Cet appel à candidatures reprend la ou les fonction(s) dans laquelle ou lesquelles l'emploi pourrait être pourvu, le ou les profil(s) de fonction recherché(s) et le volume de charge de l'emploi qui pourrait être pourvu ainsi que la forme et le délai dans lesquels les candidatures doivent être introduites.]2]1
[2 § 3. Suite à l'appel lancé conformément au § 1er, après avoir procédé aux désignations ou aux engagements à titre temporaire, le pouvoir organisateur constitue une réserve de recrutement composée des candidats répondant au profil de fonction établi dans l'appel lancé conformément au § 1er.
Lorsqu'au cours de l'année scolaire, il doit procéder à une désignation ou un engagement à titre temporaire pour une période ininterrompue d'au moins quinze semaines, le pouvoir organisateur choisit un candidat correspondant au profil de fonction initial parmi la réserve de candidats visée à l'alinéa 1er.
A défaut de candidat adéquat encore classé dans cette réserve, le pouvoir organisateur lance un nouvel appel conformément à la procédure décrite au § 1er.
Lorsqu'au cours de l'année scolaire, il doit procéder à une désignation ou un engagement à titre temporaire dans un emploi temporairement ou définitivement vacant pour une période ininterrompue de moins de quinze semaines, à défaut de candidat adéquat encore classé dans la réserve visée à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur peut désigner ou engager à titre temporaire tout autre candidat qui répond au profil de fonction initial.]2
1° [2 dans le pôle territorial,]2 aux membres du personnel de l'école siège et des écoles partenaires ;
2° [2 ...]2 aux membres du personnel d'une école spécialisée extérieure au pôle, ou d'une école ordinaire ou d'un Centre PMS ;
3° à tous candidats qui ne seraient pas repris sous le 1° et 2°.
§ 2. [2 Cet appel à candidatures reprend la ou les fonction(s) dans laquelle ou lesquelles l'emploi pourrait être pourvu, le ou les profil(s) de fonction recherché(s) et le volume de charge de l'emploi qui pourrait être pourvu ainsi que la forme et le délai dans lesquels les candidatures doivent être introduites.]2]1
[2 § 3. Suite à l'appel lancé conformément au § 1er, après avoir procédé aux désignations ou aux engagements à titre temporaire, le pouvoir organisateur constitue une réserve de recrutement composée des candidats répondant au profil de fonction établi dans l'appel lancé conformément au § 1er.
Lorsqu'au cours de l'année scolaire, il doit procéder à une désignation ou un engagement à titre temporaire pour une période ininterrompue d'au moins quinze semaines, le pouvoir organisateur choisit un candidat correspondant au profil de fonction initial parmi la réserve de candidats visée à l'alinéa 1er.
A défaut de candidat adéquat encore classé dans cette réserve, le pouvoir organisateur lance un nouvel appel conformément à la procédure décrite au § 1er.
Lorsqu'au cours de l'année scolaire, il doit procéder à une désignation ou un engagement à titre temporaire dans un emploi temporairement ou définitivement vacant pour une période ininterrompue de moins de quinze semaines, à défaut de candidat adéquat encore classé dans la réserve visée à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur peut désigner ou engager à titre temporaire tout autre candidat qui répond au profil de fonction initial.]2
Art. 6.2.6 -7.[1 Voor elk van de te verlenen ambten classificeert de inrichtende macht de kandidaten die zich hebben aangemeld in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep volgens de geschiktheid van hun profiel voor de opdrachten en doelstellingen van de pool.
Bij gebrek aan kandidaten vermeld onder 1° van paragraaf 1 van artikel 6.2.6-6 die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel, kiest de inrichtende macht een kandidaat vermeld onder 2° die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel.
Bij gebrek aan kandidaten vermeld onder 2° die overeenkomt met het vereiste ambtsprofiel, kiest de inrichtende macht een kandidaat vermeld onder 3° die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel.
De inrichtende macht verbindt vervolgens de betrekking waarvoor ze aldus wordt voorzien, aan een aanwervingsambt zoals bepaald voor het gespecialiseerd onderwijs door voormeld decreet van 11 april 2014, ongeacht het onderwijsniveau van de inrichting, en waarvoor de kandidaat over een vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt of bij gebreke daarvan, over een voldoend bekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan, een schaarstebekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan over een ander bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
De wettelijke bepalingen en barema's die van toepassing zijn op het gekozen personeelslid zijn die welke van toepassing zijn op het ambt waaraan de betrekking is verbonden.
Niemand kan in deze ambten worden benoemd of aangeworven in vast verband indien hij/zij geen beroep kan doen op de specifieke competenties die verband houden met de opdrachten van de territoriale polen, zoals bepaald in artikel 35 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs als hij/zij in eerste instantie niet heeft gereageerd op de oproep bedoeld in artikel 6.2.6.-6 [2 en voor deze betrekking zijn aangeworven]2 binnen de inrichtende macht en als hij/zij niet beantwoordt aan de voorwaarden voor de benoeming en of van aanwerving in vast verband bepaald voor het ambt dat wordt ingenomen door de wettelijke regels die gelden binnen de hoofdschool of de partnerschool waaraan het ambt toegewezen.]1 [2 Deze voorwaarden zijn ook van toepassing op overplaatsingen en veranderingen van opdracht, met uitzondering van de voorwaarde dat men eerder binnen een territoriaal cluster is aangeworven.]2
Bij gebrek aan kandidaten vermeld onder 1° van paragraaf 1 van artikel 6.2.6-6 die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel, kiest de inrichtende macht een kandidaat vermeld onder 2° die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel.
Bij gebrek aan kandidaten vermeld onder 2° die overeenkomt met het vereiste ambtsprofiel, kiest de inrichtende macht een kandidaat vermeld onder 3° die overeenkomt met het gewenste ambtsprofiel.
De inrichtende macht verbindt vervolgens de betrekking waarvoor ze aldus wordt voorzien, aan een aanwervingsambt zoals bepaald voor het gespecialiseerd onderwijs door voormeld decreet van 11 april 2014, ongeacht het onderwijsniveau van de inrichting, en waarvoor de kandidaat over een vereiste bekwaamheidsbewijs beschikt of bij gebreke daarvan, over een voldoend bekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan, een schaarstebekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan over een ander bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
De wettelijke bepalingen en barema's die van toepassing zijn op het gekozen personeelslid zijn die welke van toepassing zijn op het ambt waaraan de betrekking is verbonden.
Niemand kan in deze ambten worden benoemd of aangeworven in vast verband indien hij/zij geen beroep kan doen op de specifieke competenties die verband houden met de opdrachten van de territoriale polen, zoals bepaald in artikel 35 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs als hij/zij in eerste instantie niet heeft gereageerd op de oproep bedoeld in artikel 6.2.6.-6 [2 en voor deze betrekking zijn aangeworven]2 binnen de inrichtende macht en als hij/zij niet beantwoordt aan de voorwaarden voor de benoeming en of van aanwerving in vast verband bepaald voor het ambt dat wordt ingenomen door de wettelijke regels die gelden binnen de hoofdschool of de partnerschool waaraan het ambt toegewezen.]1 [2 Deze voorwaarden zijn ook van toepassing op overplaatsingen en veranderingen van opdracht, met uitzondering van de voorwaarde dat men eerder binnen een territoriaal cluster is aangeworven.]2
Art. 6.2.6 -7.[1 Pour chacune des fonctions à conférer, le pouvoir organisateur classe les candidats qui ont fait acte de candidature dans la forme et le délai fixés par l'appel en fonction de l'adéquation de leur profil aux missions et objectifs du pôle.
A défaut de candidat repris sous le 1° du paragraphe 1er de l'article 6.2.6-6 correspondant au profil de fonction recherché, le pouvoir organisateur choisit un candidat repris sous le 2° correspondant au profil de fonction recherché.
A défaut de candidat repris sous le 2° correspondant au profil de fonction recherché, le pouvoir organisateur choisit un candidat repris sous le 3° correspondant au profil de fonction recherché.
Le pouvoir organisateur rattache ensuite l'emploi auquel il est ainsi pourvu à une fonction de recrutement telle que définie pour l'enseignement spécialisé par le décret du 11 avril 2014 précité, indépendamment du niveau d'enseignement de l'établissement, et pour laquelle le candidat dispose d'un titre requis ou à défaut, d'un titre suffisant ou à défaut, d'un titre de pénurie ou à défaut d'un autre titre tels que fixés dans l'arrêté du gouvernement de la Communauté française du 5 juin 2014 relatif aux fonctions, titres de capacité et barèmes portant exécution des articles 7, 16, 50 et 263 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
Les dispositions statutaires et barémiques applicables au membre du personnel choisi sont celles applicables à la fonction à laquelle l'emploi est rattaché.
Nul ne peut être nommé ou engagé à titre définitif dans ces fonctions s'il ne peut se prévaloir des compétences particulières liées aux missions des pôles territoriaux, telles que définies à l'article 35 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française, s'il n'a pas initialement répondu à l'appel visé à l'article 6.2.6-6 [2 et été recrutés dans cet emploi]2 au sein du pouvoir organisateur et s'il ne répond pas aux conditions de nomination et ou d'engagement à titre définitif fixées pour la fonction occupée par les règles statutaires applicables au sein de l'école siège ou partenaire à laquelle l'emploi a été affecté.]1 [2 Ces conditions valent aussi pour les mutations et les changements d'affectation sauf la condition d'avoir été préalablement recruté au sein d'un pôle territorial.]2
A défaut de candidat repris sous le 1° du paragraphe 1er de l'article 6.2.6-6 correspondant au profil de fonction recherché, le pouvoir organisateur choisit un candidat repris sous le 2° correspondant au profil de fonction recherché.
A défaut de candidat repris sous le 2° correspondant au profil de fonction recherché, le pouvoir organisateur choisit un candidat repris sous le 3° correspondant au profil de fonction recherché.
Le pouvoir organisateur rattache ensuite l'emploi auquel il est ainsi pourvu à une fonction de recrutement telle que définie pour l'enseignement spécialisé par le décret du 11 avril 2014 précité, indépendamment du niveau d'enseignement de l'établissement, et pour laquelle le candidat dispose d'un titre requis ou à défaut, d'un titre suffisant ou à défaut, d'un titre de pénurie ou à défaut d'un autre titre tels que fixés dans l'arrêté du gouvernement de la Communauté française du 5 juin 2014 relatif aux fonctions, titres de capacité et barèmes portant exécution des articles 7, 16, 50 et 263 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.
Les dispositions statutaires et barémiques applicables au membre du personnel choisi sont celles applicables à la fonction à laquelle l'emploi est rattaché.
Nul ne peut être nommé ou engagé à titre définitif dans ces fonctions s'il ne peut se prévaloir des compétences particulières liées aux missions des pôles territoriaux, telles que définies à l'article 35 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française, s'il n'a pas initialement répondu à l'appel visé à l'article 6.2.6-6 [2 et été recrutés dans cet emploi]2 au sein du pouvoir organisateur et s'il ne répond pas aux conditions de nomination et ou d'engagement à titre définitif fixées pour la fonction occupée par les règles statutaires applicables au sein de l'école siège ou partenaire à laquelle l'emploi a été affecté.]1 [2 Ces conditions valent aussi pour les mutations et les changements d'affectation sauf la condition d'avoir été préalablement recruté au sein d'un pôle territorial.]2
Art. 6.2.6 -8. [1 § 1. De inrichtende macht van de hoofdschool kan beslissen om een personeelslid van het multidisciplinaire team van de territoriale pool te belasten met de opdracht om de coördinatie van de territoriale pool en de opvolging van dossiers en referentieprotocollen te ondersteunen.
Deze mogelijkheid kan worden toegepast naar rata van een halve tijd vanaf het moment dat het aantal leerlingen die regelmatig zijn ingeschreven in de samenwerkende scholen van de territoriale pool hoger is dan 1,5 maal het totale minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn, zoals bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid.
Deze mogelijkheid kan vervolgens worden toegepast naar rata van een halve tijd telkens als het aantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in de samenwerkende scholen van de territoriale pool een nieuwe schijf bereikt die hoger is dan 0,5 keer het totale minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn, zoals bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid.
Er wordt een einde gemaakt aan deze mogelijkheid voor de betrokken halve tijd zodra de pool de nodige schijf niet meer bereikt.
§ 2. Om deze opdracht toe te kennen, lanceert de inrichtende macht van de hoofdschool, na overleg met het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en advies van de directies van de partnerscholen, een oproep tot kandidaten.
Deze oproep tot kandidaten wordt verdeeld aan alle personeelsleden betrokken bij de territoriale pool. De oproep tot kandidaat bepaalt:
a) de inhoud van de opdracht;
b) het aantal toegekende lestijden en de tijd van de prestatie ;
c) de duur van de opdracht en de mogelijkheid om deze te verlengen ;
d) de vereiste opleiding ;
e) de mogelijke bijkomende criteria bepaald op voorstel van de coördinator van de pool.
De oproep voorziet in een periode van minimaal tien werkdagen voor de indiening van de kandidaturen. De oproep is onderworpen aan het voorafgaand advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg, of bij gebreke daarvan van de vakbondsafvaardiging.
De lestijden besteed aan de uitoefening van voormelde opdrachten moeten door de inrichtende macht worden verbonden aan een aanwervingsambt zoals bepaald voor het gespecialiseerd onderwijs door voornoemd decreet van 11 april 2014, ongeacht het onderwijsniveau van de instelling, en waarvoor de kandidaat over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt of bij gebreke daarvan over een voldoend bekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan over een schaarstebekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan, over een ander bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.]1
Deze mogelijkheid kan worden toegepast naar rata van een halve tijd vanaf het moment dat het aantal leerlingen die regelmatig zijn ingeschreven in de samenwerkende scholen van de territoriale pool hoger is dan 1,5 maal het totale minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn, zoals bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid.
Deze mogelijkheid kan vervolgens worden toegepast naar rata van een halve tijd telkens als het aantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn in de samenwerkende scholen van de territoriale pool een nieuwe schijf bereikt die hoger is dan 0,5 keer het totale minimumaantal leerlingen die regelmatig ingeschreven zijn, zoals bedoeld in artikel 6.2.5-2, § 1, eerste lid.
Er wordt een einde gemaakt aan deze mogelijkheid voor de betrokken halve tijd zodra de pool de nodige schijf niet meer bereikt.
§ 2. Om deze opdracht toe te kennen, lanceert de inrichtende macht van de hoofdschool, na overleg met het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg en advies van de directies van de partnerscholen, een oproep tot kandidaten.
Deze oproep tot kandidaten wordt verdeeld aan alle personeelsleden betrokken bij de territoriale pool. De oproep tot kandidaat bepaalt:
a) de inhoud van de opdracht;
b) het aantal toegekende lestijden en de tijd van de prestatie ;
c) de duur van de opdracht en de mogelijkheid om deze te verlengen ;
d) de vereiste opleiding ;
e) de mogelijke bijkomende criteria bepaald op voorstel van de coördinator van de pool.
De oproep voorziet in een periode van minimaal tien werkdagen voor de indiening van de kandidaturen. De oproep is onderworpen aan het voorafgaand advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, van de ondernemingsraad of het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg, of bij gebreke daarvan van de vakbondsafvaardiging.
De lestijden besteed aan de uitoefening van voormelde opdrachten moeten door de inrichtende macht worden verbonden aan een aanwervingsambt zoals bepaald voor het gespecialiseerd onderwijs door voornoemd decreet van 11 april 2014, ongeacht het onderwijsniveau van de instelling, en waarvoor de kandidaat over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt of bij gebreke daarvan over een voldoend bekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan over een schaarstebekwaamheidsbewijs of bij gebreke daarvan, over een ander bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 5 juni 2014 betreffende de ambten, bekwaamheidsbewijzen en barema's tot uitvoering van de artikelen 7, 16, 50 en 263 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.]1
Art. 6.2.6 -8. [1 § 1er. Le pouvoir organisateur de l'école siège peut décider de confier à un membre du personnel de l'équipe pluridisciplinaire du pôle territorial une mission de soutien à la coordination du pôle territorial et de suivi des dossiers et référent protocoles.
Il peut être fait application de cette possibilité à concurrence d'un mi-temps à partir du moment où le nombre d'élèves régulièrement inscrits dans les écoles coopérantes du pôle territorial est supérieur à 1,5 fois le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits visé à l'article 6.2.5-2, § 1er, alinéa 1er.
Il peut ensuite être fait application de cette possibilité à concurrence d'un mi-temps chaque fois que le nombre d'élèves régulièrement inscrits dans les écoles coopérantes du pôle territorial atteint une nouvelle tranche supérieure à 0,5 fois le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits visé à l'article 6.2.5-2, § 1er, alinéa 1er.
Il est mis fin à cette possibilité pour le mi-temps concerné dès que le pôle n'atteint plus la tranche nécessaire.
§ 2. Afin d'attribuer cette mission, le pouvoir organisateur de l'école siège, après concertation avec l'organe local de concertation sociale et avis des directions des écoles partenaires, lance un appel à candidatures.
Cet appel à candidatures est distribué à tous les membres du personnel affectés au pôle territorial. L'appel à candidatures précise :
a) le contenu de la mission ;
b) le nombre de périodes allouées et le temps de prestation ;
c) la durée de la mission et son caractère éventuellement renouvelable ;
d) la formation exigée ;
e) les éventuels critères complémentaires définis sur proposition du coordonnateur de pôle.
L'appel prévoit une période minimum de dix jours ouvrables pour le dépôt des candidatures. L'appel est soumis à l'avis préalable, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, du comité de concertation de base, dans l'enseignement officiel subventionné par la Communauté française, de la commission paritaire locale, et dans l'enseignement libre subventionné par la Communauté française, du conseil d'entreprise ou, de l'organe local de concertation sociale, ou à défaut, de la délégation syndicale.
Les périodes consacrées à l'exercice des missions précitées doivent être accrochées par le pouvoir organisateur à une fonction de recrutement telle que définie pour l'enseignement spécialisé par le décret du 11 avril 2014 précité, indépendamment du niveau d'enseignement de l'établissement, et pour laquelle le candidat dispose d'un titre requis ou à défaut, d'un titre suffisant ou à défaut, d'un titre de pénurie ou à défaut, d'un autre titre tels que fixés dans l'arrêté du gouvernement de la Communauté française du 5 juin 2014 relatif aux fonctions, titres de capacité et barèmes portant exécution des articles 7, 16, 50 et 263 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.]1
Il peut être fait application de cette possibilité à concurrence d'un mi-temps à partir du moment où le nombre d'élèves régulièrement inscrits dans les écoles coopérantes du pôle territorial est supérieur à 1,5 fois le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits visé à l'article 6.2.5-2, § 1er, alinéa 1er.
Il peut ensuite être fait application de cette possibilité à concurrence d'un mi-temps chaque fois que le nombre d'élèves régulièrement inscrits dans les écoles coopérantes du pôle territorial atteint une nouvelle tranche supérieure à 0,5 fois le nombre minimal total d'élèves régulièrement inscrits visé à l'article 6.2.5-2, § 1er, alinéa 1er.
Il est mis fin à cette possibilité pour le mi-temps concerné dès que le pôle n'atteint plus la tranche nécessaire.
§ 2. Afin d'attribuer cette mission, le pouvoir organisateur de l'école siège, après concertation avec l'organe local de concertation sociale et avis des directions des écoles partenaires, lance un appel à candidatures.
Cet appel à candidatures est distribué à tous les membres du personnel affectés au pôle territorial. L'appel à candidatures précise :
a) le contenu de la mission ;
b) le nombre de périodes allouées et le temps de prestation ;
c) la durée de la mission et son caractère éventuellement renouvelable ;
d) la formation exigée ;
e) les éventuels critères complémentaires définis sur proposition du coordonnateur de pôle.
L'appel prévoit une période minimum de dix jours ouvrables pour le dépôt des candidatures. L'appel est soumis à l'avis préalable, dans l'enseignement organisé par la Communauté française, du comité de concertation de base, dans l'enseignement officiel subventionné par la Communauté française, de la commission paritaire locale, et dans l'enseignement libre subventionné par la Communauté française, du conseil d'entreprise ou, de l'organe local de concertation sociale, ou à défaut, de la délégation syndicale.
Les périodes consacrées à l'exercice des missions précitées doivent être accrochées par le pouvoir organisateur à une fonction de recrutement telle que définie pour l'enseignement spécialisé par le décret du 11 avril 2014 précité, indépendamment du niveau d'enseignement de l'établissement, et pour laquelle le candidat dispose d'un titre requis ou à défaut, d'un titre suffisant ou à défaut, d'un titre de pénurie ou à défaut, d'un autre titre tels que fixés dans l'arrêté du gouvernement de la Communauté française du 5 juin 2014 relatif aux fonctions, titres de capacité et barèmes portant exécution des articles 7, 16, 50 et 263 du décret du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l'enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française.]1
Art. 6.2.6 -9.[1 Bij onenigheid over de toepassing van de bepalingen in deze afdeling betreffende de uitvoering van de procedures voor de samenstelling van multidisciplinaire teams, kan het geschil worden voorgelegd aan het bemiddelingsbureau van de paritaire commissie die bevoegd is voor het gesubsidieerd onderwijs en voor het [2 centrale overlegcommissie voor "Wallonie Bruxelles Enseignement" bedoeld in artikel 31/1van het bijzonder decreet van 7 februari 2019 tot oprichting van de openbare instelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap]2.]1
Art. 6.2.6 -9.[1 En cas de désaccord sur l'application des dispositions reprises à la présente section sur la mise en oeuvre des procédures présidant à la constitution des équipes pluridisciplinaires, le différend peut être évoqué devant le bureau de conciliation de la commission paritaire compétente dans l'enseignement subventionné et devant le [2 comité de concertation central pour Wallonie Bruxelles Enseignement visé à l'article 31/1 du décret spécial du 7 février 2019 portant création de l'organisme public chargé de la fonction de Pouvoir organisateur de l'Enseignement organisé par la Communauté française]2.]1
Art. 6.2.6 -10. [1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt in het gesubsidieerd officieel onderwijs onder "inrichtende macht" verstaan de overheden bedoeld in artikel 27bis van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van het statuut van het gesubsidieerd personeel in het gesubsidieerd officieel onderwijs.]1
Art. 6.2.6 -10. [1 Pour l'application de la présente section, dans l'enseignement officiel subventionné, il y a lieu d'entendre par pouvoir organisateur les autorités visées à l'article 27bis du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement officiel subventionné.]1
HOOFDSTUK VII. [1 - De digitale toepassing 'e-polen']1
CHAPITRE VII. [1 - De l'application numérique " e-pôles "]1
Art. 6.2.7 -1.[1 § 1. [2 ...]2 Een digitale toepassing "e-polen" aan om de volgende zaken te vergemakkelijken wordt gecreëerd:
1. de organisatie en het administratief en financieel beheer van territoriale polen;
2. de communicatie tussen de verschillende betrokken inrichtende machten en met de diensten van de regering.
§ 2. Met deze toepassing kunnen gegevens of categorieën geanonimiseerde gegevens [2 of persoonsgegevens]2 worden overgedragen die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen in deze Titel of elke andere wettelijke, decretale of reglementaire bepaling.
Hiermee kan men met name:
1. in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst sluiten en meedelen conform artikel 6.2.2-4;
2. in voorkomend geval, de specifieke partnerschapsovereenkomst(en) sluiten en meedelen conform artikel 6.2.2-5;
3. de samenwerkingsovereenkomst(en) sluiten en meedelen overeenkomstig artikel 6.2.2-6;
4. in voorkomend geval, het ambtsgebied bepalen en meedelen overeenkomstig artikel 6.2.2-8;
5. in voorkomend geval, een aanhangsel bij de partnerschapsovereenkomst of bij het ambtssgebied overeenkomen en meedelen conform artikel 6.2.6-1, § 3;
6. in voorkomend geval, een aanhangsel bij de specifieke partnerschapsovereenkomst overeenkomen en meedelen conform artikel 6.2.6-1, § 4;
7. aan de diensten van de regering de gegevens meedelen voor de sturing van het onderwijssysteem en de sturing van territoriale polen waarvan sprake in artikel 6.2.4-2, eerste lid;
8. van de regeringsdiensten de gegevens en indicatoren ontvangen die specifiek zijn voor de situatie van de territoriale pool en de samenwerkende scholen waarvan sprake in artikel 6.2.4-2, eerste lid;
9. een uitwisseling invoeren van geanonimiseerde gegevens betreffende de financiering van de territoriale pool waarvan sprake in hoofdstuk 5 tussen de inrichtende macht van de territoriale pool en de regeringsdiensten;
10. aan de regeringsdiensten en, in voorkomend geval, de inrichtende machten van de partnerscholen de geanonimiseerde gegevens meedelen betreffende de keuze van deambten en werklast uitgevoerd in toepassing van artikelen 6.2.6-2, eerste lid, en 6.2.6-4, tweede lid.
§ 3. De regering bepaalt de werkingsmodaliteiten, de toegangssvoorwaarden, het beheer van deze toegangen en de gebruikersprofielen.
§ 4. De toegang tot de toepassing "e-polen" is beveiligd door de infrastructuur voor het beheer en de controle van identiteiten en toegangen tot de informaticamiddelen van de Franse Gemeenschap. Hij is vergezeld van een gebruikershandleiding die de coderingsvoorschriften uitlegt.]1
1. de organisatie en het administratief en financieel beheer van territoriale polen;
2. de communicatie tussen de verschillende betrokken inrichtende machten en met de diensten van de regering.
§ 2. Met deze toepassing kunnen gegevens of categorieën geanonimiseerde gegevens [2 of persoonsgegevens]2 worden overgedragen die nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen in deze Titel of elke andere wettelijke, decretale of reglementaire bepaling.
Hiermee kan men met name:
1. in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst sluiten en meedelen conform artikel 6.2.2-4;
2. in voorkomend geval, de specifieke partnerschapsovereenkomst(en) sluiten en meedelen conform artikel 6.2.2-5;
3. de samenwerkingsovereenkomst(en) sluiten en meedelen overeenkomstig artikel 6.2.2-6;
4. in voorkomend geval, het ambtsgebied bepalen en meedelen overeenkomstig artikel 6.2.2-8;
5. in voorkomend geval, een aanhangsel bij de partnerschapsovereenkomst of bij het ambtssgebied overeenkomen en meedelen conform artikel 6.2.6-1, § 3;
6. in voorkomend geval, een aanhangsel bij de specifieke partnerschapsovereenkomst overeenkomen en meedelen conform artikel 6.2.6-1, § 4;
7. aan de diensten van de regering de gegevens meedelen voor de sturing van het onderwijssysteem en de sturing van territoriale polen waarvan sprake in artikel 6.2.4-2, eerste lid;
8. van de regeringsdiensten de gegevens en indicatoren ontvangen die specifiek zijn voor de situatie van de territoriale pool en de samenwerkende scholen waarvan sprake in artikel 6.2.4-2, eerste lid;
9. een uitwisseling invoeren van geanonimiseerde gegevens betreffende de financiering van de territoriale pool waarvan sprake in hoofdstuk 5 tussen de inrichtende macht van de territoriale pool en de regeringsdiensten;
10. aan de regeringsdiensten en, in voorkomend geval, de inrichtende machten van de partnerscholen de geanonimiseerde gegevens meedelen betreffende de keuze van deambten en werklast uitgevoerd in toepassing van artikelen 6.2.6-2, eerste lid, en 6.2.6-4, tweede lid.
§ 3. De regering bepaalt de werkingsmodaliteiten, de toegangssvoorwaarden, het beheer van deze toegangen en de gebruikersprofielen.
§ 4. De toegang tot de toepassing "e-polen" is beveiligd door de infrastructuur voor het beheer en de controle van identiteiten en toegangen tot de informaticamiddelen van de Franse Gemeenschap. Hij is vergezeld van een gebruikershandleiding die de coderingsvoorschriften uitlegt.]1
Art. 6.2.7 -1.[1 § 1er. Il est créé une application numérique dénommée " e-pôles " [2 ...]2 visant à faciliter :
1. l'organisation et la gestion administrative et financière des pôles territoriaux ;
2. la communication entre les différents pouvoirs organisateurs concernés entre eux et à l'égard des services du Gouvernement.
§ 2. Cette application permet le transfert de données ou catégories de données anonymisées [2 ou à caractère personnel]2 nécessaires à l'exécution des dispositions reprises dans le présent Titre ou de toute autre disposition légale, décrétale ou règlementaire.
Elle permet notamment :
1. de conclure et communiquer, le cas échéant, la convention de partenariat conformément à l'article 6.2.2-4 ;
2. de conclure et communiquer, le cas échéant, la ou les convention(s) de partenariat spécifique(s) conformément à l'article 6.2.2-5 ;
3. de conclure et communiquer la ou les convention(s) de coopération en application de l'article 6.2.2-6 ;
4. de fixer et communiquer, le cas échéant, le ressort en application de l'article 6.2.2-8 ;
5. de conclure et communiquer, le cas échéant, un avenant à la convention de partenariat ou au ressort conformément à l'article 6.2.6-1, § 3 ;
6. de conclure et communiquer, le cas échéant, un avenant à la convention de partenariat spécifique conformément à l'article 6.2.6-1, § 4 ;
7. de communiquer aux services du Gouvernement les données aux fins du pilotage du système éducatif et du pilotage des pôles territoriaux visées à l'article 6.2.4-2, alinéa 1er ;
8. de recevoir des services du Gouvernement les données et indicateurs propres à la situation du pôle territorial et de ses écoles coopérantes visés à l'article 6.2.4-2, alinéa 1er ;
9. de mettre en place un échange des données anonymisées relatives au financement du pôle territorial visé au chapitre 5 entre le pouvoir organisateur du pôle territorial et les services du Gouvernement ;
10. de communiquer aux services du Gouvernement et, le cas échéant, aux pouvoirs organisateurs des écoles partenaires les données anonymisées relatives au choix des fonctions et des volumes de charge effectué en application des articles 6.2.6-2, alinéa 1er, et 6.2.6-4, alinéa 2.
§ 3. Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement, les conditions d'accès, la gestion de ces accès et les profils d'utilisateur.
§ 4. L'accès à l'application " e-pôles " est sécurisé par l'infrastructure dédiée à la gestion et au contrôle des identités et des accès aux ressources informatiques de la Communauté française. Elle est accompagnée d'un guide d'utilisation qui explicite notamment les consignes d'encodage.]1
1. l'organisation et la gestion administrative et financière des pôles territoriaux ;
2. la communication entre les différents pouvoirs organisateurs concernés entre eux et à l'égard des services du Gouvernement.
§ 2. Cette application permet le transfert de données ou catégories de données anonymisées [2 ou à caractère personnel]2 nécessaires à l'exécution des dispositions reprises dans le présent Titre ou de toute autre disposition légale, décrétale ou règlementaire.
Elle permet notamment :
1. de conclure et communiquer, le cas échéant, la convention de partenariat conformément à l'article 6.2.2-4 ;
2. de conclure et communiquer, le cas échéant, la ou les convention(s) de partenariat spécifique(s) conformément à l'article 6.2.2-5 ;
3. de conclure et communiquer la ou les convention(s) de coopération en application de l'article 6.2.2-6 ;
4. de fixer et communiquer, le cas échéant, le ressort en application de l'article 6.2.2-8 ;
5. de conclure et communiquer, le cas échéant, un avenant à la convention de partenariat ou au ressort conformément à l'article 6.2.6-1, § 3 ;
6. de conclure et communiquer, le cas échéant, un avenant à la convention de partenariat spécifique conformément à l'article 6.2.6-1, § 4 ;
7. de communiquer aux services du Gouvernement les données aux fins du pilotage du système éducatif et du pilotage des pôles territoriaux visées à l'article 6.2.4-2, alinéa 1er ;
8. de recevoir des services du Gouvernement les données et indicateurs propres à la situation du pôle territorial et de ses écoles coopérantes visés à l'article 6.2.4-2, alinéa 1er ;
9. de mettre en place un échange des données anonymisées relatives au financement du pôle territorial visé au chapitre 5 entre le pouvoir organisateur du pôle territorial et les services du Gouvernement ;
10. de communiquer aux services du Gouvernement et, le cas échéant, aux pouvoirs organisateurs des écoles partenaires les données anonymisées relatives au choix des fonctions et des volumes de charge effectué en application des articles 6.2.6-2, alinéa 1er, et 6.2.6-4, alinéa 2.
§ 3. Le Gouvernement fixe les modalités de fonctionnement, les conditions d'accès, la gestion de ces accès et les profils d'utilisateur.
§ 4. L'accès à l'application " e-pôles " est sécurisé par l'infrastructure dédiée à la gestion et au contrôle des identités et des accès aux ressources informatiques de la Communauté française. Elle est accompagnée d'un guide d'utilisation qui explicite notamment les consignes d'encodage.]1
BIJLAGE.
ANNEXE.
Art. N. [1 BIJLAGE:
Indicateurs et valeurs de référence liés aux objectifs d'amélioration énoncés à l'article 1.5.2-2, alinéa 2.
Indicateurs et valeurs de référence liés aux objectifs d'amélioration énoncés à l'article 1.5.2-2, alinéa 2.
Art. N. [1 ANNEXE:
Indicateurs et valeurs de référence liés aux objectifs d'amélioration énoncés à l'article 1.5.2-2, alinéa 2.
Indicateurs et valeurs de référence liés aux objectifs d'amélioration énoncés à l'article 1.5.2-2, alinéa 2.
| Objectif d'amélioration | Indicateurs | Valeurs de référence |
| 1. Améliorer significativement les savoirs, les savoir-faire et les compétences des élèves | Indicateur 1.1: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences moyennes et des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA: 1.1.1: lecture 1.1.2: mathématiques 1.1.3: sciences | Valeur de référence 1.1: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 77,4% (2015) à 81% (2030) de 76,0% (2015) à 80% (2030) de 76,9% (2015) à 81% (2030) |
| Indicateur 1.2: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA: 1.2.1: lecture 1.2.2: mathématiques 1.2.3: sciences | Valeur de référence 1.2: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 5,9% (2015) à 11% (2030) de 10,0% (2015) à 14% (2030) de 5,3% (2015) à 10%(2030) | |
| Indicateur 1.3: Résultats aux évaluations externes dans l'ensemble des matières couvertes (français, mathématiques et éveil pour le CEB - français, mathématiques, sciences et langues modernes pour le CE1D) mesurés sur la base du résultat moyen de l'ensemble des élèves (en ce compris pour la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé) | Valeur de référence 1.3: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration importante attendue | |
| Indicateur 1.4: Part des jeunes ayant fréquenté la forme 3 de l'enseignement secondaire spécialisé et ayant obtenu un certificat de qualification | Valeur de référence 1.4: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration attendue | |
| Indicateur 1.5: Différences des résultats aux évaluations externes entre écoles exprimées de manière proportionnelle à la dispersion des résultats entre élèves: 1.5.1: CEB français 1.5.2: CEB mathématiques 1.5.3: CEB éveil 1.5.4: CE1D français 1.5.5: CE1D mathématiques 1.5.6: CE1D langues modernes 1.5.7: CE1D sciences | Valeur de référence 1.5: Passer: de 22,2% (2016-17) à 16% (2030-31) de 26,4% (2016-17) à 18% (2030-31) de 22,3% (2016-17) à 16% (2030-31) de 26,8% (2016-17) à 21% (2030-31) de 36,6% (2016-17) à 29% (2030-31) de 26,9% (2016-17) à 22% (2030-31) de 30,7% (2016-17) à 25% (2030-31) | |
| 2. Augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur | Indicateur 2: La part des jeunes entre 20 et 24 ans diplômés de l'enseignement secondaire supérieur parmi les jeunes résidant sur le territoire de la Fédération Wallonie-Bruxelles | Valeur de référence 2: Atteindre en 2030 l'objectif fixé au niveau européen, soit 85% de la population concernée (situation actuelle: 79% selon les chiffres d'Eurostat) |
| 3. Réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et des élèves les moins favorisés d'un point de vue socio-économique | Indicateur 3: La différence entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique aux tests PISA: 3.1: lecture 3.2: mathématiques 3.3: sciences | Valeur de référence 3: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 107,3 (2015) à 101 points (2030) de 106,6 (2015) à 95 points (2030) de 111,6 (2015) à 106 points (2030) |
| 4. Réduire progressivement le redoublement et le décrochage | Indicateur 4.1: Part des élèves considérés comme '' redoublants '' (est considéré comme '' redoublant '' tout élève qui est inscrit deux années scolaires successives dans la même année d'étude) une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant l'enseignement primaire ordinaire et les 6 premières années de l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 4.1: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030, passer: de 7,6% en 2016-17 à 3,8% en 2030-31 de façon à favoriser la réduction du retard scolaire (en primaire: passer de 3,0% à 1,5% et en secondaire: de 12% à 6%) de 17% d'élèves en retard en 5e primaire en 2016-17 à 10% en 2030-31 de 59% d'élèves en retard en 5e secondaire en 2016-17 à 40% en 2030-31 |
| Indicateur 4.2: Part des élèves considérés comme '' ayant décroché(1) '' une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant les 3e, 4e et 5e années secondaires de l'enseignement ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 4.2: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030: passer de 5,1% (2016-17) à 2,5% (2030-31) | |
| Indicateur 4.3: Part des élèves fréquentant l'enseignement spécialisé et résidant en Belgique qui ne sont plus inscrits dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française l'année scolaire suivante, alors qu'ils ont de 15 à 17 ans accomplis | Valeur de référence 4.3: Passer de 4,1% (2016-17) à 2,0% (2030-31) | |
| 5. Réduire les changements d'école au sein du tronc commun | Indicateur 5: Part des élèves changeant d'école(2) entre deux années scolaires successives parmi les élèves inscrits: 5.1: de la 1re à la 6e année primaire 5.2: de la 1re à la 3e année secondaire dans l'enseignement ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 5: Passer: Pour l'enseignement primaire: de 9,2% (2016-17) à 6,5% (2030-31) Pour l'enseignement secondaire: de 16,7% (2016-17) à 12,9% (2030-31) |
| 6. Augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire | Indicateur 6.1: Pourcentage d'élèves pris en charge dans l'enseignement spécialisé par rapport à la population scolaire totale | Valeur de référence 6.1: Passer de 4,1% (2016-17) à 3,6% (2030-31) |
| Indicateur 6.2: Part d'élèves inscrits dans l'enseignement spécialisé l'année t et inscrits dans l'enseignement ordinaire en t+1 | Valeur de référence 6.2: Pas de valeur chiffrée, augmentation attendue | |
| 7. Accroitre les indices du bien-être à l'école et du climat scolaire | Indicateur 7: A construire dans le cadre de la réalisation d'une enquête multidimensionnelle et systémique, réalisée tous les 5 ans auprès des différents publics de l'école [...] | Valeur de référence 7: à venir |
1.1.1: lecture 1.1.2: mathématiques
1.1.3: sciences Valeur de référence 1.1: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
de 77,4% (2015) à 81% (2030)
de 76,0% (2015) à 80% (2030)
de 76,9% (2015) à 81% (2030) Indicateur 1.2: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA:
1.2.1: lecture
1.2.2: mathématiques
1.2.3: sciences Valeur de référence 1.2: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
de 5,9% (2015) à 11% (2030)
de 10,0% (2015) à 14% (2030)
de 5,3% (2015) à 10%(2030)
Indicateur 1.3: Résultats aux évaluations externes dans l'ensemble des matières couvertes (français, mathématiques et éveil pour le CEB - français, mathématiques, sciences et langues modernes pour le CE1D) mesurés sur la base du résultat moyen de l'ensemble des élèves (en ce compris pour la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé) Valeur de référence 1.3: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration importante attendue
Indicateur 1.4: Part des jeunes ayant fréquenté la forme 3 de l'enseignement secondaire spécialisé et ayant obtenu un certificat de qualification Valeur de référence 1.4: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration attendue
Indicateur 1.5: Différences des résultats aux évaluations externes entre écoles exprimées de manière proportionnelle à la dispersion des résultats entre élèves:
1.5.1: CEB français
1.5.2: CEB mathématiques
1.5.3: CEB éveil
1.5.4: CE1D français
1.5.5: CE1D mathématiques
1.5.6: CE1D langues modernes
1.5.7: CE1D sciences Valeur de référence 1.5: Passer:
de 22,2% (2016-17) à 16% (2030-31)
de 26,4% (2016-17) à 18% (2030-31)
de 22,3% (2016-17) à 16% (2030-31)
de 26,8% (2016-17) à 21% (2030-31)
de 36,6% (2016-17) à 29% (2030-31)
de 26,9% (2016-17) à 22% (2030-31)
de 30,7% (2016-17) à 25% (2030-31)
2. Augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur Indicateur 2: La part des jeunes entre 20 et 24 ans diplômés de l'enseignement secondaire supérieur parmi les jeunes résidant sur le territoire de la Fédération Wallonie-Bruxelles Valeur de référence 2: Atteindre en 2030 l'objectif fixé au niveau européen, soit 85% de la population concernée (situation actuelle: 79% selon les chiffres d'Eurostat) 3. Réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et des élèves les moins favorisés d'un point de vue socio-économique Indicateur 3: La différence entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique aux tests PISA:
3.1: lecture
3.2: mathématiques
3.3: sciences Valeur de référence 3: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
de 107,3 (2015) à 101 points (2030)
de 106,6 (2015) à 95 points (2030)
de 111,6 (2015) à 106 points (2030) 4. Réduire progressivement le redoublement et le décrochage Indicateur 4.1: Part des élèves considérés comme '' redoublants '' (est considéré comme '' redoublant '' tout élève qui est inscrit deux années scolaires successives dans la même année d'étude) une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant l'enseignement primaire ordinaire et les 6 premières années de l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice Valeur de référence 4.1: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030, passer:
de 7,6% en 2016-17 à 3,8% en 2030-31 de façon à favoriser la réduction du retard scolaire (en primaire: passer de 3,0% à 1,5% et en secondaire: de 12% à 6%) de 17% d'élèves en retard en 5e primaire en 2016-17 à 10% en 2030-31
de 59% d'élèves en retard en 5e secondaire en 2016-17 à 40% en 2030-31 Indicateur 4.2: Part des élèves considérés comme '' ayant décroché(1) '' une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant les 3e, 4e et 5e années secondaires de l'enseignement ordinaire de plein exercice Valeur de référence 4.2: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030: passer de 5,1% (2016-17) à 2,5% (2030-31)
Indicateur 4.3: Part des élèves fréquentant l'enseignement spécialisé et résidant en Belgique qui ne sont plus inscrits dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française l'année scolaire suivante, alors qu'ils ont de 15 à 17 ans accomplis Valeur de référence 4.3: Passer de 4,1% (2016-17) à 2,0% (2030-31)
5. Réduire les changements d'école au sein du tronc commun Indicateur 5: Part des élèves changeant d'école(2) entre deux années scolaires successives parmi les élèves inscrits:
5.1: de la 1re à la 6e année primaire
5.2: de la 1re à la 3e année secondaire dans l'enseignement ordinaire de plein exercice Valeur de référence 5: Passer:
Pour l'enseignement primaire: de 9,2% (2016-17) à 6,5% (2030-31)
Pour l'enseignement secondaire: de 16,7% (2016-17) à 12,9% (2030-31) 6. Augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire Indicateur 6.1: Pourcentage d'élèves pris en charge dans l'enseignement spécialisé par rapport à la population scolaire totale Valeur de référence 6.1: Passer de 4,1% (2016-17) à 3,6% (2030-31) Indicateur 6.2: Part d'élèves inscrits dans l'enseignement spécialisé l'année t et inscrits dans l'enseignement ordinaire en t+1 Valeur de référence 6.2: Pas de valeur chiffrée, augmentation attendue
7. Accroitre les indices du bien-être à l'école et du climat scolaire Indicateur 7: A construire dans le cadre de la réalisation d'une enquête multidimensionnelle et systémique, réalisée tous les 5 ans auprès des différents publics de l'école [...] Valeur de référence 7: à venir
]1
Modifications
| Objectif d'amélioration | Indicateurs | Valeurs de référence |
| 1. Améliorer significativement les savoirs, les savoir-faire et les compétences des élèves | Indicateur 1.1: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences moyennes et des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA: 1.1.1: lecture 1.1.2: mathématiques 1.1.3: sciences | Valeur de référence 1.1: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 77,4% (2015) à 81% (2030) de 76,0% (2015) à 80% (2030) de 76,9% (2015) à 81% (2030) |
| Indicateur 1.2: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA: 1.2.1: lecture 1.2.2: mathématiques 1.2.3: sciences | Valeur de référence 1.2: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 5,9% (2015) à 11% (2030) de 10,0% (2015) à 14% (2030) de 5,3% (2015) à 10%(2030) | |
| Indicateur 1.3: Résultats aux évaluations externes dans l'ensemble des matières couvertes (français, mathématiques et éveil pour le CEB - français, mathématiques, sciences et langues modernes pour le CE1D) mesurés sur la base du résultat moyen de l'ensemble des élèves (en ce compris pour la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé) | Valeur de référence 1.3: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration importante attendue | |
| Indicateur 1.4: Part des jeunes ayant fréquenté la forme 3 de l'enseignement secondaire spécialisé et ayant obtenu un certificat de qualification | Valeur de référence 1.4: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration attendue | |
| Indicateur 1.5: Différences des résultats aux évaluations externes entre écoles exprimées de manière proportionnelle à la dispersion des résultats entre élèves: 1.5.1: CEB français 1.5.2: CEB mathématiques 1.5.3: CEB éveil 1.5.4: CE1D français 1.5.5: CE1D mathématiques 1.5.6: CE1D langues modernes 1.5.7: CE1D sciences | Valeur de référence 1.5: Passer: de 22,2% (2016-17) à 16% (2030-31) de 26,4% (2016-17) à 18% (2030-31) de 22,3% (2016-17) à 16% (2030-31) de 26,8% (2016-17) à 21% (2030-31) de 36,6% (2016-17) à 29% (2030-31) de 26,9% (2016-17) à 22% (2030-31) de 30,7% (2016-17) à 25% (2030-31) | |
| 2. Augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur | Indicateur 2: La part des jeunes entre 20 et 24 ans diplômés de l'enseignement secondaire supérieur parmi les jeunes résidant sur le territoire de la Fédération Wallonie-Bruxelles | Valeur de référence 2: Atteindre en 2030 l'objectif fixé au niveau européen, soit 85% de la population concernée (situation actuelle: 79% selon les chiffres d'Eurostat) |
| 3. Réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique | Indicateur 3: La différence entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique aux tests PISA: 3.1: lecture 3.2: mathématiques 3.3: sciences | Valeur de référence 3: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer: de 107,3 (2015) à 101 points (2030) de 106,6 (2015) à 95 points (2030) de 111,6 (2015) à 106 points (2030) |
| 4. Réduire progressivement le redoublement et le décrochage | Indicateur 4.1: Part des élèves considérés comme '' redoublants '' (est considéré comme '' redoublant '' tout élève qui est inscrit deux années scolaires successives dans la même année d'étude) une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant l'enseignement primaire ordinaire et les 6 premières années de l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 4.1: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030, passer: de 7,6% en 2016-17 à 3,8% en 2030-31 de façon à favoriser la réduction du retard scolaire (en primaire: passer de 3,0% à 1,5% et en secondaire: de 12% à 6%) de 17% d'élèves en retard en 5e primaire en 2016-17 à 10% en 2030-31 de 59% d'élèves en retard en 5e secondaire en 2016-17 à 40% en 2030-31 |
| Indicateur 4.2: Part des élèves considérés comme '' ayant décroché(1) '' une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant les 3e, 4e et 5e années secondaires de l'enseignement ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 4.2: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030: passer de 5,1% (2016-17) à 2,5% (2030-31) | |
| Indicateur 4.3: Part des élèves fréquentant l'enseignement spécialisé et résidant en Belgique qui ne sont plus inscrits dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française l'année scolaire suivante, alors qu'ils ont de 15 à 17 ans accomplis | Valeur de référence 4.3: Passer de 4,1% (2016-17) à 2,0% (2030-31) | |
| 5. Réduire les changements d'école au sein du tronc commun | Indicateur 5: Part des élèves changeant d'école(2) entre deux années scolaires successives parmi les élèves inscrits: 5.1: de la 1re à la 6e année primaire 5.2: de la 1re à la 3e année secondaire dans l'enseignement ordinaire de plein exercice | Valeur de référence 5: Passer: Pour l'enseignement primaire: de 9,2% (2016-17) à 6,5% (2030-31) Pour l'enseignement secondaire: de 16,7% (2016-17) à 12,9% (2030-31) |
| 6. Augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire | Indicateur 6.1: Pourcentage d'élèves pris en charge dans l'enseignement spécialisé par rapport à la population scolaire totale | Valeur de référence 6.1: Passer de 4,1% (2016-17) à 3,6% (2030-31) |
| Indicateur 6.2: Part d'élèves inscrits dans l'enseignement spécialisé l'année t et inscrits dans l'enseignement ordinaire en t+1 | Valeur de référence 6.2: Pas de valeur chiffrée, augmentation attendue | |
| 7. Accroitre les indices du bien-être à l'école et du climat scolaire | Indicateur 7: A construire dans le cadre de la réalisation d'une enquête multidimensionnelle et systémique, réalisée tous les 5 ans auprès des différents publics de l'école [...] | Valeur de référence 7: à venir |
1.1.1: lecture 1.1.2: mathématiques
1.1.3: sciences Valeur de référence 1.1: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
de 77,4% (2015) à 81% (2030)
de 76,0% (2015) à 80% (2030)
de 76,9% (2015) à 81% (2030) Indicateur 1.2: Part des jeunes de 15 ans qui possèdent des compétences de haut niveau dans chacun des domaines couverts par PISA:
1.2.1: lecture
1.2.2: mathématiques
1.2.3: sciences Valeur de référence 1.2: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
de 5,9% (2015) à 11% (2030)
de 10,0% (2015) à 14% (2030)
de 5,3% (2015) à 10%(2030)
Indicateur 1.3: Résultats aux évaluations externes dans l'ensemble des matières couvertes (français, mathématiques et éveil pour le CEB - français, mathématiques, sciences et langues modernes pour le CE1D) mesurés sur la base du résultat moyen de l'ensemble des élèves (en ce compris pour la forme 4 de l'enseignement secondaire spécialisé) Valeur de référence 1.3: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration importante attendue
Indicateur 1.4: Part des jeunes ayant fréquenté la forme 3 de l'enseignement secondaire spécialisé et ayant obtenu un certificat de qualification Valeur de référence 1.4: Pas de valeur chiffrée définie ; amélioration attendue
Indicateur 1.5: Différences des résultats aux évaluations externes entre écoles exprimées de manière proportionnelle à la dispersion des résultats entre élèves:
1.5.1: CEB français
1.5.2: CEB mathématiques
1.5.3: CEB éveil
1.5.4: CE1D français
1.5.5: CE1D mathématiques
1.5.6: CE1D langues modernes
1.5.7: CE1D sciences Valeur de référence 1.5: Passer:
de 22,2% (2016-17) à 16% (2030-31)
de 26,4% (2016-17) à 18% (2030-31)
de 22,3% (2016-17) à 16% (2030-31)
de 26,8% (2016-17) à 21% (2030-31)
de 36,6% (2016-17) à 29% (2030-31)
de 26,9% (2016-17) à 22% (2030-31)
de 30,7% (2016-17) à 25% (2030-31)
2. Augmenter la part des jeunes diplômés de l'enseignement secondaire supérieur Indicateur 2: La part des jeunes entre 20 et 24 ans diplômés de l'enseignement secondaire supérieur parmi les jeunes résidant sur le territoire de la Fédération Wallonie-Bruxelles Valeur de référence 2: Atteindre en 2030 l'objectif fixé au niveau européen, soit 85% de la population concernée (situation actuelle: 79% selon les chiffres d'Eurostat) 3. Réduire les différences entre les résultats des élèves les plus favorisés et des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique Indicateur 3: La différence entre les résultats des élèves les plus favorisés et ceux des élèves les moins favorisés d'un point de vue socioéconomique aux tests PISA:
3.1: lecture
3.2: mathématiques
3.3: sciences Valeur de référence 3: Atteindre la moyenne des pays voisins (Pays-Bas, Allemagne, France, Luxembourg, Royaume-Uni en incluant la Flandre) aux tests PISA, ce qui signifie, passer:
de 107,3 (2015) à 101 points (2030)
de 106,6 (2015) à 95 points (2030)
de 111,6 (2015) à 106 points (2030) 4. Réduire progressivement le redoublement et le décrochage Indicateur 4.1: Part des élèves considérés comme '' redoublants '' (est considéré comme '' redoublant '' tout élève qui est inscrit deux années scolaires successives dans la même année d'étude) une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant l'enseignement primaire ordinaire et les 6 premières années de l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice Valeur de référence 4.1: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030, passer:
de 7,6% en 2016-17 à 3,8% en 2030-31 de façon à favoriser la réduction du retard scolaire (en primaire: passer de 3,0% à 1,5% et en secondaire: de 12% à 6%) de 17% d'élèves en retard en 5e primaire en 2016-17 à 10% en 2030-31
de 59% d'élèves en retard en 5e secondaire en 2016-17 à 40% en 2030-31 Indicateur 4.2: Part des élèves considérés comme '' ayant décroché(1) '' une année scolaire donnée, parmi les élèves fréquentant les 3e, 4e et 5e années secondaires de l'enseignement ordinaire de plein exercice Valeur de référence 4.2: Diminution de 50% par rapport à la situation actuelle à l'horizon 2030: passer de 5,1% (2016-17) à 2,5% (2030-31)
Indicateur 4.3: Part des élèves fréquentant l'enseignement spécialisé et résidant en Belgique qui ne sont plus inscrits dans une école organisée ou subventionnée par la Communauté française l'année scolaire suivante, alors qu'ils ont de 15 à 17 ans accomplis Valeur de référence 4.3: Passer de 4,1% (2016-17) à 2,0% (2030-31)
5. Réduire les changements d'école au sein du tronc commun Indicateur 5: Part des élèves changeant d'école(2) entre deux années scolaires successives parmi les élèves inscrits:
5.1: de la 1re à la 6e année primaire
5.2: de la 1re à la 3e année secondaire dans l'enseignement ordinaire de plein exercice Valeur de référence 5: Passer:
Pour l'enseignement primaire: de 9,2% (2016-17) à 6,5% (2030-31)
Pour l'enseignement secondaire: de 16,7% (2016-17) à 12,9% (2030-31) 6. Augmenter progressivement l'inclusion des élèves à besoins spécifiques dans l'enseignement ordinaire Indicateur 6.1: Pourcentage d'élèves pris en charge dans l'enseignement spécialisé par rapport à la population scolaire totale Valeur de référence 6.1: Passer de 4,1% (2016-17) à 3,6% (2030-31) Indicateur 6.2: Part d'élèves inscrits dans l'enseignement spécialisé l'année t et inscrits dans l'enseignement ordinaire en t+1 Valeur de référence 6.2: Pas de valeur chiffrée, augmentation attendue
7. Accroitre les indices du bien-être à l'école et du climat scolaire Indicateur 7: A construire dans le cadre de la réalisation d'une enquête multidimensionnelle et systémique, réalisée tous les 5 ans auprès des différents publics de l'école [...] Valeur de référence 7: à venir
]1