Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
13 APRIL 2019. - BURGERLIJK WETBOEK - BOEK 8 : " Bewijs "(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-05-2019 en tekstbijwerking tot 29-03-2024)
Titre
13 AVRIL 2019. - CODE CIVIL - LIVRE 8 : " La preuve "(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 14-05-2019 et mise à jour au 29-03-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (64)
Texte (64)
Boek 8. - Bewijs
Livre 8. La preuve
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Chapitre 1er. Dispositions générales
Afdeling 1. Definities
Section 1re. Définitions
Art. 8.1. Definities
  Wordt verstaan onder:
  1° geschrift: een geheel van alfabetische tekens of van enige andere verstaanbare tekens aangebracht op een drager die de mogelijkheid biedt toegang ertoe te hebben gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen en waarbij de integriteit ervan wordt beschermd, welke ook de drager en de transmissiemogelijkheden zijn;
  2° handtekening: een teken of een opeenvolging van tekens, aangebracht met de hand, elektronisch of via ieder ander procedé, waarmee een persoon zich identificeert en waaruit zijn wilsuiting blijkt;
  3° elektronische handtekening: een handtekening conform artikel 3,10° tot 3,12° van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG;
  4° onderhandse akte: een geschrift dat rechtsgevolgen beoogt, dat door de partij(en) ondertekend wordt met de bedoeling om met de inhoud ervan in te stemmen, en dat geen authentieke akte is;
  5° authentieke akte: een geschrift dat in de wettelijke vorm is verleden voor een openbare of ministerieel ambtenaar die de bevoegdheid en hoedanigheid heeft om te instrumenteren;
  6° ondertekend geschrift: elke onderhandse of authentieke akte;
  7° begin van bewijs door geschrift: elk geschrift dat uitgaat van degene die een rechtshandeling betwist of van degene die hij vertegenwoordigt, en waardoor de aangevoerde rechtshandeling waarschijnlijk wordt gemaakt;
  8° getuigenis: een verklaring afgelegd door een derde onder de voorwaarden van de artikelen 915 en volgende en 961/1 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek;
  9° feitelijk vermoeden: een bewijsmiddel waarbij de rechter het bestaan van één of meer onbekende feiten afleidt uit het voorhanden zijn van één of meer bekende feiten;
  10° bekentenis: een erkenning door een persoon of door haar bijzonder gevolmachtigde vertegenwoordiger van een feit dat rechtsgevolgen tegen hem kan hebben;
  11° samengestelde bekentenis: een bekentenis die gepaard gaat met verduidelijkingen of voorbehouden die van aard zijn om de rechtsgevolgen ervan teniet te doen of te beperken;
  12° eed: een plechtige verklaring van een partij voor een rechter waarbij zij de waarachtigheid van haar beweringen bevestigt;
  13° toelaatbaarheid: de verenigbaarheid van het bewijs met de regels in dit boek die bepalen onder welke voorwaarden een bepaald bewijsmiddel kan uitmaken van een betwist feit;
  14° bewijswaarde: de mate waarin een bewijselement de rechter overtuigt;
  15° wettelijke bewijswaarde: de mate waarin een bewijsmiddel volgens de wet bewijs oplevert en de rechter en de partijen door dit bewijsmiddel gebonden zijn.
Art. 8.1. Définitions
  On entend par :
  1° écrit: un ensemble de signes alphabétiques ou de tous autres signes intelligibles apposé sur un support permettant d'y accéder pendant un laps de temps adapté aux fins auxquelles les informations sont destinées et de préserver leur intégrité, quels que soient le support et les modalités de transmission ;
  2° signature: un signe ou une suite de signes tracés à la main, par voie électronique ou par un autre procédé, par lesquels une personne s'identifie et manifeste sa volonté ;
  3° signature électronique: une signature conforme aux articles 3,10° à 3,12° du Règlement (UE) n° 910/2014 du Parlement européen et du Conseil du 23 juillet 2014 sur l'identification électronique et les services de confiance pour les transactions électroniques au sein du marché intérieur et abrogeant la Directive 1999/93/CE ;
  4° acte sous signature privée: un écrit établi en vue de créer des conséquences juridiques, signé par la ou les parties, avec l'intention de s'en approprier le contenu, et qui n'est pas un acte authentique ;
  5° acte authentique: un écrit reçu, avec les solennités requises, par un officier public ou ministériel ayant compétence et qualité pour instrumenter ;
  6° écrit signé : tout acte authentique ou sous signature privée ;
  7° commencement de preuve par écrit: tout écrit qui, émanant de celui qui conteste un acte juridique ou de celui qu'il représente, rend vraisemblable l'acte juridique allégué ;
  8° témoignage : une déclaration faite par un tiers dans les conditions des articles 915 et suivants et 961/1 et suivants du Code judiciaire ;
  9° présomption de fait: un mode de preuve par lequel le juge déduit l'existence d'un ou plusieurs faits inconnus à partir d'un ou plusieurs faits connus ;
  10° aveu: une reconnaissance par une personne ou son représentant spécialement mandaté d'un fait de nature à produire contre elle des conséquences juridiques ;
  11° aveu complexe: un aveu assorti de précisions ou réserves qui en neutralisent ou réduisent les conséquences juridiques ;
  12° serment: une déclaration solennelle d'une partie devant un juge, par laquelle elle affirme la véracité de ses allégations ;
  13° admissibilité: la conformité de la preuve avec les règles du présent livre, qui précisent à quelles conditions un mode de preuve peut constituer la preuve d'un fait contesté ;
  14° valeur probante: la mesure dans laquelle un élément de preuve convainc le juge ;
  15° force probante: la mesure dans laquelle un mode de preuve fait preuve selon la loi et dans laquelle le juge et les parties sont liés par ce mode de preuve.
Afdeling 2. Aanvullend karakter van de bewijsregels
Section 2. Caractère supplétif des règles relatives à la preuve
Art. 8.2. Algemene regel
  Behoudens de in dit boek opgenomen definities en behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, zijn alle regels van dit boek van aanvullend recht.
Art. 8.2. Règle générale
  Sauf les définitions prévues dans le présent livre et hormis les cas où la loi en dispose autrement, toutes les règles du présent livre sont supplétives.
Afdeling 3. Voorwerp van het bewijs
Section 3. L'objet de la preuve
Art. 8.3. Algemene regel
  Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, moeten feiten of rechtshandelingen worden bewezen wanneer ze aangevoerd en betwist zijn.
  Algemeen bekende feiten of ervaringsregels moeten niet bewezen worden.
  Het recht, zelfs buitenlands, moet niet bewezen worden.
Art. 8.3. Règle générale
  Hormis les cas où la loi en dispose autrement, les faits ou actes juridiques doivent être prouvés lorsqu'ils sont allégués et contestés.
  Les faits notoires ou les règles d'expérience commune ne doivent pas être prouvés.
  Le droit, même étranger, ne doit pas être prouvé.
Afdeling 4. Bewijslast
Section 4. La charge de la preuve
Art. 8.4. Regels die de bewijslast bepalen
  Hij die meent een ander in rechte te kunnen aanspreken, moet de rechtshandelingen of feiten bewijzen die daaraan ten grondslag liggen.
  Hij die beweert bevrijd te zijn, moet de rechtshandelingen of feiten bewijzen die zijn bewering ondersteunen.
  Alle partijen zijn gehouden om mee te werken aan de bewijsvoering.
  In geval van twijfel wordt hij die de door hem beweerde rechtshandelingen of feiten moet bewijzen, in het ongelijk gesteld, tenzij de wet anders bepaalt.
  De rechter kan, bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, in het licht van uitzonderlijke omstandigheden, bepalen wie de bewijslast draagt wanneer de toepassing van de in de vorige leden opgelegde regels kennelijk onredelijk zou zijn. De rechter kan slechts gebruik maken van deze mogelijkheid wanneer hij alle nuttige onderzoeksmaatregelen heeft bevolen en erover gewaakt heeft dat de partijen meewerken aan de bewijsvoering, zonder op die manier voldoende bewijs te verkrijgen.
Art. 8.4. Règles déterminant la charge de la preuve
  Celui qui veut faire valoir une prétention en justice doit prouver les actes juridiques ou faits qui la fondent.
  Celui qui se prétend libéré doit prouver les actes juridiques ou faits qui soutiennent sa prétention.
  Toutes les parties doivent collaborer à l'administration de la preuve.
  En cas de doute, celui qui a la charge de prouver les actes juridiques ou faits allégués par lui succombe au procès, sauf si la loi en dispose autrement.
  Le juge peut déterminer, par un jugement spécialement motivé, dans des circonstances exceptionnelles, qui supporte la charge de prouver lorsque l'application des règles énoncées aux alinéas précédents serait manifestement déraisonnable. Le juge ne peut faire usage de cette faculté que s'il a ordonné toutes les mesures d'instruction utiles et a veillé à ce que les parties collaborent à l'administration de la preuve, sans pour autant obtenir de preuve suffisante.
Afdeling 5. Bewijsstandaard
Section 5. Degré de preuve
Art. 8.5. Algemene regel - zeker bewijs
  Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, moet het bewijs geleverd worden met een redelijke mate van zekerheid.
Art. 8.5. Règle générale - preuve certaine
  Hormis les cas où la loi en dispose autrement, la preuve doit être rapportée avec un degré raisonnable de certitude.
Art. 8.6. Bewijs door waarschijnlijkheid
  Onverminderd de verplichting tot medewerking van alle partijen aan de bewijsvoering, kan hij die de bewijslast draagt van een negatief feit, genoegen nemen met het aantonen van de waarschijnlijkheid van dat feit.
  Hetzelfde geldt voor positieve feiten waarvan het vanwege de aard zelf van het te bewijzen feit niet mogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen.
Art. 8.6. Preuve par vraisemblance
  Sans préjudice de l'obligation de toutes les parties de collaborer à l'administration de la preuve, celui qui supporte la charge de la preuve d'un fait négatif peut se contenter d'établir la vraisemblance de ce fait.
  La même règle vaut pour les faits positifs dont, par la nature même du fait à prouver, il n'est pas possible ou pas raisonnable d'exiger une preuve certaine.
Afdeling 6. Wettelijke vermoedens
Section 6. Présomptions légales
Art. 8.7. Werking van de wettelijke vermoedens
  Het wettelijk vermoeden dat een wet met bepaalde rechtshandelingen of feiten verbindt, wijzigt het voorwerp van het bewijs of stelt, in voorkomend geval, degene ten voordele van wie het bestaat, ervan vrij het bewijs ervan te leveren.
  Het wettelijk vermoeden kan weerlegd worden, behalve:
  1° wanneer de wet anders bepaalt;
  2° wanneer dit vermoeden tot nietigheid van een rechtshandeling leidt;
  3° wanneer dit vermoeden tot de onontvankelijkheid van een vordering in rechte leidt.
Art. 8.7. Effet des présomptions légales
  La présomption légale qu'une loi attache à certains actes juridiques ou faits modifie l'objet de la preuve ou, le cas échéant, dispense celui au profit duquel elle existe d'en rapporter la preuve.
  La présomption légale peut être renversée sauf :
  1° lorsque la loi en dispose autrement ;
  2° lorsque cette présomption entraine la nullité d'un acte juridique ;
  3° lorsque cette présomption entraine l'irrecevabilité d'une action.
Hoofdstuk 2. Toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen
Chapitre 2. L'admissibilité des modes de preuve
Afdeling 1. Algemene bepalingen
Section 1re. Dispositions générales
Art. 8.8. Vrij bewijsstelsel
  Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, kan het bewijs met alle bewijsmiddelen worden geleverd.
Art. 8.8. Preuve libre
  Hormis les cas où la loi en dispose autrement, la preuve peut être apportée par tous modes de preuve.
Art. 8.9. Gereglementeerd bewijsstelsel
  § 1. De rechtshandeling met betrekking tot een som of een waarde die gelijk is aan of hoger is dan 3 500,00 euro, moet door de partijen worden bewezen door een ondertekend geschrift.
  Dat bedrag kan worden aangepast bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad in het licht van de evolutie van de levenskosten of de sociale noden.
  Het bewijs boven of tegen een ondertekend geschrift kan enkel worden geleverd door een ander ondertekend geschrift, zelfs indien de som of de waarde dat bedrag niet te boven gaat.
  § 2. Bij een vordering in rechte is de waarde die in rekening moet worden genomen deze van de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de vordering.
  § 3. Voor duurcontracten is de waarde die in rekening moet worden genomen, de totale waarde van de vergoedingen van de prestaties voor een maximale duur van één jaar.
  § 4. Wanneer de waardering van het voorwerp van de handeling onmogelijk is, omdat de waarde niet bepaald of bepaalbaar is tijdens het ontstaan van de rechtshandeling, mag het bewijs geleverd worden met alle bewijsmiddelen.
Art. 8.9. Preuve réglementée
  § 1er. L'acte juridique portant sur une somme ou une valeur égale ou supérieure à 3 500,00 euros doit être prouvé par les parties par un écrit signé.
  Ce montant peut être adapté par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, en fonction de l'évolution du coût de la vie ou des nécessités sociales.
  Il ne peut être prouvé outre ou contre un écrit signé, même si la somme ou la valeur n'excède pas ce montant, que par un autre écrit signé.
  § 2. En cas de demande en justice, la valeur à prendre en considération est celle de l'acte juridique qui fonde la demande.
  § 3. Pour les contrats à exécution successive, la valeur à prendre en considération est la valeur totale des rémunérations des prestations pour une durée maximale d'une année.
  § 4. Lorsque l'évaluation de l'objet de l'acte juridique est impossible, parce que la valeur n'est ni déterminée ni déterminable lors de la conclusion de l'acte juridique, la preuve peut être rapportée par tous modes de preuve.
Afdeling 2. Uitzonderingen op het gereglementeerde bewijsstelsel
Section 2. Exceptions à la preuve réglementée
Art. 8.10. Bewijs van eenzijdige rechtshandelingen
  In afwijking van artikel 8.9 en onder voorbehoud van de uitzonderingen bepaald in de wet, kan het bewijs van een eenzijdige rechtshandeling met alle bewijsmiddelen worden geleverd.
  De datum van de eenzijdige rechtshandeling wordt geregeld door artikel 8.22.
  Het bewijs van een rechtshandeling houdende een eenzijdige verbintenis tot betalen waarbij een persoon zich tegenover een andere verbindt om hem een geldsom te betalen of hem een zekere hoeveelheid vervangbare zaken te leveren, is onderworpen aan artikel 8.21.
Art. 8.10. Preuve des actes juridiques unilatéraux
  Par dérogation à l'article 8.9 et sous réserve des exceptions prévues par la loi, la preuve d'un acte juridique unilatéral peut être rapportée par tous modes de preuve.
  La date de l'acte unilatéral est régie par l'article 8.22.
  La preuve d'un engagement unilatéral de payer par lequel une personne s'engage envers une autre à lui payer une somme d'argent ou à lui livrer une certaine quantité de choses fongibles est soumise à l'article 8.21.
Art. 8.11. Bewijs door en tegen ondernemingen
  § 1. Bewijs kan tussen ondernemingen of tegen ondernemingen, zoals omschreven in artikel I.1, eerste lid van het Wetboek economisch recht worden geleverd door alle bewijsmiddelen, behalve in de uitzonderingen die vastgesteld zijn voor bijzondere gevallen.
  De in het eerste lid opgelegde regel is niet van toepassing op de ondernemingen wanneer zij willen bewijzen tegen een partij die geen onderneming is. Partijen die geen onderneming zijn en die tegen een onderneming wensen te bewijzen, kunnen alle bewijsmiddelen gebruiken.
  De in het eerste lid opgelegde regel is evenmin van toepassing op natuurlijke personen die een onderneming uitoefenen ter zake van het bewijs van rechtshandelingen die kennelijk vreemd zijn aan de onderneming.
  § 2. De boekhouding van een onderneming heeft slechts een wettelijke bewijswaarde tegen een andere onderneming indien de vermeldingen in de boekhouding van de onderscheiden partijen overeenstemmend zijn. In alle andere gevallen oordeelt de rechter vrij over de bewijswaarde van de boekhouding.
  De boekhouding van een onderneming levert geen wettelijke bewijswaarde op tegen personen die geen onderneming zijn.
  De boekhouding van een onderneming mag worden ingeroepen tegen deze onderneming. Deze boekhouding mag niet ten nadele van die onderneming worden gesplitst, behalve wanneer ze niet op regelmatige wijze gehouden is.
  § 3. De rechter kan op verzoek of ambtshalve in de loop van een geding overlegging bevelen van het geheel of van een gedeelte van de boekhouding van een onderneming betreffende het te onderzoeken geschil. De rechter kan daarbij maatregelen opleggen om de vertrouwelijkheid van de desbetreffende stukken te vrijwaren.
  § 4. Behoudens tegenbewijs, levert een door een onderneming aanvaarde of niet binnen een redelijke termijn betwiste factuur tegen deze onderneming bewijs op van de aangevoerde rechtshandeling.
  Het gebrek aan betwisting van een factuur door een persoon die geen onderneming is, kan niet worden beschouwd als een aanvaarding van die factuur, behalve wanneer deze afwezigheid van betwisting een omstandig stilzwijgen uitmaakt. De uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding van een factuur door een persoon die geen onderneming is, maakt een feitelijk vermoeden uit. Iedere overeenkomst die afwijkt van de regels in dit lid en afgesloten is voor het ontstaan van het geschil, is nietig.
Art. 8.11. Preuve par et contre les entreprises
  § 1er. Contre des entreprises ou entre entreprises, telles que définies à l'article I.1, alinéa 1er, du Code de droit économique, la preuve peut être apportée par tout modes de preuve, sauf exception établie pour des cas particuliers.
  La règle énoncée à l'alinéa 1er ne s'applique pas aux entreprises lorsqu'elles entendent prouver contre une partie qui n'est pas une entreprise. Les parties qui ne sont pas une entreprise qui souhaitent prouver contre une entreprise peuvent utiliser tous modes de preuve.
  La règle énoncée à l'alinéa 1er ne s'applique pas non plus, à l'égard des personnes physiques exerçant une entreprise, à la preuve des actes juridiques manifestement étrangers à l'entreprise.
  § 2. La comptabilité d'une entreprise n'a de force probante contre une autre entreprise que si les mentions de la comptabilité des deux parties sont concordantes. Dans tous les autres cas, le juge apprécie librement la valeur probante de la comptabilité.
  La comptabilité d'une entreprise n'a pas de force probante contre des personnes qui ne sont pas des entreprises.
  La comptabilité d'une entreprise peut être invoquée contre cette entreprise. Cette comptabilité ne peut être divisée contre l'entreprise, sauf si elle n'est pas tenue régulièrement.
  § 3. Le juge peut, sur demande ou d'office, au cours d'un procès ordonner la production de tout ou partie de la comptabilité d'une entreprise concernant le litige à examiner. Le juge peut en outre imposer des mesures afin de garantir la confidentialité des pièces concernées.
  § 4. Sauf preuve contraire, une facture acceptée par une entreprise ou non contestée dans un délai raisonnable fait preuve contre l'entreprise de l'acte juridique allégué.
  Une facture non contestée par une personne qui n'est pas une entreprise ne peut être considérée comme acceptée, sauf si cette absence de contestation constitue un silence circonstancié. Une facture acceptée, expressément ou tacitement, par une personne qui n'est pas une entreprise constitue une présomption de fait. Est nulle toute convention qui déroge aux règles du présent alinéa, conclue avant la naissance du litige.
Art. 8.12. Onmogelijkheid om te bewijzen
  De in artikel 8.9 bedoelde regels lijden uitzondering in geval van materiële of morele onmogelijkheid zich een akte te verschaffen of indien het gebruikelijk is geen akte op te stellen.
  Hetzelfde geldt wanneer de akte verloren is gegaan door overmacht.
Art. 8.12. Impossibilité de prouver
  Les règles prévues à l'article 8.9 reçoivent exception en cas d'impossibilité matérielle ou morale de se procurer un acte ou s'il est d'usage de ne pas établir un acte.
  Il en va de même lorsque l'acte a été perdu par force majeure.
Art. 8.13. Andere uitzonderingen
  In afwijking van artikel 8.9, kan het ondertekend geschrift worden vervangen door een bekentenis, een beslissende eed of een begin van bewijs door geschrift voor zover dit laatste wordt aangevuld met een ander bewijsmiddel.
Art. 8.13. Autres exceptions
  Par dérogation à l'article 8.9, il peut être suppléé à l'écrit signé par un aveu, un serment décisoire ou un commencement de preuve par écrit, pour autant que ce dernier soit corroboré par un autre mode de preuve.
Art. 8.14. Bewijs door en tegen derden
  Derden kunnen het bewijs van een rechtshandeling met alle bewijsmiddelen leveren.
  Onverminderd artikel 8.22, kan een partij het bewijs van een rechtshandeling ten aanzien van derden leveren met alle bewijsmiddelen.
Art. 8.14. Preuve par et contre les tiers
  Les tiers peuvent rapporter la preuve d'un acte juridique par tous modes de preuve.
  Sans préjudice de l'article 8.22, la preuve d'un acte juridique peut être rapportée par une partie à l'égard des tiers par tous modes de preuve.
Hoofdstuk 3. Bewijsmiddelen
Chapitre 3. Les modes de preuve
Afdeling 1. Bewijs door ondertekend geschrift
Section 1re. La preuve par écrit signé
Onderafdeling 1. Authentieke akte
Sous-section 1re. L'acte authentique
Art. 8.15. Drager van de authentieke akte
  De authentieke akte mag op elke drager geplaatst worden, mits ze opgemaakt en bewaard wordt overeenkomstig de door de wet of de Koning, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde voorwaarden.
  De notariële akten die in gedematerialiseerde vorm zijn verleden, worden evenwel opgemaakt en bewaard overeenkomstig de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt. De overeenkomstig dezelfde wet ingerichte Notariële Aktebank geldt als authentieke bron voor de akten die erin opgenomen zijn.
  Onverminderd de in het tweede lid bedoelde voorwaarden is een gekwalificeerde elektronische handtekening zoals bedoeld in artikel 3, 12° van de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG vereist voor de authentieke akten die door een openbare of ministeriële ambtenaar in gedematerialiseerde vorm zijn opgemaakt, verleden of betekend.
  De hoedanigheid van de ondertekenaar dient steeds te kunnen worden gecontroleerd aan de hand van een bij wet bepaalde authentieke gegevensbank.
Art. 8.15. Support de l'acte authentique
  L'acte authentique peut être dressé sur tout support s'il est établi et conservé dans des conditions fixées par la loi ou par le Roi, par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.
  Toutefois, les actes notariés qui sont reçus sous forme dématérialisée sont établis et conservés conformément à la loi du 16 mars 1803 contenant organisation du notariat. La Banque des actes notariés instituée conformément à cette même loi a la valeur de source authentique pour les actes qui y sont enregistrés.
  Sans préjudice des conditions prévues à l'alinéa 2, une signature électronique qualifiée, telle que visée à l'article 3, 12° du Règlement UE n° 910/2014 du Parlement européen et du Conseil du 23 juillet 2014 sur l'identification électronique et les services de confiance pour les transactions électroniques au sein du marché intérieur et abrogeant la Directive 1999/93/CE est requise pour les actes authentiques établis, reçus ou signifiés sous forme dématérialisée par un officier public ou ministériel.
  La qualité du signataire doit toujours pouvoir être vérifiée au moyen d'une banque de données authentique prévue par la loi.
Art. 8.16. Onregelmatige authentieke akte
  Een akte die, uit hoofde van onbevoegdheid of onbekwaamheid van de openbare of ministeriële ambtenaar of uit hoofde van een gebrek in de vorm, geen authentieke akte is, geldt als onderhandse akte indien zij door de partij of partijen ondertekend is.
Art. 8.16. Acte authentique irrégulier
  L'acte qui n'est pas authentique du fait de l'incompétence ou de l'incapacité de l'officier public ou ministériel, ou par un défaut de forme, vaut comme écrit sous signature privée, s'il a été signé par la ou les parties.
Art. 8.17. Wettelijke bewijswaarde van de authentieke akte
  Een authentieke akte levert tot betichting van valsheid een bewijs op van wat de openbare of ministeriële ambtenaar persoonlijk heeft verricht of vastgesteld, zonder dat het voor partijen mogelijk is om daarvan af te wijken. Iedere overeenkomst die afwijkt van deze regel is nietig.
  In geval van betichting van valsheid kan de rechter de uitvoering van de akte schorsen.
  Een authentieke akte levert een volledig bewijs op van de overeenkomst die erin is vervat tussen de partijen en ten aanzien van hun erfgenamen en rechtverkrijgenden.
Art. 8.17. Force probante de l'acte authentique
  L'acte authentique fait foi jusqu'à inscription de faux de ce que l'officier public ou ministériel a personnellement accompli ou constaté, sans possibilité pour les parties d'y déroger. Est nulle toute convention qui déroge à cette règle.
  En cas d'inscription de faux, le juge peut suspendre l'exécution de l'acte.
  L'acte authentique fait pleine foi de la convention qu'il renferme entre les parties et à l'égard de leurs héritiers et ayants cause.
Onderafdeling 2. Onderhandse akte
Sous-section 2. L'acte sous signature privée
Art. 8.18. Wettelijke bewijswaarde van de onderhandse akte
  Een onderhandse akte levert een bewijs op van de overeenkomst die erin is vervat tussen de ondertekenaars van de akte en ten aanzien van hun erfgenamen en rechtverkrijgenden.
Art. 8.18. Force probante de l'acte sous signature privée
  L'acte sous signature privée fait foi de la convention qu'il renferme entre ceux qui l'ont signé et à l'égard de leurs héritiers et ayants cause.
Art. 8.19. Ontkenning van handschrift of handtekening
  Tenzij de wet anders bepaalt, kan de partij tegen wie men zich erop beroept, haar handschrift of haar handtekening evenwel ontkennen. De erfgenamen of rechtverkrijgenden van een partij kunnen het handschrift of de handtekening van hun rechtsvoorganger eveneens ontkennen of verklaren dat zij dat handschrift of die handtekening niet kennen. In die gevallen moet de echtheid van het handschrift worden onderzocht, zulks overeenkomstig de artikelen 883 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 8.19. Désaveu d'écriture ou de signature
  Sauf si la loi en dispose autrement, la partie à laquelle on l'oppose peut toutefois désavouer son écriture ou sa signature. Les héritiers ou ayants cause d'une partie peuvent pareillement désavouer l'écriture ou la signature de leur auteur, ou déclarer qu'ils ne les connaissent pas. Dans ces cas, il y a lieu à vérification d'écriture, conformément aux articles 883 et suivants du Code judiciaire.
Art. 8.20. Vereist aantal originelen voor een onderhandse akte
  De onderhandse akte die een wederkerig contract vaststelt, levert slechts een bewijs op indien zij opgemaakt is in zoveel originelen als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben.
  In elk origineel moet vermeld worden hoeveel originelen zijn opgemaakt. Hij die het contract, zelfs gedeeltelijk, heeft uitgevoerd, kan het ontbreken van een voldoende aantal originelen of van de vermelding van het aantal ervan niet inroepen.
  De vereiste van meervoudige originelen wordt geacht vervuld te zijn voor de contracten in elektronische vorm wanneer het geschrift is opgemaakt overeenkomstig artikel 8.1, 1°, en het procedé iedere partij de mogelijkheid biedt over een schriftelijk exemplaar te beschikken of toegang ertoe te hebben.
  Wanneer een onderhandse akte nietig is wegens niet-naleving van de regels opgelegd in de eerste twee leden van dit artikel, komt zij in aanmerking als een begin van bewijs door geschrift indien zij voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 8.1, 7° van dit boek.
  De regels opgelegd in de eerste twee leden zijn niet van toepassing op contracten afgesloten via briefwisseling, hetzij verstuurd via de post, hetzij elektronisch.
Art. 8.20. Nombre d'originaux requis pour un acte sous signature privée
  L'acte sous signature privée qui constate un contrat synallagmatique ne fait preuve que s'il a été fait en autant d'originaux qu'il y a de parties ayant un intérêt distinct.
  Chaque original doit mentionner le nombre des originaux qui en ont été faits. Celui qui a exécuté le contrat, même partiellement, ne peut opposer le défaut d'un nombre suffisant d'originaux ou de la mention de leur nombre.
  L'exigence d'une pluralité d'originaux est réputée satisfaite pour les contrats sous forme électronique lorsque l'écrit est établi conformément à l'article 8.1, 1°, et que le procédé permet à chaque partie de disposer d'un exemplaire écrit ou d'y avoir accès.
  Lorsqu'un acte sous signature privée est nul pour défaut de respect des règles prévues aux deux premiers alinéas du présent article, il peut valoir comme commencement de preuve par écrit, s'il remplit les conditions visées à l'article 8.1, 7° du présent livre.
  Les règles prévues aux deux premiers alinéas ne s'appliquent pas aux contrats formés par échange de courrier, que celui-ci soit adressé par voie postale ou électronique.
Art. 8.21. Rechtshandeling houdende een eenzijdige verbintenis tot betalen
  Ongeacht de waarde van de rechtshandeling en zonder afbreuk te doen aan de uitzonderingen bepaald in de wet, levert de eenzijdige verbintenis om een geldsom te betalen of een zekere hoeveelheid vervangbare zaken te leveren enkel een bewijs op indien zij de handtekening bevat van de persoon die zich verbindt, alsmede de vermelding, door hemzelf geschreven, van de som of van de hoeveelheid voluit in letters uitgedrukt. Iedere overeenkomst die afwijkt van deze regel is nietig.
Art. 8.21. Engagement unilatéral de payer
  Quelle que soit la valeur de l'acte juridique et sans préjudice des exceptions prévues par la loi, l'engagement unilatéral de payer une somme d'argent ou de livrer une certaine quantité de choses fongibles ne fait preuve que si elle comporte la signature de celui qui souscrit cet engagement ainsi que la mention, écrite par lui-même, de la somme ou de la quantité en toutes lettres. Est nulle toute convention dérogeant à cette règle.
Art. 8.22. Vaste datum van de onderhandse akte
  De onderhandse akte verkrijgt, ten aanzien van derden, geen vaste dagtekening dan:
  1° van de dag waarop zij is geregistreerd, ofwel
  2° van de dag waarop de hoofdinhoud ervan is vastgesteld in een authentieke akte, ofwel
  3° van de dag waarop minstens één van de partijen de akte of de datum ervan niet langer kan wijzigen, onder meer ten gevolge van het overlijden van een van hen.
Art. 8.22. Date certaine de l'acte sous signature privée
  L'acte sous signature privée n'acquiert date certaine à l'égard des tiers que :
  1° du jour où il a été enregistré, ou
  2° du jour où sa substance est constatée dans un acte authentique, ou
  3° du jour où au moins l'une des parties se trouve dans l'incapacité de modifier l'acte ou sa date, notamment suite au décès de l'une d'elles.
Onderafdeling 3. Onderhandse akte die mede wordt ondertekend door de advocaten van de partijen
Sous-section 3. Acte sous signature privée contresigné par les avocats des parties
Art. 8.23. Voorwaarden en wettelijke bewijswaarde van de onderhandse akte die mede wordt ondertekend door de advocaten van de partijen
  De onderhandse akte die overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling door de advocaten wordt medeondertekend levert een volledig bewijs op van het geschrift en van de handtekening van de bij de akte betrokken partijen, zowel onderling als tegenover hun erfgenamen of rechtverkrijgenden.
  De akte wordt medeondertekend door de advocaten van alle partijen, waarbij elke partij met een onderscheiden belang door een andere advocaat moet worden bijgestaan. In voorkomend geval is de valsheidsprocedure in burgerlijke zaken van toepassing op die akte.
  Door de akte mede te ondertekenen, verklaart de advocaat dat hij de partij of partijen die hij bijstaat, volledig heeft ingelicht over de rechtsgevolgen van die akte. Zulks wordt in de akte vermeld.
  Behoudens als een bepaling uitdrukkelijk afwijkt van dit artikel, hoeft op de door de advocaten van alle partijen medeondertekende onderhandse akte geen enkele bij wet opgelegde handgeschreven vermelding te worden aangebracht.
  Tenzij op de door de advocaten van alle partijen medeondertekende akte een gekwalificeerde elektronische handtekening wordt aangebracht in de zin van artikel 3, 12° van de Verordening EU nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, wordt die akte opgemaakt in ten minste evenveel originele exemplaren als er partijen met een verschillend belang en ondertekenende advocaten zijn.
Art. 8.23. Conditions et force probante de l'acte sous signature privée contresigné par les avocats des parties
  L'acte sous signature privée contresigné par les avocats conformément aux dispositions de la présente sous-section fait pleine foi de l'écriture et de la signature des parties à l'acte tant à leur égard qu'à l'égard de leurs héritiers ou ayants-cause.
  L'acte est contresigné par les avocats de toutes les parties, chaque partie ayant un intérêt distinct devant être assistée par un avocat différent. La procédure de faux civil est, le cas échéant, applicable à cet acte.
  Par son contreseing, l'avocat atteste avoir éclairé pleinement la ou les parties qu'il conseille sur les conséquences juridiques de cet acte. Il en est fait mention dans l'acte.
  L'acte sous signature privée contresigné par les avocats de toutes les parties est, sauf disposition dérogeant expressément au présent article, dispensé de toute mention manuscrite exigée par la loi.
  Sauf si l'acte contresigné par les avocats de toutes les parties est revêtu d'une signature électronique qualifiée au sens de l'article 3,12° du Règlement UE n° 910/2014 du Parlement européen et du Conseil du 23 juillet 2014 sur l'identification électronique et les services de confiance pour les transactions électroniques au sein du marché intérieur et abrogeant la Directive 1999/93/CE, celui-ci est établi au moins en autant d'originaux qu'il y a de parties ayant un intérêt distinct et d'avocats signataires.
Onderafdeling 4. Andere geschriften
Sous-section 4. Autres écrits
Art. 8.24. Vermelding van de betaling op een akte of het dubbel ervan
  De vermelding van een betaling of van een andere reden van bevrijding die door de schuldeiser wordt aangebracht op een originele akte die steeds in zijn bezit is gebleven, geldt als weerlegbaar vermoeden van bevrijding van de schuldenaar.
  Hetzelfde geldt voor de vermelding die op het dubbel van een akte wordt aangebracht, mits dit dubbel in handen van de schuldenaar is.
Art. 8.24. Mention du paiement sur un acte ou son double
  La mention d'un paiement ou d'une autre cause de libération portée par le créancier sur un acte original qui est toujours resté en sa possession vaut présomption simple de libération du débiteur.
  Il en est de même de la mention portée sur le double d'un acte, pourvu que ce double soit entre les mains du débiteur.
Onderafdeling 5. Afschriften
Sous-section 5. Les copies
Art. 8.25. Juridisch statuut van het afschrift
  Het afschrift dat gemaakt werd door middel van een gekwalificeerde elektronische archiveringsdienst conform boek XII, titel 2, van het Wetboek van economisch recht heeft dezelfde wettelijke bewijswaarde als het onderhandse geschrift waarvan ze, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld wordt een getrouwe en duurzame kopie te zijn. De overlegging van het origineel wordt niet vereist.
  [1 Het gewaarmerkt afschrift dat gemaakt werd overeenkomstig artikel 1, vierde lid, van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt of overeenkomstig artikel 126 van de nieuwe gemeentewet heeft dezelfde wettelijke bewijswaarde als het geschrift waarvan het, tot betichting van valsheid, verondersteld wordt een getrouwe en duurzame kopie te zijn. De overlegging van het origineel wordt niet vereist.]1
  Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, vormt in alle andere gevallen het afschrift een feitelijk vermoeden of in voorkomend geval een begin van bewijs door geschrift wanneer de in artikel 8.1, 7° opgelegde voorwaarden vervuld zijn. Indien het origineel nog bestaat, kan de overlegging ervan altijd worden gevorderd.
  
Art. 8.25. Statut juridique des copies
  La copie réalisée au moyen d'un service d'archivage électronique qualifié conforme au livre XII, titre 2, du Code de droit économique a la même force probante que l'écrit sous signature privée, dont elle est présumée, sauf preuve contraire, être une copie fidèle et durable. La présentation de l'original n'est pas exigée.
  [1 La copie certifiée réalisée conformément à l'article 1er, alinéa 4, de la loi du 16 mars 1803 contenant organisation du notariat ou conformément à l'article 126 de la nouvelle loi communale a la même force probante que l'écrit dont elle est présumée, jusqu'à inscription de faux, être une copie fidèle et durable. La présentation de l'original n'est pas exigée.]1
  Hormis les cas où la loi en dispose autrement, dans tous les autres cas, la copie constitue une présomption de fait ou, le cas échéant, un commencement de preuve par écrit lorsque les conditions imposées par l'article 8.1, 7° sont réunies. Si l'original subsiste, sa présentation peut toujours être exigée.
  
Art. 8.26. Afschriften van authentieke akten
  § 1. De afschriften van de authentieke akten zijn onderworpen aan de volgende regels.
  Wanneer de oorspronkelijke akte niet meer bestaat, leveren de afschriften bewijs op naar de volgende onderscheidingen:
  1° de grossen of eerste uitgiften hebben dezelfde bewijswaarde als het origineel.
  Hetzelfde geldt voor gedematerialiseerde afschriften van notariële akten die zijn verleden overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt en waarvan overeenkomstig artikel 18 van voormelde wet een afschrift bewaard wordt in de Notariële Aktebank.
  Hetzelfde geldt eveneens voor afschriften die afgeleverd zijn door een rechter, overeenkomstig de artikelen 1372 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, in aanwezigheid van de partijen of na correcte oproeping ervan, of voor afschriften die afgeleverd zijn in tegenwoordigheid van de partijen en met hun wederzijdse toestemming;
  2° de afschriften die, zonder dat een rechter optreedt of zonder toestemming van de partijen, en sinds het afgeven van de grossen of eerste uitgiften, volgens de minuut van de akte afgeleverd zijn door de notaris voor wie de akte is verleden, of door een van zijn opvolgers, of door openbare ambtenaren die in die hoedanigheid de minuten in bewaring hebben, kunnen, ingeval het origineel is verloren gegaan, bewijs opleveren, wanneer het oude afschriften zijn.
  Zij worden als oude afschriften beschouwd, wanneer zij meer dan dertig jaar oud zijn.
  Indien zij minder dan dertig jaar oud zijn, kunnen zij slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift;
  3° wanneer de afschriften van de minuut van de akte afgeleverd zijn door anderen dan de notaris voor wie de akte is verleden, of een van zijn opvolgers, of openbare of ministeriële ambtenaren die, in die hoedanigheid, de minuten in bewaring hebben, kunnen die afschriften, hoe oud zij ook zijn, slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift;
  4° afschriften van afschriften kunnen, naargelang van de omstandigheden, worden beschouwd als eenvoudige inlichtingen.
  § 2. De overschrijving van een akte in de openbare registers kan slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift; en daartoe is zelfs vereist:
  1° dat het vaststaat dat alle minuten van de notaris uit het jaar waarin de akte schijnt te zijn opgemaakt, verloren zijn, of dat men bewijst dat de minuut van die akte door een bijzonder voorval is verloren gegaan;
  2° dat er een regelmatig gehouden repertorium van de notaris bestaat, waaruit blijkt dat de akte op dezelfde datum is opgemaakt.
  Wanneer beide voorwaarden zijn vervuld, kan het bewijs van de inhoud van de akte geleverd worden met alle bewijsmiddelen. Als het bewijs door getuigen toelaatbaar is, is het noodzakelijk dat zij die bij de akte getuige zijn geweest, indien zij nog in leven zijn, gehoord worden.
Art. 8.26. Copies d'actes authentiques
  § 1er. Les copies des actes authentiques sont soumises aux règles suivantes.
  Lorsque l'acte original n'existe plus, les copies font foi d'après les distinctions suivantes :
  1° les grosses ou premières expéditions ont la même force probante que l'original.
  Il en est de même des copies dématérialisées des actes notariés qui sont réalisés conformément à l'article 13, alinéa 1er, de la loi du 16 mars 1803 contenant organisation du notariat et dont, conformément à l'article 18 de ladite loi, une copie est conservée dans la Banque des actes notariés.
  Il en est de même également des copies qui ont été délivrées par un juge, en application des articles 1372 et suivants du Code judiciaire, en présence des parties ou celles-ci étant dûment appelées, ou des copies qui ont été délivrées en présence des parties et de leur consentement réciproque ;
  2° les copies qui, sans intervention d'un juge ou sans le consentement des parties, et depuis la délivrance des grosses ou premières expéditions, auront été délivrées sur la minute de l'acte par le notaire qui l'a reçu, ou par l'un de ses successeurs, ou par les officiers publics ou ministériels qui, en cette qualité, sont dépositaires des minutes, peuvent, en cas de perte de l'original, faire foi quand elles sont anciennes.
  Elles sont considérées comme anciennes quand elles ont plus de trente ans.
  Si elles ont moins de trente ans, elles ne peuvent servir que de commencement de preuve par écrit ;
  3° lorsque les copies délivrées sur la minute de l'acte ne l'auront pas été par le notaire qui l'a reçu, ou par l'un de ses successeurs, ou par les officiers publics ou ministériels qui, en cette qualité, sont dépositaires des minutes, elles ne pourront servir, quelle que soit leur ancienneté, que de commencement de preuve par écrit ;
  4° les copies de copies pourront, suivant les circonstances, être considérées comme simples renseignements.
  § 2. La transcription d'un acte sur les registres publics ne pourra servir que de commencement de preuve par écrit ; et il faudra même pour cela :
  1° qu'il soit constant que toutes les minutes du notaire, de l'année dans laquelle l'acte parait avoir été fait, soient perdues, ou que l'on prouve que la perte de la minute de cet acte a été faite par un accident particulier ;
  2° qu'il existe un répertoire régulièrement tenu du notaire, qui constate que l'acte a été fait à la même date.
  Lorsque ces deux conditions sont remplies, la preuve du contenu de l'acte peut être rapportée par tous modes de preuve. Si la preuve par témoins est admise, il est nécessaire que ceux qui ont été témoins de l'acte, s'ils vivent encore, soient entendus.
Onderafdeling 6. Teruggave van de akte door de schuldeiser aan de schuldenaar
Sous-section 6. Remise de l'acte par le créancier au débiteur
Art. 8.27. Vrijwillige teruggave van de akte door de schuldeiser aan de schuldenaar
  De vrijwillige teruggave aan de schuldenaar van de onderhandse titel of de grosse van de titel houdende de schuld, doet, behoudens tegenbewijs, de bevrijding van de schuldenaar vermoeden.
Art. 8.27. Remise volontaire de l'acte par le créancier au débiteur
  La remise volontaire au débiteur de l'acte sous signature privée ou de la grosse qui fait titre de la dette fait présumer sa libération, sauf preuve contraire.
Afdeling 2. Bewijs door getuigen
Section 2. La preuve par témoins
Art. 8.28. Toelaatbaarheid en bewijswaarde van getuigenissen
  Getuigenissen zijn enkel toelaatbaar in de gevallen waarin de wet het bewijs met alle bewijsmiddelen toelaat.
  Hun bewijswaarde wordt overgelaten aan het oordeel van de rechter.
Art. 8.28. Admissibilité et valeur probante des témoignages
  Les témoignages ne peuvent être admis que lorsque la loi admet la preuve par tous modes de preuve.
  Leur valeur probante est laissée à l'appréciation du juge.
Afdeling 3. Bewijs door feitelijke vermoedens
Section 3. La preuve par présomptions de fait
Art. 8.29. Toelaatbaarheid en bewijswaarde van feitelijke vermoedens
  Feitelijke vermoedens zijn enkel toelaatbaar in de gevallen waarin de wet het bewijs met alle bewijsmiddelen toelaat.
  Hun bewijswaarde wordt overgelaten aan het oordeel van de rechter, die ze enkel zal aannemen indien zij op één of meer ernstige en precieze aanwijzingen berusten. Voor zover het vermoeden op meerdere aanwijzingen steunt, moeten ze met elkaar overeenstemmend zijn.
Art. 8.29. Admissibilité et valeur probante des présomptions de fait
  Les présomptions de fait ne peuvent être admises que dans les cas où la loi admet la preuve par tous modes de preuve.
  Leur valeur probante est laissée à l'appréciation du juge, qui ne doit les retenir que si elles reposent sur un ou plusieurs indices sérieux et précis. Lorsque la présomption s'appuie sur plusieurs indices, ceux-ci doivent être concordants.
Afdeling 4. Bekentenis
Section 4. L'aveu
Art. 8.30. Kenmerken van de bekentenis
  De bekentenis kan gerechtelijk of buitengerechtelijk, uitdrukkelijk of stilzwijgend, al dan niet intentioneel zijn.
Art. 8.30. Caractéristiques de l'aveu
  L'aveu, qu'il soit intentionnel ou non, peut être judiciaire ou extrajudiciaire, exprès ou tacite.
Art. 8.31. Buitengerechtelijke bekentenis
  De zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis is enkel toelaatbaar in de gevallen waarin de wet het bewijs met alle bewijsmiddelen toelaat.
  De buitengerechtelijke bekentenis kan voortvloeien uit het gedrag van een van de partijen, zoals de uitvoering van een contract. Dat gedrag kan met alle bewijsmiddelen worden aangetoond.
  De buitengerechtelijke bekentenis heeft dezelfde wettelijke bewijswaarde als de gerechtelijke bekentenis.
Art. 8.31. Aveu extrajudiciaire
  L'aveu extrajudiciaire purement verbal n'est admis que dans les cas où la loi permet la preuve par tous modes de preuve.
  L'aveu extrajudiciaire peut résulter du comportement d'une des parties, tel que l'exécution d'un contrat. Ce comportement peut être établi par tous modes de preuve.
  L'aveu extrajudiciaire a la même force probante que l'aveu judiciaire.
Art. 8.32. Wettelijke bewijswaarde van de bekentenis
  De bekentenis is onherroepelijk, behalve in geval van dwaling omtrent de feiten, of in geval van iedere andere nietigheidsgrond.
  Zij levert een bewijs op tegen hij die de bekentenis gedaan heeft, tenzij zij niet oprecht is.
  De samengestelde bekentenis is onsplitsbaar, tenzij een van de onderdelen ervan vals, onwaarschijnlijk of in tegenspraak is met het andere onderdeel. In dat geval mag elk onderdeel worden ingeroepen, onafhankelijk van het andere.
Art. 8.32. Force probante de l'aveu
  L'aveu est irrévocable, sauf erreur de fait, ou toute autre cause de nullité.
  Il fait foi contre son auteur, sauf s'il n'est pas sincère.
  L'aveu complexe est indivisible, sauf si l'une de ses branches est fausse, invraisemblable ou en contradiction avec l'autre branche. Dans ce cas, chaque branche peut être invoquée indépendamment de l'autre.
Afdeling 5. Eed
Section 5. Le serment
Art. 8.33. Verschillende types eed
  De eed kan, ter beslissing van het geding, door de ene partij aan de andere worden opgedragen om de beslissing van de zaak daarvan te doen afhangen. Hij kan ook door de rechter ambtshalve aan een van de partijen worden opgelegd.
Art. 8.33. Différents types de serment
  Le serment peut être déféré, à titre décisoire, par une partie à l'autre pour en faire dépendre le jugement de la cause. Il peut aussi être déféré d'office par le juge à l'une des parties.
Onderafdeling 1. Beslissende eed
Sous-section 1re. Le serment décisoire
Art. 8.34. Juridische regeling
  De beslissende eed kan worden opgedragen omtrent alle geschillen, van welke aard ook, en in elke stand van het geding. De partij aan wie de eed is opgedragen en die weigert hem af te leggen of hem niet wil terugwijzen, of de partij aan wie de eed is teruggewezen en die weigert hem af te leggen, wordt betreffende haar bewering in het ongelijk gesteld.
Art. 8.34. Régime juridique
  Le serment décisoire peut être déféré sur quelque espèce de contestation que ce soit et en tout état de cause. Celui à qui le serment est déféré et qui le refuse ou ne veut pas le référer, ou celui à qui il a été référé et qui le refuse, succombe dans sa prétention.
Art. 8.35. Toepassingsgebied
  Hij kan alleen worden opgedragen omtrent een feit waarbij de partij, aan wie men hem opdraagt, persoonlijk betrokken is. Hij mag door haar teruggewezen worden, tenzij de partij naar wie de eed wordt teruggewezen persoonlijk betrokken is bij het feit dat het voorwerp ervan uitmaakt.
Art. 8.35. Champ d'application
  Il ne peut être déféré que sur un fait personnel à la partie à laquelle on le défère. Il peut être référé par celle-ci, à moins que le fait qui en est l'objet ne lui soit purement personnel.
Art. 8.36. Definitief karakter
  De partij die de eed heeft opgedragen of teruggewezen, kan daarop niet meer terugkomen, wanneer de tegenpartij zich heeft bereid verklaard die eed af te leggen.
Art. 8.36. Caractère définitif
  La partie qui a déféré ou référé le serment ne peut plus se rétracter lorsque l'autre partie a déclaré qu'elle est prête à faire ce serment.
Art. 8.37. Wettelijke bewijswaarde
  De eed levert alleen bewijs op ten voordele van hem die de eed heeft opgedragen en ten voordele van zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, of tegen hen.
  Wanneer de eed door een van de hoofdelijke schuldeisers is opgedragen aan de schuldenaar, bevrijdt hij de schuldenaar niet verder dan voor het aandeel van die schuldeiser.
  De eed aan de hoofdschuldenaar opgedragen, bevrijdt eveneens de borgen.
  De eed aan een van de hoofdelijke schuldenaars opgedragen, strekt ten voordele van de medeschuldenaars.
  De eed aan de borg opgedragen, strekt ten voordele van de hoofdschuldenaar.
  In de laatste twee gevallen strekt de eed van de hoofdelijke medeschuldenaar of van de borg alleen dan ten voordele van de overige medeschuldenaars of van de hoofdschuldenaar indien hij is opgedragen omtrent de hoofdschuld, en niet omtrent de hoofdelijkheid of de borgtocht.
Art. 8.37. Force probante
  Le serment ne fait preuve qu'au profit de celui qui l'a déféré et de ses héritiers et ayants cause, ou contre eux.
  Le serment déféré par l'un des créanciers solidaires au débiteur ne libère celui-ci que pour la part de ce créancier.
  Le serment déféré au débiteur principal libère également les cautions.
  Le serment déféré à l'un des débiteurs solidaires profite aux codébiteurs.
  Le serment déféré à la caution profite au débiteur principal.
  Dans ces deux derniers cas, le serment du codébiteur solidaire ou de la caution ne profite aux autres codébiteurs ou au débiteur principal que lorsqu'il a été déféré sur la dette principale, et non sur le fait de la solidarité ou du cautionnement.
Onderafdeling 2. Ambtshalve opgelegde eed
Sous-section 2. Le serment déféré d'office
Art. 8.38. Bewijswaarde
  De rechter kan ambtshalve aan een van de partijen de eed opleggen. Die eed kan niet aan de tegenpartij worden teruggewezen. De bewijswaarde ervan wordt overgelaten aan het oordeel van de rechter.
Art. 8.38. Valeur probante
  Le juge peut d'office déférer le serment à l'une des parties. Ce serment ne peut être référé à l'autre partie. Sa valeur probante est laissée à l'appréciation du juge.
Art. 8.39. Toepassingsgebied
  De rechter kan de eed, hetzij omtrent de eis, hetzij omtrent de exceptie die tegen de eis wordt opgeworpen, alleen dan ambtshalve opleggen, wanneer de eis of de exceptie niet volledig bewezen is of niet geheel van bewijs ontbloot is.".
Art. 8.39. Champ d'application
  Le juge ne peut déférer d'office le serment, soit sur la demande, soit sur l'exception qui y est opposée, que si la demande ou l'exception n'est pas complètement prouvée ou n'est pas totalement dénuée de preuves.".