Vergelijken - 2019203983

HOOFDSTUK I. - Voorwerp, toepassingsgebied en begripsomschrijvingen

CHAPITRE Ier. - Objet, champ d'application et définitions

Artikel 1. Dit besluit is een omzetting van Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG.

Article 1er. Le présent arrêté transpose la directive (EU) 2016/2284 du Parlement européen et du Conseil du 14 décembre 2016 concernant la réduction des émissions nationales de certains polluants atmosphériques, modifiant la Directive 2003/35/CE et abrogeant la Directive 2001/81/CE.

Art.2. Dit besluit is van toepassing op de emissies van de verontreinigende stoffen bedoeld in bijlage 1 uit alle bronnen aanwezig op het grondgebied van het Gewest.

Art.2. Le présent arrêté s'applique aux émissions des polluants visés à l'annexe 1 provenant de toutes les sources présentes sur le territoire de la Région.

Art.3. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° emissie: lozing van een substantie in de atmosfeer uit een punctuele of diffuse bron;
  2° anthropogene emissies: emissies van verontreinigende stoffen in de atmosfeer verbonden aan de menselijke activiteit;
  3° ozonprecursoren: stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan, methaan en koolmonoxide;
  4° luchtkwaliteitsdoelstellingen: de grenswaarden, streefwaarden en blootstellingsconcentratieverplichtingen voor de luchtkwaliteit zoals vastgesteld in het besluit van de Waalse Regering van 15 juni 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit;
  5° zwaveldioxide of SO2: alle zwavelverbindingen, uitgedrukt in zwaveldioxode, met inbegrip van zwaveltrioxide (SO3), zwavelzuur (H2SO4) en beperkte zwavelverbindingen zoals waterstofsulfide (H2S), mercaptanen en dimethylsulfide;
  6° stikstofoxide of NOx: stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide;
  7° de vluchtige organische stoffen, met uitzondering van methaan: alle andere organische verbindingen dan methaan, die onder invloed van de zonnestraling fotochemische oxidansen kunnen voortbrengen in reactie met stikstofoxiden;
  8° fijne stof of PM2,5: deeltjes met aerodynamische diameter kleiner dan of gelijk aan 2,5 microemeter of µm;
  9° carbon black: lichtabsorberende roetdeeltjes;
  10° gewestelijke verbintenis tot reductie van de emissies: de verplichting, aan het Gewest opgelegd, om de emissies van een stof te beperken tijdens een doelkalenderjaar, uitgedrukt in een hoeveelheid kiloton per jaar die niet overschreden mag worden;
  11° landings- en opstijgingscyclus: cyclus met het taxiën bij vertrek en aankomst, het opstijgen, de klim, het naderen, het landen en alle overige verrichtingen van het luchtvaartuig op een lagere hoogte dan 3000 voet;
  12° Verdrag van Genève : het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, aangenomen te Genève op 13 november 1979;
  13° Agentschap: het "Agence wallonne de l'Air et du Climat" (Waals Agentschap voor Lucht en Klimaat);
  14° de Minister : de Minister van Leefmilieu.

Art.3. Aux fins du présent arrêté, l'on entend par:
  1° l'émission : le rejet d'une substance dans l'atmosphère à partir d'une source ponctuelle ou diffuse;
  2° les émissions anthropiques : les émissions de polluants dans l'atmosphère liées à l'activité humaine;
  3° les précurseurs de l'ozone : les oxydes d'azote, les composés organiques volatils non méthaniques, le méthane et le monoxyde de carbone;
  4° les objectifs de qualité de l'air : les valeurs limites, les valeurs cibles et les obligations en matière de concentration d'exposition pour la qualité de l'air prévues par l'arrêté du Gouvernement wallon du 15 juillet 2010 relatif à l'évaluation et la gestion de la qualité de l'air ambiant;
  5° le dioxyde de soufre ou SO2 : tous les composés soufrés exprimés en dioxyde de soufre, y compris le trioxyde de soufre (SO3), l'acide sulfurique (H2SO4), et les composés soufrés réduits, tels que l'hydrogène sulfuré (H2S), les mercaptans et le sulfure de diméthyle;
  6° les oxydes d'azote ou NOx : le monoxyde d'azote et le dioxyde d'azote, exprimés en dioxyde d'azote;
  7° les composés organiques volatils non méthaniques ou COVNM: tous les composés organiques autres que le méthane, qui sont capables de produire des oxydants photochimiques par réaction avec des oxydes d'azote sous l'effet du rayonnement solaire;
  8° les particules fines ou PM2,5 : les particules d'un diamètre aérodynamique inférieur ou égal à 2,5 micromètres ou µm;
  9° le carbone suie ou CS : des particules carbonées qui absorbent la lumière;
  10° l'engagement régional de réduction des émissions : l'obligation incombant à la Région de réduire les émissions d'une substance au cours d'une année civile cible, exprimée en une quantité de kilotonnes par année qui ne peut être dépassée;
  11° le cycle d'atterrissage et de décollage : le cycle comprenant la phase de roulage au sol au départ et à l'arrivée, le décollage, la montée, l'approche, l'atterrissage et toutes les autres opérations de l'aéronef ayant lieu à une altitude inférieure à 3 000 pieds;
  12° la convention PATDL : la Convention sur la pollution atmosphérique transfrontière à longue distance, adoptée à Genève le 13 novembre 1979;
  13° l'Agence : l'Agence wallonne de l'Air et du Climat;
  14° le Ministre : le Ministre de l'environnement.

HOOFDSTUK II. - Gewestelijke verbintenissen tot verlaging van de emissies

CHAPITRE II. - Engagements régionaux de réduction des émissions

Art.4. Tot en met 31 december 2019 mogen de jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische verbindingen uit stationaire bronnen van het Gewest volgende maxima, uitgedrukt in kiloton/jaar, niet overschrijden:

Art.4. Jusqu'au 31 décembre 2019, les émissions anthropiques annuelles de dioxyde de soufre, d'oxydes d'azote, de composés organiques volatils et d'ammoniac en provenance des sources fixes de la Région, ne peuvent pas dépasser les plafonds suivants exprimés en kilotonnes par année :

	SO₂	NO_x	VOS	NH₃
Stationaire bronnen	29	46	28	28,76

Voor wat de vervoersector betreft, draagt het Gewest bij tot de nationale inspanning met het oog op de verlaging van de emissies voor het bereiken het emissieplafond van deze sector voor België, uitgedrukt in kiloton/jaar:

	SO₂	NO_x	COV	NH₃
Sources fixes	29	46	28	28,76

Pour ce qui concerne le secteur du transport, la Région contribue à l'effort national en vue de réduire les émissions de façon à atteindre le plafond d'émission de ce secteur pour la Belgique, exprimé en kilotonnes par année :

	SO₂	NO_x	VOS	NH₃
Vervoer	2	68	35,6	/

Art.5. Van 2020 tot 2029 beperkt het Gewest zijn jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes overeenkomstig zijn gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, uitgedrukt in kiloton/jaar:

	SO₂	NO_x	COV	NH₃
Transport	2	68	35,6	/

Art.5. De 2020 à 2029, la Région limite ses émissions anthropiques annuelles de dioxyde de soufre, d'oxydes d'azote, de composés organiques volatils non méthaniques, d'ammoniac et de particules fines conformément à son engagement régional de réduction des émissions, exprimé en kilotonnes par année :

	SO₂	NO_x	NMVOS	NH₃	PM_2,5
Alle bronnen, vervoer inbegrepen	25,9	68,0	35,8	25,3	7,6
Emissies Waals Gewest 2005	44,4	114,9	45,0	26,3	10,7

Art.6. Vanaf 2030 beperkt het Gewest zijn jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes overeenkomstig zijn gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, uitgedrukt in kiloton/jaar:

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
Toutes les sources, y compris le transport	25,9	68,0	35,8	25,3	7,6
Emissions 2005 en Région wallonne	44,4	114,9	45,0	26,3	10,7

Art.6. A partir de 2030, la Région limite ses émissions anthropiques annuelles de dioxyde de soufre, d'oxydes d'azote, de composés organiques volatils non méthaniques, d'ammoniac et de particules fines, conformément à son engagement régional de réduction des émissions, exprimé en kilotonnes par année :

	SO₂	NO_x	NMVOS	NH₃	PM_2,5
Alle bronnen, vervoer inbegrepen	15,6	49,6	32,5	19,4	8,8
Emissies Waals Gewest 2005	44,6	122,8	46,9	22,8	15,4

Art.7. De gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, bedoeld in de artikelen 5 en 6, wordt berekend ten opzichte van het referentiejaar 2005 en kan op grond van de formule bedoeld in bijlage 2 worden aangepast.

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
Toutes les sources, y compris le transport	15,6	49,6	32,5	19,4	8,8
Emissions 2005 en Région wallonne	44,6	122,8	46,9	22,8	15,4

Art.7. L'engagement régional de réduction des émissions visé aux articles 5 et 6 est calculé par rapport à l'année de référence 2005 et peut être adapté, sur la base de la formule visée en annexe 2.

Art.8. Te rekenen van 2025 beperkt het Gewest zijn antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne stofdeeltjes om een indicatief niveau te bereiken, bepaald door een lineair reductietraject tussen de emissieniveaus vastgesteld in de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor 2020 en de emissieniveaus vastgesteld in de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor 2030.
Er kan een niet-lineair reductietraject worden gevolgd als dit uit economisch en technisch oogpunt slagkrachtiger is en als het lineair reductietraject vanaf 2025 geleidelijk ingehaald wordt zonder de verbintenissen tot de verlaging van de emissies tegen 2030 in gevaar te brengen. Dit reductietraject en de redenen om het te volgen worden omschreven in gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging bedoeld in artikel 14.
Als de emissies in 2025 boven de emissies van het reductietraject liggen, wordt het differentieel door het Agentschap in de overeenkomstig artikel 17 opgestelde latere inventarisverslagen uiteengezet, samen met de maatregelen om de emissies opnieuw op dit spoor te krijgen.

Art.8. A partir de 2025, la Région limite ses émissions anthropiques de dioxyde de soufre, d'oxydes d'azote, de composés organiques volatils non méthaniques, d'ammoniac et de particules fines, de façon à atteindre un niveau indicatif, déterminé par une trajectoire de réduction linéaire entre les niveaux d'émission définis par les engagements de réduction des émissions pour 2020 et les niveaux d'émission définis par les engagements de réduction des émissions pour 2030.
Une trajectoire de réduction non linéaire peut être suivie si celle-ci est plus efficace d'un point de vue économique ou technique et si, à partir de 2025, elle converge progressivement vers la trajectoire de réduction linéaire et ne compromet pas les engagements de réduction des émissions pour 2030. Cette trajectoire de réduction non linéaire et les raisons de la suivre sont décrites dans le programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique visé à l'article 14.
Si les émissions de 2025 excèdent les émissions prévues dans la trajectoire de réduction, l'Agence expose la raison de cet écart ainsi que les mesures qui ramèneraient les émissions sur leur trajectoire dans les rapports d'inventaire ultérieurs établis conformément à l'article 17.

Art. 6. Vanaf 2030 beperkt het Gewest zijn jaarlijkse antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes overeenkomstig zijn gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, uitgedrukt in kiloton/jaar:

Art. 6. A partir de 2030, la Région limite ses émissions anthropiques annuelles de dioxyde de soufre, d'oxydes d'azote, de composés organiques volatils non méthaniques, d'ammoniac et de particules fines, conformément à son engagement régional de réduction des émissions, exprimé en kilotonnes par année :

	SO₂	NO_x	NMVOS	NH₃	PM_2,5
Alle bronnen, vervoer inbegrepen	15,6	49,6	32,5	19,4	8,8
Emissies Waals Gewest 2005	44,6	122,8	46,9	22,8	15,4

SO2NOxNMVOS NH3PM2,5Alle bronnen, vervoer inbegrepen 15,6 49,6 32,5 19,4 8,8Emissies Waals Gewest 2005 44,6 122,8 46,9 22,8 15,4

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
Toutes les sources, y compris le transport	15,6	49,6	32,5	19,4	8,8
Emissions 2005 en Région wallonne	44,6	122,8	46,9	22,8	15,4

SO2NOxCOVNM NH3PM2,5Toutes les sources, y compris le transport 15,6 49,6 32,5 19,4 8,8Emissions 2005 en Région wallonne 44,6 122,8 46,9 22,8 15,4

Art. 7. De gewestelijke verbintenis tot verlaging van de emissies, bedoeld in de artikelen 5 en 6, wordt berekend ten opzichte van het referentiejaar 2005 en kan op grond van de formule bedoeld in bijlage 2 worden aangepast.

Art. 7. L'engagement régional de réduction des émissions visé aux articles 5 et 6 est calculé par rapport à l'année de référence 2005 et peut être adapté, sur la base de la formule visée en annexe 2.

Art. 8. Te rekenen van 2025 beperkt het Gewest zijn antropogene emissies van zwaveldioxide, stikstofoxide, organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne stofdeeltjes om een indicatief niveau te bereiken, bepaald door een lineair reductietraject tussen de emissieniveaus vastgesteld in de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor 2020 en de emissieniveaus vastgesteld in de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor 2030.
Er kan een niet-lineair reductietraject worden gevolgd als dit uit economisch en technisch oogpunt slagkrachtiger is en als het lineair reductietraject vanaf 2025 geleidelijk ingehaald wordt zonder de verbintenissen tot de verlaging van de emissies tegen 2030 in gevaar te brengen. Dit reductietraject en de redenen om het te volgen worden omschreven in gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging bedoeld in artikel 14.
Als de emissies in 2025 boven de emissies van het reductietraject liggen, wordt het differentieel door het Agentschap in de overeenkomstig artikel 17 opgestelde latere inventarisverslagen uiteengezet, samen met de maatregelen om de emissies opnieuw op dit spoor te krijgen.

Art. 8. A partir de 2025, la Région limite ses émissions anthropiques de dioxyde de soufre, d'oxydes d'azote, de composés organiques volatils non méthaniques, d'ammoniac et de particules fines, de façon à atteindre un niveau indicatif, déterminé par une trajectoire de réduction linéaire entre les niveaux d'émission définis par les engagements de réduction des émissions pour 2020 et les niveaux d'émission définis par les engagements de réduction des émissions pour 2030.
Une trajectoire de réduction non linéaire peut être suivie si celle-ci est plus efficace d'un point de vue économique ou technique et si, à partir de 2025, elle converge progressivement vers la trajectoire de réduction linéaire et ne compromet pas les engagements de réduction des émissions pour 2030. Cette trajectoire de réduction non linéaire et les raisons de la suivre sont décrites dans le programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique visé à l'article 14.
Si les émissions de 2025 excèdent les émissions prévues dans la trajectoire de réduction, l'Agence expose la raison de cet écart ainsi que les mesures qui ramèneraient les émissions sur leur trajectoire dans les rapports d'inventaire ultérieurs établis conformément à l'article 17.

Art. 9. Met het oog op de inachtneming van artikel 4 worden de emissies van luchtvaartuigen buiten de landings- opstijgingscyclus om, niet in overweging genomen.
  Met het oog op de inachtneming van de artikelen 5 tot 8 worden de emissies niet in overweging genomen:
  1° van de luchtvaartuigen buiten de landings- en opstijgingscyclus om;
  2° van stikstofoxiden en vluchtige organische substanties met uitzondering van methaan, uit het beheer van dierlijke mest en landbouwbodems.
  Het beheer van dierlijke mest en landbouwbodems beantwoorden respectievelijk aan de activiteitscategorieën 3B en 3D van de nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens 2014, omschreven in het Verdrag van Genève.

Art. 9. Aux fins du respect de l'article 4, les émissions des aéronefs au-delà du cycle d'atterrissage et de décollage ne sont pas prises en compte.
  Aux fins du respect des articles 5 à 8, ne sont pas prises en compte, les émissions :
  1° des aéronefs au-delà du cycle d'atterrissage et de décollage;
  2° d'oxydes d'azote et de composés organiques volatils non méthaniques provenant de la gestion des effluents d'élevage et des sols agricoles.
  La gestion des effluents d'élevage et les sols agricoles correspondent, respectivement, aux catégories d'activités 3B et 3D de la nomenclature de notification des données 2014, définie par la convention PATDL.

Art.12. Het Gewest wordt geacht zijn verplichtingen ten titel van de artikelen 5 tot 9 te hebben nageleefd voor een maximumduur van drie jaar als de niet-inachtneming van zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de relevante verontreinigende stoffen voortvloeit uit een redelijkerwijs niet te voorziene, plotse en buitengewone onderbreking of capaciteitsdaling in het energie- of warmtedistributie- of productienet voor zover volgende voorwaarden zijn vervuld:

Art.12. La Région est réputée avoir satisfait à ses obligations au titre des articles 5 à 9 pour une durée maximale de trois ans, si le non-respect de ses engagements de réduction des émissions pour les polluants pertinents résulte d'une interruption ou d'une perte de capacité soudaine et exceptionnelle dans le réseau de fourniture ou de production d'énergie ou de chaleur, qui n'aurait raisonnablement pas pu être prévue, et pour autant que les conditions suivantes soient remplies:

Art. 10. Het Gewest kan overeenkomstig bijlage 4, deel 4, de gewestelijke inventarissen van de jaarlijkse emissies aanpassen voor zwaveldioxide, stikstofoxiden, vluchtige organische verbindingen met uitzondering van methaan, ammoniak en fijne deeltjes wanneer de toepassing van verbeterde inventarismethodes van de emissies, bijgewerkt in functie van de evoluerende wetenschappelijke kennis, de niet-inachtneming van de gewestelijke verbintenissen tot reductie van de emissies als gevolg zou hebben.

Art. 10. La Région peut, conformément à l'annexe 4, partie 4, ajuster les inventaires régionaux des émissions annuelles pour le dioxyde de soufre, les oxydes d'azote, les composés organiques volatils non méthaniques, l'ammoniac et les particules fines lorsque l'application de méthodes améliorées d'inventaire des émissions, mises à jour conformément à l'évolution des connaissances scientifiques, est susceptible d'entraîner le non-respect des engagements régionaux de réduction des émissions.

Art. 11. Als het Gewest, voor een gegeven jaar, wegens een buitengewoon koude winter of een buitengewoon droge zomer, zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies niet kan nakomen, kunnen deze verbintenissen ingevuld worden door het gemiddelde van de gewestelijke jaarlijkse emissies te berekenen voor het betrokken jaar, het jaar daarvoor en het jaar daarna behalve als dat gemiddelde hoger komt te liggen dan het niveau van de jaarlijkse gewestelijke emissies bepaald door de reductieverbintenis toegezegd door het Gewest.

Art. 11. Si, pour une année donnée, en raison d'un hiver exceptionnellement froid ou d'un été exceptionnellement sec, la Région ne peut pas respecter ses engagements de réduction des émissions, elle peut s'acquitter de ces engagements en établissant la moyenne de ses émissions annuelles pour l'année en question, l'année précédant l'année en question et l'année la suivant, sauf si cette moyenne excède le niveau des émissions régionales annuelles déterminé par l'engagement de réduction qu'elle a pris.

Art. 12. Het Gewest wordt geacht zijn verplichtingen ten titel van de artikelen 5 tot 9 te hebben nageleefd voor een maximumduur van drie jaar als de niet-inachtneming van zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de relevante verontreinigende stoffen voortvloeit uit een redelijkerwijs niet te voorziene, plotse en buitengewone onderbreking of capaciteitsdaling in het energie- of warmtedistributie- of productienet voor zover volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° alle redelijke inspanningen, met inbegrip van de uitvoering van nieuwe en beleidsmaatregelen, worden geleverd om de verbintenissen na te komen, en om ervoor te zorgen dat de periode van niet-nakoming zo kort mogelijk is; en
2° de uitvoering van maatregelen en beleidsmaatregelen die boven op die bedoeld onder 1° komen, zou disproportionele kosten tot gevolg hebben, zou een significant gevaar vormen voor de nationale energieveiligheid of zou een substantieel risico op energieonzekerheid voor een aanzienlijk deel van de bevolking inhouden.

Art. 12. La Région est réputée avoir satisfait à ses obligations au titre des articles 5 à 9 pour une durée maximale de trois ans, si le non-respect de ses engagements de réduction des émissions pour les polluants pertinents résulte d'une interruption ou d'une perte de capacité soudaine et exceptionnelle dans le réseau de fourniture ou de production d'énergie ou de chaleur, qui n'aurait raisonnablement pas pu être prévue, et pour autant que les conditions suivantes soient remplies:
1° tous les efforts raisonnables, y compris la mise en oeuvre de nouvelles mesures et politiques, sont déployés pour respecter les engagements, et pour que la période de non-respect soit aussi brève que possible; et
2° la mise en oeuvre de mesures et de politiques s'ajoutant à celles visées au 1° entraînerait des coûts disproportionnés, compromettrait de manière significative la sécurité énergétique nationale ou induirait un risque substantiel de précarité énergétique pour une partie importante de la population.

Art.15. Op grond van de voorstellen van de Waalse Overheidsdienst zorgt de Regering om de vier jaar, en wanneer de verplichtingen van hoofdstuk 2 volgens de gegevens van de laatste inventaris van de emissies of van de laatste emissieprojecties niet nageleefd worden of dreigen te worden, voor een bijwerking van het gewestelijk programma van de bestrijding van de luchtverontreiniging, binnen een termijn van achttien maanden na het voorleggen van deze gegevens.
Het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging omvat de elementen bedoeld in bijlage 3, deel 2.2.

Art.15. Sur la base des propositions du Service public de Wallonie, le Gouvernement met à jour le programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique tous les quatre ans et lorsque, selon les données du dernier inventaire des émissions ou des dernières projections des émissions, les obligations du chapitre 2 ne sont pas respectées ou risquent de ne pas l'être, dans un délai de dix-huit mois à compter de la présentation de ces données.
Les mises à jour du programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique comprennent les éléments visés à l'annexe 3, partie 2.2.

Art.16. De Minister deelt het gewestelijk programma uiterlijk op 1 april 2019 en de bijgewerkte versies binnen een termijn van twee maanden aan de Europese Commissie mee.

Art.16. Le Ministre communique à la Commission européenne le programme régional, au plus tard le 1er avril 2019, et les mises à jour, dans un délai de deux mois.

Art. 14. [1 Het Lucht-Klimaat-Energieplan dat de Regering uitwerkt overeenkomstig Hoofdstuk 3 van het decreet koolstofneutraliteit van 16 november 2023 dekt het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging]1.
Het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging omvat de elementen en maatregelen voor de reductie van de emissies bedoeld in bijlage 3, delen 1, 2 en 3.

Modifications

[1] <BWG 2024-11-21/07, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2024>

Art. 14. [1 Le Plan Air Climat Energie que le Gouvernement élabore en application du Chapitre 3 du décret Neutralité Carbone du 16 novembre 2023 couvre le programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique]1.
Le programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique comprend les éléments et les mesures de réduction des émissions visées à l'annexe 3, parties 1, 2 et 3.

Modifications

[1] <ARW 2024-11-21/07, art. 2, 002; En vigueur : 19-12-2024>

Art.17. § 1. Jaarlijks worden de gewestelijke inventarissen van de emissies voor de verontreinigende stoffen, opgenomen in tabel A van bijlage 1, overeenkomstig de daarin verwoorde vereisten door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
  Om de vier jaar worden de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en van de inventarissen van de grote punctuele bronnen, en om de twee jaar worden de gewestelijke projecties van de emissies voor de verontreinigende stoffen, opgegeven in tabel B van bijlage 1, overeenkomstig de daarin verwoorde vereisten door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
  Er wordt door het Agentschap een inventarisverslag opgesteld, dat wordt gevoegd bij de gewestelijke inventarissen van de emissies en de gewestelijke projecties van de emissies bedoeld in de leden 1 en 2, overeenkomstig de vereisten verwoord in tabel C van bijlage 1.
  Wanneer het Gewest voor een flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 10 tot 12 opteert, laat het Agentschap de informatie waaruit blijkt dat het inroepen van deze flexibiliteit de relevante voorwaarden vervult, in het inventarisverslag van het betrokken jaar opnemen.
  § 2. De gewestelijke inventarissen van de emissies, met inbegrip van, in voorkomend geval, de aangepaste gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en de inventarissen van de grote punctuele bronnen en de daarbij gevoegde inventarisverslagen worden overeenkomstig bijlage 4 door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
  § 3. De gegevens bedoeld in dit artikel worden overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens aan IRCEL medegedeeld.

Art.17. § 1er. L'Agence élabore et met à jour chaque année des inventaires régionaux des émissions pour les polluants figurant dans le tableau A de l'annexe 1, conformément aux exigences qui y sont énoncées.
  L'Agence élabore et met à jour tous les quatre ans des inventaires régionaux des émissions réparties dans l'espace et des inventaires des grandes sources ponctuelles et, tous les deux ans, des projections régionales des émissions pour les polluants indiqués dans le tableau B de l'annexe 1, conformément aux exigences qui y sont énoncées.
  L'Agence établit un rapport d'inventaire qui est joint aux inventaires régionaux des émissions et aux projections régionales des émissions visés aux alinéas 1 et 2, conformément aux exigences énoncées dans le tableau C de l'annexe 1.
  Lorsque la Région opte pour une flexibilité prévue aux articles 10 à 12, l'Agence fait figurer dans le rapport d'inventaire de l'année concernée les informations démontrant que le recours à cette flexibilité remplit les conditions pertinentes.
  § 2. L'Agence élabore et met à jour les inventaires régionaux des émissions, y compris, le cas échéant, les inventaires régionaux des émissions ajustés, les projections régionales des émissions, les inventaires régionaux des émissions réparties dans l'espace, les inventaires des grandes sources ponctuelles et les rapports d'inventaire qui y sont joints, conformément à l'annexe 4.
  § 3. L'Agence communique les données visées dans le présent article à CELINE, conformément à l'article 7 de l'accord de coopération du 18 mai 1994 entre les Régions bruxelloise, flamande et wallonne en matière de surveillance des émissions atmosphériques et de structuration des données.

Art. 16. De Minister deelt het gewestelijk programma uiterlijk op 1 april 2019 en de bijgewerkte versies binnen een termijn van twee maanden aan de Europese Commissie mee.

Art. 16. Le Ministre communique à la Commission européenne le programme régional, au plus tard le 1er avril 2019, et les mises à jour, dans un délai de deux mois.

Art.18. § 1. De Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap oefenen een toezicht uit op de negatieve effecten van de luchtverontreiniging op de ecosystemen, daarbij aan de hand van een kostenefficiënte en risico-gefocuste aanpak steunend op een representatief bewakingsnet van soorten natuurlijke en semi-natuurlijke zoetwaterhabitats en bosecosystemen.

Art.18. § 1er. Le Service public de Wallonie Agriculture, Ressources naturelles et Environnement et l'Agence surveillent les incidences négatives de la pollution atmosphérique sur les écosystèmes en s'appuyant sur un réseau de sites de surveillance qui soit représentatif de leurs types d'habitats d'eau douce, naturels et semi-naturels et d'écosystèmes forestiers, selon une approche efficace au regard des coûts et fondée sur les risques.

Art. 17. § 1. Jaarlijks worden de gewestelijke inventarissen van de emissies voor de verontreinigende stoffen, opgenomen in tabel A van bijlage 1, overeenkomstig de daarin verwoorde vereisten door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
  Om de vier jaar worden de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en van de inventarissen van de grote punctuele bronnen, en om de twee jaar worden de gewestelijke projecties van de emissies voor de verontreinigende stoffen, opgegeven in tabel B van bijlage 1, overeenkomstig de daarin verwoorde vereisten door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
  Er wordt door het Agentschap een inventarisverslag opgesteld, dat wordt gevoegd bij de gewestelijke inventarissen van de emissies en de gewestelijke projecties van de emissies bedoeld in de leden 1 en 2, overeenkomstig de vereisten verwoord in tabel C van bijlage 1.
  Wanneer het Gewest voor een flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 10 tot 12 opteert, laat het Agentschap de informatie waaruit blijkt dat het inroepen van deze flexibiliteit de relevante voorwaarden vervult, in het inventarisverslag van het betrokken jaar opnemen.
  § 2. De gewestelijke inventarissen van de emissies, met inbegrip van, in voorkomend geval, de aangepaste gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en de inventarissen van de grote punctuele bronnen en de daarbij gevoegde inventarisverslagen worden overeenkomstig bijlage 4 door het Agentschap uit- en bijgewerkt.
  § 3. De gegevens bedoeld in dit artikel worden overeenkomstig het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens aan IRCEL medegedeeld.

Art. 17. § 1er. L'Agence élabore et met à jour chaque année des inventaires régionaux des émissions pour les polluants figurant dans le tableau A de l'annexe 1, conformément aux exigences qui y sont énoncées.
  L'Agence élabore et met à jour tous les quatre ans des inventaires régionaux des émissions réparties dans l'espace et des inventaires des grandes sources ponctuelles et, tous les deux ans, des projections régionales des émissions pour les polluants indiqués dans le tableau B de l'annexe 1, conformément aux exigences qui y sont énoncées.
  L'Agence établit un rapport d'inventaire qui est joint aux inventaires régionaux des émissions et aux projections régionales des émissions visés aux alinéas 1 et 2, conformément aux exigences énoncées dans le tableau C de l'annexe 1.
  Lorsque la Région opte pour une flexibilité prévue aux articles 10 à 12, l'Agence fait figurer dans le rapport d'inventaire de l'année concernée les informations démontrant que le recours à cette flexibilité remplit les conditions pertinentes.
  § 2. L'Agence élabore et met à jour les inventaires régionaux des émissions, y compris, le cas échéant, les inventaires régionaux des émissions ajustés, les projections régionales des émissions, les inventaires régionaux des émissions réparties dans l'espace, les inventaires des grandes sources ponctuelles et les rapports d'inventaire qui y sont joints, conformément à l'annexe 4.
  § 3. L'Agence communique les données visées dans le présent article à CELINE, conformément à l'article 7 de l'accord de coopération du 18 mai 1994 entre les Régions bruxelloise, flamande et wallonne en matière de surveillance des émissions atmosphériques et de structuration des données.

Art.19. Worden bekendgemaakt op de website van het Agentschap:

Art.19. L'Agence publie sur son site internet :

Art. 18. § 1. De Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap oefenen een toezicht uit op de negatieve effecten van de luchtverontreiniging op de ecosystemen, daarbij aan de hand van een kostenefficiënte en risico-gefocuste aanpak steunend op een representatief bewakingsnet van soorten natuurlijke en semi-natuurlijke zoetwaterhabitats en bosecosystemen.
  Daartoe wordt de coördinatie gegarandeerd met andere bewakingsprogramma's, opgesteld krachtens hoofdstuk III van het besluit van de Waalse Regering van 15 juli 2010 betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit, artikel D.19 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, en artikel 4 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud en, in voorkomend geval, het Verdrag van Genève.
  De Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap maken in voorkomend geval gebruik van de gegevens, ingezameld met het oog op deze programma's, en van de toezichtsindicatoren vernoemd in bijlage 5.
  § 2. De methodes opgenomen in het Verdrag van Genève en de desbetreffende handboeken voor programma's van internationale samenwerking kunnen worden gebruikt voor de inzameling en de mededeling van de informatie vernoemd in bijlage 5.
  § 3. Uiterlijk op 1 juli 2018 en vervolgens om de vier jaar worden de plaats waar de bewakingssites gelegen zijn en de daarmee samenhangende bewakingsgegevens in verband met de luchtverontreiniging en, uiterlijk op 1 juli 2019 en vervolgens om de vier jaar worden de bewakingsgegevens bedoeld in paragraaf 1 door de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en het Agentschap overeenkomstig artikel 7 van het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1994 tussen het Brusselse, Vlaamse en Waalse Gewest inzake het toezicht op emissies in de lucht en op de structurering van de gegevens aan IRCEL overgemaakt.

Art. 18. § 1er. Le Service public de Wallonie Agriculture, Ressources naturelles et Environnement et l'Agence surveillent les incidences négatives de la pollution atmosphérique sur les écosystèmes en s'appuyant sur un réseau de sites de surveillance qui soit représentatif de leurs types d'habitats d'eau douce, naturels et semi-naturels et d'écosystèmes forestiers, selon une approche efficace au regard des coûts et fondée sur les risques.
  A cette fin, la coordination avec d'autres programmes de surveillance établis en vertu du chapitre III de l'arrêté du Gouvernement wallon du 15 juillet 2010 relatif à l'évaluation et la gestion de la qualité de l'air ambiant, de l'article 19 du Livre II du Code de l'Environnement contenant le Code de l'Eau, de l'article 4 de la loi du 12 juillet 1973 sur la conservation de la nature et, le cas échéant, de la convention PATLD est assurée.
  Le Service public de Wallonie Agriculture, Ressources naturelles et Environnement et l'Agence emploient, le cas échéant, les données collectées au titre de ces programmes et peuvent faire usage des indicateurs de surveillance énumérés à l'annexe 5.
  § 2. Les méthodes figurant dans la convention PATLD et ses manuels relatifs aux programmes de coopération internationale peuvent être utilisées pour la collecte et la communication des informations énumérées à l'annexe 5.
  § 3. Le Service public de Wallonie Agriculture, Ressources naturelles et Environnement et l'Agence communiquent à CELINE, conformément à l'article 7 de l'accord de coopération du 18 mai 1994 entre les Régions bruxelloise, flamande et wallonne en matière de surveillance des émissions atmosphériques et de structuration des données, au plus tard le 1er juillet 2018 et tous les quatre ans par la suite, l'emplacement des sites de surveillance ainsi que les indicateurs de surveillance des incidences de la pollution atmosphérique associés et, au plus tard le 1er juillet 2019 et tous les quatre ans par la suite, les données de surveillance visées au paragraphe 1er.

Art.20. Het besluit van de Waalse Regering van 13 november 2002 tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen en het besluit van de Waalse Regering van 25 maart 2004 houdende programma voor de geleidelijke vermindering van de uitstoot van SO2, NOx, fotVOS en NH3 worden opgeheven.

Art.20. L'arrêté du Gouvernement wallon du 13 novembre 2002 fixant des plafonds d'émission pour certains polluants atmosphériques et l'arrêté du Gouvernement wallon du 25 mars 2004 portant programme de réduction progressive des émissions de SO2, NOx, COVphot et NH3 sont abrogés.

Art. 19. Worden bekendgemaakt op de website van het Agentschap:
  1° het gewestelijke programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging en de eventuele bijgewerkte versies ervan;
  2° de gewestelijke inventarissen van de emissies, met inbegrip van, in voorkomend geval, de aangepaste gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de gewestelijke inventarissen van de in de ruimte verspreide emissies en de inventarissen van de grote punctuele bronnen en de inventarisverslagen, zoals bedoeld in artikel 17;
  3° de gegevens betreffende het toezicht op de effecten van de luchtverontreiniging als bedoeld in artikel 18.

Art. 19. L'Agence publie sur son site internet :
  1° le programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique et ses mises à jour éventuelles;
  2° les inventaires régionaux des émissions, y compris, le cas échéant, les inventaires régionaux des émissions ajustés, les projections régionales des émissions, les inventaires régionaux des émissions réparties dans l'espace, les inventaires des grandes sources ponctuelles et les rapports d'inventaire, tels que visés à l'article 17;
  3° les données relatives à la surveillance des effets de la pollution atmosphérique visées à l'article 18.

Art.22. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art.22. Le Ministre de l'Environnement est chargé de l'exécution du présent arrêté.

Art. 20. Het besluit van de Waalse Regering van 13 november 2002 tot vastlegging van emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen en het besluit van de Waalse Regering van 25 maart 2004 houdende programma voor de geleidelijke vermindering van de uitstoot van SO2, NOx, fotVOS en NH3 worden opgeheven.

Art. 20. L'arrêté du Gouvernement wallon du 13 novembre 2002 fixant des plafonds d'émission pour certains polluants atmosphériques et l'arrêté du Gouvernement wallon du 25 mars 2004 portant programme de réduction progressive des émissions de SO2, NOx, COVphot et NH3 sont abrogés.

Art. N1. BIJLAGE 1. - Toezicht op en aangifte van de emissies in de atmosfeer
Tabel A.[1 Vereisten inzake de jaarlijkse aangifte van de emissies bedoeld in artikel 17, § 1, lid 1]1.

Art. N1. ANNEXE 1. Surveillance et déclaration des émissions atmosphériques
Tableau A. [1 . Exigences de déclaration annuelle des émissions visées à l'article 17, § 1er, alinéa 1er ]1

Element	...] V0 {}VERONTREINIGENDE STOFFEN	Chronologische reeks	Aangiftedatums
Nationale emissies, totaal per bronnencategorie (1) van de NKG (2)	- SO₂, NO_x, COVNM, NH₃, CO - zware metalen (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totalen, benzo (a)pyreen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, indeen (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB (6), HCB (7) - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) (8)	Jaarlijkse aangifte, van 1990 tot aangiftejaar min 2 (X-2)	15 februari (11)
Totale nationale emissies per bronnencategorie van de NKG (2)	- PM_2,5, PM₁₀ (9) en, indien beschikbaar, CS - PTS (10)	Jaarlijkse aangifte, van 2000 tot aangiftejaar min 2 (X-2)	15 februari (11)

(1) De natuurlijke emissies worden aangegeven overeenkomstig de methodes vastgesteld in het Verdrag van Genève en de EMEP/AEE guidebook over de inventaris van de emissies van luchtverontreinigende stoffen. Zij zijn niet geïntegreerd in de nationale totalen en maken het voorwerp uit van een afzonderlijke aangifte.
  (2) Nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens (NKG), omschreven in het Verdrag van Genève.
  (3) Cd (cadmium), Hg (kwik), Pb (lood).
  (4) POP (Persistente Organische Verontreinigende Stoffen).
  (5) HAP (polycyclische aromatische koolwaterstoffen).
  (6) PCB (Polychloorbifenylen).
  (7) HCB (hexachlorobenzeen).
  (8) As (arseen), Cr (chroom), Cu (koper), Ni (nikkel), Se (seleen), Zn (zink).
  (9) Onder "PM10" worden stofdeeltjes verstaan, met een aerodynamische diameter kleiner dan of gelijk aan 10 micrometres ofte -m.
  (10) PTS (Totale stofdeeltjes in suspensie).
  (11) Bij fouten worden de gegevens opnieuw medegedeeld binnen een termijn van uiterlijk vier weken, en de ingevoerde wijzigingen dienen duidelijk te worden uiteengezet.
  Tabel B. [1 Vereisten voor de aangifte van de emissies en de projecties bedoeld in artikel 17, § 1, lid 2]1.

Elément	Polluants	Série chronologique	Dates de déclaration
Emissions nationales totales par catégorie de sources (1) de la NND (2)	- SO₂, NOX, COVNM, NH₃, CO - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totaux, benzo (a)pyrène, benzo(b)fluoranthène, benzo(k)fluoranthène, indéno (1,2,3-cd)pyrène, dioxines/furannes, PCB (6), HCB (7) - autres métaux lourds (As, Cr, Cu, Ni, Se et Zn et leurs composés) (8)	Déclaration annuelle, de 1990 jusqu'à l'année de déclaration moins 2 (X-2)	15 février (11)
Emissions nationales totales par catégorie de sources de la NND (2)	- PM_2,5, PM₁₀ (9) et, si disponible, CS - PTS (10)	Déclaration annuelle, de 2000 jusqu'à l'année de déclaration moins 2 (X-2)	15 février (11)

(1) Les émissions naturelles sont déclarées conformément aux méthodes établies dans la convention PATLD et le guide EMEP/AEE sur l'inventaire des émissions de polluants atmosphériques. Elles ne sont pas intégrées aux totaux nationaux et font l'objet d'une déclaration séparée.
  (2) Nomenclature de notification des données (NND) définie par la convention PATLD.
  (3) Cd (cadmium), Hg (mercure), Pb (plomb).
  (4) POP (polluants organiques persistants).
  (5) HAP (hydrocarbures aromatiques polycycliques).
  (6) PCB (polychlorobiphényles).
  (7) HCB (hexachlorobenzène).
  (8) As (arsenic), Cr (chrome), Cu (cuivre), Ni (nickel), Se (sélénium), Zn (zinc).
  (9) On entend par "PM10" des particules d'un diamètre aérodynamique inférieur ou égal à 10 micromètres ou µm.
  (10) PTS (Particules totales en suspension).
  (11) En cas d'erreur, les données doivent être communiquées de nouveau dans un délai de quatre semaines au plus tard, et les modifications apportées doivent être clairement expliquées.
  Tableau B. [1 Exigences de déclaration des émissions et des projections visées à l'article 17, § 1er, alinéa 2 ]1

Element	Verontreinigende stoffen	Chronologische reeks/ Doeljaren	Aangiftedatums
Vermaasde gegevens van de emissies per bronnencategorie (NKG vermazing)	- SO₂, NO_x, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)	Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017	1 mei (1)
Grote punctuele bronnen, per bronnencategorie (NKG vermazing)	- SO₂, NO_x, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)	Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017	1 mei (1)
[¹ Vereisten voor de jaarlijkse aangifte van de inventarisverslagen bedoeld in artikel 17, § 1, lid 3]¹	- SO₂, NO_x, NH₃, COVNM, PM_2,5 en, indien beschikbaar, CS	Om de twee jaar ter dekking van de projectiejaren 2020, 2025, 2030 en, indien beschikbaar, 2040 en 2050 Vanaf 2017	15 maart
(1)<BWG 2024-11-21/07, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2024>

(1) Bij fouten worden de gegevens opnieuw medegedeeld binnen een termijn van uiterlijk vier weken, en de ingevoerde wijzigingen dienen duidelijk te worden uiteengezet.
Tabel C. [1 Vereisten voor de jaarlijkse aangifte van de inventarisverslagen bedoeld in artikel 17, § 1, lid 3]1

Elément	Polluants	Série chronologique/ Années cibles	Dates de déclaration
Données maillées des émissions, par catégorie de sources (NND maillage)	- SO₂, NOX, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) - POP (HAP totaux, HCB, PCB, dioxines/furannes) - CS (si disponible)	Tous les quatre ans pour l'année de déclaration moins 2 (X-2) à partir de 2017	1er mai (1)
Grandes sources ponctuelles (GSP), par catégorie de sources (NND maillage)	- SO₂, NOX, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) - POP (HAP totaux, HCB, PCB, dioxines/furannes) - CS (si disponible)	Tous les quatre ans pour l'année de déclaration moins 2 (X-2) à partir de 2017	1er mai (1)
[¹ Projections des émissions par catégorie de sources NND]¹	- SO₂, NOX, NH₃, COVNM, PM_2,5 et, si disponible, CS	Tous les deux ans, couvrant les années de projection 2020, 2025, 2030 et, si disponibles, 2040 et 2050 à partir de 2017	15 mars
(1)<ARW 2024-11-21/07, art. 3, 002; En vigueur : 19-12-2024>

(1) En cas d'erreur, les données doivent être communiquées de nouveau dans un délai de quatre semaines, et les modifications apportées doivent être clairement expliquées.
Tableau C. [1 Exigences de déclaration annuelle des rapports d'inventaire visées à l'article 17, § 1er, alinéa 3 ]1

Element	Verontreinigende stoffen	Chronologische reeks/ Doeljaren	Aangiftedatums
Inventarisverslag	- SO₂, NO_x, COVNM, NH₃, PM_2,5, PM₁₀ - zware metalen (Cd, Hg, Pb) en CS - POP [HAP totalen, benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, indeno (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB, HCB] - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) en PTS	Ieder jaar (zoals opgegeven in de tabellen A en B)	15 maart

Modifications

[1] <BWG 2024-11-21/07, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2024>

Elément	Polluants	Série chronologique/ Années cibles	Dates de déclaration
Rapport d'inventaire	- SO₂, NOX, COVNM, NH₃, CO, PM_2,5, PM₁₀ - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) et CS - POP [HAP totaux, benzo(a)pyrène, benzo(b)fluoranthène, benzo(k)fluoranthène, indéno (1,2,3-cd)pyrène, dioxines/furannes, PCB, HCB] - autres métaux lourds (As, Cr, Cu, Ni, Se et Zn et leurs composés) et PTS	Toutes les années (comme indiqué dans les tableaux A et B)	15 mars

Modifications

[1] <ARW 2024-11-21/07, art. 3, 002; En vigueur : 19-12-2024>

Art. N2. BIJLAGE 2. - Aanpassing van de verbintenissen tot verlaging
  Wanneer het Gewest zijn raming voor de emissies van het jaar 2005 herziet en de absolute doelstelling inzake emissies voor België zodoende aangepast wordt, wordt de aboslute doelstelling van het Waalse Gewest aangepast volgens de formule:
  waar :
  : emissieplafond voor het Waalse Gewest voor de verontreinigende stof x voor 2020 of 2030 (kt/j)
  : emissieplafond voor het Waalse Gewest voor de verontreinigende stof x voor 2020 of 2030 zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 (kt/j)
  : bijwerking emissies voor 2005 voor verontreinigende stof x in het Waalse Gewest (kt/j)
  : emissies voor 2005 in het Waalse Gewest van de verontreinigende stof x zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 (kt/j)
  : Verplichting tot verlaging van de emissies voor de verontreinigende stof x voor België zoals vastgesteld in Richtlijn 2016/2284 en opgenomen in onderstaande tabel in de vorm van een percentage.

Art. N2. ANNEXE 2. - Adaptation des engagements de réduction
  Lorsque la Région wallonne révise son estimation des émissions de l'année 2005 et que, suite à cela, l'objectif absolu en matière d'émissions pour la Belgique est adapté, l'objectif absolu de la Région wallonne est adapté selon la formule :
  Où :
  : plafond d'émissions pour la Région wallonne pour le polluant x pour 2020 ou 2030 (kt/an)
  : plafond d'émissions pour la Région wallonne pour le polluant x pour 2020 ou 2030 tel que fixé aux articles 5 et 6 (kt/an)
  : émissions actualisées pour 2005 du polluant x dans la Région wallonne (kt/an)
  : émissions pour 2005 du polluant x dans la Région wallonne telles que fixées aux articles 5 et 6 (kt/an)
  : obligation de réduction des émissions pour le polluant x pour la Belgique tel que fixé dans la directive 2016/2284 et repris dans le tableau ci-dessous en pourcentage.

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
2020	43	41	21	2	20
2030	66	59	35	13	39

Art. N3. BIJLAGE 3. - Gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging
  Deel 1. Algemene vereisten Bij het vaststellen, het aannemen en het uitvoeren van het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging wordt door de Minister:
  1° de mate geëvalueerd waarin de gewestelijke emissiebronnen een effect zouden kunnen hebben op de luchtkwaliteit op het grondgebied, in het Vlaams Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de naburige lidstaten, waarbij in voorkomend geval gesteund wordt op de gegeven en de methodes van EMEP ofte Programma voor samenwerking inzake de bewaking en de evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa krachtens het protocol bij het Verdrag van Genève voor de langetermijnfinanciering van het EMEP programma voor het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa;
  2° rekening gehouden met noodzaak om de emissies van luchtverontreinigers te verlagen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake luchtkwaliteit op het grondgebied en, in voorkomend geval, in de naburige gewesten en lidstaten;
  3° voorrang verleend aan de maatregelen voor de verlaging van de emissies van black carbon wanneer maatregelen worden genomen ter naleving van de verbintenissen tot verlaging van de emissies van fijne stofdeeltjes;
  4° toegezien op de samenhang met andere relevante plannen en programma's, opgesteld krachtens wetgevende bepalingen.
  Deel 2. Inhoud van het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging
  1. Het initieel gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging dekt:
  a) het gewestelijk actiekader voor de luchtkwaliteit en de bestrijding van de luchtverontreiniging die als grondslag voor het programma heeft gediend, met name:
  i) de actieprioriteiten en hun verband met de prioriteiten vastgesteld in andere relevante actiegebieden, met inbegrip van de klimaatverandering en, in voorkomend geval, landbouw, industrie en vervoer;
  ii) de verantwoordelijkheden van de nationale, gewestelijke en plaatselijke overheden;
  iii) de vooruitgang die geboekt wordt dankzij het vigerend beleid en de vigerende maatregelen op de plannen voor de verlaging van de emissies, de verbetering van de luchtkwaliteit en de graad van overeenstemming met de gewestelijke verplichtingen;
  iv) de verwachte evolutie, ervan uitgaande dat de reeds aangenomen (beleids)maatregelen niet zouden worden gewijzigd;
  b) de opties die in overweging worden genomen voor de naleving van de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de periode tussen 2020 en 2029 en vanaf 2030 en de tussenliggende emissieniveaus vastgelegd voor 2025 en ter verdere verbetering van de luchtkwaliteit, evenals de analyse van deze opties, met inbegrip van de analysemethode; in voorkomend geval, de individuele of gecombineerde impact van de (beleids)maatregele op de verlagingen van emissies, op de luchtkwaliteit en het leefmilieu en de daarmee gepaard gaande onzekerheden;
  c) de gekozen (beleids)maatregelen met het oog op het aannemen ervan, met inbegrip van het tijdspad voor de aanneming, de uitvoering en de herziening ervan, en de verantwoordelijke bevoegde overheden;
  d) in voorkomend geval, een uiteenzetting van de redenen waarom de indicatieve emissieniveaus voor 2025 niet nageleegd kunnen worden zonder maatregelen die tot disproportionele kosten zouden leiden;
  e) in voorkomend geval, een verslag van het gebruikmaken van de flexibiliteiten bedoeld in de artikelen 10 tot 12 en de eventuele gevolgen daarvan voor het milieu;
  f) een evaluatie van de wijze waarop de gekozen (beleids)maatregelen de compatibiliteit waarborgen met de plannen en programma's, ingevoerd in andere relevante actiegebieden.
  2. Het bijgewerkt initieel gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging dekt:
  a) de evaluatie van de vooruitgang geboekt in de uitvoering van het programma, evenals inzake de verlaging van de emissies en de vermindering van de concentraties;
  b) iedere belangrijke wijziging in de politieke context, de analyses, het programma of het tijdspad van uitvoering ervan.
  Deel 3. De maatregelen voor de verlaging van de emissies van ammoniak, stofdeeltjes en black carbon
  Het programma houdt rekening met het relevant beleidsoriënterend document voor ammoniak en doet een beroep op de best beschikbare technieken overeenkomstig Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging).
  A. Maatregeln met oog op de beperking van ammoniakemissies
  1. DGO3 voert een indicatieve code van goede landbouwpraktijken in ter beperking van ammoniakemissies, rekening houdend met de kadercode van goede landbouwpraktijken ter beperking van ammoniakemissies, vastgesteld in 2014 in het kader van EEG-UNO waarbij minstens volgende aspecten worden gedekt:
  a) stikstofbeheer, rekening houdend met de volledige stikstofcyclus;
  b) veevoederstrategieën;
  c) spreidingstechnieken voor dierlijke mest met een laag emissieniveau;
  d) opslagsystemen voor dierlijke mest met een laag emissieniveau;
  e) dierenhuisvestingssystemen met een laag emissieniveau;
  f) mogelijkheden tot beperking van ammoniakemissies uit het gebruik van minerale meststoffen.
  2. DGO3 kan een stikstofbalans vaststellen om de evolutie van het globaal reactie stikstofverlies uit landbouwbronnen op te volgen, meer bepaald voor ammoniak, stikstofprotoxide, ammonium, nitraten en nitrieten, volgens de beginselen verwoord in het beleidsoriënterend document van EEG-UNO over de nationale stikstofbalansen overeenkomstig Europees besluit 2012/10, ECE/EB.AIR/113/Ad.d. 1.
  3. Het gebruik van meststoffen met ammoniumcarbonaat.
  4. Ammoniakemissies uit kunstmest kan teruggedrongen onder toepassing van volgende principes:
  a) vervanging van mest uit ureum door mest uit ammoniumnitraat;
  b) wanneer mest uit ureum verder toegepast worden, methodes gebruiken waaruit blijkt dat ze de ammoniakemissies terug kunnen dringen met minstens 30 % in verhouding tot de resultaten uit de referentietechniek nader omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak;
  c) bevordering van de vervanging van kunstmest door organische mest en wanneer verder gebruik wordt gemaakt van kunstmest, deze spreiden in functie van de uitgerekende stikstof- en fosforbehoeften van ontvangend akker- en weiland, daarbij ook rekening houdend met het bestaande bodemnutriëntengehalte en de toevoer van nutriënten uit andere meststoffen.
  5. Ammoniakemissies uit dierlijk mest kan teruggedrongen worden onder toepassing van volgende principes:
  a) beperking van emissies uit gier- en mestspreiding op akker- en weiland via methodes tot vermindering van de emissies met minstens 30 % in verhouding tot de referentiemethode omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak en middels de inachtneming van volgende voorwaarden:
  i) spreiding van gier en mest enkel in functie van de uitgerekende stikstof- en fosforbehoeften van ontvangend akker- en weiland, daarbij ook rekening houdend met het bestaande bodemnutriëntengehalte en de toevoer van nutriënten uit andere meststoffen;
  ii) geen enkele spreiding van gier en mest op ontvangende grond bij watersaturatie, overstroming, vorst of een sneeuwlaag;
  iii) spreiding van gier op weiland met een rijenbemester met slangen of een zodenbemester of door ingraving op min of meer grote diepte;
  iv) ingraving van mest en gier, gespreid over akkerland, binnen de vier uur na spreiding;
  b) vermindering van de emissies door opslag van dierlijke mest buiten de dierenhuisvestingsplaatsen door toepassing van volgende principes:
  i) bij gieropslagtanks gebouwd na 1 januari 2022, gebruikmaking van opslagsystemen of -technieken met een laag emissieniveau waaruit blijkt dat de ammoniakemissie met minstens 60 % verlaagd wordt ten opzichte van de referentiemethode omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak; voor bestaande gieropslagtanks moet de verlaging minstens 40 % bedragen;
  ii) afdekken van mestopslagtanks;
  iii) erop toezien dat landbouwbedrijven over een voldoende opslagcapaciteit beschikken om het spreiden enkel te verrichten tijdens gewasgroeiperiodes;
  c) verlaging van de emissies uit dierenhuisvestingsplaatsen middels systemen waaruit blijkt dat ammoniakemissies met minstens 20 % verlaagd worden ten opzichte van de referentiemethode omschreven in beleidsoriënterend document over ammoniak;
  d) verlaging van de emissies uit dierlijke mest door voederstrategieën met een laag proteïnegehalte waaruit blijkt dat ammoniakemissies met minstens 10 % verlaagd worden ten opzichte van de referentiemethode omschreven in beleidsoriënterend document over ammoniak.
  B. Maatregelen voor de verlaging van de emissies van stofdeeltjes en black carbon
  1. Onverminderd bijlage II bij de randvoorwaarden van Verordening (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan het verbranden van landbouwafvalstoffen, bosbouwresten en oogstresten worden verboden.
  Iedere afwijking van het verbod wordt beperkt tot de preventieve programma's tot voorkoming van wildvuur, bestrijding van plaagorganismen of vrijwaring van biodiversiteit.
  2. DGO3 kan een indicatieve code van goede praktijen opstellen voor een zorgvuldig beheer van oogstresten, berustend op volgende beginselen:
  a) een verbeterde bodemstructuur dankzij ingraving van oogstresten;
  b) gebruik van verbeterde ingravingstechnieken voor oogstresten;
  c) alternatief gebruik van oogstresten;
  d) verbeterd nutriëntengehalte en bodemstructuur door ingraving van dierlijke mest als behoefte voor optimale plantengroei, waarbij het verbranden van dierlijke mest (hoeve- en stalstromest).
  C. Kleine landbouwbedrijven vrijwaren
  Bij het nemen van de maatregelen bepaald in afdelingen A en B ziet DGO3 erop toe dat volop rekening gehouden wordt met de weerslag daarvan op kleine en micro-landbouwbedrijven.

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
2020	43	41	21	2	20
2030	66	59	35	13	39

Art. N3. ANNEXE 3. - Programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique
  Partie 1. - Exigences générales Lors de l'établissement, de l'adoption et de la mise en oeuvre du programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique, le Ministre :
  1° évalue la mesure dans laquelle les sources régionales d'émission sont susceptibles d'avoir une incidence sur la qualité de l'air sur le territoire, dans les régions flamande et de Bruxelles-Capitale et dans les Etats membres voisins, à l'aide, le cas échéant, des données et des méthodes élaborées par le programme européen concerté de surveillance continue et d'évaluation EMEP, en vertu du protocole à la convention PATLD relatif au financement à long terme du programme EMEP pour le transport à longue distance des polluants atmosphériques en Europe;
  2° tient compte de la nécessité de réduire les émissions de polluants atmosphériques pour permettre la réalisation des objectifs de qualité de l'air sur le territoire et, le cas échéant, dans les régions et Etats membres voisins;
  3° accorde la priorité aux mesures de réduction des émissions de carbone suie lorsqu'il prend des dispositions pour respecter ses engagements de réduction des émissions de particules fines;
  4° veille à garantir la cohérence avec d'autres plans et programmes pertinents établis en vertu de dispositions législatives.
  Partie 2. - Contenu du programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique
  1. Le programme régional initial de lutte contre la pollution atmosphérique couvre :
  a) le cadre d'action régional en matière de qualité de l'air et de lutte contre la pollution qui a servi de base à l'élaboration du programme, notamment:
  i) les priorités d'action et leur lien avec les priorités fixées dans d'autres domaines d'action pertinents, y compris le changement climatique et, le cas échéant, l'agriculture, l'industrie et les transports;
  ii) les responsabilités incombant aux autorités nationales, régionales et locales;
  iii) les progrès accomplis grâce aux politiques et mesures en vigueur sur les plans de la réduction des émissions, de l'amélioration de la qualité de l'air et le degré de conformité aux obligations régionales;
  iv) l'évolution attendue, dans l'hypothèse où les politiques et mesures déjà adoptées ne seraient pas modifiées;
  b) les options envisagées pour respecter les engagements de réduction des émissions pour la période comprise entre 2020 et 2029 et à compter de 2030 et les niveaux d'émission intermédiaires fixés pour 2025 et pour améliorer encore la qualité de l'air, ainsi que l'analyse de ces options, y compris la méthode d'analyse; le cas échéant, l'impact individuel ou combiné des politiques et mesures sur les réductions d'émissions, la qualité de l'air et l'environnement et les incertitudes associées;
  c) les mesures et politiques retenues en vue d'une adoption, y compris le calendrier pour leur adoption, leur mise en oeuvre et leur réexamen, et les autorités compétentes responsables;
  d) le cas échéant, un exposé des raisons pour lesquelles les niveaux d'émission indicatifs fixés pour 2025 ne peuvent pas être respectés sans mesures entraînant des coûts disproportionnés;
  e) le cas échéant, un compte rendu du recours aux flexibilités visées aux articles 10 à 12 et les éventuelles conséquences de ce recours sur l'environnement;
  f) une évaluation de la manière dont les politiques et mesures retenues garantissent la compatibilité avec les plans et programmes mis en place dans d'autres domaines d'action pertinents.
  2. Les mises à jour du programme régional initial de lutte contre la pollution atmosphérique couvrent :
  a) l'évaluation des progrès accomplis dans la mise en oeuvre du programme, ainsi qu'en matière de réduction des émissions et de diminution des concentrations;
  b) toute modification importante du contexte politique, des analyses, du programme ou de son calendrier de mise en oeuvre.
  Partie 3. - Les mesures de réduction des émissions d'ammoniac, de particules et de carbone suie
  Le programme prend en compte le document d'orientation pertinent sur l'ammoniac et recourt aux meilleures techniques disponibles conformément à la directive 2010/75/UE du Parlement européen et du Conseil du 24 novembre 2010 relative aux émissions industrielles (prévention et réduction intégrées de la pollution).
  A. Mesures visant à limiter les émissions d'ammoniac
  1. La DGO3 met en place un code indicatif de bonnes pratiques agricoles pour limiter les émissions d'ammoniac, en tenant compte du code-cadre de bonnes pratiques agricoles pour réduire les émissions d'ammoniac établi en 2014 dans le cadre de la CEE-ONU et couvrant au moins les aspects suivants:
  a) la gestion de l'azote, compte tenu de l'ensemble du cycle de l'azote;
  b) les stratégies d'alimentation du bétail;
  c) les techniques d'épandage des effluents d'élevage à bas niveau d'émissions;
  d) les systèmes de stockage des effluents d'élevage à bas niveau d'émissions;
  e) les systèmes d'hébergement des animaux à bas niveau d'émissions;
  f) les possibilités de limiter les émissions d'ammoniac provenant de l'utilisation d'engrais minéraux.
  2. La DGO3 peut établir un bilan d'azote afin de suivre l'évolution des pertes globales d'azote réactif d'origine agricole, et notamment d'ammoniac, de protoxyde d'azote, d'ammonium, de nitrates et de nitrites, suivant les principes énoncés dans le document d'orientation de la CEE-ONU sur les bilans d'azote nationaux conformément à la Décision 2012/10, ECE/EB.AIR/113/Ad.d. 1.
  3. L'utilisation d'engrais au carbonate d'ammonium est interdite.
  4. Les émissions d'ammoniac provenant des engrais inorganiques peuvent être réduites en appliquant les principes suivants :
  a) remplacement des engrais à base d'urée par des engrais à base de nitrate d'ammonium;
  b) lorsque les engrais à base d'urée continuent d'être appliqués, utilisation de méthodes dont il a été démontré qu'elles permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 30 % par rapport aux résultats obtenus avec la technique de référence spécifiée dans le document d'orientation sur l'ammoniac;
  c) promotion du remplacement des engrais inorganiques par des engrais organiques et, lorsque des engrais inorganiques continuent d'être appliqués, épandage de ceux-ci en fonction des besoins prévisibles en azote et en phosphore des cultures ou des prairies réceptrices, compte tenu également de la teneur existante en nutriments du sol et des apports en nutriments des autres engrais.
  5. Les émissions d'ammoniac provenant des effluents d'élevage peuvent être réduites en appliquant les principes suivants :
  a) réduction des émissions dues à l'épandage de lisier et de fumier sur les terres arables et les prairies, au moyen de méthodes qui réduisent les émissions d'au moins 30 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac et moyennant le respect des conditions suivantes:
  i) épandage des fumiers et lisiers uniquement en fonction des besoins prévisibles en azote et en phosphore des cultures ou des prairies réceptrices, compte tenu également de la teneur existante en nutriments du sol et des apports en nutriments des autres engrais;
  ii) absence d'épandage des fumiers et lisiers sur les terres réceptrices saturées d'eau, inondées, gelées ou recouvertes de neige;
  iii) épandage des lisiers sur les prairies à l'aide d'un système à pendillards tubes traînés ou sabots traînés ou par enfouissement à plus ou moins grande profondeur;
  iv) incorporation dans le sol des fumiers et lisiers épandus sur les terres arables dans les quatre heures suivant l'épandage;
  b) réduction des émissions dues au stockage des effluents d'élevage en dehors des hébergements des animaux en appliquant les principes suivants:
  i) dans le cas des cuves à lisier construites après le 1er janvier 2022, utilisation des systèmes ou techniques de stockage à bas niveau d'émissions dont il a été démontré qu'ils permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 60 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac; dans le cas des cuves à lisier existantes, la réduction doit être d'au moins 40 % ;
  ii) couverture des cuves de stockage de fumier;
  iii) veiller à ce que les exploitations disposent d'une capacité de stockage des effluents d'élevage suffisante pour ne procéder à l'épandage que pendant des périodes favorables pour la croissance des cultures;
  c) réduction des émissions en provenance des hébergements des animaux, au moyen de systèmes dont il a été démontré qu'ils permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 20 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac;
  d) réduction des émissions provenant des effluents d'élevage par des stratégies d'alimentation à faible apport protéique, dont il a été démontré qu'elles permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 10 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac.
  B. Mesures de réduction des émissions de particules et de carbone suie
  1. Sans préjudice de l'annexe II relative à la conditionnalité du règlement (UE) N° 1306/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 relatif au financement, à la gestion et au suivi de la politique agricole commune, le brûlage des déchets agricoles, des résidus de récolte et des résidus forestiers peut être interdit.
  Toute dérogation à l'interdiction est limitée aux programmes préventifs visant à éviter les feux de friches, à lutter contre les nuisibles ou à préserver la biodiversité.
  2. La DGO3 peut établir un code indicatif de bonnes pratiques agricoles pour la bonne gestion des résidus de récolte, qui repose sur les principes suivants:
  a) amélioration de la structure des sols par incorporation de résidus de récolte;
  b) recours à des techniques améliorées pour l'incorporation des résidus de récolte;
  c) utilisation alternative des résidus de récolte;
  d) amélioration de la teneur en nutriments et de la structure des sols par incorporation des effluents d'élevage en tant que de besoin pour une croissance optimale des végétaux, permettant ainsi d'éviter le brûlage des effluents d'élevage (fumier de ferme, litière paillée).
  C. Eviter les répercussions sur les petites exploitations
  Lorsqu'elle prend les mesures décrites dans les sections A et B, la DGO3 veille à ce que les répercussions sur les petites exploitations et les micro-exploitations soient pleinement prises en considération.

Art. N4. BIJLAGE 4. - Methodes voor uit- en bijwerken van de gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de inventarisverslagen en de aangepaste de gewestelijke inventarissen bedoeld in artikel 16

Art. N4. ANNEXE 4. - Méthodes pour l'élaboration et la mise à jour des inventaires régionaux des émissions, des projections régionales des émissions, des rapports d'inventaire et des inventaires régionaux des émissions ajustés visés à l'article 16

Art. N1. BIJLAGE 1. - Toezicht op en aangifte van de emissies in de atmosfeer
Tabel A.[1 Vereisten inzake de jaarlijkse aangifte van de emissies bedoeld in artikel 17, § 1, lid 1]1.

Art. N1. ANNEXE 1. Surveillance et déclaration des émissions atmosphériques
Tableau A. [1 . Exigences de déclaration annuelle des émissions visées à l'article 17, § 1er, alinéa 1er ]1

Element	...] V0 {}VERONTREINIGENDE STOFFEN	Chronologische reeks	Aangiftedatums
Nationale emissies, totaal per bronnencategorie (1) van de NKG (2)	- SO₂, NO_x, COVNM, NH₃, CO - zware metalen (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totalen, benzo (a)pyreen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, indeen (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB (6), HCB (7) - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) (8)	Jaarlijkse aangifte, van 1990 tot aangiftejaar min 2 (X-2)	15 februari (11)
Totale nationale emissies per bronnencategorie van de NKG (2)	- PM_2,5, PM₁₀ (9) en, indien beschikbaar, CS - PTS (10)	Jaarlijkse aangifte, van 2000 tot aangiftejaar min 2 (X-2)	15 februari (11)

Element ...] V0
  {}VERONTREINIGENDE STOFFEN Chronologische reeks AangiftedatumsNationale emissies, totaal per bronnencategorie (1) van de NKG (2)
- SO2, NOx, COVNM, NH3, CO - zware metalen (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totalen, benzo (a)pyreen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, indeen (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB (6), HCB (7) - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) (8)
Jaarlijkse aangifte, van 1990 tot aangiftejaar min 2 (X-2)
15 februari (11)Totale nationale emissies per bronnencategorie van de NKG (2) - PM2,5, PM10 (9) en, indien beschikbaar, CS - PTS (10) Jaarlijkse aangifte, van 2000 tot aangiftejaar min 2 (X-2) 15 februari (11)
(1) De natuurlijke emissies worden aangegeven overeenkomstig de methodes vastgesteld in het Verdrag van Genève en de EMEP/AEE guidebook over de inventaris van de emissies van luchtverontreinigende stoffen. Zij zijn niet geïntegreerd in de nationale totalen en maken het voorwerp uit van een afzonderlijke aangifte.
  (2) Nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens (NKG), omschreven in het Verdrag van Genève.
  (3) Cd (cadmium), Hg (kwik), Pb (lood).
  (4) POP (Persistente Organische Verontreinigende Stoffen).
  (5) HAP (polycyclische aromatische koolwaterstoffen).
  (6) PCB (Polychloorbifenylen).
  (7) HCB (hexachlorobenzeen).
  (8) As (arseen), Cr (chroom), Cu (koper), Ni (nikkel), Se (seleen), Zn (zink).
  (9) Onder "PM10" worden stofdeeltjes verstaan, met een aerodynamische diameter kleiner dan of gelijk aan 10 micrometres ofte -m.
  (10) PTS (Totale stofdeeltjes in suspensie).
  (11) Bij fouten worden de gegevens opnieuw medegedeeld binnen een termijn van uiterlijk vier weken, en de ingevoerde wijzigingen dienen duidelijk te worden uiteengezet.
  Tabel B. [1 Vereisten voor de aangifte van de emissies en de projecties bedoeld in artikel 17, § 1, lid 2]1.

Elément	Polluants	Série chronologique	Dates de déclaration
Emissions nationales totales par catégorie de sources (1) de la NND (2)	- SO₂, NOX, COVNM, NH₃, CO - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totaux, benzo (a)pyrène, benzo(b)fluoranthène, benzo(k)fluoranthène, indéno (1,2,3-cd)pyrène, dioxines/furannes, PCB (6), HCB (7) - autres métaux lourds (As, Cr, Cu, Ni, Se et Zn et leurs composés) (8)	Déclaration annuelle, de 1990 jusqu'à l'année de déclaration moins 2 (X-2)	15 février (11)
Emissions nationales totales par catégorie de sources de la NND (2)	- PM_2,5, PM₁₀ (9) et, si disponible, CS - PTS (10)	Déclaration annuelle, de 2000 jusqu'à l'année de déclaration moins 2 (X-2)	15 février (11)

Elément Polluants Série chronologique Dates de déclarationEmissions nationales totales par catégorie de sources (1) de la NND (2)
- SO2, NOX, COVNM, NH3, CO - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) (3) - POP (4), HAP (5) totaux, benzo (a)pyrène, benzo(b)fluoranthène, benzo(k)fluoranthène, indéno (1,2,3-cd)pyrène, dioxines/furannes, PCB (6), HCB (7) - autres métaux lourds (As, Cr, Cu, Ni, Se et Zn et leurs composés) (8)
Déclaration annuelle, de 1990 jusqu'à l'année de déclaration moins 2 (X-2)
15 février (11)Emissions nationales totales par catégorie de sources de la NND (2) - PM2,5, PM10 (9) et, si disponible, CS - PTS (10) Déclaration annuelle, de 2000 jusqu'à l'année de déclaration moins 2 (X-2) 15 février (11)
(1) Les émissions naturelles sont déclarées conformément aux méthodes établies dans la convention PATLD et le guide EMEP/AEE sur l'inventaire des émissions de polluants atmosphériques. Elles ne sont pas intégrées aux totaux nationaux et font l'objet d'une déclaration séparée.
  (2) Nomenclature de notification des données (NND) définie par la convention PATLD.
  (3) Cd (cadmium), Hg (mercure), Pb (plomb).
  (4) POP (polluants organiques persistants).
  (5) HAP (hydrocarbures aromatiques polycycliques).
  (6) PCB (polychlorobiphényles).
  (7) HCB (hexachlorobenzène).
  (8) As (arsenic), Cr (chrome), Cu (cuivre), Ni (nickel), Se (sélénium), Zn (zinc).
  (9) On entend par "PM10" des particules d'un diamètre aérodynamique inférieur ou égal à 10 micromètres ou µm.
  (10) PTS (Particules totales en suspension).
  (11) En cas d'erreur, les données doivent être communiquées de nouveau dans un délai de quatre semaines au plus tard, et les modifications apportées doivent être clairement expliquées.
  Tableau B. [1 Exigences de déclaration des émissions et des projections visées à l'article 17, § 1er, alinéa 2 ]1

Element	Verontreinigende stoffen	Chronologische reeks/ Doeljaren	Aangiftedatums
Vermaasde gegevens van de emissies per bronnencategorie (NKG vermazing)	- SO₂, NO_x, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)	Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017	1 mei (1)
Grote punctuele bronnen, per bronnencategorie (NKG vermazing)	- SO₂, NO_x, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)	Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017	1 mei (1)
[¹ Vereisten voor de jaarlijkse aangifte van de inventarisverslagen bedoeld in artikel 17, § 1, lid 3]¹	- SO₂, NO_x, NH₃, COVNM, PM_2,5 en, indien beschikbaar, CS	Om de twee jaar ter dekking van de projectiejaren 2020, 2025, 2030 en, indien beschikbaar, 2040 en 2050 Vanaf 2017	15 maart
(1)<BWG 2024-11-21/07, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2024>

ElementVerontreinigende stoffenChronologische reeks/ DoeljarenAangiftedatumsVermaasde gegevens van de emissies per bronnencategorie (NKG vermazing)
- SO2, NOx, COVNM, CO, NH3, PM10, PM2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)
Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017
1 mei (1)Grote punctuele bronnen, per bronnencategorie (NKG vermazing)
- SO2, NOx, COVNM, CO, NH3, PM10, PM2,5 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) - POP (totale HAP, HCB, PCB, dioxines/furanen) - CS (indien beschikbaar)
Om de vier jaar voor het aangiftejaar min 2 (X-2) Vanaf 2017
1 mei (1)[1 Vereisten voor de jaarlijkse aangifte van de inventarisverslagen bedoeld in artikel 17, § 1, lid 3]1- SO2, NOx, NH3, COVNM, PM2,5 en, indien beschikbaar, CSOm de twee jaar ter dekking van de projectiejaren 2020, 2025, 2030 en, indien beschikbaar, 2040 en 2050 Vanaf 201715 maart(1)
(1) Bij fouten worden de gegevens opnieuw medegedeeld binnen een termijn van uiterlijk vier weken, en de ingevoerde wijzigingen dienen duidelijk te worden uiteengezet.
Tabel C. [1 Vereisten voor de jaarlijkse aangifte van de inventarisverslagen bedoeld in artikel 17, § 1, lid 3]1

Elément	Polluants	Série chronologique/ Années cibles	Dates de déclaration
Données maillées des émissions, par catégorie de sources (NND maillage)	- SO₂, NOX, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) - POP (HAP totaux, HCB, PCB, dioxines/furannes) - CS (si disponible)	Tous les quatre ans pour l'année de déclaration moins 2 (X-2) à partir de 2017	1er mai (1)
Grandes sources ponctuelles (GSP), par catégorie de sources (NND maillage)	- SO₂, NOX, COVNM, CO, NH₃, PM₁₀, PM_2,5 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) - POP (HAP totaux, HCB, PCB, dioxines/furannes) - CS (si disponible)	Tous les quatre ans pour l'année de déclaration moins 2 (X-2) à partir de 2017	1er mai (1)
[¹ Projections des émissions par catégorie de sources NND]¹	- SO₂, NOX, NH₃, COVNM, PM_2,5 et, si disponible, CS	Tous les deux ans, couvrant les années de projection 2020, 2025, 2030 et, si disponibles, 2040 et 2050 à partir de 2017	15 mars
(1)<ARW 2024-11-21/07, art. 3, 002; En vigueur : 19-12-2024>

ElémentPolluantsSérie chronologique/ Années ciblesDates de déclarationDonnées maillées des émissions, par catégorie de sources (NND maillage)
- SO2, NOX, COVNM, CO, NH3, PM10, PM2,5 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) - POP (HAP totaux, HCB, PCB, dioxines/furannes) - CS (si disponible)
Tous les quatre ans pour l'année de déclaration moins 2 (X-2) à partir de 2017
1er mai (1)Grandes sources ponctuelles (GSP), par catégorie de sources (NND maillage)
- SO2, NOX, COVNM, CO, NH3, PM10, PM2,5 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) - POP (HAP totaux, HCB, PCB, dioxines/furannes) - CS (si disponible)
Tous les quatre ans pour l'année de déclaration moins 2 (X-2) à partir de 2017
1er mai (1)[1 Projections des émissions par catégorie de sources NND]1- SO2, NOX, NH3, COVNM, PM2,5 et, si disponible, CSTous les deux ans, couvrant les années de projection 2020, 2025, 2030 et, si disponibles, 2040 et 2050 à partir de 201715 mars(1)
(1) En cas d'erreur, les données doivent être communiquées de nouveau dans un délai de quatre semaines, et les modifications apportées doivent être clairement expliquées.
Tableau C. [1 Exigences de déclaration annuelle des rapports d'inventaire visées à l'article 17, § 1er, alinéa 3 ]1

Element	Verontreinigende stoffen	Chronologische reeks/ Doeljaren	Aangiftedatums
Inventarisverslag	- SO₂, NO_x, COVNM, NH₃, PM_2,5, PM₁₀ - zware metalen (Cd, Hg, Pb) en CS - POP [HAP totalen, benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, indeno (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB, HCB] - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) en PTS	Ieder jaar (zoals opgegeven in de tabellen A en B)	15 maart

Element Verontreinigende stoffen Chronologische reeks/ Doeljaren AangiftedatumsInventarisverslag - SO2, NOx, COVNM, NH3, PM2,5, PM10 - zware metalen (Cd, Hg, Pb) en CS - POP [HAP totalen, benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, indeno (1,2,3-cd)pyreen, dioxines/furanen, PCB, HCB] - andere zware metalen (As, Cr, Cu, Ni, Se en Zn en hun verbindingen) en PTS Ieder jaar (zoals opgegeven in de tabellen A en B) 15 maart

Elément	Polluants	Série chronologique/ Années cibles	Dates de déclaration
Rapport d'inventaire	- SO₂, NOX, COVNM, NH₃, CO, PM_2,5, PM₁₀ - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) et CS - POP [HAP totaux, benzo(a)pyrène, benzo(b)fluoranthène, benzo(k)fluoranthène, indéno (1,2,3-cd)pyrène, dioxines/furannes, PCB, HCB] - autres métaux lourds (As, Cr, Cu, Ni, Se et Zn et leurs composés) et PTS	Toutes les années (comme indiqué dans les tableaux A et B)	15 mars

Elément Polluants Série chronologique/ Années cibles Dates de déclarationRapport d'inventaire - SO2, NOX, COVNM, NH3, CO, PM2,5, PM10 - métaux lourds (Cd, Hg, Pb) et CS - POP [HAP totaux, benzo(a)pyrène, benzo(b)fluoranthène, benzo(k)fluoranthène, indéno (1,2,3-cd)pyrène, dioxines/furannes, PCB, HCB] - autres métaux lourds (As, Cr, Cu, Ni, Se et Zn et leurs composés) et PTS Toutes les années (comme indiqué dans les tableaux A et B) 15 mars

Modifications

[1] <BWG 2024-11-21/07, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2024>

Modifications

[1] <ARW 2024-11-21/07, art. 3, 002; En vigueur : 19-12-2024>

Art. N2. BIJLAGE 2. - Aanpassing van de verbintenissen tot verlaging
  Wanneer het Gewest zijn raming voor de emissies van het jaar 2005 herziet en de absolute doelstelling inzake emissies voor België zodoende aangepast wordt, wordt de aboslute doelstelling van het Waalse Gewest aangepast volgens de formule:
  waar :
  : emissieplafond voor het Waalse Gewest voor de verontreinigende stof x voor 2020 of 2030 (kt/j)
  : emissieplafond voor het Waalse Gewest voor de verontreinigende stof x voor 2020 of 2030 zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 (kt/j)
  : bijwerking emissies voor 2005 voor verontreinigende stof x in het Waalse Gewest (kt/j)
  : emissies voor 2005 in het Waalse Gewest van de verontreinigende stof x zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 6 (kt/j)
  : Verplichting tot verlaging van de emissies voor de verontreinigende stof x voor België zoals vastgesteld in Richtlijn 2016/2284 en opgenomen in onderstaande tabel in de vorm van een percentage.

Art. N2. ANNEXE 2. - Adaptation des engagements de réduction
  Lorsque la Région wallonne révise son estimation des émissions de l'année 2005 et que, suite à cela, l'objectif absolu en matière d'émissions pour la Belgique est adapté, l'objectif absolu de la Région wallonne est adapté selon la formule :
  Où :
  : plafond d'émissions pour la Région wallonne pour le polluant x pour 2020 ou 2030 (kt/an)
  : plafond d'émissions pour la Région wallonne pour le polluant x pour 2020 ou 2030 tel que fixé aux articles 5 et 6 (kt/an)
  : émissions actualisées pour 2005 du polluant x dans la Région wallonne (kt/an)
  : émissions pour 2005 du polluant x dans la Région wallonne telles que fixées aux articles 5 et 6 (kt/an)
  : obligation de réduction des émissions pour le polluant x pour la Belgique tel que fixé dans la directive 2016/2284 et repris dans le tableau ci-dessous en pourcentage.

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
2020	43	41	21	2	20
2030	66	59	35	13	39

SO2NOxCOVNM NH3PM2,52020 43 41 21 2 202030 66 59 35 13 39

	SO₂	NO_x	COVNM	NH₃	PM_2,5
2020	43	41	21	2	20
2030	66	59	35	13	39

SO2NOxCOVNM NH3PM2,52020 43 41 21 2 202030 66 59 35 13 39

Art. N3. BIJLAGE 3. - Gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging
  Deel 1. Algemene vereisten Bij het vaststellen, het aannemen en het uitvoeren van het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging wordt door de Minister:
  1° de mate geëvalueerd waarin de gewestelijke emissiebronnen een effect zouden kunnen hebben op de luchtkwaliteit op het grondgebied, in het Vlaams Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de naburige lidstaten, waarbij in voorkomend geval gesteund wordt op de gegeven en de methodes van EMEP ofte Programma voor samenwerking inzake de bewaking en de evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa krachtens het protocol bij het Verdrag van Genève voor de langetermijnfinanciering van het EMEP programma voor het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa;
  2° rekening gehouden met noodzaak om de emissies van luchtverontreinigers te verlagen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake luchtkwaliteit op het grondgebied en, in voorkomend geval, in de naburige gewesten en lidstaten;
  3° voorrang verleend aan de maatregelen voor de verlaging van de emissies van black carbon wanneer maatregelen worden genomen ter naleving van de verbintenissen tot verlaging van de emissies van fijne stofdeeltjes;
  4° toegezien op de samenhang met andere relevante plannen en programma's, opgesteld krachtens wetgevende bepalingen.
  Deel 2. Inhoud van het gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging
  1. Het initieel gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging dekt:
  a) het gewestelijk actiekader voor de luchtkwaliteit en de bestrijding van de luchtverontreiniging die als grondslag voor het programma heeft gediend, met name:
  i) de actieprioriteiten en hun verband met de prioriteiten vastgesteld in andere relevante actiegebieden, met inbegrip van de klimaatverandering en, in voorkomend geval, landbouw, industrie en vervoer;
  ii) de verantwoordelijkheden van de nationale, gewestelijke en plaatselijke overheden;
  iii) de vooruitgang die geboekt wordt dankzij het vigerend beleid en de vigerende maatregelen op de plannen voor de verlaging van de emissies, de verbetering van de luchtkwaliteit en de graad van overeenstemming met de gewestelijke verplichtingen;
  iv) de verwachte evolutie, ervan uitgaande dat de reeds aangenomen (beleids)maatregelen niet zouden worden gewijzigd;
  b) de opties die in overweging worden genomen voor de naleving van de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de periode tussen 2020 en 2029 en vanaf 2030 en de tussenliggende emissieniveaus vastgelegd voor 2025 en ter verdere verbetering van de luchtkwaliteit, evenals de analyse van deze opties, met inbegrip van de analysemethode; in voorkomend geval, de individuele of gecombineerde impact van de (beleids)maatregele op de verlagingen van emissies, op de luchtkwaliteit en het leefmilieu en de daarmee gepaard gaande onzekerheden;
  c) de gekozen (beleids)maatregelen met het oog op het aannemen ervan, met inbegrip van het tijdspad voor de aanneming, de uitvoering en de herziening ervan, en de verantwoordelijke bevoegde overheden;
  d) in voorkomend geval, een uiteenzetting van de redenen waarom de indicatieve emissieniveaus voor 2025 niet nageleegd kunnen worden zonder maatregelen die tot disproportionele kosten zouden leiden;
  e) in voorkomend geval, een verslag van het gebruikmaken van de flexibiliteiten bedoeld in de artikelen 10 tot 12 en de eventuele gevolgen daarvan voor het milieu;
  f) een evaluatie van de wijze waarop de gekozen (beleids)maatregelen de compatibiliteit waarborgen met de plannen en programma's, ingevoerd in andere relevante actiegebieden.
  2. Het bijgewerkt initieel gewestelijk programma ter bestrijding van de luchtverontreiniging dekt:
  a) de evaluatie van de vooruitgang geboekt in de uitvoering van het programma, evenals inzake de verlaging van de emissies en de vermindering van de concentraties;
  b) iedere belangrijke wijziging in de politieke context, de analyses, het programma of het tijdspad van uitvoering ervan.
  Deel 3. De maatregelen voor de verlaging van de emissies van ammoniak, stofdeeltjes en black carbon
  Het programma houdt rekening met het relevant beleidsoriënterend document voor ammoniak en doet een beroep op de best beschikbare technieken overeenkomstig Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging).
  A. Maatregeln met oog op de beperking van ammoniakemissies
  1. DGO3 voert een indicatieve code van goede landbouwpraktijken in ter beperking van ammoniakemissies, rekening houdend met de kadercode van goede landbouwpraktijken ter beperking van ammoniakemissies, vastgesteld in 2014 in het kader van EEG-UNO waarbij minstens volgende aspecten worden gedekt:
  a) stikstofbeheer, rekening houdend met de volledige stikstofcyclus;
  b) veevoederstrategieën;
  c) spreidingstechnieken voor dierlijke mest met een laag emissieniveau;
  d) opslagsystemen voor dierlijke mest met een laag emissieniveau;
  e) dierenhuisvestingssystemen met een laag emissieniveau;
  f) mogelijkheden tot beperking van ammoniakemissies uit het gebruik van minerale meststoffen.
  2. DGO3 kan een stikstofbalans vaststellen om de evolutie van het globaal reactie stikstofverlies uit landbouwbronnen op te volgen, meer bepaald voor ammoniak, stikstofprotoxide, ammonium, nitraten en nitrieten, volgens de beginselen verwoord in het beleidsoriënterend document van EEG-UNO over de nationale stikstofbalansen overeenkomstig Europees besluit 2012/10, ECE/EB.AIR/113/Ad.d. 1.
  3. Het gebruik van meststoffen met ammoniumcarbonaat.
  4. Ammoniakemissies uit kunstmest kan teruggedrongen onder toepassing van volgende principes:
  a) vervanging van mest uit ureum door mest uit ammoniumnitraat;
  b) wanneer mest uit ureum verder toegepast worden, methodes gebruiken waaruit blijkt dat ze de ammoniakemissies terug kunnen dringen met minstens 30 % in verhouding tot de resultaten uit de referentietechniek nader omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak;
  c) bevordering van de vervanging van kunstmest door organische mest en wanneer verder gebruik wordt gemaakt van kunstmest, deze spreiden in functie van de uitgerekende stikstof- en fosforbehoeften van ontvangend akker- en weiland, daarbij ook rekening houdend met het bestaande bodemnutriëntengehalte en de toevoer van nutriënten uit andere meststoffen.
  5. Ammoniakemissies uit dierlijk mest kan teruggedrongen worden onder toepassing van volgende principes:
  a) beperking van emissies uit gier- en mestspreiding op akker- en weiland via methodes tot vermindering van de emissies met minstens 30 % in verhouding tot de referentiemethode omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak en middels de inachtneming van volgende voorwaarden:
  i) spreiding van gier en mest enkel in functie van de uitgerekende stikstof- en fosforbehoeften van ontvangend akker- en weiland, daarbij ook rekening houdend met het bestaande bodemnutriëntengehalte en de toevoer van nutriënten uit andere meststoffen;
  ii) geen enkele spreiding van gier en mest op ontvangende grond bij watersaturatie, overstroming, vorst of een sneeuwlaag;
  iii) spreiding van gier op weiland met een rijenbemester met slangen of een zodenbemester of door ingraving op min of meer grote diepte;
  iv) ingraving van mest en gier, gespreid over akkerland, binnen de vier uur na spreiding;
  b) vermindering van de emissies door opslag van dierlijke mest buiten de dierenhuisvestingsplaatsen door toepassing van volgende principes:
  i) bij gieropslagtanks gebouwd na 1 januari 2022, gebruikmaking van opslagsystemen of -technieken met een laag emissieniveau waaruit blijkt dat de ammoniakemissie met minstens 60 % verlaagd wordt ten opzichte van de referentiemethode omschreven in het beleidsoriënterend document over ammoniak; voor bestaande gieropslagtanks moet de verlaging minstens 40 % bedragen;
  ii) afdekken van mestopslagtanks;
  iii) erop toezien dat landbouwbedrijven over een voldoende opslagcapaciteit beschikken om het spreiden enkel te verrichten tijdens gewasgroeiperiodes;
  c) verlaging van de emissies uit dierenhuisvestingsplaatsen middels systemen waaruit blijkt dat ammoniakemissies met minstens 20 % verlaagd worden ten opzichte van de referentiemethode omschreven in beleidsoriënterend document over ammoniak;
  d) verlaging van de emissies uit dierlijke mest door voederstrategieën met een laag proteïnegehalte waaruit blijkt dat ammoniakemissies met minstens 10 % verlaagd worden ten opzichte van de referentiemethode omschreven in beleidsoriënterend document over ammoniak.
  B. Maatregelen voor de verlaging van de emissies van stofdeeltjes en black carbon
  1. Onverminderd bijlage II bij de randvoorwaarden van Verordening (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan het verbranden van landbouwafvalstoffen, bosbouwresten en oogstresten worden verboden.
  Iedere afwijking van het verbod wordt beperkt tot de preventieve programma's tot voorkoming van wildvuur, bestrijding van plaagorganismen of vrijwaring van biodiversiteit.
  2. DGO3 kan een indicatieve code van goede praktijen opstellen voor een zorgvuldig beheer van oogstresten, berustend op volgende beginselen:
  a) een verbeterde bodemstructuur dankzij ingraving van oogstresten;
  b) gebruik van verbeterde ingravingstechnieken voor oogstresten;
  c) alternatief gebruik van oogstresten;
  d) verbeterd nutriëntengehalte en bodemstructuur door ingraving van dierlijke mest als behoefte voor optimale plantengroei, waarbij het verbranden van dierlijke mest (hoeve- en stalstromest).
  C. Kleine landbouwbedrijven vrijwaren
  Bij het nemen van de maatregelen bepaald in afdelingen A en B ziet DGO3 erop toe dat volop rekening gehouden wordt met de weerslag daarvan op kleine en micro-landbouwbedrijven.

Art. N3. ANNEXE 3. - Programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique
  Partie 1. - Exigences générales Lors de l'établissement, de l'adoption et de la mise en oeuvre du programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique, le Ministre :
  1° évalue la mesure dans laquelle les sources régionales d'émission sont susceptibles d'avoir une incidence sur la qualité de l'air sur le territoire, dans les régions flamande et de Bruxelles-Capitale et dans les Etats membres voisins, à l'aide, le cas échéant, des données et des méthodes élaborées par le programme européen concerté de surveillance continue et d'évaluation EMEP, en vertu du protocole à la convention PATLD relatif au financement à long terme du programme EMEP pour le transport à longue distance des polluants atmosphériques en Europe;
  2° tient compte de la nécessité de réduire les émissions de polluants atmosphériques pour permettre la réalisation des objectifs de qualité de l'air sur le territoire et, le cas échéant, dans les régions et Etats membres voisins;
  3° accorde la priorité aux mesures de réduction des émissions de carbone suie lorsqu'il prend des dispositions pour respecter ses engagements de réduction des émissions de particules fines;
  4° veille à garantir la cohérence avec d'autres plans et programmes pertinents établis en vertu de dispositions législatives.
  Partie 2. - Contenu du programme régional de lutte contre la pollution atmosphérique
  1. Le programme régional initial de lutte contre la pollution atmosphérique couvre :
  a) le cadre d'action régional en matière de qualité de l'air et de lutte contre la pollution qui a servi de base à l'élaboration du programme, notamment:
  i) les priorités d'action et leur lien avec les priorités fixées dans d'autres domaines d'action pertinents, y compris le changement climatique et, le cas échéant, l'agriculture, l'industrie et les transports;
  ii) les responsabilités incombant aux autorités nationales, régionales et locales;
  iii) les progrès accomplis grâce aux politiques et mesures en vigueur sur les plans de la réduction des émissions, de l'amélioration de la qualité de l'air et le degré de conformité aux obligations régionales;
  iv) l'évolution attendue, dans l'hypothèse où les politiques et mesures déjà adoptées ne seraient pas modifiées;
  b) les options envisagées pour respecter les engagements de réduction des émissions pour la période comprise entre 2020 et 2029 et à compter de 2030 et les niveaux d'émission intermédiaires fixés pour 2025 et pour améliorer encore la qualité de l'air, ainsi que l'analyse de ces options, y compris la méthode d'analyse; le cas échéant, l'impact individuel ou combiné des politiques et mesures sur les réductions d'émissions, la qualité de l'air et l'environnement et les incertitudes associées;
  c) les mesures et politiques retenues en vue d'une adoption, y compris le calendrier pour leur adoption, leur mise en oeuvre et leur réexamen, et les autorités compétentes responsables;
  d) le cas échéant, un exposé des raisons pour lesquelles les niveaux d'émission indicatifs fixés pour 2025 ne peuvent pas être respectés sans mesures entraînant des coûts disproportionnés;
  e) le cas échéant, un compte rendu du recours aux flexibilités visées aux articles 10 à 12 et les éventuelles conséquences de ce recours sur l'environnement;
  f) une évaluation de la manière dont les politiques et mesures retenues garantissent la compatibilité avec les plans et programmes mis en place dans d'autres domaines d'action pertinents.
  2. Les mises à jour du programme régional initial de lutte contre la pollution atmosphérique couvrent :
  a) l'évaluation des progrès accomplis dans la mise en oeuvre du programme, ainsi qu'en matière de réduction des émissions et de diminution des concentrations;
  b) toute modification importante du contexte politique, des analyses, du programme ou de son calendrier de mise en oeuvre.
  Partie 3. - Les mesures de réduction des émissions d'ammoniac, de particules et de carbone suie
  Le programme prend en compte le document d'orientation pertinent sur l'ammoniac et recourt aux meilleures techniques disponibles conformément à la directive 2010/75/UE du Parlement européen et du Conseil du 24 novembre 2010 relative aux émissions industrielles (prévention et réduction intégrées de la pollution).
  A. Mesures visant à limiter les émissions d'ammoniac
  1. La DGO3 met en place un code indicatif de bonnes pratiques agricoles pour limiter les émissions d'ammoniac, en tenant compte du code-cadre de bonnes pratiques agricoles pour réduire les émissions d'ammoniac établi en 2014 dans le cadre de la CEE-ONU et couvrant au moins les aspects suivants:
  a) la gestion de l'azote, compte tenu de l'ensemble du cycle de l'azote;
  b) les stratégies d'alimentation du bétail;
  c) les techniques d'épandage des effluents d'élevage à bas niveau d'émissions;
  d) les systèmes de stockage des effluents d'élevage à bas niveau d'émissions;
  e) les systèmes d'hébergement des animaux à bas niveau d'émissions;
  f) les possibilités de limiter les émissions d'ammoniac provenant de l'utilisation d'engrais minéraux.
  2. La DGO3 peut établir un bilan d'azote afin de suivre l'évolution des pertes globales d'azote réactif d'origine agricole, et notamment d'ammoniac, de protoxyde d'azote, d'ammonium, de nitrates et de nitrites, suivant les principes énoncés dans le document d'orientation de la CEE-ONU sur les bilans d'azote nationaux conformément à la Décision 2012/10, ECE/EB.AIR/113/Ad.d. 1.
  3. L'utilisation d'engrais au carbonate d'ammonium est interdite.
  4. Les émissions d'ammoniac provenant des engrais inorganiques peuvent être réduites en appliquant les principes suivants :
  a) remplacement des engrais à base d'urée par des engrais à base de nitrate d'ammonium;
  b) lorsque les engrais à base d'urée continuent d'être appliqués, utilisation de méthodes dont il a été démontré qu'elles permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 30 % par rapport aux résultats obtenus avec la technique de référence spécifiée dans le document d'orientation sur l'ammoniac;
  c) promotion du remplacement des engrais inorganiques par des engrais organiques et, lorsque des engrais inorganiques continuent d'être appliqués, épandage de ceux-ci en fonction des besoins prévisibles en azote et en phosphore des cultures ou des prairies réceptrices, compte tenu également de la teneur existante en nutriments du sol et des apports en nutriments des autres engrais.
  5. Les émissions d'ammoniac provenant des effluents d'élevage peuvent être réduites en appliquant les principes suivants :
  a) réduction des émissions dues à l'épandage de lisier et de fumier sur les terres arables et les prairies, au moyen de méthodes qui réduisent les émissions d'au moins 30 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac et moyennant le respect des conditions suivantes:
  i) épandage des fumiers et lisiers uniquement en fonction des besoins prévisibles en azote et en phosphore des cultures ou des prairies réceptrices, compte tenu également de la teneur existante en nutriments du sol et des apports en nutriments des autres engrais;
  ii) absence d'épandage des fumiers et lisiers sur les terres réceptrices saturées d'eau, inondées, gelées ou recouvertes de neige;
  iii) épandage des lisiers sur les prairies à l'aide d'un système à pendillards tubes traînés ou sabots traînés ou par enfouissement à plus ou moins grande profondeur;
  iv) incorporation dans le sol des fumiers et lisiers épandus sur les terres arables dans les quatre heures suivant l'épandage;
  b) réduction des émissions dues au stockage des effluents d'élevage en dehors des hébergements des animaux en appliquant les principes suivants:
  i) dans le cas des cuves à lisier construites après le 1er janvier 2022, utilisation des systèmes ou techniques de stockage à bas niveau d'émissions dont il a été démontré qu'ils permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 60 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac; dans le cas des cuves à lisier existantes, la réduction doit être d'au moins 40 % ;
  ii) couverture des cuves de stockage de fumier;
  iii) veiller à ce que les exploitations disposent d'une capacité de stockage des effluents d'élevage suffisante pour ne procéder à l'épandage que pendant des périodes favorables pour la croissance des cultures;
  c) réduction des émissions en provenance des hébergements des animaux, au moyen de systèmes dont il a été démontré qu'ils permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 20 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac;
  d) réduction des émissions provenant des effluents d'élevage par des stratégies d'alimentation à faible apport protéique, dont il a été démontré qu'elles permettent de réduire les émissions d'ammoniac d'au moins 10 % par rapport à la méthode de référence décrite dans le document d'orientation sur l'ammoniac.
  B. Mesures de réduction des émissions de particules et de carbone suie
  1. Sans préjudice de l'annexe II relative à la conditionnalité du règlement (UE) N° 1306/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 relatif au financement, à la gestion et au suivi de la politique agricole commune, le brûlage des déchets agricoles, des résidus de récolte et des résidus forestiers peut être interdit.
  Toute dérogation à l'interdiction est limitée aux programmes préventifs visant à éviter les feux de friches, à lutter contre les nuisibles ou à préserver la biodiversité.
  2. La DGO3 peut établir un code indicatif de bonnes pratiques agricoles pour la bonne gestion des résidus de récolte, qui repose sur les principes suivants:
  a) amélioration de la structure des sols par incorporation de résidus de récolte;
  b) recours à des techniques améliorées pour l'incorporation des résidus de récolte;
  c) utilisation alternative des résidus de récolte;
  d) amélioration de la teneur en nutriments et de la structure des sols par incorporation des effluents d'élevage en tant que de besoin pour une croissance optimale des végétaux, permettant ainsi d'éviter le brûlage des effluents d'élevage (fumier de ferme, litière paillée).
  C. Eviter les répercussions sur les petites exploitations
  Lorsqu'elle prend les mesures décrites dans les sections A et B, la DGO3 veille à ce que les répercussions sur les petites exploitations et les micro-exploitations soient pleinement prises en considération.

Art. N4. BIJLAGE 4. - Methodes voor uit- en bijwerken van de gewestelijke inventarissen van de emissies, de gewestelijke projecties van de emissies, de inventarisverslagen en de aangepaste de gewestelijke inventarissen bedoeld in artikel 16
  Wat de verontreinigende stoffen betreft, bedoeld in bijlage 1, worden door het Agentschap uitgewerkt, de inventarissen van de emissies, de in voorkomend geval aangepaste inventarissen van de emissies, de projecties van de emissies, de inventarissen van dein de ruimte verdeelde emissies, de inventarissen uit grote punctuele bronnen en de inventarisverslagen met behulp van de methodes aangenomen door de verdragsluitende partijen van het Verdrag van Genève, namelijk de EMEP richtlijnen voor het overmaken van de emissiegegevens en wordt gebruik gemaakt van de EMEP/AEE handleiding over de inventaris van de emissies van luchtveronreinigende stoffen, hierna EMEP/AEE handleiding genoemd, die daarin wordt vermeld. Daarnaast wordt aanvullende informatie, in het bijzonder de activiteitsgegevens, nodig voor de analyse van de inventarissen van de emissies en projecties van de emissies overeenkomstig dezelfde richtlijnen vastgesteld.
  De toepassing van de EMEP richtlijnen voor de communicatie van de emissiegegevens gebeurt onverminderd de bijkomende modaliteiten nader bepaald in huidige bijlage en de vereisten inzake de nomenclatuur voor de kennisgeving van de gegevens, de chronologische reeksen en de aangiftedatums nader omschreven in bijlage 1.
  DEEL 1. Inventarissen van de jaarlijkse emissies
  1. De inventarissen van de emissies zijn transparant, coherent, vergelijkbaar, volledig en juist.
  2. De emissies van de geïnventariseerde hoofdcategorieën worden berekend volgens methodes omschreven in de EMEP/AEE handleiding, met het oog op de toepassing van een methode van niveau 2 of hoger en gedetailleerder.
  Het Agentschap kan andere, wetenschappelijk verantwoorde en compatibele methodes gebruiken om de gewestelijke inventarissen van de emissies vast te stellen op voorwaarde dat die methodes meer nauwkeurige ramingen opleveringen dan de standaardmethodes van de EMEP/AEE handleiding.
  3. Wat de emissies door het vervoer betreft, worden de emissies berekend en aangegeven overeenkomstig de nationale energiebalansen, overgemaakt aan Eurostat.
  4. De emissies uit wegvervoer worden berekend en aangegeven op grond van de hoeveelheid verkochte brandstof. De emissies uit wegvervoer kunnen ook aangegeven worden op grond van de hoeveelheid verbruikte brandstoffen of het afgelegd kilometertal.
  5. De jaarlijkse emissies worden aangegeven in de toepasselijke eenheid, die opgegeven staat in de kennisgeving NKG van het Verdrag van Genève.
  DEEL 2. Projecties van de emissies
  1. De projecties van de emissies zijn transparant, coherent, vergelijkbaar, volledig en juist, en de overgemaakte informatie bevat minstens:
  a) een duidelijke omschrijving van de aangenomen en voorziene (beleids)maatregelen, vervat in deze projecties;
  b) in voorkomend geval, de resultaten van de gevoeligheidsanalyse, uitgewerkt voor deze projecties;
  c) een omschrijving van de methodes, modellen, basishypotheses en in- en uitgaande hoofdparameters.
  2. [1 De emissieprognoses worden geraamd en gerapporteerd per NFR-broncategorie. Als dit door een gebrek aan voldoende gedetailleerde gegevens niet mogelijk is, wordt in het informatief inventarisrapport een motivering voor een rapportage op een meer geaggregeerd niveau opgenomen]1. Een projectie "met maatregelen" (aangenomen maatregelen) en, in voorkomend geval, een projectie "met bijkomende maatregelen" (voorziene maatregelen) wordt voor iedere verontreinigende stof verstrekt, overeenkomstig de oriëntaties verstrekt in de EMEP/AEE handleiding.
  3. De projecties van de emissies zijn coherent met de inventaris van de jaarlijkse emissies voor het jaar x-3 en voor de projecties, medegedeeld in het kader van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG.
  DEEL 3. Inventarisverslag De inventarisverslagen worden uitgewerkt overeenkomstig de EMEP richtlijnen voor het overmaken van de emissiegegevens, en aangegeven middels het model-inventarisverslag dat daarin nader is uitgewerkt.
  Het inventarisverslag bevat:
  1° de omschrijvingen, referenties en informatiebronnen, hypotheses, de specifiek gebruikte emissiefactoren en activiteitsgegevens, evenals de redenen waarom ze in overweging zijn genomen;
  2° een omschrijving van de hoofdcategorieën van emissiebronnen;
  3° informatie over de onzekerheden, de kwaliteitsbewaking en de verificatie;
  4° een omschrijving van de voorziene institutionele bepalingen voor het uitwerken van de inventarissen;
  5° de nieuwe berekeningen en de voorziene verbeteringen;
  6° in voorkomend geval, informatie over het inzetten van de flexibiliteiten als voorzien in de artikelen 10 tot 12;
  7° in voorkomend geval, uitleg over de het verschil met het verlagingstraject als bepaald in artikel 8 en de maatregelen die genomen zijn om opnieuw op dit traject terecht te komen;
  8° een samenvatting.
  DEEL 4. Aanpassing van de inventarissen van de emissies
  1. Het voorstel tot aanpassing van de inventaris van de emissies overeenkomstig artikel 10 houdt in:
  a) het bewijs dat de betrokken verbintenis(sen) tot verlaging van de emissies niet nageleefd is/zijn;
  b) de bewijsvoering voor de mate waarin de aanpassing van de inventaris van de emissies de niet-naleving terugdringt en bijdraagt tot de naleving van de betrokken verbintenis(sen) tot verlaging van de emissies;
  c) een schatting van de datum waarop de betrokken verbintenis(sen) tot verlaging van de emissies in voorkomend geval verondersteld worden bereikt te zijn, op grond van de projecties van de emissies bij uitblijven van een aanpassing;
  d) het bewijs dat de aanpassing verenigbaar is met één of meerdere van de drie volgende omstandigheden. Er kan in voorkomend geval verwezen worden naar de vroegere relevante aanpassingen:
  i) in het geval van nieuwe categorieën van emissiebronnen:
  - het bewijs dat de nieuwe categorie van emissiesbronnen aangetoond wordt in de wetenschappelijke literatuur of de EMEP/AEE handleiding;
  - het bewijs dat deze bronnencategorie niet vervat is in de betrokken inventaris van de historische emissies op het ogenblik waarop de verbintenis tot verlaging van de emissies is vastgesteld;
  - het bewijs dat de emissies uit een nieuwe bronnencategorie er mee voor zorgen dat het Gewest zijn verbintenissen tot verlaging van de emissies niet kan halen, ondersteund door een omstandige omschrijving van de methode, de gegevens en de emissiefactoren gebruikt voor het bereiken van deze conclusie;
  ii) in het geval waarin emissiefactoren met significante verschillen zijn gebruikt om de emissies uit bepaalde bronnencategorieën te bepalen;
  - een omschrijving van de initiële emissiefactoren, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag voor het bepalen van de emissiefactoren;
  - het bewijs dat de initiële emissiefactoren gebruikt zijn om de verlaging van de emissies te bepalen op het ogenblik waarop deze verlagingen zijn vastgelegd;
  - een omschrijving van de bijgewerkte emissiefactoren, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag voor het bepalen van de emissiefactoren;
  - een vergelijking van de ramingen van de verkregen emissies door het gebruiken van de initiële emissiefactoren en de bijgewerkte emissiefactoren, waarbij aangetoond wordt dat de wijziging van de emissiefactoren er mee voor zorgt dat het Gewest zijn verbintenissen tot verlaging ervan niet kan halen;
  - de gevolgde redenering om te bepalen of de wijziging van de emissiefactoren substantieel is;
  iii) in het geval waarin methodes met significante verschillen zijn gebruikt om de emissies uit bepaalde bronnencategorieën te bepalen;
  - een omschrijving van de initiel gebruikte methode, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag voor het bepalen van de emissiefactoren;
  - het bewijs dat de initiële methode gebruikt is om de verlaging van de emissies te bepalen op het ogenblik waarop deze verlagingen zijn vastgelegd;
  - een omschrijving van de gebruikte bijgewerkte methode, met inbegrip van een omstandige omschrijving van de wetenschappelijke grondslag of de referentie die voor het afstellen ervan is gebruikt;
  - een vergelijking van de ramingen van de emissies verkregen door de initiële methode en de bijgewerkte methode, waaruit blijkt dat de methodewijziging er mee voor zorgt dat het Gewest zijn verlagingsverbintenissen niet kan halen;
  - de gevolgde redenering om te bepalen of de wijziging van de emissiefactoren substantieel is.
  2. De Regering kan dezelfde informatie mededelen ondersteund met aanpassingsprocedures die op vergelijkbare vroegere voorwaarden berusten voor zover de overeenkomstig paragraaf 1 vereiste specifieke informatie getoond wordt.
  3. Het Agentschap herberekent de aangepaste emissies om voor zover als mogelijk de samenhang te waarborgen van de chronologische reeksen voor elk jaar waarvoor één of meerdere aanpassingen zijn opgesteld.
  4. Om te bepalen of de relevante voorwaarden van paragraaf 1 vervuld zijn, worden de verbintenissen tot verlaging van de emissies voor de jaren 2020 tot 2029 beschouwd als vastgesteld op 4 mei 2012.
  5. Vanaf 2025 zijn de volgende bijkomende voorwaarden van toepassing op de aanpassingen in het geval waarin er emissiefactoren of gebruikte methodologieën zouden bestaan om de emissies te bepalen uit sommige bronnencategorieën die significante verschillen vertonen met die welke verwacht worden van de uitvoering van een bepaalde norm of regel van de Europese wetgeving inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging krachtens paragraaf 1, d) ii) en iii);
  a) Na rekening te hebben gehouden met de resultaten van inspectie- en uitvoeringsprogramma's ter controle van de doeltreffendheid van de Europese wetgeving inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging aan de bron, toont het Gewest aan dat de emissiefactoren die significante verschillen vertonen niet voortvloeien uit de uitvoering of de implementering van deze wetgeving;
  b) De Minister heeft de Commissie ingelicht over het significante verschil van de emissiefactoren.
  Voor lid 1 wordt verstaan onder "Europese wetgeving inzake de bestrijding van de luchtverontreiniging aan de bron": wetgeving van de Europese Unie met het oog op de verlaging van de emissies van de luchtverontreinigende stoffen als bedoeld in bijlage 1 door het nemen van mitigatiemaatregelen aan de bron.

Modifications

[1] <BWG 2024-11-21/07, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2024>

Art. N4. ANNEXE 4. - Méthodes pour l'élaboration et la mise à jour des inventaires régionaux des émissions, des projections régionales des émissions, des rapports d'inventaire et des inventaires régionaux des émissions ajustés visés à l'article 16
  En ce qui concerne les polluants visés à l'annexe 1, l'Agence élabore des inventaires des émissions, des inventaires des émissions ajustés le cas échéant, des projections des émissions, des inventaires des émissions réparties dans l'espace, des inventaires des grandes sources ponctuelles et des rapports d'inventaire à l'aide des méthodes adoptées par les parties à la convention PATLD, à savoir les directives EMEP pour la communication des données d'émission, et utilise le guide EMEP/AEE sur l'inventaire des émissions de polluants atmosphériques, ci-après dénommé "guide EMEP/AEE", qui y est mentionné. En outre, des informations complémentaires, en particulier les données d'activité, nécessaires pour l'analyse des inventaires des émissions et projections des émissions sont établies conformément à ces mêmes directives.
  L'application des directives EMEP pour la communication des données d'émission est sans préjudice des modalités supplémentaires précisées dans la présente annexe et des exigences relatives à la nomenclature de notification des données, aux séries chronologiques et aux dates de déclaration spécifiées à l'annexe 1.
  PARTIE 1. - Inventaires des émissions annuelles
  1. Les inventaires des émissions sont transparents, cohérents, comparables, complets et exacts.
  2. Les émissions des grandes catégories répertoriées sont calculées selon les méthodes définies dans le guide EMEP/AEE et en vue de l'application d'une méthode de niveau 2 ou de niveau plus élevé et plus détaillé.
  L'Agence peut recourir à d'autres méthodes scientifiquement fondées et compatibles pour établir les inventaires régionaux des émissions, à condition que ces méthodes fournissent des estimations plus précises que les méthodes par défaut indiquées dans le guide EMEP/AEE.
  3. Pour les émissions dues aux transports, les émissions sont calculées et déclarées conformément aux bilans énergétiques nationaux transmis à Eurostat.
  4. Les émissions du transport routier sont calculées et déclarées sur la base de la quantité de carburants vendue. Les émissions du transport routier peuvent aussi être déclarées sur la base de la quantité de carburants consommée ou du kilométrage parcouru.
  5. Les émissions annuelles sont déclarées dans l'unité applicable indiquée dans le cadre de notification NND de la convention PATLD.
  PARTIE 2. - Projections des émissions
  1. Les projections des émissions sont transparentes, cohérentes, comparables, complètes et exactes, et les informations communiquées comprennent au moins :
  a) une description claire des politiques et mesures adoptées et prévues comprises dans ces projections;
  b) le cas échéant, les résultats de l'analyse de sensibilité réalisée pour les projections;
  c) une description des méthodes, modèles, hypothèses de base et principaux paramètres d'entrée et de sortie.
  2. [1 Les projections des émissions sont estimées et déclarées par catégorie de sources de la NND. Lorsque cela n'est pas possible en raison d'un manque de données suffisamment détaillées, une justification de la nécessité de déclarer à un niveau plus agrégé est incluse dans le rapport d'inventaire]1. Une projection "avec mesures" (mesures adoptées) et, le cas échéant, une projection "avec mesures supplémentaires" (mesures prévues) est fournie pour chaque polluant conformément aux orientations fournies dans le guide EMEP/AEE.
  3. Les projections des émissions sont cohérentes par rapport à l'inventaire des émissions annuelles pour l'année X-3 et aux projections communiquées au titre du Règlement (UE) n° 525/2013 du Parlement européen et du Conseil du 21 mai 2013 relatif à un mécanisme pour la surveillance et la déclaration des émissions de gaz à effet de serre et pour la déclaration, au niveau national et au niveau de l'Union, d'autres informations ayant trait au changement climatique et abrogeant la Décision N° 280/2004/CE.
  PARTIE 3. - Rapport d'inventaire Les rapports d'inventaire sont élaborés conformément aux directives EMEP pour la communication des données d'émission et déclarés au moyen du modèle de rapport d'inventaire qui y est spécifié.
  Le rapport d'inventaire contient :
  1° les descriptions, références et sources d'information des méthodes, hypothèses, facteurs d'émission et données d'activité spécifiques utilisés, ainsi que les raisons pour lesquelles ils ont été retenus;
  2° une description des principales catégories de sources d'émission;
  3° des informations concernant les incertitudes, l'assurance qualité et la vérification;
  4° une description des dispositions institutionnelles prévues aux fins de l'élaboration des inventaires;
  5° les nouveaux calculs et les améliorations prévues;
  6° le cas échéant, des informations sur le recours aux flexibilités prévues aux articles 10 à 12;
  7° le cas échéant, des informations sur les raisons de l'écart par rapport à la trajectoire de réduction déterminée conformément à l'article 8, ainsi que les mesures destinées à converger à nouveau vers la trajectoire;
  8° un résumé.
  PARTIE 4. - Ajustement des inventaires des émissions
  1. La proposition d'ajustement de l'inventaire des émissions conformément à l'article 10, inclut :
  a) la preuve que l'engagement ou les engagements de réduction des émissions concernés sont dépassés;
  b) la démonstration de la mesure dans laquelle l'ajustement de l'inventaire des émissions réduit le dépassement et contribue au respect du ou des engagements de réduction des émissions concernés;
  c) une estimation de la date à laquelle l'engagement ou les engagements de réduction des émissions concernés sont censés, le cas échéant, être atteints, sur la base des projections des émissions en l'absence d'ajustement;
  d) la preuve que l'ajustement est compatible avec une ou plusieurs des trois circonstances suivantes. Il est possible de faire référence, le cas échéant, aux ajustements antérieurs pertinents :
  i) dans le cas de nouvelles catégories de sources d'émission: -
  ù la preuve que la nouvelle catégorie de sources d'émission est attestée par la littérature scientifique ou le guide EMEP/AEE;
  - la preuve que cette catégorie de sources n'a pas été incluse dans l'inventaire des émissions historiques concerné au moment où l'engagement de réduction des émissions a été fixé;
  - la preuve que les émissions provenant d'une nouvelle catégorie de sources contribuent à empêcher la Région de respecter ses engagements de réduction des émissions, avec à l'appui une description détaillée de la méthode, des données et des facteurs d'émission utilisés pour parvenir à cette conclusion;
  ii) dans le cas où des facteurs d'émission présentant des différences significatives ont été utilisés pour déterminer les émissions provenant de certaines catégories de sources :
  - une description des facteurs d'émission initiaux, y compris une description détaillée de la base scientifique ayant servi à déterminer les facteurs d'émission;
  - la preuve que les facteurs d'émission initiaux ont été utilisés pour déterminer les réductions des émissions au moment où ces réductions ont été fixées;
  - une description des facteurs d'émission actualisés, y compris une description détaillée de la base scientifique ayant servi à déterminer les facteurs d'émission;
  - une comparaison des estimations des émissions obtenues en utilisant les facteurs d'émission initiaux et les facteurs d'émission actualisés, démontrant que la modification des facteurs d'émission contribue à empêcher la Région de respecter ses engagements de réduction;
  - le raisonnement suivi pour déterminer si la modification des facteurs d'émission est substantielle;
  iii) dans le cas où des méthodes présentant des différences significatives ont été utilisées pour déterminer les émissions provenant de certaines catégories de sources :
  - une description de la méthode initiale utilisée, y compris une description détaillée de la base scientifique ayant servi à déterminer le facteur d'émission;
  - la preuve que la méthode initiale a été utilisée pour déterminer les réductions des émissions au moment où ces réductions ont été fixées;
  - une description de la méthode actualisée utilisée, y compris une description détaillée de la base scientifique ou de la référence à partir de laquelle elle a été mise au point;
  - une comparaison des estimations des émissions obtenues par la méthode initiale et par la méthode actualisée, démontrant que la modification de la méthode contribue à empêcher la Région de respecter ses engagements en matière de réduction;
  ù le raisonnement suivi pour déterminer si la modification de la méthode est substantielle.
  2. La Région peut communiquer les mêmes informations à l'appui de procédures d'ajustement fondées sur des conditions préalables similaires, pour autant qu'elle présente les informations spécifiques requises conformément au paragraphe 1er.
  3. L'Agence recalcule les émissions ajustées afin de garantir, dans la mesure du possible, la cohérence des séries chronologiques pour chaque année faisant l'objet d'un ou de plusieurs ajustements.
  4. Aux fins de déterminer si les conditions pertinentes figurant au paragraphe 1er sont remplies, les engagements de réduction des émissions pour les années 2020 à 2029 sont considérés comme ayant été fixés le 4 mai 2012.
  5. A partir de 2025, les conditions supplémentaires suivantes s'appliquent aux ajustements au cas où il y aurait des facteurs d'émission ou des méthodologies utilisés pour déterminer les émissions provenant de certaines catégories de sources présentant des différences significatives par rapport à ceux attendus de la mise en oeuvre d'une norme ou d'une règle donnée de la législation de l'Union en matière de lutte à la source contre la pollution atmosphérique, en vertu du paragraphe 1er, d) ii) et iii):
  a) après avoir tenu compte des résultats des programmes d'inspection et d'exécution contrôlant l'efficacité de la législation de l'Union en matière de lutte à la source contre la pollution atmosphérique, la Région démontre que les facteurs d'émission présentant des différences significatives ne résultent pas de la mise en oeuvre ou de l'exécution de cette législation;
  b) le Ministre a informé la Commission de la différence significative des facteurs d'émission.
  Aux fins de l'alinéa 1er, l'on entend par " la législation de l'Union en matière de lutte à la source contre la pollution atmosphérique" : la législation de l'Union visant à réduire les émissions des polluants atmosphériques visés à l'annexe 1 en prenant des mesures d'atténuation à la source.

Modifications

[1] <ARW 2024-11-21/07, art. 4, 002; En vigueur : 19-12-2024>

Art. N5. BIJLAGE 5. - Facultatieve indicatoren voor de bewaking van de effecten van de luchtverontreiniging als bedoeld in artikel 17
  1. Voor de zoetwaterecosystemen: bepaling van de omvang van biologische schade, met inbegrip van gevoelige receptoren (microfyten, macrofyten en diatomeeën), en vermindering van de visbestanden of populaties ongewervelden;
  Sleutelindicator voor de zuurneutralisatiecapaciteit (ANC) en bijkomende zuurtegraadindicatoren (pH), opgeloste sulfaten (SO4), nitraten (NO3) en opgeloste organische koolstof:
  Staalafnamefrequentie: jaarbasis (herfstcirculatie in meren) tot maandbasis (waterlopen).
  2. Voor de terrestrische ecosystemen: evaluatie van de bodemzuurtegraad, verlies aan nutritionele elementen in de bodem, van de stikstofbalans en het biodiversiteitsverlies:
  a) sleutelindicator van de bodemzuurtegraad: wisselbare deeltjes van kationen (basale saturatie) en wisselbaar aluminium in de bodems:
  Staalafnamefrequentie : om de tien jaar;
  Bijkomende indicatoren: pH, sulfaten, nitraten, basiskationen, aluminiumconcentraties in een bodemoplossing;
  Staalafnamefrequentie: ieder jaar (in voorkomend geval);
  b) sleutelindicator voor de spoeling van de nitraten in de bodem (NO3, lixivatie):
  Staalafnamefrequentie: ieder jaar;
  c) sleutelindicator voor de verhouding koolstof/stikstof (C/N) en bijkomende indicator totale stikstof in de bodem (Ntot):
  Staalafnamefrequentie : om de tien jaar;
  d) sleutelindicator voor de balans van nutriëntensubstanties in blad (N/P, N/K, N/Mg):
  Staalafnamefrequentie : om de vier jaar;
  3. Voor de terrestrische ecosystemen: bepaling van de groeischade aan de beplanting en biodiversiteitsverlies door ozon:
  a) sleutelindicator voor plantengroei en bladschade en bijkomende indicator koolstofflux (Cflux):
  Staalafnamefrequentie: jaarlijks;
  b) sleutelindicator voor de overschrijding van de kritische niveaus in termen van flux:
  Staalafnamefrequentie: ieder jaar tijdens groeiperiode.

Art. N5. ANNEXE 5. - Indicateurs facultatifs pour la surveillance des incidences de la pollution atmosphérique visés à l'article 17
  1. Pour les écosystèmes d'eau douce : détermination de l'ampleur des dommages biologiques, y compris récepteurs sensibles (microphytes, macrophytes et diatomées), et diminution des stocks halieutiques ou des populations d'invertébrés :
  indicateur clé de la capacité de neutralisation des acides (ANC) et indicateurs auxiliaires de l'acidité (pH), des sulfates dissous (SO4), des nitrates (NO3) et du carbone organique dissous:
  fréquence d'échantillonnage: annuelle (brassage automnal des lacs) à mensuelle (cours d'eau).
  2. Pour les écosystèmes terrestres : évaluation de l'acidité du sol, de la perte d'éléments nutritifs du sol, du bilan de l'azote et de la perte de biodiversité :
  a) indicateur clé de l'acidité du sol: fractions échangeables de cations basiques (saturation basique) et d'aluminium échangeable dans les sols :
  fréquence d'échantillonnage : tous les dix ans;
  indicateurs auxiliaires : pH, sulfates, nitrates, cations basiques, concentrations d'aluminium dans une solution de sol :
  fréquence d'échantillonnage : chaque année (le cas échéant);
  b) indicateur clé du lessivage des nitrates du sol (NO3, lixivié) :
  fréquence des prélèvements d'échantillons : chaque année;
  c) indicateur clé du rapport carbone/azote (C/N) et indicateur auxiliaire de l'azote total du sol (Ntot) :
  fréquence d'échantillonnage : tous les dix ans;
  d) indicateur clé du bilan des substances nutritives dans le feuillage (N/P, N/K, N/Mg) :
  fréquence d'échantillonnage : tous les quatre ans.
  3. Pour les écosystèmes terrestres: détermination des dommages à la croissance de la végétation et de la perte de biodiversité dus à l'ozone :
  a) indicateur clé de la croissance de la végétation et des dommages foliaires et indicateur auxiliaire des flux de carbone (Cflux) :
  fréquence d'échantillonnage : chaque année;
  b) indicateur clé du dépassement des niveaux critiques en termes de flux :
  fréquence d'échantillonnage : chaque année au cours de la période de végétation.

Comparaison NL / FR

Nederlands (NL)

Français (FR)

Modifications

Modifications

Modifications

Modifications

Modifications

Modifications

Modifications

Modifications