Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
23 MAART 2019. - Wet betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-04-2019 en tekstbijwerking tot 28-05-2024)
Titre
23 MARS 2019. - Loi concernant l'organisation des services pénitentiaires et le statut du personnel pénitentiaire(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 11-04-2019 et mise à jour au 28-05-2024)
Informations sur le document
Numac: 2019011569
Datum: 2019-03-23
Info du document
Numac: 2019011569
Date: 2019-03-23
Table des matières
TITEL I. - Algemene bepalingen
TITEL II. - Fundamentele principes
HOOFDSTUK 1. - Opdrachten van de penitentiaire ...
HOOFDSTUK 2. - De penitentiaire beleidsraad
HOOFDSTUK 3. - Inspectie
HOOFDSTUK 4. - De penitentiaire opleidingsdienst
TITEL III. - Organisatie
HOOFDSTUK 1. - Organisatie van de penitentiaire...
HOOFDSTUK 2. - Personeel
Afdeling 1. - Gedragsregels
Afdeling 2. - De continuïteit van de penitentia...
TITEL IV. - Basisprincipes betreffende het stat...
HOOFDSTUK 1. - Basisprincipes betreffende de to...
HOOFDSTUK 2. - Basisprincipes betreffende de ve...
HOOFDSTUK 3. - Basisprincipes betreffende de to...
HOOFDSTUK 4. - Basisprincipes betreffende de ev...
HOOFDSTUK 5. - Basisprincipes betreffende het r...
HOOFDSTUK 6. - Basisprincipes betreffende het t...
HOOFDSTUK 7. - Orde- en veiligheidsmaatregelen
HOOFDSTUK 8. - Ambtshalve ontslag en beëindigin...
HOOFDSTUK 9. - Gezondheidszorgen
TITEL V. - Opheffingsbepaling en inwerkingtreding
Table des matières
TITRE Ier. - Dispositions générales
TITRE II. - Principes fondamentaux
CHAPITRE 1er. - Missions de l'administration pé...
CHAPITRE 2. - Le Conseil pénitentiaire
CHAPITRE 3. - L'inspection
CHAPITRE 4. - Le service pénitentiaire de forma...
TITRE III. - Organisation
CHAPITRE 1er. - Organisation de l'administratio...
CHAPITRE 2. - Personnel
Section 1re. - Règles de conduite
Section 2. - La continuité du service pénitenti...
TITRE IV. - Principes de base concernant le sta...
CHAPITRE 1er. - Principes de base relatifs à l'...
CHAPITRE 2. - Principes de base relatifs aux co...
CHAPITRE 3. - Principes de base relatifs aux al...
CHAPITRE 4. - Principes de base relatifs à l'év...
CHAPITRE 5. - Principes de base relatifs au dro...
CHAPITRE 6. - Principes de base relatifs au rég...
CHAPITRE 7. - Mesures d'ordre et de sécurité
CHAPITRE 8. - Démission d'office et rupture du ...
CHAPITRE 9. - Des soins de santé
TITRE V. - Disposition abrogatoire et entrée en...
Tekst (59)
Texte (59)
TITEL I. - Algemene bepalingen
TITRE Ier. - Dispositions générales
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
Art.2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
1° minister: de minister van Justitie;
2° penitentiaire administratie: het openbaar bestuur belast met de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen en van vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de bevoegde overheid de uitvoering heeft gevorderd;
3° FOD Justitie: de Federale Overheidsdienst Justitie;
4° Voorzitter van het Directiecomité: de Voorzitter van het Directiecomité van de FOD Justitie
5° directeur-generaal: de leidend ambtenaar van de penitentiaire administratie;
6° inrichtingshoofd: de als dusdanig door de minister aangestelde directeur die belast is met het bestuur van een of meerdere gevangenissen;
7° gevangenis: een door de Koning aangewezen inrichting bestemd voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf en van vrijheidsbenemende maatregelen;
8° personeelslid: elke werknemer tewerkgesteld door de FOD Justitie in de penitentiaire administratie;
9° ambtenaar: elk personeelslid van de FOD Justitie in de penitentiaire administratie van wie de arbeidsrelatie met de overheid eenzijdig door deze overheid wordt bepaald;
10° stagiair: de ambtenaar bij de FOD Justitie in de penitentiaire administratie die een stage vervult, niet vast benoemd is en de eed niet heeft afgelegd in deze functie;
11° contractueel: elk personeelslid tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst bij de FOD Justitie in de penitentiaire administratie;
12° Algemene Verordening Gegevensbescherming: de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG.
1° minister: de minister van Justitie;
2° penitentiaire administratie: het openbaar bestuur belast met de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen en van vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de bevoegde overheid de uitvoering heeft gevorderd;
3° FOD Justitie: de Federale Overheidsdienst Justitie;
4° Voorzitter van het Directiecomité: de Voorzitter van het Directiecomité van de FOD Justitie
5° directeur-generaal: de leidend ambtenaar van de penitentiaire administratie;
6° inrichtingshoofd: de als dusdanig door de minister aangestelde directeur die belast is met het bestuur van een of meerdere gevangenissen;
7° gevangenis: een door de Koning aangewezen inrichting bestemd voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf en van vrijheidsbenemende maatregelen;
8° personeelslid: elke werknemer tewerkgesteld door de FOD Justitie in de penitentiaire administratie;
9° ambtenaar: elk personeelslid van de FOD Justitie in de penitentiaire administratie van wie de arbeidsrelatie met de overheid eenzijdig door deze overheid wordt bepaald;
10° stagiair: de ambtenaar bij de FOD Justitie in de penitentiaire administratie die een stage vervult, niet vast benoemd is en de eed niet heeft afgelegd in deze functie;
11° contractueel: elk personeelslid tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst bij de FOD Justitie in de penitentiaire administratie;
12° Algemene Verordening Gegevensbescherming: de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG.
Art.2. Pour l'application de la présente loi, on entend par:
1° ministre: le ministre de la Justice;
2° administration pénitentiaire: l'administration publique chargée de l'exécution de condamnations à des peines privatives de liberté et de mesures privatives de liberté dont l'autorité compétente a requis l'exécution;
3° SPF Justice: le Service public fédéral Justice;
4° président du Comité de direction: le Président du Comité de direction du SPF Justice;
5° directeur général: le fonctionnaire dirigeant de l'administration pénitentiaire;
6° chef de l'établissement: le directeur désigné à ce titre par le ministre et chargé de la direction d'une ou plusieurs prisons;
7° prison: l'établissement désigné par le Roi et destiné à l'exécution de condamnations à une peine privative de liberté et de mesures privatives de liberté;
8° membre du personnel: tout travailleur employé par le SPF Justice au sein de l'administration pénitentiaire;
9° agent: tout membre du personnel du SPF Justice de l'administration pénitentiaire dont la relation de travail avec l'autorité est définie unilatéralement par celle-ci;
10° stagiaire: l'agent du SPF Justice au sein de l'administration pénitentiaire qui accomplit un stage, n'est pas nommé à titre définitif et n'a pas prêté serment dans cette fonction;
11° contractuel: tout membre du personnel employé par un contrat de travail au sein du SPF Justice au sein de l'administration pénitentiaire;
12° Règlement général relatif à la protection des données: le Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE.
1° ministre: le ministre de la Justice;
2° administration pénitentiaire: l'administration publique chargée de l'exécution de condamnations à des peines privatives de liberté et de mesures privatives de liberté dont l'autorité compétente a requis l'exécution;
3° SPF Justice: le Service public fédéral Justice;
4° président du Comité de direction: le Président du Comité de direction du SPF Justice;
5° directeur général: le fonctionnaire dirigeant de l'administration pénitentiaire;
6° chef de l'établissement: le directeur désigné à ce titre par le ministre et chargé de la direction d'une ou plusieurs prisons;
7° prison: l'établissement désigné par le Roi et destiné à l'exécution de condamnations à une peine privative de liberté et de mesures privatives de liberté;
8° membre du personnel: tout travailleur employé par le SPF Justice au sein de l'administration pénitentiaire;
9° agent: tout membre du personnel du SPF Justice de l'administration pénitentiaire dont la relation de travail avec l'autorité est définie unilatéralement par celle-ci;
10° stagiaire: l'agent du SPF Justice au sein de l'administration pénitentiaire qui accomplit un stage, n'est pas nommé à titre définitif et n'a pas prêté serment dans cette fonction;
11° contractuel: tout membre du personnel employé par un contrat de travail au sein du SPF Justice au sein de l'administration pénitentiaire;
12° Règlement général relatif à la protection des données: le Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE.
Art.3. Onverminderd de algemene bepalingen van toepassing op de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, zijn de bijkomende bepalingen en nadere regels bedoeld in deze wet van toepassing op de personeelsleden van de penitentiaire administratie.
Art.3. Nonobstant les dispositions générales applicables aux membres du personnel de la fonction publique fédérale, les dispositions et modalités supplémentaires visées dans la présente loi s'appliquent aux membres du personnel de l'administration pénitentiaire.
TITEL II. - Fundamentele principes
TITRE II. - Principes fondamentaux
HOOFDSTUK 1. - Opdrachten van de penitentiaire administratie
CHAPITRE 1er. - Missions de l'administration pénitentiaire
Art.4. § 1. De penitentiaire administratie heeft tot opdracht de uitvoering van de vrijheidsberovende straffen en maatregelen te waarborgen, met respect voor de van kracht zijnde wetten en reglementeringen.
In die context waarborgt en bevordert zij, ongeacht de omstandigheden, de effectieve uitoefening van de rechten van de gedetineerden en van haar personeelsleden.
§ 2. De diensten die door de personeelsleden van de penitentiaire administratie in de gevangenissen geleverd worden, worden beschouwd als essentiële diensten in de zin van de bepalingen van "La Liberté syndicale. Compilation des décisions du Comité de la liberté syndicale" van het Internationaal Arbeidsbureau van 2018 en meer bepaald de bepalingen n° 830 en n° 836.
§ 3. In het kader van de opdrachten bedoeld in paragraaf 1, en slechts voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van die opdrachten, kan de penitentiaire administratie de categorieën van persoonsgegevens vermeld in de artikelen 9, § 1, en 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming verwerken.
De penitentiaire administratie stelt een lijst op van de categorieën van personen die de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid kunnen raadplegen, met een beschrijving van hun hoedanigheid ten opzichte van de verwerking van de beoogde gegevens. Deze lijst wordt ter beschikking gehouden van de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
De penitentiaire administratie zorgt dat de aangewezen personen door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling, ertoe gehouden zijn het vertrouwelijke karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen.
In die context waarborgt en bevordert zij, ongeacht de omstandigheden, de effectieve uitoefening van de rechten van de gedetineerden en van haar personeelsleden.
§ 2. De diensten die door de personeelsleden van de penitentiaire administratie in de gevangenissen geleverd worden, worden beschouwd als essentiële diensten in de zin van de bepalingen van "La Liberté syndicale. Compilation des décisions du Comité de la liberté syndicale" van het Internationaal Arbeidsbureau van 2018 en meer bepaald de bepalingen n° 830 en n° 836.
§ 3. In het kader van de opdrachten bedoeld in paragraaf 1, en slechts voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van die opdrachten, kan de penitentiaire administratie de categorieën van persoonsgegevens vermeld in de artikelen 9, § 1, en 10 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming verwerken.
De penitentiaire administratie stelt een lijst op van de categorieën van personen die de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid kunnen raadplegen, met een beschrijving van hun hoedanigheid ten opzichte van de verwerking van de beoogde gegevens. Deze lijst wordt ter beschikking gehouden van de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
De penitentiaire administratie zorgt dat de aangewezen personen door een wettelijke of statutaire verplichting, of door een evenwaardige contractuele bepaling, ertoe gehouden zijn het vertrouwelijke karakter van de betrokken gegevens in acht te nemen.
Art.4. § 1er. L'administration pénitentiaire a pour mission d'assurer, dans le respect des lois et réglementations en vigueur, l'exécution des peines et mesures privatives de liberté.
Dans ce contexte, elle garantit et promeut, quelles que soient les circonstances, l'exercice effectif des droits des détenus et des droits des membres de son personnel.
§ 2. Les services prestés par les membres du personnel de l'administration pénitentiaire au sein des prisons sont considérés comme étant des services essentiels, au sens des dispositions contenues dans "La Liberté syndicale. Compilation des décisions du Comité de la liberté syndicale" du Bureau International du Travail de 2018 et plus précisément les dispositions n° 830 et n° 836.
§ 3. Dans le cadre des tâches visées au paragraphe 1er, et uniquement dans la mesure nécessaire à l'exécution de ces tâches, l'administration pénitentiaire peut traiter les catégories de données à caractère personnel visées aux articles 9, § 1er, et 10 du Règlement général relatif à la protection des données.
L'administration pénitentiaire établit une liste des catégories de personnes ayant accès aux données à caractère personnel, visées à l'alinéa 1er, avec une description de leur fonction par rapport au traitement des données visées. Cette liste est tenue à la disposition de l'autorité de contrôle compétente.
L'administration pénitentiaire veille à ce que les personnes désignées soient tenues, par une obligation légale ou statutaire, ou par une disposition contractuelle équivalente, au respect du caractère confidentiel des données visées.
Dans ce contexte, elle garantit et promeut, quelles que soient les circonstances, l'exercice effectif des droits des détenus et des droits des membres de son personnel.
§ 2. Les services prestés par les membres du personnel de l'administration pénitentiaire au sein des prisons sont considérés comme étant des services essentiels, au sens des dispositions contenues dans "La Liberté syndicale. Compilation des décisions du Comité de la liberté syndicale" du Bureau International du Travail de 2018 et plus précisément les dispositions n° 830 et n° 836.
§ 3. Dans le cadre des tâches visées au paragraphe 1er, et uniquement dans la mesure nécessaire à l'exécution de ces tâches, l'administration pénitentiaire peut traiter les catégories de données à caractère personnel visées aux articles 9, § 1er, et 10 du Règlement général relatif à la protection des données.
L'administration pénitentiaire établit une liste des catégories de personnes ayant accès aux données à caractère personnel, visées à l'alinéa 1er, avec une description de leur fonction par rapport au traitement des données visées. Cette liste est tenue à la disposition de l'autorité de contrôle compétente.
L'administration pénitentiaire veille à ce que les personnes désignées soient tenues, par une obligation légale ou statutaire, ou par une disposition contractuelle équivalente, au respect du caractère confidentiel des données visées.
HOOFDSTUK 2. - De penitentiaire beleidsraad
CHAPITRE 2. - Le Conseil pénitentiaire
Art.5. § 1. [1 Bij de minister wordt een penitentiaire beleidsraad opgericht.]1
De penitentiaire beleidsraad verleent, uit eigen beweging of op verzoek van de minister of de Voorzitter van het Directiecomité, adviezen met betrekking tot het penitentiair beleid.
Hij formuleert tevens elke aanbeveling die hij nuttig acht wat betreft zowel lopende als toekomstige wetgevingen aangaande het penitentiair beleid. De minister kan de penitentiaire beleidsraad om advies verzoeken aangaande voorontwerpen van wet met betrekking tot het penitentiair beleid.
De adviezen en aanbevelingen worden bij consensus aangenomen.
De penitentiaire beleidsraad kan op elk moment personen raadplegen van wie hij het nuttig acht hen te horen in het kader van zijn opdrachten.
De penitentiaire beleidsraad stelt zijn huishoudelijk reglement op.
§ 2. De penitentiaire beleidsraad is als volgt samengesteld:
1° de regionaal directeurs van de penitentiaire administratie of hun afgevaardigde;
2° een personeelslid van de FOD Justitie, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité;
3° [1 op voordracht van het College van het openbaar ministerie, een parketmagistraat per taalrol, waarvan minstens één behoort tot het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank;]1
4° [1 op voordracht van het College van de hoven en rechtbanken, een magistraat van de zetel per taalrol, waarvan minstens één behoort tot de strafuitvoeringsrechtbank;]1
5° [1 op respectievelijke voordracht van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, een advocaat per taalrol;]1
6° [1 op respectievelijke voordracht van de Raad van rectoren van de Franstalige universiteiten en de Vlaamse Interuniversitaire Raad, een vertegenwoordiger per taalrol van de academische wereld;]1
7° de Directeur-generaal van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie of zijn afgevaardigde en
8° [1 op respectievelijke voordracht van de ministers van de gefedereerde entiteiten, bevoegd inzake de hulp- en dienstverlening aan de gedetineerden, een vertegenwoordiger per gefedereerde entiteit;]1
[1 9° een vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie.]1
[1 ...]1
[1 De leden worden benoemd middels een koninklijk besluit voor een duur van vier jaar. Hun mandaat kan worden hernieuwd.]1
De penitentiaire beleidsraad verleent, uit eigen beweging of op verzoek van de minister of de Voorzitter van het Directiecomité, adviezen met betrekking tot het penitentiair beleid.
Hij formuleert tevens elke aanbeveling die hij nuttig acht wat betreft zowel lopende als toekomstige wetgevingen aangaande het penitentiair beleid. De minister kan de penitentiaire beleidsraad om advies verzoeken aangaande voorontwerpen van wet met betrekking tot het penitentiair beleid.
De adviezen en aanbevelingen worden bij consensus aangenomen.
De penitentiaire beleidsraad kan op elk moment personen raadplegen van wie hij het nuttig acht hen te horen in het kader van zijn opdrachten.
De penitentiaire beleidsraad stelt zijn huishoudelijk reglement op.
§ 2. De penitentiaire beleidsraad is als volgt samengesteld:
1° de regionaal directeurs van de penitentiaire administratie of hun afgevaardigde;
2° een personeelslid van de FOD Justitie, aangeduid door de Voorzitter van het Directiecomité;
3° [1 op voordracht van het College van het openbaar ministerie, een parketmagistraat per taalrol, waarvan minstens één behoort tot het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank;]1
4° [1 op voordracht van het College van de hoven en rechtbanken, een magistraat van de zetel per taalrol, waarvan minstens één behoort tot de strafuitvoeringsrechtbank;]1
5° [1 op respectievelijke voordracht van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, een advocaat per taalrol;]1
6° [1 op respectievelijke voordracht van de Raad van rectoren van de Franstalige universiteiten en de Vlaamse Interuniversitaire Raad, een vertegenwoordiger per taalrol van de academische wereld;]1
7° de Directeur-generaal van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie of zijn afgevaardigde en
8° [1 op respectievelijke voordracht van de ministers van de gefedereerde entiteiten, bevoegd inzake de hulp- en dienstverlening aan de gedetineerden, een vertegenwoordiger per gefedereerde entiteit;]1
[1 9° een vertegenwoordiger aangewezen door de minister van Justitie.]1
[1 ...]1
[1 De leden worden benoemd middels een koninklijk besluit voor een duur van vier jaar. Hun mandaat kan worden hernieuwd.]1
Modifications
Art.5. § 1er. [1 Un conseil pénitentiaire est mis en place auprès du ministre.]1
Le conseil pénitentiaire rend, d'initiative propre ou sur demande du ministre ou du Président du Comité de direction, des avis concernant la politique pénitentiaire.
Il formule également toute recommandation qu'il juge utile concernant les législations actuelles ou futures en matière de politique pénitentiaire. Le ministre peut demander l'avis du conseil pénitentiaire sur les avant-projets de loi en matière de la politique pénitentiaire.
Les avis et recommandations sont approuvés par consensus.
Le conseil pénitentiaire peut, à tout moment, consulter les personnes qu'il estime utile d'entendre dans le cadre de ses missions.
Le conseil pénitentiaire établit son règlement d'ordre intérieur.
§ 2. Le conseil pénitentiaire est composé comme suit:
1° des directeurs régionaux de l'administration pénitentiaire ou de leurs délégués;
2° d'un membre du personnel du SPF Justice désigné par le Président du Comité de direction;
3° [1 sur proposition du Collège du ministère public, d'un magistrat du parquet par rôle linguistique, dont au moins un appartient au ministère public près le tribunal de l'application des peines;]1
4° [1 sur proposition du Collège des cours et tribunaux, d'un magistrat par rôle linguistique dont au moins un appartient au tribunal de l'application des peines;]1
5° [1 sur proposition respective de l'Ordre des barreaux francophones et germanophone et de l'Ordre van Vlaamse Balies, d'un avocat par rôle linguistique;]1
6° [1 sur proposition respective du Conseil des recteurs des Universités francophones et du Conseil interuniversitaire flamand, d'un représentant par rôle linguistique du monde académique;]1
7° le Directeur général de l'Institut National de Criminalistique et de Criminologie ou son délégué et
8° [1 un représentant par entité fédérée, sur proposition respective des ministres des entités fédérées compétents en matière d'aide sociale aux détenus;]1
[1 9° un représentant désigné par le ministre de la Justice.]1
[1 ...]1
[1 Les membres sont nommés par arrêté royal pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable.]1
Le conseil pénitentiaire rend, d'initiative propre ou sur demande du ministre ou du Président du Comité de direction, des avis concernant la politique pénitentiaire.
Il formule également toute recommandation qu'il juge utile concernant les législations actuelles ou futures en matière de politique pénitentiaire. Le ministre peut demander l'avis du conseil pénitentiaire sur les avant-projets de loi en matière de la politique pénitentiaire.
Les avis et recommandations sont approuvés par consensus.
Le conseil pénitentiaire peut, à tout moment, consulter les personnes qu'il estime utile d'entendre dans le cadre de ses missions.
Le conseil pénitentiaire établit son règlement d'ordre intérieur.
§ 2. Le conseil pénitentiaire est composé comme suit:
1° des directeurs régionaux de l'administration pénitentiaire ou de leurs délégués;
2° d'un membre du personnel du SPF Justice désigné par le Président du Comité de direction;
3° [1 sur proposition du Collège du ministère public, d'un magistrat du parquet par rôle linguistique, dont au moins un appartient au ministère public près le tribunal de l'application des peines;]1
4° [1 sur proposition du Collège des cours et tribunaux, d'un magistrat par rôle linguistique dont au moins un appartient au tribunal de l'application des peines;]1
5° [1 sur proposition respective de l'Ordre des barreaux francophones et germanophone et de l'Ordre van Vlaamse Balies, d'un avocat par rôle linguistique;]1
6° [1 sur proposition respective du Conseil des recteurs des Universités francophones et du Conseil interuniversitaire flamand, d'un représentant par rôle linguistique du monde académique;]1
7° le Directeur général de l'Institut National de Criminalistique et de Criminologie ou son délégué et
8° [1 un représentant par entité fédérée, sur proposition respective des ministres des entités fédérées compétents en matière d'aide sociale aux détenus;]1
[1 9° un représentant désigné par le ministre de la Justice.]1
[1 ...]1
[1 Les membres sont nommés par arrêté royal pour une période de quatre ans. Leur mandat est renouvelable.]1
Modifications
Art.6. De leden van de penitentiaire beleidsraad hebben toegang tot elk document met betrekking tot het penitentiair beleid, met uitzondering van individuele dossiers, en dit slechts voor zover dat strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van hun opdrachten en het detentiebeheer.
Art.6. Les membres du conseil pénitentiaire ont accès à tout document relatif à la politique pénitentiaire, à l'exclusion des dossiers individuels, et ceci uniquement dans la mesure où cela est strictement nécessaire à l'exercice de leurs missions et la gestion de la détention.
Art.7. De directeur-generaal duidt de personeelsleden aan die de penitentiaire beleidsraad zullen bijstaan bij de uitvoering van haar opdrachten.
Art.7. Le directeur général désigne les membres du personnel qui assisteront le conseil pénitentiaire dans l'exercice de ses missions.
Art.8. [1 De Koning bepaalt de nadere regels voor de indiening van de kandidaturen en voor de benoeming van de leden van de penitentiaire beleidsraad.
De Koning bepaalt de regels inzake de werking van de penitentiaire beleidsraad alsmede de regels met betrekking tot de vergoedingen en de onkosten die van toepassing zijn op de leden van de penitentiaire beleidsraad.]1
De Koning bepaalt de regels inzake de werking van de penitentiaire beleidsraad alsmede de regels met betrekking tot de vergoedingen en de onkosten die van toepassing zijn op de leden van de penitentiaire beleidsraad.]1
Modifications
Art.8. [1 Le Roi détermine les modalités d'introduction des candidatures et de nomination des membres du conseil pénitentiaire.
Le Roi détermine les règles relatives au fonctionnement du conseil pénitentiaire ainsi que les règles relatives aux indemnités et aux frais applicables aux membres du conseil pénitentiaire.]1
Le Roi détermine les règles relatives au fonctionnement du conseil pénitentiaire ainsi que les règles relatives aux indemnités et aux frais applicables aux membres du conseil pénitentiaire.]1
Modifications
HOOFDSTUK 3. - Inspectie
CHAPITRE 3. - L'inspection
Art.9. § 1. De minister duidt binnen de administratie, op voordracht van de Voorzitter van het Directiecomité, een personeelslid van de Nederlandse taalrol en een personeelslid van de Franse taalrol aan die belast zijn met de inspectie van de uitvoering van de opdrachten van de penitentiaire administratie.
Voor de duur van hun opdracht vallen deze personeelsleden onder het gezag van de Voorzitter van het Directiecomité.
§ 2. Deze inspectie heeft betrekking op:
1° het toezicht op het beheer van de klachten die aan de penitentiaire administratie gericht worden en waartoe zij de nodige instrumenten ontwikkelt;
2° de controle van de implementatie van rechtspositionele regelingen voor de gedetineerden en het personeel;
3° de significante indicatoren betreffende de effectiviteit van de rechten van de gedetineerden en de ontwikkelde acties met het oog op het bevorderen van de uitoefening van deze rechten;
4° de naleving van de deontologische bepalingen door elke persoon die een functie uitoefent in het gevangenismilieu;
5° de opvolging van het tuchtbeleid in de gevangenissen.
De opvolging bedoeld in het eerste lid, 5°, houdt een inzagerecht in de tuchtdossiers voor de ambtenaren in.
De inspectie heeft geen betrekking op de afhandeling van individuele klachten van gedetineerden, personeelsleden of derden.
§ 3. In het kader van de uitvoering van hun opdrachten, hebben de personeelsleden belast met de inspectie vrije toegang tot de gevangenissen en tot elk document met betrekking tot de penitentiaire administratie, met inbegrip van de beelden van de bestaande camera's, en hebben zij het recht zich vrij en zonder getuigen te onderhouden met de gedetineerden, de personeelsleden en derden die zij wensen te ontmoeten. Deze personen hebben het recht dit onderhoud te weigeren. Indien zij ingaan op de vraag voor een onderhoud dan kunnen ze zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van hun keuze.
Wanneer de personeelsleden belast met de inspectie, in het kader van de uitoefening van hun opdrachten, personen horen die gebonden zijn aan het beroepsgeheim, worden deze personen ontlast van de verplichting tot geheimhouding.
Bij de uitoefening van hun bevoegdheden zorgen de personeelsleden belast met de inspectie er voor dat de middelen die zij aanwenden passend en noodzakelijk zijn voor het toezicht op de uitvoering van de opdrachten van de penitentiaire administratie zoals bepaald in artikel 9, § 2.
De personeelsleden belast met de inspectie zijn ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels na te leven.
§ 4. Het personeelslid belast met de inspectie verzendt, binnen twee weken te rekenen van de ontvangst ervan, de klachten omtrent het klachtenbeheer met betrekking tot de gevangenissen die onder zijn bevoegdheid vallen en waarvan de afhandeling niet kan worden uitgesteld aan de Voorzitter van het Directiecomité.
De Voorzitter van het Directiecomité geeft gevolg aan deze klacht binnen de maand volgend op de ontvangst ervan.
Het personeelslid belast met de inspectie verzekert de opvolging van de klachten.
Wanneer de personeelsleden belast met de inspectie, tijdens de uitvoering van hun opdrachten bedoeld in paragraaf 2, problemen opmerken welke vereisen dat er gereageerd wordt, nemen zij contact op met de bevoegde organen. Deze geven hieraan gevolg uiterlijk binnen de maand volgend op de ontvangst van de klacht of binnen de reglementair bepaalde termijn als deze anders is vastgelegd.
§ 5. De uitoefening van de inspectieopdrachten door de personeelsleden belast met de inspectie is voorwerp van een gezamenlijk jaarlijks verslag, gericht aan de minister en de Voorzitter van het Directiecomité. Dit verslag wordt tevens bezorgd aan de penitentiaire beleidsraad.
Voor de duur van hun opdracht vallen deze personeelsleden onder het gezag van de Voorzitter van het Directiecomité.
§ 2. Deze inspectie heeft betrekking op:
1° het toezicht op het beheer van de klachten die aan de penitentiaire administratie gericht worden en waartoe zij de nodige instrumenten ontwikkelt;
2° de controle van de implementatie van rechtspositionele regelingen voor de gedetineerden en het personeel;
3° de significante indicatoren betreffende de effectiviteit van de rechten van de gedetineerden en de ontwikkelde acties met het oog op het bevorderen van de uitoefening van deze rechten;
4° de naleving van de deontologische bepalingen door elke persoon die een functie uitoefent in het gevangenismilieu;
5° de opvolging van het tuchtbeleid in de gevangenissen.
De opvolging bedoeld in het eerste lid, 5°, houdt een inzagerecht in de tuchtdossiers voor de ambtenaren in.
De inspectie heeft geen betrekking op de afhandeling van individuele klachten van gedetineerden, personeelsleden of derden.
§ 3. In het kader van de uitvoering van hun opdrachten, hebben de personeelsleden belast met de inspectie vrije toegang tot de gevangenissen en tot elk document met betrekking tot de penitentiaire administratie, met inbegrip van de beelden van de bestaande camera's, en hebben zij het recht zich vrij en zonder getuigen te onderhouden met de gedetineerden, de personeelsleden en derden die zij wensen te ontmoeten. Deze personen hebben het recht dit onderhoud te weigeren. Indien zij ingaan op de vraag voor een onderhoud dan kunnen ze zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van hun keuze.
Wanneer de personeelsleden belast met de inspectie, in het kader van de uitoefening van hun opdrachten, personen horen die gebonden zijn aan het beroepsgeheim, worden deze personen ontlast van de verplichting tot geheimhouding.
Bij de uitoefening van hun bevoegdheden zorgen de personeelsleden belast met de inspectie er voor dat de middelen die zij aanwenden passend en noodzakelijk zijn voor het toezicht op de uitvoering van de opdrachten van de penitentiaire administratie zoals bepaald in artikel 9, § 2.
De personeelsleden belast met de inspectie zijn ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels na te leven.
§ 4. Het personeelslid belast met de inspectie verzendt, binnen twee weken te rekenen van de ontvangst ervan, de klachten omtrent het klachtenbeheer met betrekking tot de gevangenissen die onder zijn bevoegdheid vallen en waarvan de afhandeling niet kan worden uitgesteld aan de Voorzitter van het Directiecomité.
De Voorzitter van het Directiecomité geeft gevolg aan deze klacht binnen de maand volgend op de ontvangst ervan.
Het personeelslid belast met de inspectie verzekert de opvolging van de klachten.
Wanneer de personeelsleden belast met de inspectie, tijdens de uitvoering van hun opdrachten bedoeld in paragraaf 2, problemen opmerken welke vereisen dat er gereageerd wordt, nemen zij contact op met de bevoegde organen. Deze geven hieraan gevolg uiterlijk binnen de maand volgend op de ontvangst van de klacht of binnen de reglementair bepaalde termijn als deze anders is vastgelegd.
§ 5. De uitoefening van de inspectieopdrachten door de personeelsleden belast met de inspectie is voorwerp van een gezamenlijk jaarlijks verslag, gericht aan de minister en de Voorzitter van het Directiecomité. Dit verslag wordt tevens bezorgd aan de penitentiaire beleidsraad.
Art.9. § 1er. Le ministre désigne, au sein de l'administration, sur proposition du Président du Comité de direction, un membre du personnel du rôle linguistique francophone et un membre du personnel du rôle linguistique néerlandophone chargés de l'inspection de l'exercice des missions de l'administration pénitentiaire.
Pour la durée de leurs missions, ces membres du personnel sont placés sous l'autorité du Président du Comité de direction.
§ 2. Cette inspection porte sur:
1° le contrôle sur la gestion des plaintes reçues par l'administration pénitentiaire et pour lequel elle développe les instruments nécessaires;
2° le contrôle de l'implémentation des règles statutaires des détenus et du personnel;
3° les indicateurs significatifs de l'effectivité des droits des détenus et les actions mises en place pour promouvoir l'exercice de ces droits;
4° le respect des dispositions déontologiques par toute personne qui exerce une fonction dans le milieu carcéral;
5° le suivi de la politique en matière disciplinaire dans les prisons.
Le suivi visé à l'alinéa 1er, 5°, implique un droit de consultation des dossiers disciplinaires des agents.
L'inspection ne concerne pas le traitement des plaintes individuelles des détenus, des membres du personnel ou de tiers.
§ 3. Dans le cadre de l'exercice de leurs missions, les membres du personnel chargés de l'inspection ont librement accès aux prisons et à tout document relatif à l'administration pénitentiaire, en ce compris les images caméras existantes, et ont le droit de s'entretenir librement et sans témoin avec les détenus, les membres du personnel et des tiers qu'ils souhaitent rencontrer. Ces personnes ont le droit de refuser cet entretien. S'ils acceptent de répondre favorablement à cette demande d'entretien, ils peuvent se faire assister par une personne de confiance de leur choix.
Lorsque les membres du personnel chargés de l'inspection, dans le cadre de l'exercice de leurs missions, entendent des personnes liées par le secret professionnel, ces personnes sont relevées de leur obligation de garder le secret.
Dans l'exercice de leurs pouvoirs, les membres du personnel chargés de l'inspection veillent ce que les moyens qu'ils utilisent soient appropriés et nécessaires à la surveillance de l'exécution des tâches de l'administration pénitentiaire, conformément à l'article 9, § 2.
Les membres du personnel chargés de l'inspection sont tenus de respecter les règles de sécurité en vigueur.
§ 4. Le membre du personnel chargé de l'inspection adresse au Président du Comité de direction dans les deux semaines de leur réception, les réclamations concernant la gestion des plaintes relatives aux prisons qui relèvent de sa compétence et dont le traitement ne peut être différé.
Le Président du comité de direction donne suite à cette réclamation dans le mois qui suit sa réception.
Le membre du personnel chargé de l'inspection assure le suivi des réclamations.
Lorsque les membres du personnel chargés de l'inspection identifient, lors de l'exercice de leurs fonctions prévues visées au paragraphe 2, des problèmes nécessitant une réaction, ils contactent les organes compétents. Ceux-ci y donnent dans le mois qui suit la réception de la réclamation ou dans le délai réglementaire, si celui-ci est fixé autrement.
§ 5. L'exercice des missions d'inspection par les membres du personnel chargés de l'inspection fait l'objet d'un rapport annuel commun adressé au ministre et au Président du Comité de direction. Ce rapport est également adressé au conseil pénitentiaire.
Pour la durée de leurs missions, ces membres du personnel sont placés sous l'autorité du Président du Comité de direction.
§ 2. Cette inspection porte sur:
1° le contrôle sur la gestion des plaintes reçues par l'administration pénitentiaire et pour lequel elle développe les instruments nécessaires;
2° le contrôle de l'implémentation des règles statutaires des détenus et du personnel;
3° les indicateurs significatifs de l'effectivité des droits des détenus et les actions mises en place pour promouvoir l'exercice de ces droits;
4° le respect des dispositions déontologiques par toute personne qui exerce une fonction dans le milieu carcéral;
5° le suivi de la politique en matière disciplinaire dans les prisons.
Le suivi visé à l'alinéa 1er, 5°, implique un droit de consultation des dossiers disciplinaires des agents.
L'inspection ne concerne pas le traitement des plaintes individuelles des détenus, des membres du personnel ou de tiers.
§ 3. Dans le cadre de l'exercice de leurs missions, les membres du personnel chargés de l'inspection ont librement accès aux prisons et à tout document relatif à l'administration pénitentiaire, en ce compris les images caméras existantes, et ont le droit de s'entretenir librement et sans témoin avec les détenus, les membres du personnel et des tiers qu'ils souhaitent rencontrer. Ces personnes ont le droit de refuser cet entretien. S'ils acceptent de répondre favorablement à cette demande d'entretien, ils peuvent se faire assister par une personne de confiance de leur choix.
Lorsque les membres du personnel chargés de l'inspection, dans le cadre de l'exercice de leurs missions, entendent des personnes liées par le secret professionnel, ces personnes sont relevées de leur obligation de garder le secret.
Dans l'exercice de leurs pouvoirs, les membres du personnel chargés de l'inspection veillent ce que les moyens qu'ils utilisent soient appropriés et nécessaires à la surveillance de l'exécution des tâches de l'administration pénitentiaire, conformément à l'article 9, § 2.
Les membres du personnel chargés de l'inspection sont tenus de respecter les règles de sécurité en vigueur.
§ 4. Le membre du personnel chargé de l'inspection adresse au Président du Comité de direction dans les deux semaines de leur réception, les réclamations concernant la gestion des plaintes relatives aux prisons qui relèvent de sa compétence et dont le traitement ne peut être différé.
Le Président du comité de direction donne suite à cette réclamation dans le mois qui suit sa réception.
Le membre du personnel chargé de l'inspection assure le suivi des réclamations.
Lorsque les membres du personnel chargés de l'inspection identifient, lors de l'exercice de leurs fonctions prévues visées au paragraphe 2, des problèmes nécessitant une réaction, ils contactent les organes compétents. Ceux-ci y donnent dans le mois qui suit la réception de la réclamation ou dans le délai réglementaire, si celui-ci est fixé autrement.
§ 5. L'exercice des missions d'inspection par les membres du personnel chargés de l'inspection fait l'objet d'un rapport annuel commun adressé au ministre et au Président du Comité de direction. Ce rapport est également adressé au conseil pénitentiaire.
Art.10. § 1. De personeelsleden belast met de inspectie worden aangeduid door de minister voor een periode van vier jaar, eenmaal verlengbaar.
De Koning bepaalt de nadere regels van de oproep aan de kandidaten voor de functie van personeelslid belast met de inspectie alsook de voorwaarden voor hun aanstelling.
§ 2. De Voorzitter van het Directiecomité duidt de personeelsleden aan die belast zijn met de administratieve ondersteuning van de personeelsleden belast met de inspectie.
De Koning bepaalt de nadere regels van de oproep aan de kandidaten voor de functie van personeelslid belast met de inspectie alsook de voorwaarden voor hun aanstelling.
§ 2. De Voorzitter van het Directiecomité duidt de personeelsleden aan die belast zijn met de administratieve ondersteuning van de personeelsleden belast met de inspectie.
Art.10. § 1er. Les membres du personnel chargés de l'inspection sont désignés par le ministre pour une période de quatre ans, renouvelable une fois.
Le Roi fixe les modalités d'appel aux candidatures pour la fonction de membre du personnel chargé de l'inspection et les conditions de leur désignation.
§ 2. Le Président du Comité de direction désigne les membres du personnel chargés du soutien administratif des membres du personnel chargés de l'inspection.
Le Roi fixe les modalités d'appel aux candidatures pour la fonction de membre du personnel chargé de l'inspection et les conditions de leur désignation.
§ 2. Le Président du Comité de direction désigne les membres du personnel chargés du soutien administratif des membres du personnel chargés de l'inspection.
HOOFDSTUK 4. - De penitentiaire opleidingsdienst
CHAPITRE 4. - Le service pénitentiaire de formation
Art.11. De opleiding van de personeelsleden van de penitentiaire administratie wordt verstrekt door de penitentiaire opleidingsdienst wat betreft:
1° de basisopleiding;
2° de voortgezette beroepsopleidingen;
3° de specifieke opleidingen in het kader van de loopbaanontwikkeling van de penitentiaire personeelsleden;
4° de functionele opleidingen en
5° elke andere opleiding die door de penitentiaire administratie nuttig wordt geacht.
De door de penitentiaire opleidingsdienst verstrekte opleidingen hebben minstens betrekking op:
1° de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn binnen de Belgische rechtsorde;
2° het aanwenden van penitentiaire technieken;
3° het toepassen van richtlijnen en uitvoeringsregels;
4° het zich eigen maken van adequate gedragswetenschappelijke en relationele eigenschappen.
De Koning bepaalt de organisatie en de wijze van functioneren van de penitentiaire opleidingsdienst alsook van de samenstelling en werking van de jury die bij deze dienst wordt aangesteld met het oog op het beoordelen van de competenties van de kandidaten die deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 3° en bedoeld in deze wet.
1° de basisopleiding;
2° de voortgezette beroepsopleidingen;
3° de specifieke opleidingen in het kader van de loopbaanontwikkeling van de penitentiaire personeelsleden;
4° de functionele opleidingen en
5° elke andere opleiding die door de penitentiaire administratie nuttig wordt geacht.
De door de penitentiaire opleidingsdienst verstrekte opleidingen hebben minstens betrekking op:
1° de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn binnen de Belgische rechtsorde;
2° het aanwenden van penitentiaire technieken;
3° het toepassen van richtlijnen en uitvoeringsregels;
4° het zich eigen maken van adequate gedragswetenschappelijke en relationele eigenschappen.
De Koning bepaalt de organisatie en de wijze van functioneren van de penitentiaire opleidingsdienst alsook van de samenstelling en werking van de jury die bij deze dienst wordt aangesteld met het oog op het beoordelen van de competenties van de kandidaten die deelnemen aan de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 3° en bedoeld in deze wet.
Art.11. La formation des membres du personnel de l'administration pénitentiaire est dispensée par le service pénitentiaire de formation en ce qui concerne:
1° la formation de base;
2° les formations professionnelles continues;
3° les formations spécifiques dans le cadre du développement de la carrière des membres du personnel pénitentiaire;
4° les formations fonctionnelles et
5° toute autre formation jugée utile par l'administration pénitentiaire.
Les formations dispensées par le service pénitentiaire de formation portent à tout le moins sur:
1° les dispositions légales et réglementaires applicables dans l'ordre juridique belge;
2° l'utilisation de techniques pénitentiaires;
3° l'application de directives et de règles d'exécution;
4° l'acquisition de qualités comportementales et relationnelles adéquates.
Le Roi détermine l'organisation et le fonctionnement du service pénitentiaire de formation ainsi que la composition et le fonctionnement du jury, instauré près de ce service en vue de l'évaluation des compétences des candidats qui participent aux formations visées à l'alinéa 1er, 1° et 3°, et visées dans la présente loi.
1° la formation de base;
2° les formations professionnelles continues;
3° les formations spécifiques dans le cadre du développement de la carrière des membres du personnel pénitentiaire;
4° les formations fonctionnelles et
5° toute autre formation jugée utile par l'administration pénitentiaire.
Les formations dispensées par le service pénitentiaire de formation portent à tout le moins sur:
1° les dispositions légales et réglementaires applicables dans l'ordre juridique belge;
2° l'utilisation de techniques pénitentiaires;
3° l'application de directives et de règles d'exécution;
4° l'acquisition de qualités comportementales et relationnelles adéquates.
Le Roi détermine l'organisation et le fonctionnement du service pénitentiaire de formation ainsi que la composition et le fonctionnement du jury, instauré près de ce service en vue de l'évaluation des compétences des candidats qui participent aux formations visées à l'alinéa 1er, 1° et 3°, et visées dans la présente loi.
TITEL III. - Organisatie
TITRE III. - Organisation
HOOFDSTUK 1. - Organisatie van de penitentiaire administratie
CHAPITRE 1er. - Organisation de l'administration pénitentiaire
Art.12. De directeur-generaal staat in voor de uitvoering van de opdrachten van de penitentiaire administratie als bedoeld in artikel 4.
De directeur-generaal oefent zijn gezag uit over alle personeelsleden van de penitentiaire administratie.
De directeur-generaal oefent zijn gezag uit over alle personeelsleden van de penitentiaire administratie.
Art.12. Le directeur général est responsable de l'exécution des missions de l'administration pénitentiaire visées à l'article 4.
Le directeur général exerce son autorité à l'égard de tous les membres du personnel de l'administration pénitentiaire.
Le directeur général exerce son autorité à l'égard de tous les membres du personnel de l'administration pénitentiaire.
Art.13. § 1. De penitentiaire administratie is samengesteld uit drie entiteiten:
1° de diensten die de directeur-generaal bijstaan bij de uitvoering van zijn bevoegdheden bij de ontwikkeling en de opvolging van het penitentiaire beleid;
2° de diensten van de regionale directie die de regionaal directeur bijstaan bij de uitvoering van zijn opdrachten, met name de coördinatie van de initiatieven die genomen worden in de gevangenissen die zich in zijn geografisch bevoegdheidsgebied bevinden teneinde de eenheid in het gevoerde beleid te bewaken;
3° de gevangenissen die elk onder het gezag vallen van een inrichtingshoofd dat belast is met het dagelijks beheer van de gevangenis, met respect voor de opdrachten van de penitentiaire administratie bedoeld in artikel 4.
De regionaal directeur bedoeld in het eerste lid, 2°, waakt over de uniforme en correcte toepassing van de reglementeringen door de gevangenissen binnen zijn ressort en voert een toezicht uit op deze diensten.
§ 2. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de functies, de graden en de klassen van de personeelsleden van de penitentiaire administratie binnen de volgende domeinen:
1° directiefuncties;
2° administratieve opdrachten;
3° medische, paramedische en verpleegkundige verzorging;
4° psychosociale begeleiding en adviesverlening;
5° bewaking en beveiliging van de gebouwen en personen;
6° toezicht en begeleiding van de gedetineerden;
7° logistiek en technisch beheer.
Het personeelsplan van de penitentiaire administratie bevat, naast de functies, graden en klassen opgenomen in het eerste lid, tevens de functies en het aantal personeelsleden dat door de penitentiaire administratie ter beschikking wordt gesteld van de Regie der Gevangenisarbeid als bedoeld in de programmawet van 30 december 2001 en meer in het bijzonder in artikel 141 alsook in het artikel 31, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 september 2004 houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van de Regie van de gevangenisarbeid als staatsdienst met afzonderlijk beheer.
1° de diensten die de directeur-generaal bijstaan bij de uitvoering van zijn bevoegdheden bij de ontwikkeling en de opvolging van het penitentiaire beleid;
2° de diensten van de regionale directie die de regionaal directeur bijstaan bij de uitvoering van zijn opdrachten, met name de coördinatie van de initiatieven die genomen worden in de gevangenissen die zich in zijn geografisch bevoegdheidsgebied bevinden teneinde de eenheid in het gevoerde beleid te bewaken;
3° de gevangenissen die elk onder het gezag vallen van een inrichtingshoofd dat belast is met het dagelijks beheer van de gevangenis, met respect voor de opdrachten van de penitentiaire administratie bedoeld in artikel 4.
De regionaal directeur bedoeld in het eerste lid, 2°, waakt over de uniforme en correcte toepassing van de reglementeringen door de gevangenissen binnen zijn ressort en voert een toezicht uit op deze diensten.
§ 2. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de functies, de graden en de klassen van de personeelsleden van de penitentiaire administratie binnen de volgende domeinen:
1° directiefuncties;
2° administratieve opdrachten;
3° medische, paramedische en verpleegkundige verzorging;
4° psychosociale begeleiding en adviesverlening;
5° bewaking en beveiliging van de gebouwen en personen;
6° toezicht en begeleiding van de gedetineerden;
7° logistiek en technisch beheer.
Het personeelsplan van de penitentiaire administratie bevat, naast de functies, graden en klassen opgenomen in het eerste lid, tevens de functies en het aantal personeelsleden dat door de penitentiaire administratie ter beschikking wordt gesteld van de Regie der Gevangenisarbeid als bedoeld in de programmawet van 30 december 2001 en meer in het bijzonder in artikel 141 alsook in het artikel 31, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 september 2004 houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van de Regie van de gevangenisarbeid als staatsdienst met afzonderlijk beheer.
Art.13. § 1er. L'administration pénitentiaire se compose de trois entités:
1° les services qui assistent le directeur général dans l'exercice de ses compétences dans le développement et le suivi de la politique pénitentiaire;
2° les services de la direction régionale qui assistent le directeur régional dans l'exécution de ses missions, plus spécifiquement la coordination des initiatives menées dans les prisons implantées dans son champ de compétence géographique afin de garantir unité des politiques menées;
3° les prisons dont chacune est placée sous l'autorité d'un chef d'établissement chargé de la gestion quotidienne de la prison, dans le respect des missions de l'administration pénitentiaire visées à l'article 4.
Le directeur régional visé à l'alinéa 1er, 2°, veille à l'application uniforme et correcte des réglementations par les prisons de son ressort et exerce un contrôle sur ces services.
§ 2. Le Roi fixe par arrêté délibéré en Conseil des ministres les fonctions, les grades et les classes des membres du personnel de l'administration pénitentiaire au sein des domaines suivants:
1° les fonctions de direction;
2° les missions administratives;
3° les soins médicaux, paramédicaux et infirmiers;
4° l'accompagnement psychosocial et le conseil;
5° la surveillance et la sécurité des bâtiments et des personnes;
6° le contrôle et l'accompagnement des détenus;
7° la gestion logistique et technique.
Le plan de personnel de l'administration pénitentiaire comprend, en plus des fonctions, des grades et des classes mentionnés à l'alinéa 1er, également les fonctions et le nombre de membres du personnel que l'administration pénitentiaire met à la disposition de la Régie du travail pénitentiaire telle que visée dans la loi programme du 30 décembre 2001, en particulier dans l'article 141 ainsi que dans l'article 31, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 28 septembre 2004 organisant la gestion administrative et financière de la Régie du travail en tant que service de l'Etat à gestion séparée.
1° les services qui assistent le directeur général dans l'exercice de ses compétences dans le développement et le suivi de la politique pénitentiaire;
2° les services de la direction régionale qui assistent le directeur régional dans l'exécution de ses missions, plus spécifiquement la coordination des initiatives menées dans les prisons implantées dans son champ de compétence géographique afin de garantir unité des politiques menées;
3° les prisons dont chacune est placée sous l'autorité d'un chef d'établissement chargé de la gestion quotidienne de la prison, dans le respect des missions de l'administration pénitentiaire visées à l'article 4.
Le directeur régional visé à l'alinéa 1er, 2°, veille à l'application uniforme et correcte des réglementations par les prisons de son ressort et exerce un contrôle sur ces services.
§ 2. Le Roi fixe par arrêté délibéré en Conseil des ministres les fonctions, les grades et les classes des membres du personnel de l'administration pénitentiaire au sein des domaines suivants:
1° les fonctions de direction;
2° les missions administratives;
3° les soins médicaux, paramédicaux et infirmiers;
4° l'accompagnement psychosocial et le conseil;
5° la surveillance et la sécurité des bâtiments et des personnes;
6° le contrôle et l'accompagnement des détenus;
7° la gestion logistique et technique.
Le plan de personnel de l'administration pénitentiaire comprend, en plus des fonctions, des grades et des classes mentionnés à l'alinéa 1er, également les fonctions et le nombre de membres du personnel que l'administration pénitentiaire met à la disposition de la Régie du travail pénitentiaire telle que visée dans la loi programme du 30 décembre 2001, en particulier dans l'article 141 ainsi que dans l'article 31, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 28 septembre 2004 organisant la gestion administrative et financière de la Régie du travail en tant que service de l'Etat à gestion séparée.
HOOFDSTUK 2. - Personeel
CHAPITRE 2. - Personnel
Afdeling 1. - Gedragsregels
Section 1re. - Règles de conduite
Art.14. Onverminderd de gedragsregels die in het algemeen van toepassing zijn in de relatie tussen het personeel van de Federale Overheidsdienst en de burger, leven de personeelsleden van de penitentiaire administratie te allen tijde de volgende specifieke gedragsregels na:
1° het naleven van de deontologische code zoals vastgesteld door de minister,
2° te allen tijde handelen met eerbied voor de regels inzake integriteit; het personeelslid mag, in zijn relatie, direct of indirect, met de gedetineerden en derden die in relatie staan tot de gedetineerden, geen enkele gift, beloning of geschenk, in gelijk welke vorm, eisen, vragen of aanvaarden;
3° te allen tijde de discretie te bewaren over de gegevens van derden die zij in de uitoefening van hun opdrachten vernemen, behalve in de gevallen door de wet bepaald;
4° het uniform en de kentekens dragen die eigen zijn aan zijn functie; de Koning bepaalt, voor elke categorie van het personeel dat geacht wordt het uniform te dragen, de samenstelling van het uniform en de kentekens eigen aan de functie;
5° de middelen ter identificatie dragen zoals door de Koning bepaald.
Elk personeelslid ontvangt een exemplaar van de deontologische code bedoeld in het eerste lid, 1°, tegen ontvangstbewijs.
1° het naleven van de deontologische code zoals vastgesteld door de minister,
2° te allen tijde handelen met eerbied voor de regels inzake integriteit; het personeelslid mag, in zijn relatie, direct of indirect, met de gedetineerden en derden die in relatie staan tot de gedetineerden, geen enkele gift, beloning of geschenk, in gelijk welke vorm, eisen, vragen of aanvaarden;
3° te allen tijde de discretie te bewaren over de gegevens van derden die zij in de uitoefening van hun opdrachten vernemen, behalve in de gevallen door de wet bepaald;
4° het uniform en de kentekens dragen die eigen zijn aan zijn functie; de Koning bepaalt, voor elke categorie van het personeel dat geacht wordt het uniform te dragen, de samenstelling van het uniform en de kentekens eigen aan de functie;
5° de middelen ter identificatie dragen zoals door de Koning bepaald.
Elk personeelslid ontvangt een exemplaar van de deontologische code bedoeld in het eerste lid, 1°, tegen ontvangstbewijs.
Art.14. Nonobstant les règles de conduite qui s'appliquent généralement dans la relation entre le personnel du Service public fédéral et le citoyen, les membres du personnel de l'administration pénitentiaire respectent à tout moment les règles de conduite spécifiques suivantes:
1° respecter le Code de déontologie pris par le ministre;
2° agir à tout moment dans le respect des règles d'intégrité; le membre du personnel, dans sa relation, directe ou indirecte, avec des détenus et des tiers en relation avec des détenus, ne peut ni exiger ni demander ni accepter aucun don, aucune récompense et aucun cadeau, sous quelque forme que ce soit;
3° maintenir à tout moment la discrétion concernant les données des tiers dont ils prennent connaissance pendant l'exécution de leurs missions, sauf dans les cas prévus par la loi;
4° porter l'uniforme et les insignes propres à leur fonction; le Roi établit, pour chaque catégorie de personnel tenue au port de l'uniforme, les composantes de l'uniforme et les insignes propres à la fonction;
5° porter les moyens d'identification, tels que fixés par le Roi.
Chaque membre du personnel reçoit un exemplaire du Code de déontologie visé à l'alinéa 1er, 1°, contre accusé de réception.
1° respecter le Code de déontologie pris par le ministre;
2° agir à tout moment dans le respect des règles d'intégrité; le membre du personnel, dans sa relation, directe ou indirecte, avec des détenus et des tiers en relation avec des détenus, ne peut ni exiger ni demander ni accepter aucun don, aucune récompense et aucun cadeau, sous quelque forme que ce soit;
3° maintenir à tout moment la discrétion concernant les données des tiers dont ils prennent connaissance pendant l'exécution de leurs missions, sauf dans les cas prévus par la loi;
4° porter l'uniforme et les insignes propres à leur fonction; le Roi établit, pour chaque catégorie de personnel tenue au port de l'uniforme, les composantes de l'uniforme et les insignes propres à la fonction;
5° porter les moyens d'identification, tels que fixés par le Roi.
Chaque membre du personnel reçoit un exemplaire du Code de déontologie visé à l'alinéa 1er, 1°, contre accusé de réception.
Afdeling 2. - De continuïteit van de penitentiaire dienstverlening tijdens een staking
Section 2. - La continuité du service pénitentiaire durant une grève
Art.15. In geval van een sociaal conflict binnen de penitentiaire diensten, wordt onverwijld het sociaal overleg opgestart binnen de bevoegde overlegcomités zoals opgericht binnen de FOD Justitie.
De nadere regels van dit overleg, met inbegrip van deze van toepassing in geval van een stakingsaanzegging, worden bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Deze nadere regels bepalen minstens de volgende aspecten:
1° de wijze waarop melding wordt gemaakt van een conflict dat aan het sociaal overleg zal worden voorgelegd;
2° de termijn waarbinnen het conflict wordt geagendeerd en de mogelijke verlenging van de besprekingen;
3° de wijze waarop de overeenkomst na het overleg vastgelegd wordt;
4° de wijze waarop de afhandeling van het akkoord wordt opgevolgd en de wijze waarop het conflict definitief wordt afgesloten;
5° dat, behoudens in het geval een stakingsaanzegging wordt neergelegd op interprofessioneel niveau, een termijn van tien dagen in acht wordt genomen tussen de aanzegging en de aanvang van de staking.
De nadere regels van dit overleg, met inbegrip van deze van toepassing in geval van een stakingsaanzegging, worden bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Deze nadere regels bepalen minstens de volgende aspecten:
1° de wijze waarop melding wordt gemaakt van een conflict dat aan het sociaal overleg zal worden voorgelegd;
2° de termijn waarbinnen het conflict wordt geagendeerd en de mogelijke verlenging van de besprekingen;
3° de wijze waarop de overeenkomst na het overleg vastgelegd wordt;
4° de wijze waarop de afhandeling van het akkoord wordt opgevolgd en de wijze waarop het conflict definitief wordt afgesloten;
5° dat, behoudens in het geval een stakingsaanzegging wordt neergelegd op interprofessioneel niveau, een termijn van tien dagen in acht wordt genomen tussen de aanzegging en de aanvang van de staking.
Art.15. En cas de conflit social au sein des services pénitentiaires, la concertation sociale est entamée sans délai au sein des comités de concertation compétents, tels que créés au sein du SPF Justice.
Les modalités de cette concertation, en ce compris celles applicables en cas de préavis de grève, sont fixées par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.
Ces modalités fixent au minimum les aspects suivants:
1° la manière dont il faut annoncer un conflit, qui sera présenté à la concertation sociale;
2° le délai dans lequel le conflit est mis à l'ordre du jour et la possible prolongation des discussions;
3° la méthode utilisée pour établir l'accord après la concertation;
4° la méthode utilisée pour le suivi de l'exécution de l'accord et la méthode utilisée pour clôturer définitivement le conflit.
5° le respect du délai de dix jours entre l'annonce et le début de la grève, sauf si le préavis de grève est déposé au niveau interprofessionnel.
Les modalités de cette concertation, en ce compris celles applicables en cas de préavis de grève, sont fixées par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.
Ces modalités fixent au minimum les aspects suivants:
1° la manière dont il faut annoncer un conflit, qui sera présenté à la concertation sociale;
2° le délai dans lequel le conflit est mis à l'ordre du jour et la possible prolongation des discussions;
3° la méthode utilisée pour établir l'accord après la concertation;
4° la méthode utilisée pour le suivi de l'exécution de l'accord et la méthode utilisée pour clôturer définitivement le conflit.
5° le respect du délai de dix jours entre l'annonce et le début de la grève, sauf si le préavis de grève est déposé au niveau interprofessionnel.
Art.16. § 1. In geval van staking neemt [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 onmiddellijk de nodige maatregelen teneinde de dienst te waarborgen overeenkomstig het plan bedoeld in artikel 19.
Hij stelt een lijst op van de personeelsleden die hun intentie bevestigd hebben niet aan de staking te zullen deelnemen. Hiertoe, of tenzij er een behoorlijk bewezen geldige reden is, delen de personeelsleden uiterlijk tweeënzeventig uur vóór het begin van de eerste stakingsdag, en voor elke stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is, aan [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 hun definitieve intentie mee of ze al dan niet aan de stakingsdag deelnemen. Onder stakingsdag wordt verstaan elke periode van vierentwintig uur, te rekenen vanaf het uur van het begin van de staking zoals vermeld wordt in de stakingsaanzegging.
In geval van staking met een duur van meer dan één dag waarop dezelfde aanzegging betrekking heeft, delen de personeelsleden, uiterlijk tweeënzeventig uur vóór de eerste stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is, aan [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 hun definitieve intentie mee of ze al dan niet aan de staking deelnemen en dit voor elke stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is. Zij kunnen hun verklaring tot uiterlijk achtenveertig uur vóór elke stakingsdag wijzigen met uitzondering van de eerste dag, als ze tijdens die stakingsdag wensen te werken en tot uiterlijk tweeënzeventig uur vóór elke stakingsdag met uitzondering van de eerste dag, als ze tijdens die stakingsdag wensen te staken.
[1 Het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 houdt de intentieverklaringen bij en behandelt deze op vertrouwelijke wijze, met als enig doel de dienst te organiseren op basis van de beschikbare personeelsleden op de stakingsdag. Na het beëindigen van het sociaal conflict worden deze gegevens vernietigd.
De personeelsleden die hun intentie om al dan niet aan de stakingsdag deel te nemen niet binnen de voormelde termijnen kenbaar maken, worden geacht niet aan de staking te zullen deelnemen.
§ 2. Ingeval de staking meer dan twee dagen duurt en de lijst van de personeelsleden die niet aan de staking zullen deelnemen de behoeften zoals voorzien in het plan bedoeld in artikel 19 niet dekt, informeert [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 onverwijld de verantwoordelijken van de representatieve vakbonden om aan de situatie te verhelpen. Blijkt dat dit niet tot afdoende resultaten leidt, dan informeert [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 de provinciegouverneur of zijn afgevaardigde, of, in voorkomend geval, de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of zijn afgevaardigde. In dat geval overlegt de provinciegouverneur of zijn afgevaardigde of de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of zijn afgevaardigde met [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 en de verantwoordelijken van de representatieve vakbonden over de schikkingen die hij zal treffen met het oog op een voldoende personeelsbezetting om de diensten te waarborgen overeenkomstig het plan. Deze schikkingen bevatten in het bijzonder het geven van het bevel aan personeelsleden om zich naar hun plaats van tewerkstelling te begeven om er de prestaties te leveren die nodig zijn om de diensten vermeld in artikel 17 te waarborgen.
§ 3. Tenzij er een behoorlijk bewezen geldige reden is, stellen de volgende personeelsleden zich bloot aan een administratieve maatregel, bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, indien zij zich niet aanbieden op hun plaats van tewerkstelling:
1° de personeelsleden die hun intentie hebben medegedeeld om niet aan de stakingsdag deel te nemen;
2° de in paragraaf 1, vijfde lid, bedoelde personeels-leden;
3° de personeelsleden die de provinciegouverneur of de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevolen heeft zich naar hun plaats van tewerkstelling te begeven.
De in het eerste lid bedoelde maatregel mag in geen enkel geval het karakter van een tuchtstraf hebben.
De in het eerste lid bedoelde personeelsleden en de personeelsleden die aan de staking deelnemen, ontvangen geen loon voor de duur van de werkonderbreking.
Hij stelt een lijst op van de personeelsleden die hun intentie bevestigd hebben niet aan de staking te zullen deelnemen. Hiertoe, of tenzij er een behoorlijk bewezen geldige reden is, delen de personeelsleden uiterlijk tweeënzeventig uur vóór het begin van de eerste stakingsdag, en voor elke stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is, aan [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 hun definitieve intentie mee of ze al dan niet aan de stakingsdag deelnemen. Onder stakingsdag wordt verstaan elke periode van vierentwintig uur, te rekenen vanaf het uur van het begin van de staking zoals vermeld wordt in de stakingsaanzegging.
In geval van staking met een duur van meer dan één dag waarop dezelfde aanzegging betrekking heeft, delen de personeelsleden, uiterlijk tweeënzeventig uur vóór de eerste stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is, aan [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 hun definitieve intentie mee of ze al dan niet aan de staking deelnemen en dit voor elke stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is. Zij kunnen hun verklaring tot uiterlijk achtenveertig uur vóór elke stakingsdag wijzigen met uitzondering van de eerste dag, als ze tijdens die stakingsdag wensen te werken en tot uiterlijk tweeënzeventig uur vóór elke stakingsdag met uitzondering van de eerste dag, als ze tijdens die stakingsdag wensen te staken.
[1 Het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 houdt de intentieverklaringen bij en behandelt deze op vertrouwelijke wijze, met als enig doel de dienst te organiseren op basis van de beschikbare personeelsleden op de stakingsdag. Na het beëindigen van het sociaal conflict worden deze gegevens vernietigd.
De personeelsleden die hun intentie om al dan niet aan de stakingsdag deel te nemen niet binnen de voormelde termijnen kenbaar maken, worden geacht niet aan de staking te zullen deelnemen.
§ 2. Ingeval de staking meer dan twee dagen duurt en de lijst van de personeelsleden die niet aan de staking zullen deelnemen de behoeften zoals voorzien in het plan bedoeld in artikel 19 niet dekt, informeert [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 onverwijld de verantwoordelijken van de representatieve vakbonden om aan de situatie te verhelpen. Blijkt dat dit niet tot afdoende resultaten leidt, dan informeert [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 de provinciegouverneur of zijn afgevaardigde, of, in voorkomend geval, de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of zijn afgevaardigde. In dat geval overlegt de provinciegouverneur of zijn afgevaardigde of de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of zijn afgevaardigde met [1 het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde]1 en de verantwoordelijken van de representatieve vakbonden over de schikkingen die hij zal treffen met het oog op een voldoende personeelsbezetting om de diensten te waarborgen overeenkomstig het plan. Deze schikkingen bevatten in het bijzonder het geven van het bevel aan personeelsleden om zich naar hun plaats van tewerkstelling te begeven om er de prestaties te leveren die nodig zijn om de diensten vermeld in artikel 17 te waarborgen.
§ 3. Tenzij er een behoorlijk bewezen geldige reden is, stellen de volgende personeelsleden zich bloot aan een administratieve maatregel, bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, indien zij zich niet aanbieden op hun plaats van tewerkstelling:
1° de personeelsleden die hun intentie hebben medegedeeld om niet aan de stakingsdag deel te nemen;
2° de in paragraaf 1, vijfde lid, bedoelde personeels-leden;
3° de personeelsleden die de provinciegouverneur of de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevolen heeft zich naar hun plaats van tewerkstelling te begeven.
De in het eerste lid bedoelde maatregel mag in geen enkel geval het karakter van een tuchtstraf hebben.
De in het eerste lid bedoelde personeelsleden en de personeelsleden die aan de staking deelnemen, ontvangen geen loon voor de duur van de werkonderbreking.
Modifications
Art.16. § 1er. En cas de grève, [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 prend immédiatement les mesures nécessaires afin d'assurer le service conformément au plan visé à l'article 19.
Il constitue une liste des membres du personnel qui ont confirmé leur intention de ne pas participer à la grève. Dans ce but, et sauf motif valable dûment établi, les membres du personnel informent [1 le chef d'établissement ou son délégué]1, au plus tard septante-deux heures avant le début du premier jour de grève, et ce pour chacun des jours de grève durant lesquels leur présence est prévue, de leur intention définitive de participer ou non au jour de grève. Par jour de grève il est entendu toute période de vingt-quatre heures à compter de l'heure du début de la grève telle que mentionnée dans le préavis de grève.
En cas de grève d'une durée de plus d'un jour couverte par un même préavis, les membres du personnel informent [1 le chef d'établissement ou son délégué]1, au plus tard septante-deux heures avant le premier jour de grève durant lequel leur présence est prévue, de leur intention définitive de participer ou non à la grève et ce pour chacun des jours de grève durant lesquels leur présence est prévue. Ils peuvent modifier leur déclaration au plus tard quarante-huit heures avant chaque jour de grève à l'exception du premier jour s'ils souhaitent travailler lors de ce jour de grève et au plus tard septante-deux heures avant chaque jour de grève à l'exception du premier jour s'ils souhaitent faire grève lors de ce jour de grève.
[1 Le chef d'établissement ou son délégué]1 conserve et traite confidentiellement les déclarations d'intention dans le seul but d'organiser le service en fonction des effectifs disponibles lors du jour de grève. Au terme du conflit social, ces données sont détruites.
Les membres du personnel qui n'ont pas confirmé leur intention de participer ou non au jour de grève dans les délais fixés, sont considérés comme ne voulant pas participer à la grève.
§ 2. Dans le cas d'une grève de plus de deux jours et si la liste des membres du personnel qui ne participeront pas à la grève ne couvre pas les besoins définis dans le plan visé à l'article 19, [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 en informe immédiatement les responsables des syndicats représentatifs afin de remédier à cette situation. En l'absence d'une solution, [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 en informe le gouverneur de province ou son délégué ou, le cas échéant, le ministre-président du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale ou son délégué. Dans ce cas, le gouverneur de province ou son délégué ou le ministre-président du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale ou son délégué se concerte avec [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 et les responsables des syndicats représentatifs concernant les dispositifs qu'il mettra en oeuvre afin d'arriver à un taux de présence de personnel suffisant permettant de garantir les services définis dans ce plan. Ces dispositions comprennent notamment l'ordre donné aux membres du personnel de se rendre sur leur lieu de travail pour y effectuer les prestations visant à garantir les services mentionnés à l'article 17.
§ 3. Les membres du personnel suivants qui, sauf motif valable dûment établi, ne se présentent à leur lieu de travail s'exposent à une mesure administrative fixée par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des ministres:
1° les membres du personnel qui ont communiqué leur intention de ne pas participer au jour de grève;
2° les membres du personnel visés au paragraphe 1er, alinéa 5 ;
3° les membres du personnel à qui le gouverneur de province ou le ministre-président du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale a ordonné de se présenter à leur lieu de travail.
La mesure visée à l'alinéa 1er ne peut dans aucun cas avoir le caractère d'une sanction disciplinaire.
Les membres du personnel visés à l'alinéa 1er ainsi que les membres du personnel qui participent au jour de grève ne perçoivent pas de rémunération pour la durée de l'interruption du travail.
Il constitue une liste des membres du personnel qui ont confirmé leur intention de ne pas participer à la grève. Dans ce but, et sauf motif valable dûment établi, les membres du personnel informent [1 le chef d'établissement ou son délégué]1, au plus tard septante-deux heures avant le début du premier jour de grève, et ce pour chacun des jours de grève durant lesquels leur présence est prévue, de leur intention définitive de participer ou non au jour de grève. Par jour de grève il est entendu toute période de vingt-quatre heures à compter de l'heure du début de la grève telle que mentionnée dans le préavis de grève.
En cas de grève d'une durée de plus d'un jour couverte par un même préavis, les membres du personnel informent [1 le chef d'établissement ou son délégué]1, au plus tard septante-deux heures avant le premier jour de grève durant lequel leur présence est prévue, de leur intention définitive de participer ou non à la grève et ce pour chacun des jours de grève durant lesquels leur présence est prévue. Ils peuvent modifier leur déclaration au plus tard quarante-huit heures avant chaque jour de grève à l'exception du premier jour s'ils souhaitent travailler lors de ce jour de grève et au plus tard septante-deux heures avant chaque jour de grève à l'exception du premier jour s'ils souhaitent faire grève lors de ce jour de grève.
[1 Le chef d'établissement ou son délégué]1 conserve et traite confidentiellement les déclarations d'intention dans le seul but d'organiser le service en fonction des effectifs disponibles lors du jour de grève. Au terme du conflit social, ces données sont détruites.
Les membres du personnel qui n'ont pas confirmé leur intention de participer ou non au jour de grève dans les délais fixés, sont considérés comme ne voulant pas participer à la grève.
§ 2. Dans le cas d'une grève de plus de deux jours et si la liste des membres du personnel qui ne participeront pas à la grève ne couvre pas les besoins définis dans le plan visé à l'article 19, [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 en informe immédiatement les responsables des syndicats représentatifs afin de remédier à cette situation. En l'absence d'une solution, [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 en informe le gouverneur de province ou son délégué ou, le cas échéant, le ministre-président du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale ou son délégué. Dans ce cas, le gouverneur de province ou son délégué ou le ministre-président du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale ou son délégué se concerte avec [1 le chef d'établissement ou son délégué]1 et les responsables des syndicats représentatifs concernant les dispositifs qu'il mettra en oeuvre afin d'arriver à un taux de présence de personnel suffisant permettant de garantir les services définis dans ce plan. Ces dispositions comprennent notamment l'ordre donné aux membres du personnel de se rendre sur leur lieu de travail pour y effectuer les prestations visant à garantir les services mentionnés à l'article 17.
§ 3. Les membres du personnel suivants qui, sauf motif valable dûment établi, ne se présentent à leur lieu de travail s'exposent à une mesure administrative fixée par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des ministres:
1° les membres du personnel qui ont communiqué leur intention de ne pas participer au jour de grève;
2° les membres du personnel visés au paragraphe 1er, alinéa 5 ;
3° les membres du personnel à qui le gouverneur de province ou le ministre-président du Gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale a ordonné de se présenter à leur lieu de travail.
La mesure visée à l'alinéa 1er ne peut dans aucun cas avoir le caractère d'une sanction disciplinaire.
Les membres du personnel visés à l'alinéa 1er ainsi que les membres du personnel qui participent au jour de grève ne perçoivent pas de rémunération pour la durée de l'interruption du travail.
Modifications
Art.17. Teneinde de veiligheid en de gezondheid van de opgesloten personen te verzekeren, wordt tijdens de gehele duur van de staking minstens op dagelijkse basis erin voorzien dat elke gedetineerde:
1° de maaltijden ontvangt in voldoende kwantiteit en kwaliteit, in overeenstemming met zijn gezondheidstoestand en waarbij één warme maaltijd op een vast tijdstip wordt bedeeld;
2° de mogelijkheid heeft zijn uiterlijk en zijn lichamelijke hygiëne behoorlijk te verzorgen alsook deze van zijn verblijfsruimte; in geval van een staking van meer dan twee dagen kan de gedetineerde over een periode van één week minstens twee douches nemen;
3° de medische en welzijnszorgen ontvangt die zijn gezondheidstoestand vereist en die zorgen ook blijft ontvangen;
4° de mogelijkheid heeft om minstens één uur in open lucht te vertoeven;
5° de mogelijkheid heeft om in contact te blijven met zijn naastbestaanden:
- dagelijks via briefwisseling en
- in geval van een staking van meer dan twee dagen, minstens één keer per week via bezoek en telefoon;
6° zijn rechten op verdediging kan uitoefenen met inbegrip van de mogelijkheid het bezoek te ontvangen van zijn advocaat;
7° het bezoek van een consulaire of diplomatieke vertegenwoordiger kan ontvangen;
8° in contact kan treden met een vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
9° die door een rechtbank is vrijgesproken of anderszins gemachtigd is het grondgebied te verlaten, de penitentiaire instelling daadwerkelijk kan verlaten.
1° de maaltijden ontvangt in voldoende kwantiteit en kwaliteit, in overeenstemming met zijn gezondheidstoestand en waarbij één warme maaltijd op een vast tijdstip wordt bedeeld;
2° de mogelijkheid heeft zijn uiterlijk en zijn lichamelijke hygiëne behoorlijk te verzorgen alsook deze van zijn verblijfsruimte; in geval van een staking van meer dan twee dagen kan de gedetineerde over een periode van één week minstens twee douches nemen;
3° de medische en welzijnszorgen ontvangt die zijn gezondheidstoestand vereist en die zorgen ook blijft ontvangen;
4° de mogelijkheid heeft om minstens één uur in open lucht te vertoeven;
5° de mogelijkheid heeft om in contact te blijven met zijn naastbestaanden:
- dagelijks via briefwisseling en
- in geval van een staking van meer dan twee dagen, minstens één keer per week via bezoek en telefoon;
6° zijn rechten op verdediging kan uitoefenen met inbegrip van de mogelijkheid het bezoek te ontvangen van zijn advocaat;
7° het bezoek van een consulaire of diplomatieke vertegenwoordiger kan ontvangen;
8° in contact kan treden met een vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
9° die door een rechtbank is vrijgesproken of anderszins gemachtigd is het grondgebied te verlaten, de penitentiaire instelling daadwerkelijk kan verlaten.
Art.17. Afin de garantir la sécurité et la santé des individus incarcérés, il doit être prévu pendant toute la durée de la grève, au minimum quotidiennement, que chaque détenu:
1° reçoit les repas correspondant en quantité et en qualité suffisante et conforme aux exigences de son état de santé; les repas dont au moins un repas chaud étant distribués à heure fixe;
2° est en mesure de soigner convenablement son apparence et son hygiène corporelle ainsi que de son espace de séjour; en cas de grève de plus de deux jours, le détenu a, dans une période d'une semaine, la possibilité de se doucher au moins deux fois;
3° reçoit les soins médicaux et de bien-être, y compris la continuité de ceux-ci, que son état de santé requiert;
4° a la possibilité d'avoir accès à l'air libre pendant une heure au minimum;
5° a la possibilité d'avoir des contacts avec ses proches:
- quotidiennement par la correspondance et
- en cas de grève de plus de deux jours, au moins une fois par semaine par la visite et l'accès au téléphone;
6° peut exercer ses droits de la défense en ce compris la possibilité de recevoir la visite de son avocat;
7° peut recevoir la visite d'un agent consulaire ou diplomatique;
8° peut entrer en contact avec un représentant de son culte ou de sa philosophie;
9° libéré par un tribunal ou autrement en droit de quitter le territoire peut quitter l'établissement pénitentiaire.
1° reçoit les repas correspondant en quantité et en qualité suffisante et conforme aux exigences de son état de santé; les repas dont au moins un repas chaud étant distribués à heure fixe;
2° est en mesure de soigner convenablement son apparence et son hygiène corporelle ainsi que de son espace de séjour; en cas de grève de plus de deux jours, le détenu a, dans une période d'une semaine, la possibilité de se doucher au moins deux fois;
3° reçoit les soins médicaux et de bien-être, y compris la continuité de ceux-ci, que son état de santé requiert;
4° a la possibilité d'avoir accès à l'air libre pendant une heure au minimum;
5° a la possibilité d'avoir des contacts avec ses proches:
- quotidiennement par la correspondance et
- en cas de grève de plus de deux jours, au moins une fois par semaine par la visite et l'accès au téléphone;
6° peut exercer ses droits de la défense en ce compris la possibilité de recevoir la visite de son avocat;
7° peut recevoir la visite d'un agent consulaire ou diplomatique;
8° peut entrer en contact avec un représentant de son culte ou de sa philosophie;
9° libéré par un tribunal ou autrement en droit de quitter le territoire peut quitter l'établissement pénitentiaire.
Art.18. Tijdens de gehele duur van de staking blijft de toegang tot de gevangenis gewaarborgd voor volgende personen:
1° de personeelsleden die overeenkomstig artikel 16, § 1, tweede lid, hun intentie bevestigd hebben niet aan de staking te zullen deelnemen, de personeelsleden bedoeld in artikel 16, § 2 en § 3 alsook de personeelsleden van de organisaties die actief zijn in de gevangenissen en die behoren tot andere overheden en, in voorkomend geval, private ondernemingen;
2° de artsen, verpleegkundigen en paramedici;
3° de advocaten van de gedetineerden;
4° de vertegenwoordigers van de erediensten en de lekenconsulenten;
5° de provinciegouverneur, of, in voorkomend geval, de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke regering of hun afgevaardigden en de burgemeester van de gemeente waar de gevangenis zich bevindt;
6° de magistraten;
7° de leveranciers van goederen en diensten noodzakelijk om de uitvoering van de diensten, bepaald in artikel 17 te kunnen waarborgen;
8° de personen die in dienst zijn bij de interventie- en hulpdiensten;
9° de leden van de commissies van toezicht en de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen;
10° de federale ombudsmannen;
11° de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
12° de personeelsleden belast met de inspectie;
13° de consulaire en diplomatieke ambtenaren;
14° de met het gedetineerdenvervoer belaste ambtenaar, wat de gedetineerden betreft
- die tot de gevangenis moeten worden toegelaten krachtens een rechterlijke beslissing of die zich bij de rechterlijke overheid moeten melden ingevolge een bijbehorend verzoekschrift;
- in geval van dringende en onontbeerlijke medische raadplegingen en interventies;
15° de gestelde overheden die krachtens internationale instrumenten over een recht van toegang beschikken.
1° de personeelsleden die overeenkomstig artikel 16, § 1, tweede lid, hun intentie bevestigd hebben niet aan de staking te zullen deelnemen, de personeelsleden bedoeld in artikel 16, § 2 en § 3 alsook de personeelsleden van de organisaties die actief zijn in de gevangenissen en die behoren tot andere overheden en, in voorkomend geval, private ondernemingen;
2° de artsen, verpleegkundigen en paramedici;
3° de advocaten van de gedetineerden;
4° de vertegenwoordigers van de erediensten en de lekenconsulenten;
5° de provinciegouverneur, of, in voorkomend geval, de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke regering of hun afgevaardigden en de burgemeester van de gemeente waar de gevangenis zich bevindt;
6° de magistraten;
7° de leveranciers van goederen en diensten noodzakelijk om de uitvoering van de diensten, bepaald in artikel 17 te kunnen waarborgen;
8° de personen die in dienst zijn bij de interventie- en hulpdiensten;
9° de leden van de commissies van toezicht en de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen;
10° de federale ombudsmannen;
11° de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
12° de personeelsleden belast met de inspectie;
13° de consulaire en diplomatieke ambtenaren;
14° de met het gedetineerdenvervoer belaste ambtenaar, wat de gedetineerden betreft
- die tot de gevangenis moeten worden toegelaten krachtens een rechterlijke beslissing of die zich bij de rechterlijke overheid moeten melden ingevolge een bijbehorend verzoekschrift;
- in geval van dringende en onontbeerlijke medische raadplegingen en interventies;
15° de gestelde overheden die krachtens internationale instrumenten over een recht van toegang beschikken.
Art.18. Pendant toute la durée de la grève l'accès à la prison est garanti aux personnes suivantes:
1° les membres du personnel qui, conformément à l'article 16, § 1er, alinéa 2, ont confirmé leur intention de ne pas participer à la grève, les membres du personnel visés à l'article 16, § 2 et § 3, ainsi que les membres du personnel des organisations actives dans les prisons et qui appartiennent à d'autres autorités et, le cas échéant, des entreprises privées;
2° les médecins, infirmiers et paramédicaux;
3° les avocats des détenus;
4° les représentants des cultes reconnus et conseillers moraux;
5° le gouverneur de la province, ou, le cas échéant, le ministre-président du gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale ou leurs délégués et le bourgmestre de la commune où se trouve la prison;
6° les magistrats;
7° les fournisseurs de biens et de services nécessaires pour garantir l'exécution des services fixés à l'article 17;
8° les personnes en service dans les services d'intervention et de secours;
9° les membres des commissions de surveillance et du Conseil central de surveillance pénitentiaire;
10° les médiateurs fédéraux;
11° les membres de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand, du Parlement de la Communauté française, du Parlement de la Région wallonne, du Parlement de la Communauté germanophone et du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale;
12° les membres du personnel chargés de l'inspection;
13° les agents consulaires et du corps diplomatique;
14° les agents chargés du transport de détenus pour les détenus,
- à admettre en prison en vertu d'une décision judiciaire ou à présenter aux autorités judiciaires à la suite d'une réquisition afférente;
- lors de consultations ou d'interventions médicales urgentes et indispensables;
15° les autorités constituées disposant d'un droit d'accès en vertu d'instruments internationaux.
1° les membres du personnel qui, conformément à l'article 16, § 1er, alinéa 2, ont confirmé leur intention de ne pas participer à la grève, les membres du personnel visés à l'article 16, § 2 et § 3, ainsi que les membres du personnel des organisations actives dans les prisons et qui appartiennent à d'autres autorités et, le cas échéant, des entreprises privées;
2° les médecins, infirmiers et paramédicaux;
3° les avocats des détenus;
4° les représentants des cultes reconnus et conseillers moraux;
5° le gouverneur de la province, ou, le cas échéant, le ministre-président du gouvernement de la Région de Bruxelles Capitale ou leurs délégués et le bourgmestre de la commune où se trouve la prison;
6° les magistrats;
7° les fournisseurs de biens et de services nécessaires pour garantir l'exécution des services fixés à l'article 17;
8° les personnes en service dans les services d'intervention et de secours;
9° les membres des commissions de surveillance et du Conseil central de surveillance pénitentiaire;
10° les médiateurs fédéraux;
11° les membres de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand, du Parlement de la Communauté française, du Parlement de la Région wallonne, du Parlement de la Communauté germanophone et du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale;
12° les membres du personnel chargés de l'inspection;
13° les agents consulaires et du corps diplomatique;
14° les agents chargés du transport de détenus pour les détenus,
- à admettre en prison en vertu d'une décision judiciaire ou à présenter aux autorités judiciaires à la suite d'une réquisition afférente;
- lors de consultations ou d'interventions médicales urgentes et indispensables;
15° les autorités constituées disposant d'un droit d'accès en vertu d'instruments internationaux.
Art.19. § 1. De Koning bepaalt het model van een plan dat de prestaties en maatregelen vastlegt die door de personeelsleden van de gevangenissen dienen geleverd en genomen te worden teneinde de essentiële diensten te waarborgen zoals bepaald in artikel 17.
§ 2. Over de uitwerking van dit plan wordt voor elke gevangenis overleg gepleegd in het overlegcomité bedoeld in het ministerieel besluit van 29 juli 1987 houdende oprichting van de basisoverlegcomités voor FOD Justitie en aanduiding van hun voorzitters.
§ 3. Indien het bevoegde overlegcomité niet binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze afdeling een dergelijk operationeel plan neerlegt, hetzij omdat het geen beslissing genomen heeft, hetzij omdat er geen overeenstemming binnen het comité werd bereikt, bepaalt de minister de prestaties en maatregelen zoals bedoeld in paragraaf 2, na overleg in het bevoegde overlegcomité.
§ 2. Over de uitwerking van dit plan wordt voor elke gevangenis overleg gepleegd in het overlegcomité bedoeld in het ministerieel besluit van 29 juli 1987 houdende oprichting van de basisoverlegcomités voor FOD Justitie en aanduiding van hun voorzitters.
§ 3. Indien het bevoegde overlegcomité niet binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze afdeling een dergelijk operationeel plan neerlegt, hetzij omdat het geen beslissing genomen heeft, hetzij omdat er geen overeenstemming binnen het comité werd bereikt, bepaalt de minister de prestaties en maatregelen zoals bedoeld in paragraaf 2, na overleg in het bevoegde overlegcomité.
Art.19. § 1er. Le Roi détermine le modèle du plan qui fixe les prestations à effectuer et les mesures à prendre par les membres du personnel des prisons visant à assurer les services essentiels, tels que prévus à l'article 17.
§ 2. L'élaboration de ce plan, fait, pour chaque prison, l'objet de concertation au sein du Comité de concertation, tel que prévu dans l'arrêté ministériel du 29 juillet 1987 portant création des Comités de concertation de base pour le SPF Justice et désignation de leurs présidents.
§ 3. Si le comité de concertation compétent ne présente pas un tel plan opérationnel dans les trois mois après l'entrée en vigueur de cette section, soit parce qu'il n'a pas pris de décision, soit parce qu'aucun accord n'a été conclu au sein du Comité, le ministre détermine les prestations et les mesures, telles que visées au paragraphe 2, après concertation au sein du comité de concertation compétent.
§ 2. L'élaboration de ce plan, fait, pour chaque prison, l'objet de concertation au sein du Comité de concertation, tel que prévu dans l'arrêté ministériel du 29 juillet 1987 portant création des Comités de concertation de base pour le SPF Justice et désignation de leurs présidents.
§ 3. Si le comité de concertation compétent ne présente pas un tel plan opérationnel dans les trois mois après l'entrée en vigueur de cette section, soit parce qu'il n'a pas pris de décision, soit parce qu'aucun accord n'a été conclu au sein du Comité, le ministre détermine les prestations et les mesures, telles que visées au paragraphe 2, après concertation au sein du comité de concertation compétent.
Art.20. Uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze afdeling en vervolgens telkens indien de minister dit nodig acht, evalueert het bevoegde overlegcomité of de diensten bepaald in artikel 17 in alle omstandigheden werden gewaarborgd.
Deze evaluatie gebeurt op basis van de vergelijking tussen de effectieve bezettingsgraad van de personeelsleden in de gevangenissen tijdens de staking in verhouding tot deze opgenomen in de plannen bedoeld in artikel 19.
Indien uit deze evaluatie blijkt dat tijdens een staking die twee dagen niet overschrijdt de diensten bedoeld in artikel 17 niet volledig konden worden gewaarborgd ten gevolge van een gebrek aan personeel, bepaalt de Koning dat artikel 16, § 2 en § 3 ook op dergelijke stakingen van toepassing is.
Deze evaluatie gebeurt op basis van de vergelijking tussen de effectieve bezettingsgraad van de personeelsleden in de gevangenissen tijdens de staking in verhouding tot deze opgenomen in de plannen bedoeld in artikel 19.
Indien uit deze evaluatie blijkt dat tijdens een staking die twee dagen niet overschrijdt de diensten bedoeld in artikel 17 niet volledig konden worden gewaarborgd ten gevolge van een gebrek aan personeel, bepaalt de Koning dat artikel 16, § 2 en § 3 ook op dergelijke stakingen van toepassing is.
Art.20. Au plus tard un an après l'entrée en vigueur de la présente section et ensuite chaque fois que le ministre l'estime nécessaire, le Comité de concertation compétent évalue si les services visés à l'article 17 ont été garantis en toutes circonstances.
Cette évaluation s'effectue sur la base d'une comparaison entre le taux d'occupation effectif des membres du personnel dans les prisons pendant la grève et celui prévue dans les plans, visés à l'article 19.
S'il s'avère de cette évaluation que pendant une grève ne dépassant pas deux jours, les services visés à l'article 17 n'ont pas pu être complètement garantis à cause d'un manque de personnel, le Roi prévoit que l'article 16, § 2 et § 3, s'applique également à ce type de grève.
Cette évaluation s'effectue sur la base d'une comparaison entre le taux d'occupation effectif des membres du personnel dans les prisons pendant la grève et celui prévue dans les plans, visés à l'article 19.
S'il s'avère de cette évaluation que pendant une grève ne dépassant pas deux jours, les services visés à l'article 17 n'ont pas pu être complètement garantis à cause d'un manque de personnel, le Roi prévoit que l'article 16, § 2 et § 3, s'applique également à ce type de grève.
TITEL IV. - Basisprincipes betreffende het statuut van het penitentiair personeel
TITRE IV. - Principes de base concernant le statut du personnel pénitentiaire
HOOFDSTUK 1. - Basisprincipes betreffende de toekenning van een betrekking
CHAPITRE 1er. - Principes de base relatifs à l'attribution d'un emploi
Art.21. [1 § 1. Om benoemd, aangeworven of in dienst genomen te kunnen worden, ongeacht of dit al dan niet bij arbeidsovereenkomst gebeurt, in de functies bedoeld in artikel 13, laat de penitentiaire administratie een veiligheidsverificatie uitvoeren overeenkomstig de artikelen 22bis tot 22septies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst.
De kandidaat dient te beschikken over een positief veiligheidsadvies zoals bedoeld in artikel 22quinquies/1, §§ 2, 3 en 4, van de voornoemde wet van 11 december 1998.
§ 2. Tijdens de uitoefening van de functie kan de administratieve overheid verzoeken dat een personeelslid onderworpen wordt aan een veiligheidsverificatie bedoeld in de artikelen 22quinquies/1 en 22sexies van de voornoemde wet van 11 december 1998 indien de functie na de analyse bedoeld in artikel 22quinquies van dezelfde wet weerhouden werd voor een veiligheidsverificatie.
Indien het personeelslid niet instemt met de veiligheidsverificatie, wordt dit beschouwd als een negatief veiligheidsadvies.
De penitentiaire administratie treedt op als administratieve overheid zoals bedoeld in artikel 22quinquies, § 7, van de voornoemde wet van 11 december 1998.
De Koning stelt de criteria vast op basis waarvan een veiligheidsadvies wordt gevraagd voor de personeelsleden die reeds in dienst zijn.
Hij bepaalt eveneens de gevolgen van een negatief veiligheidsadvies.
§ 3. Een persoon die een negatief veiligheidsadvies heeft gekregen, kan tegen deze beslissing beroep aantekenen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.]1
De kandidaat dient te beschikken over een positief veiligheidsadvies zoals bedoeld in artikel 22quinquies/1, §§ 2, 3 en 4, van de voornoemde wet van 11 december 1998.
§ 2. Tijdens de uitoefening van de functie kan de administratieve overheid verzoeken dat een personeelslid onderworpen wordt aan een veiligheidsverificatie bedoeld in de artikelen 22quinquies/1 en 22sexies van de voornoemde wet van 11 december 1998 indien de functie na de analyse bedoeld in artikel 22quinquies van dezelfde wet weerhouden werd voor een veiligheidsverificatie.
Indien het personeelslid niet instemt met de veiligheidsverificatie, wordt dit beschouwd als een negatief veiligheidsadvies.
De penitentiaire administratie treedt op als administratieve overheid zoals bedoeld in artikel 22quinquies, § 7, van de voornoemde wet van 11 december 1998.
De Koning stelt de criteria vast op basis waarvan een veiligheidsadvies wordt gevraagd voor de personeelsleden die reeds in dienst zijn.
Hij bepaalt eveneens de gevolgen van een negatief veiligheidsadvies.
§ 3. Een persoon die een negatief veiligheidsadvies heeft gekregen, kan tegen deze beslissing beroep aantekenen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 11 december 1998 tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.]1
Modifications
Art.21. [1 § 1er. Pour pouvoir être nommé, recruté ou engagé, par contrat de travail ou non, aux fonctions visées à l'article 13, l'administration pénitentiaire fait procéder à une vérification de sécurité conformément aux articles 22bis à 22septies de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification, aux habilitations, attestations, avis de sécurité et au service public réglementé.
Le candidat doit disposer d'un avis de sécurité positif tel que visé à l'article 22quinquies/1, §§ 2, 3 et 4, de la loi précitée du 11 décembre 1998.
§ 2. Pendant l'exercice de la fonction l'autorité administrative peut demander qu'un membre du personnel soit soumis à une vérification de sécurité visée aux articles 22quinquies/1 et 22sexies de la loi du 11 décembre 1998 précitée, si, après l'analyse visée à l'article 22quinquies de cette loi, la fonction a été retenue pour une vérification de sécurité.
Si le membre du personnel ne marque pas son accord à la vérification de sécurité, ce refus est considéré comme un avis de sécurité négatif.
L'administration pénitentiaire agit en tant qu'autorité administrative conformément à l'article 22quinquies, § 7, de la loi du 11 décembre 1998 précitée.
Le Roi fixe les critères selon lesquels un avis de sécurité est demandé pour les membres du personnel en fonction.
Il détermine également les conséquences d'un avis de sécurité négatif.
§ 3. La personne qui a reçu un avis de sécurité négatif peut introduire un recours contre cette décision conformément à l'article 4 de la loi du 11 décembre 1998 portant création d'un organe de recours en matière d'habilitations, d'attestations et d'avis de sécurité.]1
Le candidat doit disposer d'un avis de sécurité positif tel que visé à l'article 22quinquies/1, §§ 2, 3 et 4, de la loi précitée du 11 décembre 1998.
§ 2. Pendant l'exercice de la fonction l'autorité administrative peut demander qu'un membre du personnel soit soumis à une vérification de sécurité visée aux articles 22quinquies/1 et 22sexies de la loi du 11 décembre 1998 précitée, si, après l'analyse visée à l'article 22quinquies de cette loi, la fonction a été retenue pour une vérification de sécurité.
Si le membre du personnel ne marque pas son accord à la vérification de sécurité, ce refus est considéré comme un avis de sécurité négatif.
L'administration pénitentiaire agit en tant qu'autorité administrative conformément à l'article 22quinquies, § 7, de la loi du 11 décembre 1998 précitée.
Le Roi fixe les critères selon lesquels un avis de sécurité est demandé pour les membres du personnel en fonction.
Il détermine également les conséquences d'un avis de sécurité négatif.
§ 3. La personne qui a reçu un avis de sécurité négatif peut introduire un recours contre cette décision conformément à l'article 4 de la loi du 11 décembre 1998 portant création d'un organe de recours en matière d'habilitations, d'attestations et d'avis de sécurité.]1
Modifications
Art.22. Tot de vergelijkende selectieproeven wordt niet toegelaten, de kandidaat die gedurende de voorbije vijf jaar:
1° voor de bedoelde functie als stagiair werd ontslagen dan wel is verplaatst wegens beroepsongeschiktheid;
2° het voorwerp is geweest van een ontslag van ambtswege om tuchtredenen of in geval van veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf;
3° als contractueel het voorwerp is geweest van een ontslag om dringende reden zoals bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
4° op het ogenblik van het ontslag, een negatieve eindvermelding op de evaluatie heeft ontvangen voor de bedoelde functie.
De laureaat die de voor de bedoelde functie vereiste veiligheidsmachtiging zoals bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, niet verkrijgt, wordt niet toegelaten tot de stage of wordt niet in dienst genomen.
1° voor de bedoelde functie als stagiair werd ontslagen dan wel is verplaatst wegens beroepsongeschiktheid;
2° het voorwerp is geweest van een ontslag van ambtswege om tuchtredenen of in geval van veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf;
3° als contractueel het voorwerp is geweest van een ontslag om dringende reden zoals bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
4° op het ogenblik van het ontslag, een negatieve eindvermelding op de evaluatie heeft ontvangen voor de bedoelde functie.
De laureaat die de voor de bedoelde functie vereiste veiligheidsmachtiging zoals bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, niet verkrijgt, wordt niet toegelaten tot de stage of wordt niet in dienst genomen.
Art.22. N'est pas admis à l'épreuve de sélection comparative, le candidat qui durant les cinq dernières années:
1° pour la fonction prévue, a été licencié comme stagiaire ou a été précédemment déplacé pour inaptitude professionnelle;
2° a fait l'objet d'une démission d'office pour des raisons disciplinaires ou en cas de condamnation à une peine d'emprisonnement effective;
3° a été en tant que contractuel licencié pour motif grave tel que visé à l'article 35 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail;
4° a reçu, au moment du licenciement, une évaluation avec une mention finale négative pour la fonction prévue.
Le lauréat qui n'obtient pas l'habilitation de sécurité nécessaire pour la fonction voulue comme prévue dans l'arrêté royal du 24 mars 2000 portant exécution de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations, attestations et avis de sécurité, n'est pas admis au stage ou n'est pas engagé.
1° pour la fonction prévue, a été licencié comme stagiaire ou a été précédemment déplacé pour inaptitude professionnelle;
2° a fait l'objet d'une démission d'office pour des raisons disciplinaires ou en cas de condamnation à une peine d'emprisonnement effective;
3° a été en tant que contractuel licencié pour motif grave tel que visé à l'article 35 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail;
4° a reçu, au moment du licenciement, une évaluation avec une mention finale négative pour la fonction prévue.
Le lauréat qui n'obtient pas l'habilitation de sécurité nécessaire pour la fonction voulue comme prévue dans l'arrêté royal du 24 mars 2000 portant exécution de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations, attestations et avis de sécurité, n'est pas admis au stage ou n'est pas engagé.
Art.23. Tijdens de stage voor wat de ambtenaren betreft, of tijdens het eerste jaar van de indiensttreding voor wat de contractuelen betreft, kan de verplichting opgelegd worden tot het slagen in een basisopleiding georganiseerd door de penitentiaire opleidingsdienst zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, 1°.
Bij niet slagen in deze opleiding kan de stage van ambtswege worden beëindigd of de arbeidsovereenkomst ontbonden.
Bij niet slagen in deze opleiding kan de stage van ambtswege worden beëindigd of de arbeidsovereenkomst ontbonden.
Art.23. Pendant le stage des agents ou pendant la première année de l'entrée en service des contractuels, l'obligation de réussir une formation de base, organisée par le service de formation pénitentiaire telle que prévue à l'article 11, alinéa 1er, 1°, peut être imposée.
En cas d'échec il peut être mis fin d'office au stage ou mis un terme au contrat de travail.
En cas d'échec il peut être mis fin d'office au stage ou mis un terme au contrat de travail.
Art.24. De selectie voor een bevordering naar een hoger niveau of naar een hogere graad van hetzelfde niveau kan een opleidingsmodule inhouden zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, 3°.
De bevordering naar een hoger niveau of naar een hogere graad van hetzelfde niveau kan afhankelijk gemaakt worden van het verkrijgen van een veiligheidsmachtiging zoals bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
Het verkrijgen van een veiligheidsmachtiging kan tevens een voorwaarde zijn voor het verkrijgen van een wijziging van functie of administratieve standplaats.
De bevordering naar een hoger niveau of naar een hogere graad van hetzelfde niveau kan afhankelijk gemaakt worden van het verkrijgen van een veiligheidsmachtiging zoals bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 2000 tot uitvoering van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
Het verkrijgen van een veiligheidsmachtiging kan tevens een voorwaarde zijn voor het verkrijgen van een wijziging van functie of administratieve standplaats.
Art.24. La sélection pour une promotion vers un niveau supérieur ou vers un grade supérieur dans le même niveau peut contenir un module de formation tel que prévu à l'article 11, alinéa 1er, 3°.
La promotion vers un niveau supérieur ou vers un grade supérieur dans le même niveau peut être conditionnée à l'obtention d'une habilitation de sécurité comme prévue dans l'arrêté royal du 24 mars 2000 portant exécution de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations, attestations et avis de sécurité.
L'obtention d'une habilitation de sécurité peut également être une condition afin d'obtenir un changement de fonction ou de résidence administrative.
La promotion vers un niveau supérieur ou vers un grade supérieur dans le même niveau peut être conditionnée à l'obtention d'une habilitation de sécurité comme prévue dans l'arrêté royal du 24 mars 2000 portant exécution de la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations, attestations et avis de sécurité.
L'obtention d'une habilitation de sécurité peut également être une condition afin d'obtenir un changement de fonction ou de résidence administrative.
Art.25. De Koning bepaalt de functies en de graden waarvoor de aanstelling in de tijd beperkt kan worden. In voorkomend geval wordt de verlenging ervan afhankelijk gemaakt van de resultaten van de evaluatie.
Hij kan bovendien het aantal mogelijke verlengingen van deze aanstellingen beperken.
Hij kan bovendien het aantal mogelijke verlengingen van deze aanstellingen beperken.
Art.25. Le Roi détermine les fonctions et les grades pour lesquels la désignation peut être limitée dans le temps. Le cas échéant, la prolongation de celle-ci dépend des résultats d'une évaluation.
Il peut en outre limiter le nombre de prolongation de ces désignations.
Il peut en outre limiter le nombre de prolongation de ces désignations.
HOOFDSTUK 2. - Basisprincipes betreffende de verloven en afwezigheden
CHAPITRE 2. - Principes de base relatifs aux congés et absences
Art.26. De Koning kan de toekenning aan de personeelsleden van de gevangenissen van bepaalde verloven en afwezigheden die geen onvoorwaardelijk karakter hebben, zoals bepaald in het statuut van toepassing op de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, afhankelijk maken van het belang van de dienst.
Art.26. Le Roi peut, vis-à-vis des membres du personnel des prisons, lier l'approbation de certains congés et absences, n'ayant pas un caractère inconditionnel, tels que prévus dans le statut applicable aux membres du personnel de la fonction publique, aux besoins du service.
HOOFDSTUK 3. - Basisprincipes betreffende de toelagen
CHAPITRE 3. - Principes de base relatifs aux allocations
Art.27. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de toelagen van toepassing op de personeelsleden van de penitentiaire diensten.
Met uitzondering van de ambtshalve toegekende toelagen zijn de toelagen afhankelijk van de prestaties van het personeelslid.
Onder prestaties wordt verstaan, de effectief gepresteerde werkuren of daarmee gelijkgestelde prestaties.
Met uitzondering van de ambtshalve toegekende toelagen zijn de toelagen afhankelijk van de prestaties van het personeelslid.
Onder prestaties wordt verstaan, de effectief gepresteerde werkuren of daarmee gelijkgestelde prestaties.
Art.27. Le Roi fixe par un arrêté délibéré en Conseil des ministres les allocations applicables aux membres du personnel des services pénitentiaires.
A l'exception des allocations octroyées d'office, les allocations sont liées aux prestations des membres du personnel.
Par prestations on entend, les heures de travail effectivement prestées ou les prestations assimilées.
A l'exception des allocations octroyées d'office, les allocations sont liées aux prestations des membres du personnel.
Par prestations on entend, les heures de travail effectivement prestées ou les prestations assimilées.
HOOFDSTUK 4. - Basisprincipes betreffende de evaluatie van de personeelsleden
CHAPITRE 4. - Principes de base relatifs à l'évaluation des membres du personnel
Art.28. Onverminderd de algemene bepalingen betreffende de evaluatie van de personeelsleden van toepassing op de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, kan de Koning specifieke nadere uitvoeringsregels in dat kader bepalen.
Art.28. Nonobstant les dispositions générales relatives à l'évaluation des membres du personnel applicables aux membres du personnel de la fonction publique fédérale, le Roi peut fixer des modalités d'exécution spécifiques dans ce cadre.
HOOFDSTUK 5. - Basisprincipes betreffende het recht op wedde en de gewaarborgde bezoldiging
CHAPITRE 5. - Principes de base relatifs au droit au traitement et à la rétribution garantie
Art.29. De wedde van het personeelslid dat zich in voorlopige hechtenis bevindt, wordt verminderd met de helft, vanaf de beslissing van de raadkamer, ten bewarende titel.
Dit mag niet tot gevolg hebben dat de wedde wordt verminderd tot een bedrag dat lager is dan het bestaansminimum bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Dit mag niet tot gevolg hebben dat de wedde wordt verminderd tot een bedrag dat lager is dan het bestaansminimum bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art.29. Le traitement du membre du personnel détenu préventivement, est réduit de la moitié à partir de la décision de la chambre du conseil, à titre conservatoire.
Cette réduction ne peut pas avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au minimum de moyens d'existence, visé à l'article 2 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence.
Cette réduction ne peut pas avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au minimum de moyens d'existence, visé à l'article 2 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence.
Art.30. Wanneer evenwel de daden die aan de oorsprong liggen van de voorlopige hechtenis, of het gedrag van betrokkene gedurende zijn gevangenschap of internering, onverenigbaar zijn met zijn staat van personeelslid, kan de wedde, bij beslissing van de minister, worden verminderd of ingetrokken voor het geheel of een deel van de periode van gevangenschap of internering.
Art.30. Toutefois lorsque les faits qui sont à l'origine de la détention préventive ou si la conduite de l'intéressé pendant la détention ou l'internement sont incompatibles avec son état de membre du personnel, le traitement peut être réduit ou supprimé, sur décision du ministre, pour tout ou partie de la période de détention ou d'internement.
HOOFDSTUK 6. - Basisprincipes betreffende het tuchtregime
CHAPITRE 6. - Principes de base relatifs au régime disciplinaire
Art.31. Onverminderd de algemene bepalingen inzake de tuchtregeling van toepassing op de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, zijn de bijkomende bepalingen en modaliteiten bepaald in dit artikel en in de hoofdstukken 7 en 8 van toepassing op de personeelsleden van de penitentiaire administratie.
Elke handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die van aard is de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen, is een tuchtinbreuk en kan aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtsanctie.
Jaarlijks wordt door de penitentiaire administratie een lijst opgesteld van de tuchtsancties, orde- en veiligheidsmaatregelen.
Elke handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die van aard is de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen, is een tuchtinbreuk en kan aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtsanctie.
Jaarlijks wordt door de penitentiaire administratie een lijst opgesteld van de tuchtsancties, orde- en veiligheidsmaatregelen.
Art.31. Nonobstant les dispositions générales applicables aux membres du personnel de la fonction publique fédérale relatives au régime disciplinaire, les dispositions et modalités supplémentaires décrites dans le présent article et aux chapitres 7 et 8 sont applicables aux membres du personnel de l'administration pénitentiaire.
Tout acte ou comportement, même en dehors de l'exercice de la fonction, qui constitue un manquement aux obligations professionnelles ou qui est de nature à mettre en péril la dignité de la fonction, est une transgression disciplinaire et peut donner lieu à une sanction disciplinaire.
Chaque année, l'administration pénitentiaire établit une liste des sanctions disciplinaires et des mesures d'ordre et de sécurité.
Tout acte ou comportement, même en dehors de l'exercice de la fonction, qui constitue un manquement aux obligations professionnelles ou qui est de nature à mettre en péril la dignité de la fonction, est une transgression disciplinaire et peut donner lieu à une sanction disciplinaire.
Chaque année, l'administration pénitentiaire établit une liste des sanctions disciplinaires et des mesures d'ordre et de sécurité.
HOOFDSTUK 7. - Orde- en veiligheidsmaatregelen
CHAPITRE 7. - Mesures d'ordre et de sécurité
Art.32. Onverminderd een tuchtvordering, kan de directeur-generaal [1 of zijn afgevaardigde]1 de toegang tot één of meer gevangenissen ontzeggen aan elk personeelslid waarvan hij meent dat diens aanwezigheid in de gevangenis de orde en de veiligheid, zoals bepaald in artikel 2, 7° tot 10° van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, in het gedrang brengt.
Het betrokken personeelslid wordt gehoord door de hiërarchische meerdere binnen zeven werkdagen volgend op de beslissing tot ontzegging van de toegang tot de gevangenis. Het personeelslid kan zich tijdens dit verhoor laten bijstaan.
De duur van de ontzegging van de toegang tot de gevangenis mag in geen geval een periode van zes maanden overschrijden.
Het betrokken personeelslid wordt gehoord door de hiërarchische meerdere binnen zeven werkdagen volgend op de beslissing tot ontzegging van de toegang tot de gevangenis. Het personeelslid kan zich tijdens dit verhoor laten bijstaan.
De duur van de ontzegging van de toegang tot de gevangenis mag in geen geval een periode van zes maanden overschrijden.
Modifications
Art.32. Sans préjudice d'une action disciplinaire, le directeur général [1 ou son délégué]1 peut interdire l'accès à une ou plusieurs prisons à tout membre du personnel dont il estime que sa présence dans la prison met en danger l'ordre ou la sécurité tels que définis à l'article 2, 7°, à 10° de la loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l'administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus.
Le membre du personnel concerné est entendu par le supérieur hiérarchique dans les sept jours ouvrables qui suivent la prise de décision de l'interdiction d'accès. Le membre du personnel peut, à cette occasion, se faire assister.
La durée de l'interdiction de l'accès à la prison ne peut en aucun cas dépasser une période de six mois.
Le membre du personnel concerné est entendu par le supérieur hiérarchique dans les sept jours ouvrables qui suivent la prise de décision de l'interdiction d'accès. Le membre du personnel peut, à cette occasion, se faire assister.
La durée de l'interdiction de l'accès à la prison ne peut en aucun cas dépasser une période de six mois.
Modifications
Art.33. Onverminderd de bepalingen van toepassing op de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, kan de directeur-generaal ambtshalve, voor een periode beperkt in de tijd, de overplaatsing van een personeelslid bevelen in volgende gevallen:
1° in het kader van een lopend tuchtonderzoek;
2° bij kennelijke onverenigbaarheid van het personeelslid en de dienst waarin hij tewerkgesteld is.
De hiërarchische meerdere hoort het betrokken personeelslid uiterlijk zeven werkdagen voorafgaand aan de beslissing tot ambtshalve overplaatsing.
1° in het kader van een lopend tuchtonderzoek;
2° bij kennelijke onverenigbaarheid van het personeelslid en de dienst waarin hij tewerkgesteld is.
De hiërarchische meerdere hoort het betrokken personeelslid uiterlijk zeven werkdagen voorafgaand aan de beslissing tot ambtshalve overplaatsing.
Art.33. Sans préjudice des dispositions applicables aux membres du personnel de la fonction publique fédérale, le directeur général peut ordonner d'office, pour une période limitée dans le temps, le déplacement d'un membre du personnel dans les cas suivants:
1° dans le cadre d'une procédure disciplinaire en cours;
2° en cas d'incompatibilité avérée entre le membre du personnel et le service dans lequel il est affecté.
Le supérieur hiérarchique entend le membre du personnel concerné au moins sept jours ouvrables avant la décision de déplacement d'office.
1° dans le cadre d'une procédure disciplinaire en cours;
2° en cas d'incompatibilité avérée entre le membre du personnel et le service dans lequel il est affecté.
Le supérieur hiérarchique entend le membre du personnel concerné au moins sept jours ouvrables avant la décision de déplacement d'office.
HOOFDSTUK 8. - Ambtshalve ontslag en beëindiging van de arbeidsovereenkomst
CHAPITRE 8. - Démission d'office et rupture du contrat de travail
Art.34. § 1. Verliest ambtshalve en zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar, de ambtenaar die het voorwerp is van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf uitgesproken in een vonnis met kracht van gewijsde.
Het eerste lid is eveneens is van toepassing op de stagiairs.
§ 2. Tot ontslag om dringende reden geeft aanleiding, de contractueel die veroordeeld werd tot een effectieve gevangenisstraf uitgesproken in een vonnis met kracht van gewijsde.
Het eerste lid is eveneens is van toepassing op de stagiairs.
§ 2. Tot ontslag om dringende reden geeft aanleiding, de contractueel die veroordeeld werd tot een effectieve gevangenisstraf uitgesproken in een vonnis met kracht van gewijsde.
Art.34. § 1er. Perd d'office et sans préavis la qualité d'agent, l'agent qui fait objet d'une condamnation à une peine d'emprisonnement effective prononcée par un jugement passé en force de chose jugée.
L'alinéa 1er est également applicable aux stagiaires.
§ 2. Entraîne le licenciement pour un motif grave, le contractuel qui fait l'objet d'une condamnation à une peine d'emprisonnement effective prononcée par un jugement passé en force de chose jugée.
L'alinéa 1er est également applicable aux stagiaires.
§ 2. Entraîne le licenciement pour un motif grave, le contractuel qui fait l'objet d'une condamnation à une peine d'emprisonnement effective prononcée par un jugement passé en force de chose jugée.
HOOFDSTUK 9. - Gezondheidszorgen
CHAPITRE 9. - Des soins de santé
Art.35. Onverminderd de vergoedingen bedoeld in de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, genieten de personeelsleden, onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald door de Koning in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een tussenkomst van de federale overheid voor een deel van de kosten van de gezondheidszorgen via een door de werkgever afgesloten verzekering.
Art.35. Sans préjudice des indemnités prévues par la loi du 3 juillet 1967 sur la prévention ou la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles, les membres dupersonnel bénéficient, aux conditions et selon les modalités fixées par le Roi, par un arrêté délibéré en Conseil de Ministres, de l'intervention de l'autorité fédérale dans une partie du coût des soins de santé via une assurance conclue par l'employeur.
TITEL V. - Opheffingsbepaling en inwerkingtreding
TITRE V. - Disposition abrogatoire et entrée en vigueur
Art.36. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 mei 1971 houdende bijzondere instructie van toepassing op de personeelsleden van de buitendiensten van het bestuur strafinrichtingen wordt opgeheven.
Art.36. L'article 1er de l'arrêté royal du 14 mai 1971 portant instructions spéciales applicables aux agents des services extérieurs de l'Administration des Etablissements pénitentiaires est abrogé.
Art. 37. Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt [1 , artikel 21, §§ 1 en 3, dat in werking treedt op 1 september 2024]1 en de artikelen 4, 12, 15 tot 20, 32, 34 en 36 die in werking treden op 1 juli 2019, bepaalt de Koning de datum waarop elk artikel van deze wet in werking treedt.
Art. 37. A l'exception du présent article, qui entre en vigueur le jour de la publication de la présente loi au Moniteur Belge [1 , de l'article 21, §§ 1er et 3, qui entre en vigueur le 1er septembre 2024]1 et les articles 4, 12, 15 à 20, 32, 34 et 36 qui entrent en vigueur le 1er juillet 2019, le Roi détermine la date à laquelle chaque article de la présente loi entre en vigueur.
(NOTE : Entrée en vigueur de l'article 14,L1,4° et 5° fixée au 01-01-2022 par AR 2021-12-02/01, art. 18)
(NOTE : Entrée en vigueur des articles 13, §2, 5° ; 13, §2, 6° ; 27 fixée au 08-08-2022 par AR 2022-07-20/15, art. 21)
(NOTE : Entrée en vigueur des articles 13, §2, 5° ; 13, §2, 6° ; 27 fixée au 08-08-2022 par AR 2022-07-20/15, art. 21)