Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
21 MAART 2019. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-03-2019 en tekstbijwerking tot 29-09-2023)
Titre
21 MARS 2019. - Arrêté royal pris en exécution de la loi du 17 mars 2019 concernant l'instauration d'un budget mobilité(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 29-03-2019 et mise à jour au 29-09-2023)
Informations sur le document
Numac: 2019011207
Datum: 2019-03-21
Info du document
Numac: 2019011207
Date: 2019-03-21
Table des matières
Tekst (28)
Texte (28)
HOOFDSTUK 1. - Het mobiliteitsbudget
CHAPITRE 1er. - Le budget mobilité
Artikel 1. Het mobiliteitsbudget [1 ...]1 wordt in zijn geheel in een virtuele vorm ter beschikking gesteld van de begunstigde werknemer.
Article 1er. Le budget mobilité [1 ...]1 est mis en totalité à disposition du travailleur bénéficiaire sous une forme virtuelle.
Modifications
Art.2. De werkgever informeert de werknemers over de duurzame vervoermiddelen die hij aanvaardt om te financieren door middel van het mobiliteitsbudget.
Art.2. L'employeur informe les travailleurs des moyens de transports durables qu'il accepte de financer au moyen du budget mobilité.
Art.3. De werknemer heeft op ieder ogenblik toegang tot de inlichtingen betreffende de stand van zijn mobiliteitsbudget, in het bijzonder:
- zijn identificatiegegevens in de vorm van zijn identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
- de functiecategorie waartoe hij behoort;
- de datum vanaf dewelke hij tot de voornoemde functiecategorie behoort;
- het bedrag van het mobiliteitsbudget dat hem werd toegekend [1 ...]1;
- de inventaris van de duurzame vervoermiddelen die reeds gefinancierd werden;
- details over de toewijzing van de uitgaven in functie van de keuzes gemaakt door de werknemer;
- de datum waarop de duurzame vervoermiddelen gefinancierd werden;
- de kosten voor het beheer van het mobiliteitsbudget;
- de geldigheidsdatum van het mobiliteitsbudget;
- het beschikbaar saldo;
- de aanpassingen van het bedrag van het budget bij een functieverandering of een bevordering.
- zijn identificatiegegevens in de vorm van zijn identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
- de functiecategorie waartoe hij behoort;
- de datum vanaf dewelke hij tot de voornoemde functiecategorie behoort;
- het bedrag van het mobiliteitsbudget dat hem werd toegekend [1 ...]1;
- de inventaris van de duurzame vervoermiddelen die reeds gefinancierd werden;
- details over de toewijzing van de uitgaven in functie van de keuzes gemaakt door de werknemer;
- de datum waarop de duurzame vervoermiddelen gefinancierd werden;
- de kosten voor het beheer van het mobiliteitsbudget;
- de geldigheidsdatum van het mobiliteitsbudget;
- het beschikbaar saldo;
- de aanpassingen van het bedrag van het budget bij een functieverandering of een bevordering.
Modifications
Art.3. Le travailleur a, à tout moment, accès aux informations relatives à l'état de son budget mobilité, soit notamment :
- ses données d'identification sous la forme de son numéro d'identification, visé à l'article 8, § 1er, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la Sécurité sociale ;
- la catégorie de fonction à laquelle il appartient ;
- la date à laquelle il a intégré la catégorie de fonction précitée ;
- le montant du budget qui lui est alloué [1 ...]1 ;
- l'inventaire des moyens de transport durables qui ont déjà été financés ;
- le détail de l'imputation des dépenses en fonction des choix effectués par le travailleur ;
- la date à laquelle les moyens de transport durables ont été financés ;
- les frais de gestion du budget mobilité ;
- la durée de validité du budget mobilité ;
- le solde disponible ;
- les adaptations apportées au montant du budget en cas de changement de fonction ou de promotion.
- ses données d'identification sous la forme de son numéro d'identification, visé à l'article 8, § 1er, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la Sécurité sociale ;
- la catégorie de fonction à laquelle il appartient ;
- la date à laquelle il a intégré la catégorie de fonction précitée ;
- le montant du budget qui lui est alloué [1 ...]1 ;
- l'inventaire des moyens de transport durables qui ont déjà été financés ;
- le détail de l'imputation des dépenses en fonction des choix effectués par le travailleur ;
- la date à laquelle les moyens de transport durables ont été financés ;
- les frais de gestion du budget mobilité ;
- la durée de validité du budget mobilité ;
- le solde disponible ;
- les adaptations apportées au montant du budget en cas de changement de fonction ou de promotion.
Modifications
Art.4. De werkgever bepaalt de rechtvaardigingsstukken die aan hem moeten worden voorgelegd door de werknemer om de financiering van de duurzame vervoermiddelen te bewijzen.
Art.4. L'employeur détermine les pièces justificatives à lui soumettre par le travailleur aux fins de prouver le financement des moyens de transport durables.
Art.5. Indien gebruik wordt gemaakt van een betaalkaart of van een applicatie, neemt de werkgever de nodige maatregelen opdat deze instrumenten enkel kunnen worden gebruikt voor de financiering van de duurzame vervoermiddelen die hij heeft goedgekeurd.
Art.5. S'il est fait usage d'une carte prépayée ou d'une application, l'employeur prend les mesures nécessaires pour que ces instruments ne puissent être utilisés que pour financer les moyens de transport durables qu'il a autorisés.
Art.6. In de hypothese van een overconsumptie van het mobiliteitsbudget door de werknemer, vastgesteld bij het einde van de arbeidsrelatie dat plaatsvindt vóór het einde van de geldigheidsduur van het mobiliteitsbudget of binnen de maand waarin de werknemer een nieuwe functie uitoefent waarvoor hij recht heeft op een bedrijfswagen van een lagere categorie of hij geen recht meer heeft op een bedrijfswagen binnen het loonsysteem van de werkgever, moet de werknemer de onrechtmatig gebruikte sommen terugbetalen binnen de 30 dagen die volgen op de datum waarop hij ertoe wordt verzocht door de werkgever.
In de hypothese van een onrechtmatig gebruik van het mobiliteitsbudget door de werknemer, in de zin van een financiering van niet door de werkgever goedgekeurde duurzame vervoermiddelen, moet de werknemer de onrechtmatig gebruikte sommen terugbetalen binnen de 30 dagen die volgen op de datum waarop hij ertoe wordt verzocht door de werkgever.
Het in het eerste en het tweede lid bedoelde verzoek van de werkgever gaat vergezeld van een gedetailleerde berekening van de terug te betalen sommen.
In de hypothese van een onrechtmatig gebruik van het mobiliteitsbudget door de werknemer, in de zin van een financiering van niet door de werkgever goedgekeurde duurzame vervoermiddelen, moet de werknemer de onrechtmatig gebruikte sommen terugbetalen binnen de 30 dagen die volgen op de datum waarop hij ertoe wordt verzocht door de werkgever.
Het in het eerste en het tweede lid bedoelde verzoek van de werkgever gaat vergezeld van een gedetailleerde berekening van de terug te betalen sommen.
Art.6. Dans l'hypothèse d'une surconsommation du budget mobilité par le travailleur, constaté à la fin de la relation de travail qui survient avant l'expiration de la durée de validité du budget mobilité ou dans le mois au cours duquel le travailleur exerce une nouvelle fonction pour laquelle il a droit à une voiture de société d'une catégorie inférieure ou il n'a plus droit à une voiture de société dans le système salarial de l'employeur, le travailleur est tenu de rembourser à l'employeur les sommes indûment utilisées dans les 30 jours à compter de la date à laquelle il y est invité par l'employeur.
Dans l'hypothèse d'un usage abusif du budget mobilité par le travailleur, dans le sens d'un financement de moyens de transports durables non autorisés par l'employeur, le travailleur est tenu de rembourser les sommes indûment utilisées dans les 30 jours à compter de la date à laquelle il y est invité par l'employeur.
L'invitation de l'employeur visée à l'alinéa 1er et à l'alinéa 2 est accompagnée d'un calcul détaillé des sommes à rembourser.
Dans l'hypothèse d'un usage abusif du budget mobilité par le travailleur, dans le sens d'un financement de moyens de transports durables non autorisés par l'employeur, le travailleur est tenu de rembourser les sommes indûment utilisées dans les 30 jours à compter de la date à laquelle il y est invité par l'employeur.
L'invitation de l'employeur visée à l'alinéa 1er et à l'alinéa 2 est accompagnée d'un calcul détaillé des sommes à rembourser.
Art.7. In geval van een ontoereikend mobiliteitsbudget voor de financiering van de totaliteit van een duurzaam vervoermiddel, zal de werkgever de werknemer enkel vergoeden tot een bedrag van het nog beschikbaar budget.
Art.7. En cas d'insuffisance de budget mobilité pour financer la totalité d'un moyen de transport durable, l'employeur ne remboursera le travailleur qu'à concurrence du budget encore disponible.
HOOFDSTUK 1/1. [1 - Formules]1
CHAPITRE 1er/1. [1 - Formules]1
Art. 7/1. [1 Het bedrag van de bestedingen met betrekking tot de terbeschikkingstelling van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en de daarmee gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid, bedoeld in artikel 8, § 2, 1°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, is gelijk aan de som van de volgende werkelijke kosten met betrekking tot het voertuig betaald door de werkgever:
- jaarlijkse afschrijving van 20 pct. van de kostprijs van de milieuvriendelijke bedrijfswagen, rekening houdende met de aangerekende opties en accessoires en de toegekende kortingen;
- intresten op geleende kapitalen;
- kosten van huur of leasing;
- brandstof- en elektriciteitskosten;
- administratiekosten met betrekking tot tank- en laadkaarten;
- jaarlijkse afschrijving van 20 pct. van de kostprijs van het laadstation en zijn installatie;
- onderhouds- en herstellingskosten van het laadstation;
- beheerskosten van de laadpaal en van laadkabel;
- tol- en parkeerkosten;
- reinigings-, onderhouds- en herstellingskosten;
- kosten van een vervangwagen;
- kosten voor het rijklaar maken van het voertuig;
- kosten voor het vervangen, verwisselen en stockeren van de banden;
- expertisekosten bij teruggave van het voertuig bij het einde van het contract of bij een verandering van bestuurder;
- herstelkosten geïnventariseerd bij teruggave van voertuig eindecontract;
- verzekeringskosten (incl. franchisekosten);
- kosten van de technische keuring;
- beheerskosten van dienstverlening;
- belasting op de in verkeerstelling;
- verkeersbelasting;
- patronale CO2-solidariteitsbijdrage ten voordele van de RSZ;
- niet-recupereerbare btw op bovengenoemde kostenposten;
- belasting op het niet-aftrekbaar gedeelte van bovengenoemde posten;
- belasting op het gedeelte van het voordeel van alle aard dat een verworpen uitgave vormt.
De kosten kunnen niet in rekening worden gebracht voor zover ze reeds vervat zitten in de kosten met betrekking tot het huur- of leasecontract.
De kosten kunnen slechts in rekening worden gebracht voor zover het bedrijfswagenbeleid voorziet in de financiering ervan.
De werkgever mag de kosten van de bedrijfswagen, die het gevolg zijn van het gebruik van die wagen voor beroepsdoeleinden, in mindering brengen van het mobiliteitsbudget op voorwaarde dat hij de kosten van de werknemer voor verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt tijdens de toekenning ervan.
De kosten worden zo snel mogelijk verrekend op het mobiliteitsbudget en de werknemer wordt hiervan in kennis gesteld.]1
- jaarlijkse afschrijving van 20 pct. van de kostprijs van de milieuvriendelijke bedrijfswagen, rekening houdende met de aangerekende opties en accessoires en de toegekende kortingen;
- intresten op geleende kapitalen;
- kosten van huur of leasing;
- brandstof- en elektriciteitskosten;
- administratiekosten met betrekking tot tank- en laadkaarten;
- jaarlijkse afschrijving van 20 pct. van de kostprijs van het laadstation en zijn installatie;
- onderhouds- en herstellingskosten van het laadstation;
- beheerskosten van de laadpaal en van laadkabel;
- tol- en parkeerkosten;
- reinigings-, onderhouds- en herstellingskosten;
- kosten van een vervangwagen;
- kosten voor het rijklaar maken van het voertuig;
- kosten voor het vervangen, verwisselen en stockeren van de banden;
- expertisekosten bij teruggave van het voertuig bij het einde van het contract of bij een verandering van bestuurder;
- herstelkosten geïnventariseerd bij teruggave van voertuig eindecontract;
- verzekeringskosten (incl. franchisekosten);
- kosten van de technische keuring;
- beheerskosten van dienstverlening;
- belasting op de in verkeerstelling;
- verkeersbelasting;
- patronale CO2-solidariteitsbijdrage ten voordele van de RSZ;
- niet-recupereerbare btw op bovengenoemde kostenposten;
- belasting op het niet-aftrekbaar gedeelte van bovengenoemde posten;
- belasting op het gedeelte van het voordeel van alle aard dat een verworpen uitgave vormt.
De kosten kunnen niet in rekening worden gebracht voor zover ze reeds vervat zitten in de kosten met betrekking tot het huur- of leasecontract.
De kosten kunnen slechts in rekening worden gebracht voor zover het bedrijfswagenbeleid voorziet in de financiering ervan.
De werkgever mag de kosten van de bedrijfswagen, die het gevolg zijn van het gebruik van die wagen voor beroepsdoeleinden, in mindering brengen van het mobiliteitsbudget op voorwaarde dat hij de kosten van de werknemer voor verplaatsingen voor beroepsdoeleinden bovenop het mobiliteitsbudget vergoedt tijdens de toekenning ervan.
De kosten worden zo snel mogelijk verrekend op het mobiliteitsbudget en de werknemer wordt hiervan in kennis gesteld.]1
Art. 7/1. [1 Le montant des dépenses relatives à la mise à disposition d'une voiture de société respectueuse de l'environnement et les frais y afférents dans le cadre de la politique en matière de voitures de société, visé à l'article 8, § 2, 1°, de la loi du 17 mars 2019 concernant l'instauration d'un budget mobilité, est égal à la somme des frais réels suivants relatifs au véhicule payés par l'employeur :
- amortissement annuel de 20 p.c. du coût de la voiture de société respectueuse de l'environnement, compte tenu des options et accessoires facturés ainsi que des remises accordées ;
- intérêts des capitaux empruntés ;
- frais de location ou de leasing ;
- frais de carburant et d'électricité ;
- frais d'administration de la carte essence ou de recharge électrique ;
- amortissement annuel de 20 p.c. du prix de la borne de recharge et de son installation ;
- frais d'entretien et de réparation de la borne de recharge ;
- frais de gestion de la borne de recharge et du câble de recharge ;
- frais de péage et de stationnement ;
- frais de lavage, d'entretien et de réparation ;
- frais d'une voiture de remplacement ;
- frais de mise en état de marche du véhicule ;
- frais de remplacement, de changement et stockage des pneus ;
- frais d'expertise lors de la restitution du véhicule en fin de contrat ou lors d'un changement de conducteur ;
- frais de réparation inventoriées lors de la restitution du véhicule en fin de contrat ;
- frais d'assurances (en ce compris les frais de franchise) ;
- frais de contrôle technique ;
- frais de gestion des services ;
- taxe de mise en circulation ;
- taxe de circulation ;
- cotisation patronale de solidarité CO2 due à l'ONSS ;
- T.V.A. non-récupérable sur tous les postes précités ;
- impôt sur la partie non déductible des postes précités ;
- impôt sur la partie de l'avantage de toute nature constitutive d'une dépense non admise.
Les frais ne peuvent pas être pris en compte dans la mesure où ils sont déjà inclus dans les frais relatifs au contrat de location ou de leasing.
Les frais ne peuvent être pris en compte que dans la mesure où leur financement est prévu par la politique en matière de voitures de société.
L'employeur peut déduire du budget mobilité les frais résultant de l'utilisation du véhicule de société à des fins professionnelles à condition qu'il indemnise les frais consentis par le travailleur pour ses déplacements professionnels au-delà du budget mobilité lors de l'octroi de celui-ci.
Les frais sont imputés le plus rapidement possible sur le budget mobilité, et le travailleur en est informé.]1
- amortissement annuel de 20 p.c. du coût de la voiture de société respectueuse de l'environnement, compte tenu des options et accessoires facturés ainsi que des remises accordées ;
- intérêts des capitaux empruntés ;
- frais de location ou de leasing ;
- frais de carburant et d'électricité ;
- frais d'administration de la carte essence ou de recharge électrique ;
- amortissement annuel de 20 p.c. du prix de la borne de recharge et de son installation ;
- frais d'entretien et de réparation de la borne de recharge ;
- frais de gestion de la borne de recharge et du câble de recharge ;
- frais de péage et de stationnement ;
- frais de lavage, d'entretien et de réparation ;
- frais d'une voiture de remplacement ;
- frais de mise en état de marche du véhicule ;
- frais de remplacement, de changement et stockage des pneus ;
- frais d'expertise lors de la restitution du véhicule en fin de contrat ou lors d'un changement de conducteur ;
- frais de réparation inventoriées lors de la restitution du véhicule en fin de contrat ;
- frais d'assurances (en ce compris les frais de franchise) ;
- frais de contrôle technique ;
- frais de gestion des services ;
- taxe de mise en circulation ;
- taxe de circulation ;
- cotisation patronale de solidarité CO2 due à l'ONSS ;
- T.V.A. non-récupérable sur tous les postes précités ;
- impôt sur la partie non déductible des postes précités ;
- impôt sur la partie de l'avantage de toute nature constitutive d'une dépense non admise.
Les frais ne peuvent pas être pris en compte dans la mesure où ils sont déjà inclus dans les frais relatifs au contrat de location ou de leasing.
Les frais ne peuvent être pris en compte que dans la mesure où leur financement est prévu par la politique en matière de voitures de société.
L'employeur peut déduire du budget mobilité les frais résultant de l'utilisation du véhicule de société à des fins professionnelles à condition qu'il indemnise les frais consentis par le travailleur pour ses déplacements professionnels au-delà du budget mobilité lors de l'octroi de celui-ci.
Les frais sont imputés le plus rapidement possible sur le budget mobilité, et le travailleur en est informé.]1
Modifications
Art. 7/2. [1 § 1. Het bedrag van de bestedingen bedoeld in artikel 7/1 kan ook op basis van forfaitaire waarden worden berekend.
§ 2. Voor een gehuurd of geleased voertuig wordt het forfaitaire bedrag bepaald volgens de volgende formule:
Jaarlijkse huur- of leasekost + gemiddelde jaarlijkse kost van alle kosten die niet zijn opgenomen in het huur- of leasecontract
(mits zij zijn opgenomen in het bedrijfswagenbeleid)
+ niet-aftrekbare btw + belasting op de niet-aftrekbare
autokosten + patronale CO2-solidariteitsbijdrage
+ (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200) x verbruikskost
per kilometer, op voorwaarde dat de brandstofkosten
niet al inbegrepen zijn in de jaarlijkse huur- of leasekost
§ 3. Voor een voertuig in eigendom of financiële leasing wordt het forfaitaire bedrag bepaald volgens de volgende formule:
Cataloguswaarde voertuig (inclusief de belasting
op het niet-aftrekbaar gedeelte van de cataloguswaarde) x 25 pct.
+ patronale CO2-solidariteitsbijdrage
+ (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200)
x verbruikskost per kilometer
§ 4. Voor de toepassing van paragraaf 2 wordt onder "gemiddelde jaarlijkse kost van alle kosten die niet zijn opgenomen in het huur- of leasecontract" verstaan de gemiddelde jaarlijkse kosten van al deze uitgaven over de afgelopen drie jaar, of de gemiddelde jaarlijkse kosten over de gehele periode indien de bedrijfswagen voor minder dan drie jaar ter beschikking is gesteld, steeds op voorwaarde dat daarin is voorzien in het bedrijfswagenbeleid.
§ 5. Voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3, is de verbruikskost per kilometer gelijk aan 30 pct. van de kilometervergoeding die van kracht is op het moment wanneer het bedrag van de bestedingen binnen pijler 1 wordt vastgesteld in toepassing van artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
In afwijking van het eerste lid, is de verbruikskost per kilometer gelijk aan 0 indien de werknemer niet over een tankkaart of een laadkaart beschikt.
§ 6. Onder cataloguswaarde wordt verstaan de cataloguswaarde zoals bepaald in artikel 36, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]1
§ 2. Voor een gehuurd of geleased voertuig wordt het forfaitaire bedrag bepaald volgens de volgende formule:
Jaarlijkse huur- of leasekost + gemiddelde jaarlijkse kost van alle kosten die niet zijn opgenomen in het huur- of leasecontract
(mits zij zijn opgenomen in het bedrijfswagenbeleid)
+ niet-aftrekbare btw + belasting op de niet-aftrekbare
autokosten + patronale CO2-solidariteitsbijdrage
+ (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200) x verbruikskost
per kilometer, op voorwaarde dat de brandstofkosten
niet al inbegrepen zijn in de jaarlijkse huur- of leasekost
§ 3. Voor een voertuig in eigendom of financiële leasing wordt het forfaitaire bedrag bepaald volgens de volgende formule:
Cataloguswaarde voertuig (inclusief de belasting
op het niet-aftrekbaar gedeelte van de cataloguswaarde) x 25 pct.
+ patronale CO2-solidariteitsbijdrage
+ (6 000 + afstand woon-werk x 2 x 200)
x verbruikskost per kilometer
§ 4. Voor de toepassing van paragraaf 2 wordt onder "gemiddelde jaarlijkse kost van alle kosten die niet zijn opgenomen in het huur- of leasecontract" verstaan de gemiddelde jaarlijkse kosten van al deze uitgaven over de afgelopen drie jaar, of de gemiddelde jaarlijkse kosten over de gehele periode indien de bedrijfswagen voor minder dan drie jaar ter beschikking is gesteld, steeds op voorwaarde dat daarin is voorzien in het bedrijfswagenbeleid.
§ 5. Voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3, is de verbruikskost per kilometer gelijk aan 30 pct. van de kilometervergoeding die van kracht is op het moment wanneer het bedrag van de bestedingen binnen pijler 1 wordt vastgesteld in toepassing van artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
In afwijking van het eerste lid, is de verbruikskost per kilometer gelijk aan 0 indien de werknemer niet over een tankkaart of een laadkaart beschikt.
§ 6. Onder cataloguswaarde wordt verstaan de cataloguswaarde zoals bepaald in artikel 36, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]1
Art. 7/2. [1 § 1er. Le montant des dépenses visé à l'article 7/1, peut également être calculé sur base de valeurs forfaitaires.
§ 2. Pour un véhicule pris en location ou en leasing, le montant forfaitaire est déterminé conformément à la formule suivante :
Coût annuel de la location ou du leasing + coût annuel moyen de tous les frais non inclus dans le contrat de location ou de leasing
(à condition d'être prévus dans la politique en matière de voiture
de société) + T.V.A. non déductible + impôt sur les frais
de voiture non-déductibles + cotisation patronale de solidarité CO2
+ (6 000 + distance domicile-lieu de travail x 2 x 200) x coût
de consommation au kilomètre, à condition que les frais
de carburant ne soient pas déjà inclus dans le coût annuel de la location ou du leasing
§ 3. Pour un véhicule propre ou pris en leasing financier, le montant forfaitaire est déterminé conformément à la formule suivante :
Valeur catalogue du véhicule (y compris l'impôt
sur la partie non déductible de cette valeur catalogue)
x 25 p.c. + cotisation patronale de solidarité CO2
+ (6 000 + distance domicile - lieu de travail x 2 x 200)
x coût de consommation au kilomètre
§ 4. Pour l'application du paragraphe 2, l'on entend par "coût annuel moyen de tous les frais non inclus dans le contrat de location ou de leasing" le coût annuel moyen de tous ces frais sur les trois dernières années, ou au coût moyen annuel de la période entière si la voiture de société a été mise à disposition pendant moins de trois ans, toujours à condition d'être prévus dans la politique en matière de voiture de société.
§ 5. Pour l'application des paragraphes 2 et 3, le coût de consommation au kilomètre est égal à 30 p.c. de l'indemnité kilométrique telle qu'en vigueur au moment où le montant des dépenses dans le pilier 1 est déterminé, en application de l'article 74 de l'arrêté royal du 13 juillet 2017 fixant les allocations et indemnités des membres du personnel de la fonction publique fédérale.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le coût de consommation au kilomètre est égal à 0 si le travailleur ne dispose pas d'une carte carburant ou d'une carte de recharge.
§ 6. Par valeur catalogue, l'on entend la valeur catalogue telle que déterminée à l'article 36, § 2, alinéa 2, du Code des impôts sur les revenus 1992.]1
§ 2. Pour un véhicule pris en location ou en leasing, le montant forfaitaire est déterminé conformément à la formule suivante :
Coût annuel de la location ou du leasing + coût annuel moyen de tous les frais non inclus dans le contrat de location ou de leasing
(à condition d'être prévus dans la politique en matière de voiture
de société) + T.V.A. non déductible + impôt sur les frais
de voiture non-déductibles + cotisation patronale de solidarité CO2
+ (6 000 + distance domicile-lieu de travail x 2 x 200) x coût
de consommation au kilomètre, à condition que les frais
de carburant ne soient pas déjà inclus dans le coût annuel de la location ou du leasing
§ 3. Pour un véhicule propre ou pris en leasing financier, le montant forfaitaire est déterminé conformément à la formule suivante :
Valeur catalogue du véhicule (y compris l'impôt
sur la partie non déductible de cette valeur catalogue)
x 25 p.c. + cotisation patronale de solidarité CO2
+ (6 000 + distance domicile - lieu de travail x 2 x 200)
x coût de consommation au kilomètre
§ 4. Pour l'application du paragraphe 2, l'on entend par "coût annuel moyen de tous les frais non inclus dans le contrat de location ou de leasing" le coût annuel moyen de tous ces frais sur les trois dernières années, ou au coût moyen annuel de la période entière si la voiture de société a été mise à disposition pendant moins de trois ans, toujours à condition d'être prévus dans la politique en matière de voiture de société.
§ 5. Pour l'application des paragraphes 2 et 3, le coût de consommation au kilomètre est égal à 30 p.c. de l'indemnité kilométrique telle qu'en vigueur au moment où le montant des dépenses dans le pilier 1 est déterminé, en application de l'article 74 de l'arrêté royal du 13 juillet 2017 fixant les allocations et indemnités des membres du personnel de la fonction publique fédérale.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le coût de consommation au kilomètre est égal à 0 si le travailleur ne dispose pas d'une carte carburant ou d'une carte de recharge.
§ 6. Par valeur catalogue, l'on entend la valeur catalogue telle que déterminée à l'article 36, § 2, alinéa 2, du Code des impôts sur les revenus 1992.]1
Modifications
Art. 7/3. [1 Het bedrag van het mobiliteitsbudget, bedoeld in artikel 12, § 1, van de voornoemde wet van 17 maart 2019, is gelijk aan de jaarlijkse gemiddelde bruto kostprijs van de bedrijfswagen waarvan de werknemer afstand doet over de laatste vier jaar, of aan de jaarlijkse gemiddelde bruto kostprijs van de volledige periode wanneer de bedrijfswagen minder dan vier jaar ter beschikking werd gesteld, in voorkomend geval, rekening houdende met de werkelijke kosten bedoeld in artikel 7/1.]1
Art. 7/3. [1 Le montant du budget mobilité, visé à l'article 12, § 1er, de la loi du 17 mars 2019 précitée, est égal au coût brut moyen annuel de la voiture de société à laquelle le travailleur renonce sur les quatre dernières années, ou au coût brut moyen annuel de la période entière si la voiture de société a été mise à disposition pendant moins de quatre ans, en tenant compte, le cas échéant, des frais réels visés à l'article 7/1.]1
Modifications
Art. 7/4. [1 Het bedrag van het in artikel 7/3 bedoelde mobiliteitsbudget kan ook op basis van forfaitaire waarden worden berekend, overeenkomstig artikel 7/2, §§ 2 tot en met 6.
Voor de toepassing van artikel 7/2, § 5, moet de kilometervergoeding in aanmerking worden genomen die van kracht is op het moment van de berekening van het bedrag van het mobiliteitsbudget.]1
Voor de toepassing van artikel 7/2, § 5, moet de kilometervergoeding in aanmerking worden genomen die van kracht is op het moment van de berekening van het bedrag van het mobiliteitsbudget.]1
Art. 7/4. [1 Le montant du budget mobilité visé à l'article 7/3, peut également être calculé de façon forfaitaire, conformément à l'article 7/2, §§ 2 à 6.
Pour l'application de l'article 7/2, § 5, l'indemnité kilométrique à prendre en compte est celle en vigueur au moment du calcul du montant du budget mobilité.]1
Pour l'application de l'article 7/2, § 5, l'indemnité kilométrique à prendre en compte est celle en vigueur au moment du calcul du montant du budget mobilité.]1
Modifications
Art. 7/5. [1 Voor de toepassing van de artikelen 7/3 en 7/4 geldt dat indien de werknemer een eigen bijdrage betaalt voor het persoonlijk gebruik van de bedrijfswagen, deze in mindering wordt gebracht van het mobiliteitsbudget.]1
Art. 7/5. [1 Pour l'application des articles 7/3 et 7/4, si le travailleur paie une contribution personnelle pour l'usage privé de la voiture de société, celle-ci est déduite du montant du budget mobilité.]1
Modifications
Art. 7/6. [1 Voor de toepassing van de artikelen 7/1 en 7/2 enerzijds, en voor de toepassing van de artikelen 7/3 en 7/4 anderzijds, moet de keuze voor de forfaitaire berekeningsmethode identiek zijn voor alle werknemers van het bedrijf.
De gemaakte keuze is geldig voor een periode van 3 jaar.]1
De gemaakte keuze is geldig voor een periode van 3 jaar.]1
Art. 7/6. [1 D'une part pour l'application des articles 7/1 et 7/2, et d'autre part pour l'application des articles 7/3 et 7/4, le choix de la méthode d'évaluation forfaitaire doit être posé pour tous les travailleurs de la société.
Le choix posé est valable pour une période de 3 ans.]1
Le choix posé est valable pour une période de 3 ans.]1
Modifications
HOOFDSTUK 2. - De mobiliteitsrekening
CHAPITRE 2. - Le compte mobilité
Art.8. Een mobiliteitsrekening wordt gecreëerd op naam van de begunstigde werknemer.
De mobiliteitsrekening is een gegevensbank waarin het mobiliteitsbudget geregistreerd en beheerd wordt door de werkgever.
Hiervoor kan de werkgever een beroep doen op de diensten van een derde partij om in zijn naam de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening gedeeltelijk of volledig te waarborgen.
De werkgever is de verwerkingsverantwoordelijke, onafhankelijk van het feit dat hij de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening heeft toevertrouwd aan een derde partij.
Hiertoe sluit hij een overeenkomst die de verwerker ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke bindt en die het voorwerp en de duur van de verwerking, de aard en de doeleinden van de verwerking, de categorieën van persoonsgegevens en de categorieën van betrokkenen alsook de verplichtingen en de rechten van de verwerkingsverantwoordelijke bepaalt overeenkomstig de voorschriften van artikel 28 van Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
In zijn hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke, neemt de werkgever de nodige maatregelen om de rechten van de betrokken werknemers te waarborgen overeenkomstig de voorschriften van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De mobiliteitsrekening is een gegevensbank waarin het mobiliteitsbudget geregistreerd en beheerd wordt door de werkgever.
Hiervoor kan de werkgever een beroep doen op de diensten van een derde partij om in zijn naam de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening gedeeltelijk of volledig te waarborgen.
De werkgever is de verwerkingsverantwoordelijke, onafhankelijk van het feit dat hij de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening heeft toevertrouwd aan een derde partij.
Hiertoe sluit hij een overeenkomst die de verwerker ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke bindt en die het voorwerp en de duur van de verwerking, de aard en de doeleinden van de verwerking, de categorieën van persoonsgegevens en de categorieën van betrokkenen alsook de verplichtingen en de rechten van de verwerkingsverantwoordelijke bepaalt overeenkomstig de voorschriften van artikel 28 van Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG en van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
In zijn hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke, neemt de werkgever de nodige maatregelen om de rechten van de betrokken werknemers te waarborgen overeenkomstig de voorschriften van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
Art.8. Un compte mobilité est créé au nom du travailleur bénéficiaire.
Le compte mobilité est une banque de données dans laquelle le budget mobilité est enregistré et géré par l'employeur.
A cet effet, l'employeur peut faire appel aux services d'une tierce partie pour assurer en partie ou en totalité, en son nom la création et la gestion du compte mobilité.
L'employeur est le responsable du traitement, indépendamment du fait qu'il ait confié la création et la gestion du compte mobilité à une tierce partie.
A cet effet, il conclut un contrat qui lie le sous-traitant à l'égard du responsable du traitement, et définit l'objet et la durée du traitement, la nature et la finalité du traitement, le type de données à caractère personnel et les catégories de personnes concernées et les obligations et les droits du responsable du traitement, conformément aux prescriptions de l'article 28 du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE et de la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l'égard des traitements de données à caractère personnel.
En sa qualité de responsable de traitement, l'employeur prend les mesures nécessaires afin de garantir les droits des travailleurs concernés conformément aux prescriptions de la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l'égard des traitements de données à caractère personnel.
Le compte mobilité est une banque de données dans laquelle le budget mobilité est enregistré et géré par l'employeur.
A cet effet, l'employeur peut faire appel aux services d'une tierce partie pour assurer en partie ou en totalité, en son nom la création et la gestion du compte mobilité.
L'employeur est le responsable du traitement, indépendamment du fait qu'il ait confié la création et la gestion du compte mobilité à une tierce partie.
A cet effet, il conclut un contrat qui lie le sous-traitant à l'égard du responsable du traitement, et définit l'objet et la durée du traitement, la nature et la finalité du traitement, le type de données à caractère personnel et les catégories de personnes concernées et les obligations et les droits du responsable du traitement, conformément aux prescriptions de l'article 28 du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE et de la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l'égard des traitements de données à caractère personnel.
En sa qualité de responsable de traitement, l'employeur prend les mesures nécessaires afin de garantir les droits des travailleurs concernés conformément aux prescriptions de la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l'égard des traitements de données à caractère personnel.
Art.9. De mobiliteitsrekening moet de werkgever toelaten om:
- per begunstigde werknemer het mobiliteitsbudget waarop laatstgenoemde recht heeft, toe te kennen en op te volgen en alle door het mobiliteitsbudget gefinancierde kosten te registreren;
- het mobiliteitsbudget te verhogen of te verlagen in geval van een functiewijziging of van een bevordering van de begunstigde werknemer;
- de toegang tot het saldo van het mobiliteitsbudget te blokkeren op de dag van de beëindiging van de toekenning van het mobiliteitsbudget;
- over te gaan tot een nieuwe berekening van het mobiliteitsbudget om de werkgever toe te laten om de terugbetaling te eisen van onrechtmatig gebruikte sommen met toepassing van artikel 6;
- het berekenen van het gedeelte van het saldo van het mobiliteitsbudget dat niet door de werknemer gebruikt werd tijdens het kalenderjaar aan de financiering van duurzame vervoermiddelen en dat hem zal uitbetaald worden, één keer per jaar, in speciën, ten laatste met het loon van de eerste maand van het volgend jaar.
- per begunstigde werknemer het mobiliteitsbudget waarop laatstgenoemde recht heeft, toe te kennen en op te volgen en alle door het mobiliteitsbudget gefinancierde kosten te registreren;
- het mobiliteitsbudget te verhogen of te verlagen in geval van een functiewijziging of van een bevordering van de begunstigde werknemer;
- de toegang tot het saldo van het mobiliteitsbudget te blokkeren op de dag van de beëindiging van de toekenning van het mobiliteitsbudget;
- over te gaan tot een nieuwe berekening van het mobiliteitsbudget om de werkgever toe te laten om de terugbetaling te eisen van onrechtmatig gebruikte sommen met toepassing van artikel 6;
- het berekenen van het gedeelte van het saldo van het mobiliteitsbudget dat niet door de werknemer gebruikt werd tijdens het kalenderjaar aan de financiering van duurzame vervoermiddelen en dat hem zal uitbetaald worden, één keer per jaar, in speciën, ten laatste met het loon van de eerste maand van het volgend jaar.
Art.9. Le compte mobilité doit permettre à l'employeur :
- d'attribuer et de suivre par travailleur bénéficiaire le budget mobilité auquel ce dernier a droit et d'enregistrer tous les frais financés par le budget mobilité ;
- d'adapter à la hausse ou à la baisse le budget mobilité en cas de changement de fonction ou de promotion du travailleur bénéficiaire ;
- de bloquer l'accès au solde du budget mobilité au jour de la cessation de l'octroi du budget mobilité ;
- de procéder à un nouveau calcul du budget mobilité de manière à permettre à l'employeur de réclamer le remboursement des sommes indûment utilisées en application de l'article 6 ;
- de calculer la partie du solde du budget mobilité, qui n'a pas été utilisée par le travailleur au cours de l'année civile pour le financement des moyens de transport durables, et qui lui sera versée, une fois par an, en espèces, au plus tard avec le salaire du premier mois de l'année successive.
- d'attribuer et de suivre par travailleur bénéficiaire le budget mobilité auquel ce dernier a droit et d'enregistrer tous les frais financés par le budget mobilité ;
- d'adapter à la hausse ou à la baisse le budget mobilité en cas de changement de fonction ou de promotion du travailleur bénéficiaire ;
- de bloquer l'accès au solde du budget mobilité au jour de la cessation de l'octroi du budget mobilité ;
- de procéder à un nouveau calcul du budget mobilité de manière à permettre à l'employeur de réclamer le remboursement des sommes indûment utilisées en application de l'article 6 ;
- de calculer la partie du solde du budget mobilité, qui n'a pas été utilisée par le travailleur au cours de l'année civile pour le financement des moyens de transport durables, et qui lui sera versée, une fois par an, en espèces, au plus tard avec le salaire du premier mois de l'année successive.
HOOFDSTUK 3. - Bewaring van de gegevens
CHAPITRE 3. - Conservation des données
Art.10. De gegevens inzake het mobiliteitsbudget worden bewaard in de mobiliteitsrekening gedurende zeven jaren.
De werkgever mag de rechtvaardigingsstukken in elke reproductievorm bewaren, op voorwaarde dat ze goed leesbaar zijn en de gebruikte reproductievorm een doelmatig toezicht toelaat.
De rechtvaardigingsstukken worden gedurende dezelfde termijn als deze bedoeld in het eerste lid, bewaard.
De werkgever mag de rechtvaardigingsstukken in elke reproductievorm bewaren, op voorwaarde dat ze goed leesbaar zijn en de gebruikte reproductievorm een doelmatig toezicht toelaat.
De rechtvaardigingsstukken worden gedurende dezelfde termijn als deze bedoeld in het eerste lid, bewaard.
Art.10. Les données concernant le budget mobilité sont conservées dans le compte mobilité durant sept années.
L'employeur peut conserver les pièces justificatives sous toute forme de reproduction, à la condition qu'elles soient bien lisibles et que la forme de reproduction utilisée permette une surveillance efficace.
Les pièces justificatives sont conservées durant le même délai que celui visé au premier alinéa.
L'employeur peut conserver les pièces justificatives sous toute forme de reproduction, à la condition qu'elles soient bien lisibles et que la forme de reproduction utilisée permette une surveillance efficace.
Les pièces justificatives sont conservées durant le même délai que celui visé au premier alinéa.
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van verschillende bepalingen aangaande de berekening van sociale prestaties
CHAPITRE 4. - Modification de diverses dispositions concernant le calcul des prestations sociales
Art.11. Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wordt aangevuld met een veertiende lid, luidende:
"Het saldo van het mobiliteitsbudget dat één keer per jaar in geld wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, wordt wat het eerste lid betreft eveneens beschouwd als een brutoloon in functie waarvan het rustpensioen wordt berekend.".
"Het saldo van het mobiliteitsbudget dat één keer per jaar in geld wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, wordt wat het eerste lid betreft eveneens beschouwd als een brutoloon in functie waarvan het rustpensioen wordt berekend.".
Art.11. L'article 7 de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés est complété par un quatorzième alinéa, rédigé comme suit :
" Le solde du budget mobilité qui est versé, une fois par an, en espèces, visé à l'article 8, § 3, alinéa 2, de la loi du 17 mars 2019 concernant l'instauration d'un budget mobilité, est en ce qui concerne l'alinéa premier également considéré comme de la rémunération brute en fonction de laquelle la pension de retraite est calculée. ".
" Le solde du budget mobilité qui est versé, une fois par an, en espèces, visé à l'article 8, § 3, alinéa 2, de la loi du 17 mars 2019 concernant l'instauration d'un budget mobilité, est en ce qui concerne l'alinéa premier également considéré comme de la rémunération brute en fonction de laquelle la pension de retraite est calculée. ".
Art.12. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 september 2017, wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
"Wat de sector werkloosheid betreft, wordt het saldo van het mobiliteitsbudget dat één keer per jaar in geld wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 betreffende invoering van een mobiliteitsbudget, geacht deel uit te maken van de in het derde lid bedoelde bedragen en voordelen.".
"Wat de sector werkloosheid betreft, wordt het saldo van het mobiliteitsbudget dat één keer per jaar in geld wordt uitbetaald, bedoeld in artikel 8, § 3, tweede lid, van de wet van 17 maart 2019 betreffende invoering van een mobiliteitsbudget, geacht deel uit te maken van de in het derde lid bedoelde bedragen en voordelen.".
Art.12. A l'article 2 de l'arrêté royal du 10 juin 2001 établissant la notion uniforme de "rémunération journalière moyenne" en application de l'article 39 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et harmonisant certaines dispositions légales, modifié en dernier lieu par la loi du 30 septembre 2017, un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 4 et 5 :
" Pour ce qui concerne le secteur du chômage le solde du budget mobilité qui est versé, une fois par an, en espèces, visé à l'article 8, § 3, alinéa 2, de la loi du 17 mars 2019 concernant l'instauration d'un budget mobilité est considéré comme faisant partie des montants et avantages visés à l'alinéa 3. ".
" Pour ce qui concerne le secteur du chômage le solde du budget mobilité qui est versé, une fois par an, en espèces, visé à l'article 8, § 3, alinéa 2, de la loi du 17 mars 2019 concernant l'instauration d'un budget mobilité est considéré comme faisant partie des montants et avantages visés à l'alinéa 3. ".
HOOFDSTUK 5. - Mededeling van gegevens aan derden
CHAPITRE 5. - Communication de données à des tiers
Art.13. De mededeling van het saldo bedoeld in de artikelen 11 en 12 aan de betrokken openbare instellingen van sociale zekerheid gebeurt door middel van de multifunctionele aangifte bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De sociaal inspecteurs bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Sociaal Strafwetboek hebben toegang tot de voormelde gegevens voor de uitoefening van hun taken.
De sociaal inspecteurs bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Sociaal Strafwetboek hebben toegang tot de voormelde gegevens voor de uitoefening van hun taken.
Art.13. La communication du solde visé aux articles 11 et 12 se fait aux institutions publiques de sécurité sociale concernées par l'intermédiaire de la déclaration multifonctionnelle visée à l'article 21, alinéa 2, de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.
Les inspecteurs sociaux visés à l'article 17, alinéa 2, du Code pénal social ont accès aux données précitées dans l'exercice de leurs missions.
Les inspecteurs sociaux visés à l'article 17, alinéa 2, du Code pénal social ont accès aux données précitées dans l'exercice de leurs missions.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
CHAPITRE 6. - Dispositions finales
Art.14. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.14. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Art. 15. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 15. Le ministre qui a l'Emploi dans ses attributions, le ministre qui a les Affaires Sociales dans ses attributions et le ministre qui a les Pensions dans ses attributions sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.