[1 Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van de gedelegeerde verordening (EU) 2021/1308 van de Commissie van 28 april 2021 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de wijziging van de lijst van binnenwateren in de Unie en de minimale technische voorschriften voor vaartuigen .]1
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
5 OKTOBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-12-2018 en tekstbijwerking tot 24-10-2025)
Titre
5 OCTOBRE 2018. - Arrêté du Gouvernement flamand établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 12-12-2018 et mise à jour au 24-10-2025)
Informations sur le document
Numac: 2018014966
Datum: 2018-10-05
Info du document
Numac: 2018014966
Date: 2018-10-05
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Definities, toepassingsgebied en...
HOOFDSTUK II. - Vaartcertificaten
HOOFDSTUK III. - Scheepsidentificatiegegevens, ...
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk be...
Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk be...
Afdeling 3. - Wijzigingen van het koninklijk be...
Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besl...
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
BIJLAGEN.
Table des matières
CHAPITRE I. - Définitions, champ d'application ...
CHAPITRE II. - Certificats de navigation
CHAPITRE III. - Identification du navire, inspe...
CHAPITRE IV. - Dispositions modificatives
Section 1re. - Modifications de l'arrêté royal ...
Section 2. - Modifications de l'arrêté royal du...
Section 3. - Modifications de l'arrêté royal du...
Section 4. - Modification de l'arrêté royal du ...
CHAPITRE V. - Dispositions finales
ANNEXES.
Tekst (71)
Texte (71)
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG.
[1 Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van de gedelegeerde verordening (EU) 2021/1308 van de Commissie van 28 april 2021 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de wijziging van de lijst van binnenwateren in de Unie en de minimale technische voorschriften voor vaartuigen .]1
[1 Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van de gedelegeerde verordening (EU) 2021/1308 van de Commissie van 28 april 2021 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de wijziging van de lijst van binnenwateren in de Unie en de minimale technische voorschriften voor vaartuigen .]1
Article 1er. Le présent arrêté prévoit la transposition partielle de la directive (UE) 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la directive 2009/100/CE et abrogeant la directive 2006/87/CE.
[1 Le présent arrêté prévoit l'exécution partielle du règlement délégué (UE) 2021/1308 de la Commission du 28 avril 2021 modifiant les annexes I et II de la directive (UE) 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne la modification de la liste des voies d'eau intérieures de l'Union et les prescriptions techniques minimales applicables aux bâtiments.]1
[1 Le présent arrêté prévoit l'exécution partielle du règlement délégué (UE) 2021/1308 de la Commission du 28 avril 2021 modifiant les annexes I et II de la directive (UE) 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne la modification de la liste des voies d'eau intérieures de l'Union et les prescriptions techniques minimales applicables aux bâtiments.]1
Modifications
HOOFDSTUK I. - Definities, toepassingsgebied en indeling van binnenwateren
CHAPITRE I. - Définitions, champ d'application et classification des voies d'eau intérieures
Art.2. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° vaartuig: een schip of een drijvend werktuig;
2° schip: een binnenschip of een zeeschip;
3° binnenschip: een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
4° passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht of gebruikt voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;
5° drijvend werktuig: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggermolens, hei-installaties of elevatoren;
6° pleziervaartuig: een schip dat bestemd is voor sportieve of recreatieve doeleinden, met uitsluiting van de passagiersschepen;
7° waterverplaatsing: het ingedompelde volume van het schip, in kubieke meter;
8° lengte (L): de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
9° stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten [2 dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, en]2 dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) de vertreklocatie van de rondvaart is gelegen in een stadskern;
b) de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en alleen binnenwateren van zone 4 omvat;
c) de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur;
10° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer;
11° bevoegd personeelslid: het hoofd van de dienst die met scheepvaartcontrole belast is;
12° Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;
13° derde land: elk land dat geen lid is van de Europese Unie;
14° binnenwateren: de openbare wateren in het Vlaamse Gewest die niet behoren tot de zeewateren, daarin begrepen de wateren aan de landzijde van de basislijn van waar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten, die voor de scheepvaart bestemd zijn of gebruikt worden;
15° Richtlijn 2016/1629: Richtlijn 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG;
16° Uniebinnenvaartcertificaat : Uniecertificaat voor binnenschepen dat door de bevoegde instantie is afgegeven, ten bewijze dat het voldoet aan de technische voorschriften.
[1 17°[3 ES-TRIN 2023/1: Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, editie 2023/1. De standaard kan worden geraadpleegd op de volgende URL: https://www.cesni.eu/wp-content/uploads/2022/11/ES-TRIN23_signed_nl.pdf]3.]1
1° vaartuig: een schip of een drijvend werktuig;
2° schip: een binnenschip of een zeeschip;
3° binnenschip: een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
4° passagiersschip: een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht of gebruikt voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;
5° drijvend werktuig: een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggermolens, hei-installaties of elevatoren;
6° pleziervaartuig: een schip dat bestemd is voor sportieve of recreatieve doeleinden, met uitsluiting van de passagiersschepen;
7° waterverplaatsing: het ingedompelde volume van het schip, in kubieke meter;
8° lengte (L): de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
9° stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten [2 dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, en]2 dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) de vertreklocatie van de rondvaart is gelegen in een stadskern;
b) de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en alleen binnenwateren van zone 4 omvat;
c) de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur;
10° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer;
11° bevoegd personeelslid: het hoofd van de dienst die met scheepvaartcontrole belast is;
12° Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;
13° derde land: elk land dat geen lid is van de Europese Unie;
14° binnenwateren: de openbare wateren in het Vlaamse Gewest die niet behoren tot de zeewateren, daarin begrepen de wateren aan de landzijde van de basislijn van waar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten, die voor de scheepvaart bestemd zijn of gebruikt worden;
15° Richtlijn 2016/1629: Richtlijn 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG;
16° Uniebinnenvaartcertificaat : Uniecertificaat voor binnenschepen dat door de bevoegde instantie is afgegeven, ten bewijze dat het voldoet aan de technische voorschriften.
[1 17°[3 ES-TRIN 2023/1: Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, editie 2023/1. De standaard kan worden geraadpleegd op de volgende URL: https://www.cesni.eu/wp-content/uploads/2022/11/ES-TRIN23_signed_nl.pdf]3.]1
Art.2. Dans le présent arrêté, on entend par :
1° bâtiment : un bateau ou un engin flottant ;
2° bateau : un bateau de navigation intérieure ou un navire de mer ;
3° bateau de navigation intérieure : un bateau destiné exclusivement ou essentiellement à naviguer sur les voies d'eau intérieures ;
4° bateau à passagers : un bateau d'excursions journalières ou un bateau à cabines construit et aménagé ou utilisé pour le transport de plus de douze passagers ;
5° engin flottant : une construction flottante portant des installations destinées à travailler, telles que grues, dragues, sonnettes ou élévateurs ;
6° bateau de plaisance : un bateau autre qu'un bateau à passagers, destiné au sport ou à la plaisance ;
7° déplacement d'eau : le volume immergé du bateau en mètres cubes ;
8° longueur (L) : la longueur maximale de la coque en mètres, gouvernail et beaupré non compris ;
9° bateau de promenade urbaine : un bateau d'excursions journalières [2 qui est conforme aux éléments énoncés dans le chapitre Ier, article 1.01, point 2, a) ou b), de l'annexe 5 jointe au présent arrêté et qui est]2 destiné exclusivement aux excursions qui satisfont aux conditions suivantes :
a) le lieu de départ est situé dans un centre urbain ;
b) l'excursion se déroule dans une zone de navigation délimitée par la Commission d'experts et est limitée aux voies d'eau intérieures de la zone 4 ;
c) le temps maximal de navigation ininterrompue ne dépasse pas 2 heures ;
10° ministre : le Ministre flamand ayant la politique de la mobilité, les travaux publics et les transports dans ses attributions ;
11° membre du personnel compétent : le chef du service chargé du contrôle de la navigation ;
12° Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 jointe au présent arrêté ;
13° pays tiers : chaque pays qui n'est pas membre de l'Union européenne ;
14° voies d'eau intérieures : les voies d'eau publiques en Région flamande autres que marines, incluant les eaux situées du côté terrestre de la ligne de base servant pour la mesure de la largeur des eaux territoriales, destinées ou utilisées pour la navigation ;
15° directive 2016/1629 : la directive 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la directive 2009/100/CE et abrogeant la directive 2006/87/CE ;
16° certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure : le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré par l'autorité compétente, certifiant la conformité aux prescriptions techniques.
[1 17° [3 ES-TRIN 2023/1 : Standard européen établissant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure, édition 2023/1. Le standard peut être consulté à l'adresse URL suivante : https://www.cesni.eu/wp-content/uploads/2022/11/ES-TRIN23_signed_fr.pdf]3.]1
1° bâtiment : un bateau ou un engin flottant ;
2° bateau : un bateau de navigation intérieure ou un navire de mer ;
3° bateau de navigation intérieure : un bateau destiné exclusivement ou essentiellement à naviguer sur les voies d'eau intérieures ;
4° bateau à passagers : un bateau d'excursions journalières ou un bateau à cabines construit et aménagé ou utilisé pour le transport de plus de douze passagers ;
5° engin flottant : une construction flottante portant des installations destinées à travailler, telles que grues, dragues, sonnettes ou élévateurs ;
6° bateau de plaisance : un bateau autre qu'un bateau à passagers, destiné au sport ou à la plaisance ;
7° déplacement d'eau : le volume immergé du bateau en mètres cubes ;
8° longueur (L) : la longueur maximale de la coque en mètres, gouvernail et beaupré non compris ;
9° bateau de promenade urbaine : un bateau d'excursions journalières [2 qui est conforme aux éléments énoncés dans le chapitre Ier, article 1.01, point 2, a) ou b), de l'annexe 5 jointe au présent arrêté et qui est]2 destiné exclusivement aux excursions qui satisfont aux conditions suivantes :
a) le lieu de départ est situé dans un centre urbain ;
b) l'excursion se déroule dans une zone de navigation délimitée par la Commission d'experts et est limitée aux voies d'eau intérieures de la zone 4 ;
c) le temps maximal de navigation ininterrompue ne dépasse pas 2 heures ;
10° ministre : le Ministre flamand ayant la politique de la mobilité, les travaux publics et les transports dans ses attributions ;
11° membre du personnel compétent : le chef du service chargé du contrôle de la navigation ;
12° Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 jointe au présent arrêté ;
13° pays tiers : chaque pays qui n'est pas membre de l'Union européenne ;
14° voies d'eau intérieures : les voies d'eau publiques en Région flamande autres que marines, incluant les eaux situées du côté terrestre de la ligne de base servant pour la mesure de la largeur des eaux territoriales, destinées ou utilisées pour la navigation ;
15° directive 2016/1629 : la directive 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la directive 2009/100/CE et abrogeant la directive 2006/87/CE ;
16° certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure : le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré par l'autorité compétente, certifiant la conformité aux prescriptions techniques.
[1 17° [3 ES-TRIN 2023/1 : Standard européen établissant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure, édition 2023/1. Le standard peut être consulté à l'adresse URL suivante : https://www.cesni.eu/wp-content/uploads/2022/11/ES-TRIN23_signed_fr.pdf]3.]1
Art.3. De leden van de Commissie van Deskundigen worden benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer.
Art.3. Les membres de la Commission d'experts sont nommés par le Ministre flamand ayant la politique de la mobilité, les travaux publics et les transports dans ses attributions.
Art.4. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° duwboot: een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;
2° sleepboot: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen.
§ 2. Dit besluit is van toepassing op de volgende vaartuigen:
1° schepen met een lengte (L) van 20 meter of meer;
2° schepen waarvan het volume 100 m3 of meer bedraagt. Dat volume wordt berekend conform de volgende formule: lengte (L) x breedte (B) x diepgang (T).
3° sleep- en duwboten die zijn bestemd om de vaartuigen of drijvende werktuigen te slepen, te duwen of langszij gekoppeld mee te voeren;
4° passagiersschepen;
5° drijvende werktuigen.
In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder:
1° breedte (B): de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating, schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen;
2° diepgang (T): de verticale afstand in meter tussen het laagste punt van de scheepsromp, zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van het schip.
§ 3. Dit besluit is niet van toepassing op:
1° veren;
2° marineschepen;
3° zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten, die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
a) in getijdenwateren varen of stilliggen;
b) tijdelijk op binnenwateren varen als ze minstens beschikken over:
1) al de volgende certificaten:
i) een certificaat van conformiteit met het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS) of een gelijkwaardig certificaat;
ii) een certificaat van conformiteit met het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, of een gelijkwaardig certificaat;
iii) een internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie (international oil pollution prevention - IOPP) als bewijs voor de conformiteit met het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973/78 (MARPOL);
2) in geval van zeeschepen die niet onder het SOLAS-verdrag, noch het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, noch het MARPOL-verdrag vallen: de relevante certificaten en de uitwateringsmerken die wettelijk verplicht zijn in hun vlaggenstaat;
3) in geval van passagiersschepen die niet vallen onder de verdragen, vermeld in punt 1): een certificaat inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen dat afgegeven is overeenkomstig Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).
1° duwboot: een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;
2° sleepboot: een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen.
§ 2. Dit besluit is van toepassing op de volgende vaartuigen:
1° schepen met een lengte (L) van 20 meter of meer;
2° schepen waarvan het volume 100 m3 of meer bedraagt. Dat volume wordt berekend conform de volgende formule: lengte (L) x breedte (B) x diepgang (T).
3° sleep- en duwboten die zijn bestemd om de vaartuigen of drijvende werktuigen te slepen, te duwen of langszij gekoppeld mee te voeren;
4° passagiersschepen;
5° drijvende werktuigen.
In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder:
1° breedte (B): de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating, schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen;
2° diepgang (T): de verticale afstand in meter tussen het laagste punt van de scheepsromp, zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van het schip.
§ 3. Dit besluit is niet van toepassing op:
1° veren;
2° marineschepen;
3° zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten, die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
a) in getijdenwateren varen of stilliggen;
b) tijdelijk op binnenwateren varen als ze minstens beschikken over:
1) al de volgende certificaten:
i) een certificaat van conformiteit met het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS) of een gelijkwaardig certificaat;
ii) een certificaat van conformiteit met het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, of een gelijkwaardig certificaat;
iii) een internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie (international oil pollution prevention - IOPP) als bewijs voor de conformiteit met het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973/78 (MARPOL);
2) in geval van zeeschepen die niet onder het SOLAS-verdrag, noch het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, noch het MARPOL-verdrag vallen: de relevante certificaten en de uitwateringsmerken die wettelijk verplicht zijn in hun vlaggenstaat;
3) in geval van passagiersschepen die niet vallen onder de verdragen, vermeld in punt 1): een certificaat inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen dat afgegeven is overeenkomstig Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).
Art.4. § 1er. Dans le présent article, on entend par :
1° pousseur : un bateau spécialement construit pour assurer la propulsion d'un convoi poussé ;
2° remorqueur : un bateau spécialement construit pour effectuer le remorquage.
§ 2. Le présent arrêté s'applique aux bâtiments suivants : :
1° aux bateaux d'une longueur (L) égale ou supérieure à 20 mètres ;
2° aux bateaux dont le volume est égal ou supérieur à 100 m3. Ce volume est calculé conformément à la formule suivante : longueur (L) x largeur (B) x tirant d'eau (T).
3° aux remorqueurs et pousseurs destinés à remorquer ou pousser soit les bâtiments soit des engins flottants ou destinés à mener à couple de tels bâtiments ou engins flottants ;
4° aux bateaux à passagers ;
5° aux engins flottants.
Dans l'alinéa 1er, 2°, on entend par :
1° largeur (B), la largeur maximale de la coque en mètres, mesurée à l'extérieur du bordé, roues à aubes, bourrelets de défense ou analogues, non compris ;
2° tirant d'eau (T) : la distance verticale en mètres entre le point le plus bas de la coque, la quille ou d'autres appendices fixes n'étant pas pris en compte, et le plan du plus grand enfoncement du bateau.
§ 3. Le présent arrêté ne s'applique pas :
1° aux bacs ;
2° aux bateaux militaires ;
3° aux navires de mer, y compris les remorqueurs et pousseurs de mer, qui :
a) circulent ou stationnent sur les eaux fluvio-maritimes ;
b) circulent temporairement sur les voies d'eau intérieures, pour autant qu'ils soient munis au moins :
1) de tous les certificats suivants :
i) d'un certificat qui atteste la conformité avec la Convention internationale de 1974 pour la sauvegarde de la vie humaine en mer (SOLAS), ou d'un certificat équivalent ;
ii) d'un certificat qui atteste la conformité avec la Convention internationale de 1966 sur les lignes de charge, ou d'un certificat équivalent ;
iii) d'un certificat international de prévention de la pollution par les hydrocarbures (international oil pollution prevention - IOPP) qui atteste la conformité avec la Convention internationale de 1973/78 pour la prévention de la pollution par les navires (MARPOL) ;
2) dans le cas des navires de mer non couverts par la Convention SOLAS ni par la Convention internationale de 1966 sur les lignes de charge ni par la Convention MARPOL : des certificats appropriés et des marques de franc-bord exigés par la législation de l'Etat dont ils battent pavillon ;
3) dans le cas de bateaux à passagers non couverts par l'ensemble des conventions visées au point 1) : d'un certificat sur les règles et normes de sécurité pour les navires à passagers, délivré conformément à la directive 2009/45/CE du Parlement européen et du Conseil (8).
1° pousseur : un bateau spécialement construit pour assurer la propulsion d'un convoi poussé ;
2° remorqueur : un bateau spécialement construit pour effectuer le remorquage.
§ 2. Le présent arrêté s'applique aux bâtiments suivants : :
1° aux bateaux d'une longueur (L) égale ou supérieure à 20 mètres ;
2° aux bateaux dont le volume est égal ou supérieur à 100 m3. Ce volume est calculé conformément à la formule suivante : longueur (L) x largeur (B) x tirant d'eau (T).
3° aux remorqueurs et pousseurs destinés à remorquer ou pousser soit les bâtiments soit des engins flottants ou destinés à mener à couple de tels bâtiments ou engins flottants ;
4° aux bateaux à passagers ;
5° aux engins flottants.
Dans l'alinéa 1er, 2°, on entend par :
1° largeur (B), la largeur maximale de la coque en mètres, mesurée à l'extérieur du bordé, roues à aubes, bourrelets de défense ou analogues, non compris ;
2° tirant d'eau (T) : la distance verticale en mètres entre le point le plus bas de la coque, la quille ou d'autres appendices fixes n'étant pas pris en compte, et le plan du plus grand enfoncement du bateau.
§ 3. Le présent arrêté ne s'applique pas :
1° aux bacs ;
2° aux bateaux militaires ;
3° aux navires de mer, y compris les remorqueurs et pousseurs de mer, qui :
a) circulent ou stationnent sur les eaux fluvio-maritimes ;
b) circulent temporairement sur les voies d'eau intérieures, pour autant qu'ils soient munis au moins :
1) de tous les certificats suivants :
i) d'un certificat qui atteste la conformité avec la Convention internationale de 1974 pour la sauvegarde de la vie humaine en mer (SOLAS), ou d'un certificat équivalent ;
ii) d'un certificat qui atteste la conformité avec la Convention internationale de 1966 sur les lignes de charge, ou d'un certificat équivalent ;
iii) d'un certificat international de prévention de la pollution par les hydrocarbures (international oil pollution prevention - IOPP) qui atteste la conformité avec la Convention internationale de 1973/78 pour la prévention de la pollution par les navires (MARPOL) ;
2) dans le cas des navires de mer non couverts par la Convention SOLAS ni par la Convention internationale de 1966 sur les lignes de charge ni par la Convention MARPOL : des certificats appropriés et des marques de franc-bord exigés par la législation de l'Etat dont ils battent pavillon ;
3) dans le cas de bateaux à passagers non couverts par l'ensemble des conventions visées au point 1) : d'un certificat sur les règles et normes de sécurité pour les navires à passagers, délivré conformément à la directive 2009/45/CE du Parlement européen et du Conseil (8).
Art.5. De binnenwateren worden ingedeeld in zones conform bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.5. Les voies d'eau intérieures sont classées en zones conformément à l'annexe 1re au présent arrêté.
HOOFDSTUK II. - Vaartcertificaten
CHAPITRE II. - Certificats de navigation
Art.6. Vaartuigen die op de binnenwateren, vermeld in artikel 5, varen, worden gebouwd en onderhouden conform de voorschriften, vermeld in de bijlagen van dit besluit.
Het vervullen van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, wordt aangetoond met een Uniebinnenvaartcertificaat, dat conform dit besluit wordt afgegeven.
Het vervullen van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, wordt aangetoond met een Uniebinnenvaartcertificaat, dat conform dit besluit wordt afgegeven.
Art.6. Les bâtiments circulant sur les voies d'eau intérieures visées à l'article 5 sont construits et entretenus conformément aux prescriptions énoncées dans les annexes du présent arrêté.
Le respect de la condition visée à l'alinéa 1er est attesté par un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément au présent arrêté.
Le respect de la condition visée à l'alinéa 1er est attesté par un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément au présent arrêté.
Art.7. § 1. De Uniebinnenvaartcertificaten worden afgegeven door de Commissie van Deskundigen conform de bepalingen van dit besluit.
De Commissie van Deskundigen controleert bij de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat of aan het vaartuig in kwestie al een geldig certificaat is afgegeven als vermeld in artikel 8.
§ 2. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt opgesteld conform het model, opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1.
§ 3. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven aan vaartuigen na een technische inspectie die wordt verricht voor de ingebruikneming van het vaartuig, waarbij wordt nagegaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
§ 4. Bij de technische inspectie, vermeld in paragraaf 3, en de technische inspectie, vermeld in artikel 48, of bij een technische inspectie die op aanvraag van de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger wordt uitgevoerd, wordt in voorkomend geval nagegaan of het vaartuig voldoet aan de voorschriften, vermeld in artikel 24, eerste en tweede lid.
§ 5. De Commissie van Deskundigen bepaalt op welke wijze en volgens welke procedure een inspectie moet worden aangevraagd. Die procedure is zodanig georganiseerd dat de inspectie kan plaatsvinden binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag.
De Commissie van Deskundigen bepaalt ook de plaats en het tijdstip van de inspectie.
§ 6. De Commissie van deskundigen kan voor vaartuigen die niet onder de toepassing van dit besluit vallen, op verzoek van de eigenaar of zijn vertegenwoordiger, ook een Uniebinnenvaartcertificaat afgeven, als dat vaartuig voldoet aan de voorschriften, vermeld in de bijlagen van dit besluit.
De Commissie van Deskundigen controleert bij de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat of aan het vaartuig in kwestie al een geldig certificaat is afgegeven als vermeld in artikel 8.
§ 2. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt opgesteld conform het model, opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1.
§ 3. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven aan vaartuigen na een technische inspectie die wordt verricht voor de ingebruikneming van het vaartuig, waarbij wordt nagegaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
§ 4. Bij de technische inspectie, vermeld in paragraaf 3, en de technische inspectie, vermeld in artikel 48, of bij een technische inspectie die op aanvraag van de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger wordt uitgevoerd, wordt in voorkomend geval nagegaan of het vaartuig voldoet aan de voorschriften, vermeld in artikel 24, eerste en tweede lid.
§ 5. De Commissie van Deskundigen bepaalt op welke wijze en volgens welke procedure een inspectie moet worden aangevraagd. Die procedure is zodanig georganiseerd dat de inspectie kan plaatsvinden binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag.
De Commissie van Deskundigen bepaalt ook de plaats en het tijdstip van de inspectie.
§ 6. De Commissie van deskundigen kan voor vaartuigen die niet onder de toepassing van dit besluit vallen, op verzoek van de eigenaar of zijn vertegenwoordiger, ook een Uniebinnenvaartcertificaat afgeven, als dat vaartuig voldoet aan de voorschriften, vermeld in de bijlagen van dit besluit.
Art.7. § 1er. Les certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sont délivrés par la Commission d'experts conformément aux dispositions du présent arrêté.
Lorsqu'elle délivre un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, la Commission d'experts examine si le bâtiment en question est déjà muni d'un certificat valide tel que visé à l'article 8.
§ 2. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est établi conformément au modèle prévu [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2]1.
§ 3. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est délivré à un bâtiment à l'issue d'une inspection technique effectuée avant la mise en service du bâtiment et visant à vérifier qu'il est conforme aux prescriptions techniques prévues[1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 "]2 et à l'annexe 7, jointe au présent arrêté ]1.
§ 4. Le cas échéant, la conformité du bâtiment aux prescriptions complémentaires visées à l'article 24, alinéas 1er et 2, est vérifiée soit à l'occasion des inspections techniques prévues au paragraphe 3 et à l'article 48, soit au cours d'une inspection technique effectuée à la demande du propriétaire du bâtiment ou de son représentant.
§ 5. La Commission d'experts détermine les modalités et la procédure de demande de l'inspection. Cette procédure se déroule de manière à ce que l'inspection puisse avoir lieu dans un délai raisonnable après l'introduction de la demande.
La Commission d'experts détermine le lieu et l'heure de l'inspection.
§ 6. La Commission d'experts peut également délivrer, à la demande du propriétaire du bâtiment ou de son représentant, un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure à un bâtiment non soumis au présent arrêté si le bâtiment est conforme aux prescriptions énoncées dans les annexes du présent arrêté.
Lorsqu'elle délivre un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, la Commission d'experts examine si le bâtiment en question est déjà muni d'un certificat valide tel que visé à l'article 8.
§ 2. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est établi conformément au modèle prévu [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2]1.
§ 3. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est délivré à un bâtiment à l'issue d'une inspection technique effectuée avant la mise en service du bâtiment et visant à vérifier qu'il est conforme aux prescriptions techniques prévues[1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 "]2 et à l'annexe 7, jointe au présent arrêté ]1.
§ 4. Le cas échéant, la conformité du bâtiment aux prescriptions complémentaires visées à l'article 24, alinéas 1er et 2, est vérifiée soit à l'occasion des inspections techniques prévues au paragraphe 3 et à l'article 48, soit au cours d'une inspection technique effectuée à la demande du propriétaire du bâtiment ou de son représentant.
§ 5. La Commission d'experts détermine les modalités et la procédure de demande de l'inspection. Cette procédure se déroule de manière à ce que l'inspection puisse avoir lieu dans un délai raisonnable après l'introduction de la demande.
La Commission d'experts détermine le lieu et l'heure de l'inspection.
§ 6. La Commission d'experts peut également délivrer, à la demande du propriétaire du bâtiment ou de son représentant, un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure à un bâtiment non soumis au présent arrêté si le bâtiment est conforme aux prescriptions énoncées dans les annexes du présent arrêté.
Art.8. Vaartuigen die de binnenwateren bevaren, hebben de volgende originele documenten aan boord:
1° een van de volgende certificaten als ze de waterwegen van zone R bevaren:
a) een certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;
b) [1 ) als dat van toepassing is voor vaartuigen die de Rijn (zone R) bevaren conform de overgangsbepalingen van ES-TRIN 2021/1: een Uniebinnenvaartcertificaat dat de volledige conformiteit van het vaartuig bewijst met de technische voorschriften, vermeld in [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, en waarvan de gelijkwaardigheid is vastgesteld met de technische voorschriften, vermeld in de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868]1;
2° als ze andere waterwegen bevaren dan de waterwegen, vermeld in punt 1° : een Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, in voorkomend geval met inbegrip van eventuele aanvullende Uniebinnenvaartcertificaten conform artikel 9 van dit besluit.
1° een van de volgende certificaten als ze de waterwegen van zone R bevaren:
a) een certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;
b) [1 ) als dat van toepassing is voor vaartuigen die de Rijn (zone R) bevaren conform de overgangsbepalingen van ES-TRIN 2021/1: een Uniebinnenvaartcertificaat dat de volledige conformiteit van het vaartuig bewijst met de technische voorschriften, vermeld in [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, en waarvan de gelijkwaardigheid is vastgesteld met de technische voorschriften, vermeld in de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868]1;
2° als ze andere waterwegen bevaren dan de waterwegen, vermeld in punt 1° : een Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, in voorkomend geval met inbegrip van eventuele aanvullende Uniebinnenvaartcertificaten conform artikel 9 van dit besluit.
Art.8. Les bâtiments qui naviguent sur les voies d'eau intérieures de l'Union sont munis de l'exemplaire original des documents suivants :
1° d'un des certificats suivants s'ils naviguent sur les voies d'eau de la zone R :
a) d'un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin ;
b) [1 i applicable aux bateaux naviguant sur le Rhin (zone R) conformément aux dispositions transitoires de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 : un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure qui atteste leur conformité totale avec les prescriptions techniques prévues dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 du présent arrêté, et dont l'équivalence avec les prescriptions techniques fixées en application de la Convention révisée pour la navigation du Rhin du 17 octobre 1868 a été établie]1 ;
2° s'ils naviguent sur des voies d'eau autres que celles visées au point 1° : d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou d'un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin, y compris, le cas échéant, tout certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure conformément à l'article 9 du présent arrêté.
1° d'un des certificats suivants s'ils naviguent sur les voies d'eau de la zone R :
a) d'un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin ;
b) [1 i applicable aux bateaux naviguant sur le Rhin (zone R) conformément aux dispositions transitoires de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 : un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure qui atteste leur conformité totale avec les prescriptions techniques prévues dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 du présent arrêté, et dont l'équivalence avec les prescriptions techniques fixées en application de la Convention révisée pour la navigation du Rhin du 17 octobre 1868 a été établie]1 ;
2° s'ils naviguent sur des voies d'eau autres que celles visées au point 1° : d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou d'un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin, y compris, le cas échéant, tout certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure conformément à l'article 9 du présent arrêté.
Art.9. Conform artikel 24 van dit besluit kunnen voor bepaalde waterwegen aangepaste technische voorschriften worden vastgesteld die aanleiding geven tot de afgifte van een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat.
De Commissie van Deskundigen verstrekt het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat conform het model dat is opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1, onder de voorwaarden die voor de waterwegen in kwestie zijn vastgelegd.
Alleen vaartuigen met een geldig Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, kunnen een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat verwerven.
De Commissie van Deskundigen verstrekt het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat conform het model dat is opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1, onder de voorwaarden die voor de waterwegen in kwestie zijn vastgelegd.
Alleen vaartuigen met een geldig Uniebinnenvaartcertificaat of een certificaat dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, kunnen een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat verwerven.
Art.9. Pour certaines voies d'eau, des prescriptions techniques adaptées peuvent être établies conformément à l'article 24 du présent arrêté, donnant lieu à la délivrance d'un certificat de l'Union supplémentaire pour la navigation sur les voies d'eau.
La Commission d'experts délivre le certificat de l'Union supplémentaire pour la navigation sur les voies d'eau conformément au modèle figurant[ -1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2]1 aux conditions qui sont déterminées pour les voies d'eau en question.
Seuls les bâtiments munis d'un certificat valide de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou d'un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin peuvent obtenir un certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure.
La Commission d'experts délivre le certificat de l'Union supplémentaire pour la navigation sur les voies d'eau conformément au modèle figurant[ -1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2]1 aux conditions qui sont déterminées pour les voies d'eau en question.
Seuls les bâtiments munis d'un certificat valide de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou d'un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin peuvent obtenir un certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure.
Art.10. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat door zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst, zoals een badinrichting, een dok, een steiger of een botenhuis;
2° drijvend voorwerp: een vlot, alsook een ander voorwerp of samenstel van voorwerpen dat geschikt is gemaakt om te varen en dat geen schip, drijvend werktuig of drijvende inrichting is.
De Commissie van Deskundigen kan een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat afgeven aan:
1° vaartuigen die met toestemming van de Commissie van Deskundigen naar een bepaalde plaats willen varen om een Uniebinnenvaartcertificaat te verkrijgen;
2° vaartuigen waarvan het Uniebinnenvaartcertificaat verloren, beschadigd of tijdelijk ingetrokken is als vermeld in artikel 14 en 16 of in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1;
3° vaartuigen waarvan het Uniebinnenvaartcertificaat na een inspectie met positief resultaat wordt voorbereid;
4° vaartuigen die niet hebben voldaan aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een Uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;]1;
5° vaartuigen die zodanige schade hebben geleden dat ze niet meer voldoen aan hun Uniebinnenvaartcertificaat;
6° drijvende inrichtingen en drijvende voorwerpen, als de waterwegbeheerder de vergunning voor een bijzonder transport afhankelijk heeft gesteld van het verkrijgen van een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat conform de toepasselijke scheepvaartpolitiereglementen waarover het bijzonder transport plaatsvindt;
7° vaartuigen die vrijgesteld zijn van de voorwaarden, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;]1, conform artikel 26 en 27.
Het voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat wordt alleen afgegeven als de deugdelijkheid van het vaartuig, de drijvende inrichting of het drijvende voorwerp voor de vaart voldoende gewaarborgd blijkt. Het wordt opgesteld conform het model dat is opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1.
Het voorlopige Uniebinnenvaartcertificaat bevat de voorwaarden die de Commissie van Deskundigen noodzakelijk acht en is geldig voor de volgende termijnen:
1° in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1°, 4°, 5° en 6° : voor één bepaalde reis, te maken binnen een passende termijn die ten hoogste één maand bedraagt;
2° in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 2° en 3° : voor een passende duur;
3° in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 7° : gedurende zes maanden. Dat voorlopige Uniebinnenvaartcertificaat mag om de zes maanden worden verlengd.
1° drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat door zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst, zoals een badinrichting, een dok, een steiger of een botenhuis;
2° drijvend voorwerp: een vlot, alsook een ander voorwerp of samenstel van voorwerpen dat geschikt is gemaakt om te varen en dat geen schip, drijvend werktuig of drijvende inrichting is.
De Commissie van Deskundigen kan een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat afgeven aan:
1° vaartuigen die met toestemming van de Commissie van Deskundigen naar een bepaalde plaats willen varen om een Uniebinnenvaartcertificaat te verkrijgen;
2° vaartuigen waarvan het Uniebinnenvaartcertificaat verloren, beschadigd of tijdelijk ingetrokken is als vermeld in artikel 14 en 16 of in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1;
3° vaartuigen waarvan het Uniebinnenvaartcertificaat na een inspectie met positief resultaat wordt voorbereid;
4° vaartuigen die niet hebben voldaan aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een Uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;]1;
5° vaartuigen die zodanige schade hebben geleden dat ze niet meer voldoen aan hun Uniebinnenvaartcertificaat;
6° drijvende inrichtingen en drijvende voorwerpen, als de waterwegbeheerder de vergunning voor een bijzonder transport afhankelijk heeft gesteld van het verkrijgen van een voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat conform de toepasselijke scheepvaartpolitiereglementen waarover het bijzonder transport plaatsvindt;
7° vaartuigen die vrijgesteld zijn van de voorwaarden, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd;]1, conform artikel 26 en 27.
Het voorlopig Uniebinnenvaartcertificaat wordt alleen afgegeven als de deugdelijkheid van het vaartuig, de drijvende inrichting of het drijvende voorwerp voor de vaart voldoende gewaarborgd blijkt. Het wordt opgesteld conform het model dat is opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1.
Het voorlopige Uniebinnenvaartcertificaat bevat de voorwaarden die de Commissie van Deskundigen noodzakelijk acht en is geldig voor de volgende termijnen:
1° in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1°, 4°, 5° en 6° : voor één bepaalde reis, te maken binnen een passende termijn die ten hoogste één maand bedraagt;
2° in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 2° en 3° : voor een passende duur;
3° in de gevallen, vermeld in het eerste lid, 7° : gedurende zes maanden. Dat voorlopige Uniebinnenvaartcertificaat mag om de zes maanden worden verlengd.
Art.10. Dans le présent article, on entend par :
1° établissement flottant : une installation flottante qui n'est pas normalement destinée à être déplacée, telle qu'établissement de bain, dock, embarcadère, hangar pour bateaux ;
2° matériel flottant : un radeau ou une construction, un assemblage ou objet apte à naviguer, autre qu'un bateau, un engin flottant ou un établissement flottant.
La Commission d'experts peut délivrer un certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure :
1° aux bâtiments qui doivent se rendre en un lieu donné avec l'approbation de la Commission d'experts en vue de l'obtention d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ;
2° aux bâtiments dont le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure a été perdu, abîmé ou retiré temporairement au titre des articles 14 et 16 ou [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ]1 ;
3° aux bâtiments dont le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est en cours d'établissement à l'issue d'une inspection concluante ;
4° aux bâtiments qui ne remplissent pas toutes les conditions pour obtenir un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure visées aux [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ;]1 ;
5° aux bâtiments ayant subi des dommages tels que leur état n'est plus conforme au certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ;
6° aux établissements flottants ou matériels flottants, lorsque, conformément aux prescriptions de police de la navigation, le gestionnaire de voies d'eau subordonne l'autorisation de transport spécial à l'obtention d'un certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure ;
7° aux bâtiments qui, conformément aux articles 26 et 27, sont exemptés des conditions visées [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ;]1.
Le certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure est uniquement délivré lorsque l'aptitude à naviguer du bâtiment, de l'établissement flottant ou du matériel flottant paraît suffisamment assurée. Il est établi conformément au modèle prévu [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ]1.
Le certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure comporte les conditions jugées nécessaires par la Commission d'experts et est valable pour les délais suivants :
1° dans les cas visés à l'alinéa 1er, 1°, 4°, 5° et 6° : pour un seul voyage déterminé à accomplir dans un délai approprié qui ne dépasse pas un mois ;
2° dans les cas visés à l'alinéa 1er, 2° et 3°, pour une durée appropriée ;
3° dans les cas visés à l'alinéa 1er, 7°, pour une durée de six mois. Ce certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure peut être prorogé tous les six mois.
1° établissement flottant : une installation flottante qui n'est pas normalement destinée à être déplacée, telle qu'établissement de bain, dock, embarcadère, hangar pour bateaux ;
2° matériel flottant : un radeau ou une construction, un assemblage ou objet apte à naviguer, autre qu'un bateau, un engin flottant ou un établissement flottant.
La Commission d'experts peut délivrer un certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure :
1° aux bâtiments qui doivent se rendre en un lieu donné avec l'approbation de la Commission d'experts en vue de l'obtention d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ;
2° aux bâtiments dont le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure a été perdu, abîmé ou retiré temporairement au titre des articles 14 et 16 ou [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ]1 ;
3° aux bâtiments dont le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est en cours d'établissement à l'issue d'une inspection concluante ;
4° aux bâtiments qui ne remplissent pas toutes les conditions pour obtenir un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure visées aux [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ;]1 ;
5° aux bâtiments ayant subi des dommages tels que leur état n'est plus conforme au certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ;
6° aux établissements flottants ou matériels flottants, lorsque, conformément aux prescriptions de police de la navigation, le gestionnaire de voies d'eau subordonne l'autorisation de transport spécial à l'obtention d'un certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure ;
7° aux bâtiments qui, conformément aux articles 26 et 27, sont exemptés des conditions visées [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ;]1.
Le certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure est uniquement délivré lorsque l'aptitude à naviguer du bâtiment, de l'établissement flottant ou du matériel flottant paraît suffisamment assurée. Il est établi conformément au modèle prévu [1 de [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et de l'annexe 7 au présent arrêté ]1.
Le certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure comporte les conditions jugées nécessaires par la Commission d'experts et est valable pour les délais suivants :
1° dans les cas visés à l'alinéa 1er, 1°, 4°, 5° et 6° : pour un seul voyage déterminé à accomplir dans un délai approprié qui ne dépasse pas un mois ;
2° dans les cas visés à l'alinéa 1er, 2° et 3°, pour une durée appropriée ;
3° dans les cas visés à l'alinéa 1er, 7°, pour une durée de six mois. Ce certificat de l'Union provisoire pour bateaux de navigation intérieure peut être prorogé tous les six mois.
Art.11. De geldigheidsduur van Uniebinnenvaartcertificaten voor nieuwe vaartuigen wordt vastgesteld door de Commissie van Deskundigen en bedraagt ten hoogste:
1° vijf jaar voor passagiersschepen en snelle schepen;
2° tien jaar voor alle andere vaartuigen.
In het eerste lid, 1°, wordt verstaan onder snel schip: een schip met eigen mechanische middelen tot voortbeweging dat een snelheid ten opzichte van het water kan bereiken van meer dan 40 km/h.
De geldigheidsduur wordt op het Uniebinnenvaartcertificaat vermeld.
Voor vaartuigen die al in bedrijf waren voordat de technische inspectie plaatsvindt, wordt de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat per geval vastgesteld door de Commissie van Deskundigen, afhankelijk van de resultaten van de inspectie. Die geldigheidsduur mag evenwel niet langer zijn dan de termijn, vermeld in het eerste lid.
1° vijf jaar voor passagiersschepen en snelle schepen;
2° tien jaar voor alle andere vaartuigen.
In het eerste lid, 1°, wordt verstaan onder snel schip: een schip met eigen mechanische middelen tot voortbeweging dat een snelheid ten opzichte van het water kan bereiken van meer dan 40 km/h.
De geldigheidsduur wordt op het Uniebinnenvaartcertificaat vermeld.
Voor vaartuigen die al in bedrijf waren voordat de technische inspectie plaatsvindt, wordt de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat per geval vastgesteld door de Commissie van Deskundigen, afhankelijk van de resultaten van de inspectie. Die geldigheidsduur mag evenwel niet langer zijn dan de termijn, vermeld in het eerste lid.
Art.11. La durée de validité des certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure émis pour les bâtiments neufs est fixée par la Commission d'experts et ne dépasse pas :
1° cinq ans pour les bateaux à passagers et les bateaux rapides ;
2° dix ans pour tous les autres bâtiments.
Dans l'alinéa 1er, 1°, on entend par bateau rapide : un bateau motorisé pouvant atteindre une vitesse supérieure à 40 km/h par rapport à l'eau.
La durée de validité est mentionnée dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Pour les bâtiments qui étaient déjà en service avant l'inspection technique, la durée de validité du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est fixée par la Commission d'experts au cas par cas, en fonction des résultats de l'inspection. Toutefois, cette durée ne dépasse pas celles qui sont prévues à l'alinéa 1er.
1° cinq ans pour les bateaux à passagers et les bateaux rapides ;
2° dix ans pour tous les autres bâtiments.
Dans l'alinéa 1er, 1°, on entend par bateau rapide : un bateau motorisé pouvant atteindre une vitesse supérieure à 40 km/h par rapport à l'eau.
La durée de validité est mentionnée dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Pour les bâtiments qui étaient déjà en service avant l'inspection technique, la durée de validité du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est fixée par la Commission d'experts au cas par cas, en fonction des résultats de l'inspection. Toutefois, cette durée ne dépasse pas celles qui sont prévues à l'alinéa 1er.
Art.12. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie van Deskundigen, conform [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd,]1 de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat dat ze heeft afgegeven of verlengd, zonder technische inspectie verlengen met maximaal zes maanden.
De verlenging wordt in dat certificaat vermeld.
De verlenging wordt in dat certificaat vermeld.
Art.12. A titre exceptionnel, la validité du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure peut être prorogée sans inspection technique pour six mois au plus, conformément [1 à [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté,]1 par la Commission d'experts qui l'a délivré ou renouvelé.
Cette prorogation est indiquée sur ledit certificat.
Cette prorogation est indiquée sur ledit certificat.
Art.13. Het Uniebinnenvaartcertificaat wordt vernieuwd na het verstrijken van de geldigheidsduur en conform artikel 7, en na een technische inspectie waarmee wordt nagegaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
Als Uniebinnenvaartcertificaten worden vernieuwd, gelden de overgangsbepalingen, vermeld in [1 ES-TRIN 2021/1]1.
Als Uniebinnenvaartcertificaten worden vernieuwd, gelden de overgangsbepalingen, vermeld in [1 ES-TRIN 2021/1]1.
Art.13. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est renouvelé à l'expiration de sa période de validité, conformément à l'article 7, et à la suite d'une inspection technique visant à vérifier si le bâtiment répond aux prescriptions techniques énoncées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 "]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1.
Lorsqu'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est renouvelé, les dispositions transitoires prévues [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 ]1 s'appliquent.
Lorsqu'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est renouvelé, les dispositions transitoires prévues [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 ]1 s'appliquent.
Art.14. § 1. De eigenaar van het vaartuig geeft het verlies van het Uniebinnenvaartcertificaat of van het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat aan bij de Commissie van Deskundigen die het vermelde certificaat heeft afgegeven.
De Commissie van Deskundigen stelt in het geval, vermeld in het eerste lid, een verklaring van verlies op, die door de eigenaar wordt ondertekend, en geeft een vervangingscertificaat af waarop wordt vermeld dat het een duplicaat betreft.
§ 2. Als een Uniebinnenvaartcertificaat of een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat onleesbaar of onbruikbaar is geworden, zendt de eigenaar van het vaartuig het terug naar de Commissie van Deskundigen die het Uniebinnenvaartcertificaat of het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat heeft afgegeven.
De Commissie van Deskundigen geeft een duplicaat van het certificaat, vermeld in het eerste lid, af. Op dat duplicaat wordt vermeld dat het een duplicaat betreft.
De Commissie van Deskundigen stelt in het geval, vermeld in het eerste lid, een verklaring van verlies op, die door de eigenaar wordt ondertekend, en geeft een vervangingscertificaat af waarop wordt vermeld dat het een duplicaat betreft.
§ 2. Als een Uniebinnenvaartcertificaat of een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat onleesbaar of onbruikbaar is geworden, zendt de eigenaar van het vaartuig het terug naar de Commissie van Deskundigen die het Uniebinnenvaartcertificaat of het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat heeft afgegeven.
De Commissie van Deskundigen geeft een duplicaat van het certificaat, vermeld in het eerste lid, af. Op dat duplicaat wordt vermeld dat het een duplicaat betreft.
Art.14. § 1er. Le propriétaire du bâtiment signale la perte du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou du certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure à la Commission d'experts qui a délivré ledit certificat.
Dans le cas visé à l'alinéa 1er, la Commission d'experts établit une déclaration de perte, qui est signée par le propriétaire, et délivre un certificat de remplacement indiquant qu'il s'agit d'un duplicata.
§ 2. Lorsqu'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou un certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure est devenu illisible ou inutilisable, le propriétaire du bâtiment le renvoie à la Commission d'experts ayant délivré le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure.
La Commission d'experts délivre un duplicata du certificat visé à l'alinéa 1er. Le duplicata indique qu'il s'agit d'un duplicata.
Dans le cas visé à l'alinéa 1er, la Commission d'experts établit une déclaration de perte, qui est signée par le propriétaire, et délivre un certificat de remplacement indiquant qu'il s'agit d'un duplicata.
§ 2. Lorsqu'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou un certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure est devenu illisible ou inutilisable, le propriétaire du bâtiment le renvoie à la Commission d'experts ayant délivré le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure.
La Commission d'experts délivre un duplicata du certificat visé à l'alinéa 1er. Le duplicata indique qu'il s'agit d'un duplicata.
Art.15. Na iedere wezenlijke wijziging of herstelling die gevolgen heeft voor de naleving door het vaartuig van de technische voorschriften over de structurele deugdelijkheid, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1 de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken ervan, wordt het vaartuig, voordat het weer in bedrijf genomen wordt, onderworpen aan het technisch onderzoek, vermeld in artikel 7. Op grond van dat onderzoek geeft de Commissie van Deskundigen een nieuw Uniebinnenvaartcertificaat met vermelding van de technische kenmerken van het vaartuig af of wijzigt de Commissie van Deskundigen het bestaande certificaat dienovereenkomstig.
In voorkomend geval brengt De Commissie van Deskundigen de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het oorspronkelijke certificaat heeft afgegeven of vernieuwd, daarvan binnen een maand op de hoogte.
In voorkomend geval brengt De Commissie van Deskundigen de bevoegde autoriteit van de lidstaat die het oorspronkelijke certificaat heeft afgegeven of vernieuwd, daarvan binnen een maand op de hoogte.
Art.15. En cas de modification importante ou de réparation importante qui affecte la conformité d'un bâtiment avec les prescriptions techniques visées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté, ]1 en ce qui concerne sa solidité structurelle, sa navigation, sa manoeuvrabilité ou ses caractéristiques spéciales, ce bâtiment doit, avant tout nouveau voyage, être soumis à la visite technique prévue à l'article 7. A la suite de cette visite, la Commission d'experts délivre un nouveau certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure avec mention des caractéristiques techniques du bâtiment ou adapte le certificat existant en conséquence.
Le cas échéant, la Commission d'experts en informe l'autorité compétente de l'Etat membre ayant délivré ou renouvelé le certificat original dans un délai d'un mois.
Le cas échéant, la Commission d'experts en informe l'autorité compétente de l'Etat membre ayant délivré ou renouvelé le certificat original dans un délai d'un mois.
Art.16. § 1. De Commissie van Deskundigen deelt elke beslissing over een weigering van afgifte of vernieuwing van het Uniebinnenvaartcertificaat mee aan de eigenaar, met de vermelding van de mogelijkheden en termijnen van beroep, vermeld in paragraaf 3.
Elk besluit om een Uniebinnenvaartcertificaat niet af te geven of niet te vernieuwen, wordt met redenen omkleed.
§ 2. Elk Uniebinnenvaartcertificaat dat door de Commissie van Deskundigen wordt afgegeven of vernieuwd, kan door de Commissie van Deskundigen worden ingetrokken als het vaartuig niet meer voldoet aan de technische voorschriften die met zijn certificaat overeenkomen.
§ 3. Tegen de beslissingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, kan de eigenaar bij gemotiveerd verzoekschrift facultatief beroep indienen binnen veertig dagen nadat hij kennis heeft genomen van de beslissing.
Het verzoekschrift wordt ingediend bij de minister met een aangetekende zending. Het vermeldt de naam en hoedanigheid van de verzoeker en bevat ook een kopie van de aangevochten beslissing.
Het beroep schorst de tenuitvoerlegging niet.
De minister neemt een beslissing binnen zestig dagen na de ontvangst van het verzoekschrift.
Elk besluit om een Uniebinnenvaartcertificaat niet af te geven of niet te vernieuwen, wordt met redenen omkleed.
§ 2. Elk Uniebinnenvaartcertificaat dat door de Commissie van Deskundigen wordt afgegeven of vernieuwd, kan door de Commissie van Deskundigen worden ingetrokken als het vaartuig niet meer voldoet aan de technische voorschriften die met zijn certificaat overeenkomen.
§ 3. Tegen de beslissingen, vermeld in paragraaf 1 en 2, kan de eigenaar bij gemotiveerd verzoekschrift facultatief beroep indienen binnen veertig dagen nadat hij kennis heeft genomen van de beslissing.
Het verzoekschrift wordt ingediend bij de minister met een aangetekende zending. Het vermeldt de naam en hoedanigheid van de verzoeker en bevat ook een kopie van de aangevochten beslissing.
Het beroep schorst de tenuitvoerlegging niet.
De minister neemt een beslissing binnen zestig dagen na de ontvangst van het verzoekschrift.
Art.16. § 1er. Toute décision de ne pas délivrer ou ne pas renouveler un certificat de l'Union pour bateaux de la navigation intérieure est notifiée par la Commission d'experts au propriétaire du bâtiment, qui est informé des voies et des délais de recours visé au paragraphe 3.
Toute décision de ne pas délivrer ou ne pas renouveler un certificat de l'Union pour bateaux de la navigation intérieure est motivée.
§ 2. Tout certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré ou renouvelé par la Commission d'experts peut être retiré par la Commission d'experts, lorsque le bâtiment cesse d'être conforme aux prescriptions techniques indiquées dans son certificat.
§ 3. Le propriétaire peut introduire un recours facultatif contre les décisions visées aux paragraphes 1er et 2 au moyen d'une requête motivée dans un délai de quarante jours à compter de la date à laquelle il a pris connaissance de la décision.
La requête est présentée au Ministre par courrier recommandé. Elle indique le nom et la qualité de la partie requérante et contient également une copie de la décision attaquée.
Le recours ne suspend pas l'exécution.
Le Ministre prend une décision dans les soixante jours de la réception de la requête.
Toute décision de ne pas délivrer ou ne pas renouveler un certificat de l'Union pour bateaux de la navigation intérieure est motivée.
§ 2. Tout certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré ou renouvelé par la Commission d'experts peut être retiré par la Commission d'experts, lorsque le bâtiment cesse d'être conforme aux prescriptions techniques indiquées dans son certificat.
§ 3. Le propriétaire peut introduire un recours facultatif contre les décisions visées aux paragraphes 1er et 2 au moyen d'une requête motivée dans un délai de quarante jours à compter de la date à laquelle il a pris connaissance de la décision.
La requête est présentée au Ministre par courrier recommandé. Elle indique le nom et la qualité de la partie requérante et contient également une copie de la décision attaquée.
Le recours ne suspend pas l'exécution.
Le Ministre prend une décision dans les soixante jours de la réception de la requête.
Art.17. In afwachting van de sluiting van overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen over de wederzijdse erkenning van scheepscertificaten, kan de voorzitter van de Commissie van Deskundigen de scheepscertificaten van vaartuigen van derde landen erkennen om de binnenwateren van het Vlaamse Gewest te bevaren.
De Uniebinnenvaartcertificaten worden aan de vaartuigen uit derde landen afgeleverd conform artikel 7.
De Uniebinnenvaartcertificaten worden aan de vaartuigen uit derde landen afgeleverd conform artikel 7.
Art.17. En attendant la conclusion d'accords de reconnaissance mutuelle des certificats de navigation entre l'Union européenne et des pays tiers, le président de la Commission d'experts peut reconnaître les certificats de navigation des bâtiments de pays tiers pour naviguer sur les voies d'eau intérieures de la Région flamande.
Les certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sont délivrés aux bâtiments de pays tiers conformément à l'article 7.
Les certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sont délivrés aux bâtiments de pays tiers conformément à l'article 7.
Art.18. De Commissie van Deskundigen houdt een register bij van alle certificaten die ze heeft afgegeven of vernieuwd conform artikel 7, 9, 10 en 13.
Het register bevat de informatie die is opgenomen in het modelcertificaat dat is opgenomen in [2 ES-TRIN 2023/1]2.
Het register bevat de informatie die is opgenomen in het modelcertificaat dat is opgenomen in [2 ES-TRIN 2023/1]2.
Art.18. La Commission d'experts tient un registre de tous les certificats qu'elle a délivrés ou renouvelés conformément aux articles 7, 9, 10 et 13.
Le registre renferme les informations contenues dans le modèle de certificat figurant [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2-1.
Le registre renferme les informations contenues dans le modèle de certificat figurant [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2-1.
HOOFDSTUK III. - Scheepsidentificatiegegevens, inspecties en gewijzigde technische voorschriften
CHAPITRE III. - Identification du navire, inspections et prescriptions techniques modifiées
Art.19. De Commissie van Deskundigen kent aan ieder vaartuig een uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI-nummer) toe conform [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
Ieder vaartuig heeft maar één ENI-nummer, dat gedurende zijn hele levensduur onveranderd blijft.
Bij de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat neemt de Commissie van Deskundigen daar het ENI-nummer in op.
Ieder vaartuig heeft maar één ENI-nummer, dat gedurende zijn hele levensduur onveranderd blijft.
Bij de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat neemt de Commissie van Deskundigen daar het ENI-nummer in op.
Art.19. La Commission d'experts attribue à chaque bâtiment un numéro européen unique d'identification des bateaux (ENI) conformément [1 à [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté.]1.
Chaque bâtiment ne possède qu'un seul ENI, qui lui demeure attaché durant toute son existence.
Lorsqu'elle délivre un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, la Commission d'experts y fait figurer l'ENI.
Chaque bâtiment ne possède qu'un seul ENI, qui lui demeure attaché durant toute son existence.
Lorsqu'elle délivre un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, la Commission d'experts y fait figurer l'ENI.
Art.20. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder EHDB - de European Hull Data Base of Europese scheepsrompendatabank: het door de Europese Commissie bijgehouden elektronisch register voor de uitwisseling van bepaalde rompgegevens tussen de autoriteiten die schepen certificeren.
§ 2. De Commissie van Deskundigen houdt de EHDB bij om administratieve maatregelen voor de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort te ondersteunen en de toepassing van dit besluit te garanderen. Elke verwerking van persoonsgegevens door Commissie van Deskundigen gebeurt conform verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
§ 3. De Commissie van Deskundigen voert voor ieder vaartuig onmiddellijk de volgende informatie in de EHDB in:
1° de gegevens ter identificatie en beschrijving van het vaartuig conform dit besluit;
2° de gegevens over de afgegeven, vernieuwde, vervangen en ingetrokken certificaten, en over de bevoegde instantie die het certificaat heeft afgegeven conform dit besluit;
3° een digitale kopie van alle certificaten die zijn afgegeven door de bevoegde instanties conform Richtlijn 2016/1629;
4° de gegevens over alle certificaataanvragen die overeenkomstig Richtlijn 2016/1629 zijn afgewezen of lopende zijn.
5° alle veranderingen van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 4°.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 3, kunnen voor de volgende doeleinden worden verwerkt door de Commissie van Deskundigen:
1° toepassen van dit besluit en het decreet van 19 december 2008 betreffende de River Information Services op de binnenwateren;
2° waarborgen van binnenscheepvaart- en infrastructuurbeheer;
3° vrijwaren of handhaven van de veiligheid van de scheepvaart;
4° verzamelen van statistische gegevens.
§ 5. De Commissie van Deskundigen kan persoonsgegevens overdragen aan een derde land of een internationale organisatie, op voorwaarde dat die overdracht noodzakelijk is voor een van de doeleinden, vermeld in paragraaf 4, en uitsluitend per geval plaatsvindt en als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) en met name de voorwaarden die opgenomen zijn in hoofdstuk V.
De Commissie van Deskundigen bepaalt de voorwaarden waaraan het derde land of de internationale organisatie moet voldoen in het geval, vermeld in het eerste lid.
§ 6. De Commissie van Deskundigen zorgt ervoor dat de gegevens over een vaartuig uit de EHDB worden gewist als dat vaartuig wordt gesloopt.
§ 2. De Commissie van Deskundigen houdt de EHDB bij om administratieve maatregelen voor de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort te ondersteunen en de toepassing van dit besluit te garanderen. Elke verwerking van persoonsgegevens door Commissie van Deskundigen gebeurt conform verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
§ 3. De Commissie van Deskundigen voert voor ieder vaartuig onmiddellijk de volgende informatie in de EHDB in:
1° de gegevens ter identificatie en beschrijving van het vaartuig conform dit besluit;
2° de gegevens over de afgegeven, vernieuwde, vervangen en ingetrokken certificaten, en over de bevoegde instantie die het certificaat heeft afgegeven conform dit besluit;
3° een digitale kopie van alle certificaten die zijn afgegeven door de bevoegde instanties conform Richtlijn 2016/1629;
4° de gegevens over alle certificaataanvragen die overeenkomstig Richtlijn 2016/1629 zijn afgewezen of lopende zijn.
5° alle veranderingen van de gegevens, vermeld in punt 1° tot en met 4°.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 3, kunnen voor de volgende doeleinden worden verwerkt door de Commissie van Deskundigen:
1° toepassen van dit besluit en het decreet van 19 december 2008 betreffende de River Information Services op de binnenwateren;
2° waarborgen van binnenscheepvaart- en infrastructuurbeheer;
3° vrijwaren of handhaven van de veiligheid van de scheepvaart;
4° verzamelen van statistische gegevens.
§ 5. De Commissie van Deskundigen kan persoonsgegevens overdragen aan een derde land of een internationale organisatie, op voorwaarde dat die overdracht noodzakelijk is voor een van de doeleinden, vermeld in paragraaf 4, en uitsluitend per geval plaatsvindt en als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) en met name de voorwaarden die opgenomen zijn in hoofdstuk V.
De Commissie van Deskundigen bepaalt de voorwaarden waaraan het derde land of de internationale organisatie moet voldoen in het geval, vermeld in het eerste lid.
§ 6. De Commissie van Deskundigen zorgt ervoor dat de gegevens over een vaartuig uit de EHDB worden gewist als dat vaartuig wordt gesloopt.
Art.20. § 1er. Dans le présent article, on entend par EHDB - la European Hull Database ou base de données européenne sur les bateaux et les coques ou base de données européenne sur les bateaux de navigation intérieure : le registre électronique tenu par la Commission européenne pour l'échange de certaines données de coque entre les autorités certifiant les bateaux.
§ 2. La Commission d'experts assure la tenue de l'EHDB afin de faciliter la mise en oeuvre de mesures administratives visant à maintenir la sécurité et le bon ordre de la navigation et d'assurer l'application du présent arrêté. Tout traitement de données à caractère personnel par la Commission d'experts est effectué conformément au règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (règlement général sur la protection des données).
§ 3. La Commission d'experts introduit immédiatement les informations suivantes dans l'EHDB pour chaque bâtiment :
1° les données identifiant et décrivant le bâtiment conformément au présent arrêté ;
2° les données sur les certificats délivrés, renouvelés, remplacés ou retirés ainsi que sur l'autorité compétente qui a délivré le certificat conformément au présent arrêté ;
3° une copie numérique de tous les certificats délivrés par les autorités compétentes conformément à la directive 2016/1629 ;
4° les données sur toute demande de certificat rejetée ou en cours conformément à la directive 2016/1629.
5° toute modification des données visées aux points 1° à 4°.
§ 4. Les données visées au paragraphe 3 peuvent être traitées par la Commission d'experts aux fins suivantes :
1° appliquer le présent arrêté et le décret du 19 décembre 2008 relatif aux Services d'Information fluviale sur les eaux intérieures ;
2° assurer la gestion de la navigation intérieure et de l'infrastructure sur les voies d'eau ;
3° maintenir et faire respecter la sécurité de la navigation ;
4° collecter des données statistiques.
§ 5. La Commission d'experts peut transférer des données à caractère personnel vers un pays tiers ou une organisation internationale, pour autant que ce transfert soit nécessaire à l'une des finalités visées au paragraphe 4 et uniquement au cas par cas et si les conditions énoncées dans le règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (règlement général sur la protection des données) et notamment celles énoncées au chapitre V sont remplies.
La Commission d'experts détermine les conditions auxquelles le pays tiers ou l'organisation internationale doit satisfaire dans le cas visé à l'alinéa 1er.
§ 6. La Commission d'experts s'assure que les données relatives à un bâtiment sont supprimées de l'EHDB lorsque ce bâtiment est démantelé.
§ 2. La Commission d'experts assure la tenue de l'EHDB afin de faciliter la mise en oeuvre de mesures administratives visant à maintenir la sécurité et le bon ordre de la navigation et d'assurer l'application du présent arrêté. Tout traitement de données à caractère personnel par la Commission d'experts est effectué conformément au règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (règlement général sur la protection des données).
§ 3. La Commission d'experts introduit immédiatement les informations suivantes dans l'EHDB pour chaque bâtiment :
1° les données identifiant et décrivant le bâtiment conformément au présent arrêté ;
2° les données sur les certificats délivrés, renouvelés, remplacés ou retirés ainsi que sur l'autorité compétente qui a délivré le certificat conformément au présent arrêté ;
3° une copie numérique de tous les certificats délivrés par les autorités compétentes conformément à la directive 2016/1629 ;
4° les données sur toute demande de certificat rejetée ou en cours conformément à la directive 2016/1629.
5° toute modification des données visées aux points 1° à 4°.
§ 4. Les données visées au paragraphe 3 peuvent être traitées par la Commission d'experts aux fins suivantes :
1° appliquer le présent arrêté et le décret du 19 décembre 2008 relatif aux Services d'Information fluviale sur les eaux intérieures ;
2° assurer la gestion de la navigation intérieure et de l'infrastructure sur les voies d'eau ;
3° maintenir et faire respecter la sécurité de la navigation ;
4° collecter des données statistiques.
§ 5. La Commission d'experts peut transférer des données à caractère personnel vers un pays tiers ou une organisation internationale, pour autant que ce transfert soit nécessaire à l'une des finalités visées au paragraphe 4 et uniquement au cas par cas et si les conditions énoncées dans le règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (règlement général sur la protection des données) et notamment celles énoncées au chapitre V sont remplies.
La Commission d'experts détermine les conditions auxquelles le pays tiers ou l'organisation internationale doit satisfaire dans le cas visé à l'alinéa 1er.
§ 6. La Commission d'experts s'assure que les données relatives à un bâtiment sont supprimées de l'EHDB lorsque ce bâtiment est démantelé.
Art.21. De Commissie van Deskundigen voert de aanvankelijke, de periodieke, de bijzondere en de vrijwillige inspecties, vermeld in de artikelen 7 en 48 van dit besluit, uit.
De Commissie van Deskundigen kan geheel of ten dele afzien van de technische inspectie van het vaartuig, als uit een geldige verklaring van een door de Europese Commissie erkend classificatiebureau blijkt dat het vaartuig geheel of ten dele voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
De Commissie van Deskundigen kan geheel of ten dele afzien van de technische inspectie van het vaartuig, als uit een geldige verklaring van een door de Europese Commissie erkend classificatiebureau blijkt dat het vaartuig geheel of ten dele voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
Art.21. La Commission d'experts exécute les inspections initiales, périodiques, spéciales et volontaires visées aux articles 7 et 48 du présent arrêté.
La Commission d'experts peut s'abstenir de soumettre, en tout ou en partie, le bâtiment à l'inspection technique dans la mesure où il découle d'une attestation valable délivrée par une société de classification agréée par la Commission européenne, que le bâtiment satisfait, en tout ou en partie, aux prescriptions techniques visées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1.
La Commission d'experts peut s'abstenir de soumettre, en tout ou en partie, le bâtiment à l'inspection technique dans la mesure où il découle d'une attestation valable délivrée par une société de classification agréée par la Commission européenne, que le bâtiment satisfait, en tout ou en partie, aux prescriptions techniques visées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1.
Art.22. § 1. De minister kan voor de erkenning van een classificatiebureau dat voldoet aan de criteria, vermeld in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd, een aanvraag van erkenning indienen bij de Europese Commissie.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle informatie en documentatie die nodig is om na te gaan of voldaan is aan de criteria voor erkenning, vermeld in bijlage 8.
§ 2. De minister kan bij de Europese Commissie een verzoek tot intrekking van de erkenning indienen als hij van mening is dat een classificatiebureau niet meer voldoet aan de criteria, vermeld in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd.
Het verzoek tot intrekking gaat vergezeld van schriftelijk bewijsmateriaal.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle informatie en documentatie die nodig is om na te gaan of voldaan is aan de criteria voor erkenning, vermeld in bijlage 8.
§ 2. De minister kan bij de Europese Commissie een verzoek tot intrekking van de erkenning indienen als hij van mening is dat een classificatiebureau niet meer voldoet aan de criteria, vermeld in bijlage 8, die bij dit besluit is gevoegd.
Het verzoek tot intrekking gaat vergezeld van schriftelijk bewijsmateriaal.
Art.22. § 1er. Le Ministre peut soumettre à la Commission européenne une demande d'agrément pour l'agrément d'une société de classification répondant aux critères énoncés à l'annexe 8 du présent arrêté.
La demande visée à l'alinéa 1er est accompagnée de toutes les informations et de tous les documents nécessaires au contrôle du respect des critères d'agrément visés à l'annexe 8.
§ 2. Le Ministre qui estime qu'une société de classification ne remplit plus les critères énoncés à l'annexe 8 au présent arrêté peut soumettre à la Commission européenne une demande de retrait d'agrément.
La demande de retrait doit être accompagnée de justifications écrites.
La demande visée à l'alinéa 1er est accompagnée de toutes les informations et de tous les documents nécessaires au contrôle du respect des critères d'agrément visés à l'annexe 8.
§ 2. Le Ministre qui estime qu'une société de classification ne remplit plus les critères énoncés à l'annexe 8 au présent arrêté peut soumettre à la Commission européenne une demande de retrait d'agrément.
La demande de retrait doit être accompagnée de justifications écrites.
Art.23. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder aangesteld personeelslid: een personeelslid van de gewestelijke dienst die met scheepvaartcontrole belast is.
§ 2. De aangestelde personeelsleden kunnen op elk moment de volgende elementen controleren:
1° controleren of op een vaartuig een geldig certificaat aanwezig is conform artikel 8;
2° controleren of het vaartuig voldoet aan de gegevens, vermeld op dat certificaat;
3° controleren of het vaartuig een klaarblijkelijk gevaar vormt voor de personen aan boord, het milieu of de scheepvaart.
De aangestelde personeelsleden nemen de maatregelen, vermeld in paragraaf 3 tot en met 6, die passend zijn.
De aangestelde personeelsleden verzoeken de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger alle nodige maatregelen te nemen om de situatie recht te zetten binnen een termijn die ze vaststellen.
De bevoegde instantie die het op het vaartuig aanwezige certificaat heeft afgegeven, wordt uiterlijk zeven dagen na de controle op de hoogte gesteld van de niet-naleving.
§ 3. Als geen geldig certificaat aan boord aanwezig is, kan het vaartuig belet worden zijn vaart voort te zetten.
§ 4. Als de aangestelde personeelsleden tijdens de controle vaststellen dat het vaartuig een kennelijk gevaar vormt voor de personen aan boord, het milieu of de veiligheid van de scheepvaart, kunnen ze beletten dat het vaartuig zijn vaart voortzet totdat de nodige maatregelen zijn genomen om de situatie recht te zetten.
De aangestelde personeelsleden kunnen ook passende maatregelen voorschrijven die het mogelijk maken dat het vaartuig, eventueel na uitvoering van het transport, veilig verder vaart tot een plaats waar het onderzocht of hersteld wordt.
§ 5. Als het aangestelde personeelslid heeft belet dat een vaartuig zijn vaart voortzet, of de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger op de hoogte heeft gebracht van zijn voornemen dat te beletten als de geconstateerde gebreken niet worden verholpen, brengt hij de Commissie van Deskundigen onmiddellijk op de hoogte van die beslissing of dat voornemen.
Na onderzoek brengt de Commissie van Deskundigen de bevoegde instantie van de lidstaat die het certificaat van het vaartuig heeft afgegeven of het laatst heeft vernieuwd, binnen zeven dagen op de hoogte van de maatregelen die zijn genomen of van de maatregelen die ze van plan is te nemen.
§ 6. Iedere beslissing waardoor de reis van een vaartuig wordt onderbroken, moet grondig met redenen worden omkleed. De betrokkene wordt onmiddellijk op de hoogte gebracht van die beslissing, met vermelding van de rechtsmiddelen en de termijnen in kwestie.
§ 2. De aangestelde personeelsleden kunnen op elk moment de volgende elementen controleren:
1° controleren of op een vaartuig een geldig certificaat aanwezig is conform artikel 8;
2° controleren of het vaartuig voldoet aan de gegevens, vermeld op dat certificaat;
3° controleren of het vaartuig een klaarblijkelijk gevaar vormt voor de personen aan boord, het milieu of de scheepvaart.
De aangestelde personeelsleden nemen de maatregelen, vermeld in paragraaf 3 tot en met 6, die passend zijn.
De aangestelde personeelsleden verzoeken de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger alle nodige maatregelen te nemen om de situatie recht te zetten binnen een termijn die ze vaststellen.
De bevoegde instantie die het op het vaartuig aanwezige certificaat heeft afgegeven, wordt uiterlijk zeven dagen na de controle op de hoogte gesteld van de niet-naleving.
§ 3. Als geen geldig certificaat aan boord aanwezig is, kan het vaartuig belet worden zijn vaart voort te zetten.
§ 4. Als de aangestelde personeelsleden tijdens de controle vaststellen dat het vaartuig een kennelijk gevaar vormt voor de personen aan boord, het milieu of de veiligheid van de scheepvaart, kunnen ze beletten dat het vaartuig zijn vaart voortzet totdat de nodige maatregelen zijn genomen om de situatie recht te zetten.
De aangestelde personeelsleden kunnen ook passende maatregelen voorschrijven die het mogelijk maken dat het vaartuig, eventueel na uitvoering van het transport, veilig verder vaart tot een plaats waar het onderzocht of hersteld wordt.
§ 5. Als het aangestelde personeelslid heeft belet dat een vaartuig zijn vaart voortzet, of de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger op de hoogte heeft gebracht van zijn voornemen dat te beletten als de geconstateerde gebreken niet worden verholpen, brengt hij de Commissie van Deskundigen onmiddellijk op de hoogte van die beslissing of dat voornemen.
Na onderzoek brengt de Commissie van Deskundigen de bevoegde instantie van de lidstaat die het certificaat van het vaartuig heeft afgegeven of het laatst heeft vernieuwd, binnen zeven dagen op de hoogte van de maatregelen die zijn genomen of van de maatregelen die ze van plan is te nemen.
§ 6. Iedere beslissing waardoor de reis van een vaartuig wordt onderbroken, moet grondig met redenen worden omkleed. De betrokkene wordt onmiddellijk op de hoogte gebracht van die beslissing, met vermelding van de rechtsmiddelen en de termijnen in kwestie.
Art.23. § 1er. Dans le présent article, on entend par membre du personnel désigné : un membre du personnel du service régional chargé du contrôle de la navigation.
§ 2. Ce personnel désigné peut à tout moment contrôler les éléments suivants :
1° contrôler la présence à bord d'un certificat valide conformément à l'article 8 ;
2° contrôler la conformité du bâtiment aux données indiquées sur ce certificat ;
3° contrôler si le bâtiment constitue un danger manifeste pour les personnes à bord, l'environnement ou la navigation.
Le personnel désigné prend les mesures visées aux paragraphes 3 à 6, en fonction de ce qui est approprié.
Le personnel désigné demande au propriétaire du bâtiment ou à son représentant de prendre toutes les mesures nécessaires pour remédier à la situation dans un délai qu'il fixe.
L'autorité compétente qui a délivré le certificat présent à bord du bâtiment est informée de ce non-respect dans un délai de sept jours à compter du contrôle.
§ 3. En cas d'absence à bord d'un certificat valide, la navigation du bâtiment peut être interrompue.
§ 4. Si, lors du contrôle, le personnel désigné constate que le bâtiment présente un danger manifeste pour les personnes à bord, l'environnement ou la sécurité de la navigation, il peut en interrompre la navigation jusqu'à ce que les mesures nécessaires aient été prises pour remédier à la situation.
Le personnel désigné peut également prescrire des mesures proportionnées qui permettent au bâtiment de naviguer sans danger, le cas échéant après avoir terminé son transport, jusqu'au lieu où il fera l'objet soit d'une visite soit d'une réparation.
§ 5. Si le membre du personnel désigné a interrompu la navigation d'un bâtiment, ou a averti le propriétaire du bâtiment ou son représentant de son intention de le faire s'il n'est pas remédié aux défectuosités constatées, il en informe, immédiatement la Commission d'experts de cette décision ou de son intention.
Après examen, la Commission d'experts informe, dans les sept jours, l'autorité compétente de l'Etat membre qui a délivré ou renouvelé en dernier lieu le certificat du bâtiment des mesures qu'elle a prises ou qu'elle envisage de prendre.
§ 6. Toute décision d'interruption de la navigation du bâtiment est motivée de façon précise. Cette décision est notifiée sans délai à l'intéressé avec l'indication des voies de recours ouvertes et des délais dans lesquels ces recours peuvent être introduits.
§ 2. Ce personnel désigné peut à tout moment contrôler les éléments suivants :
1° contrôler la présence à bord d'un certificat valide conformément à l'article 8 ;
2° contrôler la conformité du bâtiment aux données indiquées sur ce certificat ;
3° contrôler si le bâtiment constitue un danger manifeste pour les personnes à bord, l'environnement ou la navigation.
Le personnel désigné prend les mesures visées aux paragraphes 3 à 6, en fonction de ce qui est approprié.
Le personnel désigné demande au propriétaire du bâtiment ou à son représentant de prendre toutes les mesures nécessaires pour remédier à la situation dans un délai qu'il fixe.
L'autorité compétente qui a délivré le certificat présent à bord du bâtiment est informée de ce non-respect dans un délai de sept jours à compter du contrôle.
§ 3. En cas d'absence à bord d'un certificat valide, la navigation du bâtiment peut être interrompue.
§ 4. Si, lors du contrôle, le personnel désigné constate que le bâtiment présente un danger manifeste pour les personnes à bord, l'environnement ou la sécurité de la navigation, il peut en interrompre la navigation jusqu'à ce que les mesures nécessaires aient été prises pour remédier à la situation.
Le personnel désigné peut également prescrire des mesures proportionnées qui permettent au bâtiment de naviguer sans danger, le cas échéant après avoir terminé son transport, jusqu'au lieu où il fera l'objet soit d'une visite soit d'une réparation.
§ 5. Si le membre du personnel désigné a interrompu la navigation d'un bâtiment, ou a averti le propriétaire du bâtiment ou son représentant de son intention de le faire s'il n'est pas remédié aux défectuosités constatées, il en informe, immédiatement la Commission d'experts de cette décision ou de son intention.
Après examen, la Commission d'experts informe, dans les sept jours, l'autorité compétente de l'Etat membre qui a délivré ou renouvelé en dernier lieu le certificat du bâtiment des mesures qu'elle a prises ou qu'elle envisage de prendre.
§ 6. Toute décision d'interruption de la navigation du bâtiment est motivée de façon précise. Cette décision est notifiée sans délai à l'intéressé avec l'indication des voies de recours ouvertes et des délais dans lesquels ces recours peuvent être introduits.
Art.24. § 1. Voor vaartuigen die in het Vlaams Gewest waterwegen van de zone 2 bevaren, worden aanvullende technische voorschriften bepaald die gelden naast de technische voorschriften als vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1.
De aanvullende voorschriften, vermeld in het eerste lid, zijn opgenomen in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 2. Voor vaartuigen die in het Vlaams Gewest uitsluitend waterwegen van de zones 3 en 4 bevaren, worden technische voorschriften bepaald die minder streng zijn dan de technische voorschriften, vermeld in bijlage 2 en 7, die bij dit besluit zijn gevoegd.
De minder strenge technische voorschriften, vermeld in het eerste lid, zijn opgenomen in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 3. In het Uniebinnenvaartcertificaat of in het aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat wordt vermeld dat voldaan is aan de technische voorschriften, vermeld in paragraaf 1 en 2.
De aanvullende voorschriften, vermeld in het eerste lid, zijn opgenomen in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 2. Voor vaartuigen die in het Vlaams Gewest uitsluitend waterwegen van de zones 3 en 4 bevaren, worden technische voorschriften bepaald die minder streng zijn dan de technische voorschriften, vermeld in bijlage 2 en 7, die bij dit besluit zijn gevoegd.
De minder strenge technische voorschriften, vermeld in het eerste lid, zijn opgenomen in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 3. In het Uniebinnenvaartcertificaat of in het aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat wordt vermeld dat voldaan is aan de technische voorschriften, vermeld in paragraaf 1 en 2.
Art.24. § 1er. Pour les bâtiments naviguant en Région flamande sur les voies d'eau de la zone 2, des prescriptions techniques supplémentaires s'ajoutant aux prescriptions techniques énumérées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté, ]1 sont déterminées.
Les prescriptions supplémentaires visées à l'alinéa 1er figurent à l'annexe 3 jointe au présent arrêté.
§ 2. Pour les bâtiments naviguant en Région flamande exclusivement sur les voies d'eau des zones 3 et 4, des prescriptions techniques sont établies qui sont moins strictes que les prescriptions techniques énoncées aux annexes 2 et 7 du présent arrêté.
Les prescriptions techniques moins strictes visées à l'alinéa 1er figurent à l'annexe 4 jointe au présent arrêté.
§ 3. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure indique que les prescriptions techniques visées aux paragraphes 1 et 2 ont été respectées.
Les prescriptions supplémentaires visées à l'alinéa 1er figurent à l'annexe 3 jointe au présent arrêté.
§ 2. Pour les bâtiments naviguant en Région flamande exclusivement sur les voies d'eau des zones 3 et 4, des prescriptions techniques sont établies qui sont moins strictes que les prescriptions techniques énoncées aux annexes 2 et 7 du présent arrêté.
Les prescriptions techniques moins strictes visées à l'alinéa 1er figurent à l'annexe 4 jointe au présent arrêté.
§ 3. Le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure indique que les prescriptions techniques visées aux paragraphes 1 et 2 ont été respectées.
Art.25. § 1. Als een passend veiligheidsniveau wordt gehandhaafd, verleent de Commissie van Deskundigen geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de toepassing van dit besluit voor de volgende vaartuigen die binnenwateren bevaren die niet met elkaar in verbinding staan: stadsrondvaartboten.
In het eerste lid wordt verstaan onder binnenwateren die met elkaar in verbinding staan: de waterwegen die in verbinding staan met binnenwateren van een andere lidstaat, via binnenwateren die volgens het nationale of internationale recht kunnen worden bevaren door vaartuigen die binnen het toepassingsgebied van dit besluit vallen.
§ 2. Met behoud van de toepassing van de Herziene Rijnvaartakte staat de Commissie van Deskundigen vrijstelling van de bepalingen van dit besluit toe voor de alleenvarende duwbakken die beperkte trajecten van plaatselijk belang of in havengebieden afleggen.
De vrijstellingen en de trajecten of de gebieden waarvoor ze gelden, worden vermeld op het certificaat van het vaartuig.
§ 3. De vrijstellingen zijn opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd.
In het eerste lid wordt verstaan onder binnenwateren die met elkaar in verbinding staan: de waterwegen die in verbinding staan met binnenwateren van een andere lidstaat, via binnenwateren die volgens het nationale of internationale recht kunnen worden bevaren door vaartuigen die binnen het toepassingsgebied van dit besluit vallen.
§ 2. Met behoud van de toepassing van de Herziene Rijnvaartakte staat de Commissie van Deskundigen vrijstelling van de bepalingen van dit besluit toe voor de alleenvarende duwbakken die beperkte trajecten van plaatselijk belang of in havengebieden afleggen.
De vrijstellingen en de trajecten of de gebieden waarvoor ze gelden, worden vermeld op het certificaat van het vaartuig.
§ 3. De vrijstellingen zijn opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.25. § 1er. Lorsqu'un niveau de sécurité suffisant est maintenu, la Commission d'experts accorde une exemption totale ou partielle de l'application du présent arrêté aux bâtiments suivants naviguant sur les voies d'eau intérieures qui ne sont pas reliées entre elles : les bateaux de promenade urbaine.
Dans l'alinéa 1er, il faut entendre par voies d'eau intérieures reliées entre elles : les voies d'eau reliées aux voies d'eau intérieures d'un autre Etat membre par des voies d'eau intérieures sur lesquelles peuvent naviguer en vertu de la législation nationale ou internationale des bâtiments relevant du champ d'application du présent arrêté.
§ 2. Sans préjudice de l'application des dispositions de la Convention révisée pour la navigation du Rhin, la Commission d'experts accorde une exemption des dispositions du présent arrêté pour les barges de poussage naviguant isolément qui effectuent des trajets limités dans une zone géographique réduite ou dans des zones portuaires.
Les exemptions ainsi que les trajets ou les zones pour lesquels elles sont valables sont mentionnés dans le certificat du bâtiment.
§ 3. Les exemptions figurent à l'annexe 5 jointe au présent arrêté.
Dans l'alinéa 1er, il faut entendre par voies d'eau intérieures reliées entre elles : les voies d'eau reliées aux voies d'eau intérieures d'un autre Etat membre par des voies d'eau intérieures sur lesquelles peuvent naviguer en vertu de la législation nationale ou internationale des bâtiments relevant du champ d'application du présent arrêté.
§ 2. Sans préjudice de l'application des dispositions de la Convention révisée pour la navigation du Rhin, la Commission d'experts accorde une exemption des dispositions du présent arrêté pour les barges de poussage naviguant isolément qui effectuent des trajets limités dans une zone géographique réduite ou dans des zones portuaires.
Les exemptions ainsi que les trajets ou les zones pour lesquels elles sont valables sont mentionnés dans le certificat du bâtiment.
§ 3. Les exemptions figurent à l'annexe 5 jointe au présent arrêté.
Art.26. Om innovatie en het gebruik van nieuwe technologieën in de binnenvaart aan te moedigen, kan de Commissie van Deskundigen, onder de door de Europese Commissie bepaalde voorwaarden vrijstellingen toestaan of de gelijkwaardigheid erkennen van technische specificaties voor een specifiek vaartuig voor:
1° de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat waarbij het gebruik of de aanwezigheid aan boord van een vaartuig wordt erkend van andere materialen, inrichtingen of uitrusting, of de installatie van andere opstellingen of bouwkundige kenmerken dan deze die zijn opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, op voorwaarde dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt gegarandeerd;
2° de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat, bij wijze van proef en voor een beperkte tijdsduur, met nieuwe technische specificaties die afwijken van de voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, op voorwaarde dat een adequaat veiligheidsniveau wordt gegarandeerd.
De Commissie van Deskundigen neemt de vrijstellingen en erkenningen van gelijkwaardigheid, vermeld in het eerste lid, op in het Uniebinnenvaartcertificaat.
1° de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat waarbij het gebruik of de aanwezigheid aan boord van een vaartuig wordt erkend van andere materialen, inrichtingen of uitrusting, of de installatie van andere opstellingen of bouwkundige kenmerken dan deze die zijn opgenomen in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, op voorwaarde dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt gegarandeerd;
2° de afgifte van een Uniebinnenvaartcertificaat, bij wijze van proef en voor een beperkte tijdsduur, met nieuwe technische specificaties die afwijken van de voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, op voorwaarde dat een adequaat veiligheidsniveau wordt gegarandeerd.
De Commissie van Deskundigen neemt de vrijstellingen en erkenningen van gelijkwaardigheid, vermeld in het eerste lid, op in het Uniebinnenvaartcertificaat.
Art.26. Afin d'encourager l'innovation et l'utilisation de nouvelles technologies dans le domaine de la navigation intérieure, la Commission d'experts est habilitée, aux conditions imposées par la Commission européenne, à accorder des exemptions ou reconnaître l'équivalence des spécifications techniques pour un bâtiment spécifique pour :
1° la délivrance d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure reconnaissant l'utilisation ou la présence à bord d'un bâtiment d'autres matériaux, installations ou équipements, ou l'adoption d'autres agencements ou d'autres mesures constructives que ceux figurant [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1, pour autant qu'un niveau de sécurité équivalent soit garanti ;
2° la délivrance d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure à titre d'essai et pour une période limitée, comportant des dispositions techniques nouvelles qui dérogent aux prescriptions énoncées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1, pour autant qu'un niveau de sécurité suffisant soit garanti.
La Commission d'experts précise les exemptions et reconnaissances d'équivalences visées à l'alinéa 1er dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
1° la délivrance d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure reconnaissant l'utilisation ou la présence à bord d'un bâtiment d'autres matériaux, installations ou équipements, ou l'adoption d'autres agencements ou d'autres mesures constructives que ceux figurant [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1, pour autant qu'un niveau de sécurité équivalent soit garanti ;
2° la délivrance d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure à titre d'essai et pour une période limitée, comportant des dispositions techniques nouvelles qui dérogent aux prescriptions énoncées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1, pour autant qu'un niveau de sécurité suffisant soit garanti.
La Commission d'experts précise les exemptions et reconnaissances d'équivalences visées à l'alinéa 1er dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Art.27. Na het verstrijken van de overgangsbepalingen voor de technische voorschriften die opgenomen zijn in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2]1, kan de Commissie van Deskundigen, onder de door de Europese Commissie bepaalde voorwaarden, vrijstellingen toestaan van de voormelde technische voorschriften waarop de voormelde overgangsbepalingen van toepassing zijn, als die voorschriften technisch moeilijk uitvoerbaar zijn of de toepassing ervan mogelijk onevenredige kosten vergt.
De Commissie van Deskundigen neemt de vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, op in het Uniebinnenvaartcertificaat.
De Commissie van Deskundigen neemt de vrijstellingen, vermeld in het eerste lid, op in het Uniebinnenvaartcertificaat.
Art.27. Après l'expiration de dispositions transitoires concernant les prescriptions techniques prévues [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 ]1, la Commission d'experts peut, aux conditions déterminées par la Commission européenne, accorder des exemptions des prescriptions techniques prévues faisant l'objet de ces dispositions transitoires, lorsque ces prescriptions sont techniquement difficiles à appliquer ou que leur application est susceptible d'entraîner des coûts disproportionnés.
La Commission d'experts précise les exemptions visées à l'alinéa 1er dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
La Commission d'experts précise les exemptions visées à l'alinéa 1er dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen
CHAPITRE IV. - Dispositions modificatives
Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 8 maart 2007 betreffende binnenschepen die ook voor niet-internationale zeereizen worden gebruikt
Section 1re. - Modifications de l'arrêté royal du 8 mars 2007 relatif aux bateaux de navigation intérieure qui sont aussi utilisés pour effectuer des voyages non internationaux par mer
Art.28. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 maart 2007 betreffende binnenschepen die ook voor niet-internationale zeereizen worden gebruikt, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 maart 2009, 13 maart 2011 en 7 mei 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt c) wordt vervangen door wat volgt:
"c) Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die tevens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
2° punt d) wordt vervangen door wat volgt:
"d) geannoteerd aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat": een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat als vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, dat conform de bepalingen van dit besluit geannoteerd is;".
1° punt c) wordt vervangen door wat volgt:
"c) Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die tevens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
2° punt d) wordt vervangen door wat volgt:
"d) geannoteerd aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat": een aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat als vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, dat conform de bepalingen van dit besluit geannoteerd is;".
Art.28. A l'article 1er de l'arrêté royal du 8 mars 2007 relatif aux bateaux de navigation intérieure qui sont aussi utilisés pour effectuer des voyages non internationaux par mer, modifié par les arrêtés royaux des 19 mars 2009, 13 mars 2011 et 7 mai 2015, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point c) est remplacé par ce qui suit :
" c) Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 jointe à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; " ;
2° le point d) est remplacé par ce qui suit :
" d) certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté " : un certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure tel que visé à l'article 9 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, qui est annoté conformément aux dispositions du présent arrêté ; ".
1° le point c) est remplacé par ce qui suit :
" c) Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 jointe à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; " ;
2° le point d) est remplacé par ce qui suit :
" d) certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté " : un certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure tel que visé à l'article 9 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, qui est annoté conformément aux dispositions du présent arrêté ; ".
Art.29. In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 maart 2009 en 4 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt a) wordt vervangen door wat volgt:
"a) van het Uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of het certificaat van onderzoek dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;";
2° punt b) wordt vervangen door wat volgt:
"b) van het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, dat daarvoor conform de bepalingen van dit besluit geannoteerd is; en".
1° punt a) wordt vervangen door wat volgt:
"a) van het Uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of het certificaat van onderzoek dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;";
2° punt b) wordt vervangen door wat volgt:
"b) van het aanvullend Uniebinnenvaartcertificaat, vermeld in artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, dat daarvoor conform de bepalingen van dit besluit geannoteerd is; en".
Art.29. A l'article 3 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux des 19 mars 2009 et 4 juillet 2011, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point a) est remplacé par ce qui suit :
" a) du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure tel que visé à l'article 9 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou du certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin ; " ;
2° le point b) est remplacé par ce qui suit :
" b) du certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure visé à l'article 9 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, annoté à cet effet conformément aux dispositions du présent arrêté ; et ".
1° le point a) est remplacé par ce qui suit :
" a) du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure tel que visé à l'article 9 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou du certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin ; " ;
2° le point b) est remplacé par ce qui suit :
" b) du certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure visé à l'article 9 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, annoté à cet effet conformément aux dispositions du présent arrêté ; et ".
Art.30. In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin worden de woorden "geannoteerd aanvullend communautair binnenvaartcertificaat" vervangen door de woorden "geannoteerd aanvullend Unie binnenvaartcertificaat";
2° in punt 1° wordt de zinsnede "koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" vervangen door de zinsnede "besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen".
1° in de inleidende zin worden de woorden "geannoteerd aanvullend communautair binnenvaartcertificaat" vervangen door de woorden "geannoteerd aanvullend Unie binnenvaartcertificaat";
2° in punt 1° wordt de zinsnede "koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" vervangen door de zinsnede "besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen".
Art.30. A l'article 5 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 19 mars 2009, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans la phrase introductive, les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté " ;
2° au point 1°, le membre de phrase " l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ".
1° dans la phrase introductive, les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté " ;
2° au point 1°, le membre de phrase " l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ".
Art.31. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de woorden "geannoteerde aanvullende communautaire certificaat" vervangen door de woorden "geannoteerde aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.31. Dans l'article 7 du même arrêté, les mots " certificat supplémentaire communautaire annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
Art.32. In hetzelfde besluit, wordt het opschrift van hoofdstuk II vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK II. - Bijzondere bepalingen betreffende de afgifte van het geannoteerde aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat".
"HOOFDSTUK II. - Bijzondere bepalingen betreffende de afgifte van het geannoteerde aanvullende Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.32. Dans le même arrêté, l'intitulé du chapitre II est remplacé par ce qui suit :
" CHAPITRE II. - Dispositions particulières relatives à la délivrance du certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
" CHAPITRE II. - Dispositions particulières relatives à la délivrance du certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
Art.33. In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" wordt vervangen door de zinsnede "besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen";
2° de woorden "communautair binnenvaartcertificaat" worden vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
1° de zinsnede "koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" wordt vervangen door de zinsnede "besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen";
2° de woorden "communautair binnenvaartcertificaat" worden vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.33. A l'article 8 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 19 mars 2009, les modifications suivantes sont apportées :
1° le membre de phrase " l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure " ;
2° les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
1° le membre de phrase " l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure " ;
2° les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
Art.34. In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" wordt vervangen door de zinsnede "besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen";
2° de woorden "communautair binnenvaartcertificaat" worden vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat";
3° de woorden "voor Onderzoek" worden vervangen door de woorden "van Deskundigen;".
1° de zinsnede "koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" wordt vervangen door de zinsnede "besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen";
2° de woorden "communautair binnenvaartcertificaat" worden vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat";
3° de woorden "voor Onderzoek" worden vervangen door de woorden "van Deskundigen;".
Art.34. A l'article 9 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 19 mars 2009, les modifications suivantes sont apportées :
1° le membre de phrase " l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure " ;
2° les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté " ;
3° les mots " de Visite " sont remplacés par les mots " d'experts ; ".
1° le membre de phrase " l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure " ;
2° les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté " ;
3° les mots " de Visite " sont remplacés par les mots " d'experts ; ".
Art.35. In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "13 van het koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" wordt vervangen door de zinsnede "11, eerste lid, b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen";
2° de woorden "voor Onderzoek" worden vervangen door de woorden "van Deskundigen";
3° de woorden "communautair binnenvaartcertificaat" worden telkens vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
1° de zinsnede "13 van het koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen" wordt vervangen door de zinsnede "11, eerste lid, b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen";
2° de woorden "voor Onderzoek" worden vervangen door de woorden "van Deskundigen";
3° de woorden "communautair binnenvaartcertificaat" worden telkens vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.35. A l'article 10 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 19 mars 2009, les modifications suivantes sont apportées :
1° le membre de phrase " 13 de l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " 11, alinéa 1er, b) de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure " ;
2° les mots " de Visite " sont remplacés par les mots " d'experts " ;
3° les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
1° le membre de phrase " 13 de l'arrêté royal du 1er juin 1993 établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure " est remplacé par le membre de phrase " 11, alinéa 1er, b) de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure " ;
2° les mots " de Visite " sont remplacés par les mots " d'experts " ;
3° les mots " certificat communautaire supplémentaire pour les bateaux de la navigation intérieure annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
Art.36. In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden "communautair certificaat" vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.36. Dans l'article 11 du même arrêté, les mots " certificat communautaire supplémentaire annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
Art.37. In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de woorden "communautaire certificaat" vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.37. Dans l'article 12 du même arrêté, les mots " certificat supplémentaire communautaire annoté " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure annoté ".
Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk
Section 2. - Modifications de l'arrêté royal du 9 mars 2007 portant les prescriptions d'équipage sur les voies navigables du Royaume
Art.38. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 maart 2007 houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 november 2001 en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 2° worden punt a) en punt b) vervangen door wat volgt:
"a) het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;
b) het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform Richtlijn nr. 2016/1629 EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;";
2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt:
"3° Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
3° punt 23° wordt vervangen door wat volgt:
"23° stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten met een lengte op de waterlijn van minder dan 25 meter, dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) de vertreklocatie is gelegen in een stadskern;
b) de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en dat alleen binnenwateren van zone 4 omvat;
c) de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur.".
1° in punt 2° worden punt a) en punt b) vervangen door wat volgt:
"a) het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;
b) het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform Richtlijn nr. 2016/1629 EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;";
2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt:
"3° Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
3° punt 23° wordt vervangen door wat volgt:
"23° stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten met een lengte op de waterlijn van minder dan 25 meter, dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
a) de vertreklocatie is gelegen in een stadskern;
b) de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en dat alleen binnenwateren van zone 4 omvat;
c) de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur.".
Art.38. A l'article 1er de l'arrêté royal du 9 mars 2007 portant les prescriptions d'équipage sur les voies navigables du Royaume, remplacé par l'arrêté royal du 30 novembre 2001 et l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 juillet 2015, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le point 2°, les points a) et b) sont remplacés par ce qui suit :
" a) le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou;
b) le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à la directive 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou; " ;
2° le point 3° est remplacé par ce qui suit :
" 3° Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure; "
3° le point 23° est remplacé par ce qui suit :
" 23° bateau de promenade urbaine : un bateau d'excursions journalières avec une longueur de flottaison inférieure à 25 mètres, destiné exclusivement aux excursions qui satisfont aux conditions suivantes :
a) le lieu de départ est situé dans un centre urbain ;
b) l'excursion se déroule dans une zone de navigation délimitée par la Commission d'experts et comprenant uniquement des voies d'eau intérieures de la zone 4 ;
c) le temps maximal de navigation ininterrompue ne dépasse pas 2 heures. ".
1° dans le point 2°, les points a) et b) sont remplacés par ce qui suit :
" a) le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou;
b) le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à la directive 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou; " ;
2° le point 3° est remplacé par ce qui suit :
" 3° Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure; "
3° le point 23° est remplacé par ce qui suit :
" 23° bateau de promenade urbaine : un bateau d'excursions journalières avec une longueur de flottaison inférieure à 25 mètres, destiné exclusivement aux excursions qui satisfont aux conditions suivantes :
a) le lieu de départ est situé dans un centre urbain ;
b) l'excursion se déroule dans une zone de navigation délimitée par la Commission d'experts et comprenant uniquement des voies d'eau intérieures de la zone 4 ;
c) le temps maximal de navigation ininterrompue ne dépasse pas 2 heures. ".
Art.39. In artikel 15, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, worden de woorden "communautair certificaat" vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.39. Dans l'article 15, § 2 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 30 novembre 2011, les mots " certificat communautaire " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ".
Art.40. In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, j), worden de woorden "communautair certificaat" vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat";
2° in paragraaf 2 worden de woorden "Commissie voor Onderzoek" vervangen door de woorden "Commissie van Deskundigen".
1° in paragraaf 1, j), worden de woorden "communautair certificaat" vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat";
2° in paragraaf 2 worden de woorden "Commissie voor Onderzoek" vervangen door de woorden "Commissie van Deskundigen".
Art.40. A l'article 16 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 30 novembre 2011, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 1er, j) les mots " certificat communautaire " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure " ;
2° dans le paragraphe 2 les mots " Commission de Visite " sont remplacés par les mots " Commission d'experts ".
1° dans le paragraphe 1er, j) les mots " certificat communautaire " sont remplacés par les mots " certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure " ;
2° dans le paragraphe 2 les mots " Commission de Visite " sont remplacés par les mots " Commission d'experts ".
Art.41. In artikel 19/1, 24/1 en 25/3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, wordt de zinsnede "het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen" telkens vervangen door de zinsnede "het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;".
Art.41. Dans les articles 19/1, 24/1 et 25/3 du même arrêté, insérés par l'arrêté royal du 30 novembre 2011, le membre de phrase " l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure " est chaque fois remplacé par le membre de phrase " l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; ".
Art.42. Artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2011, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 28. De Commissie van Deskundigen kan, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met IXbis, niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming.
De Commissie van Deskundigen kan bij uitzondering tijdelijke afwijkingen toestaan.
De Commissie van Deskundigen kan, als ze dat nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen.".
"Art. 28. De Commissie van Deskundigen kan, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met IXbis, niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming.
De Commissie van Deskundigen kan bij uitzondering tijdelijke afwijkingen toestaan.
De Commissie van Deskundigen kan, als ze dat nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen.".
Art.42. L'article 28 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 30 novembre 2011, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 28. La Commission d'experts peut, pour les bateaux auxquels les chapitres V à IXbis ne s'appliquent pas, déterminer l'équipage nécessaire à bord pendant la navigation en fonction de leur taille, de leur construction, de leur aménagement et de leur destination.
La Commission d'experts peut, à titre exceptionnel, accorder des dérogations temporaires.
La Commission d'experts peut, si elle l'estime nécessaire pour assurer la sécurité, fixer un équipage minimum plus élevé. ".
" Art. 28. La Commission d'experts peut, pour les bateaux auxquels les chapitres V à IXbis ne s'appliquent pas, déterminer l'équipage nécessaire à bord pendant la navigation en fonction de leur taille, de leur construction, de leur aménagement et de leur destination.
La Commission d'experts peut, à titre exceptionnel, accorder des dérogations temporaires.
La Commission d'experts peut, si elle l'estime nécessaire pour assurer la sécurité, fixer un équipage minimum plus élevé. ".
Afdeling 3. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot vaststelling van de tarieven van de retributies voor prestaties inzake het certificeren van vaartuigen voor de binnenvaart
Section 3. - Modifications de l'arrêté royal du 7 décembre 2007 fixant les tarifs des rétributions pour les prestations concernant les certifications des bâtiments de navigation intérieure
Art.43. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 december 2007 tot vaststelling van de tarieven van de retributies voor prestaties inzake het certificeren van vaartuigen voor de binnenvaart, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009 en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt:
"5° certificaat van onderzoek: een certificaat dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;";
2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt:
"6° Uniebinnenvaartcertificaat: een certificaat als vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
3° punt 7° wordt vervangen door wat volgt:
"7° klassecertificaat: een certificaat of een verklaring afgegeven door een erkend classificatiebureau als vermeld in artikel 22 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
4° in punt 8° wordt de zinsnede "Commissie voor Onderzoek van Rijnschepen, opgericht bij toepassing van de bepalingen van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1976" vervangen door de zinsnede "de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen".
1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt:
"5° certificaat van onderzoek: een certificaat dat is afgegeven conform artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte;";
2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt:
"6° Uniebinnenvaartcertificaat: een certificaat als vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
3° punt 7° wordt vervangen door wat volgt:
"7° klassecertificaat: een certificaat of een verklaring afgegeven door een erkend classificatiebureau als vermeld in artikel 22 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;";
4° in punt 8° wordt de zinsnede "Commissie voor Onderzoek van Rijnschepen, opgericht bij toepassing van de bepalingen van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1976" vervangen door de zinsnede "de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen".
Art.43. A l'article 1er de l'arrêté royal du 7 décembre 2007 fixant les tarifs des rétributions pour les prestations concernant les certifications des bâtiments de navigation intérieure, modifié par l'arrêté royal du 19 mars 2009 et l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 juillet 2015, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 5° est remplacé par ce qui suit :
" 5° certificat de visite : un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin ; " ;
2° le point 6° est remplacé par ce qui suit :
" 6° certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure : un certificat tel que visé à l'article 6 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; " ;
3° le point 7° est remplacé par ce qui suit :
" 7° certificat de classification : un certificat ou une déclaration qui a été délivré par une société de classification agréée telle que visée à l'article 22 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; " ;
4° au point 8°, le membre de phrase " la Commission de Visite des Bateaux du Rhin instaurée en application des dispositions du Règlement de visite des bateaux du Rhin, approuvé par l'arrêté royal du 30 mars 1976 " est remplacé par le membre de phrase " la Commission d'experts au sens de l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ".
1° le point 5° est remplacé par ce qui suit :
" 5° certificat de visite : un certificat délivré au titre de l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin ; " ;
2° le point 6° est remplacé par ce qui suit :
" 6° certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure : un certificat tel que visé à l'article 6 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; " ;
3° le point 7° est remplacé par ce qui suit :
" 7° certificat de classification : un certificat ou une déclaration qui a été délivré par une société de classification agréée telle que visée à l'article 22 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ; " ;
4° au point 8°, le membre de phrase " la Commission de Visite des Bateaux du Rhin instaurée en application des dispositions du Règlement de visite des bateaux du Rhin, approuvé par l'arrêté royal du 30 mars 1976 " est remplacé par le membre de phrase " la Commission d'experts au sens de l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ".
Art.44. In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "Commissie voor Onderzoek van Rijnschepen opgericht bij toepassing van de bepalingen van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 30 maart 1976" vervangen door de zinsnede "de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen".
Art.44. A l'article 2 du même arrêté, le membre de phrase " Commission de Visite des Bateaux du Rhin instaurée en application des dispositions du Règlement de visite des bateaux du Rhin, approuvé par l'arrêté royal du 30 mars 1976 " est remplacé par le membre de phrase " Commission d'experts au sens de l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ".
Art.45. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.45. L'article 5 du même arrêté est abrogé.
Art.46. In de bijlage van hetzelfde besluit worden de woorden "communautair certificaat" telkens vervangen door het woord "Uniebinnenvaartcertificaat".
Art.46. Dans l'annexe du même arrêté, les mots " certificat communautaire " sont chaque fois remplacés par les mots " certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ".
Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk
Section 4. - Modification de l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume
Art.47. In artikel 4.07 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2017, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1 wordt vervangen door wat volgt:
"1. Een schip is uitgerust met een Inland AIS-apparaat als vermeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) of artikel 7.06, derde lid, van bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen. Het Inland AIS-apparaat functioneert goed.
De eerste volzin geldt niet voor de volgende schepen:
1° de schepen van duwstellen en gekoppelde samenstellen, met uitzondering van het schip dat hoofdzakelijk voor het voortbewegen zorgt;
2° de kleine schepen, met uitzondering van:
a) de schepen van de politie die met een radarapparaat zijn uitgerust;
b) de schepen die van een certificaat zijn voorzien conform het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) of van een certificaat dat krachtens dat reglement als gelijkwaardig erkend is;
3° de duwbakken zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging;
4° de drijvende werktuigen en pontons zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging;
5° de stadsrondvaartboten als vermeld in bijlage 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen, als ze zich alleen op de routes van de rondvaart begeven.";
2° punt 6 wordt vervangen door wat volgt:
"6. Een klein schip dat AIS gebruikt, mag uitsluitend een Inland AIS-apparaat als vermeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn(ROSR) of bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen, een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A of een AIS-apparaat van klasse B gebruiken. Het AIS-apparaat functioneert goed en de in het AIS-apparaat ingevoerde gegevens komen op ieder moment overeen met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel.".
1° punt 1 wordt vervangen door wat volgt:
"1. Een schip is uitgerust met een Inland AIS-apparaat als vermeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) of artikel 7.06, derde lid, van bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen. Het Inland AIS-apparaat functioneert goed.
De eerste volzin geldt niet voor de volgende schepen:
1° de schepen van duwstellen en gekoppelde samenstellen, met uitzondering van het schip dat hoofdzakelijk voor het voortbewegen zorgt;
2° de kleine schepen, met uitzondering van:
a) de schepen van de politie die met een radarapparaat zijn uitgerust;
b) de schepen die van een certificaat zijn voorzien conform het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) of van een certificaat dat krachtens dat reglement als gelijkwaardig erkend is;
3° de duwbakken zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging;
4° de drijvende werktuigen en pontons zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging;
5° de stadsrondvaartboten als vermeld in bijlage 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen, als ze zich alleen op de routes van de rondvaart begeven.";
2° punt 6 wordt vervangen door wat volgt:
"6. Een klein schip dat AIS gebruikt, mag uitsluitend een Inland AIS-apparaat als vermeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn(ROSR) of bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften van binnenschepen, een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A of een AIS-apparaat van klasse B gebruiken. Het AIS-apparaat functioneert goed en de in het AIS-apparaat ingevoerde gegevens komen op ieder moment overeen met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel.".
Art.47. A l'article 4.07 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 novembre 2017, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 1 est remplacé par la disposition suivante :
" 1. Les bâtiments doivent être équipés d'un appareil AIS Intérieur conforme à l'article 7.06, alinéa 3, du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) ou à l'article 7.06, alinéa 3, de l'annexe 2 à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure. L'appareil AIS Intérieur fonctionne correctement.
La première phrase ne s'applique pas aux bâtiments suivants :
1° aux bâtiments de convois poussés et de formations à couple, à l'exception du bâtiment qui assure la propulsion principale ;
2° aux menues embarcations, à l'exception des :
a) bâtiments de police équipés d'un appareil radar ;
b) bâtiments possédant un certificat conformément au Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) ou un certificat réputé équivalent conformément à ce règlement ;
3° aux barges de poussage sans système de propulsion mécanique propre ;
4° aux engins flottants et pontons dépourvus de moyens mécaniques de propulsion propre ;
5° aux bateaux de promenade urbaine tels que visés à l'annexe 5 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, s'ils ne naviguent que sur les parcours de la promenade en bateau. " ;
2° le point 6 est remplacé par la disposition suivante :
" 6. Les menues embarcations utilisant l'AIS peuvent utiliser uniquement un appareil AIS Intérieur tel que visé à l'article 7.06, alinéa 3, du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) ou à l'annexe 2 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, un appareil AIS de classe A ou un appareil AIS de classe B, possédant une autorisation type conformément aux prescriptions de l'IMO. L'appareil AIS fonctionne correctement et les données saisies dans l'appareil AIS correspondent à tout moment aux données réelles du bateau ou du convoi. ".
1° le point 1 est remplacé par la disposition suivante :
" 1. Les bâtiments doivent être équipés d'un appareil AIS Intérieur conforme à l'article 7.06, alinéa 3, du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) ou à l'article 7.06, alinéa 3, de l'annexe 2 à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure. L'appareil AIS Intérieur fonctionne correctement.
La première phrase ne s'applique pas aux bâtiments suivants :
1° aux bâtiments de convois poussés et de formations à couple, à l'exception du bâtiment qui assure la propulsion principale ;
2° aux menues embarcations, à l'exception des :
a) bâtiments de police équipés d'un appareil radar ;
b) bâtiments possédant un certificat conformément au Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) ou un certificat réputé équivalent conformément à ce règlement ;
3° aux barges de poussage sans système de propulsion mécanique propre ;
4° aux engins flottants et pontons dépourvus de moyens mécaniques de propulsion propre ;
5° aux bateaux de promenade urbaine tels que visés à l'annexe 5 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, s'ils ne naviguent que sur les parcours de la promenade en bateau. " ;
2° le point 6 est remplacé par la disposition suivante :
" 6. Les menues embarcations utilisant l'AIS peuvent utiliser uniquement un appareil AIS Intérieur tel que visé à l'article 7.06, alinéa 3, du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) ou à l'annexe 2 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, un appareil AIS de classe A ou un appareil AIS de classe B, possédant une autorisation type conformément aux prescriptions de l'IMO. L'appareil AIS fonctionne correctement et les données saisies dans l'appareil AIS correspondent à tout moment aux données réelles du bateau ou du convoi. ".
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
CHAPITRE V. - Dispositions finales
Art.48. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het koninklijk besluit van 30 maart 1976 houdende goedkeuring van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, het laatst gewijzigd bij 21 februari 1995;
2° het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2017.
1° het koninklijk besluit van 30 maart 1976 houdende goedkeuring van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen, het laatst gewijzigd bij 21 februari 1995;
2° het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2017.
Art.48. Les réglementations suivantes sont abrogées :
1° l'arrêté royal du 30 mars 1976 approuvant le Règlement de visite des bateaux du Rhin, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 21 février 1995 ;
2° l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 novembre 2017.
1° l'arrêté royal du 30 mars 1976 approuvant le Règlement de visite des bateaux du Rhin, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 21 février 1995 ;
2° l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 novembre 2017.
Art.49. Documenten die onder dit besluit vallen en die zijn afgegeven voor 7 oktober 2018 met toepassing van Richtlijn 2006/87/EG door de bevoegde instanties van de lidstaten, blijven geldig tot de geldigheidsduur ervan verstrijkt.
Art.49. Les documents qui relèvent de l'application du présent arrêté et qui ont été délivrés avant le 7 octobre 2018 par les autorités compétentes des Etats membres conformément à la directive 2006/87/CE restent valables jusqu'à leur date d'expiration.
Art.50. Voor vaartuigen die uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad, maar die conform artikel 4, § 2, van dit besluit, onder de toepassing van dit besluit vallen, wordt het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven na een technisch inspectie om na te gaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd ]1. Die technische inspectie wordt verricht na het verstrijken van het huidige certificaat van het vaartuig, en uiterlijk op 30 december 2018.
Als het vaartuig niet voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, wordt daarvan melding gemaakt in het Uniebinnenvaartcertificaat. Als de Commissie van Deskundigen van oordeel is dat die tekortkomingen geen kennelijk gevaar opleveren, kunnen de vaartuigen, vermeld in het eerste lid, in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die zijn gecertificeerd als niet in overeenstemming met de voorschriften, zijn vervangen of aangepast, waarna die onderdelen of ruimten moeten voldoen aan de technische voorschriften, vermeld in bijlage 2 en 7, die bij dit besluit zijn gevoegd.
De vervanging van bestaande onderdelen door identieke onderdelen of technologisch en qua design gelijkwaardige onderdelen bij normale herstel- en onderhoudswerkzaamheden wordt niet beschouwd als vervanging of aanpassing als vermeld in het tweede lid.
Er is sprake van kennelijk gevaar als vermeld in het tweede lid, als de voorschriften in verband met de structurele deugdelijkheid, de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken van het vaartuig conform de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, in het geding zijn. De vrijstellingen waarin is voorzien in de technische voorschriften, vermeld in bijlage 2 en 7, die bij dit besluit zijn gevoegd, mogen niet worden aangemerkt als tekortkomingen die een kennelijk gevaar vormen.
Als het vaartuig niet voldoet aan de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, wordt daarvan melding gemaakt in het Uniebinnenvaartcertificaat. Als de Commissie van Deskundigen van oordeel is dat die tekortkomingen geen kennelijk gevaar opleveren, kunnen de vaartuigen, vermeld in het eerste lid, in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die zijn gecertificeerd als niet in overeenstemming met de voorschriften, zijn vervangen of aangepast, waarna die onderdelen of ruimten moeten voldoen aan de technische voorschriften, vermeld in bijlage 2 en 7, die bij dit besluit zijn gevoegd.
De vervanging van bestaande onderdelen door identieke onderdelen of technologisch en qua design gelijkwaardige onderdelen bij normale herstel- en onderhoudswerkzaamheden wordt niet beschouwd als vervanging of aanpassing als vermeld in het tweede lid.
Er is sprake van kennelijk gevaar als vermeld in het tweede lid, als de voorschriften in verband met de structurele deugdelijkheid, de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken van het vaartuig conform de technische voorschriften, vermeld in [1 [2 ES-TRIN 2023/1]2 en bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd]1, in het geding zijn. De vrijstellingen waarin is voorzien in de technische voorschriften, vermeld in bijlage 2 en 7, die bij dit besluit zijn gevoegd, mogen niet worden aangemerkt als tekortkomingen die een kennelijk gevaar vormen.
Art.50. Pour les bâtiments exclus du champ d'application de la directive 82/714/CEE du Conseil mais relevant du champ d'application du présent arrêté conformément à l'article 4, § 2, du présent arrêté, le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est délivré à la suite d'une inspection technique visant à vérifier si le bâtiment répond aux prescriptions techniques énoncées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté ]1. Cette inspection technique est effectuée après l'expiration du certificat en cours du bâtiment, et au plus tard le 30 décembre 2018.
Tout non-respect des prescriptions techniques visées aux annexes 2 et 7 du présent arrêté est indiqué dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure. Lorsque la Commission d'experts estime que ces manquements ne constituent pas un danger manifeste, les bâtiments visés à l'alinéa 1er peuvent continuer à naviguer jusqu'au remplacement ou à l'adaptation des pièces ou parties du bâtiment certifiés non conformes auxdites prescriptions, après quoi ces pièces ou parties doivent satisfaire aux prescriptions techniques visées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1.
Le remplacement de pièces existantes par des pièces identiques ou par des pièces de technologie et de conception équivalentes lors de réparations et d'entretiens de routine n'est pas considéré comme un remplacement ou une adaptation au sens de l'alinéa 2.
L'existence d'un danger manifeste au sens de l'alinéa 2 est présumée, notamment lorsque les prescriptions concernant la solidité structurelle, la navigation ou la manoeuvrabilité ou des caractéristiques spéciales du bâtiment conformément aux prescriptions techniques visées [1 dans ES-TRIN 2021/1 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1 ne sont pas respectées. Les exemptions des prescriptions techniques visées aux annexes 2 et 7 ne sont pas à considérer comme des manquements représentant un danger manifeste.
Tout non-respect des prescriptions techniques visées aux annexes 2 et 7 du présent arrêté est indiqué dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure. Lorsque la Commission d'experts estime que ces manquements ne constituent pas un danger manifeste, les bâtiments visés à l'alinéa 1er peuvent continuer à naviguer jusqu'au remplacement ou à l'adaptation des pièces ou parties du bâtiment certifiés non conformes auxdites prescriptions, après quoi ces pièces ou parties doivent satisfaire aux prescriptions techniques visées [1 dans [2 ES-TRIN 2023/1 ]2 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1.
Le remplacement de pièces existantes par des pièces identiques ou par des pièces de technologie et de conception équivalentes lors de réparations et d'entretiens de routine n'est pas considéré comme un remplacement ou une adaptation au sens de l'alinéa 2.
L'existence d'un danger manifeste au sens de l'alinéa 2 est présumée, notamment lorsque les prescriptions concernant la solidité structurelle, la navigation ou la manoeuvrabilité ou des caractéristiques spéciales du bâtiment conformément aux prescriptions techniques visées [1 dans ES-TRIN 2021/1 et à l'annexe 7 jointe au présent arrêté]1 ne sont pas respectées. Les exemptions des prescriptions techniques visées aux annexes 2 et 7 ne sont pas à considérer comme des manquements représentant un danger manifeste.
Art.51. Tijdelijke voorschriften die zijn vastgesteld conform artikel 1.06 van bijlage II bij het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen, zoals van kracht op 6 oktober 2018, blijven geldig tot de geldigheidsduur ervan verstrijkt.
Art.51. Les prescriptions temporaires adoptées conformément à l'article 1.06 de l'annexe II à l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure, telles qu'en vigueur le 6 octobre 2018 restent valables jusqu'à leur date d'expiration.
Art.52. Dit besluit treedt in werking op 7 oktober 2018.
Art.52. Le présent arrêté entre en vigueur le 7 octobre 2018.
Art.53. De Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.53. Le Ministre flamand ayant la politique de la mobilité, les travaux publics et les transports dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage 1. Lijst van de binnenwateren in het Vlaamse Gewest:
a) Zones 1, 2, 3 en 4:
ZONE 1
Geen
ZONE 2
Geen
ZONE 3
De Zeeschelde beneden Antwerpen.
ZONE 4
Het gehele Vlaamse net, met uitzondering van de binnenwateren van zone 3.
b) Zone R: de onder a) bedoelde waterwegen waarvoor certificaten dienen te worden afgegeven overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte
a) Zones 1, 2, 3 en 4:
ZONE 1
Geen
ZONE 2
Geen
ZONE 3
De Zeeschelde beneden Antwerpen.
ZONE 4
Het gehele Vlaamse net, met uitzondering van de binnenwateren van zone 3.
b) Zone R: de onder a) bedoelde waterwegen waarvoor certificaten dienen te worden afgegeven overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte
Art. N1. Annexe 1re. Liste des voies d'eau intérieures en Région flamande
a) Zones 1, 2, 3 et 4 :
ZONE 1
Aucune
ZONE 2
Aucune
ZONE 3
L'Escaut maritime en aval de la rade d'Anvers.
ZONE 4
Tout le réseau flamand, à l'exception des voies d'eau de la zone 3.
b) Zone R : les voies d'eau visées au point a) pour lesquelles des certificats doivent être délivrés conformément à l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin
a) Zones 1, 2, 3 et 4 :
ZONE 1
Aucune
ZONE 2
Aucune
ZONE 3
L'Escaut maritime en aval de la rade d'Anvers.
ZONE 4
Tout le réseau flamand, à l'exception des voies d'eau de la zone 3.
b) Zone R : les voies d'eau visées au point a) pour lesquelles des certificats doivent être délivrés conformément à l'article 22 de la Convention révisée pour la navigation du Rhin
Art. N3. Bijlage 3. Aanvullende technische voorschriften die in het Vlaams Gewest waterwegen van de zone 2 bevaren:
Hoofdstuk I Bijkomende bepalingen voor alle vaartuigen die waterwegen van de zone 2 in Vlaanderen bevaren (zonder inhoud)
Hoofdstuk II Bijkomende bepalingen voor passagiersvaartuigen die waterwegen van de zone 2 in Vlaanderen bevaren (zonder inhoud)
Hoofdstuk I Bijkomende bepalingen voor alle vaartuigen die waterwegen van de zone 2 in Vlaanderen bevaren (zonder inhoud)
Hoofdstuk II Bijkomende bepalingen voor passagiersvaartuigen die waterwegen van de zone 2 in Vlaanderen bevaren (zonder inhoud)
Art. N3. Annexe 3. Prescriptions techniques supplémentaires applicables aux bâtiments naviguant en Région flamande sur les voies d'eau de la zone 2 :
Chapitre I Dispositions supplémentaires pour tous les bâtiments naviguant sur les voies d'eau de la zone 2 en Flandre (sans objet)
Chapitre II Dispositions supplémentaires pour les bateaux à passagers naviguant sur les voies d'eau de la zone 2 en Flandre (sans objet)
Chapitre I Dispositions supplémentaires pour tous les bâtiments naviguant sur les voies d'eau de la zone 2 en Flandre (sans objet)
Chapitre II Dispositions supplémentaires pour les bateaux à passagers naviguant sur les voies d'eau de la zone 2 en Flandre (sans objet)
Art. N4. Bijlage 4. Afwijkingen voor vaartuigen die in het Vlaams Gewest uitsluitend waterwegen van de zones 3 en 4 bevaren:
Hoofdstuk I Algemene bepaling Artikel 1.01 Toepasselijkheid van bijlage 2
De bepalingen van [1 ES-TRIN 2023/1]1 zijn van toepassing, behoudens de artikelen vermeld in deze bijlage.
Hoofdstuk II Afwijkingen voor alle vaartuigen die uitsluitend waterwegen van de zone 4 in Vlaanderen bevaren Artikel 2.01 Snelheid vooruit varen
In afwijking van de bepalingen in bijlage 2, artikel 5.06, lid 1 geldt voor schepen en samenstellen die uitsluitend de binnenwateren in de zones 4 in België bevaren dat zij een snelheid ten opzichte van het water van ten minste 11 km/u moeten kunnen bereiken. Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig heeft een beperkte snelheid ten opzichte van het water zoals bepaald in artikel 2.01 van Bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.".
Artikel 2.02 Vrij zicht
In afwijking van de bepalingen in bijlage 2, artikel 7.02, lid 2 voor vaartuigen die uitsluitend waterwegen in de zones 3 en 4 in België varen, geldt dat de dode hoek voor de boeg van het lege schip met halve voorraden en zonder ballast voor de roerganger over een cirkelboog vanaf dwarsscheeps aan de ene zijde over midscheeps voor naar dwarsscheeps aan de andere zijde niet meer mag zijn dan 250 m tot het wateroppervlak. Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig heeft een beperkt vrij zicht vanuit het stuurhuis zoals bepaald in artikel 2.02 van Bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.".
Artikel 2.03 Bijboten
Een vaartuig die uitsluitend de binnenwateren in de zones 4 in België bevaart, hoeft geen bijboot te hebben indien het vaartuig beschikt over een reddingsvlot als vermeld in bijlage 2 artikel 19.09, vijfde lid.
De Commissie van Deskundigen kan voor vaartuigen die uitsluitend binnenwateren in de zones 4 in België bevaren, andere gemeenschappelijke reddingsmiddelen toestaan wanneer het vaartuig niet over de bijboot beschikt, op voorwaarde dat de algemene veiligheid van de bemanning hierdoor niet in het gedrang komt.
Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig beschikt over de volgende gemeenschappelijke reddingsmiddelen zoals bepaald in artikel 2.03 van Bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen: ".
Hoofdstuk I Algemene bepaling Artikel 1.01 Toepasselijkheid van bijlage 2
De bepalingen van [1 ES-TRIN 2023/1]1 zijn van toepassing, behoudens de artikelen vermeld in deze bijlage.
Hoofdstuk II Afwijkingen voor alle vaartuigen die uitsluitend waterwegen van de zone 4 in Vlaanderen bevaren Artikel 2.01 Snelheid vooruit varen
In afwijking van de bepalingen in bijlage 2, artikel 5.06, lid 1 geldt voor schepen en samenstellen die uitsluitend de binnenwateren in de zones 4 in België bevaren dat zij een snelheid ten opzichte van het water van ten minste 11 km/u moeten kunnen bereiken. Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig heeft een beperkte snelheid ten opzichte van het water zoals bepaald in artikel 2.01 van Bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.".
Artikel 2.02 Vrij zicht
In afwijking van de bepalingen in bijlage 2, artikel 7.02, lid 2 voor vaartuigen die uitsluitend waterwegen in de zones 3 en 4 in België varen, geldt dat de dode hoek voor de boeg van het lege schip met halve voorraden en zonder ballast voor de roerganger over een cirkelboog vanaf dwarsscheeps aan de ene zijde over midscheeps voor naar dwarsscheeps aan de andere zijde niet meer mag zijn dan 250 m tot het wateroppervlak. Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig heeft een beperkt vrij zicht vanuit het stuurhuis zoals bepaald in artikel 2.02 van Bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen.".
Artikel 2.03 Bijboten
Een vaartuig die uitsluitend de binnenwateren in de zones 4 in België bevaart, hoeft geen bijboot te hebben indien het vaartuig beschikt over een reddingsvlot als vermeld in bijlage 2 artikel 19.09, vijfde lid.
De Commissie van Deskundigen kan voor vaartuigen die uitsluitend binnenwateren in de zones 4 in België bevaren, andere gemeenschappelijke reddingsmiddelen toestaan wanneer het vaartuig niet over de bijboot beschikt, op voorwaarde dat de algemene veiligheid van de bemanning hierdoor niet in het gedrang komt.
Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig beschikt over de volgende gemeenschappelijke reddingsmiddelen zoals bepaald in artikel 2.03 van Bijlage 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen: ".
Modifications
Art. N4. Annexe 4. Dérogations pour bâtiments naviguant en Région flamande exclusivement sur les voies d'eau des zones 3 et 4 :
Chapitre I Disposition générale Article 1.01 Applicabilité de [1 ES-TRIN 2023/1 ]1
Les dispositions de [1 ES-TRIN 2023/1 ]1 sont d'application, à l'exception des articles visés à la présente annexe.
Chapitre II Dérogations pour tous les bâtiments naviguant exclusivement sur les voies d'eau de la zone 4 en Flandre Article 2.01 Vitesse en marche avant
Par dérogation aux dispositions de l'annexe 2, article 5.06, alinéa 1er, les bateaux et convois naviguant exclusivement sur les voies d'eau intérieures des zones 4 en Belgique doivent atteindre une vitesse par rapport à l'eau de 11 km/h au moins. Si tel est le cas, la Commission d'experts indique sous le numéro 52 dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure :
" Le bâtiment navigue à vitesse réduite par rapport à l'eau comme le prévoit l'article 2.01 de l'Annexe 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure. ".
Article 2.02 Vue dégagée
Par dérogation aux dispositions de [1 ES-TRIN 2023/1 ]1, article 7.02, alinéa 2 pour bâtiments naviguant exclusivement sur les voies d'eau des zones 3 et 4 en Belgique, pour l'homme de barre, la zone de non-visibilité devant le bateau à l'état lège avec la moitié des approvisionnements mais sans ballast ne doit pas excéder 250 m, suivant un arc reliant le travers de chaque côté du bateau à l'avant du bateau pour tout ce qui se trouve au niveau de l'eau. Si tel est le cas, la Commission d'experts indique sous le numéro 52 dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure :
" Le bâtiment a une vue dégagée limitée à partir de la timonerie comme le prévoit l'article 2.02, de l'Annexe 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure. ".
Article 02.03 Canots
Un bâtiment naviguant exclusivement sur les voies d'eau des zones 4 en Belgique ne doit pas être équipé d'un canot si le bâtiment dispose d'un radeau de sauvetage tel que visé à [1 ES-TRIN 2023/1 ]1 l'article 19.09, alinéa 5.
La Commission d'experts peut autoriser d'autres moyens de sauvetage collectifs pour les bâtiments naviguant exclusivement sur les voies d'eau intérieures dans les zones 4 en Belgique, si le bâtiment ne dispose pas d'un canot, à condition que la sécurité générale de l'équipage ne soit pas ainsi compromise.
Si tel est le cas, la Commission d'experts indique sous le numéro 52 dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure :
" Le bâtiment dispose des moyens de sauvetage collectifs suivants comme le prévoit l'article 02.03, de l'Annexe 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure : ".
Chapitre I Disposition générale Article 1.01 Applicabilité de [1 ES-TRIN 2023/1 ]1
Les dispositions de [1 ES-TRIN 2023/1 ]1 sont d'application, à l'exception des articles visés à la présente annexe.
Chapitre II Dérogations pour tous les bâtiments naviguant exclusivement sur les voies d'eau de la zone 4 en Flandre Article 2.01 Vitesse en marche avant
Par dérogation aux dispositions de l'annexe 2, article 5.06, alinéa 1er, les bateaux et convois naviguant exclusivement sur les voies d'eau intérieures des zones 4 en Belgique doivent atteindre une vitesse par rapport à l'eau de 11 km/h au moins. Si tel est le cas, la Commission d'experts indique sous le numéro 52 dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure :
" Le bâtiment navigue à vitesse réduite par rapport à l'eau comme le prévoit l'article 2.01 de l'Annexe 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure. ".
Article 2.02 Vue dégagée
Par dérogation aux dispositions de [1 ES-TRIN 2023/1 ]1, article 7.02, alinéa 2 pour bâtiments naviguant exclusivement sur les voies d'eau des zones 3 et 4 en Belgique, pour l'homme de barre, la zone de non-visibilité devant le bateau à l'état lège avec la moitié des approvisionnements mais sans ballast ne doit pas excéder 250 m, suivant un arc reliant le travers de chaque côté du bateau à l'avant du bateau pour tout ce qui se trouve au niveau de l'eau. Si tel est le cas, la Commission d'experts indique sous le numéro 52 dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure :
" Le bâtiment a une vue dégagée limitée à partir de la timonerie comme le prévoit l'article 2.02, de l'Annexe 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure. ".
Article 02.03 Canots
Un bâtiment naviguant exclusivement sur les voies d'eau des zones 4 en Belgique ne doit pas être équipé d'un canot si le bâtiment dispose d'un radeau de sauvetage tel que visé à [1 ES-TRIN 2023/1 ]1 l'article 19.09, alinéa 5.
La Commission d'experts peut autoriser d'autres moyens de sauvetage collectifs pour les bâtiments naviguant exclusivement sur les voies d'eau intérieures dans les zones 4 en Belgique, si le bâtiment ne dispose pas d'un canot, à condition que la sécurité générale de l'équipage ne soit pas ainsi compromise.
Si tel est le cas, la Commission d'experts indique sous le numéro 52 dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure :
" Le bâtiment dispose des moyens de sauvetage collectifs suivants comme le prévoit l'article 02.03, de l'Annexe 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure : ".
Modifications
Art. N5. [1 Bijlage 5. - Vrijstellingen voor bepaalde categorieën vaartuigen:
Art. N5. [1 Annexe 5. - Exemptions pour certaines catégories de bâtiments :
Hoofdstuk I. Bijzondere bepalingen voor stadsrondvaartboten Artikel 1.01 Algemene bepaling
1. Overeenkomstig artikel 25 van dit besluit, kan de Commissie van Deskundigen geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de toepassing van dit besluit voor de stadsrondvaartboten verlenen, overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk.
2. Stadsrondvaartboten kunnen open of gesloten zijn. Op deze stadsrondvaartboten zijn voor wat betreft de bouw en de uitrusting enkel de artikelen 1.02 tot en met 1.14 van toepassing wanneer:
a) voor wat betreft de open stadsrondvaartboten :
1° zij een lengte (L) van maximaal 20 meter hebben;
2° zij geen gesloten opbouw hebben;
3° de passagiers zich in open lucht bevinden. Een opbouw met een tijdelijk karakter, bestaande uit zeildoek wordt niet als gesloten opbouw beschouwd.
4° zij geen doorlopend dek hebben.
Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig is een open stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van ..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 5 van het BVR van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... ".
b) voor wat betreft de gesloten stadsrondvaartboten:
1° zij een lengte (L) van maximaal 30 meter hebben;
2° zij één laag passagiersaccommodatie heeft, deels verzonken tot beneden het gangboord;
3° zij voorzien zijn van een grotendeels doorgaande opbouw.
Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig is een gesloten stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van ..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 5 van het BVR van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... ".
Artikel 1.02 Toepasselijkheid van [2 ES-TRIN 2023/1]2
Onderstaande bepalingen van [2 ES-TRIN 2023/1]2 zijn niet van toepassing op stadsrondvaartboten:
- artikel 3.03 eerste tot en met vijfde lid en zevende lid;
- artikel 3.04 tweede tot en met zevende lid;
- artikel 5.01, tweede en derde lid;
- artikel 5.02, eerste lid, tweede zin;
- artikel 5.03, tweede lid;
- artikel 5.04;
- artikel 5.06, eerste lid;
- artikel 5.08
- artikel 6.02, derde lid;
- artikel 6.07, tweede lid;
- artikel 7.04, tweede lid voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;
- artikelen 7.07 tot en met 7.09;
- artikelen 7.11 en 7.13;
- artikel 8.02, vijfde lid;
- artikel 8.03, tweede en derde lid;
- artikel 8.04 voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;
- artikel 8.05, tweede, zesde, twaalfde en dertiende lid en voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren bovendien tiende en elfde lid;
- artikel 8.08, tweede tot en met elfde lid voor open stadsrondvaartboten;
- artikel 8.09
- artikel 10.02, eerste lid;
[2 - artikel 10.11, lid 17; ]2
- artikel 11.01 eerste lid onder a), tweede, zesde en zevende lid;
- artikel 11.02 tweede lid;
- artikel 11.02 derde lid;
- artikel 11.03 vierde lid;
- artikel 11.04 derde lid, eerste zin;
- artikel 11.05 eerste lid enkel met betrekking tot de woorden "en bij de voortstuwingsinstallatie worden aangegeven", tweede en derde lid;
- artikel 11.06 tweede lid onder a), behalve wanneer uit de vermogensbalans blijkt dat dit voorschrift wel relevant is;
- artikel 11.07 vierde lid, vijfde lid onder b), zesde lid onder c) en achtste lid enkel met betrekking tot de woorden "en op een passende plek";
- artikelen 13.01 en 13.02;
- artikel 13.03, eerste lid;
- artikel 13.04;
- artikel 13.07;
- artikel 19.01, vierde lid;
- artikel 19.02, derde lid, negende tot en met twaalfde lid, veertiende en vijftiende lid;
- artikel 19.05, tweede en derde lid;
- artikel 19.06, eerste tot en met dertiende lid en zestiende tot en met negentiende lid;
- artikel 19.07;
- artikel 19.08, eerste lid en derde tot en met negende lid;
- artikel 19.09, eerste tot en met vierde lid en tiende tot en met elfde lid;
- artikel 19.10, tweede tot en met achtste lid, tiende en elfde lid;
- artikel 19.11, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft. Voor gesloten stadsrondvaartboten blijft artikel 19.11, eerste lid en de tabellen voorzien in het tweede lid, betreffende de scheidingsvlakken tussen machinekamers en verblijfsruimten van toepassing, alsook het tweede lid onder a, het derde lid, het vierde lid, het zesde lid, het zevende lid en het veertiende lid;
- artikel 19.12, met uitzondering van het negende lid, dat voor gesloten stadsrondvaartboten van toepassing blijft;
- artikel 19.13, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft;
- artikel 19.14;
- artikelen 31.01 tot 31.03.
Artikel 1.03 Schotten
1. Stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 10 meter, moeten zijn voorzien van een waterdicht aanvaringsschot zonder openingen, gelegen op ten minste 0,10 m en ten hoogste 0,60 m achter de voorloodlijn. De stadsrondvaartboot moet voor dit aanvaringsschot met een waterdicht dek zijn afgesloten.
2. Voor houten open stadsrondvaartboten kan de Commissie van Deskundigen afwijkingen van hetgeen in het eerste lid is bepaald, toestaan.
3. Op open stadsrondvaartboten met een vast in de stadsrondvaartboot opgestelde voortstuwingsmotor moet deze motor geheel door een brandvertragende omkasting zijn omsloten.
4. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten volgende bijkomende waterdichte schotten, die reiken tot de bovenkant van het scheepboord zijn aangebracht:
- Een schot tussen de machinekamer en de passagiersruimte;
- Een achterpiekschot op een redelijke afstand van de achtersteven voor gesloten stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 25m
Artikel 1.04 Stabiliteit
1. In afwijking van art. 19.03 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, wordt het reservedrijfvermogen van open stadsrondvaartboten voldoende geacht indien het schip in volgelopen toestand nog een vrijboord van ten minste 0,05 m heeft.
2. In afwijking van art. 19.03 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, vijfde en zesde lid, behoeven, voor open stadsrondvaartboten welke met uitzondering van de gangpaden, geheel zijn voorzien van vast opgestelde zitbanken, de invloeden van de winddruk en de middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven niet in rekening te worden gebracht.
Artikel 1.05 Veiligheidsafstand
In afwijking van de regelen van artikel 19.04 van [2 ES-TRIN 2023/1]2 wordt voor stadsrondvaartboten een minimum veiligheidsafstand van 0,30 m toegestaan.
Artikel 1.06 Ten hoogste toegestane aantal passagiers
1. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt zodanig vastgesteld dat aan de regelen met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.
2. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers mag niet groter zijn dan het aantal voor passagiers beschikbare zitplaatsen.
3. Voor de zitplaatsen moet worden gerekend met een breedte van tenminste 0,40 m per persoon voor open stadsrondvaartboten. Voor gesloten stadsrondvaartboten moet voor de zitplaatsen worden gerekend met een breedte van tenminste 0,45 m per persoon en moet de onderlinge vrije afstand tussen de banken of zitplaatsen minstens 0,30 m bedragen.
Artikel 1.07 Beveiliging tegen vallen
1. Op open stadsrondvaartboten moeten de voor passagiers bestemde, niet afgesloten gedeelten van dekken, zijn voorzien van vaste verschansingen of relingen met een hoogte van tenminste 0,30 m, gemeten boven de zitplaatsen.
2. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de vaste verschansingen of relingen tenminste 0,20 m binnen de buitenzijde van het schip, berghouten inbegrepen, worden geplaatst indien passagiers plaats kunnen nemen in een open kuip of op een open dek.
Artikel 1.08 Toegangen, uitgangen en verbindingswegen
1. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, eerste lid, onder a), 3°, moet een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor passagiers bestemde gedeelte aanwezig zijn. Dit middenpad moet een breedte van ten minste 0,45 m hebben.
2. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, eerste lid, onder a) moet zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het voor passagiers bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van tenminste 0,50 m aanwezig zijn. Eén der uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van tenminste 0,60 cm. breedte en ten minste 0,80 cm. hoogte.
3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet de vrije doorgang van de toegangen minimaal 0,80 m bedragen. De vrije breedte van het gangpad tussen de stoelen moet op een hoogte van 0,90 m en meer boven de vloer tenminste 0,70 m bedragen. Tot een hoogte van 0,90 m boven de vloer mag deze nergens minder dan 0,60 m bedragen.
4. Op gesloten stadsrondvaartboten moet in het achterschip een nooduitgang met een vrije doorgang van minstens 0,80 m zijn voorzien. De nooduitgang mag worden vervangen door tenminste twee uitwerpbare noodluiken in het dak.
Elke nooduitgang in het dak moet een vrije opening van tenminste 0,36 m_ hebben. Daarbij mag de kleinste afmeting niet minder dan 0,50 m bedragen.
5. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de compartimenten die door middel van waterdichte schotten en waterdichte deuren van beperkte hoogte worden onderverdeeld, veilig kunnen worden verlaten. Daarbij mag de vluchtweg vanuit het ene via een ander compartiment lopen.
6. Op gesloten stadsrondvaartboten moet voldoende verlichting aanwezig zijn op de volgende plaatsen: instapplaatsen voor passagiers, nooduitgangen en plaatsen waar reddingsmiddelen en brandblustoestellen zijn geplaatst.
7. Het aan en van boord gaan der passagiers moet op stadsrondvaartboten op veilige wijze kunnen geschieden. Zo nodig moeten handgrepen en traptreden zijn aangebracht.
Artikel 1.09 Voortstuwingsinstallatie
1. Het vermogen van de voortstuwingsinstallatie moet zodanig zijn dat de volgeladen stadsrondvaartboot bij vol vermogen varend, tot stilstand kan komen in een vaarweg van ten hoogste twee maal de lengte van het schip.
2. De Commissie van Deskundigen kan afwijken van art. 8.01 [2 van ES-TRIN 2023/1]2, lid 3, voor wat betreft de gebruikte brandstof indien tenminste een gelijkwaardig veiligheidsniveau gewaarborgd is.
Een gelijkwaardig veiligheidsniveau kan door middel van de bepalingen onder artikel 30.01 [2 van ES-TRIN 2023/1]2 aangetoond worden. [2 In afwijking van artikel 30.01, tweede lid, van ES-TRIN 2023/1 kan de commissie van deskundigen afwijkingen toestaan van bijlage 8 bij ES-TRIN 2023/1 als de mitigerende maatregelen uit de risicoanalyse, vermeld in artikel 30.04 van ES-TRIN 2023/1, een gelijkwaardig veiligheidsniveau garanderen.]2
3. De maximale toegelaten inhoud van een rechtstreeks aangebouwde brandstoftank van een buitenboordmotor bedraagt 25 liter. De tank moet zich steeds buiten het voor passagiers bestemde gedeelte vinden.
4. Indien de stuurstand zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de ingebouwde verbrandingsmotor voor de voortstuwing bevindt, moeten vanaf de stuurstand kunnen worden afgelezen:
- de temperatuur van het koelwater en de druk van de smeerolie;
- het toerental van motor of schroefas.
5. De Commissie van Deskundigen kan afwijken van de voorschriften van hoofdstuk 9 mits het emissieniveau van de verontreinigende gassen en deeltjes afkomstig van de motoren aan boord het voorgeschreven emissieniveau van hoofdstuk 9 niet overstijgt.
6. Bij een elektrisch gedreven voortstuwing zijn de accubatterijen aan de bovenzijde zodanig afgedekt, dat zij beschermd zijn tegen aanraking, vallende voorwerpen en druipwater.
Artikel 1.10 Lensinrichting
1. Op open stadsrondvaartboten met een lengte van 7 meter of minder moeten ten minste twee geschikte hoosvaten aanwezig zijn.
2. Open stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 7 meter moeten van een motor- of handlenspomp zijn voorzien. Bij een lengte van 12 meter of minder moet de diameter van de aansluiting tenminste 38 mm zijn en bij een lengte boven 12 meter tenminste 50 mm.
3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet iedere waterdichte afdeling zijn uitgerust met een bilge alarm.
Artikel 1.11 Reddingsmiddelen
1. In afwijking van artikel 13.08 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, lid 1 geldt het volgende:
a. Er moet tenminste 1 reddingsboei aanwezig zijn voor elk toegestaan aantal van 25 passagiers, alsmede 1 reddingsboei voor het resterend aantal passagiers. Het aantal reddingsboeien behoeft echter niet meer dan 4 te bedragen.
b. De reddingboeien moeten enkel van een lijn met een lengte van ten minste 20 m zijn voorzien en zodanig zijn opgeborgen, dat zij voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
2. In afwijking van artikel 13.08 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, lid 2 geldt het volgende:
Voor alle passagiers moeten individuele of gemeenschappelijke reddingsmiddelen aan boord zijn. Individuele reddingsmiddelen moeten voldoen
a) aan de Verordening (EU) 2016/425 in de gewijzigde versie; of
b) aan de internationale code betreffende de reddingsmiddelen (LSA), paragraaf 2.2.
Aan de in bovenstaand onderdeel a genoemde eisen wordt geacht voldaan te zijn wanneer het reddingsvest voldoet aan de Europese normen EN ISO 12402-2 : 2020, EN ISO 12402-3 : 2020 en EN ISO 12402-4 : 2020.
Voor kinderen zijn ook harde reddingsvesten toegelaten, die aan de onderdelen a of b voldoen.
Drijvende zitkussens worden als individuele reddingmiddel beschouwd indien zij:
- een draagvermogen in zoetwater van ten minste 75 N hebben;
- van geschikt materiaal zijn vervaardigd naar het oordeel van de Commissie van Deskundigen en bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50° C;
- van een grijplijn zijn voorzien;
- niet vast aan het schip zijn bevestigd.
Artikel 1.12 Draagbare blustoestellen
1. Voor open stadsrondvaartboten moet in de nabijheid van de voortstuwingsinstallatie een draagbaar blustoestel overeenkomstig de Europese norm EN3-7:2007 en EN3-8:2007 vast opgesteld zijn. In afwijking van artikel 13.03, tweede lid volstaat een blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg.
2. Voor gesloten stadsrondvaartboten moeten tenminste twee draagbare blustoestellen overeenkomstig de Europese norm EN3-7:2007 en EN3-8:2007 aanwezig zijn. Deze moeten in de nabijheid van de stuurstand vast zijn opgesteld.
Artikel 1.13 Overige uitrusting
1. Aan boord moet ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig zijn:
- een vaarboom/bootshaak;
- een verbanddoos;
- een tros met ten minste lengte L geschikt voor meren en slepen;
- indien tussen zonsondergang en zonsopgang wordt gevaren een geschikte draagbare elektrische lantaarn in waterdichte uitvoering.
2. Gesloten stadsrondvaartboten moeten beschikken over een anker van ten minste 50 kg, met een ketting of draad van tenminste 30 meter lengte.
Artikel 1.14 Overgangsbepalingen
1. De bepalingen voor stadsrondvaartboten, waarvan de kiel gelegd is voor 30 december 2008, moeten vanaf de volgende data te worden toegepast, tenzij bij ombouw of vervanging van het betreffende onderdeel:
1. Overeenkomstig artikel 25 van dit besluit, kan de Commissie van Deskundigen geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de toepassing van dit besluit voor de stadsrondvaartboten verlenen, overeenkomstig de bepalingen in dit hoofdstuk.
2. Stadsrondvaartboten kunnen open of gesloten zijn. Op deze stadsrondvaartboten zijn voor wat betreft de bouw en de uitrusting enkel de artikelen 1.02 tot en met 1.14 van toepassing wanneer:
a) voor wat betreft de open stadsrondvaartboten :
1° zij een lengte (L) van maximaal 20 meter hebben;
2° zij geen gesloten opbouw hebben;
3° de passagiers zich in open lucht bevinden. Een opbouw met een tijdelijk karakter, bestaande uit zeildoek wordt niet als gesloten opbouw beschouwd.
4° zij geen doorlopend dek hebben.
Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig is een open stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van ..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 5 van het BVR van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... ".
b) voor wat betreft de gesloten stadsrondvaartboten:
1° zij een lengte (L) van maximaal 30 meter hebben;
2° zij één laag passagiersaccommodatie heeft, deels verzonken tot beneden het gangboord;
3° zij voorzien zijn van een grotendeels doorgaande opbouw.
Is dit het geval, dan vermeldt de Commissie van Deskundigen in het uniebinnenvaartcertificaat onder nummer 52:
"Het vaartuig is een gesloten stadsrondvaartboot en zal varen in de stadskern van ..., zoals bepaald in artikel 1.01 van Bijlage 5 van het BVR van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag varen binnen het volgende vaargebied: ... ".
Artikel 1.02 Toepasselijkheid van [2 ES-TRIN 2023/1]2
Onderstaande bepalingen van [2 ES-TRIN 2023/1]2 zijn niet van toepassing op stadsrondvaartboten:
- artikel 3.03 eerste tot en met vijfde lid en zevende lid;
- artikel 3.04 tweede tot en met zevende lid;
- artikel 5.01, tweede en derde lid;
- artikel 5.02, eerste lid, tweede zin;
- artikel 5.03, tweede lid;
- artikel 5.04;
- artikel 5.06, eerste lid;
- artikel 5.08
- artikel 6.02, derde lid;
- artikel 6.07, tweede lid;
- artikel 7.04, tweede lid voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;
- artikelen 7.07 tot en met 7.09;
- artikelen 7.11 en 7.13;
- artikel 8.02, vijfde lid;
- artikel 8.03, tweede en derde lid;
- artikel 8.04 voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren;
- artikel 8.05, tweede, zesde, twaalfde en dertiende lid en voor stadsrondvaartboten met buitenboordmotoren bovendien tiende en elfde lid;
- artikel 8.08, tweede tot en met elfde lid voor open stadsrondvaartboten;
- artikel 8.09
- artikel 10.02, eerste lid;
[2 - artikel 10.11, lid 17; ]2
- artikel 11.01 eerste lid onder a), tweede, zesde en zevende lid;
- artikel 11.02 tweede lid;
- artikel 11.02 derde lid;
- artikel 11.03 vierde lid;
- artikel 11.04 derde lid, eerste zin;
- artikel 11.05 eerste lid enkel met betrekking tot de woorden "en bij de voortstuwingsinstallatie worden aangegeven", tweede en derde lid;
- artikel 11.06 tweede lid onder a), behalve wanneer uit de vermogensbalans blijkt dat dit voorschrift wel relevant is;
- artikel 11.07 vierde lid, vijfde lid onder b), zesde lid onder c) en achtste lid enkel met betrekking tot de woorden "en op een passende plek";
- artikelen 13.01 en 13.02;
- artikel 13.03, eerste lid;
- artikel 13.04;
- artikel 13.07;
- artikel 19.01, vierde lid;
- artikel 19.02, derde lid, negende tot en met twaalfde lid, veertiende en vijftiende lid;
- artikel 19.05, tweede en derde lid;
- artikel 19.06, eerste tot en met dertiende lid en zestiende tot en met negentiende lid;
- artikel 19.07;
- artikel 19.08, eerste lid en derde tot en met negende lid;
- artikel 19.09, eerste tot en met vierde lid en tiende tot en met elfde lid;
- artikel 19.10, tweede tot en met achtste lid, tiende en elfde lid;
- artikel 19.11, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft. Voor gesloten stadsrondvaartboten blijft artikel 19.11, eerste lid en de tabellen voorzien in het tweede lid, betreffende de scheidingsvlakken tussen machinekamers en verblijfsruimten van toepassing, alsook het tweede lid onder a, het derde lid, het vierde lid, het zesde lid, het zevende lid en het veertiende lid;
- artikel 19.12, met uitzondering van het negende lid, dat voor gesloten stadsrondvaartboten van toepassing blijft;
- artikel 19.13, enkel voor wat open stadsrondvaartboten betreft;
- artikel 19.14;
- artikelen 31.01 tot 31.03.
Artikel 1.03 Schotten
1. Stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 10 meter, moeten zijn voorzien van een waterdicht aanvaringsschot zonder openingen, gelegen op ten minste 0,10 m en ten hoogste 0,60 m achter de voorloodlijn. De stadsrondvaartboot moet voor dit aanvaringsschot met een waterdicht dek zijn afgesloten.
2. Voor houten open stadsrondvaartboten kan de Commissie van Deskundigen afwijkingen van hetgeen in het eerste lid is bepaald, toestaan.
3. Op open stadsrondvaartboten met een vast in de stadsrondvaartboot opgestelde voortstuwingsmotor moet deze motor geheel door een brandvertragende omkasting zijn omsloten.
4. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten volgende bijkomende waterdichte schotten, die reiken tot de bovenkant van het scheepboord zijn aangebracht:
- Een schot tussen de machinekamer en de passagiersruimte;
- Een achterpiekschot op een redelijke afstand van de achtersteven voor gesloten stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 25m
Artikel 1.04 Stabiliteit
1. In afwijking van art. 19.03 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, wordt het reservedrijfvermogen van open stadsrondvaartboten voldoende geacht indien het schip in volgelopen toestand nog een vrijboord van ten minste 0,05 m heeft.
2. In afwijking van art. 19.03 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, vijfde en zesde lid, behoeven, voor open stadsrondvaartboten welke met uitzondering van de gangpaden, geheel zijn voorzien van vast opgestelde zitbanken, de invloeden van de winddruk en de middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven niet in rekening te worden gebracht.
Artikel 1.05 Veiligheidsafstand
In afwijking van de regelen van artikel 19.04 van [2 ES-TRIN 2023/1]2 wordt voor stadsrondvaartboten een minimum veiligheidsafstand van 0,30 m toegestaan.
Artikel 1.06 Ten hoogste toegestane aantal passagiers
1. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt zodanig vastgesteld dat aan de regelen met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.
2. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers mag niet groter zijn dan het aantal voor passagiers beschikbare zitplaatsen.
3. Voor de zitplaatsen moet worden gerekend met een breedte van tenminste 0,40 m per persoon voor open stadsrondvaartboten. Voor gesloten stadsrondvaartboten moet voor de zitplaatsen worden gerekend met een breedte van tenminste 0,45 m per persoon en moet de onderlinge vrije afstand tussen de banken of zitplaatsen minstens 0,30 m bedragen.
Artikel 1.07 Beveiliging tegen vallen
1. Op open stadsrondvaartboten moeten de voor passagiers bestemde, niet afgesloten gedeelten van dekken, zijn voorzien van vaste verschansingen of relingen met een hoogte van tenminste 0,30 m, gemeten boven de zitplaatsen.
2. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de vaste verschansingen of relingen tenminste 0,20 m binnen de buitenzijde van het schip, berghouten inbegrepen, worden geplaatst indien passagiers plaats kunnen nemen in een open kuip of op een open dek.
Artikel 1.08 Toegangen, uitgangen en verbindingswegen
1. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, eerste lid, onder a), 3°, moet een vrij middenpad over de gehele lengte van het voor passagiers bestemde gedeelte aanwezig zijn. Dit middenpad moet een breedte van ten minste 0,45 m hebben.
2. Op open stadsrondvaartboten met een opbouw als bedoeld in artikel 1.01, eerste lid, onder a) moet zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het voor passagiers bestemde gedeelte een uitgang met een vrije breedte van tenminste 0,50 m aanwezig zijn. Eén der uitgangen mag zijn vervangen door twee nooduitgangen, ieder met een vrije doorgang van tenminste 0,60 cm. breedte en ten minste 0,80 cm. hoogte.
3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet de vrije doorgang van de toegangen minimaal 0,80 m bedragen. De vrije breedte van het gangpad tussen de stoelen moet op een hoogte van 0,90 m en meer boven de vloer tenminste 0,70 m bedragen. Tot een hoogte van 0,90 m boven de vloer mag deze nergens minder dan 0,60 m bedragen.
4. Op gesloten stadsrondvaartboten moet in het achterschip een nooduitgang met een vrije doorgang van minstens 0,80 m zijn voorzien. De nooduitgang mag worden vervangen door tenminste twee uitwerpbare noodluiken in het dak.
Elke nooduitgang in het dak moet een vrije opening van tenminste 0,36 m_ hebben. Daarbij mag de kleinste afmeting niet minder dan 0,50 m bedragen.
5. Op gesloten stadsrondvaartboten moeten de compartimenten die door middel van waterdichte schotten en waterdichte deuren van beperkte hoogte worden onderverdeeld, veilig kunnen worden verlaten. Daarbij mag de vluchtweg vanuit het ene via een ander compartiment lopen.
6. Op gesloten stadsrondvaartboten moet voldoende verlichting aanwezig zijn op de volgende plaatsen: instapplaatsen voor passagiers, nooduitgangen en plaatsen waar reddingsmiddelen en brandblustoestellen zijn geplaatst.
7. Het aan en van boord gaan der passagiers moet op stadsrondvaartboten op veilige wijze kunnen geschieden. Zo nodig moeten handgrepen en traptreden zijn aangebracht.
Artikel 1.09 Voortstuwingsinstallatie
1. Het vermogen van de voortstuwingsinstallatie moet zodanig zijn dat de volgeladen stadsrondvaartboot bij vol vermogen varend, tot stilstand kan komen in een vaarweg van ten hoogste twee maal de lengte van het schip.
2. De Commissie van Deskundigen kan afwijken van art. 8.01 [2 van ES-TRIN 2023/1]2, lid 3, voor wat betreft de gebruikte brandstof indien tenminste een gelijkwaardig veiligheidsniveau gewaarborgd is.
Een gelijkwaardig veiligheidsniveau kan door middel van de bepalingen onder artikel 30.01 [2 van ES-TRIN 2023/1]2 aangetoond worden. [2 In afwijking van artikel 30.01, tweede lid, van ES-TRIN 2023/1 kan de commissie van deskundigen afwijkingen toestaan van bijlage 8 bij ES-TRIN 2023/1 als de mitigerende maatregelen uit de risicoanalyse, vermeld in artikel 30.04 van ES-TRIN 2023/1, een gelijkwaardig veiligheidsniveau garanderen.]2
3. De maximale toegelaten inhoud van een rechtstreeks aangebouwde brandstoftank van een buitenboordmotor bedraagt 25 liter. De tank moet zich steeds buiten het voor passagiers bestemde gedeelte vinden.
4. Indien de stuurstand zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de ingebouwde verbrandingsmotor voor de voortstuwing bevindt, moeten vanaf de stuurstand kunnen worden afgelezen:
- de temperatuur van het koelwater en de druk van de smeerolie;
- het toerental van motor of schroefas.
5. De Commissie van Deskundigen kan afwijken van de voorschriften van hoofdstuk 9 mits het emissieniveau van de verontreinigende gassen en deeltjes afkomstig van de motoren aan boord het voorgeschreven emissieniveau van hoofdstuk 9 niet overstijgt.
6. Bij een elektrisch gedreven voortstuwing zijn de accubatterijen aan de bovenzijde zodanig afgedekt, dat zij beschermd zijn tegen aanraking, vallende voorwerpen en druipwater.
Artikel 1.10 Lensinrichting
1. Op open stadsrondvaartboten met een lengte van 7 meter of minder moeten ten minste twee geschikte hoosvaten aanwezig zijn.
2. Open stadsrondvaartboten met een lengte van meer dan 7 meter moeten van een motor- of handlenspomp zijn voorzien. Bij een lengte van 12 meter of minder moet de diameter van de aansluiting tenminste 38 mm zijn en bij een lengte boven 12 meter tenminste 50 mm.
3. Op gesloten stadsrondvaartboten moet iedere waterdichte afdeling zijn uitgerust met een bilge alarm.
Artikel 1.11 Reddingsmiddelen
1. In afwijking van artikel 13.08 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, lid 1 geldt het volgende:
a. Er moet tenminste 1 reddingsboei aanwezig zijn voor elk toegestaan aantal van 25 passagiers, alsmede 1 reddingsboei voor het resterend aantal passagiers. Het aantal reddingsboeien behoeft echter niet meer dan 4 te bedragen.
b. De reddingboeien moeten enkel van een lijn met een lengte van ten minste 20 m zijn voorzien en zodanig zijn opgeborgen, dat zij voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.
2. In afwijking van artikel 13.08 van [2 ES-TRIN 2023/1]2, lid 2 geldt het volgende:
Voor alle passagiers moeten individuele of gemeenschappelijke reddingsmiddelen aan boord zijn. Individuele reddingsmiddelen moeten voldoen
a) aan de Verordening (EU) 2016/425 in de gewijzigde versie; of
b) aan de internationale code betreffende de reddingsmiddelen (LSA), paragraaf 2.2.
Aan de in bovenstaand onderdeel a genoemde eisen wordt geacht voldaan te zijn wanneer het reddingsvest voldoet aan de Europese normen EN ISO 12402-2 : 2020, EN ISO 12402-3 : 2020 en EN ISO 12402-4 : 2020.
Voor kinderen zijn ook harde reddingsvesten toegelaten, die aan de onderdelen a of b voldoen.
Drijvende zitkussens worden als individuele reddingmiddel beschouwd indien zij:
- een draagvermogen in zoetwater van ten minste 75 N hebben;
- van geschikt materiaal zijn vervaardigd naar het oordeel van de Commissie van Deskundigen en bestand zijn tegen olie, olieproducten en temperaturen tot 50° C;
- van een grijplijn zijn voorzien;
- niet vast aan het schip zijn bevestigd.
Artikel 1.12 Draagbare blustoestellen
1. Voor open stadsrondvaartboten moet in de nabijheid van de voortstuwingsinstallatie een draagbaar blustoestel overeenkomstig de Europese norm EN3-7:2007 en EN3-8:2007 vast opgesteld zijn. In afwijking van artikel 13.03, tweede lid volstaat een blustoestel met een vulgewicht van ten minste 4 kg.
2. Voor gesloten stadsrondvaartboten moeten tenminste twee draagbare blustoestellen overeenkomstig de Europese norm EN3-7:2007 en EN3-8:2007 aanwezig zijn. Deze moeten in de nabijheid van de stuurstand vast zijn opgesteld.
Artikel 1.13 Overige uitrusting
1. Aan boord moet ten minste de volgende uitrusting in bruikbare staat aanwezig zijn:
- een vaarboom/bootshaak;
- een verbanddoos;
- een tros met ten minste lengte L geschikt voor meren en slepen;
- indien tussen zonsondergang en zonsopgang wordt gevaren een geschikte draagbare elektrische lantaarn in waterdichte uitvoering.
2. Gesloten stadsrondvaartboten moeten beschikken over een anker van ten minste 50 kg, met een ketting of draad van tenminste 30 meter lengte.
Artikel 1.14 Overgangsbepalingen
1. De bepalingen voor stadsrondvaartboten, waarvan de kiel gelegd is voor 30 december 2008, moeten vanaf de volgende data te worden toegepast, tenzij bij ombouw of vervanging van het betreffende onderdeel:
Chapitre Ier. Dispositions particulières pour bateaux de promenade urbaine Article 1.01 Disposition générale
1. Conformément à l'article 25 du présent arrêté, la Commission de visite peut accorder une exemption totale ou partielle de l'application du présent arrêté aux bateaux de promenade urbaine, conformément aux dispositions du présent chapitre.
2. Les bateaux de promenade urbaine peuvent être ouverts ou fermés. En ce qui concerne la construction et l'équipement, seuls les articles 1.02 à 1.14 s'appliquent à ces bateaux de promenade urbaine lorsque :
a) pour ce qui est des bateaux de promenade urbaine ouverts :
1° ils ont une longueur (L) de 20 mètres maximum ;
2° ils n'ont pas de superstructure fermée ;
3° les passagers se trouvent à l'air libre. Une superstructure ayant un caractère temporaire, constituée en toile, n'est pas considérée comme fermée.
4° ils n'ont pas de pont continu.
Si tel est le cas, la Commission de visite mentionne dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sous le numéro 52 :
" Le bâtiment est un bateau de promenade urbaine ouvert et naviguera dans le centre-ville de ..., comme le prévoit l'article 1.01 de l'annexe 5 de l'AGF du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure et est autorisé à naviguer dans le périmètre de navigation suivant : ... ".
b) pour ce qui est des bateaux de promenade urbaine fermés :
1° ils ont une longueur (L) de 30 mètres maximum ;
2° ils ont des locaux pour passagers à un niveau, se trouvant en partie en dessous du plat-bord ;
3° ils sont pourvus d'un pont en grande partie continu.
Si tel est le cas, la Commission de visite mentionne dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sous le numéro 52 :
" Le bâtiment est un bateau de promenade urbaine fermé et naviguera dans le centre-ville de ..., comme le prévoit l'article 1.01 de l'annexe 5 de l'AGF du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure et est autorisé à naviguer dans le périmètre de navigation suivant : ... ".
Article 1.02 Applicabilité de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2
Les dispositions ci-dessous de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2 ne s'appliquent pas aux bateaux de promenade urbaine :
- l'article 3.03, alinéas 1er à 5 et alinéa 7 ;
- l'article 3.04, alinéas 2 à 7 ;
- l'article 5.01, alinéas 2 et 3 ;
- l'article 5.02, alinéa 1er, deuxième phrase ;
- l'article 5.03, alinéa 2 ;
- l'article 5.04 ;
- l'article 5.06, alinéa 1er ;
- l'article 5.08 ;
- l'article 6.02, alinéa 3 ;
- l'article 06.07, alinéa 2 ;
- l'article 7.04, alinéa 2, pour les bateaux de promenade urbaine avec moteurs hors-bord ;
- les articles 7.07 à 7.09 ;
- les articles 7.11 et 7.13 ;
- l'article 8.02, alinéa 5 ;
- l'article 08.03, alinéas 2 et 3 ;
- l'article 8.04 pour les bateaux de promenade urbaine avec moteurs hors-bord ;
- l'article 8.05, alinéas 2, 6, 12 et 13 ainsi que les alinéas 10 et 11 pour les bateaux de promenade urbaine avec moteurs hors-bord ;
- l'article 8.08, alinéas 2 à 11 pour les bateaux de promenade urbaine ouverts ;
- l'article 08.09 ;
- l'article 10.02, alinéa 1er ;
[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2
- l'article 11.01, alinéa 1er, a), alinéas 2, 6 et 7 ;
- l'article 11.02, alinéa 2 ;
- l'article 11.02, alinéa 3 ;
- l'article 11.03, alinéa 4 ;
- l'article 11.04, alinéa 3, première phrase ;
- l'article 11.05, alinéa 1er, uniquement en ce qui concerne les mots " et au niveau de l'installation de propulsion ", alinéas 2 et 3 ;
- l'article 11.06, alinéa 2, a), sauf lorsque le bilan de puissance fait apparaître que cette prescription est bel et bien pertinente ;
- l'article 11.07, alinéa 4, alinéa 5, b), alinéa 6, c), et alinéa 8, uniquement en ce qui concerne les mots " et à un emplacement approprié " ;
- les articles 13.01 et 13.02 ;
- l'article 13.03, alinéa 1er ;
- l'article 13.04 ;
- l'article 13.07 ;
- l'article 19.01, alinéa 4 ;
- l'article 19.02, alinéa 3, alinéas 9 à 12, alinéas 14 et 15 ;
- l'article 19.05, alinéas 2 et 3 ;
- l'article 19.06, alinéas 1er à 13 et alinéas 16 à 19 ;
- l'article 19.07 ;
- l'article 19.08, alinéa 1er et alinéas 3 à 9 ;
- l'article 19.09, alinéas 1er à 4 et alinéas 10 et 11 ;
- l'article 19.10, alinéas 2 à 8, alinéas 10 et 11 ;
- l'article 19.11, uniquement en ce qui concerne les bateaux de promenade urbaine ouverts. Pour les bateaux de promenade urbaine fermés, l'article 19.11, alinéa 1er et tableaux figurant à l'alinéa 2 concernant les cloisonnements de séparation entre les salles des machines et les locaux d'habitation, demeure applicable, de même que l'alinéa 2, a, et les alinéas 3, 4, 6, 7 et 14 ;
- l'article 19.12, à l'exception de l'alinéa 9, qui demeure applicable aux bateaux de promenade urbaine fermés ;
- l'article 19.13, uniquement pour les bateaux de promenade urbaine ouverts ;
- l'article 19.14 ;
- les articles 31.01 à 31.03.
Article 1.03 Cloisons
1. Les bateaux de promenade urbaine d'une longueur supérieure à 10 mètres doivent être munis d'une cloison d'abordage étanche située à 0,10 m au moins et à 0,60 m au plus de la perpendiculaire avant. A l'avant de cette cloison d'abordage, le bateau de promenade urbaine doit être fermé par un pont étanche à l'eau.
2. Pour des bateaux de promenade urbaine ouverts en bois, la Commission de visite peut autoriser des dérogations aux dispositions de l'alinéa 1er.
3. Sur des bateaux de promenade urbaine ouverts avec un moteur de propulsion fixé à l'intérieur du bateau, ce moteur doit être entouré d'un capot ignifuge.
4. Sur des bateaux de promenade urbaine fermés, les cloisons étanches supplémentaires suivantes, s'élevant jusqu'à l'arête supérieure du bordé, doivent être aménagées
- une cloison séparant la salle des machines et les locaux pour passagers ;
- une cloison de coqueron arrière à une distance appropriée de la poupe pour des bateaux de promenade urbaine fermés dont la longueur est supérieure à 25 m ;
Article 1.04 Stabilité
1. Par dérogation à l'art. 19.03 de l'[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2, la réserve de flottabilité de bateaux de promenade urbaine ouverts est jugée suffisante si le bateau, à l'état envahi, dispose encore d'un franc-bord de 0,05 m au moins.
2. Par dérogation à l'art. 19.03 de l'[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2, alinéas 5 et 6, pour ce qui concerne les bateaux de promenade urbaine ouverts qui, à l'exception des couloirs de passage, sont entièrement équipés de banquettes fixées, il ne faut pas tenir compte des influences de la pression du vent, ni de la force centrifuge lors d'un coup de gouvernail.
Article 1.05 Distance de sécurité
Par dérogation aux règles de l'article 19.04 de l'[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2, une distance de sécurité minimale de 0,30 m est autorisée pour les bateaux de promenade urbaine.
Article 1.06 Nombre maximal de passagers admis
1. Le nombre maximal de passagers admis est fixé de telle manière que les règles relatives à la stabilité et au franc-bord soient respectées.
2. Le nombre maximal de passagers admis ne peut pas être supérieur au nombre de sièges disponibles pour les passagers.
3. Pour les places assises, il faut tenir compte d'une largeur minimale de 0,40 m par personne pour les bateaux de promenade urbaine ouverts. Pour les bateaux de promenade urbaine fermés, il y a lieu de tenir compte d'une largeur de 0,45 m par personne pour les places assises, avec un espace libre entre les banquettes ou les sièges de 0,30 m au moins.
Article 1.07 Protection contre les chutes
1. Sur les bateaux de promenade urbaine ouverts, les parties des ponts non fermées et destinées aux passagers doivent être pourvues de pavois ou de garde-corps fixes d'une hauteur d'au moins 0,30 m mesurée au-dessus des sièges.
2. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés ; les pavois ou garde-corps fixes doivent être placés à au moins à 0,20 m du bord extérieur du bateau, préceintes comprises, si des passagers peuvent prendre place dans un cockpit ouvert ou sur un pont ouvert.
Article 1.08 Accès, sorties et voies de communication
1. Sur les bateaux de promenade urbaine ouverts avec une superstructure telle que visée à l'article 1.01, alinéa 1er, a), 3°, une allée centrale dégagée doit être présente sur toute la longueur de la partie destinée aux passagers. Cette allée centrale doit avoir une largeur d'au moins 0,45 m.
2. Sur les bateaux de promenade urbaine ouverts avec une superstructure telle que visée à l'article 1.01, alinéa 1er, a), une sortie d'une largeur libre d'au moins 0,50 m doit être présente tant à l'avant qu'à l'arrière de la partie destinée aux passagers. L'une de ces sorties peut être remplacée par deux issues de secours, avec un passage libre d'une largeur d'au moins 0,60 m et d'une hauteur d'au moins 0,80 m.
3. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, le passage libre des accès doit être de 0,80 m au moins. La largeur libre de l'allée entre les chaises doit être de 0,70 m au moins à une hauteur de 0,90 m et plus au-dessus du plancher. Jusqu'à une hauteur de 0,90 m au-dessus du plancher, elle ne peut jamais être inférieure à 0,60 m.
4. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, une issue de secours dont le passage libre est d'au moins 0,80 m doit être prévue à l'arrière. L'issue de secours peut être remplacée par au moins deux trappes d'évacuation éjectables aménagées dans le toit.
Chaque issue de secours aménagée dans le toit doit avoir une ouverture libre d'au moins 0,36 m2, la plus petite dimension ne pouvant pas être inférieure à 0,50 m.
5. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, les compartiments subdivisés par des cloisons étanches et des portes étanches de hauteur limitée doivent pouvoir être évacués en toute sécurité. A cet égard, la voie de repli d'un compartiment peut passer par un autre compartiment.
6. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, un éclairage suffisant doit être prévu aux endroits suivants : les accès pour passagers, les issues de secours et les emplacements où sont placés les moyens de sauvetage et les extincteurs.
7. L'embarquement des passagers à bord des bateaux de promenade urbaine et leur débarquement doivent pouvoir s'effectuer en toute sécurité. Des poignées de maintien et des marches d'escalier doivent être prévues si nécessaire.
Article 1.09 Dispositifs de propulsion
1. La puissance des dispositifs de propulsion doit être telle que le bateau de promenade urbaine, à pleine charge et naviguant à pleine puissance, puisse s'arrêter sur une distance de deux fois maximum la longueur du bateau.
2. La Commission de visite peut déroger à l'art. 8.01 [2 de l'ES-TRIN]2 alinéa 3, en ce qui concerne le combustible utilisé si au moins un niveau de sécurité équivalent est garanti.
Un niveau de sécurité équivalent peut être démontré au moyen des dispositions de l'article 30.01 de [2 de l'ES-TRIN] 2023/1-2. [2 Par dérogation à l'article 30.01, alinéa 2, de [l'ES-TRIN 2023/1 ]2, la commission d'experts peut autoriser des dérogations à l'annexe 8 de l'ES-TRIN 2023/1 lorsque les mesures d'atténuation issues de l'analyse des risques, figurant à l'article 30.04 de l'ES-TRIN 2023/1, garantissent un niveau de sécurité équivalent. ]2
3. La capacité maximale autorisée d'un réservoir de carburant monté directement sur un moteur hors-bord est de 25 litres. Le réservoir doit toujours se trouver à l'extérieur de la zone destinée aux passagers.
4. Si la timonerie ne se trouve pas à proximité immédiate du moteur à combustion incorporé pour la propulsion, la timonerie doit permettre de vérifier les éléments suivants :
- la température de l'eau de refroidissement et la pression de l'huile de graissage ;
- le régime du moteur ou de l'arbre d'hélice.
5. La Commission de visite peut déroger aux prescriptions du chapitre 9 pour autant que le niveau d'émission des gaz et particules polluants provenant des moteurs installés à bord ne dépasse pas le niveau d'émission prescrit au chapitre 9.
6. Dans le cas d'une propulsion électrique, les batteries d'accumulateurs sont couvertes sur le dessus de manière à être protégées contre le toucher, la chute d'objets et de gouttes d'eau.
Article 1.10 Installations d'assèchement
1. Les bateaux de promenade urbaine ouverts d'une longueur inférieure ou égale à 7 mètres doivent être pourvus de deux écopes appropriées.
2. Les bateaux de promenade urbaine ouverts d'une longueur supérieure à 7 mètres doivent être pourvus d'une pompe d'assèchement motorisée ou manuelle. Lorsque la longueur est inférieure ou égale à 12 mètres, le diamètre du raccord doit mesurer 38 mm au moins. Lorsqu'elle est supérieure à 12 mètres, ce diamètre doit mesurer 50 mm au moins.
3. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, chaque compartiment étanche doit être équipé d'une alarme de niveau.
Article 1.11 Moyens de sauvetage
1. Par dérogation à l'article 13.08 de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2, alinéa 1er, les dispositions suivantes s'appliquent :
a. Une bouée de sauvetage au moins doit être disponible pour chaque tranche de 25 passagers autorisée, ainsi qu'une bouée de sauvetage pour le nombre restant de passagers. Toutefois, le nombre de bouées de sauvetage ne doit pas nécessairement dépasser 4.
b. Les bouées de sauvetage doivent être munies d'une ligne flottante d'au moins 20 m et être rangées de manière à être prêtes à l'emploi immédiatement.
2. Par dérogation à l'article 13.08 de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2, alinéa 2, les dispositions suivantes s'appliquent :
Des moyens de sauvetage individuels ou collectifs doivent être disponibles à bord pour tous les passagers. Les moyens de sauvetage individuels doivent satisfaire
a) au règlement (UE) 2016/425 dans sa version modifiée ; ou
b) au Recueil international de règles relatives aux engins de sauvetage (LSA), paragraphe 2.2.
Les exigences de la lettre a) ci-dessus sont réputées satisfaites lorsque le gilet de sauvetage est conforme aux normes européennes EN ISO 12402-2: 2020, EN ISO 12402-3: 2020 et EN ISO 12402-4: 2020.
Pour les enfants sont également admis les gilets de sauvetage rigides conformes à la lettre a) ou b).
Les coussins flottants sont considérés comme des moyens de sauvetage individuels s'ils :
- ont une portance en eau douce d'au moins 75 N ;
- sont fabriqués dans un matériau approprié de l'avis de la Commission de visite et résistent aux huiles, aux produits dérivés du pétrole et à des températures inférieures ou égales à 50° C ;
- sont munis d'une filière ;
- ne sont pas fixés au bateau.
Article 1.12 Extincteurs d'incendie portatifs
1. Pour les bateaux de promenade urbaine ouverts, un extincteur d'incendie portatif conforme aux normes européennes EN3-7:2007 et EN3-8:2007 doit être fixé à proximité du dispositif de propulsion. Par dérogation à l'article 13.03, alinéa 2, un seul extincteur d'incendie d'une masse de remplissage d'au moins 4 kg suffit.
2. Pour les bateaux de promenade urbaine fermés, au moins deux extincteurs d'incendie portatifs conformes aux normes européennes EN3-7:2007 et EN3-8:2007 doivent être disponibles. Ceux-ci doivent être fixés à proximité de la timonerie.
Article 1.13 Autres gréements
1. Les gréements suivants, en bon état, doivent se trouver à bord :
- une gaffe ;
- une trousse de secours ;
- un câble d'amarrage et de remorquage d'une longueur minimale L ;
- en cas de navigation entre le coucher et le lever du soleil, une lanterne électrique portative en matériau étanche.
2. Les bateaux de promenade urbaine fermés doivent disposer d'une ancre pesant au moins 50 kg avec une chaîne ou un câble d'une longueur minimale de 30 mètres.
Article 1.14 Dispositions transitoires
1. Les prescriptions pour les bateaux de promenade urbaine dont la quille a été posée avant le 30 décembre 2008 doivent être appliquées à partir des dates suivantes, sauf transformation ou remplacement de la partie concernée :
1. Conformément à l'article 25 du présent arrêté, la Commission de visite peut accorder une exemption totale ou partielle de l'application du présent arrêté aux bateaux de promenade urbaine, conformément aux dispositions du présent chapitre.
2. Les bateaux de promenade urbaine peuvent être ouverts ou fermés. En ce qui concerne la construction et l'équipement, seuls les articles 1.02 à 1.14 s'appliquent à ces bateaux de promenade urbaine lorsque :
a) pour ce qui est des bateaux de promenade urbaine ouverts :
1° ils ont une longueur (L) de 20 mètres maximum ;
2° ils n'ont pas de superstructure fermée ;
3° les passagers se trouvent à l'air libre. Une superstructure ayant un caractère temporaire, constituée en toile, n'est pas considérée comme fermée.
4° ils n'ont pas de pont continu.
Si tel est le cas, la Commission de visite mentionne dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sous le numéro 52 :
" Le bâtiment est un bateau de promenade urbaine ouvert et naviguera dans le centre-ville de ..., comme le prévoit l'article 1.01 de l'annexe 5 de l'AGF du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure et est autorisé à naviguer dans le périmètre de navigation suivant : ... ".
b) pour ce qui est des bateaux de promenade urbaine fermés :
1° ils ont une longueur (L) de 30 mètres maximum ;
2° ils ont des locaux pour passagers à un niveau, se trouvant en partie en dessous du plat-bord ;
3° ils sont pourvus d'un pont en grande partie continu.
Si tel est le cas, la Commission de visite mentionne dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sous le numéro 52 :
" Le bâtiment est un bateau de promenade urbaine fermé et naviguera dans le centre-ville de ..., comme le prévoit l'article 1.01 de l'annexe 5 de l'AGF du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure et est autorisé à naviguer dans le périmètre de navigation suivant : ... ".
Article 1.02 Applicabilité de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2
Les dispositions ci-dessous de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2 ne s'appliquent pas aux bateaux de promenade urbaine :
- l'article 3.03, alinéas 1er à 5 et alinéa 7 ;
- l'article 3.04, alinéas 2 à 7 ;
- l'article 5.01, alinéas 2 et 3 ;
- l'article 5.02, alinéa 1er, deuxième phrase ;
- l'article 5.03, alinéa 2 ;
- l'article 5.04 ;
- l'article 5.06, alinéa 1er ;
- l'article 5.08 ;
- l'article 6.02, alinéa 3 ;
- l'article 06.07, alinéa 2 ;
- l'article 7.04, alinéa 2, pour les bateaux de promenade urbaine avec moteurs hors-bord ;
- les articles 7.07 à 7.09 ;
- les articles 7.11 et 7.13 ;
- l'article 8.02, alinéa 5 ;
- l'article 08.03, alinéas 2 et 3 ;
- l'article 8.04 pour les bateaux de promenade urbaine avec moteurs hors-bord ;
- l'article 8.05, alinéas 2, 6, 12 et 13 ainsi que les alinéas 10 et 11 pour les bateaux de promenade urbaine avec moteurs hors-bord ;
- l'article 8.08, alinéas 2 à 11 pour les bateaux de promenade urbaine ouverts ;
- l'article 08.09 ;
- l'article 10.02, alinéa 1er ;
[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2
- l'article 11.01, alinéa 1er, a), alinéas 2, 6 et 7 ;
- l'article 11.02, alinéa 2 ;
- l'article 11.02, alinéa 3 ;
- l'article 11.03, alinéa 4 ;
- l'article 11.04, alinéa 3, première phrase ;
- l'article 11.05, alinéa 1er, uniquement en ce qui concerne les mots " et au niveau de l'installation de propulsion ", alinéas 2 et 3 ;
- l'article 11.06, alinéa 2, a), sauf lorsque le bilan de puissance fait apparaître que cette prescription est bel et bien pertinente ;
- l'article 11.07, alinéa 4, alinéa 5, b), alinéa 6, c), et alinéa 8, uniquement en ce qui concerne les mots " et à un emplacement approprié " ;
- les articles 13.01 et 13.02 ;
- l'article 13.03, alinéa 1er ;
- l'article 13.04 ;
- l'article 13.07 ;
- l'article 19.01, alinéa 4 ;
- l'article 19.02, alinéa 3, alinéas 9 à 12, alinéas 14 et 15 ;
- l'article 19.05, alinéas 2 et 3 ;
- l'article 19.06, alinéas 1er à 13 et alinéas 16 à 19 ;
- l'article 19.07 ;
- l'article 19.08, alinéa 1er et alinéas 3 à 9 ;
- l'article 19.09, alinéas 1er à 4 et alinéas 10 et 11 ;
- l'article 19.10, alinéas 2 à 8, alinéas 10 et 11 ;
- l'article 19.11, uniquement en ce qui concerne les bateaux de promenade urbaine ouverts. Pour les bateaux de promenade urbaine fermés, l'article 19.11, alinéa 1er et tableaux figurant à l'alinéa 2 concernant les cloisonnements de séparation entre les salles des machines et les locaux d'habitation, demeure applicable, de même que l'alinéa 2, a, et les alinéas 3, 4, 6, 7 et 14 ;
- l'article 19.12, à l'exception de l'alinéa 9, qui demeure applicable aux bateaux de promenade urbaine fermés ;
- l'article 19.13, uniquement pour les bateaux de promenade urbaine ouverts ;
- l'article 19.14 ;
- les articles 31.01 à 31.03.
Article 1.03 Cloisons
1. Les bateaux de promenade urbaine d'une longueur supérieure à 10 mètres doivent être munis d'une cloison d'abordage étanche située à 0,10 m au moins et à 0,60 m au plus de la perpendiculaire avant. A l'avant de cette cloison d'abordage, le bateau de promenade urbaine doit être fermé par un pont étanche à l'eau.
2. Pour des bateaux de promenade urbaine ouverts en bois, la Commission de visite peut autoriser des dérogations aux dispositions de l'alinéa 1er.
3. Sur des bateaux de promenade urbaine ouverts avec un moteur de propulsion fixé à l'intérieur du bateau, ce moteur doit être entouré d'un capot ignifuge.
4. Sur des bateaux de promenade urbaine fermés, les cloisons étanches supplémentaires suivantes, s'élevant jusqu'à l'arête supérieure du bordé, doivent être aménagées
- une cloison séparant la salle des machines et les locaux pour passagers ;
- une cloison de coqueron arrière à une distance appropriée de la poupe pour des bateaux de promenade urbaine fermés dont la longueur est supérieure à 25 m ;
Article 1.04 Stabilité
1. Par dérogation à l'art. 19.03 de l'[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2, la réserve de flottabilité de bateaux de promenade urbaine ouverts est jugée suffisante si le bateau, à l'état envahi, dispose encore d'un franc-bord de 0,05 m au moins.
2. Par dérogation à l'art. 19.03 de l'[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2, alinéas 5 et 6, pour ce qui concerne les bateaux de promenade urbaine ouverts qui, à l'exception des couloirs de passage, sont entièrement équipés de banquettes fixées, il ne faut pas tenir compte des influences de la pression du vent, ni de la force centrifuge lors d'un coup de gouvernail.
Article 1.05 Distance de sécurité
Par dérogation aux règles de l'article 19.04 de l'[2 article 10.11, alinéa 17 ;]2, une distance de sécurité minimale de 0,30 m est autorisée pour les bateaux de promenade urbaine.
Article 1.06 Nombre maximal de passagers admis
1. Le nombre maximal de passagers admis est fixé de telle manière que les règles relatives à la stabilité et au franc-bord soient respectées.
2. Le nombre maximal de passagers admis ne peut pas être supérieur au nombre de sièges disponibles pour les passagers.
3. Pour les places assises, il faut tenir compte d'une largeur minimale de 0,40 m par personne pour les bateaux de promenade urbaine ouverts. Pour les bateaux de promenade urbaine fermés, il y a lieu de tenir compte d'une largeur de 0,45 m par personne pour les places assises, avec un espace libre entre les banquettes ou les sièges de 0,30 m au moins.
Article 1.07 Protection contre les chutes
1. Sur les bateaux de promenade urbaine ouverts, les parties des ponts non fermées et destinées aux passagers doivent être pourvues de pavois ou de garde-corps fixes d'une hauteur d'au moins 0,30 m mesurée au-dessus des sièges.
2. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés ; les pavois ou garde-corps fixes doivent être placés à au moins à 0,20 m du bord extérieur du bateau, préceintes comprises, si des passagers peuvent prendre place dans un cockpit ouvert ou sur un pont ouvert.
Article 1.08 Accès, sorties et voies de communication
1. Sur les bateaux de promenade urbaine ouverts avec une superstructure telle que visée à l'article 1.01, alinéa 1er, a), 3°, une allée centrale dégagée doit être présente sur toute la longueur de la partie destinée aux passagers. Cette allée centrale doit avoir une largeur d'au moins 0,45 m.
2. Sur les bateaux de promenade urbaine ouverts avec une superstructure telle que visée à l'article 1.01, alinéa 1er, a), une sortie d'une largeur libre d'au moins 0,50 m doit être présente tant à l'avant qu'à l'arrière de la partie destinée aux passagers. L'une de ces sorties peut être remplacée par deux issues de secours, avec un passage libre d'une largeur d'au moins 0,60 m et d'une hauteur d'au moins 0,80 m.
3. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, le passage libre des accès doit être de 0,80 m au moins. La largeur libre de l'allée entre les chaises doit être de 0,70 m au moins à une hauteur de 0,90 m et plus au-dessus du plancher. Jusqu'à une hauteur de 0,90 m au-dessus du plancher, elle ne peut jamais être inférieure à 0,60 m.
4. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, une issue de secours dont le passage libre est d'au moins 0,80 m doit être prévue à l'arrière. L'issue de secours peut être remplacée par au moins deux trappes d'évacuation éjectables aménagées dans le toit.
Chaque issue de secours aménagée dans le toit doit avoir une ouverture libre d'au moins 0,36 m2, la plus petite dimension ne pouvant pas être inférieure à 0,50 m.
5. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, les compartiments subdivisés par des cloisons étanches et des portes étanches de hauteur limitée doivent pouvoir être évacués en toute sécurité. A cet égard, la voie de repli d'un compartiment peut passer par un autre compartiment.
6. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, un éclairage suffisant doit être prévu aux endroits suivants : les accès pour passagers, les issues de secours et les emplacements où sont placés les moyens de sauvetage et les extincteurs.
7. L'embarquement des passagers à bord des bateaux de promenade urbaine et leur débarquement doivent pouvoir s'effectuer en toute sécurité. Des poignées de maintien et des marches d'escalier doivent être prévues si nécessaire.
Article 1.09 Dispositifs de propulsion
1. La puissance des dispositifs de propulsion doit être telle que le bateau de promenade urbaine, à pleine charge et naviguant à pleine puissance, puisse s'arrêter sur une distance de deux fois maximum la longueur du bateau.
2. La Commission de visite peut déroger à l'art. 8.01 [2 de l'ES-TRIN]2 alinéa 3, en ce qui concerne le combustible utilisé si au moins un niveau de sécurité équivalent est garanti.
Un niveau de sécurité équivalent peut être démontré au moyen des dispositions de l'article 30.01 de [2 de l'ES-TRIN] 2023/1-2. [2 Par dérogation à l'article 30.01, alinéa 2, de [l'ES-TRIN 2023/1 ]2, la commission d'experts peut autoriser des dérogations à l'annexe 8 de l'ES-TRIN 2023/1 lorsque les mesures d'atténuation issues de l'analyse des risques, figurant à l'article 30.04 de l'ES-TRIN 2023/1, garantissent un niveau de sécurité équivalent. ]2
3. La capacité maximale autorisée d'un réservoir de carburant monté directement sur un moteur hors-bord est de 25 litres. Le réservoir doit toujours se trouver à l'extérieur de la zone destinée aux passagers.
4. Si la timonerie ne se trouve pas à proximité immédiate du moteur à combustion incorporé pour la propulsion, la timonerie doit permettre de vérifier les éléments suivants :
- la température de l'eau de refroidissement et la pression de l'huile de graissage ;
- le régime du moteur ou de l'arbre d'hélice.
5. La Commission de visite peut déroger aux prescriptions du chapitre 9 pour autant que le niveau d'émission des gaz et particules polluants provenant des moteurs installés à bord ne dépasse pas le niveau d'émission prescrit au chapitre 9.
6. Dans le cas d'une propulsion électrique, les batteries d'accumulateurs sont couvertes sur le dessus de manière à être protégées contre le toucher, la chute d'objets et de gouttes d'eau.
Article 1.10 Installations d'assèchement
1. Les bateaux de promenade urbaine ouverts d'une longueur inférieure ou égale à 7 mètres doivent être pourvus de deux écopes appropriées.
2. Les bateaux de promenade urbaine ouverts d'une longueur supérieure à 7 mètres doivent être pourvus d'une pompe d'assèchement motorisée ou manuelle. Lorsque la longueur est inférieure ou égale à 12 mètres, le diamètre du raccord doit mesurer 38 mm au moins. Lorsqu'elle est supérieure à 12 mètres, ce diamètre doit mesurer 50 mm au moins.
3. Sur les bateaux de promenade urbaine fermés, chaque compartiment étanche doit être équipé d'une alarme de niveau.
Article 1.11 Moyens de sauvetage
1. Par dérogation à l'article 13.08 de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2, alinéa 1er, les dispositions suivantes s'appliquent :
a. Une bouée de sauvetage au moins doit être disponible pour chaque tranche de 25 passagers autorisée, ainsi qu'une bouée de sauvetage pour le nombre restant de passagers. Toutefois, le nombre de bouées de sauvetage ne doit pas nécessairement dépasser 4.
b. Les bouées de sauvetage doivent être munies d'une ligne flottante d'au moins 20 m et être rangées de manière à être prêtes à l'emploi immédiatement.
2. Par dérogation à l'article 13.08 de l'[2 ES-TRIN 2023/1]2, alinéa 2, les dispositions suivantes s'appliquent :
Des moyens de sauvetage individuels ou collectifs doivent être disponibles à bord pour tous les passagers. Les moyens de sauvetage individuels doivent satisfaire
a) au règlement (UE) 2016/425 dans sa version modifiée ; ou
b) au Recueil international de règles relatives aux engins de sauvetage (LSA), paragraphe 2.2.
Les exigences de la lettre a) ci-dessus sont réputées satisfaites lorsque le gilet de sauvetage est conforme aux normes européennes EN ISO 12402-2: 2020, EN ISO 12402-3: 2020 et EN ISO 12402-4: 2020.
Pour les enfants sont également admis les gilets de sauvetage rigides conformes à la lettre a) ou b).
Les coussins flottants sont considérés comme des moyens de sauvetage individuels s'ils :
- ont une portance en eau douce d'au moins 75 N ;
- sont fabriqués dans un matériau approprié de l'avis de la Commission de visite et résistent aux huiles, aux produits dérivés du pétrole et à des températures inférieures ou égales à 50° C ;
- sont munis d'une filière ;
- ne sont pas fixés au bateau.
Article 1.12 Extincteurs d'incendie portatifs
1. Pour les bateaux de promenade urbaine ouverts, un extincteur d'incendie portatif conforme aux normes européennes EN3-7:2007 et EN3-8:2007 doit être fixé à proximité du dispositif de propulsion. Par dérogation à l'article 13.03, alinéa 2, un seul extincteur d'incendie d'une masse de remplissage d'au moins 4 kg suffit.
2. Pour les bateaux de promenade urbaine fermés, au moins deux extincteurs d'incendie portatifs conformes aux normes européennes EN3-7:2007 et EN3-8:2007 doivent être disponibles. Ceux-ci doivent être fixés à proximité de la timonerie.
Article 1.13 Autres gréements
1. Les gréements suivants, en bon état, doivent se trouver à bord :
- une gaffe ;
- une trousse de secours ;
- un câble d'amarrage et de remorquage d'une longueur minimale L ;
- en cas de navigation entre le coucher et le lever du soleil, une lanterne électrique portative en matériau étanche.
2. Les bateaux de promenade urbaine fermés doivent disposer d'une ancre pesant au moins 50 kg avec une chaîne ou un câble d'une longueur minimale de 30 mètres.
Article 1.14 Dispositions transitoires
1. Les prescriptions pour les bateaux de promenade urbaine dont la quille a été posée avant le 30 décembre 2008 doivent être appliquées à partir des dates suivantes, sauf transformation ou remplacement de la partie concernée :
| 1.03 | Schotten | Verlenging certificaat na | 1.1.2045 |
| 1.04 | Stabiliteit | Verlenging certificaat na | 1.1.2045 |
| 1.06, lid 3 | Zitplaatsen | Verlenging certificaat na | 1.1.2045 |
| 1.07 | Beveiliging tegen vallen | Verlenging certificaat na | 1.1.2045 |
| 1.08, lid 1 tot en met 4 | Toegangen en uitgangen | Verlenging certificaat na | 1.1.2045 |
| 1.09, lid 1 | Vermogen voortstuwinginstallatie | Verlenging certificaat na | 1.1.2050 |
| 1.10 punt 2 | Lensinrichting | Indien geen lenspomp aanwezig is, moeten tenminste 2 geschikte hoosvaten aanwezig zijn | Geen einddatum |
| 1.10 punt 3 | Bilge alarm | Geen einddatum | |
| 1.11 | Normen voor reddingsvesten | Verlenging certificaat |
2. De bepalingen voor stadsrondvaartboten, waarvan de kiel gelegd is voor 30 december 2018, moeten vanaf de volgende data te worden toegepast, tenzij bij ombouw of vervanging van het betreffende onderdeel:
| 1.03 | Cloisons | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2045 |
| 1.04 | Stabilité | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2045 |
| 1.06, alinéa 3 | Sièges | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2045 |
| 1.07 | Protection contre les chutes | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2045 |
| 1.08, alinéas 1er à 4 | Accès et sorties | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2045 |
| 01.09, alinéa 1er | Puissance des dispositifs de propulsion | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2050 |
| 1.10, point 2 | Installations d'assèchement | En l'absence de pompe d'assèchement, au moins 2 écopes appropriées doivent être présentes | Pas de date de fin |
| 1.10, point 3 | Alarme de niveau | Pas de date de fin | |
| 1.11 | Normes pour les gilets de sauvetage | Renouvellement du certificat |
2. Les prescriptions pour les bateaux de promenade urbaine dont la quille a été posée avant le dimanche 30 décembre 2018 doivent être appliquées à partir des dates suivantes, sauf transformation ou remplacement de la partie concernée :
| Hoofdstuk 9 | Emissieniveau motoren | Verlenging certificaat na | 1.1.2045 |
Hoofdstuk II. Bijzondere bepalingen voor alleenvarende duwbakken Artikel 2.01 Algemene bepaling
Op alleenvarende duwbakken zijn voor wat betreft bouw en uitrusting alleen artikel 2.02 en 2.03 van toepassing. Op het ogenblik dat een alleenvarende duwbak deel uitmaakt van een samenstel, moet het vaartuig als een duwbak worden beschouwd.
De alleenvarende duwbakken mogen zich slechts in een beperkt vaargebied op de Vlaamse waterwegen van zone 4 over langere afstanden zelfstandig verplaatsen.
De Commissie van Deskundigen vermeldt in het communautair certificaat onder rubriek 52:
"Het vaartuig is een alleenvarende duwbak als bepaald in hoofdstuk II van bijlage 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen en mag zich alleen zelfstandig verplaatsen over langere afstanden op de volgende Vlaamse waterwegen: ... ."
Artikel 2.02 Toepasselijkheid van [2 ES-TRIN 2023/1]2
Voor zover in dit hoofdstuk niets anders is bepaald, zijn met betrekking tot de bouw en de uitrusting van alleenvarende duwbakken hoofdstuk 3 tot en met 18 en de hoofdstukken 21, 30, 31, 32 en 33 van toepassing.
Een alleenvarende duwbak mag niet langer zijn dan 110 m.
Hoofdstuk 27 is van toepassing als de alleenvarende duwbak containers vervoert.
De alleenvarende duwbak moet over een stuurhuis beschikken. Een vaste marifooninstallatie en AIS zijn verplicht.
Als de duwbak deel uitmaakt van een samenstel, dan moet het AlS-toestel worden uitgeschakeld.
Artikel 3.03 Vrijstellingen
De Commissie van Deskundigen kan afwijken van de volgende bepalingen in [2 ES-TRIN 2023/1]2:
1° artikel 3.03, lid 2, met betrekking tot de plaats van de voor de bedrijfsvoering noodzakelijke inrichtingen achter het achterpiekschot
2° artikel 5.06., met betrekking tot de minimumsnelheid.
De Commissie van Deskundigen noteert de snelheid die gemeten is bij het uitvoeren van de proefvaart in het uniebinnenvaartcertificaat onder rubriek 52 als volgt:
"Het vaartuig behaalde tijdens de proefvaart een snelheid van ... km/u.";
De minimumsnelheid voor de alleenvarende duwbak moet met alle voorstuwingsinstallaties ten minste 6,5 km/u ten opzichte van het water bedragen.
3° artikel 6.06, tweede lid.
Als twee of meer van elkaar onafhankelijke roerpropeller-, waterstraal- of cycloïdaalschroefinstallaties aanwezig zijn, is het tweede besturingssysteem niet vereist als het schip bij het uitvallen van een van die installaties manoeuvreerbaar blijft om de oever of de kade te bereiken;
4° artikel 13.01, derde lid, b).
De alleenvarende duwbak hoeft geen hekanker te hebben;
5° artikel 13.04.
Een alleenvarende duwbak hoeft geen bijboot te hebben indien als het vaartuig beschikt over een reddingsvlot als vermeld in artikel 19.09, vijfde lid;
6° artikel 13.08, eerste lid.
Aan boord van alleenvarende duwbakken moeten ten minste twee reddingsboeien overeenkomstig de Europese norm EN14144:2002 aanwezig zijn. Die reddingsboeien bevinden zich in gebruiksklare toestand aan dek op het voorschip en het achterschip;
7° artikel 15.01.
Aan boord van alleenvarende duwbakken hoeven geen verblijven aanwezig te zijn. De noodzakelijke voorzieningen worden in het stuurhuis geïntegreerd en zullen in de mate van het mogelijke voldoen aan de bepalingen van [2 ES-TRIN 2023/1]2, hoofdstuk 15. In die zin wordt de exploitatiewijze van het vaartuig beperkt worden tot A1, tenzij de bemanning geen rust neemt aan boord van het vaartuig.]1
| Chapitre 9 | Emission des moteurs | Renouvellement du certificat après le | 1.1.2045 |
Chapitre II. Dispositions particulières pour les barges de poussage naviguant isolément Article 02.01 Disposition générale
En ce qui concerne la construction et l'équipement, seuls les articles 2.02 et 2.03 s'appliquent aux barges de poussage naviguant isolément. Dès lors qu'une barge de poussage naviguant isolément fait partie d'un convoi, le bâtiment doit être considéré comme une barge de poussage.
Les barges de poussage naviguant isolément ne sont autorisées à se déplacer de manière autonome sur de longues distances que dans un périmètre de navigation limité sur les voies d'eau flamandes de la zone 4.
La Commission de visite mentionne dans le certificat communautaire sous la rubrique 52 :
" Le bâtiment est une barge de poussage naviguant isolément comme le prévoit le chapitre II de l'annexe 5 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure et n'est autorisé à se déplacer de manière autonome sur de longues distances que sur les voies d'eau flamandes suivantes : ... . "
Article 02.02 Applicabilité de l'[2 ES-TRIN 2023/1 ]2
Sauf disposition contraire du présent chapitre, la construction et l'équipement des barges de poussage naviguant isolément doivent répondre aux chapitres 3 à 18 et aux chapitres 21, 30, 31, 32 et 33.
La longueur d'une barge de poussage naviguant isolément ne peut pas dépasser 110 m.
Le chapitre 27 s'applique lorsque la barge de poussage naviguant isolément transporte des conteneurs.
La barge de poussage naviguant isolément doit disposer d'une timonerie. Une installation de radiotéléphonie fixe et un appareil AIS sont obligatoires.
Lorsque la barge de poussage fait partie d'un convoi, l'appareil AIS doit être éteint.
Article 3.03 Dispenses
La Commission de visite peut déroger aux dispositions suivantes de l'[2 ES-TRIN 2023/1 ]2 :
1° l'article 3.03, alinéa 2, concernant l'emplacement de l'équipement nécessaire à l'exploitation du bâtiment à l'arrière de la cloison de coqueron arrière
2° l'article 5.06, concernant la vitesse minimale.
La Commission de visite note, sous la rubrique 52 du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, la vitesse mesurée lors de l'essai de navigation comme suit :
" Lors de l'essai de navigation, le bâtiment a atteint une vitesse de ... ... km/u. " ;
La vitesse minimale de la barge de poussage naviguant isolément doit être d'au moins 6,5 km/h par rapport à l'eau avec toutes les installations de propulsion.
3° l'article 6.06, alinéa 2.
Dans le cas de plusieurs installations à hélice orientable, à jet d'eau ou à propulseur cycloïdal indépendantes les unes des autres, le second système de commande n'est pas nécessaire si, en cas de défaillance d'une des installations, le bateau demeure manoeuvrable pour atteindre la rive ou le quai ;
4° l'article 13.01, alinéa 3, b).
La barge de poussage naviguant isolément est dispensée d'ancre de poupe ;
5° l'article 13.04.
Une barge de poussage naviguant isolément est dispensée de canot de service si le bâtiment dispose d'un radeau de sauvetage tel que mentionné à l'article 19.09, alinéa 5 ;
6° l'article 13.08, alinéa 1er.
A bord des barges de poussage naviguant isolément, au moins deux bouées de sauvetage conformes à la norme européenne EN 14144:2002 doivent être disponibles. Ces bouées de sauvetage sont prêtes à l'emploi et fixées sur le pont, à l'avant et à l'arrière du bateau ;
7° l'article 15.01.
Les barges de poussage naviguant isolément sont dispensées de logements. Les structures nécessaires seront intégrées dans la timonerie et répondront dans la mesure du possible aux dispositions de l'ES-TRIN 2021/1, chapitre 15. En ce sens, le mode d'exploitation du bâtiment est limité à A1, à moins que l'équipage ne prenne pas de repos à bord du bâtiment.]1
Art. N6. Bijlage 6. Bijzondere technische voorschriften voor bepaalde categorieën vaartuigen die niet onder het toepassingsgebied van de richtlijn (EU) 2016/1629 vallen:
(zonder inhoud)
(zonder inhoud)
Art. N6. Annexe 6. Prescriptions techniques particulières pour certaines catégories de bâtiments ne relevant pas du champ d'application de la directive (UE) 2016/1629 :
(sans objet)
(sans objet)
Art. N7. Bijlage 7. Gedetailleerde procedurele bepalingen:
Artikel 2.01 Inspectie-instanties
1. De lidstaten moeten inspectie-instanties instellen.
2. De inspectie-instanties bestaan uit een voorzitter en deskundigen. Als deskundigen maken van iedere inspectie-instantie ten minste deel uit:
a) een ambtenaar van het bevoegd gezag op het gebied van de binnenvaart;
b) een deskundige op het gebied van de bouw van binnenschepen en hun machines;
c) een erkend nautisch deskundige die in het bezit is van een binnenvaartbewijs, dat de houder toestaat het schip dat moet worden geïnspecteerd, te voeren.
3. De voorzitter en de deskundigen van elke inspectie-instantie worden benoemd door de instanties van de lidstaat waartoe de instantie behoort. Zij verklaren bij de aanvaarding van hun functie schriftelijk dat zij deze in alle onpartijdigheid zullen vervullen. Van ambtenaren wordt een dergelijke verklaring niet geëist.
4. De inspectie-instanties kunnen zich overeenkomstig de toepasselijke nationale bepalingen doen bijstaan door gespecialiseerde deskundigen.
Artikel 2.02 (Zonder inhoud)
Artikel 2.03 Aanbieding van het vaartuig voor inspectie
1. De eigenaar of zijn vertegenwoordiger biedt het vaartuig leeg, schoongemaakt en met volledige uitrusting voor inspectie aan. Hij verleent bij de inspectie de noodzakelijke hulp, bijvoorbeeld door een geschikte boot met personeel ter beschikking te stellen en die delen van de romp of van de installaties bloot te leggen die niet direct toegankelijk of zichtbaar zijn.
2. De inspectie-instantie bezichtigt bij de eerste inspectie het schip op het droge. Inspectie op het droge kan achterwege blijven indien een klassecertificaat of een certificaat van een erkend classificatiebureau, volgens welke de bouw voldoet aan de daarvoor gehanteerde voorschriften, wordt overgelegd, of indien een certificaat wordt overgelegd waaruit blijkt dat de bevoegde instantie al voor andere doeleinden een inspectie op het droge heeft verricht. Bij periodieke inspecties of inspecties overeenkomstig artikel 14 van deze richtlijn kan de inspectie-instantie een inspectie op het droge verlangen. De inspectie-instantie voert bij de eerste inspectie van motorschepen en samenstellen, alsmede bij essentiële veranderingen in de voortstuwingsinstallatie of de stuurinrichting, proefvaarten uit.
3. De inspectie-instantie kan extra proefvaarten doen plaatsvinden, en nadere bewijzen verlangen. Dit geldt ook tijdens de bouw van het vaartuig.
Artikel 2.04 (Zonder inhoud)
Artikel 2.05 (Zonder inhoud)
Artikel 2.06 (Zonder inhoud)
Artikel 2.07 Aantekeningen in en wijzigingen van het Uniebinnenvaartcertificaat
1. De eigenaar van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger stelt de bevoegde instantie in kennis van elke naamsverandering, verandering van eigenaar, iedere nieuwe ijking van het vaartuig, alsmede iedere verandering van de registratie of van de thuishaven, en zendt het Uniebinnenvaartcertificaat naar deze instantie om dat certificaat te laten wijzigen.
2. Alle aantekeningen in of wijzigingen van het Uniebinnenvaartcertificaat kunnen door iedere bevoegde instantie worden aangebracht.
3. Wanneer een bevoegde instantie in het Uniebinnenvaartcertificaat een wijziging aanbrengt of daarin een aantekening maakt, geeft zij daarvan kennis aan de bevoegde instantie die het betrokken Uniebinnenvaartcertificaat heeft afgegeven.
Artikel 2.08 (Zonder inhoud)
Artikel 2.09 Periodieke inspectie
1. Vóór afloop van de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat wordt het vaartuig aan een periodieke inspectie onderworpen.
2.De bevoegde instantie stelt afhankelijk van de resultaten van de inspectie de nieuwe geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat vast.
3. De geldigheidsduur moet worden aangetekend in het Uniebinnenvaartcertificaat en ter kennis worden gebracht van de bevoegde instantie die het Uniebinnenvaartcertificaat heeft afgegeven.
4. Indien de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat niet wordt verlengd, maar het certificaat door een nieuw wordt vervangen, wordt het oude Uniebinnenvaartcertificaat teruggezonden naar de bevoegde instantie die het heeft afgegeven.
Artikel 2.10 Vrijwillige inspectie
De eigenaar van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger kan op elk moment zelf om een inspectie vragen. Aan dit verzoek om een inspectie wordt gevolg gegeven.
Artikel 2.11 (Zonder inhoud)
Artikel 2.12 (Zonder inhoud)
Artikel 2.13 (Zonder inhoud)
Artikel 2.14 (Zonder inhoud)
Artikel 2.15 Kosten
De eigenaar van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger draagt de kosten die voortvloeien uit de inspectie van het vaartuig en de afgifte van het Uniebinnenvaartcertificaat, overeenkomstig een speciaal tarief, dat door de Vlaamse regering wordt vastgesteld.
Artikel 2.16 Informatie
De bevoegde instantie mag personen die kunnen aantonen daar om gegronde redenen belang bij te hebben, kennis laten nemen van de inhoud van een Uniebinnenvaartcertificaat, en die personen als zodanig aangeduide gewaarmerkte uittreksels of afschriften van het Uniebinnenvaartcertificaat verstrekken.
Artikel 2.17 Register van de Uniebinnenvaartcertificaten
1. De bevoegde instanties bewaren de minuut of een afschrift van elk Uniebinnenvaartcertificaat dat zij hebben afgegeven; daarop tekenen zij alle aantekeningen en wijzigingen, alsmede ongeldigverklaringen en vervangingen van de Uniebinnenvaartcertificaten aan. Zij werken het in artikel 17 van deze richtlijn vermelde register dienovereenkomstig bij.
2. Om administratieve maatregelen te nemen voor de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort en met het oog op de tenuitvoerlegging van de artikelen 2.02 tot en met 2.15 van deze bijlage, alsmede de artikelen 6, 9, 10, 13, 14, 15, 20, 21 en 22 van deze richtlijn, wordt volgens het [1 ES-TRIN 2023/1]1 bepaalde model read-only toegang tot het register verleend aan de bevoegde instanties van andere lidstaten, van staten die partij zijn bij de Akte van Mannheim en, voor zover een gelijkwaardig niveau van privacy wordt gegarandeerd, aan derde landen op basis van administratieve overeenkomsten.
Artikel 2.18 Uniek Europees scheepsidentificatienummer
1. Het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) bestaat uit acht Arabische cijfers in overeenstemming met [1 ES-TRIN 2023/1]1 bij deze richtlijn.
2. Tenzij het vaartuig op het moment dat het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven reeds een Europees scheepsidentificatienummer heeft, wordt een dergelijk nummer aan het vaartuig toegekend door de bevoegde instantie van de lidstaat waar het vaartuig is geregistreerd of waar het zijn thuishaven heeft. Met betrekking tot vaartuigen uit landen waar de toekenning van een ENI-nummer niet mogelijk is, wordt het ENI-nummer dat op het Uniebinnenvaartcertificaat moet worden vermeld, toegekend door de bevoegde instantie die het Uniebinnenvaartcertificaat afgeeft.
3. De eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger vraagt de toekenning van het ENI-nummer aan bij de bevoegde instantie. De eigenaar of zijn vertegenwoordiger zorgt er ook voor dat het in het Uniebinnenvaartcertificaat opgenomen nummer op het vaartuig wordt aangebracht.
Artikel 2.19 (Zonder inhoud)
Artikel 2.20 Kennisgevingen Elke lidstaat of zijn bevoegde instanties stellen de Commissie en de andere lidstaten of de andere bevoegde instanties in kennis van:
a) de naam en het adres van de technische diensten die samen met hun nationale bevoegde instantie verantwoordelijk zijn voor de toepassing van [1 ES-TRIN 2023/1]1;
b) het in [1 ES-TRIN 2023/1]1bedoelde gegevensformulier betreffende types boordzuiveringsinstallaties die sinds de laatste kennisgeving zijn goedgekeurd;
c) de erkende typegoedkeuringen voor boordzuiveringsinstallaties op basis van andere normen dan de [1 ES-TRIN 2023/1]1 vastgestelde normen voor gebruik in de nationale wateren van de lidstaten;
d) binnen één maand, iedere intrekking van een typegoedkeuring en de redenen voor een dergelijke intrekking voor boordzuiveringsinstallaties;
e) alle toegestane speciale ankers naar aanleiding van een aanvraag tot vermindering van de ankermassa, met vermelding van het type en de toegestane vermindering van de ankermassa. De bevoegde instantie verleent de aanvrager ten vroegste drie maanden na kennisgeving aan de Commissie toestemming, mits deze laatste geen bezwaren oppert;
f) navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers waarvoor zij typegoedkeuring hebben verleend. De betreffende kennisgeving moet het toegekende typegoedkeuringsnummer omvatten evenals de typeaanduiding, de naam van de fabrikant, de naam van de houder van de typegoedkeuring en de datum van de typegoedkeuring;
g) de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de goedkeuring van de gespecialiseerde bedrijven die de inbouw, vervanging, reparatie of het onderhoud van navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers kunnen uitvoeren.
Artikel 2.01 Inspectie-instanties
1. De lidstaten moeten inspectie-instanties instellen.
2. De inspectie-instanties bestaan uit een voorzitter en deskundigen. Als deskundigen maken van iedere inspectie-instantie ten minste deel uit:
a) een ambtenaar van het bevoegd gezag op het gebied van de binnenvaart;
b) een deskundige op het gebied van de bouw van binnenschepen en hun machines;
c) een erkend nautisch deskundige die in het bezit is van een binnenvaartbewijs, dat de houder toestaat het schip dat moet worden geïnspecteerd, te voeren.
3. De voorzitter en de deskundigen van elke inspectie-instantie worden benoemd door de instanties van de lidstaat waartoe de instantie behoort. Zij verklaren bij de aanvaarding van hun functie schriftelijk dat zij deze in alle onpartijdigheid zullen vervullen. Van ambtenaren wordt een dergelijke verklaring niet geëist.
4. De inspectie-instanties kunnen zich overeenkomstig de toepasselijke nationale bepalingen doen bijstaan door gespecialiseerde deskundigen.
Artikel 2.02 (Zonder inhoud)
Artikel 2.03 Aanbieding van het vaartuig voor inspectie
1. De eigenaar of zijn vertegenwoordiger biedt het vaartuig leeg, schoongemaakt en met volledige uitrusting voor inspectie aan. Hij verleent bij de inspectie de noodzakelijke hulp, bijvoorbeeld door een geschikte boot met personeel ter beschikking te stellen en die delen van de romp of van de installaties bloot te leggen die niet direct toegankelijk of zichtbaar zijn.
2. De inspectie-instantie bezichtigt bij de eerste inspectie het schip op het droge. Inspectie op het droge kan achterwege blijven indien een klassecertificaat of een certificaat van een erkend classificatiebureau, volgens welke de bouw voldoet aan de daarvoor gehanteerde voorschriften, wordt overgelegd, of indien een certificaat wordt overgelegd waaruit blijkt dat de bevoegde instantie al voor andere doeleinden een inspectie op het droge heeft verricht. Bij periodieke inspecties of inspecties overeenkomstig artikel 14 van deze richtlijn kan de inspectie-instantie een inspectie op het droge verlangen. De inspectie-instantie voert bij de eerste inspectie van motorschepen en samenstellen, alsmede bij essentiële veranderingen in de voortstuwingsinstallatie of de stuurinrichting, proefvaarten uit.
3. De inspectie-instantie kan extra proefvaarten doen plaatsvinden, en nadere bewijzen verlangen. Dit geldt ook tijdens de bouw van het vaartuig.
Artikel 2.04 (Zonder inhoud)
Artikel 2.05 (Zonder inhoud)
Artikel 2.06 (Zonder inhoud)
Artikel 2.07 Aantekeningen in en wijzigingen van het Uniebinnenvaartcertificaat
1. De eigenaar van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger stelt de bevoegde instantie in kennis van elke naamsverandering, verandering van eigenaar, iedere nieuwe ijking van het vaartuig, alsmede iedere verandering van de registratie of van de thuishaven, en zendt het Uniebinnenvaartcertificaat naar deze instantie om dat certificaat te laten wijzigen.
2. Alle aantekeningen in of wijzigingen van het Uniebinnenvaartcertificaat kunnen door iedere bevoegde instantie worden aangebracht.
3. Wanneer een bevoegde instantie in het Uniebinnenvaartcertificaat een wijziging aanbrengt of daarin een aantekening maakt, geeft zij daarvan kennis aan de bevoegde instantie die het betrokken Uniebinnenvaartcertificaat heeft afgegeven.
Artikel 2.08 (Zonder inhoud)
Artikel 2.09 Periodieke inspectie
1. Vóór afloop van de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat wordt het vaartuig aan een periodieke inspectie onderworpen.
2.De bevoegde instantie stelt afhankelijk van de resultaten van de inspectie de nieuwe geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat vast.
3. De geldigheidsduur moet worden aangetekend in het Uniebinnenvaartcertificaat en ter kennis worden gebracht van de bevoegde instantie die het Uniebinnenvaartcertificaat heeft afgegeven.
4. Indien de geldigheidsduur van het Uniebinnenvaartcertificaat niet wordt verlengd, maar het certificaat door een nieuw wordt vervangen, wordt het oude Uniebinnenvaartcertificaat teruggezonden naar de bevoegde instantie die het heeft afgegeven.
Artikel 2.10 Vrijwillige inspectie
De eigenaar van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger kan op elk moment zelf om een inspectie vragen. Aan dit verzoek om een inspectie wordt gevolg gegeven.
Artikel 2.11 (Zonder inhoud)
Artikel 2.12 (Zonder inhoud)
Artikel 2.13 (Zonder inhoud)
Artikel 2.14 (Zonder inhoud)
Artikel 2.15 Kosten
De eigenaar van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger draagt de kosten die voortvloeien uit de inspectie van het vaartuig en de afgifte van het Uniebinnenvaartcertificaat, overeenkomstig een speciaal tarief, dat door de Vlaamse regering wordt vastgesteld.
Artikel 2.16 Informatie
De bevoegde instantie mag personen die kunnen aantonen daar om gegronde redenen belang bij te hebben, kennis laten nemen van de inhoud van een Uniebinnenvaartcertificaat, en die personen als zodanig aangeduide gewaarmerkte uittreksels of afschriften van het Uniebinnenvaartcertificaat verstrekken.
Artikel 2.17 Register van de Uniebinnenvaartcertificaten
1. De bevoegde instanties bewaren de minuut of een afschrift van elk Uniebinnenvaartcertificaat dat zij hebben afgegeven; daarop tekenen zij alle aantekeningen en wijzigingen, alsmede ongeldigverklaringen en vervangingen van de Uniebinnenvaartcertificaten aan. Zij werken het in artikel 17 van deze richtlijn vermelde register dienovereenkomstig bij.
2. Om administratieve maatregelen te nemen voor de instandhouding van de veiligheid en het navigatiecomfort en met het oog op de tenuitvoerlegging van de artikelen 2.02 tot en met 2.15 van deze bijlage, alsmede de artikelen 6, 9, 10, 13, 14, 15, 20, 21 en 22 van deze richtlijn, wordt volgens het [1 ES-TRIN 2023/1]1 bepaalde model read-only toegang tot het register verleend aan de bevoegde instanties van andere lidstaten, van staten die partij zijn bij de Akte van Mannheim en, voor zover een gelijkwaardig niveau van privacy wordt gegarandeerd, aan derde landen op basis van administratieve overeenkomsten.
Artikel 2.18 Uniek Europees scheepsidentificatienummer
1. Het uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) bestaat uit acht Arabische cijfers in overeenstemming met [1 ES-TRIN 2023/1]1 bij deze richtlijn.
2. Tenzij het vaartuig op het moment dat het Uniebinnenvaartcertificaat wordt afgegeven reeds een Europees scheepsidentificatienummer heeft, wordt een dergelijk nummer aan het vaartuig toegekend door de bevoegde instantie van de lidstaat waar het vaartuig is geregistreerd of waar het zijn thuishaven heeft. Met betrekking tot vaartuigen uit landen waar de toekenning van een ENI-nummer niet mogelijk is, wordt het ENI-nummer dat op het Uniebinnenvaartcertificaat moet worden vermeld, toegekend door de bevoegde instantie die het Uniebinnenvaartcertificaat afgeeft.
3. De eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger vraagt de toekenning van het ENI-nummer aan bij de bevoegde instantie. De eigenaar of zijn vertegenwoordiger zorgt er ook voor dat het in het Uniebinnenvaartcertificaat opgenomen nummer op het vaartuig wordt aangebracht.
Artikel 2.19 (Zonder inhoud)
Artikel 2.20 Kennisgevingen Elke lidstaat of zijn bevoegde instanties stellen de Commissie en de andere lidstaten of de andere bevoegde instanties in kennis van:
a) de naam en het adres van de technische diensten die samen met hun nationale bevoegde instantie verantwoordelijk zijn voor de toepassing van [1 ES-TRIN 2023/1]1;
b) het in [1 ES-TRIN 2023/1]1bedoelde gegevensformulier betreffende types boordzuiveringsinstallaties die sinds de laatste kennisgeving zijn goedgekeurd;
c) de erkende typegoedkeuringen voor boordzuiveringsinstallaties op basis van andere normen dan de [1 ES-TRIN 2023/1]1 vastgestelde normen voor gebruik in de nationale wateren van de lidstaten;
d) binnen één maand, iedere intrekking van een typegoedkeuring en de redenen voor een dergelijke intrekking voor boordzuiveringsinstallaties;
e) alle toegestane speciale ankers naar aanleiding van een aanvraag tot vermindering van de ankermassa, met vermelding van het type en de toegestane vermindering van de ankermassa. De bevoegde instantie verleent de aanvrager ten vroegste drie maanden na kennisgeving aan de Commissie toestemming, mits deze laatste geen bezwaren oppert;
f) navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers waarvoor zij typegoedkeuring hebben verleend. De betreffende kennisgeving moet het toegekende typegoedkeuringsnummer omvatten evenals de typeaanduiding, de naam van de fabrikant, de naam van de houder van de typegoedkeuring en de datum van de typegoedkeuring;
g) de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de goedkeuring van de gespecialiseerde bedrijven die de inbouw, vervanging, reparatie of het onderhoud van navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers kunnen uitvoeren.
Modifications
Art. N7. Annexe 7. Dispositions procédurales détaillées :
Article 2.01 Autorités d'inspection
§ 1er. Les Etats membres doivent instituer des autorités d'inspection.
2. Les autorités d'inspection se composent d'un président et d'experts. Font partie de chaque autorité d'inspection à titre d'experts, au moins :
a) un fonctionnaire de l'administration compétente en matière de navigation intérieure ;
b) un expert en matière de construction de bateaux de navigation intérieure et de leurs machines ;
c) un expert nautique reconnu en possession d'une patente de batelier de navigation intérieure, qui autorise le titulaire à faire naviguer le bateau à contrôler.
3. Le président et les experts de chaque autorité d'inspection sont nommés par les autorités de l'Etat membre auxquelles l'autorité d'inspection appartient. En acceptant leurs fonctions, ils s'engagent par écrit à les remplir en toute impartialité. Aucun engagement n'est demandé aux fonctionnaires.
4. Les autorités d'inspection peuvent se faire assister par des experts spécialisés suivant les dispositions nationales applicables.
Article 2.02 (sans objet)
Article 2.03 Présentation du bâtiment à l'inspection
1. Le propriétaire, ou son représentant, doit présenter le bâtiment à l'inspection à l'état lège, nettoyé et gréé. Il est tenu de prêter l'assistance nécessaire à l'inspection, telle que fournir un canot approprié et du personnel, découvrir les parties de la coque ou des installations qui ne sont pas directement accessibles ou visibles.
2. L'autorité d'inspection doit exiger une visite à sec lors d'une première inspection. Il peut être renoncé à l'inspection à sec à condition que puisse être produit un certificat de classification ou une attestation d'une société de classification agréée selon laquelle la construction est conforme à leurs prescriptions, ou à condition que puisse être produit un certificat établissant que des autorités compétentes ont effectué une inspection à sec à d'autres fins. En cas d'inspection périodique ou d'inspection accomplie en application de l'article 14 de la présente directive, l'autorité d'inspection peut exiger une inspection à sec. L'autorité d'inspection procède à des essais de navigation lors d'une première inspection d'automoteurs ou de convois, ou lors de modifications importantes aux installations de propulsion ou de gouverne.
3. L'autorité d'inspection peut exiger des essais de navigation supplémentaires ainsi que d'autres notes justificatives. Cette disposition s'applique également pendant la phase de construction du bâtiment.
Article 2.04 (sans objet)
Article 2.05 (sans objet)
Article 2.06 (sans objet)
Article 2.07 Mentions et modifications apportées au certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure
1.Le propriétaire d'un bâtiment, ou son représentant, doit porter tout changement de nom ou de propriété, tout rejaugeage du bâtiment ainsi que tout changement de numéro d'immatriculation ou de port d'attache à la connaissance de l'autorité compétente, et doit lui faire parvenir le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, en vue de sa modification.
2. Toute autorité compétente peut apposer toute mention ou apporter toute modification au certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
3. Lorsqu'une autorité compétente apporte une modification à un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou y appose une mention, elle doit en informer l'autorité compétente qui a délivré ce certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Article 2.08 (sans objet)
Article 2.09 Inspection périodique
1. Le bâtiment doit être soumis à une inspection périodique avant l'expiration de son certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
2.L'autorité compétente fixe à nouveau la durée de validité du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, conformément aux résultats de l'inspection.
3. La durée de validité doit être mentionnée sur le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure et portée à la connaissance de l'autorité compétente qui a délivré ce certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
4. Si, au lieu de prolonger la durée de validité d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, on le remplace par un nouveau, l'ancien certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sera retourné à l'autorité compétente qui l'a délivré.
Article 2.10 Inspection volontaire Le propriétaire d'un bâtiment, ou son représentant, peut à tout moment demander lui-même une inspection. Il doit être donné suite à cette demande d'inspection.
Article 2.11 (sans objet)
Article 2.12 (sans objet)
Article 2.13 (sans objet)
Article 2.14 (sans objet)
Article 2.15 Frais
Le propriétaire du bâtiment, ou son représentant, est redevable de tous les frais afférents à l'inspection du bâtiment et à la délivrance du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, en fonction d'un tarif spécial fixé par le Gouvernement flamand.
Article 2.16 Information
L'autorité compétente peut autoriser les personnes qui en justifient la nécessité à prendre connaissance du contenu d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure et peut délivrer à ces personnes des extraits ou des copies des certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure certifiés conformes et désignés comme tels.
Article 2.17 Registre des certificats communautaires
§ 1er. Les autorités compétentes conservent l'original ou une copie de de tous les certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure qu'elles ont délivrés et y portent toutes les mentions et modifications, ainsi que les annulations et remplacements des certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure. Elles actualisent le registre visé au paragraphe 1 en conséquence.
2. Pour permettre aux autorités compétentes d'autres Etats membres, des Etats signataires de la Convention de Mannheim et, dans la mesure où une protection équivalente des données peut être assurée, des pays tiers, de mettre en oeuvre des mesures administratives dans le domaine de la navigation, il leur est accordé, sur la base d'accords administratifs, un droit de consultation du registre dont le modèle est présenté à [1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1. Sont considérées comme des mesures administratives, toutes les mesures visant à maintenir la sécurité et le bon ordre de la navigation, ainsi que toutes les mesures visant à exécuter les articles 2.02 à 2.15 ainsi que les articles 6, 9, 10, 13, 14, 15, 20, 21 et 22 de la présente directive.
Article 2.18 Numéro européen unique d'identification des bateaux
§ 1er. Le numéro européen unique d'identification des bateaux (ENI) se compose de huit chiffres arabes conformément à l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1 de la présente directive.
2. A moins que le bâtiment ne possède déjà un numéro européen d'identification au moment de la délivrance du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, ce numéro est attribué au bâtiment par l'autorité compétente de l'Etat membre dans lequel se trouve son lieu d'immatriculation ou son port d'attache. Pour les bâtiments en provenance de pays où l'attribution d'un numéro ENI n'est pas possible, le numéro ENI à apposer sur le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est attribué par l'autorité compétente qui délivre ledit certificat.
3. Il incombe au propriétaire du bâtiment, ou à son représentant, de demander à l'autorité compétente l'attribution du numéro ENI. Il incombe également au propriétaire du bâtiment, ou à son représentant, de faire apposer sur le bâtiment le numéro inscrit dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Article 2.19 (sans objet)
Article 2.20
Notifications Les Etats membres ou leurs autorités compétentes notifient à la Commission et aux autres Etats membres ou autres autorités compétentes :
a) les noms et adresses des services techniques qui, avec leur autorité nationale compétente, sont responsables de l'application de l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1 ;
b) la fiche technique figurant à l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1, sur les modèles de station d'épuration de bord pour lesquels un agrément a été délivré depuis la dernière notification ;
c) les agréments de type reconnus pour les stations d'épuration de bord, sur la base de normes différentes de celles prévues à [1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1, pour l'utilisation sur leurs voies d'eau nationales ;
d) dans un délai d'un mois, tout retrait d'un agrément de type et les raisons de ce retrait pour les stations d'épuration de bord ;
e) toute ancre spéciale autorisée, à la suite d'une demande visant à réduire la masse d'ancrage, avec la mention du type et de la réduction autorisée de masse d'ancrage. L'autorité compétente n'accorde l'autorisation au demandeur qu'à l'issue d'un délai de trois mois suivant la notification à la Commission, à condition que celle-ci ne formule pas d'objection ;
f) l'appareil radar de navigation et les indicateurs de vitesse de giration pour lesquels ils ont délivré un agrément de type. La notification comprend le numéro de l'agrément de type attribué, ainsi que la désignation de type, le nom du constructeur, le nom du titulaire de l'agrément de type et la date de l'agrément de type ;
g) les autorités compétentes responsables de l'agrément des sociétés spécialisées qui peuvent procéder à l'installation, au remplacement, à la réparation ou à l'entretien de l'appareil radar de navigation et des indicateurs de vitesse de giration.
Article 2.01 Autorités d'inspection
§ 1er. Les Etats membres doivent instituer des autorités d'inspection.
2. Les autorités d'inspection se composent d'un président et d'experts. Font partie de chaque autorité d'inspection à titre d'experts, au moins :
a) un fonctionnaire de l'administration compétente en matière de navigation intérieure ;
b) un expert en matière de construction de bateaux de navigation intérieure et de leurs machines ;
c) un expert nautique reconnu en possession d'une patente de batelier de navigation intérieure, qui autorise le titulaire à faire naviguer le bateau à contrôler.
3. Le président et les experts de chaque autorité d'inspection sont nommés par les autorités de l'Etat membre auxquelles l'autorité d'inspection appartient. En acceptant leurs fonctions, ils s'engagent par écrit à les remplir en toute impartialité. Aucun engagement n'est demandé aux fonctionnaires.
4. Les autorités d'inspection peuvent se faire assister par des experts spécialisés suivant les dispositions nationales applicables.
Article 2.02 (sans objet)
Article 2.03 Présentation du bâtiment à l'inspection
1. Le propriétaire, ou son représentant, doit présenter le bâtiment à l'inspection à l'état lège, nettoyé et gréé. Il est tenu de prêter l'assistance nécessaire à l'inspection, telle que fournir un canot approprié et du personnel, découvrir les parties de la coque ou des installations qui ne sont pas directement accessibles ou visibles.
2. L'autorité d'inspection doit exiger une visite à sec lors d'une première inspection. Il peut être renoncé à l'inspection à sec à condition que puisse être produit un certificat de classification ou une attestation d'une société de classification agréée selon laquelle la construction est conforme à leurs prescriptions, ou à condition que puisse être produit un certificat établissant que des autorités compétentes ont effectué une inspection à sec à d'autres fins. En cas d'inspection périodique ou d'inspection accomplie en application de l'article 14 de la présente directive, l'autorité d'inspection peut exiger une inspection à sec. L'autorité d'inspection procède à des essais de navigation lors d'une première inspection d'automoteurs ou de convois, ou lors de modifications importantes aux installations de propulsion ou de gouverne.
3. L'autorité d'inspection peut exiger des essais de navigation supplémentaires ainsi que d'autres notes justificatives. Cette disposition s'applique également pendant la phase de construction du bâtiment.
Article 2.04 (sans objet)
Article 2.05 (sans objet)
Article 2.06 (sans objet)
Article 2.07 Mentions et modifications apportées au certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure
1.Le propriétaire d'un bâtiment, ou son représentant, doit porter tout changement de nom ou de propriété, tout rejaugeage du bâtiment ainsi que tout changement de numéro d'immatriculation ou de port d'attache à la connaissance de l'autorité compétente, et doit lui faire parvenir le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, en vue de sa modification.
2. Toute autorité compétente peut apposer toute mention ou apporter toute modification au certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
3. Lorsqu'une autorité compétente apporte une modification à un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure ou y appose une mention, elle doit en informer l'autorité compétente qui a délivré ce certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Article 2.08 (sans objet)
Article 2.09 Inspection périodique
1. Le bâtiment doit être soumis à une inspection périodique avant l'expiration de son certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
2.L'autorité compétente fixe à nouveau la durée de validité du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, conformément aux résultats de l'inspection.
3. La durée de validité doit être mentionnée sur le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure et portée à la connaissance de l'autorité compétente qui a délivré ce certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
4. Si, au lieu de prolonger la durée de validité d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, on le remplace par un nouveau, l'ancien certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure sera retourné à l'autorité compétente qui l'a délivré.
Article 2.10 Inspection volontaire Le propriétaire d'un bâtiment, ou son représentant, peut à tout moment demander lui-même une inspection. Il doit être donné suite à cette demande d'inspection.
Article 2.11 (sans objet)
Article 2.12 (sans objet)
Article 2.13 (sans objet)
Article 2.14 (sans objet)
Article 2.15 Frais
Le propriétaire du bâtiment, ou son représentant, est redevable de tous les frais afférents à l'inspection du bâtiment et à la délivrance du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, en fonction d'un tarif spécial fixé par le Gouvernement flamand.
Article 2.16 Information
L'autorité compétente peut autoriser les personnes qui en justifient la nécessité à prendre connaissance du contenu d'un certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure et peut délivrer à ces personnes des extraits ou des copies des certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure certifiés conformes et désignés comme tels.
Article 2.17 Registre des certificats communautaires
§ 1er. Les autorités compétentes conservent l'original ou une copie de de tous les certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure qu'elles ont délivrés et y portent toutes les mentions et modifications, ainsi que les annulations et remplacements des certificats de l'Union pour bateaux de navigation intérieure. Elles actualisent le registre visé au paragraphe 1 en conséquence.
2. Pour permettre aux autorités compétentes d'autres Etats membres, des Etats signataires de la Convention de Mannheim et, dans la mesure où une protection équivalente des données peut être assurée, des pays tiers, de mettre en oeuvre des mesures administratives dans le domaine de la navigation, il leur est accordé, sur la base d'accords administratifs, un droit de consultation du registre dont le modèle est présenté à [1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1. Sont considérées comme des mesures administratives, toutes les mesures visant à maintenir la sécurité et le bon ordre de la navigation, ainsi que toutes les mesures visant à exécuter les articles 2.02 à 2.15 ainsi que les articles 6, 9, 10, 13, 14, 15, 20, 21 et 22 de la présente directive.
Article 2.18 Numéro européen unique d'identification des bateaux
§ 1er. Le numéro européen unique d'identification des bateaux (ENI) se compose de huit chiffres arabes conformément à l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1 de la présente directive.
2. A moins que le bâtiment ne possède déjà un numéro européen d'identification au moment de la délivrance du certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure, ce numéro est attribué au bâtiment par l'autorité compétente de l'Etat membre dans lequel se trouve son lieu d'immatriculation ou son port d'attache. Pour les bâtiments en provenance de pays où l'attribution d'un numéro ENI n'est pas possible, le numéro ENI à apposer sur le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure est attribué par l'autorité compétente qui délivre ledit certificat.
3. Il incombe au propriétaire du bâtiment, ou à son représentant, de demander à l'autorité compétente l'attribution du numéro ENI. Il incombe également au propriétaire du bâtiment, ou à son représentant, de faire apposer sur le bâtiment le numéro inscrit dans le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure.
Article 2.19 (sans objet)
Article 2.20
Notifications Les Etats membres ou leurs autorités compétentes notifient à la Commission et aux autres Etats membres ou autres autorités compétentes :
a) les noms et adresses des services techniques qui, avec leur autorité nationale compétente, sont responsables de l'application de l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1 ;
b) la fiche technique figurant à l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1, sur les modèles de station d'épuration de bord pour lesquels un agrément a été délivré depuis la dernière notification ;
c) les agréments de type reconnus pour les stations d'épuration de bord, sur la base de normes différentes de celles prévues à [1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1, pour l'utilisation sur leurs voies d'eau nationales ;
d) dans un délai d'un mois, tout retrait d'un agrément de type et les raisons de ce retrait pour les stations d'épuration de bord ;
e) toute ancre spéciale autorisée, à la suite d'une demande visant à réduire la masse d'ancrage, avec la mention du type et de la réduction autorisée de masse d'ancrage. L'autorité compétente n'accorde l'autorisation au demandeur qu'à l'issue d'un délai de trois mois suivant la notification à la Commission, à condition que celle-ci ne formule pas d'objection ;
f) l'appareil radar de navigation et les indicateurs de vitesse de giration pour lesquels ils ont délivré un agrément de type. La notification comprend le numéro de l'agrément de type attribué, ainsi que la désignation de type, le nom du constructeur, le nom du titulaire de l'agrément de type et la date de l'agrément de type ;
g) les autorités compétentes responsables de l'agrément des sociétés spécialisées qui peuvent procéder à l'installation, au remplacement, à la réparation ou à l'entretien de l'appareil radar de navigation et des indicateurs de vitesse de giration.
Modifications
Art. N8. Bijlage 8. Classificatiebureaus
Criteria voor de erkenning van classificatiebureaus:
Een classificatiebureau dat overeenkomstig artikel 22 van dit besluit erkend wil worden, voldoet aan alle hieronder beschreven criteria:
1. het classificatiebureau is in staat met bewijsstukken aan te tonen dat het uitgebreide ervaring heeft op het gebied van het beoordelen van het ontwerp en de bouw van binnenschepen. Het classificatiebureau stelt gedetailleerde voorschriften en regelingen op met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de periodieke inspectie van binnenschepen, in het bijzonder voor het berekenen van de stabiliteit overeenkomstig deel 9 van de voorschriften bij het ADN als bedoeld in [1 ES-TRIN 2023/1]1. Die voorschriften en regelingen moeten ten minste in het Duits, het Engels, het Frans of het Nederlands worden gepubliceerd en worden via onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's continu bijgewerkt en verbeterd. De voorschriften en regelingen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van het Unierecht en geldende internationale overeenkomsten;
2. het classificatiebureau publiceert jaarlijks zijn scheepsregister;
3. het classificatiebureau mag niet worden gecontroleerd door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij het ontwerp, de bouw, de uitrusting, de herstelling, de exploitatie of de verzekering van schepen. Het classificatiebureau mag voor zijn omzet niet afhankelijk zijn van één enkele commerciële onderneming;
4. het classificatiebureau heeft zijn zetel, of een dochtermaatschappij met beslissings- en handelingsbevoegdheid op alle gebieden waarvoor het classificatiebureau in het kader van voor de binnenvaart geldende voorschriften bevoegd is, in een lidstaat van de Europese Unie;
5. het classificatiebureau en zijn deskundigen hebben een goede reputatie in de binnenvaart; de deskundigen kunnen hun beroepskwalificatie aantonen. Zij treden op onder de verantwoordelijkheid van het classificatiebureau;
6. het classificatiebureau beschikt over een aanzienlijk bestand van technisch, leidinggevend, ondersteunend en inspectiepersoneel, dat in verhouding is tot de taken en de geklasseerde schepen, en ook zorg draagt voor de ontwikkeling van bekwaamheden en de bijwerking van de regelingen. Het heeft inspecteurs in ten minste één lidstaat;
7. het classificatiebureau neemt een gedragscode in acht;
8. het classificatiebureau moet zodanig worden geleid en beheerd dat de door een lidstaat gevraagde vertrouwelijkheid van de informatie wordt gegarandeerd;
9. het classificatiebureau is bereid de nodige informatie aan een lidstaat te verstrekken;
10. het bestuur van het classificatiebureau stelt zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitsdoelstellingen en streven naar kwaliteit vast en documenteert deze, en ziet erop toe dat dit beleid op alle niveaus van het bureau wordt begrepen, uitgevoerd en gehandhaafd;
11. het classificatiebureau beschikt over, maakt gebruik van en handhaaft een doeltreffend intern kwaliteitssysteem dat steunt op de desbetreffende gedeelten van de internationaal erkende kwaliteitsnormen en in overeenstemming is met de norm EN ISO/IEC 17020:2004, zoals geïnterpreteerd in de "Quality System Certification Scheme Requirements" van de IACS, en dat systeem handhaven. De deugdelijkheid van het kwaliteitssysteem moet worden bevestigd door een onafhankelijk controleorgaan dat is erkend door de overheid van de staat waar het classificatiebureau zijn zetel heeft of een vestiging als bedoeld in punt 4, en dat met name garandeert dat:
a) de voorschriften en regelingen van het classificatiebureau methodisch worden vastgesteld en gehandhaafd;
b) de voorschriften en regelingen van het classificatiebureau worden nageleefd;
c) wordt voldaan aan de eisen van de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe het classificatiebureau is gemachtigd;
d) de verantwoordel[00c4][00b3]kheid, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van het personeel van wie de werkzaamheden de kwaliteit van de dienstverlening van het classificatiebureau beïnvloeden, zijn omschreven en gedocumenteerd;
e) alle werkzaamheden worden gecontroleerd;
f) het classificatiebureau beschikt over een controlesysteem in het kader waarvan toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de rechtstreeks door het classificatiebureau in dienst genomen inspecteurs en technisch en administratief personeel;
g) belangrijke wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe het classificatiebureau is gemachtigd, uitsluitend door eigen fulltime-inspecteurs of door fulltime-inspecteurs van andere erkende classificatiebureaus worden uitgevoerd of onder rechtstreeks toezicht van deze inspecteurs staan;
h) een systeem voor opleiding en permanente bijscholing van inspecteurs wordt toegepast;
i) gegevens worden bijgehouden waarmee kan worden aangetoond dat in het kader van de verrichte diensten de voorgeschreven normen worden gehaald en dat het kwaliteitssysteem doeltreffend werkt, en
j) het classificatiebureau een uitgebreid systeem van geplande en gedocumenteerde interne controles inzake met de kwaliteit verband houdende activiteiten in alle vestigingen toepast;
12. de deugdelijkheid van het kwaliteitssysteem moet worden bevestigd door een onafhankelijk controleorgaan dat is erkend door de overheid van de lidstaat waar het classificatiebureau zijn zetel heeft of een vestiging als bedoeld in punt 4;
13. het classificatiebureau verbindt zich ertoe zijn voorschriften in overeenstemming te brengen met de betreffende richtlijnen van de Unie en alle relevante informatie tijdig mee te delen aan de Commissie;
14. het classificatiebureau verbindt zich ertoe de reeds erkende classificatiebureaus regelmatig te raadplegen, teneinde de gelijkwaardigheid van hun technische normen en de toepassing daarvan te waarborgen, en vertegenwoordigers van een lidstaat en van andere betrokken partijen te laten meewerken aan de uitwerking van zijn voorschriften en/of regelingen.
Criteria voor de erkenning van classificatiebureaus:
Een classificatiebureau dat overeenkomstig artikel 22 van dit besluit erkend wil worden, voldoet aan alle hieronder beschreven criteria:
1. het classificatiebureau is in staat met bewijsstukken aan te tonen dat het uitgebreide ervaring heeft op het gebied van het beoordelen van het ontwerp en de bouw van binnenschepen. Het classificatiebureau stelt gedetailleerde voorschriften en regelingen op met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de periodieke inspectie van binnenschepen, in het bijzonder voor het berekenen van de stabiliteit overeenkomstig deel 9 van de voorschriften bij het ADN als bedoeld in [1 ES-TRIN 2023/1]1. Die voorschriften en regelingen moeten ten minste in het Duits, het Engels, het Frans of het Nederlands worden gepubliceerd en worden via onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's continu bijgewerkt en verbeterd. De voorschriften en regelingen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van het Unierecht en geldende internationale overeenkomsten;
2. het classificatiebureau publiceert jaarlijks zijn scheepsregister;
3. het classificatiebureau mag niet worden gecontroleerd door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij het ontwerp, de bouw, de uitrusting, de herstelling, de exploitatie of de verzekering van schepen. Het classificatiebureau mag voor zijn omzet niet afhankelijk zijn van één enkele commerciële onderneming;
4. het classificatiebureau heeft zijn zetel, of een dochtermaatschappij met beslissings- en handelingsbevoegdheid op alle gebieden waarvoor het classificatiebureau in het kader van voor de binnenvaart geldende voorschriften bevoegd is, in een lidstaat van de Europese Unie;
5. het classificatiebureau en zijn deskundigen hebben een goede reputatie in de binnenvaart; de deskundigen kunnen hun beroepskwalificatie aantonen. Zij treden op onder de verantwoordelijkheid van het classificatiebureau;
6. het classificatiebureau beschikt over een aanzienlijk bestand van technisch, leidinggevend, ondersteunend en inspectiepersoneel, dat in verhouding is tot de taken en de geklasseerde schepen, en ook zorg draagt voor de ontwikkeling van bekwaamheden en de bijwerking van de regelingen. Het heeft inspecteurs in ten minste één lidstaat;
7. het classificatiebureau neemt een gedragscode in acht;
8. het classificatiebureau moet zodanig worden geleid en beheerd dat de door een lidstaat gevraagde vertrouwelijkheid van de informatie wordt gegarandeerd;
9. het classificatiebureau is bereid de nodige informatie aan een lidstaat te verstrekken;
10. het bestuur van het classificatiebureau stelt zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitsdoelstellingen en streven naar kwaliteit vast en documenteert deze, en ziet erop toe dat dit beleid op alle niveaus van het bureau wordt begrepen, uitgevoerd en gehandhaafd;
11. het classificatiebureau beschikt over, maakt gebruik van en handhaaft een doeltreffend intern kwaliteitssysteem dat steunt op de desbetreffende gedeelten van de internationaal erkende kwaliteitsnormen en in overeenstemming is met de norm EN ISO/IEC 17020:2004, zoals geïnterpreteerd in de "Quality System Certification Scheme Requirements" van de IACS, en dat systeem handhaven. De deugdelijkheid van het kwaliteitssysteem moet worden bevestigd door een onafhankelijk controleorgaan dat is erkend door de overheid van de staat waar het classificatiebureau zijn zetel heeft of een vestiging als bedoeld in punt 4, en dat met name garandeert dat:
a) de voorschriften en regelingen van het classificatiebureau methodisch worden vastgesteld en gehandhaafd;
b) de voorschriften en regelingen van het classificatiebureau worden nageleefd;
c) wordt voldaan aan de eisen van de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe het classificatiebureau is gemachtigd;
d) de verantwoordel[00c4][00b3]kheid, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van het personeel van wie de werkzaamheden de kwaliteit van de dienstverlening van het classificatiebureau beïnvloeden, zijn omschreven en gedocumenteerd;
e) alle werkzaamheden worden gecontroleerd;
f) het classificatiebureau beschikt over een controlesysteem in het kader waarvan toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de rechtstreeks door het classificatiebureau in dienst genomen inspecteurs en technisch en administratief personeel;
g) belangrijke wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe het classificatiebureau is gemachtigd, uitsluitend door eigen fulltime-inspecteurs of door fulltime-inspecteurs van andere erkende classificatiebureaus worden uitgevoerd of onder rechtstreeks toezicht van deze inspecteurs staan;
h) een systeem voor opleiding en permanente bijscholing van inspecteurs wordt toegepast;
i) gegevens worden bijgehouden waarmee kan worden aangetoond dat in het kader van de verrichte diensten de voorgeschreven normen worden gehaald en dat het kwaliteitssysteem doeltreffend werkt, en
j) het classificatiebureau een uitgebreid systeem van geplande en gedocumenteerde interne controles inzake met de kwaliteit verband houdende activiteiten in alle vestigingen toepast;
12. de deugdelijkheid van het kwaliteitssysteem moet worden bevestigd door een onafhankelijk controleorgaan dat is erkend door de overheid van de lidstaat waar het classificatiebureau zijn zetel heeft of een vestiging als bedoeld in punt 4;
13. het classificatiebureau verbindt zich ertoe zijn voorschriften in overeenstemming te brengen met de betreffende richtlijnen van de Unie en alle relevante informatie tijdig mee te delen aan de Commissie;
14. het classificatiebureau verbindt zich ertoe de reeds erkende classificatiebureaus regelmatig te raadplegen, teneinde de gelijkwaardigheid van hun technische normen en de toepassing daarvan te waarborgen, en vertegenwoordigers van een lidstaat en van andere betrokken partijen te laten meewerken aan de uitwerking van zijn voorschriften en/of regelingen.
Modifications
Art. N8. Annexe 8. Sociétés de classification
Critères pour l'agrément de sociétés de classification :
Une société de classification qui souhaite obtenir l'agrément conformément à l'article 22 du présent arrêté doit satisfaire aux critères suivants :
1. la société de classification est en mesure de justifier d'une expérience exhaustive dans l'appréciation de la conception et de la construction des bateaux de navigation intérieure. La société de classification dispose de règles et règlements exhaustifs concernant la conception, la construction et l'inspection périodique des bateaux de navigation intérieure, en particulier pour le calcul de la stabilité conformément à la partie 9 des prescriptions annexées à l'ADN tel que visé à l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1. Ces prescriptions et règlements sont publiés au moins en allemand, en anglais, en français ou en néerlandais, et sont continuellement mis à jour et améliorés au moyen de programmes de recherche et de développement. Ces prescriptions et règlements ne doivent pas être en contradiction avec les dispositions du droit de l'Union et des accords internationaux en vigueur ;
2. la société de classification publie annuellement son registre des bateaux ;
3. la société de classification ne peut pas être contrôlée par des armateurs ou des constructeurs de navires, ni par des tiers engagés commercialement dans la conception, la construction, l'équipement, la réparation, l'exploitation ou l'assurance des navires. Le chiffre d'affaires de la société de classification ne peut pas être réalisé avec une seule entreprise ;
4. le siège ou une filiale de la société de classification ayant capacité de statuer et d'agir dans tous les domaines lui incombant dans le cadre des prescriptions qui régissent la navigation intérieure sont situés dans l'un des Etats membres de l'Union européenne ;
5. la société de classification ainsi que ses experts ont une bonne renommée dans la navigation intérieure ; les experts sont en mesure de justifier leur qualification professionnelle. Ils agissent sous la responsabilité de la société de classification ;
6. la société de classification dispose de personnel en nombre suffisant et proportionnel aux tâches à accomplir et au nombre de bateaux classés pour effectuer les travaux techniques, de gestion, de soutien et d'inspection et pour veiller au développement des compétences et à l'actualisation des règlements. Elle assure la présence d'inspecteurs dans au moins un Etat membre ;
7. la société de classification intervient conformément aux principes du code de déontologie ;
8. la société de classification est gérée et administrée de manière à garantir la confidentialité des renseignements exigés par un Etat membre ;
9. la société de classification s'engage à fournir toute information utile à un Etat membre ;
10. la direction de la société de classification a défini et documenté sa politique et ses objectifs en matière de qualité, ainsi que son attachement à ces objectifs et s'est assurée que cette politique est comprise, appliquée et maintenue à tous les niveaux de la société de classification ;
11. la société de classification élabore, met en oeuvre et maintient un système efficace de qualité interne fondé sur les éléments pertinents des normes de qualité reconnues sur le plan international et conforme aux normes EN ISO/IEC 17020:2004, dans l'interprétation qui en est faite par les prescriptions du programme de certification de qualité de l'IACS (Quality System Certification Scheme Requirements). La solidité du système de garantie de qualité doit être certifiée par un organisme indépendant reconnu par l'administration de l'Etat dans lequel la société de classification a établi son siège ou une succursale au sens du point 4 et qui garantit notamment que :
a) les prescriptions et règlements de la société de classification sont établis et maintenus de manière systématique;
b) les prescriptions et règlements de la société de classification sont respectés ;
c) les normes du travail réglementaire pour lequel la société de classification est habilitée sont respectées ;
d) les responsabilités, les pouvoirs et les relations entre les membres du personnel dont le travail influe sur la qualité des services offerts par la société de classification sont définis et documentés ;
e) tous les travaux sont effectués sous contrôle ;
f) la société de classification dispose d'un système de contrôle permettant de contrôler les travaux effectués par les inspecteurs et le personnel technique et administratif directement employés par la société de classification ;
g) les normes des principaux travaux réglementaires pour lesquels la société de classification est habilitée ne sont appliquées ou directement supervisées que par ses inspecteurs exclusifs ou par des inspecteurs exclusifs d'autres sociétés de classification agréées ;
h) il existe un système de qualification des inspecteurs et de mise à jour régulière de leurs connaissances ;
i) des livres sont tenus, montrant que les normes prescrites ont été respectées dans les différents domaines où des services ont été fournis et que le système de qualité fonctionne efficacement, et
j) il existe un système général de contrôles internes, planifié et documenté, des activités liées à la qualité, où qu'elles aient été exercées ;
12. la solidité du système de garantie de qualité doit être certifiée par un organisme indépendant reconnu par l'administration de l'Etat membre dans lequel la société de classification a établi son siège ou une succursale au sens du point 4 ;
13. la société de classification s'engage à adapter ses prescriptions en tenant compte des directives pertinentes de l'Union et à fournir toute information utile à la Commission dans les délais appropriés ;
14. la société de classification s'engage à consulter régulièrement les sociétés de classification ayant déjà obtenu l'agrément afin d'assurer l'équivalence de ses normes techniques et de leur application et à permettre aux représentants d'un Etat membre et aux autres parties concernées de participer à l'élaboration de ses prescriptions et/ou règlements.
Critères pour l'agrément de sociétés de classification :
Une société de classification qui souhaite obtenir l'agrément conformément à l'article 22 du présent arrêté doit satisfaire aux critères suivants :
1. la société de classification est en mesure de justifier d'une expérience exhaustive dans l'appréciation de la conception et de la construction des bateaux de navigation intérieure. La société de classification dispose de règles et règlements exhaustifs concernant la conception, la construction et l'inspection périodique des bateaux de navigation intérieure, en particulier pour le calcul de la stabilité conformément à la partie 9 des prescriptions annexées à l'ADN tel que visé à l'[1 l'ES-TRIN 2023/1 ]1. Ces prescriptions et règlements sont publiés au moins en allemand, en anglais, en français ou en néerlandais, et sont continuellement mis à jour et améliorés au moyen de programmes de recherche et de développement. Ces prescriptions et règlements ne doivent pas être en contradiction avec les dispositions du droit de l'Union et des accords internationaux en vigueur ;
2. la société de classification publie annuellement son registre des bateaux ;
3. la société de classification ne peut pas être contrôlée par des armateurs ou des constructeurs de navires, ni par des tiers engagés commercialement dans la conception, la construction, l'équipement, la réparation, l'exploitation ou l'assurance des navires. Le chiffre d'affaires de la société de classification ne peut pas être réalisé avec une seule entreprise ;
4. le siège ou une filiale de la société de classification ayant capacité de statuer et d'agir dans tous les domaines lui incombant dans le cadre des prescriptions qui régissent la navigation intérieure sont situés dans l'un des Etats membres de l'Union européenne ;
5. la société de classification ainsi que ses experts ont une bonne renommée dans la navigation intérieure ; les experts sont en mesure de justifier leur qualification professionnelle. Ils agissent sous la responsabilité de la société de classification ;
6. la société de classification dispose de personnel en nombre suffisant et proportionnel aux tâches à accomplir et au nombre de bateaux classés pour effectuer les travaux techniques, de gestion, de soutien et d'inspection et pour veiller au développement des compétences et à l'actualisation des règlements. Elle assure la présence d'inspecteurs dans au moins un Etat membre ;
7. la société de classification intervient conformément aux principes du code de déontologie ;
8. la société de classification est gérée et administrée de manière à garantir la confidentialité des renseignements exigés par un Etat membre ;
9. la société de classification s'engage à fournir toute information utile à un Etat membre ;
10. la direction de la société de classification a défini et documenté sa politique et ses objectifs en matière de qualité, ainsi que son attachement à ces objectifs et s'est assurée que cette politique est comprise, appliquée et maintenue à tous les niveaux de la société de classification ;
11. la société de classification élabore, met en oeuvre et maintient un système efficace de qualité interne fondé sur les éléments pertinents des normes de qualité reconnues sur le plan international et conforme aux normes EN ISO/IEC 17020:2004, dans l'interprétation qui en est faite par les prescriptions du programme de certification de qualité de l'IACS (Quality System Certification Scheme Requirements). La solidité du système de garantie de qualité doit être certifiée par un organisme indépendant reconnu par l'administration de l'Etat dans lequel la société de classification a établi son siège ou une succursale au sens du point 4 et qui garantit notamment que :
a) les prescriptions et règlements de la société de classification sont établis et maintenus de manière systématique;
b) les prescriptions et règlements de la société de classification sont respectés ;
c) les normes du travail réglementaire pour lequel la société de classification est habilitée sont respectées ;
d) les responsabilités, les pouvoirs et les relations entre les membres du personnel dont le travail influe sur la qualité des services offerts par la société de classification sont définis et documentés ;
e) tous les travaux sont effectués sous contrôle ;
f) la société de classification dispose d'un système de contrôle permettant de contrôler les travaux effectués par les inspecteurs et le personnel technique et administratif directement employés par la société de classification ;
g) les normes des principaux travaux réglementaires pour lesquels la société de classification est habilitée ne sont appliquées ou directement supervisées que par ses inspecteurs exclusifs ou par des inspecteurs exclusifs d'autres sociétés de classification agréées ;
h) il existe un système de qualification des inspecteurs et de mise à jour régulière de leurs connaissances ;
i) des livres sont tenus, montrant que les normes prescrites ont été respectées dans les différents domaines où des services ont été fournis et que le système de qualité fonctionne efficacement, et
j) il existe un système général de contrôles internes, planifié et documenté, des activités liées à la qualité, où qu'elles aient été exercées ;
12. la solidité du système de garantie de qualité doit être certifiée par un organisme indépendant reconnu par l'administration de l'Etat membre dans lequel la société de classification a établi son siège ou une succursale au sens du point 4 ;
13. la société de classification s'engage à adapter ses prescriptions en tenant compte des directives pertinentes de l'Union et à fournir toute information utile à la Commission dans les délais appropriés ;
14. la société de classification s'engage à consulter régulièrement les sociétés de classification ayant déjà obtenu l'agrément afin d'assurer l'équivalence de ses normes techniques et de leur application et à permettre aux représentants d'un Etat membre et aux autres parties concernées de participer à l'élaboration de ses prescriptions et/ou règlements.