Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
26 MAART 2018. - Wet betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-03-2018 en tekstbijwerking tot 10-11-2022)
Titre
26 MARS 2018. - Loi relative au renforcement de la croissance économique et de la cohésion sociale(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 30-03-2018 et mise à jour au 10-11-2022)
Informations sur le document
Numac: 2018011490
Datum: 2018-03-26
Info du document
Numac: 2018011490
Date: 2018-03-26
Table des matières
TITEL 1. - Algemene bepaling
TITEL 2. - Werk
HOOFDSTUK 1. - Competitiviteit en Werk
Afdeling 1. - Wijziging opzeggingstermijnen
Afdeling 2. - Opheffing van de bestaande sector...
Afdeling 3. - Wijziging referteperiode waarborg...
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 5 maart ...
Afdeling 5. - PWA-arbeidsovereenkomst
HOOFDSTUK 2. - Sociale cohesie en armoedebestri...
Afdeling 1. - Projecten preventie burn-out
Afdeling 2. - Overleg over deconnectie en gebru...
HOOFDSTUK 3. - Starterjobs voor jongeren
Afdeling 1. - Starterslonen voor jongeren
Afdeling 2. - Fiscale compensatie voor de werkg...
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
TITEL 3. - Verblijfsvoorwaarden in het raam van...
ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 27 f...
TITEL 4. - Concurrentie op de telecommarkt stim...
ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 13...
TITEL 5. - Fiscale en financiële bepalingen
HOOFDSTUK 1. - Groeibedrijven
HOOFDSTUK 2. - Private privaks
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 19 apr...
Afdeling 2. - Wijzigingen van de Wetboek van de...
HOOFDSTUK 3. - Forfaitaire beroepskosten
HOOFDSTUK 4. - Derde pijler
HOOFDSTUK 5. - Voordelen voor alleenstaande oud...
HOOFDSTUK 6. - Afzonderlijke belasting van bepa...
HOOFDSTUK 7. - Vrijstelling van doorstorting va...
HOOFDSTUK 8. - Financiële bepalingen
Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besl...
Afdeling 2. - Opheffingsbepaling
Afdeling 3. - Inwerkintreding
TITEL VI. - Strijd tegen de fiscale fraude en d...
HOOFDSTUK 1. - Strijd tegen de fiscale fraude
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van d...
Afdeling 2. - Omzetting van de Richtlijn 2016/2...
Afdeling 3. - Wijziging van het Wetboek van de ...
Afdeling 4. - Wijzigingen van het Wetboek der S...
Afdeling 5. - Wijzigingen van het Wetboek diver...
Afdeling 6.-. Wijzigingen van het Wetboek der r...
Afdeling 7. - Wijziging van het Wetboek van de ...
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 21 fe...
Table des matières
TITRE 1er.. - Disposition générale
TITRE 2. - Emploi
CHAPITRE 1er.. - Compétitivité et Emploi
Section 1re. . - Modification délais de préavis
Section 2. - Suppression des interdictions sect...
Section 3. - Modification de la période de réfé...
Section 4. - Modification de la loi du 5 mars 2...
Section 5. - Contrat de travail ALE
CHAPITRE 2. - Cohésion sociale et lutte contre ...
Section 1re. . - Projets prévention du burn-out
Section 2. - Concertation sur la déconnexion et...
CHAPITRE 3. - Premiers emplois pour les jeunes
Section 1re. . - Salaires de départ pour les je...
Section 2. - Compensation fiscale pour l'employeur
Section 3. - Entrée en vigueur
TITRE 3. - Conditions de résidence dans le cadr...
CHAPITRE UNIQUE. - Modification de la loi du 27...
TITRE 4. - Stimuler la concurrence sur le march...
CHAPITRE UNIQUE. - Modifications de la loi du 1...
TITRE 5. - Dispositions fiscales et financières
CHAPITRE 1er.. - Entreprises en croissance
CHAPITRE 2. - Pricafs privées
Section 1re.. - Modifications de la loi du 19 a...
Section 2. - Modifications du Code des impôts s...
CHAPITRE 3. - Frais professionnels forfaitaires
CHAPITRE 4. - Troisième pilier
CHAPITRE 5. - Avantages pour les parents isolés...
CHAPITRE 6. - Taxation distincte de certaines i...
CHAPITRE 7. - Dispense de versement du précompt...
CHAPITRE 8. - Dispositions financières
Section 1er. - Modification de l'arrêté royal d...
Section 2. - Disposition abrogatoire
Section 3. - Entrée en vigueur
TITRE VI. - Lutte contre la fraude fiscale et d...
CHAPITRE 1er.. - Lutte contre la fraude fiscale
Section 1re.. - Modifications du Code des impôt...
Section 2. - Transposition de la Directive 2016...
Section 3. - Modification du Code de la taxe su...
Section 4. - Modifications du Code des droits d...
Section 5. - Modifications du Code des droits e...
Section 6. - Modifications du Code des droits d...
Section 7. - Modification du Code des taxes ass...
CHAPITRE 2. - Modifications de la loi du 21 fév...
Tekst (182)
Texte (182)
TITEL 1. - Algemene bepaling
TITRE 1er.. - Disposition générale
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
TITEL 2. - Werk
TITRE 2. - Emploi
HOOFDSTUK 1. - Competitiviteit en Werk
CHAPITRE 1er.. - Compétitivité et Emploi
Afdeling 1. - Wijziging opzeggingstermijnen
Section 1re. . - Modification délais de préavis
Art.2. Artikel 37/2, § 1, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013, wordt vervangen als volgt :
"Art. 37/2. § 1. Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op :
- een week wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen;
- drie weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan vier maanden anciënniteit tellen;
- vier weken wat de werknemers betreft die tussen vier maanden en minder dan vijf maanden anciënniteit tellen;
- vijf weken wat de werknemers betreft die tussen vijf maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen;
- zes weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan negen maanden anciënniteit tellen;
- zeven weken wat de werknemers betreft die tussen negen maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen;
- acht weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan vijftien maanden anciënniteit tellen;
- negen weken wat de werknemers betreft die tussen vijftien maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen;
- tien weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan eenentwintig maanden anciënniteit tellen;
- elf weken wat de werknemers betreft die tussen eenentwintig maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen;
- twaalf weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan drie jaar anciënniteit tellen;
- dertien weken wat de werknemers betreft die tussen drie jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen;
- vijftien weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen.".
"Art. 37/2. § 1. Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op :
- een week wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen;
- drie weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan vier maanden anciënniteit tellen;
- vier weken wat de werknemers betreft die tussen vier maanden en minder dan vijf maanden anciënniteit tellen;
- vijf weken wat de werknemers betreft die tussen vijf maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen;
- zes weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan negen maanden anciënniteit tellen;
- zeven weken wat de werknemers betreft die tussen negen maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen;
- acht weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan vijftien maanden anciënniteit tellen;
- negen weken wat de werknemers betreft die tussen vijftien maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen;
- tien weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan eenentwintig maanden anciënniteit tellen;
- elf weken wat de werknemers betreft die tussen eenentwintig maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen;
- twaalf weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan drie jaar anciënniteit tellen;
- dertien weken wat de werknemers betreft die tussen drie jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen;
- vijftien weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen.".
Art.2. L'article 37/2, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, inséré par la loi du 26 décembre 2013, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 37/2. § 1er. Lorsque le congé est donné par l'employeur, le délai de préavis est fixé à :
- une semaine quand il s'agit de travailleurs comptant moins de trois mois d'ancienneté;
- trois semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre trois mois et moins de quatre mois d'ancienneté;
- quatre semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre quatre mois et moins de cinq mois d'ancienneté;
- cinq semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre cinq mois et moins de six mois d'ancienneté;
- six semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre six mois et moins de neuf mois d'ancienneté;
- sept semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre neuf et moins de douze mois d'ancienneté;
- huit semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre douze mois et moins de quinze mois d'ancienneté;
- neuf semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre quinze mois et moins de dix-huit mois d'ancienneté;
- dix semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre dix-huit mois et moins de vingt-et-un mois d'ancienneté;
- onze semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre vingt-et-un mois et moins de vingt-quatre mois d'ancienneté;
- douze semaines quand il s'agit de travailleurs qui comptent entre deux ans et moins de trois ans d'ancienneté;
- treize semaines quand il s'agit de travailleurs qui comptent entre trois ans et moins de quatre ans d'ancienneté;
- quinze semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre quatre ans et moins de cinq ans d'ancienneté.".
"Art. 37/2. § 1er. Lorsque le congé est donné par l'employeur, le délai de préavis est fixé à :
- une semaine quand il s'agit de travailleurs comptant moins de trois mois d'ancienneté;
- trois semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre trois mois et moins de quatre mois d'ancienneté;
- quatre semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre quatre mois et moins de cinq mois d'ancienneté;
- cinq semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre cinq mois et moins de six mois d'ancienneté;
- six semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre six mois et moins de neuf mois d'ancienneté;
- sept semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre neuf et moins de douze mois d'ancienneté;
- huit semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre douze mois et moins de quinze mois d'ancienneté;
- neuf semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre quinze mois et moins de dix-huit mois d'ancienneté;
- dix semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre dix-huit mois et moins de vingt-et-un mois d'ancienneté;
- onze semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre vingt-et-un mois et moins de vingt-quatre mois d'ancienneté;
- douze semaines quand il s'agit de travailleurs qui comptent entre deux ans et moins de trois ans d'ancienneté;
- treize semaines quand il s'agit de travailleurs qui comptent entre trois ans et moins de quatre ans d'ancienneté;
- quinze semaines quand il s'agit de travailleurs comptant entre quatre ans et moins de cinq ans d'ancienneté.".
Art.3. De opzeggingen betekend vóór de inwerkingtreding van deze afdeling blijven al hun gevolgen behouden.
Art.3. Les préavis notifiés avant l'entrée en vigueur de la présente section continuent à sortir tous leurs effets.
Art.4. Deze afdeling treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art.4. Cette section entre en vigueur le premier jour du deuxième mois qui suit celui au cours duquel la présente loi a été publiée dans le Moniteur belge.
Afdeling 2. - Opheffing van de bestaande sectorale verboden op de inzet van uitzendkrachten
Section 2. - Suppression des interdictions sectorielles existantes relatives au recours à des travailleurs intérimaires
Art.5. Artikel 23 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt vervangen als volgt :
"Art. 23. Verboden zijn de bepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten die voor bepaalde bedrijfstakken een algemeen verbod op de tewerkstelling van uitzendkrachten instellen.".
"Art. 23. Verboden zijn de bepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten die voor bepaalde bedrijfstakken een algemeen verbod op de tewerkstelling van uitzendkrachten instellen.".
Art.5. L'article 23 de la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs est remplacé par ce qui suit :
"Art. 23. Les dispositions des conventions collectives de travail qui prévoient une interdiction générale d'occupation de travailleurs intérimaires dans certaines branches d'activités sont interdites.".
"Art. 23. Les dispositions des conventions collectives de travail qui prévoient une interdiction générale d'occupation de travailleurs intérimaires dans certaines branches d'activités sont interdites.".
Afdeling 3. - Wijziging referteperiode waarborg Sluitingsfonds
Section 3. - Modification de la période de référence intervention du Fonds de fermeture
Art.6. Artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, vervangen bij de wet van 11 juli 2006, wordt aangevuld met de volgende zin :
"Voor de werknemers die de verjaring ten aanzien van hun werkgever hebben gestuit door middel van een ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 2244, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt de termijn van dertien maanden voorafgaand aan de data vastgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 4 op vijfentwintig maanden gebracht".
"Voor de werknemers die de verjaring ten aanzien van hun werkgever hebben gestuit door middel van een ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 2244, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt de termijn van dertien maanden voorafgaand aan de data vastgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 4 op vijfentwintig maanden gebracht".
Art.6. L'article 36, § 1er, de la loi du 26 juin 2002 relative aux fermetures d'entreprises, remplacé par la loi du 11 juillet 2006, est complété par la phrase suivante :
"Pour les travailleurs qui ont interrompu la prescription à l'égard de leur employeur par une mise en demeure telle que visée à l'article 2244, § 2, du Code civil, le délai de treize mois précédant la date fixée conformément aux articles 3 et 4, est porté à vingt-cinq mois."
"Pour les travailleurs qui ont interrompu la prescription à l'égard de leur employeur par une mise en demeure telle que visée à l'article 2244, § 2, du Code civil, le délai de treize mois précédant la date fixée conformément aux articles 3 et 4, est porté à vingt-cinq mois."
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk
Section 4. - Modification de la loi du 5 mars 2017 concernant le travail faisable et maniable
Art.7. In artikel 13, vijfde lid, van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, worden de woorden "30 november 2017" vervangen door de woorden "31 december 2017".
Art.7. A l'article 13, alinéa 5, de la loi du 5 mars 2017 concernant le travail faisable et maniable, les mots "le 30 novembre 2017" sont remplacés par les mots "le 31 décembre 2017".
Art.8. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 30 november 2017.
Art.8. La présente section produit ses effets le 30 novembre 2017.
Afdeling 5. - PWA-arbeidsovereenkomst
Section 5. - Contrat de travail ALE
Art.9. In artikel 2 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste streepje wordt vervangen als volgt :
"- werkgever : het plaatselijke werkgelegenheidsagentschap bedoeld in het laatste streepje, hierna PWA genoemd;";
2° er wordt een vierde streepje toegevoegd, luidende :
"- plaatselijke werkgelegenheidsagentschap : de instantie die door de bevoegde gefedereerde entiteit wordt belast met de organisatie van het PWA-systeem, als bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 11°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en die dus bevoegd is voor de organisatie en de controle van activiteiten die men niet aantreft in de reguliere arbeidsmarkt, met het oog op de herinschakeling van bepaalde categorieën van werkzoekenden in de reguliere arbeidsmarkt.".
1° het eerste streepje wordt vervangen als volgt :
"- werkgever : het plaatselijke werkgelegenheidsagentschap bedoeld in het laatste streepje, hierna PWA genoemd;";
2° er wordt een vierde streepje toegevoegd, luidende :
"- plaatselijke werkgelegenheidsagentschap : de instantie die door de bevoegde gefedereerde entiteit wordt belast met de organisatie van het PWA-systeem, als bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 11°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en die dus bevoegd is voor de organisatie en de controle van activiteiten die men niet aantreft in de reguliere arbeidsmarkt, met het oog op de herinschakeling van bepaalde categorieën van werkzoekenden in de reguliere arbeidsmarkt.".
Art.9. Dans l'article 2 de la loi du 7 avril 1999 relative au contrat de travail ALE, les modifications suivantes sont apportées :
1° le premier tiret est remplacé comme suit :
"- employeur : l'agence locale pour l'emploi visée au dernier tiret, ci-après dénommée ALE;";
2° un quatrième tiret est inséré, rédigé comme suit :
"- agence locale pour l'emploi : l'instance qui a été chargée par l'entité fédérée compétente de l'organisation du système ALE, visé à l'article 6, § 1er, IX, 11°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et qui est donc compétente pour l'organisation et le contrôle des activités qu'on ne trouve pas sur le marché du travail régulier, en vue de la réinsertion de certaines catégories de chômeurs sur le marché du travail régulier.".
1° le premier tiret est remplacé comme suit :
"- employeur : l'agence locale pour l'emploi visée au dernier tiret, ci-après dénommée ALE;";
2° un quatrième tiret est inséré, rédigé comme suit :
"- agence locale pour l'emploi : l'instance qui a été chargée par l'entité fédérée compétente de l'organisation du système ALE, visé à l'article 6, § 1er, IX, 11°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et qui est donc compétente pour l'organisation et le contrôle des activités qu'on ne trouve pas sur le marché du travail régulier, en vue de la réinsertion de certaines catégories de chômeurs sur le marché du travail régulier.".
Art.10. In artikel 3 van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen als volgt :
"De PWA-arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij een werknemer zich verbindt om, onder gezag van het PWA en tegen loon, arbeidsprestaties die men niet aantreft in de reguliere arbeidsmarkt te verrichten.".
"De PWA-arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij een werknemer zich verbindt om, onder gezag van het PWA en tegen loon, arbeidsprestaties die men niet aantreft in de reguliere arbeidsmarkt te verrichten.".
Art.10. Dans l'article 3 du même loi, l'alinéa 1er est remplacé comme suit :
"Le contrat de travail ALE est un contrat par lequel un travailleur s'engage à effectuer, sous l'autorité de l'ALE et contre rémunération, des prestations de travail qu'on ne trouve pas sur le marché du travail régulier.".
"Le contrat de travail ALE est un contrat par lequel un travailleur s'engage à effectuer, sous l'autorité de l'ALE et contre rémunération, des prestations de travail qu'on ne trouve pas sur le marché du travail régulier.".
Art.11. In artikel 4, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 3 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt :
"Het geschrift bevat ten minste de volgende bepalingen :
- voor wat de werknemer betreft : zijn naam, voornamen en zijn gewone verblijfplaats;
- voor wat de werkgever betreft : de benaming en het adres van het PWA, evenals de naam van de persoon die het PWA vertegenwoordigt;
- de activiteiten die kunnen worden voorgesteld aan de werknemer in het kader van de PWA-arbeidsovereenkomst overeenkomstig de geldende reglementering;
- de maximumduur van de prestaties die kunnen worden verricht in het kader van de PWA-arbeidsovereenkomst;
- het bedrag van het loon dat aan de werknemer wordt toegekend per begonnen arbeidsuur.".
"Het geschrift bevat ten minste de volgende bepalingen :
- voor wat de werknemer betreft : zijn naam, voornamen en zijn gewone verblijfplaats;
- voor wat de werkgever betreft : de benaming en het adres van het PWA, evenals de naam van de persoon die het PWA vertegenwoordigt;
- de activiteiten die kunnen worden voorgesteld aan de werknemer in het kader van de PWA-arbeidsovereenkomst overeenkomstig de geldende reglementering;
- de maximumduur van de prestaties die kunnen worden verricht in het kader van de PWA-arbeidsovereenkomst;
- het bedrag van het loon dat aan de werknemer wordt toegekend per begonnen arbeidsuur.".
Art.11. Dans l'article 4, § 1er, de la même loi, modifié par la loi du 3 juin 2007, l'alinéa 2 est remplacé comme suit :
"Cet écrit comporte au moins les mentions suivantes :
- en ce qui concerne le travailleur : ses nom, prénoms et sa résidence habituelle;
- en ce qui concerne l'employeur : la dénomination et l'adresse de l'ALE, ainsi que le nom de la personne représentant l'ALE;
- les activités qui pourront être proposées au travailleur dans le cadre du contrat de travail ALE conformément à la réglementation en vigueur;
- la durée maximale des prestations qui pourront être effectuées dans le cadre du contrat de travail ALE;
- le montant de la rémunération octroyée au travailleur par heure de travail entamée.".
"Cet écrit comporte au moins les mentions suivantes :
- en ce qui concerne le travailleur : ses nom, prénoms et sa résidence habituelle;
- en ce qui concerne l'employeur : la dénomination et l'adresse de l'ALE, ainsi que le nom de la personne représentant l'ALE;
- les activités qui pourront être proposées au travailleur dans le cadre du contrat de travail ALE conformément à la réglementation en vigueur;
- la durée maximale des prestations qui pourront être effectuées dans le cadre du contrat de travail ALE;
- le montant de la rémunération octroyée au travailleur par heure de travail entamée.".
Art.12. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018.
Art.12. La présente section entre en vigueur le 1er janvier 2018.
HOOFDSTUK 2. - Sociale cohesie en armoedebestrijding
CHAPITRE 2. - Cohésion sociale et lutte contre la pauvreté
Afdeling 1. - Projecten preventie burn-out
Section 1re. . - Projets prévention du burn-out
Art.13. Artikel 191, § 3, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), ingevoegd bij de wet van 30 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2012 en 26 december 2013, wordt gewijzigd als volgt :
1° tussen het derde en vierde lid, wordt het volgende lid ingevoegd :
"De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat projecten gericht op de preventie van burn-out en die worden ingediend door de paritaire comités of paritaire subcomités of door ondernemingen, worden gefinancierd met een gedeelte van de bijdrage bedoeld in paragraaf 1.";
2° het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt aangevuld met de volgende zin :
"Hij kan daarbij afzonderlijk een bedrag bepalen voor enerzijds de projecten gericht op risicogroepen en anderzijds de projecten gericht op de preventie van burn-out.".
1° tussen het derde en vierde lid, wordt het volgende lid ingevoegd :
"De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat projecten gericht op de preventie van burn-out en die worden ingediend door de paritaire comités of paritaire subcomités of door ondernemingen, worden gefinancierd met een gedeelte van de bijdrage bedoeld in paragraaf 1.";
2° het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt aangevuld met de volgende zin :
"Hij kan daarbij afzonderlijk een bedrag bepalen voor enerzijds de projecten gericht op risicogroepen en anderzijds de projecten gericht op de preventie van burn-out.".
Art.13. Dans l'article 191, § 3, de la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (I), inséré par la loi du 30 décembre 2009 et modifié par les lois du 27 décembre 2012 et 26 décembre 2013, les modifications suivantes sont apportées :
1° un alinéa rédigé comme suit est inséré entre l'alinéa 3 et 4 :
"Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres et après avis du Conseil national du Travail, décider que des projets destinés à la prévention du burn-out et qui sont introduits par les commissions paritaires ou les sous-commissions paritaires ou par les entreprises, sont financés par une partie de la cotisation visée au paragraphe 1er.";
2° l'alinéa 4, qui devient l'alinéa 5, est complété par la phrase suivante :
"Il peut déterminer séparément un montant pour les projets destinés aux groupes à risques d'une part, et pour les projets destinés à la prévention du burn-out d'autre part.".
1° un alinéa rédigé comme suit est inséré entre l'alinéa 3 et 4 :
"Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres et après avis du Conseil national du Travail, décider que des projets destinés à la prévention du burn-out et qui sont introduits par les commissions paritaires ou les sous-commissions paritaires ou par les entreprises, sont financés par une partie de la cotisation visée au paragraphe 1er.";
2° l'alinéa 4, qui devient l'alinéa 5, est complété par la phrase suivante :
"Il peut déterminer séparément un montant pour les projets destinés aux groupes à risques d'une part, et pour les projets destinés à la prévention du burn-out d'autre part.".
Art.14. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2018.
Art.14. La présente section entre en vigueur le 1er janvier 2018.
Afdeling 2. - Overleg over deconnectie en gebruik van digitale communicatiemiddelen
Section 2. - Concertation sur la déconnexion et l'utilisation des moyens de communication digitaux
Art.15. Deze afdeling is van toepassing op de werknemers en de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
Art.15. La présente section s'applique aux travailleurs et aux employeurs qui entrent dans le champ d'application de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives et les commissions paritaires.
Art.16. [1 Voor de werkgevers die twintig of meer werknemers tewerkstellen moeten de modaliteiten van het recht op deconnectie in hoofde van de werknemer en de uitvoering door de onderneming van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé en beroepsleven, het voorwerp uitmaken van een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsniveau, overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en bij gebreke van een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst, dienen deze opgenomen te worden in het arbeidsreglement volgens de procedure vervat in de artikelen 11 en 12 van de wet van 8 april 1965 betreffende de arbeidsreglementen.]1
Modifications
Art.16. [1 Pour les employeurs qui occupent au moins 20 travailleurs, les modalités du droit par le travailleur à la déconnexion et la mise en place par l'entreprise de dispositifs de régulation de l'utilisation des outils numériques, en vue d'assurer le respect des temps de repos ainsi que l'équilibre entre la vie privée et la vie professionnelle, doivent faire l'objet d'une convention collective de travail conclue au niveau de l'entreprise, conformément à la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives et les commissions paritaires et, à défaut d'une telle convention collective de travail, celles-ci doivent être reprises dans le règlement de travail selon la procédure visée aux articles 11 et 12 de la loi du 8 avril 1965 instituant les règlements de travail.]1
Modifications
Art.17. [1 De modaliteiten en toepassing bedoeld in artikel 16 dienen minstens te bepalen:
- de praktische modaliteiten voor de toepassing door de werknemer van diens recht om niet bereikbaar te zijn buiten zijn uurroosters;
- de richtlijnen voor een dusdanig gebruik van de digitale hulpmiddelen dat de rusttijden, verlof, privéleven en familieleven van de werknemer gewaarborgd blijven;
- vorming- en sensibiliseringsacties voor werknemers en leidinggevenden met betrekking tot het verstandig gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die verbonden zijn aan overmatige connectie.]1
- de praktische modaliteiten voor de toepassing door de werknemer van diens recht om niet bereikbaar te zijn buiten zijn uurroosters;
- de richtlijnen voor een dusdanig gebruik van de digitale hulpmiddelen dat de rusttijden, verlof, privéleven en familieleven van de werknemer gewaarborgd blijven;
- vorming- en sensibiliseringsacties voor werknemers en leidinggevenden met betrekking tot het verstandig gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die verbonden zijn aan overmatige connectie.]1
Modifications
Art.17. [1 Les modalités et le dispositif visés à l'article 16 doivent, au minimum, prévoir:
- les modalités pratiques pour l'application du droit du travailleur de ne pas être joignable en dehors de ses horaires de travail;
- les consignes relative à un usage des outils numériques qui assure que les périodes de repos, les congés, la vie privée et familiale du travailleur soient garantis;
- des formations et des actions de sensibilisation aux travailleurs ainsi qu'aux personnels de direction quant à l'utilisation raisonnée des outils numériques et les risques liés à une connexion excessive.]1
- les modalités pratiques pour l'application du droit du travailleur de ne pas être joignable en dehors de ses horaires de travail;
- les consignes relative à un usage des outils numériques qui assure que les périodes de repos, les congés, la vie privée et familiale du travailleur soient garantis;
- des formations et des actions de sensibilisation aux travailleurs ainsi qu'aux personnels de direction quant à l'utilisation raisonnée des outils numériques et les risques liés à une connexion excessive.]1
Modifications
Art.17/1. [1 De collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de modaliteiten en toepassing zoals bedoeld in de artikelen 16 en 17, moet worden neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Ingeval de bepalingen met betrekking tot de modaliteiten en toepassing zoals bedoeld in de artikelen 16 en 17 werden opgenomen in het arbeidsreglement, maakt de werkgever een afschrift hiervan over aan de ambtenaar door de Koning aangewezen in het kader van artikel 21 van de wet van 8 april 1965 betreffende de arbeidsreglementen.
De formaliteiten bedoeld in de leden 1 en 2 moeten uiterlijk zijn vervuld op 1 januari 2023.]1
Ingeval de bepalingen met betrekking tot de modaliteiten en toepassing zoals bedoeld in de artikelen 16 en 17 werden opgenomen in het arbeidsreglement, maakt de werkgever een afschrift hiervan over aan de ambtenaar door de Koning aangewezen in het kader van artikel 21 van de wet van 8 april 1965 betreffende de arbeidsreglementen.
De formaliteiten bedoeld in de leden 1 en 2 moeten uiterlijk zijn vervuld op 1 januari 2023.]1
Art.17/1. [1 La convention collective de travail concernant les modalités et le dispositif visés aux articles 16 et 17 doit être déposée au greffe de la Direction générale des Relations collectives de travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale.
Dans le cas où les dispositions concernant les modalités et le dispositif visés aux articles 16 et 17 ont été inclus dans le règlement de travail, l'employeur transmet une copie de celui-ci au fonctionnaire désigné par le Roi en vertu de l'article 21 de la loi du 8 avril 1965 instituant les règlements de travail.
Les formalités, visées aux alinéas 1 et 2, doivent être effectuées au plus tard le 1er janvier 2023.]1
Dans le cas où les dispositions concernant les modalités et le dispositif visés aux articles 16 et 17 ont été inclus dans le règlement de travail, l'employeur transmet une copie de celui-ci au fonctionnaire désigné par le Roi en vertu de l'article 21 de la loi du 8 avril 1965 instituant les règlements de travail.
Les formalités, visées aux alinéas 1 et 2, doivent être effectuées au plus tard le 1er janvier 2023.]1
Modifications
Art.17/2. [1 Wanneer met betrekking tot de modaliteiten en toepassing bedoeld in de artikelen 16 en 17 binnen het bevoegde paritair comité of in de Nationale Arbeidsraad, een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten die algemeen verbindend wordt verklaard door de Koning, vervalt de verplichting om op ondernemingsniveau hieromtrent een collectieve arbeidsovereenkomst af te sluiten of bepalingen hieromtrent op te nemen in het arbeidsreglement. Deze collectieve arbeidsovereenkomst dient minstens alle aangelegenheden te regelen die worden opgesomd in artikel 17.]1
Art.17/2. [1 Lorsqu'une convention collective de travail concernant les modalités et le dispositif visée aux articles 16 et 17 est conclue au sein de la commission paritaire compétente ou au sein du Conseil National du Travail, et est rendue obligatoire par le Roi, l'obligation de conclure une convention collective de travail à ce sujet au niveau de l'entreprise ou d'inclure les dispositions décidées à ce sujet dans le règlement de travail cesse d'être applicable. Cette convention collective doit au moins régler tous les sujets visés à l'article 17.]1
Modifications
HOOFDSTUK 3. - Starterjobs voor jongeren
CHAPITRE 3. - Premiers emplois pour les jeunes
Afdeling 1. - Starterslonen voor jongeren
Section 1re. . - Salaires de départ pour les jeunes
Art.18. In Titel II, Werkgelegenheid, Hoofdstuk VIII, Start-baanovereenkomst, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid wordt een artikel 33bis ingevoegd, luidende :
"Art. 33bis. § 1. In afwijking van artikel 33, § 1, kan de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, evenwel voorzien dat het loon van de nieuwe werknemer van minder dan 21 jaar zonder werkervaring, tewerkgesteld in de private sector, verminderd wordt met :
a) 6 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 20 jaar oud is,
b) 12 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 19 jaar oud is;
c) 18 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 18 jaar oud is.
Het eerste lid is enkel van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en is enkel van toepassing wanneer het niet-verminderde loon van de nieuwe werknemer niet hoger zou gelegen hebben dan het minimumloon vastgesteld door het bevoegde paritair comité of subcomité, of, in het geval dat dit paritair comité of subcomité geen sectoreigen minimumloon heeft vastgesteld, dan het loon bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
De toepassing van het eerste lid, a), mag er, voor de werknemer die minstens 12 maanden anciënniteit heeft in de onderneming, evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3, derde lid van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
De toepassing van het eerste lid a), en b), mag er, voor de werknemer die minstens 6 maanden anciënniteit heeft in de onderneming, evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
§ 2. De overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, als bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt uitgesloten uit het toepassingsgebied van paragraaf 1.
§ 3. Voor toepassing van paragraaf 1 wordt beschouwd als nieuwe werknemer zonder werkervaring de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de aanwerving met een startbaanovereenkomst ingeschreven was als werkzoekende bij de bevoegde instelling van het Gewest en die bij één of meerdere werkgever(s) in de referentiekwartalen T-6 tot en met T-3, niet gedurende minimaal twee kwartalen een tewerkstelling had groter dan het equivalent van 4/5e van een voltijdse job, waarbij T het kwartaal is waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bedoeld in paragraaf 1 een aanvang neemt.
Voor de toetsing van de maximale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job wordt in de beschouwde kwartalen rekening gehouden met alle door een werkgever betaalde periodes.
In afwijking van het de vorige leden wordt voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in de kwartalen T-6 tot en met T-3 geen rekening gehouden met prestaties :
a) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) onder de regeling van individuele beroepsopleiding in een onderneming als bedoeld in artikel 27, 6°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, bij een andere werkgever;
c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 475 uren van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
f) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 16 november 2015.
De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad, andere periodes van tewerkstelling uitgevoerd in het kader van specifieke tewerkstellingsprogramma's gericht op de integratie van jongeren in de arbeidsmarkt, uitsluiten voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties bedoeld in het eerste lid.
§ 4. De werkgever die toepassing maakt van paragraaf 1 is, in elke maand waarin hij het loon vermindert, gehouden om aan de nieuwe werknemer bovenop het loon een forfaitaire toeslag te betalen.
De tabel met de schalen van deze forfaitaire toeslag wordt vastgelegd bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad en is afhankelijk van de leeftijd van de nieuwe werknemer op het einde van de maand en van het bedrag van het toepasselijke niet-verminderde minimumloon.
Deze forfaitaire toeslag is vrijgesteld van inhoudingen en bijdragen voor de sociale zekerheid en van fiscale inhoudingen.
§ 5. De werkgever die in toepassing van deze bepaling het loon van de nieuwe werknemer vermindert, moet :
a) bij de aangifte van indiensttreding bedoeld in afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de bevestiging ontvangen hebben dat de werknemer kan beschouwd worden als nieuwe werknemer zonder werkervaring;
b) in de arbeidsovereenkomst opnemen dat hij het normaal toepasselijke minimumloon vermindert in toepassing van deze bepaling en dat hij in elke maand waarin de vermindering wordt toegepast de forfaitaire toeslag zal betalen voorzien in paragraaf 4.
§ 6. Wanneer een werkgever een werknemer aangeeft overeenkomstig afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, terwijl die werknemer overeenkomstig de vorige paragrafen niet beschouwd kan worden als werknemer zonder ervaring, is het niet-verminderde loon van toepassing en worden de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen voor deze tewerkstelling berekend op dit niet-verminderde loon.".
"Art. 33bis. § 1. In afwijking van artikel 33, § 1, kan de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, evenwel voorzien dat het loon van de nieuwe werknemer van minder dan 21 jaar zonder werkervaring, tewerkgesteld in de private sector, verminderd wordt met :
a) 6 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 20 jaar oud is,
b) 12 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 19 jaar oud is;
c) 18 % in de maanden waarin de nieuwe werknemer op de laatste dag van de maand 18 jaar oud is.
Het eerste lid is enkel van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en is enkel van toepassing wanneer het niet-verminderde loon van de nieuwe werknemer niet hoger zou gelegen hebben dan het minimumloon vastgesteld door het bevoegde paritair comité of subcomité, of, in het geval dat dit paritair comité of subcomité geen sectoreigen minimumloon heeft vastgesteld, dan het loon bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
De toepassing van het eerste lid, a), mag er, voor de werknemer die minstens 12 maanden anciënniteit heeft in de onderneming, evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3, derde lid van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
De toepassing van het eerste lid a), en b), mag er, voor de werknemer die minstens 6 maanden anciënniteit heeft in de onderneming, evenwel niet toe leiden dat het voltijds loon lager zou zijn dan het loon bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van de Nationale Arbeidsraad van 2 mei 1988.
§ 2. De overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, als bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt uitgesloten uit het toepassingsgebied van paragraaf 1.
§ 3. Voor toepassing van paragraaf 1 wordt beschouwd als nieuwe werknemer zonder werkervaring de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de aanwerving met een startbaanovereenkomst ingeschreven was als werkzoekende bij de bevoegde instelling van het Gewest en die bij één of meerdere werkgever(s) in de referentiekwartalen T-6 tot en met T-3, niet gedurende minimaal twee kwartalen een tewerkstelling had groter dan het equivalent van 4/5e van een voltijdse job, waarbij T het kwartaal is waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bedoeld in paragraaf 1 een aanvang neemt.
Voor de toetsing van de maximale tewerkstelling van 4/5e van een voltijdse job wordt in de beschouwde kwartalen rekening gehouden met alle door een werkgever betaalde periodes.
In afwijking van het de vorige leden wordt voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties in de kwartalen T-6 tot en met T-3 geen rekening gehouden met prestaties :
a) als leerling als bedoeld in artikel 1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
b) onder de regeling van individuele beroepsopleiding in een onderneming als bedoeld in artikel 27, 6°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, bij een andere werkgever;
c) als student als bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor de aangegeven 475 uren van tewerkstelling van een kalenderjaar overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
d) van werknemers als bedoeld in artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
e) van gelegenheidswerknemers in land- en tuinbouw als bedoeld in artikel 2/1 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
f) geleverd in het kader van een flexi-job als bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken van 16 november 2015.
De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad, andere periodes van tewerkstelling uitgevoerd in het kader van specifieke tewerkstellingsprogramma's gericht op de integratie van jongeren in de arbeidsmarkt, uitsluiten voor de berekening van de geleverde arbeidsprestaties bedoeld in het eerste lid.
§ 4. De werkgever die toepassing maakt van paragraaf 1 is, in elke maand waarin hij het loon vermindert, gehouden om aan de nieuwe werknemer bovenop het loon een forfaitaire toeslag te betalen.
De tabel met de schalen van deze forfaitaire toeslag wordt vastgelegd bij een besluit vastgelegd na overleg in de ministerraad en is afhankelijk van de leeftijd van de nieuwe werknemer op het einde van de maand en van het bedrag van het toepasselijke niet-verminderde minimumloon.
Deze forfaitaire toeslag is vrijgesteld van inhoudingen en bijdragen voor de sociale zekerheid en van fiscale inhoudingen.
§ 5. De werkgever die in toepassing van deze bepaling het loon van de nieuwe werknemer vermindert, moet :
a) bij de aangifte van indiensttreding bedoeld in afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de bevestiging ontvangen hebben dat de werknemer kan beschouwd worden als nieuwe werknemer zonder werkervaring;
b) in de arbeidsovereenkomst opnemen dat hij het normaal toepasselijke minimumloon vermindert in toepassing van deze bepaling en dat hij in elke maand waarin de vermindering wordt toegepast de forfaitaire toeslag zal betalen voorzien in paragraaf 4.
§ 6. Wanneer een werkgever een werknemer aangeeft overeenkomstig afdeling I van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, terwijl die werknemer overeenkomstig de vorige paragrafen niet beschouwd kan worden als werknemer zonder ervaring, is het niet-verminderde loon van toepassing en worden de verschuldigde sociale zekerheidsbijdragen voor deze tewerkstelling berekend op dit niet-verminderde loon.".
Art.18. Au Titre II, Emploi, Chapitre VIII, Convention de premier emploi, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, un article 33bis est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 33bis. § 1er. Par dérogation à l'article 33, § 1er, une convention de premier emploi visée à l'article 27, alinéa 1er, 1°, peut toutefois prévoir que la rémunération du nouveau travailleur de moins de 21 ans sans expérience professionnelle, occupé dans le secteur privé, est réduite de :
a) 6 % pendant les mois durant lesquels le nouveau travailleur est âgé de 20 ans le dernier jour du mois,
b) 12 % pendant les mois durant lesquels le nouveau travailleur est âgé de 19 ans le dernier jour du mois,
c) 18 % pendant les mois durant lesquels le nouveau travailleur est âgé de 18 ans le dernier jour du mois.
Le premier alinéa est uniquement applicable aux employeurs qui ressortissent à la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires et est uniquement d'application lorsque la rémunération non réduite du nouveau travailleur n'aurait pas été supérieure au salaire minimum fixé par la commission ou sous-commission paritaire compétente ou, dans le cas où cette commission ou sous-commission paritaire n'a pas fixé de salaire minimum propre au secteur, à la rémunération visée dans la convention collective de travail n° 43 du Conseil national du Travail du 2 mai 1988.
L'application du premier alinéa, a), ne peut toutefois pas entraîner pour le travailleur qui a au moins 12 mois d'ancienneté dans l'entreprise une rémunération à temps plein qui soit inférieure à la rémunération visée à l'article 3, alinéa 3, de la convention collective de travail n° 43 du Conseil national du Travail du 2 mai 1988.
L'application du premier alinéa a), et b), ne peut toutefois pas entraîner pour le travailleur qui a au moins 6 mois d'ancienneté dans l'entreprise une rémunération à temps plein qui soit inférieure à la rémunération visée à l'article 3, alinéa 2, de la convention collective de travail n° 43 du Conseil national du Travail du 2 mai 1988.
§ 2. Le contrat d'occupation d'étudiants, visé aux articles 120 et suivants, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail est exclu du champ d'application du paragraphe 1er.
§ 3. Pour l'application du paragraphe 1er, est considéré comme nouveau travailleur sans expérience professionnelle, le travailleur qui était inscrit en tant que demandeur d'emploi auprès de l'organisme compétent de la Région immédiatement avant son embauche sous contrat de premier emploi et qui au courant des trimestres de référence T-6 à T-3 inclus n'a pas au total, pendant au moins deux trimestres, chez un ou plusieurs employeur(s), une occupation qui dépasse 4/5e d'un emploi à temps plein, le trimestre T étant le trimestre pendant lequel l'exécution du contrat de travail visé au paragraphe 1er a débuté.
Pour le contrôle de l'occupation maximale de 4/5e d'un emploi à temps plein, il est tenu compte, dans les trimestres considérés, de toutes les périodes payées par l'employeur.
Par dérogation à l'alinéa précédent, ne sont pas prises en compte pour le calcul des prestations dans les trimestres T-3 à T-6 inclus, les prestations :
a) en tant qu'apprenti, visé à l'article 1er de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs;
b) dans le cadre d'un régime de formation professionnelle individuelle en entreprise, telle que visée à l'article 27, 6°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, chez un autre employeur;
c) en tant qu'étudiant visé au titre VII de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail, pour les 475 heures d'occupation déclarées d'une année civile conformément à l'article 7 de l'arrêté royal du 5 novembre 2002 instaurant une déclaration immédiate de l'emploi, en application de l'article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions;
d) des travailleurs visés à l'article 5bis de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs;
e) des travailleurs occasionnels dans l'agriculture et l'horticulture visés à l'article 2/1 de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs;
f) dans le cadre d'un flexi-job visé à l'article 3, 1°, de la loi du 16 novembre 2015 portant des dispositions diverses en matière sociale.
Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, exclure d'autres périodes d'occupation, exécutées dans le cadre de programmes spécifiques de mise au travail axés sur l'intégration des jeunes au marché du travail pour le calcul des prestations de travail visé à l'alinéa 1er.
§ 4. L'employeur qui fait application du paragraphe 1er est tenu de payer au nouveau travailleur un supplément forfaitaire en plus du salaire, à chaque mois où il réduit ce dernier.
Le tableau détaillant les montants de ce supplément forfaitaire sont fixés dans un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres et dépend de l'âge du nouveau travailleur à la fin du mois et du montant de la rémunération minimum non réduite en vigueur.
Ce supplément forfaitaire est exonéré de retenues et cotisations de sécurité sociale ainsi que de retenues fiscales.
§ 5. L'employeur qui réduit la rémunération du nouveau travailleur en application de la présente disposition, doit :
a) lors de la déclaration d'entrée en service visée à la section I du chapitre II de l'arrêté royal du 5 novembre 2002 instaurant une déclaration immédiate de l'emploi, en application de l'article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions, avoir reçu la confirmation que le travailleur peut être considéré comme nouveau travailleur sans expérience professionnelle;
b) indiquer dans le contrat de travail qu'il réduit le salaire minimum normalement applicable, en application de la présente disposition et qu'il paiera le supplément forfaitaire visé au paragraphe 4 pour chaque mois où il applique la réduction.
§ 6. Lorsqu'un employeur déclare un travailleur conformément à la section I du chapitre II de l'arrêté royal du 5 novembre 2002 instaurant une déclaration immédiate de l'emploi, en application de l'article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions, alors que ce travailleur ne peut pas être considéré comme travailleur sans expérience professionnelle en application des paragraphes précédents, le salaire non-réduit est d'application et les cotisations de sécurité sociale dues pour cette occupation sont calculées sur ce salaire non-réduit.".
"Art. 33bis. § 1er. Par dérogation à l'article 33, § 1er, une convention de premier emploi visée à l'article 27, alinéa 1er, 1°, peut toutefois prévoir que la rémunération du nouveau travailleur de moins de 21 ans sans expérience professionnelle, occupé dans le secteur privé, est réduite de :
a) 6 % pendant les mois durant lesquels le nouveau travailleur est âgé de 20 ans le dernier jour du mois,
b) 12 % pendant les mois durant lesquels le nouveau travailleur est âgé de 19 ans le dernier jour du mois,
c) 18 % pendant les mois durant lesquels le nouveau travailleur est âgé de 18 ans le dernier jour du mois.
Le premier alinéa est uniquement applicable aux employeurs qui ressortissent à la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires et est uniquement d'application lorsque la rémunération non réduite du nouveau travailleur n'aurait pas été supérieure au salaire minimum fixé par la commission ou sous-commission paritaire compétente ou, dans le cas où cette commission ou sous-commission paritaire n'a pas fixé de salaire minimum propre au secteur, à la rémunération visée dans la convention collective de travail n° 43 du Conseil national du Travail du 2 mai 1988.
L'application du premier alinéa, a), ne peut toutefois pas entraîner pour le travailleur qui a au moins 12 mois d'ancienneté dans l'entreprise une rémunération à temps plein qui soit inférieure à la rémunération visée à l'article 3, alinéa 3, de la convention collective de travail n° 43 du Conseil national du Travail du 2 mai 1988.
L'application du premier alinéa a), et b), ne peut toutefois pas entraîner pour le travailleur qui a au moins 6 mois d'ancienneté dans l'entreprise une rémunération à temps plein qui soit inférieure à la rémunération visée à l'article 3, alinéa 2, de la convention collective de travail n° 43 du Conseil national du Travail du 2 mai 1988.
§ 2. Le contrat d'occupation d'étudiants, visé aux articles 120 et suivants, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail est exclu du champ d'application du paragraphe 1er.
§ 3. Pour l'application du paragraphe 1er, est considéré comme nouveau travailleur sans expérience professionnelle, le travailleur qui était inscrit en tant que demandeur d'emploi auprès de l'organisme compétent de la Région immédiatement avant son embauche sous contrat de premier emploi et qui au courant des trimestres de référence T-6 à T-3 inclus n'a pas au total, pendant au moins deux trimestres, chez un ou plusieurs employeur(s), une occupation qui dépasse 4/5e d'un emploi à temps plein, le trimestre T étant le trimestre pendant lequel l'exécution du contrat de travail visé au paragraphe 1er a débuté.
Pour le contrôle de l'occupation maximale de 4/5e d'un emploi à temps plein, il est tenu compte, dans les trimestres considérés, de toutes les périodes payées par l'employeur.
Par dérogation à l'alinéa précédent, ne sont pas prises en compte pour le calcul des prestations dans les trimestres T-3 à T-6 inclus, les prestations :
a) en tant qu'apprenti, visé à l'article 1er de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs;
b) dans le cadre d'un régime de formation professionnelle individuelle en entreprise, telle que visée à l'article 27, 6°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, chez un autre employeur;
c) en tant qu'étudiant visé au titre VII de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail, pour les 475 heures d'occupation déclarées d'une année civile conformément à l'article 7 de l'arrêté royal du 5 novembre 2002 instaurant une déclaration immédiate de l'emploi, en application de l'article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions;
d) des travailleurs visés à l'article 5bis de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs;
e) des travailleurs occasionnels dans l'agriculture et l'horticulture visés à l'article 2/1 de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs;
f) dans le cadre d'un flexi-job visé à l'article 3, 1°, de la loi du 16 novembre 2015 portant des dispositions diverses en matière sociale.
Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, exclure d'autres périodes d'occupation, exécutées dans le cadre de programmes spécifiques de mise au travail axés sur l'intégration des jeunes au marché du travail pour le calcul des prestations de travail visé à l'alinéa 1er.
§ 4. L'employeur qui fait application du paragraphe 1er est tenu de payer au nouveau travailleur un supplément forfaitaire en plus du salaire, à chaque mois où il réduit ce dernier.
Le tableau détaillant les montants de ce supplément forfaitaire sont fixés dans un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres et dépend de l'âge du nouveau travailleur à la fin du mois et du montant de la rémunération minimum non réduite en vigueur.
Ce supplément forfaitaire est exonéré de retenues et cotisations de sécurité sociale ainsi que de retenues fiscales.
§ 5. L'employeur qui réduit la rémunération du nouveau travailleur en application de la présente disposition, doit :
a) lors de la déclaration d'entrée en service visée à la section I du chapitre II de l'arrêté royal du 5 novembre 2002 instaurant une déclaration immédiate de l'emploi, en application de l'article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions, avoir reçu la confirmation que le travailleur peut être considéré comme nouveau travailleur sans expérience professionnelle;
b) indiquer dans le contrat de travail qu'il réduit le salaire minimum normalement applicable, en application de la présente disposition et qu'il paiera le supplément forfaitaire visé au paragraphe 4 pour chaque mois où il applique la réduction.
§ 6. Lorsqu'un employeur déclare un travailleur conformément à la section I du chapitre II de l'arrêté royal du 5 novembre 2002 instaurant une déclaration immédiate de l'emploi, en application de l'article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions, alors que ce travailleur ne peut pas être considéré comme travailleur sans expérience professionnelle en application des paragraphes précédents, le salaire non-réduit est d'application et les cotisations de sécurité sociale dues pour cette occupation sont calculées sur ce salaire non-réduit.".
Afdeling 2. - Fiscale compensatie voor de werkgever
Section 2. - Compensation fiscale pour l'employeur
Art.19. Artikel 38, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt aangevuld met een bepaling onder 32°, luidende :
"32° de forfaitaire toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.".
"32° de forfaitaire toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.".
Art.19. L'article 38, § 1er, alinéa 1er, du Code des impôts sur les revenus 1992, modifié en dernier lieu par la loi du 25 décembre 2017, est complété par un 32°, rédigé comme suit :
"32° le supplément forfaitaire tel que visé à l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi.".
"32° le supplément forfaitaire tel que visé à l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi.".
Art.20. Artikel 53 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt aangevuld met een bepaling onder 26°, luidende :
"26° de forfaitaire toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid die bij toepassing van artikel 27511 in mindering wordt gebracht van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing.".
"26° de forfaitaire toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid die bij toepassing van artikel 27511 in mindering wordt gebracht van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing.".
Art.20. L'article 53 du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 25 décembre 2017, est complété d'un 26°, rédigé comme suit :
"26° le supplément forfaitaire tel que visé à l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, porté en diminution du précompte professionnel dû en application de l'article 27511.".
"26° le supplément forfaitaire tel que visé à l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, porté en diminution du précompte professionnel dû en application de l'article 27511.".
Art.21. In titel VI, hoofdstuk I, afdeling IV, van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 27511 ingevoegd, luidende :
"Art. 27511. De werkgevers die aan jonge werknemers forfaitaire toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die ze aan de betrokken jonge werknemers betalen of toekennen, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die ze na toepassing van de artikelen 2751 tot 27510 verschuldigd zijn, in de Schatkist te storten.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing is gelijk aan het bedrag van de forfaitaire toeslagen die de werkgever bij toepassing van artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid heeft betaald of toegekend aan de hiervoor bedoelde jonge werknemers in de periode waarvoor de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is.
Het gedeelte van het overeenkomstig het tweede lid bepaalde bedrag dat bij toepassing van het eerste lid niet in mindering kan worden gebracht van de bedrijfsvoorheffing die voor de betrokken periode verschuldigd is, kan achtereenvolgens in mindering worden gebracht van de bedrijfsvoorheffing die na toepassing van de artikelen 2751 tot 27510 verschuldigd is voor elk van de volgende periodes waarvoor bedrijfsvoorheffing verschuldigd is en die tot hetzelfde kalenderjaar behoren.
De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld voor de toepassing van dit artikel.".
"Art. 27511. De werkgevers die aan jonge werknemers forfaitaire toeslagen als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die ze aan de betrokken jonge werknemers betalen of toekennen, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die ze na toepassing van de artikelen 2751 tot 27510 verschuldigd zijn, in de Schatkist te storten.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing is gelijk aan het bedrag van de forfaitaire toeslagen die de werkgever bij toepassing van artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid heeft betaald of toegekend aan de hiervoor bedoelde jonge werknemers in de periode waarvoor de bedrijfsvoorheffing verschuldigd is.
Het gedeelte van het overeenkomstig het tweede lid bepaalde bedrag dat bij toepassing van het eerste lid niet in mindering kan worden gebracht van de bedrijfsvoorheffing die voor de betrokken periode verschuldigd is, kan achtereenvolgens in mindering worden gebracht van de bedrijfsvoorheffing die na toepassing van de artikelen 2751 tot 27510 verschuldigd is voor elk van de volgende periodes waarvoor bedrijfsvoorheffing verschuldigd is en die tot hetzelfde kalenderjaar behoren.
De Koning bepaalt de formaliteiten die moeten worden vervuld voor de toepassing van dit artikel.".
Art.21. Dans le titre VI, chapitre Ier, section IV, du même Code, un article 27511 est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 27511. Les employeurs qui paient ou attribuent à de jeunes travailleurs un supplément forfaitaire visé à l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, et qui, en vertu de l'article 270, 1°, sont redevables du précompte professionnel sur les rémunérations qu'ils paient ou attribuent à de jeunes travailleurs, sont dispensés de verser au Trésor une partie du précompte professionnel dont ils sont redevables après application des articles 2751 à 27510.
Le précompte professionnel qui ne doit pas être versé est égal au montant des suppléments forfaitaires que l'employeur, en application de l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, a payé ou attribué à de jeunes travailleurs susvisés durant la période pour laquelle le précompte professionnel est dû.
La partie du montant déterminé conformément à l'alinéa 2 qui, en application de l'alinéa 1er, ne peut être portée en déduction du précompte professionnel dû pour la période concernée, peut être successivement portée en déduction du précompte professionnel dû après application des articles 2751 à 27510 pour chacune des périodes suivantes durant lesquelles du précompte professionnel est dû et qui appartiennent à la même année civile.
Le Roi détermine les formalités qui doivent être remplies pour l'application du présent article.".
"Art. 27511. Les employeurs qui paient ou attribuent à de jeunes travailleurs un supplément forfaitaire visé à l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, et qui, en vertu de l'article 270, 1°, sont redevables du précompte professionnel sur les rémunérations qu'ils paient ou attribuent à de jeunes travailleurs, sont dispensés de verser au Trésor une partie du précompte professionnel dont ils sont redevables après application des articles 2751 à 27510.
Le précompte professionnel qui ne doit pas être versé est égal au montant des suppléments forfaitaires que l'employeur, en application de l'article 33bis, § 4, de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, a payé ou attribué à de jeunes travailleurs susvisés durant la période pour laquelle le précompte professionnel est dû.
La partie du montant déterminé conformément à l'alinéa 2 qui, en application de l'alinéa 1er, ne peut être portée en déduction du précompte professionnel dû pour la période concernée, peut être successivement portée en déduction du précompte professionnel dû après application des articles 2751 à 27510 pour chacune des périodes suivantes durant lesquelles du précompte professionnel est dû et qui appartiennent à la même année civile.
Le Roi détermine les formalités qui doivent être remplies pour l'application du présent article.".
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Section 3. - Entrée en vigueur
Art.22. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2018 en is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten die vanaf 1 juli 2018 worden afgesloten.
Art.22. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er juillet 2018 et est d'application pour les contrats de travail conclus à partir du 1er juillet 2018.
TITEL 3. - Verblijfsvoorwaarden in het raam van de inkomensvervangende tegemoetkoming
TITRE 3. - Conditions de résidence dans le cadre de l'allocation de remplacement de revenus
ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap
CHAPITRE UNIQUE. - Modification de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées
Art.23. Artikel 4, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, vervangen bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met twee leden, luidende :
"Voor de inkomensvervangende tegemoetkoming moet de persoon bovendien gedurende ten minste tien jaar, waarvan ten minste vijf jaar ononderbroken, een werkelijk verblijf in België hebben gehad.
Voor de toepassing van deze wet wordt het werkelijk verblijf in België bepaald door middel van informatie, voor de gerechtigde opgenomen en bewaard in het Rijksregister overeenkomstig artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.".
"Voor de inkomensvervangende tegemoetkoming moet de persoon bovendien gedurende ten minste tien jaar, waarvan ten minste vijf jaar ononderbroken, een werkelijk verblijf in België hebben gehad.
Voor de toepassing van deze wet wordt het werkelijk verblijf in België bepaald door middel van informatie, voor de gerechtigde opgenomen en bewaard in het Rijksregister overeenkomstig artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.".
Art.23. L'article 4, § 1er, de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées, remplacé par la loi du 24 décembre 2002, est complété par deux alinéas rédigés comme suit :
"Pour l'allocation de remplacement de revenus, la personne doit également avoir eu sa résidence réelle en Belgique pendant au moins dix ans, dont au moins cinq années ininterrompues.
Pour l'application de la présente loi, la résidence réelle en Belgique est déterminée au moyen des informations enregistrées et conservées pour le bénéficiaire dans le Registre national conformément à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un registre national des personnes physiques.".
"Pour l'allocation de remplacement de revenus, la personne doit également avoir eu sa résidence réelle en Belgique pendant au moins dix ans, dont au moins cinq années ininterrompues.
Pour l'application de la présente loi, la résidence réelle en Belgique est déterminée au moyen des informations enregistrées et conservées pour le bénéficiaire dans le Registre national conformément à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un registre national des personnes physiques.".
(NOTA : bij arrest nr.410/2020 van 12-03-2020 (B.St. 30-04-2020, p. 29767), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
(NOTE : par son arrêt n° 410/2020 du 12-03-2020 (M.B. 30-04-2020, p. 29767), la Cour constitutionnelle a annulé le présent article)
Art.24. Deze titel treedt in werking op 1 juli 2018 en is van toepassing op elke inkomensvervangende tegemoetkoming die vanaf deze datum wordt toegekend.
Art.24. Le présent titre entre en vigueur le 1er juillet 2018 et est applicable à toute allocation de remplacement de revenus octroyée à partir de cette date.
TITEL 4. - Concurrentie op de telecommarkt stimuleren
TITRE 4. - Stimuler la concurrence sur le marché des télécoms
ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie
CHAPITRE UNIQUE. - Modifications de la loi du 13 juin 2005 concernant les communications électroniques
Art.25. In artikel 111, § 3, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, zoals gewijzigd bij de wet van 10 juli 2012 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie alsook bij de wet van 27 maart 2014 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie, wordt tussen het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende :
"De Koning, op advies van het Instituut en van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bepaalt de nadere regels aangaande een automatische verbinding die operatoren maken tussen het gebruiksprofiel waarover zij beschikken van abonnees die als consumenten beschouwd kunnen worden en de elektronische toepassing voor tariefvergelijking op de website van het Instituut. Hierbij wordt rekening gehouden met de bescherming van het privéleven van de abonnees.".
"De Koning, op advies van het Instituut en van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bepaalt de nadere regels aangaande een automatische verbinding die operatoren maken tussen het gebruiksprofiel waarover zij beschikken van abonnees die als consumenten beschouwd kunnen worden en de elektronische toepassing voor tariefvergelijking op de website van het Instituut. Hierbij wordt rekening gehouden met de bescherming van het privéleven van de abonnees.".
Art.25. Dans l'article 111, § 3, de la loi du 13 juin 2005 concernant les communications électroniques, tel que modifié par la loi du 10 juillet 2012 portant des dispositions diverses en matière de communications électroniques ainsi que par la loi du 27 mars 2014 portant des dispositions diverses en matière de communications électroniques, il est inséré un alinéa entre les alinéas 3 et 4 rédigé comme suit :
"Le Roi fixe, sur avis de l'Institut et de la Commission pour la protection de la vie privée, les modalités du lien automatique que les opérateurs établissent entre le profil de consommation dont ils disposent pour les abonnés pouvant être considérés comme des consommateurs et l'application électronique de comparaison tarifaire sur le site internet de l'Institut. Dans ce cadre, il est tenu compte de la protection de la vie privée des abonnés.".
"Le Roi fixe, sur avis de l'Institut et de la Commission pour la protection de la vie privée, les modalités du lien automatique que les opérateurs établissent entre le profil de consommation dont ils disposent pour les abonnés pouvant être considérés comme des consommateurs et l'application électronique de comparaison tarifaire sur le site internet de l'Institut. Dans ce cadre, il est tenu compte de la protection de la vie privée des abonnés.".
Art.26. In artikel 111, § 3, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie, worden de woorden "en van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" vervangen door de woorden "en van de Gegevensbeschermingsautoriteit.".
Art.26. Dans l'article 111, § 3, alinéa 4, de la même loi, inséré par la loi du 26 mars 2018 relative au renforcement de la croissance économique et de la cohésion sociale, les mots "et de la Commission pour la protection de la vie privée" sont remplacés par les mots "et de l'autorité de protection des données.".
Art.27. Artikel 26 treedt in werking op 25 mei 2018.
Art.27. L'article 26 entre en vigueur le 25 mai 2018.
TITEL 5. - Fiscale en financiële bepalingen
TITRE 5. - Dispositions fiscales et financières
HOOFDSTUK 1. - Groeibedrijven
CHAPITRE 1er.. - Entreprises en croissance
Art.28. In artikel 14526, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hersteld bij de wet van 10 augustus 2015 en gewijzigd bij de wetten van 18 december 2015, 18 december 2016 en 17 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 8° vervangen als volgt :
"8° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd, behoudens de kapitaalverminderingen ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies, of dividenden uitgekeerd;";
2° in paragraaf 3, derde lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
"2° betalingen voor het verwerven van aandelen, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, of via een openbaar startersfonds of een private startersprivak als bedoeld in § 1, eerste lid, c, in een vennootschap :
a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;
b) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is, tenzij hij daarvoor geen vergoeding verkrijgt;
c) waarin de belastingplichtige, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;
d) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;";
3° in paragraaf 3, wordt het vierde lid vervangen als volgt :
"De betalingen voor in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen, in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten en in § 1, eerste lid, c, bedoelde rechten van deelneming komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk wordt desgevallend verminderd met het bedrag van de in aanmerking genomen betalingen voor het betreffende belastbaar tijdperk voor de toepassing van artikel 14527.";
4° in paragraaf 5, wordt het achtste lid vervangen als volgt :
"De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 3, tweede lid en derde lid, 2°, b, gestelde voorwaarden worden nageleefd.";
5° in paragraaf 5, wordt een tiende lid ingevoegd, luidende :
"Wanneer de in § 3, derde lid, 2°, b, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen, beleggingsinstrumenten of rechten van deelneming werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van 48 maanden.".
1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de bepaling onder 8° vervangen als volgt :
"8° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd, behoudens de kapitaalverminderingen ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies, of dividenden uitgekeerd;";
2° in paragraaf 3, derde lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
"2° betalingen voor het verwerven van aandelen, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, of via een openbaar startersfonds of een private startersprivak als bedoeld in § 1, eerste lid, c, in een vennootschap :
a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;
b) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is, tenzij hij daarvoor geen vergoeding verkrijgt;
c) waarin de belastingplichtige, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;
d) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;";
3° in paragraaf 3, wordt het vierde lid vervangen als volgt :
"De betalingen voor in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen, in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten en in § 1, eerste lid, c, bedoelde rechten van deelneming komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk wordt desgevallend verminderd met het bedrag van de in aanmerking genomen betalingen voor het betreffende belastbaar tijdperk voor de toepassing van artikel 14527.";
4° in paragraaf 5, wordt het achtste lid vervangen als volgt :
"De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 3, tweede lid en derde lid, 2°, b, gestelde voorwaarden worden nageleefd.";
5° in paragraaf 5, wordt een tiende lid ingevoegd, luidende :
"Wanneer de in § 3, derde lid, 2°, b, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen, beleggingsinstrumenten of rechten van deelneming werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van 48 maanden.".
Art.28. A l'article 14526, du Code des impôts sur les revenus 1992, rétabli par la loi du 10 août 2015, et modifié par les lois des 18 décembre 2015, 18 décembre 2016 et 17 décembre 2017, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 3, alinéa 1er, le 8° est remplacé comme suit :
"8° la société n'a pas encore opéré de réduction de capital, sauf les réductions de capital en vue de compenser une perte subie ou en vue de constituer une réserve pour couvrir une perte prévisible, ou distribué des dividendes;";
2° dans le paragraphe 3, alinéa 3, le 2° est remplacé comme suit :
"2° aux sommes affectées à l'acquisition, directement ou par le biais d'une plateforme de crowdfunding visée au § 1er, alinéa 1er, a, par le biais d'un véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, ou par le biais d'un fonds starter public ou d'une pricaf privée starter visé au § 1er, alinéa 1er, c, d'actions ou parts d'une société :
a) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, au moment de l'apport en capital, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er;
b) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er, sauf s'il ne perçoit aucune indemnité pour cela;
c) dans laquelle le contribuable exerce, au moment de l'apport en capital, en tant que représentant permanent d'une autre société, un mandat d'administrateur, de gérant, de liquidateur ou une fonction analogue;
d) qui a conclu un contrat d'entreprise ou de mandat avec une autre société dont le contribuable est actionnaire, au moment de l'apport en capital, et par laquelle cette autre société s'est engagée à assumer, moyennant une indemnité, une activité dirigeante de gestion journalière, de nature commerciale, financière ou technique, dans la première société;";
3° dans le paragraphe 3, l'alinéa 4 est remplacé comme suit :
"Les paiements pour actions visées au § 1er, alinéa 1er, a, instruments de placement visés au § 1er, alinéa 1er, b, et parts visées au § 1er, alinéa 1er, c, ne sont pris en considération pour la réduction d'impôt qu'à concurrence d'un montant de 100 000 euros par période imposable. Ce montant de 100 000 euros par période imposable est diminué, le cas échéant, du montant des paiements pris en considération pour la période imposable concernée pour l'application de l'article 14527.";
4° dans le paragraphe 5, l'alinéa 8 est remplacé comme suit :
"Le maintien de la réduction d'impôt visée au § 1er est subordonné au respect des conditions visées au § 3, alinéas 2 et 3, 2°, b.";
5° dans le paragraphe 5, un alinéa 10 est inséré, rédigé comme suit :
"Lorsque la condition visée au § 3, alinéa 3, 2°, b, n'est pas respectée durant les 48 mois qui suivent la libération des actions ou parts de la société, l'impôt total, relatif aux revenus de la période imposable au cours de laquelle il est constaté que la condition n'a pas été respectée est majoré d'un montant égal à autant de fois un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts, ou instruments de placement, qu'il reste de mois entiers à partir de la date à laquelle la condition n'est pas remplie jusqu'à l'expiration du délai de 48 mois.".
1° dans le paragraphe 3, alinéa 1er, le 8° est remplacé comme suit :
"8° la société n'a pas encore opéré de réduction de capital, sauf les réductions de capital en vue de compenser une perte subie ou en vue de constituer une réserve pour couvrir une perte prévisible, ou distribué des dividendes;";
2° dans le paragraphe 3, alinéa 3, le 2° est remplacé comme suit :
"2° aux sommes affectées à l'acquisition, directement ou par le biais d'une plateforme de crowdfunding visée au § 1er, alinéa 1er, a, par le biais d'un véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, ou par le biais d'un fonds starter public ou d'une pricaf privée starter visé au § 1er, alinéa 1er, c, d'actions ou parts d'une société :
a) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, au moment de l'apport en capital, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er;
b) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er, sauf s'il ne perçoit aucune indemnité pour cela;
c) dans laquelle le contribuable exerce, au moment de l'apport en capital, en tant que représentant permanent d'une autre société, un mandat d'administrateur, de gérant, de liquidateur ou une fonction analogue;
d) qui a conclu un contrat d'entreprise ou de mandat avec une autre société dont le contribuable est actionnaire, au moment de l'apport en capital, et par laquelle cette autre société s'est engagée à assumer, moyennant une indemnité, une activité dirigeante de gestion journalière, de nature commerciale, financière ou technique, dans la première société;";
3° dans le paragraphe 3, l'alinéa 4 est remplacé comme suit :
"Les paiements pour actions visées au § 1er, alinéa 1er, a, instruments de placement visés au § 1er, alinéa 1er, b, et parts visées au § 1er, alinéa 1er, c, ne sont pris en considération pour la réduction d'impôt qu'à concurrence d'un montant de 100 000 euros par période imposable. Ce montant de 100 000 euros par période imposable est diminué, le cas échéant, du montant des paiements pris en considération pour la période imposable concernée pour l'application de l'article 14527.";
4° dans le paragraphe 5, l'alinéa 8 est remplacé comme suit :
"Le maintien de la réduction d'impôt visée au § 1er est subordonné au respect des conditions visées au § 3, alinéas 2 et 3, 2°, b.";
5° dans le paragraphe 5, un alinéa 10 est inséré, rédigé comme suit :
"Lorsque la condition visée au § 3, alinéa 3, 2°, b, n'est pas respectée durant les 48 mois qui suivent la libération des actions ou parts de la société, l'impôt total, relatif aux revenus de la période imposable au cours de laquelle il est constaté que la condition n'a pas été respectée est majoré d'un montant égal à autant de fois un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts, ou instruments de placement, qu'il reste de mois entiers à partir de la date à laquelle la condition n'est pas remplie jusqu'à l'expiration du délai de 48 mois.".
Art.29. In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt de onderafdeling IIocties, opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, hersteld als volgt :
"Onderafdeling IIocties. Vermindering voor de verwerving van nieuwe aandelen van groeibedrijven - Terugname van de vermindering".
"Onderafdeling IIocties. Vermindering voor de verwerving van nieuwe aandelen van groeibedrijven - Terugname van de vermindering".
Art.29. Au titre II, chapitre III, section Ire, du même Code, la sous-section IIocties, abrogée par la loi du 8 mai 2014, est rétablie comme suit :
"Sous-section IIocties. Réduction pour l'acquisition de nouvelles actions ou parts d'entreprises en croissance - Reprise de la réduction".
"Sous-section IIocties. Réduction pour l'acquisition de nouvelles actions ou parts d'entreprises en croissance - Reprise de la réduction".
Art.30. Artikel 14527 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 8 mei 2014, wordt hersteld als volgt :
"Art. 14527 § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de betalingen voor :
a) nieuwe aandelen op naam verworven met inbrengen in geld die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap en waarop de belastingplichtige, hetzij rechtstreeks, hetzij via een crowdfundingplatform, heeft ingeschreven naar aanleiding van een kapitaalverhoging tijdens het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende of het tiende jaar na de oprichting ervan en die hij volledig heeft volstort;
b) nieuwe beleggingsinstrumenten die zijn uitgegeven door een financieringsvehikel als bedoeld in de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, en waarop de belastingplichtige via een crowdfundingplatform heeft ingeschreven, op voorwaarde dat het financieringsvehikel de betalingen van de belastingplichtigen, desgevallend na aftrek van een vergoeding voor zijn intermediaire rol, rechtstreeks investeert in nieuwe aandelen op naam die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap, naar aanleiding van een kapitaalverhoging tijdens het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende of het tiende jaar na de oprichting ervan en die het volledig heeft volstort. Emittenten van certificaten van aandelen worden gelijkgesteld met financieringsvehikels.
Het in het eerste lid bedoelde crowdfundingplatform is een Belgisch platform of een platform naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 14526, § 1, tweede lid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een vennootschap geacht te zijn opgericht op datum van de neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel of van een gelijkaardige registratieformaliteit in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Wanneer de activiteit van de vennootschap bestaat uit de voortzetting van een werkzaamheid die voorheen werd uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een andere rechtspersoon, wordt de vennootschap, in afwijking van het derde lid, geacht te zijn opgericht op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die natuurlijke persoon, respectievelijk van de neerlegging van de oprichtingsakte van die andere rechtspersoon ter griffie van de rechtbank van koophandel of van het vervullen van een gelijkaardige registratieformaliteit door die natuurlijke persoon of andere rechtspersoon in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de aandelen van een vennootschap die tezelfdertijd aan alle onderstaande voorwaarden voldoet :
1° de vennootschap is een binnenlandse vennootschap of een vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een in artikel 229 bedoelde Belgische inrichting beschikt;
2° de vennootschap wordt op grond van artikel 15, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng werd gedaan;
3° de vennootschap stelt ten minste 10 voltijdse equivalenten te werk, krachtens arbeidsovereenkomsten;
4° over de laatste twee aanslagjaren voorafgaand aan de volstorting van de aandelen :
(i) is de jaaromzet van de vennootschap gemiddeld ten met minste 10 pct. per aanslagjaar gestegen; of
(ii) is het aantal voltijdse equivalenten die de vennootschap krachtens arbeidsovereenkomsten tewerkstelt gemiddeld met ten minste 10 pct. per aanslagjaar gestegen;
5° de vennootschap is niet opgericht in het kader van een fusie of splitsing van vennootschappen;
6° de vennootschap is geen beleggings-, thesaurie- of financieringsvennootschap;
7° de vennootschap is geen vennootschap met als statutair hoofddoel of voornaamste activiteit de oprichting, de verwerving, het beheer, de verbouwing, de verkoop of de verhuur van vastgoed voor eigen rekening of het bezit van deelnemingen in vennootschappen met een soortgelijk doel, noch een vennootschap waarin onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen zijn ondergebracht, waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben;
8° de vennootschap is geen vennootschap die is opgericht met het oog op het afsluiten van een management- of bestuurdersovereenkomst of die haar voornaamste bron van inkomsten haalt uit management- of bestuurdersovereenkomsten;
9° de vennootschap is een niet-beursgenoteerde vennootschap;
10° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd, behoudens de kapitaalverminderingen ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies, of dividenden uitgekeerd;
11° de vennootschap maakt niet het voorwerp uit van een collectieve insolventieprocedure of bevindt zich niet in de voorwaarden van een collectieve insolventieprocedure;
12° de vennootschap gebruikt de ontvangen sommen niet voor de uitkering van dividenden of de aankoop van aandelen, noch voor het verstrekken van leningen;
13° de vennootschap heeft na de betaling van de in § 1, eerste lid, a en b, bedoelde sommen door respectievelijk de belastingplichtige of het financieringsvehikel niet meer dan 500 000 euro ontvangen via de toepassing van dit artikel. Dit maximumbedrag wordt verminderd met het werkelijke ontvangen bedrag via de toepassing van artikel 14526.
Voor de toepassing van het eerste lid, 3°, komt een bedrijfsleider als een voltijds equivalent in aanmerking voor de berekening van het aantal voltijdse equivalenten, indien er voor deze activiteit sociale bijdragen in toepassing van artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen verschuldigd zijn.
Aan de in het eerste lid, 3°, vermelde voorwaarde moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 12 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.
Aan de in het eerste lid, 6° tot 8° en 12°, vermelde voorwaarden moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.
De belastingvermindering is niet van toepassing op :
1° uitgaven die in aanmerking zijn genomen voor de toepassing van artikel 1451, 4°, of 14532;
2° betalingen voor het verwerven van aandelen, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, of via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, in een vennootschap :
a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;
b) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is, tenzij hij daarvoor geen vergoeding verkrijgt;
c) waarin de belastingplichtige, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;
d) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;
3° betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, of via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, met betrekking tot het gedeelte van die aandelen waardoor de belastingplichtige een vertegenwoordiging van meer dan 30 pct. van het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap bekomt.
De betalingen voor de in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen en in de § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk wordt desgevallend verminderd met het bedrag van de in aanmerking genomen betalingen voor het betreffende belastbaar tijdperk voor de toepassing van artikel 14526.
De belastingvermindering is gelijk aan 25 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag, na aftrek van de in § 1, eerste lid, b, bedoelde vergoedingen en eventuele andere verbonden kosten.
De in euro vermelde bedragen in deze paragraaf worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.
§ 3. De betalingen voor in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen of voor in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten, komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat de in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap of het in § 1, eerste lid, b, bedoelde financieringsvehikel aan de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, het bewijs verstrekt waaruit blijkt dat :
- voldaan is aan de in §§ 1 en 2 gestelde voorwaarden;
- de belastingplichtige de aandelen of de beleggingsinstrumenten in het belastbaar tijdperk heeft aangeschaft en deze op het einde van dat belastbaar tijdperk nog in zijn bezit heeft.
§ 4. De in § 1 bedoelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de vennootschap of het financieringsvehikel de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de vier belastbare tijdperken volgend op het belastbaar tijdperk waarvoor de belastingvermindering wordt toegekend, het bewijs verstrekt dat hij de betrokken in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen, of de betrokken in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten nog in zijn bezit heeft. Aan deze voorwaarde moet niet meer worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de belastingplichtige is overleden.
Wanneer de betrokken aandelen bedoeld in § 1, eerste lid, a, of de betrokken beleggingsinstrumenten bedoeld in § 1, eerste lid, b, anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de 48 maanden na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk van de vervreemding vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of beleggingsinstrumenten werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 48 maanden.
Onder het in het tweede lid bedoelde woord "overgedragen" dient eveneens te worden verstaan, de sluiting van de vereffening van de vennootschap waarin werd geïnvesteerd of van het financieringsvehikel.
Wanneer de sluiting van de vereffening het gevolg is van de faillietverklaring van de vennootschap waarin werd geïnvesteerd, moet niet meer worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde met ingang van het belastbare tijdperk waarin die sluiting van de vereffening ten gevolge van faillietverklaring heeft plaats gevonden.
De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 2, derde, vierde lid en vijfde lid, 2°, b, gestelde voorwaarden worden nageleefd.
Wanneer de in § 2, derde en vierde lid, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de respectievelijk 12 of 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal respectievelijk één twaalfde of één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of beleggingsinstrumenten werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van respectievelijk 12 of 48 maanden.
Wanneer de in § 2, vijfde lid, 2°, b, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen, beleggingsinstrumenten of rechten van deelneming werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van 48 maanden.
§ 5. De Koning bepaalt de wijze waarop het in § 3 en § 4, eerste lid, bedoelde bewijs wordt geleverd evenals het bewijs dat tenminste aan één van de in § 2, eerste lid, 4°, bedoelde criteria is voldaan.".
"Art. 14527 § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de betalingen voor :
a) nieuwe aandelen op naam verworven met inbrengen in geld die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap en waarop de belastingplichtige, hetzij rechtstreeks, hetzij via een crowdfundingplatform, heeft ingeschreven naar aanleiding van een kapitaalverhoging tijdens het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende of het tiende jaar na de oprichting ervan en die hij volledig heeft volstort;
b) nieuwe beleggingsinstrumenten die zijn uitgegeven door een financieringsvehikel als bedoeld in de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, en waarop de belastingplichtige via een crowdfundingplatform heeft ingeschreven, op voorwaarde dat het financieringsvehikel de betalingen van de belastingplichtigen, desgevallend na aftrek van een vergoeding voor zijn intermediaire rol, rechtstreeks investeert in nieuwe aandelen op naam die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van een in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap, naar aanleiding van een kapitaalverhoging tijdens het vijfde, het zesde, het zevende, het achtste, het negende of het tiende jaar na de oprichting ervan en die het volledig heeft volstort. Emittenten van certificaten van aandelen worden gelijkgesteld met financieringsvehikels.
Het in het eerste lid bedoelde crowdfundingplatform is een Belgisch platform of een platform naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bedoeld in artikel 14526, § 1, tweede lid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een vennootschap geacht te zijn opgericht op datum van de neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de rechtbank van koophandel of van een gelijkaardige registratieformaliteit in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Wanneer de activiteit van de vennootschap bestaat uit de voortzetting van een werkzaamheid die voorheen werd uitgeoefend door een natuurlijke persoon of een andere rechtspersoon, wordt de vennootschap, in afwijking van het derde lid, geacht te zijn opgericht op het ogenblik van de eerste inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen door die natuurlijke persoon, respectievelijk van de neerlegging van de oprichtingsakte van die andere rechtspersoon ter griffie van de rechtbank van koophandel of van het vervullen van een gelijkaardige registratieformaliteit door die natuurlijke persoon of andere rechtspersoon in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de aandelen van een vennootschap die tezelfdertijd aan alle onderstaande voorwaarden voldoet :
1° de vennootschap is een binnenlandse vennootschap of een vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een in artikel 229 bedoelde Belgische inrichting beschikt;
2° de vennootschap wordt op grond van artikel 15, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng werd gedaan;
3° de vennootschap stelt ten minste 10 voltijdse equivalenten te werk, krachtens arbeidsovereenkomsten;
4° over de laatste twee aanslagjaren voorafgaand aan de volstorting van de aandelen :
(i) is de jaaromzet van de vennootschap gemiddeld ten met minste 10 pct. per aanslagjaar gestegen; of
(ii) is het aantal voltijdse equivalenten die de vennootschap krachtens arbeidsovereenkomsten tewerkstelt gemiddeld met ten minste 10 pct. per aanslagjaar gestegen;
5° de vennootschap is niet opgericht in het kader van een fusie of splitsing van vennootschappen;
6° de vennootschap is geen beleggings-, thesaurie- of financieringsvennootschap;
7° de vennootschap is geen vennootschap met als statutair hoofddoel of voornaamste activiteit de oprichting, de verwerving, het beheer, de verbouwing, de verkoop of de verhuur van vastgoed voor eigen rekening of het bezit van deelnemingen in vennootschappen met een soortgelijk doel, noch een vennootschap waarin onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen zijn ondergebracht, waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben;
8° de vennootschap is geen vennootschap die is opgericht met het oog op het afsluiten van een management- of bestuurdersovereenkomst of die haar voornaamste bron van inkomsten haalt uit management- of bestuurdersovereenkomsten;
9° de vennootschap is een niet-beursgenoteerde vennootschap;
10° de vennootschap heeft nog geen kapitaalvermindering doorgevoerd, behoudens de kapitaalverminderingen ter aanzuivering van een geleden verlies of om een reserve te vormen tot dekking van een voorzienbaar verlies, of dividenden uitgekeerd;
11° de vennootschap maakt niet het voorwerp uit van een collectieve insolventieprocedure of bevindt zich niet in de voorwaarden van een collectieve insolventieprocedure;
12° de vennootschap gebruikt de ontvangen sommen niet voor de uitkering van dividenden of de aankoop van aandelen, noch voor het verstrekken van leningen;
13° de vennootschap heeft na de betaling van de in § 1, eerste lid, a en b, bedoelde sommen door respectievelijk de belastingplichtige of het financieringsvehikel niet meer dan 500 000 euro ontvangen via de toepassing van dit artikel. Dit maximumbedrag wordt verminderd met het werkelijke ontvangen bedrag via de toepassing van artikel 14526.
Voor de toepassing van het eerste lid, 3°, komt een bedrijfsleider als een voltijds equivalent in aanmerking voor de berekening van het aantal voltijdse equivalenten, indien er voor deze activiteit sociale bijdragen in toepassing van artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen verschuldigd zijn.
Aan de in het eerste lid, 3°, vermelde voorwaarde moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 12 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.
Aan de in het eerste lid, 6° tot 8° en 12°, vermelde voorwaarden moet door de vennootschap worden voldaan gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap.
De belastingvermindering is niet van toepassing op :
1° uitgaven die in aanmerking zijn genomen voor de toepassing van artikel 1451, 4°, of 14532;
2° betalingen voor het verwerven van aandelen, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, of via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, in een vennootschap :
a) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is;
b) waarin de belastingplichtige, rechtstreeks of onrechtstreeks, een in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleider is, tenzij hij daarvoor geen vergoeding verkrijgt;
c) waarin de belastingplichtige, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent;
d) die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is, op het ogenblik van de kapitaalinbreng, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap;
3° betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap, rechtstreeks of via een crowdfundingplatform als bedoeld in § 1, eerste lid, a, of via een financieringsvehikel als bedoeld in § 1, eerste lid, b, met betrekking tot het gedeelte van die aandelen waardoor de belastingplichtige een vertegenwoordiging van meer dan 30 pct. van het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap bekomt.
De betalingen voor de in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen en in de § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag van 100 000 euro per belastbaar tijdperk wordt desgevallend verminderd met het bedrag van de in aanmerking genomen betalingen voor het betreffende belastbaar tijdperk voor de toepassing van artikel 14526.
De belastingvermindering is gelijk aan 25 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag, na aftrek van de in § 1, eerste lid, b, bedoelde vergoedingen en eventuele andere verbonden kosten.
De in euro vermelde bedragen in deze paragraaf worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.
§ 3. De betalingen voor in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen of voor in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten, komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat de in § 2, eerste lid, bedoelde vennootschap of het in § 1, eerste lid, b, bedoelde financieringsvehikel aan de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, het bewijs verstrekt waaruit blijkt dat :
- voldaan is aan de in §§ 1 en 2 gestelde voorwaarden;
- de belastingplichtige de aandelen of de beleggingsinstrumenten in het belastbaar tijdperk heeft aangeschaft en deze op het einde van dat belastbaar tijdperk nog in zijn bezit heeft.
§ 4. De in § 1 bedoelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de vennootschap of het financieringsvehikel de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de vier belastbare tijdperken volgend op het belastbaar tijdperk waarvoor de belastingvermindering wordt toegekend, het bewijs verstrekt dat hij de betrokken in § 1, eerste lid, a, bedoelde aandelen, of de betrokken in § 1, eerste lid, b, bedoelde beleggingsinstrumenten nog in zijn bezit heeft. Aan deze voorwaarde moet niet meer worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de belastingplichtige is overleden.
Wanneer de betrokken aandelen bedoeld in § 1, eerste lid, a, of de betrokken beleggingsinstrumenten bedoeld in § 1, eerste lid, b, anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de 48 maanden na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk van de vervreemding vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of beleggingsinstrumenten werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 48 maanden.
Onder het in het tweede lid bedoelde woord "overgedragen" dient eveneens te worden verstaan, de sluiting van de vereffening van de vennootschap waarin werd geïnvesteerd of van het financieringsvehikel.
Wanneer de sluiting van de vereffening het gevolg is van de faillietverklaring van de vennootschap waarin werd geïnvesteerd, moet niet meer worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde met ingang van het belastbare tijdperk waarin die sluiting van de vereffening ten gevolge van faillietverklaring heeft plaats gevonden.
De in § 1 vermelde belastingvermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de in § 2, derde, vierde lid en vijfde lid, 2°, b, gestelde voorwaarden worden nageleefd.
Wanneer de in § 2, derde en vierde lid, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de respectievelijk 12 of 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal respectievelijk één twaalfde of één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen of beleggingsinstrumenten werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van respectievelijk 12 of 48 maanden.
Wanneer de in § 2, vijfde lid, 2°, b, vermelde voorwaarde niet wordt nageleefd gedurende de 48 maanden volgend op de volstorting van de aandelen van de vennootschap, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbare tijdperk waarin wordt vastgesteld dat die voorwaarde niet wordt nageleefd, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één achtenveertigste van de overeenkomstig § 1 voor die aandelen, beleggingsinstrumenten of rechten van deelneming werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven vanaf de datum waarop de voorwaarde niet wordt nageleefd tot het einde van de termijn van 48 maanden.
§ 5. De Koning bepaalt de wijze waarop het in § 3 en § 4, eerste lid, bedoelde bewijs wordt geleverd evenals het bewijs dat tenminste aan één van de in § 2, eerste lid, 4°, bedoelde criteria is voldaan.".
Art.30. L'article 14527 du même Code, abrogé par la loi du 8 mai 2014, est rétabli comme suit :
"Art. 14527 § 1er. Il est accordé une réduction d'impôt pour les sommes affectées à :
a) de nouvelles actions ou parts nominatives acquises avec des apports en argent représentant une fraction du capital social d'une société visée au § 2, alinéa 1er, et que le contribuable a souscrites, soit directement, soit par le biais d'une plateforme de crowdfunding, à l'occasion d'une augmentation de capital durant la cinquième, la sixième, la septième, la huitième, la neuvième ou la dixième année depuis sa constitution et qu'il a entièrement libérées;
b) de nouveaux instruments de placement émis par un véhicule de financement visé par la loi du 18 décembre 2016 organisant la reconnaissance et l'encadrement du crowdfunding et portant des dispositions diverses en matière de finances, et que le contribuable a souscrits par le biais d'une plateforme de crowdfunding, à condition que le véhicule de financement investisse directement les paiements provenant des contribuables, déduction faite le cas échéant d'une indemnité pour son rôle d'intermédiaire, dans de nouvelles actions ou parts nominatives représentant une fraction du capital social d'une société visée au § 2, alinéa 1er, à l'occasion d'une augmentation de capital durant la cinquième, la sixième, la septième, la huitième, la neuvième ou la dixième année depuis sa constitution et qui sont entièrement libérées. Des émetteurs de certificats d'actions sont assimilés à des véhicules de financement.
La plateforme de crowdfunding visée à l'alinéa 1er est une plateforme belge ou relevant du droit d'un autre Etat membre de l'Espace économique européen, visée à l'article 14526, § 1er, alinéa 2.
Pour l'application du présent article, une société est censée être constituée à la date du dépôt de l'acte de constitution au greffe du tribunal de commerce ou d'une formalité d'enregistrement similaire dans un autre Etat membre de l'Espace économique européen.
Lorsque l'activité de la société consiste en la continuation d'une activité qui était exercée auparavant par une personne physique ou une autre personne morale, la société est, par dérogation à l'alinéa 3, censée être constituée respectivement au moment de la première inscription à la Banque-Carrefour des Entreprises par cette personne physique ou au moment du dépôt par cette autre personne morale de l'acte de constitution au greffe du tribunal de commerce ou de l'accomplissement d'une formalité d'enregistrement similaire dans un autre Etat membre de l'Espace économique européen par cette personne physique ou cette autre personne morale.
§ 2. Le présent article est applicable aux actions ou parts d'une société qui répond simultanément à toutes les conditions suivantes :
1° la société est une société résidente ou une société dont le siège social, le principal établissement ou le siège de direction ou d'administration est établi dans un autre Etat membre de l'Espace économique européen et qui dispose d'un établissement belge visé à l'article 229;
2° la société est considérée comme petite société sur la base de l'article 15, §§ 1er à 6, du Code des sociétés, pour l'exercice d'imposition afférent à la période imposable au cours de laquelle l'apport en capital a lieu;
3° la société occupe, en exécution de contrats de travail, au moins dix équivalents temps plein;
4° sur les deux derniers exercices d'imposition précédant la libération des actions :
(i) le chiffre d'affaire annuel de la société a crû d'au moins 10 p.c. en moyenne par exercice d'imposition; ou
(ii) le nombre d'équivalents temps plein que la société occupe en exécution de contrats de travail, a crû d'au moins 10 p.c. en moyenne par exercice d'imposition;
5° la société n'est pas constituée à l'occasion d'une fusion ou scission de sociétés;
6° la société n'est pas une société d'investissement, de trésorerie ou de financement;
7° la société n'est pas une société dont l'objet social principal ou l'activité principale est la construction, l'acquisition, la gestion, l'aménagement, la vente, ou la location de biens immobiliers pour compte propre, ou la détention de participations dans des sociétés ayant un objet similaire, ni une société dans laquelle des biens immobiliers ou autres droits réels sur de tels biens sont placés, dont des personnes physiques qui exercent un mandat ou des fonctions visés à l'article 32, alinéa 1er, 1°, leur conjoint ou leurs enfants lorsque ces personnes ou leur conjoint ont la jouissance légale des revenus de ceux-ci, ont l'usage;
8° la société n'est pas une société qui a été constituée afin de conclure des contrats de gestion ou d'administration ou qui obtient la plupart de ses bénéfices de contrats de gestion ou d'administration;
9° la société n'est pas cotée en bourse;
10° la société n'a pas encore opéré de réduction de capital, sauf les réductions de capital en vue de compenser une perte subie ou en vue de constituer une réserve pour couvrir une perte prévisible, ou distribué des dividendes;
11° la société ne fait pas l'objet d'une procédure collective d'insolvabilité ou ne se trouve pas dans les conditions d'une procédure collective d'insolvabilité;
12° la société n'utilise pas les sommes perçues pour une distribution de dividendes ou pour l'acquisition d'actions ou parts ni pour consentir des prêts;
13° la société n'a pas perçu, après le versement des sommes visées au § 1er, alinéa 1er, a et b, par respectivement le contribuable ou le véhicule de financement, plus de 500 000 euros par le biais de l'application du présent article. Ce montant maximum est diminué du montant effectivement reçu par le biais de l'application de l'article 14526.
Pour l'application de l'alinéa 1er, 3°, un dirigeant d'entreprise est pris en compte comme un équivalent temps plein pour le calcul des équivalents temps plein, lorsqu'il est redevable pour cette activité de cotisations sociales en application de l'article 12, § 1er, de l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants.
La condition visée à l'alinéa 1er, 3°, doit être remplie par la société au cours des 12 mois suivant la libération des actions de la société.
Les conditions visées à l'alinéa 1er, 6° à 8° et 12°, doivent être remplies par la société au cours des 48 mois suivant la libération des actions de la société.
La réduction d'impôt n'est pas applicable :
1° aux dépenses qui sont prises en compte pour l'application de l'article 1451, 4°, ou 14532;
2° aux sommes affectées à l'acquisition, directement ou par le biais d'une plateforme de crowdfunding visée au § 1er, alinéa 1er, a, ou par le biais d'un véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, d'actions ou parts d'une société :
a) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, au moment de l'apport en capital, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er;
b) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er, sauf s'il ne perçoit aucune indemnité pour cela;
c) dans laquelle le contribuable exerce, au moment de l'apport en capital, en tant que représentant permanent d'une autre société, un mandat d'administrateur, de gérant, de liquidateur ou une fonction analogue;
d) qui a conclu un contrat d'entreprise ou de mandat avec une autre société dont le contribuable est actionnaire, au moment de l'apport en capital, et par laquelle cette autre société s'est engagée à assumer, moyennant une indemnité, une activité dirigeante de gestion journalière, de nature commerciale, financière ou technique, dans la première société;
3° aux sommes affectées à l'acquisition, directement ou par le biais d'une plateforme de crowdfunding visée au § 1er, alinéa 1er, a, ou par le biais d'un véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, d'actions ou parts d'une société en ce qui concerne la partie de ces actions ou parts par laquelle le contribuable obtient une représentation de plus de 30 p.c. dans le capital social de cette société.
Les paiements pour les actions visées au § 1er, alinéa 1er, a, et les instruments de placement visés au § 1er, alinéa 1er, b, ne sont pris en considération pour la réduction d'impôt qu'à concurrence d'un montant de 100 000 euros par période imposable. Ce montant de 100 000 euros par période imposable est diminué, le cas échéant, du montant des paiements pris en considération pour la période imposable concernée pour l'application de l'article 14526.
La réduction d'impôt est égale à 25 p.c. du montant à prendre en considération, après déduction des indemnités visées au § 1er, alinéa 1er, b, et des autres frais éventuels y afférents.
Les montants en euro visés au présent paragraphe ne sont pas indexés conformément à l'article 178.
§ 3. Les sommes affectées à la libération d'actions ou parts visées au § 1er, alinéa 1er, a, ou d'instruments de placement visés au § 1er, alinéa 1er, b, sont éligibles à la réduction d'impôt à condition que la société visée au § 2, alinéa 1er, ou le véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, fournisse au contribuable, à l'appui de sa déclaration à l'impôt des personnes physiques de la période imposable au cours de laquelle la libération a été opérée, la preuve faisant apparaître :
- que les conditions prévues au §§ 1er et 2 sont remplies;
- que le contribuable a acquis les actions ou parts ou les instruments de placement pendant la période imposable et qu'il est encore en leur possession à la fin de cette période imposable.
§ 4. Le maintien de la réduction d'impôt visée au § 1er est subordonné à la condition que la société ou le véhicule de financement fournisse au contribuable à l'appui de ses déclarations à l'impôt des personnes physiques des quatre périodes imposables suivant la période imposable pour laquelle la réduction d'impôt est accordée, la preuve qu'il est encore en possession des actions ou parts concernées visées au § 1er, alinéa 1er, a, ou des instruments de placement concernés visés au § 1er, alinéa 1er, b. Cette condition ne doit plus être respectée à partir de la période imposable au cours de laquelle le contribuable est décédé.
Lorsque les actions ou parts concernées visées au § 1er, alinéa 1er, a, ou les instruments de placement concernés visés au § 1er, alinéa 1er, b, font l'objet d'une cession, autre qu'à l'occasion d'une mutation par décès, au cours des 48 mois suivant leur acquisition, l'impôt total afférent aux revenus de la période imposable de la cession, est majoré d'un montant correspondant à autant de fois un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts ou instruments de placement, qu'il reste de mois entiers jusqu'à l'expiration du délai de 48 mois.
Sous le mot "cession" visé à l'alinéa 2, on entend également la clôture de la liquidation de la société dans laquelle il a été investi ou du véhicule de financement.
Lorsque la clôture de la liquidation est la conséquence de la déclaration de faillite de la société dans laquelle il a été investi, la condition visée à l'alinéa 1er ne doit plus être respectée à partir de la période imposable au cours de laquelle cette clôture de la liquidation pour cause de déclaration de faillite a eu lieu.
Le maintien de la réduction d'impôt visée au § 1er est subordonné au respect des conditions visées au § 2, alinéas 3, 4 et 5, 2°, b,.
Lorsque la condition visée au § 2, alinéas 3 et 4, n'est pas respectée durant respectivement les 12 ou les 48 mois qui suivent la libération des actions ou parts de la société, l'impôt total relatif aux revenus de la période imposable au cours de laquelle il est constaté que la condition n'a pas été respectée est majoré d'un montant égal à autant de fois respectivement un douzième ou un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts qu'il reste de mois entiers à partir de la date à laquelle la condition n'est pas remplie jusqu'à l'expiration du délai de respectivement 12 ou 48 mois.
Lorsque la condition visée au § 2, alinéa 5, 2°, b, n'est pas respectée durant les 48 mois qui suivent la libération des actions ou parts de la société, l'impôt total relatif aux revenus de la période imposable au cours de laquelle il est constaté que la condition n'a pas été respectée est majoré d'un montant égal à autant de fois un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts, ou instruments de placement, qu'il reste de mois entiers à partir de la date à laquelle la condition n'est pas remplie jusqu'à l'expiration du délai de 48 mois.
§ 5. Le Roi détermine la manière d'apporter la preuve visée aux §§ 3 et 4, alinéa 1er, ainsi que la preuve qu'au moins un des critères visés au § 2, alinéa 1er, 4°, est rempli.".
"Art. 14527 § 1er. Il est accordé une réduction d'impôt pour les sommes affectées à :
a) de nouvelles actions ou parts nominatives acquises avec des apports en argent représentant une fraction du capital social d'une société visée au § 2, alinéa 1er, et que le contribuable a souscrites, soit directement, soit par le biais d'une plateforme de crowdfunding, à l'occasion d'une augmentation de capital durant la cinquième, la sixième, la septième, la huitième, la neuvième ou la dixième année depuis sa constitution et qu'il a entièrement libérées;
b) de nouveaux instruments de placement émis par un véhicule de financement visé par la loi du 18 décembre 2016 organisant la reconnaissance et l'encadrement du crowdfunding et portant des dispositions diverses en matière de finances, et que le contribuable a souscrits par le biais d'une plateforme de crowdfunding, à condition que le véhicule de financement investisse directement les paiements provenant des contribuables, déduction faite le cas échéant d'une indemnité pour son rôle d'intermédiaire, dans de nouvelles actions ou parts nominatives représentant une fraction du capital social d'une société visée au § 2, alinéa 1er, à l'occasion d'une augmentation de capital durant la cinquième, la sixième, la septième, la huitième, la neuvième ou la dixième année depuis sa constitution et qui sont entièrement libérées. Des émetteurs de certificats d'actions sont assimilés à des véhicules de financement.
La plateforme de crowdfunding visée à l'alinéa 1er est une plateforme belge ou relevant du droit d'un autre Etat membre de l'Espace économique européen, visée à l'article 14526, § 1er, alinéa 2.
Pour l'application du présent article, une société est censée être constituée à la date du dépôt de l'acte de constitution au greffe du tribunal de commerce ou d'une formalité d'enregistrement similaire dans un autre Etat membre de l'Espace économique européen.
Lorsque l'activité de la société consiste en la continuation d'une activité qui était exercée auparavant par une personne physique ou une autre personne morale, la société est, par dérogation à l'alinéa 3, censée être constituée respectivement au moment de la première inscription à la Banque-Carrefour des Entreprises par cette personne physique ou au moment du dépôt par cette autre personne morale de l'acte de constitution au greffe du tribunal de commerce ou de l'accomplissement d'une formalité d'enregistrement similaire dans un autre Etat membre de l'Espace économique européen par cette personne physique ou cette autre personne morale.
§ 2. Le présent article est applicable aux actions ou parts d'une société qui répond simultanément à toutes les conditions suivantes :
1° la société est une société résidente ou une société dont le siège social, le principal établissement ou le siège de direction ou d'administration est établi dans un autre Etat membre de l'Espace économique européen et qui dispose d'un établissement belge visé à l'article 229;
2° la société est considérée comme petite société sur la base de l'article 15, §§ 1er à 6, du Code des sociétés, pour l'exercice d'imposition afférent à la période imposable au cours de laquelle l'apport en capital a lieu;
3° la société occupe, en exécution de contrats de travail, au moins dix équivalents temps plein;
4° sur les deux derniers exercices d'imposition précédant la libération des actions :
(i) le chiffre d'affaire annuel de la société a crû d'au moins 10 p.c. en moyenne par exercice d'imposition; ou
(ii) le nombre d'équivalents temps plein que la société occupe en exécution de contrats de travail, a crû d'au moins 10 p.c. en moyenne par exercice d'imposition;
5° la société n'est pas constituée à l'occasion d'une fusion ou scission de sociétés;
6° la société n'est pas une société d'investissement, de trésorerie ou de financement;
7° la société n'est pas une société dont l'objet social principal ou l'activité principale est la construction, l'acquisition, la gestion, l'aménagement, la vente, ou la location de biens immobiliers pour compte propre, ou la détention de participations dans des sociétés ayant un objet similaire, ni une société dans laquelle des biens immobiliers ou autres droits réels sur de tels biens sont placés, dont des personnes physiques qui exercent un mandat ou des fonctions visés à l'article 32, alinéa 1er, 1°, leur conjoint ou leurs enfants lorsque ces personnes ou leur conjoint ont la jouissance légale des revenus de ceux-ci, ont l'usage;
8° la société n'est pas une société qui a été constituée afin de conclure des contrats de gestion ou d'administration ou qui obtient la plupart de ses bénéfices de contrats de gestion ou d'administration;
9° la société n'est pas cotée en bourse;
10° la société n'a pas encore opéré de réduction de capital, sauf les réductions de capital en vue de compenser une perte subie ou en vue de constituer une réserve pour couvrir une perte prévisible, ou distribué des dividendes;
11° la société ne fait pas l'objet d'une procédure collective d'insolvabilité ou ne se trouve pas dans les conditions d'une procédure collective d'insolvabilité;
12° la société n'utilise pas les sommes perçues pour une distribution de dividendes ou pour l'acquisition d'actions ou parts ni pour consentir des prêts;
13° la société n'a pas perçu, après le versement des sommes visées au § 1er, alinéa 1er, a et b, par respectivement le contribuable ou le véhicule de financement, plus de 500 000 euros par le biais de l'application du présent article. Ce montant maximum est diminué du montant effectivement reçu par le biais de l'application de l'article 14526.
Pour l'application de l'alinéa 1er, 3°, un dirigeant d'entreprise est pris en compte comme un équivalent temps plein pour le calcul des équivalents temps plein, lorsqu'il est redevable pour cette activité de cotisations sociales en application de l'article 12, § 1er, de l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants.
La condition visée à l'alinéa 1er, 3°, doit être remplie par la société au cours des 12 mois suivant la libération des actions de la société.
Les conditions visées à l'alinéa 1er, 6° à 8° et 12°, doivent être remplies par la société au cours des 48 mois suivant la libération des actions de la société.
La réduction d'impôt n'est pas applicable :
1° aux dépenses qui sont prises en compte pour l'application de l'article 1451, 4°, ou 14532;
2° aux sommes affectées à l'acquisition, directement ou par le biais d'une plateforme de crowdfunding visée au § 1er, alinéa 1er, a, ou par le biais d'un véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, d'actions ou parts d'une société :
a) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, au moment de l'apport en capital, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er;
b) dans laquelle le contribuable est, directement ou indirectement, un dirigeant d'entreprise visé à l'article 32, alinéa 1er, sauf s'il ne perçoit aucune indemnité pour cela;
c) dans laquelle le contribuable exerce, au moment de l'apport en capital, en tant que représentant permanent d'une autre société, un mandat d'administrateur, de gérant, de liquidateur ou une fonction analogue;
d) qui a conclu un contrat d'entreprise ou de mandat avec une autre société dont le contribuable est actionnaire, au moment de l'apport en capital, et par laquelle cette autre société s'est engagée à assumer, moyennant une indemnité, une activité dirigeante de gestion journalière, de nature commerciale, financière ou technique, dans la première société;
3° aux sommes affectées à l'acquisition, directement ou par le biais d'une plateforme de crowdfunding visée au § 1er, alinéa 1er, a, ou par le biais d'un véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, d'actions ou parts d'une société en ce qui concerne la partie de ces actions ou parts par laquelle le contribuable obtient une représentation de plus de 30 p.c. dans le capital social de cette société.
Les paiements pour les actions visées au § 1er, alinéa 1er, a, et les instruments de placement visés au § 1er, alinéa 1er, b, ne sont pris en considération pour la réduction d'impôt qu'à concurrence d'un montant de 100 000 euros par période imposable. Ce montant de 100 000 euros par période imposable est diminué, le cas échéant, du montant des paiements pris en considération pour la période imposable concernée pour l'application de l'article 14526.
La réduction d'impôt est égale à 25 p.c. du montant à prendre en considération, après déduction des indemnités visées au § 1er, alinéa 1er, b, et des autres frais éventuels y afférents.
Les montants en euro visés au présent paragraphe ne sont pas indexés conformément à l'article 178.
§ 3. Les sommes affectées à la libération d'actions ou parts visées au § 1er, alinéa 1er, a, ou d'instruments de placement visés au § 1er, alinéa 1er, b, sont éligibles à la réduction d'impôt à condition que la société visée au § 2, alinéa 1er, ou le véhicule de financement visé au § 1er, alinéa 1er, b, fournisse au contribuable, à l'appui de sa déclaration à l'impôt des personnes physiques de la période imposable au cours de laquelle la libération a été opérée, la preuve faisant apparaître :
- que les conditions prévues au §§ 1er et 2 sont remplies;
- que le contribuable a acquis les actions ou parts ou les instruments de placement pendant la période imposable et qu'il est encore en leur possession à la fin de cette période imposable.
§ 4. Le maintien de la réduction d'impôt visée au § 1er est subordonné à la condition que la société ou le véhicule de financement fournisse au contribuable à l'appui de ses déclarations à l'impôt des personnes physiques des quatre périodes imposables suivant la période imposable pour laquelle la réduction d'impôt est accordée, la preuve qu'il est encore en possession des actions ou parts concernées visées au § 1er, alinéa 1er, a, ou des instruments de placement concernés visés au § 1er, alinéa 1er, b. Cette condition ne doit plus être respectée à partir de la période imposable au cours de laquelle le contribuable est décédé.
Lorsque les actions ou parts concernées visées au § 1er, alinéa 1er, a, ou les instruments de placement concernés visés au § 1er, alinéa 1er, b, font l'objet d'une cession, autre qu'à l'occasion d'une mutation par décès, au cours des 48 mois suivant leur acquisition, l'impôt total afférent aux revenus de la période imposable de la cession, est majoré d'un montant correspondant à autant de fois un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts ou instruments de placement, qu'il reste de mois entiers jusqu'à l'expiration du délai de 48 mois.
Sous le mot "cession" visé à l'alinéa 2, on entend également la clôture de la liquidation de la société dans laquelle il a été investi ou du véhicule de financement.
Lorsque la clôture de la liquidation est la conséquence de la déclaration de faillite de la société dans laquelle il a été investi, la condition visée à l'alinéa 1er ne doit plus être respectée à partir de la période imposable au cours de laquelle cette clôture de la liquidation pour cause de déclaration de faillite a eu lieu.
Le maintien de la réduction d'impôt visée au § 1er est subordonné au respect des conditions visées au § 2, alinéas 3, 4 et 5, 2°, b,.
Lorsque la condition visée au § 2, alinéas 3 et 4, n'est pas respectée durant respectivement les 12 ou les 48 mois qui suivent la libération des actions ou parts de la société, l'impôt total relatif aux revenus de la période imposable au cours de laquelle il est constaté que la condition n'a pas été respectée est majoré d'un montant égal à autant de fois respectivement un douzième ou un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts qu'il reste de mois entiers à partir de la date à laquelle la condition n'est pas remplie jusqu'à l'expiration du délai de respectivement 12 ou 48 mois.
Lorsque la condition visée au § 2, alinéa 5, 2°, b, n'est pas respectée durant les 48 mois qui suivent la libération des actions ou parts de la société, l'impôt total relatif aux revenus de la période imposable au cours de laquelle il est constaté que la condition n'a pas été respectée est majoré d'un montant égal à autant de fois un quarante-huitième de la réduction d'impôt effectivement obtenue conformément au § 1er pour ces actions ou parts, ou instruments de placement, qu'il reste de mois entiers à partir de la date à laquelle la condition n'est pas remplie jusqu'à l'expiration du délai de 48 mois.
§ 5. Le Roi détermine la manière d'apporter la preuve visée aux §§ 3 et 4, alinéa 1er, ainsi que la preuve qu'au moins un des critères visés au § 2, alinéa 1er, 4°, est rempli.".
Art.31. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder 5° worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,";
2° in de bepaling onder 6° worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,".
1° in de bepaling onder 5° worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,";
2° in de bepaling onder 6° worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,".
Art.31. A l'article 171 du même Code, modifié en dernier lieu par la loi du 25 décembre 2017, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le 5°, les mots "14526, 14528," sont remplacés par les mots "14526 à 14528,";
2° dans le 6°, les mots "14526, 14528," sont remplacés par les mots "14526 à 14528,".
1° dans le 5°, les mots "14526, 14528," sont remplacés par les mots "14526 à 14528,";
2° dans le 6°, les mots "14526, 14528," sont remplacés par les mots "14526 à 14528,".
Art.32. In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 december 2017, worden de woorden "14528, § 1, derde lid," vervangen door de woorden "14527, § 2, zesde lid, 14528, § 1, derde lid,".
Art.32. Dans l'article 174/1, alinéa 1er, du même Code, rétabli par la loi du 25 décembre 2017, les mots "14528, § 1er, alinéa 3," sont remplacés par les mots "14527, § 2, alinéa 6, 14528, § 1er, alinéa 3,".
Art.33. In artikel 175 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 8 mei 2014 en 10 augustus 2015, worden de woorden ", 14527, § 4" ingevoegd tussen de woorden "vermeerderd met de in de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5" en de woorden ", en 14532, § 2, bedoelde vermeerderingen".
Art.33. Dans l'article 175 du même Code, modifié par les lois des 20 décembre 1995, 8 mai 2014 et 10 août 2015, les mots "14527, § 4" sont insérés entre les mots "majoré des augmentations visées aux articles 1457, § 2, 14526, § 5," et les mots "et 14532, § 2,".
Art.34. In artikel 178/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2015, 26 december 2015 en 25 december 2016, worden de woorden "14526, 14528" vervangen door de woorden "14526 tot 14528".
Art.34. Dans l'article 178/1 du même Code, inséré par la loi du 8 mai 2014 et modifié par les lois des 10 août 2015, 26 décembre 2015 et 25 décembre 2016, les mots "14526, 14528" sont remplacés par les mots "14526 à 14528".
Art.35. In artikel 243/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2015, 25 december 2016 en 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,";
2° in de bepaling onder 4° worden de woorden "14532, § 2, 157," vervangen door de woorden "14527, § 4, 14532, § 2, 157," en worden de woorden "14528, 14532, § 1," vervangen door de woorden "14527, §§ 1 tot 3, 14528, 14532, § 1,".
1° in de inleidende zin worden de woorden "14526, 14528," vervangen door de woorden "14526 tot 14528,";
2° in de bepaling onder 4° worden de woorden "14532, § 2, 157," vervangen door de woorden "14527, § 4, 14532, § 2, 157," en worden de woorden "14528, 14532, § 1," vervangen door de woorden "14527, §§ 1 tot 3, 14528, 14532, § 1,".
Art.35. Dans l'article 243/1 du même Code, inséré par la loi du 8 mai 2014 et modifié par les lois des 10 août 2015, 25 décembre 2016 et 25 décembre 2017, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans la phrase liminaire, les mots "14526, 14528," sont remplacés par les mots "14526 à 14528,";
2° dans le 4°, les mots "14532, § 2, 157," sont remplacés par les mots "14527, § 4, 14532, § 2, 157," et les mots "14528, 14532, § 1er," sont remplacés par les mots "14527, §§ 1er à 3, 14528, 14532, § 1er,".
1° dans la phrase liminaire, les mots "14526, 14528," sont remplacés par les mots "14526 à 14528,";
2° dans le 4°, les mots "14532, § 2, 157," sont remplacés par les mots "14527, § 4, 14532, § 2, 157," et les mots "14528, 14532, § 1er," sont remplacés par les mots "14527, §§ 1er à 3, 14528, 14532, § 1er,".
Art.36. In artikel 245, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden in de bepaling onder het eerste streepje de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5," vervangen door de woorden "artikelen 1457, § 2, 14526, § 5, 14527, § 4,".
Art.36. Dans l'article 245, alinéa 1er, 1°, du même Code, remplacé par la loi du 8 mai 2014 et modifié par la loi du 10 août 2015, les mots "articles 1457, § 2, 14526, § 5," du premier tiret sont remplacés par les mots "articles 1457, § 2, 14526, § 5, 14527, § 4,".
Art.37. In artikel 290, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden de woorden ", 14527, § 4" ingevoegd tussen de woorden "in de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5" en de woorden ", 14532, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen.".
Art.37. Dans l'article 290, alinéa 2, du même Code, remplacé par la loi du 8 mai 2014 et modifié par la loi du 10 août 2015, les mots "14527, § 4," sont insérés entre les mots "majoré des augmentations visées aux articles 1457, § 2, 14526, § 5," et les mots "14532, § 2, et 157.".
Art.38. In artikel 294, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, worden in de bepaling onder 2° de woorden "14532, § 2," telkens vervangen door de woorden "14527, § 4, 14532, § 2".
Art.38. Dans l'article 294, alinéa 2, du même Code, inséré par la loi du 8 mai 2014 et modifié par la loi du 10 août 2015, les mots "14532, § 2," du 2° sont chaque fois remplacé par les mots "14527, § 4, 14532, § 2".
Art.39. Dit hoofdstuk heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2019.
Art.39. Le présent chapitre produit ses effets à partir de l'exercice d'imposition 2019.
HOOFDSTUK 2. - Private privaks
CHAPITRE 2. - Pricafs privées
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders
Section 1re.. - Modifications de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires
Art.40. In artikel 299, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, worden de woorden ", voor een maximale duur van 12 jaar" opgeheven.
Art.40. Dans l'article 299, alinéa 1er, de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, les mots ", pour une durée maximale de 12 ans" sont abrogés.
Art.41. In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 299/1. De private privak wordt opgericht voor een maximale duur van twaalf jaar.".
"Art. 299/1. De private privak wordt opgericht voor een maximale duur van twaalf jaar.".
Art.41. Dans la partie III, livre II, titre III, chapitre Ier, section III, de la même loi, un article 299/1 est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 299/1. La pricaf privée est constituée pour une durée maximale de douze ans.".
"Art. 299/1. La pricaf privée est constituée pour une durée maximale de douze ans.".
Art.42. In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 299/2. De statuten van de private privak kunnen voorzien dat de duur van twaalf jaar zoals voorzien in artikel 299/1 kan worden verlengd met maximaal twee termijnen van maximaal drie jaar, telkens volgens de procedure bepaald in artikel 299/3.
Indien er geen geldige verlenging plaatsvindt volgens de procedure voorzien in artikel 299/3, wordt de private privak bij het einde van zijn termijn van rechtswege ontbonden.".
"Art. 299/2. De statuten van de private privak kunnen voorzien dat de duur van twaalf jaar zoals voorzien in artikel 299/1 kan worden verlengd met maximaal twee termijnen van maximaal drie jaar, telkens volgens de procedure bepaald in artikel 299/3.
Indien er geen geldige verlenging plaatsvindt volgens de procedure voorzien in artikel 299/3, wordt de private privak bij het einde van zijn termijn van rechtswege ontbonden.".
Art.42. Dans la partie III, livre II, titre III, chapitre Ier, section III, de la même loi, un article 299/2 est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 299/2. Les statuts de la pricaf privée peuvent prévoir que la durée de douze ans telle que prévue à l'article 299/1 peut être prolongée par maximum deux périodes de maximum trois ans, chaque fois suivant la procédure prévue à l'article 299/3.
A défaut de prorogation valablement décidée conformément à la procédure prévue à l'article 299/3, la pricaf privée est dissoute de plein droit à son terme.".
"Art. 299/2. Les statuts de la pricaf privée peuvent prévoir que la durée de douze ans telle que prévue à l'article 299/1 peut être prolongée par maximum deux périodes de maximum trois ans, chaque fois suivant la procédure prévue à l'article 299/3.
A défaut de prorogation valablement décidée conformément à la procédure prévue à l'article 299/3, la pricaf privée est dissoute de plein droit à son terme.".
Art.43. In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/3 ingevoegd, luidende :
"Art. 299/3. § 1. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 299/2, voorzien de statuten dat de termijn van de private privak bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten van de private privak kan worden verlengd overeenkomstig het vereiste aanwezigheids- en meerderheidsquorum zoals voorzien in paragraaf 2.
§ 2. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 299/2, voorzien de statuten dat de buitengewone algemene vergadering slechts geldig over de verlenging van de termijn van de private privak kan beraadslagen en besluiten indien de aanwezigen ten minste de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen.
Het besluit om de duur van de private privak te verlengen wordt geldig aangenomen met een meerderheid van minstens 90 pct. van de geldig uitgebrachte stemmen die minstens de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen.".
"Art. 299/3. § 1. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 299/2, voorzien de statuten dat de termijn van de private privak bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten van de private privak kan worden verlengd overeenkomstig het vereiste aanwezigheids- en meerderheidsquorum zoals voorzien in paragraaf 2.
§ 2. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 299/2, voorzien de statuten dat de buitengewone algemene vergadering slechts geldig over de verlenging van de termijn van de private privak kan beraadslagen en besluiten indien de aanwezigen ten minste de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen.
Het besluit om de duur van de private privak te verlengen wordt geldig aangenomen met een meerderheid van minstens 90 pct. van de geldig uitgebrachte stemmen die minstens de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen.".
Art.43. Dans la partie III, livre II, titre III, chapitre Ier, section III, de la même loi, un article 299/3 est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 299/3. § 1er. Dans l'hypothèse où les statuts prévoient une possible prorogation en application de l'article 299/2, les statuts prévoient que le terme de la pricaf privée peut être prorogé sur décision de l'assemblée générale extraordinaire des actionnaires ou associés de la pricaf privée conformément aux quorums de présence et de majorité tels que prévus au paragraphe 2.
§ 2. Dans l'hypothèse où les statuts prévoient une possible prorogation en application de l'article 299/2, les statuts prévoient que l'assemblée générale extraordinaire ne peut valablement délibérer et statuer sur une prorogation du terme de la pricaf privée que si ceux qui y assistent représentent au moins la moitié du capital social.
La décision de proroger la durée de la pricaf privée est valablement adoptée moyennant une majorité d'au moins 90 p.c. des voix valablement exprimées qui représentent au moins la moitié du capital social.".
"Art. 299/3. § 1er. Dans l'hypothèse où les statuts prévoient une possible prorogation en application de l'article 299/2, les statuts prévoient que le terme de la pricaf privée peut être prorogé sur décision de l'assemblée générale extraordinaire des actionnaires ou associés de la pricaf privée conformément aux quorums de présence et de majorité tels que prévus au paragraphe 2.
§ 2. Dans l'hypothèse où les statuts prévoient une possible prorogation en application de l'article 299/2, les statuts prévoient que l'assemblée générale extraordinaire ne peut valablement délibérer et statuer sur une prorogation du terme de la pricaf privée que si ceux qui y assistent représentent au moins la moitié du capital social.
La décision de proroger la durée de la pricaf privée est valablement adoptée moyennant une majorité d'au moins 90 p.c. des voix valablement exprimées qui représentent au moins la moitié du capital social.".
Art.44. In deel III, boek II, titel III, hoofdstuk I, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 299/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 299/4. De private privak behoudt zijn statuut van private privak tot en met de afsluiting van zijn vereffening.".
"Art. 299/4. De private privak behoudt zijn statuut van private privak tot en met de afsluiting van zijn vereffening.".
Art.44. Dans la partie III, livre II, titre III, chapitre Ier, section III, de la même loi, un article 299/4 est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 299/4. La pricaf privée conserve son statut de pricaf privée jusque et en ce compris la clôture de sa liquidation.".
"Art. 299/4. La pricaf privée conserve son statut de pricaf privée jusque et en ce compris la clôture de sa liquidation.".
Art.45. Artikel 302, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Art. 302. § 1. Teneinde het statuut van private privak te verkrijgen, moet de private privak zich voorafgaandelijk en alvorens beleggingen als bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5°, te doen bij de Federale Overheidsdienst Financiën laten inschrijven op de lijst van de private privaks.".
"Art. 302. § 1. Teneinde het statuut van private privak te verkrijgen, moet de private privak zich voorafgaandelijk en alvorens beleggingen als bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5°, te doen bij de Federale Overheidsdienst Financiën laten inschrijven op de lijst van de private privaks.".
Art.45. L'article 302, § 1er, alinéa 1er, de la même loi est remplacé comme suit :
"Art. 302. § 1er. Afin d'obtenir le statut de pricaf privée, la pricaf privée doit préalablement et avant de réaliser les investissements visés à l'article 183, alinéa 1er, 5°, se faire inscrire auprès du Service public fédéral Finances sur la liste des pricafs privées.".
"Art. 302. § 1er. Afin d'obtenir le statut de pricaf privée, la pricaf privée doit préalablement et avant de réaliser les investissements visés à l'article 183, alinéa 1er, 5°, se faire inscrire auprès du Service public fédéral Finances sur la liste des pricafs privées.".
Art.46. In artikel 304 van dezelfde wet wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art.46. Dans l'article 304 de la même loi, le paragraphe 2 est abrogé.
Afdeling 2. - Wijzigingen van de Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Section 2. - Modifications du Code des impôts sur les revenus 1992
Art.47. In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een onderafdeling IIsepties/1 ingevoegd, luidende :
"Onderafdeling IIsepties/1. Vermindering voor minderwaarden geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een private privak".
"Onderafdeling IIsepties/1. Vermindering voor minderwaarden geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een private privak".
Art.47. Au titre II, chapitre III, section Ire, du Code des impôts sur les revenus 1992, une sous-section IIsepties/1 est insérée, rédigée comme suit :
"Sous-section IIsepties/1. Réduction pour moins-values actées à l'occasion du partage total de l'avoir social d'une pricaf privée".
"Sous-section IIsepties/1. Réduction pour moins-values actées à l'occasion du partage total de l'avoir social d'une pricaf privée".
Art.48. In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling IIsepties/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 47, wordt een artikel 14526/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 14526/1. § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de minderwaarden op aandelen van een vanaf 1 januari 2018 opgerichte private privak als bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders die de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk heeft geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van die private privaks.
De geleden minderwaarde is gelijk aan het positieve verschil tussen, enerzijds, het kapitaal dat door de belastingplichtige op de aandelen van de private privak werd volgestort en, anderzijds, de naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de private privak door de belastingplichtige ontvangen bedragen, verhoogd met de door de belastingplichtige vanwege de private privak voorheen ontvangen dividenden.
De belastingvermindering is niet van toepassing op de minderwaarden geleden op aandelen waarvoor een belastingvermindering als vermeld in artikel 14526 of 14527 werd verleend en evenmin op minderwaarden die het resultaat zijn van een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde minderwaarden komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 25 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.
De belastingvermindering is gelijk aan 25 pct. van de in aanmerking te nemen minderwaarden.
§ 3. De Koning bepaalt de wijze waarop het bewijs wordt geleverd dat de minderwaarden voldoen aan de in paragraaf 1 vermelde voorwaarden.".
"Art. 14526/1. § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de minderwaarden op aandelen van een vanaf 1 januari 2018 opgerichte private privak als bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders die de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk heeft geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van die private privaks.
De geleden minderwaarde is gelijk aan het positieve verschil tussen, enerzijds, het kapitaal dat door de belastingplichtige op de aandelen van de private privak werd volgestort en, anderzijds, de naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van de private privak door de belastingplichtige ontvangen bedragen, verhoogd met de door de belastingplichtige vanwege de private privak voorheen ontvangen dividenden.
De belastingvermindering is niet van toepassing op de minderwaarden geleden op aandelen waarvoor een belastingvermindering als vermeld in artikel 14526 of 14527 werd verleend en evenmin op minderwaarden die het resultaat zijn van een gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde minderwaarden komen voor de belastingvermindering in aanmerking tot een bedrag van 25 000 euro per belastbaar tijdperk. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.
De belastingvermindering is gelijk aan 25 pct. van de in aanmerking te nemen minderwaarden.
§ 3. De Koning bepaalt de wijze waarop het bewijs wordt geleverd dat de minderwaarden voldoen aan de in paragraaf 1 vermelde voorwaarden.".
Art.48. Au titre II, chapitre III, section 1re, sous-section IIsepties/1, du même Code, inséré par l'article 47, un article 14526/1 est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 14526/1. § 1er. Il est accordé une réduction d'impôt pour les moins-values sur des actions ou parts d'une pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, constituée à partir du 1er janvier 2018, actées dans le chef du contribuable pendant la période imposable à l'occasion du partage total de l'avoir social de la pricaf privée.
La moins-value actée est égale à la différence positive entre, d'une part, le capital sur les actions ou parts de la pricaf privée qui a été libéré par le contribuable et, d'autre part, les sommes perçues par le contribuable à l'occasion du partage total de l'avoir social de la pricaf privée, augmentées des dividendes précédemment perçus de la pricaf privée par le contribuable.
La réduction d'impôt n'est pas applicable aux moins-values actées sur des actions ou parts pour lesquelles une réduction d'impôt visée à l'article 14526 ou 14527 a été accordée, ni aux moins-values qui résultent d'un partage partiel de l'avoir social.
§ 2. Les moins-values visées au paragraphe 1er ne sont prises en considération pour la réduction d'impôt qu'à concurrence d'un montant de 25 000 euros par période imposable. Ce montant n'est pas indexé conformément à l'article 178.
La réduction d'impôt est égale à 25 p.c. des moins-values à prendre en considération.
§ 3. Le Roi détermine la manière d'apporter la preuve que les moins-values répondent aux conditions visées au paragraphe 1er.".
"Art. 14526/1. § 1er. Il est accordé une réduction d'impôt pour les moins-values sur des actions ou parts d'une pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, constituée à partir du 1er janvier 2018, actées dans le chef du contribuable pendant la période imposable à l'occasion du partage total de l'avoir social de la pricaf privée.
La moins-value actée est égale à la différence positive entre, d'une part, le capital sur les actions ou parts de la pricaf privée qui a été libéré par le contribuable et, d'autre part, les sommes perçues par le contribuable à l'occasion du partage total de l'avoir social de la pricaf privée, augmentées des dividendes précédemment perçus de la pricaf privée par le contribuable.
La réduction d'impôt n'est pas applicable aux moins-values actées sur des actions ou parts pour lesquelles une réduction d'impôt visée à l'article 14526 ou 14527 a été accordée, ni aux moins-values qui résultent d'un partage partiel de l'avoir social.
§ 2. Les moins-values visées au paragraphe 1er ne sont prises en considération pour la réduction d'impôt qu'à concurrence d'un montant de 25 000 euros par période imposable. Ce montant n'est pas indexé conformément à l'article 178.
La réduction d'impôt est égale à 25 p.c. des moins-values à prendre en considération.
§ 3. Le Roi détermine la manière d'apporter la preuve que les moins-values répondent aux conditions visées au paragraphe 1er.".
Art.49. Artikel 171, 3° sexies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 2013, wordt aangevuld met de woorden ", of, wanneer zij zijn uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, naargelang en in de mate dat ze voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om aan het in artikel 269, § 2, tweede lid, 1° of 2°, vermelde tarief onderworpen te worden.".
Art.49. L'article 171, 3° sexies, du même Code, inséré par la loi du 28 juin 2013, est complété par les mots ", ou lorsqu'ils sont distribués par une pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, à condition et dans la mesure où ils proviennent de dividendes qui peuvent bénéficier du taux visé à l'article 269, § 2, alinéa 2, 1° ou 2°. ".
Art.50. In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 december 2017, en gewijzigd bij artikel 32, worden de woorden "14526, § 3, vierde lid," vervangen door de woorden "14526, § 3, vierde lid, 14526/1, § 2, eerste lid,".
Art.50. Dans l'article 174/1, alinéa 1er, du même Code, rétabli par la loi du 25 décembre 2017, et modifié par l'article 32, les mots "14526, § 3, alinéa 4," sont remplacés par les mots "14526, § 3, alinéa 4, 14526/1, § 2, alinéa 1er,".
Art.51. Artikel 185bis, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De paragrafen 1 en 2 zijn opnieuw van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders opnieuw voor het volledige belastbare tijdperk de volgende bepalingen naleeft :
1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling;
2° de statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging.".
"De paragrafen 1 en 2 zijn opnieuw van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders opnieuw voor het volledige belastbare tijdperk de volgende bepalingen naleeft :
1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling;
2° de statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging.".
Art.51. L'article 185bis, § 3, du même Code, inséré par la loi du 27 décembre 2006 et modifié par la loi du 18 décembre 2015, est complété par un alinéa, rédigé comme suit :
"Les paragraphes 1er et 2 sont à nouveau applicables pour la période imposable lors de laquelle la pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, respecte de nouveau les dispositions suivantes durant toute la période imposable :
1° l'article 192, § 3;
2° les règles statutaires qui découlent du caractère spécifique de cette société en tant qu'organisme de placement collectif.".
"Les paragraphes 1er et 2 sont à nouveau applicables pour la période imposable lors de laquelle la pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, respecte de nouveau les dispositions suivantes durant toute la période imposable :
1° l'article 192, § 3;
2° les règles statutaires qui découlent du caractère spécifique de cette société en tant qu'organisme de placement collectif.".
Art.52. Artikel 192, § 3, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, wordt vervangen als volgt :
"3° mits naleving van de regels bepaald in artikel 304, § 2, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders en artikel 16 van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak.".
"3° mits naleving van de regels bepaald in artikel 304, § 2, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders en artikel 16 van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak.".
Art.52. L'article 192, § 3, alinéa 1er, 3°, du même Code, inséré par la loi du 27 décembre 2006, est remplacé par ce qui suit :
3° sous condition du respect des règles établies à l'article 304, § 2, de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, et de l'article 16 de l'arrêté royal du 23 mai 2007 relatif à la pricaf privée.".
3° sous condition du respect des règles établies à l'article 304, § 2, de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, et de l'article 16 de l'arrêté royal du 23 mai 2007 relatif à la pricaf privée.".
Art.53. In artikel 243/1, 4°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015 en bij artikel 35, worden de woorden "de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5," vervangen door de woorden "de artikelen 1457, § 2, 14526, § 5, 14526/1, § 3," en worden de woorden "14526, §§ 1 tot 4," vervangen door de woorden "14526, §§ 1 tot 4, 14526/1, §§ 1 en 2,".
Art.53. Dans l'article 243/1, 4°, du même Code, inséré par la loi du 8 mai 2014 et modifé par la loi du 10 août 2015 et par l'article 35, les mots "des articles 1457, § 2, 14526, § 5," sont remplacés par les mots "des articles 1457, § 2, 14526, § 5, 14526/1, § 3," et les mots "14526, §§ 1er à 4," sont remplacés par les mots "14526, §§ 1er à 4, 14526/1, §§ 1er et 2,".
Art.54. Artikel 269, § 1, 9°, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 25 december 2016, wordt hersteld als volgt :
"9° op 20 of 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, indien en in de mate dat deze inkomsten voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om respectievelijk aan het in § 2, tweede lid, 2°, of het in § 2, tweede lid, 1°, vermelde tarief onderworpen te worden.".
"9° op 20 of 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, indien en in de mate dat deze inkomsten voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om respectievelijk aan het in § 2, tweede lid, 2°, of het in § 2, tweede lid, 1°, vermelde tarief onderworpen te worden.".
Art.54. L'article 269, § 1er, 9°, du même Code, abrogé par la loi du 25 décembre 2016, est rétabli comme suit :
"9° à 20 ou 15 p.c., pour les dividendes distribués par une pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, à condition et dans la mesure où ces revenus proviennent de dividendes qui entrent en ligne de compte afin d'être soumis respectivement au taux visé au § 2, alinéa 2, 2°, ou au § 2, alinéa 2, 1°. ".
"9° à 20 ou 15 p.c., pour les dividendes distribués par une pricaf privée visée à l'article 298 de la loi du 19 avril 2014 relative aux organismes de placement collectif alternatifs et à leurs gestionnaires, à condition et dans la mesure où ces revenus proviennent de dividendes qui entrent en ligne de compte afin d'être soumis respectivement au taux visé au § 2, alinéa 2, 2°, ou au § 2, alinéa 2, 1°. ".
Art.55. De artikelen 47, 48 en 50 tot 53 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2019.
Artikelen 49 en 54 zijn van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2018.
Artikelen 49 en 54 zijn van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2018.
Art.55. Les articles 47, 48 et 50 à 53 sont applicables à partir de l'exercice d'imposition 2019.
Les articles 49 et 54 sont applicables aux revenus attribués ou mis en paiement à partir du 1er janvier 2018.
Les articles 49 et 54 sont applicables aux revenus attribués ou mis en paiement à partir du 1er janvier 2018.
HOOFDSTUK 3. - Forfaitaire beroepskosten
CHAPITRE 3. - Frais professionnels forfaitaires
Art.56. In artikel 51 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
"Met betrekking tot andere bezoldigingen, winst en baten dan vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten, worden de beroepskosten, de in artikel 52, 7° en 8°, bedoelde bijdragen en sommen en, wat winst betreft, de aankoopprijs van de verkochte handelsgoederen en van de grondstoffen uitgezonderd, bij gebrek aan bewijzen forfaitair bepaald op percentages van het brutobedrag van die inkomsten, vooraf verminderd met de voormelde bijdragen en sommen en de voormelde aankoopprijs.";
2° in het tweede lid, wordt een bepaling onder 5° ingevoegd, luidende :
"5° voor winst : 30 pct.";
3° in het derde lid, worden de woorden "voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 1°, " vervangen door de woorden "voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie als vermeld in het tweede lid, 1° en 5°, ";
4° het artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende :
"De belastingplichtigen die bij toepassing van artikel 342, § 1, worden belast op grond van forfaitaire grondslagen van aanslag, evenals hun meewerkende echtgenoot voor het aandeel dat hij uit dergelijke forfaitair vastgestelde inkomsten verkrijgt, kunnen geen gebruik maken van het forfait bepaald in het tweede lid, 3°, 4° en 5°. ".
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
"Met betrekking tot andere bezoldigingen, winst en baten dan vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten, worden de beroepskosten, de in artikel 52, 7° en 8°, bedoelde bijdragen en sommen en, wat winst betreft, de aankoopprijs van de verkochte handelsgoederen en van de grondstoffen uitgezonderd, bij gebrek aan bewijzen forfaitair bepaald op percentages van het brutobedrag van die inkomsten, vooraf verminderd met de voormelde bijdragen en sommen en de voormelde aankoopprijs.";
2° in het tweede lid, wordt een bepaling onder 5° ingevoegd, luidende :
"5° voor winst : 30 pct.";
3° in het derde lid, worden de woorden "voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 1°, " vervangen door de woorden "voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie als vermeld in het tweede lid, 1° en 5°, ";
4° het artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende :
"De belastingplichtigen die bij toepassing van artikel 342, § 1, worden belast op grond van forfaitaire grondslagen van aanslag, evenals hun meewerkende echtgenoot voor het aandeel dat hij uit dergelijke forfaitair vastgestelde inkomsten verkrijgt, kunnen geen gebruik maken van het forfait bepaald in het tweede lid, 3°, 4° en 5°. ".
Art.56. A l'article 51 du Code des impôts sur les revenus 1992, modifié en dernier lieu par la loi du 26 décembre 2015, les modifications suivantes sont apportées :
1° l'alinéa 1er est remplacé par ce qui suit :
"Pour ce qui concerne les rémunérations, les bénéfices et les profits autres que les indemnités obtenues en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de rémunérations, de bénéfices ou de profits, les frais professionnels autres que les cotisations et sommes visées à l'article 52, 7° et 8°, et, en ce qui concerne les bénéfices, autres que le prix d'achat des marchandises vendues et des matières premières, sont, à défaut de preuves, fixés forfaitairement en pourcentages du montant brut de ces revenus préalablement diminués desdites cotisations et sommes et dudit prix d'achat.";
2° dans l'alinéa 2, un 5° est ajouté, rédigé comme suit :
"5° pour les bénéfices : 30 p.c.";
3° à l'alinéa 3, les mots "pour l'ensemble des revenus visé à l'alinéa 2, 1°, " sont remplacés par les mots "pour l'ensemble des revenus d'une même catégorie visés à l'alinéa 2, 1° et 5°, ";
4° l'article est complété par un alinéa 5, rédigé comme suit :
"Les contribuables imposés sur des bases forfaitaires de taxation en application de l'article 342, § 1er, ainsi que leur conjoint aidant pour la part qu'il perçoit du revenu déterminé forfaitairement, ne peuvent faire usage du forfait prévu à l'alinéa 2, 3°, 4° et 5°. ".
1° l'alinéa 1er est remplacé par ce qui suit :
"Pour ce qui concerne les rémunérations, les bénéfices et les profits autres que les indemnités obtenues en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de rémunérations, de bénéfices ou de profits, les frais professionnels autres que les cotisations et sommes visées à l'article 52, 7° et 8°, et, en ce qui concerne les bénéfices, autres que le prix d'achat des marchandises vendues et des matières premières, sont, à défaut de preuves, fixés forfaitairement en pourcentages du montant brut de ces revenus préalablement diminués desdites cotisations et sommes et dudit prix d'achat.";
2° dans l'alinéa 2, un 5° est ajouté, rédigé comme suit :
"5° pour les bénéfices : 30 p.c.";
3° à l'alinéa 3, les mots "pour l'ensemble des revenus visé à l'alinéa 2, 1°, " sont remplacés par les mots "pour l'ensemble des revenus d'une même catégorie visés à l'alinéa 2, 1° et 5°, ";
4° l'article est complété par un alinéa 5, rédigé comme suit :
"Les contribuables imposés sur des bases forfaitaires de taxation en application de l'article 342, § 1er, ainsi que leur conjoint aidant pour la part qu'il perçoit du revenu déterminé forfaitairement, ne peuvent faire usage du forfait prévu à l'alinéa 2, 3°, 4° et 5°. ".
Art.57. In titel III, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 194octies ingevoegd, luidende :
"Art. 194octies. Artikel 51, tweede lid, 5°, is niet van toepassing.".
"Art. 194octies. Artikel 51, tweede lid, 5°, is niet van toepassing.".
Art.57. Dans le titre III, chapitre II, section IV, sous-section 1re, du même Code, un article 194octies est inséré, rédigé comme suit :
"Art. 194octies. L'article 51, alinéa 2, 5°, ne s'applique pas.".
"Art. 194octies. L'article 51, alinéa 2, 5°, ne s'applique pas.".
Art.58. De artikelen 56 en 57 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2018 en zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2019.
Art.58. Les articles 56 et 57 produisent leurs effets le 1er janvier 2018 et sont applicables à partir de l'exercice d'imposition 2019.
HOOFDSTUK 4. - Derde pijler
CHAPITRE 4. - Troisième pilier
Art.59. Artikel 1452 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en vervangen bij de wet van 13 december 2012, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
"In afwijking van het eerste lid, wordt de belastingvermindering voor de in artikel 1451, 5°, bedoelde uitgaven berekend tegen het tarief van 25 pct., voor de bedragen vermeld in artikel 1458, § 1, derde lid.".
"In afwijking van het eerste lid, wordt de belastingvermindering voor de in artikel 1451, 5°, bedoelde uitgaven berekend tegen het tarief van 25 pct., voor de bedragen vermeld in artikel 1458, § 1, derde lid.".
Art.59. L'article 1452 du Code des impôts sur les revenus 1992, inséré par la loi du 28 décembre 1992 et remplacé par la loi du 13 décembre 2012, est complété par un alinéa 2, rédigé comme suit :
"Par dérogation à l'alinéa 1er, la réduction d'impôt pour les dépenses visées à l'article 1451, 5°, est calculée au taux de 25 p.c. pour les montants visés à l'article 1458, § 1er, alinéa 3.".
"Par dérogation à l'alinéa 1er, la réduction d'impôt pour les dépenses visées à l'article 1451, 5°, est calculée au taux de 25 p.c. pour les montants visés à l'article 1458, § 1er, alinéa 3.".
Art.60. In artikel 1458, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt het woord "bedragen" vervangen door het woord "betalingen" en worden de woorden "worden betaald" vervangen door de woorden "zijn gedaan";
2° tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende :
"In afwijking van het vorige lid, mag de belastingplichtige ervoor kiezen om meer dan het in het tweede lid vermelde bedrag met een maximum van 800 euro in aanmerking te nemen voor de belastingvermindering. De belastingplichtige deelt zijn definitieve keuze mee aan de instellingen en ondernemingen bedoeld in artikel 14515 alvorens hij het maximumbedrag bedoeld in het vorige lid mag overschrijden. De keuze van de belastingplichtige is onherroepelijk en uitsluitend geldig voor het betrokken belastbare tijdperk.".
1° in het eerste lid wordt het woord "bedragen" vervangen door het woord "betalingen" en worden de woorden "worden betaald" vervangen door de woorden "zijn gedaan";
2° tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende :
"In afwijking van het vorige lid, mag de belastingplichtige ervoor kiezen om meer dan het in het tweede lid vermelde bedrag met een maximum van 800 euro in aanmerking te nemen voor de belastingvermindering. De belastingplichtige deelt zijn definitieve keuze mee aan de instellingen en ondernemingen bedoeld in artikel 14515 alvorens hij het maximumbedrag bedoeld in het vorige lid mag overschrijden. De keuze van de belastingplichtige is onherroepelijk en uitsluitend geldig voor het betrokken belastbare tijdperk.".
Art.60. Dans l'article 1458, § 1er, du même Code, inséré par la loi du 28 décembre 1992 et modifié en dernier lieu par la loi du 18 décembre 2015, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans l'alinéa 1er, le mot "montants" est remplacé par le mot "paiements" et le mot "payés" est remplacé par le mot "faits";
2° entre l'alinéa 2 et l'alinéa 3, qui devient l'alinéa 4, un alinéa est inséré, rédigé comme suit :
"Par dérogation à l'alinéa précédent, le contribuable peut choisir de prendre en considération pour la réduction d'impôt un montant plus élevé que le montant visé à l'alinéa 2, avec un maximum de 800 euros. Le contribuable communique son choix définitif aux établissements et entreprises visés à l'article 14515 avant de pouvoir dépasser le montant maximum visé à l'alinéa précédent. Le choix du contribuable est irrévocable et uniquement valable pour la période imposable concernée.".
1° dans l'alinéa 1er, le mot "montants" est remplacé par le mot "paiements" et le mot "payés" est remplacé par le mot "faits";
2° entre l'alinéa 2 et l'alinéa 3, qui devient l'alinéa 4, un alinéa est inséré, rédigé comme suit :
"Par dérogation à l'alinéa précédent, le contribuable peut choisir de prendre en considération pour la réduction d'impôt un montant plus élevé que le montant visé à l'alinéa 2, avec un maximum de 800 euros. Le contribuable communique son choix définitif aux établissements et entreprises visés à l'article 14515 avant de pouvoir dépasser le montant maximum visé à l'alinéa précédent. Le choix du contribuable est irrévocable et uniquement valable pour la période imposable concernée.".
Art.61. In artikel 14510, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 18 december 2015, wordt de zin "Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 1458, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag." vervangen als volgt :
"Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 1458, § 1, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag, met uitzondering van de boven dit maximum gestorte bedragen waarvoor jaarlijks een expliciet akkoord is gesloten en met een maximum van het in artikel 1458, § 1, derde lid, vastgestelde bedrag. Bij gebrek aan expliciet akkoord van de belastingplichtige zoals bedoeld in artikel 1458, § 1, derde lid, moeten de bedragen boven het in artikel 1458, § 1, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag kosteloos worden teruggestort aan de belastingplichtige.".
"Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 1458, § 1, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag, met uitzondering van de boven dit maximum gestorte bedragen waarvoor jaarlijks een expliciet akkoord is gesloten en met een maximum van het in artikel 1458, § 1, derde lid, vastgestelde bedrag. Bij gebrek aan expliciet akkoord van de belastingplichtige zoals bedoeld in artikel 1458, § 1, derde lid, moeten de bedragen boven het in artikel 1458, § 1, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag kosteloos worden teruggestort aan de belastingplichtige.".
Art.61. Dans l'article 14510, alinéa 1er, du même Code, inséré par la loi du 28 décembre 1992 et modifié par les lois des 6 juillet 1994 et 18 décembre 2015, la phrase "Elles ne peuvent accepter des paiements d'un montant supérieur à celui visé à l'article 1458, alinéa 2." est remplacée comme suit :
"Ils ne peuvent accepter des paiements supérieurs au montant maximum visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 2, exception faite des montants versés qui dépassent ce maximum pour lesquels un accord explicite est conclu annuellement, et avec un maximum égal au montant visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 3. A défaut d'accord explicite du contribuable tel que visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 3, les montants qui dépassent le montant maximum visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 2, doivent être remboursés sans frais au contribuable.".
"Ils ne peuvent accepter des paiements supérieurs au montant maximum visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 2, exception faite des montants versés qui dépassent ce maximum pour lesquels un accord explicite est conclu annuellement, et avec un maximum égal au montant visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 3. A défaut d'accord explicite du contribuable tel que visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 3, les montants qui dépassent le montant maximum visé à l'article 1458, § 1er, alinéa 2, doivent être remboursés sans frais au contribuable.".
Art.62. In artikel 174/1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 25 december 2017, en gewijzigd bij artikel 32 en artikel 50, worden de woorden "1458, § 1, tweede lid," vervangen door de woorden "1458, § 1, tweede en derde lid,".
Art.62. Dans l'article 174/1, alinéa 1er, du même Code, rétabli par la loi du 25 décembre 2017, et modifié par l'article 32 et l'article 50, les mots "1458, § 1er, alinéa 2," sont remplacés par les mots "1458, § 1er, alinéas 2 et 3,".
Art.63. In artikel 364quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 2011, worden de woorden "in afwijking van artikel 1458, derde lid," vervangen door de woorden "in afwijking van artikel 1458, § 1, vierde lid,".
Art.63. Dans l'article 364quater du même Code, inséré par la loi du 28 juillet 2011, les mots "par dérogation à l'article 1458, alinéa 3," sont remplacés par les mots "par dérogation à l'article 1458, § 1er, alinéa 4,".
Art.64. De artikelen 59 tot 63 hebben uitwerking vanaf aanslagjaar 2019.
Art.64. Les articles 59 à 63 produisent leurs effets à partir de l'exercice d'imposition 2019.
HOOFDSTUK 5. - Voordelen voor alleenstaande ouders met een laag inkomen
CHAPITRE 5. - Avantages pour les parents isolés à bas revenu
Art.65. In artikel 133 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 22 december 2008 en 26 december 2015, worden tussen het eerste en het tweede lid, dat het vierde lid wordt, twee leden toegevoegd, luidende :
"Het bedrag van de in het eerste lid, 1°, vermelde toeslag wordt verhoogd wanneer bijkomend aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan :
- geen andere persoon dan de kinderen, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad van de belastingplichtige, en de personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest, maakt deel uit van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar;
- het belastbare inkomen van de belastingplichtige bedraagt minder dan 10 700 euro;
- de netto-beroepsinkomsten van de belastingplichtige zijn minstens gelijk aan 1 800 euro, waarbij geen rekening wordt gehouden met de werkloosheidsuitkeringen, pensioenen en afzonderlijk belastbare inkomsten.
De in het vorige lid bedoelde bijkomende toeslag is gelijk aan :
- wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige 8 445 euro bedraagt of minder : 565 euro;
- wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige meer bedraagt dan 8 445 euro : 565 euro vermenigvuldigd met een breuk met als teller het verschil tussen 10 700 euro en het belastbare inkomen en met als noemer het verschil tussen 10 700 euro en 8 445 euro.".
"Het bedrag van de in het eerste lid, 1°, vermelde toeslag wordt verhoogd wanneer bijkomend aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan :
- geen andere persoon dan de kinderen, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad van de belastingplichtige, en de personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest, maakt deel uit van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar;
- het belastbare inkomen van de belastingplichtige bedraagt minder dan 10 700 euro;
- de netto-beroepsinkomsten van de belastingplichtige zijn minstens gelijk aan 1 800 euro, waarbij geen rekening wordt gehouden met de werkloosheidsuitkeringen, pensioenen en afzonderlijk belastbare inkomsten.
De in het vorige lid bedoelde bijkomende toeslag is gelijk aan :
- wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige 8 445 euro bedraagt of minder : 565 euro;
- wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige meer bedraagt dan 8 445 euro : 565 euro vermenigvuldigd met een breuk met als teller het verschil tussen 10 700 euro en het belastbare inkomen en met als noemer het verschil tussen 10 700 euro en 8 445 euro.".
Art.65. Dans l'article 133 du Code des impôts sur les revenus 1992, remplacé par la loi du 10 août 2001 et modifié par les lois des 27 décembre 2006, 22 décembre 2008 et 26 décembre 2015, deux alinéas rédigés comme suit sont insérés, entre l'alinéa 1er et l'alinéa 2, qui devient l'alinéa 4, :
"Le montant du supplément visé à l'alinéa 1er, 1°, est majoré lorsqu'il est de plus satisfait aux conditions suivantes :
- aucune personne autre que les enfants, ascendants et collatéraux jusqu'au deuxième degré inclusivement du contribuable, et les personnes qui ont assumé la charge exclusive ou principale du contribuable pendant l'enfance de celui-ci, ne fait partie du ménage du contribuable au 1er janvier de l'exercice d'imposition;
- le revenu imposable du contribuable est inférieur à 10 700 euros;
- les revenus professionnels nets du contribuable sont au moins égaux à 1 800 euros, les allocations de chômage, les pensions et les revenus imposables distinctement n'étant pas pris en compte.
Le supplément additionnel visé à l'alinéa précédent est égal à :
- lorsque le revenu imposable du contribuable s'élève à 8 445 euros ou moins : 565 euros;
- lorsque le revenu imposable du contribuable s'élève à plus de 8 445 euros : 565 euros multipliés par une fraction dont le numérateur est égal à la différence entre 10 700 euros et le revenu imposable et dont le dénominateur est égal à la différence entre 10 700 euros et 8 445 euros.".
"Le montant du supplément visé à l'alinéa 1er, 1°, est majoré lorsqu'il est de plus satisfait aux conditions suivantes :
- aucune personne autre que les enfants, ascendants et collatéraux jusqu'au deuxième degré inclusivement du contribuable, et les personnes qui ont assumé la charge exclusive ou principale du contribuable pendant l'enfance de celui-ci, ne fait partie du ménage du contribuable au 1er janvier de l'exercice d'imposition;
- le revenu imposable du contribuable est inférieur à 10 700 euros;
- les revenus professionnels nets du contribuable sont au moins égaux à 1 800 euros, les allocations de chômage, les pensions et les revenus imposables distinctement n'étant pas pris en compte.
Le supplément additionnel visé à l'alinéa précédent est égal à :
- lorsque le revenu imposable du contribuable s'élève à 8 445 euros ou moins : 565 euros;
- lorsque le revenu imposable du contribuable s'élève à plus de 8 445 euros : 565 euros multipliés par une fraction dont le numérateur est égal à la différence entre 10 700 euros et le revenu imposable et dont le dénominateur est égal à la différence entre 10 700 euros et 8 445 euros.".
Art.66. In artikel 134, § 3, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 13 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 2015 en 30 juni 2017, wordt tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, een lid ingevoegd, luidende :
"Wanneer de in artikel 133, tweede lid, bedoelde bijkomende toeslag aan de belastingplichtige wordt verleend :
1° wordt ook het deel van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, berekende belasting op de belastingvrije som dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting, in de mate dat het betrekking heeft op de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag, omgezet in een verrekenbaar en terugbetaalbaar belastingkrediet;
2° gelden de volgende regels om het deel van de belasting op de belastingvrije som, dat betrekking heeft op de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen en de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag, te bepalen :
a) de belastingvrije som wordt geacht achtereenvolgens te bestaan uit :
- het in artikel 131 vermelde basisbedrag van de belastingvrije som;
- de in de artikelen 132, eerste lid, 7° en 8°, en 133, eerste lid, vermelde toeslagen;
- de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen;
- de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag;
b) er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de belastingvrije som dat het belastbare inkomen overschrijdt en niet bestaat uit de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen en de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag;
3° wordt het maximumbedrag van het belastingkrediet per belastingplichtige verhoogd met het bedrag van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, en het 2° van dit lid berekende belasting op de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting.".
"Wanneer de in artikel 133, tweede lid, bedoelde bijkomende toeslag aan de belastingplichtige wordt verleend :
1° wordt ook het deel van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, berekende belasting op de belastingvrije som dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting, in de mate dat het betrekking heeft op de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag, omgezet in een verrekenbaar en terugbetaalbaar belastingkrediet;
2° gelden de volgende regels om het deel van de belasting op de belastingvrije som, dat betrekking heeft op de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen en de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag, te bepalen :
a) de belastingvrije som wordt geacht achtereenvolgens te bestaan uit :
- het in artikel 131 vermelde basisbedrag van de belastingvrije som;
- de in de artikelen 132, eerste lid, 7° en 8°, en 133, eerste lid, vermelde toeslagen;
- de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen;
- de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag;
b) er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de belastingvrije som dat het belastbare inkomen overschrijdt en niet bestaat uit de in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, vermelde toeslagen en de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag;
3° wordt het maximumbedrag van het belastingkrediet per belastingplichtige verhoogd met het bedrag van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, en het 2° van dit lid berekende belasting op de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting.".
Art.66. Dans l'article 134, § 3, du même Code, remplacé par la loi du 13 décembre 2012 et modifié par les lois des 26 décembre 2015 et 30 juin 2017, il est inséré entre l'alinéa 2 et l'alinéa 3, qui devient l'alinéa 4, un alinéa, rédigé comme suit :
"Lorsque le supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, est accordé au contribuable :
1° la partie de l'impôt sur la quotité du revenu exemptée d'impôt calculée conformément au paragraphe 2, alinéa 2, qui ne peut être portée en déduction de l'impôt calculé conformément à l'article 130, dans la mesure où elle se rapporte au supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, est également convertie en un crédit d'impôt imputable et remboursable;
2° les règles suivantes sont applicables afin de déterminer la partie de l'impôt sur la quotité du revenu exemptée d'impôt qui se rapporte aux suppléments visés à l'article 132, alinéa 1er, 1° à 6°, et au supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2 :
a) la quotité du revenu exemptée d'impôt est censée être successivement composée :
- du montant de base de la quotité du revenu exemptée d'impôt visé à l'article 131;
- des suppléments visés aux articles 132, alinéa 1er, 7° et 8°, et 133, alinéa 1er;
- des suppléments visés à l'article 132, alinéa 1er, 1° à 6° ;
- du supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2;
b) il n'est pas tenu compte de la partie de la quotité du revenu exemptée d'impôt qui excède le revenu imposable et qui n'est pas composée des suppléments visés à l'article 132, alinéa 1er, 1° à 6°, et du supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2;
3° le montant maximum du crédit d'impôt est augmenté par contribuable du montant de l'impôt calculé conformément au § 2, alinéa 2, et au 2° du présent alinéa, sur le supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, qui ne peut être porté en déduction de l'impôt calculé conformément à l'article 130.".
"Lorsque le supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, est accordé au contribuable :
1° la partie de l'impôt sur la quotité du revenu exemptée d'impôt calculée conformément au paragraphe 2, alinéa 2, qui ne peut être portée en déduction de l'impôt calculé conformément à l'article 130, dans la mesure où elle se rapporte au supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, est également convertie en un crédit d'impôt imputable et remboursable;
2° les règles suivantes sont applicables afin de déterminer la partie de l'impôt sur la quotité du revenu exemptée d'impôt qui se rapporte aux suppléments visés à l'article 132, alinéa 1er, 1° à 6°, et au supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2 :
a) la quotité du revenu exemptée d'impôt est censée être successivement composée :
- du montant de base de la quotité du revenu exemptée d'impôt visé à l'article 131;
- des suppléments visés aux articles 132, alinéa 1er, 7° et 8°, et 133, alinéa 1er;
- des suppléments visés à l'article 132, alinéa 1er, 1° à 6° ;
- du supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2;
b) il n'est pas tenu compte de la partie de la quotité du revenu exemptée d'impôt qui excède le revenu imposable et qui n'est pas composée des suppléments visés à l'article 132, alinéa 1er, 1° à 6°, et du supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2;
3° le montant maximum du crédit d'impôt est augmenté par contribuable du montant de l'impôt calculé conformément au § 2, alinéa 2, et au 2° du présent alinéa, sur le supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, qui ne peut être porté en déduction de l'impôt calculé conformément à l'article 130.".
Art.67. In artikel 14535 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2012 en gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2014 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) tussen het zevende en het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende :
"Wanneer aan de belastingplichtige de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag wordt verleend, wordt een bijkomende belastingvermindering verleend die wordt berekend tegen het tarief van :
1° wanneer het bedrag van de bijkomende toeslag wordt bepaald overeenkomstig artikel 133, derde lid, eerste streepje : 30 pct.;
2° wanneer het bedrag van de bijkomende toeslag wordt bepaald overeenkomstig artikel 133, derde lid, tweede streepje : 30 pct. vermenigvuldigd met de in artikel 133, derde lid, tweede streepje vermelde breuk.";
b) tussen het achtste lid, dat door het 1° het negende lid is geworden, en het negende lid, dat door het 1° het tiende lid is geworden, wordt een lid ingevoegd luidende :
"Het gedeelte van de overeenkomstig het achtste lid verleende bijkomende belastingvermindering dat na toepassing van artikel 178/1 niet is aangerekend, wordt omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.".
a) tussen het zevende en het achtste lid, dat het negende lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende :
"Wanneer aan de belastingplichtige de in artikel 133, tweede lid, vermelde bijkomende toeslag wordt verleend, wordt een bijkomende belastingvermindering verleend die wordt berekend tegen het tarief van :
1° wanneer het bedrag van de bijkomende toeslag wordt bepaald overeenkomstig artikel 133, derde lid, eerste streepje : 30 pct.;
2° wanneer het bedrag van de bijkomende toeslag wordt bepaald overeenkomstig artikel 133, derde lid, tweede streepje : 30 pct. vermenigvuldigd met de in artikel 133, derde lid, tweede streepje vermelde breuk.";
b) tussen het achtste lid, dat door het 1° het negende lid is geworden, en het negende lid, dat door het 1° het tiende lid is geworden, wordt een lid ingevoegd luidende :
"Het gedeelte van de overeenkomstig het achtste lid verleende bijkomende belastingvermindering dat na toepassing van artikel 178/1 niet is aangerekend, wordt omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.".
Art.67. Dans l'article 14535 du même Code, inséré par la loi du 13 décembre 2012 et modifié par les lois des 8 mai 2014 et 18 décembre 2015, les modifications suivantes sont apportées :
a) entre l'alinéa 7 et l'alinéa 8, qui devient l'alinéa 9, un alinéa est inséré, rédigé comme suit :
"Lorsque le supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, est octroyé au contribuable, une réduction d'impôt complémentaire est octroyée qui est calculée au taux de :
1° lorsque le montant du supplément additionnel est déterminé conformément à l'article 133, alinéa 3, premier tiret : 30 p.c.;
2° lorsque le montant du supplément additionnel est déterminé conformément à l'article 133, alinéa 3, deuxième tiret : 30 p.c. multipliés par la fraction visée à l'article 133, alinéa 3, deuxième tiret.";
b) entre l'alinéa 8, devenu l'alinéa 9 suite au 1°, et l'alinéa 9, devenu l'alinéa 10 suite au 1°, il est inséré un alinéa, rédigé comme suit :
"La partie de la réduction d'impôt complémentaire octroyée conformément à l'alinéa 8 qui n'a pas pu être imputée après application de l'article 178/1, est convertie en un crédit d'impôt remboursable.".
a) entre l'alinéa 7 et l'alinéa 8, qui devient l'alinéa 9, un alinéa est inséré, rédigé comme suit :
"Lorsque le supplément additionnel visé à l'article 133, alinéa 2, est octroyé au contribuable, une réduction d'impôt complémentaire est octroyée qui est calculée au taux de :
1° lorsque le montant du supplément additionnel est déterminé conformément à l'article 133, alinéa 3, premier tiret : 30 p.c.;
2° lorsque le montant du supplément additionnel est déterminé conformément à l'article 133, alinéa 3, deuxième tiret : 30 p.c. multipliés par la fraction visée à l'article 133, alinéa 3, deuxième tiret.";
b) entre l'alinéa 8, devenu l'alinéa 9 suite au 1°, et l'alinéa 9, devenu l'alinéa 10 suite au 1°, il est inséré un alinéa, rédigé comme suit :
"La partie de la réduction d'impôt complémentaire octroyée conformément à l'alinéa 8 qui n'a pas pu être imputée après application de l'article 178/1, est convertie en un crédit d'impôt remboursable.".
Art.68. In artikel 245, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de programmawet van 10 augustus 2015, worden in de bepaling onder het tweede streepje de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, vermelde belastingkredieten" vervangen door de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14535, tiende lid, vermelde belastingkredieten".
Art.68. Dans l'article 245, alinéa 1er, 1°, du même Code, remplacé par la loi du 8 mai 2014 et modifié par la loi-programme du 10 août 2015, dans le deuxième tiret, les mots "des crédits d'impôt visés aux articles 134, § 3, et 14524, § 1er, alinéa 5," sont remplacés par les mots "des crédits d'impôt visés aux articles 134, § 3, et 14535, alinéa 10,".
Art.69. In artikel 304, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, worden de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, bedoelde belastingkredieten" vervangen door de woorden "in de artikelen 134, § 3, en 14535, tiende lid, bedoelde belastingkredieten".
Art.69. Dans l'article 304, § 2, alinéa 1er, du même Code, remplacé par la loi du 8 mai 2014 et modifié par la loi du 18 décembre 2015, les mots "des crédits d'impôt visés aux articles 134, § 3, et 14524, § 1er, alinéa 5," sont remplacés par les mots "des crédits d'impôt visés aux articles 134, § 3, et 14535, alinéa 10,".
Art.70. In artikel 413/1, § 1, tweede lid, eerste en derde streepje, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 december 2016, worden de woorden "belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 134, § 3," vervangen door de woorden "belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 134, § 3 en 14535, tiende lid,".
Art.70. Dans l'article 413/1, § 1er, alinéa 2, premier et troisième tiret, du même Code, inséré par la loi du 1er décembre 2016, les mots "des crédits d'impôt visés aux articles 134, § 3," sont remplacés par les mots "des crédits d'impôt visés aux articles 134, § 3 et 14535, alinéa 10,".
Art.71. De artikelen 65 tot 70 hebben uitwerking vanaf aanslagjaar 2018.
Art.71. Les articles 65 à 70 produisent leurs effets à partir de l'exercice d'imposition 2018.
HOOFDSTUK 6. - Afzonderlijke belasting van bepaalde vergoedingen
CHAPITRE 6. - Taxation distincte de certaines indemnités
Art.72. In artikel 171, 5°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de woorden "vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van beroepsinkomsten als bedoeld in de artikelen 25, 6°, b, 27, tweede lid, 4°, b, en 32, tweede lid, 2°, en" ingevoegd voor de woorden "bezoldigingen, pensioenen, renten".
Art.72. Dans l'article 171, 5°, b, du Code des impôts sur les revenus 1992, les mots "les indemnités en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de revenus professionnels visées aux articles 25, 6°, b, 27, alinéa 2, 4°, b, et 32, alinéa 2, 2°, et" sont insérés avant les mots "les rémunérations, pensions, rentes".
Art.73. Artikel 72 treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een termijn van tien dagen die ingaat de dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op de vergoedingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2018, met uitzondering van de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of baten die reeds vóór 1 januari 2018 werden vastgesteld of vermoed en van de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of baten die vanaf 1 januari 2018 werden vastgesteld of vermoed en verbonden zijn aan een belastbaar tijdperk dat vóór de datum van inwerkingtreding van het artikel wordt afgesloten.
Art.73. L'article 72 entre en vigueur le premier jour du mois qui suit l'expiration d'un délai de dix jours prenant cours le jour suivant sa publication au Moniteur belge et est applicable aux indemnités payées ou attribuées à partir du 1er janvier 2018, à l'exception des indemnités en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de bénéfices ou de profits constatées ou présumées, avant le 1er janvier 2018 et des indemnités en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de bénéfices ou de profits constatées ou présumées, après le 1er janvier 2018 liées à une période imposable qui s'est terminée avant la date de l'entrée en vigueur de l'article.
HOOFDSTUK 7. - Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing
CHAPITRE 7. - Dispense de versement du précompte professionnel
Art.74. In artikel 2755 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "van de belastbare bezoldigingen" vervangen door de woorden "van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers op wie deze paragraaf van toepassing is samen";
2° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd" vervangen door de woorden "voor wie de vrijstelling voorzien in dit artikel wordt gevraagd";
3° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "voor zover het bezoldigingen betreft" ingevoegd tussen de woorden "wordt enkel toegekend" en de woorden "voor werknemers die";
4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5 luidende :
" § 5. In afwijking van de vorige paragrafen worden voor de toepassing van dit artikel eveneens verstaan onder ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht :
- de ondernemingen waar het werk wordt verricht in één of meerdere ploegen van minstens twee personen, die hetzelfde of complementair werk doen zowel qua inhoud als qua omvang;
- en in zover het gaat om werken bedoeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Voor de ondernemingen bedoeld in het eerste lid, wordt een bruto-uurloon van minstens 13,75 euro gelijkgesteld met een ploegenpremie als bedoeld in § 1, eerste lid.
Voor de ondernemingen bedoeld in het eerste lid wordt de vrijstelling bedoeld in paragraaf 1 bepaald op 3 pct. van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de betrokken werknemers samen.
In afwijking van paragraaf 1 geldt de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing enkel voor de belastbare bezoldigingen van de werknemers die in ploegverband werken in onroerende staat verrichten op locatie.
De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van de premies, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.
De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van ondernemingen bedoeld in het eerste lid, zijn voor wat betreft de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van deze uitzendkrachten, gelijkgesteld met die ondernemingen.
Het bedrag bedoeld in het tweede lid wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 4.
Vanaf 1 januari 2019 bedraagt het percentage bedoeld in het derde lid 6 pct. en vanaf 1 januari 2020 bedraagt het percentage 18 pct.".
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "van de belastbare bezoldigingen" vervangen door de woorden "van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers op wie deze paragraaf van toepassing is samen";
2° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd" vervangen door de woorden "voor wie de vrijstelling voorzien in dit artikel wordt gevraagd";
3° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "voor zover het bezoldigingen betreft" ingevoegd tussen de woorden "wordt enkel toegekend" en de woorden "voor werknemers die";
4° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5 luidende :
" § 5. In afwijking van de vorige paragrafen worden voor de toepassing van dit artikel eveneens verstaan onder ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht :
- de ondernemingen waar het werk wordt verricht in één of meerdere ploegen van minstens twee personen, die hetzelfde of complementair werk doen zowel qua inhoud als qua omvang;
- en in zover het gaat om werken bedoeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Voor de ondernemingen bedoeld in het eerste lid, wordt een bruto-uurloon van minstens 13,75 euro gelijkgesteld met een ploegenpremie als bedoeld in § 1, eerste lid.
Voor de ondernemingen bedoeld in het eerste lid wordt de vrijstelling bedoeld in paragraaf 1 bepaald op 3 pct. van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de betrokken werknemers samen.
In afwijking van paragraaf 1 geldt de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing enkel voor de belastbare bezoldigingen van de werknemers die in ploegverband werken in onroerende staat verrichten op locatie.
De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van de premies, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.
De ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van ondernemingen bedoeld in het eerste lid, zijn voor wat betreft de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van deze uitzendkrachten, gelijkgesteld met die ondernemingen.
Het bedrag bedoeld in het tweede lid wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig artikel 178, § 4.
Vanaf 1 januari 2019 bedraagt het percentage bedoeld in het derde lid 6 pct. en vanaf 1 januari 2020 bedraagt het percentage 18 pct.".
Art.74. A l'article 2755 du Code des impôts sur les revenus 1992, inséré par la loi du 23 décembre 2005 et modifié en dernier lieu par la loi du 26 décembre 2015, les modifications suivantes sont apportées :
1° au paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "des rémunérations imposables" sont remplacés par les mots "de l'ensemble des rémunérations imposables de tous les travailleurs concernés par le présent paragraphe";
2° au paragraphe 1er, alinéa 3, les mots "pour lesquels la dispense est invoquée" sont remplacés par les mots "pour lesquels la dispense prévue dans le présent article est invoquée";
3° au paragraphe 1er, alinéa 4, les mots "pour autant qu'il s'agit de rémunérations" sont insérés entre les mots "n'est accordée que" et les mots "pour les travailleurs";
4° l'article est complété par un paragraphe 5 rédigé comme suit :
" § 5. Par dérogation aux paragraphes précédents, sont aussi comprises comme entreprises où s'effectue un travail en équipe pour l'application du présent article :
- les entreprises où le travail est effectué en une ou plusieurs équipes comprenant deux personnes au moins, lesquelles font le même travail ou un travail complémentaire tant en ce qui concerne son objet qu'en ce qui concerne son ampleur;
- et pour autant qu'il s'agisse de travaux visés à l'article 20, § 2, de l'arrêté royal n° 1 du 29 décembre 1992 relatif aux mesures tendant à assurer le paiement de la taxe sur la valeur ajoutée.
Pour les entreprises visées à l'alinéa 1er, un salaire horaire brut d'au moins 13,75 euros est assimilé à la prime d'équipe visée au § 1er, alinéa 1er.
Pour les entreprises visées par l'alinéa 1er, la dispense visée au paragraphe 1er est fixée à 3 p.c. de l'ensemble des rémunérations imposables de tous les travailleurs concernés.
Par dérogation au paragraphe 1er, la dispense de précompte professionnel ne s'applique que pour les rémunérations imposables des travailleurs qui exécutent des travaux immobiliers en équipe sur place.
Les rémunérations imposables, primes d'équipe comprises, visées à l'alinéa précédent sont les rémunérations imposables des travailleurs déterminées conformément à l'article 31, alinéa 2, 1° et 2°, à l'exclusion des primes, du pécule de vacances, de la prime de fin d'année et des arriérés de rémunérations.
Les entreprises agréées pour le travail intérimaire qui mettent des intérimaires à disposition d'entreprises visées à l'alinéa 1er sont, en ce qui concerne la dispense de versement du précompte professionnel sur les rémunérations imposables de ces intérimaires, assimilées à ces entreprises.
Le montant visé à l'alinéa 2 est indexé annuellement conformément l'article 178, § 4.
A partir du 1er janvier 2019 le pourcentage visé à l'alinéa 3 s'élève à 6 p.c. et à partir du 1er janvier 2020 le pourcentage s'élève à 18 p.c.".
1° au paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "des rémunérations imposables" sont remplacés par les mots "de l'ensemble des rémunérations imposables de tous les travailleurs concernés par le présent paragraphe";
2° au paragraphe 1er, alinéa 3, les mots "pour lesquels la dispense est invoquée" sont remplacés par les mots "pour lesquels la dispense prévue dans le présent article est invoquée";
3° au paragraphe 1er, alinéa 4, les mots "pour autant qu'il s'agit de rémunérations" sont insérés entre les mots "n'est accordée que" et les mots "pour les travailleurs";
4° l'article est complété par un paragraphe 5 rédigé comme suit :
" § 5. Par dérogation aux paragraphes précédents, sont aussi comprises comme entreprises où s'effectue un travail en équipe pour l'application du présent article :
- les entreprises où le travail est effectué en une ou plusieurs équipes comprenant deux personnes au moins, lesquelles font le même travail ou un travail complémentaire tant en ce qui concerne son objet qu'en ce qui concerne son ampleur;
- et pour autant qu'il s'agisse de travaux visés à l'article 20, § 2, de l'arrêté royal n° 1 du 29 décembre 1992 relatif aux mesures tendant à assurer le paiement de la taxe sur la valeur ajoutée.
Pour les entreprises visées à l'alinéa 1er, un salaire horaire brut d'au moins 13,75 euros est assimilé à la prime d'équipe visée au § 1er, alinéa 1er.
Pour les entreprises visées par l'alinéa 1er, la dispense visée au paragraphe 1er est fixée à 3 p.c. de l'ensemble des rémunérations imposables de tous les travailleurs concernés.
Par dérogation au paragraphe 1er, la dispense de précompte professionnel ne s'applique que pour les rémunérations imposables des travailleurs qui exécutent des travaux immobiliers en équipe sur place.
Les rémunérations imposables, primes d'équipe comprises, visées à l'alinéa précédent sont les rémunérations imposables des travailleurs déterminées conformément à l'article 31, alinéa 2, 1° et 2°, à l'exclusion des primes, du pécule de vacances, de la prime de fin d'année et des arriérés de rémunérations.
Les entreprises agréées pour le travail intérimaire qui mettent des intérimaires à disposition d'entreprises visées à l'alinéa 1er sont, en ce qui concerne la dispense de versement du précompte professionnel sur les rémunérations imposables de ces intérimaires, assimilées à ces entreprises.
Le montant visé à l'alinéa 2 est indexé annuellement conformément l'article 178, § 4.
A partir du 1er janvier 2019 le pourcentage visé à l'alinéa 3 s'élève à 6 p.c. et à partir du 1er janvier 2020 le pourcentage s'élève à 18 p.c.".
Art.75. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2018 worden betaald of toegekend.
Art.75. Le présent chapitre est applicable aux rémunérations payées ou attribuées à partir du 1er janvier 2018.
HOOFDSTUK 8. - Financiële bepalingen
CHAPITRE 8. - Dispositions financières
Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, voor wat betreft de oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten
Section 1er. - Modification de l'arrêté royal du 14 novembre 2008 portant exécution des mesures anti-crise reprises dans la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique, en ce qui concerne la création du Fonds de garantie pour les services financiers
Art.76. In artikel 8, paragraaf 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de crisismaatregelen voorzien in de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, voor wat betreft de oprichting van het Garantiefonds voor financiële diensten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt 1° bis vervangen door :
Art.76. Dans l'article 8, paragraphe 1er, alinéa 1er, de l'arrêté royal du 14 novembre 2008 portant exécution des mesures anti-crise reprises dans la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique, en ce qui concerne la création du Fonds de garantie pour les services financiers, modifié en dernier lieu par la loi du 31 juillet 2017, le 1° bis est remplacé par ce qui suit :
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-03-2018, p. 31636)
(Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 30-03-2018, p. 31636)
Na akkoord van de Nationale Bank van België kan de Koning de intervallen die de individuele risicoscore (IRS) bepalen die aan elke risico-indicator (Aj) moet worden toegekend, in functie van zijn waarde, aanpassen.
De koninklijke besluiten tot aanpassing van de intervallen die de individuele risicoscore (IRS) bepalen die aan elke risico-indicator (Aj) moet worden toegekend, in functie van zijn waarde, hebben geen gevolg meer indien zij niet worden bekrachtigd door de wet binnen de twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten.
Na akkoord van de Nationale Bank, kan de Koning, bij een in de ministerraad overlegd besluit, bijkomende risico-indicatoren vastleggen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de op de risico's gebaseerde bijdragen.
De Nationale Bank van België deelt jaarlijks aan het Garantiefonds, op zijn verzoek, de door de Nationale Bank berekende waarde van de indicatoren mee van de kredietinstellingen naar Belgisch recht die toelaten hun individuele risicoscore te bepalen;".
De koninklijke besluiten tot aanpassing van de intervallen die de individuele risicoscore (IRS) bepalen die aan elke risico-indicator (Aj) moet worden toegekend, in functie van zijn waarde, hebben geen gevolg meer indien zij niet worden bekrachtigd door de wet binnen de twaalf maanden vanaf hun datum van inwerkingtreding. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke besluiten.
Na akkoord van de Nationale Bank, kan de Koning, bij een in de ministerraad overlegd besluit, bijkomende risico-indicatoren vastleggen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de op de risico's gebaseerde bijdragen.
De Nationale Bank van België deelt jaarlijks aan het Garantiefonds, op zijn verzoek, de door de Nationale Bank berekende waarde van de indicatoren mee van de kredietinstellingen naar Belgisch recht die toelaten hun individuele risicoscore te bepalen;".
Après accord de la Banque Nationale de Belgique, le Roi peut adapter les intervalles déterminant le score de risque individuel (IRS) à attribuer à chaque indicateur de risque (Aj), en fonction de sa valeur.
Les arrêtés royaux adaptant les intervalles déterminant le score de risque individuel (IRS) à attribuer à chaque indicateur de risque (Aj), en fonction de sa valeur cessent de produire leurs effets s'ils n'ont pas été confirmés par la loi dans les douze mois de leur date d'entrée en vigueur. La confirmation rétroagit à la date d'entrée en vigueur des arrêtés royaux.
Après accord de la Banque Nationale de Belgique, le Roi peut, par un arrêté délibéré en Conseil des ministres, déterminer des indicateurs de risque complémentaires à utiliser pour le calcul des contributions fondées sur les risques.
La Banque nationale de Belgique communique chaque année au Fonds de garantie, à sa demande, la valeur calculée par la Banque nationale de Belgique des indicateurs des établissements de crédit de droit belge permettant de déterminer leur score de risque individuel;".
Les arrêtés royaux adaptant les intervalles déterminant le score de risque individuel (IRS) à attribuer à chaque indicateur de risque (Aj), en fonction de sa valeur cessent de produire leurs effets s'ils n'ont pas été confirmés par la loi dans les douze mois de leur date d'entrée en vigueur. La confirmation rétroagit à la date d'entrée en vigueur des arrêtés royaux.
Après accord de la Banque Nationale de Belgique, le Roi peut, par un arrêté délibéré en Conseil des ministres, déterminer des indicateurs de risque complémentaires à utiliser pour le calcul des contributions fondées sur les risques.
La Banque nationale de Belgique communique chaque année au Fonds de garantie, à sa demande, la valeur calculée par la Banque nationale de Belgique des indicateurs des établissements de crédit de droit belge permettant de déterminer leur score de risque individuel;".
Afdeling 2. - Opheffingsbepaling
Section 2. - Disposition abrogatoire
Art.77. Het koninklijk besluit van 22 april 2012 tot uitvoering van artikel 8, § 1, eerste lid, 1° bis, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt opgeheven.
Art.77. L'arrêté royal du 22 avril 2012 portant exécution de l'article 8, § 1er, alinéa 1er, 1° bis, de l'arrêté royal du 14 novembre 2008 portant exécution de la loi du 15 octobre 2008 portant des mesures visant à promouvoir la stabilité financière et instituant en particulier une garantie d'Etat relative aux crédits octroyés et autres opérations effectuées dans le cadre de la stabilité financière, en ce qui concerne la protection des dépôts, des assurances sur la vie et du capital de sociétés coopératives agréées, et modifiant la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers, modifié par la loi du 31 juillet 2017, est abrogé.
Afdeling 3. - Inwerkintreding
Section 3. - Entrée en vigueur
Art.78. Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.78. Le présent chapitre entre en vigueur le jour de la publication de la présente loi au Moniteur belge.
TITEL VI. - Strijd tegen de fiscale fraude en diverse bepalingen inzake invordering
TITRE VI. - Lutte contre la fraude fiscale et dispositions diverses en matière de recouvrement
HOOFDSTUK 1. - Strijd tegen de fiscale fraude
CHAPITRE 1er.. - Lutte contre la fraude fiscale
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Section 1re.. - Modifications du Code des impôts sur les revenus 1992
Art.79. In titel VII, hoofdstuk IX, afdeling IV, van het Wetboek, van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een artikel 442quinquies ingevoegd, luidende :
"Art. 442quinquies. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belastingen en de voorheffingen, interesten, fiscale boeten, belastingverhogingen en bijbehoren, door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
"Art. 442quinquies. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belastingen en de voorheffingen, interesten, fiscale boeten, belastingverhogingen en bijbehoren, door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.79. Dans le titre VII, chapitre IX, section IV, du Code des impôts sur les revenus 1992, il est inséré un article 442quinquies, rédigé comme suit :
"Art. 442quinquies. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des impôts et des précomptes, des intérêts, des amendes fiscales, des accroissements et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
"Art. 442quinquies. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des impôts et des précomptes, des intérêts, des amendes fiscales, des accroissements et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
Art.80. In artikel 443ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "toepassing" vervangen door de woorden "vestiging, de inning";
2° dit artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 schorst de verjaring van de belastingen en de voorheffingen die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "toepassing" vervangen door de woorden "vestiging, de inning";
2° dit artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 schorst de verjaring van de belastingen en de voorheffingen die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art.80. A l'article 443ter du même Code, inséré par la loi du 22 décembre 2003, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots ", à la perception" sont insérés entre les mots "à l'établissement" et les mots "ou au recouvrement";
2° cet article est complété par un paragraphe 3, rédigé comme suit :
" § 3. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 449 à 452 suspend le cours de la prescription des impôts et des précomptes y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
1° dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots ", à la perception" sont insérés entre les mots "à l'établissement" et les mots "ou au recouvrement";
2° cet article est complété par un paragraphe 3, rédigé comme suit :
" § 3. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 449 à 452 suspend le cours de la prescription des impôts et des précomptes y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
Art.81. Artikel 458 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, wordt vervangen als volgt :
"Art. 458. Personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten verschuldigd door de belastingschuldige op wiens naam de belasting werd ingekohierd.
De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de feiten die de misdrijven opleveren bewezen verklaard zijn, wanneer zij genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een eenvoudig schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.
De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 449 tot 456 tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite, zijn uitgesproken.".
"Art. 458. Personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten verschuldigd door de belastingschuldige op wiens naam de belasting werd ingekohierd.
De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de feiten die de misdrijven opleveren bewezen verklaard zijn, wanneer zij genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een eenvoudig schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.
De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 449 tot 456 tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite, zijn uitgesproken.".
Art.81. L'article 458 du même Code, modifié par l'arrêté royal du 20 décembre 1996, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 458. Les personnes qui auront été condamnées comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 449 à 452, seront solidairement tenues au paiement de l'impôt éludé et des intérêts dus par le redevable au nom duquel l'impôt a été enrôlé.
Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 449 à 452 seront également solidairement tenues au paiement de l'impôt éludé et des intérêts, comme visés à l'alinéa 1er, lorsque les faits constitutifs de préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.
Les personnes physiques ou morales seront civilement et solidairement responsables des amendes et des frais résultant des condamnations prononcées en vertu des articles 449 à 456 contre leurs préposés ou leurs administrateurs, gérants ou liquidateurs dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait.".
"Art. 458. Les personnes qui auront été condamnées comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 449 à 452, seront solidairement tenues au paiement de l'impôt éludé et des intérêts dus par le redevable au nom duquel l'impôt a été enrôlé.
Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 449 à 452 seront également solidairement tenues au paiement de l'impôt éludé et des intérêts, comme visés à l'alinéa 1er, lorsque les faits constitutifs de préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.
Les personnes physiques ou morales seront civilement et solidairement responsables des amendes et des frais résultant des condamnations prononcées en vertu des articles 449 à 456 contre leurs préposés ou leurs administrateurs, gérants ou liquidateurs dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait.".
Afdeling 2. - Omzetting van de Richtlijn 2016/2258/EU van de Raad van 6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot antiwitwasinlichtingen door belastingautoriteiten
Section 2. - Transposition de la Directive 2016/2258/UE du Conseil du 6 décembre 2016 modifiant la Directive 2011/16/UE en ce qui concerne l'accès des autorités fiscales aux informations relatives à la lutte contre le blanchiment de capitaux
Art.82. Deze afdeling voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2016/2258/EU van de Raad van 6 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft toegang tot anti-witwasinlichtingen door belastingautoriteiten.
Art.82. La présente section prévoit la transposition de la Directive 2016/2258/UE du Conseil du 6 décembre 2016 modifiant la Directive 2011/16/UE en ce qui concerne l'accès des autorités fiscales aux informations relatives à la lutte contre le blanchiment de capitaux.
Art.83. In artikel 322, § 1, van hetzelfde Wetboek, genummerd bij de wet van 14 april 2011 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° een lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd, luidende :
"De administratie mag wat een bepaalde belastingplichtige betreft, het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, raadplegen teneinde de juiste heffing van de belasting te verzekeren. De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van deze raadpleging.";
2° in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen" vervangen door de woorden "het recht om derden te horen, om het UBO-register te consulteren en om een onderzoek in te stellen".
1° een lid wordt tussen het eerste en het tweede lid ingevoegd, luidende :
"De administratie mag wat een bepaalde belastingplichtige betreft, het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, raadplegen teneinde de juiste heffing van de belasting te verzekeren. De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van deze raadpleging.";
2° in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen" vervangen door de woorden "het recht om derden te horen, om het UBO-register te consulteren en om een onderzoek in te stellen".
Art.83. Dans l'article 322, § 1er, du même Code, numéroté par la loi du 14 avril 2011 et modifié par la loi du 27 avril 2016, les modifications suivantes sont apportées :
1° un alinéa rédigé comme suit est inséré entre l'alinéa 1er et 2 :
"L'administration peut, en ce qui concerne un contribuable déterminé, consulter le registre des bénéficiaires effectifs, dénommé registre UBO, tenu au sein de l'Administration générale de la Trésorerie et créé par l'article 73 de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces, afin d'assurer la juste perception de l'impôt. Le Roi détermine les conditions et les modalités de cette consultation.";
2° dans l'alinéa 2 ancien, devenu l'alinéa 3, les mots "le droit d'entendre des tiers et de procéder à des enquêtes" sont remplacés par les mots "le droit d'entendre des tiers, de consulter le registre UBO et de procéder à des enquêtes".
1° un alinéa rédigé comme suit est inséré entre l'alinéa 1er et 2 :
"L'administration peut, en ce qui concerne un contribuable déterminé, consulter le registre des bénéficiaires effectifs, dénommé registre UBO, tenu au sein de l'Administration générale de la Trésorerie et créé par l'article 73 de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces, afin d'assurer la juste perception de l'impôt. Le Roi détermine les conditions et les modalités de cette consultation.";
2° dans l'alinéa 2 ancien, devenu l'alinéa 3, les mots "le droit d'entendre des tiers et de procéder à des enquêtes" sont remplacés par les mots "le droit d'entendre des tiers, de consulter le registre UBO et de procéder à des enquêtes".
Art.84. In artikel 338 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 17 augustus 2013 en gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, wordt een paragraaf 24/1 ingevoegd, luidende :
" § 24/1. De Belgische bevoegde autoriteit bezorgt de buitenlandse belastingautoriteiten op verzoek de gegevens die worden gehouden in het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, evenals de AML-mechanismen, -procedures, -documenten en -inlichtingen bedoeld in de artikelen 13, 30, 31 en 40 van de Richtlijn 2015/849/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening nr. 648/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie.".
" § 24/1. De Belgische bevoegde autoriteit bezorgt de buitenlandse belastingautoriteiten op verzoek de gegevens die worden gehouden in het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, evenals de AML-mechanismen, -procedures, -documenten en -inlichtingen bedoeld in de artikelen 13, 30, 31 en 40 van de Richtlijn 2015/849/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening nr. 648/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie.".
Art.84. Dans l'article 338 du même Code, remplacé par la loi du 17 août 2013 et modifié par la loi du 31 juillet 2017, il est inséré un paragraphe 24/1 rédigé comme suit :
" § 24/1. L'autorité compétente belge fournit sur demande aux autorités fiscales étrangères les données tenues au registre des bénéficiaires effectifs dénommé registre UBO, tenu au sein de l'Administration générale de la Trésorerie et créé par l'article 73 de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces et aux mécanismes, procédures, documents et informations visés aux articles 13, 30, 31 et 40 de la Directive 2015/849/UE du Parlement européen et du Conseil du 20 mai 2015 relative à la prévention de l'utilisation du système financier aux fins du blanchiment de capitaux ou du financement du terrorisme, modifiant le règlement n° 648/2012/UE du Parlement européen et du Conseil abrogeant la Directive 2005/60/CE du Parlement européen et du Conseil et la Directive 2006/70/CE de la Commission.".
" § 24/1. L'autorité compétente belge fournit sur demande aux autorités fiscales étrangères les données tenues au registre des bénéficiaires effectifs dénommé registre UBO, tenu au sein de l'Administration générale de la Trésorerie et créé par l'article 73 de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces et aux mécanismes, procédures, documents et informations visés aux articles 13, 30, 31 et 40 de la Directive 2015/849/UE du Parlement européen et du Conseil du 20 mai 2015 relative à la prévention de l'utilisation du système financier aux fins du blanchiment de capitaux ou du financement du terrorisme, modifiant le règlement n° 648/2012/UE du Parlement européen et du Conseil abrogeant la Directive 2005/60/CE du Parlement européen et du Conseil et la Directive 2006/70/CE de la Commission.".
Afdeling 3. - Wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Section 3. - Modification du Code de la taxe sur la valeur ajoutée
Art.85. Artikel 73sexies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, wordt vervangen als volgt :
"Art. 73sexies. De personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 73 en 73bis werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en interesten verschuldigd door de oorspronkelijke schuldenaar van de belasting.
De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 73 en 73bis zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.
De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 73 tot 73quater tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite, zijn uitgesproken.".
"Art. 73sexies. De personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 73 en 73bis werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en interesten verschuldigd door de oorspronkelijke schuldenaar van de belasting.
De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 73 en 73bis zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.
De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 73 tot 73quater tegen hun aangestelden of hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite, zijn uitgesproken.".
Art.85. L'article 73sexies du Code de la taxe sur la valeur ajoutée, inséré par la loi du 10 février 1981, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 73sexies. Les personnes qui auront été condamnées comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 73 et 73bis seront solidairement tenues au paiement de la taxe éludée et des intérêts dus par le redevable initial de la taxe.
Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions aux articles 73 et 73bis seront également solidairement tenues au paiement de la taxe éludée et des intérêts, comme visés à l'alinéa 1er, lorsque les faits constitutifs des préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.
Les personnes physiques ou morales seront civilement et solidairement responsables des amendes et des frais résultant des condamnations prononcées en vertu des articles 73 à 73quater contre leurs préposés ou leurs administrateurs, gérants ou liquidateurs dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait.".
"Art. 73sexies. Les personnes qui auront été condamnées comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 73 et 73bis seront solidairement tenues au paiement de la taxe éludée et des intérêts dus par le redevable initial de la taxe.
Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions aux articles 73 et 73bis seront également solidairement tenues au paiement de la taxe éludée et des intérêts, comme visés à l'alinéa 1er, lorsque les faits constitutifs des préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.
Les personnes physiques ou morales seront civilement et solidairement responsables des amendes et des frais résultant des condamnations prononcées en vertu des articles 73 à 73quater contre leurs préposés ou leurs administrateurs, gérants ou liquidateurs dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait.".
Art.86. In artikel 83 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1980 en 15 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de eerste zin van het eerste lid wordt aangevuld met de woorden : ", met uitsluiting van artikel 2244, § 2.";
b) in het tweede lid worden de woorden "tot de toepassing of de invordering van de belasting" vervangen door de woorden "tot de toepassing, de inning of de invordering van de belasting, de interesten en de fiscale geldboeten";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 73 en 73bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de belasting, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de eerste zin van het eerste lid wordt aangevuld met de woorden : ", met uitsluiting van artikel 2244, § 2.";
b) in het tweede lid worden de woorden "tot de toepassing of de invordering van de belasting" vervangen door de woorden "tot de toepassing, de inning of de invordering van de belasting, de interesten en de fiscale geldboeten";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 73 en 73bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de belasting, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art.86. A l'article 83 du Code de la taxe sur la valeur ajoutée, modifié par les lois du 8 août 1980 et du 15 mars 1999, les modifications suivantes sont apportées :
1° au paragraphe 1er les modifications suivantes sont apportées :
a) la première phrase de l'alinéa 1er est complétée par les mots ", à l'exclusion de l'article 2244, § 2.";
b) dans l'alinéa 2, les mots "à l'application ou au recouvrement de la taxe" sont remplacés par les mots "à l'application, à la perception ou au recouvrement de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales";
2° l'article est complété par un paragraphe 3 rédigé comme suit :
" § 3. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 73 et 73bis suspend le cours de la prescription de l'action en recouvrement de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
1° au paragraphe 1er les modifications suivantes sont apportées :
a) la première phrase de l'alinéa 1er est complétée par les mots ", à l'exclusion de l'article 2244, § 2.";
b) dans l'alinéa 2, les mots "à l'application ou au recouvrement de la taxe" sont remplacés par les mots "à l'application, à la perception ou au recouvrement de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales";
2° l'article est complété par un paragraphe 3 rédigé comme suit :
" § 3. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 73 et 73bis suspend le cours de la prescription de l'action en recouvrement de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
Art.87. In hoofdstuk XVI van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 93undeciesE ingevoegd, luidende :
"Art. 93undeciesE. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belasting, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
"Art. 93undeciesE. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de belasting, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.87. Dans le chapitre XVI, du même Code, il est inséré un article 93undeciesE rédigé comme suit :
"Art. 93undeciesE. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement de la taxe, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
"Art. 93undeciesE. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement de la taxe, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
Afdeling 4. - Wijzigingen van het Wetboek der Successierechten
Section 4. - Modifications du Code des droits de succession
Art.88. Artikel 72 van het Wetboek der successierechten, vervangen bij de wet van 10 februari 1981 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 133 en 133bis zijn eveneens gehouden tot betaling van de ontdoken rechten, de interesten en de fiscale boeten wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.".
"De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 133 en 133bis zijn eveneens gehouden tot betaling van de ontdoken rechten, de interesten en de fiscale boeten wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.".
Art.88. L'article 72 du Code des droits de succession, remplacé par la loi du 10 février 1981, est complété par un alinéa rédigé comme suit :
"Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 133 et 133bis seront également tenues au paiement des droits éludés, des intérêts et des amendes fiscales, lorsque les faits constitutifs de préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.".
"Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 133 et 133bis seront également tenues au paiement des droits éludés, des intérêts et des amendes fiscales, lorsque les faits constitutifs de préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.".
Art.89. In artikel 133sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
Art.89. Dans l'article 133sexies du même Code, inséré par la loi du 10 février 1981, les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs" sont remplacés par les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs, dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait".
Art.90. In het boek I, hoofdstuk XV van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1403 ingevoegd, luidende :
"Art. 1403. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 133 en 133bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
"Art. 1403. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 133 en 133bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art.90. Dans le livre 1er, chapitre XV du même Code, il est inséré un article 1403 rédigé comme suit :
"Art. 1403. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 133 et 133bis suspend le cours de la prescription de l'action en recouvrement des droits, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
"Art. 1403. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 133 et 133bis suspend le cours de la prescription de l'action en recouvrement des droits, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
Art.91. In het boek I, hoofdstuk XVIII van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 146quinquies ingevoegd, luidende :
"Art. 146quinquies. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
"Art. 146quinquies. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.91. Dans le livre 1er, chapitre XVIII du même Code, il est inséré un article 146quinquies rédigé comme suit :
"Art. 146quinquies. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des droits, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
"Art. 146quinquies. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des droits, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
Afdeling 5. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen
Section 5. - Modifications du Code des droits et taxes divers
Art.92. Artikel 2029 van het Wetboek diverse rechten en taksen, ingevoegd bij de wet van 12 augustus 1947, vernummerd bij de wet van 13 juni 1951 en gewijzigd bij de wet van 19 december 2006, waarvan de huidige tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met twee paragrafen, luidende :
" § 2. Elk rechtsgeding met betrekking tot de vestiging, de inning of de invordering van de diverse rechten en taksen dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze diverse rechten en taksen of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 207 en 207bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten of de taksen, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
" § 2. Elk rechtsgeding met betrekking tot de vestiging, de inning of de invordering van de diverse rechten en taksen dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze diverse rechten en taksen of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de akte van rechtsingang en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 3. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 207 en 207bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten of de taksen, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of het arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art.92. L'article 2029 du Code des droits et taxes divers, inséré par la loi du 12 août 1947, renuméroté par la loi du 13 juin 1951 et modifié la loi du 19 décembre 2006, dont le texte actuel formera le paragraphe 1er, est complété par deux paragraphes rédigés comme suit :
" § 2. Toute instance en justice relative à l'établissement, la perception ou au recouvrement des droits et taxes divers, qui est introduite par l'Etat belge, par le redevable de ces droits et taxes divers ou par toute autre personne tenue au paiement de la dette en vertu du présent Code, des arrêtés pris pour son exécution ou du droit commun, suspend le cours de la prescription.
La suspension débute avec l'acte introductif d'instance et se termine lorsque la décision judiciaire est coulée en force de chose jugée.
§ 3. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale, relative aux infractions visées aux articles 207 et 207bis suspend la prescription de l'action en recouvrement du droit, de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
" § 2. Toute instance en justice relative à l'établissement, la perception ou au recouvrement des droits et taxes divers, qui est introduite par l'Etat belge, par le redevable de ces droits et taxes divers ou par toute autre personne tenue au paiement de la dette en vertu du présent Code, des arrêtés pris pour son exécution ou du droit commun, suspend le cours de la prescription.
La suspension débute avec l'acte introductif d'instance et se termine lorsque la décision judiciaire est coulée en force de chose jugée.
§ 3. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale, relative aux infractions visées aux articles 207 et 207bis suspend la prescription de l'action en recouvrement du droit, de la taxe, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
Art.93. In artikel 207sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
(a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de interesten verschuldigd door de oorspronkelijke belastingschuldige.";
(b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 207 en 207bis zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken rechten of taksen en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van de voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° verjaring van de strafvordering.";
c) in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
(a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de interesten verschuldigd door de oorspronkelijke belastingschuldige.";
(b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 207 en 207bis zijn eveneens hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken rechten of taksen en de interesten, zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van de voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° verjaring van de strafvordering.";
c) in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
Art.93. A l'article 207sexies du même Code, inséré par la loi du 10 février 1981, les modifications suivantes sont apportées :
(a) l'alinéa 1er est complété par les mots "et des intérêts dus par le redevable initial.";
(b) un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
"Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 207 et 207bis seront également solidairement tenues au paiement des droits éludés ou des taxes éludées et des intérêts, comme visés à l'alinéa 1er lorsque les faits constitutifs des préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.";
c) dans l'alinéa 2 ancien, devenant l'alinéa 3, les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs" sont remplacés par les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs, dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait".
(a) l'alinéa 1er est complété par les mots "et des intérêts dus par le redevable initial.";
(b) un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
"Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 207 et 207bis seront également solidairement tenues au paiement des droits éludés ou des taxes éludées et des intérêts, comme visés à l'alinéa 1er lorsque les faits constitutifs des préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.";
c) dans l'alinéa 2 ancien, devenant l'alinéa 3, les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs" sont remplacés par les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs, dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait".
Art.94. In Boek III, Titel V, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 211ter ingevoegd, luidende :
"Art. 211ter. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, de taksen, de interesten, de fiscale geldboeten en de bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
"Art. 211ter. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, de taksen, de interesten, de fiscale geldboeten en de bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.94. Dans le livre III, Titre V, du même Code, il est inséré un article 211ter, rédigé comme suit :
"Art. 211ter. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des droits, des taxes, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
"Art. 211ter. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des droits, des taxes, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
Afdeling 6.-. Wijzigingen van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Section 6. - Modifications du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe
Art.95. In artikel 207quater van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1981 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de interesten verschuldigd door de oorspronkelijke belastingschuldige.";
b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 206 en 206bis zijn eveneens gehouden tot betaling van de ontdoken rechten en de interesten zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.";
c) in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en de interesten verschuldigd door de oorspronkelijke belastingschuldige.";
b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende :
"De personen beschuldigd als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 206 en 206bis zijn eveneens gehouden tot betaling van de ontdoken rechten en de interesten zoals bedoeld in het eerste lid, wanneer de bestanddelen van de misdrijven bewezen verklaard zijn, wanneer ze genieten van :
1° een opschorting van de uitspraak van de veroordeling of een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straffen voorzien in de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;
2° een veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring voorzien in artikel 21ter van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering;
3° de procedure van voorafgaande erkenning van schuld bedoeld in artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering;
4° de verjaring van de strafvordering.";
c) in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "beheerders, zaakvoerders of vereffenaars" vervangen door de woorden "hun bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars, in het kader van de uitoefening van hun functie, in rechte of in feite".
Art.95. A l'article 207quater du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe, inséré par la loi du 10 février 1981, les modifications suivantes sont apportées :
a) l'alinéa 1er est complété par les mots "et des intérêts dus par le redevable initial.";
b) un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
"Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 206 et 206bis seront également tenues au paiement des droits éludés et des intérêts comme visés à l'alinéa 1er, lorsque les faits constitutifs de préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.";
c) dans l'alinéa 2 ancien, devenant l'alinéa 3, les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs" sont remplacés par les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs, dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait".
a) l'alinéa 1er est complété par les mots "et des intérêts dus par le redevable initial.";
b) un alinéa rédigé comme suit est inséré entre les alinéas 1er et 2 :
"Les personnes prévenues comme auteurs ou complices d'infractions visées aux articles 206 et 206bis seront également tenues au paiement des droits éludés et des intérêts comme visés à l'alinéa 1er, lorsque les faits constitutifs de préventions sont déclarés établis, lorsqu'elles bénéficient :
1° d'une suspension du prononcé de la condamnation ou d'un sursis à l'exécution des peines prévus par la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation;
2° d'une condamnation par simple déclaration de culpabilité prévue à l'article 21ter du Titre préliminaire du Code d'instruction criminelle;
3° de la procédure de déclaration préalable de culpabilité prévue à l'article 216 du Code d'instruction criminelle;
4° de la prescription de l'action publique.";
c) dans l'alinéa 2 ancien, devenant l'alinéa 3, les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs" sont remplacés par les mots "administrateurs, gérants ou liquidateurs, dans le cadre de l'exercice de leurs fonctions, en droit ou en fait".
Art.96. Artikel 218 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
"Art. 218. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 206 en 206bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
"Art. 218. Elke daad van onderzoek of van vervolging als bedoeld in artikel 22 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering betreffende de misdrijven bedoeld in artikel 206 en 206bis schorst de verjaring van de vordering tot voldoening van de rechten, de interesten en de fiscale geldboeten die erop betrekking hebben.
De schorsing vangt aan met het op gang brengen van de strafvordering, en eindigt met het staken van de strafrechtelijke vervolging, het verval van de strafvordering of wanneer het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan voor de misdrijven bedoeld in het eerste lid.".
Art.96. L'article 218 du même Code est remplacé par ce qui suit :
"Art. 218. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 206 et 206bis suspend le cours de la prescription de l'action en recouvrement des droits, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
"Art. 218. Tout acte d'instruction ou de poursuite visé à l'article 22 du Titre préliminaire du Code de procédure pénale relative aux infractions visées aux articles 206 et 206bis suspend le cours de la prescription de l'action en recouvrement des droits, des intérêts et des amendes fiscales y afférents.
La suspension débute dès que l'action publique est mise en mouvement et se termine par l'abandon des poursuites pénales, l'extinction de l'action publique ou lorsque le jugement ou l'arrêt est coulé en force de chose jugée pour les infractions visées à l'alinéa 1er.".
Art.97. In het hoofdstuk XV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 225quater ingevoegd, luidende :
"Art. 225quater. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
"Art. 225quater. De bepalingen van dit Wetboek doen geen afbreuk aan het recht van de Staat om het herstel van de schade te vorderen die kan bestaan uit de niet-betaling van de rechten, interesten, fiscale geldboeten en bijbehoren door een burgerlijke partijstelling of door een aansprakelijkheidsvordering.".
Art.97. Dans le Chapitre XV, du même Code, il est inséré un article 225quater, rédigé comme suit :
"Art. 225quater. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des droits, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
"Art. 225quater. Les dispositions du présent Code ne font pas obstacle au droit pour l'Etat de demander la réparation du dommage pouvant consister dans le non-paiement des droits, des intérêts, des amendes fiscales et des accessoires, par la constitution de partie civile ou par l'action en responsabilité.".
Afdeling 7. - Wijziging van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
Section 7. - Modification du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus
Art.98. In artikel 2, eerste lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 17 augustus 2013, wordt het woord "442quinquies," ingevoegd tussen het woord "442," en het woord "443bis".
Art.98. Dans l'article 2, alinéa 1er, du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus, modifié en dernier lieu par la loi du 17 août 2013, le mot "442quinquies," est inséré entre le mot "442," et le mot "443bis".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën
CHAPITRE 2. - Modifications de la loi du 21 février 2003 créant un Service des créances alimentaires au sein du SPF Finances
Art.99. In artikel 2 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt :
"1° Dienst voor alimentatievorderingen : de dienst die binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd voor de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, belast is met de taken bedoeld in artikel 3, § 1 en § 2, eerste lid;";
2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
"2° onderhoudsgeld :
a) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is aan de kinderen en dat werd vastgesteld in een uitvoerbare titel;
b) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen echtgenoten of ex-echtgenoten en het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen samenwonenden of ex-samenwonenden en dat werd vastgesteld in een uitvoerbare titel;";
3° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 3° tot 6°, luidende :
"3° bestaansmiddelen : de inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek;
4° ontvanger : de rekenplichtige van de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen;
5° identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid : het identificatienummer van het register toegekend in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
6° rekenplichtige : de rekenplichtige van de administratie van de FOD Financiën die belast is met de ontvangst van het onderhoudsgeld en de betaling van het saldo en de achterstallen.".
1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt :
"1° Dienst voor alimentatievorderingen : de dienst die binnen de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd voor de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, belast is met de taken bedoeld in artikel 3, § 1 en § 2, eerste lid;";
2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
"2° onderhoudsgeld :
a) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is aan de kinderen en dat werd vastgesteld in een uitvoerbare titel;
b) het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen echtgenoten of ex-echtgenoten en het onderhoudsgeld dat verschuldigd is tussen samenwonenden of ex-samenwonenden en dat werd vastgesteld in een uitvoerbare titel;";
3° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 3° tot 6°, luidende :
"3° bestaansmiddelen : de inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek;
4° ontvanger : de rekenplichtige van de administratie van de FOD Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen;
5° identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid : het identificatienummer van het register toegekend in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
6° rekenplichtige : de rekenplichtige van de administratie van de FOD Financiën die belast is met de ontvangst van het onderhoudsgeld en de betaling van het saldo en de achterstallen.".
Art.99. A l'article 2 de la loi du 21 février 2003 créant un Service des créances alimentaires au sein du SPF Finances, les modifications suivantes sont apportées :
1° le 1° est remplacé comme suit :
"1° Service des créances alimentaires : le service qui, au sein de l'administration du Service public fédéral Finances compétente pour la perception et le recouvrement des créances non fiscales, est chargé des tâches visées à l'article 3, § 1er et § 2, alinéa 1er;";
2° le 2° est remplacé comme suit :
"2° pension alimentaire :
a) la pension alimentaire due aux enfants et fixée dans un titre exécutoire;
b) la pension alimentaire due entre époux ou ex-époux et la pension alimentaire due entre cohabitants ou ex-cohabitants et fixée dans un titre exécutoire;";
3° l'article est complété par les 3° à 6°, rédigés comme suit :
"3° ressources : les revenus visés aux articles 1409, 1409bis et 1410 du Code judiciaire;
4° receveur : le comptable de l'administration du SPF Finances en charge de la perception et du recouvrement des créances non fiscales;
5° numéro d'identification de la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale : le numéro d'identification du registre attribué en exécution de l'article 4, § 2, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la Sécurité sociale;
6° comptable : le comptable de l'administration du SPF Finances qui est chargé de la recette de la pension alimentaire et du paiement du solde et des arriérés.".
1° le 1° est remplacé comme suit :
"1° Service des créances alimentaires : le service qui, au sein de l'administration du Service public fédéral Finances compétente pour la perception et le recouvrement des créances non fiscales, est chargé des tâches visées à l'article 3, § 1er et § 2, alinéa 1er;";
2° le 2° est remplacé comme suit :
"2° pension alimentaire :
a) la pension alimentaire due aux enfants et fixée dans un titre exécutoire;
b) la pension alimentaire due entre époux ou ex-époux et la pension alimentaire due entre cohabitants ou ex-cohabitants et fixée dans un titre exécutoire;";
3° l'article est complété par les 3° à 6°, rédigés comme suit :
"3° ressources : les revenus visés aux articles 1409, 1409bis et 1410 du Code judiciaire;
4° receveur : le comptable de l'administration du SPF Finances en charge de la perception et du recouvrement des créances non fiscales;
5° numéro d'identification de la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale : le numéro d'identification du registre attribué en exécution de l'article 4, § 2, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la Sécurité sociale;
6° comptable : le comptable de l'administration du SPF Finances qui est chargé de la recette de la pension alimentaire et du paiement du solde et des arriérés.".
Art.100. In artikel 3 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, worden de woorden "en van de achterstallen" ingevoegd tussen de woorden "onderhoudsgeld" en de woorden "ten laste van";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "2, 1°, a)" vervangen door de woorden "2, 2°, a)";
3° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "2, 1°, b) "vervangen door de woorden "2, 2°, b)".
1° in paragraaf 1, worden de woorden "en van de achterstallen" ingevoegd tussen de woorden "onderhoudsgeld" en de woorden "ten laste van";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "2, 1°, a)" vervangen door de woorden "2, 2°, a)";
3° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "2, 1°, b) "vervangen door de woorden "2, 2°, b)".
Art.100. A l'article 3 de la même loi, remplacé par la loi du 22 décembre 2003, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 1er, les mots "et les arriérés" sont insérés entre les mots "créances alimentaires" et les mots "à charge du";
2° dans le paragraphe 2, alinéa 1er, les mots "2, 1°, a)" sont remplacés par les mots "2, 2°, a)";
3° dans le paragraphe 2, alinéa 3, les mots "2, 1°, b)" sont remplacés par les mots"2, 2°, b)".
1° dans le paragraphe 1er, les mots "et les arriérés" sont insérés entre les mots "créances alimentaires" et les mots "à charge du";
2° dans le paragraphe 2, alinéa 1er, les mots "2, 1°, a)" sont remplacés par les mots "2, 2°, a)";
3° dans le paragraphe 2, alinéa 3, les mots "2, 1°, b)" sont remplacés par les mots"2, 2°, b)".
Art.101. In artikel 4 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "2, 1°, a)" vervangen door de woorden "2, 2°, a)";
2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
" § 1/1. Voor elk meerderjarig kind wordt het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld bedoeld in artikel 2, 2°, a), enkel toegekend voor zover dit kind nog recht geeft op kinderbijslag.".
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "2, 1°, a)" vervangen door de woorden "2, 2°, a)";
2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
" § 1/1. Voor elk meerderjarig kind wordt het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld bedoeld in artikel 2, 2°, a), enkel toegekend voor zover dit kind nog recht geeft op kinderbijslag.".
Art.101. A l'article 4 de la même loi, remplacé par la loi du 22 décembre 2003 et modifié par la loi du 12 mai 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° au paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "2, 1°, a)" sont remplacés par les mots "2, 2°, a)";
2° un paragraphe 1er/1 est inséré, rédigé comme suit :
" § 1er/1. Pour chaque enfant majeur, le droit aux avances sur pension alimentaire mentionné à l'article 2, 2°, a), est attribué pour autant que cet enfant bénéficie encore des allocations familiales.".
1° au paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "2, 1°, a)" sont remplacés par les mots "2, 2°, a)";
2° un paragraphe 1er/1 est inséré, rédigé comme suit :
" § 1er/1. Pour chaque enfant majeur, le droit aux avances sur pension alimentaire mentionné à l'article 2, 2°, a), est attribué pour autant que cet enfant bénéficie encore des allocations familiales.".
Art.102. In artikel 5 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt het woord "dienst" vervangen door het woord "Dienst";
2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
"Deze bijdrage is ten laste van de onderhoudsplichtige en bedraagt 13 % van het bedrag van de te innen of in te vorderen hoofdsommen.".
1° in het eerste lid wordt het woord "dienst" vervangen door het woord "Dienst";
2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
"Deze bijdrage is ten laste van de onderhoudsplichtige en bedraagt 13 % van het bedrag van de te innen of in te vorderen hoofdsommen.".
Art.102. A l'article 5 de la même loi, remplacé par la loi du 22 décembre 2003 et modifié par la loi du 12 mai 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° à l'alinéa 1er, le mot "service" est remplacé par le mot "Service";
2° l'alinéa 2 est remplacé comme suit :
"Cette contribution est à charge du débiteur d'aliments et s'élève à 13 % du montant des sommes à percevoir ou à recouvrer en principal.".
1° à l'alinéa 1er, le mot "service" est remplacé par le mot "Service";
2° l'alinéa 2 est remplacé comme suit :
"Cette contribution est à charge du débiteur d'aliments et s'élève à 13 % du montant des sommes à percevoir ou à recouvrer en principal.".
Art.103. In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "in twee exemplaren" opgeheven;
2° in paragraaf 1, tweede lid, punt 3°, worden de woorden "de onderhoudsuitkering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld, het bedrag van de achterstallen" en worden de woorden "waaraan de onderhoudsplichtige zich geheel of ten dele heeft onttrokken" vervangen door de woorden "van de eventuele uitgevoerde betalingen door de onderhoudsplichtige";
3° in paragraaf 1, tweede lid, punt 4°, worden de woorden "de onderhoudsuitkering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld" en wordt het woord "om" tussen de woorden "en" en "de" opgeheven;
4° in paragraaf 1, tweede lid, punt 5°, worden de woorden "met betrekking tot een ingebrekestelling of andere uitvoeringsmaatregelen" vervangen door de woorden "van tenuitvoerlegging" en in de Franse tekst wordt het woord "prises" vervangen door het woord "entreprise";
5° in paragraaf 1, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het woord "minuut" wordt vervangen door het woord "grosse";
b) de woorden "de gerechtelijke beslissing of van de akte bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, van de uitvoerbare rechtelijke beslissing of van de uitvoerbare schikking" worden vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel";
c) de woorden "de onderhoudsuitkering wordt" worden vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld werd";
d) het woord "gewijzigd," wordt vervangen door "gewijzigd.";
e) de woorden "de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing, evenals de stukken van tenuitvoerlegging." worden vervangen door de woorden "Eveneens worden bij de aanvraag de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld gevoegd en in voorkomend geval de stukken van tenuitvoerlegging.";
6° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord ", dan" opgeheven;
7° in paragraaf 2, eerste lid, 2° worden de woorden "het recht op verhoogde kinderbijslag opent of een uitkering voor gehandicapte kinderen geniet" vervangen door de woorden "recht geeft op verhoogde kinderbijslag of op een uitkering voor gehandicapte kinderen";
8° in paragraaf 2, eerste lid, 3° worden de woorden "de materiële bewijsstukken die aantonen dat het kind recht geeft op kinderbijslag, "ingevoegd tussen de woorden "voor elk meerderjarig kind, "en de woorden "een schoolattest".
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "in twee exemplaren" opgeheven;
2° in paragraaf 1, tweede lid, punt 3°, worden de woorden "de onderhoudsuitkering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld, het bedrag van de achterstallen" en worden de woorden "waaraan de onderhoudsplichtige zich geheel of ten dele heeft onttrokken" vervangen door de woorden "van de eventuele uitgevoerde betalingen door de onderhoudsplichtige";
3° in paragraaf 1, tweede lid, punt 4°, worden de woorden "de onderhoudsuitkering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld" en wordt het woord "om" tussen de woorden "en" en "de" opgeheven;
4° in paragraaf 1, tweede lid, punt 5°, worden de woorden "met betrekking tot een ingebrekestelling of andere uitvoeringsmaatregelen" vervangen door de woorden "van tenuitvoerlegging" en in de Franse tekst wordt het woord "prises" vervangen door het woord "entreprise";
5° in paragraaf 1, derde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het woord "minuut" wordt vervangen door het woord "grosse";
b) de woorden "de gerechtelijke beslissing of van de akte bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, van de uitvoerbare rechtelijke beslissing of van de uitvoerbare schikking" worden vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel";
c) de woorden "de onderhoudsuitkering wordt" worden vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld werd";
d) het woord "gewijzigd," wordt vervangen door "gewijzigd.";
e) de woorden "de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing, evenals de stukken van tenuitvoerlegging." worden vervangen door de woorden "Eveneens worden bij de aanvraag de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld gevoegd en in voorkomend geval de stukken van tenuitvoerlegging.";
6° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord ", dan" opgeheven;
7° in paragraaf 2, eerste lid, 2° worden de woorden "het recht op verhoogde kinderbijslag opent of een uitkering voor gehandicapte kinderen geniet" vervangen door de woorden "recht geeft op verhoogde kinderbijslag of op een uitkering voor gehandicapte kinderen";
8° in paragraaf 2, eerste lid, 3° worden de woorden "de materiële bewijsstukken die aantonen dat het kind recht geeft op kinderbijslag, "ingevoegd tussen de woorden "voor elk meerderjarig kind, "en de woorden "een schoolattest".
Art.103. A l'article 7 de la même loi, remplacé par la loi du 22 décembre 2003 et modifié par la loi du 12 mai 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "en deux exemplaires" sont supprimés;
2° dans le paragraphe 1er, alinéa 2, point 3°, les mots "créance alimentaire" sont remplacés par les mots "pension alimentaire, le montant des arriérés" et les mots "au paiement desquels le débiteur d'aliments s'est soustrait en tout ou en partie" sont remplacés par les mots "des paiements éventuels effectués par le débiteur d'aliments";
3° au paragraphe 1er, alinéa 2, point 4° du texte néerlandais, les mots "de onderhoudsuitkering" sont remplacés par les mots "het onderhoudsgeld" et le mot "om" entre les mots "en" et "de" est supprimé;
4° au paragraphe 1er, alinéa 2, point 5°, les mots "relatives à une mise en demeure ou à d'autres mesures d'exécution" sont remplacés par les mots "relatives à l'exécution" et le mot "prises" est remplacé par le mot "entreprise";
5° au paragraphe 1er, alinéa 3, les modifications suivantes sont apportées :
a) le mot "minute" est remplacé par le mot "grosse";
b) les mots "de la décision judiciaire ou de l'acte visé à l'article 1288, 3° ou 4°, du Code judiciaire, de la décision judiciaire exécutoire ou de l'accord exécutoire" sont remplacés par les mots "du titre exécutoire";
c) les mots "de onderhoudsuitkering wordt" dans le texte néerlandais sont remplacés par les mots "het onderhoudsgeld werd";
d) le mot "alimentaire," est remplacé par "alimentaire.";
e) les mots "les pièces relatives à la signification de la décision judiciaire ainsi que les pièces relatives à l'exécution." sont remplacés par les mots "Sont également jointes à la demande, les pièces relatives à la signification de la décision judiciaire fixant la pension alimentaire et, le cas échéant, les pièces relatives à l'exécution.";
6° au paragraphe 2, alinéa 1er, du texte néerlandais, le mot ", dan" est supprimé;
7° au paragraphe 2, alinéa 1er, point 2°, les mots "ouvrant le droit aux allocations familiales majorées ou bénéficiant d'une allocation pour enfants handicapés" sont remplacés par les mots "bénéficiant d'allocations familiales majorées ou d'une allocation pour enfants handicapés";
8° au paragraphe 2, alinéa 1er, point 3°, les mots "les éléments de preuve matériels attestant que l'enfant bénéficie des allocations familiales, "sont insérés entre les mots "pour chaque enfant majeur, "et les mots "une attestation de scolarité".
1° dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "en deux exemplaires" sont supprimés;
2° dans le paragraphe 1er, alinéa 2, point 3°, les mots "créance alimentaire" sont remplacés par les mots "pension alimentaire, le montant des arriérés" et les mots "au paiement desquels le débiteur d'aliments s'est soustrait en tout ou en partie" sont remplacés par les mots "des paiements éventuels effectués par le débiteur d'aliments";
3° au paragraphe 1er, alinéa 2, point 4° du texte néerlandais, les mots "de onderhoudsuitkering" sont remplacés par les mots "het onderhoudsgeld" et le mot "om" entre les mots "en" et "de" est supprimé;
4° au paragraphe 1er, alinéa 2, point 5°, les mots "relatives à une mise en demeure ou à d'autres mesures d'exécution" sont remplacés par les mots "relatives à l'exécution" et le mot "prises" est remplacé par le mot "entreprise";
5° au paragraphe 1er, alinéa 3, les modifications suivantes sont apportées :
a) le mot "minute" est remplacé par le mot "grosse";
b) les mots "de la décision judiciaire ou de l'acte visé à l'article 1288, 3° ou 4°, du Code judiciaire, de la décision judiciaire exécutoire ou de l'accord exécutoire" sont remplacés par les mots "du titre exécutoire";
c) les mots "de onderhoudsuitkering wordt" dans le texte néerlandais sont remplacés par les mots "het onderhoudsgeld werd";
d) le mot "alimentaire," est remplacé par "alimentaire.";
e) les mots "les pièces relatives à la signification de la décision judiciaire ainsi que les pièces relatives à l'exécution." sont remplacés par les mots "Sont également jointes à la demande, les pièces relatives à la signification de la décision judiciaire fixant la pension alimentaire et, le cas échéant, les pièces relatives à l'exécution.";
6° au paragraphe 2, alinéa 1er, du texte néerlandais, le mot ", dan" est supprimé;
7° au paragraphe 2, alinéa 1er, point 2°, les mots "ouvrant le droit aux allocations familiales majorées ou bénéficiant d'une allocation pour enfants handicapés" sont remplacés par les mots "bénéficiant d'allocations familiales majorées ou d'une allocation pour enfants handicapés";
8° au paragraphe 2, alinéa 1er, point 3°, les mots "les éléments de preuve matériels attestant que l'enfant bénéficie des allocations familiales, "sont insérés entre les mots "pour chaque enfant majeur, "et les mots "une attestation de scolarité".
Art.104. In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "invordering van de alimentatievorderingen" vervangen door de woorden "invordering van het onderhoudsgeld en van de achterstallen";
2° in het tweede lid worden de woorden "de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld" en worden de woorden "van de alimentatievordering" vervangen door de woorden "waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld".
1° in het eerste lid worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "invordering van de alimentatievorderingen" vervangen door de woorden "invordering van het onderhoudsgeld en van de achterstallen";
2° in het tweede lid worden de woorden "de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld" en worden de woorden "van de alimentatievordering" vervangen door de woorden "waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld".
Art.104. A l'article 8 de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans l'alinéa 1er, les mots "par lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "par lettre recommandée" et les mots "recouvrements des créances alimentaires" sont remplacés par les mots "recouvrements de la pension alimentaire et des arriérés";
2° dans l'alinéa 2, les mots "la décision judiciaire ou la convention visée à l'article 1288, 3° ou 4°, du Code judiciaire" sont remplacés par les mots "le titre exécutoire fixant la pension alimentaire" et les mots "de la créance alimentaire" sont remplacés par les mots "fixant la pension alimentaire".
1° dans l'alinéa 1er, les mots "par lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "par lettre recommandée" et les mots "recouvrements des créances alimentaires" sont remplacés par les mots "recouvrements de la pension alimentaire et des arriérés";
2° dans l'alinéa 2, les mots "la décision judiciaire ou la convention visée à l'article 1288, 3° ou 4°, du Code judiciaire" sont remplacés par les mots "le titre exécutoire fixant la pension alimentaire" et les mots "de la créance alimentaire" sont remplacés par les mots "fixant la pension alimentaire".
Art.105. In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2 worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief";
2° in paragraaf 3 worden de woorden ", op straffe van verval" en de woorden "van het aangetekend verzenden" opgeheven en worden de woorden "of wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn" vervangen door de woorden ". De onderhoudsgerechtigde kan eveneens beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de bij § 1 bedoelde termijn wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn".
1° in paragraaf 2 worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief";
2° in paragraaf 3 worden de woorden ", op straffe van verval" en de woorden "van het aangetekend verzenden" opgeheven en worden de woorden "of wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn" vervangen door de woorden ". De onderhoudsgerechtigde kan eveneens beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de eerste dag die volgt op de bij § 1 bedoelde termijn wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn".
Art.105. A l'article 9 de la même loi, modifié par la loi du 22 décembre 2003, les modifications suivantes sont apportées :
1° au paragraphe 2, les mots "par lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "par lettre recommandée";
2° au paragraphe 3, les mots ", à peine de déchéance, "et les mots "de la lettre recommandée" sont supprimés et les mots "ou lorsqu'aucune décision n'a été prise dans le délai visé au § 1er" sont remplacés par les mots ". Le créancier d'aliments peut également former un recours devant le juge des saisies par requête à introduire dans le mois à compter du premier jour qui suit le délai visé au § 1er, lorsqu'aucune décision n'a été prise dans le délai visé au § 1er".
1° au paragraphe 2, les mots "par lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "par lettre recommandée";
2° au paragraphe 3, les mots ", à peine de déchéance, "et les mots "de la lettre recommandée" sont supprimés et les mots "ou lorsqu'aucune décision n'a été prise dans le délai visé au § 1er" sont remplacés par les mots ". Le créancier d'aliments peut également former un recours devant le juge des saisies par requête à introduire dans le mois à compter du premier jour qui suit le délai visé au § 1er, lorsqu'aucune décision n'a été prise dans le délai visé au § 1er".
Art.106. In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld";
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "van de alimentatievordering" vervangen door de woorden "waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld";
3° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de zin "In voorkomend geval geldt deze kennisgeving als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt en doet zij de nalatigheidsintresten lopen." wordt vervangen door de zin "Deze kennisgeving geldt als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt en zij doet in voorkomend geval de nalatigheidsintresten lopen.";
b) de woorden "ter post" worden telkens vervangen door de woorden "bij de aanbieder van de universele postdienst";
c) de woorden "De verjaring wordt" worden vervangen door de woorden "Deze verjaring wordt";
d) de zin "Latere verjaringen worden gestuit bij kennisgeving aan de onderhoudsplichtige bij een aangetekende brief." wordt vervangen door de zin "Onverminderd de stuiting van de verjaring op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244, en volgende van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 2244, § 2, worden latere verjaringen gestuit bij kennisgeving aan de onderhoudsplichtige bij een aangetekende brief.";
4° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt :
" § 4. De onderhoudsplichtige kan binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in § 1, beroep aantekenen bij de beslagrechter.".
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld";
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "van de alimentatievordering" vervangen door de woorden "waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld";
3° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de zin "In voorkomend geval geldt deze kennisgeving als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt en doet zij de nalatigheidsintresten lopen." wordt vervangen door de zin "Deze kennisgeving geldt als ingebrekestelling voor de sommen die ze aanduidt en zij doet in voorkomend geval de nalatigheidsintresten lopen.";
b) de woorden "ter post" worden telkens vervangen door de woorden "bij de aanbieder van de universele postdienst";
c) de woorden "De verjaring wordt" worden vervangen door de woorden "Deze verjaring wordt";
d) de zin "Latere verjaringen worden gestuit bij kennisgeving aan de onderhoudsplichtige bij een aangetekende brief." wordt vervangen door de zin "Onverminderd de stuiting van de verjaring op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244, en volgende van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 2244, § 2, worden latere verjaringen gestuit bij kennisgeving aan de onderhoudsplichtige bij een aangetekende brief.";
4° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt :
" § 4. De onderhoudsplichtige kan binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in § 1, beroep aantekenen bij de beslagrechter.".
Art.106. A l'article 10 de la même loi, modifié par la loi du 12 mai 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° au paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "une lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "une lettre recommandée" et les mots "créance alimentaire" sont remplacés par les mots "pension alimentaire";
2° au paragraphe 1er, alinéa 2, les mots "de la créance alimentaire" sont remplacés par les mots "fixant la pension alimentaire";
3° dans le paragraphe 2 les modifications suivantes sont apportées :
a) la phrase "Le cas échéant, cette notification vaut mise en demeure pour les sommes qu'elle désigne et fait courir les intérêts de retard" est remplacée par la phrase "Cette notification vaut mise en demeure pour les sommes qu'elle désigne et fait courir, le cas échéant, les intérêts de retard";
b) les mots "à la poste" sont chaque fois remplacés par les mots "auprès du prestataire de service postal universel";
c) les mots "la prescription sera" sont remplacés par les mots "cette prescription sera";
d) la phrase "L'interruption des prescriptions ultérieures interviendra lors de la notification au débiteur d'aliments par lettre recommandée." est remplacée par la phrase "Sans préjudice de l'interruption de la prescription de la manière et aux conditions stipulées aux articles 2244 et suivants du Code Civil, à l'exclusion de l'article 2244, § 2, l'interruption des prescriptions ultérieures interviendra lors de la notification au débiteur d'aliments par lettre recommandée.";
4° le paragraphe 4 est remplacé comme suit :
" § 4. Le débiteur d'aliments peut former un recours devant le juge des saisies dans le mois à compter de la notification visée au § 1er.".
1° au paragraphe 1er, alinéa 1er, les mots "une lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "une lettre recommandée" et les mots "créance alimentaire" sont remplacés par les mots "pension alimentaire";
2° au paragraphe 1er, alinéa 2, les mots "de la créance alimentaire" sont remplacés par les mots "fixant la pension alimentaire";
3° dans le paragraphe 2 les modifications suivantes sont apportées :
a) la phrase "Le cas échéant, cette notification vaut mise en demeure pour les sommes qu'elle désigne et fait courir les intérêts de retard" est remplacée par la phrase "Cette notification vaut mise en demeure pour les sommes qu'elle désigne et fait courir, le cas échéant, les intérêts de retard";
b) les mots "à la poste" sont chaque fois remplacés par les mots "auprès du prestataire de service postal universel";
c) les mots "la prescription sera" sont remplacés par les mots "cette prescription sera";
d) la phrase "L'interruption des prescriptions ultérieures interviendra lors de la notification au débiteur d'aliments par lettre recommandée." est remplacée par la phrase "Sans préjudice de l'interruption de la prescription de la manière et aux conditions stipulées aux articles 2244 et suivants du Code Civil, à l'exclusion de l'article 2244, § 2, l'interruption des prescriptions ultérieures interviendra lors de la notification au débiteur d'aliments par lettre recommandée.";
4° le paragraphe 4 est remplacé comme suit :
" § 4. Le débiteur d'aliments peut former un recours devant le juge des saisies dans le mois à compter de la notification visée au § 1er.".
Art.107. In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een artikel 10/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 10/1. Ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten, van het onderhoudsgeld of op de inning en de invordering van deze sommen, moet door de meest gerede partij of door een derde worden gemeld aan de Dienst voor alimentatievorderingen.".
"Art. 10/1. Ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten, van het onderhoudsgeld of op de inning en de invordering van deze sommen, moet door de meest gerede partij of door een derde worden gemeld aan de Dienst voor alimentatievorderingen.".
Art.107. Dans le chapitre III de la même loi, il est inséré un article 10/1 rédigé comme suit :
"Art. 10/1. Toute nouvelle donnée pouvant avoir une influence sur le montant des avances, de la pension alimentaire ou sur la perception et le recouvrement de ces sommes doit être communiquée au Service des créances alimentaires par la partie la plus diligente ou par un tiers.".
"Art. 10/1. Toute nouvelle donnée pouvant avoir une influence sur le montant des avances, de la pension alimentaire ou sur la perception et le recouvrement de ces sommes doit être communiquée au Service des créances alimentaires par la partie la plus diligente ou par un tiers.".
Art.108. In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een artikel 10/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 10/2. § 1. Het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld wordt toegekend voor een periode van zes maanden.
§ 2. De periode van zes maanden bedoeld in paragraaf 1, kan worden verlengd met een nieuwe periode van zes maanden voor zover de onderhoudsgerechtigde nog voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 4, § 1 en § 1/1.
§ 3. Voor het verstrijken van deze periode van zes maanden vraagt de Dienst voor alimentatievorderingen aan de onderhoudsgerechtigde om de nodige materiële bewijsstukken bedoeld in artikel 7 § 2 in te dienen. De onderhoudsgerechtigde moet deze materiële bewijsstukken binnen een termijn van dertig dagen vanaf dit verzoek bij de Dienst indienen.
§ 4. De Dienst voor alimentatievorderingen geeft kennis van zijn beslissing over de al dan niet verlenging van de voorschotten aan de onderhoudsgerechtigde.
§ 5. Indien de onderhoudsgerechtigde niet binnen de termijn voorzien in paragraaf 3, de nodige bewijsstukken bezorgt aan de Dienst, kan het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld geschorst worden.
De Dienst voor alimentatievorderingen geeft kennis van zijn beslissing over de schorsing van het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld aan de onderhoudsgerechtigde.
De schorsing neemt een einde wanneer de onderhoudsgerechtigde de nodige materiële bewijsstukken bij de Dienst voor alimentatievorderingen indient.
§ 6. De onderhoudsgerechtigde kan beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van de kennisgevingen bedoeld in dit artikel.".
"Art. 10/2. § 1. Het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld wordt toegekend voor een periode van zes maanden.
§ 2. De periode van zes maanden bedoeld in paragraaf 1, kan worden verlengd met een nieuwe periode van zes maanden voor zover de onderhoudsgerechtigde nog voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikel 4, § 1 en § 1/1.
§ 3. Voor het verstrijken van deze periode van zes maanden vraagt de Dienst voor alimentatievorderingen aan de onderhoudsgerechtigde om de nodige materiële bewijsstukken bedoeld in artikel 7 § 2 in te dienen. De onderhoudsgerechtigde moet deze materiële bewijsstukken binnen een termijn van dertig dagen vanaf dit verzoek bij de Dienst indienen.
§ 4. De Dienst voor alimentatievorderingen geeft kennis van zijn beslissing over de al dan niet verlenging van de voorschotten aan de onderhoudsgerechtigde.
§ 5. Indien de onderhoudsgerechtigde niet binnen de termijn voorzien in paragraaf 3, de nodige bewijsstukken bezorgt aan de Dienst, kan het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld geschorst worden.
De Dienst voor alimentatievorderingen geeft kennis van zijn beslissing over de schorsing van het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld aan de onderhoudsgerechtigde.
De schorsing neemt een einde wanneer de onderhoudsgerechtigde de nodige materiële bewijsstukken bij de Dienst voor alimentatievorderingen indient.
§ 6. De onderhoudsgerechtigde kan beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de datum van de kennisgevingen bedoeld in dit artikel.".
Art.108. Dans le chapitre III de la même loi, il est inséré un article 10/2 rédigé comme suit :
"Art. 10/2. § 1er. Le droit aux avances sur pension alimentaire est attribué pour une période de six mois.
§ 2. La période de six mois visée au paragraphe 1er peut être prolongée d'une période supplémentaire de six mois pour autant que le créancier d'aliments réponde encore aux conditions prévues à l'article 4, § 1er et § 1er/1.
§ 3. Avant l'expiration de cette période de six mois, le Service des créances alimentaires demande au créancier d'aliments de présenter les éléments de preuve matériels nécessaires visés à l'article 7, § 2. Le créancier d'aliments doit présenter ces éléments de preuve matériels dans un délai de trente jours à compter de cette demande auprès du Service.
§ 4. Le Service des créances alimentaires informe le créancier d'aliments de sa décision de prolonger ou non les avances.
§ 5. Si le créancier d'aliments ne fournit pas les éléments de preuve nécessaires au Service dans le délai prévu au paragraphe 3, le droit aux avances sur pension alimentaire peut être suspendu.
Le Service des créances alimentaires informe le créancier d'aliments de sa décision de suspendre le droit aux avances sur pension alimentaire.
La suspension prend fin lorsque le créancier d'aliments apporte les éléments de preuve matériels nécessaires au Service des créances alimentaires.
§ 6. Le créancier d'aliments peut former un recours devant le juge des saisies par requête à introduire dans le mois à compter de la date des notifications visées au présent article.".
"Art. 10/2. § 1er. Le droit aux avances sur pension alimentaire est attribué pour une période de six mois.
§ 2. La période de six mois visée au paragraphe 1er peut être prolongée d'une période supplémentaire de six mois pour autant que le créancier d'aliments réponde encore aux conditions prévues à l'article 4, § 1er et § 1er/1.
§ 3. Avant l'expiration de cette période de six mois, le Service des créances alimentaires demande au créancier d'aliments de présenter les éléments de preuve matériels nécessaires visés à l'article 7, § 2. Le créancier d'aliments doit présenter ces éléments de preuve matériels dans un délai de trente jours à compter de cette demande auprès du Service.
§ 4. Le Service des créances alimentaires informe le créancier d'aliments de sa décision de prolonger ou non les avances.
§ 5. Si le créancier d'aliments ne fournit pas les éléments de preuve nécessaires au Service dans le délai prévu au paragraphe 3, le droit aux avances sur pension alimentaire peut être suspendu.
Le Service des créances alimentaires informe le créancier d'aliments de sa décision de suspendre le droit aux avances sur pension alimentaire.
La suspension prend fin lorsque le créancier d'aliments apporte les éléments de preuve matériels nécessaires au Service des créances alimentaires.
§ 6. Le créancier d'aliments peut former un recours devant le juge des saisies par requête à introduire dans le mois à compter de la date des notifications visées au présent article.".
Art.109. In artikel 11 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Indien de onderhoudsgerechtigde nadien een volgende aanvraag indient, verleent de Dienst voor alimentatievorderingen enkel nog tegemoetkoming voor de inning of invordering van de niet betaalde vervallen termijnen, ontstaan na de datum van beëindiging van de tegemoetkoming bij toepassing van het eerste lid.";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "vorm van" opgeheven;
3° in paragraaf 2, wordt het tweede lid vervangen als volgt :
"De Dienst voor alimentatievorderingen vordert niettemin de op die datum bestaande achterstallen en de tussen de datum van de aanvraag en de datum van de beëindiging van deze tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, niet betaalde vervallen termijnen verder in.";
4° in paragraaf 3 worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief.";
5° paragraaf 4 wordt opgeheven.
1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Indien de onderhoudsgerechtigde nadien een volgende aanvraag indient, verleent de Dienst voor alimentatievorderingen enkel nog tegemoetkoming voor de inning of invordering van de niet betaalde vervallen termijnen, ontstaan na de datum van beëindiging van de tegemoetkoming bij toepassing van het eerste lid.";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "vorm van" opgeheven;
3° in paragraaf 2, wordt het tweede lid vervangen als volgt :
"De Dienst voor alimentatievorderingen vordert niettemin de op die datum bestaande achterstallen en de tussen de datum van de aanvraag en de datum van de beëindiging van deze tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, niet betaalde vervallen termijnen verder in.";
4° in paragraaf 3 worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief.";
5° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art.109. A l'article 11 de la même loi, remplacé par la loi du 22 décembre 2003, les modifications suivantes sont apportées :
1° le paragraphe 1er est complété par un alinéa rédigé comme suit :
"Si, ultérieurement, le créancier d'aliments introduit une nouvelle demande, le Service des créances alimentaires n'accordera encore son intervention que pour la perception ou le recouvrement des termes impayés échus après la date de fin de son intervention en application de l'alinéa 1er.";
3262° au paragraphe 2, alinéa 1er, du texte néerlandais, les mots "vorm van" sont abrogés;
3° dans le paragraphe 2, l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
"Le Service des créances alimentaires recouvre néanmoins les termes échus et impayés à cette date et ceux échus entre la date de la demande et la date de la fin de cette intervention, visée dans le premier alinéa.";
4° dans le paragraphe 3 du texte néerlandais, les mots "bij een ter post aangetekende brief" sont remplacés par les mots "bij aangetekende brief";
5° le paragraphe 4 est abrogé.
1° le paragraphe 1er est complété par un alinéa rédigé comme suit :
"Si, ultérieurement, le créancier d'aliments introduit une nouvelle demande, le Service des créances alimentaires n'accordera encore son intervention que pour la perception ou le recouvrement des termes impayés échus après la date de fin de son intervention en application de l'alinéa 1er.";
3262° au paragraphe 2, alinéa 1er, du texte néerlandais, les mots "vorm van" sont abrogés;
3° dans le paragraphe 2, l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
"Le Service des créances alimentaires recouvre néanmoins les termes échus et impayés à cette date et ceux échus entre la date de la demande et la date de la fin de cette intervention, visée dans le premier alinéa.";
4° dans le paragraphe 3 du texte néerlandais, les mots "bij een ter post aangetekende brief" sont remplacés par les mots "bij aangetekende brief";
5° le paragraphe 4 est abrogé.
Art.110. In dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk IV vervangen als volgt :
"HOOFDSTUK IV. - De inning en de invordering.".
"HOOFDSTUK IV. - De inning en de invordering.".
Art.110. Dans la même loi, l'intitulé du chapitre IV est remplacé par ce qui suit :
"CHAPITRE IV. - La perception et le recouvrement.".
"CHAPITRE IV. - La perception et le recouvrement.".
Art.111. In artikel 12 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld en de achterstallen";
2° in paragraaf 2 worden de woorden "zijn alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld en de achterstallen".
1° in paragraaf 1 worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld en de achterstallen";
2° in paragraaf 2 worden de woorden "zijn alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld en de achterstallen".
Art.111. A l'article 12 de la même loi, remplacé par la loi du 22 décembre 2003, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 1er, les mots "de la créance alimentaire" sont remplacés par les mots "de la pension alimentaire et des arriérés";
2° dans le paragraphe 2, les mots "de sa créance alimentaire" sont remplacés par les mots "de la pension alimentaire et des arriérés".
1° dans le paragraphe 1er, les mots "de la créance alimentaire" sont remplacés par les mots "de la pension alimentaire et des arriérés";
2° dans le paragraphe 2, les mots "de sa créance alimentaire" sont remplacés par les mots "de la pension alimentaire et des arriérés".
Art.112. In artikel 13 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" vervangen door het woord "ontvanger";
2° in het tweede lid worden de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" telkens vervangen door het woord "ontvanger";
3° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst door deze kennisgeving.".
1° in het eerste lid worden de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" vervangen door het woord "ontvanger";
2° in het tweede lid worden de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" telkens vervangen door het woord "ontvanger";
3° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin : "De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst door deze kennisgeving.".
Art.112. A l'article 13 de la même loi, remplacé par la loi du 1er juillet 2016, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans l'alinéa 1er, les mots "Service des créances alimentaires" sont remplacés par le mot "receveur";
2° dans l'alinéa 2, les mots "Service des créances alimentaires" sont chaque fois remplacés par le mot "receveur";
3° l'alinéa 3 est complété par la phrase suivante : "La prescription est interrompue par cette notification au moment de son dépôt auprès du prestataire de service postal universel.".
1° dans l'alinéa 1er, les mots "Service des créances alimentaires" sont remplacés par le mot "receveur";
2° dans l'alinéa 2, les mots "Service des créances alimentaires" sont chaque fois remplacés par le mot "receveur";
3° l'alinéa 3 est complété par la phrase suivante : "La prescription est interrompue par cette notification au moment de son dépôt auprès du prestataire de service postal universel.".
Art.113. Artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt vervangen als volgt :
"Art. 14. De onderhoudsplichtige of de medeschuldenaar kan de tenuitvoerlegging van het in artikel 13 vermelde dwangbevel slechts stuiten door een vordering in rechte in te stellen bij de beslagrechter.".
"Art. 14. De onderhoudsplichtige of de medeschuldenaar kan de tenuitvoerlegging van het in artikel 13 vermelde dwangbevel slechts stuiten door een vordering in rechte in te stellen bij de beslagrechter.".
Art.113. L'article 14 de la même loi, modifié par la loi du 1er juillet 2016, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 14. Le débiteur d'aliments ou le codébiteur ne peut interrompre l'exécution de la contrainte visée à l'article 13 qu'en intentant une action en justice auprès du juge des saisies.".
"Art. 14. Le débiteur d'aliments ou le codébiteur ne peut interrompre l'exécution de la contrainte visée à l'article 13 qu'en intentant une action en justice auprès du juge des saisies.".
Art.114. In artikel 15, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 juli 2005, worden de woorden "bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij aangetekende brief" en worden de woorden "de gerechtelijke beslissingen of de in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde overeenkomst" vervangen door de woorden "de uitvoerbare titel waarin het onderhoudsgeld werd vastgesteld".
Art.114. A l'article 15, alinéa 1er, de la même loi, modifié par la loi du 11 juillet 2005, les mots "par lettre recommandée à la poste" sont remplacés par les mots "par lettre recommandée" et les mots "les décisions judiciaires ou la convention visée à l'article 1288, 3° ou 4°, du Code judiciaire" sont remplacés par les mots "le titre exécutoire fixant la pension alimentaire".
Art.115. Artikel 17 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :
"Art. 17. De ontvanger kan de volledige of de gedeeltelijke terugbetaling van elke ten onrechte uitbetaalde som vorderen van de onderhoudsgerechtigde.
Het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, is van toepassing wanneer de onderhoudsgerechtigde de Dienst niet in kennis heeft gesteld van ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten of het bedrag van het onderhoudsgeld en van de achterstallen en waarvan hij kennis had, wanneer hij wetens en willens een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd of wanneer komt vast te staan dat het onderhoudsgeld op basis van bedrieglijke handelingen of verklaringen werd bepaald.".
"Art. 17. De ontvanger kan de volledige of de gedeeltelijke terugbetaling van elke ten onrechte uitbetaalde som vorderen van de onderhoudsgerechtigde.
Het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, is van toepassing wanneer de onderhoudsgerechtigde de Dienst niet in kennis heeft gesteld van ieder nieuw gegeven dat van invloed kan zijn op het bedrag van de voorschotten of het bedrag van het onderhoudsgeld en van de achterstallen en waarvan hij kennis had, wanneer hij wetens en willens een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd of wanneer komt vast te staan dat het onderhoudsgeld op basis van bedrieglijke handelingen of verklaringen werd bepaald.".
Art.115. L'article 17 de la même loi, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 17. Le receveur peut réclamer le remboursement total ou partiel de toute somme payée indûment au créancier d'aliments.
L'arrêté royal du 31 mai 1933 concernant les déclarations à faire en matière de subventions, indemnités et allocations est applicable lorsque le créancier d'aliments n'a pas communiqué au Service toute donnée nouvelle susceptible d'avoir un impact sur le montant des avances ou le montant de la pension alimentaire et des arriérés et dont il avait connaissance, lorsqu'il a fait délibérément une déclaration inexacte ou incomplète, ou lorsqu'il est établi que le montant de la pension alimentaire a été déterminé sur la base d'actes ou de déclarations frauduleux.".
"Art. 17. Le receveur peut réclamer le remboursement total ou partiel de toute somme payée indûment au créancier d'aliments.
L'arrêté royal du 31 mai 1933 concernant les déclarations à faire en matière de subventions, indemnités et allocations est applicable lorsque le créancier d'aliments n'a pas communiqué au Service toute donnée nouvelle susceptible d'avoir un impact sur le montant des avances ou le montant de la pension alimentaire et des arriérés et dont il avait connaissance, lorsqu'il a fait délibérément une déclaration inexacte ou incomplète, ou lorsqu'il est établi que le montant de la pension alimentaire a été déterminé sur la base d'actes ou de déclarations frauduleux.".
Art.116. In artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 mei 2014 en van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" worden telkens vervangen door het woord "ontvanger";
2° in het eerste lid worden de woorden "door middel van een dwangbevel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, tweede tot vierde lid" vervangen door de woorden "overeenkomstig de bepalingen van de domaniale wet van 22 december 1949".
1° de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen" worden telkens vervangen door het woord "ontvanger";
2° in het eerste lid worden de woorden "door middel van een dwangbevel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, tweede tot vierde lid" vervangen door de woorden "overeenkomstig de bepalingen van de domaniale wet van 22 december 1949".
Art.116. A l'article 18 de la même loi, modifié par les lois du 12 mai 2014 et du 1er juillet 2016, les modifications suivantes sont apportées :
1° les mots "Service des créances alimentaires" sont chaque fois remplacés par le mot "receveur";
2° les mots "au moyen d'une contrainte, conformément à l'article 13, alinéas 2 à 4" sont remplacés par les mots "conformément aux dispositions de la loi domaniale du 22 décembre 1949".
1° les mots "Service des créances alimentaires" sont chaque fois remplacés par le mot "receveur";
2° les mots "au moyen d'une contrainte, conformément à l'article 13, alinéas 2 à 4" sont remplacés par les mots "conformément aux dispositions de la loi domaniale du 22 décembre 1949".
Art.117. Artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 juli 2016, wordt vervangen als volgt :
"Art. 19. De Dienst voor alimentatievorderingen betaalt aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar de sommen terug die hij onverschuldigd heeft betaald evenals de kosten die daarmee gepaard zijn gegaan.
Deze terugbetaling geschiedt naargelang de sommen die werkelijk van de onderhoudsgerechtigde worden teruggevorderd.".
"Art. 19. De Dienst voor alimentatievorderingen betaalt aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar de sommen terug die hij onverschuldigd heeft betaald evenals de kosten die daarmee gepaard zijn gegaan.
Deze terugbetaling geschiedt naargelang de sommen die werkelijk van de onderhoudsgerechtigde worden teruggevorderd.".
Art.117. L'article 19 de la même loi, modifié par la loi du 1er juillet 2016, est remplacé comme suit :
"Art. 19. Le Service des créances alimentaires restitue au débiteur d'aliments ou au codébiteur les sommes qu'il a payées indûment ainsi que les frais y afférents.
Cette restitution s'effectue en fonction des sommes réellement récupérées auprès du créancier d'aliments.".
"Art. 19. Le Service des créances alimentaires restitue au débiteur d'aliments ou au codébiteur les sommes qu'il a payées indûment ainsi que les frais y afférents.
Cette restitution s'effectue en fonction des sommes réellement récupérées auprès du créancier d'aliments.".
Art.118. In hoofdstuk IV van dezelfde wet, wordt na artikel 19, het opschrift van een afdeling II/1 ingevoegd, luidende :
"Afdeling II/1. Bepalingen met betrekking tot de inning en de invordering.".
"Afdeling II/1. Bepalingen met betrekking tot de inning en de invordering.".
Art.118. Au chapitre IV de la même loi, après l'article 19, il est inséré l'intitulé d'une section II/1, rédigée comme suit :
"Section II/1. Dispositions relatives à la perception et au recouvrement.".
"Section II/1. Dispositions relatives à la perception et au recouvrement.".
Art.119. In hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 118, wordt artikel 20 vervangen als volgt :
"Art. 20. § 1. Na kennisgeving of betekening van het in artikel 13 bedoelde dwangbevel kan de ontvanger, bij aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het bedrag van de schuldvordering, geheel of gedeeltelijk, dat door de onderhoudsplichtige verschuldigd is of tot betaling van hetgeen waartoe de medeschuldenaar gehouden is.
Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.
§ 2. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van het akkoord dat hiervoor tussen de derde-beslagene en de bevoegde diensten van de FOD Financiën wordt gesloten, kan de ontvanger het in paragraaf 1 bedoelde derdenbeslag leggen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden.
Dit akkoord blijft van toepassing zolang de derde-beslagene het niet uitdrukkelijk bij aangetekende brief heeft opgezegd. De opzegging gaat in vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de ontvangst van de kennisgeving ervan door de bevoegde dienst van de FOD Financiën.
In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid, heeft het beslag onder derden uitwerking vanaf de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene.
Wanneer eenzelfde beslag onder derden achtereenvolgens wordt gelegd volgens de procedures die respectievelijk in het eerste lid en paragraaf 1, eerste lid, zijn beoogd, zal het beslag gelegd overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, slechts primeren indien de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid, de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene zoals bepaald in het derde lid, voorafgaat.
De informatie opgenomen in deze paragraaf en in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving van het beslag, is dezelfde, ongeacht of ze wordt meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door een aangetekende brief.
In geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden de oorsprong en de integriteit van de inhoud van de kennisgeving van het beslag verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken.
Opdat de kennisgeving van het beslag op geldige wijze als beslag onder derden zou gelden, wordt een digitaal certificaat gebruikt.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee het digitaal certificaat wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures laten toe dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending kan worden vastgesteld.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen onderhoudsplichtige of de beslagen medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
§ 3. Het beslag onder derden wordt eveneens bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar aangezegd. Indien de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar geen gekende woonplaats heeft, geschiedt de aanzegging van het beslag bij aangetekende brief aan de procureur des Konings te Brussel.
De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar kan tegen het beslag onder derden bij aangetekende brief verzet aantekenen bij de ontvanger binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag. De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar licht binnen dezelfde termijn bij aangetekende brief de derde-beslagene in.
§ 4. Het in de paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden, door de ontvanger, van een bericht van beslag zoals bepaald in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 5. Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 3, zijn op dit beslag onder derden de bepalingen toepasselijk van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat :
1° de derde-beslagene zijn verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag eveneens door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden aan de ontvanger kan doen indien het beslag onder derden volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, werd gelegd. In dit geval is de datum van de verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag de datum van ontvangstmelding die door de bevoegde dienst van de FOD Financiën wordt verzonden;
2° de derde-beslagene is ertoe gehouden, op overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, afgifte te doen overeenkomstig artikel 1543 van het Gerechtelijk Wetboek. Indien het beslag onder derden, volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, wordt gelegd, wordt de overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag geacht vervuld te zijn door de mededeling aan de derde-beslagene, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, van de datum van neerlegging bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag;
3° de afgifte van het bedrag van het beslag geschiedt in handen van de ontvanger.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen onderhouds-plichtige of medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
§ 6. De kosten voor de aangetekende brieven bedoeld in de paragrafen 1, 3 en 5 zijn ten laste van de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar.
§ 7. De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar wordt op de hoogte gebracht van de bestemming van de betalingen en van het saldo na de betalingen.
§ 8. Het uitvoerend beslag onder derden geschiedt door middel van een deurwaardersexploot op de wijze bepaald in de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer blijkt :
1° dat de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar zich verzet tegen het beslag onder derden bedoeld in paragrafen 1 en 2;
2° dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar betwist;
3° dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden gedaan door andere schuldeisers voor het in paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden;
4° dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt.
In deze gevallen blijft het door de ontvanger overeenkomstig paragrafen 1 en 2, gelegde beslag onder derden zijn bewarend effect behouden wanneer een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot wordt gelegd als bepaald bij artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na :
1° ofwel de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van het verzet van de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar als bepaald bij paragraaf 3, tweede lid, of van de verklaring als bedoeld in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° ofwel de ontvangstmelding van deze verklaring wanneer zij werd verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden als bepaald in paragraaf 5, eerste lid, 1°. ".
"Art. 20. § 1. Na kennisgeving of betekening van het in artikel 13 bedoelde dwangbevel kan de ontvanger, bij aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het bedrag van de schuldvordering, geheel of gedeeltelijk, dat door de onderhoudsplichtige verschuldigd is of tot betaling van hetgeen waartoe de medeschuldenaar gehouden is.
Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.
§ 2. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van het akkoord dat hiervoor tussen de derde-beslagene en de bevoegde diensten van de FOD Financiën wordt gesloten, kan de ontvanger het in paragraaf 1 bedoelde derdenbeslag leggen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden.
Dit akkoord blijft van toepassing zolang de derde-beslagene het niet uitdrukkelijk bij aangetekende brief heeft opgezegd. De opzegging gaat in vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de ontvangst van de kennisgeving ervan door de bevoegde dienst van de FOD Financiën.
In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid, heeft het beslag onder derden uitwerking vanaf de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene.
Wanneer eenzelfde beslag onder derden achtereenvolgens wordt gelegd volgens de procedures die respectievelijk in het eerste lid en paragraaf 1, eerste lid, zijn beoogd, zal het beslag gelegd overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, slechts primeren indien de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde zoals bepaald in paragraaf 1, tweede lid, de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene zoals bepaald in het derde lid, voorafgaat.
De informatie opgenomen in deze paragraaf en in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving van het beslag, is dezelfde, ongeacht of ze wordt meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door een aangetekende brief.
In geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden de oorsprong en de integriteit van de inhoud van de kennisgeving van het beslag verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken.
Opdat de kennisgeving van het beslag op geldige wijze als beslag onder derden zou gelden, wordt een digitaal certificaat gebruikt.
Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee het digitaal certificaat wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures laten toe dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending kan worden vastgesteld.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen onderhoudsplichtige of de beslagen medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
§ 3. Het beslag onder derden wordt eveneens bij aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar aangezegd. Indien de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar geen gekende woonplaats heeft, geschiedt de aanzegging van het beslag bij aangetekende brief aan de procureur des Konings te Brussel.
De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar kan tegen het beslag onder derden bij aangetekende brief verzet aantekenen bij de ontvanger binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag. De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar licht binnen dezelfde termijn bij aangetekende brief de derde-beslagene in.
§ 4. Het in de paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden, door de ontvanger, van een bericht van beslag zoals bepaald in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek.
§ 5. Onder voorbehoud van het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 3, zijn op dit beslag onder derden de bepalingen toepasselijk van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat :
1° de derde-beslagene zijn verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag eveneens door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden aan de ontvanger kan doen indien het beslag onder derden volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, werd gelegd. In dit geval is de datum van de verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag de datum van ontvangstmelding die door de bevoegde dienst van de FOD Financiën wordt verzonden;
2° de derde-beslagene is ertoe gehouden, op overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, afgifte te doen overeenkomstig artikel 1543 van het Gerechtelijk Wetboek. Indien het beslag onder derden, volgens de procedure voorzien in paragraaf 2, eerste lid, wordt gelegd, wordt de overlegging van een afschrift van de aanzegging van het beslag geacht vervuld te zijn door de mededeling aan de derde-beslagene, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, van de datum van neerlegging bij de aanbieder van de universele postdienst van de aanzegging van het beslag;
3° de afgifte van het bedrag van het beslag geschiedt in handen van de ontvanger.
Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen onderhouds-plichtige of medeschuldenaar geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.
§ 6. De kosten voor de aangetekende brieven bedoeld in de paragrafen 1, 3 en 5 zijn ten laste van de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar.
§ 7. De onderhoudsplichtige of medeschuldenaar wordt op de hoogte gebracht van de bestemming van de betalingen en van het saldo na de betalingen.
§ 8. Het uitvoerend beslag onder derden geschiedt door middel van een deurwaardersexploot op de wijze bepaald in de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer blijkt :
1° dat de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar zich verzet tegen het beslag onder derden bedoeld in paragrafen 1 en 2;
2° dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar betwist;
3° dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden gedaan door andere schuldeisers voor het in paragrafen 1 en 2 bedoelde beslag onder derden;
4° dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt.
In deze gevallen blijft het door de ontvanger overeenkomstig paragrafen 1 en 2, gelegde beslag onder derden zijn bewarend effect behouden wanneer een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot wordt gelegd als bepaald bij artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na :
1° ofwel de afgifte bij de aanbieder van de universele postdienst van het verzet van de onderhoudsplichtige of medeschuldenaar als bepaald bij paragraaf 3, tweede lid, of van de verklaring als bedoeld in artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° ofwel de ontvangstmelding van deze verklaring wanneer zij werd verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden als bepaald in paragraaf 5, eerste lid, 1°. ".
Art.119. Dans le chapitre IV, section II/1, de la même loi, insérée par l'article 118, l'article 20 est remplacé par ce qui suit :
"Art. 20. § 1er. Après notification ou signification de la contrainte visée à l'article 13, le receveur peut faire procéder, par lettre recommandée, à la saisie-arrêt-exécution sur les sommes et effets dus ou appartenant au débiteur d'aliments ou au codébiteur, à concurrence de tout ou partie du montant de la créance dû par le débiteur d'aliments ou au paiement duquel le codébiteur est tenu.
Cette saisie sort ses effets à compter de la remise de la pièce au destinataire.
§ 2. A partir de la date d'effet de l'accord conclu à cette fin entre le tiers saisi et les services compétents du SPF Finances, le receveur peut effectuer la saisie-arrêt visée au paragraphe 1er au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique.
Cet accord reste d'application tant que le tiers saisi ne l'a pas expressément dénoncé par lettre recommandée. La dénonciation prend effet à partir du premier jour du troisième mois qui suit la réception de sa notification par le service compétent du SPF Finances.
Dans les cas où il est fait usage de la faculté prévue à l'alinéa 1er, la saisie-arrêt sort ses effets à compter de la date de l'accusé de réception de la saisie communiqué par le tiers saisi.
Lorsqu'une même saisie-arrêt est adressée successivement selon les procédures prévues respectivement à l'alinéa 1er et au paragraphe 1er, alinéa 1er, la saisie adressée conformément au paragraphe 1er, alinéa 1er, ne prévaut que lorsque la date de remise de la pièce au destinataire visée au paragraphe 1er, alinéa 2, est antérieure à la date de l'accusé de réception communiqué par le tiers saisi visée à l'alinéa 3.
Les informations reprises dans la notification de saisie visée dans ce paragraphe et au paragraphe 1er sont les mêmes qu'elles soient communiquées au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique ou par lettre recommandée.
En cas d'envoi au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique, l'origine et l'intégrité du contenu de la notification de saisie sont assurées au moyen de techniques de protection adaptées.
Pour que la notification de saisie soit valable comme saisie-arrêt, un certificat électronique est utilisé.
Quelle que soit la technique appliquée, il est garanti que seules les personnes habilitées ont accès aux moyens de création du certificat électronique.
Les procédures mises en oeuvre permettent à la personne physique responsable de l'envoi d'être identifiée, ainsi que d'identifier le moment de l'envoi.
Dans le seul but d'exécuter les dispositions visées dans ce paragraphe, le débiteur d'aliments saisi ou le codébiteur saisi est identifié soit par le numéro d'identification du Registre national ou, à défaut, le numéro d'identification de la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale.
§ 3. La saisie-arrêt est également dénoncée au débiteur d'aliments ou au codébiteur par lettre recommandée. Lorsque le débiteur d'aliments ou le codébiteur n'a pas de domicile connu, la dénonciation de la saisie est faite par lettre recommandée au procureur du Roi à Bruxelles.
Le débiteur d'aliments ou le codébiteur peut faire opposition à la saisie-arrêt par lettre recommandée adressée au receveur dans les quinze jours du dépôt auprès du prestataire de service postal universel de la dénonciation de la saisie. Le débiteur d'aliments ou codébiteur en informe le tiers saisi dans le même délai par lettre recommandée.
§ 4. La saisie-arrêt visée aux paragraphes 1er et 2 donne lieu à l'établissement et à l'envoi, par le receveur, d'un avis de saisie comme prévu à l'article 1390 du Code judiciaire.
§ 5. Sous réserve de ce qui est prévu aux paragraphes 1er, 2 et 3, les dispositions des articles 1539, 1540, 1542, alinéas 1er et 2, et 1543, du Code judiciaire, sont applicables à cette saisie-arrêt, étant entendu que :
1° le tiers saisi peut également faire la déclaration des sommes ou effets, objets de la saisie, au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique au receveur lorsque la saisie-arrêt est adressée selon la procédure prévue au paragraphe 2, alinéa 1er; dans ce cas, la date de la déclaration des sommes ou effets, objets de la saisie, est la date de l'accusé de réception communiqué par le service compétent du SPF Finances;
2° le tiers saisi est tenu de vider ses mains conformément à l'article 1543 du Code judiciaire, sur production d'une copie de la dénonciation de la saisie visée au paragraphe 3, alinéa 1er. Lorsque la saisie-arrêt est adressée selon la procédure prévue au paragraphe 2, alinéa 1er, la production d'une copie de la dénonciation de la saisie est réputée accomplie par la communication au tiers saisi de la date de dépôt auprès du prestataire de service postal universel de la dénonciation de la saisie, et ce, au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique;
3° la remise du montant de la saisie se fait entre les mains du receveur.
Dans le seul but d'exécuter les dispositions visées au présent paragraphe, le débiteur d'aliments saisi ou le codébiteur saisi est identifié soit par le numéro d'identification du Registre national ou, à défaut, le numéro d'identification de la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale.
§ 6. Les frais des lettres recommandées visées aux paragraphes 1er, 3 et 5 sont à charge du débiteur d'aliments ou du codébiteur.
§ 7. Le débiteur d'aliments ou le codébiteur est avisé de la destination des paiements et du solde après les paiements.
§ 8. La saisie-arrêt-exécution est pratiquée par exploit d'huissier, de la manière prévue aux articles 1539 à 1544 du Code judiciaire, lorsqu'il apparaît :
1° que le débiteur d'aliments ou le codébiteur s'oppose à la saisie-arrêt visée aux paragraphes 1er et 2;
2° que le tiers saisi conteste sa dette à l'égard du débiteur d'aliments ou du codébiteur;
3° que les sommes et effets font l'objet de la part d'autres créanciers, d'une opposition ou d'une saisie-arrêt antérieure à la saisie-arrêt visée aux paragraphes 1er et 2;
4° que les effets doivent être réalisés.
Dans ces cas, la saisie-arrêt pratiquée par le receveur en application des paragraphes 1er et 2 garde son effet conservatoire si le receveur fait procéder par exploit d'huissier, comme prévu à l'article 1539 du Code judiciaire, à une saisie-arrêt-exécution dans le mois qui suit :
1° soit le dépôt auprès du prestataire de service postal universel de l'opposition du débiteur d'aliments ou du codébiteur visée au paragraphe 3, alinéa 2, ou de la déclaration visée à l'article 1452 du Code judiciaire;
2° soit l'accusé de réception de cette déclaration lorsqu'elle a été transmise au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique comme prévu au paragraphe 5, alinéa 1er, 1°. ".
"Art. 20. § 1er. Après notification ou signification de la contrainte visée à l'article 13, le receveur peut faire procéder, par lettre recommandée, à la saisie-arrêt-exécution sur les sommes et effets dus ou appartenant au débiteur d'aliments ou au codébiteur, à concurrence de tout ou partie du montant de la créance dû par le débiteur d'aliments ou au paiement duquel le codébiteur est tenu.
Cette saisie sort ses effets à compter de la remise de la pièce au destinataire.
§ 2. A partir de la date d'effet de l'accord conclu à cette fin entre le tiers saisi et les services compétents du SPF Finances, le receveur peut effectuer la saisie-arrêt visée au paragraphe 1er au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique.
Cet accord reste d'application tant que le tiers saisi ne l'a pas expressément dénoncé par lettre recommandée. La dénonciation prend effet à partir du premier jour du troisième mois qui suit la réception de sa notification par le service compétent du SPF Finances.
Dans les cas où il est fait usage de la faculté prévue à l'alinéa 1er, la saisie-arrêt sort ses effets à compter de la date de l'accusé de réception de la saisie communiqué par le tiers saisi.
Lorsqu'une même saisie-arrêt est adressée successivement selon les procédures prévues respectivement à l'alinéa 1er et au paragraphe 1er, alinéa 1er, la saisie adressée conformément au paragraphe 1er, alinéa 1er, ne prévaut que lorsque la date de remise de la pièce au destinataire visée au paragraphe 1er, alinéa 2, est antérieure à la date de l'accusé de réception communiqué par le tiers saisi visée à l'alinéa 3.
Les informations reprises dans la notification de saisie visée dans ce paragraphe et au paragraphe 1er sont les mêmes qu'elles soient communiquées au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique ou par lettre recommandée.
En cas d'envoi au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique, l'origine et l'intégrité du contenu de la notification de saisie sont assurées au moyen de techniques de protection adaptées.
Pour que la notification de saisie soit valable comme saisie-arrêt, un certificat électronique est utilisé.
Quelle que soit la technique appliquée, il est garanti que seules les personnes habilitées ont accès aux moyens de création du certificat électronique.
Les procédures mises en oeuvre permettent à la personne physique responsable de l'envoi d'être identifiée, ainsi que d'identifier le moment de l'envoi.
Dans le seul but d'exécuter les dispositions visées dans ce paragraphe, le débiteur d'aliments saisi ou le codébiteur saisi est identifié soit par le numéro d'identification du Registre national ou, à défaut, le numéro d'identification de la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale.
§ 3. La saisie-arrêt est également dénoncée au débiteur d'aliments ou au codébiteur par lettre recommandée. Lorsque le débiteur d'aliments ou le codébiteur n'a pas de domicile connu, la dénonciation de la saisie est faite par lettre recommandée au procureur du Roi à Bruxelles.
Le débiteur d'aliments ou le codébiteur peut faire opposition à la saisie-arrêt par lettre recommandée adressée au receveur dans les quinze jours du dépôt auprès du prestataire de service postal universel de la dénonciation de la saisie. Le débiteur d'aliments ou codébiteur en informe le tiers saisi dans le même délai par lettre recommandée.
§ 4. La saisie-arrêt visée aux paragraphes 1er et 2 donne lieu à l'établissement et à l'envoi, par le receveur, d'un avis de saisie comme prévu à l'article 1390 du Code judiciaire.
§ 5. Sous réserve de ce qui est prévu aux paragraphes 1er, 2 et 3, les dispositions des articles 1539, 1540, 1542, alinéas 1er et 2, et 1543, du Code judiciaire, sont applicables à cette saisie-arrêt, étant entendu que :
1° le tiers saisi peut également faire la déclaration des sommes ou effets, objets de la saisie, au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique au receveur lorsque la saisie-arrêt est adressée selon la procédure prévue au paragraphe 2, alinéa 1er; dans ce cas, la date de la déclaration des sommes ou effets, objets de la saisie, est la date de l'accusé de réception communiqué par le service compétent du SPF Finances;
2° le tiers saisi est tenu de vider ses mains conformément à l'article 1543 du Code judiciaire, sur production d'une copie de la dénonciation de la saisie visée au paragraphe 3, alinéa 1er. Lorsque la saisie-arrêt est adressée selon la procédure prévue au paragraphe 2, alinéa 1er, la production d'une copie de la dénonciation de la saisie est réputée accomplie par la communication au tiers saisi de la date de dépôt auprès du prestataire de service postal universel de la dénonciation de la saisie, et ce, au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique;
3° la remise du montant de la saisie se fait entre les mains du receveur.
Dans le seul but d'exécuter les dispositions visées au présent paragraphe, le débiteur d'aliments saisi ou le codébiteur saisi est identifié soit par le numéro d'identification du Registre national ou, à défaut, le numéro d'identification de la Banque-Carrefour de la Sécurité sociale.
§ 6. Les frais des lettres recommandées visées aux paragraphes 1er, 3 et 5 sont à charge du débiteur d'aliments ou du codébiteur.
§ 7. Le débiteur d'aliments ou le codébiteur est avisé de la destination des paiements et du solde après les paiements.
§ 8. La saisie-arrêt-exécution est pratiquée par exploit d'huissier, de la manière prévue aux articles 1539 à 1544 du Code judiciaire, lorsqu'il apparaît :
1° que le débiteur d'aliments ou le codébiteur s'oppose à la saisie-arrêt visée aux paragraphes 1er et 2;
2° que le tiers saisi conteste sa dette à l'égard du débiteur d'aliments ou du codébiteur;
3° que les sommes et effets font l'objet de la part d'autres créanciers, d'une opposition ou d'une saisie-arrêt antérieure à la saisie-arrêt visée aux paragraphes 1er et 2;
4° que les effets doivent être réalisés.
Dans ces cas, la saisie-arrêt pratiquée par le receveur en application des paragraphes 1er et 2 garde son effet conservatoire si le receveur fait procéder par exploit d'huissier, comme prévu à l'article 1539 du Code judiciaire, à une saisie-arrêt-exécution dans le mois qui suit :
1° soit le dépôt auprès du prestataire de service postal universel de l'opposition du débiteur d'aliments ou du codébiteur visée au paragraphe 3, alinéa 2, ou de la déclaration visée à l'article 1452 du Code judiciaire;
2° soit l'accusé de réception de cette déclaration lorsqu'elle a été transmise au moyen d'une procédure utilisant les techniques de l'informatique comme prévu au paragraphe 5, alinéa 1er, 1°. ".
Art.120. In hetzelfde hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, wordt artikel 21 vervangen als volgt :
"Art. 21. § 1. De schuldvordering wordt gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op alle in België gelegen en voor hypotheek vatbare goederen van de onderhoudsplichtige en de medeschuldenaar.
De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die op verzoek van de ontvanger is genomen.
§ 2. De ontvanger kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek vorderen vanaf de datum van het uitgevaardigd en uitvoerbaar verklaarde dwangbevel, waarvan overeenkomstig artikel 13 aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar kennisgeving of betekening is gedaan.
§ 3. De inschrijving van de wettelijke hypotheek heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend werd verklaard door de ontvanger en dat melding maakt van de kennisgeving of betekening ervan.
§ 4. Onverminderd de toepassing van artikel 87 van de hypotheekwet van 16 december 1851, kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek worden gevorderd voor een door de ontvanger in het borderel te bepalen bedrag, dat al de bijbehoren, die voor de vereffening van de schuldvordering in hoofdsom zouden kunnen verschuldigd zijn, vertegenwoordigt.
§ 5. De kosten van de hypothecaire formaliteiten in verband met de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de onderhoudsplichtige of de medeschuldenaar.
§ 6. De ontvanger verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de hypotheekbewaarder, gehouden is verantwoording van de betaling van de verschuldigde sommen te verstrekken.".
"Art. 21. § 1. De schuldvordering wordt gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op alle in België gelegen en voor hypotheek vatbare goederen van de onderhoudsplichtige en de medeschuldenaar.
De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die op verzoek van de ontvanger is genomen.
§ 2. De ontvanger kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek vorderen vanaf de datum van het uitgevaardigd en uitvoerbaar verklaarde dwangbevel, waarvan overeenkomstig artikel 13 aan de onderhoudsplichtige of aan de medeschuldenaar kennisgeving of betekening is gedaan.
§ 3. De inschrijving van de wettelijke hypotheek heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat eensluidend werd verklaard door de ontvanger en dat melding maakt van de kennisgeving of betekening ervan.
§ 4. Onverminderd de toepassing van artikel 87 van de hypotheekwet van 16 december 1851, kan de inschrijving van de wettelijke hypotheek worden gevorderd voor een door de ontvanger in het borderel te bepalen bedrag, dat al de bijbehoren, die voor de vereffening van de schuldvordering in hoofdsom zouden kunnen verschuldigd zijn, vertegenwoordigt.
§ 5. De kosten van de hypothecaire formaliteiten in verband met de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de onderhoudsplichtige of de medeschuldenaar.
§ 6. De ontvanger verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de hypotheekbewaarder, gehouden is verantwoording van de betaling van de verschuldigde sommen te verstrekken.".
Art.120. Dans le même chapitre IV, section II/1, de la même loi, l'article 21 de la même loi est remplacé par ce qui suit :
"Art. 21. § 1er. La créance est garantie par une hypothèque légale sur tous les biens appartenant au débiteur d'aliments et au codébiteur, situés en Belgique et susceptibles d'hypothèque.
L'hypothèque légale prend rang à compter du jour de l'inscription qui en est faite à la requête du receveur.
§ 2. Le receveur peut requérir l'inscription de l'hypothèque légale à compter de la date de la contrainte décernée et rendue exécutoire, laquelle a été notifiée ou signifiée au débiteur d'aliments ou au codébiteur conformément à l'article 13.
§ 3. L'inscription de l'hypothèque légale a lieu nonobstant opposition, contestation ou recours, sur présentation d'une copie, certifiée conforme par le receveur, de la contrainte mentionnant la date de la notification ou de la signification.
§ 4. Sans préjudice de l'application de l'article 87 de la loi hypothécaire du 16 décembre 1851, l'inscription de l'hypothèque légale peut être requise pour une somme à arbitrer par le receveur, dans le bordereau, en représentation de tous les accessoires qui pourraient être dus avant l'acquittement de la créance en principal.
§ 5. Les frais de formalités hypothécaires relatives à l'hypothèque légale sont à charge du débiteur d'aliments ou du codébiteur.
§ 6. Le receveur donne mainlevée dans la forme administrative sans qu'il soit tenu, vis-à-vis du conservateur des hypothèques, de fournir la justification du paiement des sommes dues.".
"Art. 21. § 1er. La créance est garantie par une hypothèque légale sur tous les biens appartenant au débiteur d'aliments et au codébiteur, situés en Belgique et susceptibles d'hypothèque.
L'hypothèque légale prend rang à compter du jour de l'inscription qui en est faite à la requête du receveur.
§ 2. Le receveur peut requérir l'inscription de l'hypothèque légale à compter de la date de la contrainte décernée et rendue exécutoire, laquelle a été notifiée ou signifiée au débiteur d'aliments ou au codébiteur conformément à l'article 13.
§ 3. L'inscription de l'hypothèque légale a lieu nonobstant opposition, contestation ou recours, sur présentation d'une copie, certifiée conforme par le receveur, de la contrainte mentionnant la date de la notification ou de la signification.
§ 4. Sans préjudice de l'application de l'article 87 de la loi hypothécaire du 16 décembre 1851, l'inscription de l'hypothèque légale peut être requise pour une somme à arbitrer par le receveur, dans le bordereau, en représentation de tous les accessoires qui pourraient être dus avant l'acquittement de la créance en principal.
§ 5. Les frais de formalités hypothécaires relatives à l'hypothèque légale sont à charge du débiteur d'aliments ou du codébiteur.
§ 6. Le receveur donne mainlevée dans la forme administrative sans qu'il soit tenu, vis-à-vis du conservateur des hypothèques, de fournir la justification du paiement des sommes dues.".
Art.121. In hetzelfde hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, wordt een artikel 21/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 21/1. De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing, met betrekking tot de maatregelen welke er, zelfs gedeeltelijk, toe strekken de invordering van de schuldvordering te verwezenlijken of te waarborgen.".
"Art. 21/1. De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing, met betrekking tot de maatregelen welke er, zelfs gedeeltelijk, toe strekken de invordering van de schuldvordering te verwezenlijken of te waarborgen.".
Art.121. Dans le même chapitre IV, section II/1, de la même loi, il est inséré un article 21/1, rédigé comme suit :
"Art. 21/1. Les délais d'opposition, d'appel et de cassation, ainsi que l'opposition, l'appel et le pourvoi en cassation sont suspensifs de l'exécution de la décision judiciaire afférente à des mesures destinées à effectuer ou à garantir, même partiellement, le recouvrement de la créance.".
"Art. 21/1. Les délais d'opposition, d'appel et de cassation, ainsi que l'opposition, l'appel et le pourvoi en cassation sont suspensifs de l'exécution de la décision judiciaire afférente à des mesures destinées à effectuer ou à garantir, même partiellement, le recouvrement de la créance.".
Art.122. In hetzelfde hoofdstuk IV, afdeling II/1, van dezelfde wet, wordt een artikel 21/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 21/2. Elk rechtsgeding met betrekking tot de inning of de invordering van de schuldvordering dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de onderhoudsplichtige of door elke medeschuldenaar, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de inleidende vordering en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.".
"Art. 21/2. Elk rechtsgeding met betrekking tot de inning of de invordering van de schuldvordering dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de onderhoudsplichtige of door elke medeschuldenaar, schorst de verjaring.
De schorsing vangt aan met de inleidende vordering en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.".
Art.122. Dans le même chapitre IV, section II/1, de la même loi, il est inséré un article 21/2, rédigé comme suit :
"Art. 21/2. Toute instance en justice relative à la perception ou au recouvrement de la créance qui est introduite par l'Etat belge, par le débiteur d'aliments ou par tout codébiteur, suspend le cours de la prescription.
La suspension débute avec l'acte introductif d'instance et se termine lorsque la décision judiciaire est coulée en force de chose jugée.".
"Art. 21/2. Toute instance en justice relative à la perception ou au recouvrement de la créance qui est introduite par l'Etat belge, par le débiteur d'aliments ou par tout codébiteur, suspend le cours de la prescription.
La suspension débute avec l'acte introductif d'instance et se termine lorsque la décision judiciaire est coulée en force de chose jugée.".
Art.123. Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling III, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Afdeling III - Inlichtingen die moeten worden verstrekt aan de Dienst voor alimentatievorderingen.".
"Afdeling III - Inlichtingen die moeten worden verstrekt aan de Dienst voor alimentatievorderingen.".
Art.123. L'intitulé du chapitre IV, section III, de la même loi, est remplacé par ce qui suit :
"Section III - Renseignements à fournir au Service des créances alimentaires.".
"Section III - Renseignements à fournir au Service des créances alimentaires.".
Art.124. Artikel 22 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Art. 22. § 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten evenals de openbare instellingen en inrichtingen, zijn, wanneer zij daartoe worden aangezocht door de Dienst voor alimentatievorderingen, gehouden de Dienst, binnen de termijn vermeld in het verzoek, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken, de Dienst, zonder verplaatsing, inzage te verlenen in alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden, en de Dienst alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen welke de Dienst voor alimentatievorderingen nodig acht teneinde de vermogenssituatie van de onderhoudsplichtige of van een medeschuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de schuldvordering lastens hen.
Onder "openbare instellingen of inrichtingen" worden verstaan de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een gemeenschap of een gewest mede beheert, waaraan de Staat, een gemeenschap of een gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een gemeenschap of een gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale regering of een gemeenschaps- of gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.
§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium van de Federale Overheidsdienst Economie, noch op de gemeenschappen en gewesten aangaande de bevoegdheden die vroeger waren toevertrouwd aan het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand en die overgedragen werden aan de gemeenschappen en gewesten wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.".
"Art. 22. § 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten evenals de openbare instellingen en inrichtingen, zijn, wanneer zij daartoe worden aangezocht door de Dienst voor alimentatievorderingen, gehouden de Dienst, binnen de termijn vermeld in het verzoek, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken, de Dienst, zonder verplaatsing, inzage te verlenen in alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden, en de Dienst alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen welke de Dienst voor alimentatievorderingen nodig acht teneinde de vermogenssituatie van de onderhoudsplichtige of van een medeschuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de schuldvordering lastens hen.
Onder "openbare instellingen of inrichtingen" worden verstaan de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een gemeenschap of een gewest mede beheert, waaraan de Staat, een gemeenschap of een gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een gemeenschap of een gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale regering of een gemeenschaps- of gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring.
Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie.
§ 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium van de Federale Overheidsdienst Economie, noch op de gemeenschappen en gewesten aangaande de bevoegdheden die vroeger waren toevertrouwd aan het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand en die overgedragen werden aan de gemeenschappen en gewesten wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.".
Art.124. L'article 22 de la même loi est remplacé par ce qui suit :
"Art. 22. § 1er. Les services administratifs de l'Etat, y compris les parquets et les greffes des cours et de toutes les juridictions, les administrations des communautés, des régions, des provinces, des agglomérations, des fédérations de communes et des communes, ainsi que les établissements et organismes publics sont tenus, lorsqu'ils en sont requis par le Service des créances alimentaires de lui fournir, dans le délai mentionné dans la demande, ce délai pouvant être prolongé pour des motifs légitimes, tous renseignements adéquats, pertinents et non excessifs en leur possession, de lui communiquer, sans déplacement, tous actes, pièces, registres et documents quelconques qu'ils détiennent et de lui laisser prendre tous renseignements, copies ou extraits que le Service des créances alimentaires juge nécessaires en vue d'établir la situation patrimoniale du débiteur d'aliments ou d'un codébiteur pour assurer le recouvrement de la créance à leur charge.
Par "établissements ou organismes publics", on entend les institutions, sociétés, associations, établissements et offices à l'administration desquels l'Etat, une communauté ou une région participe, auxquels l'Etat, une communauté ou une région fournit une garantie, sur l'activité desquels l'Etat, une communauté ou une région exerce une surveillance ou dont le personnel de direction est désigné par le gouvernement fédéral ou un gouvernement de communauté ou de région, sur sa proposition ou moyennant son approbation.
Toutefois, les actes, pièces, registres, documents ou renseignements relatifs à des procédures judiciaires ne peuvent être communiqués ou copiés sans l'autorisation expresse du ministère public.
§ 2. Le paragraphe 1er n'est pas applicable à la Direction générale Statistique - Statistics Belgium du Service public fédéral Economie, ni aux communautés et régions pour les compétences qui autrefois étaient concédées à l'Institut économique et social des Classes moyennes et qui ont été transférées aux communautés et régions pour ce qui concerne les renseignements individuels recueillis.".
"Art. 22. § 1er. Les services administratifs de l'Etat, y compris les parquets et les greffes des cours et de toutes les juridictions, les administrations des communautés, des régions, des provinces, des agglomérations, des fédérations de communes et des communes, ainsi que les établissements et organismes publics sont tenus, lorsqu'ils en sont requis par le Service des créances alimentaires de lui fournir, dans le délai mentionné dans la demande, ce délai pouvant être prolongé pour des motifs légitimes, tous renseignements adéquats, pertinents et non excessifs en leur possession, de lui communiquer, sans déplacement, tous actes, pièces, registres et documents quelconques qu'ils détiennent et de lui laisser prendre tous renseignements, copies ou extraits que le Service des créances alimentaires juge nécessaires en vue d'établir la situation patrimoniale du débiteur d'aliments ou d'un codébiteur pour assurer le recouvrement de la créance à leur charge.
Par "établissements ou organismes publics", on entend les institutions, sociétés, associations, établissements et offices à l'administration desquels l'Etat, une communauté ou une région participe, auxquels l'Etat, une communauté ou une région fournit une garantie, sur l'activité desquels l'Etat, une communauté ou une région exerce une surveillance ou dont le personnel de direction est désigné par le gouvernement fédéral ou un gouvernement de communauté ou de région, sur sa proposition ou moyennant son approbation.
Toutefois, les actes, pièces, registres, documents ou renseignements relatifs à des procédures judiciaires ne peuvent être communiqués ou copiés sans l'autorisation expresse du ministère public.
§ 2. Le paragraphe 1er n'est pas applicable à la Direction générale Statistique - Statistics Belgium du Service public fédéral Economie, ni aux communautés et régions pour les compétences qui autrefois étaient concédées à l'Institut économique et social des Classes moyennes et qui ont été transférées aux communautés et régions pour ce qui concerne les renseignements individuels recueillis.".
Art.125. In hoofdstuk IV, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 22/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 22/1. Alle administraties die ressorteren onder de FOD Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan de Dienst voor alimentatievorderingen, voor zover die gegevens bijdragen tot het bepalen van de vermogenssituatie van de onderhoudsplichtige of van een medeschuldenaar met het oog op het invorderen van de schuldvordering lastens hen.".
"Art. 22/1. Alle administraties die ressorteren onder de FOD Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan de Dienst voor alimentatievorderingen, voor zover die gegevens bijdragen tot het bepalen van de vermogenssituatie van de onderhoudsplichtige of van een medeschuldenaar met het oog op het invorderen van de schuldvordering lastens hen.".
Art.125. Dans le chapitre IV, section III, de la même loi, il est inséré un article 22/1 rédigé comme suit :
"Art. 22/1. Toutes les administrations qui relèvent du SPF Finances sont tenues de mettre à disposition du Service des créances alimentaires tous les renseignements adéquats, pertinents et non excessifs en leur possession, pour autant que ces données contribuent à établir la situation patrimoniale du débiteur d'aliments ou d'un codébiteur pour assurer le recouvrement de la créance à leur charge.".
"Art. 22/1. Toutes les administrations qui relèvent du SPF Finances sont tenues de mettre à disposition du Service des créances alimentaires tous les renseignements adéquats, pertinents et non excessifs en leur possession, pour autant que ces données contribuent à établir la situation patrimoniale du débiteur d'aliments ou d'un codébiteur pour assurer le recouvrement de la créance à leur charge.".
Art.126. In hoofdstuk IV, afdeling III, van dezelfde wet wordt een artikel 22/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 22/2. Onverminderd het recht van de Dienst voor alimentatievorderingen om mondelinge inlichtingen te vragen, is iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsook iedere vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, verplicht deze Dienst op haar verzoek, binnen de termijn vermeld op de schriftelijke aanvraag, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken in zijn bezit die van hem worden gevorderd, teneinde zijn vermogenssituatie of die van derden te bepalen met het oog op het invorderen van de schuldvordering in zijn hoofde of in hoofde van derden.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid, moet worden gemotiveerd.
De Dienst voor alimentatievorderingen kan, mits machtiging van een ambtenaar met minimum de graad van adviseur-generaal, aan het centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België de in artikel 322, § 3, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde beschikbare gegevens betreffende een onderhoudsplichtige of een medeschuldenaar vragen, zonder de beperkingen van artikel 322, §§ 2 tot 4, van hetzelfde Wetboek.".
"Art. 22/2. Onverminderd het recht van de Dienst voor alimentatievorderingen om mondelinge inlichtingen te vragen, is iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsook iedere vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, verplicht deze Dienst op haar verzoek, binnen de termijn vermeld op de schriftelijke aanvraag, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te verstrekken in zijn bezit die van hem worden gevorderd, teneinde zijn vermogenssituatie of die van derden te bepalen met het oog op het invorderen van de schuldvordering in zijn hoofde of in hoofde van derden.
Het verzoek bedoeld in het eerste lid, moet worden gemotiveerd.
De Dienst voor alimentatievorderingen kan, mits machtiging van een ambtenaar met minimum de graad van adviseur-generaal, aan het centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België de in artikel 322, § 3, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde beschikbare gegevens betreffende een onderhoudsplichtige of een medeschuldenaar vragen, zonder de beperkingen van artikel 322, §§ 2 tot 4, van hetzelfde Wetboek.".
Art.126. Dans le chapitre IV, section III, de la même loi, il est inséré un article 22/2 rédigé comme suit :
"Art. 22/2. Sans préjudice du droit du Service des créances alimentaires de demander des renseignements verbaux, toute personne physique ou morale, ainsi que toute association n'ayant pas la personnalité juridique, a l'obligation, lorsqu'elle en est requise par ce Service, de lui fournir, par écrit, dans le délai mentionné dans la demande écrite, ce délai pouvant être prolongé pour des motifs légitimes, tous renseignements adéquats, pertinents et non excessifs en sa possession qui lui sont réclamés en vue d'établir sa situation patrimoniale ou celle de tiers pour assurer le recouvrement de la créance à sa charge ou à la charge de tiers.
La demande visée à l'alinéa 1er doit être motivée.
Après autorisation préalable par un agent doté au minimum d'un grade de conseiller général, le Service des créances alimentaires peut demander au point de contact central de la Banque nationale de Belgique les données disponibles visées à l'article 322, § 3, alinéa 1er, du Code des impôts sur les revenus 1992 relatives à un débiteur d'aliments ou codébiteur sans les limitations de l'article 322, §§ 2 à 4, du même Code.".
"Art. 22/2. Sans préjudice du droit du Service des créances alimentaires de demander des renseignements verbaux, toute personne physique ou morale, ainsi que toute association n'ayant pas la personnalité juridique, a l'obligation, lorsqu'elle en est requise par ce Service, de lui fournir, par écrit, dans le délai mentionné dans la demande écrite, ce délai pouvant être prolongé pour des motifs légitimes, tous renseignements adéquats, pertinents et non excessifs en sa possession qui lui sont réclamés en vue d'établir sa situation patrimoniale ou celle de tiers pour assurer le recouvrement de la créance à sa charge ou à la charge de tiers.
La demande visée à l'alinéa 1er doit être motivée.
Après autorisation préalable par un agent doté au minimum d'un grade de conseiller général, le Service des créances alimentaires peut demander au point de contact central de la Banque nationale de Belgique les données disponibles visées à l'article 322, § 3, alinéa 1er, du Code des impôts sur les revenus 1992 relatives à un débiteur d'aliments ou codébiteur sans les limitations de l'article 322, §§ 2 à 4, du même Code.".
Art.127. In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt na artikel 22/2, ingevoegd door artikel 126, een afdeling IV ingevoegd, luidende "Afdeling IV. Bewijskracht van gegevens en documenten.".
Art.127. Au chapitre IV de la même loi, après l'article 22/2, inséré par article 126, il est inséré une section IV intitulée "Section IV. Force probante des données et des documents.".
Art.128. In hoofdstuk IV, afdeling IV, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 127, wordt een artikel 22/3 ingevoegd, luidende :
"Art. 22/3. De gegevens en de documenten ontvangen, opgesteld of verzonden door de Dienst voor alimentatievorderingen in het kader van de toepassing van deze wet, en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op leesbare drager, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.".
"Art. 22/3. De gegevens en de documenten ontvangen, opgesteld of verzonden door de Dienst voor alimentatievorderingen in het kader van de toepassing van deze wet, en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op leesbare drager, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.".
Art.128. Dans le chapitre IV, section IV, de la même loi, insérée par l'article 127, il est inséré un article 22/3 rédigé comme suit :
"Art. 22/3. Les données et documents reçus, établis ou envoyés par le Service des créances alimentaires dans le cadre de l'application de la présente loi, et qui sont enregistrés, conservés ou reproduits selon un procédé photographique, optique, électronique ou par toute autre technique de l'informatique ou de la télématique, ainsi que leur représentation sur un support lisible, ont force probante, sauf preuve contraire.".
"Art. 22/3. Les données et documents reçus, établis ou envoyés par le Service des créances alimentaires dans le cadre de l'application de la présente loi, et qui sont enregistrés, conservés ou reproduits selon un procédé photographique, optique, électronique ou par toute autre technique de l'informatique ou de la télématique, ainsi que leur représentation sur un support lisible, ont force probante, sauf preuve contraire.".
Art.129. In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt na artikel 22/3, ingevoegd door artikel 128, een Afdeling V ingevoegd, luidende "Afdeling V. Beroepsgeheim.".
Art.129. Au chapitre IV de la même loi, après l'article 22/3, inséré par article 128, il est inséré une Section V intitulée "Section V. Secret professionnel.".
Art.130. In hoofdstuk IV, afdeling V, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 129, wordt een artikel 22/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 22/4. Hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van deze wet of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de Dienst voor alimentatievorderingen is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De ambtenaren van de Dienst voor alimentatievorderingen oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de gemeenschappen en de gewesten evenals aan de in artikel 22 § 1, tweede lid, bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die administratieve diensten, administraties, openbare instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen.
De ambtenaren van de Dienst voor alimentatievorderingen oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de schuldvordering van een onderhoudsplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van een medeschuldenaar.
Personen die deel uitmaken van de diensten waaraan de Dienst voor alimentatievorderingen ingevolge het tweede lid inlichtingen heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waaraan zij zijn verstrekt.".
"Art. 22/4. Hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van deze wet of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van de Dienst voor alimentatievorderingen is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft.
De ambtenaren van de Dienst voor alimentatievorderingen oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de gemeenschappen en de gewesten evenals aan de in artikel 22 § 1, tweede lid, bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die administratieve diensten, administraties, openbare instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen.
De ambtenaren van de Dienst voor alimentatievorderingen oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de schuldvordering van een onderhoudsplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van een medeschuldenaar.
Personen die deel uitmaken van de diensten waaraan de Dienst voor alimentatievorderingen ingevolge het tweede lid inlichtingen heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waaraan zij zijn verstrekt.".
Art.130. Dans le chapitre IV, section V, de la même loi, insérée par l'article 129, il est inséré un article 22/4 rédigé comme suit :
"Art. 22/4. Celui qui intervient, à quelque titre que ce soit, dans l'application de la présente loi ou qui a accès aux bureaux du Service des créances alimentaires, est tenu de garder, en dehors de l'exercice de ses fonctions, le secret le plus absolu au sujet de tout ce dont il a eu connaissance par suite de l'exécution de sa mission.
Les fonctionnaires du Service des créances alimentaires restent dans l'exercice de leurs fonctions lorsqu'ils communiquent aux autres services administratifs de l'Etat, y compris les parquets et les greffes des cours et de toutes les juridictions, et des communautés et des régions, ainsi qu'aux établissements ou organismes publics visés à l'article 22, § 1er, alinéa 2, les renseignements qui sont nécessaires à ces services administratifs, administrations, établissements ou organismes publics pour assurer l'exécution des dispositions légales ou réglementaires dont ils sont chargés.
Les fonctionnaires du Service des créances alimentaires restent également dans l'exercice de leurs fonctions lorsqu'ils accueillent une demande de consultation, d'explication ou de communication relative à la créance d'un débiteur d'aliments, émanant d'un codébiteur.
Les personnes appartenant aux services à qui le Service des créances alimentaires a fourni des renseignements en application de l'alinéa 2, sont également tenues au même secret et elles ne peuvent utiliser les renseignements obtenus en dehors du cadre des dispositions légales pour l'exécution desquelles ils ont été fournis.".
"Art. 22/4. Celui qui intervient, à quelque titre que ce soit, dans l'application de la présente loi ou qui a accès aux bureaux du Service des créances alimentaires, est tenu de garder, en dehors de l'exercice de ses fonctions, le secret le plus absolu au sujet de tout ce dont il a eu connaissance par suite de l'exécution de sa mission.
Les fonctionnaires du Service des créances alimentaires restent dans l'exercice de leurs fonctions lorsqu'ils communiquent aux autres services administratifs de l'Etat, y compris les parquets et les greffes des cours et de toutes les juridictions, et des communautés et des régions, ainsi qu'aux établissements ou organismes publics visés à l'article 22, § 1er, alinéa 2, les renseignements qui sont nécessaires à ces services administratifs, administrations, établissements ou organismes publics pour assurer l'exécution des dispositions légales ou réglementaires dont ils sont chargés.
Les fonctionnaires du Service des créances alimentaires restent également dans l'exercice de leurs fonctions lorsqu'ils accueillent une demande de consultation, d'explication ou de communication relative à la créance d'un débiteur d'aliments, émanant d'un codébiteur.
Les personnes appartenant aux services à qui le Service des créances alimentaires a fourni des renseignements en application de l'alinéa 2, sont également tenues au même secret et elles ne peuvent utiliser les renseignements obtenus en dehors du cadre des dispositions légales pour l'exécution desquelles ils ont été fournis.".
Art.131. In artikel 23, 5°, van dezelfde wet worden de woorden "de alimentatievordering" vervangen door de woorden "het onderhoudsgeld".
Art.131. A l'article 23, 5° de la même loi, les mots "créance alimentaire" sont remplacés par les mots "pension alimentaire".
Art.132. In hoofdstuk V, afdeling I, van dezelfde wet wordt een artikel 23/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 23/1. De Koning kan de modaliteiten van betaling van de verschuldigde sommen in het kader van de toepassing van deze wet bepalen.".
"Art. 23/1. De Koning kan de modaliteiten van betaling van de verschuldigde sommen in het kader van de toepassing van deze wet bepalen.".
Art.132. Dans le chapitre V, section Ire, de la même loi, il est inséré un article 23/1 rédigé comme suit :
"Art. 23/1. Le Roi peut déterminer les modalités de paiement des sommes dues dans le cadre de l'application de la présente loi.".
"Art. 23/1. Le Roi peut déterminer les modalités de paiement des sommes dues dans le cadre de l'application de la présente loi.".
Art.133. Het opschrift van hoofdstuk V, afdeling II, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Afdeling II. Opschorting en annulering van de invorderingsopdracht.".
"Afdeling II. Opschorting en annulering van de invorderingsopdracht.".
Art.133. L'intitulé du chapitre V, section II, de la même loi est remplacé par ce qui suit :
"Section II. Suspension et annulation de l'ordre de recouvrement.".
"Section II. Suspension et annulation de l'ordre de recouvrement.".
Art.134. Artikel 24 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.134. L'article 24 de la même loi est abrogé.
Art.135. Artikel 25 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art.135. L'article 25 de la même loi est abrogé.
Art.136. Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
"Art. 26. Indien de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid, van oordeel is dat toegekende voorschotten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij van de invordering afzien en de schuldvordering annuleren. De ontvanger wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.".
"Art. 26. Indien de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid, van oordeel is dat toegekende voorschotten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij van de invordering afzien en de schuldvordering annuleren. De ontvanger wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.".
Art.136. L'article 26 de la même loi est remplacé par ce qui suit :
"Art. 26. Si le conseiller général visé à l'article 13, alinéa 2, juge que des avances accordées sont définitivement irrécouvrables, il peut renoncer au recouvrement de cette créance et l'annuler. Le receveur est informé de la décision d'annulation de la créance.".
"Art. 26. Si le conseiller général visé à l'article 13, alinéa 2, juge que des avances accordées sont définitivement irrécouvrables, il peut renoncer au recouvrement de cette créance et l'annuler. Le receveur est informé de la décision d'annulation de la créance.".
Art. 137. In artikel 27 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het woord "rekenplichtige" wordt vervangen door het woord "ontvanger";
b) de woorden "geeft hij daarvan bij een ter post aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde." worden vervangen door de woorden "wordt de invorderingsopdracht opgeschort. De ontvanger geeft daarvan bij aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde.";
2° paragraaf 1, tweede lid, wordt opgeheven;
3° in paragraaf 1, wordt in het vroegere derde lid, dat het tweede lid wordt, het woord "rekenplichtige" vervangen door de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen";
4° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. Indien de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid, van oordeel is dat het saldo van het onderhoudsgeld, de achterstallen of de interesten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij van de invordering afzien en de schuldvordering annuleren. De ontvanger wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.
De Dienst voor alimentatievorderingen geeft bij aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde van de beslissing van de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid.".
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) het woord "rekenplichtige" wordt vervangen door het woord "ontvanger";
b) de woorden "geeft hij daarvan bij een ter post aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde." worden vervangen door de woorden "wordt de invorderingsopdracht opgeschort. De ontvanger geeft daarvan bij aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde.";
2° paragraaf 1, tweede lid, wordt opgeheven;
3° in paragraaf 1, wordt in het vroegere derde lid, dat het tweede lid wordt, het woord "rekenplichtige" vervangen door de woorden "Dienst voor alimentatievorderingen";
4° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. Indien de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid, van oordeel is dat het saldo van het onderhoudsgeld, de achterstallen of de interesten definitief oninvorderbaar zijn, kan hij van de invordering afzien en de schuldvordering annuleren. De ontvanger wordt op de hoogte gebracht van de beslissing dat de schuldvordering is geannuleerd.
De Dienst voor alimentatievorderingen geeft bij aangetekende brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde van de beslissing van de adviseur-generaal bedoeld in artikel 13, tweede lid.".
Art. 137. A l'article 27 de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les modifications suivantes sont apportées :
a) le mot "comptable" est remplacé par le mot "receveur";
b) les mots "il en informe le créancier d'aliments par lettre recommandée à la poste." sont remplacés par les mots "l'ordre de recouvrement est suspendu. Le receveur en informe le créancier d'aliments par lettre recommandée.";
2° le paragraphe 1er, alinéa 2, est abrogé;
3° dans le paragraphe 1er, dans l'ancien alinéa 3, qui devient l'alinéa 2, le mot "comptable" est remplacé par les mots "Service des créances alimentaires";
4° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. Si le conseiller général visé à l'article 13, alinéa 2, juge que le solde de la pension alimentaire, les arriérés ou les intérêts sont définitivement irrécouvrables, il peut renoncer au recouvrement de cette créance et l'annuler. Le receveur est informé de la décision d'annulation de la créance.
Le Service des créances alimentaires informe par lettre recommandée le créancier d'aliments de la décision du conseiller général visé à l'article 13, alinéa 2.".
1° dans le paragraphe 1er, alinéa 1er, les modifications suivantes sont apportées :
a) le mot "comptable" est remplacé par le mot "receveur";
b) les mots "il en informe le créancier d'aliments par lettre recommandée à la poste." sont remplacés par les mots "l'ordre de recouvrement est suspendu. Le receveur en informe le créancier d'aliments par lettre recommandée.";
2° le paragraphe 1er, alinéa 2, est abrogé;
3° dans le paragraphe 1er, dans l'ancien alinéa 3, qui devient l'alinéa 2, le mot "comptable" est remplacé par les mots "Service des créances alimentaires";
4° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. Si le conseiller général visé à l'article 13, alinéa 2, juge que le solde de la pension alimentaire, les arriérés ou les intérêts sont définitivement irrécouvrables, il peut renoncer au recouvrement de cette créance et l'annuler. Le receveur est informé de la décision d'annulation de la créance.
Le Service des créances alimentaires informe par lettre recommandée le créancier d'aliments de la décision du conseiller général visé à l'article 13, alinéa 2.".