Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2008/06/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
26 JANUARI 2018. - Wet betreffende de postdiensten(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-02-2018 en tekstbijwerking tot 28-02-2024)
Titre
26 JANVIER 2018. - Loi relative aux services postaux(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 09-02-2018 et mise à jour au 28-02-2024)
Informations sur le document
Numac: 2018010510
Datum: 2018-01-26
Info du document
Numac: 2018010510
Date: 2018-01-26
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2. [1 - Vergunningen, kennisgevings- ...
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen inzake de betrekkinge...
HOOFDSTUK 4. - Gebruikers
HOOFDSTUK 5. - De universele postdienst
HOOFDSTUK 6. - Andere diensten
HOOFDSTUK 7. - Diverse bepalingen
HOOFDSTUK 8. - Overgangs-, wijzigings- en ophef...
Table des matières
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
CHAPITRE 2. [1 - Licences, obligations de notif...
CHAPITRE 3. - Dispositions relatives aux relati...
CHAPITRE 4. - Utilisateurs
CHAPITRE 5. - Le service postal universel
CHAPITRE 6. - Autres services
CHAPITRE 7. - Dispositions diverses
CHAPITRE 8. - Dispositions transitoires, modifi...
Tekst (57)
Texte (57)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
La présente loi transpose partiellement la directive 97/67/CE du Parlement européen et du Conseil du 15 décembre 1997 concernant des règles communes pour le développement du marché intérieur des services postaux de la Communauté et l'amélioration de la qualité du service modifiée en dernier lieu par la directive 2008/06/CE du Parlement européen et du Conseil du 20 février 2008 modifiant la directive 97/67/CE en ce qui concerne l'achèvement du marché intérieur des services postaux de la Communauté.
La présente loi transpose partiellement la directive 97/67/CE du Parlement européen et du Conseil du 15 décembre 1997 concernant des règles communes pour le développement du marché intérieur des services postaux de la Communauté et l'amélioration de la qualité du service modifiée en dernier lieu par la directive 2008/06/CE du Parlement européen et du Conseil du 20 février 2008 modifiant la directive 97/67/CE en ce qui concerne l'achèvement du marché intérieur des services postaux de la Communauté.
Art.2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° "postdiensten" : diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen, [1 met uitzondering van het verstrekken van postdiensten door de natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is]1;
2° "aanbieder van postdiensten" : elke onderneming die een of meer postdiensten aanbiedt;
3° "postnetwerk" : het geheel van de organisatie en alle middelen, waarvan door de aanbieder(s) van de universele dienst gebruik wordt gemaakt om in het bijzonder :
a) op de toegangspunten op het gehele grondgebied de onder een verplichting tot universeledienstverlening vallende postzendingen op te halen;
b) deze postzendingen tussen de punten van toegang tot het postnetwerk en het distributiecentrum te verzenden en te verwerken;
c) deze postzendingen op het vermelde adres te bestellen;
4° "toegangspunten" : fysieke installaties, met inbegrip van brievenbussen voor het publiek aan de openbare weg of in de gebouwen van de aanbieders van postdiensten, waar de postzendingen door de afzenders in het postnetwerk kunnen worden gebracht;
5° "ophalen" : de handeling waarbij een aanbieder van postdiensten postzendingen ophaalt;
6° "distributie" : het proces gaande van het sorteren in distributiecentra tot het bestellen van postzendingen aan de geadresseerden;
7° "postzending" : geadresseerde zending in de definitieve vorm waarin zij door de aanbieder van postdiensten moet worden vervoerd en waarvan het gewicht niet hoger is dan 31,5 kg.
Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt : boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten;
8° "brievenpost" : een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de enveloppe daarvan vermelde adres, met uitzondering van boeken, catalogi, kranten en tijdschriften;
9° "aangetekende zending" : een dienst die op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging waarborgt, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de datum van afgifte of van de bestelling van de postzending aan de geadresseerde;
10° "zending met aangegeven waarde" : een dienst die bestaat in de verzekering van de postzending voor de door de afzender aangegeven waarde tegen verlies, diefstal of beschadiging;
11° "grensoverschrijdende post" : post afkomstig uit of verzonden naar een andere Staat;
12° "aanbieder van de universele dienst" : de aanbieder van postdiensten die in België een universele postdienst of een deel daarvan aanbiedt, en waarvan de identiteit aan de Europese Commissie is meegedeeld overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 97/67/EG, gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap;
13° "vergunning" : een machtiging die door het Instituut wordt verleend en waarbij aan een aanbieder van diensten van nationale en inkomende grensoverschrijdende brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst specifieke rechten worden verleend en waarbij de activiteiten van die onderneming aan specifieke verplichtingen worden onderworpen zonder dat de aanbieder gerechtigd is de desbetreffende rechten uit te oefenen alvorens hij het door het Instituut genomen besluit heeft ontvangen;
14° "afzender" : natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is;
15° "gebruiker" : natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de postdienst aangeboden wordt, als afzender of als geadresseerde;
16° "Instituut" : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
17° "essentiële eisen" : niet-economische redenen van algemeen belang die de Staat ertoe kunnen bewegen voorwaarden inzake het aanbieden van postdiensten op te leggen. Deze redenen zijn :
a) de vertrouwelijke aard van de brievenpost,
b) de veiligheid van het functioneren van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen,
c) de naleving van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en regelingen voor sociale zekerheid die in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld of via collectieve onderhandelingen tussen sociale partners zijn overeengekomen, in overeenstemming met het recht van de Europese Unie en het nationale recht,
d) in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens (met inbegrip van de bescherming van persoonsgegevens, de bescherming van de vertrouwelijke aard van gegevens die worden doorgegeven of opgeslagen alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer), de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening.
18° "bpost" : de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, ingeschreven onder nummer 0214 596 464 in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
19° "adres" : een geheel van gegevens die de aanbieder van postdiensten in staat stelt de plaats van distributie vast te stellen en die minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente bevatten of een door de betrokken aanbieder van postdiensten aanvaarde andere vermelding of informatie die hem op een ondubbelzinnige manier in staat stelt minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente te bepalen;
20° "routage-activiteiten" : routage-activiteiten worden verricht door een natuurlijke persoon of rechtspersoon in opdracht van een afzender; ze bestaan uit activiteiten van gereedmaking van postzendingen volgens de normen van de aanbieders van postdiensten eventueel in combinatie met andere activiteiten ter voorbereiding van postzendingen zoals de verpakking, het afdrukken of de frankering van de postzendingen;
21° "ombudsdienst" : de ombudsdienst voor de postsector bedoeld in artikel 43ter van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
22° "werkdag" : iedere kalenderdag andere dan een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag;
23° "tegen enkelstuktarieven aangeboden diensten" : de postdiensten waarvoor het tarief is vastgesteld in de algemene voorwaarden van de aanbieder van de universele dienst voor individuele postzendingen;
24° "postkantoor" : een plaats voor fysiek contact tussen de gebruikers en een aanbieder van postdiensten en die door de aanbieder van postdiensten uitgebaat is;
25° "minister" : het lid van de federale regering dat bevoegd is voor de postsector;
26° "beheerscontract" : een contract zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheids-bedrijven;
27° "eindkosten" : vergoeding aan de aanbieders van de universele dienst voor de distributie van de inkomende grensoverschrijdende post, bestaande uit postzendingen die uit een andere Staat afkomstig zijn;
[1 28° postpakket of pakket: een postzending die goederen met of zonder handelswaarde bevat, anders dan brievenpost, met een gewicht van ten hoogste 31,5 kg;
29° onderaannemer: iedere aanbieder van postdiensten die één of meerdere postdiensten rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoert voor een of verscheidene andere aanbieders van postdiensten, in welk stadium dan ook;
30° rechtstreekse onderaannemer: iedere aanbieder van postdiensten die een of verscheidene postdiensten rechtstreeks voor een of verscheidene andere aanbieders van postdiensten uitvoert;
31° tijdregistratiesysteem: elektronisch registratiesysteem dat de pakketdistributietijd van de pakketbezorgers registreert;
32° pakketdistributietijd: de periodes tussen het begin en het einde van de activiteit van distributie van pakketten in België, te rekenen vanaf het ogenblik waarop het vervoer start op de plaats waar de pakketdistributiediensten aanvangen tot het ogenblik waarop het vervoer stopt op de plaats waar de pakketdistributiediensten eindigen;
33° opdrachtgever: elke aanbieder van postdiensten die een andere aanbieder van postdiensten de opdracht geeft, al dan niet tegen betaling, postdiensten te verrichten of te laten verrichten;
34° pakketbezorger: natuurlijke persoon die met de pakketbezorgingdiensten is belast voor rekening van een aanbieder van postdiensten, een rechtstreekse onderaannemer of een onderaannemer;]1
[2 35° "pakketautomaat": een geautomatiseerd toestel met kluizen dat in staat stelt pakketten te ontvangen, te versturen of terug te sturen.]2
1° "postdiensten" : diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen, [1 met uitzondering van het verstrekken van postdiensten door de natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is]1;
2° "aanbieder van postdiensten" : elke onderneming die een of meer postdiensten aanbiedt;
3° "postnetwerk" : het geheel van de organisatie en alle middelen, waarvan door de aanbieder(s) van de universele dienst gebruik wordt gemaakt om in het bijzonder :
a) op de toegangspunten op het gehele grondgebied de onder een verplichting tot universeledienstverlening vallende postzendingen op te halen;
b) deze postzendingen tussen de punten van toegang tot het postnetwerk en het distributiecentrum te verzenden en te verwerken;
c) deze postzendingen op het vermelde adres te bestellen;
4° "toegangspunten" : fysieke installaties, met inbegrip van brievenbussen voor het publiek aan de openbare weg of in de gebouwen van de aanbieders van postdiensten, waar de postzendingen door de afzenders in het postnetwerk kunnen worden gebracht;
5° "ophalen" : de handeling waarbij een aanbieder van postdiensten postzendingen ophaalt;
6° "distributie" : het proces gaande van het sorteren in distributiecentra tot het bestellen van postzendingen aan de geadresseerden;
7° "postzending" : geadresseerde zending in de definitieve vorm waarin zij door de aanbieder van postdiensten moet worden vervoerd en waarvan het gewicht niet hoger is dan 31,5 kg.
Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt : boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten;
8° "brievenpost" : een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de enveloppe daarvan vermelde adres, met uitzondering van boeken, catalogi, kranten en tijdschriften;
9° "aangetekende zending" : een dienst die op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging waarborgt, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de datum van afgifte of van de bestelling van de postzending aan de geadresseerde;
10° "zending met aangegeven waarde" : een dienst die bestaat in de verzekering van de postzending voor de door de afzender aangegeven waarde tegen verlies, diefstal of beschadiging;
11° "grensoverschrijdende post" : post afkomstig uit of verzonden naar een andere Staat;
12° "aanbieder van de universele dienst" : de aanbieder van postdiensten die in België een universele postdienst of een deel daarvan aanbiedt, en waarvan de identiteit aan de Europese Commissie is meegedeeld overeenkomstig artikel 4 van richtlijn 97/67/EG, gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap;
13° "vergunning" : een machtiging die door het Instituut wordt verleend en waarbij aan een aanbieder van diensten van nationale en inkomende grensoverschrijdende brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst specifieke rechten worden verleend en waarbij de activiteiten van die onderneming aan specifieke verplichtingen worden onderworpen zonder dat de aanbieder gerechtigd is de desbetreffende rechten uit te oefenen alvorens hij het door het Instituut genomen besluit heeft ontvangen;
14° "afzender" : natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is;
15° "gebruiker" : natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de postdienst aangeboden wordt, als afzender of als geadresseerde;
16° "Instituut" : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
17° "essentiële eisen" : niet-economische redenen van algemeen belang die de Staat ertoe kunnen bewegen voorwaarden inzake het aanbieden van postdiensten op te leggen. Deze redenen zijn :
a) de vertrouwelijke aard van de brievenpost,
b) de veiligheid van het functioneren van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen,
c) de naleving van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en regelingen voor sociale zekerheid die in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld of via collectieve onderhandelingen tussen sociale partners zijn overeengekomen, in overeenstemming met het recht van de Europese Unie en het nationale recht,
d) in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens (met inbegrip van de bescherming van persoonsgegevens, de bescherming van de vertrouwelijke aard van gegevens die worden doorgegeven of opgeslagen alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer), de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening.
18° "bpost" : de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, ingeschreven onder nummer 0214 596 464 in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
19° "adres" : een geheel van gegevens die de aanbieder van postdiensten in staat stelt de plaats van distributie vast te stellen en die minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente bevatten of een door de betrokken aanbieder van postdiensten aanvaarde andere vermelding of informatie die hem op een ondubbelzinnige manier in staat stelt minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente te bepalen;
20° "routage-activiteiten" : routage-activiteiten worden verricht door een natuurlijke persoon of rechtspersoon in opdracht van een afzender; ze bestaan uit activiteiten van gereedmaking van postzendingen volgens de normen van de aanbieders van postdiensten eventueel in combinatie met andere activiteiten ter voorbereiding van postzendingen zoals de verpakking, het afdrukken of de frankering van de postzendingen;
21° "ombudsdienst" : de ombudsdienst voor de postsector bedoeld in artikel 43ter van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
22° "werkdag" : iedere kalenderdag andere dan een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag;
23° "tegen enkelstuktarieven aangeboden diensten" : de postdiensten waarvoor het tarief is vastgesteld in de algemene voorwaarden van de aanbieder van de universele dienst voor individuele postzendingen;
24° "postkantoor" : een plaats voor fysiek contact tussen de gebruikers en een aanbieder van postdiensten en die door de aanbieder van postdiensten uitgebaat is;
25° "minister" : het lid van de federale regering dat bevoegd is voor de postsector;
26° "beheerscontract" : een contract zoals bedoeld in artikel 3 van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheids-bedrijven;
27° "eindkosten" : vergoeding aan de aanbieders van de universele dienst voor de distributie van de inkomende grensoverschrijdende post, bestaande uit postzendingen die uit een andere Staat afkomstig zijn;
[1 28° postpakket of pakket: een postzending die goederen met of zonder handelswaarde bevat, anders dan brievenpost, met een gewicht van ten hoogste 31,5 kg;
29° onderaannemer: iedere aanbieder van postdiensten die één of meerdere postdiensten rechtstreeks of onrechtstreeks uitvoert voor een of verscheidene andere aanbieders van postdiensten, in welk stadium dan ook;
30° rechtstreekse onderaannemer: iedere aanbieder van postdiensten die een of verscheidene postdiensten rechtstreeks voor een of verscheidene andere aanbieders van postdiensten uitvoert;
31° tijdregistratiesysteem: elektronisch registratiesysteem dat de pakketdistributietijd van de pakketbezorgers registreert;
32° pakketdistributietijd: de periodes tussen het begin en het einde van de activiteit van distributie van pakketten in België, te rekenen vanaf het ogenblik waarop het vervoer start op de plaats waar de pakketdistributiediensten aanvangen tot het ogenblik waarop het vervoer stopt op de plaats waar de pakketdistributiediensten eindigen;
33° opdrachtgever: elke aanbieder van postdiensten die een andere aanbieder van postdiensten de opdracht geeft, al dan niet tegen betaling, postdiensten te verrichten of te laten verrichten;
34° pakketbezorger: natuurlijke persoon die met de pakketbezorgingdiensten is belast voor rekening van een aanbieder van postdiensten, een rechtstreekse onderaannemer of een onderaannemer;]1
[2 35° "pakketautomaat": een geautomatiseerd toestel met kluizen dat in staat stelt pakketten te ontvangen, te versturen of terug te sturen.]2
Art.2. Pour l'application de la présente loi, l'on entend par :
1° "services postaux" : des services qui consistent en la levée, le tri, l'acheminement et la distribution des envois postaux, [1 exceptée la prestation de services postaux par la personne physique ou morale qui est à l'origine de l'envoi postal]1;
2° "prestataire de services postaux" : toute entreprise qui fournit un ou plusieurs services postaux;
3° "réseau postal" : l'ensemble de l'organisation et des moyens de toute nature mis en oeuvre par le (ou les) prestataire(s) du service universel, en vue notamment de :
a) la levée des envois postaux couverts par une obligation de service universel aux points d'accès sur l'ensemble du territoire;
b) l'acheminement et le traitement de ces envois du point d'accès du réseau postal jusqu'au centre de distribution;
c) la distribution à l'adresse indiquée sur l'envoi postal;
4° "point d'accès" : les installations physiques, y compris les boîtes aux lettres mises à la disposition du public soit sur la voie publique, soit dans les locaux du prestataire de services postaux, où les envois postaux peuvent être confiés au réseau postal par les expéditeurs;
5° "levée" : l'opération consistant pour un prestataire de services postaux à collecter les envois postaux;
6° "distribution" : le processus allant du tri au centre de distribution jusqu'à la remise des envois postaux aux destinataires;
7° "envoi postal" : un envoi portant une adresse sous la forme définitive dans laquelle il doit être acheminé par le prestataire de services postaux et dont le poids n'excède pas 31,5 kg.
Il s'agit, en plus des envois de correspondance, par exemple de livres, de catalogues, de journaux, de périodiques et de colis postaux contenant des marchandises avec ou sans valeur commerciale;
8° "envoi de correspondance" : une communication écrite sur un support physique quelconque qui doit être acheminée et remise à l'adresse indiquée par l'expéditeur sur l'envoi lui-même ou sur son conditionnement, exceptés les livres, catalogues, journaux et périodiques;
9° "envoi recommandé" : un service garantissant forfaitairement contre les risques de perte, vol ou détérioration et fournissant à l'expéditeur, le cas échéant à sa demande, une preuve de la date du dépôt de l'envoi postal ou de sa remise au destinataire;
10° "envoi à valeur déclarée" : un service consistant à assurer l'envoi postal à concurrence de la valeur déclarée par l'expéditeur en cas de perte, vol ou détérioration;
11° "courrier transfrontière" : le courrier en provenance ou à destination d'un autre Etat;
12° "prestataire du service universel" : le prestataire de services postaux qui assure la totalité ou une partie du service postal universel en Belgique et dont l'identité a été communiquée à la Commission européenne conformément à l'article 4 de la directive 97/67/CE, modifiée par la directive 2008/06/CE du Parlement européen et du Conseil du 20 février 2008 modifiant la directive 97/67/CE en ce qui concerne l'achèvement du marché intérieur des services postaux de la Communauté;
13° "licence" : une autorisation qui est octroyée par l'Institut et qui donne à un prestataire de services d'envois de correspondance domestiques et transfrontières entrants et qui relèvent du service universel des droits spécifiques et soumet les activités dudit prestataire à des obligations spécifiques, sans que le prestataire de services postaux ne soit habilité à exercer les droits en question avant d'avoir reçu la décision de l'Institut;
14° "expéditeur" : une personne physique ou morale qui est à l'origine de l'envoi postal;
15° "utilisateur" : toute personne physique ou morale bénéficiaire d'une prestation de service postal en tant qu'expéditeur ou destinataire;
16° "Institut" : l'Institut belge des services postaux et des télécommunications tel que visé à l'article 13 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges;
17° "exigences essentielles" : les raisons d'intérêt général de nature non économique qui peuvent amener l'Etat à imposer des conditions pour la prestation de services postaux. Ces raisons sont :
a) la confidentialité de la correspondance,
b) la sécurité du réseau en ce qui concerne le transport de matières dangereuses,
c) le respect des conditions de travail et des régimes de sécurité sociale fixés par des dispositions législatives, réglementaires ou administratives ou par les conventions collectives négociées entre partenaires sociaux, conformément au droit de l'Union européenne et à la législation nationale et,
d) dans les cas justifiés, la protection des données (y compris la protection de données à caractère personnel, la protection de la confidentialité des informations transmises ou stockées ainsi que la protection de la vie privée), la protection de l'environnement et l'aménagement du territoire.
18° "bpost" : la société anonyme de droit public bpost enregistrée sous le numéro 0214 596 464 auprès de la Banque Carrefour des Entreprises;
19° "adresse" : un ensemble de données permettant au prestataire de services postaux de déterminer le lieu de distribution et contenant au moins le numéro de maison, le nom de la rue et le nom de la commune ou une mention ou information acceptée par le prestataire de services postaux concerné lui permettant de déterminer sans équivoque au moins le numéro de maison, le nom de la rue et le nom de la commune;
20° "activités de routage" : les activités de routage sont exécutées par une personne physique ou morale pour le compte d'un expéditeur. Les activités de routage consistent en des activités de préparation des envois postaux selon les normes des prestataires de services postaux, éventuellement combinées avec d'autres activités de préparation d'envois postaux comme l'emballage, l'impression ou l'affranchissement des envois postaux;
21° "service de médiation" : le service de médiation pour le secteur postal visé à l'article 43ter de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques;
22° "jour ouvrable" : chaque jour civil autre qu'un samedi, dimanche ou jour férié légal;
23° "services prestés au tarif unitaire" : les services postaux dont le tarif est établi dans les conditions générales du prestataire du service universel pour les envois postaux individuels;
24° "bureau de poste" : un lieu destiné au contact physique entre les utilisateurs et un prestataire de services postaux et qui est exploité par le prestataire de services postaux;
25° "ministre" : le membre du gouvernement fédéral qui a le secteur postal dans ses attributions;
26° "contrat de gestion" : un contrat tel que visé par l'article 3 de la loi du 21 mars 1991 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques;
27° "frais terminaux" : la rémunération des prestataires du service universel au titre de la distribution du courrier transfrontière entrant constitué par les envois postaux provenant d'un autre Etat;
[1 28° colis postal ou colis: un envoi postal contenant des marchandises, avec ou sans valeur commerciale, autre qu'un envoi de correspondance, d'un poids maximal de 31,5 kg;
29° sous-traitant: tout prestataire de services postaux qui effectue un ou plusieurs services postaux pour un ou plusieurs autres prestataires de services postaux, directement ou indirectement, à quelque stade que ce soit;
30° sous-traitant direct: tout prestataire de services postaux qui effectue un ou plusieurs services postaux directement pour un ou plusieurs autres prestataires de services postaux;
31° système d'enregistrement du temps: système électronique d'enregistrement du temps de distribution de colis des livreurs de colis;
32° temps de distribution de colis: les périodes entre le début et la fin d'activité de distribution de colis en Belgique, à partir du moment où le transport commence depuis le lieu où les services de distribution de colis débutent, jusqu'au moment où le transport s'arrête au lieu où les services de distribution de colis se terminent;
33° donneur d'ordres: tout prestataire de services postaux qui donne à un autre prestataire de services postaux ordre d'exécuter ou de faire exécuter des services postaux à titre onéreux ou gratuit;
34° livreur de colis: personne physique affectée à la prestation de services de distribution de colis pour le compte d'un prestataire de services postaux, d'un sous-traitant direct ou d'un sous-traitant;]1
[2 35° "distributeur automatique de colis": une consigne automatique qui permet de recevoir, d'expédier ou de renvoyer des colis.]2
1° "services postaux" : des services qui consistent en la levée, le tri, l'acheminement et la distribution des envois postaux, [1 exceptée la prestation de services postaux par la personne physique ou morale qui est à l'origine de l'envoi postal]1;
2° "prestataire de services postaux" : toute entreprise qui fournit un ou plusieurs services postaux;
3° "réseau postal" : l'ensemble de l'organisation et des moyens de toute nature mis en oeuvre par le (ou les) prestataire(s) du service universel, en vue notamment de :
a) la levée des envois postaux couverts par une obligation de service universel aux points d'accès sur l'ensemble du territoire;
b) l'acheminement et le traitement de ces envois du point d'accès du réseau postal jusqu'au centre de distribution;
c) la distribution à l'adresse indiquée sur l'envoi postal;
4° "point d'accès" : les installations physiques, y compris les boîtes aux lettres mises à la disposition du public soit sur la voie publique, soit dans les locaux du prestataire de services postaux, où les envois postaux peuvent être confiés au réseau postal par les expéditeurs;
5° "levée" : l'opération consistant pour un prestataire de services postaux à collecter les envois postaux;
6° "distribution" : le processus allant du tri au centre de distribution jusqu'à la remise des envois postaux aux destinataires;
7° "envoi postal" : un envoi portant une adresse sous la forme définitive dans laquelle il doit être acheminé par le prestataire de services postaux et dont le poids n'excède pas 31,5 kg.
Il s'agit, en plus des envois de correspondance, par exemple de livres, de catalogues, de journaux, de périodiques et de colis postaux contenant des marchandises avec ou sans valeur commerciale;
8° "envoi de correspondance" : une communication écrite sur un support physique quelconque qui doit être acheminée et remise à l'adresse indiquée par l'expéditeur sur l'envoi lui-même ou sur son conditionnement, exceptés les livres, catalogues, journaux et périodiques;
9° "envoi recommandé" : un service garantissant forfaitairement contre les risques de perte, vol ou détérioration et fournissant à l'expéditeur, le cas échéant à sa demande, une preuve de la date du dépôt de l'envoi postal ou de sa remise au destinataire;
10° "envoi à valeur déclarée" : un service consistant à assurer l'envoi postal à concurrence de la valeur déclarée par l'expéditeur en cas de perte, vol ou détérioration;
11° "courrier transfrontière" : le courrier en provenance ou à destination d'un autre Etat;
12° "prestataire du service universel" : le prestataire de services postaux qui assure la totalité ou une partie du service postal universel en Belgique et dont l'identité a été communiquée à la Commission européenne conformément à l'article 4 de la directive 97/67/CE, modifiée par la directive 2008/06/CE du Parlement européen et du Conseil du 20 février 2008 modifiant la directive 97/67/CE en ce qui concerne l'achèvement du marché intérieur des services postaux de la Communauté;
13° "licence" : une autorisation qui est octroyée par l'Institut et qui donne à un prestataire de services d'envois de correspondance domestiques et transfrontières entrants et qui relèvent du service universel des droits spécifiques et soumet les activités dudit prestataire à des obligations spécifiques, sans que le prestataire de services postaux ne soit habilité à exercer les droits en question avant d'avoir reçu la décision de l'Institut;
14° "expéditeur" : une personne physique ou morale qui est à l'origine de l'envoi postal;
15° "utilisateur" : toute personne physique ou morale bénéficiaire d'une prestation de service postal en tant qu'expéditeur ou destinataire;
16° "Institut" : l'Institut belge des services postaux et des télécommunications tel que visé à l'article 13 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges;
17° "exigences essentielles" : les raisons d'intérêt général de nature non économique qui peuvent amener l'Etat à imposer des conditions pour la prestation de services postaux. Ces raisons sont :
a) la confidentialité de la correspondance,
b) la sécurité du réseau en ce qui concerne le transport de matières dangereuses,
c) le respect des conditions de travail et des régimes de sécurité sociale fixés par des dispositions législatives, réglementaires ou administratives ou par les conventions collectives négociées entre partenaires sociaux, conformément au droit de l'Union européenne et à la législation nationale et,
d) dans les cas justifiés, la protection des données (y compris la protection de données à caractère personnel, la protection de la confidentialité des informations transmises ou stockées ainsi que la protection de la vie privée), la protection de l'environnement et l'aménagement du territoire.
18° "bpost" : la société anonyme de droit public bpost enregistrée sous le numéro 0214 596 464 auprès de la Banque Carrefour des Entreprises;
19° "adresse" : un ensemble de données permettant au prestataire de services postaux de déterminer le lieu de distribution et contenant au moins le numéro de maison, le nom de la rue et le nom de la commune ou une mention ou information acceptée par le prestataire de services postaux concerné lui permettant de déterminer sans équivoque au moins le numéro de maison, le nom de la rue et le nom de la commune;
20° "activités de routage" : les activités de routage sont exécutées par une personne physique ou morale pour le compte d'un expéditeur. Les activités de routage consistent en des activités de préparation des envois postaux selon les normes des prestataires de services postaux, éventuellement combinées avec d'autres activités de préparation d'envois postaux comme l'emballage, l'impression ou l'affranchissement des envois postaux;
21° "service de médiation" : le service de médiation pour le secteur postal visé à l'article 43ter de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques;
22° "jour ouvrable" : chaque jour civil autre qu'un samedi, dimanche ou jour férié légal;
23° "services prestés au tarif unitaire" : les services postaux dont le tarif est établi dans les conditions générales du prestataire du service universel pour les envois postaux individuels;
24° "bureau de poste" : un lieu destiné au contact physique entre les utilisateurs et un prestataire de services postaux et qui est exploité par le prestataire de services postaux;
25° "ministre" : le membre du gouvernement fédéral qui a le secteur postal dans ses attributions;
26° "contrat de gestion" : un contrat tel que visé par l'article 3 de la loi du 21 mars 1991 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques;
27° "frais terminaux" : la rémunération des prestataires du service universel au titre de la distribution du courrier transfrontière entrant constitué par les envois postaux provenant d'un autre Etat;
[1 28° colis postal ou colis: un envoi postal contenant des marchandises, avec ou sans valeur commerciale, autre qu'un envoi de correspondance, d'un poids maximal de 31,5 kg;
29° sous-traitant: tout prestataire de services postaux qui effectue un ou plusieurs services postaux pour un ou plusieurs autres prestataires de services postaux, directement ou indirectement, à quelque stade que ce soit;
30° sous-traitant direct: tout prestataire de services postaux qui effectue un ou plusieurs services postaux directement pour un ou plusieurs autres prestataires de services postaux;
31° système d'enregistrement du temps: système électronique d'enregistrement du temps de distribution de colis des livreurs de colis;
32° temps de distribution de colis: les périodes entre le début et la fin d'activité de distribution de colis en Belgique, à partir du moment où le transport commence depuis le lieu où les services de distribution de colis débutent, jusqu'au moment où le transport s'arrête au lieu où les services de distribution de colis se terminent;
33° donneur d'ordres: tout prestataire de services postaux qui donne à un autre prestataire de services postaux ordre d'exécuter ou de faire exécuter des services postaux à titre onéreux ou gratuit;
34° livreur de colis: personne physique affectée à la prestation de services de distribution de colis pour le compte d'un prestataire de services postaux, d'un sous-traitant direct ou d'un sous-traitant;]1
[2 35° "distributeur automatique de colis": une consigne automatique qui permet de recevoir, d'expédier ou de renvoyer des colis.]2
Art.3. § 1. De aanbieders van postdiensten :
1° leven de essentiële eisen na.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de op grond van de essentiële eisen na te leven vereisten nader bepalen;
2° stellen een transparante, eenvoudige en goedkope interne procedure in voor een billijke en snelle behandeling van klachten van gebruikers die betrekking hebben op het verlies, de diefstal, de beschadiging of de niet-naleving van de kwaliteitsnormen met inbegrip van een procedure voor het bepalen van hun verantwoordelijkheid in gevallen waarbij meer dan een dienstverlener betrokken is;
3° brengen op hun website en op alle commerciële contracten de gebruikers van postdiensten op de hoogte van de procedure om klachten gericht aan hun diensten in te dienen en te behandelen alsook van de beroepsmogelijkheid bij de ombudsdienst. Om de aan de ombudsdienst voorgelegde geschillen doeltreffend te behandelen, sluiten de aanbieders na ten minste twaalf ontvankelijke klachten per jaar bij de ombudsdienst een protocol dat de nadere regels vaststelt voor de behandeling van de klachten;
4° informeren alle personeelsleden en in het bijzonder die van de commerciële diensten, klantenrelaties en informatiediensten, over beroepsmogelijkheden van de gebruikers bij de aanbieder zelf en bij de ombudsdienst;
5° verstrekken op verzoek van de gebruiker de contactgegevens van de ombudsdienst;
6° maken voor de bevolking de personen belast met de verdeling van geadresseerde postzendingen identificeerbaar en zorgen ervoor dat postzendingen, met uitzondering van kranten, een herkenningsteken dragen aan de hand waarvan de aanbieder van postdiensten die deze zending aanvankelijk heeft behandeld, kan worden bepaald;
7° leven het verbod na om met kennis van zaken zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde;
8° leven de voorwaarden na bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, die inzonderheid betrekking hebben op :
a) de behandeling en de verdeling van de aangetekende zendingen en de zendingen met aangegeven waarde;
b) de behandeling van de onverdeelbare zendingen en de onbestelbare zendingen; en
c) de zendingen die niet toegelaten zijn tot het postvervoer om redenen van openbare orde, veiligheid en gezondheid, of nog de regels in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen;
[2 9° zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 16, bestellen de pakketten aan de woningen die voorzien zijn van een pakjesbus beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut, of van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg, beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut.]2
§ 2. De aanbieders van postdiensten zijn verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen bedoeld in paragraaf 1 door hun onderaannemers en de personen die voor hun rekening handelen.
[1 De aansprakelijkheid van de aanbieder van postdiensten krachtens het eerste lid houdt in dat elke inbreuk op de essentiële eisen door zijn rechtstreekse onderaannemer vermoed wordt rechtstreeks aan de betrokken aanbieder van postdiensten zelf te kunnen worden toegeschreven, voor zover de nalatigheid optreedt in het kader van de uitvoering van postdiensten voor rekening van deze aanbieder van postdiensten.
Het in het tweede lid bedoelde vermoeden kan niet worden weerlegd, indien de betrokken rechtstreekse onderaannemer zich in de relevante periode niet geldig de kennisgeving bij het Instituut als aanbieder van postdiensten heeft gedaan overeenkomstig artikel 6/1 of indien hij met betrekking tot de relevante activiteiten het voorwerp uitmaakte van een opschortingsmaatregel opgelegd krachtens artikel 21, § 7, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
In elk ander geval dan dat bedoeld in het derde lid, kan de aanbieder van postdiensten het vermoeden slechts weerleggen door aan te tonen dat hij niet nalatig is geweest omdat hij toezicht heeft uitgeoefend op de naleving van de essentiële eisen door zijn rechtstreekse onderaannemer.
Voor de inbreuken op de essentiële eisen inzake arbeidsvoorwaarden en regelingen voor sociale zekerheid, bedoeld in artikel 2, 17°, c), beperkt het vermoeden van verantwoordelijkheid van de aanbieder van postdiensten bedoeld het tweede tot vierde lid, zich tot de gevallen waarin zijn rechtstreekse onderaannemer in het kader van zijn activiteiten inzake het aanbieden van postdiensten voor rekening van deze aanbieder van postdiensten in België:
1° het voorwerp is geweest van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing die heeft geleid tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden of tot een geldboete van meer dan 4.000 euro, in voorkomend geval na toepassing van artikel 103 van het Sociaal Strafwetboek, met uitsluiting van de opdeciemen, wegens:
a) mensenhandel in de zin van het Strafwetboek; of
b) een inbreuk op de regelgeving betreffende de arbeidsvoorwaarden, het niet aangeven van arbeid, de sociale documenten, de collectieve arbeidsbetrekkingen en de sociale zekerheid bestraft door het Sociaal Strafwetboek; of
c) illegale arbeid in de zin van het Sociaal Strafwetboek;
2° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1;
3° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake kennisgeving bedoeld in artikel 6/1; of
4° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake tijdregistratie bedoeld in de artikelen 5/3 en 5/4.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels ter uitvoering van deze paragraaf vaststellen.]1
§ 3. Er wordt bij de aanbieder van postdiensten een persoon aangewezen die naar behoren bevoegd wordt verklaard om de aanbieder van postdiensten te vertegenwoordigen in zijn betrekkingen met de ombudsdienst voor de postsector. De volledige contactgegevens van deze persoon worden meegedeeld aan het Instituut en aan de ombudsdienst.
1° leven de essentiële eisen na.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de op grond van de essentiële eisen na te leven vereisten nader bepalen;
2° stellen een transparante, eenvoudige en goedkope interne procedure in voor een billijke en snelle behandeling van klachten van gebruikers die betrekking hebben op het verlies, de diefstal, de beschadiging of de niet-naleving van de kwaliteitsnormen met inbegrip van een procedure voor het bepalen van hun verantwoordelijkheid in gevallen waarbij meer dan een dienstverlener betrokken is;
3° brengen op hun website en op alle commerciële contracten de gebruikers van postdiensten op de hoogte van de procedure om klachten gericht aan hun diensten in te dienen en te behandelen alsook van de beroepsmogelijkheid bij de ombudsdienst. Om de aan de ombudsdienst voorgelegde geschillen doeltreffend te behandelen, sluiten de aanbieders na ten minste twaalf ontvankelijke klachten per jaar bij de ombudsdienst een protocol dat de nadere regels vaststelt voor de behandeling van de klachten;
4° informeren alle personeelsleden en in het bijzonder die van de commerciële diensten, klantenrelaties en informatiediensten, over beroepsmogelijkheden van de gebruikers bij de aanbieder zelf en bij de ombudsdienst;
5° verstrekken op verzoek van de gebruiker de contactgegevens van de ombudsdienst;
6° maken voor de bevolking de personen belast met de verdeling van geadresseerde postzendingen identificeerbaar en zorgen ervoor dat postzendingen, met uitzondering van kranten, een herkenningsteken dragen aan de hand waarvan de aanbieder van postdiensten die deze zending aanvankelijk heeft behandeld, kan worden bepaald;
7° leven het verbod na om met kennis van zaken zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde;
8° leven de voorwaarden na bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, die inzonderheid betrekking hebben op :
a) de behandeling en de verdeling van de aangetekende zendingen en de zendingen met aangegeven waarde;
b) de behandeling van de onverdeelbare zendingen en de onbestelbare zendingen; en
c) de zendingen die niet toegelaten zijn tot het postvervoer om redenen van openbare orde, veiligheid en gezondheid, of nog de regels in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen;
[2 9° zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 16, bestellen de pakketten aan de woningen die voorzien zijn van een pakjesbus beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut, of van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg, beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut.]2
§ 2. De aanbieders van postdiensten zijn verantwoordelijk voor de naleving van de verplichtingen bedoeld in paragraaf 1 door hun onderaannemers en de personen die voor hun rekening handelen.
[1 De aansprakelijkheid van de aanbieder van postdiensten krachtens het eerste lid houdt in dat elke inbreuk op de essentiële eisen door zijn rechtstreekse onderaannemer vermoed wordt rechtstreeks aan de betrokken aanbieder van postdiensten zelf te kunnen worden toegeschreven, voor zover de nalatigheid optreedt in het kader van de uitvoering van postdiensten voor rekening van deze aanbieder van postdiensten.
Het in het tweede lid bedoelde vermoeden kan niet worden weerlegd, indien de betrokken rechtstreekse onderaannemer zich in de relevante periode niet geldig de kennisgeving bij het Instituut als aanbieder van postdiensten heeft gedaan overeenkomstig artikel 6/1 of indien hij met betrekking tot de relevante activiteiten het voorwerp uitmaakte van een opschortingsmaatregel opgelegd krachtens artikel 21, § 7, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
In elk ander geval dan dat bedoeld in het derde lid, kan de aanbieder van postdiensten het vermoeden slechts weerleggen door aan te tonen dat hij niet nalatig is geweest omdat hij toezicht heeft uitgeoefend op de naleving van de essentiële eisen door zijn rechtstreekse onderaannemer.
Voor de inbreuken op de essentiële eisen inzake arbeidsvoorwaarden en regelingen voor sociale zekerheid, bedoeld in artikel 2, 17°, c), beperkt het vermoeden van verantwoordelijkheid van de aanbieder van postdiensten bedoeld het tweede tot vierde lid, zich tot de gevallen waarin zijn rechtstreekse onderaannemer in het kader van zijn activiteiten inzake het aanbieden van postdiensten voor rekening van deze aanbieder van postdiensten in België:
1° het voorwerp is geweest van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing die heeft geleid tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden of tot een geldboete van meer dan 4.000 euro, in voorkomend geval na toepassing van artikel 103 van het Sociaal Strafwetboek, met uitsluiting van de opdeciemen, wegens:
a) mensenhandel in de zin van het Strafwetboek; of
b) een inbreuk op de regelgeving betreffende de arbeidsvoorwaarden, het niet aangeven van arbeid, de sociale documenten, de collectieve arbeidsbetrekkingen en de sociale zekerheid bestraft door het Sociaal Strafwetboek; of
c) illegale arbeid in de zin van het Sociaal Strafwetboek;
2° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1;
3° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake kennisgeving bedoeld in artikel 6/1; of
4° het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve rechterlijke of administratieve beslissing wegens miskenning van de verplichting inzake tijdregistratie bedoeld in de artikelen 5/3 en 5/4.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels ter uitvoering van deze paragraaf vaststellen.]1
§ 3. Er wordt bij de aanbieder van postdiensten een persoon aangewezen die naar behoren bevoegd wordt verklaard om de aanbieder van postdiensten te vertegenwoordigen in zijn betrekkingen met de ombudsdienst voor de postsector. De volledige contactgegevens van deze persoon worden meegedeeld aan het Instituut en aan de ombudsdienst.
Art.3. § 1er. Les prestataires de services postaux :
1° respectent les exigences essentielles.
Le Roi peut, dans un arrêté délibéré en Conseil des ministres, préciser les conditions à respecter en vertu des exigences essentielles;
2° mettent en place au niveau interne une procédure transparente, simple et peu onéreuse pour le traitement équitable et rapide des réclamations des utilisateurs concernant la perte, le vol, la détérioration ou le non-respect des normes de qualité, y compris une procédure d'établissement de leurs responsabilités dans les cas où plusieurs prestataires de services sont concernés;
3° informent les utilisateurs des services postaux sur leur site Internet et sur tous leurs contrats commerciaux de la procédure en vue de l'introduction et du traitement des plaintes adressées à leurs services, ainsi que de la possibilité de recours auprès du service de médiation. En vue d'assurer un traitement efficace des litiges soumis au service de médiation, les prestataire concluent après au moins douze plaintes recevables au cours de l'année avec le service de médiation un protocole qui détermine les modalités de traitement des plaintes;
4° informent tous les membres du personnel et en particulier ceux des services commerciaux, relations clients et services d'information, des voies de recours des utilisateurs auprès du prestataire lui-même et auprès du service de médiation;
5° fournissent, à la demande de l'utilisateur, les coordonnées du service de médiation;
6° rendent identifiables par la population les personnes chargées de la distribution des envois postaux adressés et veillent à ce qu'à l'exception des journaux, les envois postaux soient revêtus du signe distinctif permettant de déterminer le prestataire de services postaux ayant assuré le traitement initial de l'envoi;
7° respectent l'interdiction de transporter et de distribuer en connaissance de cause des envois qui porteraient extérieurement des inscriptions manifestement contraires aux bonnes moeurs ou à l'ordre public;
8° respectent les conditions définies par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, portant notamment sur :
a) le traitement et la distribution des envois recommandés et des envois à valeur déclarée;
b) le traitement des envois non distribuables et des envois tombés en rebut; et
c) les envois interdits au transport postal pour des motifs d'ordre, de sécurité et de santé publics, ou encore les règles en matière de transport de matières dangereuses;
[2 9° sans préjudice de l'application de l'article 16, distribuent les colis aux habitations pourvues d'une boîte à colis, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut ou d'une boîte aux lettres placée à la limite de la voirie publique et à portée de main, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut.]2
§ 2. Les prestataires de services postaux sont responsables du respect des obligations visées au paragraphe 1er par leurs sous-traitants et les personnes agissant pour leur compte.
[1 La responsabilité du prestataire de services postaux en vertu de l'alinéa 1er implique que tout manquement aux exigences essentielles par son sous-traitant direct est présumé être le fait direct du prestataire de services postaux concerné lui-même, dans la mesure où ce manquement est survenu dans le cadre de la prestation de services postaux pour le compte de ce prestataire de services postaux.
La présomption visée à l'alinéa 2 est irréfragable si, pendant la période concernée, le sous-traitant direct en question n'a pas valablement effectué la notification à l'Institut en tant que prestataire de services postaux visée à l'article 6/1 ou s'il a fait, à l'égard des activités concernées, l'objet d'une mesure de suspension imposée en vertu de l'article 21, § 7, 2° de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges.
Dans tout autre cas que celui visé à l'alinéa 3, le prestataire de services postaux ne peut renverser la présomption qu'en démontrant qu'il n'a pas été négligent car il a effectué un contrôle du respect des exigences essentielles par son sous-traitant direct.
Pour les violations des exigences essentielles relatives aux conditions de travail et aux régimes de sécurité sociale, visées à l'article 2, 17°, c), la présomption de responsabilité du prestataire de services postaux visées aux alinéas 2 à 4, est limitée aux cas dans lesquels son sous-traitant direct, dans le cadre de ses activités de prestation de services postaux pour le compte de ce prestataire de services postaux en Belgique:
1° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive ayant donné lieu à une peine d'emprisonnement principal supérieure à six mois ou à une amende supérieure à 4.000 euros, le cas échéant après application de l'article 103 du Code pénal social, hors décimes additionnels, pour:
a) traite des êtres humains au sens du Code pénal; ou
b) infraction à la réglementation relative aux conditions de travail, à la non-déclaration de travail, aux documents sociaux, aux relations collectives de travail et à la sécurité sociale punie par le Code pénal social; ou
c) travail illégal au sens du Code pénal social;
2° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive pour avoir méconnu l'obligation de compensation minimale visée à l'article 10/1; ou
3° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive pour avoir méconnu l'obligation de notification visée à l'article 6/1; ou
4° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive pour avoir méconnu l'obligation d'enregistrement du temps visée aux articles 5/3 et 5/4.
Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, fixer les modalités d'exécution du présent paragraphe.]1
§ 3. Une personne dûment habilitée à représenter le prestataire de services postaux dans ses relations avec le service de médiation pour le secteur postal est désignée auprès du prestataire de services postaux. Les coordonnées complètes de cette personne sont communiquées à l'Institut et au service de médiation.
1° respectent les exigences essentielles.
Le Roi peut, dans un arrêté délibéré en Conseil des ministres, préciser les conditions à respecter en vertu des exigences essentielles;
2° mettent en place au niveau interne une procédure transparente, simple et peu onéreuse pour le traitement équitable et rapide des réclamations des utilisateurs concernant la perte, le vol, la détérioration ou le non-respect des normes de qualité, y compris une procédure d'établissement de leurs responsabilités dans les cas où plusieurs prestataires de services sont concernés;
3° informent les utilisateurs des services postaux sur leur site Internet et sur tous leurs contrats commerciaux de la procédure en vue de l'introduction et du traitement des plaintes adressées à leurs services, ainsi que de la possibilité de recours auprès du service de médiation. En vue d'assurer un traitement efficace des litiges soumis au service de médiation, les prestataire concluent après au moins douze plaintes recevables au cours de l'année avec le service de médiation un protocole qui détermine les modalités de traitement des plaintes;
4° informent tous les membres du personnel et en particulier ceux des services commerciaux, relations clients et services d'information, des voies de recours des utilisateurs auprès du prestataire lui-même et auprès du service de médiation;
5° fournissent, à la demande de l'utilisateur, les coordonnées du service de médiation;
6° rendent identifiables par la population les personnes chargées de la distribution des envois postaux adressés et veillent à ce qu'à l'exception des journaux, les envois postaux soient revêtus du signe distinctif permettant de déterminer le prestataire de services postaux ayant assuré le traitement initial de l'envoi;
7° respectent l'interdiction de transporter et de distribuer en connaissance de cause des envois qui porteraient extérieurement des inscriptions manifestement contraires aux bonnes moeurs ou à l'ordre public;
8° respectent les conditions définies par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, portant notamment sur :
a) le traitement et la distribution des envois recommandés et des envois à valeur déclarée;
b) le traitement des envois non distribuables et des envois tombés en rebut; et
c) les envois interdits au transport postal pour des motifs d'ordre, de sécurité et de santé publics, ou encore les règles en matière de transport de matières dangereuses;
[2 9° sans préjudice de l'application de l'article 16, distribuent les colis aux habitations pourvues d'une boîte à colis, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut ou d'une boîte aux lettres placée à la limite de la voirie publique et à portée de main, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut.]2
§ 2. Les prestataires de services postaux sont responsables du respect des obligations visées au paragraphe 1er par leurs sous-traitants et les personnes agissant pour leur compte.
[1 La responsabilité du prestataire de services postaux en vertu de l'alinéa 1er implique que tout manquement aux exigences essentielles par son sous-traitant direct est présumé être le fait direct du prestataire de services postaux concerné lui-même, dans la mesure où ce manquement est survenu dans le cadre de la prestation de services postaux pour le compte de ce prestataire de services postaux.
La présomption visée à l'alinéa 2 est irréfragable si, pendant la période concernée, le sous-traitant direct en question n'a pas valablement effectué la notification à l'Institut en tant que prestataire de services postaux visée à l'article 6/1 ou s'il a fait, à l'égard des activités concernées, l'objet d'une mesure de suspension imposée en vertu de l'article 21, § 7, 2° de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges.
Dans tout autre cas que celui visé à l'alinéa 3, le prestataire de services postaux ne peut renverser la présomption qu'en démontrant qu'il n'a pas été négligent car il a effectué un contrôle du respect des exigences essentielles par son sous-traitant direct.
Pour les violations des exigences essentielles relatives aux conditions de travail et aux régimes de sécurité sociale, visées à l'article 2, 17°, c), la présomption de responsabilité du prestataire de services postaux visées aux alinéas 2 à 4, est limitée aux cas dans lesquels son sous-traitant direct, dans le cadre de ses activités de prestation de services postaux pour le compte de ce prestataire de services postaux en Belgique:
1° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive ayant donné lieu à une peine d'emprisonnement principal supérieure à six mois ou à une amende supérieure à 4.000 euros, le cas échéant après application de l'article 103 du Code pénal social, hors décimes additionnels, pour:
a) traite des êtres humains au sens du Code pénal; ou
b) infraction à la réglementation relative aux conditions de travail, à la non-déclaration de travail, aux documents sociaux, aux relations collectives de travail et à la sécurité sociale punie par le Code pénal social; ou
c) travail illégal au sens du Code pénal social;
2° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive pour avoir méconnu l'obligation de compensation minimale visée à l'article 10/1; ou
3° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive pour avoir méconnu l'obligation de notification visée à l'article 6/1; ou
4° a fait l'objet d'une décision judiciaire ou administrative définitive pour avoir méconnu l'obligation d'enregistrement du temps visée aux articles 5/3 et 5/4.
Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, fixer les modalités d'exécution du présent paragraphe.]1
§ 3. Une personne dûment habilitée à représenter le prestataire de services postaux dans ses relations avec le service de médiation pour le secteur postal est désignée auprès du prestataire de services postaux. Les coordonnées complètes de cette personne sont communiquées à l'Institut et au service de médiation.
Art.4. Wanneer de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de openbare orde of de verdediging van het Rijk dit eisen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, gedurende de termijn die Hij vaststelt geheel of gedeeltelijk postverrichtingen vertragen of uitstellen. De Koning kan ter zake alle maatregelen voorschrijven die Hij nuttig acht. De in dit artikel bedoelde maatregelen geven geen aanleiding tot de toekenning van enige vergoeding.
De Koning kan om redenen van veiligheid en openbare orde, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het soort zendingen en de voorwerpen bepalen alsmede de nadere regels in dit verband, die niet toegelaten worden tot het postvervoer.
De Koning kan om redenen van veiligheid en openbare orde, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het soort zendingen en de voorwerpen bepalen alsmede de nadere regels in dit verband, die niet toegelaten worden tot het postvervoer.
Art.4. Lorsque la sécurité publique, la santé publique, l'ordre public ou la défense du Royaume l'exigent, le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, ralentir ou différer en tout ou en partie les opérations postales au cours de la période qu'Il fixe. Le Roi peut, à cet effet, prescrire toutes les mesures qu'Il juge utiles. Les mesures visées dans le présent article ne donnent lieu à l'attribution d'aucune indemnité.
Le Roi peut pour des motifs de sécurité et d'ordre public, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, déterminer le type d'envois et les objets qui ne sont pas admis au transport postal ainsi que les modalités y afférentes.
Le Roi peut pour des motifs de sécurité et d'ordre public, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, déterminer le type d'envois et les objets qui ne sont pas admis au transport postal ainsi que les modalités y afférentes.
Art.5. § 1. Elke fysieke persoon die activiteiten van ophalen, sorteren of distributie van brievenpost, gedefinieerd overeenkomstig artikel 2, 8°, uitvoert, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 6, § 4, wordt vermoed te zijn tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst met een aanbieder van postdiensten of een uitzendbureau voor rekening van wie een of meer van de voormelde activiteiten worden uitgevoerd, zonder dat het bewijs van het tegendeel kan worden geleverd, onverminderd de tewerkstelling onder een administratiefrechtelijk statuut. Wanneer een beroep gedaan wordt op uitzendkrachten, is de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers van toepassing.
§ 2. [1 Onverminderd de bevoegdheden van het Instituut zijn de sociaal inspecteurs van de volgende diensten of instellingen belast met het toezicht op de naleving van paragraaf 1 en artikel 5/3 en 5/4:
1° de Algemene Directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
2° de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
3° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
4° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
5° het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
6° het Federaal agentschap voor beroepsrisico's.
De inbreuken op de bepalingen van paragraaf 1 en artikel, 5/3 en 5/4, en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
§ 2. [1 Onverminderd de bevoegdheden van het Instituut zijn de sociaal inspecteurs van de volgende diensten of instellingen belast met het toezicht op de naleving van paragraaf 1 en artikel 5/3 en 5/4:
1° de Algemene Directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
2° de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
3° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
4° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;
5° het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
6° het Federaal agentschap voor beroepsrisico's.
De inbreuken op de bepalingen van paragraaf 1 en artikel, 5/3 en 5/4, en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
Modifications
Art.5. § 1er. Toute personne physique qui effectue des activités de levée, tri ou distribution d'envois de correspondance tels que définis à l'article 2, 8°, à l'exception des activités visées à l'article 6, § 4, est présumée être employée en vertu d'un contrat de travail avec un prestataire de services postaux ou une entreprise de travail intérimaire pour le compte duquel une ou plusieurs des activités susmentionnées sont exécutées, sans que la preuve du contraire puisse être apportée, sans préjudice du travail sous un statut de droit administratif. En cas de recours à des travailleurs intérimaires, la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs est d'application.
§ 2. [1 Sans préjudice des compétences de l'Institut, les inspecteurs sociaux des services ou institutions suivants sont chargés de contrôler le respect du paragraphe 1er et de l'article 5/3 et 5/4:
1° la Direction générale Contrôle des lois sociales du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
2° la Direction générale Contrôle du bien-être au travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
3° l'Office national de Sécurité sociale;
4° l'Office national de l'Emploi;
5° l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants;
6° l'Agence fédérale des risques professionnels.
Les infractions aux dispositions du paragraphe 1er et de l'article 5/3 et 5/4 et de leurs arrêtés d'exécution sont recherchées, constatées et sanctionnées conformément au Code pénal social.
Les inspecteurs sociaux disposent des pouvoirs visés aux articles 23 à 39 du Code pénal social lorsqu'ils agissent d'initiative ou sur demande dans le cadre de leur mission d'information, de médiation et de surveillance relative au respect des dispositions de la présente loi et de ses arrêtés d'exécution.]1
§ 2. [1 Sans préjudice des compétences de l'Institut, les inspecteurs sociaux des services ou institutions suivants sont chargés de contrôler le respect du paragraphe 1er et de l'article 5/3 et 5/4:
1° la Direction générale Contrôle des lois sociales du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
2° la Direction générale Contrôle du bien-être au travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
3° l'Office national de Sécurité sociale;
4° l'Office national de l'Emploi;
5° l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants;
6° l'Agence fédérale des risques professionnels.
Les infractions aux dispositions du paragraphe 1er et de l'article 5/3 et 5/4 et de leurs arrêtés d'exécution sont recherchées, constatées et sanctionnées conformément au Code pénal social.
Les inspecteurs sociaux disposent des pouvoirs visés aux articles 23 à 39 du Code pénal social lorsqu'ils agissent d'initiative ou sur demande dans le cadre de leur mission d'information, de médiation et de surveillance relative au respect des dispositions de la présente loi et de ses arrêtés d'exécution.]1
Modifications
Art. 5/1. [1 § 1. Een gemeenschappelijk elektronisch platform wordt opgericht bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dat de nodige waarborgen op het vlak van de informatieveiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer biedt, met als doel de werkomstandigheden van de pakketbezorgers te verbeteren via elektronische informatie-uitwisseling tussen alle betrokken actoren.
§ 2. Het platform is voor de verwezenlijking van zijn doel belast met het faciliteren, beheren, controleren en verrichten via elektronische weg van:
1° de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1;
2° de semestriële rapportering bedoeld in artikel 6/2;
3° de tijdregistratie bedoeld in de artikelen 5/3 en 5/4;
4° de minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1;
5° de beveiligde toegang en de uitwisseling tussen de bevoegde diensten van gegevens met betrekking tot de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1 bij het Instituut en van gegevens uit de volgende gegevensbanken:
a) de gegevensbank inzake de semestriële rapportering bedoeld in artikel 6/2 beheerd door het Instituut;
b) de gegevensbank inzake de tijdregistratie bedoeld in artikel 5/3 beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
c) de gegevensbank inzake de tijdregistratie bedoeld in artikel 5/3 beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
d) de gegevensbank inzake de minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1 beheerd door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
6° statistisch, wetenschappelijk en beleidsmatig onderzoek.
§ 3. Voor de verwerkingen van persoonsgegevens via het platform treden de volgende entiteiten op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken, bedoeld in artikel 4, 7) en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming: de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Instituut.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid treedt op als verwerker bedoeld in artikel 4, 8), van de algemene verordening gegevensbescherming.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is gelast met de technische ontwikkeling, de werking en het onderhoud van het platform.
§ 4. De persoonsgegevens die voortkomen uit de verwerkingen door het elektronische platform worden onmiddellijk na hun verwerking ervan vernietigd.]1
§ 2. Het platform is voor de verwezenlijking van zijn doel belast met het faciliteren, beheren, controleren en verrichten via elektronische weg van:
1° de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1;
2° de semestriële rapportering bedoeld in artikel 6/2;
3° de tijdregistratie bedoeld in de artikelen 5/3 en 5/4;
4° de minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1;
5° de beveiligde toegang en de uitwisseling tussen de bevoegde diensten van gegevens met betrekking tot de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1 bij het Instituut en van gegevens uit de volgende gegevensbanken:
a) de gegevensbank inzake de semestriële rapportering bedoeld in artikel 6/2 beheerd door het Instituut;
b) de gegevensbank inzake de tijdregistratie bedoeld in artikel 5/3 beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
c) de gegevensbank inzake de tijdregistratie bedoeld in artikel 5/3 beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
d) de gegevensbank inzake de minimumvergoeding bedoeld in artikel 10/1 beheerd door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
6° statistisch, wetenschappelijk en beleidsmatig onderzoek.
§ 3. Voor de verwerkingen van persoonsgegevens via het platform treden de volgende entiteiten op als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken, bedoeld in artikel 4, 7) en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming: de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Instituut.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid treedt op als verwerker bedoeld in artikel 4, 8), van de algemene verordening gegevensbescherming.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is gelast met de technische ontwikkeling, de werking en het onderhoud van het platform.
§ 4. De persoonsgegevens die voortkomen uit de verwerkingen door het elektronische platform worden onmiddellijk na hun verwerking ervan vernietigd.]1
Art. 5/1. [1 § 1er. Une plateforme électronique commune présentant les garanties nécessaires sur le plan de la sécurité de l'information et de la protection de la vie privée est créée auprès de l'Office national de Sécurité sociale en vue d'améliorer les conditions de travail des livreurs de colis via des échanges d'informations électroniques entre tous les acteurs concernés.
§ 2. En vue de la réalisation de son objectif, la plateforme est chargée de faciliter, gérer, contrôler et permettre:
1° la notification visée à l'article 6/1;
2° le rapportage semestriel visé à l'article 6/2;
3° l'enregistrement du temps visé aux articles 5/3 et 5/4;
4° la compensation minimale visée à l'article 10/1;
5° l'accès sécurisé et l'échange entre les services compétents des données relatives à la notification visée à l'article 6/1 auprès de l'Institut et des données provenant des bases de données suivantes:
a) la base de données relative au rapportage semestriel visée à l'article 6/2 gérée par l'Institut;
b) la base de données relative à l'enregistrement du temps visée à l'article 5/3 gérée par l'Office national de sécurité social et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
c) la base de données relative à l'enregistrement du temps visée à l'article 5/3 gérée par l'Office national de Sécurité sociale et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
d) la base de données relative à la compensation minimale visée à l'article 10/1 gérée par le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie;
6° des recherches statistiques, scientifiques et politiques.
§ 3. Pour le traitement des données à caractère personnel via la plateforme, les entités suivantes agissent en tant que responsables conjoints du traitement, visés aux articles 4, 7) et 26 du règlement général sur la protection des données: l'Office national de Sécurité sociale, le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation Sociale, le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie et l'Institut.
L'Office national de Sécurité sociale agit en tant que sous-traitant visé à l'article 4, 8), du règlement général sur la protection des données.
L'Office national de Sécurité sociale est chargé du développement technique, du fonctionnement et de la maintenance de la plateforme électronique.
§ 4. Les données à caractère personnel qui résultent des traitements effectués par la plateforme électroniquesont détruites immédiatement après leur traitement.]1
§ 2. En vue de la réalisation de son objectif, la plateforme est chargée de faciliter, gérer, contrôler et permettre:
1° la notification visée à l'article 6/1;
2° le rapportage semestriel visé à l'article 6/2;
3° l'enregistrement du temps visé aux articles 5/3 et 5/4;
4° la compensation minimale visée à l'article 10/1;
5° l'accès sécurisé et l'échange entre les services compétents des données relatives à la notification visée à l'article 6/1 auprès de l'Institut et des données provenant des bases de données suivantes:
a) la base de données relative au rapportage semestriel visée à l'article 6/2 gérée par l'Institut;
b) la base de données relative à l'enregistrement du temps visée à l'article 5/3 gérée par l'Office national de sécurité social et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
c) la base de données relative à l'enregistrement du temps visée à l'article 5/3 gérée par l'Office national de Sécurité sociale et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale;
d) la base de données relative à la compensation minimale visée à l'article 10/1 gérée par le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie;
6° des recherches statistiques, scientifiques et politiques.
§ 3. Pour le traitement des données à caractère personnel via la plateforme, les entités suivantes agissent en tant que responsables conjoints du traitement, visés aux articles 4, 7) et 26 du règlement général sur la protection des données: l'Office national de Sécurité sociale, le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation Sociale, le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie et l'Institut.
L'Office national de Sécurité sociale agit en tant que sous-traitant visé à l'article 4, 8), du règlement général sur la protection des données.
L'Office national de Sécurité sociale est chargé du développement technique, du fonctionnement et de la maintenance de la plateforme électronique.
§ 4. Les données à caractère personnel qui résultent des traitements effectués par la plateforme électroniquesont détruites immédiatement après leur traitement.]1
Modifications
Art. 5/2. [1 § 1. De aanbieders van postdiensten en de rechtstreekse onderaannemers die een beroep doen op pakketbezorgers voor de bezorging van pakketten in België, stellen een coördinator aan die de volgende opdracht heeft:
1° de pakketbezorgers informeren over hun rechten en plichten zoals bepaald in dit artikel en in de artikelen 5/3, 5/4, 6/1, 6/2 en 10/1;
2° een waakzaamheidsplan opstellen om mogelijke risico's op inbreuken op deze wet en op het arbeids- en socialezekerheidsrecht te identificeren en, in voorkomend geval, hieraan te remediëren.
§ 2. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad nadere regels ter uitvoering van paragraaf 1, waaronder:
1° de vereisten waaraan de coördinator moet voldoen, zijn takenpakket en de modaliteiten van de uitvoering van zijn opdracht;
2° de inhoud, de voorwaarden en de nadere regels van de informatie en het waakzaamheidsplan.]1
1° de pakketbezorgers informeren over hun rechten en plichten zoals bepaald in dit artikel en in de artikelen 5/3, 5/4, 6/1, 6/2 en 10/1;
2° een waakzaamheidsplan opstellen om mogelijke risico's op inbreuken op deze wet en op het arbeids- en socialezekerheidsrecht te identificeren en, in voorkomend geval, hieraan te remediëren.
§ 2. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad nadere regels ter uitvoering van paragraaf 1, waaronder:
1° de vereisten waaraan de coördinator moet voldoen, zijn takenpakket en de modaliteiten van de uitvoering van zijn opdracht;
2° de inhoud, de voorwaarden en de nadere regels van de informatie en het waakzaamheidsplan.]1
Modifications
Art. 5/2. [1 § 1er. Les prestataires de services postaux et les sous-traitants directs qui font appel à des livreurs de colis pour la distribution de colis en Belgique désignent un coordinateur, dont la mission est la suivante:
1° informer les livreurs de colis de leurs droits et obligations tels que déterminés dans cet article et les articles 5/3, 5/4, 6/1, 6/2 et 10/1;
2° rédiger un plan de vigilance afin d'identifier les risques potentiels d'infraction à la présente loi et au droit du travail et de la sécurité sociale et, le cas échéant, d'y remédier.
§ 2. Le Roi fixe par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres les modalités d'exécution du paragraphe 1er, et notamment:
1° les exigences auxquelles doit répondre le coordinateur, ses fonctions et les modalités d'exécution de sa mission;
2° le contenu, les conditions et les modalités de mise en oeuvre de l'information et du plan de vigilance.]1
1° informer les livreurs de colis de leurs droits et obligations tels que déterminés dans cet article et les articles 5/3, 5/4, 6/1, 6/2 et 10/1;
2° rédiger un plan de vigilance afin d'identifier les risques potentiels d'infraction à la présente loi et au droit du travail et de la sécurité sociale et, le cas échéant, d'y remédier.
§ 2. Le Roi fixe par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres les modalités d'exécution du paragraphe 1er, et notamment:
1° les exigences auxquelles doit répondre le coordinateur, ses fonctions et les modalités d'exécution de sa mission;
2° le contenu, les conditions et les modalités de mise en oeuvre de l'information et du plan de vigilance.]1
Modifications
Art. 5/3. [1 § 1. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die pakketdistributiediensten verstrekt in België is verplicht via een beveiligde toepassing ter beschikking gesteld door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de dagelijkse pakketdistributietijd te registeren van de volgende pakketbezorgers die pakketdistributiediensten verstrekken in België:
1° de pakketbezorgers met de hoedanigheid van werknemer of uitzendkracht, en de volgende met werknemers gelijkgestelde personen:
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, behoudens de personen die diensten leveren voor het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; en
b) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid;
2° de zelfstandige pakketbezorgers en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Dit artikel is niet van toepassing indien de pakketdistributiediensten in België verricht worden met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad.
§ 2. De tijdregistratie heeft tot doel zwartwerk en sociale fraude te bestrijden en de werkomstandigheden en verkeersveiligheid van pakketbezorgers te verbeteren.
§ 3. De dagelijkse registratie van pakketdistributietijd omvat volgende categorieën van gegevens:
1° het unieke identificatienummer, INSZ, van de pakketbezorger bij de Belgische sociale zekerheid. Voor inwoners van België is het identiek aan het Rijksregisternummer. Voor niet-inwoners van België is dat het nummer in het BIS-register van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
2° de hoedanigheid waarin de pakketbezorger de pakketdistributiediensten verricht;
3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de werkgever van de pakketbezorger;
4° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de opdrachtgever van de zelfstandige pakketbezorger;
5° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en waar deze eindigen;
6° per dag, het tijdstip van het begin van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
7° per dag, het tijdstip van het voorziene einduur van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
8° het tijdstip van de tijdregistratie.
De voormelde gegevens inzake tijdregistratie zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 4. De gegevens inzake tijdregistratie worden uiterlijk op het tijdstip van aanvang van de pakketdistributie geregistreerd.
De tijdregistratie kan gewijzigd worden uiterlijk binnen acht uur volgend op het in de initiële registratie voorziene einduur. Wanneer het initieel geregistreerde einduur tussen 20 en 24 uur valt, kan de tijdregistratie gewijzigd worden tot uiterlijk acht uur 's morgens de volgende kalenderdag.
De tijdregistratie kan worden geannuleerd tot het einde van de dag waarop deze betrekking heeft. Wanneer de tijdsregistratie betrekking heeft op een periode van twee of meer dagen, dan dient deze te worden geannuleerd uiterlijk op het einde van de eerste dag waarop waarop de tijdregistratie betrekking heeft.
§ 5. De gegevens geregistreerd via de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ter beschikking gestelde elektronische toepassing worden bewaard in een gegevensbank, waarvoor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid optreedt als verwerkingsverantwoordelijke.
De persoonsgegevens worden in deze gegevensbank niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden.
§ 6. In afwijking van paragraaf 1 kunnen de opdrachtgever en de onderaannemer de tijdregistratie verrichten via een eigen elektronisch tijdregistratiesysteem wanneer en voor zover wordt voldaan aan volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de registratie behelst dezelfde gegevens als die beschreven in paragraaf 3;
2° de registratie gebeurt binnen de in paragraaf 4 bepaalde termijnen;
3° de niet-vervalsing en de veiligheid van de gegevens wordt gegarandeerd:
4° de gegevens kunnen niet onmerkbaar gewijzigd worden en hun integriteit wordt gehandhaafd;
5° de gegevens worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de dag die volgt op het einde van de arbeidsovereenkomst of aannemingsovereenkomst;
6° de gegevens bevinden zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats opdat zij geraadpleegd kunnen worden door de pakketbezorger en opdat de ambtenaren die met het toezicht belast zijn er op ieder ogenblik kennis van kunnen nemen.
In afwijking van het eerste lid kan de Koning, voor zover er een paritair orgaan is opgericht, op voorstel van dit orgaan toestaan dat de tijdregistratie verricht wordt via een papieren document of controlemiddel dat dezelfde waarborgen biedt als de elektronische tijdregistratie In voorkomend geval bepaalt de Koning het model voor de papieren tijdregistratie.
§ 7. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, Fedris, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Instituut kunnen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, de in toepassing van deze bepaling verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de wetten en reglementen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.]1
1° de pakketbezorgers met de hoedanigheid van werknemer of uitzendkracht, en de volgende met werknemers gelijkgestelde personen:
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, behoudens de personen die diensten leveren voor het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; en
b) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid;
2° de zelfstandige pakketbezorgers en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Dit artikel is niet van toepassing indien de pakketdistributiediensten in België verricht worden met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad.
§ 2. De tijdregistratie heeft tot doel zwartwerk en sociale fraude te bestrijden en de werkomstandigheden en verkeersveiligheid van pakketbezorgers te verbeteren.
§ 3. De dagelijkse registratie van pakketdistributietijd omvat volgende categorieën van gegevens:
1° het unieke identificatienummer, INSZ, van de pakketbezorger bij de Belgische sociale zekerheid. Voor inwoners van België is het identiek aan het Rijksregisternummer. Voor niet-inwoners van België is dat het nummer in het BIS-register van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
2° de hoedanigheid waarin de pakketbezorger de pakketdistributiediensten verricht;
3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de werkgever van de pakketbezorger;
4° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de opdrachtgever van de zelfstandige pakketbezorger;
5° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en waar deze eindigen;
6° per dag, het tijdstip van het begin van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
7° per dag, het tijdstip van het voorziene einduur van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
8° het tijdstip van de tijdregistratie.
De voormelde gegevens inzake tijdregistratie zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 4. De gegevens inzake tijdregistratie worden uiterlijk op het tijdstip van aanvang van de pakketdistributie geregistreerd.
De tijdregistratie kan gewijzigd worden uiterlijk binnen acht uur volgend op het in de initiële registratie voorziene einduur. Wanneer het initieel geregistreerde einduur tussen 20 en 24 uur valt, kan de tijdregistratie gewijzigd worden tot uiterlijk acht uur 's morgens de volgende kalenderdag.
De tijdregistratie kan worden geannuleerd tot het einde van de dag waarop deze betrekking heeft. Wanneer de tijdsregistratie betrekking heeft op een periode van twee of meer dagen, dan dient deze te worden geannuleerd uiterlijk op het einde van de eerste dag waarop waarop de tijdregistratie betrekking heeft.
§ 5. De gegevens geregistreerd via de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ter beschikking gestelde elektronische toepassing worden bewaard in een gegevensbank, waarvoor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid optreedt als verwerkingsverantwoordelijke.
De persoonsgegevens worden in deze gegevensbank niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden.
§ 6. In afwijking van paragraaf 1 kunnen de opdrachtgever en de onderaannemer de tijdregistratie verrichten via een eigen elektronisch tijdregistratiesysteem wanneer en voor zover wordt voldaan aan volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de registratie behelst dezelfde gegevens als die beschreven in paragraaf 3;
2° de registratie gebeurt binnen de in paragraaf 4 bepaalde termijnen;
3° de niet-vervalsing en de veiligheid van de gegevens wordt gegarandeerd:
4° de gegevens kunnen niet onmerkbaar gewijzigd worden en hun integriteit wordt gehandhaafd;
5° de gegevens worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de dag die volgt op het einde van de arbeidsovereenkomst of aannemingsovereenkomst;
6° de gegevens bevinden zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats opdat zij geraadpleegd kunnen worden door de pakketbezorger en opdat de ambtenaren die met het toezicht belast zijn er op ieder ogenblik kennis van kunnen nemen.
In afwijking van het eerste lid kan de Koning, voor zover er een paritair orgaan is opgericht, op voorstel van dit orgaan toestaan dat de tijdregistratie verricht wordt via een papieren document of controlemiddel dat dezelfde waarborgen biedt als de elektronische tijdregistratie In voorkomend geval bepaalt de Koning het model voor de papieren tijdregistratie.
§ 7. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, Fedris, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Instituut kunnen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, de in toepassing van deze bepaling verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de wetten en reglementen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.]1
Art. 5/3. [1 § 1er. Chaque donneur d'ordre et chaque sous-traitant qui effectue des services de distribution de colis en Belgique est tenu d'enregistrer, via une application sécurisée mise à disposition par l'Office national de Sécurité sociale, le temps de distribution de colis journalier des livreurs de colis suivants qui effectuent des services de distribution de colis en Belgique:
1° les livreurs de colis avec un statut de travailleur salarié ou d'intérimaire, ainsi que les personnes suivantes, qui sont assimilées à des travailleurs salariés:
a) les personnes qui, autrement qu'en vertu d'un contrat de travail, exécutent des prestations de travail sous l'autorité d'une autre personne, à l'exception des personnes qui fournissent des prestations en vue d'obtenir l'indemnité conformément à l'article 90, alinéa 1er, 1° bis, du Code des impôts sur les revenus 1992; et
b) les élèves et les étudiants qui suivent des études pour lesquelles le programme d'étude prévoit une forme de travail;
2° les livreurs de colis indépendants et leurs aidants visés à l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants.
Cet article n'est pas d'application lorsque les services de distribution de colis en Belgique sont effectués avec un véhicule soumis à l'utilisation obligatoire d'un tachygraphe et au respect des heures de conduite et de repos, conformément au règlement (CE) n° 561/2006 du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 relatif à l'harmonisation de certaines dispositions de la législation sociale dans le domaine des transports par route, modifiant les règlements (CEE) n° 3821/85 et (CE) n° 2135/98 du Conseil et abrogeant le règlement (CEE) n° 3820/85 du Conseil.
§ 2. L'enregistrement du temps a pour finalité de lutter contre le recours au travail non déclaré, de lutter contre la fraude sociale et d'améliorer les conditions de travail et la sécurité routière des livreurs de colis.
§ 3. L'enregistrement journalier du temps de distribution de colis comprend les catégories de données suivantes pour chaque livreur de colis:
1° le numéro d'identification unique, NISS, du livreur de colis affilié à la sécurité sociale belge. Pour les résidents belges, il est identique au numéro de Registre national. Pour les non-résidents belges, il s'agit du numéro du registre bis de la Banque-carrefour de la sécurité sociale.
2° le statut sous lequel le livreur de colis effectue la distribution de colis;
3° le cas échéant, le numéro d'entreprise de l'employeur du livreur de colis;
4° le cas échéant, le numéro d'entreprise du donneur d'ordres du livreur de colis indépendant;
5° la localisation des lieux de départ et d'arrivée des services de distribution de colis;
6° par jour, l'heure de début du temps de distribution de colis par donneur d'ordre;
7° par jour, l'heure de fin prévue du temps de distribution de colis par donneur d'ordre;
8° le moment de l'enregistrement du temps.
Les données susmentionnées relatives à l'enregistrement du temps sont des données sociales à caractère personnel visées à l'article 2, alinéa 1er, 6°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la sécurité sociale.
§ 4. Les données relatives à l'enregistrement du temps sont enregistrées au plus tard au moment où la distribution des colis débute.
L'enregistrement du temps peut être modifié au plus tard dans les huit heures qui suivent l'heure de fin prévue dans l'enregistrement initiale. Lorsque l'heure de fin initialement enregistrée se situe entre 20 et 24 heures, l'enregistrement du temps peut être modifié jusqu'à huit heures du matin du jour calendaire suivant au plus tard.
L'enregistrement du temps peut être annulé jusqu'à la fin du jour auquel il se rapporte. Si l'enregistrement du temps porte sur une période couvrant deux jours ou plus, celui-ci doit être annulé au plus tard à la fin du premier jour auquel l'enregistrement se rapporte.
§ 5. Les données enregistrées via l'application électronique mise à disposition par l'Office national de Sécurité sociale sont conservées dans une base de données, pour laquelle l'Office national de Sécurité sociale agit en tant que responsable du traitement.
Les données à caractère personnel ne sont pas conservées dans cette base de données plus longtemps que nécessaire, avec une durée maximale de conservation ne pouvant excéder un an après la prescription de toutes les actions qui relèvent de la compétence des responsables du traitement et, le cas échéant, le paiement intégral de tous les montants y liés.
§ 6. Par dérogation au paragraphe 1er, le donneur d'ordre et le sous-traitant peuvent effectuer l'enregistrement du temps au moyen de leur propre système électronique d'enregistrement du temps lorsque et dans la mesure où les conditions suivantes sont remplies cumulativement:
1° l'enregistrement comprend les mêmes données que celles décrites au paragraphe 3;
2° l'enregistrement est effectué dans les délais prévus au paragraphe 4;
3° la non-falsification et la sécurité des données est garantie;
4° les données ne peuvent plus être modifiées imperceptiblement et leur intégrité est maintenue;
5° les données sont conservées pendant cinq ans à compter du jour qui suit la fin du contrat de travail ou du contrat d'entreprise;
6° les données se trouvent en un endroit facilement accessible afin que les livreurs de colis puissent les consulter et afin que les fonctionnaires chargés de la surveillance puissent en prendre connaissance à tout moment.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le Roi peut, pour autant qu'un organe paritaire ait été créé, sur la proposition de cet organe, autoriser que l'enregistrement du temps soit effectué sur un document papier ou par un moyen de contrôle offrant les mêmes garanties que l'enregistrement électronique du temps. Le cas échéant, le Roi fixe le modèle du document papier d'enregistrement du temps.
§ 7. L'Office national de Sécurité sociale, le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, l'Office national de l'Emploi, l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, Fedris, le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie et l'Institut peuvent conformément aux dispositions de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale, traiter ultérieurement les données traitées en application de la présente loi en vue de la prévention, de la constatation, de la poursuite et de la répression des infractions aux lois et règlements qui relèvent de leurs compétences respectives et en vue de la perception et du recouvrement des montants qui relèvent de leurs compétences respectives.]1
1° les livreurs de colis avec un statut de travailleur salarié ou d'intérimaire, ainsi que les personnes suivantes, qui sont assimilées à des travailleurs salariés:
a) les personnes qui, autrement qu'en vertu d'un contrat de travail, exécutent des prestations de travail sous l'autorité d'une autre personne, à l'exception des personnes qui fournissent des prestations en vue d'obtenir l'indemnité conformément à l'article 90, alinéa 1er, 1° bis, du Code des impôts sur les revenus 1992; et
b) les élèves et les étudiants qui suivent des études pour lesquelles le programme d'étude prévoit une forme de travail;
2° les livreurs de colis indépendants et leurs aidants visés à l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants.
Cet article n'est pas d'application lorsque les services de distribution de colis en Belgique sont effectués avec un véhicule soumis à l'utilisation obligatoire d'un tachygraphe et au respect des heures de conduite et de repos, conformément au règlement (CE) n° 561/2006 du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 relatif à l'harmonisation de certaines dispositions de la législation sociale dans le domaine des transports par route, modifiant les règlements (CEE) n° 3821/85 et (CE) n° 2135/98 du Conseil et abrogeant le règlement (CEE) n° 3820/85 du Conseil.
§ 2. L'enregistrement du temps a pour finalité de lutter contre le recours au travail non déclaré, de lutter contre la fraude sociale et d'améliorer les conditions de travail et la sécurité routière des livreurs de colis.
§ 3. L'enregistrement journalier du temps de distribution de colis comprend les catégories de données suivantes pour chaque livreur de colis:
1° le numéro d'identification unique, NISS, du livreur de colis affilié à la sécurité sociale belge. Pour les résidents belges, il est identique au numéro de Registre national. Pour les non-résidents belges, il s'agit du numéro du registre bis de la Banque-carrefour de la sécurité sociale.
2° le statut sous lequel le livreur de colis effectue la distribution de colis;
3° le cas échéant, le numéro d'entreprise de l'employeur du livreur de colis;
4° le cas échéant, le numéro d'entreprise du donneur d'ordres du livreur de colis indépendant;
5° la localisation des lieux de départ et d'arrivée des services de distribution de colis;
6° par jour, l'heure de début du temps de distribution de colis par donneur d'ordre;
7° par jour, l'heure de fin prévue du temps de distribution de colis par donneur d'ordre;
8° le moment de l'enregistrement du temps.
Les données susmentionnées relatives à l'enregistrement du temps sont des données sociales à caractère personnel visées à l'article 2, alinéa 1er, 6°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la sécurité sociale.
§ 4. Les données relatives à l'enregistrement du temps sont enregistrées au plus tard au moment où la distribution des colis débute.
L'enregistrement du temps peut être modifié au plus tard dans les huit heures qui suivent l'heure de fin prévue dans l'enregistrement initiale. Lorsque l'heure de fin initialement enregistrée se situe entre 20 et 24 heures, l'enregistrement du temps peut être modifié jusqu'à huit heures du matin du jour calendaire suivant au plus tard.
L'enregistrement du temps peut être annulé jusqu'à la fin du jour auquel il se rapporte. Si l'enregistrement du temps porte sur une période couvrant deux jours ou plus, celui-ci doit être annulé au plus tard à la fin du premier jour auquel l'enregistrement se rapporte.
§ 5. Les données enregistrées via l'application électronique mise à disposition par l'Office national de Sécurité sociale sont conservées dans une base de données, pour laquelle l'Office national de Sécurité sociale agit en tant que responsable du traitement.
Les données à caractère personnel ne sont pas conservées dans cette base de données plus longtemps que nécessaire, avec une durée maximale de conservation ne pouvant excéder un an après la prescription de toutes les actions qui relèvent de la compétence des responsables du traitement et, le cas échéant, le paiement intégral de tous les montants y liés.
§ 6. Par dérogation au paragraphe 1er, le donneur d'ordre et le sous-traitant peuvent effectuer l'enregistrement du temps au moyen de leur propre système électronique d'enregistrement du temps lorsque et dans la mesure où les conditions suivantes sont remplies cumulativement:
1° l'enregistrement comprend les mêmes données que celles décrites au paragraphe 3;
2° l'enregistrement est effectué dans les délais prévus au paragraphe 4;
3° la non-falsification et la sécurité des données est garantie;
4° les données ne peuvent plus être modifiées imperceptiblement et leur intégrité est maintenue;
5° les données sont conservées pendant cinq ans à compter du jour qui suit la fin du contrat de travail ou du contrat d'entreprise;
6° les données se trouvent en un endroit facilement accessible afin que les livreurs de colis puissent les consulter et afin que les fonctionnaires chargés de la surveillance puissent en prendre connaissance à tout moment.
Par dérogation à l'alinéa 1er, le Roi peut, pour autant qu'un organe paritaire ait été créé, sur la proposition de cet organe, autoriser que l'enregistrement du temps soit effectué sur un document papier ou par un moyen de contrôle offrant les mêmes garanties que l'enregistrement électronique du temps. Le cas échéant, le Roi fixe le modèle du document papier d'enregistrement du temps.
§ 7. L'Office national de Sécurité sociale, le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, l'Office national de l'Emploi, l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, Fedris, le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie et l'Institut peuvent conformément aux dispositions de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale, traiter ultérieurement les données traitées en application de la présente loi en vue de la prévention, de la constatation, de la poursuite et de la répression des infractions aux lois et règlements qui relèvent de leurs compétences respectives et en vue de la perception et du recouvrement des montants qui relèvent de leurs compétences respectives.]1
Modifications
Art. 5/4. [1 § 1. De opdrachtgever die pakketdistributiediensten verstrekt in België moet, indien hij een beroep doet op onderaannemers, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alle juiste inlichtingen opgeven die nodig zijn om, in welk stadium ook, alle onderaannemers te identificeren. Indien tijdens de uitvoering van de pakketdistributiediensten andere onderaannemers optreden, moet deze opdrachtgever voorafgaand de voormelde Rijksdienst hiervan verwittigen.
Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaand de opdrachtgever daarvan schriftelijk in kennis stellen en hem alle juiste inlichtingen opgeven die nodig zijn en voor de voormelde Rijksdienst bestemd zijn.
§ 2. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die pakketdistributiediensten verstrekt in België gebruikt een tijdregistratiesysteem voor de volgende pakketbezorgers die pakketbezorgingdiensten verstrekken in België:
1° de pakketbezorgers met de hoedanigheid van werknemer of uitzendkracht, en de volgende met de werknemers gelijkgestelde personen:
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, behoudens de personen die diensten leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
b) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid.
2° de zelfstandige pakketbezorgers en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
§ 3. Voor elke plaats van waaruit pakketdistributiediensten starten, wordt de pakketdistributietijd van elke pakketbezorger geregistreerd door middel van:
1° een tijdregistratiesysteem, of;
2° een andere automatische registratiewijze, indien dit apparaat of deze apparaten gelijkwaardige waarborgen bieden als het registratiesysteem bedoeld in 1° en het bewijs geleverd wordt van het feit dat het begin en het einde van de pakketdistributietijden van de pakketbezorgers daadwerkelijk worden geregistreerd evenals de modaliteiten van het bewijs van het feit dat het begin en einde van de pakketdistributietijd daadwerkelijk worden geregistreerd.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gelijkwaardige waarborgen waaraan de in het eerste lid, 2° bedoelde registratie ten minste moet beantwoorden.
§ 4. Het tijdregistratiesysteem, bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, omvat:
1° een geautomatiseerde gegevensbank beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die bepaalde gegevens verzamelt met het oog op de controle en de exploitatie van deze gegevens;
2° een registratieapparaat waarin de gegevens kunnen geregistreerd worden en dat toelaat om deze gegevens door te zenden naar de in 1° bedoelde gegevensbank of een systeem dat toelaat om de voormelde gegevens te registreren en door te zenden naar deze gegevensbank;
3° een registratiemiddel dat elke pakjesbezorger gebruikt om zijn identiteit en pakketdistributietijd te bewijzen bij de registratie.
§ 5. Het tijdregistratiesysteem, bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, geeft de volgende categorieën van gegevens weer:
1° het identificatienummer van de pakketbezorger bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
2° de hoedanigheid waarin de pakketbezorger de distributie van pakketten verricht;
3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de werkgever van de pakketbezorger;
4° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de opdrachtgever van de zelfstandige pakketbezorger;
5° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en eindigen;
6° het vervoermiddel;
7° in voorkomend geval, de gegevens van de nummerplaat of andere identificatiegegevens van het vervoermiddel;
8° per dag, het tijdstip van ieder begin van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
9° per dag, het tijdstip van ieder einde van de pakketdistributietijd per opdrachtgever.
De registratiewijze, bedoeld in § 3, eerste lid, 2°, geeft de volgende categorieën van gegevens weer:
1° het identificatienummer van de pakketbezorger bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
2° zijn hoedanigheid als werknemer of zelfstandige;
3° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en eindigen;
4° het vervoermiddel;
5° in voorkomend geval, de gegevens van de nummerplaat of andere identificatiegegevens van het vervoermiddel;
6° per dag, het tijdstip van ieder begin van de pakketdistributietijd, per opdrachtgever;
7° per dag, het tijdstip van ieder einde van de pakketdistributietijd, per opdrachtgever.
In toepassing van § 4, eerste lid, 2°, worden de gegevens bedoeld in het tweede lid dagelijks overgebracht naar de gegevensbank bedoeld in § 4, eerste lid, 1°.
§ 6. De gegevens bedoeld in § 5 zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 7. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaraan het tijdregistratiesysteem bedoeld in § 3, 1°, beantwoordt, met name;
1° de eigenschappen van het tijdregistratiesysteem;
2° de nadere regels betreffende het bijhouden van het tijdregistratiesysteem;
3° de inlichtingen die het tijdregistratiesysteem moet bevatten betreffende de op te nemen gegevens;
4° de nadere regels voor het doorsturen van de gegevens, met name het precieze tijdstip van doorsturen en de frequentie;
5° de verschillende registratiemiddelen en hun technische specificaties die toegestaan zijn om zich te registreren;
6° welke gegevens niet hoeven te worden geregistreerd indien ze reeds op elektronische wijze elders beschikbaar zijn voor de overheid en gebruikt kunnen worden in het kader van deze bepaling.
§ 8. De gegevens worden doorgestuurd naar een gegevensbank waarvoor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg optreden als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken bedoeld in artikelen 4, 7) en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 9. De in paragraaf 1 bedoelde tijdregistratie heeft tot doel zwartwerk en sociale fraude te bestrijden en de werkomstandigheden en verkeersveiligheid van pakketbezorgers te verbeteren.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, Fedris, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie het Instituut kunnen in overstemming met de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid de in toepassing van deze bepaling verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de wetten en reglementen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.
§ 10. Voor de doeleinden bedoeld in § 9 worden de in § 5 bedoelde persoonsgegevens niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en die, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden.
§ 11. Onverminderd de toepassing van de artikelen 14 en 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid mogen de sociale inspecteurs bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, van Fedris en de ambtenaren van de Algemene Directie Economische Inspectie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, op voorwaarde van een voorafgaande beraadslaging vanwege de verenigde kamers van het informatieveiligheidscomité, de gegevens die opgenomen zijn in de gegevensbank en het tijdregistratiesysteem raadplegen, onderling uitwisselen en gebruiken in het kader van de uitoefening van de hun krachtens de wet toegewezen opdrachten.
§ 12. De sociaal inspecteurs mogen, op eigen initiatief of op verzoek, de in paragraaf 11 bedoelde gegevens meedelen aan buitenlandse inspectiediensten.
§ 13. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaronder de gegevens in de gegevensbank kunnen geraadpleegd en rechtgezet worden door:
1° elke natuurlijke persoon, voor zijn eigen gegevens;
2° elke opdrachtgever voor de pakketbezorgers op wie hij een beroep doet.
§ 14. De verwerkingsverantwoordelijken treffen de passende technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, evenals tegen de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet toegestane verwerking van persoonsgegevens.
Deze maatregelen verzekeren een passend beveiligingsniveau, rekening houdend, enerzijds, met de stand van de techniek ter zake en de kosten voor het toepassen van de maatregelen en, anderzijds, met de aard van de te beveiligen persoonsgegevens en de potentiële risico's.
Het registratiesysteem waarborgt dat de gegevens niet meer onmerkbaar gewijzigd kunnen worden na het doorsturen ervan en dat hun integriteit gehandhaafd wordt.
De Koning kan, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 15. De opdrachtgever stelt het tijdregistratiesysteem ter beschikking van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, tenzij er onderling werd overeengekomen dat de aanbieder van postdiensten en zijn eventuele onderaannemers een andere gelijkwaardige registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toepassen.
§ 16. Elke onderaannemer op wie een opdrachtgever bedoeld in paragraaf 15 een beroep doet is verplicht het hem door de aanbieder van postdiensten ter beschikking gestelde tijdregistratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers waarop hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toe te passen.
§ 17. Elke onderaannemer op wie een onderaannemer bedoeld in paragraaf 16 of op wie elke volgende onderaannemer een beroep doet, is verplicht het hem door de onderaannemer met wie hij een overeenkomst heeft gesloten ter beschikking gestelde tijdregistratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toe te passen.
§ 18. De in paragrafen 15, 16 en 17 bedoelde personen zijn verantwoordelijk voor de levering, de plaatsing en de goede werking van het registratieapparaat op de plaats waar de pakketdistributiediensten beginnen.
De Koning kan, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 19. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer zorgt ervoor dat de in § 5 bedoelde gegevens die betrekking hebben op zijn onderneming daadwerkelijk en correct worden geregistreerd en doorgestuurd naar de in § 4 eerste lid, 1° bedoelde gegevensbank.
Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die een beroep doet op een onderaannemer, neemt maatregelen opdat zijn medecontractant alle gegevens daadwerkelijk en correct registreert en hij deze doorstuurt naar de in § 4 eerste lid, 1° bedoelde gegevensbank.
Elke opdrachtgever en elke onderaannemer ervoor zorgt dat elke pakketbezorger die in zijn opdracht in België pakketbezorgdiensten verricht, het begin en het einde van zijn pakketdistributietijden vanaf de plaats waar de pakketdistributiediensten worden verstrekt, registreert op het ogenblik dat deze pakketdistributietijden beginnen en eindigen.
De Koning kan de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 20. De werkgever is verantwoordelijk voor de aflevering aan zijn werknemers van het registratiemiddel dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
De opdrachtgever of de onderaannemer die een beroep doet op een zelfstandige pakketbezorger is verantwoordelijk voor de aflevering aan deze zelfstandige van het registratiemiddel, dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
In geval van incompatibiliteit van het registratiemiddel met het registratieapparaat dient de opdrachtgever of de onderaannemer een compatibel registratiemiddel aan de zelfstandige te bezorgen of contractueel te bepalen dat hij de registratie van de zelfstandige zal uitvoeren via een andere registratiewijze, bedoeld in § 3 eerste lid, 2°.
De opdrachtgever die in persoon pakketdistributiediensten verricht draagt de verantwoordelijkheid voor het registratiemiddel dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat er onder compatibiliteit wordt verstaan.
§ 21. De verplichtingen in verband met de tijdregistratie die met toepassing van dit artikel berusten bij de werkgever, zijn ten laste van de gebruiker, overeenkomstig artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
§ 22. Dit artikel is niet van toepassing indien de pakketdistributiediensten in België verricht worden met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad naleven.]1
Daartoe moet iedere onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op een andere onderaannemer, voorafgaand de opdrachtgever daarvan schriftelijk in kennis stellen en hem alle juiste inlichtingen opgeven die nodig zijn en voor de voormelde Rijksdienst bestemd zijn.
§ 2. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die pakketdistributiediensten verstrekt in België gebruikt een tijdregistratiesysteem voor de volgende pakketbezorgers die pakketbezorgingdiensten verstrekken in België:
1° de pakketbezorgers met de hoedanigheid van werknemer of uitzendkracht, en de volgende met de werknemers gelijkgestelde personen:
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, behoudens de personen die diensten leveren tot het verkrijgen van de vergoeding overeenkomstig artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
b) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid.
2° de zelfstandige pakketbezorgers en hun helpers bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
§ 3. Voor elke plaats van waaruit pakketdistributiediensten starten, wordt de pakketdistributietijd van elke pakketbezorger geregistreerd door middel van:
1° een tijdregistratiesysteem, of;
2° een andere automatische registratiewijze, indien dit apparaat of deze apparaten gelijkwaardige waarborgen bieden als het registratiesysteem bedoeld in 1° en het bewijs geleverd wordt van het feit dat het begin en het einde van de pakketdistributietijden van de pakketbezorgers daadwerkelijk worden geregistreerd evenals de modaliteiten van het bewijs van het feit dat het begin en einde van de pakketdistributietijd daadwerkelijk worden geregistreerd.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de gelijkwaardige waarborgen waaraan de in het eerste lid, 2° bedoelde registratie ten minste moet beantwoorden.
§ 4. Het tijdregistratiesysteem, bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, omvat:
1° een geautomatiseerde gegevensbank beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die bepaalde gegevens verzamelt met het oog op de controle en de exploitatie van deze gegevens;
2° een registratieapparaat waarin de gegevens kunnen geregistreerd worden en dat toelaat om deze gegevens door te zenden naar de in 1° bedoelde gegevensbank of een systeem dat toelaat om de voormelde gegevens te registreren en door te zenden naar deze gegevensbank;
3° een registratiemiddel dat elke pakjesbezorger gebruikt om zijn identiteit en pakketdistributietijd te bewijzen bij de registratie.
§ 5. Het tijdregistratiesysteem, bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 1°, geeft de volgende categorieën van gegevens weer:
1° het identificatienummer van de pakketbezorger bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
2° de hoedanigheid waarin de pakketbezorger de distributie van pakketten verricht;
3° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de werkgever van de pakketbezorger;
4° in voorkomend geval, het ondernemingsnummer van de opdrachtgever van de zelfstandige pakketbezorger;
5° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en eindigen;
6° het vervoermiddel;
7° in voorkomend geval, de gegevens van de nummerplaat of andere identificatiegegevens van het vervoermiddel;
8° per dag, het tijdstip van ieder begin van de pakketdistributietijd per opdrachtgever;
9° per dag, het tijdstip van ieder einde van de pakketdistributietijd per opdrachtgever.
De registratiewijze, bedoeld in § 3, eerste lid, 2°, geeft de volgende categorieën van gegevens weer:
1° het identificatienummer van de pakketbezorger bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;
2° zijn hoedanigheid als werknemer of zelfstandige;
3° de lokalisatie van de plaats waar de pakketdistributiediensten starten en eindigen;
4° het vervoermiddel;
5° in voorkomend geval, de gegevens van de nummerplaat of andere identificatiegegevens van het vervoermiddel;
6° per dag, het tijdstip van ieder begin van de pakketdistributietijd, per opdrachtgever;
7° per dag, het tijdstip van ieder einde van de pakketdistributietijd, per opdrachtgever.
In toepassing van § 4, eerste lid, 2°, worden de gegevens bedoeld in het tweede lid dagelijks overgebracht naar de gegevensbank bedoeld in § 4, eerste lid, 1°.
§ 6. De gegevens bedoeld in § 5 zijn sociale gegevens van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
§ 7. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaraan het tijdregistratiesysteem bedoeld in § 3, 1°, beantwoordt, met name;
1° de eigenschappen van het tijdregistratiesysteem;
2° de nadere regels betreffende het bijhouden van het tijdregistratiesysteem;
3° de inlichtingen die het tijdregistratiesysteem moet bevatten betreffende de op te nemen gegevens;
4° de nadere regels voor het doorsturen van de gegevens, met name het precieze tijdstip van doorsturen en de frequentie;
5° de verschillende registratiemiddelen en hun technische specificaties die toegestaan zijn om zich te registreren;
6° welke gegevens niet hoeven te worden geregistreerd indien ze reeds op elektronische wijze elders beschikbaar zijn voor de overheid en gebruikt kunnen worden in het kader van deze bepaling.
§ 8. De gegevens worden doorgestuurd naar een gegevensbank waarvoor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg optreden als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken bedoeld in artikelen 4, 7) en 26 van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 9. De in paragraaf 1 bedoelde tijdregistratie heeft tot doel zwartwerk en sociale fraude te bestrijden en de werkomstandigheden en verkeersveiligheid van pakketbezorgers te verbeteren.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, Fedris, de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie het Instituut kunnen in overstemming met de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid de in toepassing van deze bepaling verwerkte gegevens verder verwerken om hun andere wettelijke bevoegdheden uit te oefenen met het oog op de preventie, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van de inbreuken op de wetten en reglementen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren en met het oog op de inning en invordering van de bedragen die tot hun respectieve bevoegdheden behoren.
§ 10. Voor de doeleinden bedoeld in § 9 worden de in § 5 bedoelde persoonsgegevens niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximale bewaartermijn die één jaar na de verjaring van alle vorderingen die tot de bevoegdheid van de verwerkingsverantwoordelijke behoren en die, in voorkomend geval, de integrale betaling van alle hiermee verbonden bedragen niet mag overschrijden.
§ 11. Onverminderd de toepassing van de artikelen 14 en 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid mogen de sociale inspecteurs bedoeld in artikel 16, 1°, van het Sociaal Strafwetboek van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociale Overleg, van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, van Fedris en de ambtenaren van de Algemene Directie Economische Inspectie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, op voorwaarde van een voorafgaande beraadslaging vanwege de verenigde kamers van het informatieveiligheidscomité, de gegevens die opgenomen zijn in de gegevensbank en het tijdregistratiesysteem raadplegen, onderling uitwisselen en gebruiken in het kader van de uitoefening van de hun krachtens de wet toegewezen opdrachten.
§ 12. De sociaal inspecteurs mogen, op eigen initiatief of op verzoek, de in paragraaf 11 bedoelde gegevens meedelen aan buitenlandse inspectiediensten.
§ 13. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en de nadere regels waaronder de gegevens in de gegevensbank kunnen geraadpleegd en rechtgezet worden door:
1° elke natuurlijke persoon, voor zijn eigen gegevens;
2° elke opdrachtgever voor de pakketbezorgers op wie hij een beroep doet.
§ 14. De verwerkingsverantwoordelijken treffen de passende technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, tegen toevallig verlies, evenals tegen de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet toegestane verwerking van persoonsgegevens.
Deze maatregelen verzekeren een passend beveiligingsniveau, rekening houdend, enerzijds, met de stand van de techniek ter zake en de kosten voor het toepassen van de maatregelen en, anderzijds, met de aard van de te beveiligen persoonsgegevens en de potentiële risico's.
Het registratiesysteem waarborgt dat de gegevens niet meer onmerkbaar gewijzigd kunnen worden na het doorsturen ervan en dat hun integriteit gehandhaafd wordt.
De Koning kan, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 15. De opdrachtgever stelt het tijdregistratiesysteem ter beschikking van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, tenzij er onderling werd overeengekomen dat de aanbieder van postdiensten en zijn eventuele onderaannemers een andere gelijkwaardige registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toepassen.
§ 16. Elke onderaannemer op wie een opdrachtgever bedoeld in paragraaf 15 een beroep doet is verplicht het hem door de aanbieder van postdiensten ter beschikking gestelde tijdregistratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers waarop hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toe te passen.
§ 17. Elke onderaannemer op wie een onderaannemer bedoeld in paragraaf 16 of op wie elke volgende onderaannemer een beroep doet, is verplicht het hem door de onderaannemer met wie hij een overeenkomst heeft gesloten ter beschikking gestelde tijdregistratiesysteem te gebruiken en het ter beschikking te stellen van de onderaannemers op wie hij een beroep doet, of de registratiewijze bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 2°, toe te passen.
§ 18. De in paragrafen 15, 16 en 17 bedoelde personen zijn verantwoordelijk voor de levering, de plaatsing en de goede werking van het registratieapparaat op de plaats waar de pakketdistributiediensten beginnen.
De Koning kan, de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 19. Elke opdrachtgever en elke onderaannemer zorgt ervoor dat de in § 5 bedoelde gegevens die betrekking hebben op zijn onderneming daadwerkelijk en correct worden geregistreerd en doorgestuurd naar de in § 4 eerste lid, 1° bedoelde gegevensbank.
Elke opdrachtgever en elke onderaannemer die een beroep doet op een onderaannemer, neemt maatregelen opdat zijn medecontractant alle gegevens daadwerkelijk en correct registreert en hij deze doorstuurt naar de in § 4 eerste lid, 1° bedoelde gegevensbank.
Elke opdrachtgever en elke onderaannemer ervoor zorgt dat elke pakketbezorger die in zijn opdracht in België pakketbezorgdiensten verricht, het begin en het einde van zijn pakketdistributietijden vanaf de plaats waar de pakketdistributiediensten worden verstrekt, registreert op het ogenblik dat deze pakketdistributietijden beginnen en eindigen.
De Koning kan de maatregelen bedoeld in deze paragraaf nader bepalen.
§ 20. De werkgever is verantwoordelijk voor de aflevering aan zijn werknemers van het registratiemiddel dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
De opdrachtgever of de onderaannemer die een beroep doet op een zelfstandige pakketbezorger is verantwoordelijk voor de aflevering aan deze zelfstandige van het registratiemiddel, dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
In geval van incompatibiliteit van het registratiemiddel met het registratieapparaat dient de opdrachtgever of de onderaannemer een compatibel registratiemiddel aan de zelfstandige te bezorgen of contractueel te bepalen dat hij de registratie van de zelfstandige zal uitvoeren via een andere registratiewijze, bedoeld in § 3 eerste lid, 2°.
De opdrachtgever die in persoon pakketdistributiediensten verricht draagt de verantwoordelijkheid voor het registratiemiddel dat compatibel is met het gebruikte registratieapparaat.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat er onder compatibiliteit wordt verstaan.
§ 21. De verplichtingen in verband met de tijdregistratie die met toepassing van dit artikel berusten bij de werkgever, zijn ten laste van de gebruiker, overeenkomstig artikel 19 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
§ 22. Dit artikel is niet van toepassing indien de pakketdistributiediensten in België verricht worden met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad naleven.]1
Art. 5/4. [1 § 1er. Le donneur d'ordre qui effectue des services de distribution de colis en Belgique doit, si il a recours à des sous-traitants, communiquer à l'Office national de Sécurité sociale toutes les informations exactes nécessaires, destinées à identifier tous les sous-traitants, à quelque stade que ce soit. Si, au cours de l'exécution des activités de distribution de colis, d'autres sous-traitants interviennent, ce donneur d'ordre doit en avertir au préalable l'Office national précité.
A cette fin, chaque sous-traitant, qui fait à son tour appel à un autre sous-traitant, doit préalablement en avertir, par écrit, le donneur d'ordre et lui fournir les informations exactes nécessaires destinées à l'Office national précité.
§ 2. Chaque donneur d'ordre et chaque sous-traitant qui effectue des services de distribution de colis en Belgique utilise un système d'enregistrement du temps pour les livreurs de colis suivants qui effectuent des services de distribution de colis en Belgique:
1° les livreurs de colis avec un statut de travailleur salarié ou d'intérimaire, ainsi que les personnes suivantes, qui sont assimilées à des travailleurs salariés:
a) les personnes qui, autrement qu'en vertu d'un contrat de travail, exécutent des prestations de travail sous l'autorité d'une autre personne, à l'exception des personnes qui fournissent des prestations en vue d'obtenir l'indemnité conformément à l'article 90, alinéa 1er, 1° bis, du Code des impôts sur les revenus 1992;
b) les élèves et les étudiants qui suivent des études pour lesquelles le programme d'étude prévoit une forme de travail.
2° les livreurs de colis indépendants et leurs aidants visés à l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants.
§ 3. Pour chaque lieu à partir duquel les services de distribution de colis débutent, le temps de distribution de colis de chaque livreur de colis est enregistré, au moyen:
1° d'un système d'enregistrement du temps, ou;
2° d'une autre méthode d'enregistrement automatique, pour autant que cet appareil ou ces appareils offrent des garanties équivalentes à celles du système d'enregistrement visé au 1° et que soit fournie la preuve du fait que les débuts et fins des temps de livraison des colis des livreurs sont bien enregistrés ainsi que les modalités de preuve du fait que les débuts et fins des temps de livraison des colis des livreurs sont bien enregistrés.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les garanties équivalentes auxquelles l'enregistrement visé à l'alinéa 1er, 2°, doit répondre au minimum.
§ 4. Le système d'enregistrement du temps visé au paragraphe 3, alinéa 1er, 1°, comprend:
1° une base de données informatique gérée par l'Office national de Sécurité sociale et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale qui rassemble des données déterminées en vue du contrôle et de l'exploitation de ces données;
2° un appareil d'enregistrement dans lequel les données peuvent être enregistrées, et qui permet de transférer ces données à la base de données au 1°, ou un système qui permet d'enregistrer les données précitées et de les transférer à cette base de données;
3° un moyen d'enregistrement que chaque livreur de colis utilise pour prouver son identité et son temps de distribution de colis lors de l'enregistrement.
§ 5. Le système d'enregistrement du temps, visé au paragraphe 3, alinéa 1er, 1°, reprend les données suivantes:
1° le numéro d'identification du livreur de colis visé à l'article 8, § 1er, 1° ou 2°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la sécurité sociale;
2° le statut sous lequel le livreur de colis effectue la distribution de colis;
3° le cas échéant, le numéro d'entreprise de l'employeur du livreur de colis;
4° le cas échéant, le numéro d'entreprise du donneur d'ordres du livreur de colis indépendant;
5° la localisation des lieux de départ et d'arrivée des services de distribution de colis;
6° le moyen de transport;
7° le cas échéant, les données de la plaque d'immatriculation ou d'autres données d'identification du moyen de transport;
8° par jour, le moment de chaque début du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre;
9° par jour, le moment de chaque fin du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre.
La méthode d'enregistrement, visée au § 3, alinéa 1er, 2°, reprend les données suivantes:
1° le numéro d'identification du livreur de colis visé à l'article 8, § 1er, 1° ou 2°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale;
2° son statut de travailleur salarié ou de travailleur indépendant;
3° la localisation des lieux de départ et d'arrivée des services de distribution de colis;
4° le moyen de transport;
5° le cas échéant, les données de la plaque d'immatriculation ou d'autres données d'identification du moyen de transport;
6° par jour, le moment de chaque début du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre;
7° par jour, le moment de chaque fin du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre.
En application du § 4, alinéa 1er, 2°, les données visées à l'alinéa 2 sont transférées à la base de données visée au § 4, alinéa 1er, 1°, de manière journalière.
§ 6. Les données visées au § 5 sont des données sociales à caractère personnel visées à l'article 2, alinéa 1er, 6°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale.
§ 7.Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les conditions et les modalités auxquelles répond le système d'enregistrement du temps visé au § 3, 1°, et notamment:
1° les caractéristiques du système d'enregistrement du temps;
2° les modalités relatives à la tenue à jour du système d'enregistrement du temps;
3° les renseignements relatifs aux données à reprendre que le système d'enregistrement du temps doit comprendre;
4° les modalités de l'envoi des données, en particulier le moment précis de l'envoi et la fréquence;
5° les différents moyens d'enregistrement et leurs spécifications techniques qui sont autorisés pour s'enregistrer;
6° les données qui ne doivent pas être enregistrées si elles sont déjà disponibles ailleurs de manière électronique pour l'autorité et qu'elles peuvent être utilisées dans le cadre de la présente disposition.
§ 8. Les données sont envoyées à une base de données dont l'Office national de Sécurité sociale et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale sont les responsables conjoints du traitement visé aux article 4, 7) et 26 du règlement général sur la protection des données.
§ 9. L'enregistrement du temps visé au paragraphe 1er a pour finalité de lutter contre le recours au travail non déclaré et de la fraude sociale et d'améliorer les conditions de travail et la sécurité routière des livreurs de colis.
L'Office national de Sécurité sociale, le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, l'Office national de l'emploi, l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, Fedris, le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie et l'Institut peuvent, conformément aux dispositions de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la sécurité sociale, traiter ultérieurement les données traitées en application de la présente disposition, en vue de la prévention, de la constatation, de la poursuite et de la répression des infractions aux lois et règlements qui relèvent de leurs compétences respectives et en vue de la perception et du recouvrement des montants qui relèvent de leurs compétences respectives.
§ 10. Au regard des finalités visées au § 9 les données à caractère personnel visées au § 5 ne sont pas conservées plus longtemps que nécessaire, avec une durée maximale de conservation ne pouvant excéder un an après la prescription de toutes les actions qui relèvent de la compétence des responsables du traitement et, le cas échéant, le paiement intégral de tous les montants y liés.
§ 11. Sans préjudice de l'application des articles 14 et 15 de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale, les inspecteurs sociaux visés à l'article 16, 1°, du Code pénal social du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, de l'Office national de Sécurité sociale, de l'Office national de l'emploi, de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, de Fedris et les agents de la Direction générale de l'Inspection économique du Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie peuvent, moyennant une délibération préalable des chambres réunies du comité de sécurité de l'information, consulter les données reprises dans la base de données et le système d'enregistrement du temps, les échanger entre eux et les utiliser dans le cadre de l'exercice de leurs missions attribuées en vertu de la loi.
§ 12. Les inspecteurs sociaux peuvent, de leur propre initiative ou sur demande, communiquer les données visées au paragraphe 11 à des services d'inspection étrangers.
§ 13. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les conditions et les modalités selon lesquelles les données peuvent être consultées et rectifiées dans la base de données par:
1° chaque personne physique, pour ses propres données;
2° chaque donneur d'ordre pour les livreurs de colis auxquels il fait appel.
§ 14. Les responsables du traitement prennent les mesures techniques et organisationnelles appropriées requises pour protéger les données à caractère personnel contre la destruction accidentelle ou non autorisée, contre la perte accidentelle, ainsi que contre la modification, l'accès et tout autre traitement non autorisé de données à caractère personnel.
Ces mesures assurent un niveau de protection adéquat, compte tenu, d'une part, de l'état de la technique en la matière et des frais qu'entraîne l'application de ces mesures et, d'autre part, de la nature des données à caractère personnel à protéger et des risques potentiels.
Le système d'enregistrement garantit que les données ne peuvent plus être modifiées imperceptiblement après leur envoi et que leur intégrité est maintenue.
Le Roi peut, préciser les mesures visées au présent paragraphe.
§ 15. Le donneur d'ordres met le système d'enregistrement du temps à la disposition des sous-traitants auxquels il fait appel, sauf s'il est convenu de commun accord que le prestataire de services postaux et ses sous-traitants éventuels appliquent une autre méthode d'enregistrement visée au paragraphe 3, alinéa 1er, 2°.
§ 16. Tout sous-traitant auquel un donneur d'ordre visé au paragraphe 15 fait appel est tenu d'utiliser le système d'enregistrement du temps mis à sa disposition par le prestataire de services postaux et de le mettre à la disposition des sous-traitants auxquels il fait appel ou d'appliquer la méthode d'enregistrement visée au paragraphe 3, alinéa 1er, 2°.
§ 17. Tout sous-traitant, auquel un sous-traitant visé au paragraphe 16 fait appel ou auquel tout sous-traitant suivant fait appel, est tenu d'utiliser le système d'enregistrement du temps qui est mis à sa disposition par le sous-traitant avec lequel il a conclu un contrat et de le mettre à la disposition des sous-traitants auxquels il fait appel ou d'appliquer la méthode d'enregistrement visée au paragraphe 3, alinéa 1er, 2°.
§ 18. Les personnes visées aux paragraphes 15, 16 et 17 sont responsables de la livraison, de l'installation et du bon fonctionnement de l'appareil d'enregistrement sur le lieu où les services de distribution de colis débutent.
Le Roi peut, préciser les mesures visées au présent paragraphe.
§ 19. Tout donneur d'ordres et tout sous-traitant veille à ce que les données visées au § 5 qui se rapportent à son entreprise soient effectivement et correctement enregistrées et transmises vers la base de données visée au § 4 alinéa 1er, 1°.
Tout donneur d'ordres et tout sous-traitant qui fait appel à un sous-traitant prend des mesures afin que son cocontractant enregistre toutes les données effectivement et correctement et qu'il les transmette vers la base de données visée au § 4 alinéa 1er, 1°.
Tout donneur d'ordre et tout sous-traitant veillent à ce que chaque livreur de colis qui effectue des services de distribution de colis en Belgique pour leur compte, enregistre le début et la fin de ses temps de distribution de colis, depuis le lieu où les services de distribution de colis sont fournis, au moment où ses temps de distribution des colis débutent et se terminent.
Le Roi peut, préciser les mesures visées au présent paragraphe.
§ 20. L'employeur est responsable de la remise à ses travailleurs du moyen d'enregistrement compatible avec l'appareil d'enregistrement utilisé.
Le donneur d'ordre ou le sous-traitant qui fait appel à un livreur de colis indépendant est responsable de la transmission à cet indépendant d'un moyen d'enregistrement compatible avec l'appareil d'enregistrement utilisé.
En cas d'incompatibilité entre le moyen d'enregistrement et l'appareil d'enregistrement, le donneur d'ordre ou le sous-traitant fournit au livreur de colis indépendant un moyen d'enregistrement compatible ou convient contractuellement qu'il procédera à l'enregistrement de l'indépendant à l'aide d'une autre méthode d'enregistrement visée au § 3 alinéa 1er, 2°.
Le donneur d'ordre qui effectue en personne des services de distribution de colis assume la responsabilité pour le moyen d'enregistrement qui est compatible avec l'appareil d'enregistrement utilisé.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, ce qu'il faut entendre par compatibilité.
§ 21. Les obligations en relation avec l'enregistrement du temps, qui, en application du présent article, reposent sur l'employeur, sont à charge de l'utilisateur, conformément à l'article 19 de la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs.
§ 22. Le présent article n'est pas d'application lorsque les services de distribution de colis en Belgique sont effectués avec un véhicule soumis à l'utilisation obligatoire d'un tachygraphe et au respect des heures de conduite et de repos, conformément au règlement (CE) n° 561/2006 du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 relatif à l'harmonisation de certaines dispositions de la législation sociale dans le domaine des transports par route, modifiant les règlements (CEE) n° 3821/85 et (CE) n° 2135/98 du Conseil et abrogeant le règlement (CEE) n° 3820/85 du Conseil.]1
A cette fin, chaque sous-traitant, qui fait à son tour appel à un autre sous-traitant, doit préalablement en avertir, par écrit, le donneur d'ordre et lui fournir les informations exactes nécessaires destinées à l'Office national précité.
§ 2. Chaque donneur d'ordre et chaque sous-traitant qui effectue des services de distribution de colis en Belgique utilise un système d'enregistrement du temps pour les livreurs de colis suivants qui effectuent des services de distribution de colis en Belgique:
1° les livreurs de colis avec un statut de travailleur salarié ou d'intérimaire, ainsi que les personnes suivantes, qui sont assimilées à des travailleurs salariés:
a) les personnes qui, autrement qu'en vertu d'un contrat de travail, exécutent des prestations de travail sous l'autorité d'une autre personne, à l'exception des personnes qui fournissent des prestations en vue d'obtenir l'indemnité conformément à l'article 90, alinéa 1er, 1° bis, du Code des impôts sur les revenus 1992;
b) les élèves et les étudiants qui suivent des études pour lesquelles le programme d'étude prévoit une forme de travail.
2° les livreurs de colis indépendants et leurs aidants visés à l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants.
§ 3. Pour chaque lieu à partir duquel les services de distribution de colis débutent, le temps de distribution de colis de chaque livreur de colis est enregistré, au moyen:
1° d'un système d'enregistrement du temps, ou;
2° d'une autre méthode d'enregistrement automatique, pour autant que cet appareil ou ces appareils offrent des garanties équivalentes à celles du système d'enregistrement visé au 1° et que soit fournie la preuve du fait que les débuts et fins des temps de livraison des colis des livreurs sont bien enregistrés ainsi que les modalités de preuve du fait que les débuts et fins des temps de livraison des colis des livreurs sont bien enregistrés.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les garanties équivalentes auxquelles l'enregistrement visé à l'alinéa 1er, 2°, doit répondre au minimum.
§ 4. Le système d'enregistrement du temps visé au paragraphe 3, alinéa 1er, 1°, comprend:
1° une base de données informatique gérée par l'Office national de Sécurité sociale et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale qui rassemble des données déterminées en vue du contrôle et de l'exploitation de ces données;
2° un appareil d'enregistrement dans lequel les données peuvent être enregistrées, et qui permet de transférer ces données à la base de données au 1°, ou un système qui permet d'enregistrer les données précitées et de les transférer à cette base de données;
3° un moyen d'enregistrement que chaque livreur de colis utilise pour prouver son identité et son temps de distribution de colis lors de l'enregistrement.
§ 5. Le système d'enregistrement du temps, visé au paragraphe 3, alinéa 1er, 1°, reprend les données suivantes:
1° le numéro d'identification du livreur de colis visé à l'article 8, § 1er, 1° ou 2°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la sécurité sociale;
2° le statut sous lequel le livreur de colis effectue la distribution de colis;
3° le cas échéant, le numéro d'entreprise de l'employeur du livreur de colis;
4° le cas échéant, le numéro d'entreprise du donneur d'ordres du livreur de colis indépendant;
5° la localisation des lieux de départ et d'arrivée des services de distribution de colis;
6° le moyen de transport;
7° le cas échéant, les données de la plaque d'immatriculation ou d'autres données d'identification du moyen de transport;
8° par jour, le moment de chaque début du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre;
9° par jour, le moment de chaque fin du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre.
La méthode d'enregistrement, visée au § 3, alinéa 1er, 2°, reprend les données suivantes:
1° le numéro d'identification du livreur de colis visé à l'article 8, § 1er, 1° ou 2°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale;
2° son statut de travailleur salarié ou de travailleur indépendant;
3° la localisation des lieux de départ et d'arrivée des services de distribution de colis;
4° le moyen de transport;
5° le cas échéant, les données de la plaque d'immatriculation ou d'autres données d'identification du moyen de transport;
6° par jour, le moment de chaque début du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre;
7° par jour, le moment de chaque fin du temps de distribution des colis, par donneur d'ordre.
En application du § 4, alinéa 1er, 2°, les données visées à l'alinéa 2 sont transférées à la base de données visée au § 4, alinéa 1er, 1°, de manière journalière.
§ 6. Les données visées au § 5 sont des données sociales à caractère personnel visées à l'article 2, alinéa 1er, 6°, de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale.
§ 7.Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les conditions et les modalités auxquelles répond le système d'enregistrement du temps visé au § 3, 1°, et notamment:
1° les caractéristiques du système d'enregistrement du temps;
2° les modalités relatives à la tenue à jour du système d'enregistrement du temps;
3° les renseignements relatifs aux données à reprendre que le système d'enregistrement du temps doit comprendre;
4° les modalités de l'envoi des données, en particulier le moment précis de l'envoi et la fréquence;
5° les différents moyens d'enregistrement et leurs spécifications techniques qui sont autorisés pour s'enregistrer;
6° les données qui ne doivent pas être enregistrées si elles sont déjà disponibles ailleurs de manière électronique pour l'autorité et qu'elles peuvent être utilisées dans le cadre de la présente disposition.
§ 8. Les données sont envoyées à une base de données dont l'Office national de Sécurité sociale et le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale sont les responsables conjoints du traitement visé aux article 4, 7) et 26 du règlement général sur la protection des données.
§ 9. L'enregistrement du temps visé au paragraphe 1er a pour finalité de lutter contre le recours au travail non déclaré et de la fraude sociale et d'améliorer les conditions de travail et la sécurité routière des livreurs de colis.
L'Office national de Sécurité sociale, le Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, l'Office national de l'emploi, l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, Fedris, le Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie et l'Institut peuvent, conformément aux dispositions de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-carrefour de la sécurité sociale, traiter ultérieurement les données traitées en application de la présente disposition, en vue de la prévention, de la constatation, de la poursuite et de la répression des infractions aux lois et règlements qui relèvent de leurs compétences respectives et en vue de la perception et du recouvrement des montants qui relèvent de leurs compétences respectives.
§ 10. Au regard des finalités visées au § 9 les données à caractère personnel visées au § 5 ne sont pas conservées plus longtemps que nécessaire, avec une durée maximale de conservation ne pouvant excéder un an après la prescription de toutes les actions qui relèvent de la compétence des responsables du traitement et, le cas échéant, le paiement intégral de tous les montants y liés.
§ 11. Sans préjudice de l'application des articles 14 et 15 de la loi du 15 janvier 1990 relative à l'institution et à l'organisation d'une Banque-Carrefour de la sécurité sociale, les inspecteurs sociaux visés à l'article 16, 1°, du Code pénal social du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, de l'Office national de Sécurité sociale, de l'Office national de l'emploi, de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, de Fedris et les agents de la Direction générale de l'Inspection économique du Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie peuvent, moyennant une délibération préalable des chambres réunies du comité de sécurité de l'information, consulter les données reprises dans la base de données et le système d'enregistrement du temps, les échanger entre eux et les utiliser dans le cadre de l'exercice de leurs missions attribuées en vertu de la loi.
§ 12. Les inspecteurs sociaux peuvent, de leur propre initiative ou sur demande, communiquer les données visées au paragraphe 11 à des services d'inspection étrangers.
§ 13. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les conditions et les modalités selon lesquelles les données peuvent être consultées et rectifiées dans la base de données par:
1° chaque personne physique, pour ses propres données;
2° chaque donneur d'ordre pour les livreurs de colis auxquels il fait appel.
§ 14. Les responsables du traitement prennent les mesures techniques et organisationnelles appropriées requises pour protéger les données à caractère personnel contre la destruction accidentelle ou non autorisée, contre la perte accidentelle, ainsi que contre la modification, l'accès et tout autre traitement non autorisé de données à caractère personnel.
Ces mesures assurent un niveau de protection adéquat, compte tenu, d'une part, de l'état de la technique en la matière et des frais qu'entraîne l'application de ces mesures et, d'autre part, de la nature des données à caractère personnel à protéger et des risques potentiels.
Le système d'enregistrement garantit que les données ne peuvent plus être modifiées imperceptiblement après leur envoi et que leur intégrité est maintenue.
Le Roi peut, préciser les mesures visées au présent paragraphe.
§ 15. Le donneur d'ordres met le système d'enregistrement du temps à la disposition des sous-traitants auxquels il fait appel, sauf s'il est convenu de commun accord que le prestataire de services postaux et ses sous-traitants éventuels appliquent une autre méthode d'enregistrement visée au paragraphe 3, alinéa 1er, 2°.
§ 16. Tout sous-traitant auquel un donneur d'ordre visé au paragraphe 15 fait appel est tenu d'utiliser le système d'enregistrement du temps mis à sa disposition par le prestataire de services postaux et de le mettre à la disposition des sous-traitants auxquels il fait appel ou d'appliquer la méthode d'enregistrement visée au paragraphe 3, alinéa 1er, 2°.
§ 17. Tout sous-traitant, auquel un sous-traitant visé au paragraphe 16 fait appel ou auquel tout sous-traitant suivant fait appel, est tenu d'utiliser le système d'enregistrement du temps qui est mis à sa disposition par le sous-traitant avec lequel il a conclu un contrat et de le mettre à la disposition des sous-traitants auxquels il fait appel ou d'appliquer la méthode d'enregistrement visée au paragraphe 3, alinéa 1er, 2°.
§ 18. Les personnes visées aux paragraphes 15, 16 et 17 sont responsables de la livraison, de l'installation et du bon fonctionnement de l'appareil d'enregistrement sur le lieu où les services de distribution de colis débutent.
Le Roi peut, préciser les mesures visées au présent paragraphe.
§ 19. Tout donneur d'ordres et tout sous-traitant veille à ce que les données visées au § 5 qui se rapportent à son entreprise soient effectivement et correctement enregistrées et transmises vers la base de données visée au § 4 alinéa 1er, 1°.
Tout donneur d'ordres et tout sous-traitant qui fait appel à un sous-traitant prend des mesures afin que son cocontractant enregistre toutes les données effectivement et correctement et qu'il les transmette vers la base de données visée au § 4 alinéa 1er, 1°.
Tout donneur d'ordre et tout sous-traitant veillent à ce que chaque livreur de colis qui effectue des services de distribution de colis en Belgique pour leur compte, enregistre le début et la fin de ses temps de distribution de colis, depuis le lieu où les services de distribution de colis sont fournis, au moment où ses temps de distribution des colis débutent et se terminent.
Le Roi peut, préciser les mesures visées au présent paragraphe.
§ 20. L'employeur est responsable de la remise à ses travailleurs du moyen d'enregistrement compatible avec l'appareil d'enregistrement utilisé.
Le donneur d'ordre ou le sous-traitant qui fait appel à un livreur de colis indépendant est responsable de la transmission à cet indépendant d'un moyen d'enregistrement compatible avec l'appareil d'enregistrement utilisé.
En cas d'incompatibilité entre le moyen d'enregistrement et l'appareil d'enregistrement, le donneur d'ordre ou le sous-traitant fournit au livreur de colis indépendant un moyen d'enregistrement compatible ou convient contractuellement qu'il procédera à l'enregistrement de l'indépendant à l'aide d'une autre méthode d'enregistrement visée au § 3 alinéa 1er, 2°.
Le donneur d'ordre qui effectue en personne des services de distribution de colis assume la responsabilité pour le moyen d'enregistrement qui est compatible avec l'appareil d'enregistrement utilisé.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, ce qu'il faut entendre par compatibilité.
§ 21. Les obligations en relation avec l'enregistrement du temps, qui, en application du présent article, reposent sur l'employeur, sont à charge de l'utilisateur, conformément à l'article 19 de la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs.
§ 22. Le présent article n'est pas d'application lorsque les services de distribution de colis en Belgique sont effectués avec un véhicule soumis à l'utilisation obligatoire d'un tachygraphe et au respect des heures de conduite et de repos, conformément au règlement (CE) n° 561/2006 du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 relatif à l'harmonisation de certaines dispositions de la législation sociale dans le domaine des transports par route, modifiant les règlements (CEE) n° 3821/85 et (CE) n° 2135/98 du Conseil et abrogeant le règlement (CEE) n° 3820/85 du Conseil.]1
Modifications
Art. 5/5 TOEKOMSTIG RECHT. 1 Pakketbezorgers die pakketten verdelen in België leven de volgende bepalingen na:
1° de dagelijkse pakketdistributietijd mag niet meer bedragen dan negen uur. De dagelijkse pakketdistributietijd mag echter worden verlengd tot ten hoogste tien uur, doch niet meer dan twee keer in een week;
2° de wekelijkse pakketdistributietijd bedraagt niet meer dan 56 uur;
3° de totale bij elkaar opgetelde pakketdistributietijd gedurende twee opeenvolgende weken bedraagt niet meer dan 90 uur.
De pakketbezorgers zijn ontheven van de verplichting bedoeld in het eerste lid indien zij in België pakketdistributiediensten verrichten met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig met de Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad.]1
1° de dagelijkse pakketdistributietijd mag niet meer bedragen dan negen uur. De dagelijkse pakketdistributietijd mag echter worden verlengd tot ten hoogste tien uur, doch niet meer dan twee keer in een week;
2° de wekelijkse pakketdistributietijd bedraagt niet meer dan 56 uur;
3° de totale bij elkaar opgetelde pakketdistributietijd gedurende twee opeenvolgende weken bedraagt niet meer dan 90 uur.
De pakketbezorgers zijn ontheven van de verplichting bedoeld in het eerste lid indien zij in België pakketdistributiediensten verrichten met een voertuig onderworpen aan het verplicht gebruik van een tachograaf en naleving van de rij- en rusttijden, overeenkomstig met de Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad.]1
Art. 5/5 DROIT FUTUR. [1 Les livreurs de colis qui distribuent des colis en Belgique respectent les dispositions suivantes:
1° le temps de distribution de colis journalier ne dépasse pas neuf heures. Le temps de distribution de colis journalier peut, toutefois, être prolongé jusqu'à dix heures maximum, mais pas plus de deux fois au cours de la semaine;
2° le temps de distribution de colis hebdomadaire ne dépasse pas 56 heures;
3° le temps de distribution de colis total accumulé au cours de deux semaines consécutives ne dépasse pas 90 heures.
Les livreurs de colis sont exemptés de l'obligation visée au premier alinéa s'ils effectuent des services de distribution de colis en Belgique avec un véhicule soumis à l'utilisation obligatoire d'un tachygraphe et au respect des heures de conduite et de repos, conformément au règlement (CE) n° 561/2006 du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 relatif à l'harmonisation de certaines dispositions de la législation sociale dans le domaine des transports par route, modifiant les règlements (CEE) n° 3821/85 et (CE) n° 2135/98 du Conseil et abrogeant le règlement (CEE) n° 3820/85 du Conseil.]1
1° le temps de distribution de colis journalier ne dépasse pas neuf heures. Le temps de distribution de colis journalier peut, toutefois, être prolongé jusqu'à dix heures maximum, mais pas plus de deux fois au cours de la semaine;
2° le temps de distribution de colis hebdomadaire ne dépasse pas 56 heures;
3° le temps de distribution de colis total accumulé au cours de deux semaines consécutives ne dépasse pas 90 heures.
Les livreurs de colis sont exemptés de l'obligation visée au premier alinéa s'ils effectuent des services de distribution de colis en Belgique avec un véhicule soumis à l'utilisation obligatoire d'un tachygraphe et au respect des heures de conduite et de repos, conformément au règlement (CE) n° 561/2006 du Parlement européen et du Conseil du 15 mars 2006 relatif à l'harmonisation de certaines dispositions de la législation sociale dans le domaine des transports par route, modifiant les règlements (CEE) n° 3821/85 et (CE) n° 2135/98 du Conseil et abrogeant le règlement (CEE) n° 3820/85 du Conseil.]1
Modifications
HOOFDSTUK 2. [1 - Vergunningen, kennisgevings- en rapportageverplichtingen]1
CHAPITRE 2. [1 - Licences, obligations de notification et de rapportage]1
Art.6. § 1. Naast de inachtneming van de bepalingen van artikel 3, is de levering van een dienst van brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst aan de volgende voorwaarden onderworpen :
1° elke aanbieder van postdiensten die een dergelijke dienst wenst te verstrekken, dient bij het Instituut, per aangetekende zending, een aanvraag in voor een individuele vergunning, volgens de voorwaarden die de Koning, op voorstel van het Instituut, bepaalt;
2° de toekenning van de individuele vergunning is afhankelijk van de verbintenis vanwege de aanvrager, natuurlijke persoon of rechtspersoon, om te voldoen aan de regelmatigheid en de betrouwbaarheid van de verstrekking van postdiensten. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen is de aanbieder verplicht het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk, daarvan op de hoogte te stellen. Teneinde deze betrouwbaarheid en de inachtneming van de verplichtingen inzake zijn vergunning te garanderen, zet de dienstenaanbieder voldoende middelen in en meer bepaald een minimale infrastructuur, een gepast operationeel proces en voldoende personeel.
3° Vergunninghouders informeren regelmatig het Instituut, de gebruikers en andere aanbieders van postdiensten met voldoende nauwkeurige en actuele inlichtingen over de prijzen en de kwaliteitsnormen en over de kenmerken van de aangeboden diensten van brievenpost die binnen de werkingssfeer vallen van de universele dienst.
§ 2. De Koning stelt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure vast voor de toekenning, de weigering en intrekking van de individuele vergunning, alsmede de duur ervan en de voorwaarden voor de overdracht ervan. Tegen beslissingen van het Instituut tot toekenning, weigering of intrekking van een individuele vergunning, of tot toelating of weigering van de overdracht van een individuele vergunning, staat beroep open bij het Marktenhof overeenkomstig artikel 2 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Deze procedure is transparant, niet-discriminerend en evenredig, en gebaseerd op objectieve criteria. Zij voorziet bovendien in rechtsmiddelen bij gedeeltelijke of volledige weigering, alsook bij intrekking van de individuele vergunning. De vergunninghouders leven de in § 1 vermelde verplichtingen gedurende de volledige geldigheidsduur van de vergunning na.
§ 3. De naam van elke aanbieder van postdiensten die houder is van een individuele vergunning wordt opgenomen in een lijst die ten minste eenmaal per jaar wordt bijgewerkt en die op de website van het Instituut wordt bekendgemaakt.
§ 4. De volgende postdiensten worden uitgesloten van de vergunningsplicht bedoeld in § 1 :
a) de postdiensten die krachtens de bepalingen van hoofdstuk 5 van deze wet niet tot de universele dienst behoren en aldus niet vallen binnen de werkingssfeer van de universele dienst;
b) het louter transporteren van postzendingen;
c) de routage-activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, 20°, van deze wet.
1° elke aanbieder van postdiensten die een dergelijke dienst wenst te verstrekken, dient bij het Instituut, per aangetekende zending, een aanvraag in voor een individuele vergunning, volgens de voorwaarden die de Koning, op voorstel van het Instituut, bepaalt;
2° de toekenning van de individuele vergunning is afhankelijk van de verbintenis vanwege de aanvrager, natuurlijke persoon of rechtspersoon, om te voldoen aan de regelmatigheid en de betrouwbaarheid van de verstrekking van postdiensten. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen is de aanbieder verplicht het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk, daarvan op de hoogte te stellen. Teneinde deze betrouwbaarheid en de inachtneming van de verplichtingen inzake zijn vergunning te garanderen, zet de dienstenaanbieder voldoende middelen in en meer bepaald een minimale infrastructuur, een gepast operationeel proces en voldoende personeel.
3° Vergunninghouders informeren regelmatig het Instituut, de gebruikers en andere aanbieders van postdiensten met voldoende nauwkeurige en actuele inlichtingen over de prijzen en de kwaliteitsnormen en over de kenmerken van de aangeboden diensten van brievenpost die binnen de werkingssfeer vallen van de universele dienst.
§ 2. De Koning stelt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure vast voor de toekenning, de weigering en intrekking van de individuele vergunning, alsmede de duur ervan en de voorwaarden voor de overdracht ervan. Tegen beslissingen van het Instituut tot toekenning, weigering of intrekking van een individuele vergunning, of tot toelating of weigering van de overdracht van een individuele vergunning, staat beroep open bij het Marktenhof overeenkomstig artikel 2 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Deze procedure is transparant, niet-discriminerend en evenredig, en gebaseerd op objectieve criteria. Zij voorziet bovendien in rechtsmiddelen bij gedeeltelijke of volledige weigering, alsook bij intrekking van de individuele vergunning. De vergunninghouders leven de in § 1 vermelde verplichtingen gedurende de volledige geldigheidsduur van de vergunning na.
§ 3. De naam van elke aanbieder van postdiensten die houder is van een individuele vergunning wordt opgenomen in een lijst die ten minste eenmaal per jaar wordt bijgewerkt en die op de website van het Instituut wordt bekendgemaakt.
§ 4. De volgende postdiensten worden uitgesloten van de vergunningsplicht bedoeld in § 1 :
a) de postdiensten die krachtens de bepalingen van hoofdstuk 5 van deze wet niet tot de universele dienst behoren en aldus niet vallen binnen de werkingssfeer van de universele dienst;
b) het louter transporteren van postzendingen;
c) de routage-activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, 20°, van deze wet.
Art.6. § 1er. Outre le respect des dispositions de l'article 3, la prestation d'un service d'envois de correspondance qui relève du service universel est soumise aux conditions suivantes :
1° tout prestataire de services postaux souhaitant fournir un tel service introduit auprès de l'Institut, par envoi recommandé, une demande de licence individuelle selon des modalités à définir par le Roi, sur proposition de l'Institut;
2° l'octroi de la licence individuelle dépend de l'engagement de la part du demandeur, personne physique ou morale d'assurer la régularité et la fiabilité des prestations des services postaux. En cas d'interruption ou d'arrêt des prestations des services, le prestataire est tenu d'en informer immédiatement l'Institut et le plus rapidement possible les utilisateurs. Afin d'assurer cette fiabilité et le respect des obligations liées à sa licence, le prestataire de services met en oeuvre des moyens suffisants et, en particulier une infrastructure minimale, un processus opérationnel adéquat et du personnel en suffisance.
3° Les titulaires d'une licence fournissent régulièrement à l'Institut, aux utilisateurs et aux autres prestataires de services postaux des informations suffisamment précises et actualisées sur les prix et normes de qualité et sur les caractéristiques des services d'envois de correspondance relevant du service universel.
§ 2. Le Roi fixe, après avis de l'Institut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, la procédure relative à l'octroi, au refus et au retrait de la licence individuelle, ainsi que sa durée et les conditions de sa cession. Les décisions de l'Institut d'octroyer, de refuser ou de retirer une licence individuelle, ainsi que les décisions d'autorisation ou de refus de la cession d'une licence individuelle, sont susceptibles d'un recours devant la Cour des marchés, conformément à l'article 2 de la loi du 17 janvier 2003 concernant les recours et le traitement des litiges à l'occasion de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges.
Cette procédure est transparente, non discriminatoire, proportionnée et fondée sur des critères objectifs. En outre, elle fixe des voies de recours en cas de refus entier ou partiel, ainsi qu'en cas de retrait de la licence individuelle. Les titulaires de licence respectent les obligations visées au § 1er durant toute la durée de validité de la licence.
§ 3. Le nom de chaque prestataire de services postaux titulaire d'une licence individuelle est repris dans une liste mise à jour au moins une fois par an et publiée sur le site Internet de l'Institut.
§ 4. Les services postaux suivants sont exclus de l'obligation de licence visée au § 1er :
a) les services postaux qui sont exclus du service universel en vertu des dispositions du chapitre 5 de la présente loi et ne relèvent dès lors pas du service universel;
b) le service limité au transport d'envois postaux;
c) les activités de routage telles que définies à l'article 2, 20°, de la présente loi.
1° tout prestataire de services postaux souhaitant fournir un tel service introduit auprès de l'Institut, par envoi recommandé, une demande de licence individuelle selon des modalités à définir par le Roi, sur proposition de l'Institut;
2° l'octroi de la licence individuelle dépend de l'engagement de la part du demandeur, personne physique ou morale d'assurer la régularité et la fiabilité des prestations des services postaux. En cas d'interruption ou d'arrêt des prestations des services, le prestataire est tenu d'en informer immédiatement l'Institut et le plus rapidement possible les utilisateurs. Afin d'assurer cette fiabilité et le respect des obligations liées à sa licence, le prestataire de services met en oeuvre des moyens suffisants et, en particulier une infrastructure minimale, un processus opérationnel adéquat et du personnel en suffisance.
3° Les titulaires d'une licence fournissent régulièrement à l'Institut, aux utilisateurs et aux autres prestataires de services postaux des informations suffisamment précises et actualisées sur les prix et normes de qualité et sur les caractéristiques des services d'envois de correspondance relevant du service universel.
§ 2. Le Roi fixe, après avis de l'Institut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, la procédure relative à l'octroi, au refus et au retrait de la licence individuelle, ainsi que sa durée et les conditions de sa cession. Les décisions de l'Institut d'octroyer, de refuser ou de retirer une licence individuelle, ainsi que les décisions d'autorisation ou de refus de la cession d'une licence individuelle, sont susceptibles d'un recours devant la Cour des marchés, conformément à l'article 2 de la loi du 17 janvier 2003 concernant les recours et le traitement des litiges à l'occasion de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges.
Cette procédure est transparente, non discriminatoire, proportionnée et fondée sur des critères objectifs. En outre, elle fixe des voies de recours en cas de refus entier ou partiel, ainsi qu'en cas de retrait de la licence individuelle. Les titulaires de licence respectent les obligations visées au § 1er durant toute la durée de validité de la licence.
§ 3. Le nom de chaque prestataire de services postaux titulaire d'une licence individuelle est repris dans une liste mise à jour au moins une fois par an et publiée sur le site Internet de l'Institut.
§ 4. Les services postaux suivants sont exclus de l'obligation de licence visée au § 1er :
a) les services postaux qui sont exclus du service universel en vertu des dispositions du chapitre 5 de la présente loi et ne relèvent dès lors pas du service universel;
b) le service limité au transport d'envois postaux;
c) les activités de routage telles que définies à l'article 2, 20°, de la présente loi.
Art. 6/1. [1 § 1. Het aanbieden van een pakketdistributiedienst in België kan pas aangevat worden na een kennisgeving van de volgende elementen aan het Instituut, overeenkomstig de door het Instituut bepaalde voorwaarden:
1° de naam en het ondernemingsnummer van de aanbieder van postdiensten;
2° een contactpersoon en diens contactgegevens;
3° de datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.
§ 2. De aanbieders van postdiensten die in toepassing van artikel III.16, § 1, 6°, van het Wetboek van economisch recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen dienen te worden inschreven, delen hiertoe de gegevens bedoeld in artikel III.18 van het Wetboek van economisch recht mee aan het Instituut.
§ 3. Zijn gevoegd bij de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, de volgende documenten:
1° indien de aanbieder van postdiensten houder is van een geldige nationale of communautaire vergunning voor goederenvervoer over de weg overeenkomstig Verordening nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad een afschrift, een afschrift van deze vergunning;
2° het bewijs van betaling van de retributie verschuldigd voor de kennisgeving.
§ 4. Het Instituut controleert of de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving conform de bepalingen van §§ 1, 2 en 3 is gebeurd. Indien dit niet het geval is, vraagt het Instituut onverwijld aan de onderneming die de kennisgeving gedaan heeft om de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Binnen een week na ontvangst van de volledige kennisgeving levert het Instituut een standaardverklaring af aan de aanbieder van postdiensten waarin wordt bevestigd dat hij deze kennisgeving heeft verricht.
Deze standaardverklaring doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om te beschouwen dat de betreffende aanbieder van postdiensten een kennisgeving heeft verricht, zonder daartoe verplicht te zijn.
§ 5. Iedere aanbieder van postdiensten die onderworpen is aan de in paragraaf 1 bedoelde kennisgevingsplicht, brengt het Instituut op de hoogte van:
1° iedere wijziging aan de elementen vermeld in paragrafen 1 en 2;
2° de voorziene stopzetting van zijn activiteiten inzake het aanbieden van postdiensten in verband met pakketbezorging.
De melding bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt onverwijld gedaan en in elk geval binnen een termijn van 14 dagen te rekenen van de dag waarop de wijziging zich heeft voorgedaan. De melding bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt gedaan uiterlijk op de dag van de daadwerkelijke stopzetting van de betrokken activiteiten.
§ 6. Overeenkomstig de modaliteiten die hij bepaalt, publiceert en beheert het Instituut een lijst van de aanbieders van postdiensten die een kennisgeving hebben gedaan overeenkomstig paragraaf 1.
Het Instituut verwijdert van die lijst de aanbieders van postdiensten die hun activiteit hebben stopgezet.
Het Instituut vermeldt in die lijst het bestaan van een definitieve administratieve of van een rechterlijke beslissing bedoeld in artikel 3, § 2, vijfde lid, waarvan het kennis heeft. Deze vermelding wordt verwijderd na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de definitieve administratieve of rechterlijke beslissing.
Indien het Instituut krachtens artikel 21, § 7, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector een volledige of gedeeltelijke schorsing van de activiteiten van de aanbieder van postdiensten oplegt, wordt dit onmiddellijk vermeld in de lijst, met vermelding van de datum van aanvang en de duur van de opschorting.
Bij elke wijziging in de lijst informeert het Instituut de aangemelde aanbieders hierover individueel.
§ 7. De persoonsgegevens die aan het Instituut worden meegedeeld op basis van dit artikel worden hem voor contactdoeleinden doorgestuurd. Die gegevens worden niet meer bewaard zodra de betrokken persoon geen contactopdracht meer uitvoert.]1
1° de naam en het ondernemingsnummer van de aanbieder van postdiensten;
2° een contactpersoon en diens contactgegevens;
3° de datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.
§ 2. De aanbieders van postdiensten die in toepassing van artikel III.16, § 1, 6°, van het Wetboek van economisch recht in de Kruispuntbank van Ondernemingen dienen te worden inschreven, delen hiertoe de gegevens bedoeld in artikel III.18 van het Wetboek van economisch recht mee aan het Instituut.
§ 3. Zijn gevoegd bij de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, de volgende documenten:
1° indien de aanbieder van postdiensten houder is van een geldige nationale of communautaire vergunning voor goederenvervoer over de weg overeenkomstig Verordening nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad een afschrift, een afschrift van deze vergunning;
2° het bewijs van betaling van de retributie verschuldigd voor de kennisgeving.
§ 4. Het Instituut controleert of de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving conform de bepalingen van §§ 1, 2 en 3 is gebeurd. Indien dit niet het geval is, vraagt het Instituut onverwijld aan de onderneming die de kennisgeving gedaan heeft om de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Binnen een week na ontvangst van de volledige kennisgeving levert het Instituut een standaardverklaring af aan de aanbieder van postdiensten waarin wordt bevestigd dat hij deze kennisgeving heeft verricht.
Deze standaardverklaring doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om te beschouwen dat de betreffende aanbieder van postdiensten een kennisgeving heeft verricht, zonder daartoe verplicht te zijn.
§ 5. Iedere aanbieder van postdiensten die onderworpen is aan de in paragraaf 1 bedoelde kennisgevingsplicht, brengt het Instituut op de hoogte van:
1° iedere wijziging aan de elementen vermeld in paragrafen 1 en 2;
2° de voorziene stopzetting van zijn activiteiten inzake het aanbieden van postdiensten in verband met pakketbezorging.
De melding bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt onverwijld gedaan en in elk geval binnen een termijn van 14 dagen te rekenen van de dag waarop de wijziging zich heeft voorgedaan. De melding bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt gedaan uiterlijk op de dag van de daadwerkelijke stopzetting van de betrokken activiteiten.
§ 6. Overeenkomstig de modaliteiten die hij bepaalt, publiceert en beheert het Instituut een lijst van de aanbieders van postdiensten die een kennisgeving hebben gedaan overeenkomstig paragraaf 1.
Het Instituut verwijdert van die lijst de aanbieders van postdiensten die hun activiteit hebben stopgezet.
Het Instituut vermeldt in die lijst het bestaan van een definitieve administratieve of van een rechterlijke beslissing bedoeld in artikel 3, § 2, vijfde lid, waarvan het kennis heeft. Deze vermelding wordt verwijderd na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de definitieve administratieve of rechterlijke beslissing.
Indien het Instituut krachtens artikel 21, § 7, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector een volledige of gedeeltelijke schorsing van de activiteiten van de aanbieder van postdiensten oplegt, wordt dit onmiddellijk vermeld in de lijst, met vermelding van de datum van aanvang en de duur van de opschorting.
Bij elke wijziging in de lijst informeert het Instituut de aangemelde aanbieders hierover individueel.
§ 7. De persoonsgegevens die aan het Instituut worden meegedeeld op basis van dit artikel worden hem voor contactdoeleinden doorgestuurd. Die gegevens worden niet meer bewaard zodra de betrokken persoon geen contactopdracht meer uitvoert.]1
Modifications
Art. 6/1. [1 § 1er. La prestation d'un service de distribution de colis en Belgique ne peut être entamée qu'après une notification des éléments suivants à l'Institut, conformément aux modalités fixées par ce dernier:
1° le nom et le numéro d'entreprise du prestataire de services postaux;
2° une personne de contact et ses coordonnées;
3° une estimation de la date de lancement de l'activité.
§ 2. Les prestataires de services postaux qui doivent être inscrits à la Banque-carrefour des entreprises en application de l'article III.16, § 1er, 6°, du Code de droit économique communiquent les données visées à l'article III.18 du Code de droit économique à l'Institut.
§ 3. Sont joints à la notification visée au paragraphe 1er les documents suivants:
1° si le prestataire de services postaux est titulaire d'une licence nationale ou communautaire de transport routier de marchandises en cours de validité conformément au règlement n° 1071/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes sur les conditions à respecter pour exercer la profession de transporteur parroute et abrogeant la directive 96/26/CE du Conseil une copie de cette licence;
2° la preuve du paiement de la redevance requise pour la notification.
§ 4. L'Institut vérifie si la notification visée au paragraphe 1er a été réalisée conformément aux prescriptions des §§ 1, 2 et 3. Si ce n'est pas le cas, l'Institut demande sans délai à l'entreprise qui qui a fait la notification de compléter les informations manquantes.
Dans la semaine qui suit la réception de la notification complète, l'Institut délivre au prestataire de services postaux une déclaration uniformisée confirmant qu'il a effectué cette notification.
Cette déclaration uniformisée ne porte pas préjudice à la compétence de l'Institut de considérer que le prestataire de services postaux concerné a effectué une notification sans y être tenu.
§ 5. Tout prestataire de services postaux soumis à l'obligation de notification visée au paragraphe 1er informe l'Institut de:
1° toute modification des éléments mentionnés aux paragraphes 1 et 2;
2° la cessation programmée de ses activités relatives à la fourniture de services postaux liés à la distribution de colis.
La communication visée à l'alinéa 1er, 1°, est effectuée sans délai et en tout cas dans un délai de 14 jours à compter du jour où la modification a eu lieu. La communication visée à l'alinéa 1er, 2°, est effectuée au plus tard le jour de l'arrêt effectif des activités concernées.
§ 6. Selon les modalités qu'il détermine, l'Institut publie sur son site internet et gère une liste des prestataires de services postaux qui ont effectué une notification conformément au paragraphe 1er.
L'Institut retire de cette liste les prestataires de services postaux qui ont cessé leurs activités.
L'Institut mentionne dans cette liste l'existence d'une décision administrative ou judiciaire définitive visées à l'article 3, § 2, alinéa 5, dont il a connaissance. Cette mention est retirée après une période de cinq ans à compter de la date de la décision administrative ou judiciaire définitive.
Lorsque, en application de l'article 21, § 7, 2°, de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges, l'Institut impose une suspension totale ou partielle des activités du prestataire de services postaux, il en est fait immédiatement mention dans la liste, avec indication de la date de début de la suspension et de sa durée.
Lors de toute modification de la liste, l'Institut en informe individuellement les prestataires notifiés.
§ 7. Les données à caractère personnel communiquées à l'Institut sur la base du présent article lui sont transmises à des fins de contact. Ces données ne sont plus conservées dès que la personne concernée n'exerce plus de mission de contact.]1
1° le nom et le numéro d'entreprise du prestataire de services postaux;
2° une personne de contact et ses coordonnées;
3° une estimation de la date de lancement de l'activité.
§ 2. Les prestataires de services postaux qui doivent être inscrits à la Banque-carrefour des entreprises en application de l'article III.16, § 1er, 6°, du Code de droit économique communiquent les données visées à l'article III.18 du Code de droit économique à l'Institut.
§ 3. Sont joints à la notification visée au paragraphe 1er les documents suivants:
1° si le prestataire de services postaux est titulaire d'une licence nationale ou communautaire de transport routier de marchandises en cours de validité conformément au règlement n° 1071/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles communes sur les conditions à respecter pour exercer la profession de transporteur parroute et abrogeant la directive 96/26/CE du Conseil une copie de cette licence;
2° la preuve du paiement de la redevance requise pour la notification.
§ 4. L'Institut vérifie si la notification visée au paragraphe 1er a été réalisée conformément aux prescriptions des §§ 1, 2 et 3. Si ce n'est pas le cas, l'Institut demande sans délai à l'entreprise qui qui a fait la notification de compléter les informations manquantes.
Dans la semaine qui suit la réception de la notification complète, l'Institut délivre au prestataire de services postaux une déclaration uniformisée confirmant qu'il a effectué cette notification.
Cette déclaration uniformisée ne porte pas préjudice à la compétence de l'Institut de considérer que le prestataire de services postaux concerné a effectué une notification sans y être tenu.
§ 5. Tout prestataire de services postaux soumis à l'obligation de notification visée au paragraphe 1er informe l'Institut de:
1° toute modification des éléments mentionnés aux paragraphes 1 et 2;
2° la cessation programmée de ses activités relatives à la fourniture de services postaux liés à la distribution de colis.
La communication visée à l'alinéa 1er, 1°, est effectuée sans délai et en tout cas dans un délai de 14 jours à compter du jour où la modification a eu lieu. La communication visée à l'alinéa 1er, 2°, est effectuée au plus tard le jour de l'arrêt effectif des activités concernées.
§ 6. Selon les modalités qu'il détermine, l'Institut publie sur son site internet et gère une liste des prestataires de services postaux qui ont effectué une notification conformément au paragraphe 1er.
L'Institut retire de cette liste les prestataires de services postaux qui ont cessé leurs activités.
L'Institut mentionne dans cette liste l'existence d'une décision administrative ou judiciaire définitive visées à l'article 3, § 2, alinéa 5, dont il a connaissance. Cette mention est retirée après une période de cinq ans à compter de la date de la décision administrative ou judiciaire définitive.
Lorsque, en application de l'article 21, § 7, 2°, de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges, l'Institut impose une suspension totale ou partielle des activités du prestataire de services postaux, il en est fait immédiatement mention dans la liste, avec indication de la date de début de la suspension et de sa durée.
Lors de toute modification de la liste, l'Institut en informe individuellement les prestataires notifiés.
§ 7. Les données à caractère personnel communiquées à l'Institut sur la base du présent article lui sont transmises à des fins de contact. Ces données ne sont plus conservées dès que la personne concernée n'exerce plus de mission de contact.]1
Modifications
Art. 6/2. [1 § 1. Onverminderd de mogelijkheid van het Instituut om in het kader van zijn opdrachten op elk moment alle nuttige informatie op te vragen van elke betrokken persoon, overeenkomstig artikel 14, § 2, 2° van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, melden de aanbieders van postdiensten die pakketbezorgingsdiensten aanbieden of gebruiken per semester de volgende gegevens aan het Instituut, voor zover deze informatie nog niet aan het Instituut verstrekt werd krachtens andere bepalingen:
1° de naam, het adres en de contactgegevens van de rechtstreekse onderaannemers op wie zij een beroep doen voor de distributie van pakketten in België;
2° indien zij zelf onderaannemers zijn, de werken, de naam, het adres en de contactgegevens van de opdrachtgevers voor rekening van wie zij pakketdistributiediensten verrichten in België;
3° de naam en contactgegevens van de coördinator bedoeld in artikel 5/2 en, in voorkomend geval de naam en contactgegevens van de vervoersmanager van de onderneming of van de persoon in het bezit van het getuigschrift vakbekwaamheid van vervoerscommissionair en belast met het dagelijks beheer;
4° het aantal pakketten dat elk van zijn rechtstreekse onderaannemers heeft verdeeld in het voorbije semester alsook de vergoedingen die aan elke onderaannemer betaald zijn als tegenprestatie voor de voor hun gepresteerde pakketdistributiediensten gedurende het voorbije semester. Indien zij zelf in onderaanneming werken, het aantal pakketten en de factuurbedragen voor elke opdrachtgever die een aanbieder van postdiensten is;
5° de lokalisatie van de distributiecentra.
6° een korte beschrijving van de waarvan de aanbieding wordt voorzien; diensten.
§ 2. De bovenstaande inlichtingen dienen aan het Instituut te worden bezorgd uiterlijk de laatste dag van de maand die op het vervallen semester volgt. Het Instituut bepaalt de nadere regels inzake de mededeling van deze inlichtingen.
§ 3. De persoonsgegevens die aan het Instituut worden meegedeeld op basis van dit artikel, worden hem voor contactdoeleinden doorgestuurd. Die gegevens worden niet meer bewaard zodra de betrokken persoon geen contactopdracht meer uitvoert.]1
1° de naam, het adres en de contactgegevens van de rechtstreekse onderaannemers op wie zij een beroep doen voor de distributie van pakketten in België;
2° indien zij zelf onderaannemers zijn, de werken, de naam, het adres en de contactgegevens van de opdrachtgevers voor rekening van wie zij pakketdistributiediensten verrichten in België;
3° de naam en contactgegevens van de coördinator bedoeld in artikel 5/2 en, in voorkomend geval de naam en contactgegevens van de vervoersmanager van de onderneming of van de persoon in het bezit van het getuigschrift vakbekwaamheid van vervoerscommissionair en belast met het dagelijks beheer;
4° het aantal pakketten dat elk van zijn rechtstreekse onderaannemers heeft verdeeld in het voorbije semester alsook de vergoedingen die aan elke onderaannemer betaald zijn als tegenprestatie voor de voor hun gepresteerde pakketdistributiediensten gedurende het voorbije semester. Indien zij zelf in onderaanneming werken, het aantal pakketten en de factuurbedragen voor elke opdrachtgever die een aanbieder van postdiensten is;
5° de lokalisatie van de distributiecentra.
6° een korte beschrijving van de waarvan de aanbieding wordt voorzien; diensten.
§ 2. De bovenstaande inlichtingen dienen aan het Instituut te worden bezorgd uiterlijk de laatste dag van de maand die op het vervallen semester volgt. Het Instituut bepaalt de nadere regels inzake de mededeling van deze inlichtingen.
§ 3. De persoonsgegevens die aan het Instituut worden meegedeeld op basis van dit artikel, worden hem voor contactdoeleinden doorgestuurd. Die gegevens worden niet meer bewaard zodra de betrokken persoon geen contactopdracht meer uitvoert.]1
Art. 6/2. [1 § 1er. Sans préjudice de la possibilité pour l'Institut, dans le cadre de ses missions, de demander à tout moment toute information utile à toute personne concernée, conformément à l'article 14, § 2, 2° de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges, les prestataires de services postaux qui fournissent ou font appel à des services de distribution de colis communiquent à l'Institut les données suivantes tous les semestres, pour autant que ces informations n'aient pas déjà été fournies à l'Institut en vertu d'autres dispositions:
1° le nom, l'adresse et les coordonnées des sous-traitants directs auxquels ils font appel pour la distribution de colis en Belgique;
2° s'ils sont eux-mêmes des sous-traitants, le nom, l'adresse et les coordonnées des donneurs d'ordres pour le compte desquels ils fournissent des services de distribution de colis en Belgique;
3° le nom et les coordonnées du coordinateurvisé à l'article 5/2 et, le cas échéant, le nom et les coordonnées du gestionnaire de transport de l'entreprise ou de la personne titulaire du certificat d'aptitude professionnelle de commissionnaire de transport chargée de la gestion journalière de l'entreprise;
4° le nombre de colis distribué par chacun de ses sous-traitants directs au cours du dernier semestre ainsi que les compensations versées à chaque sous-traitant en contrepartie des services de distribution de colis prestés pour eux au cours du dernier semestre. S'ils travaillent eux-mêmes en sous-traitance, le nombre de colis et les montants facturés à chaque donneur d'ordres opérant en qualité de prestataire de services postaux;
5° la localisation des centres de distribution.
6° une brève description des services dont la fourniture est prévue.
§ 2. Les informations ci-dessus devront être transmises à l'Institut au plus tard le dernier jour du mois suivant le semestre échu. L'Institut fixe les modalités de communications de ces informations.
§ 3. Les données à caractère personnel communiquées à l'Institut sur la base du présent article lui sont transmises à des fins de contact. Ces données ne sont plus conservées dès que la personne concernée n'exerce plus de mission de contact.]1
1° le nom, l'adresse et les coordonnées des sous-traitants directs auxquels ils font appel pour la distribution de colis en Belgique;
2° s'ils sont eux-mêmes des sous-traitants, le nom, l'adresse et les coordonnées des donneurs d'ordres pour le compte desquels ils fournissent des services de distribution de colis en Belgique;
3° le nom et les coordonnées du coordinateurvisé à l'article 5/2 et, le cas échéant, le nom et les coordonnées du gestionnaire de transport de l'entreprise ou de la personne titulaire du certificat d'aptitude professionnelle de commissionnaire de transport chargée de la gestion journalière de l'entreprise;
4° le nombre de colis distribué par chacun de ses sous-traitants directs au cours du dernier semestre ainsi que les compensations versées à chaque sous-traitant en contrepartie des services de distribution de colis prestés pour eux au cours du dernier semestre. S'ils travaillent eux-mêmes en sous-traitance, le nombre de colis et les montants facturés à chaque donneur d'ordres opérant en qualité de prestataire de services postaux;
5° la localisation des centres de distribution.
6° une brève description des services dont la fourniture est prévue.
§ 2. Les informations ci-dessus devront être transmises à l'Institut au plus tard le dernier jour du mois suivant le semestre échu. L'Institut fixe les modalités de communications de ces informations.
§ 3. Les données à caractère personnel communiquées à l'Institut sur la base du présent article lui sont transmises à des fins de contact. Ces données ne sont plus conservées dès que la personne concernée n'exerce plus de mission de contact.]1
Modifications
Art.7. De Koning stelt, na advies van het Instituut, de bedragen van de rechten vast die de aanvragers van een individuele vergunning aan het Instituut moeten betalen. Die bedragen hangen af van de omvang van de diensten waarvoor een individuele vergunning is aangevraagd.
Art.7. Le Roi fixe, après avis de l'Institut, les montants des redevances à payer à l'Institut par les demandeurs de licence individuelle. Ces montants varient en fonction de l'ampleur des services pour lesquels une licence individuelle a été demandée.
Art.8. § 1. De vergunninghouders bedoeld in artikel 6, betalen jaarlijks aan het Instituut een bijdrage die vastgesteld is op grond van de kosten voor de financiering van de activiteiten op het gebied van postregulering van het Instituut, "reguleringsbijdrage" genoemd.
§ 2. Het Instituut bepaalt jaarlijks de elementen van zijn budget die noodzakelijk zijn voor en evenredig zijn met de opdrachten die het Instituut volbrengt in de postsector. Deze budgettaire elementen dienen te worden gefinancierd door de in § 1 bedoelde ondernemingen, in de vorm van een reguleringsbijdrage.
§ 3. De in § 1 bedoelde ondernemingen delen elk jaar uiterlijk op 30 juni aan het Instituut het omzetcijfer van hun postdienstactiviteiten mee die het voorgaande jaar behaald is in België.
§ 4. Het bedrag van de reguleringsbijdrage komt overeen met het bedrag van de financiële middelen voor de activiteiten op het gebied van postregulering die ingeschreven zijn op de begroting van het Instituut voor het lopende jaar. De reguleringsbijdrage bestaat uit een vast bedrag van 0,1 % van het omzetcijfer behaald in de activiteiten van postdiensten van de in § 1 bedoelde ondernemingen die een omzet hebben boven 500 000 euro. Indien er een nog te financieren saldo overblijft, wordt de reguleringsbijdrage aangevuld met het totaal van het te financieren saldo, vermenigvuldigd met een coëfficiënt die gelijk is aan het aandeel van de onderneming in de omzet die tijdens het voorgaande jaar is behaald door alle in § 1 bedoelde ondernemingen.
§ 5. De reguleringsbijdragen worden uiterlijk op 30 september van het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn, betaald op het rekeningnummer dat door het Instituut is opgegeven. Uiterlijk één maand voor de vervaldatum deelt het Instituut aan de in § 1 bedoelde ondernemingen het bedrag mee van de verschuldigde bijdragen.
§ 2. Het Instituut bepaalt jaarlijks de elementen van zijn budget die noodzakelijk zijn voor en evenredig zijn met de opdrachten die het Instituut volbrengt in de postsector. Deze budgettaire elementen dienen te worden gefinancierd door de in § 1 bedoelde ondernemingen, in de vorm van een reguleringsbijdrage.
§ 3. De in § 1 bedoelde ondernemingen delen elk jaar uiterlijk op 30 juni aan het Instituut het omzetcijfer van hun postdienstactiviteiten mee die het voorgaande jaar behaald is in België.
§ 4. Het bedrag van de reguleringsbijdrage komt overeen met het bedrag van de financiële middelen voor de activiteiten op het gebied van postregulering die ingeschreven zijn op de begroting van het Instituut voor het lopende jaar. De reguleringsbijdrage bestaat uit een vast bedrag van 0,1 % van het omzetcijfer behaald in de activiteiten van postdiensten van de in § 1 bedoelde ondernemingen die een omzet hebben boven 500 000 euro. Indien er een nog te financieren saldo overblijft, wordt de reguleringsbijdrage aangevuld met het totaal van het te financieren saldo, vermenigvuldigd met een coëfficiënt die gelijk is aan het aandeel van de onderneming in de omzet die tijdens het voorgaande jaar is behaald door alle in § 1 bedoelde ondernemingen.
§ 5. De reguleringsbijdragen worden uiterlijk op 30 september van het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn, betaald op het rekeningnummer dat door het Instituut is opgegeven. Uiterlijk één maand voor de vervaldatum deelt het Instituut aan de in § 1 bedoelde ondernemingen het bedrag mee van de verschuldigde bijdragen.
Art.8. § 1er. Les titulaires de licence visés à l'article 6, acquittent annuellement, auprès de l'Institut, une redevance établie sur la base du coût du financement des activités en matière de régulation postale de l'Institut, appelée "redevance de régulation".
§ 2. L'Institut détermine annuellement les éléments de son budget qui sont nécessaires et proportionnés aux missions que l'Institut remplit dans le secteur postal. Ces éléments de budget sont à financer par les entreprises visées au § 1er sous forme d'une redevance de régulation.
§ 3. Les entreprises visées au § 1er communiquent à l'Institut, au plus tard le 30 juin de chaque année, le chiffre d'affaires des activités de service postal réalisé l'année précédente en Belgique.
§ 4. Le montant de la redevance de régulation correspond au montant des moyens financiers nécessaires au fonctionnement des activités en matière de régulation postale inscrit au budget de l'année en cours de l'Institut. Le montant de la redevance de régulation est composé d'un montant fixe de 0,1 % du chiffre d'affaires réalisé dans les activités de service postal de l'entreprise visée au § 1er, dont le chiffre d'affaires est supérieur à 500 000 euros. La redevance de régulation est complétée, pour autant qu'il reste encore un solde à financer, par le total du solde à financer, multiplié par un coefficient égal à la part de l'entreprise dans le chiffre d'affaires réalisé l'année précédente par toutes les entreprises visées au § 1er.
§ 5. Les redevances de régulation sont payées au plus tard le 30 septembre de l'année pour laquelle elles sont dues, au numéro de compte indiqué par l'Institut. Au plus tard un mois avant l'échéance, l'Institut communique aux entreprises visées au § 1er, le montant des redevances dues.
§ 2. L'Institut détermine annuellement les éléments de son budget qui sont nécessaires et proportionnés aux missions que l'Institut remplit dans le secteur postal. Ces éléments de budget sont à financer par les entreprises visées au § 1er sous forme d'une redevance de régulation.
§ 3. Les entreprises visées au § 1er communiquent à l'Institut, au plus tard le 30 juin de chaque année, le chiffre d'affaires des activités de service postal réalisé l'année précédente en Belgique.
§ 4. Le montant de la redevance de régulation correspond au montant des moyens financiers nécessaires au fonctionnement des activités en matière de régulation postale inscrit au budget de l'année en cours de l'Institut. Le montant de la redevance de régulation est composé d'un montant fixe de 0,1 % du chiffre d'affaires réalisé dans les activités de service postal de l'entreprise visée au § 1er, dont le chiffre d'affaires est supérieur à 500 000 euros. La redevance de régulation est complétée, pour autant qu'il reste encore un solde à financer, par le total du solde à financer, multiplié par un coefficient égal à la part de l'entreprise dans le chiffre d'affaires réalisé l'année précédente par toutes les entreprises visées au § 1er.
§ 5. Les redevances de régulation sont payées au plus tard le 30 septembre de l'année pour laquelle elles sont dues, au numéro de compte indiqué par l'Institut. Au plus tard un mois avant l'échéance, l'Institut communique aux entreprises visées au § 1er, le montant des redevances dues.
Art. 8/1. [1 De Koning stelt, na advies van het Instituut, de bedragen vast van de verschuldigde retributie voor de kennisgeving bedoeld in artikel 6/1.
Het Instituut publiceert en actualiseert het bedrag van de verschuldigde bijdrage op zijn website.]1
Het Instituut publiceert en actualiseert het bedrag van de verschuldigde bijdrage op zijn website.]1
Art. 8/1. [1 Le Roi fixe, après avis de l'Institut, les montants de la redevance à payer pour la notification visée à l'article 6/1.
L'Institut publie et met à jour le montant de la redevance sur son site internet.]1
L'Institut publie et met à jour le montant de la redevance sur son site internet.]1
Modifications
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen inzake de betrekkingen tussen aanbieders van postdiensten
CHAPITRE 3. - Dispositions relatives aux relations entre prestataires de services postaux
Art.9. § 1. Wanneer zulks noodzakelijk is om de belangen van de gebruikers te beschermen [1 , de duurzame ontwikkeling van de postdiensten te bevorderen]1 of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen, verschaffen aanbieders van postdiensten elkaar op transparante en niet-discriminerende wijze wederzijds toegang tot de diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen en de onderdelen van de postinfrastructuur die noodzakelijk zijn om postale activiteiten te ontwikkelen, onverminderd de toepassing van artikel 17, § 1, 5°.
[1 De postinfrastructuur omvat met name de postbussen, de brievenbussen en de pakketautomaten.]1
§ 2. De technische en tarifaire voorwaarden die met deze toegang overeenstemmen, worden overeengekomen tussen de betrokken aanbieders van postdiensten. Zij worden vastgesteld in een schriftelijke overeenkomst, waarvan een kopie aan het Instituut wordt gezonden.
De betrokken elementen van postinfrastructuur worden tegen een marktgerichte prijs ter beschikking gesteld.
§ 3. Op verzoek van een aanbieder van postdiensten kan het Instituut met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel de wijzigingen die het noodzakelijk acht aanbrengen in de overeenkomsten.
§ 4. In geval van mislukking van de commerciële onderhandelingen na een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoek tot toegang, kan elke aanbieder van postdiensten het Instituut verzoeken om, wanneer zulks noodzakelijk is, de belangen van de gebruikers te beschermen [1 , de duurzame ontwikkeling van de postdiensten te bevorderen]1 of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen de inhoud en de voorwaarden van de overeenkomst te bepalen.
§ 5. In de twee gevallen beschreven in §§ 3 en 4, hoort het Instituut vooraf de betrokken aanbieders van postdiensten, met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel.
§ 6. Het Instituut is bovendien bevoegd om de aanbieders van postdiensten te verzoenen betreffende hun geschillen aangaande de toegang tot de in § 1 vermelde elementen van postinfrastructuur overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
[1 De postinfrastructuur omvat met name de postbussen, de brievenbussen en de pakketautomaten.]1
§ 2. De technische en tarifaire voorwaarden die met deze toegang overeenstemmen, worden overeengekomen tussen de betrokken aanbieders van postdiensten. Zij worden vastgesteld in een schriftelijke overeenkomst, waarvan een kopie aan het Instituut wordt gezonden.
De betrokken elementen van postinfrastructuur worden tegen een marktgerichte prijs ter beschikking gesteld.
§ 3. Op verzoek van een aanbieder van postdiensten kan het Instituut met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel de wijzigingen die het noodzakelijk acht aanbrengen in de overeenkomsten.
§ 4. In geval van mislukking van de commerciële onderhandelingen na een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoek tot toegang, kan elke aanbieder van postdiensten het Instituut verzoeken om, wanneer zulks noodzakelijk is, de belangen van de gebruikers te beschermen [1 , de duurzame ontwikkeling van de postdiensten te bevorderen]1 of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen de inhoud en de voorwaarden van de overeenkomst te bepalen.
§ 5. In de twee gevallen beschreven in §§ 3 en 4, hoort het Instituut vooraf de betrokken aanbieders van postdiensten, met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel.
§ 6. Het Instituut is bovendien bevoegd om de aanbieders van postdiensten te verzoenen betreffende hun geschillen aangaande de toegang tot de in § 1 vermelde elementen van postinfrastructuur overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Modifications
Art.9. § 1er. Lorsque cela s'avère nécessaire pour protéger les intérêts des utilisateurs [1 , promouvoir le développement durable des services postaux,]1 ou encourager une réelle concurrence, les prestataires de services postaux se donnent mutuellement et de manière transparente et non discriminatoire accès aux services relevant du service universel et aux éléments de l'infrastructure postale nécessaires pour développer des activités postales, sans préjudice de l'application de l'article 17, § 1er, 5°.
[1 L'infrastructure postale comprend notamment les boîtes postales, les boîtes aux lettres et les distributeurs automatiques de colis.]1
§ 2. Les modalités techniques et tarifaires correspondant à cet accès sont convenues entre les prestataires de services postaux concernés. Elles sont fixées dans une convention écrite dont une copie est communiquée à l'Institut.
Les éléments concernés d'infrastructure postale sont mis à disposition à un prix axé sur le marché.
§ 3. A la demande d'un prestataire de service postaux, l'Institut peut introduire les modifications qu'il juge nécessaires aux conventions en respectant les principes d'objectivité, de proportionnalité et de non-discrimination.
§ 4. En cas d'échec des négociations commerciales après une période de trois mois à compter de la date de réception de la demande d'accès visée au § 1er, tout prestataire de services postaux peut demander à l'Institut de fixer le contenu et les conditions de la convention lorsque cela s'avère nécessaire pour protéger les intérêts des utilisateurs [1 , promouvoir le développement durable des services postaux,]1 ou encourager une réelle concurrence.
§ 5. Dans les deux cas visés aux §§ 3 et 4, l'Institut entend au préalable les prestataires de services postaux concernés, en respectant les principes d'objectivité, de proportionnalité et de non-discrimination.
§ 6. L'Institut est en outre compétent pour concilier les prestataires de services postaux concernant leurs litiges relatifs à l'accès aux éléments d'infrastructure postale visés au § 1er conformément à l'article 14, § 1er, 4°, de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges.
[1 L'infrastructure postale comprend notamment les boîtes postales, les boîtes aux lettres et les distributeurs automatiques de colis.]1
§ 2. Les modalités techniques et tarifaires correspondant à cet accès sont convenues entre les prestataires de services postaux concernés. Elles sont fixées dans une convention écrite dont une copie est communiquée à l'Institut.
Les éléments concernés d'infrastructure postale sont mis à disposition à un prix axé sur le marché.
§ 3. A la demande d'un prestataire de service postaux, l'Institut peut introduire les modifications qu'il juge nécessaires aux conventions en respectant les principes d'objectivité, de proportionnalité et de non-discrimination.
§ 4. En cas d'échec des négociations commerciales après une période de trois mois à compter de la date de réception de la demande d'accès visée au § 1er, tout prestataire de services postaux peut demander à l'Institut de fixer le contenu et les conditions de la convention lorsque cela s'avère nécessaire pour protéger les intérêts des utilisateurs [1 , promouvoir le développement durable des services postaux,]1 ou encourager une réelle concurrence.
§ 5. Dans les deux cas visés aux §§ 3 et 4, l'Institut entend au préalable les prestataires de services postaux concernés, en respectant les principes d'objectivité, de proportionnalité et de non-discrimination.
§ 6. L'Institut est en outre compétent pour concilier les prestataires de services postaux concernant leurs litiges relatifs à l'accès aux éléments d'infrastructure postale visés au § 1er conformément à l'article 14, § 1er, 4°, de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges.
Modifications
Art.10. § 1. Teneinde billijke mededingingsvoorwaarden in de postsector te verzekeren, kan het Instituut de sector raadplegen over mogelijke voorrechten of specifieke rechten die aan de aanbieders van postdiensten werden toegekend.
§ 2. De resultaten van de raadpleging worden gepubliceerd op de website van het Instituut. Bovendien worden deze resultaten weergegeven in een rapport dat samen met de aanbevelingen van het Instituut wordt gezonden aan de minister.
§ 2. De resultaten van de raadpleging worden gepubliceerd op de website van het Instituut. Bovendien worden deze resultaten weergegeven in een rapport dat samen met de aanbevelingen van het Instituut wordt gezonden aan de minister.
Art.10. § 1er. Afin d'assurer des conditions de concurrence équitables dans le secteur postal, l'Institut peut consulter le secteur au sujet d'éventuels privilèges ou droits spécifiques octroyés aux prestataires de services postaux.
§ 2. Les résultats de la consultation sont publiés sur le site Internet de l'Institut. En outre, ces résultats sont repris dans un rapport transmis au ministre, avec les recommandations de l'Institut.
§ 2. Les résultats de la consultation sont publiés sur le site Internet de l'Institut. En outre, ces résultats sont repris dans un rapport transmis au ministre, avec les recommandations de l'Institut.
Art. 10/1. [1 § 1. Het is elke aanbieder van postdiensten verboden om postdiensten te verstrekken of te doen verstrekken die inhouden dat pakjes in België worden geleverd tegen een vergoeding die lager is dan de "minimumvergoeding", vastgesteld volgens de regels bepaald in het tweede lid.
De minimumvergoeding moet met name het volgende omvatten:
1° het minimale geïndexeerde uurloon zonder anciënniteitspremie van toepassing op de werknemersklasse R1 van de loon- en functieclassificatie van het rijdend personeel, zoals bepaald door de sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten en van toepassing op werkgevers en werknemers van het paritair subcomité 140.03 voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden, vermeerderd met de werkgeverslasten;
2° de vervoerkosten: naargelang het gebruikte vervoermiddel:
a) dienstverlener met een fiets;
b) dienstverlener met een gemotoriseerd voertuig;
3° de andere kosten omvatten onder andere:
a) de administratieve en fiscale kosten;
b) de kosten van verzekeringen.
De Koning vult, bij een in besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze lijst aan met andere elementen en is bevoegd de berekeningsmethode van de door of krachtens dit artikel vastgestelde elementen te bepalen.
§ 2. De inbreuken op de bepalingen van dit artikel en zijn uitvoeringsbesluiten worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig boek XV van het Wetboek van economisch recht.]1
De minimumvergoeding moet met name het volgende omvatten:
1° het minimale geïndexeerde uurloon zonder anciënniteitspremie van toepassing op de werknemersklasse R1 van de loon- en functieclassificatie van het rijdend personeel, zoals bepaald door de sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten en van toepassing op werkgevers en werknemers van het paritair subcomité 140.03 voor het wegvervoer en de logistiek voor rekening van derden, vermeerderd met de werkgeverslasten;
2° de vervoerkosten: naargelang het gebruikte vervoermiddel:
a) dienstverlener met een fiets;
b) dienstverlener met een gemotoriseerd voertuig;
3° de andere kosten omvatten onder andere:
a) de administratieve en fiscale kosten;
b) de kosten van verzekeringen.
De Koning vult, bij een in besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze lijst aan met andere elementen en is bevoegd de berekeningsmethode van de door of krachtens dit artikel vastgestelde elementen te bepalen.
§ 2. De inbreuken op de bepalingen van dit artikel en zijn uitvoeringsbesluiten worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig boek XV van het Wetboek van economisch recht.]1
Modifications
Art. 10/1. [1 § 1er. Il est interdit à tout prestataire de services postaux d'offrir, de fournir ou de faire fournir des services postaux consistant en la distribution de colis en Belgique contre une compensation inférieure à la "compensation minimale", fixée selon les modalités prévues à l'alinéa 2.
La compensation minimale doit inclure notamment:
1° le salaire horaire minimum indexé sans prime d'ancienneté applicable à la classe d'emploi R1 de la classification des salaires et des emplois du personnel de conduite, telle que déterminée par la convention collective sectorielle et applicable aux employeurs et aux salariés de la sous-commission paritaire 140.03 du transport routier et de la logistique pour compte de tiers, augmenté des charges patronales;
2° les frais de transport: en fonction du mode de transport utilisé:
a) prestataire à bicyclette;
b) prestataire en véhicule motorisé;
3° les autres coûts incluent entre autres:
a) les coûts administratifs et fiscaux;
b) les coûts en matière d'assurances.
Le Roi par arrêté délibéré en Conseil des ministres complète cette liste par d'autres éléments et est habilité à fixer la méthodologie de calcul des éléments fixés par le présent article ou en vertu de celui-ci.
§ 2. Les infractions aux dispositions de cet article et ses arrêtés d'exécution sont recherchées, constatées et sanctionnées conformément au livre XV du Code de droit économique.]1
La compensation minimale doit inclure notamment:
1° le salaire horaire minimum indexé sans prime d'ancienneté applicable à la classe d'emploi R1 de la classification des salaires et des emplois du personnel de conduite, telle que déterminée par la convention collective sectorielle et applicable aux employeurs et aux salariés de la sous-commission paritaire 140.03 du transport routier et de la logistique pour compte de tiers, augmenté des charges patronales;
2° les frais de transport: en fonction du mode de transport utilisé:
a) prestataire à bicyclette;
b) prestataire en véhicule motorisé;
3° les autres coûts incluent entre autres:
a) les coûts administratifs et fiscaux;
b) les coûts en matière d'assurances.
Le Roi par arrêté délibéré en Conseil des ministres complète cette liste par d'autres éléments et est habilité à fixer la méthodologie de calcul des éléments fixés par le présent article ou en vertu de celui-ci.
§ 2. Les infractions aux dispositions de cet article et ses arrêtés d'exécution sont recherchées, constatées et sanctionnées conformément au livre XV du Code de droit économique.]1
Modifications
HOOFDSTUK 4. - Gebruikers
CHAPITRE 4. - Utilisateurs
Art.11. § 1. De aanbieder van de universele dienst verstrekt aan de gebruikers nauwkeurige, actuele en volledige informatie met betrekking tot de producten en diensten die deel uitmaken van de universele dienst.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst maakt voor de gebruikers in de postkantoren en op zijn website de volgende schriftelijke informatie toegankelijk met betrekking tot de diensten die deel uitmaken van de universele dienst :
1° de voorwaarden inzake het aanbod en de levering van de diensten;
2° de enkelstuktarieven van de diensten;
3° voor de diensten aangeboden tegen openbaar verminderd tarief :
a) de tarieven;
b) de leveringsvoorwaarden, onder meer inzake volume en postvoorbereiding;
c) de technische kenmerken;
4° het tariefmodel voor de conventionele tarieven van de diensten die tot de universele dienst behoren dat minstens volgende informatie bevat :
a) de basistarieven van toepassing op de conventionele tarieven en de betalingswijze;
b) de eventuele verschillende klassen en formules;
c) de contractduur en de opzeggings- en verlengingsmodaliteiten;
d) de nadere regels voor de prijsherziening.
Voormeld tariefmodel met de hierboven opgesomde componenten is met uitzondering van de basistarieven, minimum één jaar geldig.
Voormelde wijzigingen aan de schriftelijke informatie worden eveneens bekendgemaakt door de aanbieder van de universele dienst op zijn website en worden voorafgaandelijk aan het Instituut meegedeeld.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst maakt voor de gebruikers in de postkantoren en op zijn website de volgende schriftelijke informatie toegankelijk met betrekking tot de diensten die deel uitmaken van de universele dienst :
1° de voorwaarden inzake het aanbod en de levering van de diensten;
2° de enkelstuktarieven van de diensten;
3° voor de diensten aangeboden tegen openbaar verminderd tarief :
a) de tarieven;
b) de leveringsvoorwaarden, onder meer inzake volume en postvoorbereiding;
c) de technische kenmerken;
4° het tariefmodel voor de conventionele tarieven van de diensten die tot de universele dienst behoren dat minstens volgende informatie bevat :
a) de basistarieven van toepassing op de conventionele tarieven en de betalingswijze;
b) de eventuele verschillende klassen en formules;
c) de contractduur en de opzeggings- en verlengingsmodaliteiten;
d) de nadere regels voor de prijsherziening.
Voormeld tariefmodel met de hierboven opgesomde componenten is met uitzondering van de basistarieven, minimum één jaar geldig.
Voormelde wijzigingen aan de schriftelijke informatie worden eveneens bekendgemaakt door de aanbieder van de universele dienst op zijn website en worden voorafgaandelijk aan het Instituut meegedeeld.
Art.11. § 1er. Le prestataire du service universel fournit aux utilisateurs des informations précises, actualisées et complètes sur les produits et services faisant partie du service universel.
§ 2. Le prestataire du service universel rend accessible aux utilisateurs dans les bureaux de poste et sur son site Internet les informations écrites suivantes relatives aux services appartenant au service universel :
1° les conditions concernant l'offre et la prestation des services;
2° les tarifs unitaires des services;
3° pour les services offerts à un tarif public réduit :
a) les tarifs;
b) les conditions de fourniture, entre autres en matière de volume et de préparation postale;
c) les caractéristiques techniques;
4° le modèle tarifaire pour les tarifs conventionnels des services faisant partie du service universel, comprenant au minimum les informations suivantes :
a) les tarifs de base d'application aux tarifs conventionnels et les modalités de paiement;
b) les différentes classes et formules éventuelles;
c) la durée du contrat et les modalités de résiliation et de reconduction;
d) les modalités concernant la révision des prix.
A l'exception des tarifs de base, le modèle tarifaire susmentionné contenant les composantes précitées, reste valable pendant minimum un an au minimum.
Les amendements aux informations écrites susmentionnées sont également publiées par le prestataire du service universel sur son site web et sont communiquées préalablement à l'Institut.
§ 2. Le prestataire du service universel rend accessible aux utilisateurs dans les bureaux de poste et sur son site Internet les informations écrites suivantes relatives aux services appartenant au service universel :
1° les conditions concernant l'offre et la prestation des services;
2° les tarifs unitaires des services;
3° pour les services offerts à un tarif public réduit :
a) les tarifs;
b) les conditions de fourniture, entre autres en matière de volume et de préparation postale;
c) les caractéristiques techniques;
4° le modèle tarifaire pour les tarifs conventionnels des services faisant partie du service universel, comprenant au minimum les informations suivantes :
a) les tarifs de base d'application aux tarifs conventionnels et les modalités de paiement;
b) les différentes classes et formules éventuelles;
c) la durée du contrat et les modalités de résiliation et de reconduction;
d) les modalités concernant la révision des prix.
A l'exception des tarifs de base, le modèle tarifaire susmentionné contenant les composantes précitées, reste valable pendant minimum un an au minimum.
Les amendements aux informations écrites susmentionnées sont également publiées par le prestataire du service universel sur son site web et sont communiquées préalablement à l'Institut.
Art.12. § 1. Inlichtingen betreffende de toegang tot de dienst, het tarief, het kwaliteitsniveau, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure moeten mondeling kunnen verstrekt worden. De kenmerken van een product moeten kunnen worden opgesomd.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst afficheert op duidelijke en leesbare wijze de openingstijden van de kantoren aan de buitenkant ervan, en binnen ook de belangrijkste tarieven.
De aanbieder van de universele dienst verstrekt eveneens in alle kantoren brochures met een beschrijving per product dat of dienst die deel uitmaakt van de universele dienst en behoort tot het kleingebruikerpakket bedoeld in artikel 19, § 1, van de toegangsvoorwaarden, de basistarieven, de kortingen, de standaardtoeslagen, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure, de naam en het adres van zijn hoofdzetel.
§ 3. Elke wijziging die wordt aangebracht in de aanbiedingsvoorwaarden van de producten en diensten wordt, voor zij van toepassing wordt, ter kennis gebracht van de gebruikers.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst afficheert op duidelijke en leesbare wijze de openingstijden van de kantoren aan de buitenkant ervan, en binnen ook de belangrijkste tarieven.
De aanbieder van de universele dienst verstrekt eveneens in alle kantoren brochures met een beschrijving per product dat of dienst die deel uitmaakt van de universele dienst en behoort tot het kleingebruikerpakket bedoeld in artikel 19, § 1, van de toegangsvoorwaarden, de basistarieven, de kortingen, de standaardtoeslagen, de aansprakelijkheidsregeling en de klachtenprocedure, de naam en het adres van zijn hoofdzetel.
§ 3. Elke wijziging die wordt aangebracht in de aanbiedingsvoorwaarden van de producten en diensten wordt, voor zij van toepassing wordt, ter kennis gebracht van de gebruikers.
Art.12. § 1er. Des informations concernant l'accès au service, le tarif, le niveau de qualité, le régime de responsabilité et la procédure de réclamation doivent pouvoir être formulées oralement. Les caractéristiques d'un produit doivent pouvoir être énumérées.
§ 2. Le prestataire du service universel affiche de manière claire et lisible les heures d'ouverture des bureaux à l'extérieur de ceux-ci, et les principaux tarifs à l'intérieur de ces derniers.
Le prestataire du service universel fournit également dans tous les bureaux des brochures détaillant, par produit ou service faisant partie du service universel appartenant au panier des petits utilisateurs visé à l'article 19, § 1er, les conditions d'accès, les tarifs de base, les réductions, les suppléments standards, les règles relatives à la responsabilité et la procédure de réclamation, et mentionnant le nom et l'adresse de son siège principal.
§ 3. Toute modification apportée aux conditions d'offre des produits et services doit être portée à la connaissance des utilisateurs avant son entrée en application.
§ 2. Le prestataire du service universel affiche de manière claire et lisible les heures d'ouverture des bureaux à l'extérieur de ceux-ci, et les principaux tarifs à l'intérieur de ces derniers.
Le prestataire du service universel fournit également dans tous les bureaux des brochures détaillant, par produit ou service faisant partie du service universel appartenant au panier des petits utilisateurs visé à l'article 19, § 1er, les conditions d'accès, les tarifs de base, les réductions, les suppléments standards, les règles relatives à la responsabilité et la procédure de réclamation, et mentionnant le nom et l'adresse de son siège principal.
§ 3. Toute modification apportée aux conditions d'offre des produits et services doit être portée à la connaissance des utilisateurs avant son entrée en application.
Art.13. § 1. De Koning stelt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de kwaliteitsnormen vast voor de aanbieder van universele dienst en bepaalt de inlichtingen die de aangewezen aanbieder van de universele dienst moet verstrekken om de controle ervan mogelijk te maken.
Deze kwaliteitsnormen hebben inzonderheid betrekking op de verzendingsduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de binnenlandse en grensoverschrijdende diensten.
De naleving van die normen wordt minstens één keer per jaar door het Instituut gecontroleerd.
§ 2. De Koning neemt, na advies van het Instituut, de nodige correctiemaatregelen indien de aanbieder van de universele dienst de kwaliteitsnormen bedoeld in § 1 of de kwaliteitsnormen voor de grensoverschrijdende diensten aangenomen door de Europese Unie niet naleeft.
Deze kwaliteitsnormen hebben inzonderheid betrekking op de verzendingsduur, de regelmaat en de betrouwbaarheid van de binnenlandse en grensoverschrijdende diensten.
De naleving van die normen wordt minstens één keer per jaar door het Instituut gecontroleerd.
§ 2. De Koning neemt, na advies van het Instituut, de nodige correctiemaatregelen indien de aanbieder van de universele dienst de kwaliteitsnormen bedoeld in § 1 of de kwaliteitsnormen voor de grensoverschrijdende diensten aangenomen door de Europese Unie niet naleeft.
Art.13. § 1er. Le Roi détermine, après avis de l'Institut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les normes de qualité pour le prestataire du service universel et détermine les renseignements à fournir par le prestataire désigné du service universel afin de permettre le contrôle de ces normes.
Ces normes de qualité concernent notamment la durée de l'expédition, la régularité et la fiabilité des services intérieurs et transfrontières.
Le respect de ces normes fait l'objet d'un contrôle au moins une fois par an par l'Institut.
§ 2. Le Roi prend, après avis de l'Institut, les mesures correctrices nécessaires si le prestataire du service universel ne satisfait pas aux normes de qualité visées au § 1er ou aux normes de qualité pour les services transfrontières adoptées par l'Union européenne.
Ces normes de qualité concernent notamment la durée de l'expédition, la régularité et la fiabilité des services intérieurs et transfrontières.
Le respect de ces normes fait l'objet d'un contrôle au moins une fois par an par l'Institut.
§ 2. Le Roi prend, après avis de l'Institut, les mesures correctrices nécessaires si le prestataire du service universel ne satisfait pas aux normes de qualité visées au § 1er ou aux normes de qualité pour les services transfrontières adoptées par l'Union européenne.
HOOFDSTUK 5. - De universele postdienst
CHAPITRE 5. - Le service postal universel
Art.14. § 1. bpost verleent de universele dienst zoals omschreven in artikel 15 van deze wet tot 31 december 2018.
§ 2. Na afloop van de in § 1 vermelde termijn levert bpost verder de universele dienst op basis van een beheerscontract gesloten tussen de federale Staat en bpost voor een duur van vijf jaar.
Bij het verstrijken van de eerste aanwijzing voor vijf jaar conform het eerste lid, kan de Koning de aanwijzing van bpost als aanbieder van de universele dienst vernieuwen voor opeenvolgende termijnen van vijf jaar, op basis van beheerscontracten gesloten voor dezelfde duur.
§ 3. De aanwijzing van de aanbieder van de universele dienst conform §§ 1 of 2 bestrijkt het gehele nationale grondgebied.
§ 4. Wanneer de aanbieder die conform §§ 1 of 2 werd aangewezen in gebreke blijft en dit door het Instituut wordt vastgesteld, of indien de Staat en deze aanbieder er niet in slagen om conform § 2 een beheerscontract te sluiten voor de volgende periode van vijf jaar, of indien de Koning de aanwijzing van deze aanbieder niet vernieuwt na de afloop ervan, wijst de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van het Instituut, een of meerdere andere aanbieders aan ter vervanging van de aanbieder, zodat het gehele nationale grondgebied word bestreken, en dit voor een periode van vijf jaar. In dat geval sluit de Staat een beheerscontract met de nieuwe aanbieder(s) van de universele dienst voor een periode van vijf jaar. De Koning kan tevens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de procedures bepalen om tot de vaststelling van het in gebreke blijven van de aangewezen aanbieder te komen.
§ 5. Bij de beslissing krachtens § 2, tweede lid of § 4 om de aanwijzing van bpost of van een andere overeenkomstig § 4 aangewezen aanbieder van de universele dienst al dan niet te vernieuwen, houdt de Koning onder meer rekening met de naleving door de betrokken aanbieder van zijn wettelijke en reglementaire verplichtingen, met zijn prestaties op belangrijke prestatie-indicatoren zoals in voorkomend geval vastgesteld in het beheerscontract.
§ 2. Na afloop van de in § 1 vermelde termijn levert bpost verder de universele dienst op basis van een beheerscontract gesloten tussen de federale Staat en bpost voor een duur van vijf jaar.
Bij het verstrijken van de eerste aanwijzing voor vijf jaar conform het eerste lid, kan de Koning de aanwijzing van bpost als aanbieder van de universele dienst vernieuwen voor opeenvolgende termijnen van vijf jaar, op basis van beheerscontracten gesloten voor dezelfde duur.
§ 3. De aanwijzing van de aanbieder van de universele dienst conform §§ 1 of 2 bestrijkt het gehele nationale grondgebied.
§ 4. Wanneer de aanbieder die conform §§ 1 of 2 werd aangewezen in gebreke blijft en dit door het Instituut wordt vastgesteld, of indien de Staat en deze aanbieder er niet in slagen om conform § 2 een beheerscontract te sluiten voor de volgende periode van vijf jaar, of indien de Koning de aanwijzing van deze aanbieder niet vernieuwt na de afloop ervan, wijst de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van het Instituut, een of meerdere andere aanbieders aan ter vervanging van de aanbieder, zodat het gehele nationale grondgebied word bestreken, en dit voor een periode van vijf jaar. In dat geval sluit de Staat een beheerscontract met de nieuwe aanbieder(s) van de universele dienst voor een periode van vijf jaar. De Koning kan tevens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de procedures bepalen om tot de vaststelling van het in gebreke blijven van de aangewezen aanbieder te komen.
§ 5. Bij de beslissing krachtens § 2, tweede lid of § 4 om de aanwijzing van bpost of van een andere overeenkomstig § 4 aangewezen aanbieder van de universele dienst al dan niet te vernieuwen, houdt de Koning onder meer rekening met de naleving door de betrokken aanbieder van zijn wettelijke en reglementaire verplichtingen, met zijn prestaties op belangrijke prestatie-indicatoren zoals in voorkomend geval vastgesteld in het beheerscontract.
Art.14. § 1er. bpost preste le service universel comme décrit à l'article 15 de la présente loi jusqu'au 31 décembre 2018.
§ 2. A l'expiration du délai indiqué au § 1er, bpost continue à prester le service universel sur la base d'un contrat de gestion conclu entre l'Etat fédéral et bpost pour une durée de cinq ans.
A l'échéance de la première désignation pour cinq ans conformément à l'alinéa premier, le Roi peut renouveler la désignation de bpost en tant que prestataire du sevice universel pour des délais successifs de cinq ans, sur la base de contrats de gestion conclus pour la même durée.
§ 3. La désignation du prestataire du service universel conformément aux §§ 1er ou 2 couvre tout le territoire national.
§ 4. En cas de défaillance du prestataire désigné conformément aux §§ 1er ou 2 et lorsque cette défaillance est constatée par l'Institut, ou si l'Etat et ce prestataire ne parviennent pas à conclure un contrat de gestion pour la prochaine période de cinq ans conformément au § 2, ou si le Roi ne renouvelle pas la désignation de ce prestataire après l'expiration de celle-ci, le Roi procède, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, sur proposition de l'Institut, à la désignation d'un ou plusieurs autres prestataires en remplacement du prestataire, afin de couvrir tout le territoire national et pour une période de cinq ans. Dans ce cas, l'Etat conclut un contrat de gestion avec les nouveaux prestataires du service universel pour une durée de cinq ans. Le Roi peut également, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, déterminer les modalités et les procédures amenant à constater une défaillance du prestataire désigné.
§ 5. Lors de sa décision en vertu du § 2, alinéa 2 ou § 4 de renouveler ou non la désignation de bpost ou d'un autre prestataire prestataire du service universel désigné conformément au § 4, le Roi tient compte, entre autres, du respect par le prestataire en question de ses obligations légales et réglementaires, de ses performances sur des indicateurs de performance clés, tels que le cas échéant définis dans le contrat de gestion.
§ 2. A l'expiration du délai indiqué au § 1er, bpost continue à prester le service universel sur la base d'un contrat de gestion conclu entre l'Etat fédéral et bpost pour une durée de cinq ans.
A l'échéance de la première désignation pour cinq ans conformément à l'alinéa premier, le Roi peut renouveler la désignation de bpost en tant que prestataire du sevice universel pour des délais successifs de cinq ans, sur la base de contrats de gestion conclus pour la même durée.
§ 3. La désignation du prestataire du service universel conformément aux §§ 1er ou 2 couvre tout le territoire national.
§ 4. En cas de défaillance du prestataire désigné conformément aux §§ 1er ou 2 et lorsque cette défaillance est constatée par l'Institut, ou si l'Etat et ce prestataire ne parviennent pas à conclure un contrat de gestion pour la prochaine période de cinq ans conformément au § 2, ou si le Roi ne renouvelle pas la désignation de ce prestataire après l'expiration de celle-ci, le Roi procède, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, sur proposition de l'Institut, à la désignation d'un ou plusieurs autres prestataires en remplacement du prestataire, afin de couvrir tout le territoire national et pour une période de cinq ans. Dans ce cas, l'Etat conclut un contrat de gestion avec les nouveaux prestataires du service universel pour une durée de cinq ans. Le Roi peut également, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, déterminer les modalités et les procédures amenant à constater une défaillance du prestataire désigné.
§ 5. Lors de sa décision en vertu du § 2, alinéa 2 ou § 4 de renouveler ou non la désignation de bpost ou d'un autre prestataire prestataire du service universel désigné conformément au § 4, le Roi tient compte, entre autres, du respect par le prestataire en question de ses obligations légales et réglementaires, de ses performances sur des indicateurs de performance clés, tels que le cas échéant définis dans le contrat de gestion.
Art.15. § 1. De universele postdienst omvat de volgende verrichtingen :
1° het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postzendingen tot 2 kg;
2° het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van de tegen enkelstuktarieven aangeboden postpakketten tot 10 kg;
3° de distributie van de tegen enkelstuktarieven aangeboden postpakketten ontvangen vanuit andere lidstaten tot 20 kg;
4° de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.
De universele postdienst omvat zowel de nationale als de grensoverschrijdende diensten.
Wat de brievenpost betreft, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de postale universele dienst beperken tot de tegen enkelstuktarieven aangeboden diensten, indien dit gerechtvaardigd wordt door de veranderende behoeften van de gebruikers of noodzakelijk blijkt om te vermijden dat de universele dienst voor de aanbieder van de universele dienst een onredelijke last wordt in de zin van artikel 23, § 2.
§ 2. Het beheerscontract bedoeld in artikel 14, § 2 of § 4 kan de bijzondere regels en voorwaarden vaststellen waaronder de aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn universele dienstverplichtingen vervult.
§ 3. Postale diensten en postzendingen met toegevoegde waarde ten opzichte van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst behoren niet tot de universele dienst. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nader bepalen op grond van welke criteria deze diensten en zendingen met toegevoegde waarde kunnen onderscheiden worden van diensten die behoren tot de universele dienst en aan welke minimumvereisten de standaarddiensten moeten voldoen.
1° het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van postzendingen tot 2 kg;
2° het ophalen, het sorteren, het vervoer en de distributie van de tegen enkelstuktarieven aangeboden postpakketten tot 10 kg;
3° de distributie van de tegen enkelstuktarieven aangeboden postpakketten ontvangen vanuit andere lidstaten tot 20 kg;
4° de diensten in verband met aangetekende zendingen en zendingen met aangegeven waarde.
De universele postdienst omvat zowel de nationale als de grensoverschrijdende diensten.
Wat de brievenpost betreft, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de postale universele dienst beperken tot de tegen enkelstuktarieven aangeboden diensten, indien dit gerechtvaardigd wordt door de veranderende behoeften van de gebruikers of noodzakelijk blijkt om te vermijden dat de universele dienst voor de aanbieder van de universele dienst een onredelijke last wordt in de zin van artikel 23, § 2.
§ 2. Het beheerscontract bedoeld in artikel 14, § 2 of § 4 kan de bijzondere regels en voorwaarden vaststellen waaronder de aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn universele dienstverplichtingen vervult.
§ 3. Postale diensten en postzendingen met toegevoegde waarde ten opzichte van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst behoren niet tot de universele dienst. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, nader bepalen op grond van welke criteria deze diensten en zendingen met toegevoegde waarde kunnen onderscheiden worden van diensten die behoren tot de universele dienst en aan welke minimumvereisten de standaarddiensten moeten voldoen.
Art.15. § 1er. Le service postal universel comprend les prestations suivantes :
1° la levée, le tri, le transport et la distribution des envois postaux jusqu'à 2 kg;
2° la levée, le tri, le transport et la distribution des colis postaux prestés au tarif unitaire jusqu'à 10 kg;
3° la distribution des colis postaux prestée au tarif unitaire reçus d'autres Etats membres et pesant jusqu'à 20 kg;
4° les services relatifs aux envois recommandés et aux envois à valeur déclarée.
Le service postal universel comprend aussi bien les services nationaux que les services transfrontières.
En ce qui concerne les envois de correspondance, le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, limiter le service postal universel aux services prestés au tarif unitaire si cela se justifie par rapport à l'évolution des besoins des utilisateurs ou si cela s'avère nécessaire pour éviter que le service universel ne devienne une charge inéquitable au sens de l'article 23, § 2, pour le prestataire du service universel.
§ 2. Le contrat de gestion visé à l'article 14, § 2 ou § 4 peut arrêter les règles et les conditions spéciales selon lesquelles le prestataire du service universel désigné remplit ses obligations de service universel.
§ 3. Les services postaux et les envois postaux à valeur ajoutée par rapport aux services faisant partie du service universel ne font pas partie du service universel. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, définir les critères sur la base desquels ces services et ces envois à valeur ajoutée peuvent être distingués des envois et des services faisant partie du service universel et quelles sont les exigences minimales auxquelles les services standard doivent répondre.
1° la levée, le tri, le transport et la distribution des envois postaux jusqu'à 2 kg;
2° la levée, le tri, le transport et la distribution des colis postaux prestés au tarif unitaire jusqu'à 10 kg;
3° la distribution des colis postaux prestée au tarif unitaire reçus d'autres Etats membres et pesant jusqu'à 20 kg;
4° les services relatifs aux envois recommandés et aux envois à valeur déclarée.
Le service postal universel comprend aussi bien les services nationaux que les services transfrontières.
En ce qui concerne les envois de correspondance, le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, limiter le service postal universel aux services prestés au tarif unitaire si cela se justifie par rapport à l'évolution des besoins des utilisateurs ou si cela s'avère nécessaire pour éviter que le service universel ne devienne une charge inéquitable au sens de l'article 23, § 2, pour le prestataire du service universel.
§ 2. Le contrat de gestion visé à l'article 14, § 2 ou § 4 peut arrêter les règles et les conditions spéciales selon lesquelles le prestataire du service universel désigné remplit ses obligations de service universel.
§ 3. Les services postaux et les envois postaux à valeur ajoutée par rapport aux services faisant partie du service universel ne font pas partie du service universel. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, définir les critères sur la base desquels ces services et ces envois à valeur ajoutée peuvent être distingués des envois et des services faisant partie du service universel et quelles sont les exigences minimales auxquelles les services standard doivent répondre.
Art.16. § 1. De levering van de universele dienst brengt de volgende verplichtingen met zich mee :
1° in elke gemeente van het Rijk, met inbegrip van fusiegemeenten die op 31 december 1971 een afzonderlijke bestuurlijke eenheid vormden, dient zich ten minste één toegangspunt te bevinden voor het deponeren van postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1;
2° per gemeente dient er minimaal vijf dagen per week ten minste één lichting vanuit elk toegangspunt en één bestelling van die postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1, te geschieden, behalve op zondag en wettelijke feestdagen en behalve in geval van uitzonderlijke omstandigheden;
3° [1 bij de bestelling van de postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1, moeten alle woningen van het Rijk worden betrokken voor zover zij voorzien zijn van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg en beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut, of een particuliere pakketbus, die beantwoordt aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut.
Zo het aangeboden pakket niet kan worden besteld op het adres van de geadresseerde, wordt het bewaard op een plaats in de gemeente van de geadresseerde, waarbij die laatste daarvan op de hoogte wordt gebracht door een bericht dat in zijn bus wordt achtergelaten; die plaats moet ten minste vijf dagen per week, behalve op zondag en wettelijke feestdagen, toegankelijk zijn; een andere plaats kan ook worden gedefinieerd door de aanbieder van de universele dienst mits de geadresseerde akkoord gaat.]1
[1 ...]1
Het beheerscontract kan de uitzonderlijke omstandigheden bepalen waarin er kan afgeweken worden van de verplichting onder 2°, met dien verstande dat een daling van de volumes postzendingen die het financieel evenwicht van de universele dienst in gevaar brengt in elk geval als een dergelijke omstandigheid zal worden beschouwd. In dat geval bepaalt het beheerscontract de minimumverplichtingen waaraan de dienstverlening moet voldoen.
§ 2. De levering van de universele dienst beantwoordt aan de volgende eisen :
1° de essentiële eisen worden nageleefd;
2° een identieke dienstverlening aanbieden aan de gebruikers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden;
3° wordt aangeboden zonder discriminatie, inzonderheid op grond van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging;
4° de dienst wordt niet onderbroken of beëindigd behalve wegens overmacht;
5° de dienst evolueert overeenkomstig de technische, economische en sociale ontwikkeling en de reële behoeften van de gebruikers.
§ 3. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen van de universele dienst in de zin van het tweede lid, is de aanbieder verplicht de minister en het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk daarvan op de hoogte te stellen.
Het betreft onderbrekingen of stopzettingen die een substantiële weerslag hebben op de kwaliteit van de dienstverlening van de aanbieder van de universele dienst en de universele dienstverplichtingen zoals bepaald in dit artikel in gevaar brengen. De Koning kan de criteria bepalen van hetgeen onder "substantiële weerslag" wordt verstaan.
De aanbieder van de universele dienst brengt aan de minister en het Instituut een gedetailleerd verslag uit over de impact van de stopzetting of onderbreking.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, met betrekking tot de hiernavermelde onderwerpen, nadere regels bepalen voor de zendingen die tot de universele dienst behoren :
1° de nadere regels met betrekking tot de definiëring van brieven, drukwerk en briefkaarten;
2° de nadere regels met betrekking tot afmetingen en normalisatie van postzendingen;
3° de nadere regels inzake de uitreiking van postzendingen met inbegrip van de behandeling van onbestelbare postzendingen en onvoldoende gefrankeerde postzendingen;
4° de nadere regels inzake frankering, de verkoop van postzegels en andere postwaarden en inzake de goedkeuring en het gebruik van frankeermachines;
5° de nadere regels inzake de verzameling en de behandeling van adreswijzigingen en de nazending van postzendingen ingevolge een adreswijziging.
1° in elke gemeente van het Rijk, met inbegrip van fusiegemeenten die op 31 december 1971 een afzonderlijke bestuurlijke eenheid vormden, dient zich ten minste één toegangspunt te bevinden voor het deponeren van postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1;
2° per gemeente dient er minimaal vijf dagen per week ten minste één lichting vanuit elk toegangspunt en één bestelling van die postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1, te geschieden, behalve op zondag en wettelijke feestdagen en behalve in geval van uitzonderlijke omstandigheden;
3° [1 bij de bestelling van de postzendingen bedoeld in artikel 15, § 1, moeten alle woningen van het Rijk worden betrokken voor zover zij voorzien zijn van een brievenbus binnen handbereik geplaatst aan de grens van de openbare weg en beantwoordend aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut, of een particuliere pakketbus, die beantwoordt aan de reglementering uitgevaardigd door de minister, op voorstel van het Instituut.
Zo het aangeboden pakket niet kan worden besteld op het adres van de geadresseerde, wordt het bewaard op een plaats in de gemeente van de geadresseerde, waarbij die laatste daarvan op de hoogte wordt gebracht door een bericht dat in zijn bus wordt achtergelaten; die plaats moet ten minste vijf dagen per week, behalve op zondag en wettelijke feestdagen, toegankelijk zijn; een andere plaats kan ook worden gedefinieerd door de aanbieder van de universele dienst mits de geadresseerde akkoord gaat.]1
[1 ...]1
Het beheerscontract kan de uitzonderlijke omstandigheden bepalen waarin er kan afgeweken worden van de verplichting onder 2°, met dien verstande dat een daling van de volumes postzendingen die het financieel evenwicht van de universele dienst in gevaar brengt in elk geval als een dergelijke omstandigheid zal worden beschouwd. In dat geval bepaalt het beheerscontract de minimumverplichtingen waaraan de dienstverlening moet voldoen.
§ 2. De levering van de universele dienst beantwoordt aan de volgende eisen :
1° de essentiële eisen worden nageleefd;
2° een identieke dienstverlening aanbieden aan de gebruikers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden;
3° wordt aangeboden zonder discriminatie, inzonderheid op grond van politieke, religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging;
4° de dienst wordt niet onderbroken of beëindigd behalve wegens overmacht;
5° de dienst evolueert overeenkomstig de technische, economische en sociale ontwikkeling en de reële behoeften van de gebruikers.
§ 3. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen van de universele dienst in de zin van het tweede lid, is de aanbieder verplicht de minister en het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk daarvan op de hoogte te stellen.
Het betreft onderbrekingen of stopzettingen die een substantiële weerslag hebben op de kwaliteit van de dienstverlening van de aanbieder van de universele dienst en de universele dienstverplichtingen zoals bepaald in dit artikel in gevaar brengen. De Koning kan de criteria bepalen van hetgeen onder "substantiële weerslag" wordt verstaan.
De aanbieder van de universele dienst brengt aan de minister en het Instituut een gedetailleerd verslag uit over de impact van de stopzetting of onderbreking.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, met betrekking tot de hiernavermelde onderwerpen, nadere regels bepalen voor de zendingen die tot de universele dienst behoren :
1° de nadere regels met betrekking tot de definiëring van brieven, drukwerk en briefkaarten;
2° de nadere regels met betrekking tot afmetingen en normalisatie van postzendingen;
3° de nadere regels inzake de uitreiking van postzendingen met inbegrip van de behandeling van onbestelbare postzendingen en onvoldoende gefrankeerde postzendingen;
4° de nadere regels inzake frankering, de verkoop van postzegels en andere postwaarden en inzake de goedkeuring en het gebruik van frankeermachines;
5° de nadere regels inzake de verzameling en de behandeling van adreswijzigingen en de nazending van postzendingen ingevolge een adreswijziging.
Modifications
Art.16. § 1er. La prestation du service universel comporte les obligations suivantes :
1° toutes les communes du Royaume, y compris les communes fusionnées qui constituaient une entité administrative distincte au 31 décembre 1971, sont pourvues d'un point d'accès, au moins, pour le dépôt des envois postaux visés à l'article 15, § 1er;
2° il doit y avoir par commune au minimum une levée de chaque point d'accès et une distribution des envois postaux visés à l'article 15, § 1er, et ce, au moins cinq jours par semaine, sauf le dimanche et les jours fériés légaux et sauf circonstances exceptionnelles;
3° [1 la distribution des envois postaux visés à l'article 15, § 1er, s'étend à toutes les habitations du Royaume pour autant qu'elles soient pourvues d'une boîte aux lettres placée à la limite de la voirie publique et à portée de main, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut, ou d'une boîte à colis, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut.
Au cas où le colis présenté ne peut être distribué à l'adresse du destinataire, il est conservé dans la commune, ce dernier en étant averti par un avis déposé dans sa boîte; ce lieu doit être accessible au moins cinq jours par semaine, sauf le dimanche et les jours fériés légaux; un autre lieu peut également être défini par le prestataire du service universel, avec l'accord du destinataire.]1
[1 ...]1
Le contrat de gestion peut définir les circonstances exceptionnelles dans lesquelles il peut être dérogé à l'obligation sous 2°, étant entendu qu'une baisse des volumes d'envois postaux mettant en péril l'équilibre financier du service universel sera en tout état de cause considérée comme une telle circonstance. Dans ce cas, le contrat de gestion détermine les obligations minimales auxquelles le service doit répondre.
§ 2. La prestation du service universel répond aux exigences suivantes :
1° garantir le respect des exigences essentielles;
2° offrir un service identique aux utilisateurs qui se trouvent dans des conditions comparables;
3° être disponible sans discrimination, notamment pour des raisons d'ordre politique, religieux ou idéologique;
4° ne pas être interrompue ou arrêtée, sauf en cas de force majeure;
5° évoluer en fonction de l'environnement technique, économique et social ainsi que des besoins réels des utilisateurs.
§ 3. En cas d'interruption ou d'arrêt des prestations du service universel au sens de l'alinéa 2, le prestataire est tenu d'en informer immédiatement le ministre ainsi que l'Institut et le plus rapidement possible, les utilisateurs.
Il s'agit d'interruptions ou d'arrêts qui ont une incidence substantielle sur la qualité du service du prestataire du service universel et mettent en danger les obligations de service universel telles que définies au présent article. Le Roi peut déterminer les critères pour la définition de la notion d' "incidence substantielle".
Le prestataire du service universel remet un rapport détaillé au ministre ainsi qu'à l'Institut sur l'impact de l'arrêt ou de l'interruption.
§ 4. En ce qui concerne les points repris ci-dessous, le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, définir des modalités pour les envois faisant partie du service universel :
1° les modalités relatives à la définition de lettres, imprimés et cartes postales;
2° les modalités relatives aux dimensions et normalisation des envois postaux;
3° les modalités relatives à la distribution des envois postaux y compris le traitement d'envois postaux non distribuables et d'envois postaux insuffisamment affranchis;
4° les modalités relatives à l'affranchissement, à la vente de timbres-poste et d'autres valeurs postales et à l'agrément et l'utilisation des machines à affranchir;
5° les modalités relatives à la collecte et au traitement des changements d'adresse et à la réexpédition d'envois postaux suite à un changement d'adresse.
1° toutes les communes du Royaume, y compris les communes fusionnées qui constituaient une entité administrative distincte au 31 décembre 1971, sont pourvues d'un point d'accès, au moins, pour le dépôt des envois postaux visés à l'article 15, § 1er;
2° il doit y avoir par commune au minimum une levée de chaque point d'accès et une distribution des envois postaux visés à l'article 15, § 1er, et ce, au moins cinq jours par semaine, sauf le dimanche et les jours fériés légaux et sauf circonstances exceptionnelles;
3° [1 la distribution des envois postaux visés à l'article 15, § 1er, s'étend à toutes les habitations du Royaume pour autant qu'elles soient pourvues d'une boîte aux lettres placée à la limite de la voirie publique et à portée de main, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut, ou d'une boîte à colis, répondant à la réglementation édictée par le ministre, sur la proposition de l'Institut.
Au cas où le colis présenté ne peut être distribué à l'adresse du destinataire, il est conservé dans la commune, ce dernier en étant averti par un avis déposé dans sa boîte; ce lieu doit être accessible au moins cinq jours par semaine, sauf le dimanche et les jours fériés légaux; un autre lieu peut également être défini par le prestataire du service universel, avec l'accord du destinataire.]1
[1 ...]1
Le contrat de gestion peut définir les circonstances exceptionnelles dans lesquelles il peut être dérogé à l'obligation sous 2°, étant entendu qu'une baisse des volumes d'envois postaux mettant en péril l'équilibre financier du service universel sera en tout état de cause considérée comme une telle circonstance. Dans ce cas, le contrat de gestion détermine les obligations minimales auxquelles le service doit répondre.
§ 2. La prestation du service universel répond aux exigences suivantes :
1° garantir le respect des exigences essentielles;
2° offrir un service identique aux utilisateurs qui se trouvent dans des conditions comparables;
3° être disponible sans discrimination, notamment pour des raisons d'ordre politique, religieux ou idéologique;
4° ne pas être interrompue ou arrêtée, sauf en cas de force majeure;
5° évoluer en fonction de l'environnement technique, économique et social ainsi que des besoins réels des utilisateurs.
§ 3. En cas d'interruption ou d'arrêt des prestations du service universel au sens de l'alinéa 2, le prestataire est tenu d'en informer immédiatement le ministre ainsi que l'Institut et le plus rapidement possible, les utilisateurs.
Il s'agit d'interruptions ou d'arrêts qui ont une incidence substantielle sur la qualité du service du prestataire du service universel et mettent en danger les obligations de service universel telles que définies au présent article. Le Roi peut déterminer les critères pour la définition de la notion d' "incidence substantielle".
Le prestataire du service universel remet un rapport détaillé au ministre ainsi qu'à l'Institut sur l'impact de l'arrêt ou de l'interruption.
§ 4. En ce qui concerne les points repris ci-dessous, le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, définir des modalités pour les envois faisant partie du service universel :
1° les modalités relatives à la définition de lettres, imprimés et cartes postales;
2° les modalités relatives aux dimensions et normalisation des envois postaux;
3° les modalités relatives à la distribution des envois postaux y compris le traitement d'envois postaux non distribuables et d'envois postaux insuffisamment affranchis;
4° les modalités relatives à l'affranchissement, à la vente de timbres-poste et d'autres valeurs postales et à l'agrément et l'utilisation des machines à affranchir;
5° les modalités relatives à la collecte et au traitement des changements d'adresse et à la réexpédition d'envois postaux suite à un changement d'adresse.
Modifications
Art.17. § 1. De tarieven voor elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienstverlening door de aanbieder van de universele dienst worden met inachtneming van de volgende beginselen vastgesteld :
1° de tarieven zijn betaalbaar;
2° de tarieven zijn kostengeoriënteerd en stimuleren een efficiënte aanbieding van de universele dienst;
3° het tarief van de diensten aangeboden tegen enkelstuktarieven is identiek over het gehele grondgebied van het Rijk, ongeacht de plaats van ophaling en distributie, onverminderd het recht van de aanbieder(s) van de universele dienst om met gebruikers individuele prijsafspraken te maken;
4° de tarieven zijn transparant en niet-discriminerend. Zowel prijzen als voorwaarden worden zonder discriminatie toegepast;
5° wanneer een aanbieder van de universele dienst speciale tarieven toepast, bijvoorbeeld voor diensten voor zakelijke gebruikers, aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen die post van verschillende gebruikers samenvoegen, past hij de beginselen van transparantie en non-discriminatie toe ten aanzien van zowel de eigenlijke tarieven als de betreffende voorwaarden. De tarieven en de betreffende voorwaarden worden steeds op dezelfde wijze toegepast zowel tussen derden onderling als tussen derden en aanbieders van de universele dienst die gelijkwaardige diensten aanbieden. Al deze tarieven zijn ook beschikbaar voor de gebruikers, inzonderheid de particulieren en de kleine en middelgrote ondernemingen, die onder gelijkwaardige omstandigheden van de postdiensten gebruikmaken.
§ 2. Voor de brievenpost die deel uitmaakt van de universele dienstverlening, dient de aanbieder van de universele dienstverlening minstens één openbaar verminderd tarief aan te bieden dat afhangt van minimale afgiftehoeveelheden. Deze korting is georiënteerd op de vermeden kosten ten opzichte van de standaarddiensten.
1° de tarieven zijn betaalbaar;
2° de tarieven zijn kostengeoriënteerd en stimuleren een efficiënte aanbieding van de universele dienst;
3° het tarief van de diensten aangeboden tegen enkelstuktarieven is identiek over het gehele grondgebied van het Rijk, ongeacht de plaats van ophaling en distributie, onverminderd het recht van de aanbieder(s) van de universele dienst om met gebruikers individuele prijsafspraken te maken;
4° de tarieven zijn transparant en niet-discriminerend. Zowel prijzen als voorwaarden worden zonder discriminatie toegepast;
5° wanneer een aanbieder van de universele dienst speciale tarieven toepast, bijvoorbeeld voor diensten voor zakelijke gebruikers, aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen die post van verschillende gebruikers samenvoegen, past hij de beginselen van transparantie en non-discriminatie toe ten aanzien van zowel de eigenlijke tarieven als de betreffende voorwaarden. De tarieven en de betreffende voorwaarden worden steeds op dezelfde wijze toegepast zowel tussen derden onderling als tussen derden en aanbieders van de universele dienst die gelijkwaardige diensten aanbieden. Al deze tarieven zijn ook beschikbaar voor de gebruikers, inzonderheid de particulieren en de kleine en middelgrote ondernemingen, die onder gelijkwaardige omstandigheden van de postdiensten gebruikmaken.
§ 2. Voor de brievenpost die deel uitmaakt van de universele dienstverlening, dient de aanbieder van de universele dienstverlening minstens één openbaar verminderd tarief aan te bieden dat afhangt van minimale afgiftehoeveelheden. Deze korting is georiënteerd op de vermeden kosten ten opzichte van de standaarddiensten.
Art.17. § 1er. Les tarifs de chacun des services faisant partie de la prestation du service universel fournie par le prestataire du service universel sont fixés conformément aux principes suivants :
1° les tarifs sont abordables;
2° les tarifs sont orientés sur les coûts et fournissent des incitations à une prestation efficace du service universel;
3° le tarif des services prestés au tarif unitaire est identique sur toute l'étendue du territoire du Royaume quels que soient les lieux de levée et de distribution, sans préjudice du droit pour le (ou les) prestataire(s) du service universel de conclure des accords tarifaires individuels avec les utilisateurs;
4° les tarifs doivent être transparents et non discriminatoires. Tant les prix que les conditions sont appliqués sans discrimination;
5° lorsqu'il applique des tarifs spéciaux, par exemple pour les services aux entreprises, aux expéditeurs d'envois en nombre ou aux intermédiaires chargés de grouper les envois de plusieurs utilisateurs, un prestataire du service universel respecte les principes de transparence et de non-discrimination tant en ce qui concerne les tarifs proprement dits que les conditions qui s'y rapportent. Les tarifs s'appliquent, tout comme les conditions y afférentes, de la même manière tant dans les relations entre les tiers que dans les relations entre les tiers et les prestataires du service universel fournissant des services équivalents. Tous ces tarifs sont également à la disposition des utilisateurs, notamment les particuliers et les petites et moyennes entreprises, qui ont recours aux services postaux dans des conditions similaires.
§ 2. Pour les envois de correspondance appartenant au service universel, le prestataire du service universel doit proposer au moins un tarif public réduit qui dépend de conditions de dépôt minimales. Cette réduction est orientée sur les coûts évités par rapport aux services standards.
1° les tarifs sont abordables;
2° les tarifs sont orientés sur les coûts et fournissent des incitations à une prestation efficace du service universel;
3° le tarif des services prestés au tarif unitaire est identique sur toute l'étendue du territoire du Royaume quels que soient les lieux de levée et de distribution, sans préjudice du droit pour le (ou les) prestataire(s) du service universel de conclure des accords tarifaires individuels avec les utilisateurs;
4° les tarifs doivent être transparents et non discriminatoires. Tant les prix que les conditions sont appliqués sans discrimination;
5° lorsqu'il applique des tarifs spéciaux, par exemple pour les services aux entreprises, aux expéditeurs d'envois en nombre ou aux intermédiaires chargés de grouper les envois de plusieurs utilisateurs, un prestataire du service universel respecte les principes de transparence et de non-discrimination tant en ce qui concerne les tarifs proprement dits que les conditions qui s'y rapportent. Les tarifs s'appliquent, tout comme les conditions y afférentes, de la même manière tant dans les relations entre les tiers que dans les relations entre les tiers et les prestataires du service universel fournissant des services équivalents. Tous ces tarifs sont également à la disposition des utilisateurs, notamment les particuliers et les petites et moyennes entreprises, qui ont recours aux services postaux dans des conditions similaires.
§ 2. Pour les envois de correspondance appartenant au service universel, le prestataire du service universel doit proposer au moins un tarif public réduit qui dépend de conditions de dépôt minimales. Cette réduction est orientée sur les coûts évités par rapport aux services standards.
Art.18. § 1. Een geheel van diensten behorende tot de universele dienst die representatief zijn voor particulieren en voor de zakelijke kleine gebruiker wordt "kleingebruikerpakket" genoemd. Dat pakket, waarvoor de enkelstuktarieven gelden, omvat :
1° binnenlandse standaard brievenpost waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg;
2° de standaard uitgaande grensoverschrijdende post waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg;
3° de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende postpakketten tot 10 kg;
4° de aangetekende zendingen en de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende zendingen met aangegeven waarde.
De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de minimumvereisten waaraan de standaarddiensten bedoeld in punten 1° en 2° van deze paragraaf moeten voldoen.
De aanbieder van de universele dienst beperkt zijn jaarlijkse tariefverhogingen voor de producten die tot het kleingebruikerpakket behoren volgens een tarifair plafond ("price cap"). De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedures en nadere regels inzake tussenkomst van het Instituut, naast diegene waarvan sprake in § 2.
§ 2. Indien de aanbieder van de universele dienst een tariefverhoging wenst door te voeren voor de producten die behoren tot het kleingebruikerpakket waarvan sprake is in § 1, 1°, worden alle documenten met betrekking tot de kostprijsberekening voorafgaandelijk aan de wijziging en uiterlijk op 1 juli van het jaar n-1 meegedeeld aan het Instituut met het oog op de goedkeuring van de tariefverhoging die kan toegepast worden vanaf 1 januari van het jaar n. Het Instituut controleert of de tarifaire principes bedoeld in artikel 17, § 1, worden nageleefd. Het Instituut gaat de betaalbaarheid en de kostenoriëntering na op basis van de price cap formule bedoeld in paragraaf 1.
Het Instituut beschikt vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot tariefverhogingen over drie maanden om een beslissing te nemen.
Ingeval het Instituut van mening is dat het dossier onvolledig is, dient het mee te delen binnen tien werkdagen na ontvangst welke informatie ontbreekt.
De termijn van drie maanden wordt opgeschort tot op het ogenblik van de ontvangst van de ontbrekende informatie in het dossier.
Indien een van de principes bedoeld in artikel 17, § 1, niet nageleefd wordt, zal het Instituut de voorgestelde tariefverhoging van de aangewezen aanbieder van de universele dienst weigeren.
§ 3. In afwijking van artikel 9, 3de lid, tweede en derde zin, en 4de lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, worden de tarieven van de universele postdiensten waarvoor § 1, geen formule voorschrijft, bepaald door de leverancier van de universele dienst.
§ 4. Wanneer een prijsverhogingsaanvraag van de aanbieder van de universele dienst met betrekking tot de tarieven van de diensten behorende tot het kleingebruikerpakket de price cap bedoeld in artikel 18, § 1, respecteert, worden de tarieven conform geacht met de verplichtingen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°.
Indien de tarieven van de diensten behorende tot het kleingebruikerpakket bedoeld in § 1 voldoen aan de price cap bedoeld in § 1, derde lid, worden de daarop gebaseerde gereduceerde tarieven ten opzichte van de standaarddiensten eveneens conform geacht met de verplichtingen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in § 1, 1° en 2°.
1° binnenlandse standaard brievenpost waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg;
2° de standaard uitgaande grensoverschrijdende post waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg;
3° de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende postpakketten tot 10 kg;
4° de aangetekende zendingen en de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende zendingen met aangegeven waarde.
De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de minimumvereisten waaraan de standaarddiensten bedoeld in punten 1° en 2° van deze paragraaf moeten voldoen.
De aanbieder van de universele dienst beperkt zijn jaarlijkse tariefverhogingen voor de producten die tot het kleingebruikerpakket behoren volgens een tarifair plafond ("price cap"). De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedures en nadere regels inzake tussenkomst van het Instituut, naast diegene waarvan sprake in § 2.
§ 2. Indien de aanbieder van de universele dienst een tariefverhoging wenst door te voeren voor de producten die behoren tot het kleingebruikerpakket waarvan sprake is in § 1, 1°, worden alle documenten met betrekking tot de kostprijsberekening voorafgaandelijk aan de wijziging en uiterlijk op 1 juli van het jaar n-1 meegedeeld aan het Instituut met het oog op de goedkeuring van de tariefverhoging die kan toegepast worden vanaf 1 januari van het jaar n. Het Instituut controleert of de tarifaire principes bedoeld in artikel 17, § 1, worden nageleefd. Het Instituut gaat de betaalbaarheid en de kostenoriëntering na op basis van de price cap formule bedoeld in paragraaf 1.
Het Instituut beschikt vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot tariefverhogingen over drie maanden om een beslissing te nemen.
Ingeval het Instituut van mening is dat het dossier onvolledig is, dient het mee te delen binnen tien werkdagen na ontvangst welke informatie ontbreekt.
De termijn van drie maanden wordt opgeschort tot op het ogenblik van de ontvangst van de ontbrekende informatie in het dossier.
Indien een van de principes bedoeld in artikel 17, § 1, niet nageleefd wordt, zal het Instituut de voorgestelde tariefverhoging van de aangewezen aanbieder van de universele dienst weigeren.
§ 3. In afwijking van artikel 9, 3de lid, tweede en derde zin, en 4de lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, worden de tarieven van de universele postdiensten waarvoor § 1, geen formule voorschrijft, bepaald door de leverancier van de universele dienst.
§ 4. Wanneer een prijsverhogingsaanvraag van de aanbieder van de universele dienst met betrekking tot de tarieven van de diensten behorende tot het kleingebruikerpakket de price cap bedoeld in artikel 18, § 1, respecteert, worden de tarieven conform geacht met de verplichtingen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in paragraaf 1, 1° en 2°.
Indien de tarieven van de diensten behorende tot het kleingebruikerpakket bedoeld in § 1 voldoen aan de price cap bedoeld in § 1, derde lid, worden de daarop gebaseerde gereduceerde tarieven ten opzichte van de standaarddiensten eveneens conform geacht met de verplichtingen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in § 1, 1° en 2°.
Art.18. § 1er. Un ensemble de services faisant partie du service universel représentatifs pour le particulier et pour le petit utilisateur professionnel est appelé "panier des petits utilisateurs". Ce panier, qui est soumis aux tarifs unitaires, comprend :
1° les envois de correspondance domestiques standards dont le poids est inférieur ou égal à 2 kg;
2° le courrier transfrontière sortant standard dont le poids est inférieur ou égal à 2 kg;
3° les colis postaux domestiques et transfrontières sortants jusqu'à 10 kg;
4° les envois recommandés et les envois à valeur déclarée domestiques et transfrontières sortants.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les exigences minimales que les services standards visés aux points 1° et 2° du présent paragraphe doivent respecter.
Le prestataire du service universel limite ses augmentations tarifaires annuelles pour les produits appartenant au panier des petits utilisateurs selon un plafond tarifaire ("price cap"). Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les procédures et modalités d'intervention de l'Institut en sus de celles déjà stipulées au § 2.
§ 2. Si le prestataire du service universel souhaite procéder à une augmentation des tarifs pour les produits appartenant au panier des petits utilisateurs mentionnés au § 1er, 1°, tous les documents relatifs au calcul du price cap sont communiqués à l'Institut préalablement à la modification et au plus tard au 1er juillet de l'année n-1 en vue de l'approbation de l'augmentation des tarifs pouvant être appliquée à partir du 1er janvier de l'année n. L'Institut contrôle si les principes tarifaires visés à l'article 17, § 1er sont respectés. L'Institut évalue l'abordabilité et l'orientation sur les coûts sur la base de la formule de price cap visée au paragraphe 1er.
L'Institut dispose de trois mois à partir du jour de la réception de la demande des augmentations tarifaires pour rendre sa décision.
Au cas où l'Institut est d'avis que le dossier est incomplet, il doit faire savoir dans les dix jours ouvrables de la réception quelles informations manquent.
Le délai de trois mois est suspendu jusqu'au moment de la réception des informations manquantes dans le dossier.
Si l'un des principes visés à l'article 17, § 1er, n'est pas respecté, l'Institut refusera la hausse tarifaire proposée par le prestataire désigné du service universel.
§ 3. Par dérogation à l'article 9, alinéa 3, deuxième et troisième phrases, et alinéa 4 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, les tarifs des services postaux universels pour lesquels le § 1er, ne prescrit pas une formule, sont fixés par le prestataire du service universel.
§ 4. Lorsqu'une demande d'augmentation tarifaire du prestataire du service universel concernant les tarifs des services appartenant au panier des petits utilisateurs respecte le price cap visé à l'article 18, § 1er, les tarifs sont considérés comme conformes aux obligations d'abordabilité et d'orientation sur les coûts visés au paragraphe 1er, 1° et 2°.
Lorsque les tarifs des services appartenant au panier des petits utilisateurs visé au paragraphe 1er sont conformes au price cap visé au paragraphe 1er, 3e alinéa, les tarifs réduits basés sur ces tarifs sont également considérés comme conformes aux obligations d'abordabilité et d'orientation sur les coûts visés au paragraphe 1er, 1° et 2°.
1° les envois de correspondance domestiques standards dont le poids est inférieur ou égal à 2 kg;
2° le courrier transfrontière sortant standard dont le poids est inférieur ou égal à 2 kg;
3° les colis postaux domestiques et transfrontières sortants jusqu'à 10 kg;
4° les envois recommandés et les envois à valeur déclarée domestiques et transfrontières sortants.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les exigences minimales que les services standards visés aux points 1° et 2° du présent paragraphe doivent respecter.
Le prestataire du service universel limite ses augmentations tarifaires annuelles pour les produits appartenant au panier des petits utilisateurs selon un plafond tarifaire ("price cap"). Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les procédures et modalités d'intervention de l'Institut en sus de celles déjà stipulées au § 2.
§ 2. Si le prestataire du service universel souhaite procéder à une augmentation des tarifs pour les produits appartenant au panier des petits utilisateurs mentionnés au § 1er, 1°, tous les documents relatifs au calcul du price cap sont communiqués à l'Institut préalablement à la modification et au plus tard au 1er juillet de l'année n-1 en vue de l'approbation de l'augmentation des tarifs pouvant être appliquée à partir du 1er janvier de l'année n. L'Institut contrôle si les principes tarifaires visés à l'article 17, § 1er sont respectés. L'Institut évalue l'abordabilité et l'orientation sur les coûts sur la base de la formule de price cap visée au paragraphe 1er.
L'Institut dispose de trois mois à partir du jour de la réception de la demande des augmentations tarifaires pour rendre sa décision.
Au cas où l'Institut est d'avis que le dossier est incomplet, il doit faire savoir dans les dix jours ouvrables de la réception quelles informations manquent.
Le délai de trois mois est suspendu jusqu'au moment de la réception des informations manquantes dans le dossier.
Si l'un des principes visés à l'article 17, § 1er, n'est pas respecté, l'Institut refusera la hausse tarifaire proposée par le prestataire désigné du service universel.
§ 3. Par dérogation à l'article 9, alinéa 3, deuxième et troisième phrases, et alinéa 4 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, les tarifs des services postaux universels pour lesquels le § 1er, ne prescrit pas une formule, sont fixés par le prestataire du service universel.
§ 4. Lorsqu'une demande d'augmentation tarifaire du prestataire du service universel concernant les tarifs des services appartenant au panier des petits utilisateurs respecte le price cap visé à l'article 18, § 1er, les tarifs sont considérés comme conformes aux obligations d'abordabilité et d'orientation sur les coûts visés au paragraphe 1er, 1° et 2°.
Lorsque les tarifs des services appartenant au panier des petits utilisateurs visé au paragraphe 1er sont conformes au price cap visé au paragraphe 1er, 3e alinéa, les tarifs réduits basés sur ces tarifs sont également considérés comme conformes aux obligations d'abordabilité et d'orientation sur les coûts visés au paragraphe 1er, 1° et 2°.
Art.19. § 1. De aanbieder van de universele dienst dient de volgende regels in acht te nemen voor de berekening van de tariefverhogingen met betrekking tot het in artikel 18, § 1 bedoelde "kleingebruikerpakket" :
1° De gewogen tariefverhoging, zoals gedefinieerd, is lager dan of gelijk aan de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand april van het voorlaatste jaar en de maand april van het jaar n-1 dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging, verminderd met een correctiefactor "X".
1° De gewogen tariefverhoging, zoals gedefinieerd, is lager dan of gelijk aan de verhoging van het gezondheidsindexcijfer tussen de maand april van het voorlaatste jaar en de maand april van het jaar n-1 dat voorafgaat aan de toepassing van de tariefverhoging, verminderd met een correctiefactor "X".
Art.19. § 1er. Le prestataire du service universel doit se conformer aux règles suivantes pour le calcul des augmentations tarifaires portant sur les services appartenant au "panier des petits utilisateurs" visé à l'article 18, § 1er :
1° L'augmentation tarifaire pondérée définie est inférieure ou égale à l'augmentation de l'indice santé, entre le mois de avril de la pénultième année et le mois de avril de l'année n-1 précédant la mise en application de l'augmentation tarifaire, de laquelle il est soustrait un facteur de correction "X".
1° L'augmentation tarifaire pondérée définie est inférieure ou égale à l'augmentation de l'indice santé, entre le mois de avril de la pénultième année et le mois de avril de l'année n-1 précédant la mise en application de l'augmentation tarifaire, de laquelle il est soustrait un facteur de correction "X".
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 09-02-2018, p. 9864)
(Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 09-02-2018, p. 9864)
Mj,n : tariefwijziging van dienst j in jaar n ten opzichte van het voorgaande jaar, uitgedrukt in %
Wj,n-2 : aandeel in de omzet van dienst j in jaar n-2, gedeeld door de totale omzet van het pakket in hetzelfde jaar, uitgedrukt in %
N : het aantal in het pakket opgenomen diensten
n : jaar waarin de tariefverhoging wordt toegepast
In-1 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in april van jaar n-1 dat aan de toepassing van de tariefverhoging voorafgaat
In-2 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in april van het voorlaatste jaar n-2
X : een correctiefactor die wordt toegepast op de inflatie om de maximale verhoging van de gemiddelde tarieven van het kleingebruikerpakket te bepalen. De waarde van deze factor kan negatief zijn.
2° Om de naleving van de beginselen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2° te verzekeren, houdt de berekening van de X-factor rekening met de evolutie van de volumes behandeld door de aanbieder van de universele dienst, een mechanisme voor het aanmoedigen van een efficiënte aanbieding van de universele dienst en met een billijke verdeling van de efficiëntiewinsten van de aanbieder van de universele dienst tussen deze aanbieder en de gebruikers van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket. Deze berekening wordt gemaakt aan de hand van de volgende formule :
X = V/(1 + V) + KRF * EWV
i) V is de verwachte gewogen gemiddelde evolutie van het volume van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket tussen het jaar n-1 en het jaar n, berekend door de verwachte evolutie van de volumes van elk van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket tussen het jaar n-1 en het jaar n te wegen gebruik makend van het aandeel in de verwachte inkomsten van het kleingebruikerpakket van elk van deze producten in het jaar n-1 als wegingsfactor.
ii) "KRF" is een kostenreductiefactor, dit wil zeggen de jaarlijkse graad van kostenreductie die de aanbieder van de universele dienst moet realiseren in de komende jaren teneinde gedeeltelijk het effect van de daling van de volumes te compenseren. Deze factor wordt vastgesteld op 2,8 %.
iii) "EWV" is een efficiëntiewinstverdelingsfactor, dit wil zeggen een factor die het aandeel van de efficiëntiewinsten van de aanbieder van de universele dienst vertegenwoordigt dat deze moet afstaan aan de gebruikers van de diensten van het kleingebruikerpakket via de tarieven. Deze factor wordt vastgesteld op 33 %."
De prijzen die verkregen worden door de toepassing van de price cap formule worden afgerond op de hogere of lagere cent van een euro, zelfs indien de tariefverhoging dan het maximum overschrijdt dat het resultaat is van de toepassing van diezelfde formule.
Voor de toepassing van de price cap formule wordt er rekening gehouden met de prijsverlagingen.
Wat de uitgaande grensoverschrijdende post en de uitgaande grensoverschrijdende postpakketten betreft, zullen de tariefverhogingen die rechtstreeks het gevolg zijn van een verhoging van de eindrechten betaald door de aanbieder van de universele dienst niet in rekening worden genomen voor de toepassing van de price cap formule.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst kan de tariefaanpassingen vanaf 1 januari van elk jaar toepassen. Deze hoeven niet tegelijk te worden toegepast en mogen over het jaar worden gespreid.
§ 3. Indien de aanbieder van de universele dienst zijn prijzen tijdens een kalenderjaar niet zo veel verhoogt als is toegestaan ingevolge de toepassing van de price cap bedoeld in artikel 18, § 1, en berekend volgens de formule vastgesteld in paragraaf 1, mag hij die overblijvende marge in de loop van de volgende drie jaar gebruiken. Dezelfde regel geldt wanneer er geen tariefaanpassingen hebben plaatsgevonden.
Wj,n-2 : aandeel in de omzet van dienst j in jaar n-2, gedeeld door de totale omzet van het pakket in hetzelfde jaar, uitgedrukt in %
N : het aantal in het pakket opgenomen diensten
n : jaar waarin de tariefverhoging wordt toegepast
In-1 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in april van jaar n-1 dat aan de toepassing van de tariefverhoging voorafgaat
In-2 : waarde van het gezondheidsindexcijfer in april van het voorlaatste jaar n-2
X : een correctiefactor die wordt toegepast op de inflatie om de maximale verhoging van de gemiddelde tarieven van het kleingebruikerpakket te bepalen. De waarde van deze factor kan negatief zijn.
2° Om de naleving van de beginselen van betaalbaarheid en kostenoriëntering bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2° te verzekeren, houdt de berekening van de X-factor rekening met de evolutie van de volumes behandeld door de aanbieder van de universele dienst, een mechanisme voor het aanmoedigen van een efficiënte aanbieding van de universele dienst en met een billijke verdeling van de efficiëntiewinsten van de aanbieder van de universele dienst tussen deze aanbieder en de gebruikers van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket. Deze berekening wordt gemaakt aan de hand van de volgende formule :
X = V/(1 + V) + KRF * EWV
i) V is de verwachte gewogen gemiddelde evolutie van het volume van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket tussen het jaar n-1 en het jaar n, berekend door de verwachte evolutie van de volumes van elk van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket tussen het jaar n-1 en het jaar n te wegen gebruik makend van het aandeel in de verwachte inkomsten van het kleingebruikerpakket van elk van deze producten in het jaar n-1 als wegingsfactor.
ii) "KRF" is een kostenreductiefactor, dit wil zeggen de jaarlijkse graad van kostenreductie die de aanbieder van de universele dienst moet realiseren in de komende jaren teneinde gedeeltelijk het effect van de daling van de volumes te compenseren. Deze factor wordt vastgesteld op 2,8 %.
iii) "EWV" is een efficiëntiewinstverdelingsfactor, dit wil zeggen een factor die het aandeel van de efficiëntiewinsten van de aanbieder van de universele dienst vertegenwoordigt dat deze moet afstaan aan de gebruikers van de diensten van het kleingebruikerpakket via de tarieven. Deze factor wordt vastgesteld op 33 %."
De prijzen die verkregen worden door de toepassing van de price cap formule worden afgerond op de hogere of lagere cent van een euro, zelfs indien de tariefverhoging dan het maximum overschrijdt dat het resultaat is van de toepassing van diezelfde formule.
Voor de toepassing van de price cap formule wordt er rekening gehouden met de prijsverlagingen.
Wat de uitgaande grensoverschrijdende post en de uitgaande grensoverschrijdende postpakketten betreft, zullen de tariefverhogingen die rechtstreeks het gevolg zijn van een verhoging van de eindrechten betaald door de aanbieder van de universele dienst niet in rekening worden genomen voor de toepassing van de price cap formule.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst kan de tariefaanpassingen vanaf 1 januari van elk jaar toepassen. Deze hoeven niet tegelijk te worden toegepast en mogen over het jaar worden gespreid.
§ 3. Indien de aanbieder van de universele dienst zijn prijzen tijdens een kalenderjaar niet zo veel verhoogt als is toegestaan ingevolge de toepassing van de price cap bedoeld in artikel 18, § 1, en berekend volgens de formule vastgesteld in paragraaf 1, mag hij die overblijvende marge in de loop van de volgende drie jaar gebruiken. Dezelfde regel geldt wanneer er geen tariefaanpassingen hebben plaatsgevonden.
Mj,n : modification tarifaire du service j au cours de l'année n par rapport à l'année précédente, exprimée en %
Wj,n-2 : part du chiffre d'affaires du service j durant l'année n-2 divisé par le chiffre d'affaires total du panier durant cette même année, exprimée en %
N : nombre de services repris dans le panier
n : année au cours de laquelle l'augmentation tarifaire est appliquée
In-1 : valeur de l'Indice Santé en avril de l'année n-1 précédant la mise en application de l'augmentation tarifaire
In-2 : valeur de l'Indice Santé en avril de la pénultième année n-2
X : facteur de correction appliqué à l'inflation pour déterminer l'augmentation maximale des tarifs moyens du "panier des petits utilisateurs". La valeur de ce facteur peut s'avérer négative.
2° Afin d'assurer le respect des principes d'abordabilité et d'orientation aux coûts des tarifs visés à l'article 17, § 1, 1° et 2°, le calcul du facteur X tient compte de l'évolution des volumes traités par le prestataire du service universel, d'un mécanisme d'incitation à la prestation efficiente du service universel et d'un partage équitable des gains d'efficience réalisés par le prestataire du service universel entre ce prestataire et les utilisateurs des produits du panier des petits utilisateurs. Ce calcul se fait selon la formule suivante :
X = V/(1 + V) + FRC * FPE
i) V est la prévision de l'évolution moyenne pondérée du volume des produits du panier des petits utilisateurs entre l'année n-1 et l'année n. V est calculé en pondérant les prévisions d'évolution des volumes de chacun des produits appartenant au panier des petits utilisateurs entre l'année n-1 et l'année n en utilisant comme facteur de pondération la part de chacun des produits dans les revenus prévisionnels du panier des petits utilisateurs pour l'année n-1.
ii) "FRC" est un facteur de réduction des coûts, c'est-à-dire le taux annuel de réductions des coûts que le prestataire du service universel doit réaliser lors des prochaines années afin de compenser partiellement l'effet de la baisse des volumes. Ce facteur FRC est fixé à 2,8 %.
iii) "FPE" est un "facteur de partage des gains d'efficience", c'est-à-dire un facteur représentant la part des gains d'efficience, réalisés par le prestataire du service universel, que celui-ci doit rétrocéder aux utilisateurs des services du panier des petits utilisateurs via les tarifs. Ce facteur est fixé à 33 %."
Les prix obtenus à la suite de l'application de la formule de price cap sont arrondis au cent supérieur ou inférieur d'euro, même si de ce fait l'augmentation tarifaire est supérieure au maximum qui résulte de l'application de cette même formule.
Pour l'application de la formule de price cap, il est tenu compte des baisses de prix.
En ce qui concerne le courrier transfrontière sortant et les colis postaux transfrontières sortants, les augmentations tarifaires résultant directement d'une augmentation des frais terminaux payés par le prestataire du service universel ne seront pas prises en compte pour l'application de la formule de price cap.
§ 2. Le prestataire du service universel peut appliquer les modifications tarifaires à partir du 1er janvier de chaque année. Celles-ci ne doivent pas être appliquées en même temps et peuvent être étalées au cours de l'année.
§ 3. Lorsque, au cours d'une année civile, le prestataire du service universel augmente ses prix dans une mesure moindre que celle autorisée en raison de l'application du price cap visé à l'article 18, § 1er, et calculé selon la formule définie au paragraphe 1er, il peut utiliser la marge restante au cours des trois années suivantes. La même règle est d'application en cas d'absence de modification tarifaire.
Wj,n-2 : part du chiffre d'affaires du service j durant l'année n-2 divisé par le chiffre d'affaires total du panier durant cette même année, exprimée en %
N : nombre de services repris dans le panier
n : année au cours de laquelle l'augmentation tarifaire est appliquée
In-1 : valeur de l'Indice Santé en avril de l'année n-1 précédant la mise en application de l'augmentation tarifaire
In-2 : valeur de l'Indice Santé en avril de la pénultième année n-2
X : facteur de correction appliqué à l'inflation pour déterminer l'augmentation maximale des tarifs moyens du "panier des petits utilisateurs". La valeur de ce facteur peut s'avérer négative.
2° Afin d'assurer le respect des principes d'abordabilité et d'orientation aux coûts des tarifs visés à l'article 17, § 1, 1° et 2°, le calcul du facteur X tient compte de l'évolution des volumes traités par le prestataire du service universel, d'un mécanisme d'incitation à la prestation efficiente du service universel et d'un partage équitable des gains d'efficience réalisés par le prestataire du service universel entre ce prestataire et les utilisateurs des produits du panier des petits utilisateurs. Ce calcul se fait selon la formule suivante :
X = V/(1 + V) + FRC * FPE
i) V est la prévision de l'évolution moyenne pondérée du volume des produits du panier des petits utilisateurs entre l'année n-1 et l'année n. V est calculé en pondérant les prévisions d'évolution des volumes de chacun des produits appartenant au panier des petits utilisateurs entre l'année n-1 et l'année n en utilisant comme facteur de pondération la part de chacun des produits dans les revenus prévisionnels du panier des petits utilisateurs pour l'année n-1.
ii) "FRC" est un facteur de réduction des coûts, c'est-à-dire le taux annuel de réductions des coûts que le prestataire du service universel doit réaliser lors des prochaines années afin de compenser partiellement l'effet de la baisse des volumes. Ce facteur FRC est fixé à 2,8 %.
iii) "FPE" est un "facteur de partage des gains d'efficience", c'est-à-dire un facteur représentant la part des gains d'efficience, réalisés par le prestataire du service universel, que celui-ci doit rétrocéder aux utilisateurs des services du panier des petits utilisateurs via les tarifs. Ce facteur est fixé à 33 %."
Les prix obtenus à la suite de l'application de la formule de price cap sont arrondis au cent supérieur ou inférieur d'euro, même si de ce fait l'augmentation tarifaire est supérieure au maximum qui résulte de l'application de cette même formule.
Pour l'application de la formule de price cap, il est tenu compte des baisses de prix.
En ce qui concerne le courrier transfrontière sortant et les colis postaux transfrontières sortants, les augmentations tarifaires résultant directement d'une augmentation des frais terminaux payés par le prestataire du service universel ne seront pas prises en compte pour l'application de la formule de price cap.
§ 2. Le prestataire du service universel peut appliquer les modifications tarifaires à partir du 1er janvier de chaque année. Celles-ci ne doivent pas être appliquées en même temps et peuvent être étalées au cours de l'année.
§ 3. Lorsque, au cours d'une année civile, le prestataire du service universel augmente ses prix dans une mesure moindre que celle autorisée en raison de l'application du price cap visé à l'article 18, § 1er, et calculé selon la formule définie au paragraphe 1er, il peut utiliser la marge restante au cours des trois années suivantes. La même règle est d'application en cas d'absence de modification tarifaire.
Art.20. § 1. De aanbieder van de universele dienst houdt in zijn interne boekhouding gescheiden rekeningen voor :
1. elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst;
2. de niet-universele postdiensten;
3. de hem eventueel toevertrouwde diensten die opdrachten van openbare dienst zijn.
Deze interne boekhouding steunt op de samenhangende toepassing van de principes van de analytische boekhouding, die objectief gerechtvaardigd kunnen worden.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst legt jaarlijks aan het Instituut ter goedkeuring de categorie voor waartoe elk van de door hem aangeboden diensten behoort. De aanbieder van de universele dienst deelt alle voorgestelde wijzigingen gezamenlijk aan het Instituut ter goedkeuring mee in het jaar voorafgaand aan de invoering.
1. elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienst;
2. de niet-universele postdiensten;
3. de hem eventueel toevertrouwde diensten die opdrachten van openbare dienst zijn.
Deze interne boekhouding steunt op de samenhangende toepassing van de principes van de analytische boekhouding, die objectief gerechtvaardigd kunnen worden.
§ 2. De aanbieder van de universele dienst legt jaarlijks aan het Instituut ter goedkeuring de categorie voor waartoe elk van de door hem aangeboden diensten behoort. De aanbieder van de universele dienst deelt alle voorgestelde wijzigingen gezamenlijk aan het Instituut ter goedkeuring mee in het jaar voorafgaand aan de invoering.
Art.20. § 1er. Le prestataire du service universel tient dans sa comptabilité interne des comptes séparés pour :
1. chacun des services compris dans le service universel;
2. les services postaux non universels;
3. le cas échéant, les services constituant des missions de service public qui lui auraient été confiées.
Cette comptabilité interne se fonde sur l'application cohérente des principes de la comptabilité analytique, qui peuvent être objectivement justifiés.
§ 2. Le prestataire du service universel soumet chaque année à l'approbation de l'Institut la catégorie à laquelle appartient chacun des services qu'il propose. Le prestataire du service universel soumet conjointement à l'approbation de l'Institut toutes les propositions de modification dans l'année qui précède l'introduction.
1. chacun des services compris dans le service universel;
2. les services postaux non universels;
3. le cas échéant, les services constituant des missions de service public qui lui auraient été confiées.
Cette comptabilité interne se fonde sur l'application cohérente des principes de la comptabilité analytique, qui peuvent être objectivement justifiés.
§ 2. Le prestataire du service universel soumet chaque année à l'approbation de l'Institut la catégorie à laquelle appartient chacun des services qu'il propose. Le prestataire du service universel soumet conjointement à l'approbation de l'Institut toutes les propositions de modification dans l'année qui précède l'introduction.
Art.21. § 1. In de boekhouding van de aanbieder van de universele dienst worden de kosten als volgt toegerekend :
1° kosten die direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden aldus toegerekend;
2° gemeenschappelijke kosten, dit zijn kosten die niet direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden als volgt toegerekend :
a) indien mogelijk worden gemeenschappelijke kosten toegerekend op basis van een directe analyse van de herkomst van de kosten;
b) indien een directe analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op basis van een indirecte koppeling met een andere kostencategorie of groep van kostencategorieën waarvoor een directe toerekening mogelijk is; de indirecte koppeling is gebaseerd op vergelijkbare kostenstructuren;
c) indien directe noch indirecte kostentoerekening mogelijk is, wordt de kostencategorie toegerekend op basis van een algemene kostenverdeling die wordt berekend door de verhouding vast te stellen tussen, enerzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de universele dienst worden toegerekend en, anderzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de andere diensten worden toegerekend;
d) gemeenschappelijke kosten die nodig zijn voor het aanbieden van zowel universele diensten als niet-universele diensten, worden dienovereenkomstig toegerekend; voor universele diensten en niet-universele diensten worden dezelfde kostendrijvers gehanteerd.
§ 2. De verdeling van de kosten wordt gedaan door de aanbieder van de universele dienst overeenkomstig de principes bedoeld in § 1. Dit gebeurt volgens de methode van de volledige kostentoewijzing, bekend onder de naam "FDC - Fully Distributed Cost" (of "Fully Allocated Cost") waarbij gebruik wordt gemaakt van het principe "ABC-Activity Based Costing" dat de kosten aan de producten toerekent op grond van de activiteiten.
§ 3. Andere systemen van analytische boekhouding mogen slechts worden toegepast als ze compatibel zijn met de bepalingen van artikel 20 en nadat zij door het Instituut zijn goedgekeurd. De Europese Commissie wordt over het nieuwe systeem van analytische boekhouding door het Instituut ingelicht vóór de toepassing ervan.
§ 4. De aanbieder van de universele dienst houdt een document bij omtrent zijn analytische boekhouding dat voldoende gedetailleerde gegevens bevat in verband met de systemen voor analytische boekhouding die hij gebruikt en waarin de door deze systemen gegenereerde gedetailleerde boekhoudgegevens zijn opgenomen. Dat document bevat inzonderheid de vertrouwelijke boekhoudgegevens waarvan de lijst en de inhoud door de Koning worden bepaald. De aanbieder van de universele dienst zendt dat document op aanvraag toe aan de Europese Commissie, het Instituut en de bevoegde instelling bedoeld in artikel 22. De Koning bepaalt de nadere regels voor het toezenden van dat document.
De aanbieder van de universele dienst bezorgt op eigen initiatief aan het Instituut een versie van het in het eerste lid bedoelde document, waaruit de vertrouwelijke boekhoudgegevens weggelaten zijn, op de wijze bepaald door de Koning. Na de goedkeuring ervan door het Instituut wordt het document gepubliceerd overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
1° kosten die direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden aldus toegerekend;
2° gemeenschappelijke kosten, dit zijn kosten die niet direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden als volgt toegerekend :
a) indien mogelijk worden gemeenschappelijke kosten toegerekend op basis van een directe analyse van de herkomst van de kosten;
b) indien een directe analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op basis van een indirecte koppeling met een andere kostencategorie of groep van kostencategorieën waarvoor een directe toerekening mogelijk is; de indirecte koppeling is gebaseerd op vergelijkbare kostenstructuren;
c) indien directe noch indirecte kostentoerekening mogelijk is, wordt de kostencategorie toegerekend op basis van een algemene kostenverdeling die wordt berekend door de verhouding vast te stellen tussen, enerzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de universele dienst worden toegerekend en, anderzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de andere diensten worden toegerekend;
d) gemeenschappelijke kosten die nodig zijn voor het aanbieden van zowel universele diensten als niet-universele diensten, worden dienovereenkomstig toegerekend; voor universele diensten en niet-universele diensten worden dezelfde kostendrijvers gehanteerd.
§ 2. De verdeling van de kosten wordt gedaan door de aanbieder van de universele dienst overeenkomstig de principes bedoeld in § 1. Dit gebeurt volgens de methode van de volledige kostentoewijzing, bekend onder de naam "FDC - Fully Distributed Cost" (of "Fully Allocated Cost") waarbij gebruik wordt gemaakt van het principe "ABC-Activity Based Costing" dat de kosten aan de producten toerekent op grond van de activiteiten.
§ 3. Andere systemen van analytische boekhouding mogen slechts worden toegepast als ze compatibel zijn met de bepalingen van artikel 20 en nadat zij door het Instituut zijn goedgekeurd. De Europese Commissie wordt over het nieuwe systeem van analytische boekhouding door het Instituut ingelicht vóór de toepassing ervan.
§ 4. De aanbieder van de universele dienst houdt een document bij omtrent zijn analytische boekhouding dat voldoende gedetailleerde gegevens bevat in verband met de systemen voor analytische boekhouding die hij gebruikt en waarin de door deze systemen gegenereerde gedetailleerde boekhoudgegevens zijn opgenomen. Dat document bevat inzonderheid de vertrouwelijke boekhoudgegevens waarvan de lijst en de inhoud door de Koning worden bepaald. De aanbieder van de universele dienst zendt dat document op aanvraag toe aan de Europese Commissie, het Instituut en de bevoegde instelling bedoeld in artikel 22. De Koning bepaalt de nadere regels voor het toezenden van dat document.
De aanbieder van de universele dienst bezorgt op eigen initiatief aan het Instituut een versie van het in het eerste lid bedoelde document, waaruit de vertrouwelijke boekhoudgegevens weggelaten zijn, op de wijze bepaald door de Koning. Na de goedkeuring ervan door het Instituut wordt het document gepubliceerd overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
Art.21. § 1er. La comptabilité du prestataire du service universel répartit les coûts comme suit :
1° les coûts qui peuvent être directement affectés à un service ou un produit particulier le sont;
2° les coûts communs, c'est-à-dire ceux qui ne peuvent pas être directement affectés à un service ou un produit particulier, sont répartis comme suit :
a) chaque fois que cela est possible, les coûts communs sont répartis sur la base d'une analyse directe de l'origine des coûts eux-mêmes;
b) lorsqu'une analyse directe n'est pas possible, les catégories de coûts communs sont affectées sur la base d'un rapport indirect à une autre catégorie de coûts ou à un autre groupe de catégories de coûts pour lesquels une affectation ou imputation directe est possible; le rapport indirect est fondé sur des structures de coûts comparables;
c) lorsqu'il n'y a pas moyen de procéder à une imputation directe ou indirecte, la catégorie de coûts est imputée sur la base d'un facteur de répartition général calculé en établissant le rapport entre, d'une part, toutes les dépenses directement ou indirectement affectées ou imputées à chacun des services universels et, d'autre part, toutes les dépenses directement ou indirectement affectées ou imputées aux autres services;
d) les coûts communs nécessaires pour assurer à la fois les services universels et non universels sont imputés de la manière qu'il convient; les mêmes facteurs de coûts sont appliqués aux services tant universels que non universels.
§ 2. La répartition des coûts est réalisée par le prestataire du service universel conformément aux principes visés au § 1er. Cela se fait selon la méthode d'allocation complète des coûts, mieux connue sous l'appellation "FDC - Fully Distributed Cost" (ou "Fully Allocated Cost") pour laquelle le principe "ABC-Activity Based Costing", qui impute les coûts aux produits sur la base des activités, est appliqué.
§ 3. D'autres systèmes de comptabilité analytique ne peuvent être appliqués que s'ils sont compatibles avec les dispositions de l'article 20 et qu'après avoir été approuvés par l'Institut. La Commission européenne est informée du nouveau système de comptabilité analytique par l'Institut avant sa mise en application.
§ 4. Le prestataire du service universel tient à jour un document relatif à sa compatibilité analytique, contenant des informations suffisamment détaillées sur les systèmes de comptabilité analytique qu'il utilise ainsi que les informations comptables détaillées découlant de ces systèmes. Ce document contient notamment les informations comptables confidentielles dont la liste et le contenu sont fixés par le Roi. Le prestataire du service universel transmet ce document, sur demande, à la Commission européenne, à l'Institut et à l'organisme compétent visé à l'article 22. Le Roi fixe les modalités de la transmission de ce document.
Le prestataire du service universel fournit d'initiative à l'Institut une version du document visé à l'alinéa 1er, expurgée des informations comptables confidentielles qu'il contient, selon les modalités fixées par le Roi. Après son approbation par l'Institut, ce document est publié selon les modalités fixées par le Roi.
1° les coûts qui peuvent être directement affectés à un service ou un produit particulier le sont;
2° les coûts communs, c'est-à-dire ceux qui ne peuvent pas être directement affectés à un service ou un produit particulier, sont répartis comme suit :
a) chaque fois que cela est possible, les coûts communs sont répartis sur la base d'une analyse directe de l'origine des coûts eux-mêmes;
b) lorsqu'une analyse directe n'est pas possible, les catégories de coûts communs sont affectées sur la base d'un rapport indirect à une autre catégorie de coûts ou à un autre groupe de catégories de coûts pour lesquels une affectation ou imputation directe est possible; le rapport indirect est fondé sur des structures de coûts comparables;
c) lorsqu'il n'y a pas moyen de procéder à une imputation directe ou indirecte, la catégorie de coûts est imputée sur la base d'un facteur de répartition général calculé en établissant le rapport entre, d'une part, toutes les dépenses directement ou indirectement affectées ou imputées à chacun des services universels et, d'autre part, toutes les dépenses directement ou indirectement affectées ou imputées aux autres services;
d) les coûts communs nécessaires pour assurer à la fois les services universels et non universels sont imputés de la manière qu'il convient; les mêmes facteurs de coûts sont appliqués aux services tant universels que non universels.
§ 2. La répartition des coûts est réalisée par le prestataire du service universel conformément aux principes visés au § 1er. Cela se fait selon la méthode d'allocation complète des coûts, mieux connue sous l'appellation "FDC - Fully Distributed Cost" (ou "Fully Allocated Cost") pour laquelle le principe "ABC-Activity Based Costing", qui impute les coûts aux produits sur la base des activités, est appliqué.
§ 3. D'autres systèmes de comptabilité analytique ne peuvent être appliqués que s'ils sont compatibles avec les dispositions de l'article 20 et qu'après avoir été approuvés par l'Institut. La Commission européenne est informée du nouveau système de comptabilité analytique par l'Institut avant sa mise en application.
§ 4. Le prestataire du service universel tient à jour un document relatif à sa compatibilité analytique, contenant des informations suffisamment détaillées sur les systèmes de comptabilité analytique qu'il utilise ainsi que les informations comptables détaillées découlant de ces systèmes. Ce document contient notamment les informations comptables confidentielles dont la liste et le contenu sont fixés par le Roi. Le prestataire du service universel transmet ce document, sur demande, à la Commission européenne, à l'Institut et à l'organisme compétent visé à l'article 22. Le Roi fixe les modalités de la transmission de ce document.
Le prestataire du service universel fournit d'initiative à l'Institut une version du document visé à l'alinéa 1er, expurgée des informations comptables confidentielles qu'il contient, selon les modalités fixées par le Roi. Après son approbation par l'Institut, ce document est publié selon les modalités fixées par le Roi.
Art.22. § 1. De in de artikelen 20 en 21 bedoelde interne analytische boekhouding wordt gecontroleerd door het College van Commissarissen of elke andere door het Instituut aangewezen bevoegde instelling die onafhankelijk is van de aanbieder van de universele dienst. De Koning stelt de modaliteiten van de controle op de naleving van de artikelen 20 en 21 van de wet vast. De controlekosten worden ten laste genomen door de aanbieder van de universele dienst.
§ 2. Het Instituut ziet erop toe dat jaarlijks een conformiteitsverklaring wordt gepubliceerd. De inhoud en de modaliteiten van deze publicatie worden vastgesteld door de Koning. De conformiteitsverklaring refereert niet aan en bevat geen vertrouwelijke informatie bepaald in artikel 21, § 4.
§ 2. Het Instituut ziet erop toe dat jaarlijks een conformiteitsverklaring wordt gepubliceerd. De inhoud en de modaliteiten van deze publicatie worden vastgesteld door de Koning. De conformiteitsverklaring refereert niet aan en bevat geen vertrouwelijke informatie bepaald in artikel 21, § 4.
Art.22. § 1er. La comptabilité analytique interne visée aux articles 20 et 21 est vérifiée par le Collège des Commissaires ou tout autre organisme compétent désigné par l'Institut, indépendant du prestataire du service universel. Le Roi fixe les modalités du contrôle du respect des articles 20 et 21 de la loi. Les coûts du contrôle sont supportés par le prestataire du service universel.
§ 2. L'Institut veille à ce qu'une déclaration de conformité soit publiée chaque année. Le contenu et les modalités de cette publication sont fixés par le Roi. La déclaration de conformité ne peut contenir ni faire référence aux informations confidentielles visées à l'article 21, § 4.
§ 2. L'Institut veille à ce qu'une déclaration de conformité soit publiée chaque année. Le contenu et les modalités de cette publication sont fixés par le Roi. La déclaration de conformité ne peut contenir ni faire référence aux informations confidentielles visées à l'article 21, § 4.
Art.23. § 1. De universeledienstverlener berekent jaarlijks de nettokosten van de universeledienstverplichtingen. Het Instituut verifieert of de berekening van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen van de aanbieder van de universele dienst, zoals uitgevoerd door de aanbieder, overeenkomt met de methode bepaald in dit artikel. Voor het verifiëren van de nettokosten werkt de aangewezen universeledienstverlener samen met het Instituut. Het Instituut brengt over deze verificatie schriftelijk verslag uit bij de minister. Dit verslag vermeldt het resultaat van de berekening van de nettokosten door de aanbieder van de universele dienst en motiveert desgevallend waarom het Instituut tot een afwijkende berekening komt.
De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn alle kosten in verband met en noodzakelijk voor het aanbieden van de universele dienst. De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn te berekenen als het verschil in de nettokosten van een aangewezen aanbieder van de universele dienst die zich wel aan de universeledienstverplichtingen moet houden en de nettokosten die diezelfde aanbieder draagt wanneer die zich niet aan de universeledienstverplichtingen moet houden.
Bij de berekening wordt met alle overige relevante elementen rekening gehouden, zoals de eventuele immateriële en marktvoordelen die een als aanbieder van de universele dienst aangewezen aanbieder van postdiensten heeft genoten, het recht op een redelijke winst en maatregelen ter bevordering van de kostenefficiëntie.
De berekening wordt gebaseerd op de kosten die toe te schrijven zijn aan :
- elementen van de diensten die slechts met verlies kunnen worden aangeboden of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen;
- specifieke gebruikers of groepen van gebruikers die, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van de gespecificeerde dienst, het gegenereerde inkomen en uniforme prijzen, slechts met verlies kunnen worden bediend of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen.
Deze categorie omvat die gebruikers of groepen van gebruikers die zonder de verplichting tot het aanbieden van de universele dienst niet zouden worden bediend door een commerciële aanbieder van postdiensten.
De nettokosten van specifieke aspecten van universeledienstverplichtingen worden afzonderlijk berekend teneinde dubbeltelling van bepaalde directe of indirecte voordelen en kosten te vermijden. De totale nettokosten van universeledienstverplichtingen voor een aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn te berekenen als de som van de nettokosten die uit de specifieke componenten van universeledienstverplichtingen voortvloeien, rekening houdend met alle immateriële voordelen.
De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de methode voor de berekening van de nettokosten van de universele dienstverplichtingen overeenkomstig de wettelijke en reglementaire principes, alsook de procedureregels voor de verificatie bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De nettokosten houden een onredelijke last in voor de aanbieder van de universele dienst ingeval deze drie procent overschrijdt van de omzet die de aanbieder van de universele dienst realiseert in het segment van de universele dienst.
De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn alle kosten in verband met en noodzakelijk voor het aanbieden van de universele dienst. De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn te berekenen als het verschil in de nettokosten van een aangewezen aanbieder van de universele dienst die zich wel aan de universeledienstverplichtingen moet houden en de nettokosten die diezelfde aanbieder draagt wanneer die zich niet aan de universeledienstverplichtingen moet houden.
Bij de berekening wordt met alle overige relevante elementen rekening gehouden, zoals de eventuele immateriële en marktvoordelen die een als aanbieder van de universele dienst aangewezen aanbieder van postdiensten heeft genoten, het recht op een redelijke winst en maatregelen ter bevordering van de kostenefficiëntie.
De berekening wordt gebaseerd op de kosten die toe te schrijven zijn aan :
- elementen van de diensten die slechts met verlies kunnen worden aangeboden of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen;
- specifieke gebruikers of groepen van gebruikers die, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van de gespecificeerde dienst, het gegenereerde inkomen en uniforme prijzen, slechts met verlies kunnen worden bediend of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen.
Deze categorie omvat die gebruikers of groepen van gebruikers die zonder de verplichting tot het aanbieden van de universele dienst niet zouden worden bediend door een commerciële aanbieder van postdiensten.
De nettokosten van specifieke aspecten van universeledienstverplichtingen worden afzonderlijk berekend teneinde dubbeltelling van bepaalde directe of indirecte voordelen en kosten te vermijden. De totale nettokosten van universeledienstverplichtingen voor een aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn te berekenen als de som van de nettokosten die uit de specifieke componenten van universeledienstverplichtingen voortvloeien, rekening houdend met alle immateriële voordelen.
De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de methode voor de berekening van de nettokosten van de universele dienstverplichtingen overeenkomstig de wettelijke en reglementaire principes, alsook de procedureregels voor de verificatie bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De nettokosten houden een onredelijke last in voor de aanbieder van de universele dienst ingeval deze drie procent overschrijdt van de omzet die de aanbieder van de universele dienst realiseert in het segment van de universele dienst.
Art.23. § 1er. Le calcul du coût net des obligations de service universel est effectué chaque année par le prestataire du service universel. L'Institut vérifie si le calcul du coût net des obligations de service universel du prestataire du service universel, tel qu'effectué par le prestataire, est conforme à la méthode prévue dans le présent article. Le prestataire du service universel désigné coopère avec l'Institut pour lui permettre de vérifier le coût net. L'Institut rend un rapport écrit au ministre à propos de cette vérification. Ce rapport mentionne le résultat du calcul du coût net par le prestataire du service universel et motive, le cas échéant, pourquoi l'Institut arrive à un calcul différent.
Le coût net des obligations de service universel correspond à tout coût lié et nécessaire à la gestion de la fourniture du service universel. Le coût net des obligations de service universel correspond à la différence entre le coût net supporté par un prestataire de service universel désigné lorsqu'il est soumis aux obligations de service universel et celui qui est supporté par le même prestataire de services postaux lorsqu'il n'est pas soumis à ces obligations.
Le calcul tient compte de tous les autres éléments pertinents, y compris les bénéfices immatériels et les avantages commerciaux dont a bénéficié le prestataire de services postaux désigné pour prester le service universel, le droit de réaliser un bénéfice raisonnable ainsi que les mesures d'incitation à l'efficacité économique.
Le calcul se fonde sur les coûts imputables aux postes suivants :
- éléments de services ne pouvant être fournis qu'à perte ou à des coûts s'écartant des conditions normales d'exploitation commerciale;
- utilisateurs ou groupes d'utilisateurs particuliers qui, compte tenu du coût de la fourniture du service mentionné, des recettes obtenues et de l'uniformisation des prix, ne peuvent être servis qu'à perte ou à des coûts s'écartant des conditions commerciales normales.
Cette catégorie comprend les utilisateurs ou les groupes d'utilisateurs auxquels un prestataire de services postaux commercial ne fournirait pas de services s'il n'avait pas une obligation de service universel.
Le calcul du coût net de certains aspects spécifiques des obligations de service universel est effectué séparément de manière à éviter de compter deux fois les bénéfices directs ou indirects et les coûts. Le coût net global des obligations de service universel pour un prestataire du service universel désigné correspond à la somme des coûts nets associés à chaque composante de ces obligations, compte tenu de tout bénéfice immatériel.
Le Roi détermine, après avis de l'Institut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres et conformément aux principes légaux et réglementaires, la méthode de calcul du coût net des obligations de service universel, ainsi que les règles de procédure pour la vérification visée au premier alinéa.
§ 2. Le coût net implique une charge inéquitable pour le prestataire du service universel s'il dépasse trois pour cent du chiffre d'affaires que le prestataire du service universel réalise dans le segment du service universel.
Le coût net des obligations de service universel correspond à tout coût lié et nécessaire à la gestion de la fourniture du service universel. Le coût net des obligations de service universel correspond à la différence entre le coût net supporté par un prestataire de service universel désigné lorsqu'il est soumis aux obligations de service universel et celui qui est supporté par le même prestataire de services postaux lorsqu'il n'est pas soumis à ces obligations.
Le calcul tient compte de tous les autres éléments pertinents, y compris les bénéfices immatériels et les avantages commerciaux dont a bénéficié le prestataire de services postaux désigné pour prester le service universel, le droit de réaliser un bénéfice raisonnable ainsi que les mesures d'incitation à l'efficacité économique.
Le calcul se fonde sur les coûts imputables aux postes suivants :
- éléments de services ne pouvant être fournis qu'à perte ou à des coûts s'écartant des conditions normales d'exploitation commerciale;
- utilisateurs ou groupes d'utilisateurs particuliers qui, compte tenu du coût de la fourniture du service mentionné, des recettes obtenues et de l'uniformisation des prix, ne peuvent être servis qu'à perte ou à des coûts s'écartant des conditions commerciales normales.
Cette catégorie comprend les utilisateurs ou les groupes d'utilisateurs auxquels un prestataire de services postaux commercial ne fournirait pas de services s'il n'avait pas une obligation de service universel.
Le calcul du coût net de certains aspects spécifiques des obligations de service universel est effectué séparément de manière à éviter de compter deux fois les bénéfices directs ou indirects et les coûts. Le coût net global des obligations de service universel pour un prestataire du service universel désigné correspond à la somme des coûts nets associés à chaque composante de ces obligations, compte tenu de tout bénéfice immatériel.
Le Roi détermine, après avis de l'Institut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres et conformément aux principes légaux et réglementaires, la méthode de calcul du coût net des obligations de service universel, ainsi que les règles de procédure pour la vérification visée au premier alinéa.
§ 2. Le coût net implique une charge inéquitable pour le prestataire du service universel s'il dépasse trois pour cent du chiffre d'affaires que le prestataire du service universel réalise dans le segment du service universel.
Art.24. De eventuele onredelijke last voortvloeiende uit de universeledienstverplichtingen en berekend overeenkomstig artikel 23 wordt vergoed ten laste van de Rijksbegroting.
Daartoe dient de aanbieder van de universele dienst na de afsluiting van het boekjaar waarvoor hij acht dat de aanbieding van de universele dienst aanleiding heeft gegeven tot een onredelijke last, een gemotiveerd schriftelijk verzoek tot staatstussenkomst in bij de minister waarin hij meer bepaald op grond van boekhoudkundige gegevens aantoont dat de verplichtingen van de universele dienst een onredelijke last voor hem uitmaken.
Een kopie van het verzoek om staatstussenkomst wordt door de aanbieder van de universele dienst overgezonden naar het Instituut voor de controle overeenkomstig artikel 23.
Het Instituut brengt binnen twee maanden volgend op de ontvangst van de kopie van het naar behoren gemotiveerde verzoek om tussenkomst gemotiveerd advies uit aan de minister.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de concrete regels voor de betaling door de Staat.
Daartoe dient de aanbieder van de universele dienst na de afsluiting van het boekjaar waarvoor hij acht dat de aanbieding van de universele dienst aanleiding heeft gegeven tot een onredelijke last, een gemotiveerd schriftelijk verzoek tot staatstussenkomst in bij de minister waarin hij meer bepaald op grond van boekhoudkundige gegevens aantoont dat de verplichtingen van de universele dienst een onredelijke last voor hem uitmaken.
Een kopie van het verzoek om staatstussenkomst wordt door de aanbieder van de universele dienst overgezonden naar het Instituut voor de controle overeenkomstig artikel 23.
Het Instituut brengt binnen twee maanden volgend op de ontvangst van de kopie van het naar behoren gemotiveerde verzoek om tussenkomst gemotiveerd advies uit aan de minister.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de concrete regels voor de betaling door de Staat.
Art.24. La charge inéquitable éventuelle découlant des obligations de service universel et calculée conformément à l'article 23 est compensée à charge du budget de l'Etat.
A cette fin, le prestataire du service universel introduit après la clôture de l'exercice comptable pour lequel il estime que la prestation du service universel a donné lieu à une charge inéquitable, une demande écrite motivée d'intervention de l'Etat auprès du ministre dans laquelle il démontre plus précisément sur la base de données comptables que les obligations de service universel constituent une charge inéquitable pour lui.
Une copie de la demande d'intervention de l'Etat est transmise par le prestataire du service universel à l'Institut pour contrôle conformément à l'article 23.
L'Institut remet son avis motivé au ministre dans les deux mois qui suivent la réception de la copie de la demande d'intervention dûment motivée.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les modalités concrètes de paiement de l'Etat.
A cette fin, le prestataire du service universel introduit après la clôture de l'exercice comptable pour lequel il estime que la prestation du service universel a donné lieu à une charge inéquitable, une demande écrite motivée d'intervention de l'Etat auprès du ministre dans laquelle il démontre plus précisément sur la base de données comptables que les obligations de service universel constituent une charge inéquitable pour lui.
Une copie de la demande d'intervention de l'Etat est transmise par le prestataire du service universel à l'Institut pour contrôle conformément à l'article 23.
L'Institut remet son avis motivé au ministre dans les deux mois qui suivent la réception de la copie de la demande d'intervention dûment motivée.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les modalités concrètes de paiement de l'Etat.
HOOFDSTUK 6. - Andere diensten
CHAPITRE 6. - Autres services
Art.25. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels bepalen met betrekking tot :
1° het aanbieden van een verlaagd tarief voor de distributie van al dan niet geadresseerd verkiezingsdrukwerk;
2° de dienst van de administratieve correspondentie, zoals de behandeling, de conditionering en de uitreiking, en de nadere regels van uitgestelde vergoeding inbegrepen de rechthebbenden en de verplichte vermeldingen;
3° de dienst postabonnementen op erkende kranten en erkende tijdschriften met betrekking tot de vraag en de daaraan verbonden administratieve kosten evenals onder meer de technische afwerking, de verplichte vermeldingen, de afgiftevoorwaarden en de bijvoegsels. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria zoals de periodiciteit en het vereiste informatieniveau waar de zendingen aan moeten beantwoorden om erkend te worden als krant of tijdschrift;
4° de verzending tegen een verminderd tarief van postzendingen verstuurd door stichtingen en verenigingen zonder winstoogmerk;
5° de uitreiking van brievenpost die onder het stelsel van de portvrijdom valt.
1° het aanbieden van een verlaagd tarief voor de distributie van al dan niet geadresseerd verkiezingsdrukwerk;
2° de dienst van de administratieve correspondentie, zoals de behandeling, de conditionering en de uitreiking, en de nadere regels van uitgestelde vergoeding inbegrepen de rechthebbenden en de verplichte vermeldingen;
3° de dienst postabonnementen op erkende kranten en erkende tijdschriften met betrekking tot de vraag en de daaraan verbonden administratieve kosten evenals onder meer de technische afwerking, de verplichte vermeldingen, de afgiftevoorwaarden en de bijvoegsels. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria zoals de periodiciteit en het vereiste informatieniveau waar de zendingen aan moeten beantwoorden om erkend te worden als krant of tijdschrift;
4° de verzending tegen een verminderd tarief van postzendingen verstuurd door stichtingen en verenigingen zonder winstoogmerk;
5° de uitreiking van brievenpost die onder het stelsel van de portvrijdom valt.
Art.25. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, définir les modalités relatives :
1° à l'offre d'un tarif réduit pour la distribution des imprimés électoraux adressés ou non adressés;
2° au service de la correspondance administrative comme le traitement, le conditionnement et la distribution, et les modalités de la rétribution différée y compris les ayants droits et les mentions obligatoires;
3° au service des abonnements pour les journaux reconnus et les écrits périodiques reconnus concernant la demande, le port et les frais administratifs y afférents ainsi qu'entre autres le parachèvement technique, les mentions obligatoires, les conditions de dépôt et les suppléments. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les critères tels que la périodicité et le niveau d'information requis auxquels des envois doivent répondre pour être reconnus comme journal ou écrit périodique;
4° à l'envoi à des tarifs réduits de correspondance expédiée par des fondations et associations sans but lucratif;
5° à la distribution des envois de correspondance soumis au régime des franchises de port.
1° à l'offre d'un tarif réduit pour la distribution des imprimés électoraux adressés ou non adressés;
2° au service de la correspondance administrative comme le traitement, le conditionnement et la distribution, et les modalités de la rétribution différée y compris les ayants droits et les mentions obligatoires;
3° au service des abonnements pour les journaux reconnus et les écrits périodiques reconnus concernant la demande, le port et les frais administratifs y afférents ainsi qu'entre autres le parachèvement technique, les mentions obligatoires, les conditions de dépôt et les suppléments. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les critères tels que la périodicité et le niveau d'information requis auxquels des envois doivent répondre pour être reconnus comme journal ou écrit périodique;
4° à l'envoi à des tarifs réduits de correspondance expédiée par des fondations et associations sans but lucratif;
5° à la distribution des envois de correspondance soumis au régime des franchises de port.
HOOFDSTUK 7. - Diverse bepalingen
CHAPITRE 7. - Dispositions diverses
Art.26. Het Instituut vraagt op gemotiveerde en proportionele wijze bij de aanbieders van postdiensten alle informatie op, met inbegrip van financiële informatie en informatie over het aanbieden van de universele dienst, die nodig is :
a) om het in staat te stellen de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten te waarborgen;
b) voor duidelijk omschreven statistische doeleinden, voor marktanalyses en voor alle maatregelen die tot de transparantie kunnen bijdragen.
De doeleinden worden verduidelijkt in de informatievraag van het Instituut.
a) om het in staat te stellen de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten te waarborgen;
b) voor duidelijk omschreven statistische doeleinden, voor marktanalyses en voor alle maatregelen die tot de transparantie kunnen bijdragen.
De doeleinden worden verduidelijkt in de informatievraag van het Instituut.
Art.26. L'Institut demande de manière motivée et proportionnelle aux prestataires de services postaux toutes les informations, y compris les informations financières et les informations sur l'offre du service universel, qui sont nécessaires :
a) pour lui permettre de garantir l'observation de la présente loi et de ses arrêtés d'exécution;
b) pour poursuivre des objectifs statistiques précis, pour les analyses de marché et pour toutes les mesures qui peuvent contribuer à la transparence.
Les objectifs sont précisés dans la demande d'information de l'Institut.
a) pour lui permettre de garantir l'observation de la présente loi et de ses arrêtés d'exécution;
b) pour poursuivre des objectifs statistiques précis, pour les analyses de marché et pour toutes les mesures qui peuvent contribuer à la transparence.
Les objectifs sont précisés dans la demande d'information de l'Institut.
Art. 26/1. [1 Het Instituut bezorgt jaarlijks een verslag aan de minister over de uitvoering van de artikelen 3, § 2, vijfde lid, 5/2, 5/3, 5/4, 5/5, 6/1, 6/2 et 10/1.
De Koning kan nadere regels bepalen ter uitvoering van het eerste lid.]1
De Koning kan nadere regels bepalen ter uitvoering van het eerste lid.]1
Art. 26/1. [1 L'Institut transmet annuellement au ministre un rapport concernant l'exécution des articles 3, § 2, alinéa 5, 5/2, 5/3, 5/4, 5/5, 6/1, 6/2 et 10/1.
Le Roi peut fixer des modalités plus précises pour exécuter l'alinéa 1er.]1
Le Roi peut fixer des modalités plus précises pour exécuter l'alinéa 1er.]1
Modifications
Art.27. In alle wetten die betrekking hebben op aangelegenheden als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet en hun uitvoeringsbesluiten moeten de woorden "ter post aangetekende zending", "ter post aangetekende brief", "ter post aangetekend schrijven" of elke andere soortgelijke verwijzing, begrepen worden in de zin van een aangetekende zending zoals gedefinieerd in artikel 2, 9°, van deze wet of van een elektronisch aangetekende zending overeenkomstig verordening (EU) nr. 910/2014 van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG, en dit ongeacht de aanbieder van postdiensten door wie deze zending werd bezorgd. De Koning kan, binnen een termijn van vierentwintig maanden volgend op de inwerkingtreding van deze bepaling, alle noodzakelijke puur formele aanpassingen doen om de betrokken bepalingen in deze zin aan te passen.
Art.27. Dans toutes les lois relatives aux matières visées à l'article 74 de la Constitution et leurs arrêtés d'exécution, les mots "envoi recommandé à la poste", "lettre recommandée à la poste", "pli recommandé à la poste", ou toute autre référence du même type, doivent être compris au sens d'"envoi recommandé" tel que défini à l'article 2, 9°, de la présente loi ou d'envoi recommandé électronique conformément au règlement (UE) n° 910/2014 du 23 juillet 2014 sur l'identification électronique et les services de confiance pour les transactions électroniques au sein du marché intérieur et abrogeant la directive 1999/93/CE, et ce quel que soit le prestataire de services postaux par lequel cet envoi a été délivré. Dans un délai de vingt-quatre mois suivant l'entrée en vigueur de la présente disposition, le Roi peut effectuer toutes les modifications purement formelles nécessaires pour adapter les dispositions concernées en ce sens.
Art.28. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vóór 31 december 2020, de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen teneinde de vereiste maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die, inzake de postdiensten, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Unie.
§ 2. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd.
§ 2. Het koninklijk besluit genomen krachtens § 1 wordt opgeheven wanneer het niet binnen vijftien maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bij wet werd bekrachtigd.
Art.28. § 1er. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, avant le 31 décembre 2020, supprimer, compléter, modifier ou remplacer les dispositions de la présente loi afin de prendre les mesures nécessaires à l'exécution des obligations qui, en matière de services postaux, résultent des règlements et directives en vigueur de l'Union européenne.
§ 2. L'arrêté royal pris en exécution du § 1er est abrogé lorsqu'il n'a pas été confirmé par la loi dans les quinze mois qui suivent sa publication au Moniteur belge.
§ 2. L'arrêté royal pris en exécution du § 1er est abrogé lorsqu'il n'a pas été confirmé par la loi dans les quinze mois qui suivent sa publication au Moniteur belge.
HOOFDSTUK 8. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen
CHAPITRE 8. - Dispositions transitoires, modificatives et abrogatoires
Art.29. In zijn hoedanigheid van aanbieder van de universele dienst wordt bpost geacht tot 31 december 2018 over een individuele vergunning bedoeld in artikel 6 te beschikken.
Art.29. En sa qualité de prestataire du service universel, bpost est réputé disposer d'une licence individuelle visée à l'article 6 jusqu'au 31 décembre 2018.
Art.30. Artikel 2, tweede lid, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, zoals gewijzigd door de wet van 25 april 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De termen gebruikt in deze wet hebben dezelfde betekenis als deze verleend in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, in de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten, alsook in de bijbehorende uitvoeringsbesluiten."
"De termen gebruikt in deze wet hebben dezelfde betekenis als deze verleend in de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, in de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten, alsook in de bijbehorende uitvoeringsbesluiten."
Art.30. L'article 2, alinéa 2, de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges, tel que modifié par la loi du 25 avril 2007, est remplacé par la disposition suivante :
"Les termes utilisés dans la présente loi ont la même signification que celle qui en est donnée dans la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, dans la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques, dans la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux, ainsi que dans leurs arrêtés d'exécution."
"Les termes utilisés dans la présente loi ont la même signification que celle qui en est donnée dans la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, dans la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques, dans la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux, ainsi que dans leurs arrêtés d'exécution."
Art.31. In artikel 14, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "artikel 131 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" worden vervangen door de woorden "artikel 2 van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten";
2° onder 3°, worden de woorden "alsook Titel I, hoofdstuk X en Titel III en IV van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" vervangen door de woorden "van Titel I, hoofdstuk X, en Titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten.";
3° onder 4°, et 4° /1, worden de woorden "postoperatoren" vervangen door de woorden "aanbieders van postdiensten".
1° de woorden "artikel 131 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" worden vervangen door de woorden "artikel 2 van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten";
2° onder 3°, worden de woorden "alsook Titel I, hoofdstuk X en Titel III en IV van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" vervangen door de woorden "van Titel I, hoofdstuk X, en Titel III van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten.";
3° onder 4°, et 4° /1, worden de woorden "postoperatoren" vervangen door de woorden "aanbieders van postdiensten".
Art.31. Dans l'article 14, § 1er de la même loi, les modifications suivantes sont apportées :
1° les mots "l'article 131 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques", sont remplacés par les mots "l'article 2 de la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux";
2° au 3°, les mots "ainsi que du Titre Ier, chapitre X et du Titre III et IV de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques" sont remplacés par les mots ", du Titre Ier, chapitre X et du Titre III de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, de la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux";
3° au 4°, et 4° /1, les mots "opérateurs postaux" sont remplacés par les mots "prestataires de services postaux".
1° les mots "l'article 131 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques", sont remplacés par les mots "l'article 2 de la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux";
2° au 3°, les mots "ainsi que du Titre Ier, chapitre X et du Titre III et IV de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques" sont remplacés par les mots ", du Titre Ier, chapitre X et du Titre III de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, de la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux";
3° au 4°, et 4° /1, les mots "opérateurs postaux" sont remplacés par les mots "prestataires de services postaux".
Art.32. In artikel 24, eerste lid, van dezelfde wet, zoals gewijzigd door de wet van 27 maart 2014 houdende diverse bepalingen inzake elektronische communicatie, worden de woorden "de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten" ingevoegd tussen de woorden "de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie," en de woorden "de wet van 21 maart 1991".
Art.32. Dans l'article 24, alinéa 1er, de la même loi, tel que modifié par la loi du 27 mars 2014 portant des dispositions diverses en matière de communications électroniques, les mots "à la loi du 26 janvier 2018 relative aux services postaux" sont insérés entre les mots "à la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques," et les mots "à la loi du 21 mars 1991".
Art.33. In artikel 41 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.
Art.33. Dans l'article 41 de la même loi, l'alinéa 3 est abrogé.
Art.34. In artikel 44 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.
Art.34. Dans l'article 44 de la même loi, l'alinéa 3 est abrogé.
Art.35. In artikel 2, eerste lid, van de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van bpost en betreffende sommige postdiensten, vervangen bij de wet van 1 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2010, wordt de bepaling onder a) opgeheven.
Art.35. Dans l'article 2, alinéa 1er, de la loi du 6 juillet 1971 relative à la création de bpost et à certains services postaux, remplacé par la loi du 1er avril 2007 et modifié par la loi du 13 décembre 2010, le a) est abrogé.
Art.36. In de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals laatst gewijzigd door de wet van 10 augustus 2015, wordt het volgende opgeheven :
1° de artikelen 134 tot 139;
2° de artikelen 141sexies tot 143;
3° de artikelen 144 tot 144ter;
4° artikel 144quater, §§ 1 en 3;
5° de artikelen 144quinquies tot 144duodecies;
6° artikel 148bis;
7° artikel 148ter;
8° de artikelen 148sexies tot 148decies.
1° de artikelen 134 tot 139;
2° de artikelen 141sexies tot 143;
3° de artikelen 144 tot 144ter;
4° artikel 144quater, §§ 1 en 3;
5° de artikelen 144quinquies tot 144duodecies;
6° artikel 148bis;
7° artikel 148ter;
8° de artikelen 148sexies tot 148decies.
Art.36. Dans la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, telle que modifiée en dernier lieu par la loi du 10 août 2015, sont abrogés :
1° les articles 134 à139;
2° les articles 141sexies à 143;
3° les articles 144 à 144ter;
4° l'article 144quater, §§ 1er et 3;
5° les articles 144quinquies à 144duodecies;
6° l'article 148bis;
7° l'article 148ter;
8° les articles 148sexies à 148decies.
1° les articles 134 à139;
2° les articles 141sexies à 143;
3° les articles 144 à 144ter;
4° l'article 144quater, §§ 1er et 3;
5° les articles 144quinquies à 144duodecies;
6° l'article 148bis;
7° l'article 148ter;
8° les articles 148sexies à 148decies.
Art.37. In het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 19 april 2014, worden de volgende bepalingen opgeheven :
1° artikelen 29 tot 32;
2° in artikel 35, de bepalingen onder 1° en 5° ;
3° de artikelen 38 tot 45.
1° artikelen 29 tot 32;
2° in artikel 35, de bepalingen onder 1° en 5° ;
3° de artikelen 38 tot 45.
Art.37. Dans l'arrêté royal du 11 janvier 2006 mettant en application le titre IV (Réforme de la Régie des Postes) de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, tel que modifié par l'arrêté royal du 19 avril 2014, sont abrogés :
1° les articles 29 à 32;
2° dans l'article 35, le 1° et le 5°.
3° les articles de 38 à 45.
1° les articles 29 à 32;
2° dans l'article 35, le 1° et le 5°.
3° les articles de 38 à 45.
Art.38. Deze wet treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art.38. La présente loi entre en vigueur le lendemain de sa publication au Moniteur belge.
Art. 39. In afwijking van artikel 18, § 2, mag de aanbieder van de universele dienst na de inwerkintreding van deze wet éénmalig en uitzonderlijk een verhoging doorvoeren van de tarieven van de producten behorende tot het kleingebruikerpakket bedoeld in artikel 18, § 1, zonder voorafgaande goedkeuring van het Instituut, zonder evenwel afbreuk te doen aan de bevoegdheid van het Instituut om a posteriori de conformiteit van deze tariefverhoging met de tariefbeginselen van artikel 17, § 1 te toetsen. Deze controle moet gebeuren met toepassing van de price cap formule vastgesteld in artikel 19, § 1 van deze wet.
Art. 39. En dérogation de l'article 18, § 2, le prestataire du service universel peut, après l'entrée en vigueur de la présente loi, uniquement et exceptionnellement procéder à une augmentation des tarifs des produits faisant partie du panier des petits utilisateurs visé à l'article 18, § 1er, sans l'approbation préalable de l'Institut, sans préjudice toutefois de la compétence de l'Institut de procéder à un contrôle a posteriori de la conformité de cette augmentation avec les principes tarifaires visés à l'article 17, § 1er. Ce contrôle doit s'effectuer en appliquant la formule du price cap telle que définie par l'article 19, § 1er de la présente loi.