Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
8 DECEMBER 2017. - Ministerieel besluit houdende de indeling van biogas- en verbrandingsinstallaties die gebruik maken van gemengde inputstromen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-02-2018 en tekstbijwerking tot 28-12-2020)
Titre
8 DECEMBRE 2017. - Arrêté ministériel portant classification d'installations de biogaz et d'incinération utilisant des flux entrants mixtes(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 01-02-2018 et mise à jour au 28-12-2020)
Informations sur le document
Numac: 2018010197
Datum: 2017-12-08
Info du document
Numac: 2018010197
Date: 2017-12-08
Tekst (6)
Texte (6)
Artikel 1. Een installatie wordt als een biogasinstallatie of een warmte-krachtinstallatie op biogas beschouwd indien, op energiebasis, minstens 85% van de als brandstof toegevoerde energie biogas betreft. Dit percentage wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
Article 1er. Une installation est considérée comme étant une usine de production de biogaz ou une installation de cogénération lorsque, sur une base énergétique, au moins 85 % de l'énergie apportée comme combustible, concerne le biogaz. Ce pourcentage est déterminé comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées calculée pendant les 12 derniers mois.
Art.2. § 1. Biogasinstallaties of warmte-krachtinstallaties op biogas met een startdatum vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 worden ingedeeld in een van de volgende types:
1° `vergisting van hoofdzakelijk mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen': het aandeel op massabasis van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen bedraagt meer dan 50%;
2° `GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie': het aandeel op massabasis van GFT-afval, inclusief natuur- en bermmaaisel, bedraagt ten minste 75%;
3° `recuperatie van stortgas': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig uit stortgaswinning bedraagt ten minste 85%;
4° `vergisting van rioolwaterzuiveringsslib': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig van vergisting van rioolwaterzuiveringsslib bedraagt ten minste 85%; of
5° `overige vergisting'.
§ 2. Installaties worden in de in § 1 opgegeven volgorde getoetst en ingedeeld in het eerst passende type. Het aandeel, zoals beschreven in § 1, wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
1° `vergisting van hoofdzakelijk mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen': het aandeel op massabasis van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen bedraagt meer dan 50%;
2° `GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie': het aandeel op massabasis van GFT-afval, inclusief natuur- en bermmaaisel, bedraagt ten minste 75%;
3° `recuperatie van stortgas': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig uit stortgaswinning bedraagt ten minste 85%;
4° `vergisting van rioolwaterzuiveringsslib': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig van vergisting van rioolwaterzuiveringsslib bedraagt ten minste 85%; of
5° `overige vergisting'.
§ 2. Installaties worden in de in § 1 opgegeven volgorde getoetst en ingedeeld in het eerst passende type. Het aandeel, zoals beschreven in § 1, wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
Art.2. § 1er. Des usines de production de biogaz ou des installations de cogénération au biogaz ayant une date de début du 1er janvier 2013 au 31 décembre 2017 sont classées dans l'un des types suivants :
1° " fermentation de flux relatifs principalement aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture " : la partie sur la base de la masse de flux relatifs aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture s'élève à 50 % au minimum ;
2° " fermentation LFJ en cas d'une installation de compostage existante " : la partie sur la base de la masse de déchets LFJ, y compris le produit de fauchage des accotements et naturel, s'élève au moins à 75 % ;
3° " récupération de gaz de décharge " : la partie sur une base énergétique de biogaz provenant de l'extraction de gaz de décharge s'élève au moins à 85 % ;
4° " fermentation de boues d'épuration " : la part sur une base énergétique de biogaz provenant de la fermentation de boues d'épuration s'élève au moins à 85 % ; ou
5° " autre fermentation ".
§ 2. Les installations sont contrôlées dans l'ordre indiqué au § 1 et classées dans le type adéquat indiqué initialement. La part telle que décrite au § 1er, est déterminée comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées pendant les 12 derniers mois.
1° " fermentation de flux relatifs principalement aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture " : la partie sur la base de la masse de flux relatifs aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture s'élève à 50 % au minimum ;
2° " fermentation LFJ en cas d'une installation de compostage existante " : la partie sur la base de la masse de déchets LFJ, y compris le produit de fauchage des accotements et naturel, s'élève au moins à 75 % ;
3° " récupération de gaz de décharge " : la partie sur une base énergétique de biogaz provenant de l'extraction de gaz de décharge s'élève au moins à 85 % ;
4° " fermentation de boues d'épuration " : la part sur une base énergétique de biogaz provenant de la fermentation de boues d'épuration s'élève au moins à 85 % ; ou
5° " autre fermentation ".
§ 2. Les installations sont contrôlées dans l'ordre indiqué au § 1 et classées dans le type adéquat indiqué initialement. La part telle que décrite au § 1er, est déterminée comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées pendant les 12 derniers mois.
Art.3. § 1. Biogasinstallaties of warmte-krachtinstallaties op biogas met een startdatum vanaf 1 januari 2018 worden ingedeeld in een van de volgende types:
1° `GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie': het aandeel op massabasis van GFT-afval, inclusief natuur en bermmaaisel, bedraagt ten minste 75%;
2° `recuperatie van stortgas': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig uit stortgaswinning bedraagt ten minste 85%;
3° `vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig als bijproduct van een anaerobe waterzuiveringsinstallatie of biogas afkomstig van de vergisting van slib dat op zijn beurt een bijproduct is van een waterzuiveringsinstallatie, bedraagt ten minste 85%; of
4° `vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen: het aandeel op massabasis van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen bedraagt ten minste 85%.
§ 2. Installaties worden in de in § 1 opgegeven volgorde getoetst en ingedeeld in het eerst passende type. Het aandeel, zoals beschreven in § 1, wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
1° `GFT-vergisting bij een bestaande composteringsinstallatie': het aandeel op massabasis van GFT-afval, inclusief natuur en bermmaaisel, bedraagt ten minste 75%;
2° `recuperatie van stortgas': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig uit stortgaswinning bedraagt ten minste 85%;
3° `vergisting van afvalwater, afvalwaterzuiveringsslib, rioolwater of rioolwaterzuiveringsslib': het aandeel op energiebasis van biogas afkomstig als bijproduct van een anaerobe waterzuiveringsinstallatie of biogas afkomstig van de vergisting van slib dat op zijn beurt een bijproduct is van een waterzuiveringsinstallatie, bedraagt ten minste 85%; of
4° `vergisting van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of van andere organisch-biologische stoffen of afvalstoffen: het aandeel op massabasis van mest- en/of land- en tuinbouwgerelateerde stromen of andere organische-biologische stoffen of afvalstoffen bedraagt ten minste 85%.
§ 2. Installaties worden in de in § 1 opgegeven volgorde getoetst en ingedeeld in het eerst passende type. Het aandeel, zoals beschreven in § 1, wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
Art.3. § 1. Des usines de production ou des installations de cogénération de biogaz ayant une date de début à partir du 1er janvier 2018 sont classées dans l'un des types suivants :
1° " fermentation de déchets LFJ en cas d'une installation de compostage existante " : la partie sur la base de la masse de déchets LFJ, y compris le produit de fauchage des accotements et naturel, s'élève au moins à 75 % ;
2° " récupération de gaz de décharge " : la part sur une base énergétique de biogaz provenant de l'extraction de gaz de décharge s'élève au moins à 85 % ;
3° " fermentation des eaux usées, des boues d'épuration des eaux usées, des eaux d'égout ou des boues d'épuration " : la part sur une base énergétique de biogaz provenant de produits dérivés d'une installation anaérobie d'épuration des eaux usées ou de biogaz provenant de la fermentation de boues qui est un produit dérivé d'une installation d'épuration des eaux usées, s'élève au moins à 85 % ; ou
4° " fermentation de flux relatifs principalement aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture " : la part sur la base de la masse de flux relatifs aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture ou d'autres substances organiques-biologiques ou de déchets s'élève au moins à 85 %.
§ 2. Les installations sont contrôlées dans l'ordre indiqué au § 1 et classées dans le type adéquat indiqué initialement. La part telle que décrite au § 1er est déterminée comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées pendant les 12 derniers mois.
1° " fermentation de déchets LFJ en cas d'une installation de compostage existante " : la partie sur la base de la masse de déchets LFJ, y compris le produit de fauchage des accotements et naturel, s'élève au moins à 75 % ;
2° " récupération de gaz de décharge " : la part sur une base énergétique de biogaz provenant de l'extraction de gaz de décharge s'élève au moins à 85 % ;
3° " fermentation des eaux usées, des boues d'épuration des eaux usées, des eaux d'égout ou des boues d'épuration " : la part sur une base énergétique de biogaz provenant de produits dérivés d'une installation anaérobie d'épuration des eaux usées ou de biogaz provenant de la fermentation de boues qui est un produit dérivé d'une installation d'épuration des eaux usées, s'élève au moins à 85 % ; ou
4° " fermentation de flux relatifs principalement aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture " : la part sur la base de la masse de flux relatifs aux engrais et/ou de flux relatifs à l'agriculture et l'horticulture ou d'autres substances organiques-biologiques ou de déchets s'élève au moins à 85 %.
§ 2. Les installations sont contrôlées dans l'ordre indiqué au § 1 et classées dans le type adéquat indiqué initialement. La part telle que décrite au § 1er est déterminée comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées pendant les 12 derniers mois.
Art.4. § 1. Verbrandingsinstallaties met een startdatum vanaf 1 januari 2013 worden ingedeeld in een van de volgende types:
1° `verbranding van huishoudelijk of bedrijfsafval': het aandeel huishoudelijk of bedrijfsafval op energiebasis bedraagt ten minste 85%;
2° `verbranding van biomassa-afval': het aandeel biomassa-afval op energiebasis bedraagt ten minste 85%;
3° `verbranding van vloeibare biomassa': het aandeel vloeibare biomassa op energiebasis bedraagt ten minste 85%; of
4° `verbranding van vaste biomassa': het aandeel vaste biomassa op energiebasis bedraagt ten minste 85%.
§ 2. Installaties worden in de in § 1 opgegeven volgorde getoetst en ingedeeld in het eerst passende type. Het aandeel, zoals beschreven in § 1, wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
1° `verbranding van huishoudelijk of bedrijfsafval': het aandeel huishoudelijk of bedrijfsafval op energiebasis bedraagt ten minste 85%;
2° `verbranding van biomassa-afval': het aandeel biomassa-afval op energiebasis bedraagt ten minste 85%;
3° `verbranding van vloeibare biomassa': het aandeel vloeibare biomassa op energiebasis bedraagt ten minste 85%; of
4° `verbranding van vaste biomassa': het aandeel vaste biomassa op energiebasis bedraagt ten minste 85%.
§ 2. Installaties worden in de in § 1 opgegeven volgorde getoetst en ingedeeld in het eerst passende type. Het aandeel, zoals beschreven in § 1, wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de aangewende energiebronnen over de voorbije 12 maanden.
Art.4. § 1. Des installations d'incinération ayant une date de début à partir du 1er janvier 2013 sont classées dans l'un des types suivants :
1° " incinération de déchets ménagers ou industriels : la part des déchets ménagers ou industriels sur une base énergétique s'élève au moins à 85 % ;
2° " incinération de déchets de biomasse : la part des déchets de biomasse sur une base énergétique s'élève au moins à 85 % ;
3° " incinération de biomasse liquide " : la part de biomasse liquide sur une base énergétique s'élève au moins à 85 % ; ou
4° " incinération de biomasse solide : la part de biomasse solide sur une base énergétique s'élève au moins à 85 %.
§ 2. Les installations sont contrôlées dans l'ordre indiqué au § 1 et classées dans le type adéquat indiqué initialement. La part telle que décrite au § 1er, est déterminée comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées pendant les 12 derniers mois.
1° " incinération de déchets ménagers ou industriels : la part des déchets ménagers ou industriels sur une base énergétique s'élève au moins à 85 % ;
2° " incinération de déchets de biomasse : la part des déchets de biomasse sur une base énergétique s'élève au moins à 85 % ;
3° " incinération de biomasse liquide " : la part de biomasse liquide sur une base énergétique s'élève au moins à 85 % ; ou
4° " incinération de biomasse solide : la part de biomasse solide sur une base énergétique s'élève au moins à 85 %.
§ 2. Les installations sont contrôlées dans l'ordre indiqué au § 1 et classées dans le type adéquat indiqué initialement. La part telle que décrite au § 1er, est déterminée comme la moyenne mobile des sources d'énergie utilisées pendant les 12 derniers mois.
Art.5. § 1. Bij de principe-aanvraag, als vermeld in artikel 6.1.2, § 1, van het Energiebesluit van 19 november 2010, voor de types die vermeld worden in artikel 2, § 1, 1°, 2° en 5°, artikel 3, § 1, 1° en artikel 4 van dit besluit moet als bijlage een gedetailleerde verhalende beschrijving van de inputstromen toegevoegd worden om de installatie in te delen in een bepaald type en daaruit volgend in te delen in een projectcategorie. De gedetailleerde verhalende beschrijving betreft zowel de verschillende types inputstromen alsook de verschillende leveranciers (groep/sector).
Voor de in § 1 vermelde types moet bij de definitieve aanvraag, als vermeld in artikel 6.1.2, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een overzichtstabel digitaal worden toegevoegd van alle inputstromen, opgesplitst zowel per type als per leverancier. Op basis van deze tabel, wint het [1 VEKA]1 steeds het advies van de OVAM in over de aard van de gemelde inputstromen voor zover het afval betreft. Hiervan stelt het [1 VEKA]1 het sjabloon ter beschikking op haar website.
§ 2. De overzichtstabel van de inputstromen, geactualiseerd met de gegevens van het voorbije kalenderjaar, moet jaarlijks digitaal voor 30 april als rekenblad bezorgd worden aan het [1 VEKA]1. De levering- of weegbonnen van de aan de productie-installatie geleverde biomassa worden bijgehouden gedurende een periode van minstens vijf jaar. Het [1 VEKA]1 of een door het [1 VEKA]1 aangewezen keuringsinstantie kan op elk moment deze levering- of weegbonnen opvragen ter controle van de maandelijkse rapporteringen. Dit zal minstens gebeuren bij de tweejaarlijkse herkeuring van de productie-installatie, indien deze verplicht is. Daarbij worden de overzichtstabel van de inputstromen, het register van de toegevoerde biomassa evenals de levering- of weegbonnen van de aan de productie-installatie geleverde biomassa tijdens de twee jaar voorafgaand aan de groenestroomkeuring voorgelegd.
Voor de in § 1 vermelde types moet bij de definitieve aanvraag, als vermeld in artikel 6.1.2, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een overzichtstabel digitaal worden toegevoegd van alle inputstromen, opgesplitst zowel per type als per leverancier. Op basis van deze tabel, wint het [1 VEKA]1 steeds het advies van de OVAM in over de aard van de gemelde inputstromen voor zover het afval betreft. Hiervan stelt het [1 VEKA]1 het sjabloon ter beschikking op haar website.
§ 2. De overzichtstabel van de inputstromen, geactualiseerd met de gegevens van het voorbije kalenderjaar, moet jaarlijks digitaal voor 30 april als rekenblad bezorgd worden aan het [1 VEKA]1. De levering- of weegbonnen van de aan de productie-installatie geleverde biomassa worden bijgehouden gedurende een periode van minstens vijf jaar. Het [1 VEKA]1 of een door het [1 VEKA]1 aangewezen keuringsinstantie kan op elk moment deze levering- of weegbonnen opvragen ter controle van de maandelijkse rapporteringen. Dit zal minstens gebeuren bij de tweejaarlijkse herkeuring van de productie-installatie, indien deze verplicht is. Daarbij worden de overzichtstabel van de inputstromen, het register van de toegevoerde biomassa evenals de levering- of weegbonnen van de aan de productie-installatie geleverde biomassa tijdens de twee jaar voorafgaand aan de groenestroomkeuring voorgelegd.
Modifications
Art.5. § 1. Une description détaillée textuelle des flux entrants doit être jointe en annexe à la demande de principe, telle que visée à l'article 6.1.2, § 1er, de l'arrêté relatif à l'Energie du 19 novembre 2010, pour les types mentionnés à l'article 2, § 1er, 1°, 2° et 5°, l'article 3, § 1er, 1° et l'article 4 du présent arrêté, pour subdiviser l'installation en un certain type et par conséquent en une catégorie de projet. La description détaillée textuelle concerne tant les différents types de flux entrants que les différents fournisseurs (groupe/secteur)
Pour les types visés au § 1er, un tableau synoptique de tous les flux entrants, classés tant par type que par fournisseur, doit être joint sous forme numérique à la demande définitive, telle que visée à l'article 6.1.2, § 2, de l'arrêté relatif à l'Energie du 19 novembre 2010. Sur la base de ce tableau, [1 VEKA]1 demande toujours l'avis de l'OVAM relatif à la nature des flux entrants déclarés pour autant qu'il s'agit de déchets. [1 VEKA]1 met le modèle à disposition sur son site web.
§ 2. Le tableau synoptique des flux entrants, mis à jour avec les données de l'année calendaire précédente, doit être transmis annuellement avant le 30 avril sous forme d'un tableau à [1 VEKA]1 sous forme numérique. Les bons de livraison ou de pesage de la biomasse fournie à l'installation de production sont conservés pendant une période d'au moins cinq ans. [1 VEKA]1 ou une instance de contrôle désignée par [1 VEKA]1peut demander ces bons de livraison ou de pesage à tout moment en vue du contrôle des rapportages mensuels. Cela s'effectuera au moins lors du nouveau contrôle biennal de l'installation de production, lorsque ce contrôle est obligatoire. A cette fin, le tableau synoptique des flux entrants, le registre de la biomasse apportée ainsi que les bons de livraison et de pesage de la biomasse fournie à l'installation de production sont présentés pendant les deux ans précédant le contrôle de l'électricité verte.
Pour les types visés au § 1er, un tableau synoptique de tous les flux entrants, classés tant par type que par fournisseur, doit être joint sous forme numérique à la demande définitive, telle que visée à l'article 6.1.2, § 2, de l'arrêté relatif à l'Energie du 19 novembre 2010. Sur la base de ce tableau, [1 VEKA]1 demande toujours l'avis de l'OVAM relatif à la nature des flux entrants déclarés pour autant qu'il s'agit de déchets. [1 VEKA]1 met le modèle à disposition sur son site web.
§ 2. Le tableau synoptique des flux entrants, mis à jour avec les données de l'année calendaire précédente, doit être transmis annuellement avant le 30 avril sous forme d'un tableau à [1 VEKA]1 sous forme numérique. Les bons de livraison ou de pesage de la biomasse fournie à l'installation de production sont conservés pendant une période d'au moins cinq ans. [1 VEKA]1 ou une instance de contrôle désignée par [1 VEKA]1peut demander ces bons de livraison ou de pesage à tout moment en vue du contrôle des rapportages mensuels. Cela s'effectuera au moins lors du nouveau contrôle biennal de l'installation de production, lorsque ce contrôle est obligatoire. A cette fin, le tableau synoptique des flux entrants, le registre de la biomasse apportée ainsi que les bons de livraison et de pesage de la biomasse fournie à l'installation de production sont présentés pendant les deux ans précédant le contrôle de l'électricité verte.
Modifications
Art. 6. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.