Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
15 DECEMBER 2016. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-01-2017 en tekstbijwerking tot 21-02-2025)
Titre
15 DECEMBRE 2016. - Arrêté du Gouvernement wallon portant exécution du décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 30-01-2017 et mise à jour au 21-02-2025)
Informations sur le document
Numac: 2017200405
Datum: 2016-12-15
Info du document
Numac: 2017200405
Date: 2016-12-15
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen
HOOFDSTUK II. - Documenten en attesten betreffe...
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van het centrum
Afdeling 1. - Pedagogische verplichtingen
Afdeling 2. - Administratieve verplichtingen
HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure en -criteria
HOOFDSTUK V. - Overdracht van filière
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie, controle en sancties
HOOFDSTUK VII. - Financiering
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en sl...
Afdeling 1. - Overgangs- en opheffingsbepalingen
Afdeling 2. - Slotbepalingen
Table des matières
CHAPITRE Ier. - Définitions et généralités
CHAPITRE II. - Documents et attestations relati...
CHAPITRE III. - Obligations du centre
Section 1. - Obligations pédagogiques
Section 2. - Obligations administratives
CHAPITRE IV. - Procédure et critères d'agrément
CHAPITRE V. - Transfert de filière
CHAPITRE VI. - Evaluation, contrôle et sanctions
CHAPITRE VII. - Du financement
CHAPITRE VIII. - Dispositions abrogatoires, tra...
Section 1. - Dispositions transitoires et abrog...
Section 2. - Dispositions finales
Tekst (59)
Texte (59)
Artikel 1. Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 ervan.
Article 1er. Le présent arrêté règle, en application de l'article 138 de la Constitution, une matière visée à l'article 127 de celle-ci.
HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen
CHAPITRE Ier. - Définitions et généralités
Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° het decreet: het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling, gewijzigd bij het decreet van 26 mei 2016;
2° de Minister: de Minister van Vorming;
3° de Administratie: de Directie Beroepsopleiding van het Departement Werk en Beroepsopleiding van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
4° [1 de inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;]1
5° de stagiair: de persoon in opleiding die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
6° de omkaderingsuren: de uren die daadwerkelijk gepresteerd worden door het omkaderingspersoneel belast met pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging en sociale begeleiding van de stagiairs;
7° het omkaderingspersoneel: de personen die binnen het centrum functies uitoefenen i.v.m. pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging of sociale begeleiding, en die contractueel aan het centrum gebonden zijn voor bedoelde functies;
8° het navormingsproject: het document opgemaakt door de stagiair en het omkaderingspersoneel dat voorziet in de doelstelling inzake socioprofessionele inschakeling van de stagiair na zijn opleiding en in het geheel van de activiteiten en stappen om die doelstelling te halen.
[1 9° de Dienst: de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", opgericht bij het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'Emploi";
10° de technische bedrijfseenheid: de entiteit bedoeld in artikel 14, § 2, b), van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van de economie.]1
[2 9° initiële bevolking: de gezamenlijke gegevens waarop de controle betrekking heeft;
10° laag: deel van een initiële bevolking, bepaald in functie van één of meerdere criteria;
11° referentiebevolking: het deel van de initiële bevolking die, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
12° referentielaag: het deel van een laag dat, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
13° staal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag;
14° referentiestaal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag of uit een referentielaag;
15° extrapoleerbaar referentiestaal: referentiestaal gevormd op toevallige, eenvoudige wijze en zonder herinvoering;
16° extrapolatie: veralgemening van de resultaten waargenomen in een extrapoleerbaar referentiestaal naar de globaliteit van de referentiebevolking of de referentielaag waaruit het staal afgenomen is;
17° betrouwbaarheidsinterval: de gezamenlijke waarden vervat tussen een infimum en een supremum, verkregen na onderzoek van een staal. Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat; Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat;
18° de omvang van het betrouwbaarheidsinterval: het verschil tussen de waarde van het supremum en die van het infimum in het betrouwbaarheidsinterval;
19° het Departement Inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
20° de inspecteurs: de beëdigde statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Departement Inspectie.]2
De definities opgenomen in het eerste lid kunnen nader bepaald worden door de Minister.
§ 2. De termijnen in het kader van dit besluit worden berekend als volgt :
1° de dag van de akte, die de eerste dag van de termijn is, wordt niet meegerekend;
2° de vervaldag wordt meegerekend;
3° wanneer die dag een zaterdag, zondag of wettelijke verlofdag is, wordt de vervaldatum verschoven naar de eerstkomende werkdag.
De maanden juli en augustus worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de termijnen.
1° het decreet: het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling, gewijzigd bij het decreet van 26 mei 2016;
2° de Minister: de Minister van Vorming;
3° de Administratie: de Directie Beroepsopleiding van het Departement Werk en Beroepsopleiding van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
4° [1 de inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;]1
5° de stagiair: de persoon in opleiding die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
6° de omkaderingsuren: de uren die daadwerkelijk gepresteerd worden door het omkaderingspersoneel belast met pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging en sociale begeleiding van de stagiairs;
7° het omkaderingspersoneel: de personen die binnen het centrum functies uitoefenen i.v.m. pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging of sociale begeleiding, en die contractueel aan het centrum gebonden zijn voor bedoelde functies;
8° het navormingsproject: het document opgemaakt door de stagiair en het omkaderingspersoneel dat voorziet in de doelstelling inzake socioprofessionele inschakeling van de stagiair na zijn opleiding en in het geheel van de activiteiten en stappen om die doelstelling te halen.
[1 9° de Dienst: de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", opgericht bij het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'Emploi";
10° de technische bedrijfseenheid: de entiteit bedoeld in artikel 14, § 2, b), van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van de economie.]1
[2 9° initiële bevolking: de gezamenlijke gegevens waarop de controle betrekking heeft;
10° laag: deel van een initiële bevolking, bepaald in functie van één of meerdere criteria;
11° referentiebevolking: het deel van de initiële bevolking die, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
12° referentielaag: het deel van een laag dat, na verwijdering en rechtzetting van de redundante en onjuiste gegevens, de te onderzoeken gegevens vormt;
13° staal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag;
14° referentiestaal: de geselecteerde gegevens uit een bevolking of een laag of uit een referentielaag;
15° extrapoleerbaar referentiestaal: referentiestaal gevormd op toevallige, eenvoudige wijze en zonder herinvoering;
16° extrapolatie: veralgemening van de resultaten waargenomen in een extrapoleerbaar referentiestaal naar de globaliteit van de referentiebevolking of de referentielaag waaruit het staal afgenomen is;
17° betrouwbaarheidsinterval: de gezamenlijke waarden vervat tussen een infimum en een supremum, verkregen na onderzoek van een staal. Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat; Deze gezamenlijke waarden bieden een waarschijnlijkheid van vijfennegentig percent of meer dat de exacte waarde van de parameter in de bevolking is vervat;
18° de omvang van het betrouwbaarheidsinterval: het verschil tussen de waarde van het supremum en die van het infimum in het betrouwbaarheidsinterval;
19° het Departement Inspectie: het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;
20° de inspecteurs: de beëdigde statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Departement Inspectie.]2
De definities opgenomen in het eerste lid kunnen nader bepaald worden door de Minister.
§ 2. De termijnen in het kader van dit besluit worden berekend als volgt :
1° de dag van de akte, die de eerste dag van de termijn is, wordt niet meegerekend;
2° de vervaldag wordt meegerekend;
3° wanneer die dag een zaterdag, zondag of wettelijke verlofdag is, wordt de vervaldatum verschoven naar de eerstkomende werkdag.
De maanden juli en augustus worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de termijnen.
Art.2. § 1er. Pour l'application du présent arrêté, l'on entend par :
1° le décret : le décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle, modifié par le décret du 26 mai 2016;
2° le Ministre : le Ministre de la Formation;
3° l'Administration : la Direction de la Formation professionnelle du Département de l'Emploi et de la Formation professionnelle de la Direction générale opérationnelle Economie, Emploi et Recherche du Service public de Wallonie;
4° [1 l'inspection : le Département de l'Inspection de la Direction générale opérationnelle Economie, Emploi et Recherche du Service public de Wallonie;]1
5° le stagiaire : la personne en formation répondant aux conditions visées aux articles 5 et 6 du décret;
6° les heures d'encadrement : les heures effectivement prestées par le personnel encadrant chargé de la coordination pédagogique, de la formation, du suivi pédagogique et de l'accompagnement social des stagiaires;
7° le personnel encadrant : les personnes exerçant au sein du centre des fonctions de coordination pédagogique, de formation, de suivi pédagogique ou d'accompagnement social, liées contractuellement au centre pour les fonctions visées;
8° le projet post formation : le document élaboré par le stagiaire et le personnel encadrant qui précise l'objectif d'insertion socioprofessionnelle du stagiaire au terme de sa formation et reprend l'ensemble des activités et démarches pour y parvenir.
[1 9° l'Office : l'Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi créé par le décret du 6 mai 1999 relatif à l'Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi;
10° l'unité technique d'exploitation : l'entité visée à l'article 14, § 2, b), de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l'économie.]1
[2 9° la population initiale : l'ensemble des éléments sur lequel porte le contrôle ;
10° la strate : la partie d'une population initiale déterminée en fonction d'un ou de plusieurs critères ;
11° la population de référence : la partie de la population initiale qui, après élimination et rectification des données redondantes et erronées, constitue les éléments à analyser ;
12° la strate de référence : la partie de la strate qui, après élimination et rectification des données redondantes et erronées, constitue les éléments à analyser ;
13° l'échantillon : les éléments sélectionnés au sein d'une population ou d'une strate ;
14° l'échantillon de référence : les éléments sélectionnés au sein d'une population de référence ou d'une strate de référence ;
15° l'échantillon de référence extrapolable : l'échantillon de référence qui est constitué de manière aléatoire, simple et sans réintroduction ;
16° l'extrapolation : la généralisation des résultats observés au sein d'un échantillon de référence extrapolable à l'ensemble de la population de référence ou de la strate de référence dont a été extrait l'échantillon ;
17° l'intervalle de confiance : l'ensemble des valeurs comprises entre une borne inférieure et une borne supérieure qui ont été obtenues après examen d'un échantillon. Cet ensemble de valeurs offre nonante-cinq pourcents et plus de probabilité de contenir la valeur exacte du paramètre dans la population ;
18° la taille de l'intervalle de confiance : la différence entre la valeur de la borne supérieure et celle de la borne inférieure de l'intervalle de confiance ;
19° le Département de l'Inspection : le Département de l'Inspection de la Direction générale opérationnelle Economie, Emploi et Recherche du Service public de Wallonie ;
20° les inspecteurs : les agents statutaires et les membres du personnel contractuel assermentés du Département de l'Inspection.]2
Le Ministre peut préciser les définitions visées à l'alinéa 1er.
§ 2. Les délais, dans le cadre du présent arrêté, sont calculés selon les règles suivantes :
1° le jour de l'acte qui est le point de départ du délai n'est pas compris dans le calcul du délai;
2° le jour de l'échéance est compté dans le délai;
3° lorsque ce jour de l'échéance est un samedi, dimanche ou un jour férié légal, il est reporté au plus prochain jour ouvrable.
Les mois de juillet et août ne sont pas pris en compte dans le calcul des délais.
1° le décret : le décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle, modifié par le décret du 26 mai 2016;
2° le Ministre : le Ministre de la Formation;
3° l'Administration : la Direction de la Formation professionnelle du Département de l'Emploi et de la Formation professionnelle de la Direction générale opérationnelle Economie, Emploi et Recherche du Service public de Wallonie;
4° [1 l'inspection : le Département de l'Inspection de la Direction générale opérationnelle Economie, Emploi et Recherche du Service public de Wallonie;]1
5° le stagiaire : la personne en formation répondant aux conditions visées aux articles 5 et 6 du décret;
6° les heures d'encadrement : les heures effectivement prestées par le personnel encadrant chargé de la coordination pédagogique, de la formation, du suivi pédagogique et de l'accompagnement social des stagiaires;
7° le personnel encadrant : les personnes exerçant au sein du centre des fonctions de coordination pédagogique, de formation, de suivi pédagogique ou d'accompagnement social, liées contractuellement au centre pour les fonctions visées;
8° le projet post formation : le document élaboré par le stagiaire et le personnel encadrant qui précise l'objectif d'insertion socioprofessionnelle du stagiaire au terme de sa formation et reprend l'ensemble des activités et démarches pour y parvenir.
[1 9° l'Office : l'Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi créé par le décret du 6 mai 1999 relatif à l'Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi;
10° l'unité technique d'exploitation : l'entité visée à l'article 14, § 2, b), de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l'économie.]1
[2 9° la population initiale : l'ensemble des éléments sur lequel porte le contrôle ;
10° la strate : la partie d'une population initiale déterminée en fonction d'un ou de plusieurs critères ;
11° la population de référence : la partie de la population initiale qui, après élimination et rectification des données redondantes et erronées, constitue les éléments à analyser ;
12° la strate de référence : la partie de la strate qui, après élimination et rectification des données redondantes et erronées, constitue les éléments à analyser ;
13° l'échantillon : les éléments sélectionnés au sein d'une population ou d'une strate ;
14° l'échantillon de référence : les éléments sélectionnés au sein d'une population de référence ou d'une strate de référence ;
15° l'échantillon de référence extrapolable : l'échantillon de référence qui est constitué de manière aléatoire, simple et sans réintroduction ;
16° l'extrapolation : la généralisation des résultats observés au sein d'un échantillon de référence extrapolable à l'ensemble de la population de référence ou de la strate de référence dont a été extrait l'échantillon ;
17° l'intervalle de confiance : l'ensemble des valeurs comprises entre une borne inférieure et une borne supérieure qui ont été obtenues après examen d'un échantillon. Cet ensemble de valeurs offre nonante-cinq pourcents et plus de probabilité de contenir la valeur exacte du paramètre dans la population ;
18° la taille de l'intervalle de confiance : la différence entre la valeur de la borne supérieure et celle de la borne inférieure de l'intervalle de confiance ;
19° le Département de l'Inspection : le Département de l'Inspection de la Direction générale opérationnelle Economie, Emploi et Recherche du Service public de Wallonie ;
20° les inspecteurs : les agents statutaires et les membres du personnel contractuel assermentés du Département de l'Inspection.]2
Le Ministre peut préciser les définitions visées à l'alinéa 1er.
§ 2. Les délais, dans le cadre du présent arrêté, sont calculés selon les règles suivantes :
1° le jour de l'acte qui est le point de départ du délai n'est pas compris dans le calcul du délai;
2° le jour de l'échéance est compté dans le délai;
3° lorsque ce jour de l'échéance est un samedi, dimanche ou un jour férié légal, il est reporté au plus prochain jour ouvrable.
Les mois de juillet et août ne sont pas pris en compte dans le calcul des délais.
Art.3. [1 § 1. Onder gelijkgestelde uren worden verstaan de vormingsuren die de stagiair daadwerkelijk had moeten volgen op basis van zijn programma maar niet heeft gevolgd om de volgende redenen en binnen de volgende perken:
1° ziekte of arbeidsongeval van de stagiair, gewettigd door een medisch attest, met maximum dertig dagen per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden, in de wetenschap dat een hervatting van vijftien dagen nodig is tussen twee ziekteperiodes in;
2° het moederschapsverlof, het vaderschapsverlof of het geboorteverlof, gewettigd door een medisch attest, met maximum dertig dagen per afwezigheidsperiode, gewettigd om die reden;
3° ziekte van een kind, op vertoon van een bewijsstuk afgeleverd door de arts, de kinderbewaarplaats of de crèche waar het kind ingeschreven is, met maximum één week per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden;
4° staking of slechte weersomstandigheden waardoor het openbaar vervoer verlamd is, bevestigd door de openbaarvervoersmaatschappij of in een krantenknipsel;
5° als de stagiair een opleiding in een bedrijf volgt, wegens slecht weer waardoor de uitvoering van het werk gevaarlijk of onmogelijk gemaakt wordt gelet op hetzij de gezondheid of de veiligheid van de stagiair, hetzij de aard of de techniek van het uit te voeren werk, mits beslissing van de ondernemer of van zijn vertegenwoordiger op de werf en na raadpleging van de personeelsafgevaardigden, als er een afvaardiging bestaat in de onderneming of, bij ontstentenis, na rechtstreekse raadpleging van de werknemers;
6° op grond van een bewijsstuk, het zoeken naar een baan of de inschrijving voor een andere opleiding waarvoor de aanwezigheid van de stagiair vereist wordt, ongeacht of ze verband houdt met informatie, onthaal of de selectie- en wervingsprocedure;
7° op grond van een bewijsstuk waarmee de aanwezigheid van de stagiair aangetoond wordt of, bij ontstentenis, van de oproeping, het nakomen van verplichtingen bij de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening), de Dienst, het "Agence pour une Vie de Qualité", een openbaar centrum voor maatschappelijk werk, een gemeentelijke dienst, de dienst voor hulpverlening aan de jeugd of de jeugdbeschermingsdienst, de hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen of een vakbond, het ziekenfonds waar de stagiair ingeschreven is, het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering of de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, de hoven en rechtbanken of elke verplichting die de aanwezigheid van de stagiair bij het bevoegde orgaan vordert;
8° op grond van een bewijsstuk, de afwezigheidsdagen bedoeld in het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;
9° de feestdagen van de erkende erediensten en de feesten van de bij wet erkende organisaties die een morele bijstand verlenen volgens een niet confessionele filosofische overtuiging, met een maximum van twee dagen per jaar buiten de sluiting om van het centrum voor socioprofessionele inschakeling;
10° per kalenderjaar, de ongewettigde afwezigheden waarvan de maximale duur gelijk is aan 10 percent van de daadwerkelijk gevolgde vormingsuren van het programma, met een beperking van vijf dagen;
11° wat betreft de filières georganiseerd overeenkomstig artikel 9, eerste lid, 3°, a), worden ook met vormingsuren gelijkgesteld de uren die nog niet gegeven werden aan stagiairs die minstens de helft van hun individueel vormingsprogramma hebben gevolgd en hun opleidingscontract opzeggen na het sluiten van een arbeidsovereenkomst van minimum vier maanden of van een beroepsopleidingscontract bij een andere operator;
12° in het geval van vorming in het gevangenismilieu, de uren die niet gegeven werden wegens de gezondheid van de stagiair, wegens afwezigheid van de stagiair in verband met zijn lopende gerechtelijke procedure, wegens sanctie van de stagiair, de oproeping door de dienst van de gevangenis, bezoeken, overbrenging van de stagiair en ontregeling van de penitentiaire organisatie ten gevolge van sociale opstand;
[3 13° de uren van afwezigheid van de stagiair wegens overmacht, op grond van een bewijsstuk.]3
In het geval bedoeld in lid 1, 10°, worden de ongewettigde afwezigheden enkel als gelijkgestelde uren beschouwd indien dit niet wordt voorafgegaan door het verlaten van de vorming.
In het geval bedoeld in lid 1, 11°, maakt het centrum een bewijsstuk op waarvan het model door de Administratie wordt vastgesteld voor de uren die de stagiair niet daadwerkelijk gepresteerd heeft.]1
[2 § 2.[3 ...]3]2
1° ziekte of arbeidsongeval van de stagiair, gewettigd door een medisch attest, met maximum dertig dagen per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden, in de wetenschap dat een hervatting van vijftien dagen nodig is tussen twee ziekteperiodes in;
2° het moederschapsverlof, het vaderschapsverlof of het geboorteverlof, gewettigd door een medisch attest, met maximum dertig dagen per afwezigheidsperiode, gewettigd om die reden;
3° ziekte van een kind, op vertoon van een bewijsstuk afgeleverd door de arts, de kinderbewaarplaats of de crèche waar het kind ingeschreven is, met maximum één week per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden;
4° staking of slechte weersomstandigheden waardoor het openbaar vervoer verlamd is, bevestigd door de openbaarvervoersmaatschappij of in een krantenknipsel;
5° als de stagiair een opleiding in een bedrijf volgt, wegens slecht weer waardoor de uitvoering van het werk gevaarlijk of onmogelijk gemaakt wordt gelet op hetzij de gezondheid of de veiligheid van de stagiair, hetzij de aard of de techniek van het uit te voeren werk, mits beslissing van de ondernemer of van zijn vertegenwoordiger op de werf en na raadpleging van de personeelsafgevaardigden, als er een afvaardiging bestaat in de onderneming of, bij ontstentenis, na rechtstreekse raadpleging van de werknemers;
6° op grond van een bewijsstuk, het zoeken naar een baan of de inschrijving voor een andere opleiding waarvoor de aanwezigheid van de stagiair vereist wordt, ongeacht of ze verband houdt met informatie, onthaal of de selectie- en wervingsprocedure;
7° op grond van een bewijsstuk waarmee de aanwezigheid van de stagiair aangetoond wordt of, bij ontstentenis, van de oproeping, het nakomen van verplichtingen bij de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening), de Dienst, het "Agence pour une Vie de Qualité", een openbaar centrum voor maatschappelijk werk, een gemeentelijke dienst, de dienst voor hulpverlening aan de jeugd of de jeugdbeschermingsdienst, de hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen of een vakbond, het ziekenfonds waar de stagiair ingeschreven is, het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering of de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, de hoven en rechtbanken of elke verplichting die de aanwezigheid van de stagiair bij het bevoegde orgaan vordert;
8° op grond van een bewijsstuk, de afwezigheidsdagen bedoeld in het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;
9° de feestdagen van de erkende erediensten en de feesten van de bij wet erkende organisaties die een morele bijstand verlenen volgens een niet confessionele filosofische overtuiging, met een maximum van twee dagen per jaar buiten de sluiting om van het centrum voor socioprofessionele inschakeling;
10° per kalenderjaar, de ongewettigde afwezigheden waarvan de maximale duur gelijk is aan 10 percent van de daadwerkelijk gevolgde vormingsuren van het programma, met een beperking van vijf dagen;
11° wat betreft de filières georganiseerd overeenkomstig artikel 9, eerste lid, 3°, a), worden ook met vormingsuren gelijkgesteld de uren die nog niet gegeven werden aan stagiairs die minstens de helft van hun individueel vormingsprogramma hebben gevolgd en hun opleidingscontract opzeggen na het sluiten van een arbeidsovereenkomst van minimum vier maanden of van een beroepsopleidingscontract bij een andere operator;
12° in het geval van vorming in het gevangenismilieu, de uren die niet gegeven werden wegens de gezondheid van de stagiair, wegens afwezigheid van de stagiair in verband met zijn lopende gerechtelijke procedure, wegens sanctie van de stagiair, de oproeping door de dienst van de gevangenis, bezoeken, overbrenging van de stagiair en ontregeling van de penitentiaire organisatie ten gevolge van sociale opstand;
[3 13° de uren van afwezigheid van de stagiair wegens overmacht, op grond van een bewijsstuk.]3
In het geval bedoeld in lid 1, 10°, worden de ongewettigde afwezigheden enkel als gelijkgestelde uren beschouwd indien dit niet wordt voorafgegaan door het verlaten van de vorming.
In het geval bedoeld in lid 1, 11°, maakt het centrum een bewijsstuk op waarvan het model door de Administratie wordt vastgesteld voor de uren die de stagiair niet daadwerkelijk gepresteerd heeft.]1
[2 § 2.[3 ...]3]2
Art.3. [1 § 1er. On entend par heures assimilées, les heures de formation que le stagiaire aurait dû effectivement suivre selon son programme, mais qu'il n'a pas suivies pour les motifs et dans les limites suivantes :
1° la maladie ou l'accident de travail du stagiaire, justifié par un certificat médical avec un maximum de trente jours par période d'absence justifiée par ce motif sachant qu'une reprise de quinze jours est nécessaire entre deux périodes de maladie;
2° le congé de maternité, de paternité et de naissance justifié par un certificat médical avec un maximum de trente jours par période d'absence justifiée par ce motif;
3° la maladie d'un enfant, sur présentation d'un justificatif délivré par le médecin, la garderie ou la crèche dans laquelle l'enfant est inscrit avec un maximum d'une semaine par période d'absence justifiée par ce motif;
4° la grève ou l'intempérie immobilisant les transports en commun attestées par la société de transport en commun ou une coupure de presse;
5° lorsque le stagiaire suit une formation en entreprise, les intempéries rendant dangereux ou impossible l'accomplissement du travail par le stagiaire eu égard, soit à sa santé ou à sa sécurité, soit à la nature ou à la technique du travail à accomplir moyennant décision de l'entrepreneur ou de son représentant sur le chantier et après consultation des délégués du personnel, si une délégation existe dans l'entreprise ou, à défaut, après consultation directe des travailleurs;
6° sur base d'un justificatif, la recherche d'un emploi ou l'inscription à une autre formation pour laquelle la présence du stagiaire est requise qu'elle soit liée à l'information, l'accueil ou la procédure de sélection et de recrutement;
7° sur base d'un justificatif qui atteste la présence du stagiaire ou, à défaut, de la convocation, l'accomplissement d'obligations auprès de l'Office national de l'Emploi, de l'Office, de l'Agence pour une Vie de Qualité, d'un centre public d'action sociale, d'un service communal, du service d'aide à la jeunesse ou du service de protection de la jeunesse, de la caisse de paiement des allocations de chômage ou d'un syndicat, de la mutuelle auprès de laquelle est inscrit le stagiaire, de l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, ou de la commission de libération conditionnelle, des cours et tribunaux ou toute autre obligation qui exige la présence du stagiaire auprès de l'organisme compétent;
8° sur base d'un justificatif, les jours d'absence visés par l'arrêté royal du 28 août 1963 relatif au maintien de la rémunération normale des ouvriers, des travailleurs domestiques, des employés et des travailleurs engagés pour le service des bâtiments de navigation intérieure pour les jours d'absence à l'occasion d'événements familiaux ou en vue de l'accomplissement d'obligations civiques ou de missions civiles;
9° les fêtes religieuses des cultes reconnus et des fêtes des organisations reconnues par la loi qui offrent une assistance morale selon une conception philosophique non confessionnelle, avec un maximum de deux jours par an en dehors de la fermeture du centre d'insertion socioprofessionnelle;
10° par année civile, les absences injustifiées d'une durée maximale équivalant à dix pour cent des heures de formation du programme effectivement suivies et plafonnées à cinq jours;
11° pour les filières organisées conformément à l'article 9, alinéa 1er, 3°, a), sont également assimilées aux heures de formation, les heures non encore dispensées aux stagiaires qui ont réalisé au minimum la moitié de leur programme individuel de formation et qui mettent fin à leur contrat de formation après avoir signé un contrat de travail d'une durée minimale de quatre mois ou un contrat de formation professionnalisante chez un autre opérateur;
12° dans le cas de formation en milieu carcéral, les heures non dispensées pour raison de santé du stagiaire, pour absence du stagiaire liée à sa procédure judiciaire en cours, pour cause de sanction du stagiaire, de convocation par service de la prison, de visites, de transfert du stagiaire et de perturbations de l'organisation pénitentiaire suite à des soulèvements sociaux;
[3 13° sur la base d'un justificatif, les heures d'absence du stagiaire pour force majeure.]3
Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 10°, les absences injustifiées ne sont considérées comme des heures assimilées que si elles ne précèdent pas un abandon de formation.
Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 11°, le centre dresse un document justificatif dont le modèle est établi par l'Administration pour les heures non prestées effectivement par le stagiaire.]1
[2 § 2. [3 ...]3]2
1° la maladie ou l'accident de travail du stagiaire, justifié par un certificat médical avec un maximum de trente jours par période d'absence justifiée par ce motif sachant qu'une reprise de quinze jours est nécessaire entre deux périodes de maladie;
2° le congé de maternité, de paternité et de naissance justifié par un certificat médical avec un maximum de trente jours par période d'absence justifiée par ce motif;
3° la maladie d'un enfant, sur présentation d'un justificatif délivré par le médecin, la garderie ou la crèche dans laquelle l'enfant est inscrit avec un maximum d'une semaine par période d'absence justifiée par ce motif;
4° la grève ou l'intempérie immobilisant les transports en commun attestées par la société de transport en commun ou une coupure de presse;
5° lorsque le stagiaire suit une formation en entreprise, les intempéries rendant dangereux ou impossible l'accomplissement du travail par le stagiaire eu égard, soit à sa santé ou à sa sécurité, soit à la nature ou à la technique du travail à accomplir moyennant décision de l'entrepreneur ou de son représentant sur le chantier et après consultation des délégués du personnel, si une délégation existe dans l'entreprise ou, à défaut, après consultation directe des travailleurs;
6° sur base d'un justificatif, la recherche d'un emploi ou l'inscription à une autre formation pour laquelle la présence du stagiaire est requise qu'elle soit liée à l'information, l'accueil ou la procédure de sélection et de recrutement;
7° sur base d'un justificatif qui atteste la présence du stagiaire ou, à défaut, de la convocation, l'accomplissement d'obligations auprès de l'Office national de l'Emploi, de l'Office, de l'Agence pour une Vie de Qualité, d'un centre public d'action sociale, d'un service communal, du service d'aide à la jeunesse ou du service de protection de la jeunesse, de la caisse de paiement des allocations de chômage ou d'un syndicat, de la mutuelle auprès de laquelle est inscrit le stagiaire, de l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, ou de la commission de libération conditionnelle, des cours et tribunaux ou toute autre obligation qui exige la présence du stagiaire auprès de l'organisme compétent;
8° sur base d'un justificatif, les jours d'absence visés par l'arrêté royal du 28 août 1963 relatif au maintien de la rémunération normale des ouvriers, des travailleurs domestiques, des employés et des travailleurs engagés pour le service des bâtiments de navigation intérieure pour les jours d'absence à l'occasion d'événements familiaux ou en vue de l'accomplissement d'obligations civiques ou de missions civiles;
9° les fêtes religieuses des cultes reconnus et des fêtes des organisations reconnues par la loi qui offrent une assistance morale selon une conception philosophique non confessionnelle, avec un maximum de deux jours par an en dehors de la fermeture du centre d'insertion socioprofessionnelle;
10° par année civile, les absences injustifiées d'une durée maximale équivalant à dix pour cent des heures de formation du programme effectivement suivies et plafonnées à cinq jours;
11° pour les filières organisées conformément à l'article 9, alinéa 1er, 3°, a), sont également assimilées aux heures de formation, les heures non encore dispensées aux stagiaires qui ont réalisé au minimum la moitié de leur programme individuel de formation et qui mettent fin à leur contrat de formation après avoir signé un contrat de travail d'une durée minimale de quatre mois ou un contrat de formation professionnalisante chez un autre opérateur;
12° dans le cas de formation en milieu carcéral, les heures non dispensées pour raison de santé du stagiaire, pour absence du stagiaire liée à sa procédure judiciaire en cours, pour cause de sanction du stagiaire, de convocation par service de la prison, de visites, de transfert du stagiaire et de perturbations de l'organisation pénitentiaire suite à des soulèvements sociaux;
[3 13° sur la base d'un justificatif, les heures d'absence du stagiaire pour force majeure.]3
Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 10°, les absences injustifiées ne sont considérées comme des heures assimilées que si elles ne précèdent pas un abandon de formation.
Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 11°, le centre dresse un document justificatif dont le modèle est établi par l'Administration pour les heures non prestées effectivement par le stagiaire.]1
[2 § 2. [3 ...]3]2
HOOFDSTUK II. - Documenten en attesten betreffende de stagiair
CHAPITRE II. - Documents et attestations relatifs au stagiaire
Art.4. § 1er. Overeenkomstig artikel 7 van het decreet zijn de documenten en attesten die nodig zijn om na te gaan of de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 7 vervuld zijn de volgende:
1° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° van het decreet:
a) het attest van de Dienst, waarbij de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst wordt bewezen, hierna "het document A 23" genoemd;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
2° voor de in artikel 5, eerste lid, 2°, van het decreet bedoelde stagiair, het [1 individueel]1 attest van de Dienst dat de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst bewijst en de inschrijvingsperiode(s) over een referentieperiode van vierentwintig maanden vermeldt [1 hierna "het document A 236" genoemd]1;
3° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet:
a) een attest van een instelling bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet, waarbij de registratie bij deze instelling wordt bepaald;
b) het attest van de erkende arts aangesloten bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, in voorkomend geval, van de huisdokter waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
4° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, b), van het decreet:
a) een attest van de verzekeringsonderneming waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;
b) een afschrift van het attest verleend door de verzekeringsonderneming waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
5° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, c), van het decreet:
a) een attest van het Fonds voor de beroepsziekten waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;
b) een afschrift van het attest verleend door het Fonds voor de beroepsziekten waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
6° voor de in artikel 5, eerste lid, 3°, d), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de arts erkend door de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) waarbij de ongeschiktheid wordt bepaalt en waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
7° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, e), van het decreet:
a) een attest waarbij het voordeel van de vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid wordt bewezen;
b) een attest van de geneesheer-adviseur van het ziekenfonds waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
8° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, f), van het decreet:
a) een afschrift van de beslissing van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;
b) een voorafgaande toestemming van hervatting van een vorming binnen een centrum verleend door de huisdokter;
9° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°bis, van het decreet:
a) het document [1 A 236]1;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
10° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, a), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting of van de justitieassistent waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;
11° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, b), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;
12° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, c), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen waarbij de geïnterneerde stagiair de toestemming krijgt om de vorming georganiseerd door het decreet te volgen overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen;
13° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet:
a) de geldende verblijfsvergunning;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
14° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 6°, van het decreet, een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
15° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 7°, van het decreet:
a) het document [1 A 236]1;
b) een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
16° voor de stagiair bedoeld in artikel 6 van het decreet:
a) het document A 23;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair.
§ 2. De Minister kan de in paragraaf 1 bedoelde documenten en attesten wijzigen en nader bepalen alsook de bevoegde overheden om ze te verlenen, ten opzichte van de ontwikkeling van de wetgevende, decreet- en regelgevende teksten.
De Minister bepaalt de lijst van de titels die gelijkwaardig zijn met het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
Indien verschillende stagiairs op dezelfde datum de opleiding beginnen te volgen, kunnen het document A 23 en het in § 1, 2°, bedoelde document gezamenlijk door de Dienst opgemaakt worden.
1° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° van het decreet:
a) het attest van de Dienst, waarbij de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst wordt bewezen, hierna "het document A 23" genoemd;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
2° voor de in artikel 5, eerste lid, 2°, van het decreet bedoelde stagiair, het [1 individueel]1 attest van de Dienst dat de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst bewijst en de inschrijvingsperiode(s) over een referentieperiode van vierentwintig maanden vermeldt [1 hierna "het document A 236" genoemd]1;
3° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet:
a) een attest van een instelling bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet, waarbij de registratie bij deze instelling wordt bepaald;
b) het attest van de erkende arts aangesloten bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, in voorkomend geval, van de huisdokter waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
4° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, b), van het decreet:
a) een attest van de verzekeringsonderneming waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;
b) een afschrift van het attest verleend door de verzekeringsonderneming waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
5° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, c), van het decreet:
a) een attest van het Fonds voor de beroepsziekten waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;
b) een afschrift van het attest verleend door het Fonds voor de beroepsziekten waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
6° voor de in artikel 5, eerste lid, 3°, d), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de arts erkend door de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) waarbij de ongeschiktheid wordt bepaalt en waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
7° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, e), van het decreet:
a) een attest waarbij het voordeel van de vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid wordt bewezen;
b) een attest van de geneesheer-adviseur van het ziekenfonds waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;
8° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, f), van het decreet:
a) een afschrift van de beslissing van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;
b) een voorafgaande toestemming van hervatting van een vorming binnen een centrum verleend door de huisdokter;
9° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°bis, van het decreet:
a) het document [1 A 236]1;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
10° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, a), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting of van de justitieassistent waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;
11° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, b), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;
12° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, c), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen waarbij de geïnterneerde stagiair de toestemming krijgt om de vorming georganiseerd door het decreet te volgen overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen;
13° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet:
a) de geldende verblijfsvergunning;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair;
14° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 6°, van het decreet, een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
15° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 7°, van het decreet:
a) het document [1 A 236]1;
b) een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
16° voor de stagiair bedoeld in artikel 6 van het decreet:
a) het document A 23;
b) een verklaring op erewoord van de stagiair.
§ 2. De Minister kan de in paragraaf 1 bedoelde documenten en attesten wijzigen en nader bepalen alsook de bevoegde overheden om ze te verlenen, ten opzichte van de ontwikkeling van de wetgevende, decreet- en regelgevende teksten.
De Minister bepaalt de lijst van de titels die gelijkwaardig zijn met het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
Indien verschillende stagiairs op dezelfde datum de opleiding beginnen te volgen, kunnen het document A 23 en het in § 1, 2°, bedoelde document gezamenlijk door de Dienst opgemaakt worden.
Modifications
Art.4. § 1er. En application de l'article 7 du décret, les documents et attestations nécessaires à l'appréciation des conditions visées aux articles 5 et 6 du décret sont :
1° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 1°, du décret :
a) l'attestation émanant de l'Office prouvant l'inscription comme demandeur d'emploi au sein de l'Office, ci-après dénommé " le document A 23 ";
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire;
2° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 2°, du décret, l'attestation [1 individuelle]1 émanant de l'Office prouvant l'inscription comme demandeur d'emploi au sein de l'Office reprenant la ou les périodes d'inscription sur une période de référence de vingt-quatre mois [1 , ci-après dénommé " le document A 236 "]1;
3° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, a), du décret :
a) une attestation d'un organisme visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, a), du décret, précisant l'enregistrement auprès de cet organisme;
b) l'attestation du médecin reconnu et affilié de l'Institut national d'Assurances Maladie-Invalidité, le cas échéant du médecin traitant, autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
4° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, b), du décret :
a) une attestation émanant de l'entreprise d'assurances précisant le bénéfice de l'allocation;
b) une copie de l'attestation délivrée par l'entreprise d'assurances autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
5° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, c), du décret :
a) une attestation émanant du Fonds des maladies professionnelles précisant le bénéfice de l'allocation;
b) une copie de l'attestation délivrée par le Fonds des maladies professionnelles autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
6° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, d), du décret, une attestation délivrée par le médecin agréé de l'Office national de l'Emploi précisant l'inaptitude et autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
7° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, e), du décret :
a) une attestation démontrant le bénéfice d'indemnités d'incapacités de travail;
b) l'attestation du médecin conseil de la mutuelle autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
8° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, f), du décret :
a) une copie de la décision de la Direction générale Personnes handicapées du Service public fédéral Sécurité sociale;
b) une autorisation préalable de reprise d'une formation au sein d'un centre délivrée par le médecin traitant;
9° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°bis, du décret :
a) le document [1 A 236]1;
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire;
10° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 4°, a), du décret, une attestation de l'établissement pénitentiaire ou de l'assistant de justice autorisant le stagiaire à suivre une formation organisée par le décret;
11° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 4°, b), du décret, une attestation de l'établissement pénitentiaire autorisant le stagiaire à suivre une formation organisée par le décret;
12° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 4°, c), du décret, une attestation d'un établissement visé à l'article 3, 4°, de la loi du 5 mai 2014 relative à l'internement des personnes autorisant le stagiaire interné à suivre la formation organisée par le décret conformément aux articles 20 et 21 de la loi du 5 mai 2014 relative à l'internement;
13° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 5°, du décret :
a) le titre de séjour en cours de validité;
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire;
14° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 6°, du décret, une attestation du centre public d'action sociale;
15° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 7°, du décret :
a) le document [1 A 236]1;
b) une attestation du centre public d'action sociale;
16° pour le stagiaire visé à l'article 6 du décret :
a) le document A 23;
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire.
§ 2. Le Ministre peut modifier et à préciser les documents et attestations visés au paragraphe 1er ainsi que les autorités compétentes pour les délivrer, au regard de l'évolution des textes législatifs, décrétaux et réglementaires.
Le Ministre détermine la liste des titres équivalents au certificat de l'enseignement secondaire supérieur.
Si plusieurs stagiaires entrent en formation à une date identique, le document A 23 et celui visé au paragraphe 1er, 2°, peuvent être établis de façon collective par l'Office.
1° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 1°, du décret :
a) l'attestation émanant de l'Office prouvant l'inscription comme demandeur d'emploi au sein de l'Office, ci-après dénommé " le document A 23 ";
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire;
2° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 2°, du décret, l'attestation [1 individuelle]1 émanant de l'Office prouvant l'inscription comme demandeur d'emploi au sein de l'Office reprenant la ou les périodes d'inscription sur une période de référence de vingt-quatre mois [1 , ci-après dénommé " le document A 236 "]1;
3° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, a), du décret :
a) une attestation d'un organisme visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, a), du décret, précisant l'enregistrement auprès de cet organisme;
b) l'attestation du médecin reconnu et affilié de l'Institut national d'Assurances Maladie-Invalidité, le cas échéant du médecin traitant, autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
4° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, b), du décret :
a) une attestation émanant de l'entreprise d'assurances précisant le bénéfice de l'allocation;
b) une copie de l'attestation délivrée par l'entreprise d'assurances autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
5° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, c), du décret :
a) une attestation émanant du Fonds des maladies professionnelles précisant le bénéfice de l'allocation;
b) une copie de l'attestation délivrée par le Fonds des maladies professionnelles autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
6° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, d), du décret, une attestation délivrée par le médecin agréé de l'Office national de l'Emploi précisant l'inaptitude et autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
7° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, e), du décret :
a) une attestation démontrant le bénéfice d'indemnités d'incapacités de travail;
b) l'attestation du médecin conseil de la mutuelle autorisant la reprise d'une formation au sein d'un centre;
8° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°, f), du décret :
a) une copie de la décision de la Direction générale Personnes handicapées du Service public fédéral Sécurité sociale;
b) une autorisation préalable de reprise d'une formation au sein d'un centre délivrée par le médecin traitant;
9° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 3°bis, du décret :
a) le document [1 A 236]1;
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire;
10° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 4°, a), du décret, une attestation de l'établissement pénitentiaire ou de l'assistant de justice autorisant le stagiaire à suivre une formation organisée par le décret;
11° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 4°, b), du décret, une attestation de l'établissement pénitentiaire autorisant le stagiaire à suivre une formation organisée par le décret;
12° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 4°, c), du décret, une attestation d'un établissement visé à l'article 3, 4°, de la loi du 5 mai 2014 relative à l'internement des personnes autorisant le stagiaire interné à suivre la formation organisée par le décret conformément aux articles 20 et 21 de la loi du 5 mai 2014 relative à l'internement;
13° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 5°, du décret :
a) le titre de séjour en cours de validité;
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire;
14° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 6°, du décret, une attestation du centre public d'action sociale;
15° pour le stagiaire visé à l'article 5, alinéa 1er, 7°, du décret :
a) le document [1 A 236]1;
b) une attestation du centre public d'action sociale;
16° pour le stagiaire visé à l'article 6 du décret :
a) le document A 23;
b) une déclaration sur l'honneur du stagiaire.
§ 2. Le Ministre peut modifier et à préciser les documents et attestations visés au paragraphe 1er ainsi que les autorités compétentes pour les délivrer, au regard de l'évolution des textes législatifs, décrétaux et réglementaires.
Le Ministre détermine la liste des titres équivalents au certificat de l'enseignement secondaire supérieur.
Si plusieurs stagiaires entrent en formation à une date identique, le document A 23 et celui visé au paragraphe 1er, 2°, peuvent être établis de façon collective par l'Office.
Modifications
Art.5. § 1. De in artikel 4, § 1, bedoelde documenten en attesten worden door de stagiair of de bevoegde instelling, ieder wat hem betreft, aan het centrum meegedeeld binnen een maximale termijn van 15 dagen na het moment waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, met uitzondering van de in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet bedoelde stagiairs die hun verblijfsvergunning overleggen zodra ze hun opleiding beginnen te volgen.
Uiterlijk de dag waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, richt het centrum een aanvraag over de verificatie van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet aan de bevoegde instelling. Het centrum bepaalt in de aanvraag gericht aan de bevoegde instelling aan welke voorwaarden voor het in aanmerking komen de stagiair voldoet.
Zolang het centrum geen toegang heeft tot de documenten en attesten van de Dienst via de raadpleging van een beveiligde elektronische databank op de website van de "Forem", deelt de Dienst de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, a), 2°, 9°, a), 15°, a) en 16°, a), aan het centrum mee binnen een maximale termijn van 15 dagen na de in het tweede lid bedoelde aanvraag.
In afwachting van de bovenvermelde documenten en attesten vraagt het centrum aan de stagiair een verklaring op erewoord waarvan het model door de Administratie wordt opgemaakt; daarmee toont hij aan dat hij aan één van de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voor het in aanmerking komen voldoet. De verklaring op erewoord van de stagiair blijft geldig tot de dag waarop het centrum de in artikel 4, § 1 bedoelde documenten en attesten ontvangt. De verklaring op erewoord zorgt [1 onverminderd lid 5]1 ervoor dat de opleidingsuren gegeven door het centrum in het kader van zijn erkenning in aanmerking komen.
Indien de stagiair aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen niet voldoet na de verificatie bij de bevoegde instelling van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, of indien de stagiair de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, niet aan het centrum overmaakt binnen de vereiste termijn tenzij de bevoegde administraties voor het uitbrengen van de documenten en attesten en bijkomende termijn vraagt, mag hij de begonnen opleiding niet meer volgen.
De documenten en attesten afgegeven door de bevoegde instelling overeenkomstig artikel 4 hebben een geldigheidsperiode van zeven dagen die begint vanaf de dag van het opstellen ervan door de bevoegde instelling. Indien de stagiair zijn opleiding effectief begint in het centrum tijdens deze geldigheidsperiode en dat hij op erewoord verklaart dat zijn administratieve toestand sindsdien niet veranderd is, wordt geacht dat de documenten en attesten bedoeld in artikel 4 zijn opgesteld de dag waarop hij zijn opleiding begint te volgen.
§ 2. [1 Het centrum neemt de vigerende wetgeving in acht betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.]1
Uiterlijk de dag waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, richt het centrum een aanvraag over de verificatie van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet aan de bevoegde instelling. Het centrum bepaalt in de aanvraag gericht aan de bevoegde instelling aan welke voorwaarden voor het in aanmerking komen de stagiair voldoet.
Zolang het centrum geen toegang heeft tot de documenten en attesten van de Dienst via de raadpleging van een beveiligde elektronische databank op de website van de "Forem", deelt de Dienst de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, a), 2°, 9°, a), 15°, a) en 16°, a), aan het centrum mee binnen een maximale termijn van 15 dagen na de in het tweede lid bedoelde aanvraag.
In afwachting van de bovenvermelde documenten en attesten vraagt het centrum aan de stagiair een verklaring op erewoord waarvan het model door de Administratie wordt opgemaakt; daarmee toont hij aan dat hij aan één van de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voor het in aanmerking komen voldoet. De verklaring op erewoord van de stagiair blijft geldig tot de dag waarop het centrum de in artikel 4, § 1 bedoelde documenten en attesten ontvangt. De verklaring op erewoord zorgt [1 onverminderd lid 5]1 ervoor dat de opleidingsuren gegeven door het centrum in het kader van zijn erkenning in aanmerking komen.
Indien de stagiair aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen niet voldoet na de verificatie bij de bevoegde instelling van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, of indien de stagiair de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, niet aan het centrum overmaakt binnen de vereiste termijn tenzij de bevoegde administraties voor het uitbrengen van de documenten en attesten en bijkomende termijn vraagt, mag hij de begonnen opleiding niet meer volgen.
De documenten en attesten afgegeven door de bevoegde instelling overeenkomstig artikel 4 hebben een geldigheidsperiode van zeven dagen die begint vanaf de dag van het opstellen ervan door de bevoegde instelling. Indien de stagiair zijn opleiding effectief begint in het centrum tijdens deze geldigheidsperiode en dat hij op erewoord verklaart dat zijn administratieve toestand sindsdien niet veranderd is, wordt geacht dat de documenten en attesten bedoeld in artikel 4 zijn opgesteld de dag waarop hij zijn opleiding begint te volgen.
§ 2. [1 Het centrum neemt de vigerende wetgeving in acht betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.]1
Modifications
Art.5. § 1er. Les documents et attestations visés à l'article 4, § 1er, sont communiqués au centre par le stagiaire ou l'organisme compétent, chacun pour ce qui le concerne, dans un délai maximal de quinze jours qui suit l'entrée en formation du stagiaire, à l'exception des stagiaires visés à l'article 5, alinéa 1er, 5°, du décret, qui fournissent leur titre de séjour dès l'entrée en formation.
Au plus tard le jour de l'entrée en formation du stagiaire, le centre adresse à l'organisme compétent une demande concernant la vérification de l'appartenance à l'une des conditions d'éligibilité du stagiaire, telles que visées aux articles 5 et 6 du décret. Le centre précise dans la demande adressée à l'organisme compétent à quelle condition d'éligibilité répond le stagiaire.
Tant que le centre ne peut accéder aux documents et attestations émanant de l'Office via la consultation d'une banque de données électronique sécurisée sur le site internet du Forem, l'Office communique au centre les documents et attestations visés à l'article 4, § 1er, 1°, a), 2°, 9°, a), 15°, a) et 16°, a), dans un délai maximal de quinze jours qui suit la demande visée à l'alinéa 2.
Le centre, dans l'attente de la réception des documents et attestations précités, sollicite de la part du stagiaire une déclaration sur l'honneur, dont le modèle est établi par l'Administration, par laquelle il atteste appartenir à l'une des conditions d'éligibilité telles que visées aux articles 5 ou 6 du décret. La déclaration sur l'honneur du stagiaire reste valable jusqu'au jour de la réception par le centre des documents et attestations visés à l'article 4, § 1er. [1 Sans préjudice de l'alinéa 5,]1 la déclaration sur l'honneur rend éligibles les heures de formation dispensées par le centre dans le cadre de son agrément.
Si le stagiaire ne répond pas aux conditions d'éligibilité après vérification auprès de l'organisme compétent de l'appartenance à l'une des conditions d'éligibilité du stagiaire, telles que visées aux articles 5 et 6 du décret, ou si le stagiaire ne fournit pas au centre dans le délai requis les documents et attestations visées à l'article 4, § 1er, à moins que les administrations compétentes pour l'émission des documents et attestations ne sollicitent un délai supplémentaire, le stagiaire ne peut pas poursuivre la formation entamée.
Les documents et attestations remis par l'organisme compétent en application de l'article 4 ont une période de validité de sept jours débutant le jour de leur établissement par l'organisme compétent. Si le stagiaire débute effectivement sa formation au sein du centre durant cette période de validité et qu'il atteste sur l'honneur que sa situation administrative n'a pas changé depuis lors, les documents et attestations visés à l'article 4 sont considérés avoir été établis le jour de son entrée en formation.
§ 2. [1 Le centre respecte la législation en vigueur sur la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel.]1
Au plus tard le jour de l'entrée en formation du stagiaire, le centre adresse à l'organisme compétent une demande concernant la vérification de l'appartenance à l'une des conditions d'éligibilité du stagiaire, telles que visées aux articles 5 et 6 du décret. Le centre précise dans la demande adressée à l'organisme compétent à quelle condition d'éligibilité répond le stagiaire.
Tant que le centre ne peut accéder aux documents et attestations émanant de l'Office via la consultation d'une banque de données électronique sécurisée sur le site internet du Forem, l'Office communique au centre les documents et attestations visés à l'article 4, § 1er, 1°, a), 2°, 9°, a), 15°, a) et 16°, a), dans un délai maximal de quinze jours qui suit la demande visée à l'alinéa 2.
Le centre, dans l'attente de la réception des documents et attestations précités, sollicite de la part du stagiaire une déclaration sur l'honneur, dont le modèle est établi par l'Administration, par laquelle il atteste appartenir à l'une des conditions d'éligibilité telles que visées aux articles 5 ou 6 du décret. La déclaration sur l'honneur du stagiaire reste valable jusqu'au jour de la réception par le centre des documents et attestations visés à l'article 4, § 1er. [1 Sans préjudice de l'alinéa 5,]1 la déclaration sur l'honneur rend éligibles les heures de formation dispensées par le centre dans le cadre de son agrément.
Si le stagiaire ne répond pas aux conditions d'éligibilité après vérification auprès de l'organisme compétent de l'appartenance à l'une des conditions d'éligibilité du stagiaire, telles que visées aux articles 5 et 6 du décret, ou si le stagiaire ne fournit pas au centre dans le délai requis les documents et attestations visées à l'article 4, § 1er, à moins que les administrations compétentes pour l'émission des documents et attestations ne sollicitent un délai supplémentaire, le stagiaire ne peut pas poursuivre la formation entamée.
Les documents et attestations remis par l'organisme compétent en application de l'article 4 ont une période de validité de sept jours débutant le jour de leur établissement par l'organisme compétent. Si le stagiaire débute effectivement sa formation au sein du centre durant cette période de validité et qu'il atteste sur l'honneur que sa situation administrative n'a pas changé depuis lors, les documents et attestations visés à l'article 4 sont considérés avoir été établis le jour de son entrée en formation.
§ 2. [1 Le centre respecte la législation en vigueur sur la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel.]1
Modifications
Art.7. Indien de stagiair opzettelijk een valse verklaring op erewoord heeft gedaan om een bij of krachtens het decreet georganiseerde opleiding te volgen en niet aan de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voldoet, maakt het centrum onmiddellijk een einde aan de opleiding van de stagiair.
Het centrum informeert de stagiair, zodra zijn opleiding is begonnen, dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de opleiding in het geval van een opzettelijk valse verklaring op erewoord van de stagiair.
Het centrum informeert de stagiair, zodra zijn opleiding is begonnen, dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de opleiding in het geval van een opzettelijk valse verklaring op erewoord van de stagiair.
Art.7. Si le stagiaire a volontairement effectué une fausse déclaration sur l'honneur en vue de suivre une formation organisée par ou en vertu du décret et ne répond pas aux conditions des articles 5 et 6 du décret, le centre met fin immédiatement à la formation du stagiaire.
Le centre informe le stagiaire, dès son entrée en formation, qu'il est mis fin immédiatement à sa formation en cas de fausse déclaration sur l'honneur volontaire émise par ce dernier.
Le centre informe le stagiaire, dès son entrée en formation, qu'il est mis fin immédiatement à sa formation en cas de fausse déclaration sur l'honneur volontaire émise par ce dernier.
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van het centrum
CHAPITRE III. - Obligations du centre
Afdeling 1. - Pedagogische verplichtingen
Section 1. - Obligations pédagogiques
Art.8. Met inachtneming van het pedagogisch project bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van het decreet, werkt het centrum, voor elke filière die het organiseert, een vormingsprogramma uit zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 5°, van het decreet. Op grond van het programma van de filière sluit het centrum met elke stagiair een pedagogisch contract, uiterlijk de dag waarop zijn opleiding aanvangt, en een individueel vormingsprogramma zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, b), van het decreet.
Art.8. Dans le respect du projet pédagogique visé à l'article 8, alinéa 1er, 2°, du décret, le centre élabore, pour chaque filière qu'il organise, un programme de formation tel que visé à l'article 9, alinéa 1er, 5°, du décret. Au regard du programme de la filière, le centre conclut avec chaque stagiaire un contrat pédagogique, au plus tard le jour de son entrée en formation, et un programme individuel de formation tels que visés à l'article 8, alinéa 1er, 2°, b), du décret.
Art.9. Het programma van de filière wordt uitgewerkt naar gelang de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en wordt samengesteld uit vormingseenheden met, per hoofdactiviteit, de vaardigheden, bekwaamheden en kennis waarmee de doelstelling van de filière gehaald kunnen worden. Het programma van de filière bepaalt:
1° de duur en het wekelijkse ritme van de vorming;
2° het doelpubliek overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van het decreet;
3° de organisatie van het begin en het einde van de opleiding :
a) of het begin en het einde van de opleiding zijn identiek voor het geheel van de stagiairs;
b) of het begin van de opleiding wordt over de hele duur van het jaar verspreid voor één of meer stagiairs en het einde ervan verchilt naar gelang van de behoeften van de stagiair;
4° het maximumaantal stagiairs :
a) per zitting voor de opleidingen bedoeld onder 3°, a);
b) per kalenderjaar voor de opleidingen bedoeld onder 3°, b);
5° de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zoals bedoeld in artikel 12 en het uitwerken van het navormingsproject;
6° de eventuele organisatie van stages en de duur ervan overeenkomstig artikel 11;
7° desgevallend, het beroep op een derde, de nagestreefde doelstellingen en de derden die een partnerschapsovereenkomst met het centrum gesloten hebben.
Als het beroep op een derde, met inbegrip van het partnerschap, betrekking heeft op de uitvoering van een deel van het vormingsprogramma door een onderneming, een ander centrum of een andere vormingsoperator, of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand, voorziet het programma van de filière in de inhoud en de duur van het beroep op derde alsook in zijn financiële voorwaarden en organisatiemodaliteiten.
1° de duur en het wekelijkse ritme van de vorming;
2° het doelpubliek overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van het decreet;
3° de organisatie van het begin en het einde van de opleiding :
a) of het begin en het einde van de opleiding zijn identiek voor het geheel van de stagiairs;
b) of het begin van de opleiding wordt over de hele duur van het jaar verspreid voor één of meer stagiairs en het einde ervan verchilt naar gelang van de behoeften van de stagiair;
4° het maximumaantal stagiairs :
a) per zitting voor de opleidingen bedoeld onder 3°, a);
b) per kalenderjaar voor de opleidingen bedoeld onder 3°, b);
5° de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zoals bedoeld in artikel 12 en het uitwerken van het navormingsproject;
6° de eventuele organisatie van stages en de duur ervan overeenkomstig artikel 11;
7° desgevallend, het beroep op een derde, de nagestreefde doelstellingen en de derden die een partnerschapsovereenkomst met het centrum gesloten hebben.
Als het beroep op een derde, met inbegrip van het partnerschap, betrekking heeft op de uitvoering van een deel van het vormingsprogramma door een onderneming, een ander centrum of een andere vormingsoperator, of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand, voorziet het programma van de filière in de inhoud en de duur van het beroep op derde alsook in zijn financiële voorwaarden en organisatiemodaliteiten.
Art.9. Le programme de la filière est élaboré en fonction de la catégorie de la filière telle que visée à l'article 4 du décret et est composé en unités de formation qui déclinent, par activités principales, les compétences, les aptitudes et les connaissances qui permettent d'atteindre l'objectif de la filière. Le programme de la filière précise :
1° la durée et le rythme hebdomadaire de la formation;
2° le public spécifiquement visé en application des articles 5 et 6 du décret;
3° l'organisation des entrées et sorties de formation :
a) soit l'entrée et la sortie de formation sont identiques pour l'ensemble des stagiaires;
b) soit l'entrée en formation est répartie tout au long de l'année, pour un ou plusieurs stagiaires et la sortie de la formation varie en fonction des besoins du stagiaire;
4° le nombre maximal de stagiaires :
a) par session pour les formations visées au 3°, a);
b) par année civile pour les formations visées au 3°, b);
5° les modalités organisationnelles relatives au suivi pédagogique et à l'accompagnement social tels que visés à l'article 12 et l'élaboration du projet post formation;
6° l'organisation éventuelle de stages et leur durée conformément à l'article 11;
7° le cas échéant, le recours à un tiers, les objectifs visés et les tiers conventionnés par partenariat avec le centre.
Lorsque le recours à un tiers, en ce compris le partenariat, vise la réalisation d'une partie du programme de la formation par une entreprise, un autre centre ou opérateur de formation, ou un service d'aide psycho-médico-sociale le programme de la filière définit le contenu et la durée du recours au tiers ainsi que ses conditions financières et ses modalités organisationnelles.
1° la durée et le rythme hebdomadaire de la formation;
2° le public spécifiquement visé en application des articles 5 et 6 du décret;
3° l'organisation des entrées et sorties de formation :
a) soit l'entrée et la sortie de formation sont identiques pour l'ensemble des stagiaires;
b) soit l'entrée en formation est répartie tout au long de l'année, pour un ou plusieurs stagiaires et la sortie de la formation varie en fonction des besoins du stagiaire;
4° le nombre maximal de stagiaires :
a) par session pour les formations visées au 3°, a);
b) par année civile pour les formations visées au 3°, b);
5° les modalités organisationnelles relatives au suivi pédagogique et à l'accompagnement social tels que visés à l'article 12 et l'élaboration du projet post formation;
6° l'organisation éventuelle de stages et leur durée conformément à l'article 11;
7° le cas échéant, le recours à un tiers, les objectifs visés et les tiers conventionnés par partenariat avec le centre.
Lorsque le recours à un tiers, en ce compris le partenariat, vise la réalisation d'une partie du programme de la formation par une entreprise, un autre centre ou opérateur de formation, ou un service d'aide psycho-médico-sociale le programme de la filière définit le contenu et la durée du recours au tiers ainsi que ses conditions financières et ses modalités organisationnelles.
Art.10. Het pedagogische contract voorziet in de rechten en plichten van elke partij en in de verplichting om het individuele vormingsprogramma van de stagiair in gezamenlijk overleg uit te werken.
Het individuele [1 , binnen de dertig dagen na aanvang van de vorming vastgelegde]1 vormingsprogramma bevat op zijn minst de volgende elementen :
1° de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en het opschrift ervan;
2° de elementen van het programma van de filière bedoeld in artikel 9, eerste lid;
3° de door de stagiair te halen doelstellingen inzake vaardigheden en technische, vakgebiedsoverschrijdende en sociale kennis in beroepssituatie t.o.v. de referentiëlen bedoeld in artikel 15, 7° en 8°, van het decreet, als ze bestaan [1 en ten opzichte van de opgegeven of vastgestelde behoeften, meer bepaald tijdens de balans die opgemaakt wordt bij aanvang van de vorming van de stagiair]1;
4° de duur van de vormin van de stagiair;
5° de toepassing van de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en, desgevallend, de sociale begeleiding en de voorbereiding van het navormingsproject;
6° het deel van het vormingsprogramma van de stagiair waarvoor zijn deelname aan een filière die tot een andere filièrecategorie behoort nodig is, gelijktijdig en in hetzelfde centrum;
7° desgevallend, en voor een deel van het individuele vormingsprogramma, het beroep op een derde zoals omschreven in artikel 9, 7°.
Het individuele vormingsprogramma kan aangepast worden naar gelang van de evolutie van de stagiair, van zijn behoeften en van de resultaten van de tussentijdse evaluaties van zijn verworvenheden inzake vaardigheden.
[2 Na afloop van de vorming vult het centrum het eindevormingsattest in, waarvan de modellen opgemaakt worden door de administratie, met melding van de duur van de vorming en de door de stagiair verworven vaardigheden. Het overhandigt ook aan de stagiair een synthese van zijn navormingsproject.]2
Het centrum dat het pedagogische contract met de stagiair sluit, zorgt voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zolang de vorming duurt, incluis in het kader van het beroep op een derde zoals bedoeld in artikel 9, 7°. Als een deel van de de vorming in een ander centrum plaatsvindt, kan geen ander pedagogisch contract gesloten worden.
Het individuele [1 , binnen de dertig dagen na aanvang van de vorming vastgelegde]1 vormingsprogramma bevat op zijn minst de volgende elementen :
1° de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en het opschrift ervan;
2° de elementen van het programma van de filière bedoeld in artikel 9, eerste lid;
3° de door de stagiair te halen doelstellingen inzake vaardigheden en technische, vakgebiedsoverschrijdende en sociale kennis in beroepssituatie t.o.v. de referentiëlen bedoeld in artikel 15, 7° en 8°, van het decreet, als ze bestaan [1 en ten opzichte van de opgegeven of vastgestelde behoeften, meer bepaald tijdens de balans die opgemaakt wordt bij aanvang van de vorming van de stagiair]1;
4° de duur van de vormin van de stagiair;
5° de toepassing van de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en, desgevallend, de sociale begeleiding en de voorbereiding van het navormingsproject;
6° het deel van het vormingsprogramma van de stagiair waarvoor zijn deelname aan een filière die tot een andere filièrecategorie behoort nodig is, gelijktijdig en in hetzelfde centrum;
7° desgevallend, en voor een deel van het individuele vormingsprogramma, het beroep op een derde zoals omschreven in artikel 9, 7°.
Het individuele vormingsprogramma kan aangepast worden naar gelang van de evolutie van de stagiair, van zijn behoeften en van de resultaten van de tussentijdse evaluaties van zijn verworvenheden inzake vaardigheden.
[2 Na afloop van de vorming vult het centrum het eindevormingsattest in, waarvan de modellen opgemaakt worden door de administratie, met melding van de duur van de vorming en de door de stagiair verworven vaardigheden. Het overhandigt ook aan de stagiair een synthese van zijn navormingsproject.]2
Het centrum dat het pedagogische contract met de stagiair sluit, zorgt voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zolang de vorming duurt, incluis in het kader van het beroep op een derde zoals bedoeld in artikel 9, 7°. Als een deel van de de vorming in een ander centrum plaatsvindt, kan geen ander pedagogisch contract gesloten worden.
Art.10. Le contrat pédagogique précise les droits et obligations de chaque partie et l'obligation d'élaborer de commun accord le programme individuel de formation du stagiaire.
Le programme individuel de formation [1 établi dans les trente jours du début de la formation,]1 précise au minimum les éléments suivants :
1° la catégorie de la filière telle que visée à l'article 4 du décret et son intitulé;
2° les éléments du programme de la filière visés à l'article 9, alinéa 1er;
3° les objectifs à atteindre par le stagiaire en termes de compétences et connaissances techniques, transversales et sociales en situation professionnelle au regard des référentiels visés à l'article 15, 7° et 8°, du décret lorsqu'ils existent [1 et au regard des besoins déclarés ou constatés notamment lors du bilan réalisé à l'entrée en formation du stagiaire]1;
4° la durée de la formation du stagiaire;
5° l'application des modalités organisationnelles relatives au suivi pédagogique et, s'il échet, à l'accompagnement social et à la préparation du projet post formation;
6° la partie du programme de formation du stagiaire qui nécessite sa participation, de façon concomitante et dans le même centre, à une filière appartenant à une autre catégorie de filière;
7° le cas échéant, et pour une partie du programme individuel de formation, le recours à un tiers tel que défini à l'article 9, 7°.
Le programme individuel de formation peut être adapté en fonction de l'évolution du stagiaire, de ses besoins et des résultats des évaluations intermédiaires de ses acquis en termes de compétences.
[2 Au terme de la formation, le centre complète l'attestation de fin de formation, dont les modèles sont établis par l'administration, reprenant la durée de la formation et les compétences acquises par le stagiaire. Il remet également au stagiaire une synthèse de son projet post formation.]2
Le centre qui conclut le contrat pédagogique avec le stagiaire assure le suivi pédagogique et l'accompagnement social tout au long de la formation, y compris dans le cadre du recours à un tiers visé à l'article 9, 7°. La réalisation d'une partie de la formation dans un autre centre ne fait pas l'objet de la signature d'un autre contrat pédagogique.
Le programme individuel de formation [1 établi dans les trente jours du début de la formation,]1 précise au minimum les éléments suivants :
1° la catégorie de la filière telle que visée à l'article 4 du décret et son intitulé;
2° les éléments du programme de la filière visés à l'article 9, alinéa 1er;
3° les objectifs à atteindre par le stagiaire en termes de compétences et connaissances techniques, transversales et sociales en situation professionnelle au regard des référentiels visés à l'article 15, 7° et 8°, du décret lorsqu'ils existent [1 et au regard des besoins déclarés ou constatés notamment lors du bilan réalisé à l'entrée en formation du stagiaire]1;
4° la durée de la formation du stagiaire;
5° l'application des modalités organisationnelles relatives au suivi pédagogique et, s'il échet, à l'accompagnement social et à la préparation du projet post formation;
6° la partie du programme de formation du stagiaire qui nécessite sa participation, de façon concomitante et dans le même centre, à une filière appartenant à une autre catégorie de filière;
7° le cas échéant, et pour une partie du programme individuel de formation, le recours à un tiers tel que défini à l'article 9, 7°.
Le programme individuel de formation peut être adapté en fonction de l'évolution du stagiaire, de ses besoins et des résultats des évaluations intermédiaires de ses acquis en termes de compétences.
[2 Au terme de la formation, le centre complète l'attestation de fin de formation, dont les modèles sont établis par l'administration, reprenant la durée de la formation et les compétences acquises par le stagiaire. Il remet également au stagiaire une synthèse de son projet post formation.]2
Le centre qui conclut le contrat pédagogique avec le stagiaire assure le suivi pédagogique et l'accompagnement social tout au long de la formation, y compris dans le cadre du recours à un tiers visé à l'article 9, 7°. La réalisation d'une partie de la formation dans un autre centre ne fait pas l'objet de la signature d'un autre contrat pédagogique.
Art.11. [1 § 1.In het programma van de filière kan het centrum voorzien in de organisatie van één van de twee volgende stages:
1° een stage tot ontdekking van een beroep, een werkpost, een bedrijfscultuur, die de nadere bepaling van het beroepsopleidingsproject beoogt en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 90 uren voor elke stage;
2° een beroepsvormende stage gericht op de uitoefening van vaardigheden verworven binnen de vormingsfilière en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 520 uren voor elke stage.
De stages bedoeld in het eerste lid kunnen gelopen worden binnen één of meer ondernemingen of verschillende diensten van éénzelfde onderneming. Voor de beroepsopleidingsstages kan die onderneming evenwel geen deel uitmaken van dezelfde technische bedrijfseenheid als het vormingscentrum waaronder de stagiair valt, noch zelf een vormingscentrum zijn.
In afwijking van lid 2 kan de stage, voor vijftien percent van de beroepsopleidingsstages, gevolgd worden binnen één onderneming die zelf een vormingscentrum is en niet tot dezelfde technische bedrijfseenheid behoort als het centrum waaronder de stagiair valt.
De ontdekkingsstage verloopt, uitgezonderd de oriënteringsfilières, tijdens het eerste derde van het vormingsprogramma.
In afwijking van lid 4 kan de ontdekkingsstage, voor vijftien percent van de stagiairs, doorgaan na het eerste derde van het vormingsprogramma.
De beroepsopleidingsstage kan enkel aan de stagiairs worden voorgesteld nadat ze een vorming hebben gevolgd met een minimumduur van honderdvijftig uur in het centrum. De uren die in het kader van de ontdekkingsstage worden gepresteerd, worden niet in deze honderdvijftig uren verrekend.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de stage, mits de instemming van het Bestuur, de duur van 520 uren overschrijden in de gevallen vereist bij een andere wetgeving of reglementering tot bepaling van specifieke criteria voor de organisatie van opleidingen in bepaalde activiteitssectoren.
§ 3. De opgetelde duur van de ontdekkingsstage en de beroepsopleidingsstage waarin het individuele vormingsprogramma voorziet mag de helft van de duur van het vormingsprogramma niet overschrijden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragraaf 2.
§ 4. Voor aanvang van de stage wordt een individuele stageovereenkomst gesloten tussen de stagiair, het centrum waarmee de stagiair het pedagogische contract heeft gesloten alsook de onderneming waar de stage georganiseerd wordt. Het contract vermeldt op zijn minstens de volgende gegevens:
1° de partijen die de stageovereenkomst ondertekend hebben;
2° de rechten en plichten van de partijen, met inbegrip van de financiële aspecten en, meer bepaald, de tenlasteneming van de kosten voor de vorming van de stagiair, de uurvergoedingen en de reiskosten van de stagiair;
3° de filière waarvoor de stagiair ingeschreven is;
4° de doelstellingen van de stage;
5° de duur en het wekelijkse ritme van de stage;
6° de beschrijving van de functie(s) uitgeoefend door de stagiair in de loop van de stage overeenkomstig het programma van de filière;
7° de criteria en de modaliteiten voor de evaluatie.]1
1° een stage tot ontdekking van een beroep, een werkpost, een bedrijfscultuur, die de nadere bepaling van het beroepsopleidingsproject beoogt en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 90 uren voor elke stage;
2° een beroepsvormende stage gericht op de uitoefening van vaardigheden verworven binnen de vormingsfilière en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 520 uren voor elke stage.
De stages bedoeld in het eerste lid kunnen gelopen worden binnen één of meer ondernemingen of verschillende diensten van éénzelfde onderneming. Voor de beroepsopleidingsstages kan die onderneming evenwel geen deel uitmaken van dezelfde technische bedrijfseenheid als het vormingscentrum waaronder de stagiair valt, noch zelf een vormingscentrum zijn.
In afwijking van lid 2 kan de stage, voor vijftien percent van de beroepsopleidingsstages, gevolgd worden binnen één onderneming die zelf een vormingscentrum is en niet tot dezelfde technische bedrijfseenheid behoort als het centrum waaronder de stagiair valt.
De ontdekkingsstage verloopt, uitgezonderd de oriënteringsfilières, tijdens het eerste derde van het vormingsprogramma.
In afwijking van lid 4 kan de ontdekkingsstage, voor vijftien percent van de stagiairs, doorgaan na het eerste derde van het vormingsprogramma.
De beroepsopleidingsstage kan enkel aan de stagiairs worden voorgesteld nadat ze een vorming hebben gevolgd met een minimumduur van honderdvijftig uur in het centrum. De uren die in het kader van de ontdekkingsstage worden gepresteerd, worden niet in deze honderdvijftig uren verrekend.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de stage, mits de instemming van het Bestuur, de duur van 520 uren overschrijden in de gevallen vereist bij een andere wetgeving of reglementering tot bepaling van specifieke criteria voor de organisatie van opleidingen in bepaalde activiteitssectoren.
§ 3. De opgetelde duur van de ontdekkingsstage en de beroepsopleidingsstage waarin het individuele vormingsprogramma voorziet mag de helft van de duur van het vormingsprogramma niet overschrijden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragraaf 2.
§ 4. Voor aanvang van de stage wordt een individuele stageovereenkomst gesloten tussen de stagiair, het centrum waarmee de stagiair het pedagogische contract heeft gesloten alsook de onderneming waar de stage georganiseerd wordt. Het contract vermeldt op zijn minstens de volgende gegevens:
1° de partijen die de stageovereenkomst ondertekend hebben;
2° de rechten en plichten van de partijen, met inbegrip van de financiële aspecten en, meer bepaald, de tenlasteneming van de kosten voor de vorming van de stagiair, de uurvergoedingen en de reiskosten van de stagiair;
3° de filière waarvoor de stagiair ingeschreven is;
4° de doelstellingen van de stage;
5° de duur en het wekelijkse ritme van de stage;
6° de beschrijving van de functie(s) uitgeoefend door de stagiair in de loop van de stage overeenkomstig het programma van de filière;
7° de criteria en de modaliteiten voor de evaluatie.]1
Art.11. [1 § 1er. Le centre peut prévoir, dans le programme de la filière, l'organisation de stages qui peuvent prendre une des deux formes suivantes:
1° un stage d'acculturation visant la découverte d'un métier, d'un poste de travail, d'une culture d'entreprise, dans le but de préciser le projet de formation professionnelle, dont la durée n'excède pas, pour chaque stage, nonante heures;
2° un stage de formation professionnelle visant l'exercice de compétences acquises au sein de la filière de formation, dont la durée n'excède pas, pour chaque stage, cinq-cent-vingt heures.
Les stages visés à l'alinéa 1er peuvent être effectués au sein d'une ou de plusieurs entreprises ou de plusieurs services d'une même entreprise. Toutefois, pour les stages de formation professionnelle, cette entreprise ne peut faire partie de la même unité technique d'exploitation que le centre de formation dont dépend le stagiaire, ni être elle-même un centre de formation.
Par dérogation à l'alinéa 2, pour quinze pour cent des stages de formation professionnelle, le stage peut être réalisé au sein d'une entreprise qui est elle-même un centre de formation et qui n'appartient pas à la même unité technique d'exploitation que le centre dont dépend le stagiaire.
Le stage d'acculturation, à l'exception des filières orientations, se déroule durant le premier tiers du programme de formation.
Par dérogation à l'alinéa 4, pour quinze pour cent des stagiaires, le stage d'acculturation peut se dérouler après le premier tiers du programme de formation.
Le stage de formation professionnelle peut être proposé aux stagiaires uniquement après que ceux-ci aient effectué une formation d'une durée minimale de cent-cinquante heures au sein du centre. Les heures prestées dans le cadre du stage d'acculturation ne sont pas comptabilisées dans ces cent-cinquante heures.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 2°, le stage peut, moyennant l'accord de l'Administration, excéder la durée de cinq-cent-vingt heures dans les cas requis par une autre législation ou réglementation fixant des critères spécifiques à l'organisation de formations dans certains secteurs d'activité.
§ 3. La durée cumulée des stages d'acculturation et de formation professionnelle prévus dans le programme individuel de formation n'excède pas la moitié de la durée du programme de formation, sauf dans les cas visés au paragraphe 2.
§ 4. Avant le début du stage, un contrat individuel de stage est conclu entre le stagiaire, le centre avec lequel le stagiaire a conclu le contrat pédagogique ainsi que l'entreprise dans laquelle est organisé le stage. Le contrat contient au minimum les éléments suivants:
1° les parties signataires du contrat de stage;
2° les droits et obligations des parties en ce compris les aspects financiers et, notamment, la prise en charge des coûts de la formation du stagiaire, les indemnités horaires et les frais de déplacement du stagiaire;
3° la filière dans laquelle le stagiaire est inscrit;
4° les objectifs du stage;
5° la durée et le rythme hebdomadaire du stage;
6° la description de toute fonction exercée par le stagiaire au cours du stage en conformité avec le programme de la filière;
7° les critères et les modalités de l'évaluation.]1
1° un stage d'acculturation visant la découverte d'un métier, d'un poste de travail, d'une culture d'entreprise, dans le but de préciser le projet de formation professionnelle, dont la durée n'excède pas, pour chaque stage, nonante heures;
2° un stage de formation professionnelle visant l'exercice de compétences acquises au sein de la filière de formation, dont la durée n'excède pas, pour chaque stage, cinq-cent-vingt heures.
Les stages visés à l'alinéa 1er peuvent être effectués au sein d'une ou de plusieurs entreprises ou de plusieurs services d'une même entreprise. Toutefois, pour les stages de formation professionnelle, cette entreprise ne peut faire partie de la même unité technique d'exploitation que le centre de formation dont dépend le stagiaire, ni être elle-même un centre de formation.
Par dérogation à l'alinéa 2, pour quinze pour cent des stages de formation professionnelle, le stage peut être réalisé au sein d'une entreprise qui est elle-même un centre de formation et qui n'appartient pas à la même unité technique d'exploitation que le centre dont dépend le stagiaire.
Le stage d'acculturation, à l'exception des filières orientations, se déroule durant le premier tiers du programme de formation.
Par dérogation à l'alinéa 4, pour quinze pour cent des stagiaires, le stage d'acculturation peut se dérouler après le premier tiers du programme de formation.
Le stage de formation professionnelle peut être proposé aux stagiaires uniquement après que ceux-ci aient effectué une formation d'une durée minimale de cent-cinquante heures au sein du centre. Les heures prestées dans le cadre du stage d'acculturation ne sont pas comptabilisées dans ces cent-cinquante heures.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, 2°, le stage peut, moyennant l'accord de l'Administration, excéder la durée de cinq-cent-vingt heures dans les cas requis par une autre législation ou réglementation fixant des critères spécifiques à l'organisation de formations dans certains secteurs d'activité.
§ 3. La durée cumulée des stages d'acculturation et de formation professionnelle prévus dans le programme individuel de formation n'excède pas la moitié de la durée du programme de formation, sauf dans les cas visés au paragraphe 2.
§ 4. Avant le début du stage, un contrat individuel de stage est conclu entre le stagiaire, le centre avec lequel le stagiaire a conclu le contrat pédagogique ainsi que l'entreprise dans laquelle est organisé le stage. Le contrat contient au minimum les éléments suivants:
1° les parties signataires du contrat de stage;
2° les droits et obligations des parties en ce compris les aspects financiers et, notamment, la prise en charge des coûts de la formation du stagiaire, les indemnités horaires et les frais de déplacement du stagiaire;
3° la filière dans laquelle le stagiaire est inscrit;
4° les objectifs du stage;
5° la durée et le rythme hebdomadaire du stage;
6° la description de toute fonction exercée par le stagiaire au cours du stage en conformité avec le programme de la filière;
7° les critères et les modalités de l'évaluation.]1
Art.12. De pedagogische opvolging bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten:
1° de organisatie van een balans aan het begin van de vorming;
2° de opmaak en de opvolging van het individuele vormingsprogramma op grond van de balans;
3° de organisatie van tussentijdse evaluaties en van een slotevaluatie van de vorming tot vaststelling van de beroepskennis, -vaardigheden en -gedragen verworven door de stagiair en de eventuele aanpassingen van het individuele vormingsprogramma;
4° desgevallend, [1 de opvolging tijdens de]1 stages;
5° de voorbereiding, samen met de stagiair, van zijn navormingsproject.
De sociale begeleiding van de stagiair bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten:
1° de opmaak van een individuele sociale balans, desgevallend, de resultaten van een vorige vormings- en inschakelingsactie;
2° de bepaling, in het individuele vormingsprogramma, van de doelstellingen betreffende de aanwerving van sociale vakgebiedsoverschrijdende vaardigheden en in beroepssituatie;
3° de organisatie en de animatie van individuele en collectieve activiteiten die autonomie en sociale emancipatie beogen i.v.m. sociaal-professionele inschakeling;
4° de organisatie van de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie van de sociale transversale vaardigheden en in beroepssituatie;
5° desgevallend, de organisatie en de opvolging van de tussenkomst van operatoren gespecialiseerd in psycho-medisch-sociale bijstand.
1° de organisatie van een balans aan het begin van de vorming;
2° de opmaak en de opvolging van het individuele vormingsprogramma op grond van de balans;
3° de organisatie van tussentijdse evaluaties en van een slotevaluatie van de vorming tot vaststelling van de beroepskennis, -vaardigheden en -gedragen verworven door de stagiair en de eventuele aanpassingen van het individuele vormingsprogramma;
4° desgevallend, [1 de opvolging tijdens de]1 stages;
5° de voorbereiding, samen met de stagiair, van zijn navormingsproject.
De sociale begeleiding van de stagiair bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten:
1° de opmaak van een individuele sociale balans, desgevallend, de resultaten van een vorige vormings- en inschakelingsactie;
2° de bepaling, in het individuele vormingsprogramma, van de doelstellingen betreffende de aanwerving van sociale vakgebiedsoverschrijdende vaardigheden en in beroepssituatie;
3° de organisatie en de animatie van individuele en collectieve activiteiten die autonomie en sociale emancipatie beogen i.v.m. sociaal-professionele inschakeling;
4° de organisatie van de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie van de sociale transversale vaardigheden en in beroepssituatie;
5° desgevallend, de organisatie en de opvolging van de tussenkomst van operatoren gespecialiseerd in psycho-medisch-sociale bijstand.
Modifications
Art.12. Le suivi pédagogique du stagiaire consiste en l'exercice, au minimum, des activités suivantes :
1° l'organisation d'un bilan au début de la formation;
2° l'élaboration et le suivi du programme individuel de formation sur la base du bilan;
3° l'organisation d'évaluations intermédiaires et finale de la formation visant à reconnaître les connaissances, compétences et comportements professionnels acquis par le stagiaire et les adaptations éventuelles du programme individuel de formation;
4° le cas échéant, [1 le suivi durant les]1 stages;
5° la préparation avec le stagiaire de son projet post formation.
L'accompagnement social du stagiaire consiste en l'exercice, au minimum, des activités suivantes :
1° l'élaboration d'un bilan social individuel, le cas échéant, les résultats d'une action antérieure de formation et d'insertion;
2° la définition, dans le programme individuel de formation, des objectifs visant l'acquisition de compétences transversales sociales et en situation professionnelle;
3° l'organisation et l'animation d'activités individuelles et collectives visant l'autonomie et l'émancipation sociale en vue de l'insertion socioprofessionnelle;
4° l'organisation des évaluations intermédiaires et finale des compétences transversales sociales et en situation professionnelle;
5° le cas échéant, l'organisation et le suivi de l'intervention d'opérateurs spécialisés dans l'aide psycho-médico-sociale.
1° l'organisation d'un bilan au début de la formation;
2° l'élaboration et le suivi du programme individuel de formation sur la base du bilan;
3° l'organisation d'évaluations intermédiaires et finale de la formation visant à reconnaître les connaissances, compétences et comportements professionnels acquis par le stagiaire et les adaptations éventuelles du programme individuel de formation;
4° le cas échéant, [1 le suivi durant les]1 stages;
5° la préparation avec le stagiaire de son projet post formation.
L'accompagnement social du stagiaire consiste en l'exercice, au minimum, des activités suivantes :
1° l'élaboration d'un bilan social individuel, le cas échéant, les résultats d'une action antérieure de formation et d'insertion;
2° la définition, dans le programme individuel de formation, des objectifs visant l'acquisition de compétences transversales sociales et en situation professionnelle;
3° l'organisation et l'animation d'activités individuelles et collectives visant l'autonomie et l'émancipation sociale en vue de l'insertion socioprofessionnelle;
4° l'organisation des évaluations intermédiaires et finale des compétences transversales sociales et en situation professionnelle;
5° le cas échéant, l'organisation et le suivi de l'intervention d'opérateurs spécialisés dans l'aide psycho-médico-sociale.
Modifications
Art.13. Het centrum maakt een huishoudelijk reglement op dat op de stagiairs toepasselijk is en minstens de regels bevat m.b.t. de bescherming van gegevens met een persoonlijk karakter, de persoonlijke levenssfeer, alsook het beheer van klachten.
Art.13. Le centre établit un règlement d'ordre intérieur applicable aux stagiaires qui contient au minimum les règles relatives à la protection des données à caractère personnel et au respect de la vie privée ainsi que celles relatives à la gestion des plaintes.
Art.14. Overeenkomstig artikel 14, eerste lid, 3°, van het decreet, wordt het omkaderingspercentage per kalenderjaar en per filière berekend, na deling van het aantal omkaderingsuren door het aantal vormingsuren.
Het omkaderingspercentage van de filières " Démarche de formation et d'insertion ", met uitzondering van die betreffende de alfabetisering en de beroepsoriëntering, is gelijk aan 0,10 of meer.
Het omkaderingspercentage van de filières met het oog op de alfabetisering en de beroepsoriëntering, en de filières "Entreprise de formation par le travail" is gelijk aan 0,16 of meer.
[1 Het personeel dat niet actief betrokken is bij de berekening van het omkaderingspercentage vertegenwoordigt niet meer dan veertig percent van het personeel dat geheel of gedeeltelijk ingezet wordt voor de erkenning van het centrum, uitgedrukt in voltijdsequivalenten.]1
Het omkaderingspercentage van de filières " Démarche de formation et d'insertion ", met uitzondering van die betreffende de alfabetisering en de beroepsoriëntering, is gelijk aan 0,10 of meer.
Het omkaderingspercentage van de filières met het oog op de alfabetisering en de beroepsoriëntering, en de filières "Entreprise de formation par le travail" is gelijk aan 0,16 of meer.
[1 Het personeel dat niet actief betrokken is bij de berekening van het omkaderingspercentage vertegenwoordigt niet meer dan veertig percent van het personeel dat geheel of gedeeltelijk ingezet wordt voor de erkenning van het centrum, uitgedrukt in voltijdsequivalenten.]1
Modifications
Art.14. En application de l'article 14, alinéa 1er, 3°, du décret, le taux d'encadrement est calculé par année civile et par filière, en divisant le nombre d'heures d'encadrement par le nombre d'heures de formation.
Le taux d'encadrement des filières " Démarche de formation et d'insertion ", à l'exception de celles qui organisent de l'alphabétisation et de l'orientation professionnelle, est égal ou supérieur à 0,10.
Le taux d'encadrement des filières qui visent l'alphabétisation ou l'orientation professionnelle, et les filières " Entreprise de formation par le travail " est égal ou supérieur à 0,16.
[1 Le personnel n'intervenant pas dans le calcul du taux d'encadrement ne représente pas plus de quarante pour cent de l'effectif affecté totalement ou partiellement à l'agrément du centre exprimé en équivalents temps plein.]1
Le taux d'encadrement des filières " Démarche de formation et d'insertion ", à l'exception de celles qui organisent de l'alphabétisation et de l'orientation professionnelle, est égal ou supérieur à 0,10.
Le taux d'encadrement des filières qui visent l'alphabétisation ou l'orientation professionnelle, et les filières " Entreprise de formation par le travail " est égal ou supérieur à 0,16.
[1 Le personnel n'intervenant pas dans le calcul du taux d'encadrement ne représente pas plus de quarante pour cent de l'effectif affecté totalement ou partiellement à l'agrément du centre exprimé en équivalents temps plein.]1
Modifications
Afdeling 2. - Administratieve verplichtingen
Section 2. - Obligations administratives
Art.15. Het centrum controleert, per filière en op basis van het formulier van de Administratie, de aanwezigheid van de stagiairs in opleiding, waarbij ze een onderscheid maakt tussen de effectieve aanwezigheidsuren en de gelijkgestelde uren.
Art.15. Le centre vérifie, par filière et sur la base du formulaire de l'Administration, la présence des stagiaires en formation en distinguant les heures de présences effectives et les heures assimilées.
Art.16. Voor de filières " Entreprise de formation par le travail " vangt het centrum als stagiair in de vorming elke persoon op die ingedeeld is in één van de categorieën bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, waarbij hem de voordelen toegekend worden die vastliggen in [1 het besluit van de Waalse regering van 6 juni 2024 betreffende de beroepsopleiding voor werkzoekenden en werknemers]1, met uitzondering van de crèche- en kinderopvangkosten overgenomen door de Dienst.
Modifications
Art.16. Pour les filières " Entreprise de formation par le travail ", le centre accueille en formation, en tant que stagiaire, toute personne faisant partie d'une des catégories visées aux articles 5 et 6 du décret en lui octroyant les avantages prévus par [1 l'arrêté du Gouvernement wallon du 6 juin 2024 relatif à la formation professionnelle des chercheurs d'emploi et des travailleurs]1, à l'exception des frais de crèche et de garderie pris en charge par l'Office.
Modifications
Art.17. [1 § 1. Aan het begin van de opleiding legt het centrum voor elke stagiair een individueel dossier aan waarin de volgende administratieve en pedagogische documenten opgenomen worden:
1° een document, waarvan het model is vastgelegd door de Administratie, met de identificatiegegevens van de stagiair, met inbegrip van de identificatiegegevens uit de lezing van de elektronische identiteitskaart of een afschrift van de verblijfsvergunning, behalve voor de stagiairs vallend onder artikel 5, 4°, b), van het decreet, alsook de gegevens betreffende zijn school- en beroepstraject;
2° de documenten en attesten waaruit blijkt dat de stagiair in aanmerking komt, waaronder een afschrift van het diploma of, bij ontstentenis, de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 5, § 1, lid 4, en, indien voorzien, het bewijs van de verzending van de aanvraag naar de instellingen bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
3° in voorkomend geval, het document waarmee de toekenning van de voordelen bedoeld in artikel 16 aangetoond wordt;
4° het pedagogiche contract van de stagiair.
Zodra ze opgemaakt zijn, worden de volgende documenten geleidelijk bij het individuele dossier gevoegd:
1° de balans en het individuele vormingsprogramma en, in voorkomend geval, hun aanpassingen;
2° de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie;
3° het (de) stagecontract(en);
4° de overeenkomsten betreffende de opvolging van een opleiding bij een ander centrum of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand;
5° de bewijsstukken voor afwezigheden;
6° het attest van het einde van de opleiding bedoeld in artikel 10, vierde lid, of indien de opleiding voortijdig eindigt, de redenen die zulks wettigen;
7° in voorkomend geval, het navormingsproject van de stagiair;
8° [2 de resultaten inzake inschakeling in het arbeidsproces of in een andere opleiding binnen de drie maanden na het einde van de vorming, medegedeeld door de stagiair, op vraag van het centrum. Daarenboven worden, voor de stagiairs die een opleidingsovereenkomst met de Dienst hebben gesloten, de resultaten van de inschakeling om de zes maanden door de Dienst aan het centrum meegedeeld.]2
§ 2. Het centrum is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens in de zin van de reglementering over de bescherming van de persoonsgegevens.
Voor de gegevens bedoeld in § 1 die het centrum van derden verkrijgt, is het centrum verantwoordelijk voor de verdere verwerking.
§ 3. Onverminderd de bewaring noodzakelijk voor de verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden bedoeld in artikel 89 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, en overeenkomstig artikel 5, paragraaf 1, e) van voornoemde Verordening (EU) 2016/679 wordt het individueel dossier bedoeld in paragraaf 1 tijdens een periode van tien jaar bewaard te rekenen van de aanvang van de vorming van de stagiair.]1
1° een document, waarvan het model is vastgelegd door de Administratie, met de identificatiegegevens van de stagiair, met inbegrip van de identificatiegegevens uit de lezing van de elektronische identiteitskaart of een afschrift van de verblijfsvergunning, behalve voor de stagiairs vallend onder artikel 5, 4°, b), van het decreet, alsook de gegevens betreffende zijn school- en beroepstraject;
2° de documenten en attesten waaruit blijkt dat de stagiair in aanmerking komt, waaronder een afschrift van het diploma of, bij ontstentenis, de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 5, § 1, lid 4, en, indien voorzien, het bewijs van de verzending van de aanvraag naar de instellingen bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
3° in voorkomend geval, het document waarmee de toekenning van de voordelen bedoeld in artikel 16 aangetoond wordt;
4° het pedagogiche contract van de stagiair.
Zodra ze opgemaakt zijn, worden de volgende documenten geleidelijk bij het individuele dossier gevoegd:
1° de balans en het individuele vormingsprogramma en, in voorkomend geval, hun aanpassingen;
2° de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie;
3° het (de) stagecontract(en);
4° de overeenkomsten betreffende de opvolging van een opleiding bij een ander centrum of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand;
5° de bewijsstukken voor afwezigheden;
6° het attest van het einde van de opleiding bedoeld in artikel 10, vierde lid, of indien de opleiding voortijdig eindigt, de redenen die zulks wettigen;
7° in voorkomend geval, het navormingsproject van de stagiair;
8° [2 de resultaten inzake inschakeling in het arbeidsproces of in een andere opleiding binnen de drie maanden na het einde van de vorming, medegedeeld door de stagiair, op vraag van het centrum. Daarenboven worden, voor de stagiairs die een opleidingsovereenkomst met de Dienst hebben gesloten, de resultaten van de inschakeling om de zes maanden door de Dienst aan het centrum meegedeeld.]2
§ 2. Het centrum is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens in de zin van de reglementering over de bescherming van de persoonsgegevens.
Voor de gegevens bedoeld in § 1 die het centrum van derden verkrijgt, is het centrum verantwoordelijk voor de verdere verwerking.
§ 3. Onverminderd de bewaring noodzakelijk voor de verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden bedoeld in artikel 89 van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, en overeenkomstig artikel 5, paragraaf 1, e) van voornoemde Verordening (EU) 2016/679 wordt het individueel dossier bedoeld in paragraaf 1 tijdens een periode van tien jaar bewaard te rekenen van de aanvang van de vorming van de stagiair.]1
Art.17. [1 § 1er. Le centre constitue, dès son entrée en formation et, par stagiaire, un dossier individuel dans lequel figurent les documents administratifs et pédagogiques suivants :
1° un document, dont le modèle est établi par l'Administration, reprenant les données d'identification du stagiaire, en ce compris les données d'identification issues de la lecture de la carte d'identité électronique ou une copie du titre de séjour sauf pour les stagiaires relevant de l'article 5, 4°, b), du décret, ainsi que les données relatives au parcours scolaire et professionnel du stagiaire;
2° les documents et attestations prouvant l'éligibilité du stagiaire, dont copie du diplôme ou, à défaut, la déclaration sur l'honneur visée à l'article 5, § 1er, alinéa 4, et, lorsque prévu, la preuve de l'envoi de la demande auprès des organismes visés aux articles 5 et 6 du décret;
3° le cas échéant, le document attestant de l'octroi des avantages visés à l'article 16;
4° le contrat pédagogique du stagiaire.
Sont joints progressivement au dossier individuel, dès qu'ils ont été établis, les documents suivants :
1° le bilan et le programme individuel de formation et, le cas échéant, leurs adaptations;
2° les évaluations intermédiaires et finale;
3° le ou les contrats de stage;
4° les conventions relatives au suivi d'une formation auprès d'un autre centre ou auprès d'un service d'aide psycho-médicosociale;
5° les justificatifs d'absences;
6° l'attestation de fin de formation visée à l'article 10, alinéa 4, ou en cas de fin de formation prématurée, les motifs qui la justifient;
7° le cas échéant, le projet post-formation du stagiaire;
8° [2 les résultats en matière d'insertion dans l'emploi ou dans une autre formation, dans les trois mois de la fin de la formation, communiqués par le stagiaire, à la demande du centre. Complémentairement, pour les stagiaires ayant conclu un contrat de formation avec l'Office, les résultats d'insertion sont communiqués au centre, par l'Office, semestriellement.]2
§ 2. Le centre est le responsable du traitement des données à caractère personnel, au sens de la règlementation en matière de protection des données à caractère personnel.
Pour les données visées au § 1er qu'il reçoit de tiers, le centre est responsable du traitement ultérieur.
§ 3. Sans préjudice de la conservation nécessaire pour le traitement à des fins archivistiques dans l'intérêt public, à des fins de recherche scientifique ou historique ou à des fins statistiques visé à l'article 89 du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la Directive 95/46/CE, et conformément à l'article 5, paragraphe 1er, e), du Règlement (UE) 2016/679 précité, le dossier individuel visé au paragraphe 1er est conservé pendant une période de dix ans à compter de l'entrée en formation du stagiaire.]1
1° un document, dont le modèle est établi par l'Administration, reprenant les données d'identification du stagiaire, en ce compris les données d'identification issues de la lecture de la carte d'identité électronique ou une copie du titre de séjour sauf pour les stagiaires relevant de l'article 5, 4°, b), du décret, ainsi que les données relatives au parcours scolaire et professionnel du stagiaire;
2° les documents et attestations prouvant l'éligibilité du stagiaire, dont copie du diplôme ou, à défaut, la déclaration sur l'honneur visée à l'article 5, § 1er, alinéa 4, et, lorsque prévu, la preuve de l'envoi de la demande auprès des organismes visés aux articles 5 et 6 du décret;
3° le cas échéant, le document attestant de l'octroi des avantages visés à l'article 16;
4° le contrat pédagogique du stagiaire.
Sont joints progressivement au dossier individuel, dès qu'ils ont été établis, les documents suivants :
1° le bilan et le programme individuel de formation et, le cas échéant, leurs adaptations;
2° les évaluations intermédiaires et finale;
3° le ou les contrats de stage;
4° les conventions relatives au suivi d'une formation auprès d'un autre centre ou auprès d'un service d'aide psycho-médicosociale;
5° les justificatifs d'absences;
6° l'attestation de fin de formation visée à l'article 10, alinéa 4, ou en cas de fin de formation prématurée, les motifs qui la justifient;
7° le cas échéant, le projet post-formation du stagiaire;
8° [2 les résultats en matière d'insertion dans l'emploi ou dans une autre formation, dans les trois mois de la fin de la formation, communiqués par le stagiaire, à la demande du centre. Complémentairement, pour les stagiaires ayant conclu un contrat de formation avec l'Office, les résultats d'insertion sont communiqués au centre, par l'Office, semestriellement.]2
§ 2. Le centre est le responsable du traitement des données à caractère personnel, au sens de la règlementation en matière de protection des données à caractère personnel.
Pour les données visées au § 1er qu'il reçoit de tiers, le centre est responsable du traitement ultérieur.
§ 3. Sans préjudice de la conservation nécessaire pour le traitement à des fins archivistiques dans l'intérêt public, à des fins de recherche scientifique ou historique ou à des fins statistiques visé à l'article 89 du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la Directive 95/46/CE, et conformément à l'article 5, paragraphe 1er, e), du Règlement (UE) 2016/679 précité, le dossier individuel visé au paragraphe 1er est conservé pendant une période de dix ans à compter de l'entrée en formation du stagiaire.]1
Art.18. § 1. Het centrum overhandigt aan de Administratie een jaaractiviteitenverslag dat betrekking heeft op het jaar n, zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, 6°, van het decreet, uiterlijk op [1 15 april van het jaar n+1]1. Het jaaractiviteitenverslag, waarvan het model door de Administratie wordt vastgelegd, bevat minstens de volgende gegevens:
1° wat het centrum betreft :
a) het aantal kandidaten voor de opleiding die in aanmerking gekomen zijn voor een opvangproces zoals omschreven in het pedagogische project overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 2° a), van het decreet;
b) het aantal kandidaten die bij de opvang het voorwerp van een heroriëntatie hebben uitgemaakt;
c) de bijgewerkte lijst van de personeelsleden tewerkgesteld tijdens het jaar dat voorafgaat aan het verslag, hun functie en de kenmerken van hun contract inzake statuut en het arbeidsduurstelsel;
d) het percentage van omkadering van de stagiairs;
e) [1 de resultaten inzake inschakeling, zoals omschreven in artikel 17, § 1, lid 2, 8°.]1
2° [1 wat betreft elke filière die door het centrum georganiseerd wordt:
a) de lijst van de stagiairs, geïdentificeerd, naast hun naam en voornaam, middels hun Rijksregisternummer, in opleiding per kalenderjaar ten opzichte van de categorieën publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, de datum waarop hun opleiding begint en eindigt en de reden waarom ze de opleiding niet meer volgen;
b) het aantal opleidingsuren daadwerkelijk gevolgd door de stagiairs en de gelijkgestelde uren;
c) het aantal en het type stages, de duur van de stage en het aantal stagiairs die eraan hebben deelgenomen;
d) de vormingsactiviteiten, toevertrouwd aan een ander centrum of een andere onderneming;
e) de resultaten inzake inschakeling, zoals omschreven in artikel 17, § 1, lid 2, 8°;
f) de resultaten in termen van verwerving van kennis, vaardigheden en attitudes, zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet.]1
De elementen van het activiteitenverslag kunnen nader bepaald worden door de Minister.
§ 2. Het centrum overhandigt aan de Dienst, uiterlijk 1 juni van het jaar n+1, volgens de modellen vastgesteld door de Dienst:
1° de uitvoerige tabellen met de bestemmingen van de ontvangsten en uitgaven van het jaar n t.o.v. de verschillende financieringsbronnen die de identificatie van het bewijsstuk betreffende elke uitgave omvatten, alsook al de bronnen en bedragen van elke andere subsidie waarvan hij tijdens het jaar n van genoten heeft;
2° de tabel van de afschrijvingen voor het jaar n;
3° de balans en de resultatenrekeningen van jaar n, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de activiteiten van de filières " Démarche de Formation et d'insertion " en die van de filières " Entreprise de formation par le travail ".
1° wat het centrum betreft :
a) het aantal kandidaten voor de opleiding die in aanmerking gekomen zijn voor een opvangproces zoals omschreven in het pedagogische project overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 2° a), van het decreet;
b) het aantal kandidaten die bij de opvang het voorwerp van een heroriëntatie hebben uitgemaakt;
c) de bijgewerkte lijst van de personeelsleden tewerkgesteld tijdens het jaar dat voorafgaat aan het verslag, hun functie en de kenmerken van hun contract inzake statuut en het arbeidsduurstelsel;
d) het percentage van omkadering van de stagiairs;
e) [1 de resultaten inzake inschakeling, zoals omschreven in artikel 17, § 1, lid 2, 8°.]1
2° [1 wat betreft elke filière die door het centrum georganiseerd wordt:
a) de lijst van de stagiairs, geïdentificeerd, naast hun naam en voornaam, middels hun Rijksregisternummer, in opleiding per kalenderjaar ten opzichte van de categorieën publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, de datum waarop hun opleiding begint en eindigt en de reden waarom ze de opleiding niet meer volgen;
b) het aantal opleidingsuren daadwerkelijk gevolgd door de stagiairs en de gelijkgestelde uren;
c) het aantal en het type stages, de duur van de stage en het aantal stagiairs die eraan hebben deelgenomen;
d) de vormingsactiviteiten, toevertrouwd aan een ander centrum of een andere onderneming;
e) de resultaten inzake inschakeling, zoals omschreven in artikel 17, § 1, lid 2, 8°;
f) de resultaten in termen van verwerving van kennis, vaardigheden en attitudes, zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet.]1
De elementen van het activiteitenverslag kunnen nader bepaald worden door de Minister.
§ 2. Het centrum overhandigt aan de Dienst, uiterlijk 1 juni van het jaar n+1, volgens de modellen vastgesteld door de Dienst:
1° de uitvoerige tabellen met de bestemmingen van de ontvangsten en uitgaven van het jaar n t.o.v. de verschillende financieringsbronnen die de identificatie van het bewijsstuk betreffende elke uitgave omvatten, alsook al de bronnen en bedragen van elke andere subsidie waarvan hij tijdens het jaar n van genoten heeft;
2° de tabel van de afschrijvingen voor het jaar n;
3° de balans en de resultatenrekeningen van jaar n, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de activiteiten van de filières " Démarche de Formation et d'insertion " en die van de filières " Entreprise de formation par le travail ".
Modifications
Art.18. § 1er. Le centre remet à l'Administration un rapport annuel d'activités portant sur l'année n, tel que visé à l'article 14, alinéa 1er, 6°, du décret, au plus tard [1 le 15 avril de l'année n+1]1. Le rapport annuel d'activités, dont le modèle est établi par l'Administration, contient au minimum les éléments suivants :
1° en ce qui concerne le centre :
a) le nombre de candidats à la formation qui ont bénéficié d'un processus d'accueil tel que défini dans le projet pédagogique conformément à l'article 8, alinéa 1er, 2° a), du décret;
b) le nombre de candidats qui ont fait l'objet d'une réorientation lors de l'accueil;
c) la liste actualisée des membres du personnel occupés pendant l'année qui précède le rapport, leur fonction et les caractéristiques de leur contrat en matière de statut et le régime de temps de travail;
d) le taux d'encadrement des stagiaires;
e) [1 les résultats en matière d'insertion, tels que définis à l'article 17, § 1er, alinéa 2, 8°]1
2° [1 en ce qui concerne chaque filière organisée par le centre :
a) la liste des stagiaires, identifiés, en plus de leur nom et prénom, au moyen de leur numéro de registre national, entrés en formation par année civile au regard des catégories de public telles que visées aux articles 5 et 6 du décret, leur date d'entrée et de sortie de la formation et le motif de sortie;
b) le nombre d'heures de formation effectivement suivies par les stagiaires et les heures assimilées;
c) le nombre et le type de stages, la durée du stage et le nombre de stagiaires qui y ont participé;
d) les activités de formation confiées à un autre centre ou à une entreprise;
e) les résultats en matière d'insertion, tels que définis à l'article 17, § 1er, alinéa 2, 8°;
f) les résultats en termes d'acquisition de connaissances, de compétences et de comportements, tels que visés à l'article 4 du décret.]1
Le Ministre peut préciser les éléments du rapport d'activités.
§ 2. Le centre remet à l'Office, au plus tard le 1er juin de l'année n+1, selon les modèles établis par l'Office :
1° les tableaux détaillés d'imputation des recettes et des dépenses de l'année n en regard des différentes sources de financement, comprenant l'identification de la pièce justificative afférant à chacune des dépenses, ainsi que toutes les sources et montants de toute autre subventions dont il a bénéficié pendant l'année n;
2° le tableau des amortissements pour l'année n;
3° le bilan et les comptes de résultats de l'année n en distinguant les activités relevant des filières " Démarche de Formation et d'insertion " et celles relevant des filières " Entreprise de formation par le travail ".
1° en ce qui concerne le centre :
a) le nombre de candidats à la formation qui ont bénéficié d'un processus d'accueil tel que défini dans le projet pédagogique conformément à l'article 8, alinéa 1er, 2° a), du décret;
b) le nombre de candidats qui ont fait l'objet d'une réorientation lors de l'accueil;
c) la liste actualisée des membres du personnel occupés pendant l'année qui précède le rapport, leur fonction et les caractéristiques de leur contrat en matière de statut et le régime de temps de travail;
d) le taux d'encadrement des stagiaires;
e) [1 les résultats en matière d'insertion, tels que définis à l'article 17, § 1er, alinéa 2, 8°]1
2° [1 en ce qui concerne chaque filière organisée par le centre :
a) la liste des stagiaires, identifiés, en plus de leur nom et prénom, au moyen de leur numéro de registre national, entrés en formation par année civile au regard des catégories de public telles que visées aux articles 5 et 6 du décret, leur date d'entrée et de sortie de la formation et le motif de sortie;
b) le nombre d'heures de formation effectivement suivies par les stagiaires et les heures assimilées;
c) le nombre et le type de stages, la durée du stage et le nombre de stagiaires qui y ont participé;
d) les activités de formation confiées à un autre centre ou à une entreprise;
e) les résultats en matière d'insertion, tels que définis à l'article 17, § 1er, alinéa 2, 8°;
f) les résultats en termes d'acquisition de connaissances, de compétences et de comportements, tels que visés à l'article 4 du décret.]1
Le Ministre peut préciser les éléments du rapport d'activités.
§ 2. Le centre remet à l'Office, au plus tard le 1er juin de l'année n+1, selon les modèles établis par l'Office :
1° les tableaux détaillés d'imputation des recettes et des dépenses de l'année n en regard des différentes sources de financement, comprenant l'identification de la pièce justificative afférant à chacune des dépenses, ainsi que toutes les sources et montants de toute autre subventions dont il a bénéficié pendant l'année n;
2° le tableau des amortissements pour l'année n;
3° le bilan et les comptes de résultats de l'année n en distinguant les activités relevant des filières " Démarche de Formation et d'insertion " et celles relevant des filières " Entreprise de formation par le travail ".
Modifications
Art.19. Het centrum beheert de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet overeenkomstig de artikelen 11 tot 14 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Art.19. Le centre gère le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret conformément aux articles 11 à 14 de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des Comptes.
Art.20. Alle akten, facturen, mededelingen, publicaties, website en andere stukken die uitgaan van een centrum dragen de melding " centre agréé par la Région wallonne sous le n° [...] " (centrum erkend door het Waalse Gewest onder het nr. [...] en zijn voorzien van het logo van het Waalse Gewest.
Art.20. Tous les actes, factures, annonces, publications, sites web et autres pièces émanant d'un centre portent respectivement la mention " centre agréé par la Région wallonne sous le n° [...] " et le logo de la Région wallonne.
Art.21. De besteding van de opbrengsten uit de productie- en verkoopactiviteiten van een centrum dat beschikt over fase filière "Entreprise de formation par le travail" is met zijn maatschappelijk doel verbonden.
De besteding van de opbrengsten maakt het voorwerp uit van een formele beslissing van de algemene vergadering van het centrum of van de raad voor maatschappelijk welzijn voor het centrum samengesteld op initiatief van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De beslissing van besteding wordt genomen binnen het jaar na bedoeld begrotingsjaar.
De besteding van de opbrengsten maakt het voorwerp uit van een formele beslissing van de algemene vergadering van het centrum of van de raad voor maatschappelijk welzijn voor het centrum samengesteld op initiatief van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De beslissing van besteding wordt genomen binnen het jaar na bedoeld begrotingsjaar.
Art.21. L'affectation des bénéfices générés par l'activité de production et de commercialisation d'un centre qui dispose d'une filière démarche " Entreprise de formation par le travail " est en lien avec son objet social.
L'affectation des bénéfices fait l'objet d'une décision formelle de l'assemblée générale du centre ou du conseil de l'action sociale pour le centre constitué à l'initiative d'un centre public d'action sociale.
La décision d'affectation est prise dans l'année qui suit l'exercice budgétaire concerné.
L'affectation des bénéfices fait l'objet d'une décision formelle de l'assemblée générale du centre ou du conseil de l'action sociale pour le centre constitué à l'initiative d'un centre public d'action sociale.
La décision d'affectation est prise dans l'année qui suit l'exercice budgétaire concerné.
HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure en -criteria
CHAPITRE IV. - Procédure et critères d'agrément
Art.22. § 1. Overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van het decreet worden de aanvragen tot erkenning en hernieuwing van erkenning van het centrum, waarvan de modellen door de administratie opgemaakt worden, door het verzoekende centrum via elk middel met bewijs van de verzenddatum ingediend, uiterlijk 31 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de erkenning aangevraagd wordt.
De Minister kan deze vervaldatum wijzigen het jaar dat overeenstemt met de hernieuwingen van erkenning.
§ 2. Voor de toepassing van artikel 8 van het decreet voegt het centrum minstens de volgende elementen bij zijn aanvraag :
1° de gecoördineerde en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk of van de vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk, de beslissing van de raad (raden) voor sociale actie en het afschrift van de goedkeuring door de gemeenteraad (gemeenteraden) als het dossier door een openbaar centrum voor maatschappelijk werk of een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk wordt ingediend;
2° de omschrijving van het pedagogische project zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 2°, van het decreet en de desbetreffende organisatiemodaliteiten, incluis het model van het pedagogische contract en van het individuele vormingsprogramma;
3° de aanvraag tot erkenning van één of meer filières, met het geheel van de documenten bedoeld in [1 artikel 23]1;
4° de omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen bedoeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet, incluis het afschrift van het inspectieverslag van de brandweerdienst, alsook elk document afgegeven door een erkende instelling voor het materieel waarvan het gebruik eventuele risico's inhoudt;
5° een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 8, eerste lid, 6°, van het decreet of het bewijs dat de stappen t.o.v. de Dienst ondernomen werden binnen een termijn van drie maanden voor de indiening van de erkenningsaanvraag; het centrum richt de overeenkomst aan de administratie zodra ze gesloten is;.
6° de overlegging van elk bewijs dat nodig is voor de controle op de naleving van de regelgevingen die op het centrum toepasselijk zijn, met name het bewijs van de naleving van de regelgeving betreffende de medische controle, genomen krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk.
Bij gebrek aan het verslag bedoeld in het eerste lid maakt het centrum, wanneer het de erkenningsaanvraag bij de Administratie indient, het afschrift van de aanvraag tot inspectie van de lokalen door de brandweerdienst over en richt het het verslag aan de Administratie na ontvangst ervan.
De Minister kan het centrum vrijstellen van de overlegging van het geheel of een gedeelte van de documenten bedoeld in het eerste lid, als de administratie of [1 de inspectie]1 beschikt over één of meer stukken of gegevens bedoeld in het eerste lid of erover beschikt via een bank van gegevens uit authentieke bronnen.
§ 3. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van het centrum gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 2 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.
De Minister kan deze vervaldatum wijzigen het jaar dat overeenstemt met de hernieuwingen van erkenning.
§ 2. Voor de toepassing van artikel 8 van het decreet voegt het centrum minstens de volgende elementen bij zijn aanvraag :
1° de gecoördineerde en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk of van de vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk, de beslissing van de raad (raden) voor sociale actie en het afschrift van de goedkeuring door de gemeenteraad (gemeenteraden) als het dossier door een openbaar centrum voor maatschappelijk werk of een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk wordt ingediend;
2° de omschrijving van het pedagogische project zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 2°, van het decreet en de desbetreffende organisatiemodaliteiten, incluis het model van het pedagogische contract en van het individuele vormingsprogramma;
3° de aanvraag tot erkenning van één of meer filières, met het geheel van de documenten bedoeld in [1 artikel 23]1;
4° de omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen bedoeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet, incluis het afschrift van het inspectieverslag van de brandweerdienst, alsook elk document afgegeven door een erkende instelling voor het materieel waarvan het gebruik eventuele risico's inhoudt;
5° een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 8, eerste lid, 6°, van het decreet of het bewijs dat de stappen t.o.v. de Dienst ondernomen werden binnen een termijn van drie maanden voor de indiening van de erkenningsaanvraag; het centrum richt de overeenkomst aan de administratie zodra ze gesloten is;.
6° de overlegging van elk bewijs dat nodig is voor de controle op de naleving van de regelgevingen die op het centrum toepasselijk zijn, met name het bewijs van de naleving van de regelgeving betreffende de medische controle, genomen krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk.
Bij gebrek aan het verslag bedoeld in het eerste lid maakt het centrum, wanneer het de erkenningsaanvraag bij de Administratie indient, het afschrift van de aanvraag tot inspectie van de lokalen door de brandweerdienst over en richt het het verslag aan de Administratie na ontvangst ervan.
De Minister kan het centrum vrijstellen van de overlegging van het geheel of een gedeelte van de documenten bedoeld in het eerste lid, als de administratie of [1 de inspectie]1 beschikt over één of meer stukken of gegevens bedoeld in het eerste lid of erover beschikt via een bank van gegevens uit authentieke bronnen.
§ 3. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van het centrum gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 2 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.
Modifications
Art.22. § 1er. En application de l'article 11, alinéa 1er, du décret, les demandes d'agrément et de renouvellement d'agrément du centre, dont les modèles sont établis par l'Administration, sont introduites par le centre requérant par tout moyen conférant preuve de la date d'envoi au plus tard le 31 août de l'année qui précède celle pour laquelle l'agrément est sollicité.
Le Ministre peut modifier cette échéance l'année qui coïncide avec les renouvellements d'agrément.
§ 2. Pour l'application de l'article 8 du décret, le centre transmet lors de sa demande au minimum :
1° les statuts coordonnés, publiés au Moniteur belge, de l'association sans but lucratif ou de l'association de centres publics d'action sociale, la décision du ou des conseils de l'action sociale et la copie de l'approbation du ou des conseils communaux si le dossier est introduit par un centre public d'action sociale ou une association de centres publics d'action sociale;
2° la description du projet pédagogique tel que visé à l'article 9, alinéa 1er, 2°, du décret et de ses modalités d'organisation, en ce compris le modèle du contrat pédagogique et du programme individuel de formation;
3° la demande d'agrément d'une ou plusieurs filières contenant l'ensemble des documents visés à [1 l'article 23]1;
4° la description des moyens et ressources matériels, humains et financiers visés à l'article 8, alinéa 1er, 4°, du décret, en ce compris la copie du rapport d'inspection par le service incendie ainsi que tout document délivré par un organisme agréé pour le matériel présentant des risques éventuels pour les utilisateurs;
5° une copie du contrat de coopération visé à l'article 8, alinéa 1er, 6°, du décret ou la preuve que les démarches vis-à-vis de l'Office ont été engagées endéans un délai de trois mois avant l'introduction de la demande d'agrément; le centre communique le contrat à l'Administration dès sa conclusion;
6° la mise à disposition de toute preuve nécessaire à la vérification du respect des réglementations applicables au centre et, notamment, celle du respect de la réglementation relative au contrôle médical prise en vertu de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail.
A défaut du rapport visé à l'alinéa 1er, 4°, au moment de l'introduction de la demande d'agrément auprès de l'Administration, le centre transmet la copie de la demande d'inspection des locaux par le service incendie et transmet à l'Administration le rapport dès sa réception.
Le Ministre peut dispenser le centre de fournir tout ou partie des documents visés à l'alinéa 1er si l'Administration ou [1 l'inspection]1 dispose d'une ou de plusieurs pièces ou renseignements visés à l'alinéa 1er ou en dispose par le biais d'une banque de données de sources authentiques.
§ 3. La demande de renouvellement d'agrément du centre est accompagnée d'un dossier qui contient les éléments visés au paragraphe 2, lorsque ceux-ci font l'objet de modifications au regard de l'agrément précédent.
Le Ministre peut modifier cette échéance l'année qui coïncide avec les renouvellements d'agrément.
§ 2. Pour l'application de l'article 8 du décret, le centre transmet lors de sa demande au minimum :
1° les statuts coordonnés, publiés au Moniteur belge, de l'association sans but lucratif ou de l'association de centres publics d'action sociale, la décision du ou des conseils de l'action sociale et la copie de l'approbation du ou des conseils communaux si le dossier est introduit par un centre public d'action sociale ou une association de centres publics d'action sociale;
2° la description du projet pédagogique tel que visé à l'article 9, alinéa 1er, 2°, du décret et de ses modalités d'organisation, en ce compris le modèle du contrat pédagogique et du programme individuel de formation;
3° la demande d'agrément d'une ou plusieurs filières contenant l'ensemble des documents visés à [1 l'article 23]1;
4° la description des moyens et ressources matériels, humains et financiers visés à l'article 8, alinéa 1er, 4°, du décret, en ce compris la copie du rapport d'inspection par le service incendie ainsi que tout document délivré par un organisme agréé pour le matériel présentant des risques éventuels pour les utilisateurs;
5° une copie du contrat de coopération visé à l'article 8, alinéa 1er, 6°, du décret ou la preuve que les démarches vis-à-vis de l'Office ont été engagées endéans un délai de trois mois avant l'introduction de la demande d'agrément; le centre communique le contrat à l'Administration dès sa conclusion;
6° la mise à disposition de toute preuve nécessaire à la vérification du respect des réglementations applicables au centre et, notamment, celle du respect de la réglementation relative au contrôle médical prise en vertu de la loi du 4 août 1996 relative au bien-être des travailleurs lors de l'exécution de leur travail.
A défaut du rapport visé à l'alinéa 1er, 4°, au moment de l'introduction de la demande d'agrément auprès de l'Administration, le centre transmet la copie de la demande d'inspection des locaux par le service incendie et transmet à l'Administration le rapport dès sa réception.
Le Ministre peut dispenser le centre de fournir tout ou partie des documents visés à l'alinéa 1er si l'Administration ou [1 l'inspection]1 dispose d'une ou de plusieurs pièces ou renseignements visés à l'alinéa 1er ou en dispose par le biais d'une banque de données de sources authentiques.
§ 3. La demande de renouvellement d'agrément du centre est accompagnée d'un dossier qui contient les éléments visés au paragraphe 2, lorsque ceux-ci font l'objet de modifications au regard de l'agrément précédent.
Modifications
Art.23. § 1. Voor de toepassing van artikel 9 van het decreet, maakt het centrum, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent, gelijktijdig met zijn erkenning of uiterlijk op de datum bepaalt in artikel 22, § 1, de volgende gegevens over:
1° de categorie waarin de filière ingedeeld is, alsook het methodologische kader ervan;
2° de rechtvaardiging van de erkenningsaanvraag t.o.v. de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;
2° het programma van de filière zoals bedoeld in artikel 9;
4° als de erkenning van een nieuwe filière wordt aangevraagd tijdens de erkenningsperiode van het centrum, een omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van de filière.
§ 2. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van de filière gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 1 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.
Elke overheid bevoegd om tussen te komen in het kader van de procedure tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning bij of krachtens het decreet kan verzoeken om de overlegging van de documenten bedoeld in respectievelijk paragraaf 1 en artikel 22, § 2, als ze nodig zijn om te oordelen of de erkenning of de hernieuwing van erkenning al dan niet toegekend zal worden.
1° de categorie waarin de filière ingedeeld is, alsook het methodologische kader ervan;
2° de rechtvaardiging van de erkenningsaanvraag t.o.v. de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;
2° het programma van de filière zoals bedoeld in artikel 9;
4° als de erkenning van een nieuwe filière wordt aangevraagd tijdens de erkenningsperiode van het centrum, een omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van de filière.
§ 2. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van de filière gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 1 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.
Elke overheid bevoegd om tussen te komen in het kader van de procedure tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning bij of krachtens het decreet kan verzoeken om de overlegging van de documenten bedoeld in respectievelijk paragraaf 1 en artikel 22, § 2, als ze nodig zijn om te oordelen of de erkenning of de hernieuwing van erkenning al dan niet toegekend zal worden.
Art.23. § 1er. Pour l'application de l'article 9 du décret, le centre transmet, par tout moyen conférant preuve de la date d'envoi, simultanément à l'agrément du centre ou au plus tard à la date fixée à l'article 22, § 1er :
1° la catégorie dans laquelle la filière s'inscrit ainsi que son cadre méthodologique;
2° la justification de la demande d'agrément au regard de l'analyse existante de l'offre de formation professionnelle et des besoins du marché de l'emploi visée à l'article 9, alinéa 1er, 1°, du décret;
3° le programme de la filière tel que décrit à l'article 9;
4° en cas de demande d'agrément d'une nouvelle filière en cours d'agrément du centre, une description des moyens et ressources matériels, humains et financiers prévus pour le fonctionnement de la filière.
§ 2. La demande de renouvellement d'agrément de la filière est accompagnée d'un dossier qui contient les éléments visés au paragraphe 1er, lorsque ceux-ci font l'objet de modifications au regard de l'agrément précédent.
Toute autorité habilitée à intervenir dans le cadre de la procédure d'agrément ou de renouvellement d'agrément par ou en vertu du décret peut demander la production des documents visés respectivement au paragraphe 1er et à l'article 22, § 2, lorsque ceux-ci sont nécessaires à l'appréciation de l'octroi ou non de l'agrément ou du renouvellement de l'agrément.
1° la catégorie dans laquelle la filière s'inscrit ainsi que son cadre méthodologique;
2° la justification de la demande d'agrément au regard de l'analyse existante de l'offre de formation professionnelle et des besoins du marché de l'emploi visée à l'article 9, alinéa 1er, 1°, du décret;
3° le programme de la filière tel que décrit à l'article 9;
4° en cas de demande d'agrément d'une nouvelle filière en cours d'agrément du centre, une description des moyens et ressources matériels, humains et financiers prévus pour le fonctionnement de la filière.
§ 2. La demande de renouvellement d'agrément de la filière est accompagnée d'un dossier qui contient les éléments visés au paragraphe 1er, lorsque ceux-ci font l'objet de modifications au regard de l'agrément précédent.
Toute autorité habilitée à intervenir dans le cadre de la procédure d'agrément ou de renouvellement d'agrément par ou en vertu du décret peut demander la production des documents visés respectivement au paragraphe 1er et à l'article 22, § 2, lorsque ceux-ci sont nécessaires à l'appréciation de l'octroi ou non de l'agrément ou du renouvellement de l'agrément.
Art.24. § 1. Binnen een termijn van vijftien dagen met ingang op de datum van ontvangst van de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning van het centrum of van de filières richt de Administratie aan het verzoekende centrum een bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is. Als het dossier niet volledig is, richt de administratie aan het centrum een schrijven waarin het verzocht wordt om het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.
De termijn van vijftien dagen kan op gemotiveerd verzoek van het centrum met hoogstens vijftien dagen verlengd worden. Als het dossier na afloop van die termijn niet volledig is, wordt de aanvraag zonder gevolg gerangschikt door de Administratie, die het centrum verwittigt binnen vijftien dagen na het nemen van de beslissing.
Als het dossier volledig is, onderzoekt de administratie de aanvraag, gaat ze na of de erkenningsvoorwaarden nageleefd worden en maakt ze een onderzoeksrapport op. Ze verzoekt om het advies van elke territoriaal bevoegde KOVA-regio-instantie, die advies uitbrengt binnen veertig dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending door de Administratie. Na afloop van die termijn wordt het advies niet meer vereist.
[2 Het advies bedoeld in het derde lid wordt gemotiveerd om met kennis van zaken de relevantie van de filière(s), georganiseerd door het centrum ten opzichte van de behoeften, vastgesteld in het ambtsgebied en van het bestaand vormingsaanbod, te kunnen beoordelen. In het advies dient met name voor het betrokken ambtsgebied rekening te worden gehouden met het aantal niet-werkende werkzoekenden, hun profiel ten opzichte van de artikelen 5 en 6 van het decreet, het bestaand vormingsaanbod rekening houdend met het geheel van verschillende types opleidingsverstrekkers en/of inschakelingsoperatoren, evenals met het aantal bestaande jobkansen ten opzichte van een aanbod voor kwalificerende opleidingen. De Minister kan de criteria die in het kader van het advies in overweging genomen dienen te worden, verder aanvullen.]2
In geval van hernieuwing van erkenning berust het onderzoeksrapport van de Administratie op de analyse van de activiteitsverslagen en de rapporten van [1 de inspectie]1 opgemaakt gedurende de erkenningsperiode die voorafgaat aan de hernieuwingsaanvraag.
§ 2. De administratie legt haar onderzoeksrapport en het advies van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières aan de Minister over binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.
Als het advies van de KOVA-regio-instantie of het onderzoeksrapport van de Administratie negatief is, vraagt de Administratie het advies van de commissie.
De administratie kan de commissie ook om advies verzoeken in de volgende gevallen:
1° als ze acht dat één of meer voorwaarden tot erkenning of hernieuwing van erkenning bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het decreet niet vervuld zijn;
2° bij gebrek aan vormingsreferentieel zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, 7° en 8°, van het decreet, om na te gaan of het programma dat opgenomen is in het erkenningsdossier coherent is.
[2 De commissie spreekt zich uit binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van de aanvraag. Alvorens advies uit te brengen kan de commissie op eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordigers van de centra laatstgenoemden horen over het voorwerp van de erkenning. In geval van verhoor kan de commissie vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt. De commissie kan eenmalig voorstellen dat de duur van de hernieuwing van erkenning tot twee jaar beperkt wordt en met aanbevelingen gepaard gaat. In dat geval maakt het centrum, binnen de dertig dagen na de ministeriële beslissing bedoeld in lid 5, de Administratie een actieplan voorleggen, waarin de middelen uitvoerig worden uiteengezet waarmee het centrum de aanbevelingen van de commissie zal overnemen. Als de Administratie de commissie om advies verzoekt, legt ze haar onderzoeksrapport, samen met de adviezen van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières en van de commissie, aan de Minister over binnen een termijn van negentig dagen, verlengd tot honderdtwintig dagen indien vertegenwoordigers van het centrum worden gehoord, te rekenen vanaf de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.]2
De Minister beslist over de toekenning of weigering van erkenning uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen na het onderzoeksrapport.
§ 3. Elke beslissing tot toekenning van erkenning of hernieuwing van erkenning van een centrum, incluis de filières die het organiseert, bevat op zijn minst:
1° de benaming van het centrum en van de filière(s);
2° de duur van de erkenning;
3° de categorie en het methodologische kader waarin elke filière ingedeeld is;
4° het aantal uren erkend per filière;
5° het subsidiëringsbedrag.
[2 6° in voorkomend geval, het advies van de commissie.]2
De Administratie geeft kennis van de beslissing van de Minister aan het centrum, binnen tien dagen na haar ontvangst, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent.
De termijn van vijftien dagen kan op gemotiveerd verzoek van het centrum met hoogstens vijftien dagen verlengd worden. Als het dossier na afloop van die termijn niet volledig is, wordt de aanvraag zonder gevolg gerangschikt door de Administratie, die het centrum verwittigt binnen vijftien dagen na het nemen van de beslissing.
Als het dossier volledig is, onderzoekt de administratie de aanvraag, gaat ze na of de erkenningsvoorwaarden nageleefd worden en maakt ze een onderzoeksrapport op. Ze verzoekt om het advies van elke territoriaal bevoegde KOVA-regio-instantie, die advies uitbrengt binnen veertig dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending door de Administratie. Na afloop van die termijn wordt het advies niet meer vereist.
[2 Het advies bedoeld in het derde lid wordt gemotiveerd om met kennis van zaken de relevantie van de filière(s), georganiseerd door het centrum ten opzichte van de behoeften, vastgesteld in het ambtsgebied en van het bestaand vormingsaanbod, te kunnen beoordelen. In het advies dient met name voor het betrokken ambtsgebied rekening te worden gehouden met het aantal niet-werkende werkzoekenden, hun profiel ten opzichte van de artikelen 5 en 6 van het decreet, het bestaand vormingsaanbod rekening houdend met het geheel van verschillende types opleidingsverstrekkers en/of inschakelingsoperatoren, evenals met het aantal bestaande jobkansen ten opzichte van een aanbod voor kwalificerende opleidingen. De Minister kan de criteria die in het kader van het advies in overweging genomen dienen te worden, verder aanvullen.]2
In geval van hernieuwing van erkenning berust het onderzoeksrapport van de Administratie op de analyse van de activiteitsverslagen en de rapporten van [1 de inspectie]1 opgemaakt gedurende de erkenningsperiode die voorafgaat aan de hernieuwingsaanvraag.
§ 2. De administratie legt haar onderzoeksrapport en het advies van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières aan de Minister over binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.
Als het advies van de KOVA-regio-instantie of het onderzoeksrapport van de Administratie negatief is, vraagt de Administratie het advies van de commissie.
De administratie kan de commissie ook om advies verzoeken in de volgende gevallen:
1° als ze acht dat één of meer voorwaarden tot erkenning of hernieuwing van erkenning bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het decreet niet vervuld zijn;
2° bij gebrek aan vormingsreferentieel zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, 7° en 8°, van het decreet, om na te gaan of het programma dat opgenomen is in het erkenningsdossier coherent is.
[2 De commissie spreekt zich uit binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van de aanvraag. Alvorens advies uit te brengen kan de commissie op eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordigers van de centra laatstgenoemden horen over het voorwerp van de erkenning. In geval van verhoor kan de commissie vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt. De commissie kan eenmalig voorstellen dat de duur van de hernieuwing van erkenning tot twee jaar beperkt wordt en met aanbevelingen gepaard gaat. In dat geval maakt het centrum, binnen de dertig dagen na de ministeriële beslissing bedoeld in lid 5, de Administratie een actieplan voorleggen, waarin de middelen uitvoerig worden uiteengezet waarmee het centrum de aanbevelingen van de commissie zal overnemen. Als de Administratie de commissie om advies verzoekt, legt ze haar onderzoeksrapport, samen met de adviezen van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières en van de commissie, aan de Minister over binnen een termijn van negentig dagen, verlengd tot honderdtwintig dagen indien vertegenwoordigers van het centrum worden gehoord, te rekenen vanaf de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.]2
De Minister beslist over de toekenning of weigering van erkenning uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen na het onderzoeksrapport.
§ 3. Elke beslissing tot toekenning van erkenning of hernieuwing van erkenning van een centrum, incluis de filières die het organiseert, bevat op zijn minst:
1° de benaming van het centrum en van de filière(s);
2° de duur van de erkenning;
3° de categorie en het methodologische kader waarin elke filière ingedeeld is;
4° het aantal uren erkend per filière;
5° het subsidiëringsbedrag.
[2 6° in voorkomend geval, het advies van de commissie.]2
De Administratie geeft kennis van de beslissing van de Minister aan het centrum, binnen tien dagen na haar ontvangst, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent.
Art.24. § 1er. Dans un délai de quinze jours à dater de la réception de la demande d'agrément ou de renouvellement d'agrément du centre et de la ou des filières, l'Administration adresse au centre demandeur, un accusé de réception mentionnant que le dossier est complet. Lorsque le dossier n'est pas complet, l'Administration envoie au centre un courrier l'invitant à compléter le dossier dans les quinze jours de la réception du courrier par le centre.
Le délai de quinze jours peut être prolongé de maximum quinze jours sur demande motivée du centre. Passé le délai, et si le dossier n'est pas complet, la demande est classée sans suite par l'Administration qui en avise le centre, dans les quinze jours de la décision.
Lorsque le dossier est complet, l'Administration analyse la demande, vérifie le respect des conditions d'agrément et établit un rapport d'instruction. Elle sollicite l'avis de toute instance bassin E.F.E. territorialement compétente, qui rend son avis dans un délai de quarante jours à dater de l'envoi par l'Administration. Passé ce délai, l'avis n'est plus requis.
[2 L'avis visé à l'alinéa 3 est motivé pour permettre d'apprécier en toute connaissance de cause la pertinence de la ou des filières organisée(s) par le centre au regard des besoins identifiés sur le territoire et de l'offre de formation existante. L'avis doit, notamment, prendre en compte, pour le territoire concerné, le nombre de demandeurs d'emploi inoccupés, leur profil au regard des articles 5 et 6 du décret, l'offre de formation existante en tenant compte de l'ensemble des différents types d'opérateurs de formation et/ou d'insertion, le taux d'occupation de l'offre existante ainsi que le nombre d'opportunités d'emploi existantes au regard d'une offre de formation qualifiante. Le ministre peut compléter les critères à prendre en compte dans le cadre de l'avis. ]2
En cas de renouvellement d'agrément, le rapport d'instruction de l'Administration s'appuie sur l'analyse des rapports d'activité et des rapports de [1 l'inspection]1 établis pendant la période d'agrément qui précède la demande de renouvellement.
§ 2. L'Administration remet au Ministre son rapport d'instruction et l'avis de l'instance bassin E.F.E. sur la ou les filières organisées dans un délai de soixante jours à dater de l'accusé de réception mentionnant que le dossier est complet.
Lorsque l'avis de l'instance bassin E.F.E. ou le rapport d'instruction de l'Administration est négatif, l'Administration sollicite l'avis de la commission.
L'Administration peut également solliciter l'avis de la commission dans les hypothèses suivantes :
1° lorsque celle-ci estime qu'une ou plusieurs conditions d'agrément ou de renouvellement d'agrément visées aux articles 8 et 9 du décret ne sont pas remplies;
2° en l'absence de référentiel de formation tel que visé à l'article 15, alinéa 1er, 7° et 8°, du décret, afin de vérifier la cohérence du programme présenté dans le dossier d'agrément.
[2 La commission se prononce dans un délai de trente jours à dater de la réception de la demande. Préalablement à la remise de son avis, la commission peut d'initiative ou à la demande des représentants des centres, auditionner ceux-ci sur l'objet de l'agrément. En cas d'audition, la commission peut demander une prolongation d'un mois du délai précité. La commission peut, à une seule reprise, proposer une durée de renouvellement d'agrément réduite à deux ans et assortie de recommandations. Dans ce cas, le centre remet à l'Administration, dans les trente jours de la décision ministérielle visée à l'alinéa 5, un plan d'actions détaillant les moyens qui seront mis en oeuvre par le centre pour se conformer aux recommandations de la commission. Lorsqu'elle sollicite l'avis de la commission, l'Administration remet au Ministre son rapport d'instruction, accompagné des avis de l'instance bassin E.F.E. et de la commission, dans un délai de nonante jours, prorogé à cent vingt jours en cas d'audition des représentants du centre, à dater de l'accusé de réception mentionnant que le dossier est complet.]2
Le Ministre se prononce sur l'octroi ou le refus d'agrément au plus tard dans un délai de quinze jours qui suit le rapport d'instruction.
§ 3. Toute décision d'octroi d'agrément ou de renouvellement d'agrément d'un centre, en ce compris des filières qu'il organise, contient au minimum :
1° l'intitulé du centre et de la ou des filières;
2° la durée d'agrément;
3° la catégorie et le cadre méthodologique dans lesquels chaque filière s'inscrit;
4° le nombre d'heures agréées par filière;
5° le montant du subventionnement.
[2 6° le cas échéant, l'avis de la commission.]2
L'Administration notifie la décision du Ministre au centre, dans les dix jours qui suivent sa réception, par tout moyen conférant preuve de la date d'envoi.
Le délai de quinze jours peut être prolongé de maximum quinze jours sur demande motivée du centre. Passé le délai, et si le dossier n'est pas complet, la demande est classée sans suite par l'Administration qui en avise le centre, dans les quinze jours de la décision.
Lorsque le dossier est complet, l'Administration analyse la demande, vérifie le respect des conditions d'agrément et établit un rapport d'instruction. Elle sollicite l'avis de toute instance bassin E.F.E. territorialement compétente, qui rend son avis dans un délai de quarante jours à dater de l'envoi par l'Administration. Passé ce délai, l'avis n'est plus requis.
[2 L'avis visé à l'alinéa 3 est motivé pour permettre d'apprécier en toute connaissance de cause la pertinence de la ou des filières organisée(s) par le centre au regard des besoins identifiés sur le territoire et de l'offre de formation existante. L'avis doit, notamment, prendre en compte, pour le territoire concerné, le nombre de demandeurs d'emploi inoccupés, leur profil au regard des articles 5 et 6 du décret, l'offre de formation existante en tenant compte de l'ensemble des différents types d'opérateurs de formation et/ou d'insertion, le taux d'occupation de l'offre existante ainsi que le nombre d'opportunités d'emploi existantes au regard d'une offre de formation qualifiante. Le ministre peut compléter les critères à prendre en compte dans le cadre de l'avis. ]2
En cas de renouvellement d'agrément, le rapport d'instruction de l'Administration s'appuie sur l'analyse des rapports d'activité et des rapports de [1 l'inspection]1 établis pendant la période d'agrément qui précède la demande de renouvellement.
§ 2. L'Administration remet au Ministre son rapport d'instruction et l'avis de l'instance bassin E.F.E. sur la ou les filières organisées dans un délai de soixante jours à dater de l'accusé de réception mentionnant que le dossier est complet.
Lorsque l'avis de l'instance bassin E.F.E. ou le rapport d'instruction de l'Administration est négatif, l'Administration sollicite l'avis de la commission.
L'Administration peut également solliciter l'avis de la commission dans les hypothèses suivantes :
1° lorsque celle-ci estime qu'une ou plusieurs conditions d'agrément ou de renouvellement d'agrément visées aux articles 8 et 9 du décret ne sont pas remplies;
2° en l'absence de référentiel de formation tel que visé à l'article 15, alinéa 1er, 7° et 8°, du décret, afin de vérifier la cohérence du programme présenté dans le dossier d'agrément.
[2 La commission se prononce dans un délai de trente jours à dater de la réception de la demande. Préalablement à la remise de son avis, la commission peut d'initiative ou à la demande des représentants des centres, auditionner ceux-ci sur l'objet de l'agrément. En cas d'audition, la commission peut demander une prolongation d'un mois du délai précité. La commission peut, à une seule reprise, proposer une durée de renouvellement d'agrément réduite à deux ans et assortie de recommandations. Dans ce cas, le centre remet à l'Administration, dans les trente jours de la décision ministérielle visée à l'alinéa 5, un plan d'actions détaillant les moyens qui seront mis en oeuvre par le centre pour se conformer aux recommandations de la commission. Lorsqu'elle sollicite l'avis de la commission, l'Administration remet au Ministre son rapport d'instruction, accompagné des avis de l'instance bassin E.F.E. et de la commission, dans un délai de nonante jours, prorogé à cent vingt jours en cas d'audition des représentants du centre, à dater de l'accusé de réception mentionnant que le dossier est complet.]2
Le Ministre se prononce sur l'octroi ou le refus d'agrément au plus tard dans un délai de quinze jours qui suit le rapport d'instruction.
§ 3. Toute décision d'octroi d'agrément ou de renouvellement d'agrément d'un centre, en ce compris des filières qu'il organise, contient au minimum :
1° l'intitulé du centre et de la ou des filières;
2° la durée d'agrément;
3° la catégorie et le cadre méthodologique dans lesquels chaque filière s'inscrit;
4° le nombre d'heures agréées par filière;
5° le montant du subventionnement.
[2 6° le cas échéant, l'avis de la commission.]2
L'Administration notifie la décision du Ministre au centre, dans les dix jours qui suivent sa réception, par tout moyen conférant preuve de la date d'envoi.
Art.25. Overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van het decreet, spreekt de Administratie zich, wanneer het centrum een aanvraag tot wijziging van de beslissing indient die geen betrekking heeft op de elementen bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid, en die geen weerslag heeft op de subsidiëring toegekend aan het centrum, langs de elektronische weg uit over de aanvraag tot wijziging van de beslissing binnen de vijftien dagen na ontvangst ervan.
De Administratie spreekt zich met name uit t.o.v de coherentie van de aangevraagde wijziging met de oorsponkelijk erkenningsaanvraag en het pedagogisch project.
De Administratie spreekt zich met name uit t.o.v de coherentie van de aangevraagde wijziging met de oorsponkelijk erkenningsaanvraag en het pedagogisch project.
Art.25. En application de l'article 9, alinéa 4, du décret, lorsque le centre introduit une demande de modification de la décision ne portant pas sur des éléments visés à l'article 24, § 3, alinéa 1er, et n'ayant pas d'incidence sur le subventionnement octroyé au centre, l'Administration se prononce, par voie électronique, sur la demande de modification de la décision dans les quinze jours qui suivent la réception de celle-ci.
L'Administration se prononce notamment au regard de la cohérence de la modification demandée avec la demande d'agrément initiale et le projet pédagogique.
L'Administration se prononce notamment au regard de la cohérence de la modification demandée avec la demande d'agrément initiale et le projet pédagogique.
HOOFDSTUK V. - Overdracht van filière
CHAPITRE V. - Transfert de filière
Art.26. § 1. Overeenkomstig artikel 13, lid 7, van het decreet, verstrekt de Administratie langs de elektronische weg aan de commissie en aan de centra informatie over elke stand van zaken bedoeld in artikel 13, eerste lid, 1° tot 3°, van het decreet, en organiseert ze de oproep tot de kandidaten voor de overname van één of meer filières door één of meer centra.
De Administratie bepaalt de modaliteiten voor de oproep tot de kandidaten, incluis de nodige documenten voor de beoordeling van het aanbod aan overname van de filière(s), alsook de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen.
De centra die kandidaat-overnemer zijn richten hun gemotiveerde kandidatuur aan de administratie met opgave van minimum:
1° hun vermogen tot voortzetting van de opleiding van de stagiairs die betrokken zijn bij de overdracht van de filière waarvoor ze ingeschreven zijn;
2° hun vermogen om het geheel of een deel van het personeel van het overdragende centrum over te nemen;
3° de organisatiemodaliteiten betreffende de termijn voor de uitvoering van de overdracht, de geografische vestiging van de geplande vormingslocatie(s), de beschikbaarheid van het materiaal en de lokalen die noodzakelijk zijn;
4° eenomschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van elke filière.
Binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van de kandidaturen stuurt de Administratie aan het overnemende centrum hetzij een bericht van ontvangst met de melding dat het dossier volledig is, hetzij een schrijven waarin het verzocht wordt het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.
Binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de volledige dossiers gaat de Administratie na of ze in aanmerking komen wat betreft de naleving van de modaliteiten die vastliggen in de kandidatenoproep en van de criteria bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het decreet.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, als een centrum vrijwilig beslist om één of meer filières over te dragen aan een ander centrum waarmee het tot een akkoord komt, maken de centra de volgende stukken aan de administratie over:
1° de documenten bedoeld in paragraaf 1, derde lid;
2° de beslissing van de raad van bestuur van elk centrum betrokken bij de filièreoverdracht;
3° de elementen tot identificatie van de centra betrokken bij de filièreoverdracht.
§ 3. Als de dossiers volledig zijn en na te hebben gecontroleerd of ze in aanmerking komen, analyseert de Administratie de overenkomstig paragraaf 1 of 2 ingediende dossiers ten opzichte van de volgende prioriteiten :
1° het vermogen inzake administratief, financieel en pedagogisch beheer van het centrum kandidaat-overnemer van één of meer filières wordt beoordeeld op grond van de door de administratie opgemaakte evaluatierapporten in de loop van de vier jaren die aan zijn aanvraag voorafgaan;
2° de mogelijkheid om het geheel of een deel van het personeel of de stagiairs over te nemen;
3° de ondervertegenwoordiging van de filière die het voorwerp is van een overdracht in één of meer regio's, beoordeeld op grond van de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;
4° het behoud van het opleidingsaanbod en de toegankelijkheid ervan op het grondgebied.
De Administratie onderwerpt het voorstel van beslissing aan de commissie, die advies uitbrengt binnen twintig werkdagen nadat het voorstel bij haar aanhangig is gemaakt. De commissie kan vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt.
De Administratie richt, samen met het advies van de commissie, een onderzoeksrapport aan de Minister binnen een termijn van vijf werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het advies van de commissie. De Minister beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het onderzoeksrapport. Na ontvangst van de beslissing geeft de Administratie kennis ervan aan het overdragende centrum en aan het overnemende centrum.
In geval van overdracht van personeel of stagiairs kan de Minister voorzien in een versnelde procedure tot filièreoverdracht volgens de modaliteiten die hij bepaalt.
De aanvraag tot toestemming van overdracht van filières leidt niet tot de verhoging van de subsidie zoals ze aan het overdragende centrum toegekend werd en vormt geen aanvraag tot erkenning van een nieuwe opleidingsfilière zoals bepaald bij artikel 9 van het decreet.
Een centrum dat in de loop van dezelfde periode het voorwerp is geweest van een opschorting of van een gedeeltelijke intrekking van erkenning mag geen kandidaat-overnemer zijn.
§ 4. Overeenkomstig artikel 13bis, derde lid, van het decreet, dient de juridische entiteit die in aanmerking komt voor een overdracht krachtens artikel 13 bis van het decreet, de Administratie zo spoedig mogelijk in te lichten over de overdracht.
De Administratie deelt de informatie aan de commissie mee, langs de elektronische weg.
De Administratie bepaalt de modaliteiten voor de oproep tot de kandidaten, incluis de nodige documenten voor de beoordeling van het aanbod aan overname van de filière(s), alsook de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen.
De centra die kandidaat-overnemer zijn richten hun gemotiveerde kandidatuur aan de administratie met opgave van minimum:
1° hun vermogen tot voortzetting van de opleiding van de stagiairs die betrokken zijn bij de overdracht van de filière waarvoor ze ingeschreven zijn;
2° hun vermogen om het geheel of een deel van het personeel van het overdragende centrum over te nemen;
3° de organisatiemodaliteiten betreffende de termijn voor de uitvoering van de overdracht, de geografische vestiging van de geplande vormingslocatie(s), de beschikbaarheid van het materiaal en de lokalen die noodzakelijk zijn;
4° eenomschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van elke filière.
Binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van de kandidaturen stuurt de Administratie aan het overnemende centrum hetzij een bericht van ontvangst met de melding dat het dossier volledig is, hetzij een schrijven waarin het verzocht wordt het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.
Binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de volledige dossiers gaat de Administratie na of ze in aanmerking komen wat betreft de naleving van de modaliteiten die vastliggen in de kandidatenoproep en van de criteria bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het decreet.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, als een centrum vrijwilig beslist om één of meer filières over te dragen aan een ander centrum waarmee het tot een akkoord komt, maken de centra de volgende stukken aan de administratie over:
1° de documenten bedoeld in paragraaf 1, derde lid;
2° de beslissing van de raad van bestuur van elk centrum betrokken bij de filièreoverdracht;
3° de elementen tot identificatie van de centra betrokken bij de filièreoverdracht.
§ 3. Als de dossiers volledig zijn en na te hebben gecontroleerd of ze in aanmerking komen, analyseert de Administratie de overenkomstig paragraaf 1 of 2 ingediende dossiers ten opzichte van de volgende prioriteiten :
1° het vermogen inzake administratief, financieel en pedagogisch beheer van het centrum kandidaat-overnemer van één of meer filières wordt beoordeeld op grond van de door de administratie opgemaakte evaluatierapporten in de loop van de vier jaren die aan zijn aanvraag voorafgaan;
2° de mogelijkheid om het geheel of een deel van het personeel of de stagiairs over te nemen;
3° de ondervertegenwoordiging van de filière die het voorwerp is van een overdracht in één of meer regio's, beoordeeld op grond van de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;
4° het behoud van het opleidingsaanbod en de toegankelijkheid ervan op het grondgebied.
De Administratie onderwerpt het voorstel van beslissing aan de commissie, die advies uitbrengt binnen twintig werkdagen nadat het voorstel bij haar aanhangig is gemaakt. De commissie kan vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt.
De Administratie richt, samen met het advies van de commissie, een onderzoeksrapport aan de Minister binnen een termijn van vijf werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het advies van de commissie. De Minister beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het onderzoeksrapport. Na ontvangst van de beslissing geeft de Administratie kennis ervan aan het overdragende centrum en aan het overnemende centrum.
In geval van overdracht van personeel of stagiairs kan de Minister voorzien in een versnelde procedure tot filièreoverdracht volgens de modaliteiten die hij bepaalt.
De aanvraag tot toestemming van overdracht van filières leidt niet tot de verhoging van de subsidie zoals ze aan het overdragende centrum toegekend werd en vormt geen aanvraag tot erkenning van een nieuwe opleidingsfilière zoals bepaald bij artikel 9 van het decreet.
Een centrum dat in de loop van dezelfde periode het voorwerp is geweest van een opschorting of van een gedeeltelijke intrekking van erkenning mag geen kandidaat-overnemer zijn.
§ 4. Overeenkomstig artikel 13bis, derde lid, van het decreet, dient de juridische entiteit die in aanmerking komt voor een overdracht krachtens artikel 13 bis van het decreet, de Administratie zo spoedig mogelijk in te lichten over de overdracht.
De Administratie deelt de informatie aan de commissie mee, langs de elektronische weg.
Art.26. § 1er. En application de l'article 13, alinéa 7, du décret, l'Administration communique, par voie électronique, à la commission et aux centres, l'information relative à toute situation visée à l'article 13, alinéa 1er, 1° à 3°, du décret, et organise l'appel aux candidatures pour la reprise d'une ou plusieurs filières par un ou plusieurs centres.
L'Administration fixe les modalités relatives à l'appel aux candidatures, en ce compris les documents nécessaires à l'appréciation de l'offre de reprise de la ou des filières, ainsi que la date limite d'introduction des candidatures.
Les centres candidats repreneurs introduisent leur candidature motivée auprès de l'Administration en précisant au minimum :
1° leur capacité de poursuivre la formation des stagiaires concernés par le transfert de la filière dans laquelle ils sont inscrits;
2° leur capacité de reprise de tout ou partie du personnel du centre cédant;
3° les modalités organisationnelles relatives au délai de réalisation du transfert, à l'implantation géographique du ou des sites de formation envisagés, à la disponibilité du matériel et des locaux nécessaires;
4° un descriptif des moyens et ressources matériels, humains et financiers prévus pour le fonctionnement de chaque filière.
Dans un délai de sept jours à dater de la réception des candidatures, l'Administration adresse au centre candidat repreneur, soit un accusé de réception mentionnant que le dossier est complet, soit un courrier l'invitant à compléter le dossier dans les quinze jours qui suivent la réception par le centre du courrier.
Dans un délai de vingt jours qui suit la réception des dossiers complets, l'Administration examine l'éligibilité des dossiers au regard du respect des modalités fixées dans l'appel à candidature et des critères visés à l'article 13, alinéa 2, du décret.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, en cas de décision volontaire d'un centre de transférer une ou plusieurs filières à un autre centre avec lequel il s'accorde, les centres transmettent à l'Administration :
1° les documents visés au paragraphe 1er, alinéa 3;
2° la décision du conseil d'administration de chaque centre concerné par le transfert de filière;
3° les éléments identifiant les centres concernés par le transfert de filière.
§ 3. Lorsque les dossiers sont complets et après vérification de leur éligibilité, l'Administration analyse les dossiers introduits conformément aux paragraphes 1er ou 2, au regard des priorités suivantes :
1° la capacité de gestion administrative, financière et pédagogique du centre candidat repreneur d'une ou plusieurs filières est appréciée au regard des rapports d'évaluation établis par l'Administration au cours des quatre années qui précèdent la demande;
2° la possibilité de reprise de tout ou partie du personnel ou des stagiaires;
3° la sous-représentation de la filière qui fait l'objet d'un transfert dans une ou plusieurs sous-régions, appréciée au regard de l'analyse existante de l'offre de formation professionnelle et des besoins du marché de l'emploi visée à l'article 9, alinéa 1er, 1°, du décret;
4° le maintien de l'offre de formation et son accessibilité sur le territoire.
L'Administration soumet la proposition de décision à la commission qui remet un avis dans les vingt jours ouvrables de sa saisine par l'Administration. La commission peut demander une prolongation d'un mois du délai précité.
L'Administration transmet au Ministre un rapport d'instruction, accompagné de l'avis de la commission, dans un délai de cinq jours ouvrables à dater de la date de réception de l'avis de la commission. Le Ministre se prononce au plus tard dans un délai de quinze jours à dater de la réception du rapport d'instruction. Dès réception de la décision, l'Administration notifie celle-ci au centre cédant et au centre repreneur.
En cas de transfert de personnel ou de stagiaires, le Ministre peut prévoir une procédure accélérée de transfert de filière selon les modalités qu'il détermine.
La demande d'autorisation de transfert de filières n'entraîne pas d'augmentation de la subvention telle qu'elle avait été octroyée au centre cédant et ne constitue pas une demande d'agrément d'une nouvelle filière de formation telle que prévue à l'article 9 du décret.
Un centre qui a fait l'objet, au cours de la même période, d'une suspension ou d'un retrait partiel d'agrément n'est pas candidat repreneur.
§ 4. En application de l'article 13bis, alinéa 3, du décret, l'entité juridique qui bénéficie d'un transfert en vertu de l'article 13 bis du décret en informe l'Administration dans les plus brefs délais suivant celui-ci.
L'Administration communique l'information, par voie électronique, à la commission.
L'Administration fixe les modalités relatives à l'appel aux candidatures, en ce compris les documents nécessaires à l'appréciation de l'offre de reprise de la ou des filières, ainsi que la date limite d'introduction des candidatures.
Les centres candidats repreneurs introduisent leur candidature motivée auprès de l'Administration en précisant au minimum :
1° leur capacité de poursuivre la formation des stagiaires concernés par le transfert de la filière dans laquelle ils sont inscrits;
2° leur capacité de reprise de tout ou partie du personnel du centre cédant;
3° les modalités organisationnelles relatives au délai de réalisation du transfert, à l'implantation géographique du ou des sites de formation envisagés, à la disponibilité du matériel et des locaux nécessaires;
4° un descriptif des moyens et ressources matériels, humains et financiers prévus pour le fonctionnement de chaque filière.
Dans un délai de sept jours à dater de la réception des candidatures, l'Administration adresse au centre candidat repreneur, soit un accusé de réception mentionnant que le dossier est complet, soit un courrier l'invitant à compléter le dossier dans les quinze jours qui suivent la réception par le centre du courrier.
Dans un délai de vingt jours qui suit la réception des dossiers complets, l'Administration examine l'éligibilité des dossiers au regard du respect des modalités fixées dans l'appel à candidature et des critères visés à l'article 13, alinéa 2, du décret.
§ 2. Par dérogation au paragraphe 1er, en cas de décision volontaire d'un centre de transférer une ou plusieurs filières à un autre centre avec lequel il s'accorde, les centres transmettent à l'Administration :
1° les documents visés au paragraphe 1er, alinéa 3;
2° la décision du conseil d'administration de chaque centre concerné par le transfert de filière;
3° les éléments identifiant les centres concernés par le transfert de filière.
§ 3. Lorsque les dossiers sont complets et après vérification de leur éligibilité, l'Administration analyse les dossiers introduits conformément aux paragraphes 1er ou 2, au regard des priorités suivantes :
1° la capacité de gestion administrative, financière et pédagogique du centre candidat repreneur d'une ou plusieurs filières est appréciée au regard des rapports d'évaluation établis par l'Administration au cours des quatre années qui précèdent la demande;
2° la possibilité de reprise de tout ou partie du personnel ou des stagiaires;
3° la sous-représentation de la filière qui fait l'objet d'un transfert dans une ou plusieurs sous-régions, appréciée au regard de l'analyse existante de l'offre de formation professionnelle et des besoins du marché de l'emploi visée à l'article 9, alinéa 1er, 1°, du décret;
4° le maintien de l'offre de formation et son accessibilité sur le territoire.
L'Administration soumet la proposition de décision à la commission qui remet un avis dans les vingt jours ouvrables de sa saisine par l'Administration. La commission peut demander une prolongation d'un mois du délai précité.
L'Administration transmet au Ministre un rapport d'instruction, accompagné de l'avis de la commission, dans un délai de cinq jours ouvrables à dater de la date de réception de l'avis de la commission. Le Ministre se prononce au plus tard dans un délai de quinze jours à dater de la réception du rapport d'instruction. Dès réception de la décision, l'Administration notifie celle-ci au centre cédant et au centre repreneur.
En cas de transfert de personnel ou de stagiaires, le Ministre peut prévoir une procédure accélérée de transfert de filière selon les modalités qu'il détermine.
La demande d'autorisation de transfert de filières n'entraîne pas d'augmentation de la subvention telle qu'elle avait été octroyée au centre cédant et ne constitue pas une demande d'agrément d'une nouvelle filière de formation telle que prévue à l'article 9 du décret.
Un centre qui a fait l'objet, au cours de la même période, d'une suspension ou d'un retrait partiel d'agrément n'est pas candidat repreneur.
§ 4. En application de l'article 13bis, alinéa 3, du décret, l'entité juridique qui bénéficie d'un transfert en vertu de l'article 13 bis du décret en informe l'Administration dans les plus brefs délais suivant celui-ci.
L'Administration communique l'information, par voie électronique, à la commission.
HOOFDSTUK VI. - Evaluatie, controle en sancties
CHAPITRE VI. - Evaluation, contrôle et sanctions
Art.27. § 1. De administratie maakt om de twee jaar een evaluatierapport op i.v.m. de verificatie van de uitvoering door het centrum van zijn opdrachten zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en, in het bijzonder, i.v.m. de tenuitvoerlegging van zijn pedagogisch project, de inachtneming van het percentage van omkadering van de stagiairs en de kwaliteit van het administratief beheer en van de menselijke hulpkrachten van het centrum. De evaluatie gaat uit van de activiteitsrapporten bedoeld in artikel 18, eerste lid, alsook van de rapporten van [1 de inspectie]1.
§ 2. De synthese bedoeld in artikel 16, § 2, 2°, van het decreet wordt op basis van de activiteitsrapporten van de centra gemaakt per filièrecategorie bedoeld in artikel 4 van het decreet, ten opzichte van de volgende elementen:
1° het aantal stagiairs in opleiding en hun indeling in één van de categorieën van publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
2° de gemiddelde duur van de door de stagiairs gevolgde opleiding, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de daadwerkelijk gevolgde opleidingsuren en de gelijkgestelde uren;
3° het percentage van het totaalaantal gevolgde opleidingsuren erkend voor het centrum en de verhouding tussen de daadwerkelijk gevolgde uren en de gelijkgestelde uren;
4° het aantal en het type stages georganiseerd door het centrum en het aantal stagiairs die ervoor in aanmerking zijn gekomen;
5° de resultaten behaald door de stagiairs inzake de verwerving van kennis en vaardigheden met het oog op hun integratie in het opleidingsproces en de arbeidsmarkt;
6° de inschakeling van de stagiairs, binnen zes maanden na hun opleiding, in een andere opleiding of in een betrekking als de informatie beschikbaar is.
De synthese bedoeld in het eerste lid wordt aan de Minister en aan de " Conseil économique et social de Wallonie " overgelegd uiterlijk 31 oktober van het jaar dat volgt op de betrokken periode.
§ 2. De synthese bedoeld in artikel 16, § 2, 2°, van het decreet wordt op basis van de activiteitsrapporten van de centra gemaakt per filièrecategorie bedoeld in artikel 4 van het decreet, ten opzichte van de volgende elementen:
1° het aantal stagiairs in opleiding en hun indeling in één van de categorieën van publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;
2° de gemiddelde duur van de door de stagiairs gevolgde opleiding, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de daadwerkelijk gevolgde opleidingsuren en de gelijkgestelde uren;
3° het percentage van het totaalaantal gevolgde opleidingsuren erkend voor het centrum en de verhouding tussen de daadwerkelijk gevolgde uren en de gelijkgestelde uren;
4° het aantal en het type stages georganiseerd door het centrum en het aantal stagiairs die ervoor in aanmerking zijn gekomen;
5° de resultaten behaald door de stagiairs inzake de verwerving van kennis en vaardigheden met het oog op hun integratie in het opleidingsproces en de arbeidsmarkt;
6° de inschakeling van de stagiairs, binnen zes maanden na hun opleiding, in een andere opleiding of in een betrekking als de informatie beschikbaar is.
De synthese bedoeld in het eerste lid wordt aan de Minister en aan de " Conseil économique et social de Wallonie " overgelegd uiterlijk 31 oktober van het jaar dat volgt op de betrokken periode.
Modifications
Art.27. § 1er. L'Administration réalise, tous les deux ans, un rapport d'évaluation portant sur la vérification de la réalisation par le centre de ses missions telles que visées à l'article 4 du décret, et particulièrement, sur la mise en oeuvre de son projet pédagogique, le respect du taux d'encadrement des stagiaires et la qualité de la gestion administrative et des ressources humaines du centre. L'évaluation s'appuie sur les rapports d'activité visés à l'article 18, alinéa 1er, ainsi que sur les rapports de [1 l'inspection]1.
§ 2. La synthèse visée à l'article 16, § 2, 2°, du décret est réalisée sur la base des rapports d'activités des centres, par catégorie de filières visée à l'article 4 du décret, au regard des éléments suivants :
1° le nombre de stagiaires entrés en formation et leur appartenance à une des catégories de public telles que définies aux articles 5 et 6 du décret;
2° la durée moyenne de formation suivie par les stagiaires en distinguant les heures de formation effectivement prestées par le stagiaire et les heures assimilées;
3° le taux de réalisation du nombre total d'heures de formation agréées pour le centre et la proportion entre les heures effectivement prestées et les heures assimilées;
4° le nombre et le type de stages organisés par le centre et le nombre de stagiaires qui en ont bénéficié;
5° les résultats obtenus par les stagiaires en matière d'acquisition de connaissances et de compétences en vue de leur intégration dans la formation et dans l'emploi;
6° l'intégration des stagiaires, dans les six mois qui suivent leur formation, dans une autre formation ou dans un emploi si l'information est disponible.
La synthèse visée à l'alinéa 1er est transmise au Ministre et au Conseil économique et social de Wallonie au plus tard le 31 octobre de l'année qui suit la période concernée.
§ 2. La synthèse visée à l'article 16, § 2, 2°, du décret est réalisée sur la base des rapports d'activités des centres, par catégorie de filières visée à l'article 4 du décret, au regard des éléments suivants :
1° le nombre de stagiaires entrés en formation et leur appartenance à une des catégories de public telles que définies aux articles 5 et 6 du décret;
2° la durée moyenne de formation suivie par les stagiaires en distinguant les heures de formation effectivement prestées par le stagiaire et les heures assimilées;
3° le taux de réalisation du nombre total d'heures de formation agréées pour le centre et la proportion entre les heures effectivement prestées et les heures assimilées;
4° le nombre et le type de stages organisés par le centre et le nombre de stagiaires qui en ont bénéficié;
5° les résultats obtenus par les stagiaires en matière d'acquisition de connaissances et de compétences en vue de leur intégration dans la formation et dans l'emploi;
6° l'intégration des stagiaires, dans les six mois qui suivent leur formation, dans une autre formation ou dans un emploi si l'information est disponible.
La synthèse visée à l'alinéa 1er est transmise au Ministre et au Conseil économique et social de Wallonie au plus tard le 31 octobre de l'année qui suit la période concernée.
Modifications
Art.28. § 1er. [1 De controle zoals bedoeld in artikel 18 van het decreet heeft met name betrekking op:
1° de aanwending van de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, overeenkomstig de verplichtingen bepaald bij of krachtens het decreet, evenals ten opzichte van de wetgevingen en reglementeringen bedoeld in artikel 19;
2° de tenuitvoerlegging van het pedagogisch project en van de opleidingsprogramma's die het voorwerp van de beslissing tot erkenning hebben uitgemaakt;
3° de inhoud van de individuele dossiers van de stagiairs om zich er onder andere van te vergewissen dat hun psycho-sociale en pedagogische opvolging door het centrum via geformaliseerde documenten ter staving van die begeleiding effectief is;
4° de inachtneming van de duur van de stages;
5° het in aanmerking komen van de stagiairs;
6° het in aanmerking komen van de opleidings- en stage-uren van de stagiairs op grond van de aanwezigheidslijsten;
7° de inachtneming van het omkaderingspercentage;
8° de resultaten van de centra in termen van inschakeling in het beroepsleven of wederopneming van een kwalificerende opleiding.]1
[1 § 2.]1 Overeenkomstig artikel 12 van het decreet kan de Minister de erkenning van het centrum of van een filière opschorten of intrekken, na waarschuwing betekend bij aangetekend schrijven door de Administratie en op advies van de commissie.
In de waarschuwingsbrief wordt het centrum gewezen op de tekortkomingen die hem verweten worden en wordt het verzocht om zijn bemerkingen en verweermiddelen mee te delen binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt:
1° in geval van wil om de erkenning van het centrum op te schorten, de redenen daarvoor, alsook de maximale duur om te voldoen aan de niet nagekomen verplichtingen, zonder evenwel een termijn van vier maanden te overschrijden;
2° desgevallend, de wil om de erkenning van het centrum in te trekken en de redenen daarvoor;
3° desgevallend, de wil om de subsidies van het centrum geheel of gedeeltelijk op te schorten en de redenen daarvoor;
4° de mogelijkheid om door de commissie in zijn wegen en middelen gehoord te worden binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het schrijven;
5° de modaliteiten betreffende het eventuele verhoor bedoeld onder 4°;
6° het recht om inzage te nemen van het dossier dat de onder 1° tot 3° bedoelde motivaties bevat en om er voor het verhoor een afschrift van te maken;
7° de mogelijkheid om zich gedurende de hele procedure door een Adviseur te laten bijstaan.
§ 3. De Administratie richt het dossier, samen met het advies van de commissie, aan de Minister, die beslist binnen twintig dagen na ontvangst van de bemerkingen of na het eventuele verhoor.
De Administratie betekent de in het eerste lid bedoelde beslissing, waarin de termijnen en middelen van beroep nader bepaald worden, via een zending met vaste datum.
§ 4. In geval van beslissing tot opschorting kan de Minister, na advies van de commissie, de erkenning van het centrum intrekken als de opschortingstermijn vervalt en het centrum niet heeft voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de beslissing tot opschorting.
In geval van beslissing tot opschorting van zijn erkenning mag het centrum geen nieuwe stagiairs opvangen zolang hij niet aan zijn verplichtingen voldoet. De stagiairs in opleiding voor de beslissing tot opschorting mogen hun opleiding tot het einde ervan voortzetten.
1° de aanwending van de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, overeenkomstig de verplichtingen bepaald bij of krachtens het decreet, evenals ten opzichte van de wetgevingen en reglementeringen bedoeld in artikel 19;
2° de tenuitvoerlegging van het pedagogisch project en van de opleidingsprogramma's die het voorwerp van de beslissing tot erkenning hebben uitgemaakt;
3° de inhoud van de individuele dossiers van de stagiairs om zich er onder andere van te vergewissen dat hun psycho-sociale en pedagogische opvolging door het centrum via geformaliseerde documenten ter staving van die begeleiding effectief is;
4° de inachtneming van de duur van de stages;
5° het in aanmerking komen van de stagiairs;
6° het in aanmerking komen van de opleidings- en stage-uren van de stagiairs op grond van de aanwezigheidslijsten;
7° de inachtneming van het omkaderingspercentage;
8° de resultaten van de centra in termen van inschakeling in het beroepsleven of wederopneming van een kwalificerende opleiding.]1
[1 § 2.]1 Overeenkomstig artikel 12 van het decreet kan de Minister de erkenning van het centrum of van een filière opschorten of intrekken, na waarschuwing betekend bij aangetekend schrijven door de Administratie en op advies van de commissie.
In de waarschuwingsbrief wordt het centrum gewezen op de tekortkomingen die hem verweten worden en wordt het verzocht om zijn bemerkingen en verweermiddelen mee te delen binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt:
1° in geval van wil om de erkenning van het centrum op te schorten, de redenen daarvoor, alsook de maximale duur om te voldoen aan de niet nagekomen verplichtingen, zonder evenwel een termijn van vier maanden te overschrijden;
2° desgevallend, de wil om de erkenning van het centrum in te trekken en de redenen daarvoor;
3° desgevallend, de wil om de subsidies van het centrum geheel of gedeeltelijk op te schorten en de redenen daarvoor;
4° de mogelijkheid om door de commissie in zijn wegen en middelen gehoord te worden binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het schrijven;
5° de modaliteiten betreffende het eventuele verhoor bedoeld onder 4°;
6° het recht om inzage te nemen van het dossier dat de onder 1° tot 3° bedoelde motivaties bevat en om er voor het verhoor een afschrift van te maken;
7° de mogelijkheid om zich gedurende de hele procedure door een Adviseur te laten bijstaan.
§ 3. De Administratie richt het dossier, samen met het advies van de commissie, aan de Minister, die beslist binnen twintig dagen na ontvangst van de bemerkingen of na het eventuele verhoor.
De Administratie betekent de in het eerste lid bedoelde beslissing, waarin de termijnen en middelen van beroep nader bepaald worden, via een zending met vaste datum.
§ 4. In geval van beslissing tot opschorting kan de Minister, na advies van de commissie, de erkenning van het centrum intrekken als de opschortingstermijn vervalt en het centrum niet heeft voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de beslissing tot opschorting.
In geval van beslissing tot opschorting van zijn erkenning mag het centrum geen nieuwe stagiairs opvangen zolang hij niet aan zijn verplichtingen voldoet. De stagiairs in opleiding voor de beslissing tot opschorting mogen hun opleiding tot het einde ervan voortzetten.
Modifications
Art.28. § 1er. [1 Le contrôle tel que visé à l'article 18 du décret porte, notamment, sur :
1° l'utilisation du subventionnement visé à l'art. 17, § 1er, du décret, conformément aux obligations prévues par ou en vertu du décret ainsi qu'au regard des législations et réglementations visées à l'article 19;
2° la mise en oeuvre du projet pédagogique et des programmes de formation qui ont fait l'objet de la décision d'agrément;
3° le contenu des dossiers individuels des stagiaires pour s'assurer, entre autres, de l'effectivité de leur suivi psycho-social et pédagogique par le centre au travers de documents formalisés établissant cet accompagnement;
4° le respect de la durée des stages;
5° l'éligibilité des stagiaires;
6° l'éligibilité des heures de formation et de stage des stagiaires, sur base des listes de présence;
7° le respect du taux d'encadrement;
8° les résultats des centres en termes d'insertion professionnelle ou de reprise de formation qualifiante.]1
[1 § 2.]1 En application de l'article 12 du décret, le Ministre peut, après un avertissement notifié par lettre recommandée par l'Administration et sur avis de la commission, suspendre ou retirer l'agrément du centre ou d'une filière.
Le courrier d'avertissement informe le centre des manquements qui lui sont reprochés et l'invite à faire part de ses observations et moyens de défense dans un délai de quinze jours à dater de la réception de la lettre recommandée. Il précise :
1° en cas de volonté de suspendre l'agrément du centre, les motifs y relatifs ainsi que la durée maximale pour se conformer aux obligations non respectées sans pour autant dépasser un délai de quatre mois;
2° le cas échéant la volonté de retirer l'agrément du centre et les motifs y relatifs;
3° le cas échéant, la volonté de suspendre en tout ou en partie les subventions du centre et les motifs y relatif;
4° la possibilité d'être entendu en ses voies et moyens par la commission dans un délai de trente jours à dater de la réception du courrier;
5° les modalités relatives à l'éventuelle audition visée au 4°;
6° le droit de consulter le dossier contenant les motivations visées aux 1° à 3° et d'en prendre copie préalablement à l'audition;
7° la faculté de se faire assister par un Conseil pendant toute la procédure.
§ 3. L'Administration transmet le dossier, accompagné de l'avis de la commission, au Ministre, qui se prononce dans les vingt jours de la réception des observations ou de l'éventuelle audition.
L'Administration notifie, par envoi ayant date certaine, la décision visée à l'alinéa 1er et y précise les délais et voie de recours.
§ 4. En cas de décision de suspension, le Ministre peut retirer l'agrément du centre, après avis de la commission, si le délai de suspension arrive à échéance et que le centre n'a pas satisfait aux conditions visées dans la décision de suspension.
En cas de décision de suspension de l'agrément du centre, le centre n'accueille pas de nouveaux stagiaires jusqu'à la mise en conformité de ses obligations. Les stagiaires entrés en formation avant la décision de suspension poursuivent leur formation jusqu'au terme de celle-ci.
1° l'utilisation du subventionnement visé à l'art. 17, § 1er, du décret, conformément aux obligations prévues par ou en vertu du décret ainsi qu'au regard des législations et réglementations visées à l'article 19;
2° la mise en oeuvre du projet pédagogique et des programmes de formation qui ont fait l'objet de la décision d'agrément;
3° le contenu des dossiers individuels des stagiaires pour s'assurer, entre autres, de l'effectivité de leur suivi psycho-social et pédagogique par le centre au travers de documents formalisés établissant cet accompagnement;
4° le respect de la durée des stages;
5° l'éligibilité des stagiaires;
6° l'éligibilité des heures de formation et de stage des stagiaires, sur base des listes de présence;
7° le respect du taux d'encadrement;
8° les résultats des centres en termes d'insertion professionnelle ou de reprise de formation qualifiante.]1
[1 § 2.]1 En application de l'article 12 du décret, le Ministre peut, après un avertissement notifié par lettre recommandée par l'Administration et sur avis de la commission, suspendre ou retirer l'agrément du centre ou d'une filière.
Le courrier d'avertissement informe le centre des manquements qui lui sont reprochés et l'invite à faire part de ses observations et moyens de défense dans un délai de quinze jours à dater de la réception de la lettre recommandée. Il précise :
1° en cas de volonté de suspendre l'agrément du centre, les motifs y relatifs ainsi que la durée maximale pour se conformer aux obligations non respectées sans pour autant dépasser un délai de quatre mois;
2° le cas échéant la volonté de retirer l'agrément du centre et les motifs y relatifs;
3° le cas échéant, la volonté de suspendre en tout ou en partie les subventions du centre et les motifs y relatif;
4° la possibilité d'être entendu en ses voies et moyens par la commission dans un délai de trente jours à dater de la réception du courrier;
5° les modalités relatives à l'éventuelle audition visée au 4°;
6° le droit de consulter le dossier contenant les motivations visées aux 1° à 3° et d'en prendre copie préalablement à l'audition;
7° la faculté de se faire assister par un Conseil pendant toute la procédure.
§ 3. L'Administration transmet le dossier, accompagné de l'avis de la commission, au Ministre, qui se prononce dans les vingt jours de la réception des observations ou de l'éventuelle audition.
L'Administration notifie, par envoi ayant date certaine, la décision visée à l'alinéa 1er et y précise les délais et voie de recours.
§ 4. En cas de décision de suspension, le Ministre peut retirer l'agrément du centre, après avis de la commission, si le délai de suspension arrive à échéance et que le centre n'a pas satisfait aux conditions visées dans la décision de suspension.
En cas de décision de suspension de l'agrément du centre, le centre n'accueille pas de nouveaux stagiaires jusqu'à la mise en conformité de ses obligations. Les stagiaires entrés en formation avant la décision de suspension poursuivent leur formation jusqu'au terme de celle-ci.
Modifications
Art. 28/1. [1 § 1. Ter uitvoering van artikel 18, § 1, van het decreet van 10 juli 2013 betreffendede centra voor socio-professionele inschakeling kunnen de erkende opleidingenverstrekkers die aan een controle onderworpen worden, geselecteerd worden volgens een methodologie aangepast aan de controlestrategie die, met name op basis van een risico-analyse, bepaald wordt door het Departement Inspectie.
§ 2. De controle strekt er meer bepaald toe, na te gaan in welke mate de stagiairs, toegelaten door de operator, en de realiteit van het aantal opleidingsuren gevolgd door de gerechtigde stagiairs in aanmerking komen, en meer bepaald de inachtneming van de voorwaarden vastgesteld bij de wetgeving en het erkenningsbesluit. Deze controle kan meer bepaald uitgeoefend worden op grond van het onderzoek van extrapoleerbare referentiestalen van stagiairs of uren waarvan de onderzoeksresultaten geëxtrapoleerd worden naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag waaruit deze stalen zijn samengesteld.]1
§ 2. De controle strekt er meer bepaald toe, na te gaan in welke mate de stagiairs, toegelaten door de operator, en de realiteit van het aantal opleidingsuren gevolgd door de gerechtigde stagiairs in aanmerking komen, en meer bepaald de inachtneming van de voorwaarden vastgesteld bij de wetgeving en het erkenningsbesluit. Deze controle kan meer bepaald uitgeoefend worden op grond van het onderzoek van extrapoleerbare referentiestalen van stagiairs of uren waarvan de onderzoeksresultaten geëxtrapoleerd worden naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag waaruit deze stalen zijn samengesteld.]1
Art. 28/1. [1 § 1er. En exécution de l'article 18, § 1er, du décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle, les opérateurs de formation agréés qui font l'objet d'un contrôle peuvent être sélectionnés selon une méthodologie adaptée à la stratégie de contrôle déterminée par le Département de l'Inspection, notamment sur base d'une analyse de risques.
§ 2. Le contrôle a notamment pour objet de vérifier l'éligibilité des stagiaires accueillis par l'opérateur et la réalité du nombre d'heures de formation suivies par les stagiaires éligibles, et plus généralement le respect des conditions fixées par la législation ainsi que par l'arrêté d'agrément. Ce contrôle peut s'exercer notamment sur base de l'analyse d'échantillons de référence extrapolables de stagiaires et d'heures, dont les résultats de l'analyse seront extrapolés à l'ensemble de la population de référence ou strate de référence dont émanent ces échantillons.]1
§ 2. Le contrôle a notamment pour objet de vérifier l'éligibilité des stagiaires accueillis par l'opérateur et la réalité du nombre d'heures de formation suivies par les stagiaires éligibles, et plus généralement le respect des conditions fixées par la législation ainsi que par l'arrêté d'agrément. Ce contrôle peut s'exercer notamment sur base de l'analyse d'échantillons de référence extrapolables de stagiaires et d'heures, dont les résultats de l'analyse seront extrapolés à l'ensemble de la population de référence ou strate de référence dont émanent ces échantillons.]1
Art. 28/2. [1 § 1. Bij de centra die minder dan vijftig stagiairs begeleiden, kan de inspecteur het in aanmerking komen van de stagiairs in zijn volledigheid nagaan.
Boven die drempel kan de inspecteur een percentage individuele dossiers van stagiairs nagaan met een minimum aan te controleren dossiers in elke filière van het centrum in verhouding tot de omvang van elk aantal uren ten opzichte van de gezamenlijke referentiebevolking.
§ 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
§ 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° een tweede, al dan niet gelaagd, referentiestaal onderzoeken. In dat geval stelt de inspecteur de terugvordering voor in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden in beide referentiestalen;
2° desnoods zijn onderzoekingen heroriënteren en nieuwe aspecten of criteria selecteren die onderzocht dienen te worden in functie van de in aanmerking genomen criteria;
3° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de onderzochte referentiebevolking of -laag, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
§ 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
Boven die drempel kan de inspecteur een percentage individuele dossiers van stagiairs nagaan met een minimum aan te controleren dossiers in elke filière van het centrum in verhouding tot de omvang van elk aantal uren ten opzichte van de gezamenlijke referentiebevolking.
§ 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
§ 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° een tweede, al dan niet gelaagd, referentiestaal onderzoeken. In dat geval stelt de inspecteur de terugvordering voor in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden in beide referentiestalen;
2° desnoods zijn onderzoekingen heroriënteren en nieuwe aspecten of criteria selecteren die onderzocht dienen te worden in functie van de in aanmerking genomen criteria;
3° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de onderzochte referentiebevolking of -laag, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
§ 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
Art. 28/2. [1 § 1er. Dans les centres accueillant moins de cinquante stagiaires, l'inspecteur peut contrôler l'éligibilité des stagiaires de manière exhaustive.
Au-delà de ce seuil, l'inspecteur peut contrôler un pourcentage de dossiers individuels de stagiaires avec un minimum de dossiers à contrôler dans chacune des filières du centre, en proportion de l'importance du nombre d'heure de chacune de celles-ci au regard de l'ensemble des heures de formation suivies par la population de référence.
§ 2. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence inférieur à vingt pourcents du nombre d'éléments contrôlés, l'inspecteur peut :
1° proposer la récupération liée aux seules irrégularités constatées et mettre fin au contrôle ;
2° continuer le contrôle en motivant dans son rapport les raisons justifiant cette décision.
§ 3. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence supérieur à vingt pourcents du nombre d'éléments contrôlés, l'inspecteur peut :
1° examiner un second échantillon de référence, stratifié ou non. Dans ce cas, l'inspecteur propose une récupération liée aux seules irrégularités constatées dans les deux échantillons de référence ;
2° au besoin, réorienter ses recherches et sélectionner de nouveaux aspects ou critères à analyser en fonction des critères retenus ;
3° constituer un échantillon de référence extrapolable, stratifié ou non au sein de la population de référence ou de la strate de référence examinée, qui permet d'obtenir un intervalle de confiance à nonante-cinq pourcents ou plus autour de la valeur d'échantillonnage, d'une taille maximale de dix points de pourcentage.
§ 4. Si l'examen du premier échantillon de référence laisse apparaître plus de quatre-vingt pourcents d'irrégularités, l'inspecteur détermine un échantillon extrapolable, et le pourcentage d'irrégularités constatées est extrapolé à l'ensemble de la population de référence ou strate de référence.]1
Au-delà de ce seuil, l'inspecteur peut contrôler un pourcentage de dossiers individuels de stagiaires avec un minimum de dossiers à contrôler dans chacune des filières du centre, en proportion de l'importance du nombre d'heure de chacune de celles-ci au regard de l'ensemble des heures de formation suivies par la population de référence.
§ 2. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence inférieur à vingt pourcents du nombre d'éléments contrôlés, l'inspecteur peut :
1° proposer la récupération liée aux seules irrégularités constatées et mettre fin au contrôle ;
2° continuer le contrôle en motivant dans son rapport les raisons justifiant cette décision.
§ 3. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence supérieur à vingt pourcents du nombre d'éléments contrôlés, l'inspecteur peut :
1° examiner un second échantillon de référence, stratifié ou non. Dans ce cas, l'inspecteur propose une récupération liée aux seules irrégularités constatées dans les deux échantillons de référence ;
2° au besoin, réorienter ses recherches et sélectionner de nouveaux aspects ou critères à analyser en fonction des critères retenus ;
3° constituer un échantillon de référence extrapolable, stratifié ou non au sein de la population de référence ou de la strate de référence examinée, qui permet d'obtenir un intervalle de confiance à nonante-cinq pourcents ou plus autour de la valeur d'échantillonnage, d'une taille maximale de dix points de pourcentage.
§ 4. Si l'examen du premier échantillon de référence laisse apparaître plus de quatre-vingt pourcents d'irrégularités, l'inspecteur détermine un échantillon extrapolable, et le pourcentage d'irrégularités constatées est extrapolé à l'ensemble de la population de référence ou strate de référence.]1
Art. 28/3. [1 § 1. De inspecteur gaat vervolgens de geldigheid van de door de stagiairs gevolgde opleidingsuren na. Om de daadwerkelijk gevolgde uren te onderzoeken, selecteert de inspecteur een periode van twee weken waarin geen schoolvakantiedagen inbegrepen zijn.
§ 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
§ 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de gevolgde uren onderzoeken in de loop van twee andere weken van het jaar, buiten de schoolvakanties om. In dat geval stelt de inspecteur een recuperatie voor die enkel verband houdt met de onregelmatigheden vastgesteld in beide referentiestalen;
2° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de gevolgde opleidingsuren van de stagiairs die het referentiestaal vormen, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
§ 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
§ 2. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat lager is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de terugvordering voorstellen in verband met, enkel, de vastgestelde onregelmatigheden en de controle beëindigen;
2° de controle verderzetten waarbij hij in zijn verslag de redenen motiveert die deze beslissing motiveren.
§ 3. Bij vaststelling van een percentage onregelmatigheden in het referentiestaal dat hoger is dan twintig percent van het aantal gecontroleerde gegevens kan de inspecteur ofwel:
1° de gevolgde uren onderzoeken in de loop van twee andere weken van het jaar, buiten de schoolvakanties om. In dat geval stelt de inspecteur een recuperatie voor die enkel verband houdt met de onregelmatigheden vastgesteld in beide referentiestalen;
2° een extrapoleerbaar staal samenstellen, al dan niet gelaagd in de gevolgde opleidingsuren van de stagiairs die het referentiestaal vormen, waardoor een betrouwbaarheidsinterval bekomen kan worden van vijfennegentig percent of meer rondom de waarde van de staalafname, met een maximale omvang van tien percentpunt.
§ 4. Als het onderzoek van het eerste referentiestaal op meer dan tachtig percent onregelmatigheden wijst, bepaalt de inspecteur een extrapoleerbaar staal en het percentage vastgestelde onregelmatigheden wordt geëxtrapoleerd naar de gezamenlijke referentiebevolking of -laag.]1
Art. 28/3. [1 § 1er. L'inspecteur vérifie ensuite la validité des heures de formation suivies par les stagiaires. Afin d'analyser les heures effectivement suivies, l'inspecteur sélectionne une période de deux semaines ne comptant pas de jours de congé scolaire.
§ 2. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence inférieur à vingt pourcents des heures contrôlées, l'inspecteur peut :
1° proposer la récupération liée aux seules irrégularités constatées et mettre fin au contrôle ;
2° continuer le contrôle en motivant dans son rapport les raisons justifiant cette décision.
§ 3. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence supérieur à vingt pourcents du nombre d'heures contrôlées, l'inspecteur peut :
1° examiner des heures suivies au cours de deux autres semaines de l'année, hors congés scolaires. Dans ce cas, l'inspecteur propose une récupération liée aux seules irrégularités constatées dans les deux échantillons de référence ;
2° constituer un échantillon de référence extrapolable, stratifié ou non d'heures de formation suivies par les stagiaires qui constituent l'échantillon de référence, qui permet d'obtenir un intervalle de confiance à nonante-cinq pourcents ou plus autour de la valeur d'échantillonnage, d'une taille maximale de dix points de pourcentage.
§ 4. Si l'examen du premier échantillon de référence laisse apparaître plus de quatre-vingt pourcents d'irrégularités, l'inspecteur détermine un échantillon de référence extrapolable, et le pourcentage d'irrégularités constatées est extrapolé à l'ensemble de la population de référence ou strate de référence.]1
§ 2. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence inférieur à vingt pourcents des heures contrôlées, l'inspecteur peut :
1° proposer la récupération liée aux seules irrégularités constatées et mettre fin au contrôle ;
2° continuer le contrôle en motivant dans son rapport les raisons justifiant cette décision.
§ 3. En cas de constat d'un pourcentage d'irrégularités dans l'échantillon de référence supérieur à vingt pourcents du nombre d'heures contrôlées, l'inspecteur peut :
1° examiner des heures suivies au cours de deux autres semaines de l'année, hors congés scolaires. Dans ce cas, l'inspecteur propose une récupération liée aux seules irrégularités constatées dans les deux échantillons de référence ;
2° constituer un échantillon de référence extrapolable, stratifié ou non d'heures de formation suivies par les stagiaires qui constituent l'échantillon de référence, qui permet d'obtenir un intervalle de confiance à nonante-cinq pourcents ou plus autour de la valeur d'échantillonnage, d'une taille maximale de dix points de pourcentage.
§ 4. Si l'examen du premier échantillon de référence laisse apparaître plus de quatre-vingt pourcents d'irrégularités, l'inspecteur détermine un échantillon de référence extrapolable, et le pourcentage d'irrégularités constatées est extrapolé à l'ensemble de la population de référence ou strate de référence.]1
Art. 28/4. [1 Onverminderd de terugvorderingen voorgesteld op grond van niet-extrapoleerbare vaststellingen, stelt de inspecteur, onder gebruikmaking van een extrapoleerbaar staal, de terugvordering van een bedrag van de subsidie voor berekend op basis van het percentage van het infimum van het betrouwbaarheidsinterval, geëxtrapoleerd naar de subsidie betreffende de onderzochte referentiebevolking of -laag.]1
Art. 28/4. [1 Sans préjudice des récupérations proposées sur base des constats non extrapolables, en cas de recours à un échantillon extrapolable, l'inspecteur propose la récupération d'un montant de la subvention calculé sur base du pourcentage de la borne inférieure de l'intervalle de confiance, extrapolé à la subvention relative à la population de référence ou la strate de référence examinée.]1
Art. 28/5. [1 Bij het gebruikmaken van de extrapolatiemethode omschrijft de inspecteur de gebruikte methodologie in zijn verslag en geeft het betrouwbaarheidsinterval en de omvang van het betrouwbaarheidsinterval aan.]1
Art. 28/5. [1 Lorsqu'il recourt à la méthode d'extrapolation, l'inspecteur décrit la méthodologie utilisée dans son rapport et y précise l'intervalle de confiance et la taille de l'intervalle de confiance.]1
Art. 28/6. [1 Overeenkomstig artikel 37 van het decreet van 28 februari 2019 betreffende de controle op de wetgevingen en reglementeringen m.b.t. de omscholing en de bijscholing alsook de invoering van administratieve geldboetes die van toepassing zijn in geval van inbreuk op bedoelde wetgevingen en reglementeringen, kan het centrum het vermoeden voortvloeiend uit de extrapolatie bedoeld in de artikelen 28/1, 28/2, 28/3 en 28/4omdraaien door de geldigheid van het geheel of van een deel van het percentage van de betwiste subsidie aan te tonen.]1
Art. 28/6. [1 Conformément à l'article 37 du décret du 28 février 2019 relatif au contrôle des législations et réglementations relatives à la reconversion et au recyclage professionnels ainsi qu'à l'instauration d'amendes administratives applicables en cas d'infraction à ces législations et réglementations, le centre peut renverser la présomption découlant de l'extrapolation visée aux articles 28/1, 28/2, 28/3 et 28/4 en établissant la validité de tout ou partie du pourcentage de la subvention incriminé.]1
Art.29. In geval van niet-nakoming van de bij of krachtens dit decreet bepaalde verplichtingen, van ontbinding van een centrum en van opschorting of intrekking van de erkenning van een centrum kan de Minister één of meer van de in artikel 18, § 2, eerste lid, van het decreet bedoelde sancties toepassen of geheel of gedeeltelijk afzien van de terugbetaling van de subsidie in geval van overmacht of van onverwachte omstandigheden, overeenkomstig artikel 18, § 2, tweede lid, van het decreet.
Het centrum van wie de erkenning is ingetrokken, mag binnen [1 vierentwintig maanden]1 na de datum van kennisgeving van de intrekking van de erkenning geen nieuwe erkenningsaanvraag indienen.
Het centrum van wie de erkenning is ingetrokken, mag binnen [1 vierentwintig maanden]1 na de datum van kennisgeving van de intrekking van de erkenning geen nieuwe erkenningsaanvraag indienen.
Modifications
Art.29. En cas de non-respect des obligations prévues par ou en vertu du présent décret, de dissolution d'un centre et de suspension ou de retrait d'agrément d'un centre, le Ministre peut appliquer une ou plusieurs sanctions telles que prévues à l'article 18, § 2, alinéa 1er, du décret ou renoncer, pour tout ou partie, au remboursement du subventionnement dans un cas de force majeure ou d'imprévision conformément à l'article 18, § 2, alinéa 2, du décret.
Le centre qui s'est vu retirer son agrément ne peut plus introduire de nouvelle demande d'agrément dans les [1 vingt-quatre mois]1 suivant la date de notification du retrait d'agrément.
Le centre qui s'est vu retirer son agrément ne peut plus introduire de nouvelle demande d'agrément dans les [1 vingt-quatre mois]1 suivant la date de notification du retrait d'agrément.
Modifications
HOOFDSTUK VII. - Financiering
CHAPITRE VII. - Du financement
Art.30. Het uurpercentage bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, wordt vastgesteld op 14,75 euro.
[2 ...]2.
[1 Het in lid 1 bedoelde uurtarief wordt verhoogd met 1 euro voor de aanpak "Entreprise de formation par le travail".
Het tweede lid is niet van toepassing op de in het derde lid bedoelde verhoging.]1
[2 ...]2.
[1 Het in lid 1 bedoelde uurtarief wordt verhoogd met 1 euro voor de aanpak "Entreprise de formation par le travail".
Het tweede lid is niet van toepassing op de in het derde lid bedoelde verhoging.]1
Art.30. Le taux horaire visé à l'article 17, § 1er, du décret, est fixé à 14,75 euros.
[2 ...]2.
[1 Le taux horaire visé à l'alinéa 1er est majoré d'1 euro pour les démarches " Entreprise de formation par le travail.
L'alinéa 2 ne s'applique pas à la majoration visée à l'alinéa 3.]1
[2 ...]2.
[1 Le taux horaire visé à l'alinéa 1er est majoré d'1 euro pour les démarches " Entreprise de formation par le travail.
L'alinéa 2 ne s'applique pas à la majoration visée à l'alinéa 3.]1
Art.31. § 1er. Overeenkomstig artikel 17, § 2, tweede lid, van het decreet wordt, vanaf 30 juni 2017, de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet uitsluitend gevormd door een subsidie zoals bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, 2°, [1 ...]1.
[1 ...]1
Op voorstel van de Dienst, beslist de Minister over de toekenning van de jaarlijkse subsidiëring voor het geheel van de erkende centra.
De Dienst betekent de ministeriële beslissing bedoeld in het vorig lid en betaalt de subsidiëring uit overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in paragraaf 4.
§ 2. [1 Een uitgave volledig gefinancierd door de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag enkel door een andere subsidie gefinancierd worden die door dezelfde of een andere subsidiërende overheid wordt toegekend ter hoogte van het door bedoelde subsidie niet gedekte deel.
[2 Het centrum kan [3 de steun toegekend krachtens het decreet van 10 juni 2021 betreffende het standvastig maken van de in het kader van de regeling voor de steun ter bevordering van de tewerkstelling (Franse afkorting "APE") gecreëerde jobs en de creatie van jobs die beantwoorden aan prioritaire maatschappelijke behoeften]3, aanwenden voor de verwezenlijking van opleidingsuren ten belope van het aantal uren die niet erkend worden krachtens artikel 3 van het decreet en die niet voor het overige worden gesubsidieerd.]2]1
§ 3. [1 De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag niet de totaliteit van de uitgaven overschrijden in verband met het voorwerp van de erkenning toegekend krachtens het decreet.]1
§ 4. De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet wordt uitbetaald door de Dienst:
1° [5 ...]5 uiterlijk 15 januari van het jaar n, voor de eerste schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 1°, van het decreet;
2° [5 ...]5 uiterlijk 30 juni van het jaar n, voor de tweede schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 2°, van het decreet;
3° [1 op basis van een vorderingsverklaring]1 uiterlijk 30 juni van het jaar n+1, voor het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet.
De Dienst betaalt het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3° [1 van het decreet]1 uit, enkel als het activiteitenverslag bedoeld in artikel 18, § 1, aan de Administratie is overgemaakt en als het geheel van de documenten bedoeld in artikel 18, § 2, en de vorderingsverklaring bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet, aan de Dienst zijn overgemaakt.
De uitbetaling van het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet wordt opgeschort tot geheel van de documenten bedoeld in het vorig lid aan de Administratie of de Dienst zijn overgemaakt, ieder wat haar/hem betreft.
§ 5. De onterecht gestorte subsidiëring wordt door de Dienst teruggevorderd met alle rechtsmiddelen en, meer bepaald door ze in te houden van de nog te storten subsidiëring.
[1 ...]1
Op voorstel van de Dienst, beslist de Minister over de toekenning van de jaarlijkse subsidiëring voor het geheel van de erkende centra.
De Dienst betekent de ministeriële beslissing bedoeld in het vorig lid en betaalt de subsidiëring uit overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in paragraaf 4.
§ 2. [1 Een uitgave volledig gefinancierd door de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag enkel door een andere subsidie gefinancierd worden die door dezelfde of een andere subsidiërende overheid wordt toegekend ter hoogte van het door bedoelde subsidie niet gedekte deel.
[2 Het centrum kan [3 de steun toegekend krachtens het decreet van 10 juni 2021 betreffende het standvastig maken van de in het kader van de regeling voor de steun ter bevordering van de tewerkstelling (Franse afkorting "APE") gecreëerde jobs en de creatie van jobs die beantwoorden aan prioritaire maatschappelijke behoeften]3, aanwenden voor de verwezenlijking van opleidingsuren ten belope van het aantal uren die niet erkend worden krachtens artikel 3 van het decreet en die niet voor het overige worden gesubsidieerd.]2]1
§ 3. [1 De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag niet de totaliteit van de uitgaven overschrijden in verband met het voorwerp van de erkenning toegekend krachtens het decreet.]1
§ 4. De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet wordt uitbetaald door de Dienst:
1° [5 ...]5 uiterlijk 15 januari van het jaar n, voor de eerste schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 1°, van het decreet;
2° [5 ...]5 uiterlijk 30 juni van het jaar n, voor de tweede schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 2°, van het decreet;
3° [1 op basis van een vorderingsverklaring]1 uiterlijk 30 juni van het jaar n+1, voor het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet.
De Dienst betaalt het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3° [1 van het decreet]1 uit, enkel als het activiteitenverslag bedoeld in artikel 18, § 1, aan de Administratie is overgemaakt en als het geheel van de documenten bedoeld in artikel 18, § 2, en de vorderingsverklaring bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet, aan de Dienst zijn overgemaakt.
De uitbetaling van het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet wordt opgeschort tot geheel van de documenten bedoeld in het vorig lid aan de Administratie of de Dienst zijn overgemaakt, ieder wat haar/hem betreft.
§ 5. De onterecht gestorte subsidiëring wordt door de Dienst teruggevorderd met alle rechtsmiddelen en, meer bepaald door ze in te houden van de nog te storten subsidiëring.
Modifications
Art.31. § 1er. En application de l'article 17, § 2, alinéa 2, du décret, à partir du 30 juin 2017, le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret est constitué exclusivement d'une subvention telle que visée à l'article 17, § 2, alinéa 1er, 2°,[1 ...]1.
[1 ...]1
Sur proposition de l'Office, le Ministre décide de l'octroi du subventionnement annuel pour l'ensemble des centres agréés.
L'Office notifie la décision ministérielle visée à l'alinéa précédent et procède à la liquidation du subventionnement conformément aux modalités visées au paragraphe 4.
§ 2. [1 Une dépense financée par le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret, peut être financée par une autre subvention octroyée par le même ou un autre pouvoir subsidiant uniquement à concurrence de la partie non couverte par celle-ci.
[2 Le centre peut affecter [3 la subvention octroyée en vertu du décret du 10 juin 2021 relatif à la pérennisation des emplois créés dans le cadre du dispositif des aides à la promotion de l'emploi (APE) et à la création d'emplois répondant à des besoins sociétaux prioritaires]3, à la réalisation d'heures de formation à concurrence du nombre d'heures qui n'est pas agréé en vertu de l'article 3 du décret et qui n'est pas subventionné par ailleurs.]2]1
§ 3. [1 Le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret, ne dépasse pas la totalité des dépenses, en lien avec l'objet de l'agrément octroyé en vertu du décret.]1
§ 4. Le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret est liquidé par l'Office :
1° [5 ...]5 au plus tard le 15 janvier de l'année n, pour la première tranche visée à l'article 17, § 3, 1°, du décret;
2° [5 ...]5 au plus tard le 30 juin de l'année n, pour la seconde tranche visée à l'article 17, § 3, 2°, du décret;
3° [1 sur la base d'une déclaration de créance,]1 au plus tard le 30 juin de l'année n+1, pour le solde visé à l'article 17, § 3, 3°, du décret.
L'Office liquide le solde visé à l'article 17, § 3, 3° [1 , du décret ]1 uniquement si le rapport d'activités visé à l'article 18, § 1er, a été transmis à l'Administration et si l'ensemble des documents visés à l'article 18, § 2, et la déclaration de créance visée à l'article 17, § 3, 3°, du décret ont été transmis à l'Office.
La liquidation du solde visé à l'article 17, § 3, 3°, du décret est suspendue jusqu'à ce que l'ensemble des documents visés à l'alinéa précédent aient été transmis à l'Administration ou à l'Office, chacun pour ce qui le concerne.
§ 5. Le subventionnement indûment liquidé est récupéré par l'Office par toutes voies de droit et, notamment, par compensation sur le subventionnement à échoir.
[1 ...]1
Sur proposition de l'Office, le Ministre décide de l'octroi du subventionnement annuel pour l'ensemble des centres agréés.
L'Office notifie la décision ministérielle visée à l'alinéa précédent et procède à la liquidation du subventionnement conformément aux modalités visées au paragraphe 4.
§ 2. [1 Une dépense financée par le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret, peut être financée par une autre subvention octroyée par le même ou un autre pouvoir subsidiant uniquement à concurrence de la partie non couverte par celle-ci.
[2 Le centre peut affecter [3 la subvention octroyée en vertu du décret du 10 juin 2021 relatif à la pérennisation des emplois créés dans le cadre du dispositif des aides à la promotion de l'emploi (APE) et à la création d'emplois répondant à des besoins sociétaux prioritaires]3, à la réalisation d'heures de formation à concurrence du nombre d'heures qui n'est pas agréé en vertu de l'article 3 du décret et qui n'est pas subventionné par ailleurs.]2]1
§ 3. [1 Le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret, ne dépasse pas la totalité des dépenses, en lien avec l'objet de l'agrément octroyé en vertu du décret.]1
§ 4. Le subventionnement visé à l'article 17, § 1er, du décret est liquidé par l'Office :
1° [5 ...]5 au plus tard le 15 janvier de l'année n, pour la première tranche visée à l'article 17, § 3, 1°, du décret;
2° [5 ...]5 au plus tard le 30 juin de l'année n, pour la seconde tranche visée à l'article 17, § 3, 2°, du décret;
3° [1 sur la base d'une déclaration de créance,]1 au plus tard le 30 juin de l'année n+1, pour le solde visé à l'article 17, § 3, 3°, du décret.
L'Office liquide le solde visé à l'article 17, § 3, 3° [1 , du décret ]1 uniquement si le rapport d'activités visé à l'article 18, § 1er, a été transmis à l'Administration et si l'ensemble des documents visés à l'article 18, § 2, et la déclaration de créance visée à l'article 17, § 3, 3°, du décret ont été transmis à l'Office.
La liquidation du solde visé à l'article 17, § 3, 3°, du décret est suspendue jusqu'à ce que l'ensemble des documents visés à l'alinéa précédent aient été transmis à l'Administration ou à l'Office, chacun pour ce qui le concerne.
§ 5. Le subventionnement indûment liquidé est récupéré par l'Office par toutes voies de droit et, notamment, par compensation sur le subventionnement à échoir.
Modifications
Art.33. Overeenkomstig artikel 17, § 5, van het decreet, neemt de berekening van het uitgevoerde percentage vormingsuren dat de Administratie verricht, de gepresteerde en daarmee gelijkgestelde vormingsuren in overweging, met uitzondering van de uren gratis gepresteerd door een partner gebonden met het centrum, en wordt om de twee jaar verricht te rekenen van het jaar van toekenning van de erkenning van het centrum. Wanneer het centrum geen negentig percent van de erkende vormingsuren uitvoert, wordt de informatie aan de Dienst zo spoedig mogelijk overgemaakt en wordt de subsidie bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet teruggevorderd door de Dienst voor de betrokken periode ten belope van het niet uitgevoerde gedeelte van de negentig percent.
Art.33. En application de l'article 17, § 5, du décret, le calcul du pourcentage d'heures de formation réalisées auquel procède l'Administration prend en considération les heures de formation prestées et assimilées, à l'exception des heures prestées gratuitement par un partenaire conventionné avec le centre, et est effectué tous les deux ans à dater de l'année d'octroi de l'agrément du centre. Lorsque le centre ne réalise pas nonante pourcent des heures de formation agréées, l'information est transmise à l'Office dans les plus brefs délais et la subvention visée à l'article 17, § 1er, du décret est récupérée par l'Office pour la période concernée à concurrence de la part non réalisée des nonante pour cent.
Art.35. Overeenkomstig artikel 11, vijfde lid, van het decreet, bepaalt de Minister het aantal uren van erkende vorming van een centrum, op het ogenblik van de hernieuwing van erkenning, rekening houdend, namelijk, met de aanvraag ingediend door het centrum, het aantal uren die hij gepresteerd heeft tijdens de erkenning, rekening houdend met de gelijkgestelde uren, alsook [1 met het onderzoeksverslag van de Administratie]1.
Wanneer een centrum dat het geheel van de voorwaarden bedoeld bij of krachtens het decreet naleeft, evenwel minstens honderd percent van de vormingsuren heeft uitgevoerd waarvoor hij erkend was als centrum, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, gemiddeld berekend op de drie laatste boekjaren voorafgaand aan het jaar van de hernieuwing van de erkenning, wordt de hernieuwing van de erkenning toegekend voor een aantal erkende vormingsuren dat minstens gelijk is aan het aantal uren van de erkenning die voorafgaat, behalve als het centrum vraagt dat dit aantal uren wordt verminderd.
Wanneer een centrum dat het geheel van de voorwaarden bedoeld bij of krachtens het decreet naleeft, evenwel minstens honderd percent van de vormingsuren heeft uitgevoerd waarvoor hij erkend was als centrum, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, gemiddeld berekend op de drie laatste boekjaren voorafgaand aan het jaar van de hernieuwing van de erkenning, wordt de hernieuwing van de erkenning toegekend voor een aantal erkende vormingsuren dat minstens gelijk is aan het aantal uren van de erkenning die voorafgaat, behalve als het centrum vraagt dat dit aantal uren wordt verminderd.
Modifications
Art.35. En application de l'article 11, alinéa 5, du décret, le Ministre détermine le nombre d'heures de formation agréées d'un centre, au moment du renouvellement d'agrément, en tenant compte, notamment, de la demande introduite par le centre, du nombre d'heures qu'il a presté durant l'agrément, en tenant compte des heures assimilées, ainsi que [1 du rapport d'instruction de l'Administration]1.
Toutefois, lorsqu'un centre respectant l'ensemble des conditions prévues par ou en vertu du décret a réalisé au moins cent pour cent des heures de formation pour lesquelles il était agréé en tant que centre, en tenant compte des heures prestées et assimilées, calculées en moyenne sur les trois derniers exercices précédant l'année de la demande de renouvellement d'agrément, le renouvellement d'agrément est octroyé pour un nombre d'heures de formation agréées au moins équivalent à celui de l'agrément qui précède, sauf si le centre demande à ce que ce nombre d'heures soit diminué.
Toutefois, lorsqu'un centre respectant l'ensemble des conditions prévues par ou en vertu du décret a réalisé au moins cent pour cent des heures de formation pour lesquelles il était agréé en tant que centre, en tenant compte des heures prestées et assimilées, calculées en moyenne sur les trois derniers exercices précédant l'année de la demande de renouvellement d'agrément, le renouvellement d'agrément est octroyé pour un nombre d'heures de formation agréées au moins équivalent à celui de l'agrément qui précède, sauf si le centre demande à ce que ce nombre d'heures soit diminué.
Modifications
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
CHAPITRE VIII. - Dispositions abrogatoires, transitoires et finales
Afdeling 1. - Overgangs- en opheffingsbepalingen
Section 1. - Dispositions transitoires et abrogatoires
Art.37. § 1er. Het centrum erkend overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van het decreet, dat reeds in 2016 erkend is als instelling voor maatschappelijke integratie en inschakeling in het arbeidsproces of bedrijf voor vorming door arbeid, komt op zijn minst in aanmerking voor een subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet, van hetzelfde bedrag als de subsidiëring waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen. Het aantal erkende vormingsuren van dat centrum wordt berekend door het bedrag van de subsidie door het uurpercentage te delen.
In afwijking van het eerste lid, kan een centrum vragen om erkend te worden voor een aantal uren dat lager is dan het aantal uren waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen.
§ 2. Wanneer het aantal erkende uren van het centrum bedoeld in paragraaf 1 voor het kalenderjaar 2017 overeenkomt met een verhoging van meer dan twintig percent van het aantal uren waavoor hij erkend was voor het kalenderjaar 2016 en van meer dan tien percent van het aantal uren dat hij tijdens het kalender jaar 2015 heeft uitgevoerd, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, is de verplichting bedoeld in artikel 17, § 5, van het decreet niet van toepassing tijdens de vier eerste jaren van zijn erkenning. De subsidiëring wordt verworven tijdens deze periode als hij minstens, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, honderd percent van de uren uitvoert die hij gemiddeld uitvoert tijdens de kalenderjaren 2014 tot 2016.
In afwijking van het eerste lid, kan een centrum vragen om erkend te worden voor een aantal uren dat lager is dan het aantal uren waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen.
§ 2. Wanneer het aantal erkende uren van het centrum bedoeld in paragraaf 1 voor het kalenderjaar 2017 overeenkomt met een verhoging van meer dan twintig percent van het aantal uren waavoor hij erkend was voor het kalenderjaar 2016 en van meer dan tien percent van het aantal uren dat hij tijdens het kalender jaar 2015 heeft uitgevoerd, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, is de verplichting bedoeld in artikel 17, § 5, van het decreet niet van toepassing tijdens de vier eerste jaren van zijn erkenning. De subsidiëring wordt verworven tijdens deze periode als hij minstens, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, honderd percent van de uren uitvoert die hij gemiddeld uitvoert tijdens de kalenderjaren 2014 tot 2016.
Art.37. § 1er. Le centre agréé en application de l'article 21, alinéa 2, du décret, qui est déjà agréé en tant qu'organisme d'insertion socioprofessionnelle ou entreprise de formation par le travail en 2016, bénéficie au minimum d'un subventionnement visé à l'article 17, § 2, alinéa 1er, 2°, du décret d'un montant identique à celui dont il bénéfice au cours de l'année civile 2016. Le nombre d'heures de formation agréées de ce centre est calculé en divisant le montant de la subvention par le taux horaire.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un centre peut demander à être agréé pour un nombre d'heures inférieur à celui dont il bénéfice pour l'année civile 2016.
§ 2. Lorsque le nombre d'heures agréées du centre visé au paragraphe 1er pour l'année civile 2017 correspond à une augmentation de plus de vingt pourcent du nombre d'heures pour lequel il était agréé pour l'année civile 2016 et de plus de dix pourcent du nombre d'heures qu'il a réalisée durant l'année civile 2015, en tenant compte des heures prestées et assimilées, l'obligation visée à l'article 17, § 5, du décret n'est pas d'application durant les quatre premières années de son agrément. Le subventionnement est acquis durant cette période s'il réalise au minimum, en tenant compte des heures prestées et assimilées, cent pour cent des heures qu'il réalise en moyenne durant les années civiles 2014 à 2016.
Par dérogation à l'alinéa 1er, un centre peut demander à être agréé pour un nombre d'heures inférieur à celui dont il bénéfice pour l'année civile 2016.
§ 2. Lorsque le nombre d'heures agréées du centre visé au paragraphe 1er pour l'année civile 2017 correspond à une augmentation de plus de vingt pourcent du nombre d'heures pour lequel il était agréé pour l'année civile 2016 et de plus de dix pourcent du nombre d'heures qu'il a réalisée durant l'année civile 2015, en tenant compte des heures prestées et assimilées, l'obligation visée à l'article 17, § 5, du décret n'est pas d'application durant les quatre premières années de son agrément. Le subventionnement est acquis durant cette période s'il réalise au minimum, en tenant compte des heures prestées et assimilées, cent pour cent des heures qu'il réalise en moyenne durant les années civiles 2014 à 2016.
Art.38. Het besluit van de Waalse Regering van 13 februari 2014 tot uitvoering van de artikelen 5 tot 7 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling wordt opgeheven.
Art.38. L'arrêté du Gouvernement wallon du 13 février 2014 portant exécution des articles 5 à 7 du décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle est abrogé.
Art.39. Het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 tot uitvoering van de artikelen 3 en 4, 8 tot 16 en 18 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling wordt opgeheven.
Art.39. L'arrêté du Gouvernement wallon du 15 mai 2014 portant exécution des articles 3 et 4, 8 à 16 et 18 du décret du 10 juillet 2013 relatif aux centres d'insertion socioprofessionnelle est abrogé.
Afdeling 2. - Slotbepalingen
Section 2. - Dispositions finales
Art.40. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het ondertekend wordt.
Art.40. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa signature.
Art. 41. De Minister van Tewerkstelling en Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 41. La Ministre de l'Emploi et de la Formation est chargée de l'exécution du présent arrêté.