Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
5 MEI 2017. - Wet betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-05-2017 en tekstbijwerking tot 15-05-2024)
Titre
5 MAI 2017. - Loi relative aux services de médias audiovisuels en région bilingue de Bruxelles-Capitale(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 23-05-2017 et mise à jour au 15-05-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (106)
Texte (106)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales et définitions
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
Art.2. § 1. Deze wet voorziet in de omzetting van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (Richtlijn "Audiovisuele mediadiensten") [1 , gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn "audiovisuele mediadiensten") in het licht van een veranderende marktsituatie]1.
  § 2. [1 Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie]1.
  [2 Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten.]2
  
Art.2. § 1er. La présente loi transpose la directive 2010/13/UE du Parlement européen et du Conseil du 10 mars 2010 visant à la coordination de certaines dispositions législatives, réglementaires et administratives des Etats membres relatives à la fourniture de services de médias audiovisuels (Directive "Services de médias audiovisuels") [1 , modifiée par la directive (UE) 2018/1808 du Parlement européen et du Conseil du 14 novembre 2018 modifiant la directive 2010/13/UE visant à la coordination de certaines dispositions législatives, réglementaires et administratives des Etats membres relatives à la fourniture de services de médias audiovisuels (directive " Services de médias audiovisuels "), compte tenu de l'évolution des réalités du marché.]1
  § 2.[1 La présente loi transpose partiellement la directive (UE) 2018/1972 du Parlement européen et du Conseil du 11 décembre 2018 établissant le code des communications électroniques européen]1.
  [2 La présente loi transpose partiellement la directive (UE) 2019/882 du Parlement européen et du Conseil du 17 avril 2019 relative aux exigences en matière d'accessibilité applicables aux produits et services.]2
  
Art.3. In deze wet wordt verstaan onder:
  1° "Instituut": het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;
  2° "minister": de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die Telecommunicatie betreffen;
  3° [1 3° "nationale regelgevende instantie": één of meer lichamen die door een lidstaat van de Europese Unie zijn belast met één van de regelgevende taken die in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie worden toegewezen of met taken die in de richtlijn "audiovisuele mediadiensten" worden toegewezen]1;
  4° "[2 Berec]2": Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie opgericht door Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie ([2 Berec]2) en het Bureau;
  [1 4° /1 "contactcomité": het contactcomité ingesteld door artikel 29 van de richtlijn "audiovisuele mediadiensten";]1
  5° [1 "audiovisuele mediadienst":
  a) een dienst waarvan het hoofddoel van de eigenlijke dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat uit de levering van programma's voor het algemene publiek, onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, ter informatie, vermaak of educatie door middel van elektronische-communicatienetwerken; een dergelijke audiovisuele mediadienst is hetzij een televisie-uitzending in de zin van de bepaling onder 10°, hetzij een audiovisuele mediadienst op aanvraag in de zin van de bepaling onder 6° ;
   b) audiovisuele commerciële communicatie]1
;
  6° "audiovisuele mediadienst op aanvraag": een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten aangeboden [1 niet-lineaire]1 audiovisuele mediadienst, die de gebruiker de mogelijkheid biedt tot het bekijken van programma's op diens individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de aanbieder van audiovisuele mediadiensten geselecteerde programmacatalogus;
  [1 6° /1 "videoplatformdienst": een dienst waarvan het hoofddoel van de eigenlijke dienst of een daarvan losstaand gedeelte of een essentiële functie van de dienst bestaat in het aanbieden van programma's, door gebruikers gegenereerde video's, of beide, aan het algemene publiek, waarvoor de aanbieder van het videoplatform geen redactionele verantwoordelijkheid draagt, ter informatie, vermaak of educatie via elektronische-communicatienetwerken en waarvan de organisatie wordt bepaald door de aanbieder van het videoplatform, onder meer met automatische middelen of algoritmen, met name door weergeven, taggen en rangschikken;]1
  7° "redactionele verantwoordelijkheid": het uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma's en de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in het geval van televisie-uitzendingen, hetzij een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag;
  [1 7° /1 "redactionele beslissing": een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid en verband houdt met het dagelijkse beheer van de audiovisuele mediadienst;]1
  8° "aanbieder van audiovisuele mediadiensten": de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de audiovisuele inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;
  9° : "omroeporganisatie": een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die televisie-uitzendingen aanbiedt;
  [1 9° /1 "aanbieder van videoplatforms": de natuurlijke of rechtspersoon die een videoplatformdienst aanbiedt;]1
  10° "televisieomroep" of "televisie-uitzending": een door een aanbieder van audiovisuele mediadiensten aangeboden [1 lineaire]1 audiovisuele mediadienst voor het gelijktijdig bekijken van programma's op basis van een programmaschema;
  11° "programma": een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, [1 die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of een door een aanbieder van mediadiensten opgestelde catalogus, met inbegrip van bioscoopfilms, videoclips, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma's en origineel drama]1;
  [1 11° /1 "door gebruikers gegenereerde video": een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt, die door een gebruiker is gecreëerd en door die gebruiker of een andere gebruiker naar een videoplatform is geüpload;]1
  12° "audiovisuele commerciële communicatie": beelden, al dan niet met geluid, welke dienen om rechtstreeks of onrechtstreeks de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten. Dergelijke beelden vergezellen of maken deel uit van een programma [1 of een door een gebruiker gegenereerde vide]1, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie. Vormen van audiovisuele commerciële communicatie zijn onder meer televisiereclame, sponsoring, telewinkelen en productplaatsing;
  13° "audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame": het vermelden of vertonen van goederen, diensten, naam, handelsmerk of activiteiten van een producent van goederen of een aanbieder van diensten in programma's, indien de dienstenaanbieder daarmee beoogt reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien de vermelding of vertoning tegen betaling of soortgelijke vergoeding geschiedt;
  14° "sponsoring": elke bijdrage van publieke of particuliere ondernemingen of natuurlijke personen die zich niet bezighouden met het aanbieden van audiovisuele mediadiensten [1 , of videoplatformdiensten, of met de vervaardiging van audiovisuele werken, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten, videoplatformdiensten, door gebruikers gegenereerde video's]1 of programma's met het doel hun naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven;
  15° "productplaatsing": elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie die bestaat in het opnemen van of het verwijzen naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk binnen het kader van een programma [1 of in een door een gebruiker gegenereerde video]1, tegen betaling of soortgelijke vergoeding;
  16° "Europese productie":
  a) productie die afkomstig is uit lidstaten van de Europese Unie en voornamelijk tot stand is gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in één of meer van deze staten woonachtig zijn en die voldoet aan één of meer van de volgende drie voorwaarden:
  - de productie is tot stand gebracht door één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten,
  - de vervaardiging ervan geschiedt onder het toezicht en de feitelijke controle van één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten;
  - de bijdrage van de coproducenten van deze staten in de totale kosten van de coproductie is doorslaggevend en de coproductie staat niet onder de controle van één of meer buiten deze staten gevestigde producenten;
  b) productie die afkomstig is uit derde Europese staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa, en voornamelijk tot stand is gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in een of meer van deze staten woonachtig zijn en die voldoet aan één van de drie volgende voorwaarden:
  - de productie is tot stand gebracht door één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten,
  - de vervaardiging ervan geschiedt onder het toezicht en de feitelijke controle van één of meer in één of meer van deze staten gevestigde producenten,
  - de bijdrage van de coproducenten van deze staten in de totale kosten van de coproductie is doorslaggevend, en de coproductie staat niet onder de controle van één of meer buiten deze staten gevestigde producenten;
  Een productie die afkomstig is uit derde Europese staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa is echter alleen een Europese productie als de productie die afkomstig is uit de lidstaten van de Unie niet wordt getroffen door discriminerende maatregelen in de betrokken derde Europese staat;
  c) coproductie die is vervaardigd in het kader van tussen de Europese Unie en derde landen gesloten akkoorden met betrekking tot de audiovisuele sector, en die voldoet aan de voorwaarden die in elk van die akkoorden worden bepaald, op voorwaarde dat deze productie uit de lidstaten van de Unie niet wordt getroffen door discriminerende maatregelen in de betrokken derde landen;
  d) productie die vervaardigd wordt in het kader van tussen de lidstaten en derde landen gesloten bilaterale coproductie-overeenkomsten, mits de coproducenten van de gemeenschap een meerderheidsaandeel hebben in de totale productiekosten en de productie niet onder controle staat van één of meer buiten de lidstaten gevestigde producenten.
  17° [1 "televisiereclame": de door een publieke of particuliere onderneming of natuurlijke persoon, tegen betaling of soortgelijke vergoeding dan wel ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden boodschap - in welke vorm dan ook - in verband met de uitoefening van een commerciële, industriële, ambachtelijke activiteit of van een beroep, ter bevordering van de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;]1;
  18° "telewinkelen": rechtstreekse aanbiedingen aan het publiek die worden uitgezonden met het oog op de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;
  19° "afzonderlijke spot": televisiereclamespot of spot voor telewinkelen die niet wordt voorafgegaan of gevolgd door een andere televisiereclamespot of spot voor telewinkelen;
  20° "zelfpromotie": elke boodschap die wordt uitgezonden op initiatief van een aanbieder van audiovisuele mediadiensten [1 of van een aanbieder van videoplatforms]1 en die tot doel heeft zijn eigen diensten, programma's of bijbehorende producties die rechtstreeks van zijn eigen programma's worden afgeleid, te bevorderen;
  21° "dienstenverdeler": elke rechtspersoon die op ongeacht welke wijze één of meer audiovisuele mediadiensten ter beschikking stelt van het publiek. Het dienstenaanbod kan diensten omvatten waarvoor de persoon zelf de redactionele verantwoordelijkheid draagt en diensten waarvoor de redactionele verantwoordelijkheid gedragen wordt door derden waarmee hij contractuele banden aanknoopt. Als dienstenverdeler wordt eveneens beschouwd, iedere rechtspersoon die een dienstenaanbod samenstelt door contractuele banden met andere dienstenverdelers aan te knopen;
  [4 21° /1 "verlener van audiovisuele mediadiensten": een aanbieder van audiovisuele mediadiensten of een dienstenverdeler;]4
  22° "gebruiker": een natuurlijke of rechtspersoon die gebruikmaakt van of verzoekt om een openbare elektronische-communicatiedienst of een audiovisuele mediadienst [1 of een videoplatformdienst of die video's creëert of uploadt naar een videoplatform]1 ;
  [1 22° /1 "eindgebruiker": een gebruiker die geen openbaar elektronische-communicatienetwerk of voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aanbiedt;]1
  23° "abonnee": een natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met [3 een dienstverdeler of met een aanbieder van openbare elektronische-communicatiediensten voor de levering van die diensten]3;
  24° [1 "consument": een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst, een audiovisuele mediadienst of een videoplatformdienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden]1
  25° "netwerkoperator": onderneming die een elektronische-communicatiedienst die bestemd is voor de transmissie en de verspreiding onder het publiek van openbare elektronische-communicatiediensten of van audiovisuele mediadiensten of van een [1 videoplatformdienst]1, aanbiedt of gemachtigd is aan te bieden;
  [3 25° /1 "onderneming": elke rechtspersoon die een openbaar elektronische-communicatienetwerk, een voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiedienst, een audiovisuele mediadienst of een videoplatformdienst aanbiedt;]3
  26° [3 "elektronische-communicatienetwerk": de transmissiesystemen, al dan niet gebaseerd op een permanente infrastructuur of gecentraliseerde beheercapaciteit, en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerk-elementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele netwerken, elektriciteitsnetten voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt voor audiovisuele of auditieve mediadiensten;]3
  27° [1 "elektronische-communicatiedienst": een gewoonlijk tegen vergoeding via elektronische-communicatienetwerken aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen gebruikt voor de verstrekking van audiovisuele mediadiensten of van videoplatformdiensten, met uitzondering van de diensten waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of inhoudelijk wordt gecontroleerd;]1;
  28° "openbaar elektronische-communicatienetwerk": een elektronische-communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten;
  29° [3 "bijbehorende faciliteiten": de bij een elektronische-communicatienetwerk of elektronische-communicatiedienst behorende diensten, infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;]3
  30° "bijbehorende diensten": de bij een elektronische-communicatienetwerk en/of een elektronische-communicatiedienst behorende diensten die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of die dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer [3 ...]3 voorwaardelijke-toegangssystemen en elektronische programmagidsen [3 ...]3;
  31° "toegang": het beschikbaar stellen [3 aan een onderneming]3 van faciliteiten en/of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden, hetzij op exclusieve, hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronische-communicatiediensten ook als ze gebruikt worden voor het aanbieden van diensten voor de informatiemaatschappij. Deze term [3 omvat met name]3 toegang tot netwerkelementen en verwante faciliteiten waarbij eventueel apparatuur kan worden verbonden met vaste of niet-vaste middelen; dit houdt met name toegang in tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnet; toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot informatiesystemen of databases voor reservering, levering, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot virtuele netwerkdiensten; toegang tot voorwaardelijke toegangssystemen voor digitale televisiediensten; [1 ...]1;
  32° [3 "interconnectie": een specifiek type toegang dat tussen operatoren van openbare netwerken wordt gerealiseerd door het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronische-communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden, wanneer die diensten worden aangeboden door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk;]3
  33° "aansluitnetwerk": [3 een fysiek pad dat door elektronische-communicatiesignalen wordt gebruikt en dat]3 het netwerkaansluitpunt verbindt met een verdeler of een soortgelijke voorziening in het vaste openbare elektronische-communicatienetwerk;
  34° "subnetwerk": gedeelte van een aansluitnetwerk dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een concentratiepunt of een ander bepaald tussenliggend aansluitpunt gelegen in het vaste openbare elektronische-communicatienetwerk;
  35° "volledig ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van toegang tot het aansluitnetwerk of het subnetwerk [3 van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht]3 op een relevante markt, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van de volledige capaciteit van netwerkinfrastructuur;
  36° "toegang tot binair debiet": toegang die bestaat uit het verlenen van transportcapaciteit met de bijbehorende schakeling naar een gebruiker waarbij de toegangsleverancier de interface bij de gebruiker vastlegt;
  37° "gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van toegang tot het aansluitnetwerk of het subnetwerk [3 van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht]3 op een relevante markt, waarbij toestemming wordt verleend voor het gebruik van een gespecificeerd deel van de capaciteit van de netwerkinfrastructuur, zoals een deel van de frequentie of iets gelijkwaardigs;
  38° "ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk": het verlenen van volledig ontbundelde toegang of gedeelde toegang tot het aansluitnetwerk, wat geen verandering behelst in de eigendom van het aansluitnetwerk;
  39° "kabelgoot": omhulsel dat dient om glasvezel-, telefoon- en/of coaxkabels en/of netwerkfaciliteiten te laten passeren en te beschermen;
  40° [3 ...]3
  41° "technische specificatie": de omschrijving van de kenmerken van alle elektronische-communicatiediensten die via het netwerkaansluitpunt of de radiointerface verstrekt worden;
  42° [3 "systeem voor voorwaardelijke toegang": elke technische maatregel, authenticatiesysteem en/of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisieomroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;]3
  43° "erkend revisor": bedrijfsrevisor ingeschreven op de rol van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren.
  [1 "44° "gesloten distributieplatform": een distributieplatform voor audiovisuele mediadiensten waarvoor een aanbieder van audiovisuele mediadiensten een voorafgaand akkoord moet hebben van de voor het platform verantwoordelijke dienstenverdeler om er toegang toe te krijgen. Ingeval de aanbieder van audiovisuele mediadiensten zijn eigen dienstenverdeler is, worden de audiovisuele mediadiensten die hij verstrekt en verdeelt beschouwd als zijnde verstrekt via een gesloten distributieplatform indien de toegang tot het elektronische-communicatienetwerk een voorafgaand akkoord van de onderneming of het verkrijgen van een capaciteit op radionetwerken vergt;]1
  [3 45° "RSPG": Beleidsgroep radiospectrum opgericht bij het besluit van de Europese Commissie van 11 juni 2019 tot oprichting van de Beleidsgroep radiospectrum en tot intrekking van Besluit 2002/622/EG;]3
  [4 46° "micro-onderneming": onderneming met minder dan tien werknemers en een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste 2 miljoen euro.]4
  
Art.3. Dans la présente loi, il faut entendre par:
  1° "Institut": l'Institut belge des services postaux et des télécommunications, tel que visé à l'article 13 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges;
  2° "ministre": le ministre ou secrétaire d'Etat qui a les Télécommunications dans ses attributions;
  3° [1 [3 autorité de régulation]3 nationale " : l'organisme ou les organismes chargés par un Etat membre de l'Union européenne d'une quelconque des tâches de réglementation assignées dans la directive (UE) 2018/1972 du Parlement européen et du Conseil du 11 décembre 2018 établissant le code des communications électroniques européen ou des tâches qui sont assignées dans la directive " Services de médias audiovisuels.]1;
  4° "ORECE": Organe des régulateurs européens des communications électroniques, institué par le Règlement (CE) n° 1211/2009 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2009 instituant l'Organe des régulateurs européens des communications électroniques (ORECE) ainsi que l'Office;
  [1 4° /1 " comité de contact " : le comité de contact institué par l'article 29 de la directive " Services de médias audiovisuels.]1
  5° [1 " service de médias audiovisuels " :
   a) un service pour lequel l'objet principal du service proprement dit ou d'une partie dissociable de ce service est la fourniture de programmes au grand public, sous la responsabilité éditoriale d'un fournisseur de services de médias, dans le but d'informer, de divertir ou d'éduquer, par le biais de réseaux de communications électroniques; un tel service de médias audiovisuels est soit une émission télévisée telle que définie au 10°, soit un service de médias audiovisuels à la demande tel que défini au 6° ;
   b) une communication commerciale audiovisuelle]1
;
  6° "service de médias audiovisuels à la demande": un service de médias audiovisuels [1 non linéaire]1 fourni par un fournisseur de services de médias audiovisuels pour le visionnage de programmes au moment choisi par l'utilisateur et sur demande individuelle sur la base d'un catalogue de programmes sélectionnés par le fournisseur de services de médias audiovisuels;
  [1 6° /1 " service de plateformes de partage de vidéos " : un service pour lequel l'objet principal du service proprement dit ou d'une partie dissociable de ce service ou une fonctionnalité essentielle du service est la fourniture au grand public de programmes, de vidéos créées par l'utilisateur, ou des deux, qui ne relèvent pas de la responsabilité éditoriale du fournisseur de la plateforme de partage de vidéos, dans le but d'informer, de divertir ou d'éduquer, par le biais de réseaux de communications électroniques et dont l'organisation est déterminée par le fournisseur de la plateforme de partage de vidéos, à l'aide notamment de moyens automatiques ou d'algorithmes, en particulier l'affichage, le balisage et le séquencement;]1
  7° "responsabilité éditoriale": l'exercice d'un contrôle effectif tant sur la sélection des programmes que sur leur organisation, soit sur une grille chronologique, dans le cas d'émissions télévisées, soit sur un catalogue, dans le cas de services de médias audiovisuels à la demande;
  [1 7° /1 " décision éditoriale " : une décision prise régulièrement dans le but d'exercer la responsabilité éditoriale et liée à la gestion quotidienne du service de médias audiovisuels;]1
  8° "fournisseur de services de médias audiovisuels": la personne physique ou morale qui assume la responsabilité éditoriale du choix du contenu audiovisuel du service de médias audiovisuels et qui détermine la manière dont il est organisé;
  9° "organisme de radiodiffusion télévisuelle": un fournisseur de services de médias audiovisuels de radiodiffusion télévisuelle;
  [1 9° /1 " fournisseur de plateformes de partage de vidéos " : la personne physique ou morale qui fournit un service de plateformes de partage de vidéos]1
  10° "radiodiffusion télévisuelle" ou "émission télévisée": un service de médias audiovisuels [1 linéaire]1 fourni par un fournisseur de services de médias audiovisuels pour le visionnage simultané de programmes sur la base d'une grille de programmes;
  11° "programme": un ensemble d'images animées, combinées ou non à du son, [1 constituant un seul élément quelle qu'en soit la longueur, dans le cadre d'une grille ou d'un catalogue établi par un fournisseur de services de médias, y compris des films longs métrages, des clips vidéos, des manifestations sportives, des comédies de situation, des documentaires, des programmes pour enfants ou des fictions originales]1;
  [1 11° /1 " vidéo créée par l'utilisateur " : un ensemble d'images animées, combinées ou non à du son, constituant un seul élément, quelle qu'en soit la longueur, qui est créé par un utilisateur et téléchargé vers une plateforme de partage de vidéos par ce même utilisateur ou par n'importe quel autre utilisateur; ]1
  12° "communication commerciale audiovisuelle": des images, combinées ou non à du son, qui sont conçues pour promouvoir, directement ou indirectement, les marchandises, les services ou l'image d'une personne physique ou morale qui exerce une activité économique. Ces images accompagnent un programme [1 ou une vidéo crée par un utilisateur]1 ou y sont insérées moyennant paiement ou autre contrepartie, ou à des fins d'autopromotion. La communication commerciale audiovisuelle revêt notamment les formes suivantes: publicité télévisée, parrainage, téléachat et placement de produit;
  13° "communication commerciale audiovisuelle clandestine": la présentation verbale ou visuelle de marchandises, de services, du nom, de la marque ou des activités d'un producteur de marchandises ou d'un prestataire de services dans des programmes, lorsque cette présentation est faite de façon intentionnelle par le fournisseur de services dans un but publicitaire et risque d'induire le public en erreur sur la nature d'une telle présentation. Une présentation est considérée comme intentionnelle notamment lorsqu'elle est faite moyennant paiement ou autre contrepartie;
  14° "parrainage": toute contribution d'une entreprise publique ou privée ou d'une personne physique, n'exerçant pas d'activité de fournisseur de services de médias audiovisuels [1 , ou de services de plateformes de partage de vidéos ou de production d'oeuvres audiovisuelles, au financement de services de médias audiovisuels, de services de plateformes de partage de vidéos, de vidéos créées par les utilisateurs]1 ou de programmes, dans le but de promouvoir son nom, sa marque, son image, ses activités ou ses produits;
  15° "placement de produit": toute forme de communication commerciale audiovisuelle consistant à inclure un produit, un service, ou leur marque, ou à y faire référence, en l'insérant dans un programme, [1 ou dans une vidéo créée par l'utilisateur]1moyennant paiement ou autre contrepartie;
  16° "oeuvre européenne":
  a) l'oeuvre originaire d'Etats membres de l'Union européenne qui est réalisée essentiellement avec le concours d'auteurs et de travailleurs résidant dans un ou plusieurs de ces Etats et qui répond à une ou plusieurs des trois conditions suivantes:
  - elle est réalisée par un ou plusieurs producteurs établis dans un ou plusieurs de ces Etats,
  - la production de cette oeuvre est supervisée et effectivement contrôlée par un ou plusieurs producteurs établis dans un ou plusieurs de ces Etats,
  - la contribution des coproducteurs de ces Etats est majoritaire dans le coût total de la coproduction, et celle-ci n'est pas contrôlée par un ou plusieurs producteurs établis en dehors de ces Etats;
  b) l'oeuvre originaire d'Etats tiers européens parties à la Convention européenne sur la télévision transfrontière du Conseil de l'Europe qui est réalisée essentiellement avec le concours d'auteurs et de travailleurs résidant dans un ou plusieurs de ces Etats et qui répond à l'une des trois conditions suivantes:
  - elle est réalisée par un ou plusieurs producteurs établis dans un ou plusieurs de ces Etats,
  - la production de cette oeuvre est supervisée et effectivement contrôlée par un ou plusieurs producteurs établis dans un ou plusieurs de ces Etats,
  - la contribution des coproducteurs de ces Etats est majoritaire dans le coût total de la coproduction, et celle-ci n'est pas contrôlée par un ou plusieurs producteurs établis en dehors de ces Etats;
  L'oeuvre originaire d'un Etat tiers européen partie à la Convention européenne sur la télévision transfrontière du Conseil de l'Europe n'est toutefois considérée comme oeuvre européenne qu'à la condition que les oeuvres originaires des Etats membres de l'Union ne fassent pas l'objet de mesures discriminatoires dans l'Etat tiers européen concerné;
  c) l'oeuvre coproduite dans le cadre d'accords concernant le secteur audiovisuel conclus entre l'Union européenne et des pays tiers répondant aux conditions définies dans chacun de ces accords, à la condition que les oeuvres originaires des Etats membres de l'Union ne fassent pas l'objet de mesures discriminatoires dans les pays tiers concernés;
  d) l'oeuvre qui est produite dans le cadre d'accords bilatéraux de coproduction conclus entre des Etats membres et des pays tiers, à la condition que les coproducteurs communautaires participent majoritairement au coût total de production et que la production ne soit pas contrôlée par un ou plusieurs producteurs établis en dehors du territoire des Etats membres;
  17° [1 publicité télévisée " : toute forme de message télévisé, que ce soit moyennant paiement ou autre contrepartie, ou de diffusion à des fins d'autopromotion par une entreprise publique ou privée ou une personne physique dans le cadre d'une activité commerciale, industrielle, artisanale ou d'une profession dans le but de promouvoir la fourniture, moyennant paiement, de biens ou de services, y compris de biens immeubles, de droits et d'obligations]1;
  18° "téléachat": la diffusion d'offres directes au public en vue de la fourniture, moyenant paiement, de biens ou de services, y compris de biens immeubles, de droits et d'obligations;
  19° "spot isolé": spot de publicité télévisée ou de téléachat qui n'est ni précédé ni suivi par un autre spot de publicité télévisée ou de téléachat;
  20° "autopromotion": tout message diffusé à l'initiative d'un fournisseur de services de médias audiovisuels [1 ou d'un fournisseur de plateformes de partages de vidéos]1 et qui vise à promouvoir ses propres services, programmes ou des produits connexes directement dérivés de ses propres programmes;
  21° "distributeur de services": toute personne morale qui met à disposition du public un ou des services de médias audiovisuels de quelque manière que ce soit. L'offre de services peut comprendre des services desquels la personne elle-même porte la responsabilité éditoriale et des services dont la responsabilité éditoriale est portée par des tiers avec lesquels elle établit des relations contractuelles. Est également considérée comme distributeur de services, toute personne morale qui constitue une offre de services en établissant des relations contractuelles avec d'autres distributeurs de services;
  [4 21° /1 "prestataire de services de médias audiovisuels": un fournisseur de services de médias audiovisuels ou un distributeur de services;]4
  22° "utilisateur": toute personne physique ou morale qui utilise ou demande un service de communications électroniques accessible au public ou un service de médias audiovisuels [1 ou un service de plateformes de partage de vidéos, ou qui crée ou télécharge des vidéos vers une plateforme de partage de vidéos]1;
  [1 22° /1 " utilisateur final " : un utilisateur qui ne fournit pas de réseaux de communications électroniques publics ou de services de communications électroniques accessibles au public;]1
  23° "abonné": toute personne physique ou morale partie à un contrat avec [2 un distributeur de services ou un fournisseur de services de communications électroniques accessibles au public, pour la fourniture de tels services]2;
  24° [ " consommateur " : toute personne physique qui utilise ou demande un service de communications électroniques accessible au public, un service de médias audiovisuels ou un service de plateformes de partage de vidéos à des fins qui n'entrent pas dans le cadre de son activité commerciale, industrielle, artisanale ou libérale; ]1;
  25° "opérateur de réseau": toute entreprise qui fournit ou est autorisée à fournir un réseau de communications électroniques destiné à la transmission et la diffusion auprès du public de services de communications électroniques accessibles au public ou de services de médias audiovisuels ou encore [1 d'un service de plateformes de partage de vidéos]1;
  [2 25° /1 "entreprise": toute personne morale qui fournit un réseau public de communications électroniques, un service de communications électroniques accessible au public, un service de médias audiovisuels ou un service de plateformes de partage de vidéos;]2
  26° [2 "réseau de communications électroniques": les systèmes de transmission, qu'ils soient ou non fondés sur une infrastructure permanente ou une capacité d'administration centralisée et, le cas échéant, les équipements de commutation ou de routage et les autres ressources, y compris les éléments de réseau qui ne sont pas actifs, qui permettent l'acheminement de signaux par câble, par la voie hertzienne, par moyen optique ou par d'autres moyens électromagnétiques, comprenant les réseaux satellitaires, les réseaux fixes (avec commutation de circuits ou de paquets, y compris l'internet) et mobiles, les systèmes utilisant le réseau électrique, dans la mesure où ils sont utilisés pour la transmission de signaux pour des services de médias audiovisuels ou sonores;]2
  27° [1 service de communications électroniques " : le service fourni normalement contre rémunération via des réseaux de communications électroniques qui, à l'exception des services consistant à fournir des contenus transmis à l'aide de réseaux et de services de communications électroniques ou à exercer une responsabilité éditoriale sur ces contenus, consiste entièrement ou principalement en la transmission de signaux utilisés pour la fourniture de services de médias audiovisuels ou de services de plateformes de partage de vidéos]1;
  28° "réseau public de communications électroniques": un réseau de communications électroniques utilisé entièrement ou principalement pour la fourniture de services de communications électroniques accessibles au public permettant la transmission d'informations entre les points de terminaison du réseau;
  29° [2 "ressources associées": les services associés, infrastructures et autres ressources ou éléments associés à un réseau de communications électroniques et/ou à un service de communications électroniques, qui permettent et/ou soutiennent la fourniture de services via ce réseau et/ou ce service ou en ont le potentiel, et comprennent entre autres les bâtiments, les antennes, tours et autres constructions de soutènement, les gaines, conduites, pylônes, regards de visite et armoires;]2
  30° "services associés": les services associés à un réseau de communications électroniques et/ou à un service de communications électroniques, qui permettent et/ou soutiennent la fourniture de services via ce réseau et/ou service ou en ont le potentiel, et comprennent notamment [2 ...]2 les systèmes d'accès conditionnel et les guides électroniques de programmes [2 ...]2;
  31° "accès": la mise à la disposition [2 d'une entreprise]2, dans des conditions bien définies et de manière exclusive ou non exclusive, de ressources et/ou de services en vue de la fourniture de services de communications électroniques, y compris lorsqu'ils servent à la fourniture de services de la société d'information. Cela couvre notamment: l'accès à des éléments de réseaux et à des ressources associées [2 ce qui peut comprendre]2 la connexion des équipements par des moyens fixes ou non; cela comprend en particulier l'accès à la boucle locale ainsi qu'aux ressources et services nécessaires à la fourniture de services par la boucle locale; l'accès à l'infrastructure physique, y compris aux bâtiments, gaines et pylônes; l'accès aux systèmes logiciels pertinents, y compris aux systèmes d'assistance à l'exploitation; l'accès aux systèmes d'information ou aux bases de données pour la préparation de commandes, l'approvisionnement, la commande, les demandes de maintenance et de réparation et la facturation; l'accès à la conversion du numéro d'appel ou à des systèmes offrant des fonctionnalités équivalentes; l'accès aux réseaux fixes et mobiles, notamment pour l'itinérance; l'accès aux services de réseaux virtuels; l'accès aux systèmes d'accès conditionnel pour les services de télévision numérique[1 ...]1;
  32° [2 "interconnexion": un type particulier d'accès mis en oeuvre entre opérateurs de réseaux publics au moyen de la liaison physique et logique des réseaux publics de communications électroniques utilisés par la même entreprise ou une entreprise différente, afin de permettre aux utilisateurs d'une entreprise de communiquer avec les utilisateurs de la même entreprise ou d'une autre entreprise, ou d'accéder aux services fournis par une autre entreprise lorsque ces services sont fournis par les parties concernées ou par d'autres parties qui ont accès au réseau;]2
  33° "boucle locale": [2 un canal physique utilisé par les signaux de communications électroniques et qui]2 relie le point de terminaison du réseau à un répartiteur ou à toute autre installation équivalente du réseau public fixe de communications électroniques;
  34° "sous-boucle locale": partie d'une boucle locale qui relie le point de terminaison du réseau à un point de concentration ou à un point d'accès intermédiaire spécifié du [2 réseau public de communications électroniques fixe]2;
  35° "accès totalement dégroupé à la boucle locale": la fourniture d'un accès à la boucle locale ou à la sous-boucle locale [2 d'une entreprise puissante]2 sur un marché pertinent, autorisant l'usage de la pleine capacité des infrastructures des réseaux;
  36° "accès à un débit binaire": accès consistant en la fourniture d'une capacité de transport avec la commutation associée vers un utilisateur pour lequel l'interface chez l'utilisateur est définie par le fournisseur d'accès;
  37° "accès partagé à la boucle locale": la fourniture d'un accès à la boucle locale ou à la sous-boucle locale [2 d'une entreprise puissante]2 sur un marché pertinent, autorisant l'usage d'une partie spécifiée de la capacité des infrastructures des réseaux telle qu'une partie de la fréquence ou quelque chose d'équivalent;
  38° "accès dégroupé à la boucle locale": la fourniture d'un accès totalement dégroupé ou d'un accès partagé à la boucle locale n'impliquant pas de changement en ce qui concerne la propriété de la boucle locale;
  39° "gaine": enveloppe servant à faire passer et protéger des câbles optiques, téléphoniques et/ou coaxiaux, et/ou ressources de réseau;
  40° [2 ...]2
  41° "spécification technique": la définition des caractéristiques de tous les services de communications électroniques fournis via le point de terminaison du réseau ou l'interface radio;
  42° [2 "système d'accès conditionnel": toute mesure technique, système d'authentification et/ou arrangement subordonnant l'accès sous une forme intelligible à un service protégé de radio ou de télévision à un abonnement ou une autre forme d'autorisation individuelle préalable;]2
  43° "réviseur agréé": un réviseur d'entreprises inscrit au tableau de l'Institut des Réviseurs d'Entreprises.
  44° [1 plateforme de distribution fermée " : une plateforme de distribution de services de médias audiovisuels, dont l'accès par un fournisseur de services de médias audiovisuels nécessite un accord préalable du distributeur de services responsable de cette plateforme. Dans le cas où le fournisseur de services de médias audiovisuels est son propre distributeur de services, les services de médias audiovisuels qu'il fournit et distribue sont considérés comme étant fournis par le biais d'une plateforme de distribution fermée si l'accès au réseau de communications électroniques nécessite un accord préalable de l'entreprise ou l'obtention d'une capacité sur des réseaux hertziens;]1
  [2 45° "RSPG": groupe pour la politique en matière de spectre radioélectrique institué par la décision de la Commission européenne du 11 juin 2019 instituant un groupe pour la politique en matière de spectre radioélectrique et abrogeant la décision 2002/622/CE;]2
  [4 46° "microentreprise": une entreprise qui emploie moins de dix personnes et dont le chiffre d'affaires annuel ou le total du bilan annuel n'excède pas 2.000.000 euros.]4
  
Art. 3/1. [1 Binnen hun bevoegdheden, bevorderen de federale autoriteiten de inachtneming van de gedragscodes van de Europese Unie die binnen het toepassingsgebied van deze wet vallen, en in het bijzonder de artikelen 14, 17/1, 29/1 tot 29/3, 29/5 en 29/6."
   Indien een federale overheid regels oplegt die uitvoeriger of strikter zijn dan die welke aanbevolen worden door de gedragscodes van de Europese Unie, stelt zij de Europese Commissie onverwijld daarvan op de hoogte. ]1

  
Art. 3/1. [1 Les autorités fédérales, dans la mesure où leurs compétences sont concernées, promeuvent le respect des codes de conduite de l'Union européenne qui tombent dans le champ d'application de la présente loi, et en particulier des articles 14, 17/1, 29/1 à 29/3, 29/5 et 29/6.
   Si une autorité fédérale impose des règles plus détaillées ou plus strictes que celles préconisées par les codes de conduite de l'Union européenne, elle en avertit la Commission européenne sans retard injustifié. ]1

  
Art.3/2. [1 § 1. De audiovisuele mediadiensten worden door middel van evenredige maatregelen voortdurend en in toenemende mate toegankelijker gemaakt voor personen met een handicap die lijden aan een visuele of auditieve beperking.
   § 2. Noodinformatie, met inbegrip van openbare mededelingen en aankondigingen bij natuurrampen, die via audiovisuele mediadiensten beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, wordt verstrekt op een wijze die toegankelijk is voor personen met een handicap die lijden aan een visuele of auditieve beperking.
   § 3. Er wordt een uniek onlinecontactpunt opgericht, dat gemakkelijk toegankelijk is voor het publiek, met inbegrip van personen met een handicap die lijden aan een visuele of auditieve beperking, om informatie te verstrekken en klachten te ontvangen betreffende toegankelijkheidskwesties.]1

  
Art.3/2. [1 § 1er. Les services de médias audiovisuels sont, au moyen de mesures proportionnées, continuellement et progressivement rendus plus accessibles aux personnes en situation de handicap porteuses de déficiences visuelles ou auditives.
   § 2. Les informations d'urgence, notamment les communications et les annonces publiques en situations de catastrophes naturelles, mises à la disposition du public au moyen de services de médias audiovisuels, sont fournies d'une manière accessible pour les personnes en situation de handicap porteuses de déficiences visuelles ou auditives.
   § 3. Un point de contact en ligne unique est établi, aisément accessible au public en ce compris les personnes en situation de handicap porteuses de déficiences visuelles ou auditives, visant à fournir des informations et à recevoir des réclamations concernant toute question d'accessibilité.]1

  
Art.3/3. [1 § 1. De verlener van audiovisuele mediadiensten zorgt ervoor dat er procedures worden toegepast die garanderen dat zijn dienstverlening in overeenstemming blijft met de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften bedoeld in de artikelen 12, § 1, en 30/1.
   De verlener van audiovisuele mediadiensten houdt naar behoren rekening met eventuele wijzigingen in de kenmerken van de dienstverlening, in de toepasselijke toegankelijkheidsvereisten en in de geharmoniseerde normen of technische specificaties ten aanzien waarvan de conformiteit van een dienst met de toegankelijkheidsvereisten wordt verklaard.
   § 2. Indien de dienst hiermee niet in overeenstemming is, doet de verlener van audiovisuele mediadiensten het volgende:
   1° hij treft de nodige corrigerende maatregelen om de dienst in overeenstemming te brengen met de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften bedoeld in de artikelen 12, § 1, en 30/1; en
   2° hij brengt het Instituut hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij hij in het bijzonder de aard van de non-conformiteit en alle getroffen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijft.
   § 3. De verlener van audiovisuele mediadiensten verleent het Instituut op diens verzoek medewerking aan alle maatregelen die worden getroffen om de conformiteit met die toegankelijkheidsvoorschriften bedoeld in de artikelen 12, § 1, en 30/1, te waarborgen.]1

  
Art.3/3. [1 § 1er. Le prestataire de services de médias audiovisuels veille à ce que des procédures soient en place afin que la fourniture de ses services reste conforme aux exigences applicables en matière d'accessibilité visées aux articles 12, § 1er, et 30/1.
   Le prestataire de services de médias audiovisuels prend dûment en considération toute modification des caractéristiques de la fourniture du service, des exigences applicables en matière d'accessibilité et des normes harmonisées ou des spécifications techniques par rapport auxquelles est déclarée la conformité d'un service aux exigences en matière d'accessibilité.
   § 2. En cas de non-conformité du service, le prestataire de services de médias audiovisuels:
   1° prend les mesures correctives nécessaires pour le mettre en conformité avec les exigences applicables en matière d'accessibilité visées aux articles 12, § 1er, et 30/1; et
   2° en informe immédiatement l'Institut, en fournissant des précisions, notamment, sur la non-conformité et sur toute mesure corrective prise.
   § 3. Le prestataire de services de médias audiovisuels coopère avec l'Institut, à la demande de celui-ci, à toute mesure prise en vue de rendre le service conforme aux exigences applicables en matière d'accessibilité visées aux articles 12, § 1er, et 30/1.]1

  
Art.3/4. [1 Micro-ondernemingen worden vrijgesteld van de in de artikelen 3/2, 3/3, 12, § 1, en 30/1 bedoelde toegankelijkheidsvoorschriften en van elke verplichting in verband met de naleving van die voorschriften.]1
  
Art.3/4. [1 Les microentreprises sont exonérées de l'obligation de se conformer aux exigences en matière d'accessibilité visées aux articles 3/2, 3/3, 12, § 1er, et 30/1, et de toutes obligations relatives à la conformité avec ces exigences.]1
  
Art.3/5. [1 § 1. De artikelen 3/2, 3/3, 12, § 1, en 30/1 zijn uitsluitend van toepassing voor zover:
   1° ze niet leiden tot een ingrijpende wijziging van de dienst, resulterend in een fundamentele wijziging van de wezenlijke aard ervan; en
   2° de verlener van audiovisuele mediadiensten geen last draagt die als onevenredig bestempeld kan worden krachtens de criteria vastgesteld door de Koning.
   § 2. De verleners van audiovisuele mediadiensten beoordelen de impact van paragraaf 1, en stellen een met redenen omkleed schriftelijk verslag op van deze beoordeling.
   § 3. De evenredigheid van de last wordt opnieuw beoordeeld:
   1° in geval van wijziging van de dienst; of
   2° op verzoek van het Instituut; en
   3° in ieder geval, ten minste om de vijf jaar.
   § 4. De verleners van audiovisuele mediadiensten documenteren hun beoordeling en behouden alle relevante resultaten ervan gedurende een periode van vijf jaar nadat een dienst voor het laatst op de markt is verleend.
   Op verzoek van het Instituut verstrekken zij een exemplaar van de beoordeling.
   § 5. Indien een verlener van audiovisuele mediadiensten uit andere bronnen dan zijn eigen middelen financiering ontvangt ter verbetering van de toegankelijkheid, ongeacht of het om publieke of particuliere financiering gaat, kan hij zich niet beroepen op het bestaan van een onevenredige last in de zin van paragraaf 1, 2°.
   § 6. Wanneer een verlener van audiovisuele mediadiensten zich op paragraaf 1 beroept voor een specifieke dienst, brengt hij het Instituut daarvan op de hoogte.]1

  
Art.3/5. [1 § 1er. Les articles 3/2, 3/3, 12, § 1er, et 30/1 s'appliquent uniquement dans la mesure où:
   1° ils n'entraînent pas de modification significative du service au point de modifier fondamentalement la nature de celui-ci; et
   2° le prestataire de services de médias audiovisuels ne supporte pas une charge qualifiable de disproportionnée aux termes de critères fixés par le Roi.
   § 2. Les prestataires de services de médias audiovisuels évaluent l'impact du paragraphe 1er, et dressent un rapport écrit motivé de cette évaluation.
   § 3. L'évaluation de la proportionnalité de la charge est répétée:
   1° en cas de modification du service; ou
   2° à la demande de l'Institut; et
   3° en tout état de cause au moins tous les cinq ans.
   § 4. Les prestataires de services de médias audiovisuels apportent des preuves à l'appui de leur évaluation et en conservent tous les résultats pertinents pendant une période de cinq ans à compter de la date de dernière fourniture d'un service.
   A la demande de l'Institut, ils fournissent une copie de l'évaluation.
   § 5. Lorsqu'un prestataire de services de médias audiovisuels perçoit, aux fins de l'amélioration de l'accessibilité, un financement provenant d'autres sources que ses ressources propres, qu'elles soient d'origine publique ou privée, il ne peut invoquer l'existence d'une charge disproportionnée au sens du paragraphe 1er, 2°.
   § 6. Lorsqu'un prestataire de services de médias audiovisuels invoque le paragraphe 1er pour un service spécifique, il en informe l'Institut.]1

  
HOOFDSTUK 2. - Audiovisuele mediadiensten
CHAPITRE 2. - Services de médias audiovisuels
Afdeling 1. - Bepalingen toepasselijk op alle aanbieders van audiovisuele mediadiensten
Section 1re. - Dispositions applicables à tous les fournisseurs de services de médias audiovisuels
Art.4. § 1. Voor de toepassing van deze wet behoren tot de bevoegdheid van de Federale Staat, aanbieders van audiovisuele mediadiensten die, met toepassing van de criteria bepaald in paragraaf 2, onder de Belgische bevoegdheid vallen, voor zover, overeenkomstig artikel 127, § 2, van de Grondwet, het determinerende aanknopingspunt voor die bevoegdheid gelokaliseerd is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en het geen instellingen zijn die, wegens hun activiteiten, beschouwd moeten worden uitsluitend te behoren tot de ene of andere Gemeenschap.
  § 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder aanbieders van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een lidstaat van de Europese Unie vallen, daarin begrepen België, of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte:
  1° die welke overeenkomstig het tweede lid in die staat gevestigd zijn;
  2° die waarop het derde lid van toepassing is.
  Voor de toepassing van deze wet:
  1° wordt een aanbieder van audiovisuele mediadiensten geacht gevestigd te zijn in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wanneer hij zijn hoofdkantoor in die staat heeft en [1 de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten]1 in die staat worden genomen;
  2° wordt een aanbieder van audiovisuele mediadiensten, indien hij zijn hoofdkantoor heeft in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, terwijl zijn [1 de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten]1 worden genomen in een andere staat, die eveneens lidstaat is van de Europese Unie of partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, geacht gevestigd te zijn in de staat waar een aanzienlijk deel van het bij de [1 programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten]1 betrokken personeel werkzaam is; indien in elk van die staten een aanzienlijk deel van het bij de [1 programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten]1 betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de staat waar hij zijn hoofdkantoor heeft; indien in geen van die staten een aanzienlijk deel van het [1 bij de programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten betrokken personeel]1 werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn [1 in de staat waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen]1 overeenkomstig het recht van die staat, mits hij een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt;
  3° wordt een aanbieder van audiovisuele mediadiensten, indien hij zijn hoofdkantoor heeft in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, terwijl [1 de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten]1 in een derde staat worden genomen of andersom, geacht gevestigd te zijn in de betrokken lidstaat van de Europese Unie of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, mits een aanzienlijk deel van het bij de [1 programmagerelateerde activiteiten van de audiovisuele mediadiensten]1 betrokken personeel in die staat werkzaam is.
  Aanbieders van audiovisuele mediadiensten waarop het tweede lid niet van toepassing is, worden geacht te vallen onder de bevoegdheid van een lidstaat [1 ...]1 of van een staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend, wanneer zij:
  1° gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die staat;
  2° gebruikmaken van een tot die staat behorende satellietcapaciteit, hoewel zij geen gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die staat;
  Indien overeenkomstig het tweede en het derde lid niet kan worden bepaald welke staat bevoegd is, is de bevoegde staat die waarin de aanbieder van audiovisuele mediadiensten is gevestigd in de zin van de artikelen 49 en volgende van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
  
Art.4. § 1er. Pour l'application de la présente loi, relèvent de la compétence de l'Etat fédéral, les fournisseurs de services de médias audiovisuels qui, en application des critères fixés au paragraphe 2, relèvent de la compétence de la Belgique pour autant que, conformément à l'article 127, § 2, de la Constitution, le point de référence déterminant pour cette compétence se situe dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, et qu'ils ne constituent pas des institutions dont les activités sont à considérer comme appartenant exclusivement à l'une ou l'autre Communauté.
  § 2. Pour l'application de la présente loi, il y a lieu d'entendre par fournisseurs de services de médias audiovisuels qui relèvent de la compétence d'un Etat membre de l'Union européenne, y compris la Belgique, ou d'un autre Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen, ceux:
  1° qui sont établis dans cet Etat conformément à l'alinéa 2;
  2° auxquels s'applique l'alinéa 3.
  Pour l'application de la présente loi:
  1° est considéré comme établi dans un Etat membre de l'Union européenne ou dans un Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen, le fournisseur de services de médias audiovisuels qui a son [1 siège social]1 et dont [1 les décisions éditoriales relatives aux services de médias audiovisuels ]1 sont prises dans cet Etat;
  2° lorsqu'il a son siège principal dans un Etat membre de l'Union européenne ou dans un Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen, mais que [1 les décisions éditoriales relatives aux services de médias audiovisuels]1sont prises dans un autre Etat, membre également de l'Union européenne ou signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen, le fournisseur de services de médias audiovisuels est réputé être établi dans l'Etat où opère une partie importante des effectifs employés aux [1 activités de services de médias audiovisuels liées à un programme ]1; lorsqu'une partie importante [1 des effectifs employés à ses activités de services de médias audiovisuels liées à un programme n'opère dans]1 dans chacun de ces Etats, le fournisseur de services de médias est réputé être établi dans l'Etat où il a son [1 siège social]1; lorsqu'une partie importante des effectifs employés à ses activités n'opère dans aucun de ces Etats, le fournisseur de services de médias est réputé établi [1 dans le premier Etat où il a commencé ses activité]1 conformément au droit de cet Etat, à condition qu'il maintienne un lien économique stable et réel avec cet Etat;
  3° lorsqu'un fournisseur de services de médias audiovisuels a son [1 siège social]1 dans un Etat membre de l'Union européenne ou dans un Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen, mais que [1 les décisions éditoriales relatives aux services de médias audiovisuels]1 sont prises dans un pays tiers, ou vice-versa, il est réputé établi dans l'Etat en question, membre de l'Union européenne ou signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen, si une partie importante des effectifs employés [1 activités de services de médias audiovisuels liées à un programme ]1 télévisuelle opère dans cet Etat.
  Les fournisseurs de services de médias audiovisuels auxquels ne s'applique pas l'alinéa 2 sont réputés relever de la compétence d'un Etat membre [1 ...]1 ou d'un Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen:
  1° s'ils utilisent une liaison montante vers un satellite située dans cet Etat;
  2° si, bien que n'utilisant pas une liaison montante vers un satellite située dans cet Etat, ils utilisent une capacité satellitaire relevant de cet Etat;
  Si l'Etat compétent ne peut être déterminé conformément aux alinéas 2 et 3, l'Etat compétent est celui dans lequel le fournisseur de services de médias audiovisuels est établi au sens des articles 49 et suivants du Traité sur le fonctionnement de l'Union européenne.
  
Art.5. [1 § 1. Wanneer het Instituut van oordeel is dat een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid valt van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft een audiovisuele mediadienst aanbiedt die volledig of hoofdzakelijk op het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is gericht zonder naleving van de bepalingen van deze wet, stelt het de instelling die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is schriftelijk in kennis van een met redenen omkleed verzoek:
   1° om zich over de in verband met deze paragraaf vastgestelde problemen te buigen; en
   2° om van deze aanbieder te eisen dat hij aan de bepalingen van deze wet voldoet.
   § 2. Het Instituut werkt loyaal en vlot samen met de instellingen die ten aanzien van die aanbieder bevoegd zijn om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen onder meer op basis van:
   1° de informatie gegeven door deze instellingen; en
   2° in voorkomend geval, de eventuele redenen waarom het in paragraaf 1 bedoelde verzoek niet ingewilligd kan worden.
   § 3. Niet vroeger dan twee maanden na de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, bij gebrek aan bevredigende resultaten om de vastgestelde problemen aan te pakken en indien het beschikt over informatie die bewijst dat de betrokken aanbieder van mediadiensten zich in de bevoegde staat heeft gevestigd om de striktere regels te omzeilen, welke op hem van toepassing zouden zijn indien hij onder de federale bevoegdheid zou vallen, kan het Instituut alle passende maatregelen tegen de betrokken aanbieder van audiovisuele mediadiensten nemen nadat:
   1° het een schriftelijke kennisgeving heeft gedaan aan de betrokken aanbieder, aan de bevoegde instelling in de staat die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is, en aan de Europese Commissie, van zijn voornemen om die maatregelen te nemen, met opgave van de redenen waarop het zijn beoordeling heeft gebaseerd;
   2° het de betrokken aanbieder de mogelijkheid heeft gegeven om uiterlijk binnen vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in de bepaling onder 1°, zijn standpunt met betrekking tot de vermeende omzeiling en de maatregelen die het Instituut voornemens is te nemen, schriftelijk eraan kenbaar te maken;
   3° een besluit van de Europese Commissie is genomen binnen drie maanden na de kennisgeving bedoeld in de bepaling onder 1°, dat de door het Instituut voorgenomen maatregelen verenigbaar zijn met het recht van de Europese Unie.
   Op verzoek van de Europese Commissie verstrekt het Instituut alle informatie die nodig is om het in het eerste lid, 3° bedoelde besluit te nemen.
   Aan de hand van de informatie bedoeld in het eerste lid kan de omzeiling van striktere regels redelijkerwijs worden vastgesteld, zonder dat moet worden bewezen dat de aanbieder van audiovisuele mediadiensten regels beoogt te omzeilen.
   De maatregelen bedoeld in het eerste lid zijn objectief noodzakelijk, worden op niet-discriminerende wijze toegepast en staan in verhouding tot de beoogde doelstellingen.
   § 4. Wanneer een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft, zijn mogelijkheid heeft benut om meer uitvoerige of striktere regels van algemeen belang aan te nemen en hij aan het Instituut een met redenen omkleed verzoek richt om maatregelen aan te nemen ten aanzien van een aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid valt van de federale overheid en de genoemde regels van algemeen belang niet naleeft, vraagt het Instituut aan de betreffende aanbieder om zich daarnaar te schikken.
   Het Instituut brengt de verzoekende staat regelmatig op de hoogte van de genomen maatregelen om gevolg te geven aan het in het eerste lid bedoelde verzoek. Binnen twee maanden na de ontvangst van dit verzoek stelt het Instituut de verzoekende staat en de Europese Commissie op de hoogte van de geboekte resultaten en legt het, indien er geen oplossing kan worden gevonden, de redenen daarvoor uit.
   § 5. Het Instituut kan te allen tijde het contactcomité verzoeken de in dit artikel bedoelde situaties te onderzoeken. ]1

  
Art.5. [1 § 1er. Lorsque l'Institut estime qu'un fournisseur de services de médias audiovisuels relevant de la compétence d'un autre Etat membre de l'Union européenne ou d'un autre Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen fournit un service de médias audiovisuels destiné entièrement ou principalement au territoire de la région bilingue de Bruxelles-Capitale sans se conformer aux dispositions de la présente loi, il notifie par écrit à l'institution de la compétence de laquelle relève le fournisseur concerné une demande motivée :
   1° d'examiner les problèmes recensés en lien avec le présent paragraphe; et
   2° d'exiger de ce fournisseur qu'il se conforme aux dispositions de la présente loi.
   § 2. L'Institut coopère loyalement et rapidement avec les institutions de la compétence desquelles relève le fournisseur concerné en vue de parvenir à une solution mutuellement satisfaisante en se basant notamment sur :
   1° les informations transmises par ces institutions; et
   2° le cas échéant, les éventuelles raisons qui empêchent d'accéder à sa demande visée au paragraphe 1er.
   § 3. Au plus tôt deux mois à compter de la notification visée au paragraphe 1er, à défaut de résultats satisfaisants permettant de résoudre les problèmes constatés et s'il dispose d'informations prouvant que le fournisseur de services de médias concerné s'est établi sur le territoire de l'Etat compétent afin de contourner les règles plus strictes qui lui seraient applicables s'il relevait de la compétence fédérale, l'Institut peut adopter toutes les mesures appropriées à l'encontre du fournisseur de services de médias audiovisuels concerné après :
   1° avoir notifié par écrit au fournisseur concerné, à l'institution compétente au sein de l'Etat de la compétence duquel relève ce fournisseur et à la Commission européenne son intention de prendre ces mesures et les motifs sur lesquelles elles sont fondées;
   2° avoir permis au fournisseur concerné de lui adresser par écrit, au plus tard dans les quinze jours à dater de la notification visée au 1°, son point de vue sur les allégations de contournement et sur les mesures que l'Institut envisage de mettre à exécution;
   3° une décision de la Commission européenne, dans les trois mois de la notification visée au 1°, suivant laquelle les mesures que l'Institut envisage de mettre à exécution sont compatibles avec le droit de l'Union européenne.
   A la demande de la Commission européenne, l'Institut fournit toutes les informations nécessaires pour qu'elle prenne la décision visée à l'alinéa 1er, 3°.
   Les informations visées à l'alinéa 1er doivent permettre d'établir raisonnablement le contournement de règles plus strictes, sans qu'il soit nécessaire de prouver l'intention du fournisseur de services de médias audiovisuels de contourner des règles.
   Les mesures visées à l'alinéa 1er doivent être nécessaires, appliquées de manière non discriminatoire et proportionnées au regard des objectifs poursuivis.
   § 4. Lorsqu'un autre Etat membre de l'Union européenne ou un autre Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen a exercé sa faculté d'adopter des règles plus détaillées ou plus strictes d'intérêt public général et qu'il adresse à l'Institut une demande motivée d'adopter des mesures à l'égard d'un fournisseur de services de médias audiovisuels relevant de la compétence des autorités fédérales et ne respectant pas lesdites règles d'intérêt public général, l'Institut demande au fournisseur concerné de s'y conformer.
   L'Institut informe régulièrement l'Etat demandeur des mesures prises afin de faire suite à la demande visée à l'alinéa 1er. Dans les deux mois suivant la réception de cette demande, l'Institut informe l'Etat demandeur et la Commission européenne des résultats obtenus et, lorsqu'aucune solution ne peut être trouvée, en explique les raisons.
   § 5. L'Institut peut inviter à tout moment le comité de contact à examiner les situations visées au présent article ]1
.
  
Art.6. Onverminderd de [1 artikelen 6/1 en 6/2]1 zenden de aanbieders van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een Gemeenschap van de Belgische Staat, van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ondertekend heeft, hun programma's vrij uit.
  
Art.6. Sans préjudice des [1 articles 6/1 et 6/2]1, les fournisseurs de services de médias audiovisuels qui relèvent de la compétence d'une Communauté de l'Etat belge, d'un Etat membre de l'Union européenne ou d'un autre Etat signataire de l'Accord sur l'Espace économique européen diffusent librement leurs programmes.
  
Art. 6/1. [1 . § 1. Het Instituut kan maatregelen nemen om tijdelijk de in artikel 6 bedoelde vrijheid te beperken van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten die onder de bevoegdheid van een andere staat valt, wanneer deze aanbieder:
   1° een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk pleegt op:
   a) artikel 17, 1° ;
   b) artikel 17, 2° ;
   c) artikel 17/1; of
   2° een audiovisuele mediadienst levert die afbreuk doet aan of een belangrijk en ernstig risico vertoont dat afbreuk zal worden gedaan aan:
   a) de volksgezondheid;
   b) de openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie.
   § 2. Voor de aanneming van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen gelden de volgende voorwaarden:
   1° onverminderd het tweede lid, heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder tijdens de voorafgaande twaalf maanden al minstens tweemaal gedrag vertoond zoals beschreven in paragraaf 1;
   2° het Instituut heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder, de Europese Commissie en de staat die ten aanzien van die aanbieder bevoegd is, schriftelijk in kennis gesteld van de vermeende inbreuken en van de evenredige maatregelen die het voornemens is te treffen indien een dergelijke inbreuk opnieuw zou plaatsvinden;
   3° het Instituut heeft de in paragraaf 1 beoogde aanbieder de mogelijkheid gegeven zijn standpunt inzake de vermeende inbreuken kenbaar te maken;
   4° overleg met de staat die ten aanzien van de in paragraaf 1 beoogde aanbieder bevoegd is en met de Europese Commissie, heeft binnen een maand na de ontvangst door de Europese Commissie van de in de bepaling onder 2° bedoelde kennisgeving niet tot een minnelijke schikking geleid.
   In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, 1°, b), en in paragraaf 1, 2°, b), volstaat het dat tijdens de voorafgaande twaalf maanden dit gedrag minstens eenmaal is vertoond en geldt de in het eerste lid, 4°, bedoelde voorwaarde niet.
   § 3. Op verzoek van de Europese Commissie, binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving van de door het Instituut genomen maatregelen, maakt het Instituut onverwijld een einde aan de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.
   § 4. Op verzoek van de Europese Commissie verstrekt het Instituut binnen hoogstens een maand alle informatie die nodig is om een besluit te nemen op grond van paragraaf 3. ]1

  
Art. 6/1. [1 § 1er. L'Institut peut prendre des mesures pour restreindre provisoirement la liberté du fournisseur de services de médias audiovisuels relevant de la compétence d'un autre Etat, visée à l'article 6, lorsque ce fournisseur :
   1° enfreint d'une manière manifeste, sérieuse et grave :
   a) l'article 17, 1° ;
   b) l'article 17, 2° ;
   c) l'article 17/1; ou
   2° fournit un service de médias audiovisuels qui porte atteinte ou présente un risque sérieux et grave d'atteinte à :
   a) la santé publique;
   b) la sécurité publique, y compris la protection de la sécurité et de la défense nationales.
   § 2. L'adoption des mesures visées au paragraphe 1er est soumise aux conditions suivantes :
   1° sans préjudice de l'alinéa 2, au cours des douze mois précédents, le fournisseur visé au paragraphe 1er s'est déjà livré, à au moins deux reprises, à l'un ou plusieurs des agissements décrits au paragraphe 1er;
   2° l'Institut a notifié par écrit au fournisseur visé au paragraphe 1er, à la Commission européenne et à l'Etat de la compétence duquel relève ce fournisseur les violations alléguées et les mesures proportionnées qu'il a l'intention de prendre dans le cas où une telle violation se reproduirait;
   3° l'Institut a donné au fournisseur visé au paragraphe 1er l'occasion d'exprimer son point de vue sur les violations alléguées;
   4° les consultations avec l'Etat de la compétence duquel relève le fournisseur visé au paragraphe 1er et avec la Commission européenne n'ont pas abouti à un règlement amiable dans un délai d'un mois à compter de la réception par la Commission européenne de la notification visée au 2°.
   Dans les cas visés au paragraphe 1er, 1°, b), et au paragraphe 1er, 2°, b), il suffit que cet agissement se soit déjà produit à une seule reprise au cours des douze mois précédents et la condition visée à l'alinéa 1er, 4°, ne s'applique pas.
   § 3. A la demande de la Commission européenne, dans les trois mois à compter de la réception de la notification des mesures prises par l'Institut, l'Institut met fin immédiatement aux mesures visées au paragraphe 1er.
   § 4. A la demande de la Commission européenne, l'Institut fournit dans un délai maximum d'un mois toutes les informations nécessaires pour qu'elle prenne une décision en vertu du paragraphe 3. ]1

  
Art. 6/2. [1 In dringende gevallen neemt het Instituut niet later dan een maand na de vermeende inbreuk, alle nodige maatregelen aan en voert deze uit, indien een in artikel 6 bedoelde aanbieder een inbreuk pleegt als bedoeld in artikel 6/1, § 1, 1°, b) en 2°, b).
   De maatregelen bedoeld in het eerste lid, alsook de rechtvaardiging ervan ten aanzien van de dringendheid, worden meegedeeld binnen drie werkdagen aan de in het eerste lid beoogde aanbieder, na die de gelegenheid te hebben geboden om zijn standpunt mee te delen, aan de Europese Commissie alsook aan de bevoegde instellingen van de staat waaronder deze aanbieder valt.
   Op verzoek van de Europese Commissie maakt het Instituut onmiddellijk een einde aan de in het eerste lid bedoelde maatregelen." ]1

  
Art. 6/2. [1 En cas d'urgence, au plus tard un mois après la violation alléguée, lorsqu'un fournisseur visé à l'article 6 commet un agissement visé à l'article 6/1, § 1er, 1°, b) et 2°, b), l'Institut adopte et met à exécution toutes les mesures nécessaires.
   Les mesures visées à l'alinéa 1er ainsi que leur justification au regard de l'urgence sont notifiées dans les trois jours ouvrables au fournisseur visé à l'alinéa 1er, après lui avoir donné la possibilité de communiquer son point de vue, à la Commission européenne ainsi qu'aux institutions compétentes de l'Etat duquel relève ce fournisseur.
   A la demande de la Commission européenne, l'Institut met immédiatement fin aux mesures visées au à l'alinéa 1er. ]1

  
Art. 6/3. [1 Wanneer het Instituut en de nationale regelgevende instantie van een andere staat bij de toepassing van de artikelen 5, 6/1 of 6/2 geen overeenstemming bereiken over welke staat bevoegd is, licht het Instituut de Europese Commissie onverwijld in over deze kwestie. ]1
  
Art. 6/3. [1 Lorsque l'Institut et l'autorité réglementaire nationale d'un autre Etat ne s'accordent pas, lors de l'application des articles 5, 6/1 ou 6/2, sur le choix de l'Etat compétent, l'Institut porte la question à l'attention de la Commission européenne sans retard injustifié. ]1
  
Art.7. § 1. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten worden geregistreerd bij het Instituut voor elke audiovisuele mediadienst die ze beogen te verstrekken. Daartoe richten ze een voorafgaandelijke aangifte aan het Instituut via aangetekend schrijven.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde aangifte omvat:
  1° de naam van de aangever en van elke audiovisuele mediadienst die moet worden geregistreerd;
  2° het adres van de maatschappelijke zetel [1 en van de]1 bedrijfszetel van de aangever;
  [1 2° /1 het adres van de plaats waar de redactionele beslissingen worden genomen voor de aangegeven audiovisuele mediadienst;]1
  [1 2° /2 het adres van de plaats waar het merendeel van het personeel dat betrokken is bij de programmagerelateerde activiteiten van de aangegeven audiovisuele mediadienst werkzaam is;]1
  [1 2° /3 het adres van de plaats waar de aanbieder zijn activiteiten begon;]1
  3° de statuten van de aangever;
  4° een financieel plan opgesteld voor een periode van drie jaar;
  5° de aard en omschrijving van de audiovisuele mediadienst, de beschrijving van de eventueel geplande informatiedienst inbegrepen alsook, desgevallend, het bewijs van het beroep op journalisten;
  6° [1 de datum waarop]1 de audiovisuele mediadienst zal worden gelanceerd;
  7° de middelen voor de verdeling van de audiovisuele mediadienst aan de gebruikers en de identiteit van de uitbaters van deze middelen;
  Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, moeten schriftelijk aan het Instituut worden meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd.
  [1 § 3. Het Instituut maakt en handhaaft een actuele lijst met de aanbieders van audiovisuele mediadiensten en vermeldt op welke van de in artikel 4, § 2, bedoelde criteria zijn bevoegdheid is gebaseerd.
   Het Instituut verstrekt die lijst, met inbegrip van de eventuele actualiseringen daarvan, aan de Europese Commissie.]1

  
Art.7. § 1er. Les fournisseurs de services de médias audiovisuels sont enregistrés auprès de l'Institut pour chaque service de médias audiovisuels qu'ils envisagent de fournir. Ils adressent à cet effet une déclaration préalable à l'Institut, par envoi recommandé.
  § 2. La déclaration visée au paragraphe 1er comprend:
  1° la dénomination du déclarant et de chaque service de médias audiovisuels à enregistrer;
  2° l'adresse du siège social [1 et du]1 siège d'exploitation du déclarant;
  [1 2° /1 l'adresse du lieu où sont adoptées les décisions éditoriales pour le service de médias audiovisuels déclaré;
   2° /2 l'adresse du lieu où opère la majorité des effectifs employés aux activités du service de médias audiovisuels liées à un programme déclaré;
   2° /3 l'adresse du lieu où le fournisseur a commencé ses activités; ]1

  3° les statuts du déclarant;
  4° un plan financier établi pour une période de trois ans;
  5° la nature et la description du service de médias audiovisuels, y compris la description du service d'information éventuellement prévu ainsi que, le cas échéant, la preuve de l'occupation de journalistes;
  6° [1 la date à laquelle]1 le service de médias audiovisuels sera lancé;
  7° les moyens de distribution du service de médias audiovisuels aux utilisateurs et l'identité des exploitants de ces moyens;
  Les modifications prévues, portant sur les conditions énumérées au premier alinéa, doivent être communiquées par écrit à l'Institut avant d'être exécutées.
  [1 § 3. L'Institut établit et tient à jour une liste des fournisseurs de services de médias audiovisuels et indique les critères définis à l'article 4, § 2, sur lesquels sa compétence est fondée.
   L'Institut communique à la Commission européenne cette liste, en ce compris les mises à jour éventuelles de celle-ci.]1

  
Art. 7/1. [1 . Aanbieders van audiovisuele mediadiensten waarvan de audiovisuele mediadienst verdeeld wordt via een gesloten distributieplatform moeten onafhankelijk zijn van politieke partijen of organisaties die werkgevers of werknemers vertegenwoordigen. ]1
  
Art. 7/1. [1 Tout fournisseur de services de médias audiovisuels dont le service de médias audiovisuels est distribué via une plateforme de distribution fermée doit être indépendant de tout parti politique ou organisation représentative des employeurs ou des travailleurs. ]1
  
Art.8. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten stellen, gemakkelijk, rechtstreeks en permanent, de volgende informatie ter beschikking van de gebruikers:
  1° hun naam;
  2° het postadres van de plaats waar ze gevestigd zijn;
  3° de contactgegevens aan de hand waarvan zij snel, rechtstreeks en doeltreffend kunnen worden bereikt, meer bepaald hun e-mailadres [1 of hun website]1;
  4° de vermelding dat de aanbieder van audiovisuele mediadiensten [1 onder de bevoegdheid valt van België en van het Instituut als nationale regelgevende instantie]1.
  
Art.8. Dans le cadre d'un accès facile, rapide et permanent, les fournisseurs de services de médias audiovisuels mettent les informations suivantes à la disposition des utilisateurs:
  1° leur nom;
  2° l'adresse postale du lieu où ils sont établis;
  3° les coordonnées permettant d'entrer en contact rapidement et de communiquer directement et efficacement avec eux, notamment leur adresse électronique [1 ou leur site Internet ]1;
  4° la mention que le fournisseur de services de médias audiovisuels [1 relève de la compétence de la Belgique et de l'Institut en tant qu'autorité réglementaire nationale ]1.
  
Art.9. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten zenden geen cinematografische werken uit buiten de met de houders van rechten overeengekomen tijdvakken.
Art.9. Les fournisseurs de services de médias audiovisuels ne procèdent à aucune diffusion d'oeuvres cinématographiques en dehors des délais convenus avec les ayants droit.
Art.10. De informatie- en nieuwsprogramma's worden ontworpen in samenwerking met beroepsjournalisten of personen die in omstandigheden werken waarin ze daartoe kunnen doorgroeien, conform de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist.
Art.10. Les programmes d'information et d'actualités sont conçus en collaboration avec des journalistes professionnels ou des personnes travaillant dans des conditions qui permettent de le devenir, conformément à la loi du 30 décembre 1963 relative à la reconnaissance et à la protection du titre de journaliste professionnel.
Art.11. [1 Audiovisuele mediadiensten die verstrekt worden door de aanbieders van mediadiensten mogen zonder de uitdrukkelijke toestemming van deze aanbieders, niet gewijzigd worden of geen overlay krijgen voor commerciële doeleinden.
   Het eerste lid is niet van toepassing:
   1° op overlays waartoe de ontvanger van de dienst voor privégebruik het initiatief heeft genomen of de toestemming heeft verleend, zoals overlays die voortvloeien uit diensten voor individuele communicatie;
   2° op besturingselementen van gebruikersinterfaces die nodig zijn om het apparaat te bedienen of tussen de programma's te navigeren, zoals volumebalkjes, zoekfuncties, navigatiemenu's of lijsten van kanalen, en voor zover dit geen impact heeft op de aanbevelingen van programma's die de gebruiker te zien krijgt;
   3° op legitieme overlays zoals waarschuwingen, informatie van algemeen belang, ondertiteling of commerciële communicatie die door de betrokken aanbieder van audiovisuele mediadiensten wordt aangeboden;
   4° op datacompressietechnieken die de omvang van een gegevensbestand verkleinen en andere technieken die een dienst aan de distributiewijze aanpassen, zoals resolutie en codering, zonder de inhoud te wijzigen. ]1

  
Art.11. [1 Les services de médias audiovisuels fournis par les fournisseurs de services de médias ne peuvent pas, sans l'accord explicite de ces fournisseurs, être modifiés ou faire l'objet de superpositions par des bandeaux à des fins commerciales.
   L'alinéa 1er ne s'applique pas :
   1° aux bandeaux qui sont uniquement activés ou autorisés par les destinataires d'un service pour un usage privé, tels que les bandeaux résultant de services de communications individuelles;
   2° aux éléments de contrôle de toute interface utilisateur nécessaire au fonctionnement d'un équipement ou à la navigation entre les programmes, notamment les indicateurs de volume, les fonctions de recherche, les menus de navigation ou la liste des canaux, et pour autant que cela n'ait pas d'impact sur les recommandations de programmes que l'utilisateur voit;
   3° aux bandeaux légitimes tels que les avertissements, les informations d'intérêt public général, les sous-titres ou les bandeaux de communications commerciales fournis par le fournisseur de services de médias audiovisuels concerné;
   4° aux techniques de compression des données qui réduisent la taille d'un fichier de données ainsi que d'autres techniques visant à adapter un service aux moyens de diffusion, telles que la résolution et l'encodage, sans modification du contenu. ]1

  
Art.12. [1 § 1. [2 De aanbieders van audiovisuele mediadiensten ontwikkelen de audiovisuele mediadiensten overeenkomstig de toegankelijkheidsvoorschriften.
   De Koning bepaalt de voorschriften en de nadere regels inzake toegankelijkheid.]2

   § 2. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten delen aan het Instituut een actieplan mee in verband met het voortdurend en in toenemende mate toegankelijker maken van hun diensten voor [2 personen met een handicap die lijden aan een visuele of auditieve beperking]2.
   De aanbieders van audiovisuele mediadiensten brengen uiterlijk op 1 september 2022 en vervolgens om de drie jaar, verslag uit aan het Instituut over de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.
   Uiterlijk op 19 december 2022 en vervolgens om de drie jaar, brengt het Instituut verslag uit aan de Europese Commissie over de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde maatregelen.
   § 3. [2 ...]2]1

  
Art.12. [1 § 1er. [2 Les fournisseurs de services de médias audiovisuels conçoivent les services de médias audiovisuels conformément aux exigences en matière d'accessibilité.
   Le Roi fixe les exigences et modalités en matière d'accessibilité.]2

   § 2. Les fournisseurs de services de médias audiovisuels communiquent à l'Institut un plan d'action concernant l'amélioration continue et progressive de l'accessibilité de leurs services pour les [2 personnes en situation de handicap porteuses de déficiences visuelles ou auditives]2.
   Les fournisseurs de services de médias audiovisuels soumettent, au plus tard le 1er septembre 2022 et tous les trois ans par la suite, à l'Institut un rapport sur la mise en oeuvre des mesures visées au paragraphe 1er.
   Au plus tard le 19 décembre 2022 et tous les trois ans par la suite, l'Institut soumet à la Commission européenne un rapport sur la mise en oeuvre des mesures visées au paragraphe 1er.
   § 3. [2 ...]2]1

  
Art.14. § 1. Audiovisuele commerciële communicatie:
  1° moet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn;
  2° gebruikt geen subliminale technieken;
  3° tast de menselijke waardigheid niet aan;
  4° mag niet enige vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, nationaliteit, godsdienst of levensbeschouwing, [1 een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bevatten, noch een dergelijke discriminatie bevorderen met name bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, en in de wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen]1;
  5° spoort niet aan tot gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid of veiligheid;
  6° spoort niet aan tot gedrag dat in hoge mate schadelijk is voor het milieu;
  7° brengt minderjarigen geen lichamelijke [1 , geestelijke]1 of zedelijke schade toe.
  Het volgende vormt schade in de zin van de bepaling onder 7° :
  a) de rechtstreekse aansporing om een product of dienst te kopen of te huren door te profiteren van de onervarenheid of goedgelovigheid van de minderjarige;
  b) de aansporing om een product of een dienst te kopen of te huren door de ouders van de minderjarige of derden te overreden;
  c) het uitbuiten van het bijzondere vertrouwen dat minderjarigen in ouders, leerkrachten of andere personen stellen;
  d) het ongerechtvaardigd tonen van minderjarigen in gevaarlijke situaties.
  § 2. De volgende audiovisuele commerciële communicatie is verboden:
  1° sluikreclame;
  2° voor sigaretten en andere tabaksproducten [1 , alsook voor elektronische sigaretten en navulverpakkingen]1;
  3° voor geneesmiddelen en medische behandelingen die in België alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn;
  4° voor alcoholische dranken specifiek gericht op minderjarigen of die tot overmatig gebruik ervan aanzetten.
  [1 § 3. Audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken in audiovisuele mediadiensten op aanvraag, uitgezonderd sponsoring en productplaatsing, voldoet aan de criteria van artikel 25.]1
  
Art.14. § 1er. Les communications commerciales audiovisuelles:
  1° doivent être facilement reconnaissables comme telles;
  2° n'utilisent pas de techniques subliminales;
  3° ne portent pas atteinte à la dignité humaine;
  4° ne comportent pas de discrimination fondée sur le sexe, l'origine raciale ou ethnique, la nationalité, la religion ou les convictions, [1 un handicap, l'âge ou l'orientation sexuelle, ni ne promeuvent une telle discrimination visée notamment dans la loi du 30 juillet 1981 tendant à réprimer certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie, dans la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre certaines formes de discrimination, dans la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes et dans la loi du 22 mai 2014 tendant à lutter contre le sexisme dans l'espace public et modifiant la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes afin de pénaliser l'acte de discrimination ]1;
  5° n'encouragent pas des comportements préjudiciables à la santé ou à la sécurité;
  6° n'encouragent pas des comportements gravement préjudiciables à la protection de l'environnement;
  7° ne causent pas de préjudice physique [1 , mental ]1 ou moral aux mineurs.
  Constituent un préjudice au sens du 7° :
  a) l'incitation directe à la location ou à l'achat d'un produit ou d'un service en exploitant l'inexpérience ou la crédulité du mineur;
  b) l'incitation à la location ou à l'achat d'un produit ou d'un service en en persuadant les parents du mineur ou des tiers;
  c) l'exploitation de la confiance particulière des mineurs envers leurs parents, leurs enseignants ou d'autres personnes;
  d) la présentation injustifiée de mineurs en situation dangereuse.
  § 2. Sont interdites les communications commerciales audiovisuelles:
  1° clandestines;
  2° pour les cigarettes et autres produits du tabac [1 , ainsi que pour les cigarettes électroniques et les flacons de recharge]1;
  3° pour les médicaments et traitements médicaux disponibles uniquement sur ordonnance en Belgique;
  4° pour les boissons alcooliques s'adressant expressément aux mineurs ou encourageant leur consommation immodérée.
  [1 § 3. A l'exception du parrainage et du placement de produits, les communications commerciales audiovisuelles pour les boissons alcooliques dans les services de médias audiovisuels à la demande respectent les critères établis à l'article 25.]1
  
Art.15. § 1. De audiovisuele mediadiensten of programma's die worden gesponsord, beantwoorden aan de volgende eisen:
  1° de inhoud en de programmering ervan worden nimmer dusdanig beïnvloed dat de redactionele onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten worden aangetast;
  2° zij sporen niet rechtstreeks aan tot de aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzingen van die goederen of diensten;
  3° de kijkers worden duidelijk gewezen op het bestaan van een sponsoringovereenkomst. Gesponsorde programma's moeten duidelijk als zodanig worden gekenmerkt doordat aan het begin, tijdens en/of aan het einde van het programma op passende wijze naam, logo en/of ander symbool van de sponsor, zoals met een onderscheidingsteken, worden vermeld.
  § 2. Sponsoring is verboden van:
  1° nieuws-, actualiteiten- en kinderprogramma's;
  2° audiovisuele mediadiensten of programma's door [1 bedrijven]1 waarvan de voornaamste activiteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten [1 alsmede van elektronische sigaretten en navulverpakkingen]1;
  3° audiovisuele mediadiensten of programma's door [1 bedrijven]1 waarvan de activiteiten de vervaardiging of verkoop van geneesmiddelen en medische behandelingen omvatten wanneer ze specifieke geneesmiddelen of medische behandelingen aanprijzen die in België alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn.
  
Art.15. § 1er. Les services de médias audiovisuels ou les programmes qui sont parrainés répondent aux exigences suivantes:
  1° leur contenu et leur programmation ne sont en aucun cas influencés de manière à porter atteinte à l'indépendance et à la responsabilité éditoriales du fournisseur de services de médias audiovisuels;
  2° ils n'incitent pas directement à l'achat ou à la location de biens ou de services, notamment en faisant des références promotionnelles spécifiques à ces produits ou services;
  3° les téléspectateurs sont clairement informés de l'existence d'un accord de parrainage. Les programmes parrainés doivent être clairement identifiés en tant que tels par le nom, le logo ou un autre symbole du parraineur, par exemple au moyen d'un signe distinctif, d'une manière adaptée, au début, à la fin ou pendant celui-ci;
  § 2. Est interdit le parrainage:
  1° des journaux télévisés, des programmes d'actualité et des programmes pour enfants;
  2° de services de médias audiovisuels ou de programmes par des entreprises qui ont pour activité principale la fabrication ou la vente de cigarettes et d'autres produits du tabac [1 , ainsi que de cigarettes électroniques et de flacons de recharge]1;
  3° de services de médias audiovisuels ou de programmes par des entreprises qui ont notamment pour activité la fabrication ou la vente de médicaments et de traitements médicaux lorsqu'il promeut des médicaments ou traitements médicaux spécifiques disponibles uniquement sur ordonnance en Belgique.
  
Art.16. § 1.[1 § 1. Productplaatsing is toegestaan in alle audiovisuele mediadiensten, behalve in nieuws- en actualiteitenprogramma's, programma's over consumentenzaken, religieuze programma's en kinderprogramma's]1.
  § 2.[1 Programma's mogen in geen geval productplaatsing bevatten:
   1° voor sigaretten en andere tabaksproducten, alsmede elektronische sigaretten en navulverpakkingen, of productplaatsing van bedrijven waarvan de voornaamste activiteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van die producten;
   2° voor specifieke geneesmiddelen en medische behandelingen die in België alleen op voorschrift verkrijgbaar zijn]1
.
  § 3. De programma's die productplaatsing bevatten, voldoen ten minste aan alle volgende voorwaarden:
  1° de inhoud en [1 de programmering ervan in een schema, in het geval van televisie-uitzendingen, of de opneming ervan in een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag]1 worden nimmer dusdanig beïnvloed dat de redactionele onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid van de aanbieder van audiovisuele mediadiensten worden aangetast;
  2° zij sporen niet rechtstreeks aan tot de aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzingen van die producten of diensten;
  3° het betrokken product krijgt geen overmatige aandacht;
  4° de kijkers worden duidelijk gewezen op de aanwezigheid van productplaatsing. Programma's die productplaatsing bevatten, worden aan het begin en het eind van het programma, alsook wanneer een programma na een reclamepauze wordt hervat, door [1 optische middelen]1, als zodanig aangeduid om verwarring bij de kijker te voorkomen. Deze voorwaarde is enkel van toepassing voor de programma's die zijn geproduceerd of besteld door de aanbieder van audiovisuele mediadiensten [1 of door een aan deze aanbieder verbonden maatschappij]1.
  § 4. Dit artikel is enkel van toepassing op programma's gemaakt na 19 december 2009.
  
Art.16. § 1er. [1 Le placement de produit est autorisé dans l'ensemble des services de médias audiovisuels, sauf dans les programmes d'information et d'actualité, les programmes de consommateurs, les programmes religieux et les programmes pour enfants]1.
  § 2. [1 § 2. En tout état de cause, les programmes ne comportent pas de placement de produit pour :
   1° les cigarettes et autres produits du tabac, ainsi que les cigarettes électroniques et flacons de recharge, ou le placement de produit émanant de firmes qui ont pour activité principale la fabrication ou la vente de ces produits;
   2° les médicaments ou les traitements médicaux spécifiques disponibles uniquement sur ordonnance en Belgique]1
.
  § 3. Les programmes qui comportent du placement de produit répondent au moins à toutes les exigences suivantes:
  1° leur contenu et [1 leur organisation au sein d'une grille, dans le cas de la radiodiffusion télévisuelle, ou au sein d'un catalogue, dans le cas de services de médias audiovisuels à la demande, ]1 ne sont en aucun cas influencés de manière à porter atteinte à l'indépendance et à la responsabilité éditoriales du fournisseur de services de médias audiovisuels;
  2° ils n'incitent pas directement à l'achat ou à la location de biens ou de services, notamment en faisant des références promotionnelles spécifiques à ces produits ou services;
  3° ils ne mettent pas en avant de manière injustifiée le produit en question;
  4° les téléspectateurs sont clairement informés de l'existence d'un placement de produit. Les programmes comportant du placement de produit sont identifiés par [1 des moyens optiques]1, au début et à la fin de leur diffusion, ainsi que lorsqu'un programme reprend après une interruption publicitaire, afin d'éviter toute confusion de la part du téléspectateur. Cette condition n'est d'application que pour les programmes produits ou commandés par le fournisseur de services de médias audiovisuels.
  § 4. Le présent article ne s'applique qu'aux programmes produits après le 19 décembre 2009 [1 ou par une société affiliée à ce fournisseur]1.
  
Afdeling 2.
Section 2.-.
Art.17. [1 De aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekken geen audiovisuele mediadiensten die:
   1° aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen of een lid van een groep, op grond van nationaliteit, geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid; of die in strijd zijn met de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, met de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen, of met de wet van 22 mei 2014 ter bestrijding van seksisme in de openbare ruimte en tot aanpassing van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen teneinde de daad van discriminatie te bestraffen;
   2° publiekelijk het plegen van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek uitlokken ]1
.
  
Art.17. [1 Les fournisseurs de services de médias audiovisuels ne fournissent pas de services de médias audiovisuels :
   1° contenant une incitation à la violence ou à la haine, visant un groupe de personnes ou un membre d'un groupe, fondée sur la nationalité, le sexe, la race, la couleur, les origines ethniques ou sociales, les caractéristiques génétiques, la langue, la religion ou les convictions, les opinions politiques ou toute autre opinion, l'appartenance à une minorité nationale, la fortune, la naissance, un handicap, l'âge ou l'orientation sexuelle, ou contraire à la loi du 30 juillet 1981 tendant à réprimer certains actes inspirés par le racisme ou la xénophobie, à la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre certaines formes de discrimination, à la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes ou à la loi du 22 mai 2014 tendant à lutter contre le sexisme dans l'espace public et modifiant la loi du 10 mai 2007 tendant à lutter contre la discrimination entre les femmes et les hommes afin de pénaliser l'acte de discrimination;
   2° contenant une provocation publique à commettre une infraction terroriste au sens de l'article 137 du Code pénal ]1
.
  
Art. 17/1. [1 § 1. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekken geen audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's of scènes, met name trailers, de lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling van minderjarigen kunnen aantasten, behalve:
   1° indien voor de televisie-uitzendingen gewaarborgd wordt, met name door de selectie van de tijd van uitzending van het programma of door een voorwaardelijke toegang, dat de minderjarigen in het zendgebied dit programma normalerwijze niet zullen zien of horen en voor zover dat programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van visuele symbolen in de elektronische programmagids, indien een dergelijke gids bestaat, en dat wanneer er geen voorwaardelijke toegang is, de uitzending van dit programma voorafgegaan wordt door een akoestische waarschuwing of het programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van een visueel symbool gedurende de volledige uitzending;
   2° indien voor de audiovisuele mediadiensten op aanvraag gewaarborgd wordt, met name door een voorwaardelijke toegang, dat de minderjarigen in het zendgebied dit programma normalerwijze niet zullen zien of horen en voor zover dat programma geïdentificeerd wordt door de aanwezigheid van visuele symbolen in de elektronische programmagids.
   De visuele symbolen en de akoestische waarschuwing waarvan sprake in de bepalingen onder 1° en 2° geven informatie over de potentieel schadelijke aard van de inhoud van het programma.
   Pornografie en nodeloos geweld worden beschouwd als de meest schadelijke inhoud.
   § 2. Persoonsgegevens van minderjarigen die eventueel door aanbieders van audiovisuele mediadiensten op grond van de in paragraaf 1 beoogde maatregelen worden verzameld of op andere wijze gegenereerd, mogen niet worden verwerkt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame. ]1

  
Art. 17/1. [1 § 1er. Les fournisseurs de services de médias audiovisuels ne fournissent pas de services de médias audiovisuels dont les programmes ou séquences de programmes, notamment des bandes-annonces, sont susceptibles de nuire à l'épanouissement physique, mental ou moral des mineurs sauf :
   1° s'il est assuré, pour les émissions télévisées, notamment par le choix de l'heure de diffusion du programme ou par le biais d'un accès conditionné, que les mineurs se trouvant dans le champ de diffusion ne voient ou n'entendent normalement pas ce programme et pour autant que ce programme soit identifié par la présence de symboles visuels dans le guide électronique des programmes lorsqu'un tel guide existe, et que lorsqu'il n'y a pas d'accès conditionné, la diffusion de ce programme soit précédée d'un avertissement acoustique ou le programme soit identifié par la présence d'un symbole visuel tout au long de sa diffusion;
   2° s'il est assuré, pour les services de médias audiovisuels à la demande, notamment par le biais d'un accès conditionné, que les mineurs se trouvant dans le champ de diffusion ne voient ou n'entendent normalement pas ce programme et pour autant que ce programme soit identifié par la présence de symboles visuels dans le guide électronique des programmes.
   Les symboles visuels et l'avertissement acoustique visés aux 1° et 2° donnent une information sur la nature potentiellement préjudiciable du contenu du programme.
   La pornographie et la violence gratuite sont considérés comme les plus préjudiciables des contenus.
   § 2. Les données à caractère personnel de mineurs qui sont éventuellement collectées ou générées d'une autre manière par les fournisseurs de services de médias audiovisuels dans le cadre de l'application des mesures visées au paragraphe 1er, ne peuvent être traitées à des fins commerciales, telles que le démarchage, le profilage et la publicité basée sur le ciblage comportemental. ]1

  
Art.18. [1 Voor zover mogelijk reserveren de televisieomroeporganisaties het grootste gedeelte van hun niet aan informatie, sport, spel, televisiereclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd voor Europese producties.
   § 2. Voor zover mogelijk reserveren de televisieomroeporganisaties ten minste 10 % van hun niet aan informatie, sport, spel, televisiereclame, teletekst en telewinkelen gewijde zendtijd voor Europese producties die zijn vervaardigd door van de televisieomroeporganisaties onafhankelijke producenten.
   § 3. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag nemen een aandeel van minstens 30 % aan Europese producties in hun catalogus op en leggen er bijzondere nadruk op.
   § 4. De aanbieders van audiovisuele mediadiensten leggen jaarlijks aan het Instituut een verslag voor over de mate waarin de doelstellingen bedoeld in de paragrafen 1 tot 3 zijn bereikt, alsook, in voorkomend geval, een omstandige motivering waarom de doelstellingen niet zijn bereikt, alsmede de maatregelen die genomen zijn of overwogen worden om ze te bereiken.
   Het Instituut brengt uiterlijk op 19 december 2021 en vervolgens om de twee jaar verslag uit aan de Commissie over de toepassing van de paragrafen 1 tot 3.
   § 5. Dit artikel is niet van toepassing op:
   1° lineaire audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's voor lokaal publiek bestemd zijn, voor zover die geen deel uitmaken van een nationaal net;
   2° lineaire audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's worden uitgezonden in een andere taal dan deze van de lidstaten van de Europese Unie;
   3° lineaire audiovisuele mediadiensten die uitsluitend gewijd zijn aan hetzij televisiereclame of telewinkelen, hetzij aan zelfpromotie;
   4° aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag met een lage omzet of een klein publiek, volgens de criteria die worden vastgesteld door de Koning;
   5° audiovisuele mediadiensten op aanvraag waarvan de aard of het onderwerp deze verplichtingen of eisen onuitvoerbaar of ongerechtvaardigd maakt.
   Als de programma's bedoeld in het eerste lid, in de bepaling onder 2°, echter eveneens uitgezonden worden in een taal van de Europese Unie, zijn de paragrafen 1 en 2 enkel van toepassing op de zendtijd in deze taal ]1
.
  
Art.18. [1 § 1er. Les organismes de radiodiffusion télévisuelle réservent, si possible, à des oeuvres européennes une proportion majoritaire de leur temps de diffusion, à l'exclusion du temps consacré aux informations, à des manifestations sportives, à des jeux, à la publicité télévisée et aux services de télétexte et au téléachat.
   § 2. Les organismes de radiodiffusion télévisuelle réservent, si possible, au moins 10 % de leur temps d'antenne, à l'exclusion du temps consacré aux informations, à des manifestations sportives, à des jeux, à la publicité télévisée, aux services de télétexte et au téléachat, à des oeuvres européennes émanant de producteurs indépendants d'organismes de radiodiffusion télévisuelle.
   § 3. Les fournisseurs de services de médias audiovisuels à la demande proposent une part d'au moins 30 % d'oeuvres européennes dans leurs catalogues et mettent ces oeuvres en valeur.
   § 4. Les fournisseurs de services de médias audiovisuels fournissent chaque année à l'Institut un rapport sur la réalisation des objectifs visés aux paragraphes 1er à 3 ainsi que, le cas échéant, une motivation circonstanciée de leur non-réalisation ainsi que les mesures adoptées ou envisagées pour les atteindre.
   L'Institut soumet à la Commission, au plus tard le 19 décembre 2021, et tous les deux ans par la suite, un rapport sur la mise en oeuvre des paragraphes 1er à 3.
   § 5. Le présent article ne s'applique pas :
   1° aux services de médias audiovisuels linéaires dont les programmes sont destinés à un public local, pour autant que ceux-ci ne fassent pas partie d'un réseau national;
   2° aux services de médias audiovisuels linéaires dont les programmes sont diffusés dans une langue autre que celles des Etats membres de l'Union européenne;
   3° aux services de médias audiovisuels linéaires consacrés exclusivement soit à la publicité télévisée ou au téléachat soit à l'autopromotion;
   4° aux fournisseurs de services de médias audiovisuels à la demande qui ont un chiffre d'affaire peu élevé ou une faible audience, selon les critères fixés par le Roi;
   5° aux services de médias audiovisuels à la demande dont la nature ou le thème rend ces obligations ou exigences impossibles à respecter ou injustifiées.
   Toutefois, lorsque les programmes visés à l'alinéa 1er, 2°, sont également diffusés dans une langue de l'Union européenne, les paragraphes 1er et 2 s'appliquent au seul temps d'émission dans cette langue ]1
.
  
Afdeling 2. [1 Specifieke bepalingen voor televisieomroeporganisaties ]1
Section 2. [1 Dispositions spécifiques aux organismes de radiodiffusion télévisuelle ]1
Art.19. § 1. De Koning stelt een duidelijke en transparante procedure vast voor het opstellen van een lijst van de evenementen van groot maatschappelijk belang die via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving [1 door de televisieomroeporganisaties gevolgd worden]1, dan wel, om objectieve redenen van openbaar belang via uitgestelde verslaggeving.
  § 2. Het is de televisieomroeporganisaties verboden op de in paragraaf 1 bedoelde evenementen exclusieve rechten op zodanige wijze uit te oefenen dat een belangrijk deel van het publiek in België of in een andere lidstaat deze evenementen, [1 niet via een kosteloze televisieomroepdienst]1 kan volgen via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel, waar nodig of passend om objectieve redenen van openbaar belang, via volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving.
  [1 Een televisieomroepdienst wordt geacht kosteloos te zijn wanneer die kan worden ontvangen door het publiek in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad zonder onderworpen te zijn]1 aan een andere betaling dan het eventuele abonnementsgeld voor het basisaanbod van een dienstverdeler buiten de eventuele technische kosten.
  
Art.19. § 1er. Le Roi fixe une procédure claire et transparente pour l'établissement d'une liste reprenant les événements d'importance majeure pour la société qui [1 sont diffusés intégralement ou partiellement en direct par les organismes de radiodiffusion télévisuelle]1, sauf raisons objectives d'intérêt général faisant préférer une diffusion en différé.
  § 2. Il est interdit aux organismes de radiodiffusion télévisuelle d'exercer sur les événements visés au paragraphe 1er des droits d'exclusivité de telle manière qu'ils priveraient une partie importante du public en Belgique ou dans un autre Etat membre de la possibilité de les suivre intégralement ou partiellement en direct ou, si nécessaire ou approprié pour des raisons objectives d'intérêt général, intégralement ou partiellement en différé [1 via un service de radiodiffusion télévisuelle en accès libre]1.
  [1 Un service de radiodiffusion télévisuelle est réputé en accès libre lorsqu'il peut être capté par le public situé dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale sans être soumis]1 à un autre paiement que l'éventuel prix d'abonnement à l'offre de base d'un distributeur de services hormis d'éventuels coûts techniques.
  
Art.20. Met het oog op korte nieuwsverslagen, hebben alle in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde televisieomroeporganisaties op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis recht op toegang tot korte fragmenten van de evenementen bedoeld in artikel 19, paragraaf 1, of alle andere evenementen van groot belang voor het publiek die op basis van exclusiviteit door een onder deze wet vallende omroeporganisatie worden uitgezonden.
  Indien verscheidene televisieomroeporganisaties die in dezelfde lidstaat zijn gevestigd, de in het eerste lid bedoelde toegang vragen, dient aan de eerste die de toegang heeft gekregen, om toegang te worden verzocht door diegene die erna komen.
  De televisieomroeporganisaties kiezen vrijelijk hun korte fragmenten uit het signaal van de televisieomroep-organisatie die de uitzending verzorgt, waarbij in alle gevallen waarin dat praktisch mogelijk is de bron dient te worden vermeld door in een van de hoeken van het beeld een logo aan te brengen van de betreffende televisieomroeporganisatie.
  Korte fragmenten worden alleen voor algemene nieuwsprogramma's gebruikt, en mogen uitsluitend in audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden gebruikt indien hetzelfde programma door dezelfde televisieomroeporganisatie via uitgestelde verslaggeving wordt aangeboden.
  De korte fragmenten zijn beperkt tot een kort nieuwsverslag over het in het eerste lid bedoelde evenement, waarbij dit verslag niet langer mag duren dan 90 seconden en pas ten minste twintig minuten na het einde van het evenement uitgezonden mag worden. De Koning stelt de overige nadere regels en voorwaarden voor het aanbieden van dergelijke korte fragmenten vast, met name wat betreft de compensatieregeling, zonder dat deze laatste de extra kosten overschrijdt die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang tot deze korte fragmenten.
Art.20. Pour la réalisation de brefs reportages d'actualité, tout organisme de radiodiffusion télévisuelle établi dans un Etat membre de l'Union européenne a le droit d'accéder, dans des conditions équitables, raisonnables et non discriminatoires, à de brefs extraits des événements visés à l'article 19, paragraphe 1er, ou de tout autre événement d'un grand intérêt pour le public, qui font l'objet d'une transmission exclusive par un organisme de radiodiffusion télévisuelle soumis à la présente loi.
  Si plusieurs organismes de radiodiffusion télévisuelle établis dans le même Etat membre demandent l'accès visé à l'alinéa 1er, c'est au premier ayant obtenu l'accès que les suivants doivent le demander.
  Les organismes de radiodiffusion télévisuelle choisissent librement leurs brefs extraits à partir du signal de l'organisme de radiodiffusion télévisuelle qui en assure la diffusion, en indiquant, dans tous les cas où c'est possible en pratique, leur origine par l'apposition dans un des angles de l'image d'un logo de l'organisme de radiodiffusion télévisuelle concerné.
  Les brefs extraits sont utilisés exclusivement dans des programmes généraux d'actualité et ne peuvent être exploités dans le cadre de services de médias audiovisuels à la demande que si le même programme est offert en différé par le même organisme de radiodiffusion télévisuelle.
  Les brefs extraits sont limités à un court reportage d'actualité de l'événement visé à l'alinéa 1er qui ne peut dépasser 90 secondes et ne peut être diffusé qu'au moins vingt minutes après la fin de l'événement. Le Roi fixe les autres modalités et conditions de fourniture de ces brefs extraits, notamment en ce qui concerne la compensation financière, sans que celle-ci puisse dépasser les frais supplémentaires directement occasionnés par la fourniture de l'accès à ces brefs extraits.
Art.22. § 1. Televisiereclame is duidelijk herkenbaar en wordt gescheiden van redactionele inhoud via visuele en/of akoestische en/of ruimtelijke middelen.
  § 2. Telewinkelprogramma's worden met visuele en akoestische middelen duidelijk als zodanig gekenmerkt en gescheiden van redactionele inhoud. Zij moeten zonder onderbreking minimaal vijftien minuten in beslag nemen.
  § 3. [1 Het aandeel zendtijd voor televisiereclame- en telewinkelspots, mag tussen 6 en 18 uur niet meer dan 20 % van dat tijdvak bedragen.
   Het aandeel zendtijd voor televisiereclame- en telewinkelspots mag tussen 18 en 24 uur niet meer dan 20 % van dat tijdvak bedragen.]1
.
  § 4. [1 § 4. Paragraaf 3 is niet van toepassing op:
  1° boodschappen van de televisieomroeporganisatie in verband met haar eigen programma's en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, of samen met de programma's en audiovisuele mediadiensten van andere entiteiten die deel uitmaken van dezelfde televisieomroepgroep;
   2° sponsorboodschappen;
   3° productplaatsing;
   4° neutrale frames ingevoegd tussen de redactionele inhoud en televisiereclame- of telewinkelspots en tussen elke spot.]1
.
  § 5. [1 Afzonderlijke televisiereclame- en telewinkelspots zijn toegestaan tijdens sportevenementen.]1
  Afzonderlijke televisiereclame- en telewinkelspots blijven een uitzondering, behalve in uitzendingen van sportevenementen.
  § 6. Paragraaf 3, alsmede [1 artikel 23, § 3,]1 zijn niet van toepassing op [1 televisieomroepdiensten die uitsluitend gewijd zijn]1 aan televisiereclame en telewinkelen, [1 alsmede op televisieomroepdiensten die uitsluitend aan zelfpromotie gewijd zijn]1.
  
Art.22. § 1er. La publicité télévisée est aisément identifiable comme telle et est distinguée du contenu éditorial par des moyens optiques, acoustiques ou spatiaux.
  § 2. Les fenêtres de téléachat sont clairement identifiées comme telles et sont distinguées du contenu éditorial grâce à des moyens optiques et acoustiques. Elles ont une durée minimale ininterrompue de quinze minutes.
  § 3.[1 Le pourcentage de temps de diffusion de spots de publicité télévisée et de spots de téléachat au cours de la période comprise entre 6 et 18 heures ne dépasse pas 20 % de cette période.
   Le pourcentage de temps de diffusion de spots de publicité télévisée et de spots de téléachat au cours de la période comprise entre 18 et 24 heures ne dépasse pas 20 % de cette période]1
.
  § 4.[1 Le paragraphe 3 ne s'applique pas :
   1° aux messages diffusés par l'organisme de radiodiffusion télévisuelle en ce qui concerne ses propres programmes et les produits connexes directement dérivés de ces programmes, ou avec les programmes et services de médias audiovisuels d'autres entités appartenant au même groupe de radiodiffusion télévisuelle;
   2° aux annonces de parrainage;
   3° au placement de produit;
   4° aux cartons neutres insérés entre le contenu éditorial et les spots de publicité télévisée ou de téléachat, et entre chaque spot]1
.
  § 5. [1 Les spots isolés de publicité télévisée et de téléachat sont permis lors des manifestations sportives]1
  Les spots isolés de publicité télévisée et de téléachat sont exceptionnels, sauf lors de la diffusion de manifestations sportives.
  § 6. Le paragraphe 3, ainsi que les articles [1 l`article 23, § 3,]1, ne s'appliquent pas aux [1 services de radiodiffusion télévisuelle consacrés ]1 exclusivement à la publicité télévisée et au téléachat, [1 ni aux services de radiodiffusion télévisuelle consacrés exclusivement à l'autopromotion ]1.
  
Art.23. § 1. Wanneer programma's worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen, worden de rechten van de rechtenhouders, noch de integriteit en de waarde van de programma's geschaad, rekening houdende met de natuurlijke pauzes in en de duur en de aard van het betrokken programma.
  § 2.[1 Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma's mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van dertig minuten worden onderbroken voor televisiereclame, telewinkelen of beide]1.
  § 3.[1 Telewinkelen mag de uitzending van kinderprogramma's niet onderbreken.
   Wat betreft de uitzending van blokken van televisiereclame tijdens de programma's voor kinderen is één enkele onderbreking per geprogrammeerd tijdvak van dertig minuten toegestaan en enkel voor de programma's voor kinderen die langer duren dan dertig minuten]1
.
  [1 § 4. Uitzendingen van religieuze erediensten mogen niet worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen.]1
  
Art.23. § 1er. L'insertion de publicité télévisée ou de téléachat dans les programmes ne porte pas atteinte aux droits des ayants droit ni à l'intégrité des programmes, compte tenu de leurs interruptions naturelles, de leur durée et de leur nature.
  § 2. [1 La publicité télévisée, le téléachat, ou les deux, n'interrompent pas la diffusion des films conçus pour la télévision (à l'exclusion des séries, feuilletons et documentaires), des oeuvres cinématographiques et des journaux télévisés, plus d'une fois par tranche programmée de trente minutes]1.
  § 3.[1 Le téléachat n'interrompt pas la diffusion de programmes pour enfants.
   La diffusion de séquences de publicité télévisée est permise pendant les programmes pour enfants à raison d'une seule interruption par tranche programmée de trente minutes et uniquement pour les programmes pour enfants dont la durée est supérieure à trente minutes]1
.
  [1 § 4. La publicité télévisée ou le téléachat n'interrompent pas la diffusion des services religieux. ]1
  
Art.24. Telewinkelen met betrekking tot medische behandelingen of geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen nodig is, is verboden.
Art.24. Le téléachat concernant des traitements médicaux ou des médicaments faisant l'objet d'une autorisation de mise sur le marché est interdit.
Art.25. Televisiereclame en telewinkelen met betrekking tot alcoholhoudende dranken:
  1° richten zich niet specifiek tot minderjarigen en tonen in het bijzonder geen minderjarigen die dit soort dranken gebruiken;
  2° leggen geen verband tussen alcoholgebruik en een verbetering van fysieke prestaties of gemotoriseerd rijden;
  3° wekken niet de indruk dat alcoholgebruik bijdraagt tot sociale of seksuele successen;
  4° suggereren niet dat alcoholhoudende dranken therapeutische kwaliteiten bezitten, dan wel een stimulerend, kalmerend of spanningsreducerend effect hebben;
  5° moedigen geen onmatig alcoholgebruik aan en stellen onthouding of matig alcoholgebruik niet in een negatief daglicht;
  6° leggen geen nadruk op het hoge alcoholgehalte van dranken als positieve eigenschap.
Art.25. La publicité télévisée et le téléachat pour les boissons alcooliques:
  1° ne sont pas spécifiquement destinés aux mineurs et, en particulier, ne montrent pas de mineurs consommant ces boissons;
  2° n'associent pas la consommation d'alcool à une amélioration des performances physiques ou à la conduite automobile;
  3° ne suscitent pas l'impression que la consommation d'alcool favorise la réussite sociale ou sexuelle;
  4° ne suggèrent pas que les boissons alcooliques sont dotées de propriétés thérapeutiques ou ont un effet stimulant, sédatif ou anticonflictuel;
  5° n'encouragent pas la consommation immodérée de boissons alcooliques ni ne donnent une image négative de l'abstinence ou de la sobriété;
  6° ne soulignent pas comme qualité positive des boissons leur forte teneur en alcool.
Art.26. De televisieomroeporganisaties bewaren een integrale kopie van hun programma's gedurende een periode van drie maanden vanaf de uitzending ervan en stellen deze kopie ter beschikking van elke overheid die daarom zou verzoeken krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling. Zij bewaren gedurende dezelfde periode het dagelijkse gedrag van elke audiovisuele mediadienst, met alle programma's, scènes van programma's en het juiste tijdstip van de uitzending ervan.
  Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde termijn, een programma wordt betwist, houden de verplichtingen pas op te bestaan nadat de betwisting is opgeheven door een administratieve beslissing waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld of door een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan.
  Wie schriftelijk het voor het Instituut geloofwaardig maakt dat zijn rechten geschonden zijn, kan tijdens de termijn bedoeld in het eerste lid, een kopie van de opname of van het dagelijkse gedrag gratis raadplegen of deze tegen kostprijs laten opsturen.
Art.26. Les organismes de radiodiffusion télévisuelle conservent une copie intégrale de leurs programmes pendant une durée de trois mois à dater de leur diffusion et mettent cette copie à la disposition de toute autorité qui en ferait la demande en vertu d'une disposition légale ou réglementaire. Ils conservent, pendant la même durée, la conduite quotidienne de chaque service de médias audiovisuels qui reprend l'ensemble des programmes, séquences de programme et l'heure exacte de leur diffusion.
  Si, durant le délai visé à l'alinéa 1er, un programme est contesté, les obligations ne prennent fin que lorsque la contestation a été levée par une décision administrative qui n'est plus susceptible de recours ou par une décision judiciaire coulée en force de chose jugée.
  Quiconque, par écrit, rend vraisemblable pour l'Institut qu'il est porté atteinte à ses droits peut, pendant le délai visé à l'alinéa 1er, consulter gratuitement ou se faire expédier au coût de revient une copie de l'enregistrement ou de la conduite quotidienne.
HOOFDSTUK 2/1. [1 Videoplatformdiensten ]1
Section 2/1. [1 Services de plateformes de partage de vidéos ]1
Art.27. [1 § 1. Voor de toepassing van deze wet vallen onder de bevoegdheid van de Federale Staat de aanbieders van videoplatformdiensten die overeenkomstig de criteria die zijn vastgesteld in paragraaf 2, onder de bevoegdheid van België vallen, voor zover de plaats van vestiging zich in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bevindt, en voor zover ze geen instellingen vormen waarvan de activiteit moet worden beschouwd als uitsluitend behorende tot de ene of de andere gemeenschap.
   § 2. Een aanbieder van videoplatformdiensten die in België gevestigd is in de zin van artikel I.18.4° van het Wetboek van economisch recht, valt onder de bevoegdheid van België.
   Wanneer een aanbieder van videoplatformdiensten niet in België gevestigd is krachtens het eerste lid wordt hij geacht in België gevestigd te zijn, indien :
   1° zijn moederonderneming of een van zijn dochterondernemingen daar gevestigd is; of
   2° hij deel uitmaakt van een groep die een andere onderneming heeft die daar is gevestigd.
   Indien de moederonderneming, de dochteronderneming of de andere ondernemingen van de groep van de aanbieder van videoplatformdiensten allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin de moederonderneming van de aanbieder is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de staat waarin de dochteronderneming is gevestigd of, bij gebreke van een dergelijke vestiging, in de staat waarin de andere onderneming van de groep is gevestigd.
   Indien er meerdere dochterondernemingen zijn die allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de aanbieder van videoplatformdiensten voor de toepassing van het derde lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin een van de dochterondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt.
   Indien meerdere andere ondernemingen deel uitmaken van de groep en deze allemaal in verschillende lidstaten van de Europese Unie of in verschillende staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, wordt de aanbieder van videoplatforms voor de toepassing van het derde lid geacht te zijn gevestigd in de staat waarin een van deze ondernemingen voor het eerst met haar activiteiten is begonnen, mits die aanbieder een duurzame en reële band met de economie van die staat onderhoudt.
   § 3. Wanneer het Instituut en de nationale regelgevende instantie van een andere staat geen overeenstemming bereiken over welke staat bevoegd is, licht het Instituut de Europese Commissie onverwijld in over deze kwestie.
   § 4. Voor dit artikel wordt verstaan onder:
   1° "moederonderneming": een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen;
   2° "dochteronderneming": een onderneming waarover een moederonderneming zeggenschap heeft, met inbegrip van elke dochteronderneming van een uiteindelijke moederonderneming;
   3° "groep": een moederonderneming, al haar dochterondernemingen en alle andere ondernemingen die er op organisatorisch gebied economische en juridische banden mee hebben. ]1

  
Art.27. [1 § 1er. Pour l'application de la présente loi, relèvent de la compétence de l'Etat fédéral, les fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéos qui, en application des critères fixés au paragraphe 2, relèvent de la compétence de la Belgique pour autant que le lieu d'établissement se situe dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, et qu'ils ne constituent pas des institutions dont les activités sont à considérer comme appartenant exclusivement à l'une ou l'autre communauté.
   § 2. Un fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos établi en Belgique au sens de l'article I.18.4° du Code de droit économique relève de la compétence de la Belgique.
   Lorsqu'un fournisseur de service de plateformes de partage de vidéos n'est pas établi en Belgique en vertu de l'alinéa 1er, il est réputé être établi en Belgique si :
   1° son entreprise mère ou une de ses entreprises filiales y est établie; ou
   2° il fait partie d'un groupe ayant une autre entreprise qui y est établie.
   Aux fins de l'application de l'alinéa 2, lorsque l'entreprise mère, l'entreprise filiale ou les autres entreprises du groupe du fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos sont établies chacune dans différents Etats, membres de l'Union européenne ou signataires de l'Accord sur l'Espace économique européen, le fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos est réputé être établi dans l'Etat dans lequel son entreprise mère est établie ou, à défaut d'un tel établissement, dans l'Etat dans lequel son entreprise filiale est établie ou, à défaut d'un tel établissement, dans l'Etat dans lequel l'autre entreprise du groupe est établie.
   Aux fins de l'application de l'alinéa 3, s'il existe plusieurs entreprises filiales et que chacune d'elles est établie soit dans des Etats membres de l'Union européenne différents, soit dans des Etats signataires de l'Accord sur l'Espace économique européen différents, le fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos est réputé être établi dans le premier Etat où l'une des entreprises filiales a commencé ses activités, à condition qu'il maintienne un lien économique stable et réel avec cet Etat.
   Aux fins de l'application de l'alinéa 3, s'il existe plusieurs autres entreprises qui font partie du groupe et que chacune d'elles est établie soit dans des Etats membres de l'Union européenne différents, soit dans des Etats signataires de l'Accord sur l'Espace économique européen différents, le fournisseur de plateformes de partage de vidéos est réputé être établi dans le premier Etat où l'une de ces entreprises a commencé ses activités, à condition qu'il maintienne un lien économique stable et réel avec cet Etat.
   § 3. Lorsque l'Institut et l'autorité réglementaire nationale d'un autre Etat ne s'accordent pas sur le choix de l'Etat compétent, l'Institut porte la question à l'attention de la Commission européenne sans retard injustifié.
   § 4. Aux fins du présent article, on entend par :
   1° " entreprise mère " : une entreprise qui contrôle une ou plusieurs entreprises filiales;
   2° " entreprise filiale " : une entreprise contrôlée par une entreprise mère, y compris toute entreprise filiale de l'entreprise mère qui est à la tête du groupe;
   3° " groupe " : une entreprise mère, toutes ses entreprises filiales et toutes les autres entreprises qui ont avec celles-ci des liens organisationnels économiques et juridiques. ]1

  
Art.28. [1 § 1. De in artikel 27 bedoelde aanbieders van videoplatformdiensten worden bij het Instituut geregistreerd voor elke videoplatformdienst die ze beogen te verstrekken. Daartoe richten ze een voorafgaande aangifte aan het Instituut via ter post aangetekend schrijven.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde aangifte omvat:
   1° de naam van de aangever en van elke videoplatformdienst die moet worden geregistreerd;
   2° het adres van het hoofdkantoor en van de bedrijfszetel van de aanbieder van videoplatformdiensten, en als hij niet gevestigd is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, het adres van de bedrijfszetel van de moederonderneming, van de dochteronderneming of van een onderneming van dezelfde groep in de zin van artikel 27, § 4;
   3° de organisatie van de groep bedoeld in de bepaling onder 2°, met inbegrip van de plaats en datum van begin van de activiteit van elke onderneming die er deel van uitmaakt;
   4° de beschrijving van de videoplatformdienst;
   5° de datum waarop de videoplatformdienst toegankelijk is;
   6° de beschrijving van de maatregelen waarvan sprake in de artikelen 29/1 tot 29/3.
   Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, worden schriftelijk aan het Instituut meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd.
   § 3. Het Instituut maakt en handhaaft een lijst met de aanbieders van videoplatformdiensten die de in artikel 27, § 2, gedefinieerde criteria vermeldt waarop de bevoegdheid van België gebaseerd is.
   Het Instituut verstrekt de in het eerste lid bedoelde lijst, met inbegrip van de eventuele actualiseringen ervan, aan de Europese Commissie. ]1

  
Art.28. [1 § 1er. Les fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéos visés à l'article 27 sont enregistrés auprès de l'Institut pour chaque service de plateformes de partage de vidéos qu'ils envisagent de fournir. Ils adressent à cet effet une déclaration préalable à l'Institut, par envoi recommandé.
   § 2. La déclaration visée au paragraphe 1er comprend :
   1° la dénomination du déclarant et de chaque service de plateformes de partage de vidéos à enregistrer;
   2° l'adresse du siège social et du siège d'exploitation du fournisseur de services de partage de vidéos, et si celui-ci n'est pas établi en région bilingue de Bruxelles-Capitale, l'adresse du siège d'exploitation de l'entreprise mère, de l'entreprise filiale ou d'une entreprise du même groupe au sens de l'article 27, § 4;
   3° l'organisation du groupe visé au 2°, en ce compris les lieux et dates de commencement des activités de chacune des entreprises qui en fait partie;
   4° la description du service de plateformes de partage de vidéos;
   5° la date à laquelle le service de plateformes de partage de vidéos est accessible;
   6° le descriptif des mesures visées aux articles 29/1 à 29/3.
   Les modifications prévues, portant sur les conditions énumérées à l'alinéa 1er, sont communiquées par écrit à l'Institut avant d'être exécutées.
   § 3. L'Institut établit et tient à jour une liste des fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéos qui indique les critères définis à l'article 27, § 2, sur lesquels la compétence de la Belgique est fondée.
   L'Institut communique à la Commission européenne la liste visée à l'alinéa 1er, en ce compris les mises à jour éventuelles de celle-ci. ]1

  
Art.29. [1 De artikelen XII.3 tot XII.5 [2 van het Wetboek van economisch recht en de artikelen 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2 zijn van toepassing op de in artikel 27, § 2, tweede lid, bedoelde aanbieders van videoplatformdiensten. ]1
  
Art.29. [1 Les articles XII.3 à XII.5 [2 du Code de droit économique et les articles 4, 5, 6 et 8 du règlement (UE) 2022/2065 du Parlement européen et du Conseil du 19 octobre 2022 relatif à un marché unique des services numériques et modifiant la directive 2000/31/CE]2 sont applicables aux fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéos visés à l'article 27, § 2, alinéa 2. ]1
  
Art. 29/1. [1 Onverminderd de artikelen [2 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2 nemen aanbieders van videoplatformdiensten passende maatregelen om minderjarigen te beschermen tegen programma's, door gebruikers gegenereerde video's en audiovisuele commerciële communicatie die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten, waarbij erop wordt toegezien dat deze inhoud aan de gebruiker uitsluitend zodanig beschikbaar wordt gesteld dat minderjarigen deze normaliter niet te horen of te zien krijgen.
   Pornografie en nodeloos geweld worden beschouwd als de meest schadelijke inhoud.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen omvatten:
   1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften;
   2° het tot stand brengen en gebruiken van transparante en gebruiksvriendelijke mechanismen waarmee gebruikers van een videoplatform de in paragraaf 1 bedoelde op dat videoplatform aangeboden inhoud bij diens aanbieder kunnen rapporteren of markeren en waarmee de aanbieder van het videoplatform aan deze gebruiker kan uitleggen welk gevolg er is gegeven aan diens rapportage of markering;
   3° het tot stand brengen en gebruiken van systemen voor leeftijdscontrole van gebruikers en in voorkomend geval, het instellen van ouderlijk toezicht;
   4° het tot stand brengen en gebruiken van transparante, gebruiksvriendelijke en doeltreffende procedures voor de behandeling en afhandeling van klachten ingediend bij de aanbieder van videoplatformdiensten omtrent de uitvoering van de in de bepalingen onder 2°, 3° en 6° genoemde maatregelen;
   5° het voorzien in doeltreffende maatregelen en instrumenten op het gebied van mediageletterdheid en de bekendheid van gebruikers daarmee vergroten;
   6° het tot stand brengen en gebruiken van gemakkelijk te bedienen systemen waarmee de gebruikers van videoplatforms een beoordeling van de in paragraaf 1 bedoelde inhoud kunnen geven.
   Persoonsgegevens van minderjarigen die door aanbieders van videoplatformdiensten op grond van de in het eerste lid, 3°, beoogde maatregelen worden verzameld of op andere wijze gegenereerd, worden niet verwerkt voor commerciële doeleinden, zoals direct marketing, profilering en op gedrag gerichte reclame. ]1

  
Art. 29/1. [1 § 1er. Sans préjudice des articles [2 4, 5, 6 et 8 du règlement (UE) 2022/2065 du Parlement européen et du Conseil du 19 octobre 2022 relatif à un marché unique des services numériques et modifiant la directive 2000/31/CE]2, tout fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos prend des mesures appropriées pour protéger les mineurs des programmes, des vidéos créées par l'utilisateur et des communications commerciales audiovisuelles susceptibles de nuire à leur épanouissement physique, mental ou moral, en veillant à ce que ces contenus ne soient mis à disposition de l'utilisateur que dans des conditions telles que les mineurs ne puissent normalement pas les entendre ni les voir.
   La pornographie et la violence gratuite sont considérés comme les plus préjudiciables des contenus.
   § 2. Les mesures visées au paragraphe 1er consistent à :
   1° inclure les exigences visées au paragraphe 1er dans les conditions générales d'utilisation du service de plateformes de partage de vidéos et les appliquer;
   2° mettre en place et utiliser des mécanismes transparents et conviviaux permettant aux utilisateurs d'une plateforme de partage de vidéos d'indiquer ou de signaler au fournisseur de la plateforme de partage de vidéos concerné les contenus visés au paragraphe 1er qui sont fournis sur sa plateforme et permettant au fournisseur de la plateforme de partage de vidéos d'expliquer à cet utilisateur quelle suite a été donnée à son indication ou sa signalisation;
   3° mettre en place et utiliser des systèmes permettant de vérifier l'âge des utilisateurs et, le cas échéant, d'instaurer un contrôle parental;
   4° mettre en place et utiliser des procédures transparentes, conviviales et efficaces pour le traitement et la résolution des réclamations introduites auprès du fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos en lien avec la mise en oeuvre des mesures visées aux 2°, 3° et 6° ;
   5° prévoir des mesures et des outils efficaces d'éducation aux médias et y sensibiliser les utilisateurs;
   6° mettre en place et utiliser des systèmes faciles à utiliser permettant aux utilisateurs de plateformes de partage de vidéos de classifier les contenus visés au paragraphe 1er.
   Les données à caractère personnel de mineurs collectées ou générées d'une autre manière par des fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéos dans le cadre de l'application des mesures visées à l'alinéa 1er, 3°, ne sont pas traitées à des fins commerciales, telles que le démarchage, le profilage et la publicité basée sur le ciblage comportemental.]1

  
Art. 29/2. [1 § 1. Onverminderd de artikelen [2 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2 nemen de aanbieders van videoplatformdiensten passende maatregelen om het algemene publiek te beschermen tegen programma's, door gebruikers gegenereerde video's en audiovisuele commerciële communicatie die de inhoud bevatten:
   1° die gelijkstaat aan het aanzetten als bedoeld in artikel 17, 1° ;
   2° waarvan de verspreiding gelijkstaat aan:
   a) het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf in de zin van artikel 137 van het Strafwetboek;
   b) strafbare feiten met betrekking tot kinderpornografie in de zin van artikel 383bis van het Strafwetboek;
   c) strafbare feiten op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat als bedoeld in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde maatregelen omvatten:
   1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde voorschriften;
   2° het tot stand brengen en gebruiken van transparante en gebruiksvriendelijke mechanismen waarmee gebruikers van een videoplatform de in paragraaf 1 bedoelde op dat videoplatform aangeboden inhoud bij diens aanbieder kunnen rapporteren of markeren en waarmee de aanbieder van het videoplatform aan deze gebruiker kan uitleggen welk gevolg er is gegeven aan diens rapportage of markering;
   3° het tot stand brengen en gebruiken van transparante, gebruiksvriendelijke en doeltreffende procedures voor de behandeling en afhandeling van klachten ingediend bij de aanbieder van videoplatformdiensten omtrent de uitvoering van de in de bepaling onder 2° en 5° genoemde maatregelen;
   4° het voorzien in doeltreffende maatregelen en instrumenten op het gebied van mediageletterdheid en de bekendheid van gebruikers daarmee vergroten;
   5° het tot stand brengen en gebruiken van gemakkelijk te bedienen systemen waarmee de gebruikers van videoplatforms een beoordeling van de in paragraaf 1 bedoelde inhoud kunnen geven. ]1

  
Art. 29/2. [1 § 1er. Sans préjudice des articles [2 4, 5, 6 et 8 du règlement (UE) 2022/2065 du Parlement européen et du Conseil du 19 octobre 2022 relatif à un marché unique des services numériques et modifiant la directive 2000/31/CE]2, tout fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos doit prendre des mesures appropriées pour protéger le grand public des programmes, des vidéos créées par l'utilisateur et des communications commerciales audiovisuelles comportant des contenus :
   1° constituant une incitation visée à l'article 17, 1° ;
   2° dont la diffusion constitue :
   a) une provocation publique à commettre une infraction terroriste au sens de l'article 137 du Code pénal;
   b) une infraction liée à la pédopornographie au sens de l'article 383bis du Code pénal;
   c) une infraction relevant du racisme et de la xénophobie visée par la loi du 30 juillet 1981 tendant à réprimer certains actes inspirés par le racisme et la xénophobie.
   § 2. Les mesures visées au paragraphe 1er consistent à :
   1° inclure les exigences visées au paragraphe 1er dans les conditions générales d'utilisation du service de plateformes de partage de vidéos et les appliquer;
   2° mettre en place et utiliser des mécanismes transparents et conviviaux permettant aux utilisateurs d'une plateforme de partage de vidéos d'indiquer ou de signaler au fournisseur de la plateforme de partage de vidéos concerné les contenus visés au paragraphe 1er qui sont fournis sur sa plateforme et permettant au fournisseur de la plateforme de partage de vidéos d'expliquer à cet utilisateur quelle suite a été donnée à son indication ou sa signalisation;
   3° mettre en place et utiliser des procédures transparentes, conviviales et efficaces pour le traitement et la résolution des réclamations introduites auprès du fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos en lien avec la mise en oeuvre des mesures visées aux 2° et 5° ;
   4° prévoir des mesures et des outils efficaces d'éducation aux médias et y sensibiliser les utilisateurs;
   5° mettre en place et utiliser des systèmes faciles à utiliser permettant aux utilisateurs de plateformes de partage de vidéos de classifier les contenus visés au paragraphe 1er. ]1

  
Art. 29/3. [1 De aanbieders van videoplatformdiensten informeren de gebruikers duidelijk indien programma's en door gebruikers gegenereerde video's audiovisuele commerciële communicatie bevatten, mits die communicatie overeenkomstig het derde lid, 2°, wordt aangegeven of de aanbieder van dat feit op de hoogte is.
   De aanbieders van videoplatformdiensten voldoen aan de in artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften met betrekking tot audiovisuele commerciële communicatie die zij in de handel brengen, verkopen of organiseren.
   Wanneer de audiovisuele commerciële communicatie niet in de handel gebracht, verkocht of georganiseerd wordt door aanbieders van videoplatformdiensten nemen zij de volgende maatregelen om te voldoen aan artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften:
   1° het opnemen in de algemene gebruiksvoorwaarden van de videoplatformdienst en de toepassing van de in artikel 14, §§ 1 en 2, bedoelde voorschriften;
   2° het beschikbaar stellen aan gebruikers die door hen gegenereerde video's uploaden naar de videoplatformdienst, van een systeem waarmee ze kunnen verklaren of die video's commerciële communicatie bevatten, voor zover zij dat weten of redelijkerwijze zouden kunnen weten. ]1

  
Art. 29/3. [1 Les fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéos informent les utilisateurs de façon claire lorsque des programmes et des vidéos créées par l'utilisateur contiennent des communications commerciales audiovisuelles, à condition que ces communications soient déclarées au titre de l'alinéa 3, 2°, ou que le fournisseur ait connaissance de ce fait.
   Les fournisseurs de services de plateformes de partage de vidéo respectent les exigences visées à l'article 14, §§ 1er et 2, en ce qui concerne les communications commerciales audiovisuelles qu'ils promeuvent, vendent ou organisent.
   Lorsque la communication commerciale audiovisuelle ne fait pas l'objet d'actions de promotion, n'est ni vendue et ni organisée par le fournisseur de services de plateformes de partage de vidéo, ce fournisseur, afin de permettre le respect des exigences visées à l'article 14, §§ 1er et 2, met en oeuvre les mesures suivantes :
   1° inclure les exigences visées à l'article 14, §§ 1er et 2, dans les conditions générales d'utilisation du service de plateformes de partage de vidéos et les appliquer;
   2° mettre à disposition des utilisateurs qui mettent en ligne des vidéos créées par l'utilisateur une fonctionnalité leur permettant de déclarer si ces vidéos contiennent, à leur connaissance ou dans la mesure où on peut raisonnablement attendre d'eux qu'ils le sachent, des communications commerciales audiovisuelles. ]1

  
Art. 29/4. [1 De artikelen 29 tot 29/3 zijn van toepassing onverminderd de artikelen [2 4, 5, 6 en 8 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG]2.]1
  
Art. 29/4. [1 Les articles 29 à 29/3 s'appliquent sans préjudice des articles [2 4, 5, 6 et 8 du règlement (UE) 2022/2065 du Parlement européen et du Conseil du 19 octobre 2022 relatif à un marché unique des services numériques et modifiant la directive 2000/31/CE]2.]1
  
Art. 29/5. [1 Voor de toepassing van de artikelen 29/1 tot 29/3 worden de passende maatregelen bepaald aan de hand van de aard van de desbetreffende inhoud, de schade die deze inhoud kan berokkenen, de kenmerken van de te beschermen categorie personen alsmede de in het geding zijnde rechten en gerechtvaardigde belangen, waaronder die van de aanbieders van videoplatforms en de gebruikers die de inhoud hebben gecreëerd of geüpload, alsmede het algemeen belang.
   Die maatregelen zijn uitvoerbaar en proportioneel, rekening houdend met de omvang van de videoplatformdienst en de aard van de verleende dienst.
   Die maatregelen leiden niet tot eventuele controlemaatregelen vooraf of filtering bij het uploaden van inhoud.
   Het Instituut beoordeelt de geschiktheid van de maatregelen bedoeld in de artikelen 29/1 tot 29/3. ]1

  
Art. 29/5. [1 Aux fins de l'application des articles 29/1 à 29/3, les mesures appropriées sont déterminées en prenant en considération la nature du contenu en question, le préjudice qu'il pourrait causer, les caractéristiques de la catégorie des personnes à protéger ainsi que les droits et les intérêts légitimes en jeu, y compris ceux des fournisseurs de plateformes de partage de vidéos et ceux des utilisateurs qui ont créé le contenu ou l'ont mis en ligne, ainsi que l'intérêt public général.
   Ces mesures sont réalisables et proportionnées, compte tenu de la taille du service de plateformes de partage de vidéos et de la nature du service fourni.
   Ces mesures n'entraînent pas de mesures de contrôle ex ante ni de filtrage de contenus au moment de la mise en ligne.
   L'Institut évalue le caractère approprié des mesures visées aux articles 29/1 à 29/3. ]1

  
Art. 29/6. [1 De aanbieders van videoplatformdiensten stellen een intern mechanisme voor de beslechting van geschillen met hun gebruikers in wat betreft de toepassing van de artikelen 29/1 tot 29/3. Door middel van dat mechanisme is het mogelijk geschillen op onpartijdige wijze te beslechten en het ontneemt de gebruiker niet de gewone beroepsmogelijkheden. ]1
  
Art. 29/6. [1 Tout fournisseur de services de plateformes de partage de vidéos instaure un mécanisme interne de règlement des litiges avec ses utilisateurs concernant l'application des articles 29/1 à 29/3. Ce mécanisme permet un règlement impartial des litiges et il ne prive pas l'utilisateur des voies de recours ordinaires. ]1
  
Afdeling 3.
Section 3.
Art.30. § 1. Elke dienstenverdeler van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap en van wie de abonnees geheel of gedeeltelijk gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad moet via een aangetekend schrijven een voorafgaande aangifte doen bij het Instituut.
CHAPITRE 3. - Distributeurs de services
Art. 30. § 1. Elke dienstenverdeler van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap en van wie de abonnees geheel of gedeeltelijk gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad moet via een aangetekend schrijven een voorafgaande aangifte doen bij het Instituut.
  § 2. De aangifte omvat de volgende elementen:
  1° de naam van de aangever;
  2° de samenstelling van het aanbod aan audiovisuele mediadiensten alsook de werkwijze voor de verkoop ervan.
  Geplande wijzigingen die betrekking hebben op de in het eerste lid opgesomde voorwaarden, moeten schriftelijk aan het Instituut worden meegedeeld alvorens ze worden doorgevoerd.
Art.30. § 1er. Tout distributeur de services dont les activités ne sont pas exclusivement rattachées à la Communauté française ou à la Communauté flamande et dont les abonnés se situent, en tout ou en partie, dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, doit effectuer, par envoi recommandé, une déclaration préalable auprès de l'Institut.
  § 2. La déclaration comporte les éléments suivants:
  1° la dénomination du déclarant;
  2° la composition de l'offre de services de médias audiovisuels ainsi que les modalités de sa commercialisation.
  Les modifications prévues, portant sur les conditions énumérées au premier alinéa, doivent être communiquées par écrit à l'Institut avant d'être exécutées.
Art.31. § 1. Om het pluralistische karakter en de culturele diversiteit van het programma-aanbod op de elektronische-communicatienetwerken van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad te behouden en de televisiekijkers van dit gebied de toegang tot voor hen bedoelde programma's te garanderen, moet de dienstenverdeler, voor zover een significant aantal personen gebruikmaken van het elektronische-communicatienetwerk dat hij heeft gekozen om zijn audiovisuele mediadiensten ter beschikking te stellen van het publiek als belangrijkste middel voor de ontvangst van programma's, [1 ...]1 digitaal en zo nodig analoog rechtstreeks en volledig uitzenden:
  - alle audiovisuele mediadiensten [1 en in voorkomend geval, de daaraan gerelateerde complementaire diensten en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en elektronische programmagidsen,]1 uitgezonden door de openbare televisieomroeporganisaties van de Franse, de Duitstalige of de Vlaamse Gemeenschap;
  - de audiovisuele mediadiensten [1 en in voorkomend geval, de daaraan gerelateerde complementaire diensten en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en elektronische programmagidsen,]1 uitgezonden door de door de minister aangewezen televisieomroeporganisaties in uitvoering van de paragrafen 2 tot 6, en 8.
  [1 In deze paragraaf wordt onder daaraan gerelateerde complementaire diensten onder meer verstaan: ondertiteling, audiobeschrijving, gebarentaal, videotekst en alle andere toegankelijkheidsdiensten om een passende toegang mogelijk te maken voor eindgebruikers met een handicap.]1
  § 2. De minister wijst, overeenkomstig de in de paragrafen 3 tot 6 beschreven procedure, als rechthebbenden op verplichte distributie aan:
  - de internationale televisieomroeporganisaties waaraan de openbare televisieomroeporganisaties participeren die onder de bevoegdheid vallen van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, voor al of een gedeelte van hun audiovisuele mediadiensten voor de televisiekijkers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
  - de lokale televisiezenders die onder de bevoegdheid van de Staat, de Franse of de Vlaamse Gemeenschap vallen, voor al of een gedeelte van hun audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's speciaal bedoeld zijn voor de televisiekijkers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
  § 3. Het recht op verplichte distributie wordt verleend voor een termijn van [1 vijf]1 jaar, te rekenen vanaf de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de aanduiding door de minister van de begunstigde van dat recht.
  § 4. De televisieomroeporganisatie die het recht op verplichte distributie wil genieten voor al of een gedeelte van haar audiovisuele mediadiensten dient per aangetekend schrijven een aanvraag in bij de minister en bij het Instituut.
  § 5. Het Instituut heeft drie maanden om de minister een met redenen omkleed advies voor te leggen over de wettelijkheid en de opportuniteit om de aanvraag in te willigen.
  § 6. Nadat die termijn van drie maanden is verstreken, heeft de minister twee maanden om de aanvrager zijn beslissing mee te delen over het al dan niet toekennen van het recht op verplichte distributie.
  Zo de minister niets meedeelt binnen de termijn als bedoeld in het vorige lid, wordt zijn beslissing geacht positief te zijn.
  § 7. De minister kan een dienstenverdeler op advies van het Instituut vrijstellen van de verplichting om alle of een deel van de audiovisuele mediadiensten uit te zenden als hij technisch niet in staat is om alle of een deel van de audiovisuele mediadiensten uit te zenden die vallen binnen het recht op verplichte distributie. Een dienstenverdeler die deze vrijstelling wil genieten, moet een met redenen omklede aanvraag aan het Instituut richten. Het Instituut beschikt over een maand tijd om zijn advies te verstrekken.
  De minister deelt zijn beslissing over de vrijstelling mee binnen vijftien dagen nadat de in het eerste lid vastgelegde termijn is vervallen.
  § 8. Voor de aanduiding van de audiovisuele mediadiensten als bedoeld in het tweede streepje van paragraaf 1, dient rekening te worden gehouden met de volgende criteria van algemeen belang:
  - de televisieomroeporganisaties verzorgen, in hun audiovisuele mediadiensten, dagelijkse nieuwsuitzendingen;
  - met hun audiovisuele mediadiensten dragen zij bij tot de ontwikkeling van de cultuur in de audiovisuele sector door mee Belgische en Europese audiovisuele producties te vervaardigen en aan te kopen.
  [1 § 9. Om de vijf jaar vanaf de datum bedoeld in paragraaf 3 onderzoekt de minister opnieuw, op advies van het Instituut, de rechten op verplichte distributie bedoeld in de paragrafen 3 en 4 en/of de vrijstellingen verleend overeenkomstig paragraaf 7.]1
  
Art.30/1. [1 Les distributeurs de services mettent en tout temps les services de médias audiovisuels à disposition, conformément aux exigences en matière d'accessibilité.
   Le Roi fixe les exigences et modalités en matière d'accessibilité.]1

  
Art. 31. § 1. Om het pluralistische karakter en de culturele diversiteit van het programma-aanbod op de elektronische-communicatienetwerken van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad te behouden en de televisiekijkers van dit gebied de toegang tot voor hen bedoelde programma's te garanderen, moet de dienstenverdeler, voor zover een significant aantal personen gebruikmaken van het elektronische-communicatienetwerk dat hij heeft gekozen om zijn audiovisuele mediadiensten ter beschikking te stellen van het publiek als belangrijkste middel voor de ontvangst van programma's, [1 ...]1 digitaal en zo nodig analoog rechtstreeks en volledig uitzenden:
  - alle audiovisuele mediadiensten [1 en in voorkomend geval, de daaraan gerelateerde complementaire diensten en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en elektronische programmagidsen,]1 uitgezonden door de openbare televisieomroeporganisaties van de Franse, de Duitstalige of de Vlaamse Gemeenschap;
  - de audiovisuele mediadiensten [1 en in voorkomend geval, de daaraan gerelateerde complementaire diensten en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en elektronische programmagidsen,]1 uitgezonden door de door de minister aangewezen televisieomroeporganisaties in uitvoering van de paragrafen 2 tot 6, en 8.
  [1 In deze paragraaf wordt onder daaraan gerelateerde complementaire diensten onder meer verstaan: ondertiteling, audiobeschrijving, gebarentaal, videotekst en alle andere toegankelijkheidsdiensten om een passende toegang mogelijk te maken voor eindgebruikers met een handicap.]1
  § 2. De minister wijst, overeenkomstig de in de paragrafen 3 tot 6 beschreven procedure, als rechthebbenden op verplichte distributie aan:
  - de internationale televisieomroeporganisaties waaraan de openbare televisieomroeporganisaties participeren die onder de bevoegdheid vallen van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, voor al of een gedeelte van hun audiovisuele mediadiensten voor de televisiekijkers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
  - de lokale televisiezenders die onder de bevoegdheid van de Staat, de Franse of de Vlaamse Gemeenschap vallen, voor al of een gedeelte van hun audiovisuele mediadiensten waarvan de programma's speciaal bedoeld zijn voor de televisiekijkers van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
  § 3. Het recht op verplichte distributie wordt verleend voor een termijn van [1 vijf]1 jaar, te rekenen vanaf de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de aanduiding door de minister van de begunstigde van dat recht.
  § 4. De televisieomroeporganisatie die het recht op verplichte distributie wil genieten voor al of een gedeelte van haar audiovisuele mediadiensten dient per aangetekend schrijven een aanvraag in bij de minister en bij het Instituut.
  § 5. Het Instituut heeft drie maanden om de minister een met redenen omkleed advies voor te leggen over de wettelijkheid en de opportuniteit om de aanvraag in te willigen.
  § 6. Nadat die termijn van drie maanden is verstreken, heeft de minister twee maanden om de aanvrager zijn beslissing mee te delen over het al dan niet toekennen van het recht op verplichte distributie.
  Zo de minister niets meedeelt binnen de termijn als bedoeld in het vorige lid, wordt zijn beslissing geacht positief te zijn.
  § 7. De minister kan een dienstenverdeler op advies van het Instituut vrijstellen van de verplichting om alle of een deel van de audiovisuele mediadiensten uit te zenden als hij technisch niet in staat is om alle of een deel van de audiovisuele mediadiensten uit te zenden die vallen binnen het recht op verplichte distributie. Een dienstenverdeler die deze vrijstelling wil genieten, moet een met redenen omklede aanvraag aan het Instituut richten. Het Instituut beschikt over een maand tijd om zijn advies te verstrekken.
  De minister deelt zijn beslissing over de vrijstelling mee binnen vijftien dagen nadat de in het eerste lid vastgelegde termijn is vervallen.
  § 8. Voor de aanduiding van de audiovisuele mediadiensten als bedoeld in het tweede streepje van paragraaf 1, dient rekening te worden gehouden met de volgende criteria van algemeen belang:
  - de televisieomroeporganisaties verzorgen, in hun audiovisuele mediadiensten, dagelijkse nieuwsuitzendingen;
  - met hun audiovisuele mediadiensten dragen zij bij tot de ontwikkeling van de cultuur in de audiovisuele sector door mee Belgische en Europese audiovisuele producties te vervaardigen en aan te kopen.
  [1 § 9. Om de vijf jaar vanaf de datum bedoeld in paragraaf 3 onderzoekt de minister opnieuw, op advies van het Instituut, de rechten op verplichte distributie bedoeld in de paragrafen 3 en 4 en/of de vrijstellingen verleend overeenkomstig paragraaf 7.]1
  
Art.31. § 1er. Aux fins de préserver le caractère pluraliste et la diversité culturelle de l'offre des programmes sur les réseaux de communications électroniques de la région bilingue de Bruxelles-Capitale, et de garantir l'accès des téléspectateurs de cette région aux programmes qui leur sont destinés, le distributeur de services doit, pour autant qu'un nombre significatif de personnes utilisent le réseau de communications électroniques qu'il a choisi pour mettre ses services de médias audiovisuels à disposition du public comme moyen principal de réception de programmes [1 ...]1, transmettre, en mode numérique et, le cas échéant, analogique, au moment de leur diffusion et dans leur intégralité:
  - l'ensemble des services de médias audiovisuels [1 et, le cas échéant, les services complémentaires connexes et les données qui alimentent les services de télévision connectée et des guides électroniques de programme,]1 diffusés par les organismes de radiodiffusion télévisuelle de service public relevant de la Communauté française, de la Communauté germanophone ou de la Communauté flamande;
  - les services de médias audiovisuels [1 et, le cas échéant, les services complémentaires connexes et les données qui alimentent les services de télévision connectée et des guides électroniques de programme,]1 diffusés par les organismes de radiodiffusion télévisuelle désignés par le ministre en application des paragraphes 2 à 6, et 8.
  [1 Dans le présent paragraphe, l'on entend entre autres par services complémentaires connexes: le sous-titrage, la description audio, le langage des signes, le vidéotexte, et tout autre service d'accessibilité destiné à assurer un accès approprié pour les utilisateurs finaux handicapés.]1
  § 2. Le ministre désigne, conformément à la procédure décrite aux paragraphes 3 à 6, comme bénéficiaires du droit de distribution obligatoire:
  - les organismes de radiodiffusion télévisuelle internationaux auxquels participent les organismes de radiodiffusion télévisuelle de service public relevant des Communautés française ou flamande, pour tout ou partie de leurs services de médias audiovisuels destinés aux téléspectateurs de la région bilingue de Bruxelles-Capitale;
  - les télévisions locales relevant de l'Etat, des Communautés française ou flamande, pour tout ou partie de leurs services de médias audiovisuels dont les programmes sont spécialement destinés aux téléspectateurs de la région bilingue de Bruxelles-Capitale.
  § 3. Le droit de distribution obligatoire est consenti pour un terme de [1 cinq]1 ans, à compter de la date de publication au Moniteur belge de la désignation par le ministre du bénéficiaire dudit droit.
  § 4. L'organisme de radiodiffusion télévisuelle qui souhaite bénéficier du droit de distribution obligatoire pour tout ou partie de ses services de médias audiovisuels introduit une demande par lettre recommandée auprès du ministre et auprès de l'Institut.
  § 5. L'Institut dispose d'un délai de trois mois pour rendre au ministre un avis motivé sur la légalité et sur l'opportunité de faire droit à la demande.
  § 6. A l'échéance de ce délai de trois mois, le ministre dispose d'un délai de deux mois pour notifier au demandeur sa décision d'accorder ou non le droit de diffusion obligatoire.
  En l'absence de notification de la part du ministre dans le délai visé à l'alinéa précédent, sa décision est réputée positive.
  § 7. Le ministre peut, sur avis de l'Institut, dispenser un distributeur de services de l'obligation de distribuer tout ou partie des services de médias audiovisuels s'il lui est techniquement impossible de distribuer tout ou partie des services de médias audiovisuels bénéficiant du droit de distribution obligatoire. Le distributeur de services qui souhaite bénéficier de cette dispense adresse une demande motivée à l'Institut. L'Institut dispose d'un mois pour rendre son avis.
  Le ministre notifie sa décision au sujet de la dispense dans les quinze jours suivant l'échéance du délai prévu à l'alinéa 1er.
  § 8. Pour la désignation des services de médias audiovisuels visés au deuxième tiret du paragraphe 1er, il y a lieu de prendre en compte les critères d'intérêt général suivants:
  - les organismes de radiodiffusion télévisuelle assurent, par leurs services de médias audiovisuels, la diffusion quotidienne de journaux d'information;
  - ils contribuent par leurs services de médias audiovisuels au développement de la culture dans le secteur de l'audiovisuel en participant à la production et l'achat d'oeuvres audiovisuelles belges et européennes.
  [1 § 9. Tous les cinq ans à compter de la date visée au paragraphe 3, le ministre réexamine, sur avis de l'Institut, les droits de distribution obligatoires visés aux paragraphes 3 et 4 et/ou les dispenses accordées en application du paragraphe 7.]1
  
Art. 31/1. [1 Bij de beëindiging van hun contract hebben de eindgebruikers de mogelijkheid om de digitaletelevisieapparatuur terug te geven aan diegene die deze aan hen heeft verstrekt, tenzij deze laatste aantoont dat de digitaletelevisieapparatuur volledig interoperabel is met de digitaletelevisiediensten van andere aanbieders, onder wie ook de aanbieder naar wie de eindgebruiker is overgestapt.
   De in het eerste lid bedoelde procedure van teruggave is kosteloos en gemakkelijk voor de eindgebruikers.
   Digitaletelevisieapparatuur die voldoet aan de geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of aan delen daarvan, wordt geacht overeen te komen met de in het eerste lid bedoelde vereiste van interoperabiliteit, waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben. ]1

  
Art. 31/1. [1 Au terme de leur contrat, les utilisateurs finaux peuvent rendre les équipements de télévision numérique à celui qui les leur a fournis, à moins que celui-ci ne démontre que les équipements en question sont pleinement interopérables avec les services de télévision numérique fournis par d'autres fournisseurs, y compris par celui auquel est passé l'utilisateur final.
   La procédure de remise visée à l'alinéa 1er est simple et gratuite pour les utilisateurs finaux.
   Les équipements de télévision numérique qui respectent des normes harmonisées dont les références ont été publiées au Journal officiel de l'Union européenne, ou des parties de ces normes, sont présumés respecter l'exigence d'interopérabilité énoncée à l'alinéa 1er, couverte par ces normes ou parties de normes. ]1

  
Art. 31/2. [1 Het Instituut kan de dienstenverdelers bevelen de maatregelen die zijn genomen krachtens de artikelen 5, 6/1 en 6/2 effectief te maken. ]1
  
Art. 31/2. [1 L'Institut peut ordonner aux distributeurs de services de rendre effectives les mesures prises en vertu des articles 5, 6/1 et 6/2. ]1
  
Art. 32. Elke dienstenverdeler verzendt jaarlijks, voor 30 juni, naar het Instituut een werkverslag waarvan de inhoud wordt vastgesteld door de Koning.
Art.32. Chaque distributeur de services envoie à l'Institut chaque année, avant le 30 juin, un rapport d'activités dont le contenu est fixé par le Roi.
Art. 32/1. [1 Een autoradio-ontvanger die wordt ingebouwd in een nieuw voertuig van categorie M dat in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad op de markt wordt aangeboden voor verkoop of verhuur, bevat een ontvanger die ten minste radiodiensten kan ontvangen en reproduceren die via digitale terrestrische radio-uitzendingen worden uitgezonden.
CHAPITRE 3/1. [1 Chapitre 3/1. Des ressources associées ]1
Art. 32/2. [1 Alle aanbieders van diensten voor voorwaardelijke toegang van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden technische diensten aan met behulp waarvan de aanbieders van audiovisuele mediadiensten of de dienstenverdelers decoders kunnen beheren, waarmee gemachtigde kijkers hun lineaire audiovisuele diensten kunnen ontvangen.
   Wanneer de aanbieder van diensten voor voorwaardelijke toegang andere activiteiten uitoefent, voert hij een gescheiden boekhouding voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten. ]1

  
Art. 32/1. [1 Tout récepteur de services de radio automobiles intégré dans un véhicule neuf de catégorie M qui est mis sur le marché dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale à des fins de vente ou de location comprend un récepteur pouvant recevoir et reproduire au moins des services de radio fournis via des réseaux de diffusion de radio numérique terrestre.
   Les récepteurs de services de radio automobiles conformes à des normes harmonisées dont les références ont été publiées au Journal officiel de l'Union européenne, ou à des parties de ces normes, sont considérés respecter l'exigence visée à l'alinéa 1er, couverte par ces normes ou parties de normes. ]1

  
Art. 32/2. [1 Alle aanbieders van diensten voor voorwaardelijke toegang van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden technische diensten aan met behulp waarvan de aanbieders van audiovisuele mediadiensten of de dienstenverdelers decoders kunnen beheren, waarmee gemachtigde kijkers hun lineaire audiovisuele diensten kunnen ontvangen.
   Wanneer de aanbieder van diensten voor voorwaardelijke toegang andere activiteiten uitoefent, voert hij een gescheiden boekhouding voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten. ]1

  
Art. 32/2. [1 Tout fournisseur de services d'accès conditionnel dont les activités ne sont pas exclusivement rattachées à la Communauté française ou à la Communauté flamande propose à des conditions équitables, raisonnables et non discriminatoires des services techniques permettant aux fournisseurs de services de médias audiovisuels ou aux distributeurs de services de gérer des décodeurs qui permettent aux téléspectateurs qui y sont habilités de recevoir leurs services de médias audiovisuels linéaires.
   Lorsque le fournisseur de services d'accès conditionnel exerce d'autres activités, il tient une comptabilité séparée pour les activités visées à l'alinéa 1er. ]1

  
Art.33.Dit hoofdstuk is van toepassing op de [1 ondernemingen]1 van wie het elektronische-communicatienetwerk geheel of gedeeltelijk het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedient en van wie de activiteiten niet uitsluitend zijn verbonden aan de Franse Gemeenschap of aan de Vlaamse Gemeenschap.
CHAPITRE 4. [1 - Entreprises fournissant des réseaux de communications électroniques]1
Art.34. [1 Binnen het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden treft het Instituut alle redelijke, noodzakelijke en evenredige maatregelen om de in artikel 35 genoemde doelstellingen te verwezenlijken.
   Het handelt volledig onpartijdig, objectief, transparant en op niet-discriminerende en evenredige wijze.]1

  
Art.33. Le présent chapitre s'applique aux [1 entreprises]1 dont le réseau de communications électroniques dessert tout ou partie du territoire de la région bilingue de Bruxelles-Capitale et dont les activités ne sont pas rattachées exclusivement à la Communauté française ou à la Communauté flamande.
  
Art.35. [1 Bij de uitvoering van de taken die aan het Instituut krachtens deze wet zijn opgelegd:
   1° bevordert het Instituut de connectiviteit met en de toegang tot, alsmede de benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, met inbegrip van vaste, mobiele en draadloze netwerken;
   2° bevordert het Instituut de mededinging bij het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van efficiënte concurrentie op basis van infrastructuur, en bij het aanbieden van elektronische-communicatiediensten en bijbehorende diensten;
   3° draagt het Instituut bij tot de ontwikkeling van de interne markt, door het opheffen van resterende belemmeringen voor, en het bevorderen van convergerende voorwaarden voor, investeringen in en het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, door het ontwikkelen van gemeenschappelijke regels en voorspelbare regelgeving, en door het bevorderen van doeltreffend, efficiënt en gecoördineerd gebruik van het radiospectrum, open innovatie, het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken, de verstrekking, de beschikbaarheid en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten, en eind-tot-eind connectiviteit;
   4° bevordert het Instituut de belangen van de burgers, door te zorgen voor connectiviteit met, en ruime beschikbaarheid en benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder vaste, mobiele en draadloze netwerken, en van elektronische-communicatiediensten; door erop toe te zien dat op basis van daadwerkelijke mededinging optimaal kan worden geprofiteerd wat betreft keuze, prijs en kwaliteit, door de beveiliging van netwerken en diensten te handhaven, door een hoog gemeenschappelijk beschermingsniveau voor eindgebruikers te waarborgen via de nodige sectorspecifieke regels, en door aandacht te schenken aan de behoeften, zoals betaalbare prijzen, van specifieke maatschappelijke groeperingen, met name eindgebruikers met een handicap, oudere eindgebruikers en eindgebruikers met speciale sociale behoeften, evenals keuzevrijheid en gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap.]1

  
Art.34. [1 Dans le cadre de l'exercice de ses compétences, l'Institut prend toutes les mesures raisonnables, nécessaires et proportionnées à la réalisation des objectifs énoncés à l'article 35.
   Il agit en toute impartialité, objectivité et transparence et d'une manière non discriminatoire et proportionnée.]1

  
Art. 35. [1 Bij de uitvoering van de taken die aan het Instituut krachtens deze wet zijn opgelegd:
   1° bevordert het Instituut de connectiviteit met en de toegang tot, alsmede de benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, met inbegrip van vaste, mobiele en draadloze netwerken;
   2° bevordert het Instituut de mededinging bij het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van efficiënte concurrentie op basis van infrastructuur, en bij het aanbieden van elektronische-communicatiediensten en bijbehorende diensten;
   3° draagt het Instituut bij tot de ontwikkeling van de interne markt, door het opheffen van resterende belemmeringen voor, en het bevorderen van convergerende voorwaarden voor, investeringen in en het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, door het ontwikkelen van gemeenschappelijke regels en voorspelbare regelgeving, en door het bevorderen van doeltreffend, efficiënt en gecoördineerd gebruik van het radiospectrum, open innovatie, het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken, de verstrekking, de beschikbaarheid en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten, en eind-tot-eind connectiviteit;
   4° bevordert het Instituut de belangen van de burgers, door te zorgen voor connectiviteit met, en ruime beschikbaarheid en benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder vaste, mobiele en draadloze netwerken, en van elektronische-communicatiediensten; door erop toe te zien dat op basis van daadwerkelijke mededinging optimaal kan worden geprofiteerd wat betreft keuze, prijs en kwaliteit, door de beveiliging van netwerken en diensten te handhaven, door een hoog gemeenschappelijk beschermingsniveau voor eindgebruikers te waarborgen via de nodige sectorspecifieke regels, en door aandacht te schenken aan de behoeften, zoals betaalbare prijzen, van specifieke maatschappelijke groeperingen, met name eindgebruikers met een handicap, oudere eindgebruikers en eindgebruikers met speciale sociale behoeften, evenals keuzevrijheid en gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap.]1

  
Art.35. [1 Dans l'accomplissement des tâches qui lui incombent en vertu de la présente loi, l'Institut:
   1° promeut la connectivité et l'accès à des réseaux à très haute capacité, y compris des réseaux fixes, mobiles et sans fil, et la pénétration de tels réseaux;
   2° promeut la concurrence dans la fourniture de réseaux de communications électroniques et de ressources associées, y compris une concurrence efficace fondée sur les infrastructures, et dans la fourniture de services de communications électroniques et de services associés;
   3° contribue au développement du marché intérieur en éliminant les derniers obstacles à l'investissement dans les réseaux de communications électroniques, les services de communications électroniques, les ressources associées et les services associés et à la fourniture de ces réseaux, services et ressources, et en facilitant les conditions de convergence en faveur de cet investissement, en élaborant des règles communes et des approches régulatrices prévisibles, en favorisant l'utilisation efficace, efficiente et coordonnée du spectre radioélectrique, l'innovation ouverte, l'établissement et le développement de réseaux transeuropéens, la fourniture, la disponibilité et l'interopérabilité de services paneuropéens et la connectivité de bout en bout;
   4° promeut les intérêts des citoyens, en assurant la connectivité et la disponibilité et la pénétration à grande échelle des réseaux à très haute capacité, y compris les réseaux fixes, mobiles et sans fil, et des services de communications électroniques, en offrant un maximum d'avantages en termes de choix, de prix et de qualité sur la base d'une concurrence effective, en préservant la sécurité des réseaux et services, en assurant un niveau commun élevé de protection des utilisateurs finaux grâce à la réglementation sectorielle nécessaire et en répondant aux besoins, tels que des prix abordables, de groupes sociaux particuliers, notamment les utilisateurs finaux handicapés, les utilisateurs finaux âgés et les utilisateurs finaux ayant des besoins sociaux particuliers, ainsi qu'en assurant un accès et un choix équivalents pour les utilisateurs finaux handicapés.]1

  
Art. 36. [1 Bij het nastreven van de in artikel 35 bedoelde en in dit artikel gespecificeerde doelstellingen doet het Instituut onder meer het volgende:
   1° het bevordert de voorspelbaarheid van de regelgeving door middel van een consistente aanpak van de regelgeving tijdens geschikte herzieningsperioden en door samen te werken met de andere nationale regelgevende instanties, met Berec, met de RSPG en met de Europese Commissie;
   2° het waarborgt dat er bij gelijke omstandigheden geen discriminatie plaatsvindt bij de behandeling van aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten;
   3° het past het Europese Unierecht toe op technologisch neutrale wijze, voor zover dat in overeenstemming is met de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 35;
   4° het bevordert efficiënte investeringen en innovatie in nieuwe en betere infrastructuur, onder meer door ervoor te zorgen dat er in de toegangsverplichtingen voldoende rekening wordt gehouden met de risico's die de investerende ondernemingen lopen, en door samenwerkingsafspraken toe te staan tussen investeerders en partijen die toegang willen hebben teneinde het investeringsrisico te spreiden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de mededinging op de markt en het non-discriminatiebeginsel niet in het gedrang komen;
   5° het houdt naar behoren rekening met de uiteenlopende omstandigheden betreffende infrastructuur, mededinging, de omstandigheden van eindgebruikers en met name van consumenten die in de verschillende geografische gebieden binnen een lidstaat bestaan, inclusief lokale infrastructuur die door natuurlijke personen zonder winstoogmerk wordt beheerd;
   6° het legt voorafgaande regelgevende verplichtingen uitsluitend op voor zover dit noodzakelijk is om, in het belang van de eindgebruiker, effectieve en duurzame mededinging te waarborgen, en het verlicht die verplichtingen of heft ze op zodra er aan die voorwaarde is voldaan.]1

  
Art.36. [1 Afin de poursuivre les objectifs visés à l'article 35 et précisés par le présent article, l'Institut s'attache, entre autres, à:
   1° promouvoir la prévisibilité de la régulation en assurant une approche de la régulation cohérente sur des périodes de révision appropriées et en coopérant avec les autres autorités de régulation nationales, avec l'ORECE, avec le RSPG et avec la Commission européenne;
   2° veiller à ce que, dans des circonstances similaires, il n'y ait pas de discrimination dans le traitement des fournisseurs de réseaux et services de communications électroniques;
   3° appliquer le droit de l'Union européenne d'une manière technologiquement neutre, dans la mesure où cela est compatible avec la réalisation des objectifs énoncés à l'article 35;
   4° promouvoir des investissements efficaces et l'innovation dans des infrastructures nouvelles et améliorées, notamment en veillant à ce que toute obligation d'accès tienne dûment compte du risque encouru par les entreprises qui investissent et en permettant diverses modalités de coopération entre les investisseurs et les parties qui recherchent un accès, afin de diversifier le risque d'investissement, tout en veillant à ce que la concurrence sur le marché et le principe de non-discrimination soient respectés;
   5° tenir dûment compte de la diversité des conditions en matière d'infrastructures, de concurrence, et des situations des utilisateurs finaux et, en particulier, des consommateurs dans les différentes zones géographiques d'un Etat membre, y compris les infrastructures locales gérées par des personnes physiques dans un but non lucratif;
   6° n'imposer des obligations règlementaires ex ante que dans la mesure nécessaire pour garantir une concurrence effective et durable dans l'intérêt des utilisateurs finaux, et suspendre ou supprimer de telles obligations dès qu'il est satisfait à cette condition.]1

  
Art.39. Alle inlichtingen [1 die in het kader van onderhandelingen over een toegangs- of interconnectieovereenkomst door een onderneming meegedeeld worden aan een andere]1, zijn vertrouwelijk, onverminderd het recht van elke belanghebbende om deze vertrouwelijke inlichtingen mee te delen aan het Instituut of aan een andere administratieve of gerechtelijke instantie. Die inlichtingen worden uitsluitend verwerkt om dat akkoord te kunnen sluiten.
  [1 Deze ondernemingen geven de verkregen informatie niet door aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.]1
  
Art.40. [1 ...]1 Het Instituut kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van de partijen, na ze gehoord te hebben, ingrijpen ter bevordering en, waar nodig, ter waarborging, van een passende toegang of interoperabiliteit van diensten overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en ter waarborging van de basisdoelstellingen bepaald in de artikelen [1 35 tot 36]1.
  Wanneer het Instituut overeenkomstig het eerste lid ingrijpt, kan het onder meer:
  1° termijnen opleggen waarbinnen onderhandelingen inzake toegang of het realiseren van interoperabiliteit van diensten afgerond moeten worden;
  2° de richtinggevende principes inzake toegang of interoperabiliteit van diensten bepalen, waarover overeenstemming moet worden bereikt;
  3° indien er geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de partijen, de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang of te realiseren interoperabiliteit bepalen, die het passend acht.
  [1 Het Instituut biedt richtsnoeren aan en stelt de procedures inzake het verkrijgen van toegang en interconnectie voor het publiek beschikbaar teneinde te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen en operatoren met een beperkt geografisch bereik kunnen profiteren van de opgelegde verplichtingen.]1
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 ...]1
  
Art.39. Toute information [1 communiquée d'une entreprise vers une autre dans le cadre du processus de négociation d'un accord d'accès ou d'interconnexion]1 est confidentielle, sans préjudice du droit de toute personne intéressée de communiquer ces informations confidentielles à l'Institut ou à toute autre instance administrative ou judiciaire. Elle est traitée exclusivement aux fins de la conclusion dudit accord.
  [1 Ces entreprises ne communiquent pas les informations reçues à d'autres parties, notamment d'autres services, filiales ou partenaires pour lesquels ces informations pourraient procurer un avantage concurrentiel.]1
  
Art. 40. [1 ...]1 Het Instituut kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van de partijen, na ze gehoord te hebben, ingrijpen ter bevordering en, waar nodig, ter waarborging, van een passende toegang of interoperabiliteit van diensten overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en ter waarborging van de basisdoelstellingen bepaald in de artikelen [1 35 tot 36]1.
  Wanneer het Instituut overeenkomstig het eerste lid ingrijpt, kan het onder meer:
  1° termijnen opleggen waarbinnen onderhandelingen inzake toegang of het realiseren van interoperabiliteit van diensten afgerond moeten worden;
  2° de richtinggevende principes inzake toegang of interoperabiliteit van diensten bepalen, waarover overeenstemming moet worden bereikt;
  3° indien er geen overeenstemming kan worden bereikt tussen de partijen, de voorwaarden inzake de te verstrekken toegang of te realiseren interoperabiliteit bepalen, die het passend acht.
  [1 Het Instituut biedt richtsnoeren aan en stelt de procedures inzake het verkrijgen van toegang en interconnectie voor het publiek beschikbaar teneinde te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen en operatoren met een beperkt geografisch bereik kunnen profiteren van de opgelegde verplichtingen.]1
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 ...]1
  
Art.40. [1 ...]1 L'Institut peut intervenir, soit de sa propre initiative, soit à la demande d'une des parties, après les avoir entendues, afin de promouvoir et, si nécessaire, de garantir un accès approprié ou une interopérabilité des services, conformément à ce qui est stipulé dans ce chapitre et afin de garantir le respect des objectifs fondamentaux définis aux articles [1 35 à 36]1.
  Lorsque l'Institut intervient conformément à l'alinéa 1er, il peut notamment:
  1° imposer des délais dans lesquels les négociations en matière d'accès ou d'interopérabilité des services doivent aboutir;
  2° fixer les principes directeurs en matière d'accès ou d'interopérabilité des services, pour lesquels il faut parvenir à un accord;
  3° au cas où un accord entre les parties ne peut être atteint, fixer les conditions qu'il juge appropriées en matière d'accès à fournir ou d'interopérabilité à réaliser.
  [1 L'Institut fournit des orientations et rend publiques les procédures applicables pour l'obtention de l'accès et de l'interconnexion, afin que les petites et moyennes entreprises et les opérateurs actifs dans une zone géographique limitée puissent bénéficier des obligations imposées.]1
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 ...]1
  
Art. 41. [1 Elke openbare elektronische-communicatieoperator is verplicht met elke onderneming die daarom verzoekt, te goeder trouw te onderhandelen over een interconnectieovereenkomst of over toegang met het doel elektronische-communicatiediensten aan te bieden die voor het publiek beschikbaar zijn. De voorwaarden van het aanbod van overeenkomst moeten verenigbaar zijn met de verplichtingen die door het Instituut worden opgelegd krachtens de artikelen 40 tot 51.]1
  Wanneer het Instituut, overeenkomstig de procedure van artikel 40, § 1, vaststelt dat de in het eerste lid bedoelde verplichting niet is nagekomen, kan het, onverminderd de toepassing van artikel 20 of 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, de redelijke voorwaarden inzake interconnectie [1 of toegang]1 voorschrijven die het passend acht en waarover partijen te goeder trouw moeten onderhandelen.
  
Art.41. [1 Tout opérateur de communications électroniques public a l'obligation de négocier de bonne foi, avec toute entreprise qui en fait la demande, un accord d'interconnexion ou d'accès en vue de la fourniture des services de communications électroniques accessibles au public. Les conditions de l'offre d'accord doivent être compatibles avec les obligations imposées par l'Institut en vertu des articles 40 à 51.]1
  Lorsque l'Institut, conformément à la procédure prévue à l'article 40, § 1er, constate que l'obligation visée à l'alinéa 1er, n'est pas respectée, il peut, sans préjudice de l'application de l'article 20 ou 21 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges, imposer les conditions raisonnables en matière d'interconnexion qu'il juge appropriées et au sujet desquelles les parties doivent négocier de bonne foi.
  
Art.43. [1 § 1. Zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling van de Europese Commissie inzake relevante markten voor producten en diensten, hierna "de Aanbeveling" genoemd, en met de richtsnoeren van de Europese Commissie voor marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht, hierna de "AMM-richtsnoeren" genoemd, definieert het Instituut de relevante markten in België, in het bijzonder de geografische markten, door onder meer rekening te houden met de mate aan mededinging met betrekking tot infrastructuur in die gebieden, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht.
   § 2. Wanneer er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het voldoet aan de drie criteria vermeld in artikel 44, § 1, eerste lid, kan het Instituut overwegen een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling zijn gedefinieerd. Het moet dan zijn ontwerp voorleggen voor openbare raadpleging, volgens de nadere regels van artikel 60 en daarvan kennisgeven aan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 61.]1

  
Art.42. Le Roi fixe, après avis de l'Institut, les éléments qui doivent au minimum être réglés dans un accord relatif à l'interconnexion ou un accord relatif à l'accès.
  Tout accord relatif à l'interconnexion et tout accord relatif à l'accès est communiqué à l'Institut dans son intégralité.
Art.44. [1 § 1. Het Instituut onderzoekt of de relevante markt, gedefinieerd overeenkomstig artikel 43, beantwoordt aan alle volgende voorwaarden:
   1° er zijn hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen van structurele, wettelijke of regelgevende aard aanwezig;
   2° er is een marktstructuur die niet neigt naar daadwerkelijke mededinging binnen de relevante periode, rekening houdend met de toestand van de op infrastructuur gebaseerde mededinging en andere factoren die een invloed kunnen hebben op de concurrentie, onafhankelijk van de toegangsbelemmeringen;
   3° het mededingingsrecht alleen is niet voldoende om het vastgestelde marktfalen op adequate wijze aan te pakken.
   De relevante markten die in de Aanbeveling zijn vermeld, worden geacht te voldoen aan de in het eerste lid beoogde voorwaarden, tenzij het Instituut vaststelt dat niet is voldaan aan een van die voorwaarden voor de betreffende geografische markt.
   § 2. Bij het in paragraaf 1 beoogde onderzoek beoordeelt het Instituut ontwikkelingen vanuit een toekomstgericht perspectief indien er geen vooraf bestaande regelgeving is, rekening houdend met elk van de volgende elementen:
   1° marktontwikkelingen die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de relevante markt naar daadwerkelijke mededinging neigt;
   2° elke vorm van concurrentiedruk, op wholesale- en op retailniveau, ongeacht de vraag of de bronnen van die druk worden beschouwd als elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten of andere types diensten of toepassingen die vanuit het oogpunt van de eindgebruiker vergelijkbaar zijn, en ongeacht de vraag of die druk deel uitmaakt van de relevante markt;
   3° andere soorten opgelegde regelgeving of maatregelen waardoor de relevante markt dan wel verwante retailmarkt of -markten gedurende de desbetreffende periode wordt of worden beïnvloed;
   4° regelgeving die op andere relevante markten is opgelegd.
   § 3. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 beoogde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden zijn vervuld, identificeert het de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt.
   Een onderneming wordt geacht aanmerkelijke marktmacht te hebben wanneer zij, alleen of samen met andere, een aan machtspositie gelijkwaardige positie, namelijk een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en consumenten te gedragen.
   Wanneer het Instituut beoordeelt of twee of meer ondernemingen gezamenlijk een machtspositie op een markt innemen, dient het meer in het bijzonder het Europese Unierecht in acht te nemen en zich zeer zorgvuldig te houden aan de AMM-richtsnoeren.
   Ingeval een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de markt-macht op de specifieke markt op de nauw verwante markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot. Bijgevolg kunnen op grond van de artikelen 47 tot 49 en 51 correctiemaatregelen worden toegepast om een dergelijk gebruik op de nauw verwante markt te voorkomen.
   § 4. Het Instituut legt ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt één of meer van de in de artikelen 47 tot 51/1, en 53 tot 54/3 genoemde verplichtingen op.
   De overeenkomstig het eerste lid opgelegde verplichtingen:
   1° worden gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem, in voorkomend geval rekening houdend met de vaststelling van transnationale vraag op grond van artikel 45;
   2° zijn proportioneel, indien mogelijk rekening houdend met de kosten en baten;
   3° zijn gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen vervat in artikel 35; en
   4° worden voorgelegd voor de openbare raadpleging waarvan sprake in artikel 60 en meegedeeld overeenkomstig artikel 61.
   Het Instituut legt de in het eerste lid vermelde verplichtingen alleen op aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, onverminderd:
   1° de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen;
   2° de maatregelen genomen door het Instituut om een passende toegang en interconnectie, alsook de interoperabiliteit van de diensten te waarborgen, overeenkomstig artikel 40;
   3° de bepalingen inzake persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie waarbij verplichtingen worden opgelegd aan andere ondernemingen dan diegene die aangewezen zijn als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht;
   4° de verplichtingen inzake colocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten;
   5° de verplichtingen inzake gescheiden boekhouding voor operatoren die beschikken over uitsluitende of bijzondere rechten in andere sectoren dan die van de elektronische communicatie, overeenkomstig de artikelen 55 en 56.
   Met betrekking tot de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen zoals bedoeld in het derde lid, 1°, geeft het Instituut de Europese Commissie kennis van zijn besluit om voor ondernemingen geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedure van artikel 61.
   § 5. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Instituut, met de toestemming van de Europese Commissie, aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht andere verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie opleggen dan die vermeld in de artikelen 47 tot 51 en de artikelen 51/1 en 54/2.
   § 6. Het Instituut mag de in artikel 52, § 2, tweede en derde lid, bedoelde verplichtingen maar aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een retailmarkt opleggen overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° het vaststelt overeenkomstig paragraaf 1 dat er op deze markt niet genoeg mededinging is; en
   2° het concludeert dat de krachtens de artikelen 47 tot 51 opgelegde verplichtingen niet zouden leiden tot de verwezenlijking van de in artikel 35 beschreven doelstellingen.
   § 7. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 bedoelde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, legt het geen enkele van de in de artikelen 47 tot en met 51/1 en 53 tot en met 54/3 bedoelde verplichtingen op en handhaaft het die evenmin.
   Het Instituut staat een passende opzeggingstermijn toe aan de partijen waarop een dergelijke intrekking van verplichtingen van invloed is. Het stelt de duur en de nadere regels daarvan vast. Deze duur wordt bepaald door een evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak om te zorgen voor een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en de eindgebruikers, de keuze voor de eindgebruikers en te waarborgen dat de regelgeving niet langer van kracht blijft dan noodzakelijk is. Bij het bepalen van een dergelijke opzeggingstermijn kan het Instituut in verband met de bestaande overeenkomsten inzake toegang specifieke voorwaarden en opzeggingstermijnen vaststellen.
   § 8. Het Instituut neemt de in de paragrafen 4 tot 7 bedoelde besluiten:
   1° binnen vijf jaar na de aanneming van een vorig besluit;
   2° binnen drie jaar na goedkeuring van een aanbeveling, voor de markten waarvoor nog niet eerder kennisgeving is gedaan bij de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 61, § 1.
   Uiterlijk vier maanden voordat de in het eerste lid, de bepaling onder 1°, bedoelde periode verstrijkt, kan het Instituut bij de Europese Commissie een gemotiveerd voorstel indienen om die periode met maximaal één jaar te verlengen.
   De termijnen bedoeld in het eerste lid worden met zes maanden verlengd, indien het Instituut de bijstand van Berec vraagt bij de voltooiing van de analyse van de markt en de verplichtingen die moeten worden opgelegd.
   De marktanalyse en de overeenkomstig de paragrafen 4 tot 7 opgelegde verplichtingen blijven van kracht tot de inwerkingtreding van de volgende marktanalyse.
   § 9. Het Instituut is enkel verplicht de Belgische Mededingingsautoriteit te raadplegen over de in dit hoofdstuk bedoelde ontwerpbesluiten wanneer deze betrekking hebben op:
   1° de bepaling van de relevante markt, overeenkomstig artikel 43, zowel vanuit geografisch oogpunt als vanuit dat van het product;
   2° de beoordeling van de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid;
   3° de identificatie van de ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt, overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid.
   Het Instituut kan de Belgische Mededingingsautoriteit raadplegen voor andere onderwerpen met betrekking tot het mededingingsrecht.
   De Belgische Mededingingsautoriteit moet het in het eerste en tweede lid bedoelde advies verstrekken binnen een termijn van 30 dagen.
   § 10. Het Instituut onderzoekt de impact van de nieuwe marktontwikkelingen, met name inzake handelsakkoorden, met inbegrip van akkoorden inzake mede-investeringen, die invloed uitoefenen op de concurrentiedynamiek.
   Als deze ontwikkelingen niet belangrijk genoeg zijn om tot een nieuwe marktanalyse te nopen overeenkomstig paragraaf 1, beoordeelt het Instituut onverwijld of het nodig is de verplichtingen te herzien die opgelegd zijn aan de ondernemingen die aangewezen zijn als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht en alle vorige besluiten te wijzigen, met inbegrip van het intrekken van verplichtingen of het opleggen van nieuwe verplichtingen, om te garanderen dat deze verplichtingen blijven voldoen aan de voorwaarden waarvan sprake in paragraaf 4, tweede lid. Dergelijke gewijzigde verplichtingen mogen pas worden opgelegd na de raadplegingen gedaan overeenkomstig de artikelen 60 en 61.]1

  
Art.43. [1 § 1er. En tenant le plus grand compte de la recommandation de la Commission européenne sur les marchés pertinents de produits et de services, ci-après dénommée "la Recommandation", et des lignes directrices de la Commission européenne sur l'analyse du marché et l'évaluation de la puissance sur le marché, ci-après dénommées "les lignes directrices sur la PSM", l'Institut définit les marchés pertinents en Belgique, en particulier les marchés géographiques, en prenant en considération, entre autres le degré de concurrence des infrastructures dans ces zones, conformément aux principes du droit de la concurrence.
   § 2. L'Institut peut envisager de définir un marché pertinent qui diffère de ceux recensés dans la Recommandation lorsqu'il y a des raisons suffisantes de considérer qu'il satisfait aux trois critères énumérés à l'article 44, § 1er, alinéa 1er. Il doit alors soumettre son projet à consultation publique, selon les modalités prévues à l'article 60 et le notifier à la Commission européenne, conformément à l'article 61.]1

  
Art. 44. [1 § 1. Het Instituut onderzoekt of de relevante markt, gedefinieerd overeenkomstig artikel 43, beantwoordt aan alle volgende voorwaarden:
   1° er zijn hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen van structurele, wettelijke of regelgevende aard aanwezig;
   2° er is een marktstructuur die niet neigt naar daadwerkelijke mededinging binnen de relevante periode, rekening houdend met de toestand van de op infrastructuur gebaseerde mededinging en andere factoren die een invloed kunnen hebben op de concurrentie, onafhankelijk van de toegangsbelemmeringen;
   3° het mededingingsrecht alleen is niet voldoende om het vastgestelde marktfalen op adequate wijze aan te pakken.
   De relevante markten die in de Aanbeveling zijn vermeld, worden geacht te voldoen aan de in het eerste lid beoogde voorwaarden, tenzij het Instituut vaststelt dat niet is voldaan aan een van die voorwaarden voor de betreffende geografische markt.
   § 2. Bij het in paragraaf 1 beoogde onderzoek beoordeelt het Instituut ontwikkelingen vanuit een toekomstgericht perspectief indien er geen vooraf bestaande regelgeving is, rekening houdend met elk van de volgende elementen:
   1° marktontwikkelingen die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de relevante markt naar daadwerkelijke mededinging neigt;
   2° elke vorm van concurrentiedruk, op wholesale- en op retailniveau, ongeacht de vraag of de bronnen van die druk worden beschouwd als elektronische-communicatienetwerken, elektronische-communicatiediensten of andere types diensten of toepassingen die vanuit het oogpunt van de eindgebruiker vergelijkbaar zijn, en ongeacht de vraag of die druk deel uitmaakt van de relevante markt;
   3° andere soorten opgelegde regelgeving of maatregelen waardoor de relevante markt dan wel verwante retailmarkt of -markten gedurende de desbetreffende periode wordt of worden beïnvloed;
   4° regelgeving die op andere relevante markten is opgelegd.
   § 3. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 beoogde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden zijn vervuld, identificeert het de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt.
   Een onderneming wordt geacht aanmerkelijke marktmacht te hebben wanneer zij, alleen of samen met andere, een aan machtspositie gelijkwaardige positie, namelijk een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en consumenten te gedragen.
   Wanneer het Instituut beoordeelt of twee of meer ondernemingen gezamenlijk een machtspositie op een markt innemen, dient het meer in het bijzonder het Europese Unierecht in acht te nemen en zich zeer zorgvuldig te houden aan de AMM-richtsnoeren.
   Ingeval een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de markt-macht op de specifieke markt op de nauw verwante markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot. Bijgevolg kunnen op grond van de artikelen 47 tot 49 en 51 correctiemaatregelen worden toegepast om een dergelijk gebruik op de nauw verwante markt te voorkomen.
   § 4. Het Instituut legt ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt één of meer van de in de artikelen 47 tot 51/1, en 53 tot 54/3 genoemde verplichtingen op.
   De overeenkomstig het eerste lid opgelegde verplichtingen:
   1° worden gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem, in voorkomend geval rekening houdend met de vaststelling van transnationale vraag op grond van artikel 45;
   2° zijn proportioneel, indien mogelijk rekening houdend met de kosten en baten;
   3° zijn gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen vervat in artikel 35; en
   4° worden voorgelegd voor de openbare raadpleging waarvan sprake in artikel 60 en meegedeeld overeenkomstig artikel 61.
   Het Instituut legt de in het eerste lid vermelde verplichtingen alleen op aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, onverminderd:
   1° de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen;
   2° de maatregelen genomen door het Instituut om een passende toegang en interconnectie, alsook de interoperabiliteit van de diensten te waarborgen, overeenkomstig artikel 40;
   3° de bepalingen inzake persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie waarbij verplichtingen worden opgelegd aan andere ondernemingen dan diegene die aangewezen zijn als ondernemingen met een aanmerkelijke marktmacht;
   4° de verplichtingen inzake colocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten;
   5° de verplichtingen inzake gescheiden boekhouding voor operatoren die beschikken over uitsluitende of bijzondere rechten in andere sectoren dan die van de elektronische communicatie, overeenkomstig de artikelen 55 en 56.
   Met betrekking tot de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen zoals bedoeld in het derde lid, 1°, geeft het Instituut de Europese Commissie kennis van zijn besluit om voor ondernemingen geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedure van artikel 61.
   § 5. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Instituut, met de toestemming van de Europese Commissie, aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht andere verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie opleggen dan die vermeld in de artikelen 47 tot 51 en de artikelen 51/1 en 54/2.
   § 6. Het Instituut mag de in artikel 52, § 2, tweede en derde lid, bedoelde verplichtingen maar aan ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een retailmarkt opleggen overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
   1° het vaststelt overeenkomstig paragraaf 1 dat er op deze markt niet genoeg mededinging is; en
   2° het concludeert dat de krachtens de artikelen 47 tot 51 opgelegde verplichtingen niet zouden leiden tot de verwezenlijking van de in artikel 35 beschreven doelstellingen.
   § 7. Wanneer het Instituut na afloop van het in paragraaf 1 bedoelde onderzoek van oordeel is dat de daarin bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, legt het geen enkele van de in de artikelen 47 tot en met 51/1 en 53 tot en met 54/3 bedoelde verplichtingen op en handhaaft het die evenmin.
   Het Instituut staat een passende opzeggingstermijn toe aan de partijen waarop een dergelijke intrekking van verplichtingen van invloed is. Het stelt de duur en de nadere regels daarvan vast. Deze duur wordt bepaald door een evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak om te zorgen voor een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en de eindgebruikers, de keuze voor de eindgebruikers en te waarborgen dat de regelgeving niet langer van kracht blijft dan noodzakelijk is. Bij het bepalen van een dergelijke opzeggingstermijn kan het Instituut in verband met de bestaande overeenkomsten inzake toegang specifieke voorwaarden en opzeggingstermijnen vaststellen.
   § 8. Het Instituut neemt de in de paragrafen 4 tot 7 bedoelde besluiten:
   1° binnen vijf jaar na de aanneming van een vorig besluit;
   2° binnen drie jaar na goedkeuring van een aanbeveling, voor de markten waarvoor nog niet eerder kennisgeving is gedaan bij de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 61, § 1.
   Uiterlijk vier maanden voordat de in het eerste lid, de bepaling onder 1°, bedoelde periode verstrijkt, kan het Instituut bij de Europese Commissie een gemotiveerd voorstel indienen om die periode met maximaal één jaar te verlengen.
   De termijnen bedoeld in het eerste lid worden met zes maanden verlengd, indien het Instituut de bijstand van Berec vraagt bij de voltooiing van de analyse van de markt en de verplichtingen die moeten worden opgelegd.
   De marktanalyse en de overeenkomstig de paragrafen 4 tot 7 opgelegde verplichtingen blijven van kracht tot de inwerkingtreding van de volgende marktanalyse.
   § 9. Het Instituut is enkel verplicht de Belgische Mededingingsautoriteit te raadplegen over de in dit hoofdstuk bedoelde ontwerpbesluiten wanneer deze betrekking hebben op:
   1° de bepaling van de relevante markt, overeenkomstig artikel 43, zowel vanuit geografisch oogpunt als vanuit dat van het product;
   2° de beoordeling van de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1, eerste lid;
   3° de identificatie van de ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markt, overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid.
   Het Instituut kan de Belgische Mededingingsautoriteit raadplegen voor andere onderwerpen met betrekking tot het mededingingsrecht.
   De Belgische Mededingingsautoriteit moet het in het eerste en tweede lid bedoelde advies verstrekken binnen een termijn van 30 dagen.
   § 10. Het Instituut onderzoekt de impact van de nieuwe marktontwikkelingen, met name inzake handelsakkoorden, met inbegrip van akkoorden inzake mede-investeringen, die invloed uitoefenen op de concurrentiedynamiek.
   Als deze ontwikkelingen niet belangrijk genoeg zijn om tot een nieuwe marktanalyse te nopen overeenkomstig paragraaf 1, beoordeelt het Instituut onverwijld of het nodig is de verplichtingen te herzien die opgelegd zijn aan de ondernemingen die aangewezen zijn als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht en alle vorige besluiten te wijzigen, met inbegrip van het intrekken van verplichtingen of het opleggen van nieuwe verplichtingen, om te garanderen dat deze verplichtingen blijven voldoen aan de voorwaarden waarvan sprake in paragraaf 4, tweede lid. Dergelijke gewijzigde verplichtingen mogen pas worden opgelegd na de raadplegingen gedaan overeenkomstig de artikelen 60 en 61.]1

  
Art.44. [1 § 1er. L'Institut examine si le marché pertinent, défini conformément à l'article 43, répond à toutes les conditions suivantes:
   1° existence d'obstacles à l'entrée importants et non transitoires d'ordre structurel, juridique ou réglementaire;
   2° la structure du marché ne présage pas d'évolution vers une concurrence effective au cours de la période visée, compte tenu de la situation de la concurrence fondée sur les infrastructures et d'autres facteurs influant sur la concurrence, indépendamment des obstacles à l'entrée;
   3° impossibilité pour le droit de la concurrence de remédier adéquatement à lui seul aux défaillances du marché constatées.
   Les marchés pertinents figurant dans la Recommandation sont réputés satisfaire aux conditions visées à l'alinéa 1er, à moins que l'Institut constate qu'une de ces conditions n'est pas remplie pour le marché géographique concerné.
   § 2. Dans l'examen visé au paragraphe 1er, l'Institut examine les évolutions dans une perspective d'avenir en l'absence d'une éventuelle régulation préexistante, et en tenant compte de l'ensemble des éléments ci-dessous:
   1° évolutions du marché ayant une incidence sur la probabilité pour le marché pertinent d'évoluer vers une concurrence effective;
   2° pressions concurrentielles pertinentes, au niveaux de gros et de détail, que ces pressions soient censées résulter de réseaux de communications électroniques, de services de communications électroniques ou d'autres types de services ou d'applications qui sont comparables du point de vue de l'utilisateur final, et que ces pressions relèvent ou non du marché pertinent;
   3° autres types de régulation ou de mesures imposées et concernant le marché pertinent ou un des marchés de détail connexes tout au long de la période considérée;
   4° régulation imposée sur d'autres marchés pertinents.
   § 3. Lorsqu'au terme de l'examen visé au paragraphe 1er, l'Institut estime que les conditions qui y sont visées sont remplies, il identifie l'entreprise ou les entreprises puissantes sur le marché pertinent.
   Une entreprise est considérée comme puissante sur le marché si, individuellement ou conjointement avec d'autres, elle se trouve dans une position équivalente à une position dominante, à savoir une position de puissance économique lui permettant de se comporter, dans une mesure appréciable, de manière indépendante de ses concurrents, de ses clients et, en fin de compte, des consommateurs.
   Lorsque l'Institut procède à une évaluation visant à déterminer si deux entreprises, ou plus, occupent conjointement une position dominante sur un marché, il se conforme au droit de l'Union européenne et tient le plus grand compte des lignes directrices sur la PSM.
   Lorsqu'une entreprise est puissante sur un marché spécifique, elle peut également être désignée comme étant puissante sur un marché étroitement lié, lorsque les liens entre les deux marchés permettent d'utiliser sur le marché étroitement lié, par effet de levier, la puissance détenue sur le marché spécifique, ce qui renforce la puissance sur le marché de l'entreprise. En conséquence les mesures correctrices visant à prévenir cet effet de levier peuvent être appliquées sur le marché étroitement lié en vertu des articles 47 à 49 et 51.
   § 4. L'Institut impose aux entreprises puissantes sur un marché pertinent une ou plusieurs des obligations visées aux articles 47 à 51/1, et 53 à 54/3.
   Les obligations imposées conformément à l'alinéa 1er sont:
   1° fondées sur la nature du problème constaté, le cas échéant en tenant compte de la demande transnationale constatée en vertu de l'article 45;
   2° proportionnées, eu égard, si possible, aux coûts et aux avantages;
   3° justifiées au regard des objectifs énoncés à l'article 35; et
   4° soumises à la consultation publique visée à l'article 60 et notifiée conformément à l'article 61.
   L'Institut n'impose les obligations visées à l'alinéa 1er qu'aux entreprises puissantes sur un marché, sans préjudice:
   1° de la nécessité de se conformer aux engagements internationaux;
   2° des mesures prises par l'Institut en vue d'assurer un accès et une interconnexion adéquats, ainsi que l'interopérabilité des services, conformément à l'article 40;
   3° des dispositions en matière de vie privée dans le secteur des communications électroniques imposant des obligations à des entreprises autres que celles étant désignées comme puissantes sur le marché;
   4° des obligations en matière de colocalisation et de partage d'éléments de réseau et de ressources associées;
   5° des obligations en matière de séparation comptable pour les opérateurs qui disposent de droits exclusifs ou spéciaux dans d'autres secteurs que ceux des communications électroniques, conformément aux articles 55 et 56.
   En ce qui concerne la nécessité de respecter les engagements internationaux visée à l'alinéa 3, 1°, l'Institut notifie à la Commission européenne sa décision d'imposer, de modifier ou de retirer des obligations imposées à des entreprises, conformément à la procédure visée à l'article 61.
   § 5. Dans des circonstances exceptionnelles, avec l'autorisation de la Commission européenne, l'Institut peut imposer aux entreprises désignées comme étant puissantes sur le marché des obligations en matière d'accès et d'interconnexion autres que celles qui sont énoncées aux articles 47 à 51 et aux articles 51/1 et 54/2.
   § 6. L'Institut ne peut imposer les obligations visées à l'article 52, § 2, alinéas 2 et 3, aux entreprises puissantes sur un marché de détail conformément au paragraphe 3, alinéa 1er, que lorsque les conditions suivantes sont réunies:
   1° il constate, conformément au paragraphe 1er, que ce marché n'est pas effectivement concurrentiel; et
   2° il estime que les obligations imposées au titre des articles 47 à 51 ne permettraient pas d'atteindre les objectifs énoncés à l'article 35.
   § 7. Lorsqu'au terme de l'examen visé au paragraphe 1er, l'Institut estime que les conditions qui y sont visées ne sont pas remplies, il n'impose ni ne maintient aucune des obligations visées aux articles 47 à 51/1 et 53 à 54/3.
   L'Institut accorde une période de préavis aux parties concernées par un retrait d'obligations. Il en définit la durée et les modalités. Cette durée est établie en recherchant un équilibre entre la nécessité d'assurer une transition durable pour les bénéficiaires de ces obligations et les utilisateurs finaux, le choix des utilisateurs finaux, et la nécessité de ne pas maintenir la régulation plus longtemps que nécessaire. Lorsqu'il fixe la durée de cette période de préavis, l'Institut peut fixer des conditions et des périodes de préavis spécifiques en ce qui concerne les accords existants en matière d'accès.
   § 8. L'Institut prend les décisions visées aux paragraphes 4 à 7:
   1° dans les cinq ans à compter de l'adoption d'une précédente décision;
   2° dans les trois ans à compter de l'adoption d'une recommandation, pour les marchés non préalablement notifiés à la Commission européenne, conformément à l'article 61, § 1er.
   Au plus tard quatre mois avant l'expiration du délai visé à l'alinéa 1er, 1°, l'Institut peut introduire auprès de la Commission européenne une proposition motivée visant à prolonger celui-ci d'un an maximum.
   Les délais visés à l'alinéa 1er sont prolongés de six mois si l'Institut demande l'assistance de l'ORECE en vue d'achever l'analyse du marché et des obligations à imposer.
   L'analyse de marché et les obligations imposées conformément aux paragraphes 4 à 7 restent en vigueur jusqu'à l'entrée en vigueur de l'analyse de marché suivante.
   § 9. L'Institut n'est tenu de consulter pour avis l'Autorité belge de la concurrence à propos des projets de décisions visées au présent chapitre que si ceux-ci portent sur:
   1° la détermination du marché pertinent, conformément à l'article 43, tant sous l'angle géographique que sous celui du produit;
   2° l'appréciation des conditions visées au paragraphe 1er, alinéa 1er;
   3° l'identification des entreprises puissantes sur le marché pertinent, conformément au paragraphe 3, alinéa 1er.
   L'Institut peut consulter l'Autorité belge de la concurrence sur d'autres sujets relatifs au droit de la concurrence.
   L'Autorité belge de la concurrence doit rendre l'avis visé aux alinéas 1er et 2 dans un délai de 30 jours.
   § 10. L'Institut examine l'impact des nouvelles évolutions du marché, notamment en matière d'accords commerciaux, y compris d'accords de co-investissement, qui ont une incidence sur la dynamique de concurrence.
   Si ces évolutions ne sont pas suffisamment importantes pour nécessiter une nouvelle analyse de marché conformément au paragraphe 1er, l'Institut évalue sans retard s'il est nécessaire de réexaminer les obligations imposées aux entreprises désignées comme étant puissantes sur le marché et de modifier toute décision antérieure, y compris en retirant des obligations ou en imposant de nouvelles obligations, afin de garantir que lesdites obligations continuent à remplir les conditions énoncées au paragraphe 4, alinéa 2. De telles obligations modifiées ne peuvent être imposées qu'après les consultations menées conformément aux articles 60 et 61.]1

  
Art. 45. [1 In het geval van door de Europese Commissie omgeschreven transnationale markten dragen het Instituut en de betrokken nationale regelgevende instanties samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse, waarbij de AMM-richtsnoeren maximaal in acht worden genomen, en spreken zij zich op gecoördineerde wijze uit over het opleggen, handhaven, wijzigen of opheffen van wettelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 44, § 4, eerste lid.
   Het Instituut en één of meer nationale regelgevende instanties kunnen eveneens gezamenlijk kennis geven van hun ontwerpmaatregelen betreffende de marktanalyse en van eventuele wettelijke verplichtingen bij gebreke van transnationale markten, indien zij van mening zijn dat de marktvoorwaarden in hun respectieve rechtsgebieden voldoende homogeen zijn.
   Het Instituut houdt zoveel mogelijk rekening met de door Berec aangenomen richtsnoeren.]1

  
Art.45. [1 Dans le cas de marchés transnationaux recensés par la Commission européenne, l'Institut et les autorités de régulation nationales concernées réalisent conjointement l'analyse de marché en tenant le plus grand compte des lignes directrices sur la PSM et se prononcent de manière concertée sur l'imposition, le maintien, la modification ou le retrait d'obligations visées à l'article 44, § 4, alinéa 1er.
   L'Institut et une autorité de régulation nationale ou plus peuvent également notifier conjointement leurs projets de mesures concernant l'analyse du marché et toute obligation règlementaire en l'absence de marchés transnationaux, lorsqu'elles considèrent que les conditions du marché dans leurs juridictions respectives sont suffisamment homogènes.
   L'Institut tient le plus possible compte des lignes directrices adoptées par l'ORECE.]1

  
Art.47. Het Instituut kan, overeenkomstig artikel 44, §§ 3 en 5, verplichtingen inzake niet-discriminatie opleggen.
  [1 Verplichtingen inzake non-discriminatie moeten er in het bijzonder voor zorgen dat de onderneming ten aanzien van andere aanbieders van gelijkwaardige diensten onder gelijkwaardige omstandigheden gelijkwaardige voorwaarden toepast, en aan anderen diensten en informatie aanbiedt onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke zij voor haar eigen diensten of diensten van haar dochterondernemingen of partners biedt. Het Instituut kan aan die onderneming verplichtingen opleggen inzake de levering van toegangsproducten en -diensten aan alle ondernemingen, inclusief aan zichzelf, binnen dezelfde tijdspanne, en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en diensten en door middel van dezelfde systemen en processen, teneinde gelijkwaardigheid op het gebied van toegang te waarborgen.]1
  
Art.46. En vue d'assurer le respect des obligations imposées en vertu de l'article 44, § 3, l'Institut peut imposer la modification des accords d'accès déjà conclus.
Art.48. [1 Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie of toegang opleggen op grond waarvan ondernemingen nader genoemde informatie openbaar moeten maken, zoals boekhoudkundige informatie, tarieven, technische specificaties, netwerkkenmerken en verwachte ontwikkelingen daarvan, alsook eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, met inbegrip van voorwaarden tot wijziging van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen, met name wat betreft migratie van legacy-infrastructuur, indien dergelijke voorwaarden door de lidstaten zijn toegestaan in overeenstemming met het Europese Unierecht.
   § 2. In het bijzonder wanneer voor een onderneming verplichtingen inzake non-discriminatie gelden, kan het Instituut van die onderneming eisen dat zij een referentieaanbod publiceert dat voldoende gespecificeerd is om te garanderen dat de ondernemingen niet behoeven te betalen voor faciliteiten die voor de gewenste dienst niet nodig zijn. Dit referentieaanbod bevat een beschrijving van de betrokken offertes, uitgesplitst in diverse elementen naargelang van de marktbehoeften, en van de daaraan verbonden eisen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven.
   Elk nieuw referentieaanbod wordt, voordat het gepubliceerd wordt, door het Instituut goedgekeurd.
   Het Instituut kan onder meer eisen dat een referentieaanbod wordt gewijzigd om uitvoering te geven aan de uit hoofde van deze wet opgelegde verplichtingen.
   § 3. Het Instituut kan preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd zij moet zijn en op welke wijze zij moet worden gepubliceerd.
   § 4. Niettegenstaande paragraaf 3, ingeval een onderneming uit hoofde van de artikelen 49/1 en 50 verplichtingen heeft aangaande wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur, zorgt het Instituut ervoor dat een referentieaanbod wordt gepubliceerd, zoveel mogelijk rekening houdend met de richtsnoeren van Berec wat betreft de minimumcriteria voor een referentieaanbod, zorgt het ervoor dat, in voorkomend geval, kernprestatie-indicatoren worden vastgesteld, alsmede de bijbehorende dienstverleningsniveaus en ziet het toe op de naleving ervan. Daarnaast legt het Instituut zo nodig bij voorbaat de daarmee verbonden boetebedragen vast.
   § 5. Wanneer de auteur van een referentieaanbod dit wenst te wijzigen, notificeert hij het Instituut de gewenste wijziging ten minste 90 dagen voor de voorziene datum van de inwerkingtreding.
   Binnen die termijn kan het Instituut aan de auteur van de voorgestelde wijziging van het referentieaanbod notificeren dat het een beslissing aangaande de voorgestelde wijziging zal nemen. Deze notificatie schort de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging op.
   Het Instituut kan aanpassingen die het nodig acht opleggen of de gewenste wijziging weigeren.
   Het Instituut bepaalt de modaliteiten voor de inwerkingtreding van de wijziging in zijn beslissing.
   § 6. Het referentieaanbod is gratis in elektronische vorm beschikbaar op een vrij toegankelijke website. Het Instituut bepaalt de modaliteiten van deze publicatie en van de aan de begunstigden van het referentieaanbod te leveren inlichtingen.
   De publicatie van een referentieaanbod vormt geen belemmering voor redelijke verzoeken om toegang waarin dat aanbod niet voorziet.]1

  
Art.47. En ce qui concerne l'accès, l'Institut peut, conformément à l'article 44, §§ 3 et 5, imposer des obligations de non-discrimination.
  [1 Les obligations de non-discrimination tendent notamment à garantir que l'entreprise applique des conditions équivalentes dans des circonstances équivalentes aux autres fournisseurs de services équivalents, et qu'elle fournisse aux autres des services et informations dans les mêmes conditions et de la même qualité que celles prévues pour ses propres services, ou pour ceux de ses filiales ou partenaires. L'Institut peut imposer à cette entreprise l'obligation de fournir des produits et services d'accès à toutes les entreprises, y compris à elle-même, selon les mêmes délais et conditions, y compris en termes de tarifs et de niveaux de service, et à l'aide des mêmes systèmes et procédés, pour assurer un accès équivalent.]1
  
Art. 48. [1 Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie of toegang opleggen op grond waarvan ondernemingen nader genoemde informatie openbaar moeten maken, zoals boekhoudkundige informatie, tarieven, technische specificaties, netwerkkenmerken en verwachte ontwikkelingen daarvan, alsook eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, met inbegrip van voorwaarden tot wijziging van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen, met name wat betreft migratie van legacy-infrastructuur, indien dergelijke voorwaarden door de lidstaten zijn toegestaan in overeenstemming met het Europese Unierecht.
   § 2. In het bijzonder wanneer voor een onderneming verplichtingen inzake non-discriminatie gelden, kan het Instituut van die onderneming eisen dat zij een referentieaanbod publiceert dat voldoende gespecificeerd is om te garanderen dat de ondernemingen niet behoeven te betalen voor faciliteiten die voor de gewenste dienst niet nodig zijn. Dit referentieaanbod bevat een beschrijving van de betrokken offertes, uitgesplitst in diverse elementen naargelang van de marktbehoeften, en van de daaraan verbonden eisen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven.
   Elk nieuw referentieaanbod wordt, voordat het gepubliceerd wordt, door het Instituut goedgekeurd.
   Het Instituut kan onder meer eisen dat een referentieaanbod wordt gewijzigd om uitvoering te geven aan de uit hoofde van deze wet opgelegde verplichtingen.
   § 3. Het Instituut kan preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd zij moet zijn en op welke wijze zij moet worden gepubliceerd.
   § 4. Niettegenstaande paragraaf 3, ingeval een onderneming uit hoofde van de artikelen 49/1 en 50 verplichtingen heeft aangaande wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur, zorgt het Instituut ervoor dat een referentieaanbod wordt gepubliceerd, zoveel mogelijk rekening houdend met de richtsnoeren van Berec wat betreft de minimumcriteria voor een referentieaanbod, zorgt het ervoor dat, in voorkomend geval, kernprestatie-indicatoren worden vastgesteld, alsmede de bijbehorende dienstverleningsniveaus en ziet het toe op de naleving ervan. Daarnaast legt het Instituut zo nodig bij voorbaat de daarmee verbonden boetebedragen vast.
   § 5. Wanneer de auteur van een referentieaanbod dit wenst te wijzigen, notificeert hij het Instituut de gewenste wijziging ten minste 90 dagen voor de voorziene datum van de inwerkingtreding.
   Binnen die termijn kan het Instituut aan de auteur van de voorgestelde wijziging van het referentieaanbod notificeren dat het een beslissing aangaande de voorgestelde wijziging zal nemen. Deze notificatie schort de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging op.
   Het Instituut kan aanpassingen die het nodig acht opleggen of de gewenste wijziging weigeren.
   Het Instituut bepaalt de modaliteiten voor de inwerkingtreding van de wijziging in zijn beslissing.
   § 6. Het referentieaanbod is gratis in elektronische vorm beschikbaar op een vrij toegankelijke website. Het Instituut bepaalt de modaliteiten van deze publicatie en van de aan de begunstigden van het referentieaanbod te leveren inlichtingen.
   De publicatie van een referentieaanbod vormt geen belemmering voor redelijke verzoeken om toegang waarin dat aanbod niet voorziet.]1

  
Art.48. [1 L'Institut peut, conformément à l'article 44, § 4, alinéa 1er, imposer des obligations de transparence concernant l'interconnexion ou l'accès, en vertu desquelles les entreprises doivent rendre publiques des informations spécifiques, telles que les informations comptables, les prix, les spécifications techniques, les caractéristiques du réseau et les évolutions prévues de celui-ci, ainsi que les conditions de fourniture et d'utilisation, y compris toute condition modifiant l'accès aux services et aux applications ou l'utilisation de ces services et de ces applications, en particulier en ce qui concerne la migration à partir de l'infrastructure historique, lorsque ces conditions sont autorisées conformément au droit de l'Union européenne.
   § 2. En particulier, lorsqu'une entreprise est soumise à des obligations de non-discrimination, l'Institut peut lui imposer de publier une offre de référence, qui soit suffisamment détaillée pour garantir que les entreprises ne sont pas tenues de payer pour des ressources qui ne sont pas nécessaires pour le service demandé. Cette offre de référence comprend une description des offres pertinentes ventilées en divers éléments selon les besoins du marché et des conditions y afférentes, y compris des prix.
   Toute nouvelle offre de référence est, préalablement à sa publication, approuvée par l'Institut.
   L'Institut peut, entre autres, imposer des modifications aux offres de référence afin de donner effet aux obligations imposées au titre de la présente loi.
   § 3. L'Institut peut préciser les informations à fournir, le niveau de détail requis et le mode de publication.
   § 4. Nonobstant le paragraphe 3, lorsqu'un opérateur est soumis à une des obligations au titre des articles 49/1 et 50, concernant l'accès de gros aux infrastructures de réseaux, l'Institut veille à la publication d'une offre de référence tenant le plus grand compte des lignes directrices de l'ORECE sur les critères minimaux auxquels doit satisfaire une offre de référence, veille à ce que les indicateurs de performance clés soient précisés, au besoin, ainsi que les niveaux de service correspondants, et les contrôle étroitement et veille à leur respect. En outre, l'Institut peut, si nécessaire, déterminer au préalable les sanctions financières afférentes.
   § 5. Lorsque l'auteur d'une offre de référence souhaite la modifier, il notifie à l'Institut la modification souhaitée au moins 90 jours avant la date prévue d'entrée en vigueur.
   Dans ce délai, l'Institut peut notifier à l'auteur de la modification de l'offre de référence qu'il va prendre une décision à propos de la modification souhaitée. Cette notification suspend l'entrée en vigueur de la modification souhaitée.
   L'Institut peut imposer les adaptations qu'il juge nécessaires ou refuser la modification souhaitée.
   L'Institut prévoit les modalités d'entrée en vigueur de la modification dans sa décision.
   § 6. L'offre de référence est disponible gratuitement, sous forme électronique, sur un site Internet librement accessible. L'Institut détermine les modalités de cette publication et de l'information à fournir aux bénéficiaires de l'offre de référence.
   La publication d'une offre de référence ne fait pas obstacle à des demandes raisonnables d'accès non prévues dans cette offre.]1

  
Art. 49. § 1. [1 Het Instituut kan overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, het voeren van gescheiden boekhoudingen voorschrijven met betrekking tot bepaalde met interconnectie of toegang verband houdende activiteiten.]1
  Het Instituut bepaalt welk boekhoudkundig model en welke boekhoudkundige methode door de in het eerste lid [1 bedoelde onderneming]1 gehanteerd moeten worden.
  Het Instituut kan onder meer van een verticaal [1 geïntegreerde onderneming]1 eisen dat deze opening van zaken geeft over zijn interne groothandelsprijzen en verrekenprijzen, onder andere om ervoor te zorgen dat de niet-discriminatievoorschriften bedoeld in artikel 47 nageleefd worden of om, zo nodig, onrechtmatige kruissubsidiëring te voorkomen.
  Een erkende bedrijfsrevisor, aangesteld door [1 de onderneming]1, ziet op kosten van [1 de onderneming]1 toe op de naleving van de in het eerste tot het derde lid vermelde besluiten. Volgend op het rapport van die erkende bedrijfsrevisor, publiceert het Instituut ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming van de verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen en van de hierbij horende nadere regels.
  § 2. Wanneer het Instituut dit nodig acht, kan het, op gemotiveerde wijze, alle boekhoudkundige documenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, doen overleggen. Het Instituut bepaalt de termijn binnen dewelke de documenten moeten worden verstrekt.
  Het Instituut mag die informatie publiceren en kan [1 de onderneming]1 aan wie het een verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen heeft opgelegd, verplichten die informatie eveneens te publiceren wanneer zij bijdraagt tot een open en concurrentiële markt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
  
Art.49. § 1er. [1 L'Institut peut, conformément à l'article 44, § 4, alinéa 1er, imposer des obligations de séparation comptable en ce qui concerne certaines activités dans le domaine de l'interconnexion ou de l'accès.]1
  L'Institut spécifie le modèle et la méthodologie comptables à utiliser par [1 l'entreprise visée]1 à l'alinéa 1er.
  L'Institut peut entre autres obliger [1 une entreprise intégrée]1 verticalement à rendre ses prix de gros et ses prix de transferts internes transparents, entre autres, pour garantir le respect de l'obligation de non-discrimination prévue à l'article 47, ou, en cas de nécessité, pour empêcher des subventions croisées abusives.
  Un réviseur d'entreprises agréé désigné par [1 l'entreprise]1 vérifie, aux frais de [1 l'entreprise]1, le respect des décisions mentionnées aux alinéas 1er à 3. L'Institut publie chaque année une déclaration relative au respect de l'obligation de séparation comptable et des modalités y afférentes suite au rapport du réviseur d'entreprises agréé.
  § 2. Lorsque l'Institut le juge nécessaire, il peut demander, de manière motivée, de présenter tous les documents comptables, y compris les données concernant les recettes provenant de tiers. L'Institut fixe le délai dans lequel les documents doivent être fournis.
  L'Institut peut publier ces informations et peut obliger [1 l'entreprise]1 à qui il a imposé une obligation de séparation comptable à publier également ces informations dans la mesure où elles contribuent à l'instauration d'un marché ouvert et concurrentiel, dans le respect des règles de confidentialité des données d'entreprise.
  
Art.50. [1 § 1. Het Instituut kan ondernemingen overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van specifieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten.
   Het Instituut kan van ondernemingen onder meer verlangen dat zij:
   1° derden toegang verlenen tot, en hun het gebruik toestaan van specifieke fysieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, in voorkomend geval met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en subnetwerk;
   2° derden toegang verlenen tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen en -diensten;
   3° te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;
   4° reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
   5° op wholesalebasis specifieke diensten aanbieden voor doorverkoop door derden;
   6° open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;
   7° colocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbieden;
   8° specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, of roaming binnen mobiele netwerken;
   9° toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
   10° zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;
   11° toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten.
   Het Instituut kan die verplichtingen aan voorwaarden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit onderwerpen.
   § 2. Indien het Instituut overweegt of het passend is één of meer van de in paragraaf 1 genoemde, eventueel specifieke, verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder indien het onderzoekt, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, of en hoe dergelijke verplichtingen moeten worden opgelegd, analyseert het Instituut of andere vormen van toegang tot wholesale-inputs op dezelfde of een verwante wholesalemarkt afdoende zouden zijn om het geconstateerde probleem in het belang van de eindgebruikers aan te pakken. Die beoordeling omvat commerciële aanbiedingen inzake toegang, gereguleerde toegang op grond van artikel 40 of bestaande dan wel geplande gereguleerde toegang tot andere wholesale-inputs op grond van dit artikel. Het Instituut betrekt met name de volgende factoren in zijn overwegingen:
   1° de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het soort interconnectie of toegang, inclusief de levensvatbaarheid van andere toeleveringsproducten zoals toegang tot kabelgoten;
   2° de verwachte technologische ontwikkeling die van invloed is op het ontwerp en beheer van netwerken;
   3° de noodzaak om technologieneutraliteit te waarborgen teneinde de partijen in staat te stellen hun eigen netwerken te ontwerpen en te beheren;
   4° de haalbaarheid van de aangeboden toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
   5° de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de verrichte overheidsinvesteringen en de aan de investering verbonden risico's, in het bijzonder rekening houdend met investeringen in en risiconiveaus betreffende netwerken met zeer hoge capaciteit;
   6° de noodzaak om op de lange termijn de concurrentie in stand te houden, met speciale aandacht voor economisch doeltreffende concurrentie op basis van de infrastructuur en innovatieve bedrijfsmodellen die bevorderlijk zijn voor duurzame concurrentie, zoals de modellen op basis van mede-investeringen in netwerken;
   7° in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten;
   8° het verlenen van pan-Europese diensten.
   Indien het Instituut overeenkomstig artikel 44 de oplegging van verplichtingen op grond van artikel 49/1 of van dit artikel in overweging neemt, onderzoekt het of de loutere oplegging van verplichtingen overeenkomstig artikel 49/1 een evenredig middel is om de concurrentie en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen.
   § 3. Als het Instituut aan een onderneming in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel de verplichting oplegt toegang te verlenen, kan het technische of operationele voorwaarden opleggen aan de aanbieder of de gebruikers van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om specifieke technische normen of specificaties te volgen, zijn in overeenstemming met de normen en specificaties die vastgesteld zijn door de Europese Commissie.]1

  
Art.49/1. [1 § 1er. L'Institut peut, conformément à l'article 44, § 4, alinéa 1er, imposer des obligations aux entreprises pour satisfaire les demandes raisonnables visant à obtenir l'accès au génie civil et à pouvoir utiliser celui-ci, y compris, mais pas uniquement, les bâtiments ou les accès aux bâtiments, le câblage des bâtiments, les antennes, les tours et autres constructions de soutènement, les poteaux, les pylônes, les gaines, les conduites, les chambres de visite, les regards de visite et les armoires, lorsque, ayant étudié l'analyse de marché, l'Institut conclut qu'un refus d'octroi de l'accès ou des conditions d'accès déraisonnables ayant un effet similaire empêcheraient l'émergence d'un marché concurrentiel durable et ne serviraient pas les intérêts de l'utilisateur final.
   § 2. L'Institut peut imposer à une entreprise des obligations en matière de fourniture d'accès conformément au présent article, que les actifs touchés par les obligations fassent ou non partie du marché pertinent selon l'analyse de marché, à condition que lesdites obligations soient proportionnées et nécessaires pour atteindre les objectifs énoncés à l'article 35.]1

  
Art. 50. [1 § 1. Het Instituut kan ondernemingen overeenkomstig artikel 44, § 4, eerste lid, de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van specifieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten.
   Het Instituut kan van ondernemingen onder meer verlangen dat zij:
   1° derden toegang verlenen tot, en hun het gebruik toestaan van specifieke fysieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, in voorkomend geval met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en subnetwerk;
   2° derden toegang verlenen tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen en -diensten;
   3° te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;
   4° reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;
   5° op wholesalebasis specifieke diensten aanbieden voor doorverkoop door derden;
   6° open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;
   7° colocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbieden;
   8° specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, of roaming binnen mobiele netwerken;
   9° toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;
   10° zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;
   11° toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten.
   Het Instituut kan die verplichtingen aan voorwaarden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit onderwerpen.
   § 2. Indien het Instituut overweegt of het passend is één of meer van de in paragraaf 1 genoemde, eventueel specifieke, verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder indien het onderzoekt, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, of en hoe dergelijke verplichtingen moeten worden opgelegd, analyseert het Instituut of andere vormen van toegang tot wholesale-inputs op dezelfde of een verwante wholesalemarkt afdoende zouden zijn om het geconstateerde probleem in het belang van de eindgebruikers aan te pakken. Die beoordeling omvat commerciële aanbiedingen inzake toegang, gereguleerde toegang op grond van artikel 40 of bestaande dan wel geplande gereguleerde toegang tot andere wholesale-inputs op grond van dit artikel. Het Instituut betrekt met name de volgende factoren in zijn overwegingen:
   1° de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het soort interconnectie of toegang, inclusief de levensvatbaarheid van andere toeleveringsproducten zoals toegang tot kabelgoten;
   2° de verwachte technologische ontwikkeling die van invloed is op het ontwerp en beheer van netwerken;
   3° de noodzaak om technologieneutraliteit te waarborgen teneinde de partijen in staat te stellen hun eigen netwerken te ontwerpen en te beheren;
   4° de haalbaarheid van de aangeboden toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;
   5° de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de verrichte overheidsinvesteringen en de aan de investering verbonden risico's, in het bijzonder rekening houdend met investeringen in en risiconiveaus betreffende netwerken met zeer hoge capaciteit;
   6° de noodzaak om op de lange termijn de concurrentie in stand te houden, met speciale aandacht voor economisch doeltreffende concurrentie op basis van de infrastructuur en innovatieve bedrijfsmodellen die bevorderlijk zijn voor duurzame concurrentie, zoals de modellen op basis van mede-investeringen in netwerken;
   7° in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten;
   8° het verlenen van pan-Europese diensten.
   Indien het Instituut overeenkomstig artikel 44 de oplegging van verplichtingen op grond van artikel 49/1 of van dit artikel in overweging neemt, onderzoekt het of de loutere oplegging van verplichtingen overeenkomstig artikel 49/1 een evenredig middel is om de concurrentie en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen.
   § 3. Als het Instituut aan een onderneming in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel de verplichting oplegt toegang te verlenen, kan het technische of operationele voorwaarden opleggen aan de aanbieder of de gebruikers van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om specifieke technische normen of specificaties te volgen, zijn in overeenstemming met de normen en specificaties die vastgesteld zijn door de Europese Commissie.]1

  
Art.50. [1 § 1er. L'Institut peut, conformément à l'article 44, § 4, alinéa 1er, imposer à des entreprises des obligations pour satisfaire les demandes raisonnables d'accès à des éléments de réseau spécifiques et à des ressources associées et d'utilisation de ces éléments et ressources.
   L'Institut peut, entre autres, imposer aux entreprises:
   1° d'accorder à des tiers l'accès à des éléments physiques de réseau spécifiques et aux ressources associées, le cas échéant, y compris l'accès dégroupé à la boucle et à la sous-boucle locales, et d'en autoriser l'utilisation;
   2° d'accorder à des tiers l'accès à des éléments et des services de réseau actifs ou virtuels spécifiques;
   3° de négocier de bonne foi avec les entreprises qui demandent un accès;
   4° de ne pas retirer l'accès aux ressources lorsqu'il a déjà été accordé;
   5° d'offrir des services spécifiques en gros en vue de la revente par des tiers;
   6° d'accorder un accès ouvert aux interfaces techniques, protocoles ou autres technologies clés qui revêtent une importance essentielle pour l'interopérabilité des services ou des services de réseaux virtuels;
   7° de fournir une possibilité de géolocalisation ou d'autres formes de partage des ressources associées;
   8° de fournir les services spécifiques nécessaires pour garantir aux utilisateurs l'interopérabilité des services de bout en bout ou l'itinérance sur les réseaux mobiles;
   9° de fournir l'accès à des systèmes d'assistance opérationnelle ou à des systèmes logiciels similaires nécessaires pour garantir l'existence d'une concurrence loyale dans la fourniture des services;
   10° d'interconnecter des réseaux ou des ressources de réseau;
   11° de donner accès à des services associés comme ceux relatifs à l'identité, à la localisation et à l'occupation.
   L'Institut peut soumettre ces obligations à des conditions concernant le délai et le caractère équitable ou raisonnable.
   § 2. Lorsqu'il examine l'opportunité d'imposer l'une des obligations spécifiques possibles visées au paragraphe 1er et, en particulier, lorsqu'il évalue, conformément au principe de proportionnalité, si et comment ces obligations devraient être imposées, l'Institut analyse si d'autres formes d'accès aux intrants de gros, que ce soit sur le même marché ou sur un marché de gros connexe, seraient suffisantes pour remédier au problème constaté dans l'intérêt des utilisateurs finaux. Cette analyse englobe les offres d'accès commerciales, la régulation de l'accès en application de l'article 40 ou la régulation de l'accès, existante ou prévue, à d'autres intrants de gros en application du présent article. L'Institut prend, notamment, en considération les éléments suivants:
   1° la viabilité technique et économique de l'utilisation ou de la mise en place de ressources concurrentes, compte tenu du rythme auquel le marché évolue et de la nature et du type d'interconnexion ou d'accès concerné, y compris la viabilité d'autres produits d'accès en amont, tels que l'accès aux gaines;
   2° l'évolution technologique attendue concernant la conception et la gestion des réseaux;
   3° la nécessité de garantir une neutralité technologique permettant aux parties de concevoir et de gérer leurs propres réseaux;
   4° le degré de faisabilité de la fourniture d'accès offerte, compte tenu de la capacité disponible;
   5° l'investissement initial réalisé par le propriétaire des ressources, en tenant compte des éventuels investissements publics réalisés et des risques inhérents à l'investissement, une attention particulière étant accordée aux investissements réalisés dans les réseaux à très haute capacité et aux niveaux de risque associés à ces réseaux;
   6° la nécessité de préserver la concurrence à long terme, une attention particulière étant accordée à la concurrence économiquement efficace fondée sur les infrastructures et aux modèles d'activité innovants au service d'une concurrence durable, tels que ceux fondés sur le co-investissement dans les réseaux;
   7° le cas échéant, les éventuels droits de propriété intellectuelle pertinents;
   8° la fourniture de services paneuropéens.
   Lorsque l'Institut envisage, conformément à l'article 44, d'imposer des obligations sur le fondement de l'article 49/1 ou du présent article, il examine si l'imposition d'obligations sur le fondement de l'article 49/1 serait un moyen proportionné de promouvoir la concurrence durable et les intérêts des utilisateurs finals.
   § 3. Lorsque l'Institut impose à une entreprise une obligation de fournir un accès conformément au présent article, il peut fixer des conditions techniques ou opérationnelles auxquelles le fournisseur ou les bénéficiaires de cet accès doivent satisfaire lorsque cela est nécessaire pour assurer le fonctionnement normal du réseau. Les obligations de suivre des normes ou spécifications techniques particulières respectent les normes et spécifications établies par la Commission européenne.]1

  
Art.51/1. [1 § 1. Ondernemingen die overeenkomstig artikel 44, § 3, zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een of meerdere relevante markten, kunnen overeenkomstig de in artikel 54/1 beschreven procedure en onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden, afspraken aanbieden om de uitrol van een nieuw netwerk met zeer hoge capaciteit dat tot aan de gebouwen van de eindgebruiker of het basisstation uit optische-vezelcomponenten bestaat, open te stellen voor mede-investeringen - bijvoorbeeld door het aanbieden van mede-eigendom of langetermijnrisicodeling aan de hand van medefinanciering of van koopovereenkomsten die specifieke rechten van structurele aard meebrengen - door andere aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
   Wanneer het Instituut die afspraken evalueert, gaat het met name na of het aanbod van mede-investeringen voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:
   1° het aanbod geldt op elk moment van de levensduur van het netwerk voor alle aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten;
   2° het aanbod biedt andere mede-investeerders die aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten zijn, de mogelijkheid om daadwerkelijk en duurzaam te concurreren in downstreammarkten waarop de als onderneming met aanmerkelijke markt-macht aangewezen onderneming actief is, onder voorwaarden die onder meer het volgende omvatten:
   a) billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden die toegang bieden tot de volledige capaciteit van het netwerk voor zover de mede-investering ervoor geldt;
   b) flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de deelname van elke mede-investeerder;
   c) de mogelijkheid om die deelname in de toekomst uit te breiden; en
   d) wederzijdse rechten die door de mede-investeerders worden verleend na de uitrol van infrastructuur die is medegefinancierd;
   3° de onderneming maakt het aanbod tijdig bekend en, indien de onderneming niet beschikt over de in artikel 54/2, § 1, vermelde kenmerken, ten minste zes maanden voor de uitrol van het nieuwe netwerk; die periode kan op grond van nationale omstandigheden worden verlengd;
   4° toegangvragende partijen die niet deelnemen aan de mede-investering, kunnen van de aanvang af profiteren van dezelfde kwaliteit, snelheid en voorwaarden en hetzelfde eindgebruikersbereik als beschikbaar vóór de uitrol, samen met een mechanisme van aanpassing in de tijd dat door het Instituut wordt bevestigd in het licht van de ontwikkelingen op de relevante retailmarkten, en dat de prikkels voor het deelnemen aan de mede-investeringen in stand houdt; dat mechanisme zorgt ervoor dat toegangvragende partijen toegang krijgen tot de elementen met zeer hoge capaciteit van het netwerk, zulks op een tijdstip en op basis van transparante en niet-discriminerende voorwaarden die passen bij de risiconiveaus waaraan de diverse mede-investeerders in verschillende stadia van de uitrol zijn blootgesteld en met inachtneming van de mededingingscontext op de retailmarkten;
   5° het aanbod voldoet ten minste aan de in paragraaf 5 vervatte criteria en is te goeder trouw gedaan.
   § 2. Indien het Instituut, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 54/1, § 2, uitgevoerde markttoets, constateert dat de aangeboden mede-investeringsafspraak voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, maakt het die afspraak bindend op grond van artikel 54/1, § 3, en legt het met betrekking tot de onder de afspraken vallende elementen van het nieuwe netwerk met zeer hoge capaciteit geen extra verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, op, op voorwaarde dat ten minste één potentiële mede-investeerder een mede-investeringsovereenkomst met de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming heeft gesloten.
   Het eerste lid doet geen afbreuk aan de regelgeving betreffende omstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 1, rekening houdend met de resultaten van eventueel overeenkomstig artikel 54/1, § 2, uitgevoerde markttoetsen, maar die de mededinging beïnvloeden en in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de artikelen 43 en 44.
   In afwijking van het eerste lid kan het Instituut in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, overeenkomstig de artikelen 44 en 47 tot 51 oplossingen opleggen, in stand houden of aanpassen met betrekking tot nieuwe netwerken met zeer hoge capaciteit, teneinde significante problemen met de mededinging op specifieke markten aan te pakken indien het Instituut constateert dat die problemen met de mededinging, gelet op de bijzondere eigenschappen van die markten, anders niet zouden worden aangepakt.
   § 3. Het Instituut monitort voortdurend de naleving van de voorwaarden van paragraaf 1 en kan de onderneming die is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.
   Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om besluiten te nemen op grond van artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ingeval zich een geschil voordoet tussen ondernemingen in verband met een overeenkomst inzake mede-investeringen waarvan het beschouwt dat die aan de in paragraaf 1 beschreven voorwaarden voldoet.
   § 4. Bij de toepassing van dit artikel houdt het Instituut rekening met de richtsnoeren van Berec ter bevordering van de consistente toepassing door de nationale regelgevende instanties van de voorwaarden van paragraaf 1 en de criteria van paragraaf 5.
   § 5. Wanneer het Instituut een aanbieding betreffende mede-investeringen op grond van paragraaf 1, beoordeelt, controleert zij of ten minste aan de volgende criteria is voldaan. Het Instituut kan overwegen aanvullende criteria te bepalen voor zover deze noodzakelijk zijn om te zorgen voor toegankelijkheid van potentiële investeerders tot de mede-investering, in het licht van specifieke plaatselijke omstandigheden en van de marktstructuur:
   1° de aanbieding betreffende mede-investeringen staat op niet-discriminerende basis gedurende de levensduur van het door middel van een aanbieding betreffende mede-investeringen aangelegde netwerk open voor alle ondernemingen. De onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht kan in de aanbieding redelijke voorwaarden betreffende de financiële capaciteit van ondernemingen opnemen, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat potentiële mede-investeerders moeten aantonen dat zij in staat zijn gefaseerde betalingen te doen op basis waarvan de implementatie wordt gepland, de aanvaarding van een strategisch plan op basis waarvan implementatieplannen voor de middellange termijn worden uitgestippeld, enzovoort;
   2° de aanbieding betreffende mede-investeringen is transparant:
   a) de aanbieding is beschikbaar en gemakkelijk te vinden op de website van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht;
   b) de volledige voorwaarden, inclusief alle bijzonderheden, worden ter beschikking gesteld van alle potentiële bieders die belangstelling voor de aanbieding hebben, met inbegrip van de rechtsvorm van de overeenkomst betreffende mede-investering en, indien relevant, de belangrijkste governancevoorschriften van het mede-investeringsvehikel; en
   c) het proces, waaronder het stappenplan voor de oprichting en ontwikkeling van het mede-investeringsproject, wordt van tevoren vastgesteld, wordt op duidelijke wijze schriftelijk aan alle potentiële mede-investeerders uiteengezet, en alle significante mijlpalen worden op niet-discriminerende wijze aan alle ondernemingen meegedeeld;
   3° de aanbieding betreffende mede-investeringen omvat voorwaarden voor potentiële investeerders op basis waarvan duurzame mededinging op de lange termijn wordt bevorderd, met name:
   a) aan alle ondernemingen worden billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden aangeboden voor de deelname aan een overeenkomst betreffende de mede-investering naargelang van het tijdstip waarop zij partij worden, onder meer wat betreft een verplichte financiële bijdrage voor de verwerving van specifieke rechten, wat betreft de bescherming van de mede-investeerders op grond van die rechten, zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase, bijvoorbeeld door het verlenen van onvervreemdbare gebruiksrechten voor de verwachte levensduur van het netwerk waarin mede-investering plaatsvindt, en wat betreft de voorwaarden voor de deelname aan en eventuele opzegging van de overeenkomst betreffende mede-investering. Niet-discriminerende voorwaarden houden in dit verband niet in dat aan alle potentiële mede-investeerders precies dezelfde voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden, worden aangeboden, maar dat alle varianten van de aangeboden voorwaarden gerechtvaardigd zijn op basis van dezelfde objectieve, transparante, niet-discriminerende en voorspelbare criteria, zoals het aantal vastgelegde eindgebruikerslijnen;
   b) de aanbieding voorziet in flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de verbintenissen die door elke mede-investeerder worden aangegaan, bijvoorbeeld door middel van een overeengekomen en potentieel toenemend percentage van de totale eindgebruikerslijnen in een bepaald gebied, waartoe de mede-investeerders zich geleidelijk kunnen verbinden en dat wordt vastgesteld op een niveau per eenheid dat kleinere mede-investeerders met beperkte middelen de mogelijkheid biedt in te stappen in de mede-investering op wat redelijkerwijs een minimumniveau mag worden genoemd en daarna hun deelname geleidelijk te verhogen, terwijl een adequaat niveau van de oorspronkelijke verbintenissen wordt gewaarborgd. Bij de vaststelling van de door elke mede-investeerder te leveren financiële bijdrage wordt rekening gehouden met het feit dat vroege investeerders grotere risico's lopen en eerder kapitaal inbrengen;
   c) een geleidelijk toenemende premie wordt als gerechtvaardigd beschouwd voor verbintenissen die in een later stadium worden aangegaan en voor nieuwe mede-investeerders die instappen in de mede-investering nadat het project van start is gegaan, zodat rekening wordt gehouden met afnemende risico's en wordt voorkomen dat er prikkels van uitgaan om kapitaal niet in een vroeg stadium in te brengen;
   d) de overeenkomst betreffende de mede-investering staat toe dat mede-investeerders verkregen rechten overdragen aan andere mede-investeerders of aan derden die bereid zijn partij te worden bij de overeenkomst betreffende de mede-investering, mits de overnemende partij verplicht wordt om alle in het kader van de overeenkomst betreffende de mede-investering aan de overdragende partij opgelegde oorspronkelijke verplichtingen na te leven;
   e) de mede-investeerders verlenen elkaar onder billijke en redelijke voorwaarden wederzijdse rechten betreffende toegang tot infrastructuur waarop de mede-investering betrekking heeft, met als doel het downstream aanbieden van diensten, onder meer aan eindgebruikers, overeenkomstig transparante voorwaarden die duidelijk zijn vastgelegd in de aanbieding betreffende mede-investeringen en de daaropvolgende overeenkomst, met name indien de mede-investeerders individueel en afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van specifieke onderdelen van het netwerk. Indien een mede-investeringsvehikel wordt gecreëerd, voorziet dit, direct of indirect, in toegang tot het netwerk voor alle mede-investeerders, op basis van de gelijkwaardigheid van inputs en onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden waarin rekening is gehouden met de verschillende risiconiveaus die de afzonderlijke mede-investeerders aanvaarden;
   4° met de aanbieding betreffende mede-investeringen wordt een duurzame investering gewaarborgd waarmee waarschijnlijk tegemoet wordt gekomen aan toekomstige behoeften, doordat nieuwe netwerkelementen worden geïmplementeerd die aanzienlijk bijdragen tot de implementatie van netwerken met een zeer hoge capaciteit.]1

  
Art.51. § 1er. L'Institut peut, conformément à l'article 44, paragraphes 3 et 5, imposer des obligations liées à la récupération des coûts et au contrôle des prix, y compris des obligations concernant l'orientation des prix en fonction des coûts et des obligations concernant les systèmes de comptabilisation des coûts, pour la fourniture de types particuliers d'interconnexion et/ou d'accès, lorsqu'il ressort d'une analyse du marché que [1 l'entreprise concernée]1 peut, en l'absence de concurrence efficace, maintenir des prix à un niveau excessivement élevé, ou comprimer les prix, au détriment des utilisateurs finals.
  [1 Pour déterminer si des obligations en matière de contrôle des prix seraient appropriées, l'Institut prend en considération la nécessité de promouvoir la concurrence et les intérêts à long terme des utilisateurs finaux liés au déploiement et à la pénétration de réseaux de nouvelle génération, et notamment de réseaux à très haute capacité. En particulier, afin d'encourager l'entreprise à investir notamment dans les réseaux de nouvelle génération, l'Institut tient compte des investissements qu'elle a réalisés. Dans les cas où l'Institut juge les obligations en matière de contrôle des prix appropriées, il permet à l'entreprise de recevoir une rémunération raisonnable du capital adéquat engagé, compte tenu de tout risque spécifiquement lié à un nouveau projet d'investissement particulier dans les réseaux.
   L'Institut étudie la possibilité de ne pas imposer ou de ne pas maintenir d'obligations au titre du présent article dans les cas où il établit qu'il existe une pression démontrable sur les prix de détail et que toute obligation imposée conformément aux articles 47 à 50, y compris notamment tout test de reproductibilité économique imposé conformément à l'article 47, garantit un accès effectif et non discriminatoire.]1

  [1 Lorsque l'Institut juge approprié d'imposer des obligations en matière de contrôle des prix sur l'accès à des éléments de réseau existants, il tient également compte des avantages que présentent des prix de gros prévisibles et stables pour garantir une entrée efficace sur le marché et des incitations suffisantes pour que toutes les entreprises déploient des réseaux nouveaux et améliorés.]1
  § 2. [1 L'Institut veille à ce que tous les mécanismes de récupération des coûts ou les méthodologies de tarification rendus obligatoires visent à promouvoir le déploiement de réseaux nouveaux et améliorés et l'efficacité, à favoriser une concurrence durable et à optimiser les avantages durables pour l'utilisateur final. A cet égard, l'Institut peut également prendre en compte les prix en vigueur sur des marchés concurrentiels comparables.]1
  § 3. [1 Lorsqu'une entreprise est soumise à une obligation concernant l'orientation des prix en fonction des coûts, c'est à l'entreprise concernée qu'il incombe de prouver que les tarifs sont déterminés en fonction des coûts, en tenant compte d'un retour sur investissements raisonnable. Afin de calculer le coût d'une fourniture de services efficace, l'Institut peut utiliser des méthodes de comptabilisation des coûts distinctes de celles appliquées par l'entreprise. L'Institut peut demander à une entreprise de justifier intégralement ses prix et, si nécessaire, en exiger l'adaptation.]1
  § 4. [1 Lorsque la mise en place d'un système de comptabilisation des coûts est rendue obligatoire pour soutenir le contrôle des prix, l'Institut veille à ce que soit mis à la disposition du public une description du système de comptabilisation des coûts faisant apparaître au moins les principales catégories au sein desquelles les coûts sont regroupés et les règles en matière de répartition des coûts. Le respect du système de comptabilisation des coûts est vérifié aux frais de l'entreprise par un réviseur agréé, qui établit annuellement une déclaration de conformité, que l'Institut publie.]1
  
Art.51/1. [1 § 1. Ondernemingen die overeenkomstig artikel 44, § 3, zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een of meerdere relevante markten, kunnen overeenkomstig de in artikel 54/1 beschreven procedure en onder de in het tweede lid genoemde voorwaarden, afspraken aanbieden om de uitrol van een nieuw netwerk met zeer hoge capaciteit dat tot aan de gebouwen van de eindgebruiker of het basisstation uit optische-vezelcomponenten bestaat, open te stellen voor mede-investeringen - bijvoorbeeld door het aanbieden van mede-eigendom of langetermijnrisicodeling aan de hand van medefinanciering of van koopovereenkomsten die specifieke rechten van structurele aard meebrengen - door andere aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
   Wanneer het Instituut die afspraken evalueert, gaat het met name na of het aanbod van mede-investeringen voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:
   1° het aanbod geldt op elk moment van de levensduur van het netwerk voor alle aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten;
   2° het aanbod biedt andere mede-investeerders die aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten zijn, de mogelijkheid om daadwerkelijk en duurzaam te concurreren in downstreammarkten waarop de als onderneming met aanmerkelijke markt-macht aangewezen onderneming actief is, onder voorwaarden die onder meer het volgende omvatten:
   a) billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden die toegang bieden tot de volledige capaciteit van het netwerk voor zover de mede-investering ervoor geldt;
   b) flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de deelname van elke mede-investeerder;
   c) de mogelijkheid om die deelname in de toekomst uit te breiden; en
   d) wederzijdse rechten die door de mede-investeerders worden verleend na de uitrol van infrastructuur die is medegefinancierd;
   3° de onderneming maakt het aanbod tijdig bekend en, indien de onderneming niet beschikt over de in artikel 54/2, § 1, vermelde kenmerken, ten minste zes maanden voor de uitrol van het nieuwe netwerk; die periode kan op grond van nationale omstandigheden worden verlengd;
   4° toegangvragende partijen die niet deelnemen aan de mede-investering, kunnen van de aanvang af profiteren van dezelfde kwaliteit, snelheid en voorwaarden en hetzelfde eindgebruikersbereik als beschikbaar vóór de uitrol, samen met een mechanisme van aanpassing in de tijd dat door het Instituut wordt bevestigd in het licht van de ontwikkelingen op de relevante retailmarkten, en dat de prikkels voor het deelnemen aan de mede-investeringen in stand houdt; dat mechanisme zorgt ervoor dat toegangvragende partijen toegang krijgen tot de elementen met zeer hoge capaciteit van het netwerk, zulks op een tijdstip en op basis van transparante en niet-discriminerende voorwaarden die passen bij de risiconiveaus waaraan de diverse mede-investeerders in verschillende stadia van de uitrol zijn blootgesteld en met inachtneming van de mededingingscontext op de retailmarkten;
   5° het aanbod voldoet ten minste aan de in paragraaf 5 vervatte criteria en is te goeder trouw gedaan.
   § 2. Indien het Instituut, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 54/1, § 2, uitgevoerde markttoets, constateert dat de aangeboden mede-investeringsafspraak voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 1, maakt het die afspraak bindend op grond van artikel 54/1, § 3, en legt het met betrekking tot de onder de afspraken vallende elementen van het nieuwe netwerk met zeer hoge capaciteit geen extra verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, op, op voorwaarde dat ten minste één potentiële mede-investeerder een mede-investeringsovereenkomst met de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming heeft gesloten.
   Het eerste lid doet geen afbreuk aan de regelgeving betreffende omstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 1, rekening houdend met de resultaten van eventueel overeenkomstig artikel 54/1, § 2, uitgevoerde markttoetsen, maar die de mededinging beïnvloeden en in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de artikelen 43 en 44.
   In afwijking van het eerste lid kan het Instituut in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, overeenkomstig de artikelen 44 en 47 tot 51 oplossingen opleggen, in stand houden of aanpassen met betrekking tot nieuwe netwerken met zeer hoge capaciteit, teneinde significante problemen met de mededinging op specifieke markten aan te pakken indien het Instituut constateert dat die problemen met de mededinging, gelet op de bijzondere eigenschappen van die markten, anders niet zouden worden aangepakt.
   § 3. Het Instituut monitort voortdurend de naleving van de voorwaarden van paragraaf 1 en kan de onderneming die is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.
   Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het Instituut om besluiten te nemen op grond van artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ingeval zich een geschil voordoet tussen ondernemingen in verband met een overeenkomst inzake mede-investeringen waarvan het beschouwt dat die aan de in paragraaf 1 beschreven voorwaarden voldoet.
   § 4. Bij de toepassing van dit artikel houdt het Instituut rekening met de richtsnoeren van Berec ter bevordering van de consistente toepassing door de nationale regelgevende instanties van de voorwaarden van paragraaf 1 en de criteria van paragraaf 5.
   § 5. Wanneer het Instituut een aanbieding betreffende mede-investeringen op grond van paragraaf 1, beoordeelt, controleert zij of ten minste aan de volgende criteria is voldaan. Het Instituut kan overwegen aanvullende criteria te bepalen voor zover deze noodzakelijk zijn om te zorgen voor toegankelijkheid van potentiële investeerders tot de mede-investering, in het licht van specifieke plaatselijke omstandigheden en van de marktstructuur:
   1° de aanbieding betreffende mede-investeringen staat op niet-discriminerende basis gedurende de levensduur van het door middel van een aanbieding betreffende mede-investeringen aangelegde netwerk open voor alle ondernemingen. De onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht kan in de aanbieding redelijke voorwaarden betreffende de financiële capaciteit van ondernemingen opnemen, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat potentiële mede-investeerders moeten aantonen dat zij in staat zijn gefaseerde betalingen te doen op basis waarvan de implementatie wordt gepland, de aanvaarding van een strategisch plan op basis waarvan implementatieplannen voor de middellange termijn worden uitgestippeld, enzovoort;
   2° de aanbieding betreffende mede-investeringen is transparant:
   a) de aanbieding is beschikbaar en gemakkelijk te vinden op de website van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht;
   b) de volledige voorwaarden, inclusief alle bijzonderheden, worden ter beschikking gesteld van alle potentiële bieders die belangstelling voor de aanbieding hebben, met inbegrip van de rechtsvorm van de overeenkomst betreffende mede-investering en, indien relevant, de belangrijkste governancevoorschriften van het mede-investeringsvehikel; en
   c) het proces, waaronder het stappenplan voor de oprichting en ontwikkeling van het mede-investeringsproject, wordt van tevoren vastgesteld, wordt op duidelijke wijze schriftelijk aan alle potentiële mede-investeerders uiteengezet, en alle significante mijlpalen worden op niet-discriminerende wijze aan alle ondernemingen meegedeeld;
   3° de aanbieding betreffende mede-investeringen omvat voorwaarden voor potentiële investeerders op basis waarvan duurzame mededinging op de lange termijn wordt bevorderd, met name:
   a) aan alle ondernemingen worden billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden aangeboden voor de deelname aan een overeenkomst betreffende de mede-investering naargelang van het tijdstip waarop zij partij worden, onder meer wat betreft een verplichte financiële bijdrage voor de verwerving van specifieke rechten, wat betreft de bescherming van de mede-investeerders op grond van die rechten, zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase, bijvoorbeeld door het verlenen van onvervreemdbare gebruiksrechten voor de verwachte levensduur van het netwerk waarin mede-investering plaatsvindt, en wat betreft de voorwaarden voor de deelname aan en eventuele opzegging van de overeenkomst betreffende mede-investering. Niet-discriminerende voorwaarden houden in dit verband niet in dat aan alle potentiële mede-investeerders precies dezelfde voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden, worden aangeboden, maar dat alle varianten van de aangeboden voorwaarden gerechtvaardigd zijn op basis van dezelfde objectieve, transparante, niet-discriminerende en voorspelbare criteria, zoals het aantal vastgelegde eindgebruikerslijnen;
   b) de aanbieding voorziet in flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de verbintenissen die door elke mede-investeerder worden aangegaan, bijvoorbeeld door middel van een overeengekomen en potentieel toenemend percentage van de totale eindgebruikerslijnen in een bepaald gebied, waartoe de mede-investeerders zich geleidelijk kunnen verbinden en dat wordt vastgesteld op een niveau per eenheid dat kleinere mede-investeerders met beperkte middelen de mogelijkheid biedt in te stappen in de mede-investering op wat redelijkerwijs een minimumniveau mag worden genoemd en daarna hun deelname geleidelijk te verhogen, terwijl een adequaat niveau van de oorspronkelijke verbintenissen wordt gewaarborgd. Bij de vaststelling van de door elke mede-investeerder te leveren financiële bijdrage wordt rekening gehouden met het feit dat vroege investeerders grotere risico's lopen en eerder kapitaal inbrengen;
   c) een geleidelijk toenemende premie wordt als gerechtvaardigd beschouwd voor verbintenissen die in een later stadium worden aangegaan en voor nieuwe mede-investeerders die instappen in de mede-investering nadat het project van start is gegaan, zodat rekening wordt gehouden met afnemende risico's en wordt voorkomen dat er prikkels van uitgaan om kapitaal niet in een vroeg stadium in te brengen;
   d) de overeenkomst betreffende de mede-investering staat toe dat mede-investeerders verkregen rechten overdragen aan andere mede-investeerders of aan derden die bereid zijn partij te worden bij de overeenkomst betreffende de mede-investering, mits de overnemende partij verplicht wordt om alle in het kader van de overeenkomst betreffende de mede-investering aan de overdragende partij opgelegde oorspronkelijke verplichtingen na te leven;
   e) de mede-investeerders verlenen elkaar onder billijke en redelijke voorwaarden wederzijdse rechten betreffende toegang tot infrastructuur waarop de mede-investering betrekking heeft, met als doel het downstream aanbieden van diensten, onder meer aan eindgebruikers, overeenkomstig transparante voorwaarden die duidelijk zijn vastgelegd in de aanbieding betreffende mede-investeringen en de daaropvolgende overeenkomst, met name indien de mede-investeerders individueel en afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van specifieke onderdelen van het netwerk. Indien een mede-investeringsvehikel wordt gecreëerd, voorziet dit, direct of indirect, in toegang tot het netwerk voor alle mede-investeerders, op basis van de gelijkwaardigheid van inputs en onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden waarin rekening is gehouden met de verschillende risiconiveaus die de afzonderlijke mede-investeerders aanvaarden;
   4° met de aanbieding betreffende mede-investeringen wordt een duurzame investering gewaarborgd waarmee waarschijnlijk tegemoet wordt gekomen aan toekomstige behoeften, doordat nieuwe netwerkelementen worden geïmplementeerd die aanzienlijk bijdragen tot de implementatie van netwerken met een zeer hoge capaciteit.]1

  
Art.51/1. [1 § 1er. Les entreprises qui ont été désignées comme puissantes sur un ou plusieurs marchés pertinents conformément à l'article 44, § 3, peuvent offrir des engagements conformément à la procédure décrite à l'article 54/1 et sous réserve de l'alinéa 2, d'ouvrir au co-investissement le déploiement d'un nouveau réseau à très haute capacité qui consiste en des éléments de fibre optique jusqu'aux locaux de l'utilisateur final ou à la station de base, par exemple en proposant une copropriété ou un partage des risques à long terme au moyen d'un cofinancement ou d'accords d'achat faisant naître des droits spécifiques de nature structurelle par d'autres fournisseurs de réseaux ou de services de communications électroniques.
   Lorsque l'Institut évalue ces engagements, il détermine, en particulier, si l'offre de co-investissement respecte toutes les conditions suivantes:
   1° elle est ouverte à tout moment de la durée de vie du réseau à tout fournisseur de réseaux ou de services de communications électroniques;
   2° elle permettrait à d'autres co-investisseurs qui sont des fournisseurs de réseaux ou de services de communications électroniques d'entrer en concurrence de manière effective et durable à long terme sur les marchés en aval sur lesquels l'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché est active, selon des conditions incluant notamment:
   a) des conditions équitables, raisonnables et non discriminatoires permettant l'accès à la pleine capacité du réseau dans la mesure où il fait l'objet d'un co-investissement;
   b) une souplesse en ce qui concerne la valeur et le calendrier de la participation de chaque co-investisseur;
   c) la possibilité d'augmenter cette participation à l'avenir;
   d) l'attribution, par les co-investisseurs, de droits réciproques après le déploiement de l'infrastructure qui fait l'objet du co-investissement;
   3° elle est rendue publique par l'entreprise en temps utile et, si l'entreprise ne possède pas les caractéristiques énumérées à l'article 54/2, § 1er, au moins six mois avant le lancement du déploiement du nouveau réseau; ce délai peut être prolongé en fonction des circonstances nationales;
   4° les demandeurs d'accès qui ne participent pas au co-investissement peuvent bénéficier dès le départ d'une qualité, d'une vitesse, de conditions et de possibilités d'atteindre les utilisateurs finaux identiques à celles qui existaient avant le déploiement, accompagnées d'un mécanisme d'adaptation au fil du temps confirmé par l'Institut, au regard des évolutions sur les marchés de détail connexes, qui maintient les incitations à participer au co-investissement; ce mécanisme garantit que les demandeurs d'accès ont accès aux éléments à très haute capacité du réseau à un moment et sur la base de conditions transparentes et non discriminatoires qui reflètent de manière appropriée les degrés de risques encourus par les co-investisseurs respectifs à différents stades du déploiement et tiennent compte de la situation concurrentielle sur les marchés de détail;
   5° elle respecte au minimum les critères figurant au paragraphe 5 et elle est faite de bonne foi.
   § 2. Si l'Institut, compte tenu des résultats du test de marché effectué conformément à l'article 54/1, § 2, conclut que l'engagement de co-investissement proposé respecte les conditions énoncées au paragraphe 1er, elle rend cet engagement contraignant en vertu de l'article 54/1, § 3, et n'impose pas d'obligations supplémentaires en vertu de l'article 44, § 4, pour ce qui est des éléments du nouveau réseau à très haute capacité faisant l'objet de l'engagement, si au moins un co-investisseur potentiel a conclu un accord de co-investissement avec l'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché.
   L'alinéa 1er s'entend sans préjudice du traitement, sur le plan de la régulation, de circonstances qui ne respectent pas les conditions énoncées au paragraphe 1er, compte tenu des résultats de tout test du marché effectué conformément à l'article 54/1, § 2, mais qui ont une incidence sur la concurrence et sont prises en considération aux fins des articles 43 et 44.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, l'Institut, peut, dans des circonstances dûment justifiées, imposer, maintenir ou adapter des mesures correctrices conformément aux articles 44 et 47 à 51 en ce qui concerne les nouveaux réseaux à très haute capacité afin de résoudre d'importants problèmes de concurrence sur des marchés spécifiques lorsque l'Institut constate que, compte tenu des spécificités de ces marchés, ces problèmes de concurrence ne pourraient être résolus autrement.
   § 3. L'Institut assure un contrôle permanent du respect des conditions énoncées au paragraphe 1er et peut imposer à l'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché de lui fournir chaque année une déclaration de conformité.
   Le présent article s'entend sans préjudice du pouvoir de l'Institut de prendre des décisions en vertu de l'article 4 de la loi du 17 janvier 2003 concernant les recours et le traitement des litiges à l'occasion de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges, en cas de litige survenant entre des entreprises en rapport avec un accord de co-investissement dont il juge qu'il respecte les conditions énoncées au paragraphe 1er.
   § 4. En appliquant le présent article, l'Institut tient compte des lignes directrices de l'ORECE visant à favoriser une application cohérente, par les autorités de régulation nationales, des conditions énoncées au paragraphe 1er et des critères énoncés au paragraphe 5.
   § 5. Lors de l'évaluation d'une offre de co-investissement en application du paragraphe 1er, l'Institut vérifie s'il a été satisfait au minimum aux critères énoncés ci-après. L'Institut peut envisager des critères supplémentaires dans la mesure où ceux-ci sont nécessaires pour assurer l'accessibilité d'investisseurs potentiels au co-investissement, compte tenu des conditions locales spécifiques et de la structure du marché:
   1° l'offre de co-investissement est ouverte à toute entreprise sur la durée de vie du réseau construit dans le cadre d'une offre de co-investissement sur une base non discriminatoire. L'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché peut inclure dans l'offre des conditions raisonnables concernant la capacité financière de toute entreprise afin que, par exemple, les co-investisseurs potentiels soient tenus de démontrer leur capacité à fournir les paiements échelonnés sur la base desquels le déploiement est prévu, l'acceptation d'un plan stratégique qui sert de base à l'élaboration des plans de déploiement à moyen terme, etc.;
   2° l'offre de co-investissement est transparente:
   a) l'offre est disponible et aisément identifiable sur le site internet de l'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché;
   b) les conditions détaillées et complètes sont, sans retard indu, mises à la disposition de tout candidat potentiel ayant manifesté son intérêt, y compris la forme juridique de l'accord de co-investissement et, le cas échéant, les grands principes des règles de gouvernance du véhicule de co-investissement; et
   c) le processus, comme la feuille de route pour la définition et l'élaboration du projet de co-investissement, est fixé à l'avance; il est clairement expliqué par écrit à tout co-investisseur potentiel et toutes les étapes principales sont clairement communiquées à toutes les entreprises sans discrimination;
   3° l'offre de co-investissement comprend des conditions pour les co-investisseurs potentiels qui favorisent une concurrence durable à long terme, notamment:
   a) toutes les entreprises se voient proposer des conditions équitables, raisonnables et non discriminatoires pour participer à l'accord de co-investissement en fonction du moment où elles adhèrent, notamment en ce qui concerne la contrepartie financière exigée pour l'acquisition de droits spécifiques, la protection que ces droits assurent aux co-investisseurs, que ce soit pendant la phase de construction ou pendant la phase d'exploitation, par exemple par l'octroi de droits irrévocables d'usage pour la durée de vie prévisible du réseau qui fait l'objet du co-investissement, et en ce qui concerne les conditions régissant l'adhésion à l'accord de co-investissement et sa résiliation potentielle. Des conditions non discriminatoires dans ce contexte n'impliquent pas que tous les co-investisseurs potentiels se voient offrir exactement les mêmes conditions, y compris financières, mais que tous les écarts entre les conditions proposées sont justifiés sur la base des mêmes critères objectifs, transparents, non discriminatoires et prévisibles tels que le nombre de lignes d'utilisateur final pour lequel un engagement est souscrit;
   b) l'offre permet une certaine souplesse en ce qui concerne la valeur et le calendrier de l'engagement souscrit par chaque co-investisseur, par exemple sous la forme d'un pourcentage convenu, et susceptible d'augmentation, du total des lignes d'utilisateur final dans une zone donnée, pourcentage par rapport auquel les co-investisseurs ont la possibilité de s'engager progressivement et qui est fixé à un niveau raisonnablement minimum et d'augmenter progressivement leur participation, tout en garantissant des niveaux d'engagement initial suffisants. La contrepartie financière à fournir par chaque co-investisseur doit être déterminée de manière à refléter le fait que les premiers investisseurs acceptent des risques plus élevés et engagent leurs capitaux plus tôt;
   c) une prime qui augmente au fil du temps est considérée comme justifiée pour les engagements souscrits à des stades ultérieurs et pour les nouveaux co-investisseurs qui adhèrent à l'accord de co-investissement après le début du projet, de manière à refléter la diminution des risques et à neutraliser toute incitation à retenir les capitaux aux premiers stades;
   d) l'accord de co-investissement permet de transférer des droits acquis par des co-investisseurs à d'autres co-investisseurs ou à des tiers acceptant d'adhérer à l'accord de co-investissement, sous réserve que le cessionnaire soit obligé de remplir toutes les obligations initiales du cédant au titre de l'accord de co-investissement;
   e) les co-investisseurs s'accordent mutuellement des droits réciproques, à des conditions équitables et raisonnables, en vue de l'accès à l'infrastructure faisant l'objet du co-investissement aux fins de la fourniture de services en aval, y compris aux utilisateurs finaux, conformément aux conditions transparentes qui doivent apparaître de façon transparente dans l'offre de co-investissement et l'accord ultérieur, notamment lorsque les co-investisseurs sont responsables individuellement et séparément du déploiement de parties spécifiques du réseau. Si un véhicule de co-investissement est créé, il offre l'accès au réseau à tous les co-investisseurs, que ce soit directement ou indirectement, sur la base d'une équivalence des intrants et conformément à des conditions équitables et raisonnables, y compris les conditions financières reflétant les niveaux de risque différents acceptés par les co-investisseurs individuels;
   4° l'offre de co-investissement garantit un investissement pérenne susceptible de répondre aux besoins futurs, grâce au déploiement de nouveaux éléments de réseau contribuant de manière significative au déploiement de réseaux à très haute capacité.]1

  
Art.53. § 1. Wanneer het Instituut besluit dat de passende verplichtingen die zijn opgelegd krachtens de artikelen 47 tot 51 er niet in geslaagd zijn daadwerkelijke concurrentie tot stand te brengen en dat er belangrijke en blijvende concurrentieproblemen en/of markttekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot het aanbod op groothandelsniveau van bepaalde toegangsproducten, kan het bij wijze van uitzonderlijke maatregel [1 een verplichting opleggen aan een verticaal geïntegreerde onderneming]1 om zijn activiteiten die verband houden met het aanbieden van de desbetreffende toegangsproducten op groothandelsniveau in een functioneel onafhankelijke bedrijfseenheid te plaatsen.
  Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en -diensten leveren aan [1 alle ondernemingen]1, met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen dezelfde tijdspanne en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en kwaliteit van dienstverlening, en door middel van dezelfde systemen en processen.
  § 2. Wanneer het Instituut voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, dient het hiertoe een [1 verzoek]1 in bij de Europese Commissie met:
  1° [1 bewijsmateriaal dat het in paragraaf 1 bedoelde besluit van het Instituut rechtvaardigt;]1
  2° een [1 gemotiveerde evaluatie die besluit dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op]1 daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;
  3° een analyse van de verwachte impact op het Instituut, [1 op de onderneming, met name op de werknemers van de gescheiden bedrijfseenheid, op de elektronische-communicatiesector als geheel, op de stimuli om daarin te investeren, met name in verband met de noodzaak te zorgen voor sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden, met name de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen]1 voor de consument;
  4° [1 een analyse van de redenen waarom die verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblemen of markttekortkomingen op te lossen.]1
  § 3. De ontwerpmaatregel omvat de volgende elementen:
  1° de exacte aard en het niveau van scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de afzonderlijke bedrijfseenheid wordt vermeld;
  2° de lijst van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid alsook van de producten of diensten die door deze eenheid moeten worden geleverd;
  3° de bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de overeenkomstige stimulerende maatregelen;
  4° voorschriften om te zorgen voor de naleving van de verplichtingen;
  5° voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures, met name [1 naar de andere belanghebbenden toe]1;
  6° een toezichtsprogramma om te zorgen voor naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.
  [1 Naar aanleiding van het in overeenstemming met artikel 44, § 5, genomen besluit van de Europese Commissie inzake die ontwerpmaatregel, voert het Instituut een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk overeenkomstig de in artikel 44 beschreven procedure. Op basis van die analyse moet het Instituut, overeenkomstig de procedures van de artikelen 60, 61, 63 en 64, verplichtingen opleggen, handhaven of intrekken.]1
  § 4. [1 Een onderneming die functionele scheiding kreeg opgelegd, kan worden onderworpen aan alle in de artikelen 47 tot 51 bedoelde verplichtingen op elke specifieke markt wanneer is vastgesteld dat het een onderneming betreft die overeenkomstig artikel 44 is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, of andere verplichtingen die op grond van artikel 44, § 5, door de Europese Commissie zijn goedgekeurd.]1
  § 5. [1 ...]1
  
Art.52. [1 § 1er. Dans l'hypothèse visée à l'article 44, § 6, l'Institut impose des obligations réglementaires visées au paragraphe 2, alinéas 2 et 3, aux entreprises désignées comme étant puissantes sur le marché de détail en question, conformément à l'article 44, § 3.
   § 2. Les obligations imposées en vertu du paragraphe 1er sont fondées sur la nature du problème constaté et sont proportionnées et justifiées au regard des objectifs énoncés à l'article 35.
   Les obligations imposées peuvent inclure l'exigence que les entreprises visées ne pratiquent pas de prix excessifs, n'interdisent pas l'entrée sur le marché ou ne restreignent pas la concurrence en fixant des prix d'éviction, ni ne privilégient de manière abusive certains utilisateurs finaux ou ne groupent pas leurs services de façon déraisonnable.
   L'Institut peut appliquer à ces entreprises des mesures appropriées de plafonnement des tarifs de détail, des mesures visant à maîtriser certains tarifs ou des mesures visant à orienter les tarifs en fonction des coûts ou des prix sur des marchés comparables, afin de protéger les intérêts des utilisateurs finaux tout en favorisant une concurrence réelle.
   § 3. L'Institut veille à ce que, lorsqu'une entreprise est soumise à une réglementation relative aux tarifs de détail ou à d'autres contrôles concernant le marché de détail, les systèmes nécessaires et appropriés de comptabilisation des coûts soient mis en oeuvre.
   L'Institut peut spécifier le format et les méthodologies comptables à utiliser. Le respect du système de comptabilisation des coûts est vérifié aux frais de l'entreprise par un réviseur agréé, qui établit annuellement une déclaration de conformité, que l'Institut publie.]1

  
Art. 53. § 1. Wanneer het Instituut besluit dat de passende verplichtingen die zijn opgelegd krachtens de artikelen 47 tot 51 er niet in geslaagd zijn daadwerkelijke concurrentie tot stand te brengen en dat er belangrijke en blijvende concurrentieproblemen en/of markttekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot het aanbod op groothandelsniveau van bepaalde toegangsproducten, kan het bij wijze van uitzonderlijke maatregel [1 een verplichting opleggen aan een verticaal geïntegreerde onderneming]1 om zijn activiteiten die verband houden met het aanbieden van de desbetreffende toegangsproducten op groothandelsniveau in een functioneel onafhankelijke bedrijfseenheid te plaatsen.
  Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en -diensten leveren aan [1 alle ondernemingen]1, met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen dezelfde tijdspanne en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en kwaliteit van dienstverlening, en door middel van dezelfde systemen en processen.
  § 2. Wanneer het Instituut voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, dient het hiertoe een [1 verzoek]1 in bij de Europese Commissie met:
  1° [1 bewijsmateriaal dat het in paragraaf 1 bedoelde besluit van het Instituut rechtvaardigt;]1
  2° een [1 gemotiveerde evaluatie die besluit dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op]1 daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;
  3° een analyse van de verwachte impact op het Instituut, [1 op de onderneming, met name op de werknemers van de gescheiden bedrijfseenheid, op de elektronische-communicatiesector als geheel, op de stimuli om daarin te investeren, met name in verband met de noodzaak te zorgen voor sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden, met name de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen]1 voor de consument;
  4° [1 een analyse van de redenen waarom die verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblemen of markttekortkomingen op te lossen.]1
  § 3. De ontwerpmaatregel omvat de volgende elementen:
  1° de exacte aard en het niveau van scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de afzonderlijke bedrijfseenheid wordt vermeld;
  2° de lijst van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid alsook van de producten of diensten die door deze eenheid moeten worden geleverd;
  3° de bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de overeenkomstige stimulerende maatregelen;
  4° voorschriften om te zorgen voor de naleving van de verplichtingen;
  5° voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures, met name [1 naar de andere belanghebbenden toe]1;
  6° een toezichtsprogramma om te zorgen voor naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.
  [1 Naar aanleiding van het in overeenstemming met artikel 44, § 5, genomen besluit van de Europese Commissie inzake die ontwerpmaatregel, voert het Instituut een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk overeenkomstig de in artikel 44 beschreven procedure. Op basis van die analyse moet het Instituut, overeenkomstig de procedures van de artikelen 60, 61, 63 en 64, verplichtingen opleggen, handhaven of intrekken.]1
  § 4. [1 Een onderneming die functionele scheiding kreeg opgelegd, kan worden onderworpen aan alle in de artikelen 47 tot 51 bedoelde verplichtingen op elke specifieke markt wanneer is vastgesteld dat het een onderneming betreft die overeenkomstig artikel 44 is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, of andere verplichtingen die op grond van artikel 44, § 5, door de Europese Commissie zijn goedgekeurd.]1
  § 5. [1 ...]1
  
Art.53. § 1er. Lorsque l'Institut conclut que les obligations appropriées imposées en vertu des articles 47 à 51 n'ont pas permis d'assurer une concurrence effective et que d'importants problèmes de concurrence et/ou défaillances du marché persistent en ce qui concerne la fourniture en gros de certains produits d'accès, il peut, à titre de mesure exceptionnelle [1 imposer à une entreprise verticalement intégrée]1 l'obligation de confier ses activités de fourniture en gros des produits concernés à une entité économique fonctionnellement indépendante.
  Cette entité économique est tenue de fournir des produits et services d'accès à [1 toutes les entreprises]1, y compris aux autres entités économiques au sein de la société mère, aux mêmes échéances et conditions, y compris en termes de tarif et de qualité de service, et à l'aide des mêmes systèmes et procédés.
  § 2. Lorsque l'Institut entend imposer une obligation de séparation fonctionnelle, il soumet à la Commission européenne une [1 demande]1 qui comporte:
  1° [1 des éléments de preuve justifiant la conclusion à laquelle l'Institut est arrivé au titre du paragraphe 1er;]1
  2° une [1 appréciation motivée concluant qu'il n'y a pas ou guère de perspectives d'une]1 concurrence effective et durable fondée sur les infrastructures dans un délai raisonnable;
  3° une analyse de l'effet escompté sur l'Institut, [1 sur l'entreprise, en particulier sur les travailleurs de l'entité économique séparée, sur le secteur des communications électroniques dans son ensemble, sur les incitations à l'investissement dans ce secteur notamment en ce qui concerne la nécessité d'assurer la cohésion sociale et territoriale, ainsi que sur d'autres parties prenantes, y compris, en particulier, une analyse de l'effet escompté sur la concurrence, ainsi que des effets potentiels qui s'ensuivent]1 pour les consommateurs;
  4° [1 une analyse des raisons justifiant que cette obligation serait le moyen le plus efficace de faire appliquer des mesures correctrices visant à résoudre les problèmes de concurrence ou de défaillances des marchés identifiés.]1
  § 3. Le projet de mesure comporte les éléments suivants:
  1° la nature et le degré précis de séparation et, en particulier, le statut juridique de l'entité économique distincte;
  2° la liste des actifs de l'entité économique distincte ainsi que des produits ou services qu'elle doit fournir;
  3° les modalités de gestion visant à assurer l'indépendance du personnel employé par l'entité économique distincte, et les mesures incitatives correspondantes;
  4° les règles visant à assurer le respect des obligations;
  5° les règles visant à assurer la transparence des procédures opérationnelles, en particulier [1 envers les autres parties prenantes]1;
  6° un programme de contrôle visant à assurer [1 le respect des obligations, y compris]1 la publication d'un rapport annuel.
  [1 A la suite de la décision de la Commission européenne prise conformément à l'article 44, § 5, sur ce projet de mesure, l'Institut procède à une analyse coordonnée des différents marchés liés au réseau d'accès selon la procédure énoncée à l'article 44. Sur la base de cette analyse, l'Institut impose, maintient ou retire des obligations conformément aux procédures énoncées aux articles 60, 61, 63 et 64.]1
  § 4. [1 Une entreprise à laquelle a été imposée une séparation fonctionnelle peut être soumise à toute obligation visée aux articles 47 à 51 sur tout marché spécifique où elle a été désignée comme étant puissante, conformément à l'article 44, ou à toute autre obligation autorisée par la Commission européenne en vertu de l'article 44, § 5.]1
  § 5. [1 ...]1
  
Art.54/1. [1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, kunnen aan het Instituut afspraken aanbieden in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, of beide, met betrekking tot onder meer:
   1° samenwerkingsregelingen inzake de beoordeling van passende en evenredige verplichtingen op grond van artikel 44;
   2° mede-investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit op grond van artikel 51/1; of
   3° doeltreffende en niet-discriminerende toegang voor derde partijen op grond van artikel 54, zowel tijdens een implementatieperiode van vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming als nadat de voorgestelde vorm van scheiding is geïmplementeerd.
   Het aanbod voor afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdstip en de reikwijdte van de implementatie ervan en de duur ervan, teneinde het Instituut in staat te stellen zijn beoordeling op grond van paragraaf 2 uit te voeren. Die afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de in artikel 44, § 8, bepaalde maximumperiode voor marktanalyse.
   § 2. Teneinde de op grond van paragraaf 1 door een onderneming aangeboden afspraken te beoordelen, verricht het Instituut, tenzij die afspraken duidelijk niet aan een of meerdere desbetreffende voorwaarden of criteria voldoen, een markttoets, met name betreffende de aangeboden voorwaarden, door het organiseren van een raadpleging van belanghebbende partijen, met name derde partijen die rechtstreekse gevolgen ondervinden. Mogelijke mede-investeerders of toegangvragende partijen kunnen zich uitspreken over de conformiteit van de aangeboden afspraken met de voorwaarden van artikel 44, 51/1 of 54, naargelang van toepassing, en kunnen veranderingen voorstellen.
   Wat betreft de krachtens dit artikel aangeboden afspraken houdt het Instituut bij het beoordelen van verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, tweede lid, in het bijzonder rekening met:
   1° bewijsmateriaal inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden afspraken;
   2° het openstaan van de afspraken voor alle marktdeelnemers;
   3° de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer tot netwerken met zeer hoge capaciteit, voordat aanverwante retaildiensten worden aangeboden; en
   4° de algemene mate waarin de aangeboden afspraken duurzame mededinging op downstreammarkten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren ten behoeve van eindgebruikers.
   Het Instituut deelt, rekening houdend met alle tijdens de raadpleging geuite standpunten en met de mate waarin die standpunten representatief zijn voor de verschillende belanghebbenden, aan de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht zijn voorlopige conclusies mee over de vraag of de aangeboden afspraken voldoen aan de doelstellingen, criteria en procedures in dit artikel en artikel 44, 51/1 of 54, naargelang toepasselijk, alsmede onder welke voorwaarden het in overweging zou kunnen nemen de afspraken bindend te maken. De onderneming kan haar initiële aanbod herzien om rekening te houden met de conclusies van het Instituut en met het oog op het voldoen aan de criteria in dit artikel en, naargelang toepasselijk, in artikel 44, 51/1 of 54.
   § 3. Onverminderd artikel 51/1, § 2, eerste lid, kan het Instituut een besluit nemen om de afspraken geheel of gedeeltelijk bindend te maken.
   In afwijking van artikel 44, § 8, kan het Instituut bepaalde of alle afspraken bindend maken voor een specifieke periode, die de hele periode waarvoor het aanbod geldt kan zijn, en in het geval van mede-investeringsafspraken die op grond van artikel 51/1, § 1, eerste lid, bindend zijn gemaakt, maakt het deze bindend voor een periode van minimaal zeven jaar.
   Met inachtneming van artikel 51/1, laat dit artikel de toepassing van de marktanalyseprocedure op grond van artikel 44, §§ 1 tot 3, en het opleggen van verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, onverlet.
   Indien het Instituut afspraken op grond van dit artikel bindend maakt, onderzoekt het krachtens artikel 44 de gevolgen van dat besluit voor de marktontwikkeling, alsmede het al dan niet passend zijn van verplichtingen die het heeft opgelegd of die het, bij gebrek aan afspraken, overwoog op te leggen op grond van dat artikel of de artikelen 47 tot 51. Wanneer het Instituut overeenkomstig artikel 44, § 4, kennis geeft van een ontwerpmaatregel krachtens artikel 61, doet het de ontwerpmaatregel waarvan het kennis geeft vergezeld gaan van het besluit tot vaststelling van de afspraak.
   § 4. Het Instituut monitort, controleert en waarborgt de naleving van de afspraken die het overeenkomstig paragraaf 3 bindend heeft gemaakt op dezelfde manier als waarop het de naleving van krachtens artikel 44, § 4, opgelegde verplichtingen monitort, controleert en waarborgt, en neemt de verlenging van de periode waarvoor zij bindend zijn gemaakt in overweging wanneer de initiële periode verstrijkt. Wanneer het Instituut concludeert dat een onderneming niet heeft voldaan aan de overeenkomstig paragraaf 3 bindend gemaakte afspraken, kan het die onderneming overeenkomstig artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector sancties opleggen. Onverminderd de procedure die erop gericht is de specifieke verplichtingen te doen naleven van artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, kan het Instituut de overeenkomstig artikel 44, § 10, opgelegde verplichtingen opnieuw evalueren.]1

  
Art.54. [1 § 1er. Les entreprises qui ont été désignées comme étant puissantes sur un ou plusieurs marchés pertinents conformément à l'article 44 notifient à l'Institut, au moins trois mois à l'avance, leur intention de céder leurs actifs de réseau d'accès local, ou une partie importante de ceux-ci, à une entité juridique distincte sous la propriété d'un tiers, ou d'instituer une entité économique distincte afin de fournir à toutes les entreprises fournissant des services de détail, y compris à leurs divisions fournissant des services de détail, des produits d'accès parfaitement équivalents.
   Ces entreprises notifient également à l'Institut tout changement quant à cette intention ainsi que le résultat final du processus de séparation.
   Ces entreprises peuvent aussi proposer des engagements relatifs aux conditions d'accès qui s'appliquent à leur réseau au cours d'une période de mise en oeuvre après la mise en oeuvre de la forme de séparation proposée, en vue de garantir aux tiers un accès effectif et non discriminatoire. La proposition d'engagements est suffisamment détaillée, notamment en ce qui concerne le calendrier de mise en oeuvre et la durée, pour permettre à l'Institut de mener à bien ses tâches conformément au paragraphe 2. De tels engagements peuvent s'étendre au-delà de la période maximale pour les analyses de marché énoncée à l'article 44, § 8.
   § 2. L'Institut évalue l'incidence de la transaction envisagée ainsi que les engagements proposés s'il y a lieu, sur les obligations réglementaires existantes au titre de la présente loi.
   A cet effet, l'Institut procède à une analyse des différents marchés liés au réseau d'accès selon la procédure visée aux articles 43 et 44.
   L'Institut tient compte de tout engagement proposé par l'entreprise, eu égard notamment aux objectifs énoncés à l'article 35. Dans ce cadre, l'Institut consulte les tiers conformément à l'article 60, et notamment les tiers directement touchés par la transaction envisagée.
   Sur la base de son analyse, l'Institut impose, maintient, modifie ou retire des obligations conformément aux procédures énoncées aux articles 60, 61, 63 et 64, en appliquant, le cas échéant, l'article 54/2. Dans sa décision, l'Institut peut rendre les engagements contraignants, totalement ou en partie. Par dérogation à l'article 44, § 8, l'Institut peut rendre contraignants les engagements, totalement ou en partie, pour toute la période pour laquelle ils sont proposés.
   § 3. Sans préjudice de l'article 54/2, l'entité économique distincte sur le plan juridique ou opérationnel qui a été désignée comme étant puissante sur un marché spécifique conformément à l'article 44, § 3, peut être soumise, le cas échéant, à toute obligation visée aux articles 47 à 49, ou à toute autre obligation autorisée par la Commission européenne en vertu de l'article 44, § 5, lorsque les engagements proposés sont insuffisants pour permettre la réalisation des objectifs énoncés à l'article 35.
   § 4. L'Institut surveille la mise en oeuvre des engagements proposés par les entreprises qu'il a rendu contraignants conformément au paragraphe 2, et envisage leur prolongation à l'expiration de la période pour laquelle ils ont été initialement proposés.]1

  
Art.54/1. [1 § 1. Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, kunnen aan het Instituut afspraken aanbieden in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, of beide, met betrekking tot onder meer:
   1° samenwerkingsregelingen inzake de beoordeling van passende en evenredige verplichtingen op grond van artikel 44;
   2° mede-investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit op grond van artikel 51/1; of
   3° doeltreffende en niet-discriminerende toegang voor derde partijen op grond van artikel 54, zowel tijdens een implementatieperiode van vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming als nadat de voorgestelde vorm van scheiding is geïmplementeerd.
   Het aanbod voor afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdstip en de reikwijdte van de implementatie ervan en de duur ervan, teneinde het Instituut in staat te stellen zijn beoordeling op grond van paragraaf 2 uit te voeren. Die afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de in artikel 44, § 8, bepaalde maximumperiode voor marktanalyse.
   § 2. Teneinde de op grond van paragraaf 1 door een onderneming aangeboden afspraken te beoordelen, verricht het Instituut, tenzij die afspraken duidelijk niet aan een of meerdere desbetreffende voorwaarden of criteria voldoen, een markttoets, met name betreffende de aangeboden voorwaarden, door het organiseren van een raadpleging van belanghebbende partijen, met name derde partijen die rechtstreekse gevolgen ondervinden. Mogelijke mede-investeerders of toegangvragende partijen kunnen zich uitspreken over de conformiteit van de aangeboden afspraken met de voorwaarden van artikel 44, 51/1 of 54, naargelang van toepassing, en kunnen veranderingen voorstellen.
   Wat betreft de krachtens dit artikel aangeboden afspraken houdt het Instituut bij het beoordelen van verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, tweede lid, in het bijzonder rekening met:
   1° bewijsmateriaal inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden afspraken;
   2° het openstaan van de afspraken voor alle marktdeelnemers;
   3° de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer tot netwerken met zeer hoge capaciteit, voordat aanverwante retaildiensten worden aangeboden; en
   4° de algemene mate waarin de aangeboden afspraken duurzame mededinging op downstreammarkten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren ten behoeve van eindgebruikers.
   Het Instituut deelt, rekening houdend met alle tijdens de raadpleging geuite standpunten en met de mate waarin die standpunten representatief zijn voor de verschillende belanghebbenden, aan de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht zijn voorlopige conclusies mee over de vraag of de aangeboden afspraken voldoen aan de doelstellingen, criteria en procedures in dit artikel en artikel 44, 51/1 of 54, naargelang toepasselijk, alsmede onder welke voorwaarden het in overweging zou kunnen nemen de afspraken bindend te maken. De onderneming kan haar initiële aanbod herzien om rekening te houden met de conclusies van het Instituut en met het oog op het voldoen aan de criteria in dit artikel en, naargelang toepasselijk, in artikel 44, 51/1 of 54.
   § 3. Onverminderd artikel 51/1, § 2, eerste lid, kan het Instituut een besluit nemen om de afspraken geheel of gedeeltelijk bindend te maken.
   In afwijking van artikel 44, § 8, kan het Instituut bepaalde of alle afspraken bindend maken voor een specifieke periode, die de hele periode waarvoor het aanbod geldt kan zijn, en in het geval van mede-investeringsafspraken die op grond van artikel 51/1, § 1, eerste lid, bindend zijn gemaakt, maakt het deze bindend voor een periode van minimaal zeven jaar.
   Met inachtneming van artikel 51/1, laat dit artikel de toepassing van de marktanalyseprocedure op grond van artikel 44, §§ 1 tot 3, en het opleggen van verplichtingen op grond van artikel 44, § 4, onverlet.
   Indien het Instituut afspraken op grond van dit artikel bindend maakt, onderzoekt het krachtens artikel 44 de gevolgen van dat besluit voor de marktontwikkeling, alsmede het al dan niet passend zijn van verplichtingen die het heeft opgelegd of die het, bij gebrek aan afspraken, overwoog op te leggen op grond van dat artikel of de artikelen 47 tot 51. Wanneer het Instituut overeenkomstig artikel 44, § 4, kennis geeft van een ontwerpmaatregel krachtens artikel 61, doet het de ontwerpmaatregel waarvan het kennis geeft vergezeld gaan van het besluit tot vaststelling van de afspraak.
   § 4. Het Instituut monitort, controleert en waarborgt de naleving van de afspraken die het overeenkomstig paragraaf 3 bindend heeft gemaakt op dezelfde manier als waarop het de naleving van krachtens artikel 44, § 4, opgelegde verplichtingen monitort, controleert en waarborgt, en neemt de verlenging van de periode waarvoor zij bindend zijn gemaakt in overweging wanneer de initiële periode verstrijkt. Wanneer het Instituut concludeert dat een onderneming niet heeft voldaan aan de overeenkomstig paragraaf 3 bindend gemaakte afspraken, kan het die onderneming overeenkomstig artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector sancties opleggen. Onverminderd de procedure die erop gericht is de specifieke verplichtingen te doen naleven van artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, kan het Instituut de overeenkomstig artikel 44, § 10, opgelegde verplichtingen opnieuw evalueren.]1

  
Art.54/1. [1 § 1er. Les entreprises désignées comme étant puissantes sur le marché peuvent proposer à l'Institut des engagements relatifs aux conditions d'accès, de co-investissement ou aux deux, applicables à leurs réseaux, en ce qui concerne, entre autres:
   1° des accords de coopération relatifs à l'évaluation d'obligations appropriées et proportionnées en vertu de l'article 44;
   2° le co-investissement dans des réseaux à très haute capacité en vertu de l'article 51/1; ou
   3° l'accès effectif et non discriminatoire par des tiers en vertu de l'article 54, tant au cours d'une période de mise en oeuvre d'une séparation volontaire par une entreprise verticalement intégrée qu'après la mise en oeuvre de la forme de séparation proposée.
   La proposition d'engagements est suffisamment détaillée, notamment en ce qui concerne le calendrier et la portée de leur mise en oeuvre ainsi que leur durée, pour permettre à l'Institut de procéder à son évaluation en vertu du paragraphe 2. De tels engagements peuvent s'étendre au-delà des périodes de réalisation des analyses de marché prévues à l'article 44, § 8.
   § 2. Afin d'évaluer les engagements proposés par une entreprise en vertu du paragraphe 1er, l'Institut effectue, sauf lorsque de tels engagements ne remplissent clairement pas une ou plusieurs conditions ou critères pertinents, un test de marché, en particulier pour ce qui est des conditions proposées, en procédant à une consultation publique des parties intéressées, en particulier des tiers qui sont directement touchés. Les co-investisseurs ou demandeurs d'accès potentiels peuvent exprimer leur point de vue quant au respect par les engagements proposés des conditions prévues à l'article 44, 51/1 ou 54, selon le cas, et peuvent proposer des modifications.
   En ce qui concerne les engagements proposés au titre du présent article, l'Institut porte, lors de l'évaluation des obligations au titre de l'article 44, § 4, alinéa 2, une attention particulière:
   1° aux éléments de preuve concernant le caractère équitable et raisonnable des engagements proposés;
   2° à l'ouverture des engagements à tous les acteurs du marché;
   3° à la disponibilité de l'accès en temps utile à des conditions équitables, raisonnables et non discriminatoires, y compris aux réseaux à très haute capacité, avant le lancement de services de détail correspondants; et
   4° à l'aptitude globale des engagements proposés à permettre une concurrence durable sur les marchés en aval et à faciliter le déploiement coopératif de réseaux à très haute capacité et la pénétration de ces réseaux dans l'intérêt des utilisateurs finaux.
   Compte tenu de l'ensemble des points de vue exprimés durant la consultation et de la mesure dans laquelle ces points de vue sont représentatifs des différentes parties prenantes, l'Institut communique à l'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché ses conclusions préliminaires sur la question de savoir si les engagements proposés respectent les objectifs, les critères et les procédures énoncés au présent article et à l'article 44, 51/1 ou 54, selon le cas, et dans quelles conditions il peut envisager de rendre les engagements contraignants. L'entreprise peut réviser son offre initiale pour tenir compte des conclusions préliminaires de l'Institut et en vue de satisfaire aux critères énoncés au présent article et à l'article 44, 51/1 ou 54, selon le cas.
   § 3. Sans préjudice de l'article 51/1, § 2, alinéa 1er, l'Institut peut prendre la décision de rendre les engagements contraignants, totalement ou en partie.
   Par dérogation à l'article 44, § 8, l'Institut peut rendre contraignants tout ou partie des engagements pour une période donnée, qui peut correspondre à toute la période pour laquelle ils sont proposés et, dans le cas d'engagements de co-investissements rendus contraignants en vertu de l'article 51/1, § 1er, alinéa 1er, il les rend contraignants pour une période minimale de sept ans.
   Sous réserve de l'article 51/1, le présent article s'entend sans préjudice de l'application de la procédure d'analyse de marché en vertu de l'article 44, §§ 1er à 3, et de l'imposition d'obligations en vertu de l'article 44, § 4.
   Lorsque l'Institut rend les engagements contraignants en vertu du présent article, il évalue, au titre de l'article 44, les conséquences de cette décision sur l'évolution du marché et le caractère approprié de toute obligation qu'il a imposée ou qu'il aurait, en l'absence de ces engagements, envisagé d'imposer en vertu dudit article ou des articles 47 à 51. Lorsqu'il notifie le projet de mesure concerné au titre de l'article 44, § 4, conformément à l'article 61, l'Institut accompagne le projet de mesure de la décision relative aux engagements.
   § 4. L'Institut assure le suivi, le contrôle et le respect des engagements qu'elle a rendus contraignants conformément au paragraphe 3, de la même manière qu'elle assure le suivi, le contrôle et le respect des obligations imposées au titre de l'article 44, § 4, et il envisage la prolongation de la période pour laquelle ils ont été rendus contraignants lorsque la période initiale vient à expiration. Si l'Institut conclut qu'une entreprise n'a pas respecté les engagements qui ont été rendus contraignants conformément au paragraphe 3, il peut infliger des sanctions à l'entreprise concernée conformément à l'article 21 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges. Sans préjudice de la procédure visant à assurer le respect des obligations spécifiques au titre de l'article 21 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges, l'Institut peut réévaluer les obligations imposées conformément à l'article 44, § 10.]1

  
Art.54/2. [1 § 1. Als het Instituut een onderneming die niet actief is op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten overeenkomstig artikel 44, § 4, aanwijst als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op één of meerdere wholesalemarkten, gaat het na of die onderneming over de volgende kenmerken beschikt:
   1° alle bedrijven en bedrijfsonderdelen binnen de onderneming, alle bedrijven waarover dezelfde uiteindelijke eigenaar zeggenschap heeft, maar die niet per se volledig in zijn of hun bezit zijn, en eventuele aandeelhouders die zeggenschap kunnen uitoefenen over de onderneming, ontplooien slechts activiteiten op wholesalemarkten voor elektronische-communicatiediensten en beogen dat ook in de toekomst te doen, en ontplooien dus geen activiteiten op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten die in de Europese Unie aan eindgebruikers worden verstrekt;
   2° de onderneming is niet gebonden aan een enkele en afzonderlijke downstream actieve onderneming die activiteiten ontplooit op een retailmarkt voor elektronische-communicatiediensten die aan eindgebruikers worden verstrekt, op grond van een exclusieve overeenkomst of een overeenkomst die feitelijk neerkomt op een exclusieve overeenkomst.
   § 2. Indien het Instituut concludeert dat aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, kan het aan die onderneming alleen verplichtingen op grond van de artikelen 47 en 50, of verplichtingen met betrekking tot eerlijke en redelijke prijzen, opleggen indien dit gerechtvaardigd is op basis van een marktanalyse, inclusief een prospectieve beoordeling van het waarschijnlijke gedrag van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht.
   § 3. Het Instituut kan de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen te allen tijde heroverwegen indien het concludeert dat niet meer aan de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden wordt voldaan, en het past voor zover passend de artikelen 43 tot 44 en 47 tot 51 toe. De ondernemingen stellen het Instituut zonder onnodige vertraging in kennis van elke wijziging in de omstandigheden die relevant zijn voor paragraaf 1, 1° en 2°.
   § 4. Het Instituut heroverweegt de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen ook als het op basis van bewijsstukken betreffende de door de onderneming aan haar downstreamklanten aangeboden voorwaarden concludeert dat er concurrentieproblemen zijn ontstaan of dreigen te ontstaan waardoor de eindgebruikers worden benadeeld en het noodzakelijk is één of meer van de in artikel 48, 49, 49/1 of 51 bedoelde verplichtingen op te leggen of de overeenkomstig paragraaf 2 opgelegde verplichtingen aan te passen.
   § 5. Het opleggen van verplichtingen en de heroverweging daarvan wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in de artikelen 60, 61, 63 en 64 bedoelde procedures.]1

  
Art.54/2. [1 § 1er. L'Institut qui désigne une entreprise absente de tout marché de détail des services de communications électroniques comme étant puissante sur un ou plusieurs marchés de gros conformément à l'article 44, § 4, examine si ladite entreprise possède les caractéristiques suivantes:
   1° toutes les sociétés et entités économiques au sein de l'entreprise, toutes les sociétés qui sont contrôlées mais pas nécessairement détenues intégralement par le même propriétaire ultime, et tout actionnaire en mesure d'exercer un contrôle sur l'entreprise, ont uniquement des activités, actuelles et planifiées pour l'avenir, sur des marchés de gros des services de communications électroniques, et n'ont donc pas d'activités sur un quelconque marché de détail des services de communications électroniques fournis aux utilisateurs finaux dans l'Union européenne;
   2° l'entreprise n'est pas obligée de traiter avec une entreprise unique et distincte opérant en aval, qui est active sur un quelconque marché de détail des services de communications électroniques fournis à des utilisateurs finaux en raison d'un accord exclusif ou d'un accord équivalent de fait à un accord exclusif.
   § 2. Si l'Institut conclut que les conditions prévues au paragraphe 1er sont remplies, il ne peut imposer à cette entreprise que des obligations au titre des articles 47 et 50 ou des obligations concernant une tarification équitable et raisonnable si cela se justifie sur la base d'une analyse de marché, y compris une évaluation prospective du comportement probable de l'entreprise désignée comme étant puissante sur le marché.
   § 3. L'Institut réexamine les obligations imposées conformément au présent article à n'importe quel moment s'il conclut que les conditions prévues au paragraphe 1er ne sont plus remplies, et applique, le cas échéant, les articles 43 à 44 et 47 à 51. Les entreprises informent, sans retard indu, l'Institut de tout changement de situation pertinent au regard du paragraphe 1er, 1° et 2°.
   § 4. L'Institut réexamine également les obligations imposées à l'entreprise conformément au présent article si, sur la base d'éléments de preuve concernant les conditions offertes par l'entreprise à ses clients en aval, l'Institut conclut que sont survenus ou risquent de survenir, au détriment des utilisateurs finaux, des problèmes de concurrence qui requièrent l'imposition d'une ou plusieurs obligations prévues à l'article 48, 49, 49/1 ou 51 ou la modification des obligations imposées conformément au paragraphe 2.
   § 5. L'imposition d'obligations et leur réexamen sont mis en oeuvre conformément aux procédures visées aux articles 60, 61, 63 et 64.]1

  
Art.55. § 1. [1 Elke onderneming]1 die openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbiedt en die inzake andere activiteiten over uitsluitende of bijzondere rechten beschikt is verplicht:
  1° ofwel voor het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten een gescheiden boekhouding te voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die betrekking hebben op het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten, met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en de structurele kosten;
  2° ofwel een structurele scheiding op te zetten voor de activiteiten in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
  § 2. Overdrachten van middelen, met inbegrip van overdrachten van kapitaal en uitrusting vanuit activiteiten die aan uitsluitende of bijzondere rechten onderworpen zijn naar de activiteiten inzake openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten, geschieden op grond van de marktvoorwaarden.
  § 3. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, welk model en welke boekhoudkundige methodologie moeten worden gehanteerd met het oog op de invulling van de verplichtingen van dit artikel.
  De gescheiden boekhouding, bedoeld in paragraaf 1, 1°, wordt onderworpen aan een controle door een erkende bedrijfsrevisor aangesteld door en op kosten van [1 de onderneming]1.
  Het Instituut bepaalt de wijze waarop het financieel rapport in verband met de gescheiden boekhouding wordt gepubliceerd.
  
Art.54/3. [1 § 1er. Les entreprises qui ont été désignées comme étant puissantes sur un ou plusieurs marchés pertinents conformément à l'article 44 notifient à l'Institut, au préalable et en temps utile, le moment auquel elles prévoient de déclasser des parties du réseau, y compris l'infrastructure historique nécessaire à l'exploitation d'un réseau cuivre, qui sont soumises à des obligations au titre des articles 44, 47 à 51/1 et 53 à 54/3, ou de les remplacer par une infrastructure nouvelle.
   § 2. L'Institut veille à ce que la procédure de déclassement ou de remplacement prévoie des conditions et un calendrier transparents, comprenant une période de préavis appropriée pour la transition, et établisse la disponibilité de produits de substitution d'une qualité au moins comparable donnant accès à l'infrastructure de réseau améliorée se substituant aux éléments remplacés, si cela est nécessaire pour préserver la concurrence et les droits des utilisateurs finaux.
   En ce qui concerne les actifs dont le déclassement ou le remplacement est proposé, l'Institut peut retirer les obligations après s'être assuré que le fournisseur d'accès:
   1° a établi les conditions appropriées pour la migration, notamment en mettant à disposition un produit d'accès de substitution d'une qualité au moins comparable à celle qui était disponible lors de l'utilisation de l'infrastructure historique permettant aux demandeurs d'accès d'atteindre les mêmes utilisateurs finaux; et
   2° a respecté les conditions et la procédure notifiées à l'Institut conformément au présent article.
   Ce retrait d'obligations est mis en oeuvre conformément aux procédures visées aux articles 60, 61, 63 et 64.]1

  
Art. 55. § 1. [1 Elke onderneming]1 die openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbiedt en die inzake andere activiteiten over uitsluitende of bijzondere rechten beschikt is verplicht:
  1° ofwel voor het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten een gescheiden boekhouding te voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die betrekking hebben op het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten, met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en de structurele kosten;
  2° ofwel een structurele scheiding op te zetten voor de activiteiten in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten.
  § 2. Overdrachten van middelen, met inbegrip van overdrachten van kapitaal en uitrusting vanuit activiteiten die aan uitsluitende of bijzondere rechten onderworpen zijn naar de activiteiten inzake openbare elektronische-communicatienetwerken of -diensten, geschieden op grond van de marktvoorwaarden.
  § 3. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, welk model en welke boekhoudkundige methodologie moeten worden gehanteerd met het oog op de invulling van de verplichtingen van dit artikel.
  De gescheiden boekhouding, bedoeld in paragraaf 1, 1°, wordt onderworpen aan een controle door een erkende bedrijfsrevisor aangesteld door en op kosten van [1 de onderneming]1.
  Het Instituut bepaalt de wijze waarop het financieel rapport in verband met de gescheiden boekhouding wordt gepubliceerd.
  
Art.55. § 1er. [1 Toute entreprise]1 qui offre des réseaux ou des services publics de communications électroniques et qui dispose de droits exclusifs ou spéciaux pour d'autres activités est [1 obligée]1 de:
  1° soit tenir une comptabilité séparée pour la fourniture de réseaux ou de services publics de communications électroniques, de la même façon que si ces activités étaient exercées par des sociétés juridiquement indépendantes, de manière à identifier, sur la base de leurs calculs et du détail des méthodes d'imputation appliquées, tous les éléments de dépenses et de recettes liés à leurs activités dans le cadre de la fourniture de réseaux ou de services publics de communications électroniques, en y incluant une ventilation par poste des immobilisations et des dépenses structurelles;
  2° soit de mettre en place une séparation structurelle pour les activités liées à la fourniture de réseaux ou de services publics de communications électroniques.
  § 2. Les transferts de ressources, y compris les transferts de capital et d'équipement des activités soumises à des droits exclusifs ou spéciaux vers les activités en matière de réseaux ou de services publics de communications électroniques, se font sur la base des conditions du marché.
  § 3. Le Roi fixe, après avis de l'Institut, le modèle et la méthodologie comptable à utiliser qui doivent être appliqués afin de remplir les obligations du présent article.
  La comptabilité séparée, visée au paragraphe 1er, 1°, est soumise à un contrôle effectué par un réviseur d'entreprises agréé désigné par et aux frais de [1 l'entreprise]1.
  L'Institut détermine la manière dont est publié le rapport financier relatif à la comptabilité séparée.
  
Art.57. § 1. In het kader van zijn bevoegdheden kan het Instituut van ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden op gemotiveerde wijze [1 alle nuttige informatie opvragen, inclusief financiële inlichtingen]1. Het Instituut duidt de termijn aan waarbinnen de inlichtingen moeten worden meegedeeld [1 , alsook het niveau van specificering]1 en deelt de ondernemingen mee voor welk doel de informatie zal worden gebruikt.
  § 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, gegeven na consultatie van de betrokken marktspelers, de nadere regels inzake de informatie-uitwisseling zoals bepaald in dit hoofdstuk.
  § 3. [1 Onverminderd eventuele informatie vereist op grond van paragraaf 1 of van andere wettelijke of regelgevende bepalingen, mag het Instituut de ondernemingen verzoeken om informatie die passend en objectief gerechtvaardigd is, met name voor:
   1° het verifiëren, hetzij systematisch, hetzij per geval, van de naleving van:
   a) de vergoedingen en gebruiksrechten;
   b) het efficiënt gebruik van het radiospectrum of van de nummervoorraden;
   c) specifieke verplichtingen van de operatoren met aanmerkelijke marktmacht of van de aanbieders van de universele dienst;
   2° het verifiëren, per geval, van de naleving van de voorwaarden van de algemene machtiging, van de gebruiksrechten voor radiospectrum of van de gebruiksrechten voor nummervoorraden;
   3° het uitvoeren van procedures voor en de evaluatie van aanvragen om verlening van gebruiksrechten;
   4° het publiceren van vergelijkende overzichten van kwaliteit en prijs van diensten ten behoeve van de consumenten;
   5° het verzamelen van duidelijk omschreven statistieken, verslagen of onderzoeken;
   6° het verrichten van marktonderzoeken, met inbegrip van gegevens over de downstream- of retailmarkten die verband houden met of verbonden zijn aan de markten waarop het marktonderzoek betrekking heeft;
   7° het waarborgen van efficiënt gebruik en efficiënt beheer van radiospectrum en van nummervoorraden;
   8° het evalueren van toekomstige ontwikkelingen van het netwerk of de diensten;
   9° het uitvoeren van geografische onderzoeken;
   10° het beantwoorden van met redenen omklede verzoeken om informatie van Berec.
   De in het eerste lid bedoelde informatie, met uitzondering van de informatie bedoeld in de bepaling onder 3°, mag niet worden vereist vóór of als voorwaarde voor de toegang tot de markt.
   Het Instituut deelt de ondernemingen mee voor welk specifiek doel de in het eerste lid bedoelde informatie wordt verzameld.]1

  
Art.56. Afin de veiller au respect de l'article 55, l'Institut ou ses délégués peuvent entendre toute personne que l'Institut souhaite.
  L'Institut ou ses délégués peuvent consulter tous les documents et demander tous les renseignements qu'ils estiment nécessaires pour vérifier si l'article 55 est respecté.
Art. 57. § 1. In het kader van zijn bevoegdheden kan het Instituut van ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken en -diensten aanbieden op gemotiveerde wijze [1 alle nuttige informatie opvragen, inclusief financiële inlichtingen]1. Het Instituut duidt de termijn aan waarbinnen de inlichtingen moeten worden meegedeeld [1 , alsook het niveau van specificering]1 en deelt de ondernemingen mee voor welk doel de informatie zal worden gebruikt.
  § 2. De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, gegeven na consultatie van de betrokken marktspelers, de nadere regels inzake de informatie-uitwisseling zoals bepaald in dit hoofdstuk.
  § 3. [1 Onverminderd eventuele informatie vereist op grond van paragraaf 1 of van andere wettelijke of regelgevende bepalingen, mag het Instituut de ondernemingen verzoeken om informatie die passend en objectief gerechtvaardigd is, met name voor:
   1° het verifiëren, hetzij systematisch, hetzij per geval, van de naleving van:
   a) de vergoedingen en gebruiksrechten;
   b) het efficiënt gebruik van het radiospectrum of van de nummervoorraden;
   c) specifieke verplichtingen van de operatoren met aanmerkelijke marktmacht of van de aanbieders van de universele dienst;
   2° het verifiëren, per geval, van de naleving van de voorwaarden van de algemene machtiging, van de gebruiksrechten voor radiospectrum of van de gebruiksrechten voor nummervoorraden;
   3° het uitvoeren van procedures voor en de evaluatie van aanvragen om verlening van gebruiksrechten;
   4° het publiceren van vergelijkende overzichten van kwaliteit en prijs van diensten ten behoeve van de consumenten;
   5° het verzamelen van duidelijk omschreven statistieken, verslagen of onderzoeken;
   6° het verrichten van marktonderzoeken, met inbegrip van gegevens over de downstream- of retailmarkten die verband houden met of verbonden zijn aan de markten waarop het marktonderzoek betrekking heeft;
   7° het waarborgen van efficiënt gebruik en efficiënt beheer van radiospectrum en van nummervoorraden;
   8° het evalueren van toekomstige ontwikkelingen van het netwerk of de diensten;
   9° het uitvoeren van geografische onderzoeken;
   10° het beantwoorden van met redenen omklede verzoeken om informatie van Berec.
   De in het eerste lid bedoelde informatie, met uitzondering van de informatie bedoeld in de bepaling onder 3°, mag niet worden vereist vóór of als voorwaarde voor de toegang tot de markt.
   Het Instituut deelt de ondernemingen mee voor welk specifiek doel de in het eerste lid bedoelde informatie wordt verzameld.]1

  
Art.57. § 1er. Dans le cadre de ses compétences, l'Institut peut exiger, par demande motivée, des entreprises assurant la fourniture de réseaux et de services de communications électroniques [1 toute information utile, y compris des informations financières]1. L'Institut fixe le délai de fourniture [1 et le niveau de détail]1 des informations demandées et informe les entreprises de l'usage qui en sera fait.
  § 2. Le Roi fixe, après avis de l'Institut, donné après consultation des acteurs du marché concernés, les modalités en matière d'échange d'informations prévues dans le présent chapitre.
  § 3. [1 Sans préjudice de toute information demandée en vertu du paragraphe 1er ou d'autres dispositions légales ou réglementaires, l'Institut peut demander aux entreprises des informations proportionnées et justifiées, notamment aux fins de:
   1° vérifier systématiquement ou au cas par cas le respect:
   a) des redevances et des droits d'utilisation;
   b) de l'utilisation efficace du spectre radioélectrique ou des ressources de numérotation;
   c) des obligations spécifiques aux opérateurs puissants sur le marché ou aux prestataires du service universel;
   2° vérifier au cas par cas le respect des conditions de l'autorisation générale, des droits d'utilisation du spectre radioélectrique ou des droits d'utilisation des ressources de numérotation;
   3° exécuter les procédures de demandes d'octroi de droits d'utilisation et l'évaluation de ces demandes;
   4° publier, dans l'intérêt des consommateurs, des bilans comparatifs concernant la qualité et le prix des services;
   5° rassembler des statistiques, des rapports ou des études bien définies;
   6° réaliser des études de marché comprenant des données sur les marchés en aval ou les marchés de détail associés ou liés aux marchés qui font l'objet de l'étude de marché;
   7° préserver l'efficience de l'utilisation du spectre radioélectrique et des ressources de numérotation et veiller à l'effectivité de leur gestion;
   8° évaluer les évolutions futures des réseaux ou des services;
   9° réaliser des relevés géographiques;
   10° répondre aux demandes d'informations motivées de l'ORECE.
   Les informations visées à l'alinéa 1er, à l'exception de celles visées au 3°, ne sont pas requises préalablement à l'accès au marché ou comme conditions d'accès au marché.
   L'Institut informe les entreprises de la finalité spécifique pour laquelle sont récoltées les informations visées à l'alinéa 1er.]1

  
Art. 58. § 1. Het Instituut is verplicht gevolg te geven aan ieder met redenen omkleed verzoek van de Europese Commissie of van een nationale regelgevende instantie tot het verkrijgen van informatie, voor zover die nodig is voor en in evenredigheid is met de uitvoering van hun taken. Het Instituut wijst de bestemmelingen op de graad van vertrouwelijkheid van de bezorgde informatie.
  Het Instituut kan bij die informatieverstrekking aan de Europese Commissie een met redenen omkleed bezwaar voegen tegen het verstrekken van die informatie aan een andere instantie.
  § 2. Het Instituut brengt de operatoren ervan op de hoogte dat de inlichtingen, die het van hen verkregen heeft, kunnen worden verstrekt aan de Europese Commissie, aan een nationale regelgevende instantie of aan een internationale organisatie waarmee het Instituut in het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden betrekkingen onderhoudt.
  § 3. Onverminderd andere wettelijke bepalingen behandelt het Instituut de inlichtingen die het van andere instanties gekregen heeft met minstens dezelfde vertrouwelijkheid als de instantie die ze bezorgd heeft.
Art.58. § 1er. L'Institut est obligé de répondre favorablement à toute demande motivée de la Commission européenne ou d'une autorité réglementaire nationale d'obtenir des informations, pour autant qu'elles soient nécessaires et proportionnées à l'accomplissement de leurs missions. L'Institut indique à leurs destinataires le degré de confidentialité des informations transmises.
  L'Institut peut assortir la communication de ces informations à la Commission européenne d'une opposition motivée à ce qu'elles soient fournies à une autre autorité.
  § 2. L'Institut informe les opérateurs de la possibilité de communication à la Commission européenne ou à une autorité réglementaire nationale ou à une organisation internationale avec laquelle l'Institut entretient des relations dans le cadre de l'exercice de ses compétences d'informations obtenues auprès d'eux.
  § 3. Sans préjudice d'autres dispositions légales, l'Institut assure aux informations obtenues d'autres autorités au moins le même degré de confidentialité que l'autorité qui les lui a fournies.
Art.60. Voor zover een ontwerpbeslissing van het Instituut aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor een relevante markt, organiseert het Instituut een voorafgaande openbare raadpleging [1 van minstens 30 dagen]1, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
  Alle inlichtingen in verband met aan de gang zijnde openbare raadplegingen worden bij het Instituut gecentraliseerd.
  De resultaten van de openbare raadpleging worden openbaar gemaakt, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens.
  De Koning bepaalt, na advies van het Instituut, de nadere regels van de openbare raadpleging en van de bekendmaking van de resultaten ervan.
  [1 Dit artikel is niet van toepassing op besluiten die tot doel hebben een geschil tussen ondernemingen te beslechten, noch op de besluiten waarvan sprake in artikel 44, § 5.]1
  
Art.59. L'Institut peut organiser pour l'application du présent chapitre une consultation publique conformément à l'article 14 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges.
Art.61. § 1. Het Instituut raadpleegt de Europese Commissie, [1 Berec]1 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten voor zover een ontwerpbeslissing van het Instituut invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en erop gericht is:
  [2 1° een passende toegang en interconnectie, of de interoperabiliteit van de diensten op te leggen, overeenkomstig artikel 40;
   2° een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling overeenkomstig artikel 43, § 2, zijn gedefinieerd;
   3° vast te stellen dat niet voldaan is aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 44, § 1, eerste lid, overeenkomstig artikel 44, § 1, tweede lid;
   4° te bepalen of de kenmerken van een overeenkomstig artikel 44, § 3, eerste lid, en artikel 44, § 5, gedefinieerde relevante markt zodanig zijn dat het al dan niet gerechtvaardigd is om regelgevingsverplichtingen op te leggen;
   5° na een besluit bedoeld in de bepaling onder 4°, de onderneming of ondernemingen te identificeren met een aanmerkelijke marktmacht op die markt, overeenkomstig artikel 44, § 3, eerste lid;
   6° regelgevende verplichtingen voor de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, overeenkomstig artikel 44, §§ 4 tot 7;]2

  7° [2 ...]2
  [2 Het Instituut publiceert zijn ontwerp.]2
  § 2. Het Instituut houdt zoveel als mogelijk rekening met de opmerkingen die het binnen de maand van de kennisgeving van de ontwerpbeslissing zijn toegezonden door de Europese Commissie, [1 Berec]1 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
  § 3. Wanneer overeenkomstig artikel 63, § 2 of artikel 64, § 4, de ontwerpbeslissing is gewijzigd, start het Instituut een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 60 en stelt het opnieuw de Europese Commissie in kennis van het gewijzigde ontwerp overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 1.
  § 4. De definitieve beslissingen, waarvan de ontwerpen bedoeld worden in paragraaf 1, worden ter kennis gebracht van de Europese Commissie en van [1 Berec]1.
  
Art.60. Pour autant qu'un projet de décision de l'Institut soit susceptible d'avoir des incidences importantes sur un marché pertinent, l'Institut organise une consultation publique préalable [1 d'au moins 30 jours]1, dans le respect des règles de confidentialité des données d'entreprise.
  Toutes les informations relatives aux consultations publiques en cours sont centralisées à l'Institut.
  Les résultats de la consultation publique sont rendus publics, dans le respect des règles de confidentialité des données d'entreprise.
  Le Roi précise, après avis de l'Institut, les modalités de la consultation publique et de la publicité de ses résultats.
  [1 Le présent article ne s'applique pas aux décisions visant à résoudre un litige entre entreprises, ni en cas de décisions visées à l'article 44, § 5.]1
  
Art. 61. § 1. Het Instituut raadpleegt de Europese Commissie, [1 Berec]1 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten voor zover een ontwerpbeslissing van het Instituut invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en erop gericht is:
  [2 1° een passende toegang en interconnectie, of de interoperabiliteit van de diensten op te leggen, overeenkomstig artikel 40;
   2° een relevante markt te definiëren die verschilt van de markten die in de Aanbeveling overeenkomstig artikel 43, § 2, zijn gedefinieerd;
   3° vast te stellen dat niet voldaan is aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 44, § 1, eerste lid, overeenkomstig artikel 44, § 1, tweede lid;
   4° te bepalen of de kenmerken van een overeenkomstig artikel 44, § 3, eerste lid, en artikel 44, § 5, gedefinieerde relevante markt zodanig zijn dat het al dan niet gerechtvaardigd is om regelgevingsverplichtingen op te leggen;
   5° na een besluit bedoeld in de bepaling onder 4°, de onderneming of ondernemingen te identificeren met een aanmerkelijke marktmacht op die markt, overeenkomstig artikel 44, § 3, eerste lid;
   6° regelgevende verplichtingen voor de onderneming of ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, overeenkomstig artikel 44, §§ 4 tot 7;]2

  7° [2 ...]2
  [2 Het Instituut publiceert zijn ontwerp.]2
  § 2. Het Instituut houdt zoveel als mogelijk rekening met de opmerkingen die het binnen de maand van de kennisgeving van de ontwerpbeslissing zijn toegezonden door de Europese Commissie, [1 Berec]1 en de nationale regelgevende instanties van de lidstaten.
  § 3. Wanneer overeenkomstig artikel 63, § 2 of artikel 64, § 4, de ontwerpbeslissing is gewijzigd, start het Instituut een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 60 en stelt het opnieuw de Europese Commissie in kennis van het gewijzigde ontwerp overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 1.
  § 4. De definitieve beslissingen, waarvan de ontwerpen bedoeld worden in paragraaf 1, worden ter kennis gebracht van de Europese Commissie en van [1 Berec]1.
  
Art.61. § 1er. L'Institut consulte la Commission européenne, l'ORECE et les autorités réglementaires nationales des Etats membres pour autant qu'un projet de décision de l'Institut puisse avoir des incidences sur les échanges entre les Etats membres et qu'il tende à:
  [1 1° imposer un accès et une interconnexion adéquats ou l'interopérabilité des services, conformément à l'article 40;
   2° définir un marché pertinent qui diffère de ceux recensés dans la Recommandation, conformément à l'article 43, § 2;
   3° constater qu'une des conditions visées à l'article 44, § 1er, alinéa 1er, n'est pas remplie, conformément à l'article 44, § 1er, alinéa 2;
   4° estimer qu'un marché pertinent est tel qu'il justifie ou non l'imposition d'obligations réglementaires, conformément à l'article 44, § 3, alinéa 1er et 44, § 5;
   5° à la suite d'une décision visée au 4°, identifier le ou les entreprises puissantes sur ce marché, conformément à l'article 44, § 3, alinéa 1er;
   6° imposer, modifier ou retirer des obligations réglementaires à l'entreprise ou aux entreprises puissantes sur le marché, conformément à l'article 44, §§ 4 à 7;]1

  7° [1 ...]1
  [1 L'Institut publie son projet.]1
  § 2. L'Institut tient compte le plus possible des observations qui lui sont adressées dans le mois de la notification du projet de décision par la Commission européenne, l'ORECE et les [1 autorités de régulation]1 nationales des Etats membres.
  § 3. Lorsque le projet de décision est modifié conformément à l'article 63, § 2 ou à l'article 64, § 4, l'Institut entame une consultation publique conformément à l'article 60 et notifie à nouveau à la Commission européenne le projet modifié conformément aux dispositions du paragraphe 1er.
  § 4. Les décisions définitives, dont les projets sont visés au paragraphe 1er, sont notifiées à la Commission européenne et à l'ORECE.
  
Art.63. § 1. Het Instituut stelt de definitieve aanneming van de beslissing met nog eens twee maanden uit wanneer de ontwerpbeslissing van het Instituut zoals bedoeld in artikel 61, § 1:
  a) invloed kan hebben op de handel tussen de lidstaten en gericht is op:
  1° het definiëren van een relevante markt die verschilt van de door de Europese Commissie gedefinieerde markten, of
  2° het al dan niet aanwijzen van [1 een onderneming]1 die, hetzij individueel of gezamenlijk met anderen, een sterke machtspositie op een relevante markt bezit;
  b) en de Europese Commissie het Instituut binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf zijn kennisgeving overeenkomstig artikel 61, heeft meegedeeld dat de ontwerpbeslissing een belemmering voor de interne markt opwerpt of indien zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de ontwerpbeslissing met [1 het Europese Unierecht]1.
  § 2. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van twee maanden waarvan sprake in paragraaf 1, een besluit aanneemt dat de intrekking van de ontwerpbeslissing eist, wijzigt of trekt het Instituut zijn ontwerpbeslissing in binnen zes maanden volgend op de datum van het besluit van de Europese Commissie.
  [1 Als het Instituut zijn ontwerpbesluit wijzigt, wordt dit voor de openbare raadpleging bedoeld in artikel 61 voorgelegd en wordt daarvan kennisgegeven aan de Europese Commissie, overeenkomstig paragraaf 1.]1
  
Art.62. Les mesures provisoires au sens de l'article 20 de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges prises pour assurer le respect du présent chapitre sont dispensées des consultations prévues aux articles 60 et 61. Elles sont toutefois notifiées sans délai à la Commission européenne, à l'ORECE et aux [1 autorités de régulation]1 nationales des Etats membres.
  Toute prolongation des mesures provisoires est soumise aux dispositions des articles 61 et 62.
  
Art.64. § 1. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van een maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de ontwerpbeslissing van het Instituut overeenkomstig artikel [2 50]2, meedeelt aan het Instituut dat zijn ontwerpbeslissing, die erop gericht is een verplichting aan [2 een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, een obstakel opwerpt voor de interne markt of zij ernstige twijfels uit wat betreft de verenigbaarheid ervan met het Europese Unierecht]2, stelt het Instituut zijn beslissing uit met drie bijkomende maanden.
  § 2. Binnen de termijn van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, werken de Europese Commissie, [1 Berec]1 en het Instituut nauw samen om de meest doeltreffende en gepaste maatregel te identificeren gelet op de doelstellingen zoals bedoeld [2 in artikel 35]2 en zij nemen bij dit alles de adviezen van de economische spelers en de noodzaak te waken over de installatie van coherente regelgevende praktijken naar behoren in overweging.
  § 3. Wanneer, binnen een termijn van zes weken die start bij het begin van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, [1 Berec]1 een advies uitbrengt over de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1 waarin het aangeeft de ernstige twijfels van de Europese Commissie te delen, dan kan het Instituut, voor het einde van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1:
  1° [2 zijn ontwerpbesluit wijzigen of intrekken, zoveel mogelijk rekening houdend met de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1, alsook met het advies van Berec;]2
  2° zijn ontwerpbeslissing handhaven.
  § 4. Wanneer [1 Berec]1 de ernstige twijfels van de Europese Commissie niet deelt of geen advies uitbrengt of wanneer het Instituut zijn ontwerpbeslissing wijzigt of handhaaft overeenkomstig paragraaf 3, kan de Europese Commissie, binnen een termijn van een maand na de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1:
  1° een met redenen omklede aanbeveling uitbrengen waarin zij het Instituut vraagt de ontwerpbeslissing te wijzigen of in te trekken;
  2° beslissen haar voorbehoud gemaakt overeenkomstig paragraaf 1 op te heffen.
  [2 Voor de ontwerpbesluiten die onder artikel 54/1, § 3, vallen, kan de Europese Commissie, indien Berec haar ernstige twijfels deelt, binnen dezelfde termijn als die welke bedoeld is in het eerste lid, een besluit nemen waarbij aan het Instituut wordt gevraagd om zijn ontwerp in te trekken.]2
  Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de uitvaardiging van de aanbeveling van de Europese Commissie overeenkomstig het eerste lid, 1°, of de opheffing van het voorbehoud overeenkomstig het eerste lid, 2°, deelt het Instituut aan de Europese Commissie en [1 Berec]1 de definitieve aangenomen beslissing mee. Deze periode kan verlengd worden om het Instituut de mogelijkheid te bieden een openbare raadpleging over het gewijzigde ontwerp [2 overeenkomstig artikel 60]2 te organiseren.
  Wanneer het Instituut beslist de ontwerpbeslissing te wijzigen noch in te trekken op grond van de aanbeveling waarvan sprake in paragraaf 4, eerste lid, 1°, verstrekt het daartoe een met redenen omklede rechtvaardiging.
  § 5. Het Instituut kan het ontwerpbesluit op elk moment tijdens de procedure intrekken.
  
Art.63. § 1er. L'Institut retarde l'adoption de la décision définitive de deux mois supplémentaires lorsque le projet de décision de l'Institut visé à l'article 61, § 1er:
  a) est susceptible d'avoir une incidence sur les échanges entre les Etats membres et tend à:
  1° définir un marché pertinent qui diffère de ceux recensés par la Commission européenne, ou
  2° désigner ou non [1 une entreprise]1 comme disposant, individuellement ou conjointement avec d'autres, d'une puissance significative sur un marché pertinent;
  b) et que la Commission européenne a indiqué à l'Institut dans un délai d'un mois à dater de sa notification conformément à l'article 61, que le projet de décision ferait obstacle au [1 marché intérieur]1 ou si elle a de sérieux doutes quant à sa compatibilité avec [1 le droit de l'Union européenne]1.
  § 2. Lorsque, dans le délai de deux mois visé au paragraphe 1er, la Commission européenne adopte une décision exigeant le retrait du projet de décision, l'Institut modifie ou retire son projet de décision dans les six mois suivant la date de la décision de la Commission européenne.
  [1 Si l'Institut modifie son projet de décision, celui-ci est soumis à la consultation publique visée à l'article 61 et est notifié à la Commission européenne, conformément au paragraphe 1er.]1
  
Art. 64. § 1. Wanneer de Europese Commissie, binnen de termijn van een maand te rekenen vanaf de kennisgeving van de ontwerpbeslissing van het Instituut overeenkomstig artikel [2 50]2, meedeelt aan het Instituut dat zijn ontwerpbeslissing, die erop gericht is een verplichting aan [2 een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op te leggen, te wijzigen of in te trekken, een obstakel opwerpt voor de interne markt of zij ernstige twijfels uit wat betreft de verenigbaarheid ervan met het Europese Unierecht]2, stelt het Instituut zijn beslissing uit met drie bijkomende maanden.
  § 2. Binnen de termijn van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, werken de Europese Commissie, [1 Berec]1 en het Instituut nauw samen om de meest doeltreffende en gepaste maatregel te identificeren gelet op de doelstellingen zoals bedoeld [2 in artikel 35]2 en zij nemen bij dit alles de adviezen van de economische spelers en de noodzaak te waken over de installatie van coherente regelgevende praktijken naar behoren in overweging.
  § 3. Wanneer, binnen een termijn van zes weken die start bij het begin van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1, [1 Berec]1 een advies uitbrengt over de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1 waarin het aangeeft de ernstige twijfels van de Europese Commissie te delen, dan kan het Instituut, voor het einde van de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1:
  1° [2 zijn ontwerpbesluit wijzigen of intrekken, zoveel mogelijk rekening houdend met de kennisgeving van de Europese Commissie zoals bedoeld in paragraaf 1, alsook met het advies van Berec;]2
  2° zijn ontwerpbeslissing handhaven.
  § 4. Wanneer [1 Berec]1 de ernstige twijfels van de Europese Commissie niet deelt of geen advies uitbrengt of wanneer het Instituut zijn ontwerpbeslissing wijzigt of handhaaft overeenkomstig paragraaf 3, kan de Europese Commissie, binnen een termijn van een maand na de periode van drie maanden waarvan sprake in paragraaf 1:
  1° een met redenen omklede aanbeveling uitbrengen waarin zij het Instituut vraagt de ontwerpbeslissing te wijzigen of in te trekken;
  2° beslissen haar voorbehoud gemaakt overeenkomstig paragraaf 1 op te heffen.
  [2 Voor de ontwerpbesluiten die onder artikel 54/1, § 3, vallen, kan de Europese Commissie, indien Berec haar ernstige twijfels deelt, binnen dezelfde termijn als die welke bedoeld is in het eerste lid, een besluit nemen waarbij aan het Instituut wordt gevraagd om zijn ontwerp in te trekken.]2
  Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de uitvaardiging van de aanbeveling van de Europese Commissie overeenkomstig het eerste lid, 1°, of de opheffing van het voorbehoud overeenkomstig het eerste lid, 2°, deelt het Instituut aan de Europese Commissie en [1 Berec]1 de definitieve aangenomen beslissing mee. Deze periode kan verlengd worden om het Instituut de mogelijkheid te bieden een openbare raadpleging over het gewijzigde ontwerp [2 overeenkomstig artikel 60]2 te organiseren.
  Wanneer het Instituut beslist de ontwerpbeslissing te wijzigen noch in te trekken op grond van de aanbeveling waarvan sprake in paragraaf 4, eerste lid, 1°, verstrekt het daartoe een met redenen omklede rechtvaardiging.
  § 5. Het Instituut kan het ontwerpbesluit op elk moment tijdens de procedure intrekken.
  
Art.64. § 1er. Si, dans le délai d'un mois à dater de la notification du projet de décision de l'Institut conformément à l'article [1 50]1, la Commission européenne notifie à l'Institut que son projet de décision, qui tend à imposer, modifier ou retirer une obligation pour [1 une entreprise puissante sur un marché pertinent, crée une entrave au marché intérieur ou qu'elle émet de sérieux doutes quant à sa compatibilité avec le droit de l'Union européenne]1, l'Institut retarde sa décision de trois mois supplémentaires.
  § 2. Dans le délai de trois mois visé au paragraphe 1er, la Commission européenne, l'ORECE et l'Institut coopèrent étroitement pour identifier la mesure la plus efficace et appropriée au regard des objectifs visés [1 à l'article 35]1, tout en prenant dûment en considération les avis des acteurs économiques et la nécessité de veiller à la mise en place de [1 pratiques de régulation]1 cohérentes.
  § 3. Lorsque, dans un délai de six semaines à partir du début de la période de trois mois visée au paragraphe 1er, l'ORECE émet un avis sur la notification de la Commission européenne visée au paragraphe 1er en indiquant qu'il partage les doutes sérieux de la Commission européenne, l'Institut peut, avant la fin de la période de trois mois visée au paragraphe 1er:
  1° [1 modifier ou retirer son projet de décision en tenant le plus grand compte de la notification de la Commission européenne visée au paragraphe 1er ainsi que de l'avis de l'ORECE;]1
  2° maintenir son projet de décision.
  § 4. Lorsque l'ORECE ne partage pas les doutes sérieux de la Commission européenne ou n'émet pas d'avis, ou encore lorsque l'Institut modifie ou maintient son projet de décision conformément au paragraphe 3, la Commission européenne peut, dans un délai d'un mois après la fin de la période de trois mois visée au paragraphe 1er:
  1° émettre une recommandation motivée demandant à l'Institut de modifier ou de retirer le projet de décision;
  2° décider de lever ses réserves émises conformément au paragraphe 1er.
  [1 Pour les projets de décision relevant de l'article 54/1, § 3, la Commission européenne, lorsque ses doutes sérieux sont partagés par l'ORECE, peut, dans le même délai que celui visé à l'alinéa 1er, prendre une décision demandant à l'Institut de retirer son projet.]1
  Dans un délai d'un mois à partir de l'émission de la recommandation de la Commission européenne conformément à l'alinéa 1er, 1°, ou de la levée des réserves conformément à l'alinéa 1er, 2°, l'Institut communique à la Commission européenne et à l'ORECE la décision définitive adoptée. Cette période peut être prolongée pour permettre à l'Institut d'organiser [1 conformément à l'article 60]1 une consultation publique sur le projet modifié.
  Lorsque l'Institut décide de ne pas modifier ni retirer le projet de décision sur la base de la recommandation visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 1°, il fournit une justification motivée.
  § 5. L'Institut peut retirer le projet de décision à tout stade de la procédure.
  
Art. 65. Volgens de nadere regels die door de Koning, na advies van het Instituut zijn vastgesteld, maakt het Instituut de beslissingen van de Europese Commissie die genomen zijn krachtens artikel 64 openbaar.
Art.65. L'Institut rend publiques, selon les modalités fixées par le Roi, après avis de l'Institut, les décisions rendues par la Commission européenne en vertu de l'article 64.
Art.66. In artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector worden de volgende wijzigingen aangebracht:
CHAPITRE 5. - Dispositions modificatives et finales
Art. 66. In artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in de bepaling onder 3°, worden de woorden "van de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad" vervangen door de woorden "van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad";
  b) in de bepaling onder 4°, worden de woorden "een geschil tussen de in de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en de uitoefening van omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van elektronische-communicatiediensten of -netwerken of omroeporganisaties" vervangen door de woorden "een geschil tussen de in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van audiovisuele mediadiensten";
  c) in de bepaling onder 4/1°, worden de woorden "een geschil tussen in de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van elektronische-communicatiediensten of -netwerken of omroeporganisaties" vervangen door de woorden "een geschil tussen de in de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedoelde aanbieders van audiovisuele mediadiensten".
Art.66. A l'article 14, § 1er, de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et des télécommunications belges, les modifications suivantes sont apportées:
  a) au 3°, les mots "de la loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de distribution d'émissions de radiodiffusion et l'exercice d'activités de radiodiffusion dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale" sont remplacés par les mots "de la loi du 5 mai 2017 relative aux services de médias audiovisuels en région bilingue de Bruxelles-Capitale";
  b) au 4°, les mots "d'organismes de radiodiffusion visés par la loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de distribution d'émissions de radiodiffusion et l'exercice d'activités de radiodiffusion dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale" sont remplacés par les mots "de fournisseurs de services de médias audiovisuels visés par la loi du 5 mai 2017 relative aux services de médias audiovisuels en région bilingue de Bruxelles-Capitale";
  c) au 4/1°, les mots "d'organismes de radiodiffusion visés par la loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux de distribution d'émissions de radiodiffusion et l'exercice d'activités de radiodiffusion dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale" sont remplacés par les mots "de fournisseurs de services de médias audiovisuels visés par la loi du 5 mai 2017 relative aux services de médias audiovisuels en région bilingue de Bruxelles-Capitale".
Art.68. Artikel 21, § 5, 2°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 maart 2016, wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor de inbreuken op hoofdstuk 2 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedraagt de administratieve boete maximaal 5 % van de omzet die de overtreder gedurende het jongste volledige boekjaar in de sector in kwestie heeft behaald, beperkt tot 125.000 euro".
Art.67. Dans l'article 20, § 1er, alinéa 1er, de la même loi, modifié par la loi du 10 juillet 2013, les mots "ainsi qu'aux articles 45, 46 et 53 de la loi du 5 mai 2017 relative aux services de médias audiovisuels en région bilingue de Bruxelles-Capitale" sont insérés entre les mots "relative aux communications électroniques" et les mots "ou de leurs mesures d'exécution".
Art. 68. Artikel 21, § 5, 2°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 maart 2016, wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor de inbreuken op hoofdstuk 2 van de wet van 5 mei 2017 betreffende de audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad bedraagt de administratieve boete maximaal 5 % van de omzet die de overtreder gedurende het jongste volledige boekjaar in de sector in kwestie heeft behaald, beperkt tot 125.000 euro".
Art.68. L'article 21, § 5, 2°, de la même loi, modifié par la loi du 4 mars 2016, est complété par la phrase suivante: "Pour les infractions au chapitre 2 de la loi du 5 mai 2017 relative aux services de médias audiovisuels en région bilingue de Bruxelles-Capitale, le montant de l'amende administrative est de maximum 5 % du chiffre d'affaires du contrevenant réalisé dans le secteur en question au cours de l'exercice complet le plus récent, plafonné à 125.000 euros".
Art. 69. De wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt opgeheven.
Art. 69. La loi du 30 mars 1995 concernant les réseaux et services de communications électroniques, et les services de médias audiovisuels dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale est abrogée.