Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
31 MAART 2014. - Decreet betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-07-2014 en tekstbijwerking tot 31-10-2025)
Titre
31 MARS 2014. - Décret relatif au centre pour le développement sain des enfants et des jeunes (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 23-07-2014 et mise à jour au 31-10-2025)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
TITEL 1. - Algemene bepalingen en definities TITEL 2. - Organisatie van het centrum TITEL 3. - Opdracht en activiteiten van het cen... Ondertitel 1. - Opdracht van het centrum Ondertitel 2. - Algemene werkterreinen HOOFDSTUK 1. - Ontwikkelingsbevordering en gezo... HOOFDSTUK 2. - Ontwikkelingsbevordering en gezo... HOOFDSTUK 3. - Buitenschoolse ontwikkelingsbevo... HOOFDSTUK 4. - Advisering van de Regering Ondertitel 3. - Bijzondere werkterreinen HOOFDSTUK 1. - Preventieve gezondheidszorg voor... Afdeling 1. - Algemene bepalingen Afdeling 2. - Gezondheidspromotie via de school Afdeling 3. - Medisch schooltoezicht Afdeling 4. - Inentingen Afdeling 5. Afdeling 6. - Toezichts- en strafrechtelijke be... HOOFDSTUK 2. - Begeleiding van leerlingen bij p... HOOFDSTUK 3. [1 - Adviesverlening en ondersteun... TITEL 4. - Geïntegreerd begeleidingsdossier van... Ondertitel 1. - Geïntegreerd begeleidingsdossie... Ondertitel 2. - Bescherming van persoonsgegeven... TITEL 5. - Kwaliteitsmanagement TITEL 6. - Statuut van het centrum Ondertitel 1. - Algemene bepalingen Ondertitel 2. - Plichten en onverenigbaarheden HOOFDSTUK 1. - Plichten HOOFDSTUK 2. - Onverenigbaarheden Ondertitel 3. - Toegang tot de ambten HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 2. - Tijdelijke aanstelling Afdeling 1. - Algemeen Afdeling 2. [1 - Fase van de instap in het ... Afdeling 3. - Beoordelingsstaat en beroepsmogel... Afdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aan... HOOFDSTUK 3. - Vaste benoeming HOOFDSTUK 4. [1 - Overname van personeelsleden]1 Ondertitel 4. - Wekelijkse arbeidstijd Ondertitel 5. - Administratieve standen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 2. - Dienstactiviteit Afdeling 1. - Algemeen Afdeling 2. - Jaarlijks vakantieverlof HOOFDSTUK 3. - Non-activiteit HOOFDSTUK 4. - Terbeschikkingstelling Ondertitel 6. - Vervanging bij afwezigheid Ondertitel 7. - Tuchtregeling en preventieve sc... HOOFDSTUK 1. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtstraffen Afdeling 2. - Tuchtprocedure Afdeling 3. - Doorhaling van een tuchtstraf HOOFDSTUK 2. - Preventieve schorsing Ondertitel 8. - Raad van beroep Ondertitel 9. - Definitieve ambtsneerlegging Ondertitel 10. [1 - Bijzondere bepalingen voor ... Ondertitel 11. [1 Opdracht van het personeel]1 TITEL 7. - Betrekkingenpakket Ondertitel 1. - Bestuurspersoneel en administra... Ondertitel 2. - Overige personeelsleden TITEL 8. - Financiering Ondertitel 1. - Algemeen Ondertitel 2. - Werkingsmiddelen Ondertitel 3. - Wedden Ondertitel 4. - Schenkingen en legaten Ondertitel 5. - Terugvorderingen en strafmaatre... HOOFDSTUK 1. - Terugvorderingen HOOFDSTUK 2. - Strafmaatregelen Ondertitel 6. [1 Presentiegeld en reiskostenver... TITEL 9. - Wijzigingsbepalingen Art. N1. BIJLAGE IV
Table des matières
TITRE 1er. - Dispositions générales et définitions TITRE 2. - Organisation du centre TITRE 3. - Mission et activité du centre Sous-titre 1er. - Mission du centre Sous-titre 2. - Champs d'action généraux CHAPITRE 1er. - Promotion du développement et d... CHAPITRE 2. - Promotion du développement et de ... CHAPITRE 3. - Promotion du développement en mil... CHAPITRE 4. - Conseils prodigués au Gouvernement Sous-titre 3. - Champs d'action particuliers CHAPITRE 1er. - Prévention sanitaire chez les e... Section 1re. - Dispositions générales Section 2. - Promotion de la santé en milieu sc... Section 3. - Inspection médicale scolaire Section 4. - Vaccinations Section 5. Section 6. - Dispositions relatives au contrôle... CHAPITRE 2. - Suivi d'élèves en cas de problème... CHAPITRE 3. [1 - Conseils et soutien accordés a... TITRE 4. - Dossier intégré relatif au suivi de ... Sous-titre 1er. - Dossier intégré relatif au su... Sous-titre 2. - Protection des données à caract... TITRE 5. - Gestion de la qualité TITRE 6. - Statut du centre Sous-titre 1er. - Dispositions générales Sous-titre 2. - Obligations et incompatibilités CHAPITRE 1er. - Obligations CHAPITRE 2. - Incompatibilités Sous-titre 3. - Accès aux fonctions CHAPITRE 1er. - Dispositions générales CHAPITRE 2. - Désignation à titre temporaire Section 1re. - Généralités Section 2. [1 - Phase d'entrée dans la prof... Section 3. - Bulletin de signalement et possibi... Section 4. - Cessation de la désignation à titr... CHAPITRE 3. - Nomination à titre définitif CHAPITRE 4. [1 - Reprises de membres du person... Sous-titre 4. - Temps de travail hebdomadaire Sous-titre 5. - Positions administratives CHAPITRE 1er. - Dispositions générales CHAPITRE 2. - Activité de service Section 1re. - Généralités Section 2. - Congé annuel CHAPITRE 3. - Non-activité CHAPITRE 4. - Mise en disponibilité Sous-titre 6. - Remplacement en cas d'absence Sous-titre 7. - Régime disciplinaire et suspens... CHAPITRE 1er. - Régime disciplinaire Section 1re. - Peines disciplinaires Section 2. - Procédure disciplinaire Section 3. - Radiation des peines disciplinaires CHAPITRE 2. - Suspension préventive Sous-titre 8. - Chambre de recours Sous-titre 9. - Cessation définitive des fonctions Sous-titre 10. [1 - Dispositions particulières ... Sous-titre 11. [1 Mission confiée au perso... TITRE 7. - Capital emplois Sous-titre 1er. - Personnel directeur et person... Sous-titre 2. - Autres membres du personnel TITRE 8. - Financement Sous-titre 1er. - Généralités Sous-titre 2. - Moyens de fonctionnement Sous-titre 3. - Traitements Sous-titre 4. - Dons et legs Sous-titre 5. - Récupérations et sanctions CHAPITRE 1er. - Récupération CHAPITRE 2. - Sanctions Sous-titre 6. [1 Jetons de présence et inde... TITRE 9. - Dispositions modificatives Art. N1. ANNEXE IV
Tekst (269)
Texte (269)
TITEL 1. - Algemene bepalingen en definities
TITRE 1er. - Dispositions générales et définitions
Artikel 1.1 - Toepassingsgebied
  Dit decreet is van toepassing op het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren dat bij het bijzonder decreet is opgericht.
  Het geldt voor alle kinderen en jongeren in de zin van artikel 1, tweede lid, van het bijzonder decreet, alsook voor zwangere vrouwen, ongeacht hun leeftijd.
Article 1.1 - Champ d'application
  Le présent décret est applicable au centre pour le développement sain des enfants et des jeunes, institué par le décret spécial
  Le présent décret s'applique à tous les enfants et jeunes, conformément à l'article 1er, alinéa 2, du décret spécial, ainsi qu'à toutes les femmes enceintes quel que soit leur âge.
Art. 1.2. - Hoedanigheden
  De hoedanigheden in dit decreet gelden voor beide geslachten.
Art. 1.2. - Qualifications
  Dans le présent décret, les qualifications s'appliquent aux deux sexes.
Art. 1.3. - Meerderjarigheid
  Vanaf de dag waarop een jongere of een leerling meerderjarig of ontvoogd wordt, gelden voor hem de rechten en plichten die in dit decreet vastgelegd zijn voor de persoon belast met zijn opvoeding.
Art. 1.3. - Majorité
  A partir du jour où le jeune ou l'élève, selon le cas, devient majeur ou émancipé, les droits et devoirs qui sont fixés dans le présent décret pour la personne chargée de l'éducation s'appliquent à lui.
Art. 1.4. - Definities
  Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
  1° empowerment : in de ontwikkelingsbevordering, de bekwaming en stimulering van mensen om een gezonde levensstijl aan te nemen. Ontwikkelingsbevordering ondersteunt de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de sociale vaardigheden door voorlichting, gezondheidseducatie en verbetering van de sociale competenties in de omgang met ziekte en gezondheid. Ze helpt mensen meer vat te krijgen op hun eigen gezondheid en leefwereld en biedt hen tegelijk de mogelijkheid in het dagelijkse leven beslissingen te nemen die hun gezondheid ten goede komen. Het is de bedoeling discriminerende leefomstandigheden door wederzijdse ondersteuning en sociale initiatieven uit de weg te ruimen. Empowerment draagt ertoe bij dat mensen in staat worden gesteld levenslang te leren en helpt hen de verschillende levensfasen aan te kunnen en eventuele chronische ziekten of handicaps adequaat te verwerken. Dit leerproces moet zowel op school als thuis, op het werk en in de gemeente verlicht worden. Zowel de overheidsinstanties, het particuliere bedrijfsleven en de instellingen van openbaar nut als de traditionele onderwijsinstellingen, opleidingsinstellingen en gezondheidsinstellingen worden opgeroepen om maatregelen te nemen;
  2° gezondheidspromotie : uit het oogpunt van de Wereldgezondheidsorganisatie een concept dat uitgaat van de analyse en versterking van de gezondheidsdeterminanten en het gezondheidspotentieel op individueel niveau en op alle maatschappelijke niveaus. Ze heeft tot doel mensen in staat te stellen om meer controle te verwerven over de determinanten van hun gezondheid en zo hun gezondheid te verbeteren. Gezondheidspromotie is een complexe aangelegenheid die zowel maatregelen van de maatschappij als van het gezondheidsbeleid vereist en omvat uitdrukkelijk zowel de verbetering van gezondheidsrelevante levenswijzen (gezond handelen) als de verbetering van gezondheidsrelevante levensomstandigheden;
  3° IAWM : het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's;
  4° geïntegreerd handelingsconcept : er is sprake van een geïntegreerd handelingsconcept wanneer alle actoren die noodzakelijk zijn voor de planning en de uitvoering bij de realisatie van een project of een plan betrokken worden, bijvoorbeeld actoren uit de politiek, de administratie of het werkveld. Dat omvat ook de doelgroepen van de projecten. Geïntegreerde handelingsconcepten zijn veel complexer dan afzonderlijke maatregelen en brengen zowel communicatie- en coördinatieprocessen als ook leerprocessen tussen de actoren op gang. Ze worden gekenmerkt door processen met een open einde waarbij de doelstellingen, oplossingen, organisatievormen en procedures geformuleerd en vastgelegd worden;
  5° jongere : persoon die minstens twaalf jaar oud is, leerplichtig is of, indien hij niet meer leerplichtig is, ingeschreven is in het voltijds of deeltijds onderwijs met uitzondering van het hoger onderwijs of een leertijd verricht;
  6° vacante betrekking : een betrekking opgericht door de raad van bestuur die niet is toegewezen aan een personeelslid dat met toepassing van dit decreet vastbenoemd is en die in aanmerking wordt genomen voor een financiering door de Gemeenschap;
  7° preventie : het voorkomen van ontwikkelingsstoringen en ziekten door profylactische maatregelen te nemen om oorzaken en risico's uit te schakelen, door storingen en ziekten vroegtijdig op te sporen of te behandelen of door een verdere ontwikkeling van een bestaande storing of ziekte te voorkomen. In de regel wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie :
  a) primaire preventie helpt ontwikkelingsstoringen en ziekten te voorkomen door de eigen ressources te versterken en de risico's te verkleinen;
  b) secundaire preventie heeft tot doel door vroegtijdige opsporing en adequate vroegtijdige behandeling in het ontstaansproces van een ontwikkelingsstoring of een ziekte in te grijpen en het verloop van de storing of de ziekte op die manier positief te beïnvloeden;
  c) tertiaire preventie heeft tot doel te voorkomen dat een storing of een ziekte zich opnieuw manifesteert of chronisch wordt;
  8° risicofactoren : factoren die de waarschijnlijkheid van het optreden van storingen verhogen;
  9° beschermende factoren : factoren die de waarschijnlijkheid van het optreden van storingen verminderen door bij te dragen tot het versterken van de eigen ressources;
  10° schooljaar : periode van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar;
  11° leefomgeving (setting) : een gemakkelijk te overzien maatschappelijk en ruimtelijk systeem (zoals een onderneming, school, ziekenhuis, wijk) waarin mensen hun dagelijkse activiteiten uitoefenen. In de ruime betekenis van het woord kan leefomgeving of setting begrepen worden als een relatief duurzame en ten minste tot op zekere hoogte bindende sociale cohesie die ontstaat door een formele organisatie, een regionale situatie en/of eenzelfde ervaring en/of vergelijkbare levensomstandigheden en/of dezelfde waarden of voorkeuren. De setting kan een sterke invloed hebben op de gezondheidsperceptie, de gezondheidsrisico's en/of gezondheidsbevorderende factoren, alsook op alle manieren waarop gezondheidsrisico's worden tegengegaan (evenwicht tussen negatieve en positieve factoren);
  12° bijzonder decreet : bijzonder decreet van 20 januari 2014 tot oprichting van een centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren;
  13° titularis : personeelslid benoemd of aangewezen in een vacante betrekking; een personeelslid dat een titularis tijdelijk vervangt, wordt niet als titularis van deze betrekking beschouwd;
  14° raad van bestuur : de raad van bestuur die bij het bijzonder decreet is opgericht;
  15° werkdag : de weekdagen van maandag tot vrijdag, met uitzondering van de wettelijke feestdagen;
  16° ZAWM : centrum voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's;
  17° centrum : centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Art. 1.4. - Définitions
  Pour l'application du présent décret, l'on entend par :
  1° autonomisation (empowerment) : dans la promotion du développement, l'habilitation et le renforcement de l'aptitude des individus à organiser leurs conditions de vie de manière à promouvoir leur santé. La promotion du développement soutient le développement de la personnalité et des aptitudes sociales par l'information, la formation sanitaire ainsi que l'amélioration des compétences sociales dans l'approche de la santé et de la maladie. Elle aide les individus à exercer une plus grande influence sur leur propre santé et leur cadre de vie et leur permet parallèlement de prendre, dans leur vie quotidienne, des décisions bénéfiques pour leur santé. Le soutien mutuel et l'action sociale doivent permettre de surmonter des conditions de vie discriminatoires. L'autonomisation contribue à rendre les individus capables d'apprendre tout au long de leur vie et à les aider à affronter correctement les différentes phases de leur vie ainsi que d'éventuelles maladies chroniques, voire des handicaps. Ce processus d'apprentissage doit être facilité tant à l'école qu'à la maison, sur le lieu de travail et au sein de la commune. Les entités publiques, l'économie privée et les organismes d'intérêt public sont également appelés à agir, comme les traditionnels établissements d'enseignement et de santé;
  2° promotion de la santé : selon l'Organisation mondiale de la santé, il s'agit d'un concept qui intervient lors de l'analyse et du renforcement des ressources et potentiels sanitaires des individus et à tous les niveaux de la société. Elle vise à rendre les individus capables d'accroître leur contrôle sur les facteurs qui influencent leur santé (déterminants de santé) et d'améliorer ainsi celle-ci. La promotion de la santé est une approche complexe, tant sociale que de politique sanitaire, et porte expressément sur l'amélioration non seulement de modes de vie pertinents pour la santé (comportement sanitaire) mais aussi de conditions de vie pertinentes pour la santé;
  3° IAWM : l'Institut pour la formation et la formation continue dans les Classes moyennes et les P.M.E.;
  4° concept d'action intégré : il y a concept d'action intégré si, lors de la réalisation d'un projet ou d'une intention, tous les acteurs nécessaires à la planification et à la mise en oeuvre sont impliqués (p.ex. du monde politique, de l'administration ou du terrain). Ceci inclut également les groupes cibles. Par rapport à des mesures individuelles, les concepts d'action intégrés sont beaucoup plus complexes et initient des processus de communication et de coordination mais aussi d'apprentissage entre les acteurs. Ils sont caractérisés par des processus au résultat ouvert, où sont formulés et fixés des objectifs, des mesures visant à apporter une solution, des formes organisationnelles et des procédures;
  5° jeune : la personne âgée d'au moins douze ans, soumise à l'obligation scolaire ou, sinon, suivant dans une école un enseignement de plein exercice ou à horaire réduit, à l'exception de l'enseignement supérieur, ou accomplissant un apprentissage;
  6° emploi vacant : l'emploi créé par le conseil d'administration, qui n'est pas attribué à un membre du personnel nommé à titre définitif en application du présent décret et qui peut être financé par la Communauté;
  7° prévention : la prévention de troubles du développement et de maladies grâce à des mesures prophylactiques prises en vue d'éliminer des causes et risques, grâce à un dépistage et une intervention précoces ou en évitant la progression d'un trouble ou d'une maladie existants. En règle générale l'on distingue la prévention primaire, secondaire et tertiaire :
  a) la prévention primaire contribue à prévenir les troubles du développement ou les maladies en renforçant les ressources et en diminuant les nuisances;
  b) la prévention secondaire vise, par le dépistage précoce et un traitement précoce adéquat, à intervenir dans le processus d'apparition d'un trouble du développement ou d'une maladie et à en influencer ainsi le déroulement de manière positive;
  c) la prévention tertiaire vise à empêcher la récidive et la chronicité;
  8° facteurs de risque : les facteurs qui augmentent la probabilité d'apparition de troubles;
  9° facteurs de protection : les facteurs qui diminuent la probabilité d'apparition de troubles en contribuant au développement de ressources;
  10° année scolaire : la période allant du 1er septembre au 31 août de l'année suivante;
  11° milieu de vie : un système spatiosocial "lisible" (comme l'entreprise, l'école, l'hôpital, le quartier) dans lequel des individus accomplissent leurs tâches quotidiennes. Au sens large, un milieu de vie peut être compris comme un contexte social relativement durable et contraignant - du moins localement -, défini par une organisation formelle, une situation régionale et/ou une même expérience et/ou une situation de vie semblable et/ou des valeurs ou préférences similaires. Il peut donner d'importantes impulsions quant à la perception de la santé, aux nuisances et/ou ressources sanitaires, ainsi qu'à toutes les formes de maîtrise de risques sanitaires (balance entre nuisances et ressources);
  12° décret spécial : le décret spécial du 20 janvier 2014 portant création d'un centre pour le développement sain des enfants et des jeunes;
  13° titulaire : membre du personnel nommé ou désigné dans un emploi vacant; le membre du personnel qui remplace temporairement le titulaire de l'emploi n'a pas qualité de titulaire;
  14° conseil d'administration : le conseil d'administration créé par le décret spécial [...];
  15° jour ouvrable : un jour de la semaine, du lundi au vendredi, à l'exception des jours fériés légaux.
  16° ZAWM : Centre de formation et de formation continue dans les Classes moyennes et les P.M.E.;
  17° centre : le centre pour le développement sain des enfants et des jeunes.
TITEL 2. - Organisatie van het centrum
TITRE 2. - Organisation du centre
Art. 2.1. - Centrale hoofdvestiging
  De directie van het centrum is gevestigd in de centrale hoofdvestiging.
  De directie betrekt de medewerkers van de lokale vestigingen bij inhoudelijke vragen in de vorm die zij geschikt acht.
Art. 2.1. - Service central
  Le service central est le siège de la direction du centre.
  La direction implique les agents des antennes locales sous la forme qu'elle juge adéquate lors de questions de fond.
Art. 2.2. - Lokale vestigingen
  [1 Het centrum heeft vier lokale vestigingen die geleid worden door personen die hoofd van een lokale vestiging zijn en die onder de directie ressorteren.]1 [1 De raad van bestuur bepaalt het aantal hoofden van een lokale vestiging en wijst elk van hen één of meer lokale vestigingen toe. Er zijn hoogstens vier personen die 'hoofd van een lokale vestiging' zijn.]1
  De personeelsleden die werkzaam zijn in de lokale vestigingen zijn de directe aanspreekpartners van het doelpubliek. Ze zorgen ervoor dat de inhoudelijke strategische voorschriften van de raad van bestuur of van de directie concreet uitgevoerd worden. Er vinden regelmatig gedachtewisselingen plaats met de directie en met medewerkers van de centrale hoofdvestiging over de verdere ontwikkeling van het centrum.
  
Art. 2.2. - Antennes locales
  Le centre compte quatre antennes locales [1 , dirigées par les chefs d'antenne subordonnés à la direction]1. [1 Le conseil d'administration fixe le nombre d'antennes et attribue à chaque chef d'antenne une ou plusieurs antennes locales. Le nombre maximal de chefs d'antenne est de quatre.]1
  Les membres du personnel occupés auprès des antennes locales sont les interlocuteurs directs du public cible. Ils veillent à ce que les prescriptions stratégiques adoptées quant au fond par le conseil d'administration ou la direction soient concrétisées. Ils échangent régulièrement avec la direction et avec d'autres agents occupés auprès du service central à propos du développement ultérieur du centre.
  
TITEL 3. - Opdracht en activiteiten van het centrum
TITRE 3. - Mission et activité du centre
Ondertitel 1. - Opdracht van het centrum
Sous-titre 1er. - Mission du centre
Art. 3.1. - Algemene doelstelling
  Overeenkomstig artikel 3 van het bijzonder decreet heeft het centrum de volgende algemene doelstellingen :
  1° een optimale lichamelijke en psychische gezondheid van kinderen en jongeren bevorderen, met inbegrip van zwangerschapsadvies geven;
  2° de optimale ontplooiing van de educatiemogelijkheden en de inclusie van kinderen en jongeren in het onderwijs en in beroepsopleidingen ondersteunen;
  3° een veilige omgeving voor kinderen en jongeren bevorderen om hen te beschermen tegen ongevallen en opzettelijk toegebrachte schade;
  4° de economische zekerheid en een passende levensstandaard voor kinderen en jongeren bevorderen als basis voor een gezonde ontwikkeling;
  5° kinderen en jongeren stimuleren in het kader van een netwerk dat hun ontwikkeling ondersteunt en dat bestaat uit familie, vrienden, buren en de gemeente;
  6° de inclusie van kinderen en jongeren in de gemeenschap bevorderen;
  7° de voorwaarden bevorderen die kinderen en jongeren in staat stellen om een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij.
Art. 3.1. - Objectifs généraux
  Conformément à l'article 3 du décret spécial, le centre poursuit les objectifs généraux suivants :
  1° promouvoir en DG une santé physique et mentale optimale chez les enfants et les jeunes, y compris la consultation prénatale;
  2° soutenir le déploiement optimal du potentiel éducatif et l'insertion des enfants et des jeunes dans l'enseignement général et professionnel;
  3° promouvoir un environnement sûr pour les enfants et les jeunes, afin de les protéger contre des accidents et des atteintes intentionnelles à leur personne;
  4° promouvoir la sécurité économique et un niveau de vie raisonnable pour les enfants et les jeunes, et ce, en tant que fondement d'un développement sain;
  5° promouvoir les enfants et les jeunes dans le cadre d'un réseau de soutien au développement constitué par la famille, les amis, l'entourage et la commune;
  6° promouvoir l'intégration des enfants et des jeunes dans la communauté;
  7° promouvoir les conditions permettant aux enfants et aux jeunes d'apporter une contribution positive à la société.
Art. 3.2. - Opdracht van het centrum
  Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3.1 bestaat de opdracht van het centrum in de vroegtijdige ondersteuning van een gezonde lichamelijke, psychische en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren.
  Het begrip 'vroegtijdig' moet worden begrepen in de zin van preventie en omvat maatregelen die :
  1° beginnen op een vroeg tijdstip in de ontwikkeling van het kind, waarbij ook maatregelen vóór de geboorte van het kind tot het actieterrein behoren;
  2° beginnen op een vroeg tijdstip van een ontwikkeling die de verkeerde kant kan uitgaan.
  Daarbij staat de bevordering van het welbevinden van kinderen en jongeren centraal door hun individuele competenties en ressources te ondersteunen en door in hun primaire levensruimten ontwikkelingsbevorderende milieu- en levensomstandigheden te scheppen.
  Het centrum is een preventieve instelling; het is geen therapeutische instelling. Het centrum zorgt voor de planning, coördinatie, uitvoering en evaluatie van preventieve, universele, selectieve en raadzame maatregelen, waarbij :
  1° in de probleemanalyse telkens rekening gehouden wordt met de factoren die een gezonde ontwikkeling ten goede komen of kunnen schaden (beschermende factoren en risicofactoren);
  2° de ondersteuning gericht is op empowerment en competentieontwikkeling van het kind of de jongere, alsook op het versterken van de eigen ressources in de beïnvloedende situaties;
  3° risicofactoren en/of schadelijke invloeden beperkt, gecompenseerd of uit de weg geruimd worden.
  Er wordt veel aandacht besteed aan de continuïteit van het preventieaanbod voor de levensfase gaande van ongeveer jonger dan 9 maanden tot ongeveer 20 jaar om een nefaste onderbreking in de ondersteuningsmogelijkheden te voorkomen in belangrijke overgangsfasen zoals zwangerschap-peutertijd, overgang van peuter naar kleuter, overgang van kleuter naar schoolkind, overgang van lagere school naar secundair onderwijs, overgang van gewoon onderwijs naar gespecialiseerd onderwijs of overgang van school naar opleiding en van opleiding naar werk.
  Bij het uitoefenen van zijn opdracht werkt het centrum nauw samen met alle partners die werkzaam zijn op het gebied van de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het bevordert de dialoog met Belgische en buitenlandse instellingen die eenzelfde of soortgelijke opdracht hebben.
  De Regering kan het centrum nog andere specifieke taken opdragen die samenhangen met de opdracht en de activiteiten van het centrum zoals bepaald in titel 3.
Art. 3.2. - Mission du centre
  Sans préjudice de l'article 3.1, la mission du centre consiste dans la promotion précoce d'un développement physique, mental et social sain chez les enfants et les jeunes.
  Le terme "précoce" est compris dans le sens de "prévention" et inclut des mesures :
  1° qui interviennent à un stade précoce du développement de l'enfant, le champ d'action comprenant déjà des actions menées avant la naissance de l'enfant;
  2° qui interviennent à un stade précoce lors de l'émergence d'un éventuel mauvais développement.
  Au centre de ce travail de prévention se trouve la promotion du bien-être d'enfants et de jeunes à travers le soutien de compétences et ressources individuelles et par la création de conditions de vie et d'un environnement propices dans leurs milieux de vie primaires.
  Le centre est un organisme de prévention, pas un établissement de soins. Il veille à planifier, coordonner, mener et évaluer des mesures préventives, qu'elles soient universelles, sélectives ou indexées, en
  1° incluant dans l'analyse de chaque problème les facteurs de protection et les facteurs de risque pour un développement sain;
  2° visant l'autonomisation et le développement de compétences chez l'enfant/le jeune et le renforcement des ressources dans les situations déterminantes;
  3° diminuant, compensant, voire éliminant les facteurs de risque et/ou influences néfastes.
  L'accent est mis sur la continuité de l'offre en matière de prévention pour la tranche d'âge allant d'environ moins neuf mois à plus ou moins 20 ans, afin d'éviter toute interruption néfaste des possibilités de soutien dans les phases de transition importantes telles que grossesse-petite enfance, petite enfance-école maternelle, école maternelle-école primaire, école primaire-école secondaire, école spécialisée-école ordinaire, école-formation, formation-vie professionnelle.
  Pour remplir sa mission, le centre travaille en étroite coopération avec tous les partenaires actifs dans le secteur du développement sain chez les enfants et les jeunes. Il favorise l'échange avec des organismes belges et étrangers qui ont la même mission ou une mission similaire.
  Le Gouvernement peut, de manière ponctuelle, confier au centre d'autres tâches en lien avec sa mission et son activité, telles que fixées au titre 3.
Ondertitel 2. - Algemene werkterreinen
Sous-titre 2. - Champs d'action généraux
HOOFDSTUK 1. - Ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie in het gezinsmilieu (gezinssetting)
CHAPITRE 1er. - Promotion du développement et de la santé dans le milieu de vie "famille"
Art. 3.3. - Ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie in het gezinsmilieu (gezinssetting)
  De activiteit van het centrum op het gebied van de ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie in het gezinsmilieu bestaat erin :
  1° een gezondheidsbevorderende en ontwikkelingsbevorderende levensstijl bij zwangere vrouwen, kinderen, jongeren en hun familie te ondersteunen via medische voorlichting, psychosociale voorlichting, seksuele voorlichting en adviesverlening en projectwerk;
  2° medische preventieve consulten voor zuigelingen en kleine kinderen aan te bieden;
  3° de ontwikkeling en toepassing van ontwikkelingsbevorderende opvoedingscompetentie van gezinnen [2 ...]2 te versterken via medische voorlichting, psychosociale voorlichting, seksuele voorlichting en adviesverlening, projectwerk en de ontwikkeling van trainingen;
  4° in het bijzonder de ontwikkeling in de vroegste kinderjaren te ondersteunen door risicocontexten vroegtijdig te herkennen en een vroege ondersteuning mogelijk te maken;
  5° de toegang tot het centrum te vergemakkelijken, vooral voor gezinnen die extra ondersteuning nodig hebben, onder meer door de telefonische spreekuren en de consultatie-uren in de lokale vestigingen aan te passen aan de behoeften van de ouders, door het centrum kindvriendelijk en gebruikersvriendelijk voor te stellen en door rekening te houden met multiculturele behoeften;
  6° in het bijzonder rekening te houden met de situatie van kinderen, jongeren en gezinnen met een migratieachtergrond die vaak te maken hebben gekregen met trauma's, vlucht, verdrijving en/of geweld;
  7° [2 ...]2
  [1 8° aan de dienst die door de Regering belast is met het toezicht op de jeugdkampen advies te verstrekken omtrent artikel 14 van het decreet van 6 december 2011 ter ondersteuning van het jeugdwerk.]1
  
Art. 3.3. - Promotion du développement et de la santé dans le milieu de vie "famille"
  En ce qui concerne la promotion du développement et de la santé dans le milieu de vie "famille", l'activité du centre consiste à :
  1° soutenir un mode de vie favorisant la santé et le développement chez les femmes enceintes, les enfants, les jeunes et leurs familles par une information médicale et psychosociale, la sensibilisation, les conseils et le travail par projets;
  2° proposer des examens de dépistage pour les nourrissons et les jeunes enfants
  3° renforcer le développement et la mise en oeuvre, au niveau des familles [2 ...]2, de compétences éducatives favorisant le développement; ceci peut s'opérer par l'information médicale et psychosociale, la sensibilisation et les conseils, le travail par projets et le développement d'offres de formation.
  4° promouvoir particulièrement le développement des jeunes enfants en détectant rapidement les contextes à risque et en rendant possible un soutien précoce;
  5° faciliter l'accès au centre, surtout pour les familles nécessitant un soutien accru, entre autres en adaptant les consultations téléphoniques et dans les antennes locales aux besoins des parents, en présentant le centre comme un service enfants admis et facile à utiliser et en prenant en considération les besoins multiculturels;
  6° tenir particulièrement compte de la situation des enfants, jeunes et familles issus de l'immigration, dont l'histoire est souvent marquée par des traumatismes, la fuite, l'expulsion et/ou la violence;
  7° [2 ...]2
  [1 8° rendre, au service mandaté par le Gouvernement pour contrôler les camps de jeunes, des avis relatifs à l'article 14 du décret du 6 décembre 2011 visant à soutenir l'animation de jeunesse. ]1
  
HOOFDSTUK 2. - Ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie binnen de schoolcontext en de duale context
CHAPITRE 2. - Promotion du développement et de la santé en contexte scolaire et dans la formation en alternance
Art. 3.4. - Ondersteuning van de scholen en de ZAWM's
  Wat ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie betreft, ondersteunt het centrum de scholen en de ZAWM's onder meer door de volgende activiteiten :
  1° een veilige en gezonde schoolomgeving [1 stimuleren]1;
  2° meewerken aan gezondheidseducatie die gebaseerd is op competenties en die gericht is op de ontwikkeling van kennis, attitudes, waarden en levenscompetenties die noodzakelijk zijn om passende, positieve beslissingen te nemen die de ontwikkeling stimuleren;
  3° meewerken aan de planning, uitvoering en evaluatie van een school resp. een ZAWM waar aan gezondheidspromotie wordt gedaan;
  4° advies en ondersteuning aanbieden over thema's die op dat gebied relevant zijn, waarbij het centrum bijzondere aandacht besteedt aan het deeltijds onderwijs;
  5° de [3 schoolloopbaan]3 van jongeren begeleiden;
  6° medisch schooltoezicht uitoefenen overeenkomstig titel 3, ondertitel 3, hoofdstuk 1, afdeling 3;
  7°[2 ...]2
  8° crisissituaties voorkomen, individueel aangepaste ondersteuningsmaatregelen aanbieden, voorzorg en nazorg in en na crisissituaties, eventueel in samenwerking met andere partners.
  Het centrum ondersteunt en adviseert de personeelsleden van de scholen en de ZAWM's omtrent gezondheidsvragen en psychosociale vragen die aan hen kunnen worden gesteld; het centrum doet dit via :
  1° de ontwikkeling van preventieve voortgezette opleidingen;
  2° het ter beschikking stellen van advies en ondersteuning voor specifieke personeelsgroepen;
  3° individuele begeleiding die bestaat uit advies en ondersteuning, zonder daarbij een therapeutische rol te spelen.
  Het centrum is de directe aanspreekpartner van de personeelsleden van de scholen en de ZAWM's voor alle vragen over ontwikkelingsbevordering en gezondheidspromotie bij kinderen en jongeren en dit zowel bij vragen van algemene aard als in individuele gevallen. De dienst biedt advies, stelt diagnoses, doet aan preventie en evalueert afgesproken maatregelen.
  
Art. 3.4. - Soutien des écoles et ZAWM
  En ce qui concerne la promotion du développement et de la santé, le centre soutient les écoles et ZAWM entre autres par les activités suivantes :
  1° [1 la promotion]1 d'un environnement scolaire sûr et sain;
  2° la coopération à une éducation sanitaire fondée sur les compétences, qui vise le développement des connaissances, des attitudes, des valeurs et des compétences vitales nécessaires pour prendre des décisions appropriées, positives, en matière de développement;
  3° la coopération à la planification, la mise en oeuvre et l'évaluation d'une école ou d'un ZAWM promoteurs de santé;
  4° la mise à disposition de conseils et d'un soutien à propos de thèmes pertinents, le centre mettant l'accent sur l'enseignement à horaire réduit;
  5° la mise à disposition d'une offre de soutien en matière d'orientation scolaire [3 ...]3 pour les jeunes;
  6° l'organisation d'une inspection médicale scolaire, conformément au titre 3, sous-titre 3, chapitre 1er, section 3;
  7°[2 ...]2
  8° la prévention de situations de crise et la mise à disposition de mesures de soutien adaptées à l'individu, l'assistance et le suivi en cas de crise, le cas échéant en coopération avec d'autres partenaires.
  Le centre soutient et conseille les membres du personnel des écoles et ZAWM à propos de questions sanitaires et psychosociales les concernant, grâce
  1° au développement de formations continues préventives;
  2° à la mise à disposition de conseils et de soutien en faveur de groupes spécifiques du personnel;
  3° à la guidance individuelle, par le conseil et le soutien, sans jouer un rôle thérapeutique.
  Le centre est l'interlocuteur direct pour tous les membres du personnel des écoles et ZAWM en ce qui concerne toutes les questions relatives à la promotion du développement et de la santé chez les enfants et les jeunes et toutes les questions d'ordre général, ainsi que dans des cas individuels. Le service propose une guidance, un diagnostic, une intervention préventive, ainsi qu'une évaluation des mesures convenues.
  
Art. 3.5. - Samenwerking tussen het centrum en de scholen resp. ZAWM's
  Voor het medisch schooltoezicht en de andere verplichte maatregelen is de samenwerking met het centrum voor alle scholen verplicht. De scholen werken actief en uitgebreid mee aan de organisatie en uitvoering van het medisch schooltoezicht, de profylactische maatregelen, het geven van de inentingen en de begeleidende maatregelen van het centrum inzake toezicht op de naleving van de leerplicht.
  Indien scholen zich in afspraak met het centrum bereid verklaren om bepaalde onderzoeken ter plaatse te laten uitvoeren, stellen ze het centrum daarvoor een geschikt lokaal ter beschikking, zodat de kwaliteit van de onderzoeken niet in het gedrang komt en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de onderzochte leerlingen gewaarborgd kan worden.
  Indien een inrichtende macht of het IAWM voor zijn scholen en ZAWM's geen samenwerkingsakkoord heeft gesloten met een van de bestaande psycho-medisch-sociale centra, dan moet hij een samenwerkingsovereenkomst sluiten met het centrum. Die overeenkomst wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst en geldt voor zes jaar. De overeenkomst kan opgezegd worden met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden. Indien de overeenkomst niet wordt opgezegd, wordt ze ambtshalve voor de volgende zes jaar verlengd.
  Het centrum moet rekening houden met de organisatie van de school, resp. met de nadere regels van de duale opleiding.
Art. 3.5. - Coopération entre le centre et les écoles ou ZWAM, selon le cas
  En ce qui concerne l'inspection médicale scolaire et autres mesures obligatoires, la coopération avec le centre est obligatoire pour toutes les écoles. Elles coopèrent de activement et largement à l'organisation et la réalisation des visites médicales, des mesures prophylactiques et à la mise en place de l'offre de vaccination ainsi qu'aux mesures de suivi adoptées par le centre en ce qui concerne le contrôle de l'obligation scolaire.
  Si, en accord avec le centre, des écoles se déclarent prêtes à autoriser des examens partiels sur place, elles mettent à cette fin un local approprié à la disposition du centre, afin que les examens de qualité puissent avoir lieu et que le respect de la vie privée des élèves examinés puisse être garanti.
  Si un pouvoir organisateur ou l'IAWM n'a pas, pour ses écoles et ZAWM, conclu d'accord de coopération avec un des centres psycho-médico-sociaux existants, il est obligé de conclure une convention avec le centre. Cette convention prend la forme d'un contrat écrit valable six ans. Le contrat peut être résilié moyennant un préavis de six mois. A défaut de résiliation, il se prolonge d'office pour une nouvelle période de six ans.
  Le centre est obligé de tenir compte de l'organisation scolaire ou des modalités de la formation en alternance, selon le cas.
Art. 3.6. - Samenwerking tussen het centrum en de ZAWM's resp. het IAWM
  Op gemotiveerd schriftelijk verzoek van het ZAWM neemt het centrum gevalsgebonden deel aan de klasraden, wanneer zich voor de betrokken jongere een psycho-sociale risicocontext kan ontwikkelen.
  Op gemotiveerd schriftelijk verzoek van het IAWM neemt het centrum gevalsgebonden deel aan controlegesprekken binnen de onderneming, wanneer zich voor de betrokken jongere een psycho-sociale risicocontext kan ontwikkelen.
Art. 3.6. - Coopération entre le Centre et le ZAWM ou l'IAWM, selon le cas
  Sur demande écrite motivée du ZAWM, le centre participe, au cas par cas, aux conseils de classe lorsqu'un contexte de risque psychosocial se dessine pour le jeune concerné.
  Sur demande écrite motivée de l'IAWM, le centre participe, au cas par cas, aux entretiens de contrôle en entreprise lorsqu'un contexte de risque psychosocial se dessine pour le jeune concerné.
Art. 3.7. - Rechten en plichten
  § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder 'instelling' zowel de school als het ZAWM verstaan.
  § 2. De instelling heeft de plicht om de personen belast met de opvoeding, de jongeren en haar personeelsleden te informeren over de samenwerking met het centrum.
  Het centrum heeft het recht om de personen belast met de opvoeding, de jongeren en het personeel in of via de instelling vrij te informeren over zijn activiteiten en zijn werkwijze.
  § 3. Het centrum heeft het recht om in de instelling besprekingen bij te wonen over de jongerenbegeleiding, gezondheidspromotie, preventie en andere onderwerpen die betrekking hebben op zijn opdracht.
  Het centrum heeft de plicht om de instelling daarbij deskundige ondersteuning te geven.
  § 4. Het centrum heeft het recht om in de instellingen aanwezig te zijn. Het heeft de plicht om in de instellingen optimaal aanwezig te zijn. De instelling en het centrum maken duidelijke afspraken daaromtrent.
  De instelling heeft recht op begeleiding door het centrum.
  § 5. Het centrum heeft recht op relevante informatie over de jongeren die in de instelling ingeschreven zijn en de instelling heeft recht op relevante informatie over de jongeren die door het centrum begeleid worden. Bij het uitwisselen van informatie letten de instelling en het centrum erop dat ze de bepalingen van titel 4 naleven.
  Het centrum respecteert het opvoedkundig project van de inrichtende macht en het schoolproject van de instelling.
Art. 3.7. - Droits et devoirs
  § 1er. Pour l'application du présent article, l'on entend par "établissement" tant l'école que le ZAWM.
  § 2. L'établissement a le devoir d'informer les personnes chargées de l'éducation, les jeunes et les membres du personnel de sa coopération avec le centre.
  Le centre a le droit d'informer librement les personnes chargées de l'éducation, les jeunes et les membres du personnel, dans l'établissement ou par les canaux scolaires d'information, sur ses activités et son fonctionnement.
  § 3. Le centre a le droit d'assister dans l'établissement à des discussions traitant de questions relatives à la guidance des jeunes, à la promotion de la santé et à la prévention, ainsi que d'autres thèmes en relation avec sa mission.
  Le centre a le devoir de soutenir de manière compétente l'établissement lors de ces réflexions.
  § 4. Le centre a le droit d'être présent dans les établissements. Il a le devoir d'y être présent de manière optimale. L'établissement et le centre prennent à ce sujet un engagement clair.
  L'établissement a le droit d'être suivi par le centre.
  § 5. Le centre a droit à des informations pertinentes relatives aux jeunes inscrits dans l'établissement et l'établissement a droit à des informations pertinentes relatives aux jeunes suivis par le centre. Lors de l'échange d'informations, l'établissement et le centre veillent à respecter les dispositions du titre 4.
  Le centre respecte le projet éducatif du pouvoir organisateur et le projet d'établissement.
HOOFDSTUK 3. - Buitenschoolse ontwikkelingsbevordering
CHAPITRE 3. - Promotion du développement en milieu extrascolaire
Art. 3.8. - Buitenschoolse ontwikkelingsbevordering
  Het centrum heeft tot taak mee te werken aan de systematische opbouw van autonome en duurzame gemeentelijke structuren op het gebied van de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. De belangrijkste taken zijn : coördinatie en bemiddeling, netwerkvorming, projectontwikkeling, activering en participatie, public relations en rapportering.
  De bevordering van de ontwikkeling van kinderen en jongeren op gemeentelijk niveau, die door het centrum proactief nagestreefd wordt, vertoont op zijn minst de volgende vier kenmerken :
  1° rapportering op gemeentelijk niveau : de analyse van de specifieke ontwikkelingsbevorderende gemeentesetting is de noodzakelijke grondslag om op kwaliteit gerichte maatregelen voor ontwikkelingsbevordering op gemeentelijk niveau uit te werken. Hiervoor is het zinvol op indicatoren gebaseerde gegevens over milieurisico's, sociale risico's, gezondheid, onderwijs en opleiding, sociale situatie, sociale voorzieningen en ontwikkelingspotentieel van de kinderen en jongeren in de gemeente te ontsluiten en die gegevens aan te vullen met inschattingen van de kwaliteit door actoren ter plaatse en door de inwoners van de gemeente;
  2° geïntegreerde ontwikkelings- en handelingsconcepten : bij het opstellen van ontwikkelings- en handelingsconcepten gaat het centrum de dialoog aan met de actoren en de inwoners van de gemeente over ontwikkelingsopgaven en maatregelen die in de betrokken gemeente prioritair zijn;
  3° ontwikkelingsgerichte gemeentelijke netwerken : het vormen van ontwikkelingsgerichte gemeentelijke netwerken is een noodzaak om de ontwikkeling op gemeentelijk niveau te stimuleren. De netwerkvorming heeft tot doel de ontwikkeling samen te stimuleren in de zin van een gemeentelijk actieplan dat door zo veel mogelijk actoren gezamelijk wordt gedragen;
  4° ontwikkeling en uitvoering van projecten op gemeentelijk niveau : het actieterrein voor een ontwikkelingsbevorderende gemeentelijke structuur is breed en gaat van klassieke gezondheidsthema's zoals voeding, beweging, sport, stressbestrijding, drugspreventie, geweldpreventie, ongevallenpreventie, zwangerschap en ouderschap tot aspecten die veeleer onder infrastructuur vallen zoals wonen, woonomgeving, schoolgebouwen, milieu en verkeer, opleidings- en werkperspectieven.
Art. 3.8. - Promotion du développement en milieu extrascolaire
  Le centre a pour mission de contribuer à la construction systématique de structures communales autonomes et durablement efficaces sur le plan du développement sain chez les enfants et les jeunes. Les principales tâches se retrouvent dans les domaines de la coordination et de la facilitation, de la mise en réseau, du développement de projets, de l'activation et de la participation, des relations publiques et de l'information.
  La promotion, au niveau communal, du développement chez les enfants et les jeunes, qui sera activement poursuivie par le centre, montre au moins les quatre caractéristiques suivantes :
  1° rapportage au niveau communal : L'analyse de l'environnement de développement spécifique d'une commune est la base nécessaire pour le développement de la qualité des mesures axées sur la promotion du développement au niveau communal. Pour cela, il est judicieux de préparer des données basées sur des indicateurs et relatives aux risques environnementaux et sociaux, à la santé, à l'éducation et à la situation sociale, à l'alimentation et au potentiel de développement des enfants et des jeunes de la communauté et de compléter ces données avec des évaluations qualitatives menées par les acteurs de terrain et les habitants.
  2° concepts intégrés de développement et d'action : Lorsqu'il élabore des concepts de développement et d'action, le centre doit dialoguer avec les acteurs communaux et la population à propos des missions de développement et des mesures à privilégier sur le territoire concerné.
  3° réseaux communaux consacrés au développement : La formation de réseaux locaux de développement est une activité nécessaire pour promouvoir le développement au niveau communal. L'objectif du travail en réseau est de promouvoir le développement de manière coopérative, et ce dans le sens d'une alliance d'action au niveau communal, supportée par le plus grand nombre possible d'acteurs;
  4° développement et mise en oeuvre des projets au niveau communal : Une structure communale promouvant le développement a un champ d'action étendu; il va des thèmes de santé classiques tels que la nutrition, l'activité physique et le sport, la gestion du stress, la prévention de la toxicomanie, la prévention de la violence, la prévention des accidents, la grossesse et la parentalité jusqu'à des domaines touchant plutôt à l'infrastructure, tels que le logement et l'environnement de vie, les bâtiments scolaires, l'environnement et les transports, les perspectives de formation et d'emploi.
HOOFDSTUK 4. - Advisering van de Regering
CHAPITRE 4. - Conseils prodigués au Gouvernement
Art. 3.9. - Advisering van de Regering en van de gemeenten
  Op basis van zelf verzamelde gegevens, statistische analysen, documentatie en in het kader van hun activiteit verworven inzichten doet het centrum actiegerichte voorstellen aan de Regering of de gemeenten. Voorts verricht het deskundig onderzoek in opdracht van de Regering of de gemeenten.
Art. 3.9. - Conseils prodigués au Gouvernement et aux communes
  En se basant sur les données collectées, les analyses statistiques, la documentation et les informations engrangées dans le cadre de ses activités, le centre soumet des propositions d'action au Gouvernement ou aux communes. En outre, il mène des expertises à la demande du Gouvernement.
Ondertitel 3. - Bijzondere werkterreinen
Sous-titre 3. - Champs d'action particuliers
HOOFDSTUK 1. - Preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren
CHAPITRE 1er. - Prévention sanitaire chez les enfants et les jeunes
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Section 1re. - Dispositions générales
Art. 3.10. - Toepassingsgebied
  Onder voorbehoud van de toepassing van [1 afdeling 4 en 5]1 is dit hoofdstuk van toepassing op alle kinderen en jongeren die zijn ingeschreven als leerling van het gewoon of gespecialiseerd onderwijs.
  
Art. 3.10. - Champ d'application
  Sans préjudice [1 des sections 4 et 5]1, le présent chapitre est applicable à tous les enfants et jeunes qui sont inscrits comme élèves dans l'enseignement ordinaire ou spécialisé.
  
Art. 3.11. - Beginsel van de preventieve gezondheidszorg
  De preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren is verplicht voor alle leerlingen van het gewoon en gespecialiseerd onderwijs. De preventieve gezondheidszorg is kosteloos.
  Bij de inschrijving van de leerling maakt de school de personen belast met zijn opvoeding uitdrukkelijk attent op het bestaan van de preventieve gezondheidszorg en de strafrechtelijke bepalingen vervat in artikel 3.25.
Art. 3.11. - Principe de la prévention sanitaire
  La prévention sanitaire chez les enfants et les jeunes est obligatoire pour tous les élèves de l'enseignement ordinaire et spécialisé. Elle est proposée gracieusement.
  A l'occasion de l'inscription de l'élève, les personnes chargées de son éducation sont expressément informées par l'école de l'existence de la prévention sanitaire et des dispositions pénales figurant à l'article 3.25.
Art. 3.12. - Uitvoering
  Het centrum is belast met de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
  Het centrum kan daarvoor een beroep doen op zelfstandige artsen of op artsen die bij het centrum werken.
  De Regering legt de nadere regels vast.
Art. 3.12. - Exécution
  Le centre est chargé d'organiser la prévention sanitaire conformément aux dispositions du présent chapitre.
  Pour ce faire, il peut faire appel tant à des médecins indépendants qu'à des médecins occupés auprès du centre.
  Le Gouvernement fixe les autres modalités.
Afdeling 2. - Gezondheidspromotie via de school
Section 2. - Promotion de la santé en milieu scolaire
Art. 3.13. - Algemene maatregelen voor gezondheidspromotie
  In alle gewone en gespecialiseerde scholen werkt het centrum, zelfstandig of op aanvraag van het schoolhoofd, in de loop van het schooljaar algemene maatregelen voor gezondheidspromotie uit. Die maatregelen worden uitgevoerd in afspraak met het schoolhoofd en, indien er een ouderraad is, in afspraak met de ouderraad.
  Er wordt minstens één maatregel per jaar uitgevoerd.
  De Regering kan ervoor zorgen dat nog andere maatregelen worden uitgevoerd.
Art. 3.13. - Mesures générales visant la promotion de la santé
  Dans toutes les écoles ordinaires et spécialisées, que ce soit en cours d'année scolaire ou sur demande du chef d'établissement, le centre élabore des mesures générales visant la promotion de la santé. Celles-ci sont mises en oeuvre en accord avec le chef d'établissement et le conseil des parents d'élèves, s'il en existe un.
  Il mènera au moins une mesure par an.
  Le Gouvernement peut ordonner que d'autres mesures soient menées.
Afdeling 3. - Medisch schooltoezicht
Section 3. - Inspection médicale scolaire
Art. 3.14. - Verantwoordelijke geneesheer
  Het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend door een arts onder toezicht van de verantwoordelijke geneesheer van het centrum.
Art. 3.14. - Médecin responsable
  L'inspection médicale scolaire est menée par un médecin, sous la surveillance du médecin responsable du centre.
Art. 3.15. - Onderzoeken
  § 1. De geneeskundige onderzoeken worden als volgt verricht :
  1° algemeen onderzoek van de leerlingen in het tweede jaar van het kleuteronderwijs, in het eerste en het vijfde jaar van het lager onderwijs, in het eerste, derde en vijfde jaar van het secundair onderwijs en van de leerlingen van het gespecialiseerd onderwijs [1 en, om de twee jaar, van de leerplichtige kinderen en jongeren vanaf zes jaar die huisonderwijs volgen; onder een zesjarig kind wordt verstaan: een kind dat uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, de leeftijd van zes jaar bereikt]1;
  2° gedeeltelijke onderzoeken in aanwezigheid van een arts bij de leerlingen van het eerste jaar van het kleuteronderwijs en gedeeltelijke onderzoeken zonder de aanwezigheid van een arts bij de leerlingen van het derde jaar van het lager onderwijs, met op zijn minst het testen van sensorische stoornissen;
  3° selectieve onderzoeken voor de niet algemeen onderzochte leerlingen in geval van stoornissen en naargelang van de behoeften, op verzoek van de onderzoekende geneesheer van het centrum om de ontwikkeling van de gezondheid van de betrokken leerling te controleren.
  De informatie over het aanbod en de vaccinaties worden in het bijzonder in het kader van het medisch schooltoezicht gegeven.
  De Regering kan aanvullende specifieke onderzoeken voorschrijven :
  1° in geval van bijzondere of onvoorzienbare risico's;
  2° indien op die manier voor meer gelijke kansen inzake preventieve gezondheidszorg kan worden gezorgd.
  § 2. De algemene onderzoeken overeenkomstig § 1, 1°, omvatten voor elke leerling :
  1° gezondheidsanamnese en gedragsanamnese;
  2° klinisch onderzoek;
  3° biometrische metingen;
  4° het opsporen van motorische achterstand, achterstand in de ontwikkeling en sensorische stoornissen;
  5° observatie van gedragsstoornissen;
  6° het opsporen van besmettelijke ziekten.
  De Regering kan andere onderdelen van de algemene onderzoeken vastleggen, in het bijzonder wat tandhygiëne betreft.
  § 3. De Regering bepaalt hoeveel tijd voor het medisch schooltoezicht wordt uitgetrokken, alsook de andere nadere regels.
  
Art. 3.15. - Examens
  § 1er. Les examens sont réalisés comme suit :
  1° les explorations cliniques générales menées en 2e année de l'enseignement gardien, en 1re et 5e années de l'enseignement primaire, en 1re, 3e et 5e années du secondaire ainsi que pour tous les élèves de l'enseignement spécialisé [1 et, tous les deux ans, pour les enfants et les jeunes à partir de six ans soumis à l'obligation scolaire qui suivent un enseignement à domicile ; par "enfant de six ans", il faut entendre tout enfant qui atteindra l'âge de six ans au plus tard le 31 décembre de l'année calendrier au cours de laquelle l'année scolaire commence]1;
  2° examens partiels avec présence médicale chez les élèves de la 1re année de l'enseignement gardien et sans présence médicale chez les élèves de 3e année de l'enseignement primaire, avec au moins l'examen des troubles sensoriels;
  3° examens sélectifs en cas de troubles et selon les besoins, menés sur ordre du médecin examinateur du centre pour les élèves non soumis à un examen systématique, et ce, afin de vérifier l'évolution de l'état de santé de l'élève concerné.
  Les informations relatives à l'offre et à l'organisation de vaccinations seront notamment données à l'occasion de l'inspection médicale scolaire.
  Le Gouvernement peut prescrire que des examens spécifiques supplémentaires soient menés :
  1° lorsqu'il y a des risques particuliers ou imprévisibles;
  2° si cela permet de promouvoir l'égalité des chances au niveau de la prévention sanitaire.
  § 2. Les explorations systématiques menées conformément au § 1er, 1°, comprennent pour chaque élève :
  1° l'anamnèse de la santé ainsi que de son comportement;
  2° l'exploration clinique;
  3° les mesures biométriques;
  4° la détection des retards moteurs et de développement et des troubles sensoriels;
  5° l'observation des troubles du comportement;
  6° la détection de maladies contagieuses.
  Le gouvernement peut déterminer d'autres éléments des examens systématiques, notamment en ce qui concerne la santé dentaire.
  § 3. Le Gouvernement détermine le temps disponible pour les examens médicaux ainsi que les autres modalités.
  
Art. 3.16. - Overzending van de leerlingenlijst
  De Regering bezorgt het centrum jaarlijks uiterlijk op 1 november de lijst van de leerlingen die naar het medisch schooltoezicht moeten.
Art. 3.16. - Transmission de la liste des élèves
  Pour le 1er novembre de chaque année, le Gouvernement transmet au centre la liste des élèves qui seront soumis à l'inspection médicale scolaire.
Art. 3.17. - Kennisgeving
  Aan de personen belast met de opvoeding van de leerling wordt ten minste zeven dagen op voorhand meegedeeld wat de onderzoeken inhouden, wanneer ze plaatsvinden, in voorkomend geval welke inentingen gegeven worden en wat terzake relevant is.
Art. 3.17. - Avertissement
  Les personnes chargées de l'éducation de l'élève sont avertis au moins sept jours calendrier à l'avance du contenu et de la date des examens et, le cas échéant, des vaccinations proposées et reçoivent à ce propos toute information pertinente.
Art. 3.18. - Instemming
  § 1. De personen belast met de opvoeding van de leerling worden geacht met het onderzoek in te stemmen, tenzij ze het onderzoek uitdrukkelijk weigeren.
  § 2. Indien de personen belast met de opvoeding van de leerling het onderzoek uitdrukkelijk weigeren, moeten ze dit vóór het onderzoek schriftelijk aan het centrum meedelen.
  In dat geval bezorgen de personen belast met de opvoeding van de leerling binnen drie maanden na de weigering aan het centrum een bewijs dat een behandelende arts een equivalent onderzoek heeft uitgevoerd.
  Indien dat bewijs niet binnen die termijn is ingediend of indien de personen vermeld in het eerste lid zich niet hebben gemeld, onderneemt het centrum in het bijzonder de volgende stappen ten aanzien van de personen belast met de opvoeding van de leerling :
  1° het centrum herinnert hen zowel mondeling als schriftelijk aan hun verplichting;
  2° het centrum vraagt hen, indien nodig buiten de gewone werktijden, naar het centrum te komen om gedetailleerde informatie over het medisch schooltoezicht en de mogelijke alternatieven te krijgen;
  3° het centrum biedt aan dat een persoon die bij het centrum werkt, indien nodig buiten de gewone werktijden, bij hen thuis langskomt om hen de in 2° vermelde inlichtingen te geven.
  [1 Indien de maatregelen zonder resultaat gebleven zijn, neemt het centrum contact op met het openbaar ministerie op basis van een daartoe opgesteld verslag]1
  De Regering legt de nadere regels vast.
  
Art. 3.18. - Accord
  § 1er. A défaut de refus exprès de l'examen, les personnes chargées de l'éducation de l'élève sont censées avoir marqué leur accord.
  § 2. Un refus éventuel de l'examen par les personnes chargées de l'éducation de l'élève est communiqué par écrit au centre avant l'examen.
  Dans ce cas, les personnes chargées de l'éducation de l'élève font parvenir au centre, dans les trois mois suivant le refus, la preuve qu'un examen équivalent a été mené par un médecin traitant.
  A défaut de preuve dans le délai imparti ou si les personnes mentionnées au premier alinéa ne se sont pas manifestées, le centre prend notamment les mesures de recherche suivantes vis-à-vis des personnes chargées de l'éducation de l'élève :
  1° le centre leur rappelle leur devoir, tant oralement que par écrit;
  2° le centre les invite, si judicieux en dehors des heures normales de travail, à se présenter au centre où leur seront communiqués les détails relatifs à l'inspection médicale scolaire et les alternatives possibles;
  3° le centre leur propose, si judicieux en dehors des heures normales de travail, la visite à domicile d'une personne occupée par le centre, afin de donner les informations mentionnées au 2°.
  [1 Si les mesures de recherche sont demeurées sans suite, le centre contacte le ministère public, sur la base d'un rapport établi à cette fin.]1
  Le Gouvernement fixe les autres modalités.
  
Art. 3.19. - Resultaten
  § 1. Binnen veertien dagen na het onderzoek deelt de onderzoekende geneesheer de resultaten van het onderzoek en zijn aanbevelingen schriftelijk mee aan de personen die belast zijn met de opvoeding van de leerling.
  Onder voorbehoud van de toepassing van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt deelt de onderzoekende geneesheer de resultaten ook mee aan de huisarts van de leerling, hetzij op aanvraag, hetzij op eigen initiatief indien dit in het belang van de leerling noodzakelijk is.
  De onderzoekende geneesheer deelt het schoolhoofd alle praktische informatie mee die hij in aansluiting aan het medisch schooltoezicht noodzakelijk acht om ervoor te zorgen dat de leerling optimaal aan de lessen kan deelnemen.
  § 2. In geval van ernstige problemen controleert de onderzoekende geneesheer, naargelang van de dringende noodzakelijkheid, binnen ten hoogste zes maanden na overzending van de resultaten, of de leerling de aanbevolen verdere onderzoeken of behandelingen heeft ondergaan.
  Indien dat niet het geval is, onderneemt het centrum in het bijzonder de volgende stappen ten aanzien van de personen belast met de opvoeding van de leerling :
  1° het centrum herinnert hen zowel mondeling als schriftelijk aan de aanbevolen onderzoeken of behandelingen;
  2° het centrum vraagt hen, indien nodig buiten de gewone werktijden, naar het centrum te komen om daar door de onderzoekende geneesheer geïnformeerd te worden over de aanbevolen onderzoeken of behandelingen en over de mogelijke alternatieven;
  3° het centrum biedt aan dat de onderzoekende geneesheer, indien nodig buiten de gewone werktijden, bij hen thuis langskomt om hen de in 2° vermelde inlichtingen te geven.
  [1 Indien de maatregelen zonder resultaat gebleven zijn, neemt het centrum contact op met het openbaar ministerie op basis van een daartoe opgesteld verslag]1
  De Regering legt de nadere regels vast.
  § 3. De resultaten van het medisch schooltoezicht worden in het geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of van de jongere vermeld overeenkomstig titel 4, ondertitel 1.
  
Art. 3.19. - Résultats
  § 1er. Dans les quinze jours suivant l'examen, le médecin examinateur communique par écrit aux personnes chargées de l'éducation de l'élève les résultats de l'examen et ses recommandations.
  Sans préjudice de la loi du 22 août 2002 relative aux droits du patient, le médecin examinateur communique également les résultats au médecin traitant de l'élève, sur demande ou, si c'est nécessaire dans l'intérêt de l'enfant, d'initiative.
  Le médecin examinateur communique au chef d'établissement toutes les données pratiques dont il estime, à l'issue de l'inspection médicale scolaire, qu'elles sont nécessaires pour une participation optimale de l'élève aux cours.
  § 2. Lors de problèmes graves, le médecin examinateur vérifie - selon l'urgence et au plus tard six mois après la transmission des résultats - si l'élève a subi les examens ou traitements complémentaires recommandés.
  Si ce n'est pas le cas, le centre prend notamment les mesures de recherche suivantes vis-à-vis des personnes chargées de l'éducation de l'élève :
  1° le centre leur rappelle, tant oralement que par écrit, les examens ou traitements recommandés;
  2° le centre les invite, si judicieux en dehors des heures normales de travail, à se présenter au centre où le médecin examinateur leur expliquera les examens ou traitements recommandés et les alternatives possibles;
  3° le centre leur propose, si judicieux en dehors des heures normales de travail, la visite à domicile du médecin examinateur, afin de donner les informations mentionnées au 2°.
  [1 Si les mesures de recherche sont demeurées sans suite, le centre contacte le ministère public, sur la base d'un rapport établi à cette fin.]1
  Le Gouvernement fixe les autres modalités.
  § 3. Les résultats de l'inspection médicale scolaire sont mentionnés dans le dossier intégré de suivi de l'enfant ou du jeune, conformément au titre 4, sous-titre 1er.
  
Afdeling 4. - Inentingen
Section 4. - Vaccinations
Art. 3.20. - Aangeboden inentingen
  § 1. [1 Het centrum biedt inentingen aan:
   1° voor alle zuigelingen en kleine kinderen in het kader van de preventieve consulten vermeld in artikel 3.3, 2°;
   2° voor alle kinderen en jongeren die als leerling in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs ingeschreven zijn, in het kader van het medisch schooltoezicht vermeld in afdeling 3.]1

   De Regering bepaalt de lijst van de ziekten waartegen een inenting kan worden aangeboden, alsook de verdere nadere regels.
  § 2. De gegeven inentingen worden in het geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of van de jongere vermeld overeenkomstig titel 4, ondertitel 1.
  
Art. 3.20. - Vaccinations proposées
  § 1er. [1 Le centre propose des vaccinations :
   1° pour tous les nourrissons et jeunes enfants dans le cadre des examens de dépistage mentionnés à l'article 3.3, 2°;
   2° pour tous les enfants et les jeunes inscrits comme élèves dans l'enseignement ordinaire ou spécialisé dans le cadre de l'inspection médicale scolaire mentionnée dans la section 3.]1

  Le Gouvernement fixe la liste des maladies pour lesquelles une vaccination est proposée ainsi que les autres modalités.
  § 2. Les vaccinations pratiquées sont mentionnées dans le dossier intégré de suivi de l'enfant ou du jeune, conformément au titre 4, sous-titre 1er.
  
Art. 3.21. - Instemming
  In het kader van de preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren worden de inentingen alleen gegeven na schriftelijke toestemming van de personen belast met de opvoeding van de leerling.
Art. 3.21. - Accord
  Dans le cadre de la prévention sanitaire chez les enfants et les jeunes, les vaccinations ne sont pratiquées que moyennant l'accord écrit soit des personnes chargées de l'éducation de l'élève.
Afdeling 5.
Section 5.
Afdeling 6. - Toezichts- en strafrechtelijke bepalingen
Section 6. - Dispositions relatives au contrôle et dispositions pénales
Art. 3.24. - Toezichtsbepaling
  De Regering is ermee belast :
  1° ervoor te zorgen dat de inrichtende machten, de schoolhoofden, het centrum, de artsen, de personen belast met de opvoeding van de leerlingen en het schoolpersoneel de verplichtingen naleven die hen in dit hoofdstuk of in de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgelegd [2 .]2
  2° [1 ...]1
  3° [2 ...]2
  [2 Het centrum is ermee belast schending van de bepalingen van de artikelen 3.18 en 3.19 of van de uitvoeringsbesluiten ervan vast te stellen.]2
  
Art. 3.24. - Disposition relative au contrôle
  Le Gouvernement est chargé :
  1° de veiller à ce que les pouvoirs organisateurs, les chefs d'établissements, le centre, les médecins, les personnes chargées de l'éducation des élèves ainsi que le personnel de l'école remplissent les obligations qui leur sont imposées en vertu du présent chapitre ou des arrêtés d'exécution y relatifs [2 .]2
  2° [1 ...]1
  3° [2 ...]2
  [2 Le centre est chargé de constater la violation des dispositions des articles 3.18 et 3.19 ou des arrêtés d'exécution y relatifs.]2
  
Art. 3.25. - Strafrechtelijke bepaling
  § 1. Personen belast met de opvoeding van de leerlingen die de verplichting vermeld in artikel 3.18, § 2, tweede lid, niet nakomen, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 25 euro tot 200 euro of met één van die straffen.
  § 2. [1 ...]1
  
Art. 3.25. - Disposition pénale
  § 1er. Les personnes chargées de l'éducation des élèves qui enfreignent l'obligation mentionnée à l'article 3.18, § 2, alinéa 2, sont passibles d'une peine d'emprisonnement de huit jours à six mois et d'une amende de 25 à 200 euros ou d'une de ces peines seulement.
  § 2. [1 ...]1
  
HOOFDSTUK 2. - Begeleiding van leerlingen bij problemen met de leerplicht
CHAPITRE 2. - Suivi d'élèves en cas de problème au niveau de l'obligation scolaire
Art. 3.26. - Begeleiding van leerlingen bij problemen met de leerplicht
  In het kader van de wettelijke controle op de naleving van de leerplicht begeleidt het centrum leerplichtige kinderen en jongeren die in geen enkele school of in geen enkel centrum voor opleiding en voortgezette opleiding van de middenstand (zawm) ingeschreven zijn of weliswaar ingeschreven zijn, maar die school of dat zawm niet geregeld bezoeken. Die begeleiding heeft tot doel minderjarigen die problemen hebben met de leerplicht weer in het onderwijs- of opleidingsproces te integreren zodat ze niet langer in strijd handelen met de leerplicht.
Art. 3.26. - Suivi d'élèves en cas de problème au niveau de l'obligation scolaire
  Dans le cadre du contrôle légal de l'obligation scolaire, le centre suit les enfants et jeunes soumis à l'obligation scolaires mais qui ne sont inscrits dans aucune école ni dans aucun centre de formation et de formation continue dans les Classes moyennes ou qui, même s'ils sont inscrits, ne fréquentent pas régulièrement l'établissement. Ce suivi a pour but de réintégrer les mineurs d'âge dans le processus éducatif ou formatif de sorte qu'ils ne soient plus en infraction vis-à-vis de l'obligation scolaire.
HOOFDSTUK 3. [1 - Adviesverlening en ondersteuning voor zwangere vrouwen en financieel behoeftige gezinnen]1
CHAPITRE 3. [1 - Conseils et soutien accordés aux femmes enceintes et aux familles dans le besoin]1
Art. 3.27. [1 - Adviesverlening en ondersteuning voor zwangere vrouwen
   Het zwangerschapsadvies richt zich tot vrouwen en paren. Het omvat medische, sociale en psychologische adviesverlening en ondersteuning.
   De adviesverlening richt zich naar de behoeften van de vrouwen en de gezinnen.
   Het centrum gebruikt de hiervoor bestemde begrotingsmiddelen om rechtstreekse hulp of al dan niet terug te betalen subsidies toe te kennen aan behoeftige zwangere vrouwen, moeders en vaders die in het Duitse taalgebied wonen of reeds door het centrum begeleid werden.]1

  
Art. 3.27. [1 - Conseils et soutien accordés aux femmes enceintes
   La consultation prénatale s'adresse aux femmes et aux couples. Elle comporte des conseils médicaux, sociaux et psychologiques ainsi qu'un soutien.
   Les conseils dépendent des besoins rencontrés par les femmes et les familles.
   Les moyens financiers prévus à cette fin dans le budget sont utilisés par le centre pour accorder une aide directe ou des subsides, remboursables ou non, à des femmes enceintes, à des mères et à des pères dans le besoin qui habitent en région de langue allemande ou ont déjà été encadrés par le centre.]1

  
Art. 3.28. [1 - Financiële ondersteuning bij diagnostische onderzoeken
   In het kader van diagnostische onderzoeken die op aanbeveling van het centrum plaatsvinden of die bij gebrek aan expertise of bij gebrek aan middelen niet door personeelsleden van het centrum kunnen uitgevoerd worden, worden financieel behoeftige gezinnen - binnen de perken van de daartoe bestemde begrotingsmiddelen - ondersteund. Het centrum neemt de kosten voor de voormelde diagnostische onderzoeken geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening.]1

  
Art.3.28. [1 - Soutien financier en cas d'investigations diagnostiques
   Dans le cadre d'investigations diagnostiques effectuées à la suite des recommandations du centre ou ne pouvant être réalisées par le personnel du centre en raison d'un manque d'expertise ou de ressources, les familles dans le besoin sont soutenues dans la limite des crédits budgétaires prévus à cet effet. Le centre assume en tout ou partie les frais liés aux investigations diagnostiques précitées.]1

  
Art. 3.29. [1 - Financiële ondersteuning bij besmettelijke ziekten
   Binnen de perken van de daartoe bestemde begrotingsmiddelen geeft het centrum financiële ondersteuning aan behoeftige gezinnen voor de behandeling van besmettelijke ziekten. Het centrum neemt de kosten die in het kader daarvan voor geneesmiddelen en artsconsulten ontstaan, geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening.]1

  
Art.3.29. [1 - Soutien financier en cas de maladies contagieuses
   Dans la limite des crédits budgétaires prévus à cet effet, le centre soutient financièrement les familles dans le besoin lors du traitement de maladies contagieuses. Le centre assume en tout ou partie les frais liés aux médicaments et consultations médicales dans ce cadre.]1

  
Art. 3.30. [1 - Voorwaarden
   Het centrum kan voorwaarden verbinden aan de overneming van de kosten of de hulp vermeld in de artikelen 3.27 tot 3.29.]1

  
Art.3.30. [1 - Conditions
   Le centre peut conditionner la prise en charge des aides ou frais visés aux articles 3.27 à 3.29.]1

  
Art. 3.31. [1 - Criteria
   Het centrum bepaalt goedkeuringscriteria voor de ondersteuningsmaatregelen vermeld in de artikelen 3.27 tot 3.29.]1

  
Art.3.31. [1 - Critères
   Le centre fixe des critères d'autorisation pour les mesures de soutien mentionnées aux articles 3.27 à 3.29.]1

  
Art. 3.32. [1 - Rapportering
   In het activiteitenverslag vermeld in artikel 12 van het bijzonder decreet brengt het centrum verslag uit over het advies en de financiële ondersteuning die in het kader van dit hoofdstuk zijn verstrekt; de anonimiteit van de betrokkenen wordt gewaarborgd.]1

  
Art.3.32. [1 - Rapports
   Dans le rapport d'activités mentionné à l'article 12 du décret spécial, le centre fait rapport des conseils et de l'aide financière apportés conformément au présent chapitre; l'anonymat des intéressés est garanti.]1

  
TITEL 4. - Geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of de jongere, bescherming van de persoonsgegevens en beroepsgeheim
TITRE 4. - Dossier intégré relatif au suivi de l'enfant ou du jeune, protection des données à caractère personnel et secret professionnel
Ondertitel 1. - Geïntegreerd begeleidingsdossier van het kind of de jongere
Sous-titre 1er. - Dossier intégré relatif au suivi de l'enfant ou du jeune
Art. 4.1. - Geïntegreerd begeleidingsdossier
  Het centrum maakt per door het centrum begeleid kind en per door het centrum begeleide jongere een geïntegreerd begeleidingsdossier op.
  Het begeleidingsdossier wordt [1 vier]1 jaar nadat het kind of de jongere meerderjarig geworden is, vernietigd.
  In afwijking van het tweede lid vernietigt het centrum het begeleidingsdossier [1 vier]1 jaar nadat zijn begeleiding van het kind of de jongere is afgesloten, indien de begeleiding van het kind of de jongere na diens meerderjarigheid wordt voortgezet.
  Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen vervat in titel 4, ondertitel 2, bepaalt de Regering de nadere regels voor het samenstellen, bijhouden, doorgeven, sluiten en vernietigen van het dossier.
  
Art. 4.1. - Dossier intégré de suivi
  Le centre établit un dossier intégré de suivi pour chaque enfant et jeune qu'il suit.
  Le dossier de suivi est détruit [1 quatre ans]1 après la majorité de l'enfant ou du jeune.
  Par dérogation à l'alinéa 2, le dossier de suivi est détruit [1 quatre ans]1 après la fin du suivi de l'enfant ou du jeune par le centre si ce suivi se poursuit au-delà de majorité.
  Sans préjudice des dispositions figurant dans le sous-titre 2 du titre 4, le Gouvernement fixe les autres modalités relatives à la composition, à la mise à jour, à la transmission, ainsi qu'à la clôture et la destruction du dossier.
  
Art. 4.2. - Verplichting om samen te werken
  Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen van titel 4, ondertitel 2, en inzonderheid onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4.12, zijn de personen die bij het centrum werken en die ter uitvoering van dit decreet belast zijn met het aanleggen van een begeleidingsdossier ertoe verplicht samen te werken met de personen die ook in het kader van een begeleiding in het belang van het kind of de jongere werkzaam zijn. Overeenkomstig dit decreet werken ze in het bijzonder samen met de betrokken artsen of personen die bij de scholen, de ZAWM's, andere besturen of andere rechtspersonen werken. Ze moeten in het bijzonder ingelicht worden over de stappen die al zijn ondernomen.
  De samenwerking geschiedt met inachtneming van de verdeling van de opdrachten en bevoegdheden.
Art. 4.2. - Obligation de coopérer
  Sans préjudice des dispositions figurant dans le sous-titre 2 du titre 4, et notamment de l'article 4.12, les personnes occupées par le centre et chargées de gérer un dossier de suivi sont obligées de coopérer avec les personnes qui, dans l'intérêt de l'enfant ou du jeune, sont également impliquées dans un travail de suivi. Elles coopèrent conformément au présent décret, notamment avec les médecins ou collaborateurs concernés des écoles, ZAWM, autres administrations ou autres personnes morales. Elles doivent notamment être informées des mesures déjà entreprises.
  La coopération exige le respect de la répartition des compétences et missions de chacun.
Art. 4.3. - Recht op inzage
  § 1. De minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten respectievelijk de meerderjarige jongeren hebben een principieel recht op inzage in hun geïntegreerd begeleidingsdossier.
  In afwijking van het eerste lid en op basis van een gemotiveerde beslissing wordt geen inzage van de volgende gegevens van het begeleidingsdossier verleend :
  1° gegevens die relevant zijn voor het dossier en die derden op vrijwillige basis hebben meegedeeld en zelf als vertrouwelijk hebben bestempeld;
  2° de stukken die opgesteld zijn om door gerechtelijke instanties te worden gebruikt;
  3° de gegevens die uitsluitend betrekking hebben op derden, met inbegrip van de personen belast met de opvoeding.
  Onder voorbehoud van de toepassing van eventueel toepasselijke wettelijke geheimhoudingsplichten worden de gegevens vermeld in het tweede lid toch vrijgegeven als :
  1° de betrokken derde of de gerechtelijke instantie daarmee heeft ingestemd;
  2° het belang van het kind of van de jongere boven de andere overwegingen primeert.
  De betrokken personen kunnen bij de Regering per aangetekende brief beroep instellen tegen de met toepassing van het tweede lid genomen beslissing om de inzage in het dossier te weigeren. De beslissing van de Regering kan die weigering bevestigen, opheffen of voorwaarden eraan verbinden.
  Indien een minderjarig kind of een minderjarige jongere geen inzage in het begeleidingsdossier krijgt omdat betrokkene nog niet het nodige beoordelingsvermogen bezit, kan de betrokken persoon bij de Regering per aangetekende brief beroep instellen tegen die weigering. De beslissing van de Regering kan die weigering bevestigen, opheffen of voorwaarden eraan verbinden.
  § 2. De personen belast met de opvoeding van het minderjarige kind of van de minderjarige jongere hebben het recht om het geïntegreerde begeleidingsdossier in te zien, maar moeten dat vooraf meedelen aan het minderjarige kind dat het nodige beoordelingsvermogen bezit resp. aan de minderjarige jongere die het nodige beoordelingsvermogen bezit. Na instemming van de meerderjarige jongere kan ook aan de personen die vroeger met zijn opvoeding belast waren, inzage van het begeleidingsdossier worden verleend.
  In afwijking van het eerste lid en op basis van een gemotiveerde beslissing wordt geen inzage van de volgende gegevens van het begeleidingsdossier verleend :
  1° de gegevens die relevant zijn voor het dossier en die derden op vrijwillige basis hebben meegedeeld en zelf als vertrouwelijk hebben bestempeld;
  2° de stukken die opgesteld zijn om door gerechtelijke instanties te worden gebruikt;
  3° de gegevens die niet het kind of de jongere, maar alleen derden betreffen.
  Onder voorbehoud van de toepassing van eventueel toepasselijke wettelijke geheimhoudingsplichten worden de gegevens vermeld in het tweede lid toch vrijgegeven als :
  1° de betrokken derde of de gerechtelijke instantie daarmee heeft ingestemd;
  2° het belang van het kind of van de jongere boven de andere overwegingen primeert.
  De betrokken personen kunnen bij de Regering per aangetekende brief beroep instellen tegen de met toepassing van het tweede lid genomen beslissing om de inzage in het dossier te weigeren. De beslissing van de Regering kan die weigering bevestigen, opheffen of voorwaarden eraan verbinden.
  § 3. De minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten, de meerderjarige jongeren en de personen die met hun opvoeding zijn of waren hebben recht op een voor hen begrijpelijke uitleg van de gegevens waartoe ze toegang hebben. Bij de inzage van het dossier is een personeelslid van het centrum aanwezig om hen die uitleg te geven.
  De kinderen of jongeren mogen zich bij de inzage van het begeleidingsdossier laten bijstaan door een persoon die :
  1° door het beroepsgeheim gebonden is of personeelslid is van de school die het kind of de jongere bezoekt resp. van het ZAWM dat het kind of de jongere bezoekt;
  2° door het kind of de jongere uitdrukkelijk als begeleidende persoon werd aangewezen;
  3° niet rechtstreeks in verbinding staat met de dienst voor jeugdbijstand in de zin van het decreet van 19 mei 2008 over de Jeugdbijstand en houdende omzetting van maatregelen inzake jeugdbescherming.
  De minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten, de meerderjarige jongeren en de personen die met hun opvoeding belast zijn of waren hebben het recht het begeleidingsdossier aan te vullen en hun visie op de in het dossier vermelde gegevens te geven en te laten noteren.
  Ze hebben recht op een afschrift van de gegevens van het begeleidingsdossier waartoe ze toegang hebben en op een verslag over de gegevens die ze via een andere weg dan via inzage in het begeleidingsdossier hebben gekregen.
  Alle kopieën en verslagen zijn persoonlijk en vertrouwelijk en mogen bij verder gebruik alleen voor jeugdbijstand dienen. Wanneer het centrum die gegevens doorgeeft, wijst het daar uitdrukkelijk op.
  § 4. Nadat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig artikel 29 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens advies heeft verstrekt, bepaalt de Regering de nadere regels betreffende de inzage van het geïntegreerde begeleidingsdossier, de beslechting van belangenconflicten, het erbij betrekken van derden en de beroepsmogelijkheden.
Art. 4.3. - Droit de regard
  § 1er. Les enfants ou jeunes mineurs d'âge qui possèdent la capacité de jugement nécessaire ou les jeunes majeurs jouissent du droit fondamental de consulter le dossier intégré de suivi.
  Par dérogation au premier alinéa et en vertu d'une décision motivée, aucun droit de regard n'est octroyé pour les informations suivantes contenues dans le dossier de suivi :
  1° les informations pertinentes pour le dossier, introduites par des tiers, données sur base volontaire et désignées par les tiers eux-mêmes comme confidentielles;
  2° les documents établis pour être utilisés par des instances judiciaires;
  3° les informations qui concernent uniquement des tiers, y compris les personnes chargées de l'éducation.
  Sans préjudice d'obligations légales éventuellement applicables en matière de secret, l'information est malgré tout mise à disposition dans les cas mentionnés à l'alinéa 2 lorsque :
  1° le tiers concerné ou l'autorité judiciaire a marqué son accord;
  2° l'intérêt de l'enfant ou du jeune prime sur les autres considérations.
  Les personnes concernées peuvent introduire, auprès du Gouvernement, un recours contre le refus de droit de regard décidé en application du deuxième alinéa. La décision du Gouvernement peut confirmer le refus, le lever ou le conditionner.
  Si l'accès au dossier est refusé à un enfant ou jeune mineur d'âge qui ne possède pas la capacité de jugement nécessaire, l'intéressé peut introduire un recours contre ce refus auprès du Gouvernement. La décision du Gouvernement peut confirmer le refus, le lever ou le conditionner.
  § 2. Les personnes chargées de l'éducation de l'enfant ou du jeune mineur d'âge ont, après information de l'enfant ou du jeune mineur d'âge qui possède la capacité de jugement nécessaire, le droit de consulter le dossier intégré de suivi. Moyennant l'accord du jeune majeur, un droit de regard peut également être octroyé à la personne qui était précédemment chargée de son éducation.
  Par dérogation au premier alinéa et en vertu d'une décision motivée, aucun droit de regard n'est octroyé pour les informations suivantes contenues dans le dossier de suivi :
  1° les informations pertinentes pour le dossier, introduites par des tiers, données sur base volontaire et désignées par les tiers eux-mêmes comme confidentielles;
  2° les documents établis pour être utilisés par des instances judiciaires;
  3° les informations qui, à l'exception de l'enfant ou du jeune, concernent uniquement des tiers.
  Sans préjudice d'obligations légales éventuellement applicables en matière de secret, l'information est malgré tout mise à disposition dans les cas mentionnés à l'alinéa 2 lorsque :
  1° le tiers concerné ou l'autorité judiciaire a marqué son accord;
  2° l'intérêt de l'enfant ou du jeune prime sur les autres considérations.
  Les personnes concernées peuvent introduire, auprès du Gouvernement, un recours contre le refus de droit de regard décidé en application du deuxième alinéa. La décision du Gouvernement peut confirmer le refus, le lever ou le conditionner.
  § 3. Les enfants ou jeunes mineurs d'âge qui possèdent la capacité de jugement nécessaire, les jeunes majeurs, ainsi que les personnes chargées ou ayant été chargées de l'éducation de l'enfant ou du jeune ont droit à une explication, intelligible pour eux, des informations auxquelles ils ont accès. Lors de la consultation du dossier, un membre du personnel du centre est présent pour leur donner cette explication.
  Lorsqu'ils consultent le dossier de suivi, les enfants ou jeunes peuvent se faire accompagner d'une personne qui :
  1° est liée par le secret professionnel ou est membre du personnel de l'école ou, selon le cas, du ZAWM fréquenté par l'enfant ou le jeune;
  2° a été expressément désignée comme accompagnateur par l'enfant ou le jeune;
  3° n'est pas directement en relation avec le service d'aide à la jeunesse conformément au décret du 19 mai 2008 relatif à l'aide à la Jeunesse et visant la mise en oeuvre de mesures de protection de la jeunesse.
  Les enfants ou jeunes mineurs d'âge qui possèdent la capacité de jugement nécessaire, les jeunes majeurs, ainsi que les personnes chargées ou ayant été chargées de l'éducation de l'enfant ou du jeune ont le droit de compléter le dossier de suivi avec des informations supplémentaires, de donner leur opinion quant à des informations y mentionnées et de faire consigner cette opinion dans le dossier de suivi.
  Ils ont droit à une copie des informations contenues dans le dossier de suivi et auxquelles ils ont accès, ainsi qu'à un rapport sur les informations qu'ils ont obtenues autrement que par la consultation dudit dossier.
  Toute copie et tout rapport est personnel et confidentiel et ne peut, en cas de réutilisation, être utilisé qu'aux fins de l'aide à la jeunesse. Le centre le signale de manière explicite lors de la transmission de ces informations.
  § 4. Sur avis de la Commission pour la protection de la vie privée, le Gouvernement fixe, conformément à l'article 29 de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel, les autres modalités pour la consultation du dossier intégré de suivi, la gestion de conflits d'intérêts, la consultation de tiers et les possibilités de recours.
Ondertitel 2. - Bescherming van persoonsgegevens en beroepsgeheim
Sous-titre 2. - Protection des données à caractère personnel et secret professionnel
Art. 4.4. - Verwerking van persoonsgegevens
  § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4.5 is het centrum de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens vermeld in deze ondertitel.
  § 2. Het centrum verzamelt en verwerkt persoonsgegevens om zijn wettelijke of decretale opdrachten uit te voeren, inzonderheid wat de opdrachten vervat in titel 3 betreft. Het mag de verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van zijn wettelijke of decretale opdrachten gebruiken.
  Met inachtneming van artikel 4.8 kan het centrum alle in het kader van de uitvoering van één van zijn opdrachten rechtmatig verzamelde persoonsgegevens later verwerken in het kader van een andere wettelijke of decretale opdracht.
  § 3. Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Art. 4.4. - Traitement des données à caractère personnel
  § 1er. Sans préjudice de l'article 4.5, le centre est responsable pour le traitement des données à caractère personnel mentionné dans le présent sous-titre.
  § 2. Le centre collecte et traite des données à caractère personnel en vue de l'exercice de ses missions légales ou décrétales, notamment en ce qui concerne les tâches mentionnées au titre 3. Il ne peut utiliser les données collectées à d'autres fins que l'exercice de ses missions légales ou décrétales.
  Dans le respect de l'article 4.8, le centre peut traiter ultérieurement, dans le cadre d'une autre mission légale ou décrétale, toute donnée à caractère personnel collectée régulièrement pour exercer l'une de ses missions.
  § 3. La collecte et le traitement de données à caractère personnel s'opèrent dans le respect de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel.
Art. 4.5. - Verwerking van gezondheidsgegevens
  De verwerking van gegevens over de gezondheid van de betrokken personen geschiedt onder de verantwoordelijkheid van een beroepsbeoefenaar uit de gezondheidszorg die werkzaam is in het centrum.
  Het verzamelen en verwerken van gezondheidsgegevens geschiedt met inachtneming van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en met inachtneming van de medische zwijgplicht.
Art. 4.5. - Traitement de données relatives à la santé
  Le traitement de données relatives à la santé des personnes concernées s'opère sous la responsabilité d'un professionnel des soins de santé occupé auprès du centre.
  La collecte et le traitement de données relatives à la santé s'opèrent dans le respect de la loi du 22 août 2002 relative aux droits du patient et du secret médical.
Art. 4.6. - Gegevenscategorieën
  Het centrum kan alle overeenkomstig artikel 4.4, § 2, toereikende, ter zake dienende en niet overmatige persoonsgegevens uit de volgende gegevenscategorieën verzamelen en verwerken :
  1° identiteitsgegevens en contactgegevens van de cliënt;
  2° identiteitsgegevens en contactgegevens van de personen belast met de opvoeding van het kind of de jongere;
  3° gegevens over het schoolbezoek resp. de opleiding van de cliënt;
  4° gegevens over de gezinssituatie van de cliënt;
  5° gegevens over de sociale en financiële situatie van de cliënt;
  6° gegevens over de vrijetijdsbesteding en interesses van de cliënt;
  7° gegevens over de gezondheid en de ontwikkeling van de cliënt :
  a) gegevens over de lichamelijke gezondheid;
  b) gegevens over inentingen;
  c) gegevens over de geestelijke gezondheid;
  d) gegevens over het gedrag;
  e) gegevens over risico's en risicofactoren;
  8° gevoelige gegevens van de cliënt vermeld in artikel 6 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;
  9° gerechtelijke gegevens over de cliënt;
  [1 10° identiteitsgegevens en contactgegevens van de aanvrager van de geboortepremie overeenkomstig hoofdstuk 3, afdeling 1, van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen die zijn woonplaats in het Duitse taalgebied heeft, alsook de inlichtingen over de vermoedelijke geboortedatum.]1
  De Regering preciseert de gegevenscategorieën vermeld in het eerste lid.
  
Art. 4.6. - Catégories de données
  Conformément à l'article 4.4, § 2, le centre peut collecter et traiter toutes les données personnelles des catégories suivantes qui sont appropriées, utiles et proportionnées :
  1° les données relatives à l'identité et aux coordonnées de contact du client;
  2° les données relatives à l'identité et aux coordonnées de contact des personnes chargées de l'éducation de l'enfant ou du jeune;
  3° les données relatives à la fréquentation scolaire ou à la formation du client;
  4° les données relatives à la situation familiale du client;
  5° les données relatives à la situation sociale et financière du client;
  6° les données relatives aux loisirs et centres d'intérêt du client;
  7° les données relatives à la santé et au développement du client :
  a) les données relatives à sa santé physique;
  b) les données relatives à ses vaccinations;
  c) les données relatives à sa santé psychique;
  d) les données relatives à son comportement;
  e) les données relatives aux risques et facteurs de risque;
  8° les données du client particulièrement dignes d'être protégées, mentionnées à l'article 6 de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel;
  9° les données judiciaires relatives au client;
  [1 10° les données relatives à l'identité et les données de contact du demandeur de la prime de naissance conformément au chapitre 3, section 1re, du décret du 23 avril 2018 relatif aux prestations familiales, demandeur qui a son domicile en région de langue allemande, ainsi que les informations relatives à la date présumée de la naissance.]1
  Le Gouvernement précise les catégories de données mentionnées au premier alinéa.
  
Art. 4.7. - Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens
  Binnen het centrum wordt een dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens opgericht die rechtstreeks onder de directeur ressorteert.
  De dienst wordt ermee belast de directeur op eigen initiatief of op verzoek te adviseren bij de toepassing van de voorschriften over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de voorliggende ondertitel. De dienst wijst op mogelijke risico's voor de informatieveiligheid of de bescherming van persoonsgegevens.
  De dienst maakt jaarlijks een verslag over de informatieveiligheid en de bescherming van persoonsgegevens. Het verslag wordt aan de raad van bestuur en aan de Regering bezorgd.
  De Regering kan de dienst belasten met andere opdrachten die verband houden met de informatieveiligheid en de bescherming van persoonsgegevens.
Art. 4.7. - Service pour la sécurité de l'information et la protection des données
  Au sein du centre, il est créé un service pour la sécurité de l'information et la protection des données; il dépend directement du directeur.
  Le service est chargé de conseiller le directeur lors de l'application des prescriptions relatives à la protection de la vie privée et du présent sous-titre, d'initiative ou sur demande. Il indique les risques potentiels pour la sécurité de l'information ou la protection des données.
  Chaque année, le service établit un rapport sur la sécurité de l'information et la protection des données. Ce rapport est transmis au conseil d'administration et au Gouvernement.
  Le Gouvernement peut confier au service d'autres missions en rapport avec la sécurité de l'information et la protection des données.
Art. 4.8. - Interne gegevensuitwisseling
  De centrale hoofdvestiging en/of de lokale vestigingen van het centrum wisselen met toestemming van de directeur persoonsgegevens uit.
  De directeur beslist na voorafgaand advies van de dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens welke soorten persoonsgegevens systematisch of voor een op zichzelf staand geval en voor welbepaalde doeleinden uitgewisseld kunnen worden, na te hebben nagegaan of de gegevens toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn.
Art. 4.8. - Echange interne de données
  Le service central et/ou les antennes locales du centre échangent des données à caractère personnel moyennant l'accord du directeur.
  Sur avis préalable du service pour la sécurité de l'information et la protection des données, le directeur décide quelles sortes de données à caractère personnel peuvent être échangées systématiquement ou ponctuellement et à certaines fins, après avoir vérifié qu'elles sont appropriées, utiles et proportionnées.
Art. 4.9. - Externe gegevensuitwisseling
  § 1. Het centrum geeft persoonsgegevens alleen door aan een school, een ZAWM, een andere overheidsdienst of een andere rechtspersoon voor zover dat in het belang van het kind of de jongere toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is.
  De uitwisseling van persoonsgegevens geschiedt alleen met toestemming van de directeur, na voorafgaand advies van de Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens. Nadat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig artikel 29 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens advies heeft verstrekt, bepaalt de Regering de gevallen waarin de toestemming van de directeur niet noodzakelijk is om gegevens uit te wisselen.
  § 2. Het centrum gebruikt de persoonsgegevens die het van een school, een ZAWM, een andere overheidsdienst of een andere rechtspersoon ontvangt alleen in het kader van de uitvoering van zijn wettelijke of decretale opdrachten en na toestemming van de persoon die bevoegd is om de persoonsgegevens door te geven.
  [1 § 2.1. De Regering verstrekt het centrum ten minste eenmaal per maand de volgende gegevens, zodat het centrum voor het eerst contact kan opnemen met de gezinnen voor de uitoefening van de taken bepaald in artikel 3.3:
   1° de identiteitsgegevens en contactgegevens van de aanvrager van de geboortepremie overeenkomstig hoofdstuk 3, afdeling 1, van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen die zijn woonplaats in het Duitse taalgebied heeft;
   2° de inlichtingen over de vermoedelijke geboortedatum, alsook de werkelijke geboortedatum.
   De gegevens worden met instemming van de aanvrager door het centrum geregistreerd in het geïntegreerd begeleidingsdossier.
   [2 ...]2
   De gegevens worden doorgegeven via een webportaalsoftware met inachtneming van de volgende veiligheidsmaatregelen:
   1° het portaal is voor de Regering en het centrum beveiligd met een apart wachtwoord;
   2° het centrum kan alleen de gegevens raadplegen die het nodig heeft om de in artikel 3.3 omschreven opdracht uit te voeren.
   De Regering kan de nadere regels daaromtrent bepalen.]1

  § 3. Externe gegevensuitwisseling geschiedt onder voorbehoud van de toepassing van artikel 4.11.
  
Art. 4.9. - Echange externe de données
  § 1er. Le centre communique à une école, un ZAWM, une autre administration ou une autre personne morale des données à caractère personnel pour autant que ce soit approprié, utile et proportionné dans l'intérêt de l'enfant ou du jeune.
  L'échange de données à caractère personnel s'opère uniquement lorsque le directeur, sur avis du service pour la sécurité de l'information et la protection des données, a marqué son accord. Sur avis de la commission pour la protection de la vie privée rendu conformément à l'article 29 de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l'égard des traitements de données à caractère personnel, le Gouvernement détermine les cas où un échange ne nécessite pas l'accord du directeur.
  § 2. Le centre ne reçoit des données à caractère personnel d'une école, d'un ZAWM, d'une autre administration ou d'une autre personne morale que dans le cadre de l'exercice de ses missions légales ou décrétales et après avoir obtenu l'accord de la personne habilitée à les transmettre.
  [1 § 2.1. En vue d'une première prise de contact du centre avec les familles aux fins d'accomplissement des missions fixées à l'article 3.3, le Gouvernement transmet au centre au moins une fois par mois les données suivantes :
   1° les données relatives à l'identité et les données de contact du demandeur de la prime de naissance conformément au chapitre 3, section 1re, du décret du 23 avril 2018 relatif aux prestations familiales, demandeur qui a son domicile en région de langue allemande;
   2° les informations relatives à la date de naissance présumée ainsi que la date de naissance effective.
   Les données sont enregistrées par le centre dans le dossier intégré, avec l'accord du demandeur.
   [2 ...]2.
   La transmission des données s'opère via un logiciel de portail électronique dans le respect des mesures de sécurité suivantes :
   1° Le portail est protégé par un mot de passe distinct pour le Gouvernement et le centre.
   2° Le centre peut consulter uniquement les données nécessaires à la mise en oeuvre de sa mission décrite à l'article 3.3.
   A cet égard, le Gouvernement peut fixer d'autres modalités.]1

  § 3. L'échange externe de données s'opère sans préjudice de l'article 4.11.
  
Art. 4.10. - Machtiging voor toegang tot de gegevens
  De personen die bij het centrum werken en personeelsleden van derden die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, hebben slechts toegang tot de gegevens en in het bijzonder tot het geïntegreerde begeleidingsdossier voor zover die toegang toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is voor het uitvoeren van de opdrachten vermeld in artikel 4.4, § 2.
  Het toegangsrecht wordt individueel en persoonlijk toegekend op basis van een profiel. Het kan niet worden overgedragen. Elke gebruiker van het interne netwerk van het centrum aan wie een persoonlijk toegangsaccount werd toegekend, is persoonlijk aansprakelijk voor het gebruik ervan.
  Elke toegang tot de dossiers, tot de gegevens of tot de elektronische toepassingen is onderworpen aan een controle door het beheersysteem van de identiteit van de persoon die de toegang vraagt en van de overeenstemming met zijn omschreven profiel.
  Elke toegang of toegangspoging tot de dossiers, tot de gegevens of tot de elektronische toepassingen wordt automatisch geregistreerd. De inhoud van de registratie en de bewaringstermijn worden vastgesteld door de directeur, nadat hij vooraf inlichtingen heeft ingewonnen bij de Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens.
  De Dienst voor informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens controleert periodiek de toegangen en pogingen om toegang te krijgen om zo beveiligingsincidenten op te sporen.
Art. 4.10. - Autorisation d'accéder aux données
  Les personnes occupées par le centre et les membres du personnel de tiers dûment autorisés n'ont accès à des données, et surtout au dossier intégré de suivi, que si cet accès est approprié, utile et proportionné pour l'exercice des missions mentionnées à l'article 4.4, § 2.
  Le droit d'accès est octroyé à titre individuel et personnel sur la base d'un profil. Il ne peut être cédé. Tout utilisateur du réseau interne du centre auquel un compte d'accès personnel a été attribué est personnellement responsable de son utilisation.
  Lors de l'accès à des dossiers, données ou applications électroniques, l'identité de la personne qui sollicite l'accès ainsi que sa concordance avec le profil défini sont vérifiées par le système de gestion.
  L'accès ou la tentative d'accéder à des dossiers, données ou applications électroniques est automatiquement enregistré. Le contenu de l'enregistrement et la durée de conservation sont fixés par le directeur après avoir interrogé le service pour la sécurité de l'information et la protection des données.
  Le service pour la sécurité de l'information et la protection des données contrôle régulièrement les accès et tentatives d'accès pour déterminer les incidents de sécurité.
Art. 4.11. [1 - Geheimhoudingsplicht
   § 1 - De personen die bij het centrum werken, zijn in het kader van de uitvoering van hun taken tot geheimhouding verplicht. Behoudens uitzonderingen mogen ze gegevens van persoonlijke, medische, familiale, schoolse, professionele, sociale, economische, ethische, religieuze of filosofische aard alleen versleuteld of geanonimiseerd doorgeven.
   § 2 - In het kader van de samenwerking met de scholen, de ZAWM's, andere administraties of andere rechtspersonen mogen de personen die bij het centrum werken vertrouwelijke informatie doorgeven indien tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
   1° het centrum en de betrokken scholen, ZAWM's, andere administraties of andere rechtspersonen maken afspraken over de wijze waarop de vertrouwelijkheid van de doorgegeven inlichtingen wordt gewaarborgd;
   2° de doorgifte van de inlichtingen is noodzakelijk in het belang van het kind of de jongere;
   3° de doorgegeven inlichtingen zijn toereikend, ter zake dienend en niet overmatig;
   4° de minderjarige kinderen of jongeren die het nodige beoordelingsvermogen bezitten, de personen belast met de opvoeding van het minderjarige kind of van de minderjarige jongere resp. de meerderjarige jongeren hebben vooraf met de doorgifte ingestemd en worden onmiddellijk van die doorgifte in kennis gesteld, behalve indien dit het belang van het kind of de jongere schaadt.]1

  
Art. 4.11. [1 - Obligation de secret
   § 1er - Les personnes occupées par le centre sont tenues au secret professionnel dans le cadre de l'exercice de leurs activités. Sauf exception, les personnes occupées par le centre ne peuvent transmettre des données de nature personnelle, médicale, familiale, scolaire, professionnelle, sociale, économique, ethnique, religieuse ou philosophique que de manière cryptée ou anonymisée.
   § 2 - Dans le cadre de la coopération avec les écoles, le ZAWM, d'autres administrations ou d'autres personnes morales, les personnes occupées par le centre peuvent divulguer des informations confidentielles, si les conditions suivantes sont remplies simultanément :
   1° le centre et les écoles, le ZAWM, les autres administrations ou les autres personnes morales concernés concluent des accords relatifs à la manière dont la confidentialité des informations transmises sera assurée;
   2° la transmission des informations est nécessaire dans l'intérêt supérieur de l'enfant ou du jeune;
   3° les informations fournies doivent être adéquates, pertinentes et proportionnées;
   4° les enfants ou jeunes mineurs d'âge qui possèdent la capacité de jugement nécessaire, les personnes chargées de l'éducation de l'enfant ou du jeune mineur d'âge ou le jeune majeur, selon le cas, ont marqué leur accord avant cette transmission et sont immédiatement informés de cette transmission, à moins que ce soit contraire à l'intérêt de l'enfant ou du jeune.]1

  
TITEL 5. - Kwaliteitsmanagement
TITRE 5. - Gestion de la qualité
Art. 5.1. - Wetenschappelijk gefundeerde werkwijze (evidence-based)
  Het centrum volgt permanent de nieuwste wetenschappelijke bevindingen en maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.
  De programma's en maatregelen worden zo veel mogelijk op basis van bewijzen vanuit het wetenschappelijk onderzoek gepland en op basis van kwaliteitsnormen uitgevoerd; de programma's en maatregelen worden voortdurend opgevolgd en de resultaten worden geëvalueerd om dan, op basis daarvan, goede praktijken voort te zetten of praktijken te verbeteren.
Art. 5.1. - Fonctionnement basé sur des données probantes
  Le centre suit constamment les nouveautés scientifiques et évolutions sociétales qui sont pertinentes pour remplir sa mission.
  Les programmes et mesures sont autant que possible planifiés en se basant sur des données probantes et menés dans le respect des normes de qualité; ils font l'objet d'un suivi continu et leurs résultats sont évalués. Ceci permet de poursuivre les bonnes pratiques ou d'améliorer les autres.
Art. 5.2. - Kwaliteitscontrole
  Het centrum doet regelmatig aan kwaliteitscontrole :
  1° het waakt voortdurend en met zin voor verantwoordelijkheid over de kwaliteit van het aanbod, onder meer door een eigen bedrijfscultuur inzake evaluatie te ontwikkelen;
  2° het betrekt zijn gebruikers, partners en externe specialisten bij het proces van het kwalititeitsmanagement;
  3° het maakt minstens om de vijf jaar, in samenwerking met externe deskundigen, een formele evaluatie van de kwaliteit van zijn activiteiten. Het onderzoekt daarbij in hoeverre zijn structuur, zijn aanbod, de toegepaste methoden en de resultaten van de activiteiten overeenstemmen met de doelstelling en de taken van het centrum en doet voorstellen voor de toekomstige ontwikkeling van het centrum. De resultaten en voorstellen van deze evaluatie worden in een verslag vastgelegd en bekendgemaakt;
  4° het centrum houdt rekening met de resultaten van de evaluatie.
Art. 5.2. - Contrôle de la qualité
  Le centre se soumet à un contrôle régulier de la qualité :
  1° il veille constamment et de manière responsable à la qualité de son offre en développant e.a. une propre culture d'entreprise en matière d'évaluation;
  2° il implique ses usagers et partenaires ainsi que des spécialistes externes dans le processus de gestion de la qualité;
  3° il mène au moins tous les cinq ans, en coopération avec des experts externes, une évaluation formelle de la qualité de ses activités. Ce faisant, il vérifie la mesure dans laquelle sa structure, son offre, les méthodes appliquées et les résultats de ses activités correspondent aux objectifs et missions du centre et soumet des propositions quant au développement ultérieur du centre. Les résultats et propositions découlant de cette évaluation sont consignés dans un rapport et publiés;
  4° il tient compte des résultats de l'évaluation.
Art. 5.3. - Informatie
  In het activiteitenverslag bedoeld in artikel 12 van het bijzonder decreet verstrekt het centrum uitvoerig informatie over zijn kwaliteitsmanagement.
Art. 5.3. - Information
  Dans le rapport d'activité visé à l'article 12 du décret spécial, le centre rend compte de manière détaillée de sa gestion de la qualité.
Art. 5.4. - Bewaking van het kwaliteitsmanagement
  De Regering bewaakt de kwaliteit van het centrum. Te dien einde :
  1° onderzoekt ze regelmatig de werkwijze en de efficiëntie van het kwaliteitsmanagement dat door het centrum wordt uitgevoerd;
  2° let ze erop dat het centrum de resultaten van de evaluatie in praktijk brengt.
  Indien de Regering van mening is dat uit haar kwaliteitscontrole blijkt dat de kwaliteit van het centrum ontoereikend is, legt de raad van bestuur van het centrum, binnen drie maanden na ontvangst van die mededeling van de Regering, een plan voor om de vastgestelde gebreken weg te werken.
  Daarna informeert de raad van bestuur van het centrum de Regering jaarlijks, in een gedetailleerd verslag, over de uitvoering van dit plan en over hetgeen door de genomen maatregelen veranderd is. Na vier jaar evalueert de Regering de kwaliteit van het centrum opnieuw. De resultaten worden in een verslag vastgelegd en worden door de Regering bekendgemaakt. Komt de Regering tot de conclusie dat de kwaliteit nog altijd ontoereikend is, dan kan ze de teruggave van werkingsmiddelen vorderen overeenkomstig de artikelen 8.8 en 8.9.
Art. 5.4. - Contrôle de la gestion de la qualité
  Le Gouvernement contrôle la qualité du centre. A cette fin :
  1° il vérifie régulièrement le fonctionnement et l'efficience de la gestion de qualité menée par le centre;
  2° il veille à ce que le centre mette en oeuvre les résultats de l'évaluation.
  Si le Gouvernement est d'avis que son contrôle de qualité montre que la qualité du centre est insuffisante, le conseil d'administration du centre soumet au Gouvernement, dans les trois mois suivant la communication y relative, un plan visant à pallier les manquements constatés.
  Ensuite, le conseil d'administration du centre informe chaque année le Gouvernement, par le biais d'un rapport détaillé, de l'exécution de ce plan et des effets suscités par les mesures prises. Au terme d'une période de quatre ans la commission externe procède à une nouvelle évaluation externe de la qualité du centre. Les résultats sont consignés dans un rapport et publiés par le Gouvernement. Si le Gouvernement conclut que la qualité est toujours insuffisante, il peut récupérer les moyens de fonctionnement conformément aux articles 8.8 et 8.9.
TITEL 6. - Statuut van het centrum
TITRE 6. - Statut du centre
Ondertitel 1. - Algemene bepalingen
Sous-titre 1er. - Dispositions générales
Art. 6.1. - Toepassingsgebied
  Deze titel is van toepassing op alle personeelsleden van het centrum, met uitzondering van het onderhoudspersoneel.
Art. 6.1. - Champ d'application
  Le présent titre s'applique à tous les membres du personnel du centre, à l'exception du personnel d'entretien.
Art. 6.2. - Ambten
  De ambten die een personeelslid van het centrum kan uitoefenen, zijn verderop ingedeeld in wervingsambten, selectieambten en bevorderingsambten :
  1° wervingsambten;
  a) pedagogisch adviseur;
  b) psycholoog;
  c) gezondheidswetenschapper;
  d) [1 adjunct]1
  e) maatschappelijk assistent;
  f) psycho-pedagogisch assistent;
  g) opsteller;
  h) adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling;
  i) [2 assistent voor gezondheidspromotie;]2
  j) de ambten vermeld in artikel 8, a), van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen;
  2° selectieambten :
  a) [3 coördinator Psychosociale Ontwikkeling;]3
  b) [3 ...]3
  c) coördinator Gezondheidswetenschappen;
  d) coördinator Vroegkinderlijke ontwikkeling;
  e) hoofd van een lokale vestiging;
  [4 f) adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme]4
  3° bevorderingsambten :
  directeur.
  
Art. 6.2. - Fonctions
  Les fonctions que peut occuper un membre du personnel du centre sont ci-après réparties en fonctions de recrutement, de sélection et de promotion :
  1° fonctions de recrutement :
  a) conseiller pédagogique;
  b) psychologue;
  c) expert sanitaire;
  d)[1 adjoint ]1
  e) assistant social;
  f) assistant psychopédagogique;
  g) rédacteur;
  h) conseiller en développement de la petite enfance;
  i) [2 assistant en promotion de la santé]2 ;
  j) les fonctions mentionnées à l'article 8, a), de l'arrêté royal du 2 octobre 1968 déterminant et classant les fonctions des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat et les fonctions des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements;
  2° fonctions de sélection :
  a) [3 coordinateur pour le domaine "développement psychosocial";]3
  b) [3 ...]3
  c) coordinateur pour le domaine "sciences sanitaires";
  d) coordinateur pour le domaine "développement de la petite enfance";
  e) chef d'antenne;
  [4 f) adjoint à la prévention du radicalisme violent;]4
  3° fonctions de promotion :
  directeur.
  
Art. 6.3. - Vereist bekwaamheidsbewijs
  § 1. De vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de hierna vermelde wervingsambten zijn als volgt vastgelegd :
  1° pedagogisch adviseur :
  a) licentiaat of master in de opvoedingswetenschappen;
  b) licentiaat of master in de pedagogische wetenschappen;
  c) licentiaat of master in de psycho-pedagogische wetenschappen;
  d) licentiaat of master in de sociale pedagogiek;
  e) licentiaat of master in de familiale en seksuele wetenschappen;
  f) licentiaat of master in de criminologie;
  g) licentiaat of master in de sociale wetenschappen;
  2° psycholoog : licentiaat of master in de psychologie;
  3° gezondheidswetenschapper : licentiaat of master in de gezondheidswetenschappen;
  4°[1 adjunct : ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad;]1
  a) licentiaat of master in de informatie- en communicatiewetenschappen;
  b) licentiaat of master in meertalige communicatie;
  5° maatschappelijk assistent : graduaat of bachelor in het sociaal werk (maatschappelijk assistent);
  6° psycho-pedagogisch assistent : graduaat of bachelor in het sociaal werk (assistent in de psychologie);
  7° opsteller : minstens een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;
  8° [5 adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling :
   a) graduaat of bachelor in de verpleegkunde;
   b) graduaat of bachelor als vroedkundige;]5

  9° [2 assistent voor gezondheidspromotie]2 : minstens een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs;
  10° de ambten vermeld in artikel 6.2., 1°, j) : de bekwaamheidsbewijzen vermeld in artikel 15 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen.
  § 2. [7 ...]7
  § 3. [7 ...]7
  § 4. Als vereist bekwaamheidsbewijs voor de ambten vermeld in § 1, 1° tot 4°, [7 ...]7 geldt eveneens elk diploma dat na een succesvolle beëindiging van een opleiding van het hoger onderwijs van de tweede graad werd uitgereikt en waarvan de hoofdvakken verband houden met het ambt in kwestie. In dat geval beslist de Regering, op basis van een advies van de onderwijsinspectie, of het diploma de houder ervan in staat stelt om het ambt uit te oefenen.
  [4 § 5. De in een lidstaat van de Europese Unie uitgereikte studiegetuigschriften worden als vereiste bekwaamheidsbewijzen beschouwd, wanneer ze van een door de Regering uitgereikt conformiteitsattest of van een door de Regering uitgereikte erkenning vergezeld zijn.]4
  
Art. 6.3. - Titre requis
  § 1er. Les titres requis pour les fonctions mentionnées ci-dessous sont fixés comme suit :
  1° conseiller pédagogique :
  a) licence ou master en sciences de l'éducation;
  b) licence ou master en sciences pédagogiques;
  c) licence ou master en sciences psychologiques;
  d) licence ou master en sociopédagogie;
  e) licence ou master en sciences de la famille et de la sexualité;
  f) licence ou master en criminologie;
  g) licence ou master en sciences sociales;
  2° psychologue : licence ou master en psychologie;
  3° expert sanitaire : licence ou master en sciences sanitaires;
  4° [1 adjoint : au moins un diplôme de l'enseignement supérieur du deuxième degré;]1
  a) licence ou master en sciences de l'information et de la communication;
  b) licence ou master en communication multilingue;
  5° assistant social : graduat ou bachelor d'assistant social;
  6° assistant psychopédagogique : graduat ou bachelor d'assistant en psychologie;
  7° rédacteur : au moins le certificat d'enseignement secondaire supérieur;
  8° [2 assistant en promotion de la santé]2 : au moins le certificat d'enseignement secondaire supérieur;
  9° [5 conseiller en développement de la petite enfance :
   a) graduat ou bachelor en soins infirmiers;
   b) graduat ou bachelor de sage-femme;]5

  10° les fonctions mentionnées à l'article 6.2, 1°, j) : les titres mentionnés à l'article 15 de l'arrêté royal du 22 avril 1969 fixant les titres requis des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat et des internats dépendant de ces établissements.
  § 2. [7 ...]7
  § 3. [7 ...]7
  § 4. Vaut aussi comme titre requis pour les fonctions mentionnées au § 1er, 1° à 4°, [7 ...]7 tout diplôme sanctionnant une formation de l'enseignement supérieur du deuxième degré dont les matières principales sont liées à la fonction correspondante. Dans ce cas, le Gouvernement décide, sur avis de l'inspection scolaire, si le diplôme qualifie la personne à exercer la fonction.
  [4 § 5. Les certificats d'études délivrés par un Etat membre de l'Union européenne sont considérés comme des titres requis s'ils sont accompagnés d'un certificat d'équivalence ou d'une reconnaissance établis par le Gouvernement.]4
  
Ondertitel 2. - Plichten en onverenigbaarheden
Sous-titre 2. - Obligations et incompatibilités
HOOFDSTUK 1. - Plichten
CHAPITRE 1er. - Obligations
Art. 6.4. - Behartiging der belangen
  De personeelsleden behartigen altijd de belangen van de personen die advies inwinnen en de belangen van het centrum.
Art. 6.4. - Représentation des intérêts
  Les membres du personnel représentent toujours les intérêts des personnes qui les consultent ainsi que ceux du centre.
Art. 6.5. - Vervulling van de opgelegde verplichtingen
  In de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen hun opgelegd door wetten, decreten, besluiten en reglementen, door de aanstellings- of benoemingsakte en door de deontologische gedragsregels van het centrum.
  Ze voeren de dienstinstructies tijdig uit en werken ijverig en nauwgezet.
Art. 6.5. - Accomplissement des obligations
  Dans l'exercice de leurs fonctions, les membres du personnel remplissent personnellement et consciencieusement les obligations leur imposées par loi, décret, arrêté et règlement ainsi que par l'acte de désignation ou de nomination et par les règles déontologiques du centre.
  Ils exécutent les instructions en temps utile et remplissent leur mission avec zèle et précision.
Art. 6.6. - Correct gedrag
  De personeelsleden gedragen zich geheel correct, zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het personeel, de kinderen, de jongeren en de personen belast met de opvoeding. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van het centrum zulks vereist en vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.
  De personeelsleden behandelen de personen die zich laten adviseren met begrip en zonder enige discriminatie.
  Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de personeelsleden gedrag dat het vertrouwen van het publiek in hun dienst zou kunnen ondermijnen.
Art. 6.6. - Comportement correct
  Les membres du personnel sont tenus à la correction la plus stricte tant dans leurs rapports de service que dans leurs rapports avec le public, le personnel, les enfants, les jeunes et les personnes chargées de leur éducation. Ils s'entraident dans la mesure où l'exige l'intérêt du centre et évitent tout ce qui pourrait compromettre l'honneur ou la dignité de leur fonction.
  Les membres du personnel traitent avec compréhension et sans discrimination les personnes qui les consultent.
  En dehors de l'exercice de leur fonction, les membres du personnel évitent tout comportement qui pourrait ébranler la confiance du public dans leur service.
Art. 6.7. - Propagandaverbod
  De personeelsleden mogen de personen die zich laten adviseren noch voor politieke, noch voor godsdienstige, filosofische, ideologische of commerciële propaganda gebruiken; ze mogen hen ook niet aan zulke propaganda blootstellen.
Art. 6.7. - Interdiction de propagande
  Les membres du personnel ne peuvent utiliser les personnes qui les consultent à des fins de propagande politique, religieuse, philosophique, idéologique et commerciale ni les exposer à une telle propagande.
Art. 6.8. - Vereiste prestaties
  Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen en de verplichtingen voortvloeiend uit de aanstellings- of benoemingsakte, verstrekken de personeelsleden de prestaties die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het centrum. Ze hebben het recht en de plicht minstens vijf dagen per schooljaar aan voortgezette opleidingen deel te nemen.
  De personeelsleden zorgen er permanent voor dat ze op de hoogte blijven van de technische ontwikkelingen, de voorschriften en het wetenschappelijk onderzoek binnen hun werkdomeinen.
  Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande machtiging van de raad van bestuur of van de vertegenwoordiger ervan.
  [1 Onverminderd het eerste lid geldt de in hetzelfde lid vermelde verplichting om voortgezette opleidingen te volgen niet voor opstellers.]1
  
Art. 6.8. - Prestations requises
  Les membres du personnel fournissent, dans les limites fixées par les dispositions légales et réglementaires et par les obligations résultant de l'acte de désignation ou de nomination, les prestations nécessaires à un bon fonctionnement du centre. Ils ont le droit et le devoir de suivre au moins cinq jours de formation continue par an.
  Les membres du personnel veillent régulièrement à se tenir au courant de l'évolution des techniques, réglementations et recherches dans les matières dont ils sont professionnellement chargés.
  Ils ne peuvent suspendre l'exercice de leurs fonctions sans autorisation préalable du conseil d'administration ou de son représentant.
  [1 Sans préjudice de l'alinéa 1er, l'obligation de formation continuée mentionnée dans ledit alinéa ne vaut pas pour les rédacteurs.]1
  
Artikel 6.9. - Verbod om geschenken en voordelen te eisen of aan te nemen
  De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen, zelfs als het buiten hun ambt geschiedt, indien de personeelsleden erdoor kunnen worden beïnvloed in de uitoefening van hun ambt overeenkomstig de voorliggende bepalingen.
Art. 6.9. - Interdiction d'exiger et d'accepter des cadeaux et avantages
  Les membres du personnel ne peuvent solliciter, exiger ou accepter directement ou par personne interposée, même en dehors de leurs fonctions, des dons, cadeaux, gratifications ou avantages quelconques qui pourraient influencer le membre du personnel dans l'exercice de ses fonctions conformément aux présentes dispositions.
HOOFDSTUK 2. - Onverenigbaarheden
CHAPITRE 2. - Incompatibilités
Art. 6.10. - Onverenigbare bezigheden
  Elke bezigheid die afbreuk doet aan het vervullen van de opgelegde plichten of die strijdig is met de waardigheid van het ambt is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van het centrum.
Art. 6.10. - Occupations incompatibles
  Est incompatible avec la qualité de membre du personnel du centre toute occupation qui serait de nature à nuire à l'accomplissement des obligations ou contraire à la dignité de la fonction.
Art. 6.11. - Afdanking wegens onverenigbaarheid en beroepsmogelijkheid
  Indien de raad van bestuur vaststelt dat een personeelslid een bezigheid uitoefent die in de zin van artikel 6.10 onverenigbaar is met zijn ambt in het centrum, stelt hij het personeelslid per aangetekende brief in kennis van dat feit en van de gevolgen ervan; die kennisgeving geschiedt nadat het personeelslid eerst gehoord is. In de aangetekende brief wordt verwezen naar het recht om beroep in te stellen vermeld in het derde lid. Deze aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  Behalve in geval van zware schuld kan het personeelslid zich tegen een afdanking beschermen door te bewijzen dat het de ten laste gelegde bezigheid niet meer uitoefent.
  Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat het personeelslid op staande voet afgedankt wordt, voor zover het personeelslid niet binnen tien dagen per aangetekende brief beroep instelt bij de raad van beroep.
  Het beroep is opschortend. Binnen 30 dagen na ontvangst van het advies dat de raad van beroep binnen 45 dagen uitbrengt, beslist de raad van bestuur of hij het personeelslid al dan niet afdankt. De afdanking wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
Art. 6.11. - Licenciement en raison d'une incompatibilité et possibilité de recours
  Le conseil d'administration qui constate qu'un membre du personnel se livre à une occupation qui est, au sens de l'article 6.10, incompatible avec sa fonction auprès du centre le lui notifie, après l'avoir entendu, par lettre recommandée à la poste en précisant les conséquences. Le recommandé mentionne le droit de recours visé à l'alinéa 3. Ce recommandé prend effet le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  Le membre du personnel peut, sauf en cas de faute grave, se prémunir contre tout risque de licenciement en établissant qu'il n'exerce plus l'occupation qui lui était reprochée.
  Sous réserve de l'application de l'alinéa précédent, la notification entraîne le licenciement immédiat du membre du personnel sauf si, dans les dix jours, il introduit par recommandé un recours auprès de la chambre de recours.
  Le recours est suspensif. Le conseil d'administration décide dans les 30 jours suivant réception de l'avis que la chambre de recours rend dans les 45 jours, s'il procède ou non au licenciement. Le licenciement est notifié par recommandé. Le recommandé produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
Ondertitel 3. - Toegang tot de ambten
Sous-titre 3. - Accès aux fonctions
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Art. 6.12. - Principe
  Met uitzondering van de ambten vermeld in artikel 6.79 kunnen alle ambten door tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden uitgeoefend worden.
Art. 6.12. - Principe
  A l'exception des fonctions mentionnées à l'article 6.79, toutes les fonctions peuvent être exercées par des membres du personnel désignés à titre temporaire ou nommés à titre définitif.
Art. 6.13. - Eedaflegging
  Bij de eerste indiensttreding legt het personeelslid een eed af in de bewoordingen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.
  De Regering bepaalt voor welke overheid de eed wordt afgelegd.
Art. 6.13. - Prestation de serment
  Lors de la première entrée en fonction, le membre du personnel prête serment dans les termes de l'article 2 du décret du 20 juillet 1831 concernant le serment à la mise en vigueur de la monarchie constitutionnelle représentative.
  Le Gouvernement détermine l'autorité devant laquelle le serment est prêté.
Art. 6.14. - Persoonlijk dossier
  § 1. De raad van bestuur legt voor elk personeelslid een persoonlijk dossier aan; dat dossier bevat de aanstellingsakte, de vaste benoeming, de dienstattesten, de beoordelingsstaten, de evaluatieverslagen en, in voorkomend geval, de opgelegde tuchtmaatregelen.
  De Regering kan de vorm van het persoonlijk dossier vastleggen.
  § 2. Elk personeelslid heeft recht op inzage van zijn persoonlijk dossier.
Art. 6.14. - Dossier personnel
  § 1er. Pour chaque membre du personnel nommé à titre définitif, le conseil d'administration constitue un dossier personnel comprenant l'acte de désignation, la nomination définitive, les attestations de service, les bulletins de signalement et rapports d'évaluation ainsi que les éventuelles peines disciplinaires prononcées.
  Le Gouvernement peut fixer la forme du dossier personnel.
  § 2. Tout membre du personnel a le droit de consulter son dossier personnel.
HOOFDSTUK 2. - Tijdelijke aanstelling
CHAPITRE 2. - Désignation à titre temporaire
Afdeling 1. - Algemeen
Section 1re. - Généralités
Art. 6.15. - Voorwaarden m.b.t. de aanstelling
  Niemand mag door de raad van bestuur in een ambt bij het centrum tijdelijk aangesteld worden, wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° aan één van de volgende voorwaarden voldoen :
  a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
  b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  c) de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
  d) een verblijfstitel bezitten krachtens de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980;
  2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;
  3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3 en overeenstemmend met het te bekleden ambt;
  6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die minder dan zes maanden geleden gedagtekend is en waaruit blijkt dat hij door zijn gezondheidstoestand noch de gezondheid van de kinderen en jongeren, noch de gezondheid van de andere personeelsleden in gevaar brengt;
  7° voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs;
  8° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn.
  Het eerste lid, 1°, b) tot d), voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
  [1 ...]1
  Dit artikel is niet van toepassing op personen die op honorariumbasis werken.
  
Art. 6.15. - Conditions de désignation
  Nul ne peut être désigné à titre temporaire par le conseil d'administration dans une fonction auprès du centre s'il ne remplit pas, au moment de la désignation, les conditions suivantes :
  1° remplir l'une des conditions suivantes :
  a) être citoyen de l'Union européenne ou membre de la famille d'un citoyen de l'Union au sens de l'article 4, § 2, de la loi du 22 juin 1964 relative au statut des membres du personnel de l'enseignement de l'Etat; le Gouvernement peut accorder une dérogation à cette condition;
  b) posséder le statut de résident de longue durée, ressortissant d'un pays tiers, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
  c) posséder le statut de réfugié ou le statut de protection subsidiaire conformément aux dispositions de la même loi du 15 décembre 1980;
  d) posséder le titre de séjour en application des articles 61/2 à 61/5 de la même loi du 15 décembre 1980;
  2° avoir une conduite répondant aux exigences de la fonction;
  3° jouir des droits civils et politiques;
  4° avoir satisfait aux lois sur la milice;
  5° être porteur d'un des titres mentionnés à l'article 6.3 et correspondant à la fonction à conférer;
  6° remettre, lors de l'entrée en fonction, un certificat médical daté de moins de six mois et attestant que le candidat se trouve dans des conditions de santé telles qu'il ne puisse mettre en danger celle des enfants et de jeunes ni celle des autres membres du personnel;
  7° satisfaire aux dispositions du décret du 19 avril 2004 relatif à la transmission des connaissances linguistiques et à l'emploi des langues dans l'enseignement;
  8° avoir introduit sa candidature dans la forme et le délai fixés dans l'appel aux candidats.
  L'alinéa 1er, 1°, lettres b) à d), sert à transposer la Directive 2003/109/CE du Conseil du 25 novembre 2003 relative au statut des ressortissants de pays tiers résidents de longue durée, la Directive 2004/81/CE du Conseil du 29 avril 2004 relative aux titres de séjour délivrés aux ressortissants de pays tiers qui sont victimes de la traite des êtres humains ou qui ont fait l'objet d'une aide à l'immigration clandestine et qui coopèrent avec les autorités compétentes et la Directive 2004/83/CE du Conseil du 29 avril 2004 concernant les normes minimales relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir prétendre au statut de réfugié ou les personnes qui, pour d'autres raisons, ont besoin d'une protection internationale, et relatives au contenu de la protection à fournir.
  [1 ...]1
  Le présent article ne s'applique pas aux personnes percevant des honoraires.
  
Art. 6.16. - Oproep tot de kandidaten en sollicitatie
  Elk jaar tussen 1 en 20 april doet de raad van bestuur een oproep tot de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling voor het daaropvolgende schooljaar. Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in het centrum door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht.
  De oproep vermeldt aan welke voorwaarden de kandidaten moeten voldoen, alsook in welke vorm en binnen welke termijn de sollicitaties moeten worden ingediend.
  In de sollicitatie vermeldt de kandidaat onder meer de ambten waarop de sollicitatie betrekking heeft. De kandidaat voegt bij zijn sollicitatie het uittreksel uit het strafregister vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; dat uittreksel mag niet ouder zijn dan zes maanden. [1 De kandidaat bewijst zijn toereikende diensten door onder meer de attesten vermeld in artikel 6.30 bij te voegen.]1
  [1 Werd een personeelslid al één keer [2 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 6.19.1 of artikel 6.20]2 aangesteld, dan geldt deze aanstelling vanaf dit ogenblik als een over de volgende schooljaren heen lopende kandidatuur voor het betrokken ambt.]1
  
Art. 6.16. - Appel aux candidats et candidature
  Entre le 1er et le 20 avril de chaque année, le conseil d'administration lance un appel aux candidats à une désignation à titre temporaire pour l'année scolaire suivante. Cet appel est publié dans la presse, par affichage dans le centre et sous toute autre forme qu'il juge adéquate.
  L'appel mentionne les conditions requises dans le chef des candidats ainsi que toutes les données concernant la forme et le délai dans lesquels les candidatures doivent être introduites.
  Dans sa candidature, le candidat mentionne entre autres les fonctions auxquelles celle-ci se rapporte. Le candidat y joint un extrait du casier judiciaire tel que visé à l'article 596, alinéa 2, du Code de procédure pénale et datant de moins de six mois. [1 Le candidat apporte la preuve des services suffisants en joignant entre autres les attestations visées à l'article 6.30.]1
  [1 Si un membre du personnel a été effectivement désigné une première fois pour une durée indéterminée [2 conformément à l'article 6.19.1 ou à l'article 6.20]2, cette désignation équivaut à une candidature pour la fonction concernée, à partir de ce moment et pour les années scolaires suivantes.]1
  
Art. 6.17. - Opstellen van een aanstellingsakte
  Voor elke aanstelling in een ambt stelt de raad van bestuur een aanstellingsakte op waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.
  Deze aanstellingsakte vermeldt ten minste :
  1° de identiteit van de raad van bestuur;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;
  4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis ervan alsmede, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;
  5° de datum van indiensttreding.
  Wordt er binnen 14 dagen na indiensttreding geen aanstellingsakte opgesteld overeenkomstig het eerste en het tweede lid, dan wordt ervan uitgegaan dat het personeelslid alleen onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden is aangesteld in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking die het werkelijk uitoefent.
Art. 6.17. - Etablissement d'un acte de désignation
  Pour chaque désignation dans une fonction, le conseil d'administration établit un acte de désignation dont une copie est remise au membre du personnel.
  Cet acte de désignation mentionne au moins :
  1° l'identité du conseil d'administration;
  2° l'identité du membre du personnel;
  3° la fonction à exercer ainsi que les caractéristiques et le volume de la charge;
  4° si l'emploi est vacant ou non et, dans ce cas, le nom du titulaire de l'emploi et, le cas échéant, celui de son remplaçant temporaire;
  5° la date de l'entrée en fonction.
  A défaut d'acte de désignation établi conformément aux alinéas 1er et 2 dans les quinze jours suivant son entrée en fonction, le membre du personnel est censé avoir été désigné uniquement aux conditions prévues par le présent décret dans la fonction, la charge ou l'emploi qu'il occupe effectivement.
Afdeling 2. [1 - Fase van de instap in het beroep]1
Section 2. [1 - Phase d'entrée dans la profession]1
Art. 6.18. - Regel
  Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking van een ambt of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, [2 heeft de kandidaat voorrang die de fase van de instap in het beroep afgesloten heeft. De fase van de instap in het beroep omvat de eerste dienstjaren als gekwalificeerd personeelslid in het onderwijs en dient om zich terecht te vinden in het beroep. Ze wordt als afgesloten beschouwd, als de kandidaat]2 aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° het vervult de voorwaarden vermeld in artikel 6.15, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 7°;
  2° het voldoet aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet;
  3° het kan bij de raad van bestuur een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt doen gelden; van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen;
  4° het personeelslid heeft ten minste de vermelding "goed" gekregen voor de laatste van de in artikel 6.23 bedoelde beoordelingsstaten van de laatste twee schooljaren waar het personeelslid vóór 30 april telkens voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat voor deze periode geldt deze voorwaarde als vervuld;
  5° het personeelslid was gedurende de laatste vijf schooljaren bij de betrokken raad van bestuur in actieve dienst.
  [1 [2 ...]2]1
  Voor een kandidaat die dienstdagen heeft gepresteerd in een ander ambt waarvoor het houder is van het bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3, worden deze dienstdagen bij de in het eerste lid, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om [2 de anciënniteit voor de fase van de instap in het beroep" en op het einde van de zin wordt het tweede lid aangevuld met de woorden ", voor zover hij ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarin hij de fase van de instap in het beroep wil afsluiten]2 te verlenen.
  
Art. 6.18. - Règle
  Est prioritaire pour une désignation en qualité de membre du personnel temporaire dans un emploi vacant ou dans un emploi non vacant d'une fonction dont le titulaire ou le membre du personnel qui le supplée temporairement doit être remplacé pour une période au départ ininterrompue d'au moins quinze semaines le candidat [2 qui achève la phase d'entrée dans la profession. Cette phase comprend les premières années de service passées dans l'enseignement par le membre du personnel qualifié et a pour objectif de l'aider à prendre ses marques dans la fonction. Cette phase est considérée comme achevée lorsque le candidat remplit les conditions suivantes]2 :
  1° il remplit les conditions énumérées à l'article 6.15, alinéa 1er, à l'exception du 7°;
  2° il satisfait aux dispositions du décret du 19 avril 2004 relatif à la transmission des connaissances linguistiques et à l'emploi des langues dans l'enseignement, à l'exception de l'article 25 dudit décret;
  3° il peut faire valoir auprès du conseil d'administration au moins 720 jours d'ancienneté dans la fonction concernée; sur ces 720 jours, 600 au moins doivent avoir été effectivement prestés. Le congé de maternité et le congé prophylactique et la période pendant laquelle le membre du personnel est dispensé de toute activité dans le cadre de la protection de la maternité ou de la menace d'une maladie professionnelle sont pris en compte à concurrence de 210 jours lors du calcul des jours d'activité de service effectivement prestés, à condition que ces jours de congé soient englobés dans la période de désignation;
  4° il a obtenu au moins la mention "bon" dans le dernier des bulletins de signalement mentionnés à l'article 6.23 et établis pour les deux dernières années scolaires au cours desquelles le candidat a été chaque fois en activité de service pour une période ininterrompue d'au moins 15 semaines avant le 30 avril; s'il n'y a pas de bulletin de signalement pour lesdites années, la présente condition est considérée comme remplie;
  5° il a été en activité de service auprès du conseil d'administration au cours des cinq dernières années scolaires.
  [1 [2 ...]2]1
  Un candidat qui a presté des jours de service dans une autre fonction pour laquelle il est porteur du titre de capacité mentionné à l'article 6.3 se voit ajouter ces jours de service aux jours mentionnés à l'alinéa 1er, 2°, qui sont pris en compte pour le calcul [2 de l'ancienneté en ce qui concerne la phase d'entrée dans la profession " et la phrase est complétée par les mots suivants " , à condition qu'il justifie d'au moins 360 jours d'activité de service dans la fonction pour laquelle il souhaite achever la phase d'entrée dans la profession.]2.
  
Art. 6.19. - Titels, verdiensten en continuïteit
  Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6.18 vergelijkt de raad van bestuur vóór elke aanstelling steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria die dienstig zijn voor de uitoefening van het betrokken ambt. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met :
  1° de beoordelingsstaten;
  2° de dienstanciënniteit bij de raad van bestuur en/of de dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten of andere beroepservaring;
  3° de bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);
  4° de voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud).
  Wanneer de raad van bestuur zijn beslissing neemt, houdt hij tegelijk rekening met de nodige continuïteit bij het personeel.
  Over aanstellingen voor een volledig schooljaar wordt vooraf in het basisoverlegcomité overleg gepleegd.
  [1 In afwijking van artikel 6.15, 8°, kan de raad van bestuur kiezen tussen een kandidaat die in zijn laatste beoordelingsstaat de vermelding "niet tevredenstellend" heeft gekregen en een andere kandidaat, ongeacht of laatstgenoemde kandidaat in de vereiste vorm en binnen de vereiste termijn heeft gesolliciteerd.]1
  
Art. 6.19. - Titres, mérites et continuité
  Sans préjudice de l'article 6.18, le conseil d'administration compare toujours, avant la désignation, les titres et mérites des candidats au moyen de critères objectifs, pertinents et appropriés, qui sont utiles à l'exercice de la fonction concernée. Il prend notamment en considération les critères suivants :
  1° les bulletins de signalement;
  2° l'ancienneté auprès du conseil d'administration et/ou d'autres pouvoirs organisateurs ainsi que l'expérience professionnelle complémentaire;
  3° les formations supplémentaires (nombre, durée et contenu);
  4° les formations continuées (nombre, durée et contenu).
  Lorsqu'il prend sa décision, le conseil d'administration tient en même temps compte de la continuité indispensable au sein du personnel.
  Les désignations qui couvrent plus d'une année scolaire complète sont discutées au préalable au sein du comité de concertation ad hoc.
  [1 Par dérogation à l'article 6.15, 8°, le conseil d'administration peut choisir entre un candidat qui a obtenu la mention "insuffisant" lors du dernier signalement ou lors des deux dernières évaluations et un autre candidat, que ce dernier se soit inscrit ou non dans les forme et délai prévus.]1
  
Art.6.19.1. [1 - Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding
   § 1 - De personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.15 en een bewijs van de vereiste grondige kennis van de taal voor het betrokken ambt voorleggen overeenkomstig het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, hebben overeenkomstig de voorwaarden bepaald in dit artikel en binnen de perken van de beschikbare betrekkingen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding. Dat recht heeft betrekking op alle ambten waarvoor de genoemde voorwaarden vervuld zijn.
   Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding geldt niet voor de voltijds vastbenoemde personeelsleden.
   § 2 - Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in.
   § 3 - De raad van bestuur kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding hebben, nadat de raad van bestuur artikel 6.20, § 5, heeft toegepast.
   In afwijking van het eerste lid kan de raad van bestuur een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding, indien dat personeelslid daarmee instemt, in een niet vacante betrekking aanstellen hoewel er definitief vacante betrekkingen voorhanden zijn.
   Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien.
   § 4 - Behoudens andersluidende overeenkomst met de raad van bestuur en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding aanvaardt het personeelslid de betrekking in de hem aangeboden omvang.
   § 5 - Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan bezorgt de raad van bestuur hem de schriftelijke motivering van de desbetreffende beslissing.
   § 6 - De raad van bestuur motiveert zijn beslissing om een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding te beëindigen en deelt die beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.]1

  
Art.6.19.1. [1 - Désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service
   § 1er - Conformément aux conditions fixées dans le présent article et dans la limite des emplois disponibles, les membres du personnel qui satisfont aux conditions mentionnées à l'article 6.15 et présentent une attestation de connaissance approfondie de la langue de l'enseignement, requise pour la fonction concernée conformément aux dispositions du décret du 19 avril 2004 relatif à la transmission des connaissances linguistiques et à l'emploi des langues dans l'enseignement ont droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service. Ce droit vaut pour toutes les fonctions pour lesquelles les conditions susmentionnées sont remplies.
   Le droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service ne s'applique pas aux membres du personnel nommés à titre définitif pour un horaire complet.
   § 2 - Une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service prend effet au plus tard au 1er octobre de l'année scolaire en cours.
   § 3 - Le conseil d'administration attribue les emplois définitivement vacants en priorité aux membres du personnel qui ont droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service, après avoir appliqué l'article 6.20, § 5.
   Par dérogation à l'alinéa 1er et bien que des emplois soient définitivement vacants, le conseil d'administration peut désigner dans un emploi non vacant un membre du personnel ayant droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service, si celui-ci marque son accord.
   Une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service ne peut intervenir que dans des emplois à pourvoir pour toute l'année scolaire.
   § 4 - Sous réserve de tout accord contraire avec le conseil d'administration, et sous peine de perdre son droit à une désignation pour une durée indéterminée dès l'entrée en service, le membre du personnel accepte l'emploi pour le volume de prestations proposé.
   § 5 - Si un membre du personnel introduit un recours contre la désignation à titre temporaire d'un autre membre du personnel en motivant son intérêt, le conseil d'administration lui notifie par écrit la motivation de la décision en question.
   § 6 - Le conseil d'administration motive sa décision de mettre un terme à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dès l'entrée en service et la transmet par écrit au membre du personnel.]1

  
Art. 6.20. - Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
  § 1. De personeelsleden die aan de voorwaarden m.b.t. de [1 fase van de instap in het beroep]1 gesteld in artikel 6.18 voldoen, hebben overeenkomstig de in voorliggend artikel vastgelegde voorwaarden recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het kader van de beschikbare betrekkingen. Dit recht heeft betrekking op alle ambten [1 waarin de fase van de instap in het beroep wordt afgesloten]1.
  Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de voltijds vastbenoemde personeelsleden.
  § 2. Het personeelslid verliest het bij § 1 verworven recht, indien het tijdens vijf opeenvolgende schooljaren niet in dienstactiviteit in het betrokken ambt bij de raad van bestuur is geweest.
  § 3. Het personeelslid dat met toepassing van artikel 6.57, 6°, afgedankt werd, heeft op grond van de vóór het ontslag geleverde prestaties geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 4. Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in.
  § 5. De raad van bestuur kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben.
  In afwijking van het eerste lid kan de raad van bestuur een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien dat personeelslid daarmee instemt, in een niet vacante betrekking aanstellen hoewel er definitief vacante betrekkingen voorhanden zijn.
  Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien.
  § 6. Behoudens andersluidende overeenkomst met de raad van bestuur en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur aanvaardt het personeelslid de betrekking in de hem aangeboden opdracht.
  § 7. Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan bezorgt de raad van bestuur hem de schriftelijke motivering van de desbetreffende beslissing.
  § 8. De raad van bestuur motiveert zijn beslissing om een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te beëindigen en deelt die beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.
  § 9. De artikelen 6.25 en 6.26 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn.
  
Art. 6.20. - Désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée
  § 1er. Conformément aux conditions fixées dans le présent article, les membres du personnel qui remplissent les conditions [1 de la phase d'entrée dans la profession]1 mentionnée à l'article 6.18 ont droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée dans les limites des emplois disponibles. Ce droit vaut pour toutes les fonctions dans lesquelles [1 la phase d'entrée dans la profession est achevée]1.
  Le droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée ne s'applique pas aux membres du personnel nommés à titre définitif dans un emploi à temps plein.
  § 2. Le membre du personnel perd le droit acquis conformément au § 1er s'il n'a pas, pendant cinq années scolaires consécutives, été en activité de service dans la fonction concernée auprès du conseil d'administration.
  § 3. Le membre du personnel licencié en application de l'article 6.57, 6°, n'a aucun droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée sur la base des prestations fournies avant le licenciement.
  § 4. Une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée prend effet au plus tard au 1er octobre de l'année scolaire en cours.
  § 5. Le conseil d'administration attribue les emplois définitivement vacants en priorité aux membres du personnel qui ont droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  Par dérogation au premier alinéa et bien que des emplois soient définitivement vacants, le conseil d'administration peut désigner dans un emploi non vacant un membre du personnel ayant droit à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée, si celui-ci marque son accord.
  Une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée ne peut intervenir que dans des emplois à pourvoir pour toute l'année scolaire.
  § 6. Sous réserve d'accord contraire avec le conseil d'administration, et sous peine de perdre son droit une désignation pour une durée indéterminée, le membre du personnel accepte l'emploi pour le volume de prestations proposé.
  § 7. Si un membre du personnel introduit un recours contre la désignation à titre temporaire d'un autre membre du personnel en motivant son intérêt, le conseil d'administration lui notifie par écrit la motivation de la décision en question.
  § 8. Le conseil d'administration motive sa décision de mettre un terme à une désignation à titre temporaire pour une durée indéterminée et la transmet par écrit au membre du personnel.
  § 9. Les articles 6.25 et 6.26 ne s'appliquent pas aux membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  
Art. 6.22. - Berekening van de dienstanciënniteit [1 voor de fase van de instap in het beroep]1
  De dienstanciënniteit bedoeld in artikel 6.18 wordt berekend tegen 30 april van het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan. Dat geschiedt overeenkomstig artikel 6.41 [1 ...]1.
  Wordt er, met toepassing van de artikelen 6.25, 6.26 en 6.27, door afdanking of ontslagneming een einde gemaakt aan een aanstelling, dan worden de vóór deze afdanking of ontslagneming bij de raad van bestuur gepresteerde dienstdagen niet in aanmerking genomen om de in het eerste lid bedoelde dienstanciënniteit te berekenen, tenzij de raad van bestuur het afgedankte personeelslid weer aanstelt of met toepassing van artikel 6.25, § 3, vierde lid, de afdanking na advies van de raad van beroep niet bekrachtigt.
  
Art. 6.22. Calcul de l'ancienneté de service [1 pour la phase d'entrée dans la profession]1
  Le calcul de l'ancienneté de service mentionnée à l'article 6.18 intervient au plus tard pour le 30 avril de l'année de la demande. Il s'opère conformément aux dispositions de l'article 6.41, [1 ...]1.
  S'il est mis fin à une désignation par licenciement ou résiliation en application des articles 6.25, 6.26 et 6.27, les jours d'activité de service prestés auprès du conseil d'administration avant le licenciement ou la résiliation ne sont pas pris en considération pour calculer l'ancienneté visée au premier alinéa sauf si le membre du personnel est à nouveau désigné ou si le conseil d'administration, après avis de la chambre de recours, ne confirme pas le licenciement en application de l'article 6.25, § 3, alinéa 4.
  
Afdeling 3. - Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid
Section 3. - Bulletin de signalement et possibilité de recours
Art. 6.23. - Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid
  § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door de directeur beoordeeld.
  In afwijking van het eerste lid kan de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan 15 weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij de directeur erover waakt dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit vertonen.
  In afwijking van het eerste lid vindt voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 6.18 of 6.20 aangesteld zijn ten minste om de drie schooljaren een beoordeling plaats. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.
  Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 4, eerste lid, eerste zin.
  § 2. Voor de beoordeling van een personeelslid kan de directeur zich baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
  § 3. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die onder meer gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor het centrum inzet. In het bijzonder wordt onderzocht in hoeverre het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem bij wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
  Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd.
  § 4. De directeur overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid beschikt na de dag waarop de beoordelingsstaat is afgegeven over ten hoogste zeven dagen om te verklaren of het al dan niet met de beoordelingsstaat instemt en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem aan de directeur terug.
  Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de directeur overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat opgesteld door de directeur.
  Ten laatste op 15 mei zendt de directeur de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de raad van bestuur toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
  Indien de raad van bestuur op 15 mei van het lopende schooljaar niet beschikt over een exemplaar van de beoordelingsstaat die overeenkomstig het eerste of het tweede lid is opgesteld, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".
  De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
  § 5. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen nadat de directeur die beoordelingsstaat heeft afgegeven beroep instellen bij de raad van beroep.
  In afwijking van het eerste lid kan het personeelslid geen beroep instellen tegen een vermelding die overeenkomstig § 4, vierde lid, verkregen is.
  Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de raad van bestuur. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de raad van bestuur zijn definitieve beslissing aan het personeelslid. Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom hij het advies niet volgt.
  Het beroep is opschortend.
Art. 6.23. - Bulletin de signalement et possibilité de recours
  § 1er. Un membre du personnel temporaire est évalué par le directeur chaque année scolaire où il compte une période ininterrompue d'au moins quinze semaines d'activité de service et a presté des services effectifs.
  Par dérogation au premier alinéa, le directeur peut aussi évaluer un membre du personnel qui a été en activité de service et a presté des services effectifs durant moins de quinze semaines, en veillant à ce que les services prestés montrent un minimum de continuité.
  Par dérogation au premier alinéa, une évaluation a lieu au moins tous les trois ans pour les membres du personnel qui ont été désignés conformément aux articles 6.18 ou 6.20. Si l'évaluation porte en conclusion la mention "insatisfaisant" ou "insuffisant", une nouvelle évaluation a lieu l'année suivante.
  Le membre du personnel peut demander une telle évaluation par écrit auprès du directeur. Le moment de la demande tient compte du respect du délai mentionné au § 4, alinéa 1er, première phrase.
  § 2. Lors de l'évaluation d'un membre du personnel, le directeur peut se baser sur le rapport écrit d'un autre membre du personnel occupant une fonction de sélection et qu'il a chargé par écrit d'établir un tel rapport sur le travail du membre du personnel concerné.
  § 3. L'évaluation se présente sous la forme d'un bulletin de signalement motivé comprenant entre autres des renseignements sur la fonction exercée et la durée des prestations fournies ainsi que sur les capacités, les prestations et l'engagement du membre du personnel pour le centre. L'on examine notamment la mesure dans laquelle le membre du personnel remplit la mission ou les obligations lui imposées par loi, décret, arrêté ou règlement et par son acte de désignation. Le bulletin porte en conclusion une des mentions suivantes : "très bon", "bon", "suffisant", insatisfaisant" ou "insuffisant".
  Le modèle du bulletin de signalement est fixé par le Gouvernement.
  § 4. Le directeur remet le bulletin au membre du personnel au plus tard pour le 30 avril de l'année scolaire en cours. Ensuite, le membre du personnel dispose d'un délai de 7 jours au plus à partir de la délivrance du bulletin pour déclarer qu'il est ou non d'accord et pour formuler ses remarques par écrit. Les remarques sont jointes au bulletin. Le membre du personnel date et signe le bulletin et le remet au directeur.
  Si le membre du personnel ne remet pas le bulletin et ses remarques au directeur dans le délai de sept jours mentionné au premier alinéa, c'est le bulletin du directeur qui prévaut.
  Le directeur adresse le bulletin et les remarques du membre du personnel au conseil d'administration, par recommandé ou contre remise d'un accusé de réception, pour le 15 mai au plus tard. La date du cachet de la poste ou de l'accusé de réception fait foi.
  Si, au plus tard le 15 mai de l'année scolaire en cours, le conseil d'administration ne dispose pas d'un exemplaire du bulletin établi conformément au premier ou au deuxième alinéa, le rapport est nul et le membre du personnel obtient la mention du dernier bulletin. S'il n'y en a pas, il reçoit la mention "bon".
  Le bulletin est établi en trois exemplaires. Le membre du personnel signe les trois exemplaires et en conserve un.
  § 5. Le membre du personnel peut signer le bulletin sous réserve et introduire un recours devant la chambre de recours dans les dix jours à compter de sa délivrance par le directeur.
  Par dérogation au premier alinéa, le membre du personnel ne peut introduire aucun recours contre une mention obtenue conformément au § 4, alinéa 4.
  La chambre de recours transmet un avis motivé au conseil d'administration dans les 45 jours suivant le jour où elle a reçu le recours. Dans un délai de dix jours à dater de la réception de l'avis, le conseil d'administration communique sa décision définitive au membre du personnel. S'il ne suit pas l'avis, il en indique les raisons.
  Le recours est suspensif.
Afdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aanstelling
Section 4. - Cessation de la désignation à titre temporaire
Art. 6.24. - Beëindiging van rechtswege
  Een tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht :
  1° bij de terugkeer van een titularis van een betrekking of van een personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;
  2° op het ogenblik dat een betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk aan een ander personeelslid wordt toegewezen door vaste benoeming;
  3° op 31 augustus van het betrokken schooljaar.
  In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden de betrekkingen in het betrokken ambt afgebouwd in omgekeerde volgorde van de rangschikking die voortvloeit uit de vergelijking van de titels en verdiensten vermeld in artikel 6.19.
  [1 Het eerste lid, 3°, geldt niet voor het personeelslid dat voor doorlopende duur overeenkomstig artikel 6.19.1 aangesteld is, behalve als het de beoordeling "niet tevredenstellend" krijgt.]1
  [1 Het eerste lid, 3°, geldt niet voor het personeelslid dat voor doorlopende duur overeenkomstig artikel 6.20 aangesteld is, tenzij het de beoordeling "niet tevredenstellend" krijgt en al in het voorafgaande schooljaar de beoordeling "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" had gekregen.]1
  
Art. 6.24. - Cessation d'office
  Une désignation à titre temporaire prend fin d'office pour l'ensemble ou pour une partie de la charge :
  1° au retour du titulaire de l'emploi ou du membre du personnel qui a été remplacé temporairement;
  2° au moment où l'emploi du membre du personnel temporaire est attribué totalement ou partiellement à un autre membre du personnel à la suite d'une nomination à titre définitif;
  3° au 31 août de l'année scolaire concernée.
  Dans les cas mentionnés à l'alinéa 1er, 1° et 2°, les emplois de la fonction concernée sont supprimés dans l'ordre inverse du classement résultant de la comparaison des titres et mérites mentionnée à l'article 6.19.
  [1 L'alinéa 1er, 3°, ne s'applique pas au membre du personnel désigné pour une durée indéterminée conformément à l'article 6.19.1, sauf s'il obtient un signalement portant en conclusion la mention "insuffisant".]1
  [1 L'alinéa 1er, 3°, ne vaut pas pour le membre du personnel désigné pour une durée indéterminée conformément à l'article 6.20, sauf s'il obtient un signalement portant en conclusion la mention "insuffisant" alors qu'il avait déjà, l'année scolaire précédente, obtenu un signalement portant en conclusion la mention "insatisfaisant" ou "insuffisant".]1
  
Art. 6.25. - Voortijdige afdanking en beroepsmogelijkheid
  § 1. Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen door de raad van bestuur voortijdig ontslagen worden. De afdanking wordt met redenen omkleed.
  § 2. Na voorafgaand verhoor van het personeelslid overhandigt de directeur hem het schriftelijk voorstel tot afdanking in tweevoud. Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan de directeur. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er "ben het er niet mee eens" op.
  Op dezelfde dag laat de directeur dit voorstel aan de raad van bestuur toekomen die binnen tien dagen het voorstel verwerpt of de afdanking per aangetekende brief ter kennis brengt van het personeelslid. Die aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  In geval van afdanking wordt de Regering onmiddellijk op de hoogte gebracht.
  § 3. Het tijdelijke personeelslid dat kennis heeft gekregen van de afdanking en dat met toepassing van artikel 6.18 tijdelijk aangesteld is, kan binnen tien dagen na de kennisgeving beroep instellen bij de raad van bestuur. De raad van bestuur zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies.
  Het beroep is niet opschortend.
  Binnen 45 dagen nadat het beroep is ingekomen, bezorgt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de raad van bestuur.
  Binnen 14 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de raad van bestuur zijn beslissing per aangetekende brief mee aan het personeelslid. Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom hij het advies niet volgt. Indien de raad van bestuur de afdanking niet bekrachtigt, dan wordt ervan uitgegaan dat het personeelslid opnieuw in dienst is genomen met terugwerkende kracht tot de dag van de afdanking.
Art. 6.25. Licenciement anticipé et possibilité de recours
  § 1er. Le membre du personnel désigné à titre temporaire peut être licencié anticipativement par le conseil d'administration moyennant un préavis de 30 jours. Le licenciement doit être motivé.
  § 2. Après avoir entendu le membre du personnel, le directeur lui remet la proposition de licenciement, consignée par écrit, en double exemplaire. Le membre du personnel date la proposition, la signe pour attester qu'il en a pris connaissance et en remet le jour même un exemplaire au directeur. S'il n'est pas d'accord avec la proposition de licenciement, il y appose d'abord la mention "pas d'accord".
  Le jour même, le directeur fait parvenir cette proposition au conseil d'administration qui, dans un délai de dix jours, la rejette ou notifie le préavis par recommandé au membre du personnel. Ce recommandé produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  En cas de licenciement, le Gouvernement est immédiatement informé.
  § 3. Le membre du personnel désigné à titre temporaire en application de l'article 6.18 et auquel le licenciement a été notifié peut, dans un délai de dix jours à dater de la notification, introduire un recours auprès du conseil d'administration. Le conseil d'administration transmet immédiatement le recours à la chambre de recours compétente avec une demande d'avis motivé.
  Le recours n'est pas suspensif.
  Dans un délai de 45 jours à dater du jour où elle a reçu le recours, la chambre de recours communique son avis motivé au conseil d'administration.
  Dans un délai de quinze jours à dater de la réception de l'avis de la chambre de recours, le conseil d'administration communique sa décision par recommandé au membre du personnel. S'il ne suit pas l'avis, il en indique la raison. Si le conseil d'administration renonce à confirmer le licenciement, le membre du personnel est considéré comme engagé de nouveau avec effet rétroactif au jour du licenciement.
Art. 6.26. - Afdanking zonder opzegging wegens zware schuld
  § 1. De raad van bestuur kan elk tijdelijk personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.
  Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de raad van bestuur onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
  § 2. Binnen een termijn van drie werkdagen na de dag waarop de raad van bestuur kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept hij het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid als zware schuld ten last gelegd worden.
  Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het centrum die zich in één van de volgende administratieve standen bevinden : in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of gepensioneerd.
  Indien de raad van bestuur na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan hij binnen drie dagen na dit verhoor beslissen een einde te maken aan de aanstelling. Op straffe van nietigheid wordt de beslissing aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan. De beslissing vermeldt de redenen die de raad van bestuur als zware schuld beschouwt.
  § 3. In de volgende gevallen kan het personeelslid tijdens de periode bepaald in § 2 zonder opzegging uit zijn ambt verwijderd worden :
  1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;
  2° wanneer de ten last gelegde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de school in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is.
  Het gaat om een administratieve maatregel. Tijdens de duur van de maatregel bevindt het personeelslid zich in dienstactiviteit.
Art. 6.26. - Licenciement immédiat pour faute grave
  § 1er. Le conseil d'administration peut, pour faute grave, mettre immédiatement fin à la désignation de tout membre du personnel temporaire.
  Est considérée comme constituant une faute grave, toute faute qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et le conseil d'administration.
  § 2. Dans un délai de trois jours ouvrables à partir du jour où il a connaissance d'éléments susceptibles d'être constitutifs d'une faute grave, le conseil d'administration convoque par lettre recommandée le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La convocation mentionne les faits qui sont reprochés au membre du personnel à titre de faute grave.
  Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un délégué d'une organisation syndicale reconnue, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel du centre qui sont en activité de service, mis en disponibilité pour convenance personnelle précédant la mise à la retraite ou pensionnés.
  Si, après l'audition, le conseil d'administration estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs d'une faute grave, il peut décider de mettre fin à la désignation dans les trois jours qui suivent l'audition. Sous peine de nullité, la décision est notifiée au membre du personnel soit par exploit d'huissier soit par lettre recommandée, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition. La décision mentionne les motifs que le conseil d'administration estime constituer une faute grave.
  § 3. Durant la période prévue au § 2, un membre du personnel peut être immédiatement écarté de ses fonctions dans les cas suivants :
  1° lorsqu'il y a faute grave avec flagrant délit;
  2° lorsque les faits reprochés sont d'une gravité telle que, dans l'intérêt du service, sa présence dans le centre n'est pas indiquée.
  Il s'agit d'une mesure administrative. Pendant la durée de la mesure, le membre du personnel se trouve en activité de service.
Art. 6.27 - Voortijdige ontslagneming van het personeelslid
  Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan de aanstelling eenzijdig opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van [1 dertig]1 dagen.
  
Art. 6.27. Démission remise par le membre du personnel
  Un membre du personnel désigné à titre temporaire peut, moyennant un préavis de [1 trente jours]1, mettre unilatéralement fin à la désignation.
  
Art. 6.28 - Nadere regels voor de eenzijdige opzegging
  Onder voorbehoud van de afdanking zonder opzegging wegens zware schuld, zoals bepaald in artikel 6.26, moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de dienst maakt - op straffe van nietigheid - de duur van de opzeggingstermijn vermelden en aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
Art. 6.28. - Modalités du préavis unilatéral
  Sous réserve du licenciement immédiat pour faute grave mentionné à l'article 6.26, l'acte par lequel une des deux parties met unilatéralement fin au service n'est valable que s'il mentionne la durée du préavis et est notifié à l'autre partie soit par exploit d'huissier soit par lettre recommandée. La lettre recommandée produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
Art. 6.29. - Beëindiging van de aanstelling in onderlinge overeenstemming
  In onderlinge overeenstemming kan voortijdig een einde gemaakt worden aan de dienst; de opzeggingstermijn bedoeld in de artikelen 6.25, § 1, resp. 6.27 dient in dat geval niet in acht te worden genomen.
  De overeenstemming, de niet-inachtneming van de opzeggingstermijn en de datum waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven, worden schriftelijk vastgelegd.
Art. 6.29. - Cessation de la désignation par consentement mutuel
  Le service peut prendre fin anticipativement de commun accord; il peut alors être renoncé au préavis mentionné à l'article 6.25, § 1er, ou à l'article 6.27.
  L'accord, le renoncement au préavis ainsi que la date à laquelle le membre du personnel a marqué son accord seront constatés par écrit.
Art. 6.30. - Dienstattest
  Op het einde van elke periode van dienstanciënniteit levert de raad van bestuur het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding, voor elk uitgeoefend ambt, van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de benaming van het ambt en de omvang van de opdracht.
Art. 6.30. - Attestation de service
  A l'issue de toute période d'activité, le conseil d'administration remet au membre du personnel temporaire une attestation mentionnant les services prestés par fonction exercée, en ce compris les dates de début et de fin, la description de la fonction et le volume de l'emploi.
HOOFDSTUK 3. - Vaste benoeming
CHAPITRE 3. - Nomination à titre définitif
Art. 6.31. - Principe
  De raad van bestuur benoemt een personeelslid in vast verband in een vacante betrekking van een wervingsambt.
  Over de benoemingen wordt vooraf overleg gepleegd in het bevoegde basisoverlegcomité.
Art. 6.31. - Principe
  Le conseil d'administration nomme un membre du personnel à titre définitif dans un emploi vacant d'une fonction de recrutement.
  Les nominations sont discutées au préalable au sein du comité de concertation de base compétent.
Art. 6.32. - Benoemingsvoorwaarden
  Voor een vaste benoeming moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan :
  1° aan één van de volgende voorwaarden voldoen :
  a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
  b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  c) de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
  d) een verblijfstitel bezitten krachtens de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980;
  2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;
  3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 6.3 en overeenstemmend met het te bekleden ambt [1 [2 ...]2]1;
  6° voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet;
  7° voldoen aan de voorwaarde vermeld in artikel 6.15, eerste lid, 6°;
  8° bij de raad van bestuur een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt kunnen doen gelden; van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. Het bevallingsverlof, de moederschapsbescherming, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen;
  9° ten minste de vermelding "goed" hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 6.23.; bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn;
  10° het ambt als hoofdambt uitoefenen;
  11° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn.
  Het eerste lid, 1°, b) tot d), voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
  
Art. 6.32. - Conditions de nomination
  Il y a nomination si, au moment de la nomination, les conditions suivantes sont remplies :
  1° remplir l'une des conditions suivantes :
  a) être citoyen de l'Union européenne ou membre de la famille d'un citoyen de l'Union au sens de l'article 4, § 2, de la loi du 22 juin 1964 relative au statut des membres du personnel de l'enseignement de l'Etat; le Gouvernement peut accorder une dérogation à cette condition;
  b) posséder le statut de résident de longue durée, ressortissant d'un pays tiers, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
  c) posséder le statut de réfugié ou le statut de protection subsidiaire conformément aux dispositions de la même loi du 15 décembre 1980;
  d) posséder le titre de séjour en application des articles 61/2 à 61/5 de la même loi du 15 décembre 1980;
  2° avoir une conduite répondant aux exigences de la fonction;
  3° jouir des droits civils et politiques;
  4° avoir satisfait aux lois sur la milice;
  5° être porteur d'un des titres mentionnés à l'article 6.3 et correspondant à la fonction à conférer [1 [2 ...]2]1;
  6° satisfaire aux dispositions du décret du 19 avril 2004 relatif à la transmission des connaissances linguistiques et à l'emploi des langues dans l'enseignement, à l'exception de l'article 25 dudit décret;
  7° remplir la condition visée à l'article 6.15, alinéa 1er, 6°;.
  8° faire valoir auprès du conseil d'administration au moins 720 jours d'ancienneté dans la fonction concernée; sur ces 720 jours, 600 doivent avoir été effectivement prestés. Le congé de maternité, le congé de protection de la maternité, le congé prophylactique et la période pendant laquelle le membre du personnel est dispensé de toute activité dans le cadre de la protection de la maternité ou de la menace d'une maladie professionnelle sont pris en compte à concurrence de 210 jours lors du calcul des jours d'activité de service effectivement prestés, à condition que ces jours de congé soient englobés dans la période de désignation;
  9° produire un dernier bulletin de signalement, tel que mentionné à l'article 6.23, portant en conclusion au moins la mention "bon"; s'il n'y a pas de bulletin de signalement, la présente condition est considérée comme remplie;
  10° exercer la fonction à titre principal;
  11° avoir introduit sa candidature dans la forme et le délai fixés par l'appel aux candidats.
  L'alinéa 1er, 1°, lettres b) à d), sert à transposer la Directive 2003/109/CE du Conseil du 25 novembre 2003 relative au statut des ressortissants de pays tiers résidents de longue durée, la Directive 2004/81/CE du Conseil du 29 avril 2004 relative aux titres de séjour délivrés aux ressortissants de pays tiers qui sont victimes de la traite des êtres humains ou qui ont fait l'objet d'une aide à l'immigration clandestine et qui coopèrent avec les autorités compétentes et la Directive 2004/83/CE du Conseil du 29 avril 2004 concernant les normes minimales relatives aux conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers ou les apatrides pour pouvoir prétendre au statut de réfugié ou les personnes qui, pour d'autres raisons, ont besoin d'une protection internationale, et relatives au contenu de la protection à fournir.
  
Art. 6.33. - Mogelijke benoeming op 55 jaar
  Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en met toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
  1° het vervult alle benoembaarheidseisen op het tijdstip van de benoeming;
  2° het dient, uiterlijk op 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de raad van bestuur;
  3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;
  4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledige opdracht vastbenoemd.
Art. 6.33. - Possibilité de nomination à 55 ans
  Le membre du personnel qui aura au moins 55 ans au cours de l'année calendrier concernée peut, à sa demande et moyennant l'accord du Gouvernement, être nommé à titre définitif dans un emploi occupé d'une fonction de recrutement si les conditions suivantes sont remplies :
  1° il remplit toutes les conditions requises au moment de la nomination;
  2° il introduit par écrit, pour le 15 mai au plus tard de l'année calendrier concernée, une demande en ce sens auprès du conseil d'administration;
  3° il est en service depuis au moins le 1er septembre de l'année scolaire concernée;
  4° il est désigné à titre temporaire ou nommé à titre définitif pour un horaire incomplet.
Art. 6.34. - Oproep
  § 1. Elk jaar in de tweede helft van de maand februari doet de raad van bestuur een oproep tot de kandidaten voor een uurroosteraanvulling en voor een vaste benoeming. Deze oproep wordt ter informatie aan de Regering bezorgd.
  § 2. De oproep bevat een lijst met de vacante betrekkingen die op basis van de toestand op 1 februari vóór de oproep tot de kandidaten vastgelegd werden en waarvoor op 1 oktober van het volgende schooljaar heel waarschijnlijk vaste benoemingen zullen kunnen plaatsvinden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de voorwaarden waaraan de kandidaten moeten voldoen en vermeldt in welke vorm en binnen welke termijn de kandidaturen moeten worden ingediend.
  De oproep wordt ter kennis gebracht van alle personeelsleden door aanplakking in het centrum, alsmede in elke andere passende vorm. Op verzoek is de lijst ook verkrijgbaar bij de Regering en bij de raad van bestuur.
  Ten laatste op 10 februari krijgt de Regering een afschrift van de lijst vermeld in het eerste lid.
Art. 6.34. - Appel aux candidats
  § 1er. Au cours de la deuxième quinzaine du mois de février de chaque année, le conseil d'administration lance un appel aux candidats à un complément d'horaire et à une nomination à titre définitif. Cet appel est transmis pour information au Gouvernement.
  § 2. L'appel contient une liste des emplois vacants déterminés sur la base de la situation au 1er février précédant l'appel aux candidats et qui pourront très probablement être conférés à titre définitif au 1er octobre de l'année scolaire suivante. Il contient des indications sur les emplois à pourvoir, les conditions requises dans le chef des candidats ainsi que la forme et le délai dans lesquels les candidatures doivent être introduites.
  L'appel est porté à la connaissance de tous les membres du personnel par affichage public dans le centre et par toute autre forme adéquate. La liste peut également être obtenue sur demande auprès du Gouvernement et du conseil d'administration.
  Le Gouvernement reçoit au plus tard le 10 février une copie de la liste mentionnée au premier alinéa.
Art. 6.35. - Tijdstip en omvang van de benoemingen
  De vaste benoemingen geschieden op 1 oktober in de betrekkingen die in artikel 6.34, § 2, eerste lid, vermeld zijn en die op dit ogenblik nog vacant zijn.
  Een vaste benoeming geschiedt voor volledige uren.
  Het minimale aantal uren bij een eerste benoeming in een ambt beloopt één vierde van het aantal uren vereist voor een voltijdse betrekking.
Art. 6.35. - Moment où sont effectuées les nominations et volume des charges
  Les nominations à titre définitif sont opérées le 1er octobre dans les emplois visés à l'article 6.34, § 2, alinéa 1er, qui sont encore vacants à cette date.
  Une nomination à titre définitif s'opère pour des heures complètes.
  Lors d'une première nomination à une fonction, le nombre minimal d'heures correspond à un quart du nombre d'heures requis pour un emploi à temps plein.
Art. 6.36. [1 - Voorrangsregels in het kader van een benoeming]1
  Indien één of meer personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties vastbenoemd worden, geeft de raad van bestuur hen voorrang bij het aanvullen van hun uurrooster.
  De verplichting tot vaste benoeming geldt alleen voor de personeelsleden die hun kandidatuur ingediend hebben binnen één maand na de bekendmaking van de in artikel 6.34 vermelde oproep tot de kandidaten.
  In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 6.33 benoemd zijn, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster.
  [1 Onverminderd het eerste tot het derde lid geeft de raad van bestuur bij het toekennen van de ambten die vacant verklaard zijn voor benoeming voorrang aan personeelsleden die de voorwaarden voor een vaste benoeming vervullen en die nog niet in een of meer ambten met volledig leerplan vast benoemd respectievelijk definitief aangeworven zijn in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.]1
  
Art. 6.36. - [1 Règles de priorité dans le cadre]1 de la nomination
  Lorsqu'un ou plusieurs membres du personnel sont nommés à titre définitif dans une fonction à prestations incomplètes, le conseil d'administration leur accorde la priorité pour compléter leur horaire.
  L'obligation d'une nomination à titre définitif ne vaut que pour les membres du personnel qui ont introduit leur candidature dans le mois suivant la publication de l'appel aux candidats visé à l'article 6.34.
  Par dérogation au premier alinéa, aucune priorité n'est accordée aux membres du personnel nommés exclusivement sur la base de l'article 6.33, pour ce qui est de compléter leur horaire.
  [1 Sans préjudice des alinéas 1er à 3, lors de l'attribution des emplois qui ont été libérés pour une nomination, le conseil d'administration donne priorité aux membres du personnel qui remplissent les conditions pour une nomination à titre définitif et qui n'étaient jusqu'à présent pas nommés ou engagés à titre définitif dans une ou plusieurs fonctions à prestations complètes dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté germanophone.]1
  
Art. 6.37. - Titels, verdiensten en continuïteit
  Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6.36 vergelijkt de raad van bestuur vóór elke benoeming steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria die dienstig zijn voor de uitoefening van het betrokken ambt. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria :
  1° de beoordelingsstaten;
  2° de dienstanciënniteit bij de raad van bestuur en/of de dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten of andere beroepservaring;
  3° de bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);
  4° de voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud).
  Wanneer de raad van bestuur zijn beslissing neemt, houdt hij tegelijk rekening met de nodige continuïteit bij het personeel van het centrum.
Art. 6.37. - Titres, mérites et continuité
  Sans préjudice de l'article 6.36, le conseil d'administration compare toujours, avant la nomination, les titres et mérites des candidats au moyen de critères objectifs, pertinents et appropriés, qui sont utiles à l'exercice de la fonction concernée. Il prend notamment en considération les critères suivants :
  1° les bulletins de signalement;
  2° l'ancienneté auprès du conseil d'administration et/ou d'autres pouvoirs organisateurs ainsi que l'expérience professionnelle complémentaire;
  3° les formations supplémentaires (nombre, durée et contenu);
  4° les formations continuées (nombre, durée et contenu).
  Lorsqu'il prend sa décision, le conseil d'administration tient parallèlement compte de la continuité indispensable au sein du personnel du centre.
Art. 6.38. - Benoeming in een ander ambt
  Het personeelslid dat in een ambt vastbenoemd is, maar in een vacante betrekking van een ander ambt benoemd wenst te worden en dat ten minste 360 dagen dienstanciënniteit telt en houder is van een bekwaamheidsbewijs voor het andere ambt, dient zijn kandidatuur schriftelijk in bij de raad van bestuur, onder dezelfde voorwaarden als de kandidaten voor een vaste benoeming.
  De vaste benoeming in het andere ambt geschiedt op 1 oktober van het volgende schooljaar.
Art. 6.38. - Nomination dans une autre fonction
  Le membre du personnel nommé à titre définitif dans une fonction, qui souhaite être nommé définitivement dans un emploi vacant d'une autre fonction dans laquelle il peut prouver une ancienneté de service d'au moins 360 jours et pour laquelle il est porteur d'un titre de capacité, introduit sa candidature par écrit auprès du conseil d'administration en respectant les mêmes conditions que les candidats à une nomination à titre définitif.
  La nomination définitive dans cette autre fonction a lieu le 1er octobre de l'année scolaire suivante.
Art. 6.39. - Beperking van het aantal benoemingen in geval van cumulatie
  Meerdere benoemingen in verschillende ambten in het centrum of in het centrum en bij andere inrichtende machten zijn alleen toegestaan als deze ambten samen niet meer dan een hoofdambt met volledige prestaties uitmaken.
Art. 6.39. - Limitation des nominations en cas de cumul
  Plusieurs nominations dans différentes fonctions au sein du centre ou au sein du centre et auprès d'autres pouvoirs organisateurs ne sont permises que si elles ne représentent pas au total un nombre d'heures supérieur à celui d'un horaire complet dans une fonction principale.
Art. 6.40. - Kandidatuur voor meerdere ambten
  De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een vaste benoeming dient voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur in.
Art. 6.40. - Candidature à plusieurs fonctions
  La personne qui pose sa candidature pour une nomination à titre définitif dans plusieurs fonctions introduit une candidature séparée pour chacune d'elles.
Art. 6.41. - Berekening van de dienstanciënniteit
  § 1. Voor de berekening van de dienstanciënniteit :
  1° worden enkel in aanmerking genomen de tot 30 april van het jaar van de aanvraag in hoofdambt gepresteerde diensten, voor zover de kandidaat houder is van het dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 6.3;
  2° bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk personeelslid of als [1 ...]1 contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties uit alle dagen die gepresteerd zijn vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen.
  De dagen gepresteerd als vastbenoemd personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit.
  § 2. De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.
  Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd.
  § 3. Het aantal dagen verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is.
  § 4. De periode waarvoor een personeelslid een beoordelingsstaat of een evaluatieverslag heeft gekregen waarop de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat, wordt niet in aanmerking genomen.
  
Art. 6.41. - Calcul de l'ancienneté de service
  § 1er. Pour le calcul de l'ancienneté de service :
  1° sont seuls pris en considération les services prestés jusqu'au 30 avril de l'année de la demande, en fonction principale, pour autant que le candidat porte les titres de capacité correspondants prévus à l'article 6.3;
  2° le nombre de jours prestés, en qualité de temporaire ou d'agent contractuel [1 ...]1, dans une fonction à prestations complètes est formé de tous les jours comptés du début à la fin de la période d'activité continue, y compris, s'ils sont englobés dans cette période, le congé de maternité, le congé prophylactique, la période pendant laquelle le membre du personnel est dispensé de toute activité dans le cadre de la protection de la maternité ou de la menace d'une maladie professionnelle, le congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse, les congés de circonstance ou les congés exceptionnels accordés conformément aux dispositions légales et réglementaires.
  Les jours prestés en qualité de membre du personnel nommé à titre définitif dans une fonction à prestations complètes se comptent du début à la fin d'une période ininterrompue d'activité de service.
  § 2. Les services fournis dans une fonction à prestations incomplètes comportant au moins la moitié du nombre d'heures requis pour la fonction à prestations complètes sont pris en considération au même titre que les services rendus dans une fonction à prestations complètes.
  Le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations incomplètes qui ne comporte pas la moitié du nombre requis pour la fonction à prestations complètes, est réduit de moitié.
  § 3. Le nombre de jours acquis dans deux ou plusieurs fonctions à prestations complètes ou non, exercées simultanément, ne peut jamais dépasser le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations complètes exercée pendant la même période.
  § 4. La période pour laquelle un membre du personnel a obtenu un bulletin de signalement ou un rapport d'évaluation portant en conclusion la mention "insuffisant" n'est pas prise en compte pour le calcul.
  
Art. 6.42. - Opstellen van een benoemingsakte
  Voor elke benoeming in een ambt stelt de raad van bestuur een benoemingsakte op waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.
  Deze benoemingsakte vermeldt ten minste :
  1° de identiteit van de raad van bestuur;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het ambt (met inbegrip van het aantal uren) waarin het personeelslid wordt benoemd;
  4° de benoemingsdatum.
Art. 6.42. - Etablissement d'un acte de nomination
  Pour chaque nomination dans une fonction, le conseil d'administration établit un acte de nomination dont une copie est remise au membre du personnel.
  Cet acte de nomination mentionne au moins :
  1° l'identité du conseil d'administration;
  2° l'identité du membre du personnel;
  3° la fonction (en ce compris le nombre d'heures) dans laquelle le membre du personnel est nommé;
  4° la date de la nomination.
Art. 6.43. - Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid
  § 1. Elk personeelslid benoemd in vast verband wordt ten minste om de drie schooljaren waarin het in dienstactiviteit is en werkelijke diensten presteert, door de directeur geëvalueerd.
  Het personeelslid kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in artikel 6.23, § 4, eerste lid, eerste zin.
  § 2. Voor de evaluatie van een personeelslid kan de directeur zich baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
  § 3. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat onder meer gegevens bevat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor het centrum inzet. In het bijzonder wordt onderzocht in hoeverre het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem bij wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
  Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd.
  § 4. De procedure vermeld in artikel 6.23, §§ 4 en 5, is van toepassing.
  Staat op het evaluatieverslag [1 de beoordeling "niet tevredenstellend" of "onvoldoende"]1 als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.
  
Art. 6.43. - Rapport d'évaluation et possibilité de recours
  § 1er. Tout membre du personnel nommé à titre définitif est évalué par le directeur au moins tous les trois ans au cours desquels il se trouve en activité de service et preste des services effectifs.
  Le membre du personnel peut demander une telle évaluation par écrit auprès du directeur. Le moment de la demande tient compte du respect du délai mentionné à l'article 6.23, § 4, alinéa 1er, première phrase.
  § 2. Lors de l'évaluation d'un membre du personnel, le directeur peut se baser sur le rapport écrit d'un autre membre du personnel occupant une fonction de sélection et qu'il a chargé par écrit d'établir un tel rapport sur le travail du membre du personnel concerné.
  § 3. L'évaluation prend la forme d'un rapport d'évaluation motivé comprenant entre autres des renseignements sur la fonction exercée et la durée des prestations fournies, sur les capacités et les prestations ainsi que l'engagement du membre du personnel pour le centre. L'on examine notamment la mesure dans laquelle le membre du personnel remplit la mission ou les obligations lui imposées par loi, décret, arrêté ou règlement et par son acte de nomination. Le rapport porte en conclusion une des mentions suivantes : "très bon", "bon", "suffisant", insatisfaisant" ou "insuffisant".
  Le modèle du rapport d'évaluation est fixé par le Gouvernement.
  § 4. La procédure énoncée à l'article 6.23, §§ 4 et 5, est d'application.
  Si un rapport porte en conclusion définitive la mention [1 "insatisfaisant" ou]1 "insuffisant", le membre du personnel est à nouveau évalué dans le courant de l'année scolaire suivante.
  
HOOFDSTUK 4. [1 - Overname van personeelsleden]1
CHAPITRE 4. [1 - Reprises de membres du personnel]1
Art. 6.43.1. [1 - Overname
   § 1 - De raad van bestuur kan een betrekking bezetten door een personeelslid over te nemen van een administratieve overheid bedoeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, hierna de 'overdragende instantie' genoemd.
   Het personeelslid van de overdragende instantie kan op eigen verzoek in ongeacht welk ambt overgenomen worden als vastbenoemd personeelslid van het centrum indien :
   1° het over te nemen personeelslid bij de overdragende instantie vastbenoemd is;
   2° het over te nemen personeelslid op het tijdstip van de overname voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor het ambt waarin het na de overname benoemd dient te worden, met uitzondering van de bepalingen over de sollicitatieprocedure.
   Indien het over te nemen personeelslid in het ambt van directeur als vastbenoemd personeelslid overgenomen wordt, levert dat personeelslid, naast de voorwaarden vermeld in het eerste lid, het bewijs dat het op het tijdstip van de overname al minstens vijf jaar een leidinggevende functie in de overdragende instantie bekleedt en management- en leidinggevende taken uitoefent.
   Bij een overname geschieden de ontslagneming van het personeelslid bij de overdragende instantie en de vaste benoeming door de raad van bestuur zonder onderbreking in de tijd.
   § 2 - Het overgenomen personeelslid wordt bezoldigd op basis van de geldelijke anciënniteit van de overdragende instantie, indien de geldelijke anciënniteit die het personeelslid met toepassing van de bepalingen van de overnemende instantie heeft, niet minstens even hoog is.
   Indien de wedde en toelagen van het overgenomen personeelslid met toepassing van artikel 6.87 en de titels II.1 tot II.3 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep lager is dan de wedde en toelagen die het vóór de overname in de overdragende instantie heeft ontvangen, dan wordt dat personeelslid verder bezoldigd op basis van de weddeschaal en toelagen van de overdragende instanties tot het met toepassing van artikel 6.87 en de titels II.1 tot II.3 van het decreet van 21 april 2008 een minstens even hoge wedde ontvangt.]1

  
Art.6.43.1. [1 Reprise
   § 1er - Le conseil d'administration peut pourvoir à un emploi en reprenant un membre du personnel de l'une des autorités administratives mentionnées à l'article 14 des lois sur le Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, ci-après, " autorité cédante ".
   A sa demande, le membre du personnel de l'autorité cédante peut être repris, dans n'importe quelle fonction, comme membre du personnel nommé à titre définitif du centre s'il :
   1° est nommé à titre définitif auprès de l'autorité cédante;
   2° remplit, au moment de la reprise, les conditions d'accès auxquelles il serait nommé après ladite reprise, à l'exception des dispositions relatives à l'appel à candidatures.
   Si le membre du personnel à reprendre l'est, dans la fonction de directeur, en tant que membre du personnel nommé à titre définitif, il doit prouver, en plus des conditions énumérées à l'alinéa 1er, qu'au moment de ladite reprise, il occupait une fonction dirigeante depuis au moins cinq ans au sein de l'autorité cédante et qu'il exerçait des missions de gestion et de direction.
   Lors d'une reprise, le congé du membre du personnel auprès de l'autorité cédante et la nomination définitive par le conseil d'administration s'effectuent sans interruption.
   § 2 - Le traitement du membre du personnel repris est calculé sur la base de l'ancienneté pécuniaire auprès de l'autorité cédante si celle dont justifie ledit membre du personnel en application des dispositions de l'autorité absorbante est moindre.
   Si le traitement, allocations comprises, du membre du personnel repris en application de l'article 6.87 et des titres II.1 à II.3 du décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant est inférieur à celui, allocations comprises, qu'il recevait de l'autorité cédante avant la reprise, ledit membre du personnel continue à être rémunéré sur la base des échelles de traitement, allocations comprises, de l'autorité cédante jusqu'à ce qu'il perçoive un traitement au moins équivalent en application de l'article 87 et des titres II.1 à II.3 du décret susmentionné.]1

  
Ondertitel 4. - Wekelijkse arbeidstijd
Sous-titre 4. - Temps de travail hebdomadaire
Art. 6.44. - Wekelijkse arbeidstijd
  De personeelsleden presteren in het kader van een voltijdse betrekking gemiddeld 38 uren van 60 minuten per week. Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend.
  De wekelijkse arbeidstijd mag in geen geval 50 uur overschrijden.
Art. 6.44. - Temps de travail hebdomadaire
  Les prestations fournies par les membres du personnel s'élèvent, dans le cadre d'une activité à temps plein, à 38 heures de 60 minutes par semaine en moyenne. Cette moyenne est calculée sur une période de référence de quatre mois.
  Le temps de travail hebdomadaire ne peut en aucun cas dépasser 50 heures.
Ondertitel 5. - Administratieve standen
Sous-titre 5. - Positions administratives
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Art. 6.45. - Opsomming
  Het personeelslid bevindt zich in één van de volgende administratieve standen :
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° terbeschikkingstelling.
Art. 6.45. - Enumération
  Les positions administratives dans lesquelles se trouvent les membres du personnel sont :
  1° l'activité de service,
  2° la non-activité,
  3° la disponibilité.
HOOFDSTUK 2. - Dienstactiviteit
CHAPITRE 2. - Activité de service
Afdeling 1. - Algemeen
Section 1re. - Généralités
Art. 6.46. - Principe
  Het personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.
Art. 6.46. - Principe
  Un membre du personnel est toujours censé être en activité de service sauf disposition formelle le plaçant dans une autre position administrative.
Art. 6.47. - Recht op wedde en verlofsvormen
  Behoudens andersluidende bepalingen heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende periodieke verhogingen.
  [1 Een personeelslid heeft recht op verlof onder dezelfde voorwaarden als het bestuurs- en onderwijzend personeel in het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het jaarlijks vakantieverlof.]1
  
Art. 6.47. - Droit au traitement et aux congés
  Sauf dispositions contraires, un membre du personnel en activité de service a droit à un traitement et aux augmentations périodiques y relatives.
  Un membre du personnel a droit aux congés aux mêmes conditions [1 que le personnel directeur et enseignant]1 dans l'enseignement communautaire, sauf en ce qui concerne le congé de vacances annuelles.
  
Afdeling 2. - Jaarlijks vakantieverlof
Section 2. - Congé annuel
Art. 6.48. - Recht op jaarlijks vakantieverlof
  De personeelsleden hebben recht op jaarlijks vakantieverlof.
  Het tijdstip waarop het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen, wordt in overleg met de directeur vastgelegd.
  De jaarlijkse vakantie kan opgesplitst worden, maar moet ten minste één ononderbroken periode van tien werkdagen omvatten.
  [1 "Het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen tijdens het kalenderjaar waarop het recht betrekking heeft, alsook binnen de in hetzelfde kalenderjaar beginnende kerstvakantie die wordt vastgelegd overeenkomstig de artikelen 57 en 58 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen.]1
  In afwijking van het vierde lid kunnen hoogstens tien [1 vakantiedagen en overuurdagen naar het volgende kalenderjaar]1 overgedragen worden.
  
Art. 6.48. - Droit au congé annuel
  Les membres du personnel ont droit à des congés.
  Le moment où sera pris le congé annuel est fixé en accord avec le directeur.
  Les congés annuels peuvent être fractionnés mais doivent comporter au moins une période continue de dix jours.
  [1 Le congé annuel est pris au cours de l'année calendrier à laquelle il se rapporte ainsi qu'au cours des vacances de Noël qui commencent la même année calendrier, fixées conformément aux articles 57 et 58 du décret du 31 août 1998 relatif aux missions confiées aux pouvoirs organisateurs et au personnel des écoles et portant des dispositions générales d'ordre pédagogique et organisationnel pour les écoles ordinaires et spécialisées.]1
  [1 Par dérogation à l'alinéa 4, dix jours de congé ou d'heures supplémentaires au plus peuvent être reportés à l'année calendrier suivante.]1
  
Art. 6.49. - Aantal dagen jaarlijks vakantieverlof
  Het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof waarop de personeelsleden van het centrum recht hebben, bedraagt :
  1° tot 45 jaar : 26 dagen;
  2° vanaf 45 jaar : 27 dagen;
  3° vanaf 50 jaar : 28 dagen;
  4° vanaf 53 jaar : 29 dagen;
  5° vanaf 55 jaar : 30 dagen;
  6° vanaf 58 jaar : 31 dagen;
  [1 7° vanaf 59 jaar : 32 dagen.]1
  Vanaf het schooljaar waarin het personeelslid 60 jaar oud wordt, krijgt het één vakantiedag extra per jaar. Beslissend bij de berekening van het aantal vakantiedagen is de leeftijd die men [2 tijdens het kalenderjaar]2 bereikt.
  
Art. 6.49. - Nombre de jours de congé
  Le nombre de jours de congé annuel auquel ont droit les membres du personnel est de :
  1° 26 jours jusqu'à 45 ans;
  2° 27 jours à partir de 45 ans;
  3° 28 jours à partir de 50 ans;
  4° 29 jours à partir de 53 ans;
  5° 30 jours à partir de 55 ans;
  6° 31 jours à partir de 58 ans;
  [1 7° 32 jours à partir de 59 ans.]1
  A partir de l'année scolaire où les membres du personnel atteignent l'âge de 60 ans bénéficieront par ailleurs d'un jour de congé annuel supplémentaire par année au-delà de leur 60e anniversaire. L'âge que l'on atteint au cours de [2 cette année calendrier]2 est déterminant pour calculer le nombre de jours de congés.
  
Art. 6.50. - Berekening
  § 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
  Dit verlof wordt in de volgende gevallen in evenredige mate verminderd :
  1° indien een personeelslid in de loop van het [1 kalenderjaar]1 in dienst treedt of de dienst verlaat;
  2° in geval van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden;
  3° voor de periode van de loopbaanonderbreking;
  4° bij verminderde prestaties;
  5° in het geval van één der onbezoldigde verlof- en afwezigheidsmogelijkheden;
  6° tijdens de periode waarin het personeelslid zich in non-activiteit bevindt.
  Bij de berekening van het aantal vakantiedagen worden de decimalen naar de hogere halve dag afgerond.
  De evenredige berekening is niet toepasselijk op de extra vakantiedagen die in artikel 6.49, tweede lid, worden vermeld en vanaf de 60e verjaardag worden toegekend.
  § 2. Indien het personeelslid zijn jaarlijkse vakantiedagen om dienstredenen niet heeft kunnen opnemen vóór het de dienst definitief verlaat, dan krijgt het voor de niet-opgenomen vakantiedagen een compensatievergoeding in verhouding tot zijn laatste wedde.
  
Art. 6.50. - Calcul
  § 1er. Chaque période d'activité de service donne droit à un congé annuel de vacances.
  Dans les cas suivants, le congé annuel de vacances est diminué au prorata :
  1° lorsqu'un membre du personnel entre en service ou quitte celui-ci en cours [1 d'année calendrier]1;
  2° en cas d'absence pour convenance personnelle;
  3° pour la période d'interruption de la carrière professionnelle;
  4° en cas de prestations réduites;
  5° au cas où il est fait usage d'une des possibilités de congés ou absences non rémunérés;
  6° pour la période où l'agent se trouve en non-activité de service.
  Lors du calcul du nombre de jours de congé, les décimales sont arrondies au demi-jour supérieur.
  Le calcul proportionnel n'est pas applicable aux jours de congé supplémentaires accordés à partir du 60e anniversaire prévus à l'article 6.49, alinéa 2.
  § 2. Si le membre du personnel, pour des raisons de service, n'a pas pu prendre son congé annuel avant de quitter définitivement le service, il perçoit pour les jours de congé "perdus" une indemnité compensatoire proportionnelle à son dernier traitement.
  
Art. 6.51. [1 1. Bovenop de wettelijke feestdagen hebben de personeelsleden dienstvrijstelling op 2 en 15 november, op 26 december, op carnavalsmaandag, op carnavalsdinsdag en op de dag van de Duitstalige Gemeenschap.
   De kermismaandag in de plaats waar zich de centrale hoofdvestiging of de lokale vestiging bevindt, is voor de betrokken personeelsleden een verlofdag. Indien de sluiting van de centrale hoofdvestiging of van de lokale vestiging in het belang van de dienst onmogelijk is, kan de verlofdag gecompenseerd worden onder de voorwaarden bepaald in § 2.
   § 2. Indien een wettelijke feestdag of een in § 1, eerste lid, bepaalde dag met een zaterdag of een zondag samenvalt, kan een vrij te bepalen dag compensatieverlof worden genomen; voor de aanvraag van dat compensatieverlof gelden dezelfde regels als voor de aanvraag van jaarlijks vakantieverlof. In geval van deeltijds werk wordt het recht op compensatieverlof proportioneel verminderd.
   In afwijking van het eerste lid kan de raad van bestuur de compensatiedagen vastleggen. De personeelsleden die op die dagen toch moeten werken, kunnen die dagen inhalen; voor de aanvraag van dat compensatieverlof gelden de regels bepaald in het eerste lid.]1

  
Art. 6.51. [1 § 1er. En plus des jours fériés légaux, les membres du personnel sont dispensés de service les 2 et 15 novembre, le 26 décembre, les lundi et mardi de carnaval, ainsi que le jour de la Communauté germanophone.
   Le lundi de la fête locale du lieu où le service central ou l'antenne locale est implanté est considéré comme jour de congé pour l'agent concerné. Si, pour des raisons de service, il n'est pas possible d'envisager une fermeture du service central ou de l'antenne locale, le jour de congé peut être compensé aux conditions mentionnées au § 2.
   § 2. Lorsqu'un jour férié légal ou un jour mentionné au § 1er, alinéa 1er, coïncide avec un samedi ou un dimanche, l'agent a la possibilité de prendre un jour de compensation dont il peut disposer librement et qui est soumis aux mêmes règles de demande que le congé annuel de vacances. En cas de travail à temps partiel, le droit au congé de compensation est réduit au prorata.
   Par dérogation au premier alinéa, le conseil d'administration peut fixer des dates précises pour les jours de compensation. Les membres du personnel qui doivent malgré tout travailler à ces dates-là peuvent obtenir des jours de compensation selon les règles de demande visées à l'alinéa premier. ]1

  
HOOFDSTUK 3. - Non-activiteit
CHAPITRE 3. - Non-activité
Art. 6.52. - Opsomming
  Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van :
  1° schorsing bij tuchtmaatregel;
  2° non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
  3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen;
  [1 4° afwezigheid op grond van verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid.]1
  Een personeelslid dat zonder wettige reden afwezig is, wordt van rechtswege op non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen.
  
Art. 6.52. - Enumération
  Un membre du personnel est en non-activité :
  1° lorsqu'il est suspendu de ses fonctions par mesure disciplinaire;
  2° lorsqu'il a été placé en non-activité par mesure disciplinaire;
  3° lorsque, pour des raisons familiales, il a été autorisé à s'absenter pour une période de longue durée;
  [1 4° lorsqu'il bénéficie d'une absence pour prestations réduites en cas de maladie ou d'infirmité.]1
  Un membre du personnel absent sans raison valable se trouve d'office en non-activité de service et n'a droit à aucun traitement ni à aucune augmentation intercalaire pour la durée de l'absence.
  
HOOFDSTUK 4. - Terbeschikkingstelling
CHAPITRE 4. - Mise en disponibilité
Art. 6.53. - Opsomming
  Een vastbenoemd personeelslid kan ter beschikking gesteld worden :
  1° wegens bijzondere opdracht;
  2° wegens ziekte of gebrekkigheid;
  3° om persoonlijke redenen;
  4° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;
  5° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
  Het eerste lid, met uitzondering van de bepalingen onder 2° tot 4°, is van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die [1 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 6.20]1 aangesteld zijn.
  
Art. 6.53. - Enumération
  Un membre du personnel nommé à titre définitif peut être mis en disponibilité :
  1° pour mission;
  2° pour maladie ou infirmité;
  3° pour convenance personnelle;
  4° pour convenance personnelle précédant la mise à la retraite;
  5° par retrait d'emploi dans l'intérêt du service.
  Le premier alinéa, à l'exception des points 2° et 4°, s'applique aux membres du personnel temporaires désignés pour une durée indéterminée [1 conformément à l'article 6.20]1.
  
Art. 6.54. - Nadere regels voor de terbeschikkingstelling
  De terbeschikkingstelling geschiedt onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als in het gemeenschapsonderwijs. Dit geldt eveneens voor de toekenning van wachtgeld.
  Geen enkel personeelslid mag ter beschikking worden gesteld of in disponibiliteit blijven wanneer het aan de voorwaarden voldoet om met rustpensioen te gaan.
  Het tweede lid is niet van toepassing wanneer het personeelslid :
  1° ter beschikking gesteld wordt of werd wegens bijzondere opdracht;
  2° gebruik maakt van de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat, vermeld in artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art. 6.54. - Modalités de la mise en disponibilité
  La mise en disponibilité s'opère aux mêmes conditions et modalités que dans l'enseignement communautaire. Ceci vaut également pour l'octroi d'un traitement d'attente.
  Aucun membre du personnel ne peut être mis ou rester en disponibilité lorsqu'il remplit les conditions requises pour être admis à la pension de retraite.
  La disposition du deuxième alinéa ne s'applique pas lorsque le membre du personnel :
  1° est ou a été mis en disponibilité pour mission spéciale;
  2° bénéficie de la mise en disponibilité partielle pour convenances personnelles précédant la mise à la retraite, telle que prévue à l'article 10bis de l'arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984 relatif aux charges, traitements, subventions-traitements et congés pour prestations réduites dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux.
Ondertitel 6. - Vervanging bij afwezigheid
Sous-titre 6. - Remplacement en cas d'absence
Art. 6.55. - Principe
  Indien kan worden aangetoond dat een personeelslid gedurende minstens zes dagen afwezig is wegens verlof, wegens terbeschikkingstelling of wegens enige andere vorm van afwezigheid, kan het vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid vervangen worden.
  [1 Een personeelslid wordt voor de duur van zijn jaarlijks vakantieverlof vervangen wanneer dat jaarlijks vakantieverlof onmiddellijk op een bevallingsverlof volgt en het personeelslid onmiddellijk daarna ouderschapsverlof of loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof neemt. Onder jaarlijks vakantieverlof wordt verstaan : het jaarlijks vakantieverlof vermeld in de artikelen 6.48 tot 6.50, alsook het jaarlijks vakantieverlof van de overgenomen instellingen vermeld in artikel 10.4, wanneer het overgenomen personeelslid een keuze in die zin overeenkomstig dat artikel gemaakt heeft.]1
  [2 In afwijking van het eerste lid kan de vervanging op om het even welk tijdstip in het schooljaar en in om het even welk ambt plaatsvinden.]2
  
Art. 6.55. - Principe
  S'il est manifeste qu'un membre du personnel sera absent pendant au moins six jours pour cause de congé, de mise en disponibilité ou d'autre forme d'absence, il peut être remplacé dès son premier jour d'absence.
  [1 Un membre du personnel est remplacé pour la durée de ses vacances annuelles lorsque celles-ci suivent immédiatement un congé de maternité et que le membre du personnel, directement après, sollicite un congé parental ou une interruption de carrière pour congé parental. Par vacances annuelles, l'on entend le congé annuel mentionné aux articles 6.48 à 6.50 ainsi que le congé annuel des établissements repris mentionné à l'article 10.4, si le membre du personnel repris a fait un choix allant en ce sens conformément au même article.]1
  [2 Par dérogation à l'alinéa 1er, le remplacement peut intervenir à n'importe quel moment de l'année scolaire et dans n'importe quelle fonction.]2
  
Ondertitel 7. - Tuchtregeling en preventieve schorsing
Sous-titre 7. - Régime disciplinaire et suspension préventive
Art. 6.56. - Toepassingsgebied
  Deze ondertitel is van toepassing op alle personeelsleden die vastbenoemd of [1 overeenkomstig artikel 6.20 voor een doorlopende duur]1 tijdelijk aangesteld zijn.
  
Art. 6.56. - Champ d'application
  Le présent sous-titre s'applique à tous les membres du personnel nommés à titre définitif ou désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée [1 conformément à l'article 6.20]1.
  
HOOFDSTUK 1. - Tuchtregeling
CHAPITRE 1er. - Régime disciplinaire
Afdeling 1. - Tuchtstraffen
Section 1re. - Peines disciplinaires
Art. 6.57. - Opsomming
  Indien personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen :
  1° terechtwijzing;
  2° blaam;
  3° inhouding van wedde;
  4° schorsing bij tuchtmaatregel;
  5° op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
  6° afdanking wegens zware schuld.
Art. 6.57. - Enumération
  Les membres du personnel qui manquent à leurs devoirs peuvent encourir les peines suivantes :
  1° le rappel à l'ordre;
  2° le blâme;
  3° la retenue sur traitement;
  4° la suspension disciplinaire;
  5° la mise en non-activité par mesure disciplinaire;
  6° le licenciement pour faute grave.
Art. 6.58. - Nadere regels voor de inhouding van wedde
  Een inhouding van wedde wordt opgelegd voor ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de laatste activiteitswedde of van het laatste wachtgeld van het personeelslid bedragen.
Art. 6.58. - Modalités de la retenue sur traitement
  Une retenue sur traitement est appliquée pendant un mois au moins et trois mois au plus et ne peut excéder 1/5e du dernier traitement brut d'activité du membre du personnel ou du traitement d'attente.
Art. 6.59. - Nadere regels voor de schorsing
  De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn laatste activiteitswedde of van zijn wachtgeld.
Art. 6.59. - Modalités de la suspension disciplinaire
  La suspension disciplinaire est prononcée pour un an au maximum. Le membre du personnel est écarté de ses fonctions et perçoit la moitié de son dernier traitement brut d'activité ou de son traitement d'attente.
Art. 6.60. - Nadere regels voor de op non-activiteitstelling
  De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan vijf jaar duren.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtgeld dat gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt het wachtgeld vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.
  Na de helft van zijn straf mag het personeelslid erom vragen opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.
Art. 6.60. - Modalités de la mise en non-activité
  La durée de mise en non-activité par mesure disciplinaire ne peut être inférieure à un an ni supérieure à cinq ans.
  Le membre du personnel est écarté de ses fonctions et bénéficie, pendant les deux premières années, d'un traitement d'attente égal à la moitié du traitement d'activité. Sans pouvoir jamais dépasser ce dernier montant, le traitement d'attente est fixé ensuite au taux de la pension que l'intéressé obtiendrait s'il était admis prématurément à la retraite.
  Après avoir subi la moitié de sa peine, le membre du personnel peut demander sa réintégration dans l'enseignement.
Art. 6.61. - Minimumbedrag in geval van inhouding van wedde of toekenning van een wachtgeld
  De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtgeld mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.
Art. 6.61. - Montant minimal en cas de retenue sur traitement ou d'attribution d'un traitement d'attente
  La retenue sur traitement ou l'attribution d'un traitement d'attente ne peut avoir pour conséquence que le traitement du membre du personnel soit ramené à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auxquelles le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
Afdeling 2. - Tuchtprocedure
Section 2. - Procédure disciplinaire
Art. 6.62. - Procedure
  § 1. De tuchtstraffen worden door de raad van bestuur uitgesproken.
  De directeur bezorgt het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben; de aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum. Naast het voorstel bevat deze brief ook de bewoordingen van het vierde lid.
  Indien de maatregel de directeur betreft, dan stelt de voorzitter van de raad van bestuur de straf voor.
  Binnen twintig dagen na kennisgeving kan het personeelslid beroep instellen tegen het voorstel tot tuchtstraf bij de bevoegde raad van beroep.
  Het beroep is opschortend.
  § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de ontvangst van het beroep van het personeelslid zendt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de raad van bestuur.
  § 3. Ten laatste dertig dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de raad van bestuur zijn beslissing mee aan het personeelslid, ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot, ofwel bij een aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum. Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom hij het advies niet volgt.
Art. 6.62. - Procédure
  § 1er. Les peines disciplinaires sont prononcées par le conseil d'administration.
  Après avoir entendu le membre du personnel, le directeur lui notifie une proposition de peine disciplinaire par recommandé, lequel produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition. Outre la proposition, le recommandé contient également le texte de l'alinéa 4.
  Si la mesure est prononcée à l'encontre du directeur, c'est le président du conseil d'administration qui propose la peine.
  Dans un délai de vingt jours à dater de la notification, le membre du personnel peut exercer, devant la chambre de recours compétente, un recours contre la proposition de peine disciplinaire.
  Ce recours est suspensif.
  § 2. Dans un délai de nonante jours à partir de la date à laquelle la chambre de recours a reçu le recours introduit par le membre du personnel, elle transmet un avis motivé au membre du personnel et au conseil d'administration.
  § 3. Au plus tard 30 jours après réception de l'avis de la chambre de recours, le conseil d'administration communique sa décision au membre du personnel par exploit d'huissier ou par recommandé; ce recommandé produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition. S'il ne suit pas l'avis, il indique les motivations.
Art. 6.63. - Tuchtprocedure en strafvervolging
  In geval van strafvervolging kan de tuchtprocedure voortgezet worden, indien de raad van bestuur een met redenen omklede beslissing in die zin neemt.
  De tuchtstraf wordt door de raad van bestuur bekrachtigd, ingetrokken of aangepast binnen zes maanden na de dag waarop een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.
Art. 6.63. - Procédure disciplinaire et poursuites pénales
  En cas de poursuites pénales, la procédure disciplinaire pourra être poursuivie si le conseil d'administration prend une décision motivée allant dans ce sens.
  La peine disciplinaire est confirmée, retirée ou adaptée par le conseil d'administration dans les six mois suivant le jour où la décision judiciaire est coulée en force de chose jugée.
Afdeling 3. - Doorhaling van een tuchtstraf
Section 3. - Radiation des peines disciplinaires
Art. 6.64. - Doorhaling
  De doorhaling van een tuchtstraf geschiedt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op :
  1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;
  2° drie jaar voor de inhouding van wedde;
  3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
  4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel.
  De termijn loopt vanaf de dag waarop de tuchtstraf is uitgesproken.
  De doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier verwijderd.
Art. 6.64. - Radiation
  La radiation d'une peine disciplinaire se fait d'office après un délai dont la durée est fixée à :
  1° un an pour le rappel à l'ordre et le blâme;
  2° trois ans pour la retenue sur traitement;
  3° cinq ans pour la suspension disciplinaire;
  4° sept ans pour la mise en non-activité par mesure disciplinaire.
  Le délai prend cours à la date où est prise la peine disciplinaire.
  La peine disciplinaire est rayée du dossier personnel.
HOOFDSTUK 2. - Preventieve schorsing
CHAPITRE 2. - Suspension préventive
Art. 6.65. - Procedure
  § 1. De preventieve schorsing is geen tuchtmaatregel, maar een administratieve maatregel. Zij heeft de verwijdering uit het ambt tot gevolg.
  In de volgende gevallen kan een personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst dat vereist :
  1° bij strafrechtelijke vervolgingen;
  2° vóór of in de loop van een tuchtprocedure;
  3° vanaf het ogenblik waarop de aangetekende brief waarbij de raad van bestuur het personeelslid ervan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is, uitwerking heeft;
  4° vanaf het ogenblik waarop de aangetekende brief waarbij de raad van bestuur het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter kennis brengt van het personeelslid, uitwerking heeft.
  § 2. Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de raad van bestuur voor een verhoor opgeroepen.
  De oproeping en de motivering van de preventieve schorsing worden ter kennis gebracht van het personeelslid, ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft vanaf de derde werkdag na de verzending ervan, ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt plaats ten vroegste op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.
  Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het centrum die zich in één van de volgende administratieve standen bevinden : in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of gepensioneerd.
  Binnen drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de raad van bestuur zijn beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mee, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  § 3. In afwijking van § 2, eerste lid, kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden :
  1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;
  2° wanneer de feiten die het personeelslid ten laste worden gelegd zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in het centrum in het belang van de dienst niet wenselijk is.
  De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste genomen op de derde werkdag na de dag waarop de raad van bestuur van de feiten kennis heeft genomen.
  Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de raad van bestuur de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past de raad van bestuur de procedure bedoeld in § 2 toe; zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden.
  § 4. De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet in geval van strafrechtelijke vervolging.
  In geval van § 1, tweede lid, 2°, eindigt de preventieve schorsing na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 6.62, § 1, tweede en derde lid, niet binnen die termijn ter kennis is gebracht van het personeelslid. Ze eindigt ook op de dag van het verstrijken van de termijn die bij artikel 6.62, § 3, aan de raad van bestuur wordt toegekend.
  § 5. Een preventieve schorsing die is uitgesproken in het kader van een tuchtprocedure wordt, vanaf de datum waarop ze uitwerking heeft, om de drie maanden door de raad van bestuur schriftelijk bekrachtigd.
  Die bekrachtiging wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene. Indien de preventieve schorsing niet binnen de gestelde termijn wordt bekrachtigd, hervat het personeelslid zijn werk, nadat het de raad van bestuur ten minste tien werkdagen van tevoren per aangetekende brief daarvan in kennis heeft gesteld.
  Na ontvangst van die kennisgeving kan de raad van bestuur het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de in § 2 bepaalde procedure.
Art. 6.65. - Procédure
  § 1er. La suspension préventive est une mesure administrative sans caractère disciplinaire. Elle a pour effet d'écarter le membre du personnel de ses fonctions.
  Dans les cas suivants, un membre du personnel peut être suspendu préventivement de ses fonctions lorsqu'il y va de l'intérêt du service :
  1° lors de poursuites pénales;
  2° avant ou pendant une procédure disciplinaire;
  3° à partir du moment où prend cours le recommandé par lequel le conseil d'administration informe le membre du personnel qu'une incompatibilité a été constatée;
  4° à partir du moment où prend cours le recommandé par lequel le conseil d'administration transmet au membre du personnel la proposition de mise en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service.
  § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel est convoqué par le conseil d'administration pour être entendu.
  La convocation ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel soit par recommandé produisant ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition, soit par lettre avec accusé de réception, lettre produisant ses effets à la date indiquée sur l'accusé de réception. L'audition a lieu au plus tôt le deuxième jour ouvrable suivant le jour où la convocation produit ses effets.
  Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un délégué d'une organisation syndicale reconnue, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel du centre qui sont en activité de service, mis en disponibilité pour convenance personnelle précédant la mise à la retraite ou pensionnés.
  Dans les trois jours ouvrables suivant le jour de l'audition, le conseil d'administration communique sa décision par recommandé au membre du personnel, même si ce dernier ou son représentant n'a pas comparu à l'audition. Le recommandé produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 3. Par dérogation au § 2, alinéa 1er, un membre du personnel peut être immédiatement écarté de ses fonctions dans les cas suivants :
  1° lorsqu'il y a faute grave avec flagrant délit;
  2° lorsque les faits reprochés au membre du personnel sont d'une gravité telle que, dans l'intérêt du service, sa présence dans le centre n'est pas indiquée.
  La mesure visée au premier alinéa est prise au plus tard le troisième jour ouvrable suivant le jour où le conseil d'administration a pris connaissance des faits.
  Au plus tard le troisième jour ouvrable suivant celui où il a pris la mesure visée à l'alinéa 1er, le conseil d'administration applique la mesure visée au § 2, sinon, l'écartement des fonctions cesse au terme de ce délai. Le membre du personnel ne peut alors être à nouveau écarté de ses fonctions pour les mêmes faits qu'en application de la procédure visée au § 2.
  § 4. La durée de la suspension préventive ne peut dépasser un an. Ceci ne vaut pas dans le cas de poursuites pénales.
  Dans le cas mentionné au § 1er, alinéa 2, 2°, la suspension préventive expire après 45 jours lorsque la proposition de peine disciplinaire visée à l'article 6.62, § 1er, alinéas 2 et 3, n'a pas été notifiée dans ce délai au membre du personnel. Elle prend également fin le jour auquel expire le délai prévu à l'article 6.62, § 3, pour le conseil d'administration.
  § 5. La suspension préventive dans le cadre d'une procédure disciplinaire fait l'objet d'une confirmation écrite par le conseil d'administration tous les trois mois à dater de la prise d'effet.
  Cette confirmation est notifiée à l'intéressé par lettre recommandée. A défaut de confirmation de la suspension préventive dans le délai requis, le membre du personnel concerné réintègre ses fonctions après en avoir informé le conseil d'administration, par lettre recommandée, au moins dix jours ouvrables avant la reprise effective du travail.
  Après réception de cette notification, le conseil d'administration peut confirmer le maintien en suspension préventive en suivant la procédure mentionnée au § 2.
Art. 6.66. - Inhouding van wedde
  § 1. In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van het brutobedrag van zijn activiteitswedde teruggebracht :
  1° als het personeelslid strafrechtelijk vervolgd en in beschuldiging gesteld wordt;
  2° als hem het voorstel tot het opleggen van één van de tuchtstraffen vermeld in artikel 6.57, eerste lid, 4°, 5° en 6°, ter kennis wordt gebracht.
  In het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin het personeelslid in beschuldiging gesteld is.
  In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel ter kennis gebracht wordt.
  § 2. De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.
Art. 6.66. - Retenue sur traitement
  § 1er. Le traitement d'un membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement brut d'activité dans les cas suivants :
  1° s'il fait l'objet de poursuites pénales et a été mis en accusation;
  2° si la proposition relative à l'une des peines disciplinaires énoncées à l'article 6.57, alinéa 1er, 4°, 5° et 6°, lui a été notifiée.
  Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 1°, la retenue s'opère le premier jour du mois suivant celui où le membre du personnel a été mis en accusation.
  Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 2°, la retenue s'opère le jour de la notification de la proposition.
  § 2. La retenue sur traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auxquelles le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
Art. 6.67. - Intrekking van de inhouding van wedde en betaling aan de Gemeenschap
  § 1. Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de in artikel 6.57, eerste lid, 4°, 5° en 6°, bedoelde maatregelen genomen werd of als het personeelslid definitief strafrechtelijk veroordeeld is.
  Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan komt het personeelslid voor de duur van de schorsing een aanvullende wedde toe, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De raad van bestuur betaalt dat aanvullende bedrag aan de Gemeenschap.
  § 2. Wordt een maatregel tot preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure of van de procedure van terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst genomen, betaalt de raad van bestuur aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de weddetoelage die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien :
  1° geen tuchtstraf is uitgesproken;
  2° geen afdanking ten gevolge van een onverenigbaarheid plaatsgevonden heeft;
  3° geen terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst plaatsgevonden heeft.
  § 3. Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.
  Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.
Art. 6.67. - Rapport de la retenue sur traitement et versement à la Communauté
  § 1er. A l'issue de la procédure disciplinaire ou judiciaire, la retenue sur traitement est rapportée, sauf si l'une des mesures mentionnées à l'article 6.57, alinéa 1er, 4°, 5° et 6° est prise ou si le membre du personnel a été définitivement condamné au pénal.
  Si la retenue sur traitement est rapportée, le membre du personnel perçoit, pour la durée de la suspension, le complément de traitement majoré des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée. Le conseil d'administration verse ce montant complémentaire à la Communauté.
  § 2. Si une mesure de suspension préventive sans retenue sur traitement est prise dans le cadre d'une procédure disciplinaire ou d'une mise en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service, le conseil d'administration paie à la Communauté un montant correspondant à la moitié du traitement que le membre du personnel a perçu pendant la suspension, lorsqu'
  1° aucune peine disciplinaire n'a été prise;
  2° aucun licenciement n'a été prononcé en raison d'une incompatibilité;
  3° aucune mise en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service n'a été prononcée.
  § 3. Le traitement perçu par le membre du personnel durant la suspension préventive lui reste acquis.
  Si la durée de la suspension disciplinaire est inférieure à celle de la suspension préventive, le membre du personnel perçoit la totalité de son traitement dès la fin de la période de suspension disciplinaire.
Art. 6.68. - Kennisgeving aan de Regering
  De preventieve schorsing wordt ter kennis gebracht van de Regering met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel.
Art. 6.68. - Information au Gouvernement
  La suspension préventive est portée à la connaissance du Gouvernement afin que l'exécution immédiate de cette mesure soit assurée.
Ondertitel 8. - Raad van beroep
Sous-titre 8. - Chambre de recours
Art. 6.69. - Oprichting
  De Regering richt een raad van beroep voor het centrum op.
Art. 6.69. - Institution
  Le Gouvernement institue une chambre de recours pour le centre.
Art. 6.70. - Samenstelling
  § 1. De raad van beroep is samengesteld uit :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de raad van bestuur en van de representatieve vakorganisaties. Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden;
  2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;
  3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden aangewezen door de Regering, op voordracht van de raad van bestuur en van de vakorganisaties die met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en met toepassing van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatief zijn.
  De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aan onder de magistraten [1 die in dienstactiviteit zijn of op rust gesteld zijn]1.
  § 2. De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep en de duur van hun mandaat. De raad van beroep telt ten minste drie werkende leden die de raad van bestuur vertegenwoordigen en drie werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  
Art. 6.70. - Composition
  § 1er. La chambre de recours est composée :
  1° d'un nombre égal de représentants du conseil d'administration et des organisations syndicales représentatives. Il y a, pour chaque catégorie, autant de membres suppléants que de membres effectifs;
  2° d'un président et de deux présidents suppléants;
  3° d'un secrétaire et d'un secrétaire adjoint.
  Les membres effectifs et suppléants de la chambre de recours sont désignés par le Gouvernement sur proposition du conseil d'administration et des organisations syndicales représentatives en application de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités et en application de l'arrêté royal du 28 septembre 1984 portant exécution de la loi du 19 décembre 1974.
  Le président et les présidents suppléants sont choisis par le Gouvernement parmi les magistrats en activité de service [1 ou retraités]1.
  § 2. Le Gouvernement fixe le nombre de membres de la chambre de recours ainsi que la durée de leur mandat. La chambre de recours compte au moins trois membres effectifs représentant le conseil d'administration et trois membres effectifs représentant le personnel.
  
Art. 6.71. - Huishoudelijk reglement
  De raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering.
Art. 6.71. - Règlement d'ordre intérieur
  La chambre de recours élabore son règlement d'ordre intérieur, qu'elle soumet à l'approbation du Gouvernement.
Art. 6.72. - Wraking en verschoning van leden
  Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter de lijst van de werkende leden en van de plaatsvervangers mee aan het personeelslid en aan de raad van bestuur. Binnen tien dagen na ontvangst van die lijst kunnen het personeelslid en de raad van bestuur ten hoogste drie leden wraken. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.
  Een lid mag een verzoek tot verschoning indienen als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter beslist of aan dat verzoek gevolg wordt gegeven. Om dezelfde redenen kan hij een lid op eigen intiatief aan de zaak onttrekken.
  De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloedverwant of aanverwant tot en met de vierde graad.
Art. 6.72. - Récusation et décharge de membres
  Dès que la chambre de recours est saisie d'une affaire, le président communique au membre du personnel et au conseil d'administration la liste des membres effectifs et suppléants. Dans les dix jours qui suivent la réception de cette liste, le membre du personnel et le conseil d'administration peuvent demander la récusation de trois membres au maximum. Toutefois, ils ne peuvent récuser en même temps un membre effectif et son suppléant.
  Un membre peut demander à être déchargé s'il estime avoir un intérêt moral en la cause ou s'il croit que l'on pourrait douter de son impartialité. Le président décide s'il fait droit à cette demande ou pas. Il peut aussi décharger un membre d'initiative pour les mêmes motifs.
  Le président, les présidents suppléants, les membres effectifs et les membres suppléants ne peuvent siéger dans une affaire concernant leur conjoint ou un parent ou allié jusqu'au quatrième degré inclusivement.
Art. 6.73. - Procedure
  Na ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.
  Het personeelslid en de raad van bestuur worden door de raad van beroep gehoord.
  Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het centrum die zich in één van de volgende administratieve standen bevinden : in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of gepensioneerd.
  De raad van bestuur kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger naar keuze.
  De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.
  Het niet-verschijnen van het personeelslid resp. zijn vertegenwoordiger of van de raad van bestuur resp. de vertegenwoordiger ervan belet de raad van beroep niet om uitspraak te doen.
Art. 6.73. - Procédure
  Les parties sont convoquées par le président dès réception du recours.
  Le membre du personnel et le conseil d'administration sont entendus par la chambre de recours.
  Le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un délégué d'une des organisations syndicales reconnues, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel du centre qui sont en activité de service, en disponibilité pour convenance personnelle précédant la mise à la retraite ou pensionnés.
  Le conseil d'administration peut se faire assister ou représenter par un avocat ou par un défenseur de son choix.
  La chambre de recours peut ordonner une enquête complémentaire et entendre des témoins.
  La non-comparution du membre du personnel, du conseil d'administration ou de leur représentant n'empêche pas la chambre de recours de statuer en l'affaire.
Art. 6.74. - Quorum en vereiste aantal stemmen
  De raad van beroep kan slechts rechtsgeldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de raad van bestuur vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.
  Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de raad van bestuur als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen leden.
  Als het in het eerste lid vermelde quorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen veertien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan een beslissing worden genomen, ongeacht hoeveel leden van elke groep dan aanwezig zijn.
  De vertegenwoordigers van de raad van bestuur en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.
  Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
Art. 6.74. - Quorum de présence et de vote
  La chambre de recours ne peut délibérer valablement que si au moins deux membres représentant le conseil d'administration et deux membres représentant les membres du personnel sont présents.
  Les représentants du conseil d'administration et ceux du personnel doivent être en nombre égal pour qu'un vote puisse avoir lieu. Le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination du vote d'un ou de plusieurs membres après tirage au sort.
  Si le quorum visé à l'alinéa 1er n'est pas atteint, le président convoque une nouvelle réunion dans les quinze jours. Au cours de cette réunion, une décision pourra être prise quel que soit le nombre de membres présents pour chaque groupe.
  Ont voix délibérative les représentants du conseil d'administration et des membres du personnel.
  L'avis motivé est émis après un vote secret acquis à la majorité simple des voix. En cas de parité, la voix du président est prépondérante.
Art. 6.75. - Mededeling van het advies
  Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen vijf dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen medegedeeld.
Art. 6.75. - Communication de l'avis
  L'avis motivé de la chambre de recours est communiqué aux parties par lettre recommandée dans les cinq jours qui suivent la réunion au cours de laquelle il a été émis.
Art. 6.76. - Werkingskosten en vergoedingen
  De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Gemeenschap.
  De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aanspraak hebben, alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden aanspraak hebben.
Art. 6.76. - Frais de fonctionnement et indemnités
  Les frais de fonctionnement de la chambre de recours sont à charge de la Communauté.
  Le Gouvernement détermine les jetons de présence auxquels le président et les présidents suppléants ont droit ainsi que les indemnités pour frais de déplacement auxquelles ont droit le président, les présidents suppléants et les membres.
Ondertitel 9. - Definitieve ambtsneerlegging
Sous-titre 9. - Cessation définitive des fonctions
Art. 6.77. - Beëindiging van een aanstelling of benoeming van rechtswege
  Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6.24 eindigt een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming van rechtswege zonder opzegging, indien het personeelslid :
  1° niet meer voldoet aan één van de volgende voorwaarden :
  a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 6.15, eerste lid, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 6.32, eerste lid, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden;
  b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  c) aan de dienstplichtwetten voldoen;
  2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden zijn dienst niet hervat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;
  3° zonder geldige reden zijn betrekking verlaat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijft;
  4° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt zonder beperkingen te vervullen;
  5° na zijn terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigert de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;
  6° wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op pensioen gesteld wordt;
  7° onregelmatig tijdelijk aangesteld of vastbenoemd is, indien de onregelmatigheid :
  a) ofwel binnen 60 dagen na de aanstelling resp. benoeming is vastgesteld;
  b) ofwel door een bedrieglijke handeling vanwege het personeelslid veroorzaakt is;
  c) ofwel zo zwaar is dat de aanstelling resp. de benoeming als niet bestaand moet worden geacht.
  De raad van bestuur stelt het personeelslid hetzij bij gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief in kennis van de definitieve ambtsneerlegging. Hij vermeldt de reden van de ambtsneerlegging.
  In het geval vermeld in het eerste lid, 7°, b), verliest het personeelslid de rechten die op basis van zijn voorafgaande stand verworven waren.
Art. 6.77. - Cessation d'office d'une désignation ou d'une nomination
  Sans préjudice de l'article 6.24, une désignation à titre temporaire ou une nomination à titre définitif prend fin d'office sans préavis si le membre du personnel
  1° cesse de répondre à l'une des conditions suivantes :
  a) une des conditions énoncées à l'article 6.15, alinéa 1er, 1°, pour les membres du personnel désignés à titre temporaire ou à l'article 6.32, alinéa 1er, 1°, pour les membres du personnel nommés à titre définitif;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  2° néglige sans motif valable, après une absence autorisée, de reprendre son service et reste absent pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  3° abandonne, sans motif valable, son emploi et reste absent pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° est dans une situation d'incapacité permanente de travail, reconnue par la loi ou le règlement, qui l'empêche de remplir pleinement ses fonctions;
  5° refuse, sans motif valable, après avoir été réaffecté ou remis au travail, d'occuper l'emploi attribué par le conseil d'administration;
  6° est mis à la retraite parce qu'il a atteint la limite d'âge;
  7° a été désigné ou nommé de façon irrégulière, dans l'un des cas suivants :
  a) l'irrégularité a été constatée dans les soixante jours suivant la désignation ou la nomination;
  b) l'irrégularité est le fait d'une manoeuvre frauduleuse dans le chef du membre du personnel;
  c) l'irrégularité est d'une gravité telle que la désignation ou la nomination doit être considérée comme nulle et non avenue.
  Le conseil d'administration informe le membre du personnel de la cessation définitive des fonctions par exploit d'huissier ou par recommandé. Il mentionne le motif de la cessation des fonctions.
  Dans le cas visé à l'alinéa 1er, 7°, b), le membre du personnel perd les droits acquis liés à sa situation précédente.
Art. 6.78. - Beëindiging van een vaste benoeming
  Een vaste benoeming neemt ook een einde :
  1° bij vrijwillig ontslag van het personeelslid;
  2° bij afdanking wegens zware schuld;
  3° [1 als op het evaluatieverslag van het personeelslid de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat en het personeelslid in het voorgaande schooljaar ook al een evaluatieverslag met de vermelding "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" heeft gekregen.]1
  Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten als het door de raad van bestuur daartoe gemachtigd is of na inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen. Het ontslag wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de raad van bestuur. Het gaat in op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Op straffe van nietigheid moet de aangetekende brief de duur van de opzegging alsmede de datum waarop ze begint, vermelden.
  
Art. 6.78. - Cessation d'une nomination à titre définitif
  Une nomination à titre définitif prend également fin :
  1° lorsque le membre du personnel démissionne volontairement;
  2° par licenciement pour faute grave;
  3° [1 lorsque le rapport d'évaluation du membre du personnel porte en conclusion la mention "insuffisant" et si ledit membre du personnel a déjà obtenu un rapport d'évaluation portant l'une des mentions "insatisfaisant" ou "insuffisant" au cours de l'année scolaire précédente;]1
  En cas de démission volontaire, le membre du personnel ne peut abandonner son service qu'à condition d'y avoir été autorisé par le conseil d'administration ou si un préavis de 30 jours a été respecté. La démission est introduite par recommandé auprès du conseil d'administration. Elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date d'expédition. A peine de nullité, le recommandé indique la durée ainsi que la date de début du préavis.
  
Ondertitel 10. [1 - Bijzondere bepalingen voor selectie- en bevorderingsambten]1
Sous-titre 10. [1 - Dispositions particulières pour les fonctions de sélection et de promotion]1
Art. 6.79. - Principe
  Deze ondertitel is van toepassing op de volgende ambten :
  1° het ambt van directeur;
  2° [1 het ambt van coördinator Psychosociale Ontwikkeling;]1
  3° [1 ...]1
  4° het ambt van coördinator Gezondheidswetenschappen;
  5° het ambt van coördinator Vroegkinderlijke ontwikkeling;
  6° het ambt van hoofd van een lokale vestiging [2 ;]2
  [2 7° het ambt van adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme, die in deze ondertitel 'adjunct' wordt genoemd.]2
  
Art. 6.79. - Principe
  Ce sous-titre s'applique aux fonctions suivantes :
  1° la fonction de directeur;
  2° [1 la fonction de coordinateur pour le domaine "développement psychosocial";]1
  3° [1 ...]1
  4° la fonction de coordinateur pour le domaine "sciences sanitaires";
  5° la fonction de coordinateur pour le domaine "développement de la petite enfance";
  6° la fonction de chef d'antenne [2 ;]2
  [2 7° la fonction d'adjoint à la prévention du radicalisme violent, dénommé "adjoint" dans le présent sous-titre.]2
  
Art. 6.80. - Toelatingsvoorwaarden
  Een persoon of een personeelslid van het centrum mag één van de ambten vermeld in artikel 6.79 [2 ...]2 uitoefenen, indien betrokkene :
  1° voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.15, eerste lid, met uitzondering van de voorwaarden vermeld in de bepaling onder 5°;
  2° a) [4 voor de ambten vermeld in artikel 6.79, 1° en 7°]4 : ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit;
  b) [4 voor de ambten vermeld in artikel 6.79, 2° tot 6°: ten minste houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad;]4
  [2 c) [4 ...]4]2
  3° zijn kandidatuur heeft ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten zijn vastgelegd [5 ;]5
  [2 ...]2
  [2 ...]2
  [5 4° voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]5
  [5 In afwijking van het eerste lid, 4°, [6 mogen de ambten vermeld in artikel 6.79, 2° tot 7°,]6 tijdelijk bekleed worden door een personeelslid dat geen grondige kennis van het Duits en/of het Frans heeft. De aanstelling van dit personeelslid eindigt van ambtswege op het einde van het [7 schooljaar dat volgt op het schooljaar waarin het personeelslid voor de eerste keer aangewezen werd in dat ambt]7, indien het personeelslid tegen dan geen bewijs van grondige kennis van het Duits en het Frans kan voorleggen.]5
  
Art. 6.80. - Conditions d'admission
  Une personne ou un membre du personnel du centre peut exercer l'une des fonctions mentionnées à l'article 6.79 [2 ...]2 à condition de :
  1° remplir les conditions énumérées à l'article 6.15, alinéa 1er, à l'exception du 5°;
  2° a) [4 pour les fonctions énumérées à l'article 6.79, 1° à 7°]4 : disposer au moins d'un diplôme de l'enseignement supérieur du premier degré;
  b) [4 pour les fonctions énumérées à l'article 6.79, 2° à 6° : disposer au moins d'un diplôme de l'enseignement supérieur du premier degré;]4
  [2 c) [4 ...]4]2
  3° avoir introduit sa candidature dans le respect des formes et des délais fixés dans l'appel aux candidats [5 ;]5
  [2 ...]2
  [2 ...]2
  [5 4° satisfaire à l'article 10 du décret du 19 avril 2004 relatif à la transmission des connaissances linguistiques et à l'emploi des langues dans l'enseignement.]5
  [5 Par dérogation à l'alinéa 1er, 4°, [6 les fonctions mentionnées à l'article 6.79, 2° à 7°, peuvent être occupées]6 temporairement par un membre du personnel qui n'a pas une connaissance approfondie de la langue allemande et/ou française. L'engagement de ce membre du personnel prend fin d'office [7 à la fin de l'année scolaire suivant celle au cours de laquelle il a été désigné pour la première fois dans cette fonction]7 si ledit membre n'est pas en mesure de présenter d'ici là une preuve de connaissance approfondie des langues allemande et française.]5
  
Art. 6.81. [1 Oproep tot de kandidaten en sollicitatie
   De oproep tot de kandidaten voor de ambten vermeld in artikel 6.79 wordt door de raad van bestuur bekendgemaakt in de pers, door aanplakking in het centrum en in elke andere passende vorm.
   De oproep bevat het profiel dat voor het te bekleden ambt vereist wordt.
   De sollicitatie wordt ingediend per aangetekende brief of via e-mail met ontvangstbewijs of via afgifte met ontvangstbewijs. Bij de sollicitatiebrief voegt de kandidaat minstens een kopie van de vereiste diploma's, het in artikel 596, tweede lid, van het Strafwetboek bedoelde uittreksel uit het strafregister dat niet ouder is dan zes maanden, een curriculum vitae en een motiveringsbrief.]1

  
Art. 6.81. [1 Appel aux candidats et candidature
   L'appel aux candidats pour les fonctions mentionnées à l'article 6.79 est publié par le conseil d'administration par voie de presse, par affichage dans le centre et sous toute autre forme appropriée.
   L'appel aux candidats mentionne le profil requis pour la fonction à pourvoir.
   La candidature doit être introduite par courrier recommandé ou électronique avec accusé de réception ou contre remise d'un accusé de réception. Le candidat y joint au moins une copie des diplômes requis, un extrait du casier judiciaire tel que visé à l'article 596, alinéa 2, du Code de procédure pénale et datant de moins de six mois, ainsi qu'un curriculum vitae et une lettre de motivation.]1

  
Art. 6.82. - Aanstelling
  De raad van bestuur beslist welke kandidaat aangesteld wordt.
  [1 Hij baseert zich onder meer op de motiveringsbrief en een sollicitatiegesprek.]1
  
Art. 6.82. - Désignation
  Le conseil d'administration décide quel candidat sera désigné.
  [1 Il se base entre autres sur la lettre de motivation et un entretien de candidature.]1
  
Art. 6.83. - Duur en beëindiging van de aanstelling
  § 1. [2 - Voor zover voor minstens één volledig schooljaar in de betrekking moet worden voorzien en de kandidaat aan alle voorwaarden voldoet om tot het ambt te worden toegelaten, geschiedt de aanstelling voor doorlopende duur. In alle andere gevallen geschiedt de aanstelling voor hoogstens één schooljaar; een verlenging van de aanstelling is mogelijk.]2
  § 2. De aanstelling eindigt in de volgende gevallen :
  1° in geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;
  2° in geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;
  3° indien een van de volgende tuchtstraffen wordt opgelegd :
  a) schorsing bij tuchtmaatregel;
  b) op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
  c) ontslag wegens een zware fout;
  4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een vastbenoemd personeelslid;
  5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
  6° bij eenzijdige opzegging door de raad van bestuur;
  7° indien op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" staat;
  [2 8° indien het voor doorlopende duur aangestelde personeelslid het ambt gedurende vijf opeenvolgende schooljaren wegens een voltijds toegekend verlof niet heeft uitgeoefend. Als de activiteit als directeur, coördinator, hoofd van een lokale vestiging of adjunct tussen twee toegekende verloven niet gedurende minstens één volledig schooljaar wordt hervat, dan wordt de duur van dat nieuwe verlof samengeteld met de duur van het vorige verlof;]2
  [2 9° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]2
  [2 10° indien de adjunct in een ander ambt voor doorlopende duur tijdelijk aangeworven of aangesteld wordt.]2
  De raad van bestuur kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.
  In de gevallen vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, dient de directeur, de coördinator [1 , het hoofd van een lokale vestiging resp. de adjunct]1 een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.
  In het geval vermeld in het eerste lid, 6°, beloopt de opzeggingstermijn drie maanden, als de directeur, de coördinator [1 , het hoofd van een lokale vestiging resp. de adjunct]1 een ambtsanciënniteit van ten hoogste vijf jaar telt; voor elke begonnen termijn van vijf jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met drie maanden verlengd.
  De opzeggingstermijn bepaald in het derde en het vierde lid kan in onderlinge overeenstemming met de raad van bestuur worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur en het begin van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  [2 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 8° tot 10°, eindigt de aanstelling van ambtswege zonder opzeggingstermijn.]2
  § 3. Een directeur of coördinator die ten minste [3 45]3 jaar oud is, wordt vast benoemd indien :
  1° hij minstens vijf jaar ambtsanciënniteit heeft;
  2° op zijn laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat;
  [2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een benoeming.]2
  Een [1 hoofd van een lokale vestiging of adjunct]1 wordt vast benoemd indien :
  1° het minstens vijf jaar ambtsanciënniteit heeft;
  2° op zijn laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat;
  [2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een benoeming.]2
  
Art. 6.83. - Durée et fin de la désignation
  § 1er. [2 - S'il doit être pourvu à l'emploi pour au moins une année scolaire complète et que le candidat remplit toutes les conditions d'admission pour la fonction, la désignation s'opère pour une durée indéterminée. Dans tous les autres cas, la désignation s'opère pour une durée d'une année scolaire maximum; la désignation peut être prolongée.]2
  § 2. La désignation prend fin en cas de :
  1° suspension préventive de plus de six mois;
  2° mise en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service de plus de six mois;
  3° prononcé des peines disciplinaires suivantes :
  a) une suspension disciplinaire;
  b) une mise en non-activité par mesure disciplinaire;
  c) un licenciement pour faute grave;
  4° démission volontaire, s'il s'agit d'un membre du personnel nommé à titre définitif;
  5° renonciation volontaire à la désignation;
  6° résiliation unilatérale par le conseil d'administration;
  7° rapport d'évaluation portant la mention "insuffisant";
  [2 8° le membre du personnel désigné pour une durée indéterminée n'a pas occupé la fonction pendant cinq années scolaires consécutives en raison d'un congé à temps plein. Si, entre deux périodes de congé, le service en tant que directeur, coordinateur, chef d'antenne ou adjoint n'est pas repris pendant au moins une année scolaire complète, la durée du nouveau congé est cumulée avec celle du congé précédent;]2
  [2 9° au retour d'un titulaire ou d'un membre du personnel qui a été remplacé temporairement;]2
  [2 10° si l'adjoint est désigné ou engagé à titre temporaire dans une autre fonction pour une durée indéterminée.]2
  Le conseil d'administration peut mettre fin à la désignation en cas de congé ou de mise en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité pour une période ininterrompue de plus de six mois.
  Dans les cas prévus à l'alinéa 1er, 4° et 5°, le directeur, coordinateur [1 , chef d'antenne ou adjoint, selon le cas, ]1 doit respecter un délai de préavis de soixante jours.
  Dans le cas prévu à l'alinéa 1er, 6°, le délai de préavis est de six mois lorsque l'ancienneté de fonction en tant que directeur, coordinateur [1 , chef d'antenne ou adjoint, selon le cas, ]1 est inférieure ou égale à cinq ans; la durée de préavis est prolongée de trois mois pour chaque période entamée de cinq ans.
  Le délai de préavis visé aux alinéas 3 et 4 peut être raccourci moyennant l'accord du conseil d'administration. Le congé est donné par recommandé indiquant la durée du préavis. Le recommandé produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  [2 Dans les cas prévus à l'alinéa 1er, 8° à 10°, la désignation prend fin d'office sans préavis.]2
  § 3. Un directeur ou coordinateur qui a au moins [3 45]3 ans, est nommé à titre définitif si :
  1° il a une ancienneté de fonction d'au moins cinq ans;
  2° son dernier rapport d'évaluation porte au moins en conclusion la mention "bon";
  [2 3° l'emploi est considéré comme vacant et le pouvoir organisateur l'ouvre à la nomination.]2
  [1 Un chef d'antenne ou un adjoint]1 est nommé à titre définitif si :
  1° il a une ancienneté de fonction d'au moins cinq ans;
  2° son dernier rapport d'évaluation porte au moins en conclusion la mention "bon";
  [2 3° l'emploi est considéré comme vacant et le pouvoir organisateur l'ouvre à la nomination.]2
  
Art. 6.84. - Statuut
  § 1. De aanstelling geschiedt in de vorm van een tijdelijke aanstelling.
  Tijdens de aanstelling is de directeur, de coördinator [2 , het hoofd van een lokale vestiging resp. de adjunct]2 aan het onderhavige statuut onderworpen, uitgezonderd de artikelen 6.18 tot 6.41, 6.55 en 6.78.
  § 2. Een coördinator of hoofd van een lokale vestiging kan alleen aanspraak maken op de volgende vormen van verlof en terbeschikkingstelling :
  1° jaarlijkse vakantie;
  2° omstandigheidsverlof;
  3° buitengewoon verlof wegens overmacht;
  4° bevallingsverlof;
  5° [4 adoptie- of pleegouderverlof;]4
  6° verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
  7° [3 voltijds verlof]3 wegens opdracht in het belang van het onderwijs;
  8° terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;
  9° voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;
  10° verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
  11° verlof om dringende familiale redenen;
  12° terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;
  13° verlof voor verminderde prestaties toegekend aan personeelsleden die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt of twee kinderen ten laste hebben die jonger zijn dan 14 jaar, waarbij de vermindering van de prestaties beperkt is tot één vijfde van een voltijdse betrekking;
  14° verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen, waarbij de vermindering van de prestaties beperkt is tot één vijfde van een voltijdse betrekking;
  15° verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden, waarbij de vermindering van de prestaties beperkt is tot één vijfde van een voltijdse betrekking;
  [1 16° voltijdse loopbaanonderbreking;]1
  [4 17° voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken;]4
  [5 18° verlof voor verminderde prestaties met het oog op professionele re-integratie na langdurige ziekte;
   19° afwezigheid op grond van verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
   20° gedurende hoogstens twee schooljaren een aan de pensionering voorafgaande, deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden overeenkomstig artikel 10bis van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, voor zover de coördinator of het hoofd van de lokale vestiging, zonder afbreuk te doen aan artikel 10bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, uiterlijk op 31 december van het betrokken jaar de leeftijd van ten minste 58 jaar bereikt en uiterlijk binnen 52 maanden, te rekenen vanaf de dag na de eerste dag van terbeschikkingstelling, aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist. Dat verlof is onomkeerbaar. Een coördinator die of hoofd van een lokale vestiging dat gebruik maakt van die vorm van aan de pensionering voorafgaande, deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden:
   a) kan die vorm van deeltijdse terbeschikkingstelling, na afloop van één schooljaar, op verzoek omzetten in de vorm van halftijdse terbeschikkingstelling vermeld in 21°, voor zover betrokkene voldoet aan de voorwaarden vermeld in 21° en op dat tijdstip nog geen aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist;
   b) schakelt, uiterlijk na afloop van twee schooljaren, van ambtswege over naar de vorm van voltijdse terbeschikkingstelling vermeld in 9°, voor zover betrokkene op dat tijdstip nog geen aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist;
   c) wordt, uiterlijk na afloop van twee schooljaren, van ambtswege gepensioneerd, voor zover betrokkene op dat tijdstip aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist;
   21° gedurende hoogstens één schooljaar een aan de pensionering voorafgaande, halftijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden overeenkomstig artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, voor zover betrokkene voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 10, § 1, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984. Een coördinator die of een hoofd van een lokale vestiging dat een beroep doet op die vorm van aan de pensionering voorafgaande, halftijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, schakelt na afloop van één schooljaar van ambtswege over op de vorm van voltijdse terbeschikkingstelling vermeld in 9°, voor zover betrokkene op dat tijdstip nog geen aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist.]5

  De directeur kan alleen aanspraak maken op de verloven en terbeschikkingstellingen vermeld in de bepalingen [1 1° tot 12° en [4 16° tot [5 20°]5]4]1 van het eerste lid. [5 De directeur kan geen aanspraak maken op de in 20°, a), vermelde overstap naar de in 21° vermelde halftijdse terbeschikkingstelling.]5
  De directeur, een hoofd van een lokale vestiging of een coördinator mag geen deeltijdse loopbaanonderbreking nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [4 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]4 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
  Een coördinator of hoofd van een lokale vestiging kan de verloven vermeld in het eerste lid alleen nemen met instemming van de directeur voor zover instemming met die verloven vereist is.
  De directeur kan de verloven vermeld in het eerste lid, [4 1° tot 12° en 16° tot 17°]4, alleen nemen met instemming van de raad van bestuur voor zover instemming met die verloven vereist is.
  [1 Met behoud van de toepassing van het eerste lid mogen de vastbenoemde coördinator, het vastbenoemde hoofd van een vestiging of de vastbenoemde directeur per ambt één keer verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]1
  [5 In afwijking van het derde lid mogen een directeur, coördinator of hoofd van een lokale vestiging gedurende hoogstens twee schooljaren een deeltijdse loopbaanonderbreking ten belope van één vijfde van een voltijdse betrekking opnemen, voor zover betrokkene uiterlijk op 31 december van het betrokken jaar de leeftijd van ten minste 58 jaar bereikt en uiterlijk binnen 52 maanden, te rekenen vanaf de dag na de eerste dag van de loopbaanonderbreking, aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist. Dat verlof is onomkeerbaar. Een coördinator die of hoofd van een lokale vestiging dat gebruik maakt van deze vorm van deeltijdse loopbaanonderbreking kan die loopbaanonderbreking, na afloop van één schooljaar, op verzoek omzetten in de vorm van halftijdse terbeschikkingstelling vermeld in het eerste lid, 21°, voor zover betrokkene voldoet aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 21°, en op dat tijdstip nog geen aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist. Een directeur die, coördinator die of hoofd van een lokale vestiging dat een beroep doet op die vorm van deeltijdse loopbaanonderbreking:
   1° schakelt, uiterlijk na afloop van twee schooljaren, van ambtswege over naar de vorm van voltijdse terbeschikkingstelling vermeld in 9°, voor zover betrokkene op dat tijdstip nog geen aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist;
   2° wordt, uiterlijk na afloop van twee schooljaren, van ambtswege gepensioneerd, voor zover betrokkene op dat tijdstip aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de schatkist.]5

  
Art. 6.84. - Statut
  § 1er. La désignation s'opère dans le cadre d'une désignation à titre temporaire.
  Pendant sa désignation, le directeur, coordinateur [2 , chef d'antenne ou adjoint, selon le cas,]2 est soumis au présent statut, à l'exception des articles 6.18 à 6.41, 6.55 et 6.78.
  § 2. Un coordinateur ou chef d'antenne ne peut prendre que les congés et mises en disponibilité ci-après :
  1° le congé annuel;
  2° le congé de circonstance;
  3° le congé exceptionnel pour cas de force majeure;
  4° le congé de maternité;
  5° [4 le congé d'adoption ou le congé pour soins d'accueil;]4
  6° le congé pour cause de maladie ou d'infirmité;
  7° le congé [3 à temps plein]3 pour mission dans l'intérêt de l'enseignement;
  8° la mise en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité;
  9° la mise en disponibilité complète pour convenance personnelle précédant la mise à la retraite;
  10° le congé pour prestations réduites en cas de maladie ou d'infirmité;
  11° le congé pour des motifs impérieux d'ordre familial;
  12° la mise en disponibilité pour convenances personnelles;
  13° le congé pour prestations réduites accordé aux membres du personnel qui ont atteint l'âge de 50 ans ou qui ont au moins deux enfants à charge qui n'ont pas dépassé l'âge de 14 ans, la réduction des prestations étant limitée à un cinquième d'un temps plein;
  14° le congé pour prestations réduites justifié par des raisons sociales ou familiales, la réduction des prestations étant limitée à un cinquième d'un temps plein;
  15° le congé pour prestations réduites justifié par des raisons de convenance personnelle, la réduction des prestations étant limitée à un cinquième d'un temps plein;
  [1 16° l'interruption de carrière complète;]1
  [4 17° le congé à temps plein pour exercer une fonction dans un cabinet ministériel;]4
  [5 18° le congé pour prestations réduites aux fins de la réintégration professionnelle à la suite d'une maladie de longue durée;
   19° l'absence pour prestations réduites en cas de maladie ou d'infirmité;
   20° une mise en disponibilité partielle pour convenances personnelles précédant la mise à la retraite, et ce, pendant deux années scolaires au plus, conformément à l'article 10bis de l'arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984 relatif aux charges, traitements, subventions-traitements et congés pour prestations réduites dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux, pour autant que le coordinateur ou le chef d'antenne, sans préjudice de l'article 10bis, § 1er, alinéa 1er, du même arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984, ait au moins cinquante-huit ans accomplis au plus tard le 31 décembre de l'année en question et qu'il puisse prétendre à une pension de retraite à charge du Trésor public au plus tard cinquante-deux mois à compter du jour suivant le premier jour de la mise en disponibilité. Ce congé est irréversible. Un coordinateur ou un chef d'antenne qui recourt au présent type de mise en disponibilité partielle pour convenances personnelles précédant la mise à la retraite :
   a) peut, à sa demande et au terme d'une année scolaire, passer de ce type de mise en disponibilité partielle au type de mise en disponibilité à mi-temps mentionné au 21°, pour autant qu'il remplisse les conditions mentionnées au 21° et qu'il ne puisse pas encore prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public;
   b) passe d'office, au plus tard au terme de deux années scolaires, au type de mise en disponibilité complète mentionné au 9°, pour autant qu'il ne puisse pas encore prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public;
   c) est mis d'office à la retraite au plus tard au terme de deux années scolaires, pour autant qu'il puisse prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public;
   21° une mise en disponibilité à mi-temps pour convenances personnelles précédant la mise à la retraite, et ce, pendant une année scolaire au plus, conformément à l'article 10 de l'arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984 relatif aux charges, traitements, subventions-traitements et congés pour prestations réduites dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux, pour autant qu'il remplisse les conditions mentionnées à l'article 10, § 1er, alinéa 1er, du même arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984. Un coordinateur ou un chef d'antenne qui recourt au présent type de mise en disponibilité à mi-temps pour convenances personnelles précédant la mise à la retraite passe d'office, au terme d'une année scolaire, au type de mise en disponibilité complète mentionné au 9°, pour autant qu'il ne puisse pas encore prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public.]5

  Le directeur ne peut prendre que les congés et mises en disponibilité mentionnés à l'alinéa 1er, [1 1° à 12° [4 et 16° ainsi que [5 20°]5]4]1. [5 Le directeur n'est pas autorisé à passer en mise en disponibilité à mi-temps mentionnée au 21°, comme le prévoit le 20°, a).]5
  Il est interdit au directeur, chef d'antenne ou coordinateur de prendre une interruption de carrière partielle autre que l'interruption de carrière partielle pour congé parental, pour soins palliatifs [4 ou pour les aidants proches,]4 ou pour l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave.
  Un coordinateur ou chef d'antenne ne peut prendre les congés mentionnés au premier alinéa que moyennant l'accord du directeur, lorsque les congés requièrent un accord.
  Le directeur ne peut prendre les congés mentionnés au premier alinéa, [4 1° à 12° ainsi que 16° et 17°]4, que moyennant l'accord du conseil d'administration, lorsque les congés requièrent un accord.
  [1 Sans préjudice de l'alinéa 1er, le coordinateur, le chef d'antenne ou le directeur nommé à titre définitif est autorisé à prendre un congé en vue d'exercer la même fonction ou une autre fonction pour une durée de cinq ans au plus.]1
  [5 Par dérogation à l'alinéa 3, le directeur, le coordinateur ou le chef d'antenne est autorisé à recourir, pendant deux années scolaires au plus, à une interruption de carrière partielle d'un cinquième d'un temps plein, pour autant qu'il ait au moins cinquante-huit ans accomplis au plus tard le 31 décembre de l'année en question et qu'il puisse prétendre à une pension de retraite à charge du Trésor public au plus tard cinquante-deux mois à compter du jour suivant le premier jour de l'interruption de carrière. Ce congé est irréversible. Un coordinateur ou un chef d'antenne qui recourt à ce type d'interruption de carrière partielle peut, à sa demande et au terme d'une année scolaire, passer de cette interruption de carrière au type de mise en disponibilité à mi-temps mentionné à l'alinéa 1er, 21°, pour autant qu'il remplisse les conditions mentionnées à l'alinéa 1er, 21°, et qu'il ne puisse pas encore prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public. Un directeur, coordinateur ou chef d'antenne qui recourt à ce type d'interruption de carrière partielle :
   1° passe d'office, au plus tard au terme de deux années scolaires, au type de mise en disponibilité complète mentionné au 9°, pour autant qu'il ne puisse pas encore prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public;
   2° est mis d'office à la retraite au plus tard au terme de deux années scolaires, pour autant qu'il puisse prétendre, à ce moment-là, à une pension à charge du Trésor public.]5

  
Art. 6.85. - Tijdelijke vervanging
  § 1. Indien de directeur [2 , een coördinator, het hoofd van een lokale vestiging of een adjunct]2 zijn ambt neerlegt of wegens een [1 hem toegekend verlof of hem toegekende terbeschikkingstelling]1 tijdelijk [3 voltijds afwezig]3 is, kan de raad van bestuur hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 6.80, eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld onder 3°.
  [2 Als een coördinator, het hoofd van een lokale vestiging of een adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme tijdelijk afwezig is wegens een hem toegekend deeltijds verlof of een hem toegekende deeltijdse terbeschikkingstelling, kan de raad van bestuur, met behoud van de toepassing van het eerste lid, betrokkene ook in een wervingsambt vervangen.]2
  [3 Als de directeur op grond van een verlofvorm tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem in het ambt van adjunct vervangen.]3
  § 2. Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 6.84 en 6.87 tot 6.89 van toepassing op [2 het overeenkomstig § 1, eerste lid, vervangend personeelslid]2.
  
Art. 6.85. - Remplacement temporaire
  § 1er. Lorsque [2 le directeur, un coordinateur ou un directeur d'antenne]2 ou un adjoint]1 démissionne de sa fonction ou est temporairement [3 absent à temps plein]3 en raison [1 d'un type de congés ou de mise en disponibilité lui octroyé]1, le conseil d'administration peut le remplacer jusqu'à la fin de l'année scolaire suivante par une autre personne remplissant les conditions mentionnées à l'article 6.80, alinéa 1er, à l'exception du 3°.
  [2 Lorsqu'un coordinateur, un chef d'antenne ou un adjoint à la prévention du radicalisme violent est temporairement absent en raison d'un des types de congé ou de mise en disponibilité lui octroyé, le conseil d'administration peut, sans préjudice de l'alinéa 1er, procéder au remplacement également par une fonction de recrutement.]2
  [3 Si, en raison d'un des types de congé, le directeur est temporairement absent, dans le cadre d'un temps partiel, le pouvoir organisateur peut le remplacer dans la fonction d'adjoint.]3
  § 2. Pendant le remplacement temporaire, les articles 6.84 et 6.87 à 6.89 s'appliquent au membre du personnel remplaçant [2 conformément au § 1er, alinéa 1er]2.
  
Art. 6.86. - Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid
  § 1. Voor de directeur stelt de raad van bestuur om de vijf schooljaren minstens één evaluatieverslag op. Te dien einde voert hij een evaluatiegesprek.
  Voor de coördinatoren en [1 , de hoofden van de lokale vestigingen en de adjunct]1 stelt de directeur om de twee schooljaren minstens één evaluatieverslag op. Te dien einde voert hij een evaluatiegesprek.
  De directeur, de coördinator [1 , het hoofd van een lokale vestiging resp. de adjunct]1 kunnen, elk voor zich, schriftelijk een evaluatie aanvragen bij de raad van bestuur, respectievelijk bij de directeur. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in artikel 6.23, § 4, eerste lid, eerste zin.
  § 2. De directeur, de coördinator [1 , het hoofd van een lokale vestiging resp. de adjunct]1 stelt vooraf een verslag op waarin hij de balans opmaakt van zijn activiteiten van de jongste jaren en waarin hij voorstellen voor de verdere ontwikkeling van het centrum doet. Dat verslag dient als basis voor het evaluatiegesprek.
  Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
  § 3. De procedure vermeld in artikel 6.23, §§ 4 en 5, is van toepassing.
  
Art. 6.86. - Rapport d'évaluation et possibilité de recours
  § 1er. Le conseil d'administration établit au moins un rapport d'évaluation tous les cinq ans pour le directeur. Il mène à cette fin un entretien d'évaluation.
  Le directeur établit au moins un rapport d'évaluation par période de deux années scolaires pour les coordinateurs [1 , les chefs d'antenne et l'adjoint]1. Il mène à cette fin un entretien d'évaluation.
  Le directeur, coordinateur [1 , chef d'antenne ou adjoint, selon le cas,]1 peut demander une évaluation par écrit auprès du conseil d'administration ou du directeur, selon le cas. Le moment de la demande tient compte du respect du délai mentionné à l'article 6.23, § 4, alinéa 1er, première phrase.
  § 2. Le directeur, coordinateur [1 , chef d'antenne ou adjoint, selon le cas,]1 établit au préalable un rapport dans lequel il dresse un bilan de son activité au cours des dernières années et formule des propositions pour le futur développement du centre. Ce rapport servira de base à l'entretien d'évaluation.
  Le rapport d'évaluation porte en conclusion une des mentions suivantes : "très bon", "bon", "suffisant", insatisfaisant" ou "insuffisant".
  § 3. La procédure énoncée à l'article 6.23, §§ 4 et 5, est d'application.
  
Art. 6.87. - Wedde en premie
  § 1. Tijdens zijn aanstelling ontvangt de coördinator resp. het hoofd van een lokale vestiging een wedde die berekend wordt met toepassing van de titels II.1 tot II.3 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep, verhoogd met een maandelijkse premie van [4 400]4 euro.
  [3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de maandelijkse premie 616,15 euro voor de coördinator Gezondheidswetenschappen.
   In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste en het tweede lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]3

  [4 Tijdens zijn aanstelling ontvangt de directeur de volgende wedde:
   1° bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 489 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
   2° vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 490 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro.]4

  [4 In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste tot het derde lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]4
  § 2. Het bedrag dat met toepassing van de § 1 wordt berekend, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
  [1 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de premie verder uitbetaald, voor zover de coördinator, het hoofd van een lokale vestiging resp. de directeur niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
  [5 § 3 - In afwijking van § 1 wordt een directeur, een coördinator of een hoofd van een lokale vestiging aan wie verlof wordt toegekend wegens een opdracht in het belang van het onderwijs of om op een ministerieel kabinet te werken, tijdens dit verlof bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van titel II tot II.2 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep.]5
  
Art. 6.87. - Traitement et prime
  § 1er. Pendant sa désignation, le coordinateur ou chef d'antenne, selon le cas, perçoit un traitement calculé en application des titres II.1 à II.3 du décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant, majoré d'une prime mensuelle de [4 400]4 euros.
  [3 Par dérogation à l'alinéa 1er, la prime mensuelle s'élève à 616,15 euros dans le cas d'un coordinateur pour le domaine "Sciences sanitaires".
   Le montant de la prime mentionné aux alinéas 1er et 2 est réduit, dans le cas d'une occupation à temps partiel, proportionnellement à l'occupation.]3

  [4 Pendant la désignation, le directeur perçoit le traitement suivant :
   1° si l'ancienneté de fonction en tant que directeur est inférieure à neuf ans : un traitement calculé sur la base de l'échelle de traitement 489 figurant dans l'annexe de l'arrêté royal du 27 juin 1974 fixant au 1er avril 1972 les échelles des fonctions des membres du personnel directeur et enseignant, auxiliaire d'éducation, paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement de l'Etat, des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection de l'enseignement par correspondance et de l'enseignement primaire subventionné et fixant les échelles des grades du personnel des centres psycho-médico-sociaux de l'Etat, traitement majoré d'une prime mensuelle de 616,15 euros;
   2° à partir d'une ancienneté de fonction en tant que directeur d'au moins neuf ans : un traitement calculé sur la base de l'échelle de traitement 490 figurant dans l'annexe du même arrêté royal du 27 juin 1974, majoré d'une prime mensuelle de 616,15 euros;]4

  [2 [4 Dans le cas d'une occupation à temps partiel, le montant de la prime mentionné aux alinéas 1er à 3 est réduit proportionnellement à l'occupation.]4]2
  § 2. Le montant calculé en application du § 1er est soumis aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation conformément à la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public, modifié par les arrêtés royaux n° 178 du 30 décembre 1982 et du 24 décembre 1993 et les lois du 2 janvier 2001 et du 19 juillet 2001.
  [1 Lors d'un congé pour cause de maladie ou d'infirmité ainsi que lors d'un congé de maternité ou d'une des absences liées à la maternité mentionnées dans les articles 42 à 43bis de la loi sur le travail du 16 mars 1971, la prime continue à être versée pour autant que le coordinateur, le chef d'antenne ou le directeur ne soient pas à la charge de la mutualité.]1
  [5 § 3 - Par dérogation au § 1er, le directeur, le coordinateur ou le chef d'antenne qui bénéficie d'un congé pour mission dans l'intérêt de l'enseignement ou d'un congé pour exercer une activité dans un cabinet ministériel est rémunéré pendant ce congé conformément aux dispositions des titres II à II.2 du décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant.]5
  
Art. 6.88. - Terugkeer
  Uitgezonderd in de gevallen vermeld in artikel 6.83, § 2, 3°, c) en 4°, bekleedt het personeelslid na het einde van de aanstelling opnieuw zijn voormalig ambt, voor zover het om een vastbenoemd personeelslid van het centrum gaat.
Art. 6.88. - Retour
  Au terme de la désignation, le membre du personnel retrouve sa fonction antérieure pour autant qu'il s'agisse d'un membre du personnel du centre nommé à titre définitif - sauf dans les cas énoncés à l'article 6.83, § 2, 3°, c), et 4°.
Art. 6.89. - Diensten die in aanmerking worden genomen
  De diensten die het personeelslid tijdens de uitoefening van één van de ambten vermeld in artikel 6.79 heeft gepresteerd, worden in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit te bepalen.
Art. 6.89. - Prise en compte des services prestés
  Les services prestés par le membre du personnel pendant l'exercice d'une des fonctions mentionnées à l'article 6.79 sont pris en considération pour calculer l'ancienneté de service, l'ancienneté de fonction et l'ancienneté pécuniaire.
Ondertitel 11. [1 Opdracht van het personeel]1
Sous-titre 11. [1 Mission confiée au personnel]1
Art. 6.90. [1 Algemeen
   Tot de opdrachten van de personeelsleden behoren de diensten die noodzakelijkerwijs bij de uitoefening van het respectieve ambt horen en andere taken die bijdragen tot de verwezenlijking van de opdrachten vermeld in titel 3 en de activiteiten van het centrum, alsook tot de vervulling van de verplichtingen van de personeelsleden vermeld in de artikelen 6.4 tot 6.9.]1

  
Art.6.90. [1 Généralités
   Les missions confiées aux membres du personnel comprennent les prestations qui appartiennent obligatoirement à l'exercice de leur fonction respective tout comme d'autres tâches servant à réaliser les missions et activités du centre mentionnées au titre 3 et à remplir les obligations mentionnées aux articles 6.4 à 6.9 et imposées aux membres du personnel.]1

  
Art. 6.91. [1 Vastlegging
   Na overleg met de betrokken personeelsleden legt de directeur de opdrachten, waarvoor de personeelsleden al hun beroepscompetenties moeten benutten, schriftelijk vast.]1

  
Art.6.91. [1 Détermination des missions
   Après en avoir discuté avec les membres du personnel concernés, le directeur détermine les missions par écrit, en les répartissant équitablement, missions pour lesquelles ils devront mettre en oeuvre toutes leurs compétences professionnelles.]1

  
Art. 6.92. [1 Directeur
   Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 17 van het bijzonder decreet omvat de opdracht van de directeur de volgende taken :
   1° zorgen voor de inhoudelijke en organisatorische leiding van het centrum in opdracht van de raad van bestuur;
   2° ervoor zorgen dat het centrum zijn opdracht vervult;
   3° het personeel van het centrum leiden en begeleiden;
   4° het centrum naar buiten vertegenwoordigen;
   5° vergaderingen, alsook conferenties voor de organisatorische en inhoudelijke coördinatie van het centrum leiden en organiseren;
   6° de taakverdeling binnen de diensten regelen in overleg met de coördinatoren, de hoofden van de lokale vestigingen en de personeelsleden;
   7° nagaan of de wettelijke en reglementaire bepalingen en het interne arbeidsreglement nageleefd worden;
   8° de samenwerking organiseren en waarborgen met en tussen de personeelsleden, de raad van bestuur en alle relevante partners; daartoe behoren onder meer de inrichtende machten van de scholen, de schoolhoofden, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden, externe deskundigen;
   9° het correcte verloop van interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum organiseren en waarborgen;
   10° bijscholingen en voortgezette opleidingen organiseren;
   11° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen.]1

  
Art.6.92. [1 Directeur
   Sans préjudice de l'article 17 du décret spécial, la mission du directeur consiste à :
   1° assurer la direction du centre sur ordre du conseil d'administration, tant sur le plan organisationnel que sur le fond;
   2° veiller à ce que le centre remplisse sa mission;
   3° assurer la direction et le suivi du personnel du centre;
   4° assurer la représentation extérieure du centre;
   5° assurer la présidence et l'organisation de réunions et conférences relatives à la coordination du centre, tant sur le plan organisationnel que sur le fond;
   6° organiser la répartition interne des tâches en concertation avec les coordinateurs, les chefs d'antenne et les membres du personnel;
   7° contrôler le respect des dispositions légales et réglementaires ainsi que du règlement de travail;
   8° organiser et assurer la coopération avec et entre les membres du personnel, le conseil d'administration et tous les partenaires pertinents, notamment les pouvoirs organisateurs, les chefs d'établissement, d'autres services aidant et encadrant enfants et jeunes, les experts externes;
   9° organiser et assurer le bon déroulement des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain ainsi que le travail du centre;
   10° organiser des activité de recyclage et de formation continuée;
   11° suivre personnellement des recyclages et formations continuées. ]1

  
Art. 6.93. [1 Coördinator
   Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 17 van het bijzonder decreet omvat de opdracht van de coördinator de volgende taken :
   1° zorgen voor de inhoudelijke en organisatorische leiding van het centrum binnen het door de directeur toegewezen takenpakket;
   2° de conceptuele, organisatorische en inhoudelijke voorschriften binnen het toegewezen takenpakket uitwerken, coördineren en uitvoeren in samenwerking met de directie;
   3° de hoofden van de lokale vestigingen ondersteunen en nauw met hen samenwerken;
   4° het personeel begeleiden en ondersteunen, in samenwerking met de directie en de hoofden van de lokale vestigingen;
   5° de vakkennis van de personeelsleden binnen hun gebied bevorderen en verruimen door bijscholingen en voortgezette opleidingen te organiseren en door inhoudelijke normen binnen hun gebied uit te werken en toe te passen;
   6° de samenwerking organiseren en waarborgen met en tussen de personeelsleden, de raad van bestuur en alle relevante partners voor hun gebied; daartoe behoren onder meer de inrichtende machten van de scholen, de schoolhoofden, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden, externe deskundigen;
   7° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   8° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   9° zich permanent bijscholen en voortgezette opleiding volgen;
   10° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.93. [1 . Coordinateur
   Sans préjudice de l'article 17 du décret spécial, la mission du coordinateur consiste à :
   1° assurer la direction du centre, tant sur le plan organisationnel que sur le fond, dans les attributions qui lui sont confiées par le directeur;
   2° en coopération avec la direction, élaborer, coordonner et mettre en oeuvre les prescriptions dans son domaine de travail, tant sur le plan conceptuel et organisationnel que sur le fond;
   3° soutenir les chefs d'antenne et travailler en étroite collaboration avec eux;
   4° guider et soutenir le personnel en coopération avec la direction et les chefs d'antenne;
   5° dans son domaine de travail, promouvoir et élargir les connaissances professionnelles/techniques des membres du personnel en organisant des recyclages et des activités de formation continuée et en élaborant et mettant en oeuvre des normes de contenu;
   6° organiser et assurer la coopération avec et entre les membres du personnel, le conseil d'administration et tous les partenaires pertinents pour son domaine de travail, notamment les pouvoirs organisateurs, les chefs d'établissement, d'autres services aidant et encadrant enfants et jeunes, les experts externes;
   7° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   8° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   9° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   10° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission.-1
  
Art. 6.94. [1 Hoofd van een lokale vestiging
   De opdracht van het hoofd van een lokale vestiging omvat de volgende taken :
   1° zorgen voor de inhoudelijke en organisatorische leiding van zijn lokale vestiging binnen het door de directie toegewezen takenpakket;
   2° de conceptuele, organisatorische en inhoudelijke voorschriften binnen zijn lokale vestiging organiseren, coördineren en uitvoeren in samenwerking met de directie;
   3° het personeel begeleiden en ondersteunen, in samenwerking met de directie;
   4° de taakverdeling binnen zijn lokale vestiging regelen;
   5° de vakkennis van de personeelsleden ondersteunen en verruimen en inhoudelijke normen binnen zijn lokale vestiging toepassen, in samenwerking met de directie;
   6° de samenwerking organiseren en waarborgen met en tussen de personeelsleden en alle relevante partners voor zijn lokale vestiging; daartoe behoren onder meer de inrichtende machten van de scholen, de schoolhoofden, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden;
   7° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   8° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   9° zich permanent bijscholen en voortgezette opleiding volgen;
   10° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.94. [1 Chef d'antenne
   La mission du chef d'antenne consiste à :
   1° assurer la direction de son antenne, tant sur le plan organisationnel que sur le fond, dans les attributions qui lui sont confiées par la direction;
   2° en coopération avec la direction, organiser, coordonner et mettre en oeuvre les prescriptions au sein de son antenne, tant sur le plan conceptuel et organisationnel que sur le fond;
   3° guider et soutenir le personnel en coopération avec la direction;
   4° organiser la répartition des tâches au sein de son antenne;
   5° en coopération avec la direction, promouvoir et élargir les connaissances professionnelles/techniques des membres du personnel et mettre en oeuvre les normes de contenu au sein de son antenne;
   6° organiser et assurer la coopération avec et entre les membres du personnel et tous les partenaires pertinents pour son antenne, notamment les pouvoirs organisateurs, les chefs d'établissement, d'autres services aidant et encadrant enfants et jeunes;
   7° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   8° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   9° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   10° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission. ]1

  
Art. 6.94.1. [1 Adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme
   De opdracht van de adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme omvat de volgende taken :
   1° het individuele advies-en preventiewerk verzorgen voor risicojongeren en hun familieleden, alsook voor alle anderen die om raad vragen;
   2° informatiesessies en workshops organiseren in het kader van het primaire en secundaire preventiewerk voor netwerkpartners en aanvragende instellingen zoals onderwijsinstellingen of politieke gremia;
   3° ondersteuning bieden om de preventie van radicalisme met bereidheid tot geweld zo breed en zo geïntegreerd mogelijk aan te pakken en relevante actoren zoals de gemeenten van het Duitse taalgebied, de dienst "Info Integration", het justitiehuis, de departementen Jeugd, Jeugdbijstand, Gezin en Sociale Aangelegenheden, alsook Pedagogie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, de geloofsgemeenschappen in de Duitstalige Gemeenschap en de lokale politie te laten netwerken;
   4° de strategie ter preventie van gewelddadig radicalisme in de Duitstalige Gemeenschap projectgericht en administratief begeleiden;
   5° de public relations omtrent preventie van gewelddadig radicalisme in de Duitstalige Gemeenschap projectgericht verzorgen;
   6° de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigen in verscheidene werkgroepen en deelnemen aan vergaderingen en gremia zoals de lokale integrale veiligheidscellen;
   7° voortgezette opleidingen organiseren in samenwerking met de relevante netwerkpartners;
   8° permanent zoeken naar tools en methoden ter preventie van radicalisering met bereidheid tot geweld;
   9° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   10° zich permanent bijscholen en voortgezette opleiding volgen;
   11° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.94.1. [1 Adjoint à la prévention du radicalisme violent
   La mission de l'adjoint à la prévention du radicalisme violent consiste à :
   1° fournir un travail de conseil et de prévention personnalisé pour des jeunes vulnérables et leurs familles ainsi que pour d'autres personnes à la recherche de conseils;
   2° organiser des séances d'informations et des ateliers dans le cadre du travail de prévention primaire et secondaire pour les partenaires du réseau et les institutions demandeuses telles que des établissements d'enseignement ou des organes politiques;
   3° favoriser, en ayant pour objectif de développer une démarche aussi large et intégrée que possible destinée à prévenir le radicalisme violent, la mise en réseau des acteurs pertinents tels que les communes de la région de langue allemande, le service " Info Integration ", la Maison de justice, les départements Jeunesse, Aide à la jeunesse, Famille et Affaires sociales, ainsi que Pédagogie du Ministère de la Communauté germanophone et la police locale;
   4° assurer le suivi administratif et ciblé sur les projets de la stratégie en vue de prévenir le radicalisme violent en Communauté germanophone;
   5° assurer un travail de relations publiques ciblé sur les projets en vue de prévenir le radicalisme violent en Communauté germanophone;
   6° représenter la Communauté germanophone dans différents groupes de travail et participer à des réunions et des commissions, comme les Cellules locales de sécurité intégrale;
   7° organiser des mesures de formation ad hoc en coopération avec les membres pertinents du réseau;
   8° rechercher continuellement des outils et méthodes dans le domaine de la prévention de la radicalisation violente;
   9° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   10° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   11° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission.]1

  
Art. 6.95. [1 Adjunct
   De opdracht van de adjunct omvat de volgende taken :
   1° de directie ondersteunen bij de inhoudelijke en organisatorische leiding van het centrum binnen het hem toegewezen takenpakket;
   2° informatie over thema's die te maken hebben met de bevordering van een gezonde ontwikkeling zoeken, uitwerken en bekendmaken in nauwe samenwerking met de directie, de personeelsleden van het centrum en relevante partners; daartoe behoren onder meer externe deskundigen en andere diensten;
   3° de communicatie met de pers organiseren voor het centrum, in nauwe samenwerking met de directie;
   4° de technische en logistieke kant van openbare en interne evenementen van het centrum regelen, in samenwerking met de directie en de personeelsleden;
   5° interne dienstinformatie opstellen en voorbereiden;
   6° de personeelsleden van de dienst ondersteunen bij vragen over de interne communicatie binnen de dienst; daartoe behoren onder meer hulp bij het gebruik van telefoon, mobiele telefoon, PC, laptop of hardware met de mogelijkheid om een beroep te doen op IT-deskundigen buiten het centrum;
   7° het interne en externe presentatieplatform op het internet maken en bijhouden;
   8° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   9° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   10° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   11° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.95. [1 Adjoint
   La mission de l'adjoint consiste à :
   1° dans les attributions qui lui sont confiées, soutenir la direction du centre, tant sur le plan organisationnel que sur le fond;
   2° rechercher, établir et publier des informations sur des sujets relatifs à la promotion du développement sain, et ce, en étroite collaboration avec la direction, les membres du personnel du centre et les partenaires pertinents, notamment des experts extérieurs et d'autres services;
   3° en coopération étroite avec la direction, organiser le travail de presse pour le centre;
   4° en coopération avec la direction et les membres du personnel, organiser les manifestations publiques et internes du centre, et ce, tant au niveau technique que logistique;
   5° établir et préparer des informations de service;
   6° soutenir les membres du personnel du service pour des questions relatives à la communication interne; cela comprend notamment l'assistance lors de l'utilisation de téléphones, de GSM, de PC, d'ordinateurs portables ou de matériel informatique, avec la possibilité de recourir à des experts IT en dehors du centre;
   7° mettre en place et tenir à jour la plateforme de présentation interne et externe sur Internet;
   8° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   9° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   10° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   11° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission.]1

  
Art. 6.96. [1 Opsteller
   De opdracht van de opsteller omvat de volgende taken :
   1° de directie resp. de leiding van de lokale vestiging ondersteunen bij de inhoudelijke en organisatorische leiding van het centrum resp. de lokale vestiging binnen het hem toegewezen takenpakket;
   2° secretariaatswerk organiseren en uitvoeren;
   3° de boekhouding organiseren en bijhouden; daartoe behoort onder meer : bestellingen opmaken, aannemen en controleren, geleverde goederen verdelen, de interne en externe boekhouding uitvoeren en ondersteunen;
   4° evaluatie- en jaarverslagen voorbereiden en opvolgen, alsook statistieken over specifieke onderwerpen opmaken en bewerken, zo nodig in samenwerking met andere personeelsleden;
   5° vergaderingen en conferenties plannen, organiseren en daarbij assisteren;
   6° voor de administratieve en logistieke planning, de organisatie en de ondersteuning zorgen bij medische en preventieve onderzoeken in de lokale vestigingen of in de preventiediensten, in samenwerking met de bevoegde personeelsleden; daartoe behoort onder meer het volgende : dossiers voorbereiden, lijsten opmaken, het vervoer van de kinderen en de jongeren regelen;
   7° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   8° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   9° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   10° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.96. [1 Rédacteur
   La mission du rédacteur consiste à :
   1° dans les attributions qui lui sont confiées, soutenir la direction ou l'antenne selon le cas, tant sur le plan organisationnel que sur le fond, dans la direction du centre resp. de l'antenne;
   2° organiser et exécuter des tâches de secrétariat;
   3° organiser et tenir à jour la comptabilité; il s'agit notamment de remettre, réceptionner et contrôler des commandes, distribuer les marchandises livrées, tenir et soutenir la comptabilité interne et externe;
   4° assurer la préparation et le suivi de rapports d'évaluation et annuels ainsi que l'établissement et le traitement de statistiques spécifiques à certains thèmes, si nécessaire en collaboration avec d'autres membres du personnel;
   5° assurer la planification, l'organisation et l'assistance dans le cadre de réunions et conférences;
   6° assurer la planification administrative et logistique, l'organisation et le soutien dans le cadre d'examens médicaux et de dépistage au sein des antennes ou de services de prévention, et ce, en collaboration avec les membres du personnel compétents; il s'agit notamment de préparer les dossiers, d'établir des listes, d'organiser le transport des enfants et des jeunes;
   7° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   8° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   9° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   10° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission. ]1

  
Art. 6.97. [1 Psycho-pedagogisch assistent, pedagogisch adviseur en psycholoog
   De opdracht van de psycho-pedagogisch assistent, de pedagogisch adviseur en de psycholoog omvat de volgende taken :
   1° kinderen en jongeren adviseren, begeleiden en op weg helpen bij vragen en noden om hun gezonde ontwikkeling te waarborgen en te bevorderen in nauwe samenwerking met zijn collega's en met de relevante partners; daartoe behoren onder meer personen belast met de opvoeding, schoolhoofden, leerkrachten, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden, therapeuten, externe deskundigen;
   2° personen belast met de opvoeding, families en personeelsleden van de onderwijsinstellingen adviseren, begeleiden en op weg helpen;
   3° de psychosociale competenties van kinderen, jongeren, personen belast met de opvoeding, families en medewerkers van de onderwijsinstellingen ondersteunen en versterken;
   4° samenwerken met zijn collega's en met de relevante partners;
   5° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   6° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   7° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   8° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.97. [1 Assistant psychopédagogique, conseiller pédagogique et psychologue
   La mission de l'assistant psychopédagogique, du conseiller pédagogique et du psychologue consiste à :
   1° conseiller, encadrer et orienter les enfants et les jeunes dans leurs demandes et besoins, afin de garantir et promouvoir leur développement sain, et ce, en coopération étroite avec ses collègues et les partenaires pertinents, notamment les personnes chargées de l'éducation, les chefs d'établissement, les enseignants, d'autres services aidant et encadrant enfants et jeunes, les thérapeutes et les experts externes;
   2° conseiller, encadrer et orienter les personnes chargées de l'éducation et les familles ainsi que les membres du personnel des établissements d'enseignement;
   3° promouvoir et renforcer les compétences psychosociales des enfants, des jeunes, des personnes chargées de l'éducation, des familles et des collaborateurs des établissements d'enseignement;
   4° coopérer avec ses collègues et les partenaires pertinents;
   5° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   6° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   7° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   8° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission. ]1

  
Art. 6.98. [1 Maatschappelijk assistent
   De opdracht van de maatschappelijk assistent omvat de volgende taken :
   1° kinderen en jongeren adviseren, begeleiden en op weg helpen bij vragen en noden om hun gezonde ontwikkeling te waarborgen en te bevorderen in nauwe samenwerking met zijn collega's en met de relevante partners; daartoe behoren onder meer personen belast met de opvoeding, schoolhoofden, leerkrachten, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden, therapeuten, externe deskundigen;
   2° personen belast met de opvoeding, families en personeelsleden van de onderwijsinstellingen adviseren, begeleiden en op weg helpen;
   3° de sociale competenties van kinderen, jongeren, personen belast met de opvoeding, families en medewerkers van de onderwijsinstellingen ondersteunen en versterken;
   4° samenwerken met zijn collega's en met de relevante partners;
   5° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   6° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   7° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   8° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.98. [1 Assistant social
   La mission de l'assistant social consiste à :
   1° conseiller, encadrer et orienter les enfants et les jeunes dans leurs demandes et besoins, afin de garantir et promouvoir leur développement sain, et ce, en coopération étroite avec ses collègues et les partenaires pertinents, notamment les personnes chargées de l'éducation, les chefs d'établissement, les enseignants, d'autres services aidant et encadrant enfants et jeunes, les thérapeutes et les experts externes;
   2° conseiller, encadrer et orienter les personnes chargées de l'éducation et les familles ainsi que les membres du personnel des établissements d'enseignement;
   3° promouvoir et renforcer les compétences sociales des enfants, des jeunes, des personnes chargées de l'éducation, des familles et des collaborateurs des établissements d'enseignement;
   4° coopérer avec ses collègues et les partenaires pertinents;
   5° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   6° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   7° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   8° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission. ]1

  
Art. 6.99. [1 Verpleegkundige
   De opdracht van de verpleegkundige omvat de volgende taken :
   1° kinderen en jongeren adviseren, begeleiden en op weg helpen bij vragen en noden om hun gezonde ontwikkeling te waarborgen en te bevorderen in nauwe samenwerking met zijn collega's en met de relevante partners; daartoe behoren onder meer personen belast met de opvoeding, schoolhoofden, leerkrachten, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden, therapeuten, externe deskundigen, artsen;
   2° personen belast met de opvoeding, families en personeelsleden van de onderwijsinstellingen adviseren, begeleiden en op weg helpen;
   3° [2 in samenwerking met artsen en via de scholen medische en preventieve onderzoeken organiseren en uitvoeren in de lokale vestiging, op school, in preventiediensten en zo nodig in het kader van huisbezoeken;]2
   4° [2 bij besmettelijke ziekten profylactische maatregelen in de schoolomgeving nemen]2
   5° statistieken opmaken over zijn werkterrein volgens de aanwijzingen van de directie en van het hoofd van de lokale vestiging;
   6° het medisch dossier opmaken en aanvullen, in samenwerking met de bevoegde arts;
   7° [2 de bewustwording van kinderen en jongeren, personen belast met de opvoeding en familie, alsook personeelsleden van de onderwijsinstellingen bevorderen door activiteiten voor gezondheidspromotie te organiseren en uit te voeren;]2
   8° samenwerken met zijn collega's en met de relevante partners;
   9° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   10° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   11° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   12° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.99. [1 Infirmier
   La mission de l'infirmier consiste à :
   1° conseiller, encadrer et orienter les enfants et les jeunes dans leurs demandes et besoins, afin de garantir et promouvoir leur développement sain, et ce, en coopération étroite avec ses collègues et les partenaires pertinents, notamment les personnes chargées de l'éducation, les chefs d'établissement, les enseignants, d'autres services aidant et encadrant enfants et jeunes, les thérapeutes, les experts externes et les médecins;
   2° conseiller, encadrer et orienter les personnes chargées de l'éducation et les familles, ainsi que les membres du personnel des établissements d'enseignement;
   3° [2 en coopération avec des médecins, organiser et mener des examens médicaux et de dépistage au sein de l'antenne, à l'école, dans des services de prévention et, si nécessaire, dans le cadre de visites à domicile;]2
   4° [2 mener des mesures prophylactiques dans l'environnement scolaire en cas de maladies contagieuses;]2
   5° établir des statistiques pour son domaine de travail conformément aux prescriptions de la direction et du chef d'antenne;
   6° tenir et compléter les dossiers médicaux en collaboration avec le médecin compétent;
   7° [2 sensibiliser les enfants et les jeunes, les personnes chargées de l'éducation et les familles, ainsi que les membres du personnel des établissements d'enseignement en organisant et menant des animations dans le domaine de la promotion de la santé;]2
   8° coopérer avec ses collègues et les partenaires pertinents;
   9° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   10° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   11° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   12° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission.-1
  
Art. 6.100. [1 Adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling
   De opdracht van de adviseur voor vroegkinderlijke ontwikkeling omvat de volgende taken :
   1° in de lokale vestiging, in het kader van initiatieven waarbij men zelf naar de mensen toe gaat en in het kader van telefonische adviesverlening zwangere vrouwen, paren, families, personen belast met de opvoeding van baby's en peuters adviseren, begeleiden en op weg helpen bij vragen en noden om hun gezonde ontwikkeling te waarborgen en te bevorderen in nauwe samenwerking met zijn collega's en met de relevante partners; daartoe behoren onder meer vroedvrouwen, verpleegkundigen, kinderverzorgers, andere diensten die kinderen en jongeren ondersteunen en begeleiden, families en baby's en peuters, therapeuten, externe deskundigen, artsen;
   2° in samenwerking met artsen, medische en preventieve onderzoeken organiseren en uitvoeren in de lokale vestiging, in preventiediensten en in het kader van initiatieven waarbij men zelf naar de mensen toe gaat;
   3° de opvoedingscompetenties en het zelfvertrouwen van personen belast met de opvoeding en families versterken;
   4° zwangere vrouwen alsook moeders en vaders die zich in een precaire levenssituatie bevinden adviseren, begeleiden en op weg helpen;
   5° [2 ...]2
   6° statistieken opmaken over zijn werkterrein volgens de aanwijzingen van de directie en van het hoofd van de lokale vestiging;
   7° het medisch dossier opmaken en aanvullen, in samenwerking met de bevoegde arts;
   8° samenwerken met zijn collega's en met de relevante partners;
   9° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   10° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   11° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   12° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.100. [1 Conseiller en développement de la petite enfance
   La mission du conseiller en développement de la petite enfance consiste à :
   1° au sein de l'antenne, dans le cadre du travail de prospection et dans le cadre des consultations téléphoniques, conseiller, encadrer et orienter les femmes enceintes, les couples, les familles, les personnes chargées de l'éducation de jeunes enfants dans leurs demandes et besoins, afin de garantir et promouvoir leur développement sain, et ce, en coopération étroite avec ses collègues et les partenaires pertinents; il s'agit notamment de sages femmes, d'infirmiers, de puériculteurs, d'autres services aidant et encadrant les personnes chargées de l'éducation, les familles et les jeunes enfants, de thérapeutes, d'experts externes et de médecins;
   2° en coopération avec des médecins, organiser et mener des examens médicaux et de dépistage au sein de l'antenne et de services de prévention, ainsi que dans le cadre du travail de prospection;
   3° renforcer les compétences éducatives et la confiance en soi des personnes chargées de l'éducation et des familles;
   4° conseiller, encadrer et orienter les femmes enceintes, les mères et les pères en situation précaire;
   5° [2 ...]2
   6° établir des statistiques pour son domaine de travail conformément aux prescriptions de la direction et du chef d'antenne;
   7° tenir et compléter les dossiers médicaux en collaboration avec le médecin compétent;
   8° coopérer avec ses collègues et les partenaires pertinents;
   9° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   10° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   11° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   12° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission.]1

  
Art. 6.101. [1 [2 Assistent voor gezondheidspromotie]2
   De opdracht van de [2 assistent voor gezondheidspromotie]2 omvat de volgende taken :
   1° kinderen en jongeren, personen belast met de opvoeding, families en personeelsleden van de onderwijsinstellingen adviseren, begeleiden en op weg helpen op het gebied van mond- en tandhygiëne, in nauwe samenwerking met zijn collega's en met de relevante partners; daartoe behoren onder meer artsen, verpleegkundigen, begeleiders, opvoeders, externe deskundigen;
   2° personeelsleden van de onderwijsinstellingen, personen belast met de opvoeding en families sensibiliseren voor en informeren over mond- en tandhygiëne;
   3° in de onderwijsinstellingen activiteiten uitvoeren ter bevordering van een gezonde mond- en tandhygiëne; gezond eetgedrag, beweging en een gezonde schoolomgeving, in samenwerking met zijn collega's, de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en de relevante partners;
   4° bijlessen over mond- en tandhygiëne organiseren en geven;
   5° de noodzakelijke verslagen en dossiers over mond- en tandhygiëne opmaken en aanvullen;
   6° samenwerken met zijn collega's en met de relevante partners;
   7° deelnemen aan personeelsvergaderingen, coördinatievergaderingen, werkgroepen en het centrum vertegenwoordigen in organen;
   8° meewerken aan interne en externe evaluaties van projecten betreffende de bevordering van de gezonde ontwikkeling en het werk van het centrum;
   9° zich permanent bijscholen en voortgezette opleidingen volgen;
   10° taken uitvoeren die het centrum in staat stellen zijn opdracht te vervullen.]1

  
Art.6.101. [1 [2 assistant en promotion de la santé]2
   La mission de l'[2 assistant en promotion de la santé]2 consiste à :
   1° conseiller, encadrer et orienter les enfants et les jeunes, les personnes chargées de l'éducation, les familles et les membres du personnel des établissements d'enseignement en matière d'hygiène bucco-dentaire, et ce, en coopération étroite avec ses collègues et les partenaires pertinents, notamment des médecins, infirmiers, animateurs, éducateurs et experts externes;
   2° sensibiliser et informer les membres du personnel des établissements d'enseignement, les personnes chargées de l'éducation et les familles en matière d'hygiène bucco-dentaire;
   3° mener des animations dans les établissements d'enseignement en vue de promouvoir une bonne hygiène bucco-dentaire, une alimentation saine, l'activité physique et un environnement scolaire sain, et ce, en coopération avec ses collègues, les membres du personnel des établissements d'enseignement et les partenaires pertinents;
   4° organiser et réaliser des activités de tutorat en matière d'hygiène bucco-dentaire;
   5° tenir et compléter les rapports et dossiers nécessaires en matière d'hygiène bucco-dentaire;
   6° coopérer avec ses collègues et les partenaires pertinents;
   7° participer à des réunions de personnel et de coordination, à des groupes de travail et représenter le centre auprès d'organismes;
   8° coopérer à des évaluations internes et externes portant sur des projets visant à promouvoir le développement sain et le travail du centre;
   9° suivre personnellement des recyclages et formations continuées;
   10° assurer des tâches qui permettent au centre de remplir sa mission. ]1

  
TITEL 7. - Betrekkingenpakket
TITRE 7. - Capital emplois
Ondertitel 1. - Bestuurspersoneel en administratief personeel
Sous-titre 1er. - Personnel directeur et personnel administratif
Art. 7.1. - Directeur
  In het centrum wordt één betrekking in het ambt van directeur opgericht.
Art. 7.1. - Directeur
  Dans le centre, il est créé un emploi de directeur.
Art. 7.2. - Coördinatoren
  In het centrum worden [1 drie]1 betrekkingen in het ambt van coördinator opgericht.
  [3 ...]3
  
Art. 7.2. - Coordinateurs
  Dans le centre, il est créé [1 trois]1 emplois de coordinateur.
  [3 ...]3
  
Art. 7.3. - Opstellers
  In het centrum worden [1 zes betrekkingen]1 in het ambt van opsteller opgericht.
  
Art. 7.3. - Rédacteurs
  Dans le centre, il est créé [1 six emplois]1 de rédacteur.
  
Art. 7.4.1. [1 Adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme
   In het centrum [2 worden twee betrekkingen]2 in het ambt van adjunct voor preventie van gewelddadig radicalisme opgericht.]1

  
Art.7.4.1. [1 Adjoint à la prévention du radicalisme violent
   Dans le centre, [2 deux emplois d'adjoint à la prévention du radicalisme violent sont créés]2.]1

  
Ondertitel 2. - Overige personeelsleden
Sous-titre 2. - Autres membres du personnel
Art. 7.5. - Betrekkingenpakket
  § 1. Naast de betrekkingen vermeld in ondertitel 1 worden aan het centrum [7 48,5]7 betrekkingen toegekend.
  § 2. De raad van bestuur kan tot 5 % van het betrekkingenpakket vermeld in § 1 gebruiken om personen aan te stellen die op honorariumbasis werken, indien dat betrekkingenpakket in het betrokken schooljaar niet volledig benut is.
  
Art. 7.5. - Capital emplois
  § 1er. [7 48,5 emplois]7 sont octroyés au centre en plus des emplois repris au sous-titre 1er.
  § 2. Le conseil d'administration peut utiliser jusqu'à 5 % du capital emplois mentionné au § 1er, non encore utilisé, pour engager des personnes percevant des honoraires.
  
Art. 7.6. - Bijzondere bepaling voor het deeltijds onderwijs
  Voor elke begonnen groep van 25 regelmatige leerlingen stelt het centrum een 1/4-betrekking van maatschappelijk assistent of psycho-pedagogisch assistent ter beschikking van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan bedoeld in het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs.
  De berekening gebeurt op basis van de regelmatige leerlingen bedoeld in artikel 6 van hetzelfde decreet die op de laatste schooldag van de maand januari van het vorige schooljaar ingeschreven waren.
  De berekende betrekkingen worden toegekend voor de duur van het betrokken schooljaar.
Art. 7.6. - Disposition particulière pour l'enseignement à horaire réduit
  Pour tout groupe entamé de 25 élèves réguliers, le centre met un quart d'emploi d'assistant social ou d'assistant psychosocial à disposition d'un centre d'enseignement à horaire réduit visé dans le décret du 25 juin 1996 relatif à l'organisation d'un enseignement à horaire réduit dans l'enseignement secondaire professionnel ordinaire.
  Le calcul s'opère sur la base des élèves réguliers, visés à l'article 6 du même décret, qui étaient inscrits au dernier jour d'école du mois de janvier de l'année scolaire précédente.
  Les emplois calculés sont octroyés pour la durée de l'année scolaire concernée.
TITEL 8. - Financiering
TITRE 8. - Financement
Ondertitel 1. - Algemeen
Sous-titre 1er. - Généralités
Art. 8.1. - Werkingsmiddelen en wedden
  In het kader van de bepalingen van dit decreet kent de Duitstalige Gemeenschap werkingsmiddelen en wedden aan het centrum toe.
  Die werkingsmiddelen en wedden zijn bedoeld om de personeelskosten, de werkingskosten en het beheer van het centrum te dekken, onroerende goederen inbegrepen.
Art. 8.1. - Moyens de fonctionnement et traitements
  Dans le cadre des dispositions fixées dans le présent décret, des moyens de fonctionnement et traitements sont accordés au centre par la Communauté germanophone.
  Ces moyens de fonctionnement et traitements servent à couvrir les frais de personnel et de fonctionnement, ainsi que l'administration du centre, biens immobiliers y compris.
Ondertitel 2. - Werkingsmiddelen
Sous-titre 2. - Moyens de fonctionnement
Art. 8.2. - Berekeningsbasis
  § 1. Het centrum ontvangt elk jaar werkingsmiddelen. Vanaf 1 september 2014 stemmen de toegekende werkingsmiddelen overeen met de som van de volgende bedragen :
  1° de werkingsdotaties of werkingstoelagen die de Duitstalige Gemeenschap en de provincie Luik voor het schooljaar 2013-2014 hebben toegekend aan de psycho-medisch-sociale centra die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd worden;
  2° de werkingstoelagen die de Duitstalige Gemeenschap en de stad Eupen aan de erkende gezondheidscentra hebben toegekend voor het schooljaar 2013-2014;
  3° alle allerhande middelen voor het jaar 2013 die natuurlijke personen of rechtspersonen hebben toegekend voor de verwezenlijking van de opdrachten vermeld in artikel 6bis, § 2, 1°, van het decreet van 9 mei 1988 betreffende de opvang van kinderen tot twaalf jaar en het Fonds voor zwangere vrouwen in noodsituatie en voor kinderbescherming;
  4° de middelen die in het begrotingsjaar 2013 zijn aangewend voor de uitvoering van de preventieve gezondheidszorg en voor preventieve onderzoeken van zuigelingen en kleine kinderen binnen en buiten de scholen, alsook voor de organisatie van de tandverzorging op school.
  Indien er een financieringsovereenkomst tussen de Regering en een van de oprichtingspartners vermeld in artikel 4 van het bijzonder decreet bestaat, wordt het dienovereenkomstige bedrag afgetrokken van de werkingsmiddelen die in het eerste lid zijn vastgelegd.
  § 2. Elk jaar in de maand september wordt het bedrag van de werkingsmiddelen vermeld in § 1 aan de ontwikkeling van het indexcijfer der consumptieprijzen (volledige index) aangepast. Als basisindex geldt daarbij het indexcijfer van de maand september 2014. Het indexcijfer van de maand september van het aanpassingsjaar geldt als nieuw indexcijfer.
Art. 8.2. - Base de calcul
  § 1er. Le centre reçoit des moyens de fonctionnement chaque année. A partir du 1er septembre 2014, les moyens de fonctionnement octroyés correspondent à la somme des montants suivants :
  1° le montant des dotations respectivement subventions de fonctionnement octroyées pour l'année scolaire 2013-2014, par la Communauté germanophone et la Province de Liège, aux centres psycho-médico-sociaux qui sont organisés ou subventionnés par la Communauté germanophone;
  2° le montant des subsides de fonctionnement octroyés pour l'année scolaire 2013-2014 aux centres psycho-médico-sociaux qui sont reconnus par la Communauté germanophone et la Ville d'Eupen;
  3° le montant des libéralités généralement quelconques octroyées en 2013 par des personnes physiques et morales en vue de réaliser les tâches mentionnées à l'article 6bis, § 2, 1°, du décret du 9 mai 1988 relatif à l'accueil d'enfants de moins de douze ans et au Fonds pour les femmes enceintes en situation précaire et pour la protection d'enfants;
  4° le montant des moyens utilisés au cours de l'année budgétaire 2013 pour mener la prévention sanitaire et les dépistages chez les nourrissons et les jeunes enfants, dans et en dehors des écoles, ainsi que pour organiser l'hygiène bucco-dentaire dans les écoles.
  S'il existe une convention de financement entre le Gouvernement et l'un des partenaires fondateurs mentionnés à l'article 4 du décret spécial, le montant correspondant est déduit des moyens de fonctionnement fixés au premier alinéa.
  § 2. Chaque année au mois de septembre, le montant des moyens de fonctionnement mentionnés au § 1er est adapté à l'évolution de l'indice des prix à la consommation (indice complet). C'est l'indice du mois de septembre 2014 qui sert comme indice de base. Le nouvel indice est l'indice du mois de septembre de l'année d'adaptation.
Art. 8.3. - Uitbetalingsregeling
  De in artikel 8.2 vermelde werkingsmiddelen worden vanaf het begin van het schooljaar 2014-2015 maandelijks vóór de 22e in twaalfden uitbetaald.
Art. 8.3. - Modalités de liquidation
  Dès le début de l'année scolaire 2014-2015, les moyens de fonctionnement mentionnés à l'article 8.2 sont liquidés mensuellement en douzièmes pour le 22 de chaque mois.
Ondertitel 3. - Wedden
Sous-titre 3. - Traitements
Art. 8.4. - Recht
  § 1. Vanaf het begin van het schooljaar 2014-2015 heeft het centrum recht op wedde voor de personeelsleden indien :
  1° het centrum aan de voorwaarden van dit decreet voldoet;
  2° het gaat om personeelsleden :
  a) die de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  b) die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in [1 de artikelen 6.3 en 6.80, 2°]1;
  c) die door hun gezondheidstoestand noch de gezondheid van het doelpubliek noch de gezondheid van de andere personeelsleden in gevaar brengen;
  d) die aan de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs voldoen.
  De wedden worden maandelijks rechtstreeks aan de personeelsleden van het centrum uitbetaald.
  § 2. Overeenkomstig de regeling bepaald in het tweede lid kunnen personen op honorariumbasis werken. Daartoe legt de raad van bestuur een tariefregeling vast voor de bezoldiging van de personen die op honorariumbasis werken.
  Om de kosten voor de aanstelling van personen op honorariumbasis en voor de organisatie van voortgezette opleidingen geheel of gedeeltelijk te dekken, kan de raad van bestuur geheel of gedeeltelijk gebruik maken van het betrekkingenpakket vermeld in titel 7. De financiële tegenwaarde van een lestijd uit het betrekkingenpakket stemt overeen met het brutojaarloon van de houder van een master overeenkomstig het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep (teldag 30 september van het betrokken schooljaar) met een financiële anciënniteit van vijf jaar, gedeeld door 38. Indien het betrekkingenpakket op die manier herschikt wordt, wordt dit [2 in de loop]2 van het schooljaar meegedeeld.
  Het met toepassing van het tweede lid toegekende bedrag wordt [2 in de loop]2 van het schooljaar als forfaitair bedrag aan het centrum overgemaakt. Het bedrag dat op het einde van het betrokken schooljaar niet werd gebruikt, wordt teruggestort. Daartoe bezorgt de raad van bestuur op het einde van dat jaar de overeenkomstige bewijzen aan de Regering met het oog op de controle ervan.
  
Art. 8.4. - Droit
  § 1er. Dès le début de l'année scolaire 2014-2015, le centre a droit à des traitements pour les membres du personnel
  1° s'il remplit les conditions du présent décret;
  2° s'il s'agit de membres du personnel
  a) qui jouissent des droits civils et politiques;
  b) porteurs d'un des titres mentionnés [1 aux articles 6.3 et 6.80, 2°]1;
  c) dont l'état de santé ne met en danger ni celui du public cible ni celui des autres membres du personnel;
  d) qui satisfont aux dispositions légales et réglementaires relatives à la transmission des connaissances linguistiques et à l'emploi des langues dans l'enseignement.
  Les traitements sont liquidés mensuellement, directement aux membres du personnel du centre.
  § 2. Des personnes percevant des honoraires peuvent être occupées conformément à la règle fixée au deuxième alinéa. A cette fin, le conseil d'administration fixe un tarif qui sera appliqué pour la rémunération des personnes percevant des honoraires.
  Afin de couvrir en tout ou partie les coûts liés à l'engagement de personnes percevant des honoraires et à l'organisation de formations continuées, le conseil d'administration peut recourir en tout ou partie au capital emplois mentionné au titre 7. La contrepartie financière pour une période du capital périodes correspond au traitement annuel brut d'un titulaire d'un master conformément au décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant (jour de référence = 30 septembre de l'année scolaire en question), avec une ancienneté pécuniaire de cinq ans, divisé par 38. Une telle conversion du capital emplois est communiquée [2 au cours d'une année scolaire]2.
  Le montant accordé en application de l'alinéa 2 est versé au centre [2 au cours de l'année scolaire]2 sur base forfaitaire. Le montant qui n'est pas été utilisé à la fin de l'année scolaire en question sera remboursé. Pour ce faire, le conseil d'administration transmet au Gouvernement, en fin d'année, les justificatifs y afférents en vue du contrôle.
  
Ondertitel 4. - Schenkingen en legaten
Sous-titre 4. - Dons et legs
Art. 8.5. - Principe
  De raad van bestuur mag schenkingen en legaten aanvaarden en elke andere ontvangst boeken.
Art. 8.5. - Principe
  Le conseil d'administration peut accepter des dons et legs et percevoir toute autre recette.
Ondertitel 5. - Terugvorderingen en strafmaatregelen
Sous-titre 5. - Récupérations et sanctions
HOOFDSTUK 1. - Terugvorderingen
CHAPITRE 1er. - Récupération
HOOFDSTUK 2. - Strafmaatregelen
CHAPITRE 2. - Sanctions
Art. 8.8. - Terugbetaling van werkingsmiddelen
  § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 8.6 worden volgende overtredingen gestraft :
  1° misbruiken bij de aanwending van de werkingsmiddelen bedoeld in artikel 8.2;
  2° een door het centrum aangeboden dienstverlening is van onvoldoende kwaliteit, voor zover deze onvoldoende kwaliteit vastgesteld is na een overeenkomstig artikel 5.2 uitgevoerde kwaliteitscontrole.
  § 2. Wordt bij het centrum één van de in § 1 vermelde overtredingen vastgesteld, dan moeten al uitbetaalde werkingsmiddelen terugbetaald worden.
  Het terug te betalen bedrag mag niet hoger zijn dan 20 pct. van de werkingsmiddelen die het centrum voor het voorafgaande schooljaar heeft ontvangen.
Art. 8.8. - Remboursement de moyens de fonctionnement
  § 1er. Sans préjudice de l'application de l'article 8.6, les infractions suivantes sont sanctionnées :
  1° les abus lors de l'utilisation des moyens de fonctionnement visés à l'article 8.2;
  2° une qualité insuffisante pour l'une des prestations proposées par le centre, dans la mesure où cette qualité insuffisante est constatée à l'issue d'un contrôle de qualité mené conformément à l'article 5.2.
  § 2. Lorsqu'une des infractions visées au § 1er est constatée, des subsides de fonctionnement déjà liquidés doivent être remboursés.
  Le remboursement ne peut dépasser 20 % des moyens de fonctionnement que le centre a reçus pour l'année scolaire précédente.
Art. 8.9. - Procedure
  De Regering bepaalt volgens welke regels de overtredingen vastgesteld en de strafmaatregelen opgelegd worden. Deze procedure biedt het centrum voldoende verweermiddelen.
Art. 8.9. - Procédure
  Le Gouvernement fixe les modalités de constatation des infractions et d'application des sanctions. Cette procédure prévoit suffisamment de possibilités de recours pour le centre.
Ondertitel 6. [1 Presentiegeld en reiskostenvergoeding voor de leden van de raad van bestuur]1
Sous-titre 6. [1 Jetons de présence et indemnités pour frais de déplacement octroyés aux membres du conseil d'administration ]1
Art. 8.10. [1 Principe
   De Regering legt het presentiegeld en de reiskostenvergoeding vast waarop de leden van de raad van bestuur van het centrum recht hebben.]1

  
Art.8.10. [1 Principe
   Le Gouvernement fixe le jeton de présence et l'indemnité pour frais de déplacement auxquels ont droit les membres du conseil d'administration du centre.]1

  
TITEL 9. - Wijzigingsbepalingen
TITRE 9. - Dispositions modificatives
Art. 9.1. - Artikel 20 van het decreet van 17 mei 2004 over maatregelen inzake onderwijs, opleiding en infrastructuur - 2004, gewijzigd bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :
  " Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. "
Art. 9.1. - L'article 20 décret du 17 mai 2004 portant des mesures en matière d'enseignement, de formation et d'infrastructure - 2004, modifié par le décret du 28 juin 2010, est complété par un alinéa 2, rédigé comme suit :
  " Le présent chapitre s'applique au centre pour le développement sain des enfants et des jeunes. "
Art. 9.2. - Artikel 21, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt aangevuld met een tweede zin, luidende :
  " Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt onder "vestiging van de gespecialiseerde school" de lokale vestiging van het vermelde centrum verstaan. "
Art. 9.2. - L'article 21, alinéa 2, du même décret, inséré par le décret du 11 mai 2009, est complété par une deuxième phrase, rédigée comme suit :
  " Pour l'application aux membres du personnel du centre pour le développement sain des enfants et des jeunes, l'on entend par "implantation de l'école spécialisée" l'antenne dudit centre. "
Art. 9.3. - Artikel 21.3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juli 2012, wordt gewijzigd als volgt :
  1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin :
  " Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt onder "vestigingen" de lokale vestigingen van het vermelde centrum verstaan. "
  2° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin :
  " Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt een verplaatsing als regelmatig beschouwd, als het personeelslid, alle weekdagen waarop het werkt, gebruik maakt van het openbaar vervoer om zich tussen zijn woonplaats en werkplek en/of omgekeerd te verplaatsen. "
Art. 9.3. - A l'article 21.3, du même décret, inséré par le décret du 16 juillet 2012, les modifications suivantes sont apportées :
  1° l'alinéa 1er est complété par la phrase suivante :
  " Pour l'application aux membres du personnel du centre pour le développement sain des enfants et des jeunes, l'on entend par "implantations" les antennes dudit centre. "
  2° l'alinéa 3 est complété par la phrase suivante :
  " Pour l'application aux membres du personnel du centre pour le développement sain des enfants et des jeunes, un trajet est considéré comme régulier lorsque le membre du personnel, tous les jours de la semaine où il travaille, emprunte un transport en commun pour effectuer le trajet entre le domicile et le lieu de travail et/ou inversement. "
Art. 9.4. - In het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep wordt een titel II.3 ingevoegd, luidende :
  " Titel II.3 - Bezoldiging van het personeel van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren
  Art. 111.8. - Toepassingsgebied
  In afwijking van de artikelen 105 tot 109 is deze titel van toepassing op alle personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren, met uitzondering van het onderhoudspersoneel.
  Art. 111.9. - Regeling vanaf 1 september 2014
  § 1. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau I tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal I/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal I/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar hebben.
  § 2. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II+ tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II+/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II+/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar hebben.
  § 3. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/B/2X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/B/2XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar en minder dan vijf jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau II tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal II/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal II/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens vijf jaar hebben.
  § 4. Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/AX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/AXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minder dan één jaar hebben of na die datum voor het eerst in dienst treden bij het centrum.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/BX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/BXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens één jaar en minder dan twee jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/B/1X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/B/1XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens twee jaar en minder dan drie jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/B/2X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/B/2XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens drie jaar en minder dan vier jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/B/3X en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/B/3XV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens vier jaar en minder dan zes jaar hebben.
  Vanaf 1 september 2014 worden de personeelsleden van het diplomaniveau III tijdens de eerste zeven dienstjaren bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal III/DX en vanaf het achtste dienstjaar overeenkomstig de weddeschaal III/DXV indien ze op 1 september 2014 een geldelijke dienstanciënniteit van minstens zes jaar hebben.
  Art. 111.10. - Weddeschalen
  De bedragen van de weddeschalen vermeld in artikel 111.9 worden vastgelegd in bijlage IV van dit decreet. "
Art. 9.4. - Dans le décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant, il est inséré un titre II.3, rédigé comme suit :
  " Titre II.3 - Rémunération du personnel du centre pour le développement sain des enfants et des jeunes
  Art. 111.8. - Champ d'application
  Par dérogation aux articles 105 à 109, le présent titre s'applique aux membres du personnel du centre pour le développement sain des enfants et des jeunes, à l'exception du personnel d'entretien.
  Art. 111.9. - Régime à partir du 1er septembre 2014
  § 1er. A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau I sont rémunérés conformément à l'échelle I/AX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle I/AXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de moins d'un an ou entrent pour la première fois en service auprès du centre après cette date.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau I sont rémunérés conformément à l'échelle I/BX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle I/BXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire d'un an au moins et de moins de deux ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau I sont rémunérés conformément à l'échelle I/B/1X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle I/B/1XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de deux ans au moins et de moins de trois ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau I sont rémunérés conformément à l'échelle I/DX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle I/DXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de trois ans au moins.
  § 2. A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II+ sont rémunérés conformément à l'échelle II+/AX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II+/AXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de moins d'un an ou entrent pour la première fois en service auprès du centre après cette date.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II+ sont rémunérés conformément à l'échelle II+/BX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II+/BXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire d'un an au moins et de moins de deux ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II+ sont rémunérés conformément à l'échelle II+/B/1X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II+/B/1XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de deux ans au moins et de moins de trois ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II+ sont rémunérés conformément à l'échelle II+/DX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II+/DXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de trois ans au moins.
  § 3. A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II sont rémunérés conformément à l'échelle II/AX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II/AXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de moins d'un an ou entrent pour la première fois en service auprès du centre après cette date.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II sont rémunérés conformément à l'échelle II/BX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II/BXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire d'un an au moins et de moins de deux ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II sont rémunérés conformément à l'échelle II/B/1X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II/B/1XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de deux ans au moins et de moins de trois ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II sont rémunérés conformément à l'échelle II/B/2X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II/B/2XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de trois ans au moins et de moins de cinq ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau II sont rémunérés conformément à l'échelle II/DX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle II/DXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de cinq ans au moins.
  § 4. A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau III sont rémunérés conformément à l'échelle III/AX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle III/AXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de moins d'un an ou entrent pour la première fois en service auprès du centre après cette date.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau III sont rémunérés conformément à l'échelle III/BX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle III/BXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire d'un an au moins et de moins de deux ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau III sont rémunérés conformément à l'échelle III/B/1X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle III/B/1XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de deux ans au moins et de moins de trois ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau III sont rémunérés conformément à l'échelle III/B/2X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle III/B/2XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de trois ans au moins et de moins de quatre ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau III sont rémunérés conformément à l'échelle III/B/3X pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle III/B/3XV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de quatre ans au moins et de moins de six ans.
  A partir du 1er septembre 2014, les membres du personnel classés dans le niveau III sont rémunérés conformément à l'échelle III/DX pendant les sept premières années de service et conformément à l'échelle III/DXV à partir de la huitième année de service s'ils ont, au 1er septembre 2014, une ancienneté pécuniaire de six ans au moins.
  Art. 111.10. - Echelles de traitement
  Les valeurs des échelles de traitement mentionnées à l'article 111.9 figurent à l'annexe IV du présent décret. "
Art. 9.5. - In bijlage III van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 2010 en laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 24 juni 2013, worden de volgende regels ingevoegd :
Art. 9.5. - Dans l'annexe III du même décret, insérée par le décret du 19 juin 2010 et modifiée par le décret du 24 juin 2013, sont insérées les lignes suivantes :
" I/DX Decreet van 21 april 2008 I
I/DXV Decreet van 21 april 2008 I
I/BX Decreet van 21 april 2008 I
I/BXV Decreet van 21 april 2008 I
I/B/1X Decreet van 21 april 2008 I
I/B/1XV Decreet van 21 april 2008 I
I/AX Decreet van 21 april 2008 I
I/AXV Decreet van 21 april 2008 I
II+/DX Decreet van 21 april 2008 II+
II+/DXV Decreet van 21 april 2008 II+
II+/B/1X Decreet van 21 april 2008 II+
II+/B/1XV Decreet van 21 april 2008 II+
II+/BX Decreet van 21 april 2008 II+
II+/BXV Decreet van 21 april 2008 II+
II+/AX Decreet van 21 april 2008 II+
II+/AXV Decreet van 21 april 2008 II+
II/DX Decreet van 21 april 2008 II
II/DXV Decreet van 21 april 2008 II
II/B/2X Decreet van 21 april 2008 II
II/B/2XV Decreet van 21 april 2008 II
II/B/1X Decreet van 21 april 2008 II
II/B/1XV Decreet van 21 april 2008 II
II/BX Decreet van 21 april 2008 II
II/BXV Decreet van 21 april 2008 II
II/AX Decreet van 21 april 2008 II
II/AXV Decreet van 21 april 2008 II
III/DX Decreet van 21 april 2008 III
III/DXV Decreet van 21 april 2008 III
III/B/3X Decreet van 21 april 2008 III
III/B/3XV Decreet van 21 april 2008 III
III/B/2X Decreet van 21 april 2008 III
III/B2XV Decreet van 21 april 2008 III
III/B/1X Decreet van 21 april 2008 III
III/B/1XV Decreet van 21 april 2008 III
III/BX Decreet van 21 april 2008 III
III/BXV Decreet van 21 april 2008 III
III/AX Decreet van 21 april 2008 III
III/AXV Decreet van 21 april 2008 III "
" I/DX Decreet van 21 april 2008 II/DXV Decreet van 21 april 2008 II/BX Decreet van 21 april 2008 II/BXV Decreet van 21 april 2008 II/B/1X Decreet van 21 april 2008 II/B/1XV Decreet van 21 april 2008 II/AX Decreet van 21 april 2008 II/AXV Decreet van 21 april 2008 III+/DX Decreet van 21 april 2008 II+II+/DXV Decreet van 21 april 2008 II+II+/B/1X Decreet van 21 april 2008 II+II+/B/1XV Decreet van 21 april 2008 II+II+/BX Decreet van 21 april 2008 II+II+/BXV Decreet van 21 april 2008 II+II+/AX Decreet van 21 april 2008 II+II+/AXV Decreet van 21 april 2008 II+II/DX Decreet van 21 april 2008 IIII/DXV Decreet van 21 april 2008 IIII/B/2X Decreet van 21 april 2008 IIII/B/2XV Decreet van 21 april 2008 IIII/B/1X Decreet van 21 april 2008 IIII/B/1XV Decreet van 21 april 2008 IIII/BX Decreet van 21 april 2008 IIII/BXV Decreet van 21 april 2008 IIII/AX Decreet van 21 april 2008 IIII/AXV Decreet van 21 april 2008 IIIII/DX Decreet van 21 april 2008 IIIIII/DXV Decreet van 21 april 2008 IIIIII/B/3X Decreet van 21 april 2008 IIIIII/B/3XV Decreet van 21 april 2008 IIIIII/B/2X Decreet van 21 april 2008 IIIIII/B2XV Decreet van 21 april 2008 IIIIII/B/1X Decreet van 21 april 2008 IIIIII/B/1XV Decreet van 21 april 2008 IIIIII/BX Decreet van 21 april 2008 IIIIII/BXV Decreet van 21 april 2008 IIIIII/AX Decreet van 21 april 2008 IIIIII/AXV Decreet van 21 april 2008 III "
" I/DX Décret du 21 avril 2008 I
I/DXV Décret du 21 avril 2008 I
I/BX Décret du 21 avril 2008 I
I/BXV Décret du 21 avril 2008 I
I/B/1X Décret du 21 avril 2008 I
I/B/1XV Décret du 21 avril 2008 I
I/AX Décret du 21 avril 2008 I
I/AXV Décret du 21 avril 2008 I
II+/DX Décret du 21 avril 2008 II+
II+/DXV Décret du 21 avril 2008 II+
II+/B/1X Décret du 21 avril 2008 II+
II+/B/1XV Décret du 21 avril 2008 II+
II+/BX Décret du 21 avril 2008 II+
II+/BXV Décret du 21 avril 2008 II+
II+/AX Décret du 21 avril 2008 II+
II+/AXV Décret du 21 avril 2008 II+
II/DX Décret du 21 avril 2008 II
II/DXV Décret du 21 avril 2008 II
II/B/2X Décret du 21 avril 2008 II
II/B/2XV Décret du 21 avril 2008 II
II/B/1X Décret du 21 avril 2008 II
II/B/1XV Décret du 21 avril 2008 II
II/BX Décret du 21 avril 2008 II
II/BXV Décret du 21 avril 2008 II
II/AX Décret du 21 avril 2008 II
II/AXV Décret du 21 avril 2008 II
III/DX Décret du 21 avril 2008 III
III/DXV Décret du 21 avril 2008 III
III/B/3X Décret du 21 avril 2008 III
III/B/3XV Décret du 21 avril 2008 III
III/B/2X Décret du 21 avril 2008 III
III/B2XV Décret du 21 avril 2008 III
III/B/1X Décret du 21 avril 2008 III
III/B/1XV Décret du 21 avril 2008 III
III/BX Décret du 21 avril 2008 III
III/BXV Décret du 21 avril 2008 III
III/AX Décret du 21 avril 2008 III
III/AXV Décret du 21 avril 2008 III "
" I/DX Décret du 21 avril 2008 II/DXV Décret du 21 avril 2008 II/BX Décret du 21 avril 2008 II/BXV Décret du 21 avril 2008 II/B/1X Décret du 21 avril 2008 II/B/1XV Décret du 21 avril 2008 II/AX Décret du 21 avril 2008 II/AXV Décret du 21 avril 2008 III+/DX Décret du 21 avril 2008 II+II+/DXV Décret du 21 avril 2008 II+II+/B/1X Décret du 21 avril 2008 II+II+/B/1XV Décret du 21 avril 2008 II+II+/BX Décret du 21 avril 2008 II+II+/BXV Décret du 21 avril 2008 II+II+/AX Décret du 21 avril 2008 II+II+/AXV Décret du 21 avril 2008 II+II/DX Décret du 21 avril 2008 IIII/DXV Décret du 21 avril 2008 IIII/B/2X Décret du 21 avril 2008 IIII/B/2XV Décret du 21 avril 2008 IIII/B/1X Décret du 21 avril 2008 IIII/B/1XV Décret du 21 avril 2008 IIII/BX Décret du 21 avril 2008 IIII/BXV Décret du 21 avril 2008 IIII/AX Décret du 21 avril 2008 IIII/AXV Décret du 21 avril 2008 IIIII/DX Décret du 21 avril 2008 IIIIII/DXV Décret du 21 avril 2008 IIIIII/B/3X Décret du 21 avril 2008 IIIIII/B/3XV Décret du 21 avril 2008 IIIIII/B/2X Décret du 21 avril 2008 IIIIII/B2XV Décret du 21 avril 2008 IIIIII/B/1X Décret du 21 avril 2008 IIIIII/B/1XV Décret du 21 avril 2008 IIIIII/BX Décret du 21 avril 2008 IIIIII/BXV Décret du 21 avril 2008 IIIIII/AX Décret du 21 avril 2008 IIIIII/AXV Décret du 21 avril 2008 III "
Art. 9.7. - Artikel 7, § 1, eerste lid, 6°, van het decreet van 11 mei 2009 over het Centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de gespecialiseerde pedagogische ondersteuning in de gewone en gespecialiseerde scholen, evenals ter aanmoediging van de ondersteuning van leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen wordt vervangen als volgt :
  " 6. een vertegenwoordiger van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren; "
Art. 9.7. - L'article 7, § 1er, alinéa 1er, 6°, du décret du 11 mai 2009 relatif au centre de pédagogie de soutien, visant l'amélioration du soutien pédagogique spécialisé dans les écoles ordinaires et spécialisées et encourageant le soutien des élèves à besoins spécifiques ou en difficulté d'adaptation ou d'apprentissage dans les écoles ordinaires et spécialisées est remplacé par ce qui suit :
  " 6° un représentant du centre pour le développent sain des enfants et des jeunes; "
Art. 9.7. - Artikel 7, § 1, eerste lid, 6°, van het decreet van 11 mei 2009 over het Centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de gespecialiseerde pedagogische ondersteuning in de gewone en gespecialiseerde scholen, evenals ter aanmoediging van de ondersteuning van leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen wordt vervangen als volgt :
  " 6. een vertegenwoordiger van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren; "
Art. 9.7. - L'article 7, § 1er, alinéa 1er, 6°, du décret du 11 mai 2009 relatif au centre de pédagogie de soutien, visant l'amélioration du soutien pédagogique spécialisé dans les écoles ordinaires et spécialisées et encourageant le soutien des élèves à besoins spécifiques ou en difficulté d'adaptation ou d'apprentissage dans les écoles ordinaires et spécialisées est remplacé par ce qui suit :
  " 6° un représentant du centre pour le développent sain des enfants et des jeunes; "
Art. 9.8. - In artikel 87, § 2, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de bepaling onder 5 wordt de punt op het einde van de zin vervangen door een kommapunt;
  2° dezelfde paragraaf wordt aangevuld met een bepaling onder 6, luidende :
  " 6. het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren. "
Art. 9.8. - A l'article 87, § 2, du décret du 25 mai 2009 relatif au règlement budgétaire de la Communauté germanophone, les modifications suivantes sont apportées :
  1° dans le 5°, le point en fin de phrase est remplacé par un point-virgule;
  2° le même paragraphe est complété par un 6°, rédigé comme suit :
  "6° le centre pour le développement sain des enfants et des jeunes."
Art. 10.1. - Opheffingsbepaling
  Volgende regelingen worden opgeheven :
  1° de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 13 februari 2012;
  2° het koninklijk besluit van 16 juli 1964 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het kleuter- en lager onderwijs en voor het onderwijs van een gelijkwaardig niveau;
  3° het koninklijk besluit van 17 juli 1964 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van erkenning van de equipes en van de centra voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 1977;
  4° het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juli 2013;
  5° het koninklijk besluit van 22 augustus 1968 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend;
  6° artikel 9.1, a), 3°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013;
  7° artikel 134, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
  8° artikel 15.1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013;
  9° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk in de kosten die inzake medisch schooltoezicht uit het vervoer van de leerlingen voortvloeien, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 april 1971;
  10° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 met betrekking tot het verlenen van subsidies aan de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1978;
  11° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 waarbij een weddetoelage toegekend wordt aan het paramedisch personeel van de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 22 juni 2001;
  12° artikel 3, § 1.1, van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel, van het psychosociaal personeel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013;
  13° artikel 6bis, § 2, 1°, van het decreet van 9 mei 1988 betreffende de opvang van kinderen tot twaalf jaar en het Fonds voor zwangere vrouwen in noodsituatie en voor kinderbescherming, vervangen bij het decreet van 19 april 2010;
  14° het besluit van de Executieve van 29 november 1991 houdende erkenning van het equipe voor medisch schooltoezicht in het gezondheidscentrum Eupen;
  15° artikel 13 van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 1999;
  16° het besluit van de Regering van 27 augustus 2001 houdende vastlegging van het reformprogramma inzake preventieve schoolgezondheidszorg, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 20 juli 2011.
Art. 10.1. - Disposition abrogatoire
  Sont abrogés :
  1° la loi du 21 mars 1964 sur l'inspection médicale scolaire, modifiée en dernier lieu par le décret du 13 février 2012;
  2° l'arrêté royal du 16 juillet 1964 déterminant la date d'entrée en vigueur des dispositions de la loi du 21 mars 1964 sur l'inspection médicale scolaire en ce qui concerne l'enseignement gardien, primaire ou d'un niveau équivalent;
  3° l'arrêté royal du 17 juillet 1964 fixant les conditions et la procédure d'agréation des équipes et des centres d'inspection médicale scolaire, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 8 avril 1977;
  4° l'arrêté royal du 12 octobre 1964 réglant la fréquence et les modalités des examens médicaux et fixant les conditions d'exercice de l'inspection médicale scolaire, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement de la Communauté germanophone du 19 juillet 2013;
  5° l'arrêté royal du 22 août 1968 déterminant la date d'entrée en vigueur des dispositions de la loi du 21 mars 1964 sur l'inspection médicale scolaire en ce qui concerne l'enseignement moyen, normal, technique et artistique et modifiant l'arrêté royal du 12 octobre 1964 réglant la fréquence et les modalités des examens médicaux et fixant les conditions d'exercice de l'inspection médicale scolaire;
  6° l'article 9.1, a), 3°, de l'arrêté royal du 2 octobre 1968 déterminant et classant les fonctions des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat et les fonctions des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, inséré par le décret du 24 juin 2013;
  7° l'article 134, § 1er, alinéa 3, de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements;
  8° l'article 15.1, 3°, de l'arrêté royal du 22 avril 1969 fixant les titres requis des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat et des internats dépendant de ces établissements, inséré par le décret du 24 juin 2013;
  9° l'arrêté royal du 4 août 1969 fixant l'intervention de l'Etat dans les frais qui en ce qui concerne l'inspection médicale scolaire résultent du transport des élèves, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 13 avril 1971;
  10° l'arrêté royal du 4 août 1969 relatif à l'octroi de subventions aux équipes agréées d'inspection médicale scolaire, modifié en dernier lieu par l'arrêté royal du 20 décembre 1978;
  11° l'arrêté royal du 4 août 1969 allouant une subvention-traitement au personnel paramédical des équipes agréées d'inspection médicale scolaire modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement du 22 juin 2001;
  12° l'article 3, § 1.1, de l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions de calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation, sociopsychologique et administratif des établissements d'enseignement secondaire et d'enseignement supérieur, à l'exception de l'enseignement universitaire, insérée par le décret du 24 juin 2013;
  13° l'article 6bis, § 2, 1°, du décret du 9 mai 1988 relatif à l'accueil d'enfants de moins de douze ans et au Fonds pour les femmes enceintes en situation précaire et pour la protection d'enfants, remplacé par le décret du 19 avril 2010;
  14° l'arrêté de l'Exécutif du 29 novembre 1991 portant agréation de l'équipe médicale pour l'inspection médicale scolaire au centre de santé d'Eupen;
  15° l'article 13 du décret du 25 juin 1996 relatif à l'organisation d'un enseignement à horaire réduit dans l'enseignement secondaire professionnel ordinaire, modifié par le décret du 25 mai 1999;
  16° l'arrêté du Gouvernement du 27 août 2001 fixant le programme de réforme en matière de médecine scolaire préventive, modifié par l'arrêté du Gouvernement du 20 juillet 2011.
Art. 10.1. - Opheffingsbepaling
  Volgende regelingen worden opgeheven :
  1° de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 13 februari 2012;
  2° het koninklijk besluit van 16 juli 1964 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het kleuter- en lager onderwijs en voor het onderwijs van een gelijkwaardig niveau;
  3° het koninklijk besluit van 17 juli 1964 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van erkenning van de equipes en van de centra voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 1977;
  4° het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juli 2013;
  5° het koninklijk besluit van 22 augustus 1968 houdende vaststelling van de datum waarop de bepalingen van de wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht van kracht worden voor het middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 waarbij wordt geregeld hoe dikwijls en op welke wijze de geneeskundige onderzoeken worden verricht en onder welke voorwaarden het medisch schooltoezicht wordt uitgeoefend;
  6° artikel 9.1, a), 3°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013;
  7° artikel 134, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
  8° artikel 15.1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013;
  9° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk in de kosten die inzake medisch schooltoezicht uit het vervoer van de leerlingen voortvloeien, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 april 1971;
  10° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 met betrekking tot het verlenen van subsidies aan de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1978;
  11° het koninklijk besluit van 4 augustus 1969 waarbij een weddetoelage toegekend wordt aan het paramedisch personeel van de erkende equipes voor medisch schooltoezicht, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van de Regering van 22 juni 2001;
  12° artikel 3, § 1.1, van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel, van het psychosociaal personeel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 24 juni 2013;
  13° artikel 6bis, § 2, 1°, van het decreet van 9 mei 1988 betreffende de opvang van kinderen tot twaalf jaar en het Fonds voor zwangere vrouwen in noodsituatie en voor kinderbescherming, vervangen bij het decreet van 19 april 2010;
  14° het besluit van de Executieve van 29 november 1991 houdende erkenning van het equipe voor medisch schooltoezicht in het gezondheidscentrum Eupen;
  15° artikel 13 van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 1999;
  16° het besluit van de Regering van 27 augustus 2001 houdende vastlegging van het reformprogramma inzake preventieve schoolgezondheidszorg, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 20 juli 2011.
Art. 10.2. - Membres du personnel repris
  § 1er. Les membres du personnel relevant des organismes repris par le centre et qui, au moment de la reprise, ont un lien de service avec l'un des organismes repris, sont d'office considérés comme membres du personnel du centre.
  Par organismes repris, l'on entend :
  1° le centre psycho-médico-social organisé par la Communauté;
  2° le centre psycho-médico-social organisé par la province de Liège en Communauté germanophone;
  3° le centre psycho-médico-social organisé par l'association sans but lucratif "Freies PMS-Zentrum";
  4° le centre de santé d'Eupen, organisé par la ville d'Eupen;
  5° le centre de santé de Saint-Vith, organisé par l'association sans but lucratif "Gesundheitszentrum Sankt Vith";
  6° le "Dienst für Kind und Familie" (Service pour l'enfant et la famille) organisé par le Ministère de la Communauté germanophone;
  7° l'hygiène bucco-dentaire dans les écoles, organisée par le Ministère de la Communauté germanophone.
  Les membres du personnel qui, au jour de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire dans la fonction de conseiller en psychologie scolaire, sont d'office considérés comme membres du personnel du centre au moment de la reprise.
  § 2. Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont nommés à titre définitif auprès d'un des centres psycho-médico-sociaux mentionnés au § 1er, alinéa 2, 1° à 3°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif auprès du centre, et ce, dans la fonction correspondant au titre, pour le même volume de charge, proportionnellement à un emploi à temps plein.
  Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont agents auprès de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 4°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif dans la fonction correspondant au titre, et ce, pour un emploi à temps plein.
  Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont agents auprès de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 6°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif dans la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, h), et ce, pour un emploi à temps plein.
  Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont agents auprès de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 7°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif dans la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, i), et ce, pour un emploi à temps plein.
  § 3. Les membres du personnel des centres psycho-médico-sociaux mentionnés au § 1er, alinéa 2, 1° à 3°, qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée dans la fonction correspondant au titre.
  Pour autant qu'ils remplissent les conditions mentionnées à l'article 6.18, alinéa 1er, 3°, les membres du personnel mentionné au § 1er qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire et ont un contrat à durée déterminée ou un contrat à durée indéterminée, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée dans la fonction correspondant au titre conformément à l'article 6.20, moyennant le respect des articles 6.22, alinéa 1er, et 10.3.
  Pour autant qu'ils ne remplissent pas les conditions mentionnées à l'article 6.18, alinéa 1er, 3°, les membres du personnel mentionnés au § 1er qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire ou ont un contrat de travail à durée déterminée ou indéterminée, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant désignés à titre temporaire pour une durée déterminée dans la fonction correspondant au titre, moyennant le respect des articles 6.22, alinéa 1er, et 10.3.
  Sans préjudice des alinéas 2 et 3, l'on entend par " fonction correspondant au titre " la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, h), lorsque sont concernés les membres du personnel de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 6°, et la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, i), lorsque sont concernés les membres du personnel de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 7°.
Art. 10.2. - Overgenomen personeelsleden
  § 1. De personeelsleden van de door het centrum overgenomen instellingen die op het tijdstip van de overname in dienst waren bij één van de overgenomen instellingen worden van ambtswege als personeelsleden van het centrum beschouwd.
  Onder overgenomen instellingen wordt verstaan :
  1° het psycho-medisch-sociaal centrum dat door de Gemeenschap georganiseerd wordt;
  2° het psycho-medisch-sociaal centrum in de Duitstalige Gemeenschap dat door de provincie Luik georganiseerd wordt;
  3° het psycho-medisch-sociaal centrum dat door de vereniging zonder winstoogmerk 'Freies PMS-Zentrum' georganiseerd wordt;
  4° het gezondheidscentrum in Eupen, georganiseerd door de stad Eupen;
  5° het gezondheidscentrum in Sankt Vith, georganiseerd door de vereniging zonder winstoogmerk 'Gesundheitszentrum St. Vith';
  6° de 'Dienst für Kind und Familie' (Dienst voor kind en gezin), georganiseerd door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;
  7° de tandverzorging op school, georganiseerd door het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
  De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangewezen of tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van adviseur voor schoolpsychologie, worden vanaf de overname van ambtswege als personeelsleden van het centrum beschouwd.
  § 2. De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemd zijn bij één van de psycho-medisch-sociale centra vermeld in § 1, tweede lid, 1° tot 3°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd bij het centrum en dit in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt en voor hetzelfde aantal uren ten opzichte van een voltijdse betrekking.
  De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ambtenaar zijn bij de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 4°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt en dit voor een voltijdse betrekking.
  De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ambtenaar zijn bij de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 6°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd in het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, h), en dit voor een voltijdse betrekking.
  De personeelsleden die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet ambtenaar zijn bij de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 7°, worden in de zin van dit decreet beschouwd als vastbenoemd in het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, i), en dit voor een voltijdse betrekking.
  § 3. De personeelsleden van de psycho-medisch-sociale centra vermeld in § 1, tweede lid, 1° tot 3°, die vóór de inwerkingtreding van dit decreet voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn, worden in de zin van dit decreet beschouwd als voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt.
  De personeelsleden vermeld in § 1 die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangewezen zijn, tijdelijk aangesteld zijn of zich in een arbeidsverhouding van bepaalde of onbepaalde duur bevinden, worden in de zin van dit decreet overeenkomstig artikel 6.20 beschouwd als voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt, indien ze, met inachtneming van de artikelen 6.22, eerste lid, en artikel 10.3, voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.18, eerste lid, 3°.
  De personeelsleden vermeld in § 1 die de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk aangewezen zijn, tijdelijk aangesteld zijn of zich in een arbeidsverhouding van bepaalde of onbepaalde duur bevinden, worden in de zin van dit decreet beschouwd als voor een bepaalde duur tijdelijk aangesteld in het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt, indien ze, met inachtneming van de artikelen 6.22, eerste lid, en artikel 10.3, niet voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 6.18, eerste lid, 3°.
  Onder voorbehoud van de toepassing van het tweede en het derde lid wordt onder 'het met het bekwaamheidsbewijs overeenstemmende ambt' verstaan : het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, h), indien het gaat om de personeelsleden van de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 6°, en het ambt vermeld in artikel 6.2, 1°, i), indien het gaat om de personeelsleden van de instelling vermeld in § 1, tweede lid, 7°.
Art. 10.2. - Membres du personnel repris
  § 1er. Les membres du personnel relevant des organismes repris par le centre et qui, au moment de la reprise, ont un lien de service avec l'un des organismes repris, sont d'office considérés comme membres du personnel du centre.
  Par organismes repris, l'on entend :
  1° le centre psycho-médico-social organisé par la Communauté;
  2° le centre psycho-médico-social organisé par la province de Liège en Communauté germanophone;
  3° le centre psycho-médico-social organisé par l'association sans but lucratif "Freies PMS-Zentrum";
  4° le centre de santé d'Eupen, organisé par la ville d'Eupen;
  5° le centre de santé de Saint-Vith, organisé par l'association sans but lucratif "Gesundheitszentrum Sankt Vith";
  6° le "Dienst für Kind und Familie" (Service pour l'enfant et la famille) organisé par le Ministère de la Communauté germanophone;
  7° l'hygiène bucco-dentaire dans les écoles, organisée par le Ministère de la Communauté germanophone.
  Les membres du personnel qui, au jour de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire dans la fonction de conseiller en psychologie scolaire, sont d'office considérés comme membres du personnel du centre au moment de la reprise.
  § 2. Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont nommés à titre définitif auprès d'un des centres psycho-médico-sociaux mentionnés au § 1er, alinéa 2, 1° à 3°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif auprès du centre, et ce, dans la fonction correspondant au titre, pour le même volume de charge, proportionnellement à un emploi à temps plein.
  Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont agents auprès de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 4°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif dans la fonction correspondant au titre, et ce, pour un emploi à temps plein.
  Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont agents auprès de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 6°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif dans la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, h), et ce, pour un emploi à temps plein.
  Les membres du personnel qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont agents auprès de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 7°, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant nommés à titre définitif dans la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, i), et ce, pour un emploi à temps plein.
  § 3. Les membres du personnel des centres psycho-médico-sociaux mentionnés au § 1er, alinéa 2, 1° à 3°, qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée dans la fonction correspondant au titre.
  Pour autant qu'ils remplissent les conditions mentionnées à l'article 6.18, alinéa 1er, 3°, les membres du personnel mentionné au § 1er qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire et ont un contrat à durée déterminée ou un contrat à durée indéterminée, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée dans la fonction correspondant au titre conformément à l'article 6.20, moyennant le respect des articles 6.22, alinéa 1er, et 10.3.
  Pour autant qu'ils ne remplissent pas les conditions mentionnées à l'article 6.18, alinéa 1er, 3°, les membres du personnel mentionnés au § 1er qui, la veille de l'entrée en vigueur du présent décret, sont désignés ou engagés à titre temporaire ou ont un contrat de travail à durée déterminée ou indéterminée, sont considérés - au sens du présent décret - comme étant désignés à titre temporaire pour une durée déterminée dans la fonction correspondant au titre, moyennant le respect des articles 6.22, alinéa 1er, et 10.3.
  Sans préjudice des alinéas 2 et 3, l'on entend par " fonction correspondant au titre " la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, h), lorsque sont concernés les membres du personnel de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 6°, et la fonction mentionnée à l'article 6.2, 1°, i), lorsque sont concernés les membres du personnel de l'organisme mentionné au § 1er, alinéa 2, 7°.
Art. 10.4. - Keuzemogelijkheid betreffende de wekelijkse arbeidstijd en de jaarlijkse vakantie
  § 1. In afwijking van de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 kan het in artikel 10.2 vermelde personeelslid beslissen om de regeling van de wekelijkse arbeidstijd en de regeling van de jaarlijkse vakantie van de overgenomen instelling, alsook de door de vroegere werkgever toegekende voordelen tot zijn definitieve ambtsneerlegging te behouden. Om die regeling te krijgen, deelt het personeelslid zijn beslissing schriftelijk mee :
  1° aan de Regering op uiterlijk 30 april 2014, met uitwerking vanaf 1 september 2014;
  2° aan de raad van bestuur op uiterlijk 31 maart 2015, met uitwerking vanaf 1 september 2015.
  Het personeelslid dat de beslissing vermeld in het eerste lid genomen heeft binnen de termijn vermeld in het eerste lid, 1°, kan die beslissing ongedaan maken binnen de termijn vermeld in het eerste lid, 2°. Het personeelslid deelt dat schriftelijk mee aan de raad van bestuur.
  § 2. Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van één van de instellingen vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 1° tot 3°, wordt vanaf de datum van de uitwerking, bezoldigd volgens titel II tot II.2 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep.
  [1 Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 4°, wordt vanaf de uitwerkingsdatum bezoldigd volgens het administratief statuut van de stad Eupen van 3 juni 1996.]1
  [1 Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 5°, wordt vanaf de uitwerkingsdatum bezoldigd overeenkomstig het besluit van de Regering van 22 juni 2001 tot vaststelling van de berekeningsgrondslagen voor de subsidiëring van de personeelskosten in de sectoren "sociale aangelegenheden" en "gezondheid".
   Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van een inrichting vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 6° tot 7°, wordt vanaf de uitwerkingsdatum bezoldigd overeenkomstig het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren of overeenkomstig het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut.]1

  § 3. Het personeelslid dat een beroep heeft gedaan op de regeling vermeld in § 1, valt ambtshalve onder de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 wanneer het als directeur, als coördinator of als hoofd van een lokale vestiging wordt aangesteld.
  
Art. 10.4. - Possibilité de choix quant au régime de travail hebdomadaire et au congé annuel
  § 1er. Par dérogation aux articles 6.44 et 6.48 à 6.51, le membre du personnel visé à l'article 10.2 peut décider de solliciter le régime de travail hebdomadaire et le régime de congé annuel de l'organisme repris ainsi que les avantages complémentaires de l'employeur précédent jusqu'à cessation définitive de ses fonctions. Pour bénéficier de cette règle, le membre du personnel communique sa décision par écrit :
  1° au Gouvernement pour le 30 avril 2014, avec effet au 1er septembre 2014;
  2° au conseil d'administration pour le 31 mars 2015, avec effet au 1er septembre 2015.
  Le membre du personnel qui a pris la décision visée au premier alinéa dans le délai mentionné à l'alinéa 1er, 1°, peut annuler la décision dans le délai mentionné à l'alinéa 1er, 2°. Le membre du personnel en informe le conseil d'administration par écrit.
  § 2. Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris de l'un des organismes mentionnés à l'article 10.2, § 1er, 1° à 3°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément aux titres II à II.2 du décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant.
  [1 Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris de l'organisme mentionné à l'article 10.2, § 1er, alinéa 2, 4°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément au statut administratif de la ville d'Eupen datant du 3 juin 1996.]1
  [1 Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris de l'organisme mentionné à l'article 10.2, § 1er, alinéa 2, 5°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément à l'arrêté du Gouvernement du 22 juin 2001 fixant les bases de calcul en ce qui concerne la subsidiation des frais de personnel dans les secteurs des affaires sociales et de la santé.]1
  [1 Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris d'un des organismes mentionnés à l'article 10.2, § 1er, alinéa 2, 6° à 7°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément à l'arrêté du Gouvernement du 27 décembre 1996 portant organisation du Ministère de la Communauté germanophone et réglant le recrutement, la carrière et le statut pécuniaire des agents ou conformément à l'arrêté du Gouvernement du 17 juillet 2003 déterminant la position juridique du personnel contractuel du Ministère de la Communauté germanophone et de certains organismes d'intérêt public.]1
  § 3. Le membre du personnel qui a bénéficié de la règle mentionnée au § 1er est d'office soumis aux articles 6.44 et 6.48 à 6.51 lorsqu'il est désigné en tant que directeur, coordinateur ou chef d'antenne.
  
Art. 10.4. - Keuzemogelijkheid betreffende de wekelijkse arbeidstijd en de jaarlijkse vakantie
  § 1. In afwijking van de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 kan het in artikel 10.2 vermelde personeelslid beslissen om de regeling van de wekelijkse arbeidstijd en de regeling van de jaarlijkse vakantie van de overgenomen instelling, alsook de door de vroegere werkgever toegekende voordelen tot zijn definitieve ambtsneerlegging te behouden. Om die regeling te krijgen, deelt het personeelslid zijn beslissing schriftelijk mee :
  1° aan de Regering op uiterlijk 30 april 2014, met uitwerking vanaf 1 september 2014;
  2° aan de raad van bestuur op uiterlijk 31 maart 2015, met uitwerking vanaf 1 september 2015.
  Het personeelslid dat de beslissing vermeld in het eerste lid genomen heeft binnen de termijn vermeld in het eerste lid, 1°, kan die beslissing ongedaan maken binnen de termijn vermeld in het eerste lid, 2°. Het personeelslid deelt dat schriftelijk mee aan de raad van bestuur.
  § 2. Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van één van de instellingen vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 1° tot 3°, wordt vanaf de datum van de uitwerking, bezoldigd volgens titel II tot II.2 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep.
  [1 Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 4°, wordt vanaf de uitwerkingsdatum bezoldigd volgens het administratief statuut van de stad Eupen van 3 juni 1996.]1
  [1 Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van de instelling vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 5°, wordt vanaf de uitwerkingsdatum bezoldigd overeenkomstig het besluit van de Regering van 22 juni 2001 tot vaststelling van de berekeningsgrondslagen voor de subsidiëring van de personeelskosten in de sectoren "sociale aangelegenheden" en "gezondheid".
   Het personeelslid dat een beroep doet op de regeling vermeld in § 1, eerste lid, en dat overgenomen is van een inrichting vermeld in artikel 10.2, § 1, tweede lid, 6° tot 7°, wordt vanaf de uitwerkingsdatum bezoldigd overeenkomstig het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren of overeenkomstig het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut.]1

  § 3. Het personeelslid dat een beroep heeft gedaan op de regeling vermeld in § 1, valt ambtshalve onder de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 wanneer het als directeur, als coördinator of als hoofd van een lokale vestiging wordt aangesteld.
  
Art. 10.4. - Possibilité de choix quant au régime de travail hebdomadaire et au congé annuel
  § 1er. Par dérogation aux articles 6.44 et 6.48 à 6.51, le membre du personnel visé à l'article 10.2 peut décider de solliciter le régime de travail hebdomadaire et le régime de congé annuel de l'organisme repris ainsi que les avantages complémentaires de l'employeur précédent jusqu'à cessation définitive de ses fonctions. Pour bénéficier de cette règle, le membre du personnel communique sa décision par écrit :
  1° au Gouvernement pour le 30 avril 2014, avec effet au 1er septembre 2014;
  2° au conseil d'administration pour le 31 mars 2015, avec effet au 1er septembre 2015.
  Le membre du personnel qui a pris la décision visée au premier alinéa dans le délai mentionné à l'alinéa 1er, 1°, peut annuler la décision dans le délai mentionné à l'alinéa 1er, 2°. Le membre du personnel en informe le conseil d'administration par écrit.
  § 2. Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris de l'un des organismes mentionnés à l'article 10.2, § 1er, 1° à 3°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément aux titres II à II.2 du décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant.
  [1 Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris de l'organisme mentionné à l'article 10.2, § 1er, alinéa 2, 4°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément au statut administratif de la ville d'Eupen datant du 3 juin 1996.]1
  [1 Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris de l'organisme mentionné à l'article 10.2, § 1er, alinéa 2, 5°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément à l'arrêté du Gouvernement du 22 juin 2001 fixant les bases de calcul en ce qui concerne la subsidiation des frais de personnel dans les secteurs des affaires sociales et de la santé.]1
  [1 Le membre du personnel sollicitant l'application de la règle mentionnée au § 1er, alinéa 1er, et repris d'un des organismes mentionnés à l'article 10.2, § 1er, alinéa 2, 6° à 7°, est - à partir de la date de prise d'effet - rémunéré conformément à l'arrêté du Gouvernement du 27 décembre 1996 portant organisation du Ministère de la Communauté germanophone et réglant le recrutement, la carrière et le statut pécuniaire des agents ou conformément à l'arrêté du Gouvernement du 17 juillet 2003 déterminant la position juridique du personnel contractuel du Ministère de la Communauté germanophone et de certains organismes d'intérêt public.]1
  § 3. Le membre du personnel qui a bénéficié de la règle mentionnée au § 1er est d'office soumis aux articles 6.44 et 6.48 à 6.51 lorsqu'il est désigné en tant que directeur, coordinateur ou chef d'antenne.
  
Art. 10.5. - Overuren van de overgenomen personeelsleden
  In afwijking van artikel 6.48, vierde en vijfde lid, kunnen de personeelsleden vermeld in artikel 10.2 die tot de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet overuren hebben opgebouwd, die overuren opnemen in de loop van de vijf schooljaren na de inwerkingtreding van dit decreet en dit overeenkomstig artikel 6.48, tweede lid.
  [1 Vanaf 1 september 2016 beschikt het centrum over maximaal 2,5 aanvullende betrekkingen ter compensatie van de gestegen personeelsbehoefte die voortvloeit uit de afbouw van overuren voor de schooljaren 2016-2017 en 2017-2018. Voor het schooljaar 2018-2019 wordt die compensatie teruggebracht op maximaal 1,5 betrekkingen.
   De raad van bestuur bezorgt de Regering voor het begin van elk schooljaar schriftelijk een plan met de overuren die worden afgebouwd. Het plan beschrijft de omvang, duur en reden van de daardoor ontstane stijging van de personeelsbehoefte die met het in het tweede lid ter beschikking gestelde betrekkingenpakket opgevangen wordt. Op basis van dat plan kan de Regering beslissen om het aantal betrekkingen bepaald in het tweede lid te reduceren.]1

  
Art. 10.5. - Heures supplémentaires des membres du personnel repris
  Par dérogation à l'article 6.48, alinéas 4 et 5, les membres du personnel visés à l'article 10.2 qui, jusqu'à la veille de l'entrée en vigueur du présent décret ont accumulé des heures supplémentaires, peuvent les récupérer conformément à l'article 6.48, alinéa 2, pendant les cinq années scolaires suivant l'entrée en vigueur.
  [1 A partir du 1er septembre 2016, le centre disposera au maximum de 2,5 emplois pour compenser le besoin accru en personnel découlant de la réduction des heures supplémentaires pour les années scolaires 2016-2017 et 2017-2018. Pour l'année scolaire 2018-2019, cette compensation sera réduite à maximum 1,5 emploi.
   Avant chaque début d'année scolaire, le conseil d'administration transmet par écrit au Gouvernement un plan relatif à la réduction des heures supplémentaires. Ce plan décrit le volume, la durée et les raisons du besoin accru en personnel découlant de ce qui précède, besoin qui sera compensé par le capital emplois déterminé à l'alinéa 2. Sur la base de ce plan, le Gouvernement peut décider de réduire le nombre d'emplois prévu à l'alinéa 2.]1

  
Art. 10.7. - Aanwijzing van de eerste directeur, de eerste coördinatoren en de eerste hoofden van een lokale vestiging
  § 1. De artikelen 6.80, 6.81, 6.82 en 6.83, § 1, zijn niet van toepassing op de eerste directeur, de eerste coördinatoren en de eerste hoofden van een lokale vestiging die met toepassing van artikel 5, eerste lid, 4°, van het bijzonder decreet aangewezen worden door de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst.
  In afwijking van artikel 6.3, § 2, kunnen de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst vermeld in het eerste lid als eerste coördinatoren personen aanwijzen die houder zijn van een graduaat of bachelor in het betrokken domein en dit voor de duur die de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst bepalen.
  § 2. Indien de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging die in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, worden aangewezen, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap zijn, worden ze in afwijking van artikel 6.87, § 1, eerste lid, bezoldigd overeenkomstig de geldende bezoldigingsregeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, verhoogd met een maandelijkse premie van 357,09 euro.
  [3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de maandelijkse premie [4 616,15 euro, voor zover de coördinator bezoldigd wordt op basis van een weddeschaal waarvan de waarden ten minste gelijk zijn aan de waarden van weddeschaal I/10 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. Wordt de coördinator voor gezondheidswetenschappen bezoldigd op basis van een weddeschaal waarvan de waarden lager zijn dan de waarden van weddeschaal I/10 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, dan bedraagt de maandelijkse premie 800 euro]4 voor de coördinator Gezondheidswetenschappen.
   In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste en het tweede lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]3

  Indien de aanwijzing van de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging vermeld in het eerste lid eindigt na het verstrijken van de periode bepaald in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, en indien diezelfde persoon met toepassing van titel 6, ondertitel 10, door de raad van bestuur opnieuw aangewezen wordt, wordt die persoon [3 overeenkomstig het eerste tot het derde lid]3 bezoldigd tot zijn definitieve ambtsneerlegging.
  [1 § 3. Indien de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging op de datum van inwerkingtreding van dit decreet definitief benoemd zijn in het ambt van directeur van een psycho-medisch-sociaal centrum, worden ze in afwijking van artikel 6.87, § 1, eerste lid, bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal 471 vermeld in de bijlage bij het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 357,09 euro.
   Indien de aanwijzing van de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging vermeld in het eerste lid eindigt na het verstrijken van de periode bepaald in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, en indien diezelfde persoon met toepassing van titel 6, ondertitel 10, door de raad van bestuur opnieuw aangewezen wordt, wordt die persoon overeenkomstig het eerste lid bezoldigd tot zijn definitieve ambtsneerlegging.]1

  [2 § 4. Indien een personeelslid vermeld in artikel 10.2 dat door de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, als eerste hoofd van een lokale vestiging of eerste coördinator aangewezen werd, zijn oorspronkelijke ambt hervat, kan het beslissen om de regeling van de wekelijkse arbeidstijd en de regeling van de jaarlijkse vakantie van de overgenomen instelling, alsook de door de vroegere werkgever toegekende voordelen tot zijn definitieve ambtsneerlegging te behouden. Om in aanmerking te komen voor die regeling, deelt het personeelslid zijn beslissing uiterlijk twee maanden voor de hervatting van zijn oorspronkelijke ambt schriftelijk mee aan de raad van bestuur.
   Het personeelslid dat gebruik maakt van de regeling vermeld in het eerste lid, wordt vanaf de hervatting van zijn oorspronkelijke ambt bezoldigd overeenkomstig artikel 10.4, § 2.]2

  
Art. 10.7. - Désignation du premier directeur, des premiers coordinateurs et des premiers chefs d'antenne
  § 1er. Les articles 6.80, 6.81, 6.82 et 6.83, § 1er, ne s'appliquent pas au premier directeur, aux premiers coordinateurs et aux premiers chefs d'antenne; ceux-ci sont désignés par les partenaires fondateurs dans l'accord de fondation, en application de l'article 5, alinéa 1er, 4°, du décret spécial.
  Par dérogation à l'article 6.3, § 2, les partenaires fondateurs peuvent, dans l'accord de fondation mentionné au premier alinéa, désigner comme premiers coordinateurs des personnes porteuses d'un graduat ou bachelor dans le domaine concerné, et ce, pour la durée qu'ils fixent dans ce même accord.
  § 2. Si les premiers coordinateurs ou chefs d'antenne désignés dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, sont membres du personnel du Ministère de la Communauté germanophone au jour d'entrée en vigueur du présent décret, ils sont, par dérogation à l'article 6. 87, § 1er, alinéa 1er, rémunérés conformément aux règles de rémunération en vigueur au Ministère de la Communauté germanophone, majorées d'une prime mensuelle de 357,09 euros.
  [3 Par dérogation à l'alinéa 1er, la prime mensuelle s'élève [4 , dans le cas d'un coordinateur pour le domaine "Sciences sanitaires", à 616,15 euros pour autant que ledit coordinateur soit rémunéré sur la base d'une échelle de traitement dont les valeurs correspondent au moins à celles de l'échelle de traitement I/10 du Ministère de la Communauté germanophone. Si le coordinateur pour le domaine "Sciences sanitaires" est rémunéré sur la base d'une échelle de traitement dont les valeurs sont inférieures à celles de l'échelle de traitement I/10 du Ministère de la Communauté germanophone, la prime mensuelle s'élève à 800 euros]4.
   Le montant de la prime mentionné aux alinéas 1er et 2 est réduit, dans le cas d'une occupation à temps partiel, proportionnellement à l'occupation.]3

  Si la désignation des premiers coordinateurs ou premiers chefs d'antenne mentionnés au premier alinéa prend fin au terme de la durée fixée dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, et si la même personne est à nouveau désignée par le conseil d'administration en application du titre 6, sous-titre 10, elle est rémunérée [3 conformément aux alinéas 1er à 3]3 jusqu'à la cessation définitive de ses fonctions.
  [1 § 3. Si les premiers coordinateurs ou premiers chefs d'antenne sont nommés à titre définitif dans la fonction de directeur d'un centre psycho-médico-social à la date d'entrée en vigueur du présent décret, ils sont - par dérogation à l'article 6.87, § 1er, alinéa 1er - rémunérés conformément à l'échelle de traitement 471 figurant dans l'annexe de l'arrêté royal du 27 juin 1974 fixant au 1er avril 1972 les échelles des fonctions des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement de l'Etat, des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection de l'enseignement par correspondance et de l'enseignement primaire subventionné et fixant les échelles des grades du personnel des centres psycho-médico-sociaux de l'Etat, majorée d'une prime mensuelle de 357,09 euros.
   Si la désignation des premiers coordinateurs ou premiers chefs d'antenne mentionnés au premier alinéa prend fin au terme de la durée fixée dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, et si la même personne est à nouveau désignée par le conseil d'administration en application du titre 6, sous-titre 10, elle est rémunérée conformément au premier alinéa jusqu'à la cessation définitive de ses fonctions.]1

  [2 Si un membre du personnel visé à l'article 10.2, désigné comme premier chef d'antenne ou premier coordinateur par les partenaires fondateurs dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, revient dans sa fonction d'origine, il peut décider de solliciter le régime de travail hebdomadaire et le régime de congé annuel de l'organisme repris ainsi que les avantages complémentaires de l'ancien employeur jusqu'à la cessation définitive de ses fonctions. Pour bénéficier de cette règle, le membre du personnel communique sa décision par écrit au conseil d'administration, et ce, au plus tard deux mois avant d'exercer à nouveau sa fonction d'origine.
   Le membre du personnel qui sollicite l'application de la règle mentionnée au premier alinéa est rémunéré conformément à l'article 10.4, § 2, dès qu'il réintègre sa fonction d'origine.]2

  
Art. 10.7. - Aanwijzing van de eerste directeur, de eerste coördinatoren en de eerste hoofden van een lokale vestiging
  § 1. De artikelen 6.80, 6.81, 6.82 en 6.83, § 1, zijn niet van toepassing op de eerste directeur, de eerste coördinatoren en de eerste hoofden van een lokale vestiging die met toepassing van artikel 5, eerste lid, 4°, van het bijzonder decreet aangewezen worden door de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst.
  In afwijking van artikel 6.3, § 2, kunnen de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst vermeld in het eerste lid als eerste coördinatoren personen aanwijzen die houder zijn van een graduaat of bachelor in het betrokken domein en dit voor de duur die de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst bepalen.
  § 2. Indien de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging die in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, worden aangewezen, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap zijn, worden ze in afwijking van artikel 6.87, § 1, eerste lid, bezoldigd overeenkomstig de geldende bezoldigingsregeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, verhoogd met een maandelijkse premie van 357,09 euro.
  [3 In afwijking van het eerste lid bedraagt de maandelijkse premie [4 616,15 euro, voor zover de coördinator bezoldigd wordt op basis van een weddeschaal waarvan de waarden ten minste gelijk zijn aan de waarden van weddeschaal I/10 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. Wordt de coördinator voor gezondheidswetenschappen bezoldigd op basis van een weddeschaal waarvan de waarden lager zijn dan de waarden van weddeschaal I/10 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, dan bedraagt de maandelijkse premie 800 euro]4 voor de coördinator Gezondheidswetenschappen.
   In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste en het tweede lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]3

  Indien de aanwijzing van de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging vermeld in het eerste lid eindigt na het verstrijken van de periode bepaald in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, en indien diezelfde persoon met toepassing van titel 6, ondertitel 10, door de raad van bestuur opnieuw aangewezen wordt, wordt die persoon [3 overeenkomstig het eerste tot het derde lid]3 bezoldigd tot zijn definitieve ambtsneerlegging.
  [1 § 3. Indien de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging op de datum van inwerkingtreding van dit decreet definitief benoemd zijn in het ambt van directeur van een psycho-medisch-sociaal centrum, worden ze in afwijking van artikel 6.87, § 1, eerste lid, bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal 471 vermeld in de bijlage bij het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 357,09 euro.
   Indien de aanwijzing van de eerste coördinatoren of eerste hoofden van een lokale vestiging vermeld in het eerste lid eindigt na het verstrijken van de periode bepaald in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, en indien diezelfde persoon met toepassing van titel 6, ondertitel 10, door de raad van bestuur opnieuw aangewezen wordt, wordt die persoon overeenkomstig het eerste lid bezoldigd tot zijn definitieve ambtsneerlegging.]1

  [2 § 4. Indien een personeelslid vermeld in artikel 10.2 dat door de oprichtingspartners in de oprichtingsovereenkomst vermeld in § 1, eerste lid, als eerste hoofd van een lokale vestiging of eerste coördinator aangewezen werd, zijn oorspronkelijke ambt hervat, kan het beslissen om de regeling van de wekelijkse arbeidstijd en de regeling van de jaarlijkse vakantie van de overgenomen instelling, alsook de door de vroegere werkgever toegekende voordelen tot zijn definitieve ambtsneerlegging te behouden. Om in aanmerking te komen voor die regeling, deelt het personeelslid zijn beslissing uiterlijk twee maanden voor de hervatting van zijn oorspronkelijke ambt schriftelijk mee aan de raad van bestuur.
   Het personeelslid dat gebruik maakt van de regeling vermeld in het eerste lid, wordt vanaf de hervatting van zijn oorspronkelijke ambt bezoldigd overeenkomstig artikel 10.4, § 2.]2

  
Art. 10.7. - Désignation du premier directeur, des premiers coordinateurs et des premiers chefs d'antenne
  § 1er. Les articles 6.80, 6.81, 6.82 et 6.83, § 1er, ne s'appliquent pas au premier directeur, aux premiers coordinateurs et aux premiers chefs d'antenne; ceux-ci sont désignés par les partenaires fondateurs dans l'accord de fondation, en application de l'article 5, alinéa 1er, 4°, du décret spécial.
  Par dérogation à l'article 6.3, § 2, les partenaires fondateurs peuvent, dans l'accord de fondation mentionné au premier alinéa, désigner comme premiers coordinateurs des personnes porteuses d'un graduat ou bachelor dans le domaine concerné, et ce, pour la durée qu'ils fixent dans ce même accord.
  § 2. Si les premiers coordinateurs ou chefs d'antenne désignés dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, sont membres du personnel du Ministère de la Communauté germanophone au jour d'entrée en vigueur du présent décret, ils sont, par dérogation à l'article 6. 87, § 1er, alinéa 1er, rémunérés conformément aux règles de rémunération en vigueur au Ministère de la Communauté germanophone, majorées d'une prime mensuelle de 357,09 euros.
  [3 Par dérogation à l'alinéa 1er, la prime mensuelle s'élève [4 , dans le cas d'un coordinateur pour le domaine "Sciences sanitaires", à 616,15 euros pour autant que ledit coordinateur soit rémunéré sur la base d'une échelle de traitement dont les valeurs correspondent au moins à celles de l'échelle de traitement I/10 du Ministère de la Communauté germanophone. Si le coordinateur pour le domaine "Sciences sanitaires" est rémunéré sur la base d'une échelle de traitement dont les valeurs sont inférieures à celles de l'échelle de traitement I/10 du Ministère de la Communauté germanophone, la prime mensuelle s'élève à 800 euros]4.
   Le montant de la prime mentionné aux alinéas 1er et 2 est réduit, dans le cas d'une occupation à temps partiel, proportionnellement à l'occupation.]3

  Si la désignation des premiers coordinateurs ou premiers chefs d'antenne mentionnés au premier alinéa prend fin au terme de la durée fixée dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, et si la même personne est à nouveau désignée par le conseil d'administration en application du titre 6, sous-titre 10, elle est rémunérée [3 conformément aux alinéas 1er à 3]3 jusqu'à la cessation définitive de ses fonctions.
  [1 § 3. Si les premiers coordinateurs ou premiers chefs d'antenne sont nommés à titre définitif dans la fonction de directeur d'un centre psycho-médico-social à la date d'entrée en vigueur du présent décret, ils sont - par dérogation à l'article 6.87, § 1er, alinéa 1er - rémunérés conformément à l'échelle de traitement 471 figurant dans l'annexe de l'arrêté royal du 27 juin 1974 fixant au 1er avril 1972 les échelles des fonctions des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical et sociopsychologique des établissements d'enseignement de l'Etat, des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection de l'enseignement par correspondance et de l'enseignement primaire subventionné et fixant les échelles des grades du personnel des centres psycho-médico-sociaux de l'Etat, majorée d'une prime mensuelle de 357,09 euros.
   Si la désignation des premiers coordinateurs ou premiers chefs d'antenne mentionnés au premier alinéa prend fin au terme de la durée fixée dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, et si la même personne est à nouveau désignée par le conseil d'administration en application du titre 6, sous-titre 10, elle est rémunérée conformément au premier alinéa jusqu'à la cessation définitive de ses fonctions.]1

  [2 Si un membre du personnel visé à l'article 10.2, désigné comme premier chef d'antenne ou premier coordinateur par les partenaires fondateurs dans l'accord de fondation mentionné au § 1er, alinéa 1er, revient dans sa fonction d'origine, il peut décider de solliciter le régime de travail hebdomadaire et le régime de congé annuel de l'organisme repris ainsi que les avantages complémentaires de l'ancien employeur jusqu'à la cessation définitive de ses fonctions. Pour bénéficier de cette règle, le membre du personnel communique sa décision par écrit au conseil d'administration, et ce, au plus tard deux mois avant d'exercer à nouveau sa fonction d'origine.
   Le membre du personnel qui sollicite l'application de la règle mentionnée au premier alinéa est rémunéré conformément à l'article 10.4, § 2, dès qu'il réintègre sa fonction d'origine.]2

  
Art. 10.9. - Aanpassing van de premie
  In afwijking van artikel 6.87, § 1, tweede lid, bedraagt de maandelijkse premie voor de directeur 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [1 2016]1 en 424,20 euro voor de periode van [1 1 januari 2017]1 tot 31 december 2018.
  
Art. 10.9. - Adaptation de la prime
  Par dérogation à l'article 6.87, § 1er, alinéa 2, la prime mensuelle octroyée au directeur est de 419,91 euros pour la période allant du 1er janvier 2014 au 31 décembre [1 2016]1 et de 424,20 euros pour la période allant du [1 1er janvier 2017]1 au 31 décembre 2018.
  
Art. 10.9.1. [1 Vermindering van het aantal betrekkingen in het ambt van coördinator
   De aanwijzingen van de personen die op de dag vóór de aanneming van het programmadecreet 2017 van 20 februari 2017 in het ambt van coördinator Psychologie en in het ambt van coördinator Sociale Wetenschappen aangewezen zijn, worden van ambtswege door de raad van bestuur beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden en met toepassing van de opzeggingsmodaliteiten vermeld in artikel 6.83, § 2, vijfde lid.]1

  
Art.10.9.1. [1 Diminution des emplois de coordinateurs
   Le conseil d'administration met fin d'office aux désignations des personnes qui, le jour de l'adoption du décret-programme 2017 du 20 février 2017, sont désignées dans la fonction de coordinateur pour le domaine " psychologie " et dans la fonction de coordinateur pour le domaine " sciences sociales ", et ce, au moyen d'un préavis de trois mois et en application des modalités de résiliation mentionnées à l'article 6.83, § 2, alinéa 5.]1

  
Art. 10.9.1. [1 Vermindering van het aantal betrekkingen in het ambt van coördinator
   De aanwijzingen van de personen die op de dag vóór de aanneming van het programmadecreet 2017 van 20 februari 2017 in het ambt van coördinator Psychologie en in het ambt van coördinator Sociale Wetenschappen aangewezen zijn, worden van ambtswege door de raad van bestuur beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden en met toepassing van de opzeggingsmodaliteiten vermeld in artikel 6.83, § 2, vijfde lid.]1

  
Art.10.9.1. [1 Diminution des emplois de coordinateurs
   Le conseil d'administration met fin d'office aux désignations des personnes qui, le jour de l'adoption du décret-programme 2017 du 20 février 2017, sont désignées dans la fonction de coordinateur pour le domaine " psychologie " et dans la fonction de coordinateur pour le domaine " sciences sociales ", et ce, au moyen d'un préavis de trois mois et en application des modalités de résiliation mentionnées à l'article 6.83, § 2, alinéa 5.]1

  
Art. 10.9.2. [1 Herstructurering in de leiding van de lokale vestigingen
   Indien de raad van bestuur gebruik maakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 2.2, eerste lid, en het aantal betrekkingen in het ambt van 'hoofd van een lokale vestiging' wijzigt, worden de aanwijzingen van de hoofden van een lokale vestiging van de geherstructureerde vestigingen van ambtswege beëindigd met toepassing van de opzeggingstermijn en de opzeggingsmodaliteiten vermeld in artikel 6.83, § 2, vierde en vijfde lid.]1

  
Art.10.9.2. [1 Restructuration de la direction des antennes
   Si le conseil d'administration recourt à la possibilité mentionnée à l'article 2.2, alinéa 1er, et modifie le nombre de chefs d'antenne, il est mis fin d'office aux désignations des chefs d'antenne des antennes concernées par la restructuration, en application des délais et modalités de préavis mentionnés à l'article 6.83, § 2, alinéas 4 et 5.]1

  
Art. 10.10. [1
  Inwerkingtreding Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2014, met uitzondering van artikel 4.11, § 1, tweede lid, dat in werking treedt op [2 [3 1 september 2018]3]2 en met uitzondering van de artikelen 10.2 tot 10.9, die in werking treden op 1 september 2014.]1

  
Art. 10.10. - Entrée en vigueur
  Le présent arrêté entre en vigueur au 1er juillet 2014, exception faite de l'article 4.11, § 1er, alinéa 2, qui entre en vigueur au [2 [3 1er septembre 2018]3]2 [1 et des articles 10.2 à 10.9, qui entrent en vigueur le 1er septembre 2014.]1
  
Art. N1. BIJLAGE IV
Art. N1. ANNEXE IV
Art. N1. BIJLAGE IV
  Weddeschalen - Bedragen in euro
  I/DX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  23.104,43 - 40.175,50
  01 (1) x 79,54
  02 (1) x 752,48
  11 (2) x 1.407,87
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  23.340,19 - 40.585,45
  01 (1) x 80,37
  02 (1) x 760,18
  11 (2) x 1.422,23
  - vanaf 1 januari 2019
  23.575,95 - 40.995,41
  01 (1) x 81,18
  02 (1) x 767,84
  11 (2) x 1.436,60
  I/DXV
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  24.154,63 - 42.001,66
  01 (1) x 83,17
  02 (1) x 786,70
  11 (2) x 1.471,86
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  24.401,10 - 42.430,24
  01 (1) x 84,02
  02 (1) x 794,72
  11 (2) x 1.486,88
  - vanaf 1 januari 2019
  24.647,58 - 42.858,83
  01 (1) x 84,85
  02 (1) x 802,75
  11 (2) x 1.501,90
  I/BX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  23.777,38 - 40.175,50
  01 (1) x 897,24
  10 (2) x 1.409,17
  01 (2) x 1.409,18
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  24.020,01 - 40.585,45
  01 (1) x 906,40
  10 (2) x 1.423,54
  01 (2) x 1.423,64
  - vanaf 1 januari 2019
  24.262,63 - 40.995,41
  01 (1) x 915,57
  10 (2) x 1.437,92
  01 (2) x 1.438,01
  I/BXV
  - vanaf 1 januari 2019
  25.365,48 - 42.858,83
  01 (1) x 957,18
  10 (2) x 1.503,28
  01 (2) x 1.503,37
  I/B/1X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  23.104,43 - 40.175,50
  01 (1) x 672,95
  01 (1) x 897,24
  10 (2) x 1.409,17
  01 (2) x 1.409,18
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  23.340,19 - 40.585,45
  01 (1) x 679,82
  01 (1) x 906,40
  10 (2) x 1.423,54
  01 (2) x 1.423,64
  - vanaf 1 januari 2019
  23.575,95 - 40.995,41
  01 (1) x 686,68
  01 (1) x 915,57
  10 (2) x 1.437,92
  01 (2) x 1.438,01
  I/B/1XV
  - vanaf 1 januari 2019
  24.647,58 - 42.858,83
  01 (1) x 717,90
  01 (1) x 957,18
  10 (2) x 1.503,28
  01 (2) x 1.503,37
  I/AX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  24.674,62 - 40.175,50
  10 (2) x 1.409,17
  01 (2) x 1.409,18
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  24.926,41 - 40.585,45
  10 (2) x 1.423,54
  01 (2) x 1.423,64
  - vanaf 1 januari 2019
  25.178,20 - 40.995,41
  10 (2) x 1.437,92
  01 (2) x 1.438,01
  I/AXV
  - vanaf 1 januari 2019
  26.322,66 - 42.858,83
  10 (2) x 1.503,28
  01 (2) x 1.503,37
  II+/DX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.336,54 - 31.509,60
  01 (1) x 60,93
  02 (1) x 595,01
  01 (2) x 975,91
  01 (2) x 994,10
  10 (2) x 995,21
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.523,65 - 31.831,12
  01 (1) x 61,53
  02 (1) x 601,06
  01 (2) x 985,86
  01 (2) x 1.004,26
  10 (2) x 1.005,37
  - vanaf 1 januari 2019
  18.710,76 - 32.152,65
  01 (1) x 62,16
  02 (1) x 607,15
  01 (2) x 995,83
  01 (2) x 1.014,40
  10 (2) x 1.015,52
  II+/DXV
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  19.170,02 - 32.941,85
  01 (1) x 63,68
  02 (1) x 622,05
  01 (2) x 1.020,26
  01 (2) x 1.039,29
  10 (2) x 1.040,45
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  19.365,63 - 33.277,99
  01 (1) x 64,32
  02 (1) x 628,38
  01 (2) x 1.030,68
  01 (2) x 1.049,90
  10 (2) x 1.051,07
  - vanaf 1 januari 2019
  19.561,25 - 33.614,13
  01 (1) x 64,99
  02 (1) x 634,74
  01 (2) x 1.041,10
  01 (2) x 1.060,51
  10 (2) x 1.061,68
  II+/BX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.870,62 - 31.509,60
  01 (1) x 712,11
  11 (2) x 993,91
  01 (2) x 993,86
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  19.063,18 - 31.831,12
  01 (1) x 719,36
  11 (2) x 1.004,05
  01 (2) x 1.004,03
  - vanaf 1 januari 2019
  19.255,73 - 32.152,65
  01 (1) x 726,63
  11 (2) x 1.014,19
  01 (2) x 1.014,20
  II+/BXV
  - vanaf 1 januari 2019
  20.130,99 - 33.614,13
  01 (1) x 759,67
  11 (2) x 1.060,29
  01 (2) x 1.060,28
  II+/B/1X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.336,54 - 31.509,60
  01 (1) x 534,08
  01 (1) x 712,11
  11 (2) x 993,91
  01 (2) x 993,86
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.523,65 - 31.831,12
  01 (1) x 539,53
  01 (1) x 719,36
  11 (2) x 1.004,05
  01 (2) x 1.004,03
  - vanaf 1 januari 2019
  18.710,76 - 32.152,65
  01 (1) x 544,97
  01 (1) x 726,63
  11 (2) x 1.014,19
  01 (2) x 1.014,20
  II+/B/1XV
  - vanaf 1 januari 2019
  19.561,25 - 33.614,1301 (1) x 569,74
  01 (1) x 759,67
  11 (2) x 1.060,29
  01 (2) x 1.060,28
  II+/AX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  19.582,73 - 31.509,60
  11 (2) x 993,91
  01 (2) x 993,86
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  19.782,54 - 31.831,12
  11 (2) x 1.004,05
  01 (2) x 1.004,03
  - vanaf 1 januari 2019
  19.982,36 - 32.152,65
  11 (2) x 1.014,19
  01 (2) x 1.014,20
  II+/AXV
  - vanaf 1 januari 2019
  20.890,66 - 33.614,13
  11 (2) x 1.060,29
  01 (2) x 1.060,28
  II/DX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.895,22 - 28.669,64
  01 (1) x 50,02
  02 (1) x 571,25
  01 (2) x 785,47
  01 (2) x 786,23
  10 (2) x 801,02
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.077,83 - 28.962,19
  01 (1) x 50,54
  02 (1) x 577,09
  01 (2) x 793,48
  01 (2) x 794,26
  10 (2) x 809,19
  - vanaf 1 januari 2019
  18.260,43 - 29.254,7301 (1) x 51,04
  02 (1) x 582,90
  01 (2) x 801,49
  01 (2) x 802,27
  10 (2) x 817,37
  II/DXV
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.708,64 - 29.972,81
  01 (1) x 52,30
  02 (1) x 597,22
  01 (2) x 821,17
  01 (2) x 821,96
  10 (2) x 837,43
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.899,55 - 30.278,65
  01 (1) x 52,84
  02 (1) x 603,32
  01 (2) x 829,55
  01 (2) x 830,37
  10 (2) x 845,97
  - vanaf 1 januari 2019
  19.090,45 - 30.584,49
  01 (1) x 53,36
  02 (1) x 609,41
  01 (2) x 837,92
  01 (2) x 838,74
  10 (2) x 854,52
  II/BX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.416,41 - 28.669,64
  01 (1) x 694,99
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.604,41 - 28.962,19
  01 (1) x 702,05
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - vanaf 1 januari 2019
  18.792,28 - 29.254,73
  01 (1) x 709,15
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/BXV
  - vanaf 1 januari 2019
  19.646,47 - 30.584,49
  01 (1) x 741,38
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  II/B/1X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.895,22 - 28.669,64
  01 (1) x 521,19
  01 (1) x 694,99
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.077,83 - 28.962,19
  01 (1) x 526,58
  01 (1) x 702,05
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - vanaf 1 januari 2019
  18.260,43 - 29.254,73
  01 (1) x 531,85
  01 (1) x 709,15
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/B/1XV
  - vanaf 1 januari 2019
  19.090,45 - 30.584,49
  01 (1) x 556,02
  01 (1) x 741,38
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  II/B/2X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.895,22 - 28.669,64
  01 (1) x 50,04
  01 (1) x 571,25
  01 (1) x 594,89
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.077,83 - 28.962,19
  01 (1) x 50,57
  01 (1) x 577,10
  01 (1) x 600,96
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - vanaf 1 januari 2019
  18.260,43 - 29.254,73
  01 (1) x 51,05
  01 (1) x 582,91
  01 (1) x 607,04
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/B/2XV
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.899,55 - 30.278,65
  01 (1) x 52,86
  01 (1) x 603,34
  01 (1) x 628,28
  11 (2) x 841,21
  01 (2) x 841,31
  - vanaf 1 januari 2019
  19.090,45 - 30.584,49
  01 (1) x 53,36
  01 (1) x 609,41
  01 (1) x 634,63
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  II/AX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  19.111,40 - 28.669,64
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  19.306,46 - 28.962,19
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - vanaf 1 januari 2019
  19.501,43 - 29.254,73
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/AXV
  - vanaf 1 januari 2019
  20.387,85 - 30.584,49
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  III/DX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.612,24 - 25.966,11
  01 (1) x 0
  01 (1) x 140,34
  01 (1) x 326,69
  13 (2) x 606,68
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  17.791,96 - 26.231,07
  01 (1) x 0
  01 (1) x 141,72
  01 (1) x 329,95
  13 (2) x 612,88
  - vanaf 1 januari 2019
  17.971,68 - 26.496,03
  01 (1) x 0
  01 (1) x 143,14
  01 (1) x 333,30
  13 (2) x 619,07
  III/DXV
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.412,80 - 27.146,38
  01 (1) x 0
  01 (1) x 146,68
  01 (1) x 341,52
  13 (2) x 634,26
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.600,69 - 27.423,39
  01 (1) x 0
  01 (1) x 148,21
  01 (1) x 345,00
  13 (2) x 640,73
  - vanaf 1 januari 2019
  18.788,57 - 27.700,40
  01 (1) x 0
  01 (1) x 149,65
  01 (1) x 348,45
  13 (2) x 647,21
  III/BX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.125,23 - 25.966,11
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.310,17 - 26.231,07
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - vanaf 1 januari 2019
  18.495,13 - 26.496,03
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/BXV
  - vanaf 1 januari 2019
  19.335,81 - 27.700,40
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/B/1X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.612,24 - 25.966,11
  01 (1) x 512,99
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  17.791,96 - 26.231,07
  01 (1) x 518,21
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - vanaf 1 januari 2019
  17.971,68 - 26.496,03
  01 (1) x 523,45
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/B/1XV
  - vanaf 1 januari 2019
  18.788,57 - 27.700,40
  01 (1) x 547,24
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/B/2X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.752,54 - 25.966,11
  01 (1) x 326,63
  01 (1) x 46,06
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  17.933,69 - 26.231,07
  01 (1) x 329,97
  01 (1) x 46,51
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - vanaf 1 januari 2019
  18.114,83 - 26.496,03
  01 (1) x 333,31
  01 (1) x 46,99
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/B/2XV
  - vanaf 1 januari 2019
  18.938,23 - 27.700,40
  01 (1) x 348,45
  01 (1) x 49,13
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/B/3X
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  17.612,24 - 25.966,11
  01 (1) x 140,30
  01 (1) x 326,63
  01 (1) x 46,06
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  17.791,96 - 26.231,07
  01 (1) x 141,73
  01 (1) x 329,97
  01 (1) x 46,51
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - vanaf 1 januari 2019
  17.971,68 - 26.496,03
  01 (1) x 143,15
  01 (1) x 333,31
  01 (1) x 46,99
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/B/3XV
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  18.600,69 - 27.423,39
  01 (1) x 148,16
  01 (1) x 344,97
  01 (1) x 48,63
  01 (1) x 722,37
  12 (2) x 581,42
  01 (2) x 581,53
  - vanaf 1 januari 2019
  18.788,57 - 27.700,40
  01 (1) x 149,66
  01 (1) x 348,45
  01 (1) x 49,13
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/AX
  - voor de periode van 1 september 2014 tot 31 december 2017
  18.809,16 - 25.966,11
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018
  19.001,15 - 26.231,07
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - vanaf 1 januari 2019
  19.193,05 - 26.496,03
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/AXV
  - vanaf 1 januari 2019
  20.065,46 - 27.700,40
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
Art. N1. ANNEXE IV
  Echelles de traitement - Montants en euros
  I/DX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  23.104,43 - 40.175,50
  01 (1) x 79,54
  02 (1) x 752,48
  11 (2) x 1 407,87
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  23.340,19 - 40.585,45
  01 (1) x 80,37
  02 (1) x 760,18
  11 (2) x 1 422,23
  - à partir du 1er janvier 2019
  23.575,95 - 40.995,41
  01 (1) x 81,18
  02 (1) x 767,84
  11 (2) x 1 436,60
  I/DXV
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  24.154,63 - 42.001,66
  01 (1) x 83,17
  02 (1) x 786,70
  11 (2) x 1 471,86
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  24.401,10 - 42.430,24
  01 (1) x 84,02
  02 (1) x 794,72
  11 (2) x 1 486,88
  - à partir du 1er janvier 2019
  24.647,58 - 42.858,83
  01 (1) x 84,85
  02 (1) x 802,75
  11 (2) x 1 501,90
  I/BX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  23.777,38 - 40.175,50
  01 (1) x 897,24
  10 (2) x 1 409,17
  01 (2) x 1 409,18
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  24.020,01 - 40.585,45
  01 (1) x 906,40
  10 (2) x 1 423,54
  01 (2) x 1 423,64
  - à partir du 1er janvier 2019
  24.262,63 - 40.995,41
  01 (1) x 915,57
  10 (2) x 1 437,92
  01 (2) x 1 438,01
  I/BXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  25.365,48 - 42.858,83
  01 (1) x 957,18
  10 (2) x 1 503,28
  01 (2) x 1 503,37
  I/B/1X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  23.104,43 - 40.175,50
  01 (1) x 672,95
  01 (1) x 897,24
  10 (2) x 1 409,17
  01 (2) x 1 409,18
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  23.340,19 - 40.585,45
  01 (1) x 679,82
  01 (1) x 906,40
  10 (2) x 1 423,54
  01 (2) x 1 423,64
  - à partir du 1er janvier 2019
  23.575,95 - 40.995,41
  01 (1) x 686,68
  01 (1) x 915,57
  10 (2) x 1 437,92
  01 (2) x 1 438,01
  I/B/1XV
  - à partir du 1er janvier 2019
  24.647,58 - 42.858,83
  01 (1) x 717,90
  01 (1) x 957,18
  10 (2) x 1 503,28
  01 (2) x 1 503,37
  I/AX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  24.674,62 - 40.175,50
  10 (2) x 1 409,17
  01 (2) x 1 409,18
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  24.926,41 - 40.585,45
  10 (2) x 1 423,54
  01 (2) x 1 423,64
  - à partir du 1er janvier 2019
  25.178,20 - 40.995,41
  10 (2) x 1 437,92
  01 (2) x 1 438,01
  I/AXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  26.322,66 - 42.858,83
  10 (2) x 1 503,28
  01 (2) x 1 503,37
  II+/DX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.336,54 - 31.509,60
  01 (1) x 60,93
  02 (1) x 595,01
  01 (2) x 975,91
  01 (2) x 994,10
  10 (2) x 995,21
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.523,65 - 31.831,12
  01 (1) x 61,53
  02 (1) x 601,06
  01 (2) x 985,86
  01 (2) x 1 004,26
  10 (2) x 1 005,37
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.710,76 - 32.152,65
  01 (1) x 62,16
  02 (1) x 607,15
  01 (2) x 995,83
  01 (2) x 1 014,40
  10 (2) x 1 015,52
  II+/DXV
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  19.170,02 - 32.941,85
  01 (1) x 63,68
  02 (1) x 622,05
  01 (2) x 1 020,26
  01 (2) x 1 039,29
  10 (2) x 1 040,45
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  19.365,63 - 33.277,99
  01 (1) x 64,32
  02 (1) x 628,38
  01 (2) x 1 030,68
  01 (2) x 1 049,90
  10 (2) x 1 051,07
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.561,25 - 33.614,13
  01 (1) x 64,99
  02 (1) x 634,74
  01 (2) x 1 041,10
  01 (2) x 1 060,51
  10 (2) x 1 061,68
  II+/BX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.870,62 - 31.509,60
  01 (1) x 712,11
  11 (2) x 993,91
  01 (2) x 993,86
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  19.063,18 - 31.831,12
  01 (1) x 719,36
  11 (2) x 1 004,05
  01 (2) x 1 004,03
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.255,73 - 32.152,65
  01 (1) x 726,63
  11 (2) x 1 014,19
  01 (2) x 1 014,20
  II+/BXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  20.130,99 - 33.614,13
  01 (1) x 759,67
  11 (2) x 1 060,29
  01 (2) x 1 060,28
  II+/B/1X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.336,54 - 31.509,60
  01 (1) x 534,08
  01 (1) x 712,11
  11 (2) x 993,91
  01 (2) x 993,86
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.523,65 - 31.831,12
  01 (1) x 539,53
  01 (1) x 719,36
  11 (2) x 1 004,05
  01 (2) x 1 004,03
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.710,76 - 32.152,65
  01 (1) x 544,97
  01 (1) x 726,63
  11 (2) x 1 014,19
  01 (2) x 1 014,20
  II+/B/1XV
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.561,25 - 33 614,1301 (1) x 569,74
  01 (1) x 759,67
  11 (2) x 1 060,29
  01 (2) x 1 060,28
  II+/AX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  19.582,73 - 31.509,60
  11 (2) x 993,91
  01 (2) x 993,86
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  19.782,54 - 31.831,12
  11 (2) x 1 004,05
  01 (2) x 1 004,03
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.982,36 - 32.152,65
  11 (2) x 1 014,19
  01 (2) x 1 014,20
  II+/AXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  20.890,66 - 33.614,13
  11 (2) x 1 060,29
  01 (2) x 1 060,28
  II/DX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.895,22 - 28.669,64
  01 (1) x 50,02
  02 (1) x 571,25
  01 (2) x 785,47
  01 (2) x 786,23
  10 (2) x 801,02
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.077,83 - 28.962,19
  01 (1) x 50,54
  02 (1) x 577,09
  01 (2) x 793,48
  01 (2) x 794,26
  10 (2) x 809,19
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.260,43 - 29 254,7301 (1) x 51,04
  02 (1) x 582,90
  01 (2) x 801,49
  01 (2) x 802,27
  10 (2) x 817,37
  II/DXV
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.708,64 - 29.972,81
  01 (1) x 52,30
  02 (1) x 597,22
  01 (2) x 821,17
  01 (2) x 821,96
  10 (2) x 837,43
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.899,55 - 30.278,65
  01 (1) x 52,84
  02 (1) x 603,32
  01 (2) x 829,55
  01 (2) x 830,37
  10 (2) x 845,97
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.090,45 - 30.584,49
  01 (1) x 53,36
  02 (1) x 609,41
  01 (2) x 837,92
  01 (2) x 838,74
  10 (2) x 854,52
  II/BX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.416,41 - 28.669,64
  01 (1) x 694,99
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.604,41 - 28.962,19
  01 (1) x 702,05
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.792,28 - 29.254,73
  01 (1) x 709,15
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/BXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.646,47 - 30.584,49
  01 (1) x 741,38
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  II/B/1X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.895,22 - 28.669,64
  01 (1) x 521,19
  01 (1) x 694,99
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.077,83 - 28.962,19
  01 (1) x 526,58
  01 (1) x 702,05
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.260,43 - 29.254,73
  01 (1) x 531,85
  01 (1) x 709,15
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/B/1XV
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.090,45 - 30.584,49
  01 (1) x 556,02
  01 (1) x 741,38
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  II/B/2X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.895,22 - 28.669,64
  01 (1) x 50,04
  01 (1) x 571,25
  01 (1) x 594,89
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.077,83 - 28.962,19
  01 (1) x 50,57
  01 (1) x 577,10
  01 (1) x 600,96
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.260,43 - 29.254,73
  01 (1) x 51,05
  01 (1) x 582,91
  01 (1) x 607,04
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/B/2XV
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.899,55 - 30.278,65
  01 (1) x 52,86
  01 (1) x 603,34
  01 (1) x 628,28
  11 (2) x 841,21
  01 (2) x 841,31
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.090,45 - 30.584,49
  01 (1) x 53,36
  01 (1) x 609,41
  01 (1) x 634,63
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  II/AX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  19.111,40 - 28.669,64
  11 (2) x 796,51
  01 (2) x 796,63
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  19.306,46 - 28.962,19
  11 (2) x 804,64
  01 (2) x 804,69
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.501,43 - 29.254,73
  11 (2) x 812,77
  01 (2) x 812,83
  II/AXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  20.387,85 - 30.584,49
  11 (2) x 849,71
  01 (2) x 849,83
  III/DX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.612,24 - 25.966,11
  01 (1) x 0
  01 (1) x 140,34
  01 (1) x 326,69
  13 (2) x 606,68
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  17.791,96 - 26.231,07
  01 (1) x 0
  01 (1) x 141,72
  01 (1) x 329,95
  13 (2) x 612,88
  - à partir du 1er janvier 2019
  17.971,68 - 26.496,03
  01 (1) x 0
  01 (1) x 143,14
  01 (1) x 333,30
  13 (2) x 619,07
  III/DXV
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.412,80 - 27.146,38
  01 (1) x 0
  01 (1) x 146,68
  01 (1) x 341,52
  13 (2) x 634,26
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.600,69 - 27.423,39
  01 (1) x 0
  01 (1) x 148,21
  01 (1) x 345,00
  13 (2) x 640,73
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.788,57 - 27.700,40
  01 (1) x 0
  01 (1) x 149,65
  01 (1) x 348,45
  13 (2) x 647,21
  III/BX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.125,23 - 25.966,11
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.310,17 - 26.231,07
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.495,13 - 26.496,03
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/BXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.335,81 - 27.700,40
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/B/1X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.612,24 - 25.966,11
  01 (1) x 512,99
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  17.791,96 - 26.231,07
  01 (1) x 518,21
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - à partir du 1er janvier 2019
  17.971,68 - 26.496,03
  01 (1) x 523,45
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/B/1XV
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.788,57 - 27.700,40
  01 (1) x 547,24
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/B/2X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.752,54 - 25.966,11
  01 (1) x 326,63
  01 (1) x 46,06
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  17.933,69 - 26.231,07
  01 (1) x 329,97
  01 (1) x 46,51
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.114,83 - 26.496,03
  01 (1) x 333,31
  01 (1) x 46,99
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/B/2XV
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.938,23 - 27.700,40
  01 (1) x 348,45
  01 (1) x 49,13
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/B/3X
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  17.612,24 - 25.966,11
  01 (1) x 140,30
  01 (1) x 326,63
  01 (1) x 46,06
  01 (1) x 683,93
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  17.791,96 - 26.231,07
  01 (1) x 141,73
  01 (1) x 329,97
  01 (1) x 46,51
  01 (1) x 690,98
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - à partir du 1er janvier 2019
  17.971,68 - 26.496,03
  01 (1) x 143,15
  01 (1) x 333,31
  01 (1) x 46,99
  01 (1) x 697,92
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/B/3XV
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  18.600,69 - 27.423,39
  01 (1) x 148,16
  01 (1) x 344,97
  01 (1) x 48,63
  01 (1) x 722,37
  12 (2) x 581,42
  01 (2) x 581,53
  - à partir du 1er janvier 2019
  18.788,57 - 27.700,40
  01 (1) x 149,66
  01 (1) x 348,45
  01 (1) x 49,13
  01 (1) x 729,65
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46
  III/AX
  - pour la période allant du 1er septembre 2014 au 31 décembre 2017
  18.809,16 - 25.966,11
  12 (2) x 550,53
  01 (2) x 550,59
  - pour la période allant du 1er janvier 2018 au 31 décembre 2018
  19.001,15 - 26.231,07
  12 (2) x 556,14
  01 (2) x 556,24
  - à partir du 1er janvier 2019
  19.193,05 - 26.496,03
  12 (2) x 561,76
  01 (2) x 561,86
  III/AXV
  - à partir du 1er janvier 2019
  20.065,46 - 27.700,40
  12 (2) x 587,29
  01 (2) x 587,46