Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit houdende toekenning van het recht op ouderschapsverlof en verlof voor het verlenen van bijstand aan een zwaar ziek gezins- of familielid aan bepaalde werknemers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-04-2014 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)
Titre
10 AVRIL 2014. - Arrêté royal accordant le droit au congé parental et au congé pour l'assistance à un membre du ménage ou de la famille gravement malade à certains travailleurs(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 23-04-2014 et mise à jour au 13-06-2024)
Informations sur le document
Numac: 2014202327
Datum: 2014-04-10
Info du document
Numac: 2014202327
Date: 2014-04-10
Table des matières
Tekst (45)
Texte (45)
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Section 1er. - Champ d'application
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en werknemers die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst en die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Article 1er. Le présent arrêté s'applique aux employeurs et aux travailleurs qui sont liés par un contrat de travail et qui sont soumis à la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.
Afdeling 2. - Recht op ouderschapsverlof en verlof voor medische bijstand
Section 2. - Droit au congé parental et au congé d'assistance médicale
Onderafdeling 1. - Ouderschapsverlof
Sous-section 1re. - Congé parental
Art.2. Deze onderafdeling is van toepassing op de werknemers die niet vallen onder de toepassing van een regelgeving die hem een recht op verlof toekent om voor zijn kind te zorgen.
Art.2. Cette sous-section est applicable aux travailleurs qui ne tombent pas sous le champ d'application d'une règlementation leur octroyant un droit à un congé pour prendre soin de leur enfant.
Art.3. § 1. Om voor zijn kind te zorgen, heeft de werknemer recht om :
- hetzij gedurende een periode van vier maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te schorsen, zoals bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden;
- hetzij gedurende een periode van acht maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
- hetzij gedurende een periode van twintig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
[1 - hetzij gedurende een periode van veertig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld en mits akkoord van de werkgever; deze periode kan worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]1
§ 2. De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. [1 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties, aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde en aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende]1.
- hetzij gedurende een periode van vier maanden de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst te schorsen, zoals bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden;
- hetzij gedurende een periode van acht maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een halftijdse vermindering, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
- hetzij gedurende een periode van twintig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één vijfde, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer de werknemer tewerkgesteld is in een voltijdse arbeidsregeling; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
[1 - hetzij gedurende een periode van veertig maanden zijn arbeidsprestaties deeltijds verder te zetten in de vorm van een vermindering met één tiende, zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld en mits akkoord van de werkgever; deze periode kan worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]1
§ 2. De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. [1 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan twee maanden halftijdse verderzetting van de arbeidsprestaties, aan vijf maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één vijfde en aan tien maanden vermindering van de arbeidsprestaties met één tiende]1.
Modifications
Art.3. § 1er. Afin de prendre soin de son enfant, le travailleur a le droit :
- soit de suspendre l'exécution de son contrat de travail, comme prévu à l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales pendant une période de quatre mois; au choix du travailleur, cette période peut être fractionnée par mois;
- soit de poursuivre ses prestations de travail à temps partiel sous la forme d'un mi-temps durant une période de huit mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée, lorsqu'il est occupé à temps plein; au choix du travailleur, cette période peut être fractionnée en périodes de deux mois ou un multiple de ce chiffre;
- soit de poursuivre ses prestations de travail à temps partiel sous la forme d'une réduction d'un cinquième durant une période de vingt mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée, lorsqu'il est occupé à temps plein; au choix du travailleur, cette période peut être fractionnée en périodes de cinq mois ou un multiple de ce chiffre.
[1 - soit de poursuivre ses prestations de travail à temps partiel sous la forme d'une réduction d'un dixième durant une période de quarante mois, comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée, lorsqu'il est occupé à temps plein et moyennant l'accord de l'employeur; cette période peut être fractionnée en périodes de dix mois ou un multiple de ce chiffre.]1
§ 2. Le travailleur a la possibilité dans le cadre de l'exercice de son droit au congé parental de faire usage des différentes modalités prévues au paragraphe 1er. [1 Lors d'un changement de forme, il convient de tenir compte du principe selon lequel un mois de suspension de l'exécution du contrat de travail est équivalent à deux mois de réduction des prestations à mi-temps, à cinq mois de réduction des prestations de travail d'un cinquième et à dix mois de réduction des prestations de travail d'un dixième]1.
- soit de suspendre l'exécution de son contrat de travail, comme prévu à l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales pendant une période de quatre mois; au choix du travailleur, cette période peut être fractionnée par mois;
- soit de poursuivre ses prestations de travail à temps partiel sous la forme d'un mi-temps durant une période de huit mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée, lorsqu'il est occupé à temps plein; au choix du travailleur, cette période peut être fractionnée en périodes de deux mois ou un multiple de ce chiffre;
- soit de poursuivre ses prestations de travail à temps partiel sous la forme d'une réduction d'un cinquième durant une période de vingt mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée, lorsqu'il est occupé à temps plein; au choix du travailleur, cette période peut être fractionnée en périodes de cinq mois ou un multiple de ce chiffre.
[1 - soit de poursuivre ses prestations de travail à temps partiel sous la forme d'une réduction d'un dixième durant une période de quarante mois, comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée, lorsqu'il est occupé à temps plein et moyennant l'accord de l'employeur; cette période peut être fractionnée en périodes de dix mois ou un multiple de ce chiffre.]1
§ 2. Le travailleur a la possibilité dans le cadre de l'exercice de son droit au congé parental de faire usage des différentes modalités prévues au paragraphe 1er. [1 Lors d'un changement de forme, il convient de tenir compte du principe selon lequel un mois de suspension de l'exécution du contrat de travail est équivalent à deux mois de réduction des prestations à mi-temps, à cinq mois de réduction des prestations de travail d'un cinquième et à dix mois de réduction des prestations de travail d'un dixième]1.
Modifications
Art. 3/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 3, § 1, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan zestien weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 3, § 1. Onverminderd artikel 3, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
§ 2. In afwijking van artikel 3, § 1, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.]1
De werknemer heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 3, § 1. Onverminderd artikel 3, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken, rekening worden gehouden met het principe dat vier weken schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan één maand schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
§ 2. In afwijking van artikel 3, § 1, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de werkgever geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.]1
Art. 3/1. [1 § 1er. Par dérogation à l'article 3, § 1er, premier tiret, la période de quatre mois peut être fractionnée, moyennant l'accord de l'employeur, entièrement ou partiellement en périodes d'une semaine ou d'un multiple de ce chiffre. En cas de fractionnement en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre mois de suspension de l'exécution du contrat de travail est équivalent à seize semaines de suspension de l'exécution du contrat de travail.
Pour prendre son congé parental, le travailleur a la possibilité de faire usage des différentes modalités mentionnées dans le premier alinéa et dans l'article 3, § 1er. Sans préjudice de l'article 3, § 2, lors d'un changement de forme après un fractionnement partiel en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre semaines de suspension de l'exécution du contrat de travail est équivalent à un mois de suspension de l'exécution du contrat de travail.
Lorsque, suite à un fractionnement partiel en semaines, la partie restante est inférieure à quatre semaines, le travailleur a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'employeur.
§ 2. Par dérogation à l'article 3, § 1er, deuxième tiret, la période de huit mois peut être fractionnée, moyennant l'accord de l'employeur, entièrement ou partiellement en périodes d'un mois ou d'un multiple de ce chiffre.
Lorsque, suite à un fractionnement partiel en mois, la partie restante est d'un mois, le travailleur a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'employeur.]1
Pour prendre son congé parental, le travailleur a la possibilité de faire usage des différentes modalités mentionnées dans le premier alinéa et dans l'article 3, § 1er. Sans préjudice de l'article 3, § 2, lors d'un changement de forme après un fractionnement partiel en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre semaines de suspension de l'exécution du contrat de travail est équivalent à un mois de suspension de l'exécution du contrat de travail.
Lorsque, suite à un fractionnement partiel en semaines, la partie restante est inférieure à quatre semaines, le travailleur a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'employeur.
§ 2. Par dérogation à l'article 3, § 1er, deuxième tiret, la période de huit mois peut être fractionnée, moyennant l'accord de l'employeur, entièrement ou partiellement en périodes d'un mois ou d'un multiple de ce chiffre.
Lorsque, suite à un fractionnement partiel en mois, la partie restante est d'un mois, le travailleur a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'employeur.]1
Modifications
Art. 3/2. [1 De werkgever kan de uitoefening van het in artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 3/1, § 1, eerste lid, en artikel 3/1, § 2, eerste lid, bedoelde recht weigeren.
In dit geval dient de werkgever zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3/1, § 1, eerste lid, of de vermindering van de arbeidsprestaties als bedoeld in artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, of artikel 3/1, § 2, eerste lid, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7.]1
[2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de werkgever.]2
In dit geval dient de werkgever zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3/1, § 1, eerste lid, of de vermindering van de arbeidsprestaties als bedoeld in artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, of artikel 3/1, § 2, eerste lid, heeft aangevraagd, binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7.]1
[2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de werkgever.]2
Art. 3/2. [1 L'employeur peut refuser l'exercice du droit visé à l'article 3, § 1er, quatrième tiret, l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, et l'article 3/1, § 2, premier alinéa.
Dans ce cas, l'employeur doit communiquer sa décision [2 motivée]2 par écrit au travailleur qui a demandé la suspension de l'exécution du contrat de travail visée à l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, ou la diminution des prestations de travail visée à l'article 3, § 1er, quatrième tiret, ou à l'article 3/1, § 2, premier alinéa, endéans le mois qui suit l'avertissement écrit opéré conformément à l'article 7.]1
[2 L'absence de décision est assimilée à un accord de l'employeur.]2
Dans ce cas, l'employeur doit communiquer sa décision [2 motivée]2 par écrit au travailleur qui a demandé la suspension de l'exécution du contrat de travail visée à l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, ou la diminution des prestations de travail visée à l'article 3, § 1er, quatrième tiret, ou à l'article 3/1, § 2, premier alinéa, endéans le mois qui suit l'avertissement écrit opéré conformément à l'article 7.]1
[2 L'absence de décision est assimilée à un accord de l'employeur.]2
Art.4. § 1. De werknemer heeft recht op het bij artikel 3 bedoelde ouderschapsverlof :
- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [1 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]1, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op eenentwintig jaar.
§ 2. Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
De twaalfde of eenentwintigste verjaardag mag bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.
[2 De twaalfde of eenentwintigste verjaardag kan eveneens worden overschreden wanneer het verlof wordt uitgesteld ten gevolge van een door de werkgever in toepassing van artikel 8, § 1, tweede en derde lid, aangeboden alternatief.]2
§ 3. De werknemer die reeds zijn recht op ouderschapsverlof voor het betrokken kind heeft uitgeput in toepassing van een andere regelgeving, komt voor hetzelfde kind niet meer in aanmerking voor de bepalingen van dit artikel.
- naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
- in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [1 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]1, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op eenentwintig jaar.
§ 2. Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
De twaalfde of eenentwintigste verjaardag mag bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.
[2 De twaalfde of eenentwintigste verjaardag kan eveneens worden overschreden wanneer het verlof wordt uitgesteld ten gevolge van een door de werkgever in toepassing van artikel 8, § 1, tweede en derde lid, aangeboden alternatief.]2
§ 3. De werknemer die reeds zijn recht op ouderschapsverlof voor het betrokken kind heeft uitgeput in toepassing van een andere regelgeving, komt voor hetzelfde kind niet meer in aanmerking voor de bepalingen van dit artikel.
Art.4. § 1er. Le travailleur a droit au congé parental visé à l'article 3 :
- en raison de la naissance de son enfant, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire;
- en raison de l'adoption d'un enfant, pendant une période qui court à partir de l'inscription de l'enfant comme faisant partie de son ménage, au registre de la population ou au registre des étrangers de la commune où le travailleur a sa résidence, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire.
Lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins quatre points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales [1 ou qu'au moins 9 points sont octroyés dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales]1, la limite d'âge est fixée à vingt-et-un ans.
§ 2. Les conditions du douzième et du vingt et unième anniversaire doivent être satisfaites au plus tard pendant la période de congé parental.
Le douzième ou vingt-unième anniversaire peut en outre être dépassé en cas de report opéré à la demande de l'employeur et pour autant que l'avertissement par écrit ait été opéré conformément à l'article 7.
[2 Le douzième ou le vingt et unième anniversaire peut également être dépassé lorsque le congé est reporté à la suite d'une alternative offerte par l'employeur en application de l'article 8, § 1er, alinéas 2 et 3.]2
§ 3. Le travailleur qui a déjà épuisé son droit au congé parental pour l'enfant concerné en application d'une autre réglementation, ne peut plus bénéficier pour ce même enfant des dispositions du présent article.
- en raison de la naissance de son enfant, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire;
- en raison de l'adoption d'un enfant, pendant une période qui court à partir de l'inscription de l'enfant comme faisant partie de son ménage, au registre de la population ou au registre des étrangers de la commune où le travailleur a sa résidence, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire.
Lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins quatre points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales [1 ou qu'au moins 9 points sont octroyés dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales]1, la limite d'âge est fixée à vingt-et-un ans.
§ 2. Les conditions du douzième et du vingt et unième anniversaire doivent être satisfaites au plus tard pendant la période de congé parental.
Le douzième ou vingt-unième anniversaire peut en outre être dépassé en cas de report opéré à la demande de l'employeur et pour autant que l'avertissement par écrit ait été opéré conformément à l'article 7.
[2 Le douzième ou le vingt et unième anniversaire peut également être dépassé lorsque le congé est reporté à la suite d'une alternative offerte par l'employeur en application de l'article 8, § 1er, alinéas 2 et 3.]2
§ 3. Le travailleur qui a déjà épuisé son droit au congé parental pour l'enfant concerné en application d'une autre réglementation, ne peut plus bénéficier pour ce même enfant des dispositions du présent article.
Art.5. Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet de werknemer gedurende de vijftien maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7, twaalf maanden door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met de werkgever die hem tewerkstelt.
Art.5. Pour obtenir le bénéfice du droit au congé parental, le travailleur doit avoir été dans les liens d'un contrat de travail avec l'employeur qui l'occupe, pendant douze mois au cours des quinze mois qui précèdent l'avertissement par écrit, opéré conformément à l'article 7.
Art.6. De werknemer verstrekt uiterlijk op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat, het of de documenten tot staving van de gebeurtenis die overeenkomstig artikel 4 het recht op ouderschapsverlof doet ontstaan.
Art.6. Le travailleur fournit au plus tard au moment où le congé parental prend cours le ou les documents attestant de la naissance ou de l'adoption de l'enfant qui, conformément à l'article 4, ouvre le droit au congé parental.
Art.7. § 1. De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op ouderschapsverlof, doet zijn aanvraag overeenkomstig de volgende bepalingen :
1° de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;
3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
[1 In afwijking van het tweede lid, kan, bij toepassing van artikel 3/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden. Het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.]1
§ 2. Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat.
1° de werknemer brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden ingekort;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de werkgever;
3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
[1 In afwijking van het tweede lid, kan, bij toepassing van artikel 3/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden. Het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.]1
§ 2. Tenzij anders wordt bepaald, moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het moment waarop het ouderschapsverlof ingaat.
Modifications
Art.7. § 1er. Le travailleur qui souhaite exercer le droit au congé parental en fait la demande conformément aux dispositions suivantes :
1° le travailleur en avertit son employeur par écrit au moins deux mois et au plus trois mois à l'avance; ce délai peut être réduit de commun accord entre l'employeur et le travailleur;
2° la notification de l'avertissement se fait par lettre recommandée ou par la remise de l'écrit visé au 1° de ce paragraphe dont le double est signé par l'employeur à titre d'accusé de réception;
3° l'écrit visé au 1° de ce paragraphe indique la date de prise de cours et de fin du congé parental.
Par avertissement une seule période ininterrompue de congé parental peut être demandée.
[1 Par dérogation à l'alinéa 2, en cas d'application de l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, chaque demande peut porter sur plusieurs périodes non consécutives d'une semaine ou un multiple de ce chiffre, à la condition que les semaines ainsi demandées, s'étalent sur une période de maximum trois mois. L'écrit visé au 1° de ce paragraphe indique dans ce cas les dates de début et de fin de chacune de ces périodes.]1
§ 2. Sauf disposition contraire, il doit être satisfait à toutes les conditions prévues dans le présent arrêté au moment de la prise de cours du congé parental.
1° le travailleur en avertit son employeur par écrit au moins deux mois et au plus trois mois à l'avance; ce délai peut être réduit de commun accord entre l'employeur et le travailleur;
2° la notification de l'avertissement se fait par lettre recommandée ou par la remise de l'écrit visé au 1° de ce paragraphe dont le double est signé par l'employeur à titre d'accusé de réception;
3° l'écrit visé au 1° de ce paragraphe indique la date de prise de cours et de fin du congé parental.
Par avertissement une seule période ininterrompue de congé parental peut être demandée.
[1 Par dérogation à l'alinéa 2, en cas d'application de l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, chaque demande peut porter sur plusieurs périodes non consécutives d'une semaine ou un multiple de ce chiffre, à la condition que les semaines ainsi demandées, s'étalent sur une période de maximum trois mois. L'écrit visé au 1° de ce paragraphe indique dans ce cas les dates de début et de fin de chacune de ces périodes.]1
§ 2. Sauf disposition contraire, il doit être satisfait à toutes les conditions prévues dans le présent arrêté au moment de la prise de cours du congé parental.
Modifications
Art.8. § 1. [2 Binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 7, kan de werkgever schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen indien de opname van ouderschapsverlof in de aangevraagde periode een goed functioneren van de onderneming ernstig zou verstoren. Dit geschrift bevat een omstandige motivering van het uitstel.
Bij toepassing van artikel 3, § 1, eerste gedachtestreep, of artikel 3/1, § 1, derde lid, moet de werkgever, om gebruik te kunnen maken van het bepaalde in het eerste lid, de werknemer schriftelijk één of meerdere alternatieven aanbieden voor de opname van ouderschapsverlof, bestaande uit één of meerdere andere opnamevormen en/of periodes die zich geheel of gedeeltelijk situeren binnen de door de werknemer gevraagde begin- en einddatum en die toegelaten zijn overeenkomstig de bepalingen van dit koninklijk besluit.
Het geschrift bedoeld in het vorige lid bevat, enerzijds, ofwel de als alternatief voorgestelde opnamevorm(en) en, per voorgestelde opnamevorm, de begin- en einddatum van de voorgestelde periode(s), ofwel de begin- en einddatum van de als alternatief voorgestelde periode(s), en, anderzijds, de termijn waarbinnen de werknemer het aanbod van de werkgever kan aanvaarden, zonder evenwel minder dan een week te kunnen bedragen.]2
§ 2. [2 Het bepaalde in paragraaf 1 is van toepassing onverminderd het recht op ouderschapsverlof dat ingaat uiterlijk zes maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaatsheeft.
Ingeval de werkgever gebruik maakt van het bepaalde in het eerste lid, heeft de werknemer het recht om voor aanvang af te zien van de opname van het ouderschapsverlof.]2
[1 § 3. Het bepaalde in paragraaf 1 geldt niet bij toepassing van artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 3/1, § 1, eerste lid, en artikel 3/1, § 2, eerste lid.]1
Bij toepassing van artikel 3, § 1, eerste gedachtestreep, of artikel 3/1, § 1, derde lid, moet de werkgever, om gebruik te kunnen maken van het bepaalde in het eerste lid, de werknemer schriftelijk één of meerdere alternatieven aanbieden voor de opname van ouderschapsverlof, bestaande uit één of meerdere andere opnamevormen en/of periodes die zich geheel of gedeeltelijk situeren binnen de door de werknemer gevraagde begin- en einddatum en die toegelaten zijn overeenkomstig de bepalingen van dit koninklijk besluit.
Het geschrift bedoeld in het vorige lid bevat, enerzijds, ofwel de als alternatief voorgestelde opnamevorm(en) en, per voorgestelde opnamevorm, de begin- en einddatum van de voorgestelde periode(s), ofwel de begin- en einddatum van de als alternatief voorgestelde periode(s), en, anderzijds, de termijn waarbinnen de werknemer het aanbod van de werkgever kan aanvaarden, zonder evenwel minder dan een week te kunnen bedragen.]2
§ 2. [2 Het bepaalde in paragraaf 1 is van toepassing onverminderd het recht op ouderschapsverlof dat ingaat uiterlijk zes maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaatsheeft.
Ingeval de werkgever gebruik maakt van het bepaalde in het eerste lid, heeft de werknemer het recht om voor aanvang af te zien van de opname van het ouderschapsverlof.]2
[1 § 3. Het bepaalde in paragraaf 1 geldt niet bij toepassing van artikel 3, § 1, vierde gedachtestreep, artikel 3/1, § 1, eerste lid, en artikel 3/1, § 2, eerste lid.]1
Art.8. § 1er. [2 Endéans le mois qui suit l'avertissement par écrit opéré conformément à l'article 7, l'employeur peut, par écrit, reporter l'exercice du droit au congé parental lorsque la prise du congé parental pendant la période demandée perturbe gravement le bon fonctionnement de l'entreprise. Le document contient une motivation circonstanciée.
Lors de l'application de l'article 3, § 1er, premier tiret, ou de l'article 3/1, § 1er, alinéa 3, l'employeur, pour faire usage des dispositions de l'alinéa 1er, doit proposer par écrit au travailleur une ou plusieurs alternatives à la prise du congé parental, consistant en une ou plusieurs autres formes et/ou périodes qui se situent en tout ou en partie entre les dates de début et de fin demandées par le travailleur et qui sont autorisées conformément aux dispositions du présent arrêté.
Le document visé à l'alinéa précédent contient, d'une part, soit la ou les formes proposées comme alternative et, pour chaque forme proposée, les dates de début et de fin de la ou des périodes proposées, soit les dates de début et de fin de la ou des périodes proposées comme alternative, et, d'autre part, le délai dans lequel le travailleur peut accepter l'offre de l'employeur, qui ne peut être inférieur à une semaine.]2
§ 2. [2 La disposition du paragraphe 1er s'applique sans préjudice du droit au congé parental qui prend cours au plus tard six mois après le mois où a été opéré le report motivé.
Dans le cas où l'employeur fait usage des dispositions de l'alinéa 1er, le travailleur a le droit de renoncer au droit de prendre le congé parental avant qu'il ne commence.]2
[1 § 3. La disposition du paragraphe 1er ne vaut pas en cas d'application de l'article 3, § 1er, quatrième tiret, l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, et l'article 3/1, § 2, premier alinéa.]1
Lors de l'application de l'article 3, § 1er, premier tiret, ou de l'article 3/1, § 1er, alinéa 3, l'employeur, pour faire usage des dispositions de l'alinéa 1er, doit proposer par écrit au travailleur une ou plusieurs alternatives à la prise du congé parental, consistant en une ou plusieurs autres formes et/ou périodes qui se situent en tout ou en partie entre les dates de début et de fin demandées par le travailleur et qui sont autorisées conformément aux dispositions du présent arrêté.
Le document visé à l'alinéa précédent contient, d'une part, soit la ou les formes proposées comme alternative et, pour chaque forme proposée, les dates de début et de fin de la ou des périodes proposées, soit les dates de début et de fin de la ou des périodes proposées comme alternative, et, d'autre part, le délai dans lequel le travailleur peut accepter l'offre de l'employeur, qui ne peut être inférieur à une semaine.]2
§ 2. [2 La disposition du paragraphe 1er s'applique sans préjudice du droit au congé parental qui prend cours au plus tard six mois après le mois où a été opéré le report motivé.
Dans le cas où l'employeur fait usage des dispositions de l'alinéa 1er, le travailleur a le droit de renoncer au droit de prendre le congé parental avant qu'il ne commence.]2
[1 § 3. La disposition du paragraphe 1er ne vaut pas en cas d'application de l'article 3, § 1er, quatrième tiret, l'article 3/1, § 1er, premier alinéa, et l'article 3/1, § 2, premier alinéa.]1
Onderafdeling 2. - Verlof om bijstand en verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid
Sous-section 2. - Soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade
Art.10. Deze onderafdeling is van toepassing op de werknemers die niet vallen onder de toepassing van een regelgeving die hen een recht op verlof toekent om bijstand of verzorging te verlenen aan een zwaar ziek gezins- of familielid.
Art.10. Cette sous-section est applicable aux travailleurs qui ne tombent pas sous le champ d'application d'une règlementation leur octroyant un droit à un congé pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade.
Art.11. § 1. De werknemers bedoeld in artikel 10 hebben het recht hun arbeidsprestaties volledig te schorsen zoals bedoeld in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen of hun voltijdse arbeidsprestaties te verminderen met één vijfde of de helft op basis van artikel 102 van dezelfde wet voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
In afwijking van het eerste lid hebben werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal gepresteerde arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, het recht om voor dezelfde redenen over te gaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van een voltijdse arbeidsregeling.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de werknemer en onder familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelde geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of morele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
In afwijking van het eerste lid hebben werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal gepresteerde arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever, het recht om voor dezelfde redenen over te gaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van een voltijdse arbeidsregeling.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de werknemer en onder familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelde geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of morele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
Art.11. § 1er. Les travailleurs visés à l'article 10 ont le droit de suspendre complètement leurs prestations de travail comme prévu à l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales ou de réduire leurs prestations de travail à temps plein d'un cinquième ou de la moitié sur base de l'article 102 de la même loi, pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave.
Par dérogation à l'alinéa premier, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein auprès du même employeur, ont, pour les mêmes raisons, le droit de passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
§ 2. Pour l'application du présent article, est considéré comme membre du ménage, toute personne qui cohabite avec le travailleur et comme membre de la famille, tant les parents que les alliés.
Pour l'application du présent article, est considérée comme maladie grave toute maladie ou intervention médicale qui est considérée comme telle par le médecin traitant et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme de soins ou d'assistance sociale, familiale ou morale est nécessaire pour la convalescence.
Par dérogation à l'alinéa premier, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein auprès du même employeur, ont, pour les mêmes raisons, le droit de passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
§ 2. Pour l'application du présent article, est considéré comme membre du ménage, toute personne qui cohabite avec le travailleur et comme membre de la famille, tant les parents que les alliés.
Pour l'application du présent article, est considérée comme maladie grave toute maladie ou intervention médicale qui est considérée comme telle par le médecin traitant et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme de soins ou d'assistance sociale, familiale ou morale est nécessaire pour la convalescence.
Art.12. Het bewijs van de reden voor deze schorsing of vermindering wordt geleverd door middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de werknemer bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
Art.12. La preuve de la raison de cette suspension ou de cette réduction est apportée par le travailleur au moyen d'une attestation délivrée par le médecin traitant du membre du ménage ou de la famille jusqu'au deuxième degré, gravement malade, dont il ressort que le travailleur est disposé à assister ou donner des soins à la personne gravement malade.
Art.13. § 1. Het in deze onderafdeling bedoelde recht op schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt beperkt tot maximum twaalf maanden per patiënt.
De periodes van onderbreking kunnen enkel worden opgenomen voor een duur van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van twaalf maanden bereikt is.
§ 2. Het in deze onderafdeling bedoelde recht op vermindering van de arbeidsprestaties is beperkt tot maximum vierentwintig maanden per patiënt.
De periodes van vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel worden opgenomen voor een duur van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot de maximumtermijn van vierentwintig maanden bereikt is.
De periodes van onderbreking kunnen enkel worden opgenomen voor een duur van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van twaalf maanden bereikt is.
§ 2. Het in deze onderafdeling bedoelde recht op vermindering van de arbeidsprestaties is beperkt tot maximum vierentwintig maanden per patiënt.
De periodes van vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel worden opgenomen voor een duur van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot de maximumtermijn van vierentwintig maanden bereikt is.
Art.13. § 1er. Le droit prévu dans la présente section de suspendre l'exécution du contrat de travail est limité à maximum douze mois par patient.
Les périodes d'interruption peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum et de trois mois maximum, consécutives ou non, jusqu'au moment où le maximum de douze mois est atteint.
§ 2. Le droit prévu dans la présente section de réduire les prestations de travail est limité à maximum vingt-quatre mois par patient.
Les périodes de réduction des prestations de travail peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum ou de trois mois maximum, consécutives ou non, jusqu'au moment où le maximum de vingt-quatre mois est atteint.
Les périodes d'interruption peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum et de trois mois maximum, consécutives ou non, jusqu'au moment où le maximum de douze mois est atteint.
§ 2. Le droit prévu dans la présente section de réduire les prestations de travail est limité à maximum vingt-quatre mois par patient.
Les périodes de réduction des prestations de travail peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum ou de trois mois maximum, consécutives ou non, jusqu'au moment où le maximum de vingt-quatre mois est atteint.
Art.14. In geval van zware ziekte van een kind dat hoogstens zestien jaar oud is, wordt, wanneer de werknemer alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige schorsing van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 13, paragraaf 1, uitgebreid naar vierentwintig maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 13, paragraaf 2, uitgebreid naar achtenveertig maanden.
De periodes van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan de werknemer die uitsluitend en daadwerkelijk met één of meerdere van zijn kinderen samenwoont.
De periodes van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan de werknemer die uitsluitend en daadwerkelijk met één of meerdere van zijn kinderen samenwoont.
Art.14. En cas de maladie grave d'un enfant âgé de seize ans au plus, la période maximale de suspension complète des prestations de travail visée à l'article 13, paragraphe 1er, est portée à vingt-quatre mois et la période maximale de réduction partielle des prestations de travail visée à l'article 13, paragraphe 2, est portée à quarante-huit mois lorsque ce travailleur est isolé.
Les périodes de suspension complète ou de réduction partielle des prestations de travail peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum et trois mois maximum, consécutives ou non.
Est isolé au sens du présent article, le travailleur qui habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
Les périodes de suspension complète ou de réduction partielle des prestations de travail peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum et trois mois maximum, consécutives ou non.
Est isolé au sens du présent article, le travailleur qui habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
Art.15. § 1. In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikelen 13, paragraaf 1, en 14, tweede lid, kan de werknemer voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn arbeidsprestaties volledig schorsen voor een duur van één week, aansluitend verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of morele bijstand of verzorging noodzakelijk is.
De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
- de werknemer die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
- de werknemer die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Wanneer de in het derde lid bedoelde werknemers geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende werknemers zich op die mogelijkheid beroepen :
- de werknemer die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
- of wanneer laatstgenoemde werknemer in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
§ 2. De volledige schorsing van de arbeidsprestaties kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimumduur van een maand te bereiken wanneer de werknemer aansluitend op de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde volledige schorsing zijn recht bedoeld in artikel 11 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
§ 3. Onverminderd artikel 12 wordt het bewijs van hospitalisatie van het kind geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of morele bijstand of verzorging noodzakelijk is.
De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
- de werknemer die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
- de werknemer die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Wanneer de in het derde lid bedoelde werknemers geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende werknemers zich op die mogelijkheid beroepen :
- de werknemer die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
- of wanneer laatstgenoemde werknemer in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
§ 2. De volledige schorsing van de arbeidsprestaties kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimumduur van een maand te bereiken wanneer de werknemer aansluitend op de in paragraaf 1, eerste lid bedoelde volledige schorsing zijn recht bedoeld in artikel 11 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
§ 3. Onverminderd artikel 12 wordt het bewijs van hospitalisatie van het kind geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
Art.15. § 1er. Par dérogation à la durée minimale d'un mois mentionnée dans les articles 13, paragraphe 1er, et 14, deuxième alinéa, le travailleur peut, pour l'assistance ou les soins à un enfant mineur pendant ou juste après l'hospitalisation de l'enfant des suites d'une maladie grave, suspendre complètement ses prestations de travail pour une durée d'une semaine, immédiatement prolongeable d'une semaine supplémentaire.
Pour l'application de cet article, il faut entendre par " maladie grave " toute maladie ou intervention médicale qui est considérée ainsi par le médecin traitant de l'enfant gravement malade et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme d'assistance sociale, familiale ou moral est nécessaire.
La possibilité offerte à l'alinéa premier est ouverte pour :
- le travailleur qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui cohabite avec lui;
- le travailleur qui cohabite avec l'enfant gravement malade et est chargé de son éducation quotidienne.
Lorsque les travailleurs visés au troisième alinéa ne peuvent faire usage de la possibilité offerte à l'alinéa premier, les travailleurs suivants peuvent également utiliser cette possibilité :
- le travailleur qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui ne cohabite pas avec lui;
- ou lorsque ce dernier travailleur se trouve dans l'impossibilité de prendre ce congé, un membre de la famille jusqu'au deuxième degré de l'enfant.
§ 2. La suspension complète des prestations de travail peut être prise pour une période qui permet d'atteindre la durée minimum d'un mois lorsque le travailleur, immédiatement après la suspension complète visée au paragraphe 1er de l'alinéa premier, souhaite exercer le droit prévu à l'article 11 pour le même enfant gravement malade.
§ 3. Sans préjudice de l'article 12, la preuve de l'hospitalisation de l'enfant est apportée par une attestation de l'hôpital concerné.
Pour l'application de cet article, il faut entendre par " maladie grave " toute maladie ou intervention médicale qui est considérée ainsi par le médecin traitant de l'enfant gravement malade et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme d'assistance sociale, familiale ou moral est nécessaire.
La possibilité offerte à l'alinéa premier est ouverte pour :
- le travailleur qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui cohabite avec lui;
- le travailleur qui cohabite avec l'enfant gravement malade et est chargé de son éducation quotidienne.
Lorsque les travailleurs visés au troisième alinéa ne peuvent faire usage de la possibilité offerte à l'alinéa premier, les travailleurs suivants peuvent également utiliser cette possibilité :
- le travailleur qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui ne cohabite pas avec lui;
- ou lorsque ce dernier travailleur se trouve dans l'impossibilité de prendre ce congé, un membre de la famille jusqu'au deuxième degré de l'enfant.
§ 2. La suspension complète des prestations de travail peut être prise pour une période qui permet d'atteindre la durée minimum d'un mois lorsque le travailleur, immédiatement après la suspension complète visée au paragraphe 1er de l'alinéa premier, souhaite exercer le droit prévu à l'article 11 pour le même enfant gravement malade.
§ 3. Sans préjudice de l'article 12, la preuve de l'hospitalisation de l'enfant est apportée par une attestation de l'hôpital concerné.
Art. 15/1. [1 In afwijking van artikel 13, § 1, tweede lid, en artikel 14, tweede lid, kan de minimumperiode van schorsing mits akkoord van de werkgever worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van schorsing als bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale schorsingsperiode van één maand, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
De werkgever kan de uitoefening van het in eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving, zoals gebeurd overeenkomstig artikel 16.]1
Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van schorsing als bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale schorsingsperiode van één maand, heeft de werknemer het recht om dit saldo zonder akkoord van de werkgever op te nemen.
De werkgever kan de uitoefening van het in eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de werkgever zijn beslissing schriftelijk mede te delen aan de werknemer die de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving, zoals gebeurd overeenkomstig artikel 16.]1
Art. 15/1. [1 Par dérogation à l'article 13, § 1er, deuxième alinéa, et à l'article 14, deuxième alinéa, la période minimale de suspension peut être réduite, moyennant l'accord de l'employeur, jusqu'à soit une semaine, soit deux semaines, soit trois semaines.
Lorsque, suite à l'application du premier alinéa, la partie restante de la période maximale de suspension visée à l'article 13, § 1er, premier alinéa, et à l'article 14, premier alinéa, est inférieure à la période de suspension minimale d'un mois, le travailleur a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'employeur.
L'employeur peut refuser l'exercice du droit visé au premier alinéa. Dans ce cas, l'employeur doit communiquer sa décision par écrit au travailleur qui a demandé la suspension de l'exécution du contrat de travail, visée au premier alinéa, endéans les deux jours ouvrables qui suivent la réception de l'avertissement écrit, opéré conformément à l'article 16.]1
Lorsque, suite à l'application du premier alinéa, la partie restante de la période maximale de suspension visée à l'article 13, § 1er, premier alinéa, et à l'article 14, premier alinéa, est inférieure à la période de suspension minimale d'un mois, le travailleur a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'employeur.
L'employeur peut refuser l'exercice du droit visé au premier alinéa. Dans ce cas, l'employeur doit communiquer sa décision par écrit au travailleur qui a demandé la suspension de l'exécution du contrat de travail, visée au premier alinéa, endéans les deux jours ouvrables qui suivent la réception de l'avertissement écrit, opéré conformément à l'article 16.]1
Modifications
Art.16. § 1. De werknemer die van het recht gebruik wenst te maken dient hiervan schriftelijk kennis te geven aan de werkgever. Deze kennisgeving gebeurt minstens zeven dagen voor de ingangsdatum van de schorsing of de vermindering van de arbeidsprestaties, tenzij de partijen schriftelijk een andere termijn overeenkomen.
In het kader van artikel 15 kan, wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, worden afgeweken van voormelde termijn. In dat geval bezorgt de werknemer zo spoedig mogelijk aan de werkgever een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week op basis van artikel 15.
§ 2. De kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan de werkgever waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post.
In dit geschrift dient de werknemer de periode te vermelden waarin hij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert en hij dient er de attesten bij te voegen bedoeld in artikel 12 en 15, paragraaf 3.
In geval van toepassing van artikel 14 moet de werknemer bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de werknemer op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Voor iedere verlenging van een periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of voor vermindering van de arbeidsprestaties dient de werknemer dezelfde procedure te volgen en de door artikel 12 en in voorkomend geval de door artikel 15, paragraaf 3 vereiste attest(en) in te dienen.
In het kader van artikel 15 kan, wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, worden afgeweken van voormelde termijn. In dat geval bezorgt de werknemer zo spoedig mogelijk aan de werkgever een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week op basis van artikel 15.
§ 2. De kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan de werkgever waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post.
In dit geschrift dient de werknemer de periode te vermelden waarin hij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert en hij dient er de attesten bij te voegen bedoeld in artikel 12 en 15, paragraaf 3.
In geval van toepassing van artikel 14 moet de werknemer bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de werknemer op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
Voor iedere verlenging van een periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of voor vermindering van de arbeidsprestaties dient de werknemer dezelfde procedure te volgen en de door artikel 12 en in voorkomend geval de door artikel 15, paragraaf 3 vereiste attest(en) in te dienen.
Art.16. § 1er. Le travailleur qui souhaite exercer le droit doit en avertir par écrit l'employeur. Cet avertissement est effectué au moins sept jours avant la date d'effet de la suspension du contrat de travail ou de la réduction des prestations de travail, sauf si les parties conviennent par écrit d'un autre délai.
Dans le cadre de l'article 15, lorsque l'hospitalisation de l'enfant est imprévue, il peut être dérogé au délai d'avertissement prévu. Dans ce cas, le travailleur fournit à l'employeur, aussi vite que possible, une attestation du médecin traitant de l'enfant gravement malade, dans laquelle il est attesté du caractère imprévisible de l'hospitalisation. Cette possibilité vaut également dans le cas où le congé est prolongé d'une semaine sur la base de l'article 15.
§ 2. La notification peut être faite par la remise à l'employeur d'un écrit dont ce dernier signe un double comme accusé de réception ou par lettre recommandée à la poste, laquelle est censée être reçue par l'employeur le troisième jour ouvrable après son dépôt à la poste.
Dans cet écrit, le travailleur doit mentionner la période pour laquelle il demande la suspension de son contrat de travail ou la réduction de ses prestations de travail et doit y ajouter l'attestation visée à l'article 12 et 15, paragraphe 3.
En cas d'application de l'article 14, le travailleur fournit en outre la preuve de la composition de son ménage au moyen d'une attestation délivrée par l'autorité communale et dont il ressort que le travailleur, au moment de la demande, habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
Pour chaque prolongation d'une période de suspension de l'exécution du contrat de travail ou de réduction des prestations de travail, le travailleur doit à nouveau suivre la même procédure et introduire la ou les attestation(s) requise(s) par l'article 12 et, le cas échéant, par l'article 15, paragraphe 3.
Dans le cadre de l'article 15, lorsque l'hospitalisation de l'enfant est imprévue, il peut être dérogé au délai d'avertissement prévu. Dans ce cas, le travailleur fournit à l'employeur, aussi vite que possible, une attestation du médecin traitant de l'enfant gravement malade, dans laquelle il est attesté du caractère imprévisible de l'hospitalisation. Cette possibilité vaut également dans le cas où le congé est prolongé d'une semaine sur la base de l'article 15.
§ 2. La notification peut être faite par la remise à l'employeur d'un écrit dont ce dernier signe un double comme accusé de réception ou par lettre recommandée à la poste, laquelle est censée être reçue par l'employeur le troisième jour ouvrable après son dépôt à la poste.
Dans cet écrit, le travailleur doit mentionner la période pour laquelle il demande la suspension de son contrat de travail ou la réduction de ses prestations de travail et doit y ajouter l'attestation visée à l'article 12 et 15, paragraphe 3.
En cas d'application de l'article 14, le travailleur fournit en outre la preuve de la composition de son ménage au moyen d'une attestation délivrée par l'autorité communale et dont il ressort que le travailleur, au moment de la demande, habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
Pour chaque prolongation d'une période de suspension de l'exécution du contrat de travail ou de réduction des prestations de travail, le travailleur doit à nouveau suivre la même procédure et introduire la ou les attestation(s) requise(s) par l'article 12 et, le cas échéant, par l'article 15, paragraphe 3.
Art.17. Binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving zoals gebeurd overeenkomstig artikel 16, kan de werkgever de werknemer ervan in kennis stellen dat de ingangsdatum wordt uitgesteld om redenen die verband houden met het functioneren van de onderneming.
De kennisgeving van het uitstel gebeurt door de overhandiging van een geschrift aan de werknemer waarin de reden en de duur van het uitstel worden vermeld.
De duur van het uitstel bedraagt zeven dagen.
Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de werknemer een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geniet in het kader van artikel 15 [1 f artikel 15/1, eerste lid]1.
De kennisgeving van het uitstel gebeurt door de overhandiging van een geschrift aan de werknemer waarin de reden en de duur van het uitstel worden vermeld.
De duur van het uitstel bedraagt zeven dagen.
Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de werknemer een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geniet in het kader van artikel 15 [1 f artikel 15/1, eerste lid]1.
Modifications
Art.17. Endéans les deux jours ouvrables qui suivent la réception de l'avertissement écrit opéré conformément à l'article 16, l'employeur peut informer le travailleur que la date d'effet est reportée pour des motifs liés au fonctionnement de l'entreprise.
La notification du report se fait par la remise d'un écrit au travailleur dans lequel les raisons et la durée du report sont indiqués.
La durée du report sera de sept jours.
Cette disposition n'est pas d'application lorsque le travailleur bénéficie d'une suspension complète de l'exécution du contrat de travail dans le cadre de l'article 15 [1 ou de l'article 15/1, alinéa premier]1.
La notification du report se fait par la remise d'un écrit au travailleur dans lequel les raisons et la durée du report sont indiqués.
La durée du report sera de sept jours.
Cette disposition n'est pas d'application lorsque le travailleur bénéficie d'une suspension complète de l'exécution du contrat de travail dans le cadre de l'article 15 [1 ou de l'article 15/1, alinéa premier]1.
Modifications
Afdeling 3. - Recht op onderbrekingsuitkeringen
Section 3. - Droit aux allocations d'interruption
Art.18. De werknemers die recht hebben op een verlof bedoeld in Afdeling 2, maken tijdens dat verlof aanspraak op een onderbrekingsuitkering onder de hierna bedoelde voorwaarden.
Art.18. Les travailleurs qui ont droit au congé visé à la section 2 bénéficient pendant ce congé d'allocations d'interruption sous les conditions prévues ci-dessous.
Art.19. [1 Met betrekking tot het ouderschapsverlof is er geen recht op een onderbrekingsuitkering tijdens de vierde maand volledig ouderschapsverlof, noch tijdens de zevende en achtste maand halftijds ouderschapsverlof, noch de zestiende tot twintigste maand ouderschapsverlof met één vijfde, noch de eenendertigste tot veertigste maand ouderschapsverlof met één tiende, wanneer dit verlof wordt genomen voor kinderen geboren of geadopteerd vóór 8 maart 2012.]1
Modifications
Art.19. [1 En ce qui concerne le congé parental, il n'y a pas de droit à une allocation d'interruption pendant le quatrième mois de congé parental complet ni pendant les septième et huitième mois de congé parental à mi-temps ni du seizième au vingtième mois de congé parental d'un cinquième temps ni du trente-et-unième au quarantième mois de congé parental d'un dixième temps, lorsque ce congé est pris pour des enfants nés ou adoptés avant le 8 mars 2012.]1
Modifications
Art.20. § 1. In het kader van de stelsels waarin dit besluit voorziet, bedraagt het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen, 596,27 euro per maand.
Aan de werknemers die hun deeltijdse arbeidsprestaties schorsen, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, en dat in verhouding tot de duur van hun arbeidsprestaties binnen die deeltijdse arbeidsregeling.
§ 2. Voor de werknemers die hun arbeidsprestaties gedeeltelijk verminderen, wordt in het kader van de stelsels waarin dit besluit voorziet, het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld :
1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen op 101,14 euro. Voor de werknemer dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft wordt het bedrag van 101,14 euro vervangen door een bedrag van 136,01 euro;
2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 298,13 euro;
3° voor de werknemers die zijn tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal wekelijkse arbeidsuren gemiddeld minstens gelijk is aan drie vierden van het aantal gemiddeld gepresteerde wekelijkse arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever en dat overstapt op een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling, en het gedeelte van het bedrag bedoeld in 2° in verhouding tot het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties worden verminderd.
[2 4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro. Voor de werknemer die alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro.]2
§ 3. [3 ...]3
Aan de werknemers die hun deeltijdse arbeidsprestaties schorsen, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, en dat in verhouding tot de duur van hun arbeidsprestaties binnen die deeltijdse arbeidsregeling.
§ 2. Voor de werknemers die hun arbeidsprestaties gedeeltelijk verminderen, wordt in het kader van de stelsels waarin dit besluit voorziet, het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld :
1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen op 101,14 euro. Voor de werknemer dat alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft wordt het bedrag van 101,14 euro vervangen door een bedrag van 136,01 euro;
2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 298,13 euro;
3° voor de werknemers die zijn tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal wekelijkse arbeidsuren gemiddeld minstens gelijk is aan drie vierden van het aantal gemiddeld gepresteerde wekelijkse arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever en dat overstapt op een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling, en het gedeelte van het bedrag bedoeld in 2° in verhouding tot het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties worden verminderd.
[2 4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 50,57 euro. Voor de werknemer die alleen woont met één of meerdere van de kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 50,57 euro vervangen door een bedrag van 68 euro.]2
§ 3. [3 ...]3
Art.20. § 1er. Dans le cadre des régimes prévus dans le présent arrêté, le montant de l'allocation d'interruption accordée aux travailleurs qui suspendent complètement leurs prestations de travail, s'élève à 596,27 euros par mois.
Aux travailleurs qui suspendent un régime de travail à temps partiel, est octroyée par mois une partie du montant prévu dans l'alinéa premier, proportionnelle à la durée de leurs prestations de travail dans ce régime à temps partiel.
§ 2. Pour les travailleurs qui réduisent partiellement leurs prestations de travail, dans le cadre des régimes prévus dans le présent arrêté, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
1° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations d'un cinquième, à 101,14 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 101,14 euros est remplacé par 136,01 euros;
2° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de moitié, à 298,13 euros;
3° pour les travailleurs qui sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein auprès du même employeur et qui passe à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein, à la partie du montant visé au 2° proportionnellement au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
[2 4° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations d'un dixième, à 50,57 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 50,57 euros est remplacé par 68 euros.]2
§ 3. [3 ...]3
Aux travailleurs qui suspendent un régime de travail à temps partiel, est octroyée par mois une partie du montant prévu dans l'alinéa premier, proportionnelle à la durée de leurs prestations de travail dans ce régime à temps partiel.
§ 2. Pour les travailleurs qui réduisent partiellement leurs prestations de travail, dans le cadre des régimes prévus dans le présent arrêté, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
1° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations d'un cinquième, à 101,14 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 101,14 euros est remplacé par 136,01 euros;
2° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de moitié, à 298,13 euros;
3° pour les travailleurs qui sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein auprès du même employeur et qui passe à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein, à la partie du montant visé au 2° proportionnellement au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
[2 4° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations d'un dixième, à 50,57 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 50,57 euros est remplacé par 68 euros.]2
§ 3. [3 ...]3
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Section 4. - Dispositions communes
Art.21. § 1. De werknemer die zijn arbeidsprestaties wenst te schorsen of verminderen voegt bij de aanvraag aan de werkgever overeenkomstig de bepalingen in Afdeling 2, het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 29.
§ 2. De werkgever vult het in artikel 29 bedoelde formulier in en bezorgt het aan de werknemer.
§ 2. De werkgever vult het in artikel 29 bedoelde formulier in en bezorgt het aan de werknemer.
Art.21. § 1er. Le travailleur qui souhaite suspendre ou réduire ses prestations de travail joint à la demande adressée à l'employeur, conformément aux dispositions de la section 2, le formulaire de demande d'allocation visé à l'article 29.
§ 2. L'employeur complète le formulaire visé à l'article 29 et le remet au travailleur.
§ 2. L'employeur complète le formulaire visé à l'article 29 et le remet au travailleur.
Art.22. De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.22. Les allocations visées dans le présent arrêté sont payées par l'Office national de l'Emploi.
Art.23. § 1. De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met, hetzij inkomsten voortvloeiend uit een politiek mandaat, hetzij uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend gedurende ten minste drie maanden die aan de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.
De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit, behalve in het geval van een volledige schorsing van de arbeidsprestaties, in welk geval de cumulatie toegelaten wordt gedurende een periode van maximum twaalf maanden.
[2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
- vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
- zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]2
[1 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.
De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]1
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende, de bezoldigde activiteit waarvan het aantal arbeidsuren gemiddeld niet hoger ligt dan het aantal arbeidsuren van de baan waarvan de uitoefening wordt geschorst of waarin de arbeidsprestaties worden verminderd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als zelfstandige activiteit, de activiteit die, op basis van de vigerende reglementering, de betrokken persoon ertoe verplicht om zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit, behalve in het geval van een volledige schorsing van de arbeidsprestaties, in welk geval de cumulatie toegelaten wordt gedurende een periode van maximum twaalf maanden.
[2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
- vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
- zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]2
[1 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.
De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]1
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende, de bezoldigde activiteit waarvan het aantal arbeidsuren gemiddeld niet hoger ligt dan het aantal arbeidsuren van de baan waarvan de uitoefening wordt geschorst of waarin de arbeidsprestaties worden verminderd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt beschouwd als zelfstandige activiteit, de activiteit die, op basis van de vigerende reglementering, de betrokken persoon ertoe verplicht om zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
Art.23. § 1er. Les allocations d'interruption peuvent être cumulées avec des revenus provenant soit de l'exercice d'un mandat politique, soit d'une activité accessoire en tant que travailleur salarié déjà exercée durant au moins les trois mois qui précèdent le début de la suspension ou de la réduction des prestations de travail.
Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire, sauf dans le cas de la suspension complète des prestations de travail, auquel cas le cumul est autorisé pendant une période maximale de douze mois.
[2 Les allocations d'interruption peuvent aussi être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire en cas de réduction des prestations de travail. Dans ce cas, pour autant que cette activité indépendante ait déjà été exercée durant au moins les douze mois qui précèdent le début de la réduction des prestations de travail, le cumul est autorisé pendant une période maximale de:
- vingt-quatre mois, en cas de réduction d'1/2 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein;
- soixante mois, en cas de réduction d'1/5 ou d'1/10 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein.]2
[1 Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec une pension, hormis :
a) avec une allocation de transition, conformément au Livre Premier, Titre 1er, Chapitre II bis, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions, Chapitre II de l'arrêté royal n° 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants ou Chapitre IV de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
b) avec une pension de survie pendant une période unique de 12 mois civils consécutifs ou non.
La période de 12 mois civils visée sous b) est réduite du nombre de mois où :
- une indemnité au sens de l'article 64quinquies de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
- une indemnité au sens de l'article 107quater de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 portant règlement général relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants;
- un revenu de remplacement, au sens de l'article 76, 10° de la loi-programme du 28 juin 2013,
a été cumulé avec le bénéfice d'une pension de survie.]1
Pour l'application de cette disposition, sont considérées comme pension, la pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tous autres avantages en tenant lieu, accordés :
a) par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère;
b) par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public ou d'utilité publique, belge ou étranger.
§ 2. Pour l'application de cet article, est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi dont l'exécution est suspendue ou dans lequel les prestations de travail sont diminuées.
Pour l'application de cet article, est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.
Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire, sauf dans le cas de la suspension complète des prestations de travail, auquel cas le cumul est autorisé pendant une période maximale de douze mois.
[2 Les allocations d'interruption peuvent aussi être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire en cas de réduction des prestations de travail. Dans ce cas, pour autant que cette activité indépendante ait déjà été exercée durant au moins les douze mois qui précèdent le début de la réduction des prestations de travail, le cumul est autorisé pendant une période maximale de:
- vingt-quatre mois, en cas de réduction d'1/2 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein;
- soixante mois, en cas de réduction d'1/5 ou d'1/10 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein.]2
[1 Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec une pension, hormis :
a) avec une allocation de transition, conformément au Livre Premier, Titre 1er, Chapitre II bis, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions, Chapitre II de l'arrêté royal n° 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants ou Chapitre IV de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
b) avec une pension de survie pendant une période unique de 12 mois civils consécutifs ou non.
La période de 12 mois civils visée sous b) est réduite du nombre de mois où :
- une indemnité au sens de l'article 64quinquies de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
- une indemnité au sens de l'article 107quater de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 portant règlement général relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants;
- un revenu de remplacement, au sens de l'article 76, 10° de la loi-programme du 28 juin 2013,
a été cumulé avec le bénéfice d'une pension de survie.]1
Pour l'application de cette disposition, sont considérées comme pension, la pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tous autres avantages en tenant lieu, accordés :
a) par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère;
b) par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public ou d'utilité publique, belge ou étranger.
§ 2. Pour l'application de cet article, est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi dont l'exécution est suspendue ou dans lequel les prestations de travail sont diminuées.
Pour l'application de cet article, est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.
Art.24. Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt [1 of een langere zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 23, § 1, tweede of derde lid]1.
De werknemer die niettemin een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan vooraf in kennis te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd.
De Minister van Werk bepaalt de regels betreffende de terugvordering van de onrechtmatig ontvangen uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van deze terugvordering.
De werknemer die niettemin een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan vooraf in kennis te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd.
De Minister van Werk bepaalt de regels betreffende de terugvordering van de onrechtmatig ontvangen uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van deze terugvordering.
Modifications
Art.24. Le droit aux allocations d'interruption se perd à partir du jour où le travailleur qui bénéficie d'une allocation d'interruption entame une activité rémunérée quelconque, élargit une activité accessoire existante [1 ou exerce une activité indépendante plus longtemps que permis sur la base de l'article 23, § 1er, alinéa 2 ou 3]1.
Le travailleur qui exerce néanmoins une activité visée à l'alinéa 1er, doit en avertir au préalable le directeur du bureau du chômage de l'Office national de l'Emploi, faute de quoi les allocations d'interruption déjà payées sont récupérées.
Le Ministre de l'Emploi détermine les règles applicables à la récupération des allocations perçues indûment et celles relatives à la renonciation éventuelle à cette récupération.
Le travailleur qui exerce néanmoins une activité visée à l'alinéa 1er, doit en avertir au préalable le directeur du bureau du chômage de l'Office national de l'Emploi, faute de quoi les allocations d'interruption déjà payées sont récupérées.
Le Ministre de l'Emploi détermine les règles applicables à la récupération des allocations perçues indûment et celles relatives à la renonciation éventuelle à cette récupération.
Modifications
Art.25. Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens welke de werknemers gevangen zijn gezet.
Art.25. Le droit aux allocations d'interruption est suspendu au cours de la période pendant laquelle les travailleurs sont emprisonnés.
Art.26. Om uitkeringsonderbrekingen te kunnen genieten, dient de betrokken werknemer te beschikken over een woonplaats in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.
De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn. [1 ...]1
[1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn. [1 ...]1
[1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
Modifications
Art.26. Pour pouvoir bénéficier d'allocations d'interruption, le travailleur concerné doit disposer d'un domicile dans un pays appartenant à l'Espace économique européen ou en Suisse.
Les allocations d'interruption sont payées une fois par mois à terme échu. Le paiement a lieu au plus tard dans le délai d'un mois. Ce délai prend cours le troisième jour ouvrable qui suit le moment où la décision d'octroi du droit aux allocations d'interruption a été communiquée au travailleur et au plus tôt à partir du jour où les conditions de paiement sont remplies. [1 ...]1
[1 Les allocations sont payées par virement sur un compte financier appartenant à l'espace unique de paiements en euros, tel que créé en vertu de la Directive (UE) 2015/2366 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2015 concernant les services de paiement dans le marché intérieur, modifiant les directives 2002/65/CE, 2009/110/CE et 2013/36/UE et le règlement (UE) n° 1093/2010, et abrogeant la directive 2007/64/CE.]1
Les allocations d'interruption sont payées une fois par mois à terme échu. Le paiement a lieu au plus tard dans le délai d'un mois. Ce délai prend cours le troisième jour ouvrable qui suit le moment où la décision d'octroi du droit aux allocations d'interruption a été communiquée au travailleur et au plus tôt à partir du jour où les conditions de paiement sont remplies. [1 ...]1
[1 Les allocations sont payées par virement sur un compte financier appartenant à l'espace unique de paiements en euros, tel que créé en vertu de la Directive (UE) 2015/2366 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2015 concernant les services de paiement dans le marché intérieur, modifiant les directives 2002/65/CE, 2009/110/CE et 2013/36/UE et le règlement (UE) n° 1093/2010, et abrogeant la directive 2007/64/CE.]1
Modifications
Art.27. De bedragen van de uitkeringen in dit besluit worden aangepast overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Ze stemmen overeen met de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).
De eurogedeelten van de bedragen worden afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf, en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf.
De eurogedeelten van de bedragen worden afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf, en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf.
Art.27. Les montants des allocations mentionnés dans le présent arrêté, sont adaptés conformément à la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation, des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants. Ils sont liés à l'indice-pivot 103,14 (base 1996 = 100).
Les fractions d'euro des montants sont arrondies aux cent supérieurs lorsque la troisième décimale est égale ou supérieure à cinq, et aux cent inférieurs lorsque la troisième décimale est inférieure à cinq.
Les fractions d'euro des montants sont arrondies aux cent supérieurs lorsque la troisième décimale est égale ou supérieure à cinq, et aux cent inférieurs lorsque la troisième décimale est inférieure à cinq.
Art.28. [1 De werknemers die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen een aanvraag in te dienen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 29.]1
De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 29.]1
Modifications
Art.28. [1 Les travailleurs qui veulent bénéficier d'une allocation d'interruption introduisent à cette fin une demande auprès de l'Office national de l'Emploi.
Cette demande doit être envoyée par lettre recommandée à la poste à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande visé à l'article 29.]1
Cette demande doit être envoyée par lettre recommandée à la poste à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande visé à l'article 29.]1
Modifications
Art.29. De aanvraag moet gebeuren met de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgelegd worden door [1 ...]1 het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
[1 De Minister bevoegd voor Werk kan bepalen welke bewijsstukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.]1
De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen bij het werkloosheidsbureau.
[1 De Minister bevoegd voor Werk kan bepalen welke bewijsstukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.]1
De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen bij het werkloosheidsbureau.
Modifications
Art.29. La demande doit être faite au moyen des formulaires dont le modèle et le contenu sont déterminés par le [1 ...]1 Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi.
[1 Le Ministre qui a l'Emploi dans ses attributions peut déterminer les preuves que le travailleur doit joindre à sa demande.]1
Les formulaires de demande peuvent être obtenus auprès du bureau du chômage.
[1 Le Ministre qui a l'Emploi dans ses attributions peut déterminer les preuves que le travailleur doit joindre à sa demande.]1
Les formulaires de demande peuvent être obtenus auprès du bureau du chômage.
Modifications
Art.30. Wanneer de volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties wordt verlengd, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend binnen de termijn bedoeld in artikel 32.
Art.30. Lorsque la suspension complète ou la réduction partielle des prestations de travail est prolongée, une nouvelle demande doit être introduite dans le délai prévu à l'article 32.
Art.31. § 1. Een volledige schorsing van de arbeidsprestaties kan rechtstreeks aansluiten op een gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties en vice versa en een vorm van gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties kan rechtstreeks aansluiten op een andere. Voor de in dit besluit vastgestelde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met alle periodes.
§ 2. De werkgever kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen die het mogelijk maken dat de werknemer zijn arbeidsprestaties terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties verstreken is.
§ 3. Voor zover het geen periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties betreft die rechtstreeks aansluit op een eerste periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode korter dan de verschillende minimumperiodes waarin dit besluit voorziet te worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
[1 In afwijking van het voorgaande lid, heeft de werknemer die een loopbaanonderbreking opneemt bedoeld in afdeling 2, onderafdelingen 1 en 2, mits akkoord van zijn werkgever, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes bedoeld in afdeling 2, onderafdelingen 1 en 2. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
1° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 3;
2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in de artikelen 13 en 14.]1
§ 2. De werkgever kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen die het mogelijk maken dat de werknemer zijn arbeidsprestaties terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties verstreken is.
§ 3. Voor zover het geen periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties betreft die rechtstreeks aansluit op een eerste periode van volledige schorsing of gedeeltelijke vermindering, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode korter dan de verschillende minimumperiodes waarin dit besluit voorziet te worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
[1 In afwijking van het voorgaande lid, heeft de werknemer die een loopbaanonderbreking opneemt bedoeld in afdeling 2, onderafdelingen 1 en 2, mits akkoord van zijn werkgever, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes bedoeld in afdeling 2, onderafdelingen 1 en 2. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
1° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 3;
2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in de artikelen 13 en 14.]1
Modifications
Art.31. § 1er. Le passage direct d'une suspension complète des prestations de travail à une réduction partielle des prestations de travail et vice-versa et le passage d'une forme de réduction partielle des prestations de travail à une autre sont possibles. Pour les délais minimums fixés dans le présent arrêté, il est alors tenu compte de l'ensemble des périodes.
§ 2. L'employeur peut déterminer les conditions et modalités qui permettent au travailleur de reprendre ses prestations de travail avant l'échéance de la période de suspension complète ou de réduction partielle accordée.
§ 3. Pour autant qu'il ne s'agisse pas d'une période de suspension complète ou de réduction partielle des prestations de travail qui fait immédiatement suite à une première période de suspension complète ou de réduction partielle, les allocations d'interruption perçues pour une période inférieure aux différentes périodes minimales prévues par le présent arrêté doivent être remboursées à l'Office national de l'Emploi.
[1 Par dérogation à l'alinéa précédent, le travailleur qui prend une interruption de carrière visée à la section 2, sous-sections 1re et 2, peut, avec l'accord de son employeur, mettre fin à l'interruption avant l'expiration des différentes durées minimales prévues à la section 2, sous-sections 1re et 2. Le travailleur est tenu d'informer le bureau de chômage de cette cessation par écrit et en temps utile. Si la communication au bureau de chômage est effectuée alors que l'interruption a déjà cessé et que le paiement des allocations a déjà été effectué en totalité pour le mois pendant lequel la cessation anticipée a eu lieu, les allocations octroyées à tort seront récupérées.
Si les conditions visées à l'alinéa 2 sont remplies, la cessation intervenue avant l'expiration de la durée minimale n'entraîne pas la récupération des allocations afférentes à la période précédente. Le jour de la cessation de l'interruption des prestations de travail, ainsi que les jours qui suivent cette cessation et précèdent l'expiration de la durée minimale, sont déduits proportionnellement de l'allocation afférente au mois au cours duquel la cessation intervient.
Le fait que la cessation ait lieu avant l'expiration des durées minimales, visées à l'alinéa 2, n'affecte pas le principe selon lequel les jours non pris qui sont nécessaires pour atteindre la durée minimale sont pris en compte dans le calcul de:
1° la durée maximale de 4, 8, 20 ou 40 mois visée à l'article 3;
2° la durée maximale de 12, 24 ou 48 mois visée aux articles 13 et 14.]1
§ 2. L'employeur peut déterminer les conditions et modalités qui permettent au travailleur de reprendre ses prestations de travail avant l'échéance de la période de suspension complète ou de réduction partielle accordée.
§ 3. Pour autant qu'il ne s'agisse pas d'une période de suspension complète ou de réduction partielle des prestations de travail qui fait immédiatement suite à une première période de suspension complète ou de réduction partielle, les allocations d'interruption perçues pour une période inférieure aux différentes périodes minimales prévues par le présent arrêté doivent être remboursées à l'Office national de l'Emploi.
[1 Par dérogation à l'alinéa précédent, le travailleur qui prend une interruption de carrière visée à la section 2, sous-sections 1re et 2, peut, avec l'accord de son employeur, mettre fin à l'interruption avant l'expiration des différentes durées minimales prévues à la section 2, sous-sections 1re et 2. Le travailleur est tenu d'informer le bureau de chômage de cette cessation par écrit et en temps utile. Si la communication au bureau de chômage est effectuée alors que l'interruption a déjà cessé et que le paiement des allocations a déjà été effectué en totalité pour le mois pendant lequel la cessation anticipée a eu lieu, les allocations octroyées à tort seront récupérées.
Si les conditions visées à l'alinéa 2 sont remplies, la cessation intervenue avant l'expiration de la durée minimale n'entraîne pas la récupération des allocations afférentes à la période précédente. Le jour de la cessation de l'interruption des prestations de travail, ainsi que les jours qui suivent cette cessation et précèdent l'expiration de la durée minimale, sont déduits proportionnellement de l'allocation afférente au mois au cours duquel la cessation intervient.
Le fait que la cessation ait lieu avant l'expiration des durées minimales, visées à l'alinéa 2, n'affecte pas le principe selon lequel les jours non pris qui sont nécessaires pour atteindre la durée minimale sont pris en compte dans le calcul de:
1° la durée maximale de 4, 8, 20 ou 40 mois visée à l'article 3;
2° la durée maximale de 12, 24 ou 48 mois visée aux articles 13 et 14.]1
Modifications
Art.32. [1 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]1 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.
Modifications
Art.32. [1 Le droit aux allocations est ouvert à partir du jour indiqué sur la demande d'allocations, lorsque tous les documents nécessaires, dûment et entièrement remplis, sont envoyés à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande, dans le délai de deux mois, prenant cours le lendemain du jour indiqué sur la demande, et calculé de date à date.]1 Lorsque ces documents dûment et entièrement remplis, sont envoyés en-dehors de ce délai, le droit aux allocations n'est ouvert qu'à partir du jour de leur envoi.
Modifications
Art.33. De bevoegde RVA-directeur neemt alle beslissingen inzake toekenning of uitsluiting van het recht op onderbrekingsuitkeringen, na de nodige onderzoeken en nasporingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkering-kaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze kaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na afgifte ervan ter post.
Art.33. Le directeur de l'ONEm compétent prend toute décision en matière d'octroi ou d'exclusion du droit aux allocations d'interruption, après avoir procédé ou fait procéder aux enquêtes et investigations nécessaires. Il inscrit sa décision sur une carte d'allocations d'interruption dont le modèle et le contenu sont fixés par l'Office national de l'Emploi. Le directeur envoie un exemplaire de cette carte d'allocations d'interruption au travailleur par lettre recommandée à la poste. Cette lettre est censée être reçue le troisième jour ouvrable qui suit son dépôt à la poste.
Art.34. § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de werknemer op teneinde hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsprestaties, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van artikel 20;
3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop de werknemer werd opgeroepen.
De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekings- uitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken werknemer ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht op of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
§ 2. De bepalingen in paragraaf 1, eerste lid zijn evenwel niet van toepassing indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° De Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 23;
2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien de werknemer vraagt gehoord te worden in toepassing van dit lid, wordt toepassing gemaakt van paragraaf 1.
§ 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
- hetzij de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau :
- hetzij de werknemer, dat geen vereiste aangifte heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou hebben gehad op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.
[1 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]1
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsprestaties, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van artikel 20;
3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop de werknemer werd opgeroepen.
De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekings- uitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken werknemer ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht op of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
§ 2. De bepalingen in paragraaf 1, eerste lid zijn evenwel niet van toepassing indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° De Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 23;
2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien de werknemer vraagt gehoord te worden in toepassing van dit lid, wordt toepassing gemaakt van paragraaf 1.
§ 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
- hetzij de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau :
- hetzij de werknemer, dat geen vereiste aangifte heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou hebben gehad op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.
[1 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]1
Modifications
Art.34. § 1er. Préalablement à toute décision d'exclusion ou de récupération des allocations, le directeur convoque le travailleur aux fins d'être entendu. Cependant, le travailleur ne doit pas être convoqué pour être entendu en ses moyens de défense :
1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que le travailleur poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions de l'article 20;
3° lorsque le travailleur a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
Si le travailleur est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de quinze jours à celle qui était fixée pour la première audition.
La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau du chômage au plus tard la veille du jour auquel le travailleur a été convoqué.
Le travailleur peut se faire représenter ou assister par un avocat ou un délégué d'une organisation représentative des travailleurs.
La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au travailleur concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
Le travailleur peut aller en appel contre les décisions du directeur d'exclusion du droit ou de récupération des allocations, à peine de déchéance, auprès du tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision.
§ 2. Les dispositions du paragraphe 1er, alinéa 1er ne s'appliquent pas si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
1° l'Office a constaté un cumul non autorisé avec une activité complémentaire en tant que salarié au sens de l'article 23;
2° le travailleur a été informé par écrit de cette constatation et de la possibilité, dans les quinze jours qui suivent le dépôt à la poste de la lettre de l'Office, de se défendre par écrit ou de demander une audition par écrit.
Si le travailleur demande une audition en application de cet alinéa, les dispositions du paragraphe 1er sont d'application.
§ 3. Le directeur peut renoncer à la récupération lorsque :
- soit les allocations d'interruption ont été payées indûment suite à une erreur juridique ou matérielle du bureau du chômage;
- soit le travailleur, qui n'a pas effectué une déclaration requise ou qui l'a effectuée tardivement, prouve qu'il a agi de bonne foi et qu'il aurait eu droit à des allocations s'il avait fait sa déclaration à temps.
[1 Toutefois, lorsque le travailleur prouve qu'il a perçu de bonne foi des allocations auxquelles il n'avait pas droit, la récupération est, en tous cas, limitée aux cent cinquante derniers jours d'indemnisation indue. Cette limitation n'est pas applicable en cas de cumul avec une prestation accordée en vertu d'un régime de sécurité sociale.]1
1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que le travailleur poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions de l'article 20;
3° lorsque le travailleur a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
Si le travailleur est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de quinze jours à celle qui était fixée pour la première audition.
La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau du chômage au plus tard la veille du jour auquel le travailleur a été convoqué.
Le travailleur peut se faire représenter ou assister par un avocat ou un délégué d'une organisation représentative des travailleurs.
La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au travailleur concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
Le travailleur peut aller en appel contre les décisions du directeur d'exclusion du droit ou de récupération des allocations, à peine de déchéance, auprès du tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision.
§ 2. Les dispositions du paragraphe 1er, alinéa 1er ne s'appliquent pas si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
1° l'Office a constaté un cumul non autorisé avec une activité complémentaire en tant que salarié au sens de l'article 23;
2° le travailleur a été informé par écrit de cette constatation et de la possibilité, dans les quinze jours qui suivent le dépôt à la poste de la lettre de l'Office, de se défendre par écrit ou de demander une audition par écrit.
Si le travailleur demande une audition en application de cet alinéa, les dispositions du paragraphe 1er sont d'application.
§ 3. Le directeur peut renoncer à la récupération lorsque :
- soit les allocations d'interruption ont été payées indûment suite à une erreur juridique ou matérielle du bureau du chômage;
- soit le travailleur, qui n'a pas effectué une déclaration requise ou qui l'a effectuée tardivement, prouve qu'il a agi de bonne foi et qu'il aurait eu droit à des allocations s'il avait fait sa déclaration à temps.
[1 Toutefois, lorsque le travailleur prouve qu'il a perçu de bonne foi des allocations auxquelles il n'avait pas droit, la récupération est, en tous cas, limitée aux cent cinquante derniers jours d'indemnisation indue. Cette limitation n'est pas applicable en cas de cumul avec une prestation accordée en vertu d'un régime de sécurité sociale.]1
Modifications
Art.35. Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Art.35. Le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi est autorisé à renoncer en tout ou en partie aux sommes restant à rembourser, conformément aux articles 171 à 174 inclus, à l'exception de l'article 173, 5°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage.
Art. 36. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 36. Le ministre qui a l'Emploi dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.