Artikel 1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
"1° het decreet van 7 maart 2008 : het decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand;";
2° punt 22° tot en met punt 27° wordt vervangen door wat volgt :
"22° decreet van 17 oktober 2003 : het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;
23° kwaliteitshandboek : een document dat het kwaliteitsbeleid, het kwaliteitsmanagementsysteem en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 5, § 4, van het decreet van 17 oktober 2003, omvat;
24° kwaliteitsbeleid : het beleid, vermeld in artikel 5, § 1, van het decreet van 17 oktober 2003;
25° kwaliteitsmanagementsysteem : het systeem, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 17 oktober 2003;
26° gebruiker : een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 17 oktober 2003;
27° centrum voor integrale gezinszorg : een organisatie die conform de bepalingen in artikel 53duo decies tot en met 53sexies decies van dit besluit is erkend;";
3° er worden een punt 51° tot en met punt 55° toegevoegd, die luiden als volgt :
"51° inputgebieden : de organisatorisch gerichte aandachtsgebieden, die betrekking hebben op de activiteiten die het mogelijk maken dat de organisatie bepaalde resultaten behaalt op het vlak van leiderschap, personeelsbeleid, beleid en strategie, en middelen en partnerschappen;
52° outputgebieden : de resultaatgerichte aandachtsgebieden, die betrekking hebben op de verschillende aspecten van de organisatievoering zoals de gebruikers-, medewerkers- en samenlevingsresultaten;
53° kwaliteitszorg : het deel van de managementfunctie, vermeld in artikel 4 van het decreet van 17 oktober 2003;
54° kernprocessen : de basisprocessen en -procedures volgens welke een organisatie haar hulpverlening vormgeeft, en die bestaan uit :
a) onthaal van de gebruiker;
b) doelstellingen en handelingsplan;
c) afsluiting en nazorg;
d) pedagogisch profiel;
e) gebruikersdossier;
55° zelfevaluatie : een systematische evaluatie van de processen, structuren en resultaten van de voorziening die door de voorziening zelf wordt verwezenlijkt, als vermeld in artikel 5, § 3, van het decreet van 17 oktober 2003.".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
14 FEBRUARI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1997 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg
Titre
14 FEVRIER 2014. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant diverses dispositions de l'arrêté du Gouvernement flamand du 13 juillet 1994 relatif aux conditions à l'agrément et à l'octroi de subventions aux institutions de l'assistance spéciale à la jeunesse et abrogeant l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 juillet 1997 réglant l'agrément et le subventionnement des centres d'aide intégrale aux familles
Informations sur le document
Numac: 2014201947
Datum: 2014-02-14
Info du document
Numac: 2014201947
Date: 2014-02-14
Tekst (23)
Texte (23)
Article 1er. Dans l'article 1er de l'arrêté du Gouvernement flamand du 13 juillet 1994 relatif à l'agrément et à l'octroi de subventions aux institutions de l'assistance spéciale à la jeunesse, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 septembre 2013, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 1° est remplacé par ce qui suit :
" 1° le décret du 7 mars 2008 : le décret du 7 mars 2008 relatif à l'assistance spéciale à la jeunesse ; " ;
2° les points 22° à 27° inclus sont remplacés par ce qui suit :
" 22° décret du 17 octobre 2003 : le décret du 17 octobre 2003 relatif à la qualité des structures de soins de santé et d'aide sociale ;
23° manuel de la qualité : un document qui comprend la politique de qualité, le système de gestion de la qualité et l'auto-évaluation, visé à l'article 5, § 4, du décret du 17 octobre 2003 ;
24° politique de qualité : la politique, visée à l'article 5, § 1er, du décret du 17 octobre 2003 ;
25° système de gestion de la qualité : le système, visé à l'article 5, § 2, du décret du 17 octobre 2003 ;
26° usager : une personne physique ou une personne morale, visée à l'article 2, 3°, du décret du 17 octobre 2003 ;
27° centre d'aide intégrale aux familles : une organisation agréée, conformément aux dispositions des articles 53duo decies à 53sexies decies inclus du présent arrêté ; " ;
3° il est ajouté des points 51° à 55° inclus, rédigés comme suit :
" 51° domaines d'entrée : les domaines d'attention de type organisationnel, portant sur les activités qui permettent à l'organisation d'atteindre certains résultats en matière de direction, gestion du personnel, politique et stratégie, et ressources et partenariats ;
52° domaines de sortie : les domaines d'attention axés sur le résultat, portant sur les différents aspects de la gestion organisationnelle tels que les résultats auprès des usagers, auprès des collaborateurs et dans la société ;
53° gestion de la qualité : la partie de la fonction de management, visée à l'article 4 du décret du 17 octobre 2003 ;
54° processus essentiels : les processus et procédures de base selon lesquels une organisation concrétise son aide, et qui comprennent :
a) accueil de l'usager ;
b) objectifs et plan d'action ;
c) conclusion et suivi ;
d) profil pédagogique ;
e) dossier d'usager ;
55° auto-évaluation : une évaluation systématique des processus, des structures et des résultats de la structure qui est effectuée par la structure même, telle que visée à l'article 5, § 3, du décret du 17 octobre 2003. ".
1° le point 1° est remplacé par ce qui suit :
" 1° le décret du 7 mars 2008 : le décret du 7 mars 2008 relatif à l'assistance spéciale à la jeunesse ; " ;
2° les points 22° à 27° inclus sont remplacés par ce qui suit :
" 22° décret du 17 octobre 2003 : le décret du 17 octobre 2003 relatif à la qualité des structures de soins de santé et d'aide sociale ;
23° manuel de la qualité : un document qui comprend la politique de qualité, le système de gestion de la qualité et l'auto-évaluation, visé à l'article 5, § 4, du décret du 17 octobre 2003 ;
24° politique de qualité : la politique, visée à l'article 5, § 1er, du décret du 17 octobre 2003 ;
25° système de gestion de la qualité : le système, visé à l'article 5, § 2, du décret du 17 octobre 2003 ;
26° usager : une personne physique ou une personne morale, visée à l'article 2, 3°, du décret du 17 octobre 2003 ;
27° centre d'aide intégrale aux familles : une organisation agréée, conformément aux dispositions des articles 53duo decies à 53sexies decies inclus du présent arrêté ; " ;
3° il est ajouté des points 51° à 55° inclus, rédigés comme suit :
" 51° domaines d'entrée : les domaines d'attention de type organisationnel, portant sur les activités qui permettent à l'organisation d'atteindre certains résultats en matière de direction, gestion du personnel, politique et stratégie, et ressources et partenariats ;
52° domaines de sortie : les domaines d'attention axés sur le résultat, portant sur les différents aspects de la gestion organisationnelle tels que les résultats auprès des usagers, auprès des collaborateurs et dans la société ;
53° gestion de la qualité : la partie de la fonction de management, visée à l'article 4 du décret du 17 octobre 2003 ;
54° processus essentiels : les processus et procédures de base selon lesquels une organisation concrétise son aide, et qui comprennent :
a) accueil de l'usager ;
b) objectifs et plan d'action ;
c) conclusion et suivi ;
d) profil pédagogique ;
e) dossier d'usager ;
55° auto-évaluation : une évaluation systématique des processus, des structures et des résultats de la structure qui est effectuée par la structure même, telle que visée à l'article 5, § 3, du décret du 17 octobre 2003. ".
Art.2. In artikel 11 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 18°, wordt de zinsnede "artikel 22, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde decreten" vervangen door de woorden "artikel 37, 2°, van het decreet van 7 maart 2008";
2° in punt 19°, wordt de zinsnede "het comité of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank, evenals aan de inspectie van de administratie" vervangen door de woorden "de administratie' en, in voorkomend geval, de sociale dienst en de jeugdrechtbank";
3° punt 20°, wordt vervangen door wat volgt :
"20° de voorziening dient jaarlijks vóór 1 juni bij de administratie een kwaliteitsverslag in over het voorbije jaar, dat minstens de resultaten van de zelfevaluatie, de geformuleerde verbeteracties, de wijze waarop de verbeteracties zijn uitgevoerd en de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar bevat.";
4° er wordt een punt 21° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"21° de voorziening beschikt over een geschreven referentiekader voor grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers.
De organisatie hanteert een procedure voor preventie van, detectie van en gepast reageren op grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers. In die procedure is een registratiesysteem opgenomen. Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers wordt onverwijld gemeld aan de administratie.".
1° in punt 18°, wordt de zinsnede "artikel 22, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde decreten" vervangen door de woorden "artikel 37, 2°, van het decreet van 7 maart 2008";
2° in punt 19°, wordt de zinsnede "het comité of aan de jeugdrechtbank en de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij die rechtbank, evenals aan de inspectie van de administratie" vervangen door de woorden "de administratie' en, in voorkomend geval, de sociale dienst en de jeugdrechtbank";
3° punt 20°, wordt vervangen door wat volgt :
"20° de voorziening dient jaarlijks vóór 1 juni bij de administratie een kwaliteitsverslag in over het voorbije jaar, dat minstens de resultaten van de zelfevaluatie, de geformuleerde verbeteracties, de wijze waarop de verbeteracties zijn uitgevoerd en de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar bevat.";
4° er wordt een punt 21° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"21° de voorziening beschikt over een geschreven referentiekader voor grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers.
De organisatie hanteert een procedure voor preventie van, detectie van en gepast reageren op grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers. In die procedure is een registratiesysteem opgenomen. Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers wordt onverwijld gemeld aan de administratie.".
Art.2. Dans l'article 11 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le point 18°, les mots " l'article 22, premier alinéa, 2°, des décrets coordonnés " sont remplacés par les mots " l'article 37, 2°, du décret du 7 mars 2008 " ;
2° dans le point 19°, les mots " du Comité ou du Tribunal de la jeunesse et du Service social de la Communauté flamande près du Tribunal de la jeunesse, ainsi que de l'Inspection de l'administration " sont remplacés par les mots " de l'administration et, le cas échéant, du service social et du Tribunal de la jeunesse " ;
3° le point 20° est remplacé par ce qui suit :
" 20° l'institution introduit auprès de l'administration, annuellement avant le 1er juin, un rapport de la qualité sur l'année écoulée, qui comprend au moins les résultats de l'auto-évaluation, les actions d'amélioration formulées, la manière dont les actions d'amélioration ont été exécutées, et le planning de la qualité pour l'année en cours. " ;
4° il est ajouté un point 21°, rédigé comme suit :
" 21° l'institution dispose d'un cadre de référence écrit pour le comportement inapproprié à l'égard des usagers.
L'organisation applique une procédure de prévention, de détection et de réaction appropriée au comportement inapproprié à l'égard des usagers. Un système d'enregistrement a été incorporé dans cette procédure. Tout comportement inapproprié à l'égard des usagers est communiqué immédiatement à l'administration. ".
1° dans le point 18°, les mots " l'article 22, premier alinéa, 2°, des décrets coordonnés " sont remplacés par les mots " l'article 37, 2°, du décret du 7 mars 2008 " ;
2° dans le point 19°, les mots " du Comité ou du Tribunal de la jeunesse et du Service social de la Communauté flamande près du Tribunal de la jeunesse, ainsi que de l'Inspection de l'administration " sont remplacés par les mots " de l'administration et, le cas échéant, du service social et du Tribunal de la jeunesse " ;
3° le point 20° est remplacé par ce qui suit :
" 20° l'institution introduit auprès de l'administration, annuellement avant le 1er juin, un rapport de la qualité sur l'année écoulée, qui comprend au moins les résultats de l'auto-évaluation, les actions d'amélioration formulées, la manière dont les actions d'amélioration ont été exécutées, et le planning de la qualité pour l'année en cours. " ;
4° il est ajouté un point 21°, rédigé comme suit :
" 21° l'institution dispose d'un cadre de référence écrit pour le comportement inapproprié à l'égard des usagers.
L'organisation applique une procédure de prévention, de détection et de réaction appropriée au comportement inapproprié à l'égard des usagers. Un système d'enregistrement a été incorporé dans cette procédure. Tout comportement inapproprié à l'égard des usagers est communiqué immédiatement à l'administration. ".
Art.3. Artikel 11bis, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 11bis.
Met toepassing van artikel 5, § 1, van het decreet van 17 oktober 2003 heeft de organisatie een kwaliteitsbeleid dat minimaal de volgende elementen bevat :
1° de missie van de organisatie;
2° de visie van de organisatie;
3° de waarden;
4° de te creëren maatschappelijke meerwaarde, alsook de strategische doelstellingen om die meerwaarde te realiseren;
5° de omschrijving van de volgende aandachtsgebieden :
a) kwaliteitszorg;
b) inputgebieden :
1. leiderschap;
2. personeelsbeleid;
3. beleid en strategie;
4. middelen en partnerschappen;
c) kernprocessen;
d) outputgebieden :
1. gebruikersresultaten;
2. medewerkersresultaten;
3. samenlevingsresultaten.
Met toepassing van artikel 6, § 2, van het decreet van 17 oktober 2003 heeft de organisatie in haar kwaliteitsbeleid aandacht voor :
1. gelijke kansen, op het gebied van toegankelijkheid, diversiteit en non-discriminatie;
2. goed bestuur, in het bijzonder wat de diversiteit in samenstelling, de deskundigheid, de opdrachten en de verantwoordelijkheden van de bestuursorganen betreft.".
"Art. 11bis.
Met toepassing van artikel 5, § 1, van het decreet van 17 oktober 2003 heeft de organisatie een kwaliteitsbeleid dat minimaal de volgende elementen bevat :
1° de missie van de organisatie;
2° de visie van de organisatie;
3° de waarden;
4° de te creëren maatschappelijke meerwaarde, alsook de strategische doelstellingen om die meerwaarde te realiseren;
5° de omschrijving van de volgende aandachtsgebieden :
a) kwaliteitszorg;
b) inputgebieden :
1. leiderschap;
2. personeelsbeleid;
3. beleid en strategie;
4. middelen en partnerschappen;
c) kernprocessen;
d) outputgebieden :
1. gebruikersresultaten;
2. medewerkersresultaten;
3. samenlevingsresultaten.
Met toepassing van artikel 6, § 2, van het decreet van 17 oktober 2003 heeft de organisatie in haar kwaliteitsbeleid aandacht voor :
1. gelijke kansen, op het gebied van toegankelijkheid, diversiteit en non-discriminatie;
2. goed bestuur, in het bijzonder wat de diversiteit in samenstelling, de deskundigheid, de opdrachten en de verantwoordelijkheden van de bestuursorganen betreft.".
Art.3. L'article 11bis du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000 et modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 16 janvier 2009, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 11bis.
En application de l'article 5, § 1er, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation dispose d'une politique de qualité qui comprend au moins les éléments suivants :
1° la mission de l'organisation ;
2° la vision de l'organisation ;
3° les valeurs ;
4° la plus-value sociale à créer, ainsi que les objectifs stratégiques pour réaliser cette plus-value ;
5° la description des domaines d'attention suivants :
a) gestion de la qualité ;
b) domaines d'entrée ;
1. direction ;
2. gestion du personnel ;
3. politique et stratégie ;
4. ressources et partenariats ;
c) processus essentiels ;
d) domaines de sortie ;
1. résultats auprès des usagers ;
2. résultats auprès des collaborateurs ;
3. résultats dans la société.
En application de l'article 6, § 2, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation a, dans sa politique de qualité, de l'attention pour :
1. l'égalité des chances, dans les domaines de l'accessibilité, de la diversité et de la non-discrimination ;
2. la bonne gouvernance, en particulier en ce qui concerne la diversité au niveau de composition, d'expertise, de missions et de responsabilités des organismes administratifs. ".
" Art. 11bis.
En application de l'article 5, § 1er, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation dispose d'une politique de qualité qui comprend au moins les éléments suivants :
1° la mission de l'organisation ;
2° la vision de l'organisation ;
3° les valeurs ;
4° la plus-value sociale à créer, ainsi que les objectifs stratégiques pour réaliser cette plus-value ;
5° la description des domaines d'attention suivants :
a) gestion de la qualité ;
b) domaines d'entrée ;
1. direction ;
2. gestion du personnel ;
3. politique et stratégie ;
4. ressources et partenariats ;
c) processus essentiels ;
d) domaines de sortie ;
1. résultats auprès des usagers ;
2. résultats auprès des collaborateurs ;
3. résultats dans la société.
En application de l'article 6, § 2, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation a, dans sa politique de qualité, de l'attention pour :
1. l'égalité des chances, dans les domaines de l'accessibilité, de la diversité et de la non-discrimination ;
2. la bonne gouvernance, en particulier en ce qui concerne la diversité au niveau de composition, d'expertise, de missions et de responsabilités des organismes administratifs. ".
Art.4. Artikel 12, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 12.
Conform artikel 5, § 2, van het decreet van 17 oktober 2003, beschikt de organisatie over een kwaliteitsmanagementsysteem dat minimaal de organisatorische structuur, de bevoegdheden, de verantwoordelijkheden en de processen en procedures, in het bijzonder van de aandachtsgebieden, vermeld in artikel 11bis, eerste lid, 5°, van dit besluit, bevat.".
"Art. 12.
Conform artikel 5, § 2, van het decreet van 17 oktober 2003, beschikt de organisatie over een kwaliteitsmanagementsysteem dat minimaal de organisatorische structuur, de bevoegdheden, de verantwoordelijkheden en de processen en procedures, in het bijzonder van de aandachtsgebieden, vermeld in artikel 11bis, eerste lid, 5°, van dit besluit, bevat.".
Art.4. L'article 12 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 12.
Conformément à l'article 5, § 2, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation dispose d'un système de gestion de la qualité qui comprend au moins la structure organisationnelle, les compétences, les responsabilités et les processus et procédures, en particulier des domaines d'attention, visés à l'article 11bis, alinéa premier, 5°, du présent arrêté. ".
" Art. 12.
Conformément à l'article 5, § 2, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation dispose d'un système de gestion de la qualité qui comprend au moins la structure organisationnelle, les compétences, les responsabilités et les processus et procédures, en particulier des domaines d'attention, visés à l'article 11bis, alinéa premier, 5°, du présent arrêté. ".
Art.5. Artikel 12bis, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 12bis. Met behoud van de toepassing van artikel 5, § 3, van het decreet van 17 oktober 2003 evalueert de organisatie systematisch haar werking en minimaal de aandachtsgebieden kwaliteitszorg, inputgebieden, kernprocessen en outputgebieden, vermeld in artikel 11bis, eerste lid, 5°, van dit besluit, op basis van het schema, opgenomen in bijlage 1bis, die bij dit besluit is gevoegd.
Op basis van de zelfevaluatie formuleert de organisatie verbeteracties die betrekking kunnen hebben op alle elementen van het kwaliteitsbeleid, vermeld in artikel 11bis van dit besluit.".
"Art. 12bis. Met behoud van de toepassing van artikel 5, § 3, van het decreet van 17 oktober 2003 evalueert de organisatie systematisch haar werking en minimaal de aandachtsgebieden kwaliteitszorg, inputgebieden, kernprocessen en outputgebieden, vermeld in artikel 11bis, eerste lid, 5°, van dit besluit, op basis van het schema, opgenomen in bijlage 1bis, die bij dit besluit is gevoegd.
Op basis van de zelfevaluatie formuleert de organisatie verbeteracties die betrekking kunnen hebben op alle elementen van het kwaliteitsbeleid, vermeld in artikel 11bis van dit besluit.".
Art.5. L'article 12bis du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000 et modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 16 janvier 2009, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 12bis. Sans dérogation de l'application de l'article 5, § 3, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation évalue systématiquement son fonctionnement et au moins les domaines d'attention gestion de la qualité, domaines d'entrée, processus essentiels et domaines de sortie, visés à l'article 11bis, alinéa premier, 5°, du présent arrêté, sur la base du schéma, repris dans l'annexe 1bis, jointe au présent arrêté.
Sur la base de l'auto-évaluation, l'organisation formule des actions d'amélioration qui peuvent porter sur tous les éléments de la politique de qualité, visée à l'article 11bis du présent arrêté. ".
" Art. 12bis. Sans dérogation de l'application de l'article 5, § 3, du décret du 17 octobre 2003, l'organisation évalue systématiquement son fonctionnement et au moins les domaines d'attention gestion de la qualité, domaines d'entrée, processus essentiels et domaines de sortie, visés à l'article 11bis, alinéa premier, 5°, du présent arrêté, sur la base du schéma, repris dans l'annexe 1bis, jointe au présent arrêté.
Sur la base de l'auto-évaluation, l'organisation formule des actions d'amélioration qui peuvent porter sur tous les éléments de la politique de qualité, visée à l'article 11bis du présent arrêté. ".
Art.6. Artikel 12ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 12ter. Met behoud van de toepassing van artikel 6 van het decreet van 17 oktober 2003 beschikt de organisatie over een borgend kwaliteitshandboek dat minimaal de volgende elementen bevat :
1° het kwaliteitsbeleid, vermeld in artikel 11bis van dit besluit;
2° het kwaliteitsmanagementsysteem, vermeld in artikel 12 van dit besluit;
3° de zelfevaluatie en verbeteracties, vermeld in artikel 12bis van dit besluit.
Het kwaliteitshandboek is gebruiksvriendelijk en toegankelijk en wordt door alle geledingen van de organisatie gedragen.".
"Art. 12ter. Met behoud van de toepassing van artikel 6 van het decreet van 17 oktober 2003 beschikt de organisatie over een borgend kwaliteitshandboek dat minimaal de volgende elementen bevat :
1° het kwaliteitsbeleid, vermeld in artikel 11bis van dit besluit;
2° het kwaliteitsmanagementsysteem, vermeld in artikel 12 van dit besluit;
3° de zelfevaluatie en verbeteracties, vermeld in artikel 12bis van dit besluit.
Het kwaliteitshandboek is gebruiksvriendelijk en toegankelijk en wordt door alle geledingen van de organisatie gedragen.".
Art.6. L'article 12ter du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 12ter. Sans préjudice de l'application de l'article 6 du décret du 17 octobre 2003, l'organisation dispose d'un manuel de qualité garantissant, qui comprend au moins les éléments suivants :
1° la politique de qualité, visée à l'article 11bis du présent arrêté ;
2° le système de gestion de la qualité, visé à l'article 12 du présent arrêté ;
3° l'auto-évaluation et les actions d'amélioration, visées à l'article 12bis du présent arrêté.
Le manuel de qualité est convivial et accessible et est soutenu par toutes les catégories du personnel de l'organisation. ".
" Art. 12ter. Sans préjudice de l'application de l'article 6 du décret du 17 octobre 2003, l'organisation dispose d'un manuel de qualité garantissant, qui comprend au moins les éléments suivants :
1° la politique de qualité, visée à l'article 11bis du présent arrêté ;
2° le système de gestion de la qualité, visé à l'article 12 du présent arrêté ;
3° l'auto-évaluation et les actions d'amélioration, visées à l'article 12bis du présent arrêté.
Le manuel de qualité est convivial et accessible et est soutenu par toutes les catégories du personnel de l'organisation. ".
Art.7. In artikel 28 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt de zinsnede "de toepassing van artikel 37 van de gecoördineerde decreten" vervangen door de woorden " artikel 52 van het decreet van 7 maart 2008.".
Art.7. Dans l'article 28 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, les mots " des dispositions de l'article 37 des décrets coordonnés " sont remplacés par les mots " de l'article 52 du décret du 7 mars 2008. ".
Art.8. Artikel 12quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt opgeheven.
Art.8. L'article 12quater du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, est abrogé.
Art.9. Artikel 48bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 48bis.
De voorzieningen van categorie 8 ontvangen voor het geheel van hun werking een forfaitaire subsidie. De subsidie wordt vastgelegd overeenkomstig de tarieven, vermeld in bijlage 6.
De subsidie van het jaar n wordt berekend op basis van het gemiddelde van het aantal te behandelen dossiers, aangemeld in het jaar n-3 en n-2. Minimaal 80 % van het bedrag van de subsidie wordt aangewend voor personeelskosten.
Binnen de beschikbare kredieten kan de Vlaamse minister aan een voorziening van categorie 8 een subsidie toekennen voor een innovatief project. Die subsidie bedraagt maximaal 5 % van de subsidie, vermeld in het eerste lid. Artikel 56 is van toepassing op de subsidie."
In het derde lid wordt verstaan onder innovatief project : een tijdelijk initiatief, vertrekkend uit de kernopdracht van de erkende voorzieningen categorie 8 of de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling, vermeld in artikel 3 van dit besluit, dat zorgvernieuwing stimuleert en gekoppeld is aan evaluatie.
"Art. 48bis.
De voorzieningen van categorie 8 ontvangen voor het geheel van hun werking een forfaitaire subsidie. De subsidie wordt vastgelegd overeenkomstig de tarieven, vermeld in bijlage 6.
De subsidie van het jaar n wordt berekend op basis van het gemiddelde van het aantal te behandelen dossiers, aangemeld in het jaar n-3 en n-2. Minimaal 80 % van het bedrag van de subsidie wordt aangewend voor personeelskosten.
Binnen de beschikbare kredieten kan de Vlaamse minister aan een voorziening van categorie 8 een subsidie toekennen voor een innovatief project. Die subsidie bedraagt maximaal 5 % van de subsidie, vermeld in het eerste lid. Artikel 56 is van toepassing op de subsidie."
In het derde lid wordt verstaan onder innovatief project : een tijdelijk initiatief, vertrekkend uit de kernopdracht van de erkende voorzieningen categorie 8 of de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling, vermeld in artikel 3 van dit besluit, dat zorgvernieuwing stimuleert en gekoppeld is aan evaluatie.
Art.9. L'article 48bis du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 16 janvier 2009, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 48bis.
Les structures de la catégorie 8 reçoivent une subvention forfaitaire pour l'ensemble de leur fonctionnement. La subvention est fixée conformément aux tarifs, visés à l'annexe 6.
La subvention de l'année n est calculée sur la base de la moyenne du nombre de dossiers à traiter, inscrits dans l'année n-3 et l'année n-2. Au moins 80 % du montant de la subvention sont affectés aux frais de personnel.
Dans les limites des crédits disponibles, le Ministre flamand peut octroyer une subvention pour un projet innovateur à une structure de la catégorie 8. Cette subvention s'élève au maximum à 5 % de la subvention, visée à l'alinéa premier. L'article 56 s'applique à la subvention. "
Dans l'alinéa trois, il faut entendre par projet innovateur : une initiative temporaire, à partir de la mission essentielle des structures agréées de la catégorie 8 ou les services de traitement restaurateur et constructif, visés à l'article 3 du présent arrêté, qui encourage/encouragent la modernisation des soins et qui est liée/sont liés à l'évaluation.
" Art. 48bis.
Les structures de la catégorie 8 reçoivent une subvention forfaitaire pour l'ensemble de leur fonctionnement. La subvention est fixée conformément aux tarifs, visés à l'annexe 6.
La subvention de l'année n est calculée sur la base de la moyenne du nombre de dossiers à traiter, inscrits dans l'année n-3 et l'année n-2. Au moins 80 % du montant de la subvention sont affectés aux frais de personnel.
Dans les limites des crédits disponibles, le Ministre flamand peut octroyer une subvention pour un projet innovateur à une structure de la catégorie 8. Cette subvention s'élève au maximum à 5 % de la subvention, visée à l'alinéa premier. L'article 56 s'applique à la subvention. "
Dans l'alinéa trois, il faut entendre par projet innovateur : une initiative temporaire, à partir de la mission essentielle des structures agréées de la catégorie 8 ou les services de traitement restaurateur et constructif, visés à l'article 3 du présent arrêté, qui encourage/encouragent la modernisation des soins et qui est liée/sont liés à l'évaluation.
Art.10. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2013, wordt een hoofdstuk IVter, dat bestaat uit artikel 53duodecies tot en met artikel 53sexies decies ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Hoofdstuk IVter. Centra voor integrale gezinszorg
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 53duodecies.
Met behoud van de toepassing van artikel 3 kan de administrateur-generaal een erkenning verlenen aan centra voor integrale gezinszorg.
Centra voor integrale gezinszorg zijn voorzieningen die zorgen voor de begeleiding en het verblijf van ouders, al dan niet alleenstaand, en hun kinderen en aanstaande ouders, van wie de gezinscohesie, de zorg voor de komende generatie en de maatschappelijke integratie in het gedrang komt of al verstoord is.
De opvang en begeleiding van de centra voor integrale gezinszorg is gericht op het verbeteren van de opvoedingscontext en van de relationele, individuele, familiale en maatschappelijke context en heeft finaal als doel de maatschappelijke integratie.
Art. 53ter. decies.
Centra voor integrale gezinszorg worden erkend op basis van de typemodules contextbegeleiding, verblijf van gemiddeld een tot drie nachten per week, verblijf van gemiddeld vier tot zeven nachten per week, vermeld in bijlage 9.
Centra voor integrale gezinszorg waarvan de bezetting 85 % overschrijdt, kunnen die overschreden capaciteit flexibel of innovatief inzetten. De manier waarop dat gebeurt, wordt vastgelegd in een convenant, als vermeld in artikel 53-octies.
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 53quater. decies. De centra voor integrale gezinszorg moeten voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 11, 3° tot en met 21°, artikel 11bis tot en met 12ter, artikel 13, 4° tot en met 10°, en artikel 53quater. Bovendien moeten ze voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden :
1° de centra voor integrale gezinszorg begeleiden uitsluitend of nemen uitsluitend (aanstaande) ouders en hun kinderen op;
2° de centra voor integrale gezinszorg vorderen voor elke verblijfsdag een financiële bijdrage van de (aanstaande) ouder die in het centrum voor integrale gezinszorg verblijft, als deelname in de kosten van het verblijf, conform artikel 53sexiesdecies, § 11;
3° de centra voor integrale gezinszorg kunnen minderjarigen opnemen of begeleiden boven hun erkende capaciteit. De gemiddelde bezettingsgraad mag op jaarbasis echter niet meer bedragen dan 110 % .
Afdeling 3. - Erkenningsprocedure
Art. 53quinquies. decies. Elke inrichtende macht die een centrum voor integrale gezinszorg wil uitbaten, laat dat centrum voor integrale gezinszorg vooraf erkennen, volgens de regels, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
Een erkenning of een verlenging van een erkenning kan alleen worden verleend :
1° als daarvoor een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;
2° als aan de erkenningsvoorwaarden van dit besluit is voldaan;
3° voor zover de begrotingskredieten dat mogelijk maken.
Een aanvraag tot erkenning als centrum voor integrale gezinszorg of tot verlenging ervan is alleen ontvankelijk :
1° als de inrichtende macht de aanvraag bij de administratie indient met een aangetekende brief met ontvangstmelding;
2° als de aanvraag de volgende gegevens bevat :
a) de identiteit van de inrichtende macht;
b) het aantal modules, dat behoort tot de typemodules contextbegeleiding, verblijf van gemiddeld een tot drie nachten per week, verblijf van gemiddeld vier tot zeven nachten per week, vermeld in bijlage 9, waarvoor erkenning wordt gevraagd;
c) de verschillende afdelingen waaruit het centrum voor integrale gezinszorg zal bestaan;
d) het maximale aantal gebruikers dat het centrum voor integrale gezinszorg per afdeling kan opnemen;
e) het pedagogische profiel van het centrum voor integrale gezinszorg en van de modules, met bijzondere aandacht voor de bepalingen, vermeld in artikel 53quater.
De procedure, vermeld in artikel 25 tot en met 26decies, is voor het overige van toepassing.
Afdeling 4. - Subsidiëring
Art. 53sexies. decies.
§ 1. In afwijking van artikel 27 tot en met 45, bepaalt deze afdeling de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg overeenkomstig de tarieven, vermeld in bijlage 10.
§ 2.Voor de uitvoering van zijn opdrachten ontvangt een centrum voor integrale gezinszorg per module waarvoor het erkend is, een forfaitaire subsidie, die 87,5 % bedraagt van de bedragen, vermeld in bijlage 10.
Alleen de modules die ingezet worden voor minderjarigen, komen voor subsidiëring in aanmerking. Voor de subsidiëring van modules verblijf, wordt een zwangere minderjarige als twee personen geteld en een zwangere meerderjarige als één persoon.
Voor de subsidiëring van modules contextbegeleiding, wordt bij een mobiele begeleiding slechts één module per gezin geteld.
§ 3. De subsidiëring van de personeelskosten die voortvloeien uit de toepassing van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag gebeurt aan de hand van een aparte verantwoording.
§ 4. Aan een centrum voor integrale gezinszorg kan, met toepassing van artikel 42, een subsidie voor bijzondere kosten toegekend worden om bijzondere kosten te vergoeden met betrekking tot verstrekte buitengewone medische en paramedische verzorging aan gebruikers bij wie een verblijfsmodule geactiveerd is.
§ 5. Voor de bepaling van de anciënniteitscorrectie, vermeld in bijlage 10, wordt jaarlijks de situatie op 1 januari van het jaar in kwestie als basis genomen.
Bij inrichtende machten waaraan erkenning is verleend voor een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een centrum voor integrale gezinszorg of voor een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader wordt de anciënniteitscorrectie voor de verschillende voorzieningen berekend op basis van het gemiddelde van de verschillende voorzieningen.
§ 6. Minimaal 70 % van de subsidie wordt aangewend voor personeelskosten.
§ 7. Minimaal twee derde van het gesubsidieerde personeel wordt in begeleidende functies ingezet.
§ 8. De subsidie wordt in maandelijkse voorschotten uitgekeerd. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op een twaalfde van 90 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van het volgende jaar.
§ 9. Als een centrum voor integrale gezinszorg twee jaar na elkaar een bezetting van minder dan 80 % haalt, wordt de som van het gewicht van de modules waarvoor het erkend is, teruggebracht tot 110 % van de gemiddelde bezetting van de twee voorgaande jaren.
Alleen de modules die ingezet worden voor minderjarigen, komen in aanmerking voor de vaststelling van de bezetting.
Voor de bezetting van modules verblijf, wordt een zwangere minderjarige als twee personen geteld en een zwangere meerderjarige als één persoon.
Voor de bezetting van modules contextbegeleiding, wordt bij mobiele begeleidingen slechts één module per gezin geteld.
§ 10. Als de som van de subsidie meer bedraagt dan de reële uitgaven voor verblijfskosten, werkings- en infrastructuurkosten en personeelskosten, moet het centrum voor integrale gezinszorg met het saldo reserves opbouwen.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, worden aangewend om uitgaven te financieren die ertoe bijdragen om de opdrachten van het centrum voor integrale gezinszorg uit te voeren.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, die na het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse subsidie, worden voor het bedrag dat 50 % van de jaarlijkse subsidie overschrijdt, teruggestort aan de administratie.
Het sociaal passief, vermeld in het tweede en derde lid, wordt beperkt tot 25 % van de jaarlijkse personeelskosten.
§ 11. De bijdrage, vermeld in artikel 53quater decies, wordt bepaald op basis van het actuele maandinkomen van de (aanstaande) ouders. Als beide ouders van een gezin in het centrum voor integrale gezinszorg verblijven, wordt het gezamenlijke actuele maandinkomen in aanmerking genomen.
Die bijdrage bedraagt 25 % van het leefloon dat de (aanstaande) ouders ontvangen of dat ze zouden ontvangen, als ze niet over andere inkomsten beschikken.
Als de (aanstaande) ouders een inkomen, geheel of gedeeltelijk, uit arbeid ontvangen, wordt de bijdrage verhoogd met 15 % van het gedeelte van het inkomen dat het leefloon overstijgt.
De centra voor integrale gezinszorg expliciteren de modaliteiten van die bijdrage in transparante procedures en huishoudelijke reglementen die aan de gebruikers worden gecommuniceerd.
Als opgenomen personen weigeren om de bewijsstukken die nodig zijn om de cliëntbijdrage te bepalen, over te leggen, kan het centrum zelf de gepaste bijdrage bepalen.".
"Hoofdstuk IVter. Centra voor integrale gezinszorg
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 53duodecies.
Met behoud van de toepassing van artikel 3 kan de administrateur-generaal een erkenning verlenen aan centra voor integrale gezinszorg.
Centra voor integrale gezinszorg zijn voorzieningen die zorgen voor de begeleiding en het verblijf van ouders, al dan niet alleenstaand, en hun kinderen en aanstaande ouders, van wie de gezinscohesie, de zorg voor de komende generatie en de maatschappelijke integratie in het gedrang komt of al verstoord is.
De opvang en begeleiding van de centra voor integrale gezinszorg is gericht op het verbeteren van de opvoedingscontext en van de relationele, individuele, familiale en maatschappelijke context en heeft finaal als doel de maatschappelijke integratie.
Art. 53ter. decies.
Centra voor integrale gezinszorg worden erkend op basis van de typemodules contextbegeleiding, verblijf van gemiddeld een tot drie nachten per week, verblijf van gemiddeld vier tot zeven nachten per week, vermeld in bijlage 9.
Centra voor integrale gezinszorg waarvan de bezetting 85 % overschrijdt, kunnen die overschreden capaciteit flexibel of innovatief inzetten. De manier waarop dat gebeurt, wordt vastgelegd in een convenant, als vermeld in artikel 53-octies.
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 53quater. decies. De centra voor integrale gezinszorg moeten voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 11, 3° tot en met 21°, artikel 11bis tot en met 12ter, artikel 13, 4° tot en met 10°, en artikel 53quater. Bovendien moeten ze voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden :
1° de centra voor integrale gezinszorg begeleiden uitsluitend of nemen uitsluitend (aanstaande) ouders en hun kinderen op;
2° de centra voor integrale gezinszorg vorderen voor elke verblijfsdag een financiële bijdrage van de (aanstaande) ouder die in het centrum voor integrale gezinszorg verblijft, als deelname in de kosten van het verblijf, conform artikel 53sexiesdecies, § 11;
3° de centra voor integrale gezinszorg kunnen minderjarigen opnemen of begeleiden boven hun erkende capaciteit. De gemiddelde bezettingsgraad mag op jaarbasis echter niet meer bedragen dan 110 % .
Afdeling 3. - Erkenningsprocedure
Art. 53quinquies. decies. Elke inrichtende macht die een centrum voor integrale gezinszorg wil uitbaten, laat dat centrum voor integrale gezinszorg vooraf erkennen, volgens de regels, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
Een erkenning of een verlenging van een erkenning kan alleen worden verleend :
1° als daarvoor een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;
2° als aan de erkenningsvoorwaarden van dit besluit is voldaan;
3° voor zover de begrotingskredieten dat mogelijk maken.
Een aanvraag tot erkenning als centrum voor integrale gezinszorg of tot verlenging ervan is alleen ontvankelijk :
1° als de inrichtende macht de aanvraag bij de administratie indient met een aangetekende brief met ontvangstmelding;
2° als de aanvraag de volgende gegevens bevat :
a) de identiteit van de inrichtende macht;
b) het aantal modules, dat behoort tot de typemodules contextbegeleiding, verblijf van gemiddeld een tot drie nachten per week, verblijf van gemiddeld vier tot zeven nachten per week, vermeld in bijlage 9, waarvoor erkenning wordt gevraagd;
c) de verschillende afdelingen waaruit het centrum voor integrale gezinszorg zal bestaan;
d) het maximale aantal gebruikers dat het centrum voor integrale gezinszorg per afdeling kan opnemen;
e) het pedagogische profiel van het centrum voor integrale gezinszorg en van de modules, met bijzondere aandacht voor de bepalingen, vermeld in artikel 53quater.
De procedure, vermeld in artikel 25 tot en met 26decies, is voor het overige van toepassing.
Afdeling 4. - Subsidiëring
Art. 53sexies. decies.
§ 1. In afwijking van artikel 27 tot en met 45, bepaalt deze afdeling de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg overeenkomstig de tarieven, vermeld in bijlage 10.
§ 2.Voor de uitvoering van zijn opdrachten ontvangt een centrum voor integrale gezinszorg per module waarvoor het erkend is, een forfaitaire subsidie, die 87,5 % bedraagt van de bedragen, vermeld in bijlage 10.
Alleen de modules die ingezet worden voor minderjarigen, komen voor subsidiëring in aanmerking. Voor de subsidiëring van modules verblijf, wordt een zwangere minderjarige als twee personen geteld en een zwangere meerderjarige als één persoon.
Voor de subsidiëring van modules contextbegeleiding, wordt bij een mobiele begeleiding slechts één module per gezin geteld.
§ 3. De subsidiëring van de personeelskosten die voortvloeien uit de toepassing van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag gebeurt aan de hand van een aparte verantwoording.
§ 4. Aan een centrum voor integrale gezinszorg kan, met toepassing van artikel 42, een subsidie voor bijzondere kosten toegekend worden om bijzondere kosten te vergoeden met betrekking tot verstrekte buitengewone medische en paramedische verzorging aan gebruikers bij wie een verblijfsmodule geactiveerd is.
§ 5. Voor de bepaling van de anciënniteitscorrectie, vermeld in bijlage 10, wordt jaarlijks de situatie op 1 januari van het jaar in kwestie als basis genomen.
Bij inrichtende machten waaraan erkenning is verleend voor een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een centrum voor integrale gezinszorg of voor een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader wordt de anciënniteitscorrectie voor de verschillende voorzieningen berekend op basis van het gemiddelde van de verschillende voorzieningen.
§ 6. Minimaal 70 % van de subsidie wordt aangewend voor personeelskosten.
§ 7. Minimaal twee derde van het gesubsidieerde personeel wordt in begeleidende functies ingezet.
§ 8. De subsidie wordt in maandelijkse voorschotten uitgekeerd. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op een twaalfde van 90 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van het volgende jaar.
§ 9. Als een centrum voor integrale gezinszorg twee jaar na elkaar een bezetting van minder dan 80 % haalt, wordt de som van het gewicht van de modules waarvoor het erkend is, teruggebracht tot 110 % van de gemiddelde bezetting van de twee voorgaande jaren.
Alleen de modules die ingezet worden voor minderjarigen, komen in aanmerking voor de vaststelling van de bezetting.
Voor de bezetting van modules verblijf, wordt een zwangere minderjarige als twee personen geteld en een zwangere meerderjarige als één persoon.
Voor de bezetting van modules contextbegeleiding, wordt bij mobiele begeleidingen slechts één module per gezin geteld.
§ 10. Als de som van de subsidie meer bedraagt dan de reële uitgaven voor verblijfskosten, werkings- en infrastructuurkosten en personeelskosten, moet het centrum voor integrale gezinszorg met het saldo reserves opbouwen.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, worden aangewend om uitgaven te financieren die ertoe bijdragen om de opdrachten van het centrum voor integrale gezinszorg uit te voeren.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, die na het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse subsidie, worden voor het bedrag dat 50 % van de jaarlijkse subsidie overschrijdt, teruggestort aan de administratie.
Het sociaal passief, vermeld in het tweede en derde lid, wordt beperkt tot 25 % van de jaarlijkse personeelskosten.
§ 11. De bijdrage, vermeld in artikel 53quater decies, wordt bepaald op basis van het actuele maandinkomen van de (aanstaande) ouders. Als beide ouders van een gezin in het centrum voor integrale gezinszorg verblijven, wordt het gezamenlijke actuele maandinkomen in aanmerking genomen.
Die bijdrage bedraagt 25 % van het leefloon dat de (aanstaande) ouders ontvangen of dat ze zouden ontvangen, als ze niet over andere inkomsten beschikken.
Als de (aanstaande) ouders een inkomen, geheel of gedeeltelijk, uit arbeid ontvangen, wordt de bijdrage verhoogd met 15 % van het gedeelte van het inkomen dat het leefloon overstijgt.
De centra voor integrale gezinszorg expliciteren de modaliteiten van die bijdrage in transparante procedures en huishoudelijke reglementen die aan de gebruikers worden gecommuniceerd.
Als opgenomen personen weigeren om de bewijsstukken die nodig zijn om de cliëntbijdrage te bepalen, over te leggen, kan het centrum zelf de gepaste bijdrage bepalen.".
Art.10. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 septembre 2013, il est inséré un chapitre IVter, comprenant les articles 53duodecies à 55sexies inclus, rédigé comme suit :
" Chapitre IVter. - Centres d'aide intégrale aux familles
Section 1re. - Dispositions générales
Art. 53duodecies.
Sans préjudice de l'application de l'article 3, l'administrateur général peut octroyer un agrément aux centres d'aide intégrale aux familles.
Les centres d'aide intégrale aux familles sont des structures qui assurent l'accompagnement et le séjour de parents, isolés ou non, et de leurs enfants et de futurs parents dont la cohésion familiale, le soin de la génération future et l'intégration sociale risquent d'être compromis ou sont déjà perturbés.
L'accueil et l'accompagnement des centres d'aide intégrale aux familles sont axés sur l'amélioration du contexte d'éducation parentale et du contexte relationnel, individuel, familial et social et vise l'intégration sociale comme but final.
Art. 53ter. decies.
Les centres d'aide intégrale aux familles sont agréés sur la base des modules type accompagnement contextuel, séjour en moyenne de un à trois nuits par semaine, séjour en moyenne de quatre à sept nuits par semaine, visés à l'annexe 9.
Les centres d'aide intégrale aux familles dont l'occupation est supérieure à 85 %, peuvent utiliser cette capacité dépassée de façon flexible ou innovatrice. La manière dont cela est fait est fixée dans une convention, telle que visée à l'article 53octies.
Section 2. - Conditions d'agrément
Art. 53quater. decies. Les centres d'aide intégrale aux familles doivent répondre aux dispositions, visées à l'article 11, 3° à 21° inclus, aux articles 11bis à 12ter inclus, à l'article 13, 4° à 10° inclus, et à l'article 53quater. En outre, ils doivent répondre aux conditions particulières suivantes :
1° les centres d'aide intégrale aux familles accompagnent exclusivement ou accueillent exclusivement des (futurs) parents et leurs enfants ;
2° les centres d'aide intégrale aux familles réclament pour chaque journée de séjour une contribution financière des (futurs) parents résidant dans le centre d'aide intégrale aux familles, comme participation dans les frais du séjour, conformément à l'article 53sexiesdecies, § 11 ;
3° les centres d'aide intégrale aux familles peuvent accueillir ou accompagner des mineurs, dépassant leur capacité agréée. Le taux d'occupation en moyenne ne peut cependant pas être supérieur à 110 % sur une base annuelle.
Section 3. - Procédure d'agrément
Art. 53quinquies. decies. Tout pouvoir organisateur désireux d'exploiter un centre d'aide intégrale aux familles, fait agréer ce centre d'aide intégrale aux familles au préalable, selon les règles, visées aux alinéas deux à quatre inclus.
Un agrément ne peut être octroyé ou une prolongation d'un agrément ne peut être octroyée que :
1° si une demande recevable est introduite à cet effet ;
2° s'il est satisfait aux conditions d'agrément du présent arrêté ;
3° pour autant que les crédits budgétaires le permettent.
Une demande d'agrément comme centre d'aide intégrale aux familles ou de prolongation de l'agrément n'est recevable que :
1° si le pouvoir organisateur introduit une demande auprès de l'administration par lettre recommandée contre récépissé ;
2° si la demande comprend les données suivantes :
a) l'identité du pouvoir organisateur ;
b) le nombre de modules, faisant partie des modules type accompagnement contextuel, séjour en moyenne de un à trois nuits par semaine, séjour en moyenne de quatre à sept nuits par semaine, visés à l'annexe 9, pour lesquels l'agrément est demandé ;
c) les différentes divisions dont se composera le centre d'aide intégrale aux familles ;
d) le nombre d'usagers maximal que peut accueillir le centre d'aide intégrale aux familles par division ;
e) le profil pédagogique du centre d'aide intégrale aux familles et des modules, tout en prêtant une attention particulière aux dispositions, visées à l'article 53quater ;
La procédure, visée aux articles 25 à 26decies inclus, s'applique pour le reste.
Section 4. - Subventionnement
Art. 53sexies. decies.
§ 1er. Par dérogation aux articles 27 à 45 inclus, la présente section fixe le subventionnement des centres d'aide intégrale aux familles conformément aux tarifs, visés à l'annexe 10.
§ 2. Pour l'exécution de ses missions, un centre d'aide intégrale aux familles reçoit par module pour lequel il est agréé une subvention forfaitaire, s'élevant à 87,5 % des montants, visés à l'annexe 10.
Seulement les modules qui sont affectés aux mineurs sont éligibles au subventionnement. Pour le subventionnement de modules séjour, une mineure enceinte est comptée comme deux personnes et une majeure enceinte comme une personne.
Pour le subventionnement de modules accompagnement contextuel, il n'est compté qu'un seul module par famille en cas d'un accompagnement mobile.
§ 3. Le subventionnement des frais de personnel découlant de l'application de l'arrêté royal du 3 mai 2007 fixant le régime de chômage avec complément d'entreprise se fait à l'aide d'une justification séparée.
§ 4. Une subvention pour des frais particuliers peut être octroyée à un centre d'aide intégrale aux familles, en application de l'article 42, pour indemniser des frais particuliers relatifs à des soins médicaux et paramédicaux extraordinaires dispensés à des usagers pour lesquels un module de séjour a été activé.
§ 5. Pour la détermination de la correction d'ancienneté, visée à l'annexe 10, la situation au 1er janvier de l'année en question est prise comme base.
Auprès de pouvoirs organisateurs auxquels un agrément a été octroyé pour une organisation d'aide spéciale à la jeunesse, un centre d'aide intégrale aux familles ou pour un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire, la correction d'ancienneté pour les différentes structures est calculée sur la base de la moyenne des différentes structures.
§ 6. Au minimum 70 % de la subvention est affectée aux frais de personnel.
§ 7. Au minimum les deux tiers du personnel subventionné sont affectés à des fonctions d'accompagnement.
§ 8. La subvention est payée en avances mensuelles. Le montant de l'avance mensuelle est calculé à un douzième de 90 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle. Le solde est payé dans le premier trimestre de l'année suivante.
§ 9. Lorsqu'un centre d'aide intégrale aux familles enregistre une occupation inférieure à 80 % pendant deux années consécutives, la somme de la pondération des modules pour lesquels il est agréé, est réduite à 110 % de l'occupation moyenne des deux années précédentes.
Seulement les modules affectés aux mineurs sont éligibles pour déterminer l'occupation.
Pour l'occupation de modules séjour, une mineure enceinte est comptée comme deux personnes et une majeure enceinte comme une personne.
Pour l'occupation de modules accompagnement contextuel, il n'est compté qu'un seul module par famille en cas d'accompagnements mobiles.
§ 10. Lorsque la somme de la subvention est supérieure aux dépenses réelles pour les frais de séjour, les frais de fonctionnement et d'infrastructure et les frais de personnel, le centre d'aide intégrale aux familles doit affecter le solde à la constitution de réserves.
Les réserves, à l'exception du passif social, sont utilisées pour financer des dépenses qui contribuent à l'exécution des missions du centre d'aide intégrale aux familles.
Les réserves, à l'exception du passif social, qui, à la clôture de l'exercice, sont supérieures à 50 % de la subvention annuelle, sont remboursées à l'administration à concurrence du montant qui est supérieur à 50 % de la subvention annuelle.
Le passif social, visé aux alinéas deux et trois, est limité à 25 % des frais de personnel annuels.
§ 11. La contribution, visée à l'article 53quater decies, est fixée sur la base du revenu mensuel actuel des (futurs) parents. Lorsque les deux parents d'une famille résident dans le centre d'aide intégrale aux familles, le revenu mensuel actuel commun est pris en compte.
Cette contribution s'élève à 25 % du revenu d'intégration sociale que reçoivent les (futurs) parents ou qu'ils recevraient lorsqu'ils ne disposent pas d'autres revenus.
Lorsque les (futurs) parents reçoivent un revenu, entièrement ou partiellement, de travail, la contribution est majorée de 15 % de la partie du revenu qui est supérieure au revenu d'intégration sociale.
Les centres d'aide intégrale aux familles explicitent les modalités de cette contribution dans des procédures transparentes et des règlements d'ordre intérieur qui sont communiqués aux usagers.
Lorsque des personnes accueillis refusent de présenter les documents justificatifs qui sont nécessaires pour déterminer la contribution du client, le centre peut lui-même fixer la contribution appropriée. ".
" Chapitre IVter. - Centres d'aide intégrale aux familles
Section 1re. - Dispositions générales
Art. 53duodecies.
Sans préjudice de l'application de l'article 3, l'administrateur général peut octroyer un agrément aux centres d'aide intégrale aux familles.
Les centres d'aide intégrale aux familles sont des structures qui assurent l'accompagnement et le séjour de parents, isolés ou non, et de leurs enfants et de futurs parents dont la cohésion familiale, le soin de la génération future et l'intégration sociale risquent d'être compromis ou sont déjà perturbés.
L'accueil et l'accompagnement des centres d'aide intégrale aux familles sont axés sur l'amélioration du contexte d'éducation parentale et du contexte relationnel, individuel, familial et social et vise l'intégration sociale comme but final.
Art. 53ter. decies.
Les centres d'aide intégrale aux familles sont agréés sur la base des modules type accompagnement contextuel, séjour en moyenne de un à trois nuits par semaine, séjour en moyenne de quatre à sept nuits par semaine, visés à l'annexe 9.
Les centres d'aide intégrale aux familles dont l'occupation est supérieure à 85 %, peuvent utiliser cette capacité dépassée de façon flexible ou innovatrice. La manière dont cela est fait est fixée dans une convention, telle que visée à l'article 53octies.
Section 2. - Conditions d'agrément
Art. 53quater. decies. Les centres d'aide intégrale aux familles doivent répondre aux dispositions, visées à l'article 11, 3° à 21° inclus, aux articles 11bis à 12ter inclus, à l'article 13, 4° à 10° inclus, et à l'article 53quater. En outre, ils doivent répondre aux conditions particulières suivantes :
1° les centres d'aide intégrale aux familles accompagnent exclusivement ou accueillent exclusivement des (futurs) parents et leurs enfants ;
2° les centres d'aide intégrale aux familles réclament pour chaque journée de séjour une contribution financière des (futurs) parents résidant dans le centre d'aide intégrale aux familles, comme participation dans les frais du séjour, conformément à l'article 53sexiesdecies, § 11 ;
3° les centres d'aide intégrale aux familles peuvent accueillir ou accompagner des mineurs, dépassant leur capacité agréée. Le taux d'occupation en moyenne ne peut cependant pas être supérieur à 110 % sur une base annuelle.
Section 3. - Procédure d'agrément
Art. 53quinquies. decies. Tout pouvoir organisateur désireux d'exploiter un centre d'aide intégrale aux familles, fait agréer ce centre d'aide intégrale aux familles au préalable, selon les règles, visées aux alinéas deux à quatre inclus.
Un agrément ne peut être octroyé ou une prolongation d'un agrément ne peut être octroyée que :
1° si une demande recevable est introduite à cet effet ;
2° s'il est satisfait aux conditions d'agrément du présent arrêté ;
3° pour autant que les crédits budgétaires le permettent.
Une demande d'agrément comme centre d'aide intégrale aux familles ou de prolongation de l'agrément n'est recevable que :
1° si le pouvoir organisateur introduit une demande auprès de l'administration par lettre recommandée contre récépissé ;
2° si la demande comprend les données suivantes :
a) l'identité du pouvoir organisateur ;
b) le nombre de modules, faisant partie des modules type accompagnement contextuel, séjour en moyenne de un à trois nuits par semaine, séjour en moyenne de quatre à sept nuits par semaine, visés à l'annexe 9, pour lesquels l'agrément est demandé ;
c) les différentes divisions dont se composera le centre d'aide intégrale aux familles ;
d) le nombre d'usagers maximal que peut accueillir le centre d'aide intégrale aux familles par division ;
e) le profil pédagogique du centre d'aide intégrale aux familles et des modules, tout en prêtant une attention particulière aux dispositions, visées à l'article 53quater ;
La procédure, visée aux articles 25 à 26decies inclus, s'applique pour le reste.
Section 4. - Subventionnement
Art. 53sexies. decies.
§ 1er. Par dérogation aux articles 27 à 45 inclus, la présente section fixe le subventionnement des centres d'aide intégrale aux familles conformément aux tarifs, visés à l'annexe 10.
§ 2. Pour l'exécution de ses missions, un centre d'aide intégrale aux familles reçoit par module pour lequel il est agréé une subvention forfaitaire, s'élevant à 87,5 % des montants, visés à l'annexe 10.
Seulement les modules qui sont affectés aux mineurs sont éligibles au subventionnement. Pour le subventionnement de modules séjour, une mineure enceinte est comptée comme deux personnes et une majeure enceinte comme une personne.
Pour le subventionnement de modules accompagnement contextuel, il n'est compté qu'un seul module par famille en cas d'un accompagnement mobile.
§ 3. Le subventionnement des frais de personnel découlant de l'application de l'arrêté royal du 3 mai 2007 fixant le régime de chômage avec complément d'entreprise se fait à l'aide d'une justification séparée.
§ 4. Une subvention pour des frais particuliers peut être octroyée à un centre d'aide intégrale aux familles, en application de l'article 42, pour indemniser des frais particuliers relatifs à des soins médicaux et paramédicaux extraordinaires dispensés à des usagers pour lesquels un module de séjour a été activé.
§ 5. Pour la détermination de la correction d'ancienneté, visée à l'annexe 10, la situation au 1er janvier de l'année en question est prise comme base.
Auprès de pouvoirs organisateurs auxquels un agrément a été octroyé pour une organisation d'aide spéciale à la jeunesse, un centre d'aide intégrale aux familles ou pour un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire, la correction d'ancienneté pour les différentes structures est calculée sur la base de la moyenne des différentes structures.
§ 6. Au minimum 70 % de la subvention est affectée aux frais de personnel.
§ 7. Au minimum les deux tiers du personnel subventionné sont affectés à des fonctions d'accompagnement.
§ 8. La subvention est payée en avances mensuelles. Le montant de l'avance mensuelle est calculé à un douzième de 90 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle. Le solde est payé dans le premier trimestre de l'année suivante.
§ 9. Lorsqu'un centre d'aide intégrale aux familles enregistre une occupation inférieure à 80 % pendant deux années consécutives, la somme de la pondération des modules pour lesquels il est agréé, est réduite à 110 % de l'occupation moyenne des deux années précédentes.
Seulement les modules affectés aux mineurs sont éligibles pour déterminer l'occupation.
Pour l'occupation de modules séjour, une mineure enceinte est comptée comme deux personnes et une majeure enceinte comme une personne.
Pour l'occupation de modules accompagnement contextuel, il n'est compté qu'un seul module par famille en cas d'accompagnements mobiles.
§ 10. Lorsque la somme de la subvention est supérieure aux dépenses réelles pour les frais de séjour, les frais de fonctionnement et d'infrastructure et les frais de personnel, le centre d'aide intégrale aux familles doit affecter le solde à la constitution de réserves.
Les réserves, à l'exception du passif social, sont utilisées pour financer des dépenses qui contribuent à l'exécution des missions du centre d'aide intégrale aux familles.
Les réserves, à l'exception du passif social, qui, à la clôture de l'exercice, sont supérieures à 50 % de la subvention annuelle, sont remboursées à l'administration à concurrence du montant qui est supérieur à 50 % de la subvention annuelle.
Le passif social, visé aux alinéas deux et trois, est limité à 25 % des frais de personnel annuels.
§ 11. La contribution, visée à l'article 53quater decies, est fixée sur la base du revenu mensuel actuel des (futurs) parents. Lorsque les deux parents d'une famille résident dans le centre d'aide intégrale aux familles, le revenu mensuel actuel commun est pris en compte.
Cette contribution s'élève à 25 % du revenu d'intégration sociale que reçoivent les (futurs) parents ou qu'ils recevraient lorsqu'ils ne disposent pas d'autres revenus.
Lorsque les (futurs) parents reçoivent un revenu, entièrement ou partiellement, de travail, la contribution est majorée de 15 % de la partie du revenu qui est supérieure au revenu d'intégration sociale.
Les centres d'aide intégrale aux familles explicitent les modalités de cette contribution dans des procédures transparentes et des règlements d'ordre intérieur qui sont communiqués aux usagers.
Lorsque des personnes accueillis refusent de présenter les documents justificatifs qui sont nécessaires pour déterminer la contribution du client, le centre peut lui-même fixer la contribution appropriée. ".
Art.11. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2013, wordt een hoofdstuk IVquater, dat bestaat uit artikel 53septies decies tot en met artikel 53vicies bis, ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Hoofdstuk IVquater. - Onthaal-, oriëntatie-en observatiecentra in een modulair kader."
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 53septies. decies. Met behoud van de toepassing van artikel 3 kan de administrateur-generaal een erkenning verlenen voor onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader.
Art. 53duodevicies.
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader zijn inrichtingen die voor het ene gedeelte van hun totale capaciteit uitsluitend minderjarigen moeten opnemen voor diagnostiek, als vermeld in artikel 2, § 1, 12°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp en voor het andere gedeelte van hun capaciteit, voorlopig en voor een korte termijn, op alle uren van de dag en de nacht, uitsluitend :
1° personen beneden de leeftijd van achttien jaar moeten opnemen die door de politionele overheden niet kunnen worden teruggebracht bij de personen die hen onder hun bewaring hebben, en die noch onmiddellijk voor het parket kunnen worden gebracht;
2° personen beneden de leeftijd van achttien jaar moeten opnemen die niet onmiddellijk door het parket naar de jeugdrechtbank kunnen worden verwezen;
3° minderjarigen moeten opnemen voor wie naar gepaste hulp en bijstand wordt gezocht.
Art. 53undevicies.
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader worden erkend op basis van de typemodules handelingsgerichte diagnostiek, verblijf van gemiddeld een tot drie nachten per week in het kader van diagnostiek, verblijf van gemiddeld vier tot zeven nachten per week in het kader van diagnostiek en kortdurend (crisis)verblijf, vermeld in bijlage 9.
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader waarvan de bezetting 75 % overschrijdt, kan die overschreden capaciteit flexibel of innovatief inzetten. De manier waarop dat gebeurt, wordt vastgelegd in het convenant, vermeld in artikel 53octies.
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 53vicies..
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader moeten voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 11, 1° tot en met 10°, en 12° tot en met 21°, artikel 11bis tot en met artikel 12ter, artikel 13, 4° tot en met 11°, en artikel 53quater. Bovendien moeten ze voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden :
1° overeenkomstig de beslissing van de verwijzende instantie wordt diagnostiek in residentieel of mobiel verband uitgevoerd;
2° het team dat belast is met de diagnostiek van de minderjarigen, is multidisciplinair samengesteld en bestaat minimaal uit een master in de psychologische of pedagogische wetenschappen en een bachelor in het sociaal werk;
3° het centrum verwittigt de eerstkomende werkdag de bevoegde verwijzende instantie en binnen vierentwintig uur de procureur des Konings van het betrokken rechtsgebied van elke opname, vermeld in artikel 6, 1°;
4° een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader dat het vanuit zijn pedagogisch concept noodzakelijk vindt om minderjarigen soms tijdelijk af te zonderen of in hun vrijheid te beperken, om hun veiligheid, de veiligheid van andere minderjarigen of die van het personeel te verzekeren, beschikt daarvoor over een door de administratie goedgekeurd huishoudelijk reglement. In dat reglement worden minstens de volgende elementen beschreven : de inrichting van de beveiligingskamer, het aanleggen van een beveiligingsdossier voor elke beveiliging die zich voordoet, de duur van de beveiligingssituatie en het toezicht op en de mogelijkheden tot contact van de betrokken minderjarige. Het huishoudelijk reglement wordt bij de opname bekendgemaakt aan de betrokken partijen;
5° elke minderjarige wordt na zijn opname medisch onderzocht;
6° een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader hanteert actuele en wetenschappelijk onderbouwde instrumenten om zijn diagnostische opdracht uit te voeren.
Afdeling 3. - Erkenningsprocedure
Art. 53vicies. semel.
Elke inrichtende macht die een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader wil uitbaten, laat dat onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader vooraf erkennen, volgens de regels vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
Een erkenning of een verlenging van een erkenning kan alleen worden verleend :
1° als daarvoor een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;
2° als aan de erkenningsvoorwaarden van dit besluit is voldaan;
3° als de begrotingskredieten dat mogelijk maken.
Een aanvraag tot erkenning als onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader of tot verlenging ervan is alleen ontvankelijk :
1° als de inrichtende macht de aanvraag bij de administratie indient met een aangetekende brief met ontvangstmelding;
2° als de aanvraag de volgende gegevens bevat :
a) de identiteit van de inrichtende macht;
b) de typemodules waarvoor erkenning wordt gevraagd;
c) het aantal modules waarvoor erkenning wordt gevraagd;
d) per module de leeftijdscategorie en het geslacht van de minderjarigen voor wie erkenning wordt gevraagd;
e) de verschillende afdelingen waaruit het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader zal bestaan;
f) het maximale aantal minderjarigen dat het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader per afdeling zal opnemen of begeleiden;
g) het pedagogische profiel van het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader.
De procedure, vermeld in artikel 25 tot en met 26decies, is voor het overige van toepassing.
Afdeling 4. - Subsidiëring
Art. 53vicies. bis.
§ 1. In afwijking van artikel 27 tot en met 45, bepaalt deze afdeling de subsidiëring van de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader overeenkomstig de tarieven, vermeld in bijlage 10.
§ 2. Voor de uitvoering van hun opdrachten ontvangen onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader per module waarvoor ze erkend zijn, een forfaitaire subsidie, vermeld in bijlage 10.
§ 3. De subsidiëring van de personeelskosten die voortvloeien uit de toepassing van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag gebeurt aan de hand van een aparte verantwoording.
§ 4. Aan de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader worden subsidies toegekend om aan minderjarigen, bij wie een module met de functie verblijf geactiveerd is, zakgeld te betalen, waarvan de tarieven zijn opgenomen in bijlage 4 bij dit besluit.
De betaling van het zakgeld wordt door het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader gestaafd aan de hand van een ontvangstbewijs dat door de minderjarigen wordt gedateerd en ondertekend.
De subsidies, vermeld in het eerste lid, worden niet verleend voor de minderjarigen die over een maandelijks netto-inkomen beschikken van meer dan 190,72 euro. Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex die van kracht is op 1 juli 2012.
§ 5. Aan onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader kan, met toepassing van artikel 42, een subsidie voor bijzondere kosten toegekend worden om bijzondere kosten te vergoeden met betrekking tot verstrekte buitengewone medische en paramedische verzorging aan minderjarigen bij wie een verblijfsmodule geactiveerd is, en om, onder de voorwaarden, vermeld in artikel 44, de kosten te vergoeden voor het herstel van schade, veroorzaakt door minderjarigen in een crisissituatie.
§ 6. Voor de bepaling van de anciënniteitscorrectie, vermeld in bijlage 10, wordt jaarlijks de situatie van 1 januari van het jaar in kwestie als basis genomen.
Bij inrichtende machten waaraan erkenning is verleend voor een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een centrum voor integrale gezinszorg of voor een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader wordt de anciënniteitscorrectie voor de verschillende voorzieningen berekend op basis van het gemiddelde van de verschillende voorzieningen.
§ 7. Minimaal 70 % van de subsidie wordt aangewend voor personeelskosten.
§ 8. Minimaal twee derde van het gesubsidieerde personeel wordt in begeleidende functies ingezet.
§ 9. De subsidie wordt in maandelijkse voorschotten uitgekeerd. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op een twaalfde van 90 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van het volgende jaar.
§ 10. Als een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader twee jaar na elkaar een bezetting van minder dan 70 % haalt, wordt de som van het gewicht van de modules waarvoor het een erkenning heeft, teruggebracht tot 110 % van de gemiddelde bezetting van de twee voorgaande jaren.
§ 11. Als de som van de subsidie meer bedraagt dan de reële uitgaven voor verblijfskosten, werkings- en infrastructuurkosten en personeelskosten, bouwt het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader met het saldo reserves op.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, worden aangewend om uitgaven te financieren die ertoe bijdragen om de opdrachten van het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader uit voeren.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, die na het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse subsidie, worden voor het bedrag dat de 50 % van de jaarlijkse subsidie overschrijdt, teruggestort aan de administratie.
Het sociaal passief, vermeld in het tweede en derde lid, wordt beperkt tot 25 % van de jaarlijkse personeelskosten.".
"Hoofdstuk IVquater. - Onthaal-, oriëntatie-en observatiecentra in een modulair kader."
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 53septies. decies. Met behoud van de toepassing van artikel 3 kan de administrateur-generaal een erkenning verlenen voor onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader.
Art. 53duodevicies.
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader zijn inrichtingen die voor het ene gedeelte van hun totale capaciteit uitsluitend minderjarigen moeten opnemen voor diagnostiek, als vermeld in artikel 2, § 1, 12°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp en voor het andere gedeelte van hun capaciteit, voorlopig en voor een korte termijn, op alle uren van de dag en de nacht, uitsluitend :
1° personen beneden de leeftijd van achttien jaar moeten opnemen die door de politionele overheden niet kunnen worden teruggebracht bij de personen die hen onder hun bewaring hebben, en die noch onmiddellijk voor het parket kunnen worden gebracht;
2° personen beneden de leeftijd van achttien jaar moeten opnemen die niet onmiddellijk door het parket naar de jeugdrechtbank kunnen worden verwezen;
3° minderjarigen moeten opnemen voor wie naar gepaste hulp en bijstand wordt gezocht.
Art. 53undevicies.
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader worden erkend op basis van de typemodules handelingsgerichte diagnostiek, verblijf van gemiddeld een tot drie nachten per week in het kader van diagnostiek, verblijf van gemiddeld vier tot zeven nachten per week in het kader van diagnostiek en kortdurend (crisis)verblijf, vermeld in bijlage 9.
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader waarvan de bezetting 75 % overschrijdt, kan die overschreden capaciteit flexibel of innovatief inzetten. De manier waarop dat gebeurt, wordt vastgelegd in het convenant, vermeld in artikel 53octies.
Afdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 53vicies..
Onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader moeten voldoen aan de bepalingen, vermeld in artikel 11, 1° tot en met 10°, en 12° tot en met 21°, artikel 11bis tot en met artikel 12ter, artikel 13, 4° tot en met 11°, en artikel 53quater. Bovendien moeten ze voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden :
1° overeenkomstig de beslissing van de verwijzende instantie wordt diagnostiek in residentieel of mobiel verband uitgevoerd;
2° het team dat belast is met de diagnostiek van de minderjarigen, is multidisciplinair samengesteld en bestaat minimaal uit een master in de psychologische of pedagogische wetenschappen en een bachelor in het sociaal werk;
3° het centrum verwittigt de eerstkomende werkdag de bevoegde verwijzende instantie en binnen vierentwintig uur de procureur des Konings van het betrokken rechtsgebied van elke opname, vermeld in artikel 6, 1°;
4° een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader dat het vanuit zijn pedagogisch concept noodzakelijk vindt om minderjarigen soms tijdelijk af te zonderen of in hun vrijheid te beperken, om hun veiligheid, de veiligheid van andere minderjarigen of die van het personeel te verzekeren, beschikt daarvoor over een door de administratie goedgekeurd huishoudelijk reglement. In dat reglement worden minstens de volgende elementen beschreven : de inrichting van de beveiligingskamer, het aanleggen van een beveiligingsdossier voor elke beveiliging die zich voordoet, de duur van de beveiligingssituatie en het toezicht op en de mogelijkheden tot contact van de betrokken minderjarige. Het huishoudelijk reglement wordt bij de opname bekendgemaakt aan de betrokken partijen;
5° elke minderjarige wordt na zijn opname medisch onderzocht;
6° een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader hanteert actuele en wetenschappelijk onderbouwde instrumenten om zijn diagnostische opdracht uit te voeren.
Afdeling 3. - Erkenningsprocedure
Art. 53vicies. semel.
Elke inrichtende macht die een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader wil uitbaten, laat dat onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader vooraf erkennen, volgens de regels vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.
Een erkenning of een verlenging van een erkenning kan alleen worden verleend :
1° als daarvoor een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;
2° als aan de erkenningsvoorwaarden van dit besluit is voldaan;
3° als de begrotingskredieten dat mogelijk maken.
Een aanvraag tot erkenning als onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader of tot verlenging ervan is alleen ontvankelijk :
1° als de inrichtende macht de aanvraag bij de administratie indient met een aangetekende brief met ontvangstmelding;
2° als de aanvraag de volgende gegevens bevat :
a) de identiteit van de inrichtende macht;
b) de typemodules waarvoor erkenning wordt gevraagd;
c) het aantal modules waarvoor erkenning wordt gevraagd;
d) per module de leeftijdscategorie en het geslacht van de minderjarigen voor wie erkenning wordt gevraagd;
e) de verschillende afdelingen waaruit het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader zal bestaan;
f) het maximale aantal minderjarigen dat het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader per afdeling zal opnemen of begeleiden;
g) het pedagogische profiel van het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader.
De procedure, vermeld in artikel 25 tot en met 26decies, is voor het overige van toepassing.
Afdeling 4. - Subsidiëring
Art. 53vicies. bis.
§ 1. In afwijking van artikel 27 tot en met 45, bepaalt deze afdeling de subsidiëring van de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader overeenkomstig de tarieven, vermeld in bijlage 10.
§ 2. Voor de uitvoering van hun opdrachten ontvangen onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader per module waarvoor ze erkend zijn, een forfaitaire subsidie, vermeld in bijlage 10.
§ 3. De subsidiëring van de personeelskosten die voortvloeien uit de toepassing van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag gebeurt aan de hand van een aparte verantwoording.
§ 4. Aan de onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader worden subsidies toegekend om aan minderjarigen, bij wie een module met de functie verblijf geactiveerd is, zakgeld te betalen, waarvan de tarieven zijn opgenomen in bijlage 4 bij dit besluit.
De betaling van het zakgeld wordt door het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader gestaafd aan de hand van een ontvangstbewijs dat door de minderjarigen wordt gedateerd en ondertekend.
De subsidies, vermeld in het eerste lid, worden niet verleend voor de minderjarigen die over een maandelijks netto-inkomen beschikken van meer dan 190,72 euro. Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex die van kracht is op 1 juli 2012.
§ 5. Aan onthaal-, oriëntatie- en observatiecentra in een modulair kader kan, met toepassing van artikel 42, een subsidie voor bijzondere kosten toegekend worden om bijzondere kosten te vergoeden met betrekking tot verstrekte buitengewone medische en paramedische verzorging aan minderjarigen bij wie een verblijfsmodule geactiveerd is, en om, onder de voorwaarden, vermeld in artikel 44, de kosten te vergoeden voor het herstel van schade, veroorzaakt door minderjarigen in een crisissituatie.
§ 6. Voor de bepaling van de anciënniteitscorrectie, vermeld in bijlage 10, wordt jaarlijks de situatie van 1 januari van het jaar in kwestie als basis genomen.
Bij inrichtende machten waaraan erkenning is verleend voor een organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een centrum voor integrale gezinszorg of voor een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader wordt de anciënniteitscorrectie voor de verschillende voorzieningen berekend op basis van het gemiddelde van de verschillende voorzieningen.
§ 7. Minimaal 70 % van de subsidie wordt aangewend voor personeelskosten.
§ 8. Minimaal twee derde van het gesubsidieerde personeel wordt in begeleidende functies ingezet.
§ 9. De subsidie wordt in maandelijkse voorschotten uitgekeerd. Het bedrag van het maandelijkse voorschot wordt berekend op een twaalfde van 90 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe. Het saldo wordt uitbetaald in het eerste kwartaal van het volgende jaar.
§ 10. Als een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader twee jaar na elkaar een bezetting van minder dan 70 % haalt, wordt de som van het gewicht van de modules waarvoor het een erkenning heeft, teruggebracht tot 110 % van de gemiddelde bezetting van de twee voorgaande jaren.
§ 11. Als de som van de subsidie meer bedraagt dan de reële uitgaven voor verblijfskosten, werkings- en infrastructuurkosten en personeelskosten, bouwt het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader met het saldo reserves op.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, worden aangewend om uitgaven te financieren die ertoe bijdragen om de opdrachten van het onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in een modulair kader uit voeren.
De reserves, met uitzondering van het sociaal passief, die na het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse subsidie, worden voor het bedrag dat de 50 % van de jaarlijkse subsidie overschrijdt, teruggestort aan de administratie.
Het sociaal passief, vermeld in het tweede en derde lid, wordt beperkt tot 25 % van de jaarlijkse personeelskosten.".
Art.11. Dans le même arrêté, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 septembre 2013, il est inséré un chapitre IVquater, comprenant les articles 53septies decies à 53vicies bis inclus, rédigé comme suit :
" Chapitre IVquater. - Centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire. "
Section 1re. - Dispositions générales
Art. 53septies. decies. Sans préjudice de l'application de l'article 3, l'administrateur général peut octroyer un agrément aux centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire.
Art. 53duodevicies.
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire sont des structures qui, pour l'une partie de leur capacité totale, doivent exclusivement accueillir des mineurs pour le diagnostic, tel que visé à l'article 2, § 1er, 12°, du décret du 12 juillet 2013 relatif à l'aide intégrale à la jeunesse et qui, pour l'autre partie de leur capacité, doivent accueillir provisoirement et pour un bref délai, à toutes les heures du jour et de la nuit, exclusivement :
1° des personnes plus jeunes que l'âge de dix-huit ans qui ne peuvent pas être ramenées par les autorités policières aux personnes qui les ont sous leur garde, et qui ne peuvent pas non plus être portées immédiatement devant le parquet ;
2° des personnes plus jeunes que l'âge de dix-huit ans qui ne peuvent pas être renvoyées immédiatement par le parquet au tribunal de la jeunesse ;
3° des mineurs pour qui l'aide et l'accompagnement appropriés sont recherchés.
Art. 53undevicies.
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire sont agréés sur la base des modules type diagnostic axé sur les actions, séjour en moyenne de un à trois nuits par semaine dans le cadre du diagnostic, séjour en moyenne de quatre à sept nuits par semaine dans le cadre du diagnostic et séjour (de crise) de courte durée, visés à l'annexe 9.
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire dont l'occupation est supérieure à 75 %, peuvent affecter cette capacité dépassée de façon flexible ou innovatrice. La manière dont cela est fait, est fixée dans la convention, visée à l'article 53octies.
Section 2. - Conditions d'agrément
Art. 53vicies..
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire doivent répondre aux dispositions, visées à l'article 11, 1° à 10° inclus, et 12° à 21° inclus, aux articles 11bis à 12ter inclus, à l'article 13, 4° à 11° inclus, et à l'article 53quater. En outre, ils doivent répondre aux conditions particulières suivantes :
1° conformément à la décision de l'instance de renvoi, le diagnostic est effectué dans un contexte résidentiel ou mobile ;
2° l'équipe chargée du diagnostic des mineurs est composée de manière multidisciplinaire et comprend au moins un master en sciences psychologiques ou pédagogiques et un bachelor en travail social ;
3° le centre avertit l'instance de renvoi le prochain jour ouvrable et le procureur du Roi du ressort concerné dans les vingt-quatre heures de toute prise en charge, visée à l'article 6, 1° ;
4° un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire qui, du point de vue de son concept pédagogique, estime qu'il est nécessaire de parfois isoler temporairement des mineurs ou de limiter leur liberté, pour garantir leur sécurité, la sécurité d'autres mineurs ou celle du personnel, dispose à cet effet d'un règlement d'ordre intérieur approuvé par l'administration. Dans ce règlement sont au moins décrits les éléments suivants : l'aménagement de la chambre de sécurisation, la constitution d'un dossier de sécurisation pour chaque sécurisation qui se produit, la durée de la situation de sécurisation et le contrôle du et les possibilités de contact du mineur concerné. Le règlement d'ordre intérieur est communique aux parties concernées lors de la prise en charge ;
5° chaque mineur est soumis à un examen médical après sa prise en charge ;
6° un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire utilise des outils actuels et scientifiquement étayés pour effectuer sa mission de diagnostic.
Section 3. - Procédure d'agrément
Art. 53vicies. semel.
Tout pouvoir organisateur désireux d'exploiter un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire fait agréer ce centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire au préalable, selon les règles visées aux alinéas deux à quatre inclus.
Un agrément ne peut être octroyé ou une prolongation d'un agrément ne peut être octroyée que :
1° si une demande recevable est introduite à cet effet ;
2° s'il est satisfait aux conditions d'agrément du présent arrêté ;
3° si les crédits budgétaires le permettent.
Une demande d'agrément comme centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire ou de prolongation de l'agrément n'est recevable que :
1° si le pouvoir organisateur introduit une demande auprès de l'administration par lettre recommandée contre récépissé ;
2° si la demande comprend les données suivantes :
a) l'identité du pouvoir organisateur ;
b) les modules types pour lesquels un agrément est demandé ;
c) le nombre de modules pour lesquels un agrément est demandé ;
d) par module, la catégorie d'âge et le sexe des mineurs pour qui l'agrément est demandé ;
e) les différentes divisions dont le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire se composera ;
f) le nombre maximal de mineurs que prendra en charge ou accompagnera le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire par division ;
g) le profil pédagogique du centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire.
La procédure, visée aux articles 25 à 26decies inclus, s'applique pour le reste.
Section 4. - Subventionnement
Art. 53vicies. bis.
§ 1er. Par dérogation aux articles 27 à 45 inclus, la présente section fixe le subventionnement des centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire conformément aux tarifs, visés à l'annexe 10.
§ 2. Pour l'exécution de ses missions, les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire reçoivent par module pour lequel ils sont agréés une subvention forfaitaire, visée à l'annexe 10.
§ 3. Le subventionnement des frais de personnel découlant de l'application de l'arrêté royal du 3 mai 2007 fixant le régime de chômage avec complément d'entreprise se fait à l'aide d'une justification séparée.
§ 4. Des subventions sont octroyées à des centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire pour payer à des mineurs, pour lesquels un module avec la fonction séjour a été activé, de l'argent de poche dont les tarifs ont été repris dans l'annexe 4 jointe au présent arrêté.
Le paiement de l'argent de poche est étayé par le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire à l'aide d'un récépissé daté et signé par les mineurs.
Les subventions, visées à l'alinéa premier, ne sont pas octroyées aux mineurs disposant d'un revenu net mensuel de plus de 190,72 euros. Ce montant est lié à l'indice-pivot en vigueur le 1er juillet 2012.
§ 5. Une subvention pour des frais particuliers peut être octroyée aux centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire, en application de l'article 42, pour indemniser des frais particuliers relatifs à des soins médicaux et paramédicaux extraordinaires dispensés à des mineurs pour qui un module de séjour a été activé et pour indemniser les frais aux conditions, visées à l'article 44, pour la réparation de dommages, causés par des mineurs dans une situation de crise.
§ 6. Pour la détermination de la correction d'ancienneté, visée à l'annexe 10, la situation du 1er janvier de l'année en question est prise comme base.
Auprès de pouvoirs organisateurs auxquels un agrément a été octroyé pour une organisation d'aide spéciale à la jeunesse, un centre d'aide intégrale aux familles ou pour un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire, la correction d'ancienneté pour les différentes structures est calculée sur la base de la moyenne des différentes structures.
§ 7. Au minimum 70 % de la subvention est affectée aux frais de personnel.
§ 8. Au minimum les deux tiers du personnel subventionné sont affectés à des fonctions d'accompagnement.
§ 9. La subvention est payée en avances mensuelles. Le montant de l'avance mensuelle est calculé à un douzième de 90 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle. Le solde est payé dans le premier trimestre de l'année suivante.
§ 10. Lorsqu'un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire enregistre une occupation inférieure à 70 % pendant deux années consécutives, la somme de la pondération des modules pour lesquels il dispose d'un agrément, est réduite à 110 % de l'occupation moyenne des deux années précédentes.
§ 11. Lorsque la somme de la subvention est supérieure aux dépenses réelles pour les frais de séjour, les frais de fonctionnement et d'infrastructure et les frais de personnel, le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire affecte le solde à la constitution de réserves.
Les réserves, à l'exception du passif social, sont utilisées pour financer des dépenses qui contribuent à l'exécution des missions du centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire.
Les réserves, à l'exception du passif social, qui, à la clôture de l'exercice, sont supérieures à 50 % de la subvention annuelle, sont remboursées à l'administration à concurrence du montant qui est supérieur à 50 % de la subvention annuelle.
Le passif social, visé aux alinéas deux et trois, est limité à 25 % des frais de personnel annuels. ".
" Chapitre IVquater. - Centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire. "
Section 1re. - Dispositions générales
Art. 53septies. decies. Sans préjudice de l'application de l'article 3, l'administrateur général peut octroyer un agrément aux centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire.
Art. 53duodevicies.
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire sont des structures qui, pour l'une partie de leur capacité totale, doivent exclusivement accueillir des mineurs pour le diagnostic, tel que visé à l'article 2, § 1er, 12°, du décret du 12 juillet 2013 relatif à l'aide intégrale à la jeunesse et qui, pour l'autre partie de leur capacité, doivent accueillir provisoirement et pour un bref délai, à toutes les heures du jour et de la nuit, exclusivement :
1° des personnes plus jeunes que l'âge de dix-huit ans qui ne peuvent pas être ramenées par les autorités policières aux personnes qui les ont sous leur garde, et qui ne peuvent pas non plus être portées immédiatement devant le parquet ;
2° des personnes plus jeunes que l'âge de dix-huit ans qui ne peuvent pas être renvoyées immédiatement par le parquet au tribunal de la jeunesse ;
3° des mineurs pour qui l'aide et l'accompagnement appropriés sont recherchés.
Art. 53undevicies.
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire sont agréés sur la base des modules type diagnostic axé sur les actions, séjour en moyenne de un à trois nuits par semaine dans le cadre du diagnostic, séjour en moyenne de quatre à sept nuits par semaine dans le cadre du diagnostic et séjour (de crise) de courte durée, visés à l'annexe 9.
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire dont l'occupation est supérieure à 75 %, peuvent affecter cette capacité dépassée de façon flexible ou innovatrice. La manière dont cela est fait, est fixée dans la convention, visée à l'article 53octies.
Section 2. - Conditions d'agrément
Art. 53vicies..
Les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire doivent répondre aux dispositions, visées à l'article 11, 1° à 10° inclus, et 12° à 21° inclus, aux articles 11bis à 12ter inclus, à l'article 13, 4° à 11° inclus, et à l'article 53quater. En outre, ils doivent répondre aux conditions particulières suivantes :
1° conformément à la décision de l'instance de renvoi, le diagnostic est effectué dans un contexte résidentiel ou mobile ;
2° l'équipe chargée du diagnostic des mineurs est composée de manière multidisciplinaire et comprend au moins un master en sciences psychologiques ou pédagogiques et un bachelor en travail social ;
3° le centre avertit l'instance de renvoi le prochain jour ouvrable et le procureur du Roi du ressort concerné dans les vingt-quatre heures de toute prise en charge, visée à l'article 6, 1° ;
4° un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire qui, du point de vue de son concept pédagogique, estime qu'il est nécessaire de parfois isoler temporairement des mineurs ou de limiter leur liberté, pour garantir leur sécurité, la sécurité d'autres mineurs ou celle du personnel, dispose à cet effet d'un règlement d'ordre intérieur approuvé par l'administration. Dans ce règlement sont au moins décrits les éléments suivants : l'aménagement de la chambre de sécurisation, la constitution d'un dossier de sécurisation pour chaque sécurisation qui se produit, la durée de la situation de sécurisation et le contrôle du et les possibilités de contact du mineur concerné. Le règlement d'ordre intérieur est communique aux parties concernées lors de la prise en charge ;
5° chaque mineur est soumis à un examen médical après sa prise en charge ;
6° un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire utilise des outils actuels et scientifiquement étayés pour effectuer sa mission de diagnostic.
Section 3. - Procédure d'agrément
Art. 53vicies. semel.
Tout pouvoir organisateur désireux d'exploiter un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire fait agréer ce centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire au préalable, selon les règles visées aux alinéas deux à quatre inclus.
Un agrément ne peut être octroyé ou une prolongation d'un agrément ne peut être octroyée que :
1° si une demande recevable est introduite à cet effet ;
2° s'il est satisfait aux conditions d'agrément du présent arrêté ;
3° si les crédits budgétaires le permettent.
Une demande d'agrément comme centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire ou de prolongation de l'agrément n'est recevable que :
1° si le pouvoir organisateur introduit une demande auprès de l'administration par lettre recommandée contre récépissé ;
2° si la demande comprend les données suivantes :
a) l'identité du pouvoir organisateur ;
b) les modules types pour lesquels un agrément est demandé ;
c) le nombre de modules pour lesquels un agrément est demandé ;
d) par module, la catégorie d'âge et le sexe des mineurs pour qui l'agrément est demandé ;
e) les différentes divisions dont le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire se composera ;
f) le nombre maximal de mineurs que prendra en charge ou accompagnera le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire par division ;
g) le profil pédagogique du centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire.
La procédure, visée aux articles 25 à 26decies inclus, s'applique pour le reste.
Section 4. - Subventionnement
Art. 53vicies. bis.
§ 1er. Par dérogation aux articles 27 à 45 inclus, la présente section fixe le subventionnement des centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire conformément aux tarifs, visés à l'annexe 10.
§ 2. Pour l'exécution de ses missions, les centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire reçoivent par module pour lequel ils sont agréés une subvention forfaitaire, visée à l'annexe 10.
§ 3. Le subventionnement des frais de personnel découlant de l'application de l'arrêté royal du 3 mai 2007 fixant le régime de chômage avec complément d'entreprise se fait à l'aide d'une justification séparée.
§ 4. Des subventions sont octroyées à des centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire pour payer à des mineurs, pour lesquels un module avec la fonction séjour a été activé, de l'argent de poche dont les tarifs ont été repris dans l'annexe 4 jointe au présent arrêté.
Le paiement de l'argent de poche est étayé par le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire à l'aide d'un récépissé daté et signé par les mineurs.
Les subventions, visées à l'alinéa premier, ne sont pas octroyées aux mineurs disposant d'un revenu net mensuel de plus de 190,72 euros. Ce montant est lié à l'indice-pivot en vigueur le 1er juillet 2012.
§ 5. Une subvention pour des frais particuliers peut être octroyée aux centres d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire, en application de l'article 42, pour indemniser des frais particuliers relatifs à des soins médicaux et paramédicaux extraordinaires dispensés à des mineurs pour qui un module de séjour a été activé et pour indemniser les frais aux conditions, visées à l'article 44, pour la réparation de dommages, causés par des mineurs dans une situation de crise.
§ 6. Pour la détermination de la correction d'ancienneté, visée à l'annexe 10, la situation du 1er janvier de l'année en question est prise comme base.
Auprès de pouvoirs organisateurs auxquels un agrément a été octroyé pour une organisation d'aide spéciale à la jeunesse, un centre d'aide intégrale aux familles ou pour un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire, la correction d'ancienneté pour les différentes structures est calculée sur la base de la moyenne des différentes structures.
§ 7. Au minimum 70 % de la subvention est affectée aux frais de personnel.
§ 8. Au minimum les deux tiers du personnel subventionné sont affectés à des fonctions d'accompagnement.
§ 9. La subvention est payée en avances mensuelles. Le montant de l'avance mensuelle est calculé à un douzième de 90 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle. Le solde est payé dans le premier trimestre de l'année suivante.
§ 10. Lorsqu'un centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire enregistre une occupation inférieure à 70 % pendant deux années consécutives, la somme de la pondération des modules pour lesquels il dispose d'un agrément, est réduite à 110 % de l'occupation moyenne des deux années précédentes.
§ 11. Lorsque la somme de la subvention est supérieure aux dépenses réelles pour les frais de séjour, les frais de fonctionnement et d'infrastructure et les frais de personnel, le centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire affecte le solde à la constitution de réserves.
Les réserves, à l'exception du passif social, sont utilisées pour financer des dépenses qui contribuent à l'exécution des missions du centre d'accueil, d'orientation et d'observation dans un cadre modulaire.
Les réserves, à l'exception du passif social, qui, à la clôture de l'exercice, sont supérieures à 50 % de la subvention annuelle, sont remboursées à l'administration à concurrence du montant qui est supérieur à 50 % de la subvention annuelle.
Le passif social, visé aux alinéas deux et trois, est limité à 25 % des frais de personnel annuels. ".
Art.12. Artikel 56, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 56.
§ 1. Voor de organisatie en coördinatie van een project, vermeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 7 maart 2008, kan ten laste van het fonds en binnen de begrotingskredieten, aan een of meer inrichtende machten, op hun aanvraag, een subsidie worden verleend.
§ 2. Een subsidieaanvraag is alleen ontvankelijk :
1° als ze door de inrichtende macht(en) bij de administratie wordt ingediend met een aangetekende brief met ontvangstmelding;
2° als ze minstens de volgende elementen bevat :
a) de identiteit en het adres van de inrichtende macht;
b) een omschrijving van het project die de volgende elementen bevat :
1. de probleemstelling die aan de grondslag ligt van het project;
2. de manier waarop het project op de probleemstelling ingrijpt;
3. de verhouding van het project tot het bestaande aanbod;
4. de maatschappelijke relevantie van het project;
5. de doelgroep en het aantal minderjarigen op wie het project betrekking zal hebben;
6. indien beschikbaar, verwijzingen naar bestaand onderzoek;
7. de beoogde effecten van het project;
8. de indicatoren en meetfactoren om de beoogde effecten te meten;
9. de wijze waarop en door wie het project opgevolgd en geëvalueerd zal worden;
10. de wijze waarop het project structureel gemaakt kan worden;
11. de timing en fasering van het project;
12. een begroting van alle inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de realisatie van het project.
§ 3. De Vlaamse minister kan per project specifieke criteria bepalen.
§ 4. Artikel 11, 4°, tot met 13°, 17°, 19° tot en met 22°, en artikel 11bis tot en met 12ter zijn van overeenkomstige toepassing op de projecten.
§ 5. De timing vermeld in paragraaf 2, 2°, b), 11, bedraagt maximaal vijf jaar. Overschrijding van die termijn kan alleen op beslissing van de Vlaamse minister, nadat de inrichtende macht daarvoor een aanvraag indient die, behalve de elementen, vermeld in paragraaf 2, een motivatie voor de verlenging bevat.
§ 6. De subsidie wordt verleend in het kader van een overeenkomst die wordt gesloten met de Vlaamse minister. De overeenkomst bevat minstens :
1° de identiteit en het adres van de contracterende partijen;
2° de omschrijving van het project, vermeld in paragraaf 2, 2°, b);
3° een verwijzing naar paragraaf 4;
4° een verwijzing naar de specifieke criteria, vermeld in paragraaf 3;
5° de wijze waarop over de voortgang van het project wordt gerapporteerd, zowel inhoudelijk als financieel;
6° de opgave van de subsidiebedragen en van de bestemming van de bedragen;
7° de vermelding van de uitbetalingsmodaliteiten van de subsidies;
8° de looptijd van de overeenkomst;
9° de vermelding hoe de overeenkomst wordt beëindigd.
§ 7. De subsidie wordt verleend op voorwaarde dat :
1° ze uitsluitend wordt aangewend voor de personeelskosten en de werkingskosten die nodig zijn voor de realisatie van het project;
2° er een boekhoudplan wordt gebruikt overeenkomstig een rekeningstelsel bepaald door de Vlaamse minister;
3° toezicht van de administratie mogelijk is op de boekhouding en op de aanwending van de subsidies, zowel op stukken als ter plaatse.".
"Art. 56.
§ 1. Voor de organisatie en coördinatie van een project, vermeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 7 maart 2008, kan ten laste van het fonds en binnen de begrotingskredieten, aan een of meer inrichtende machten, op hun aanvraag, een subsidie worden verleend.
§ 2. Een subsidieaanvraag is alleen ontvankelijk :
1° als ze door de inrichtende macht(en) bij de administratie wordt ingediend met een aangetekende brief met ontvangstmelding;
2° als ze minstens de volgende elementen bevat :
a) de identiteit en het adres van de inrichtende macht;
b) een omschrijving van het project die de volgende elementen bevat :
1. de probleemstelling die aan de grondslag ligt van het project;
2. de manier waarop het project op de probleemstelling ingrijpt;
3. de verhouding van het project tot het bestaande aanbod;
4. de maatschappelijke relevantie van het project;
5. de doelgroep en het aantal minderjarigen op wie het project betrekking zal hebben;
6. indien beschikbaar, verwijzingen naar bestaand onderzoek;
7. de beoogde effecten van het project;
8. de indicatoren en meetfactoren om de beoogde effecten te meten;
9. de wijze waarop en door wie het project opgevolgd en geëvalueerd zal worden;
10. de wijze waarop het project structureel gemaakt kan worden;
11. de timing en fasering van het project;
12. een begroting van alle inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de realisatie van het project.
§ 3. De Vlaamse minister kan per project specifieke criteria bepalen.
§ 4. Artikel 11, 4°, tot met 13°, 17°, 19° tot en met 22°, en artikel 11bis tot en met 12ter zijn van overeenkomstige toepassing op de projecten.
§ 5. De timing vermeld in paragraaf 2, 2°, b), 11, bedraagt maximaal vijf jaar. Overschrijding van die termijn kan alleen op beslissing van de Vlaamse minister, nadat de inrichtende macht daarvoor een aanvraag indient die, behalve de elementen, vermeld in paragraaf 2, een motivatie voor de verlenging bevat.
§ 6. De subsidie wordt verleend in het kader van een overeenkomst die wordt gesloten met de Vlaamse minister. De overeenkomst bevat minstens :
1° de identiteit en het adres van de contracterende partijen;
2° de omschrijving van het project, vermeld in paragraaf 2, 2°, b);
3° een verwijzing naar paragraaf 4;
4° een verwijzing naar de specifieke criteria, vermeld in paragraaf 3;
5° de wijze waarop over de voortgang van het project wordt gerapporteerd, zowel inhoudelijk als financieel;
6° de opgave van de subsidiebedragen en van de bestemming van de bedragen;
7° de vermelding van de uitbetalingsmodaliteiten van de subsidies;
8° de looptijd van de overeenkomst;
9° de vermelding hoe de overeenkomst wordt beëindigd.
§ 7. De subsidie wordt verleend op voorwaarde dat :
1° ze uitsluitend wordt aangewend voor de personeelskosten en de werkingskosten die nodig zijn voor de realisatie van het project;
2° er een boekhoudplan wordt gebruikt overeenkomstig een rekeningstelsel bepaald door de Vlaamse minister;
3° toezicht van de administratie mogelijk is op de boekhouding en op de aanwending van de subsidies, zowel op stukken als ter plaatse.".
Art.12. L'article 56 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 56.
§ 1er. Pour l'organisation et la coordination d'un projet, visé à l'article 2, 13°, du décret du 7 mars 2008, une subvention peut être octroyée, à charge du fonds et dans les limites des crédits budgétaires, à un pouvoir organisateur ou plusieurs pouvoirs organisateurs, sur leur demande.
§ 2. Une demande de subvention n'est recevable que :
1° si elle est introduite par le pouvoir organisateur introduit/les pouvoirs organisateurs auprès de l'administration par lettre recommandée contre récépissé ;
2° si elle comprend au moins les éléments suivants :
a) l'identité et l'adresse du pouvoir organisateur ;
b) une description du projet comprenant les éléments suivants :
1. la problématique qui est à la base du projet ;
2. la manière dont le projet intervient dans la problématique ;
3. le rapport du projet à l'offre existante ;
4. la pertinence sociale du projet ;
5. le groupe cible et le nombre de mineurs sur lesquels portera le projet ;
6. si disponible, des références à des études existantes ;
7. les effets visés du projet ;
8. les indicateurs et facteurs de mesure pour mesurer les effets visés ;
9. la manière dont et par qui le projet sera suivi et évalué ;
10. la manière dont le projet peut être rendu structurel ;
11. le calendrier et les phases du projet ;
12. un budget de toutes les recettes et dépenses relatives à la réalisation du projet.
§ 3. Le Ministre flamand peut fixer des critères spécifiques par projet.
§ 4. L'article 11, 4° à 13° inclus, 17°, 19° à 22° inclus, et les articles 11bis à 12ter inclus s'appliquent par analogie aux projets.
§ 5. Le calendrier visé au paragraphe 2, 2°, b), 11, s'élève au maximum à cinq ans. Le dépassement de ce délai est uniquement possible sur la décision du Ministre flamand, après que le pouvoir organisateur introduit une demande à cet effet qui comprend, outre les éléments, visés au paragraphe 2, une motivation de la prolongation.
§ 6. La subvention est octroyée dans le cadre d'une convention qui est conclue avec le Ministre flamand. La convention comprend au moins :
1° l'identité et l'adresse des parties contractantes ;
2° la description du projet, visé au paragraphe 2, 2°, b) ;
3° une référence au paragraphe 4 ;
4° une référence aux critères spécifiques, visés au paragraphe 3 ;
5° la manière dont il est fait un rapport sur l'avancement du projet, tant sur le plan du contenu que financièrement ;
6° l'indication des montants de subvention et de la destination des montants ;
7° la mention des modalités de paiement des subventions ;
8° la durée de la convention ;
9° la mention comment il sera mis fin à la convention.
§ 7. La subvention est octroyée à condition :
1° qu'elle soit affectée uniquement aux frais de personnel et aux frais de fonctionnement qui sont nécessaires à la réalisation du projet ;
2° qu'il soit fait usage d'un plan comptable conformément à un système de comptes fixé par le Ministre flamand ;
3° que le contrôle de l'administration soit possible, de la comptabilité et de l'affectation des subventions, tant sur la base de documents que sur place. ".
" Art. 56.
§ 1er. Pour l'organisation et la coordination d'un projet, visé à l'article 2, 13°, du décret du 7 mars 2008, une subvention peut être octroyée, à charge du fonds et dans les limites des crédits budgétaires, à un pouvoir organisateur ou plusieurs pouvoirs organisateurs, sur leur demande.
§ 2. Une demande de subvention n'est recevable que :
1° si elle est introduite par le pouvoir organisateur introduit/les pouvoirs organisateurs auprès de l'administration par lettre recommandée contre récépissé ;
2° si elle comprend au moins les éléments suivants :
a) l'identité et l'adresse du pouvoir organisateur ;
b) une description du projet comprenant les éléments suivants :
1. la problématique qui est à la base du projet ;
2. la manière dont le projet intervient dans la problématique ;
3. le rapport du projet à l'offre existante ;
4. la pertinence sociale du projet ;
5. le groupe cible et le nombre de mineurs sur lesquels portera le projet ;
6. si disponible, des références à des études existantes ;
7. les effets visés du projet ;
8. les indicateurs et facteurs de mesure pour mesurer les effets visés ;
9. la manière dont et par qui le projet sera suivi et évalué ;
10. la manière dont le projet peut être rendu structurel ;
11. le calendrier et les phases du projet ;
12. un budget de toutes les recettes et dépenses relatives à la réalisation du projet.
§ 3. Le Ministre flamand peut fixer des critères spécifiques par projet.
§ 4. L'article 11, 4° à 13° inclus, 17°, 19° à 22° inclus, et les articles 11bis à 12ter inclus s'appliquent par analogie aux projets.
§ 5. Le calendrier visé au paragraphe 2, 2°, b), 11, s'élève au maximum à cinq ans. Le dépassement de ce délai est uniquement possible sur la décision du Ministre flamand, après que le pouvoir organisateur introduit une demande à cet effet qui comprend, outre les éléments, visés au paragraphe 2, une motivation de la prolongation.
§ 6. La subvention est octroyée dans le cadre d'une convention qui est conclue avec le Ministre flamand. La convention comprend au moins :
1° l'identité et l'adresse des parties contractantes ;
2° la description du projet, visé au paragraphe 2, 2°, b) ;
3° une référence au paragraphe 4 ;
4° une référence aux critères spécifiques, visés au paragraphe 3 ;
5° la manière dont il est fait un rapport sur l'avancement du projet, tant sur le plan du contenu que financièrement ;
6° l'indication des montants de subvention et de la destination des montants ;
7° la mention des modalités de paiement des subventions ;
8° la durée de la convention ;
9° la mention comment il sera mis fin à la convention.
§ 7. La subvention est octroyée à condition :
1° qu'elle soit affectée uniquement aux frais de personnel et aux frais de fonctionnement qui sont nécessaires à la réalisation du projet ;
2° qu'il soit fait usage d'un plan comptable conformément à un système de comptes fixé par le Ministre flamand ;
3° que le contrôle de l'administration soit possible, de la comptabilité et de l'affectation des subventions, tant sur la base de documents que sur place. ".
Art.13. Bijlage 1bis bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.13. L'annexe 1bis jointe au même arrêté, insérée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, est remplacée par l'annexe 1re, jointe au présent arrêté.
Art.14. Bijlage 1ter bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2000, wordt opgeheven.
Art.14. L'annexe 1ter jointe au même arrêté, insérée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 2000, est abrogée.
Art.15. Bijlage 9 bij hetzelfde besluit, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013, wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.15. L'annexe 9 jointe au même arrêté, ajoutée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 11 janvier 2013, est remplacée par l'annexe 2, jointe au présent arrêté.
Art.16. Bijlage 10 bij hetzelfde besluit, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2013, wordt vervangen door bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Art.16. L'annexe 10 jointe au même arrêté, ajoutée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 11 janvier 2013, est remplacée par l'annexe 3, jointe au présent arrêté.
Art.17. Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 1997 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013, wordt opgeheven."
Art.17. L'arrêté du Gouvernement flamand du 24 juillet 1997 réglant l'agrément et le subventionnement des centres d'aide intégrale aux familles, modifié en dernier lieu par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 juillet 2013, est abrogé. "
Art.18. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 die in werking treden op 1 maart 2014.
Art.18. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2014, à l'exception des articles 2, 3, 4, 5, 6, 7 et 8, qui entrent en vigueur le 1er mars 2014.
Art.19. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.19. Le Ministre flamand ayant l'assistance aux personnes dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage 1.
(tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-07-2014, p. 56438-56447)
(tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-07-2014, p. 56438-56447)
Art. N1. Annexe 1.
(Tableaux non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 31-07-2014, p. 56463-56472)
(Tableaux non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 31-07-2014, p. 56463-56472)
Art. N2. Bijlage 2.
(tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-07-2014, p. 56448-56451)
(tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-07-2014, p. 56448-56451)
Art. N2. Annexe 2.
(Tableaux non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 31-07-2014, p. 56473-56476)
(Tableaux non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 31-07-2014, p. 56473-56476)
Art. N3. Bijlage 3.
(tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-07-2014, p. 56452-56455)
(tabellen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 31-07-2014, p. 56452-56455)
Art. N3. Annexe 3.
(Tableaux non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 31-07-2014, p. 56477-56481)
(Tableaux non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 31-07-2014, p. 56477-56481)