Artikel 1. § 1. In artikel 1, 2° van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 maart 1997 tot uitvoering van het decreet van 24 juli 1996 houdende regeling tot erkenning en subsidiëring van de instellingen voor schuldbemiddeling en tot subsidiëring van een Vlaams Centrum Schuldenlast, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 november 2006, 24 september 2010 en 7 oktober 2011, worden de woorden "van 8 mei 2009" toegevoegd tussen de woorden "decreet" en "betreffende".
§ 2. Aan hetzelfde artikel worden een punt 6° en een punt 7° toegevoegd, die luiden als volgt:
"6° samenwerkingsverband: het netwerk van erkende instellingen voor schuldbemiddeling dat in het werkgebied werkt aan het voorkomen en terugdringen van schuldenlast;
7° werkgebied: het geografische gebied waarvoor het centrum voor algemeen welzijnswerk dat deel uitmaakt van het samenwerkingsverband, krachtens het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk is erkend".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
31 JANUARI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 maart 1997 tot uitvoering van het decreet van 24 juli 1996 houdende regeling tot erkenning en subsidiëring van de instellingen voor schuldbemiddeling en tot subsidiëring van een Vlaams Centrum Schuldenlast
Titre
31 JANVIER 2014. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant différentes dispositions de l'arrêté du Gouvernement flamand du 25 mars 1997 portant exécution du décret du 24 juillet 1996 réglant l'agrément et le subventionnement des institutions de médiation de dettes et le subventionnement d'un " Vlaams Centrum Schuldenlast " (Centre flamand de l'Endettement)
Informations sur le document
Numac: 2014201479
Datum: 2014-01-31
Info du document
Numac: 2014201479
Date: 2014-01-31
Tekst (9)
Texte (9)
Article 1er. § 1er. A l'article 1er, 2°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 25 mars 1997 portant exécution du décret du 24 juillet 1996 réglant l'agrément et le subventionnement des institutions de médiation de dettes et le subventionnement d'un " Vlaams Centrum Schuldenlast " (Centre flamand de l'Endettement), modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 24 novembre 2006, 24 septembre 2010 et 7 octobre 2011, les mots " du 8 mai 2009 " sont insérés entre les mots " du décret " et les mots " relatif à ".
§ 2. Le même article est complété par les points 6° et 7°, rédigés comme suit :
" 6° partenariat : le réseau d'institutions agréées de médiation de dettes oeuvrant dans la zone d'action pour la prévention et la réduction de l'endettement ;
7° zone d'action : le ressort géographique pour lequel le centre d'aide sociale générale faisant partie du partenariat est agréé en vertu du décret du 8 mai 2009 relatif à l'aide sociale générale. "
§ 2. Le même article est complété par les points 6° et 7°, rédigés comme suit :
" 6° partenariat : le réseau d'institutions agréées de médiation de dettes oeuvrant dans la zone d'action pour la prévention et la réduction de l'endettement ;
7° zone d'action : le ressort géographique pour lequel le centre d'aide sociale générale faisant partie du partenariat est agréé en vertu du décret du 8 mai 2009 relatif à l'aide sociale générale. "
Art.2. In artikel 3, 1°, a) worden de woorden "van 8 mei 2009" toegevoegd tussen de woorden "decreet" en "betreffende".
Art.2. A l'article 3, 1°, a), les mots " du 8 mai 2009 " sont insérés entre les mots " du décret " et les mots " relatif à ".
Art.3. In artikel 7 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
"De initieel voor een periode van drie jaar erkende instelling voor schuldbemiddeling vraagt de hernieuwing van de erkenning ten minste acht maanden voor het verstrijken van de erkenningsduur bij de administratie aan. Op voorwaarde dat aan alle erkenningsvoorwaarden voldaan is, wordt vanaf dan een erkenning voor onbepaalde duur als instelling voor schuldbemiddeling toegekend. Een ontvankelijke aanvraag tot hernieuwing bevat de gegevens en stukken, vermeld in artikel 3.".
"De initieel voor een periode van drie jaar erkende instelling voor schuldbemiddeling vraagt de hernieuwing van de erkenning ten minste acht maanden voor het verstrijken van de erkenningsduur bij de administratie aan. Op voorwaarde dat aan alle erkenningsvoorwaarden voldaan is, wordt vanaf dan een erkenning voor onbepaalde duur als instelling voor schuldbemiddeling toegekend. Een ontvankelijke aanvraag tot hernieuwing bevat de gegevens en stukken, vermeld in artikel 3.".
Art.3. A l'article 7 du même arrêté, l'alinéa premier est remplacé par la disposition suivante :
" L'institution de médiation de dettes initialement agréée pour une période de trois ans sollicite le renouvellement de l'agrément auprès de l'administration au moins huit mois avant l'expiration de la période d'agrément. A partir de ce moment-là, un agrément à durée indéterminée comme institution de médiation de dettes est accordé, à condition que toutes les conditions d'agrément soient remplies. Pour être recevable, la demande de renouvellement doit être assortie des éléments et documents dont question à l'article 3. ".
" L'institution de médiation de dettes initialement agréée pour une période de trois ans sollicite le renouvellement de l'agrément auprès de l'administration au moins huit mois avant l'expiration de la période d'agrément. A partir de ce moment-là, un agrément à durée indéterminée comme institution de médiation de dettes est accordé, à condition que toutes les conditions d'agrément soient remplies. Pour être recevable, la demande de renouvellement doit être assortie des éléments et documents dont question à l'article 3. ".
Art.4. In artikel 7bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "jaarlijks" opgeheven;
2° in paragraaf 3 wordt het woord "jaarlijks" opgeheven.
1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt het woord "jaarlijks" opgeheven;
2° in paragraaf 3 wordt het woord "jaarlijks" opgeheven.
Art.4. A l'article 7bis du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 11 janvier 2008 et modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 octobre 2011, sont apportées les modifications suivantes :
1° au paragraphe 1er, deuxième alinéa, les mots " Chaque année " sont abrogés ;
2° au paragraphe 3, le mot " annuellement " est abrogé.
1° au paragraphe 1er, deuxième alinéa, les mots " Chaque année " sont abrogés ;
2° au paragraphe 3, le mot " annuellement " est abrogé.
Art.5. In hoofdstuk II van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 november 2006, 11 januari 2008 en 7 oktober 2011, wordt een afdeling 2ter, die bestaat uit artikel 7ter, ingevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 2ter. - Lijst van schuldbemiddelaars
Art. 7ter. Elke erkende instelling voor schuldbemiddeling brengt de administratie op de hoogte van elke wijziging in de lijst, vermeld in artikel 3, 2°".
"Afdeling 2ter. - Lijst van schuldbemiddelaars
Art. 7ter. Elke erkende instelling voor schuldbemiddeling brengt de administratie op de hoogte van elke wijziging in de lijst, vermeld in artikel 3, 2°".
Art.5. Dans le chapitre II du même arrêté, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 24 novembre 2006, 11 janvier 2008 et 7 octobre 2011, est insérée une section 2ter, qui se compose de l'article 7ter, rédigé comme suit :
" Section 2ter. - Liste des médiateurs de dettes
Art. 7ter. Toute institution agréée de médiation de dettes informe l'administration de toute modification apportée à la liste visée à l'article 3, 2° ".
" Section 2ter. - Liste des médiateurs de dettes
Art. 7ter. Toute institution agréée de médiation de dettes informe l'administration de toute modification apportée à la liste visée à l'article 3, 2° ".
Art.6. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006, 24 november 2006, 11 januari 2008, 24 september 2010 en 7 oktober 2011, wordt een hoofdstuk IIbis, dat bestaat uit artikel 11bis tot en met 11quater decies, ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk IIbis. Subsidiëring van samenwerkingsverbanden
Afdeling 1. - Voorwaarden tot subsidiëring
Onderafdeling 1. - Opdrachten
Art. 11bis. De missie van het samenwerkingsverband is om structureel schuldenlast te voorkomen en terug te dringen via preventie-initiatieven en via kwaliteitsvolle en integrale budget- en schuldhulpverlening.
Het samenwerkingsverband realiseert in zijn werkgebied de volgende opdrachten:
1° preventie-initiatieven nemen en aan nazorg doen om schuldenlast of herval in schuldenlast te voorkomen;
2° initiatieven nemen ter ondersteuning van een toegankelijke, cliëntgerichte en integrale budget- en schuldhulpverlening, om gezinnen en personen in staat te stellen om zelf verantwoordelijkheid te (leren) dragen voor hun duurzame budgetmanagement.
Art. 11ter. Het samenwerkingsverband toont door middel van zelfevaluatie aan hoe het de opdrachten, vermeld in artikel 11bis, realiseert.
De minister kan bepalen aan de hand van welk instrument of welke instrumenten de samenwerkingsverbanden hun zelfevaluatie moeten verrichten.
Onderafdeling 2. - Samenstelling
Art. 11quater. Met toepassing van artikel 10bis van het decreet kan een samenwerkingsverband gesubsidieerd worden als de volgende actoren deel uitmaken van het samenwerkingsverband:
1° alle openbare centra voor maatschappelijk werk uit het werkgebied van het samenwerkingsverband;
2° het centrum voor algemeen welzijnswerk dat door de Vlaamse Regering erkend is krachtens het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, uit het werkgebied van het samenwerkingsverband;
3° alle erkende verenigingen waar armen het woord nemen die actief zijn in het werkgebied van het samenwerkingsverband en die werken aan het terugdringen of voorkomen van schuldenlast.
Het samenwerkingsverband streeft naar de deelname van middenveldorganisaties en organisaties die met de meest kwetsbare doelgroepen uit het werkgebied werken, in zijn organisatiestructuur, als die laatste organisaties een meerwaarde vormen bij zijn opdracht om schuldenlast terug te dringen en te voorkomen.
De minister kan afwijkingen toestaan van de samenstelling, vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 3. - Structuur
Art. 11quinquies. Het samenwerkingsverband richt een stuurgroep op, waarin de organisaties die deel uitmaken van het samenwerkingsverband, vertegenwoordigd zijn, en beslist over de samenstelling en werkwijze ervan. De stuurgroep heeft de volgende opdrachten:
1° initiatieven plannen, opvolgen, evalueren en bijsturen om schuldenlast in het werkgebied van het samenwerkingsverband terug te dringen en te voorkomen;
2° het beleidsplan, vermeld in artikel 11sexies, en het jaarplan opstellen;
3° minimaal alle openbare centra voor maatschappelijk welzijn, het centrum voor algemeen welzijnswerk en de erkende verenigingen waar armen het woord nemen uit zijn werkgebied informeren over zijn werkzaamheden en de behaalde resultaten, op een voor de regionale context passende wijze.
Afdeling 2. - Toekenning en vereffening van de subsidies
Art. 11sexies. Het samenwerkingsverband dat gesubsidieerd wil worden, beschikt over een door de minister goedgekeurd beleidsplan. Het beleidsplan geldt voor een periode van vijf jaar en wordt door het samenwerkingsverband ingediend voor 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop dat plan betrekking heeft.
Het beleidsplan van het samenwerkingsverband bevat:
1° de volledige ledenlijst van het samenwerkingsverband;
2° de naam van de organisatie die het budgethouderschap met betrekking tot de subsidie zal opnemen;
3° de visie en de missie van het samenwerkingsverband;
4° de beschrijving van de strategische en operationele doelen, rekening houdend met de omgevingsanalyse;
5° de beschrijving van de indicatoren;
6° de wijze van besteding van de middelen.
Het beleidsplan wordt afgestemd in overleg met het Vlaams Centrum Schuldenlast.
Het beleidsplan kan tijdens de geldigheidsduur gewijzigd worden op verzoek van het samenwerkingsverband of van de minister.
Art. 11septies. Het samenwerkingsverband vraagt elk jaar voor 1 november de subsidie-enveloppe voor het volgende jaar aan.
Die aanvraag tot subsidiëring is alleen ontvankelijk als:
1° ze wordt ingediend volgens het model, bepaald door de minister;
2° het centrum voor algemeen welzijnswerk dat deel uitmaakt van het samenwerkingsverband het budgethouderschap opneemt. Indien geen centrum voor algemeen welzijnswerk deel uitmaakt van het samenwerkingsverband, duidt de stuurgroep, vermeld in artikel 11quinquies, een andere organisatie met rechtspersoonlijkheid aan om de rol van budgethouder op te nemen;
3° ze de volgende elementen bevat:
a) een tussentijdse evaluatie van de werkzaamheden van het lopende werkjaar;
b) een jaarplanning voor het komende werkjaar, die een concretisering is van het lopende beleidsplan.
Art. 11octies. De secretaris-generaal bepaalt jaarlijks de subsidie-enveloppe voor elk samenwerkingsverband, binnen de beschikbare kredieten.
De subsidie-enveloppe wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het index-cijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Art. 11novies. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt dat meegedeeld aan het samenwerkingsverband voor 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd.
Als de aanvraag ontvankelijk is en de subsidie wordt toegekend, wordt de beslissing van de secretaris-generaal om de subsidiëring van het samenwerkingsverband te verlenen, uiterlijk tegen 1 maart van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan het samenwerkingsverband meegedeeld.
Als de aanvraag ontvankelijk is en de subsidie niet wordt toegekend, wordt de beslissing van de secretaris-generaal om de subsidiëring van het samenwerkingsverband te weigeren, uiterlijk tegen 1 maart van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan het samenwerkingsverband betekend.
Art. 11decies. Het samenwerkingsverband wendt de subsidies aan voor een of meer van de volgende kosten:
1° huisvestingskosten;
2° personeelskosten;
3° werkingskosten;
4° overeenkomsten met derden.
Maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidie mag als reserve overgedragen worden naar het volgende jaar. De in het boekjaar opgebouwde reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 20 % van de subsidie-enveloppe, worden, voor het bedrag dat 20 % van het jaarlijkse subsidiebedrag overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.
De gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidie, mag niet meer bedragen dan de helft van de jaarlijkse subsidie vanuit de Vlaamse Gemeenschap. Bij het overschrijden van de reservebepaling worden reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse subsidie, voor het bedrag dat 50 % van de jaarlijkse subsidie overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 11undecies. De subsidie wordt uitgekeerd in twee schijven. De eerste schijf van 80 % wordt uitbetaald voor 1 april van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. De tweede schijf van 20 % wordt uitbetaald op 15 november van dat jaar.
Het samenwerkingsverband verantwoordt de aanwending van de subsidie tijdens het kalenderjaar in een inhoudelijk en een financieel verslag, dat het voor 1 mei van het volgende kalenderjaar bij de administratie indient. De minister bepaalt het model van het inhoudelijk en het financieel verslag.
Art. 11duodecies. Personeelsleden van de administratie controleren ter plaatse of op stukken of het samenwerkingsverband de voorwaarden, vermeld in het decreet en in de uitvoeringsbesluiten ervan, naleeft, met behoud van de toepassing van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof.
De personeelsleden die met het toezicht belast zijn, hebben het recht het samenwerkingsverband te bezoeken. De budgethouder van het samenwerkingsverband stelt aan die personeelsleden alle gegevens ter beschikking die voor het toezicht noodzakelijk zijn. Hij staat die personeelsleden toe om ter plaatse de naleving van de bepalingen, vermeld in het eerste lid, te verifiëren en alle stappen te ondernemen die daarvoor nodig zijn.
De personeelsleden, vermeld in het tweede lid, maken van hun vaststellingen een verslag op. Een afschrift van het verslag wordt aan de budgethouder van het samenwerkingsverband bezorgd.
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen
Art. 11ter. decies. In afwijking van artikel 11sexies wordt het beleidsplan dat start op 1 januari 2014, opgemaakt voor een periode van twee jaar, van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, en wordt het ingediend voor 31 maart 2014.
Art. 11quater. decies. In afwijking van artikel 11septies wordt de subsidie-enveloppe voor het jaar 2014 aangevraagd voor 31 maart 2014.
"Hoofdstuk IIbis. Subsidiëring van samenwerkingsverbanden
Afdeling 1. - Voorwaarden tot subsidiëring
Onderafdeling 1. - Opdrachten
Art. 11bis. De missie van het samenwerkingsverband is om structureel schuldenlast te voorkomen en terug te dringen via preventie-initiatieven en via kwaliteitsvolle en integrale budget- en schuldhulpverlening.
Het samenwerkingsverband realiseert in zijn werkgebied de volgende opdrachten:
1° preventie-initiatieven nemen en aan nazorg doen om schuldenlast of herval in schuldenlast te voorkomen;
2° initiatieven nemen ter ondersteuning van een toegankelijke, cliëntgerichte en integrale budget- en schuldhulpverlening, om gezinnen en personen in staat te stellen om zelf verantwoordelijkheid te (leren) dragen voor hun duurzame budgetmanagement.
Art. 11ter. Het samenwerkingsverband toont door middel van zelfevaluatie aan hoe het de opdrachten, vermeld in artikel 11bis, realiseert.
De minister kan bepalen aan de hand van welk instrument of welke instrumenten de samenwerkingsverbanden hun zelfevaluatie moeten verrichten.
Onderafdeling 2. - Samenstelling
Art. 11quater. Met toepassing van artikel 10bis van het decreet kan een samenwerkingsverband gesubsidieerd worden als de volgende actoren deel uitmaken van het samenwerkingsverband:
1° alle openbare centra voor maatschappelijk werk uit het werkgebied van het samenwerkingsverband;
2° het centrum voor algemeen welzijnswerk dat door de Vlaamse Regering erkend is krachtens het decreet van 8 mei 2009 betreffende het algemeen welzijnswerk, uit het werkgebied van het samenwerkingsverband;
3° alle erkende verenigingen waar armen het woord nemen die actief zijn in het werkgebied van het samenwerkingsverband en die werken aan het terugdringen of voorkomen van schuldenlast.
Het samenwerkingsverband streeft naar de deelname van middenveldorganisaties en organisaties die met de meest kwetsbare doelgroepen uit het werkgebied werken, in zijn organisatiestructuur, als die laatste organisaties een meerwaarde vormen bij zijn opdracht om schuldenlast terug te dringen en te voorkomen.
De minister kan afwijkingen toestaan van de samenstelling, vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 3. - Structuur
Art. 11quinquies. Het samenwerkingsverband richt een stuurgroep op, waarin de organisaties die deel uitmaken van het samenwerkingsverband, vertegenwoordigd zijn, en beslist over de samenstelling en werkwijze ervan. De stuurgroep heeft de volgende opdrachten:
1° initiatieven plannen, opvolgen, evalueren en bijsturen om schuldenlast in het werkgebied van het samenwerkingsverband terug te dringen en te voorkomen;
2° het beleidsplan, vermeld in artikel 11sexies, en het jaarplan opstellen;
3° minimaal alle openbare centra voor maatschappelijk welzijn, het centrum voor algemeen welzijnswerk en de erkende verenigingen waar armen het woord nemen uit zijn werkgebied informeren over zijn werkzaamheden en de behaalde resultaten, op een voor de regionale context passende wijze.
Afdeling 2. - Toekenning en vereffening van de subsidies
Art. 11sexies. Het samenwerkingsverband dat gesubsidieerd wil worden, beschikt over een door de minister goedgekeurd beleidsplan. Het beleidsplan geldt voor een periode van vijf jaar en wordt door het samenwerkingsverband ingediend voor 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop dat plan betrekking heeft.
Het beleidsplan van het samenwerkingsverband bevat:
1° de volledige ledenlijst van het samenwerkingsverband;
2° de naam van de organisatie die het budgethouderschap met betrekking tot de subsidie zal opnemen;
3° de visie en de missie van het samenwerkingsverband;
4° de beschrijving van de strategische en operationele doelen, rekening houdend met de omgevingsanalyse;
5° de beschrijving van de indicatoren;
6° de wijze van besteding van de middelen.
Het beleidsplan wordt afgestemd in overleg met het Vlaams Centrum Schuldenlast.
Het beleidsplan kan tijdens de geldigheidsduur gewijzigd worden op verzoek van het samenwerkingsverband of van de minister.
Art. 11septies. Het samenwerkingsverband vraagt elk jaar voor 1 november de subsidie-enveloppe voor het volgende jaar aan.
Die aanvraag tot subsidiëring is alleen ontvankelijk als:
1° ze wordt ingediend volgens het model, bepaald door de minister;
2° het centrum voor algemeen welzijnswerk dat deel uitmaakt van het samenwerkingsverband het budgethouderschap opneemt. Indien geen centrum voor algemeen welzijnswerk deel uitmaakt van het samenwerkingsverband, duidt de stuurgroep, vermeld in artikel 11quinquies, een andere organisatie met rechtspersoonlijkheid aan om de rol van budgethouder op te nemen;
3° ze de volgende elementen bevat:
a) een tussentijdse evaluatie van de werkzaamheden van het lopende werkjaar;
b) een jaarplanning voor het komende werkjaar, die een concretisering is van het lopende beleidsplan.
Art. 11octies. De secretaris-generaal bepaalt jaarlijks de subsidie-enveloppe voor elk samenwerkingsverband, binnen de beschikbare kredieten.
De subsidie-enveloppe wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het index-cijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Art. 11novies. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt dat meegedeeld aan het samenwerkingsverband voor 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd.
Als de aanvraag ontvankelijk is en de subsidie wordt toegekend, wordt de beslissing van de secretaris-generaal om de subsidiëring van het samenwerkingsverband te verlenen, uiterlijk tegen 1 maart van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan het samenwerkingsverband meegedeeld.
Als de aanvraag ontvankelijk is en de subsidie niet wordt toegekend, wordt de beslissing van de secretaris-generaal om de subsidiëring van het samenwerkingsverband te weigeren, uiterlijk tegen 1 maart van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, aan het samenwerkingsverband betekend.
Art. 11decies. Het samenwerkingsverband wendt de subsidies aan voor een of meer van de volgende kosten:
1° huisvestingskosten;
2° personeelskosten;
3° werkingskosten;
4° overeenkomsten met derden.
Maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidie mag als reserve overgedragen worden naar het volgende jaar. De in het boekjaar opgebouwde reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 20 % van de subsidie-enveloppe, worden, voor het bedrag dat 20 % van het jaarlijkse subsidiebedrag overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.
De gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidie, mag niet meer bedragen dan de helft van de jaarlijkse subsidie vanuit de Vlaamse Gemeenschap. Bij het overschrijden van de reservebepaling worden reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse subsidie, voor het bedrag dat 50 % van de jaarlijkse subsidie overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 11undecies. De subsidie wordt uitgekeerd in twee schijven. De eerste schijf van 80 % wordt uitbetaald voor 1 april van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. De tweede schijf van 20 % wordt uitbetaald op 15 november van dat jaar.
Het samenwerkingsverband verantwoordt de aanwending van de subsidie tijdens het kalenderjaar in een inhoudelijk en een financieel verslag, dat het voor 1 mei van het volgende kalenderjaar bij de administratie indient. De minister bepaalt het model van het inhoudelijk en het financieel verslag.
Art. 11duodecies. Personeelsleden van de administratie controleren ter plaatse of op stukken of het samenwerkingsverband de voorwaarden, vermeld in het decreet en in de uitvoeringsbesluiten ervan, naleeft, met behoud van de toepassing van het decreet van 8 juli 2011 houdende regeling van de begroting, de boekhouding, de toekenning van subsidies en de controle op de aanwending ervan, en de controle door het Rekenhof.
De personeelsleden die met het toezicht belast zijn, hebben het recht het samenwerkingsverband te bezoeken. De budgethouder van het samenwerkingsverband stelt aan die personeelsleden alle gegevens ter beschikking die voor het toezicht noodzakelijk zijn. Hij staat die personeelsleden toe om ter plaatse de naleving van de bepalingen, vermeld in het eerste lid, te verifiëren en alle stappen te ondernemen die daarvoor nodig zijn.
De personeelsleden, vermeld in het tweede lid, maken van hun vaststellingen een verslag op. Een afschrift van het verslag wordt aan de budgethouder van het samenwerkingsverband bezorgd.
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen
Art. 11ter. decies. In afwijking van artikel 11sexies wordt het beleidsplan dat start op 1 januari 2014, opgemaakt voor een periode van twee jaar, van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, en wordt het ingediend voor 31 maart 2014.
Art. 11quater. decies. In afwijking van artikel 11septies wordt de subsidie-enveloppe voor het jaar 2014 aangevraagd voor 31 maart 2014.
Art.6. Dans le même arrêté, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 31 mars 2006, 24 novembre 2006, 11 janvier 2008, 24 septembre 2010 et 7 octobre 2011, il est inséré un chapitre IIbis, comprenant les articles 11bis à 11quater decies, rédigés comme suit :
" Chapitre IIbis. Subventionnement de partenariats
Section 1re. - Conditions de subventionnement
Sous-section 1re. - Missions
Art. 11bis. La mission du partenariat consiste en la prévention et la réduction structurelles de l'endettement au moyen d'initiatives de prévention et d'aide de qualité à la gestion budgétaire et des dettes.
Le partenariat réalise dans sa zone d'action les missions suivantes :
1° prendre des initiatives de prévention et assurer le suivi afin d'éviter l'endettement ou d'empêcher une récidive d'endettement ;
2° prendre des initiatives d'assistance à une aide à la gestion budgétaire et des dettes qui soit abordable, axée sur le client et intégrale, afin de permettre aux familles et personnes de/d'apprendre à prendre la responsabilité de la propre gestion budgétaire durable.
Art. 11ter. Au moyen d'auto-évaluation, le partenariat démontre comment il réalise les missions reprises à l'article 11bis.
Le Ministre peut fixer à l'aide de quel(s) outil(s) les partenariats doivent effectuer leur auto-évaluation.
Sous-section 2. - Composition
Art. 11quater. Par application de l'article 10bis du décret, un partenariat peut être subventionné si les acteurs mentionnés ci-après en font partie :
1° tous les centres publics d'aide sociale de la zone d'action du partenariat ;
2° le centre d'aide sociale générale agréé par le Gouvernement flamand en vertu du décret du 8 mai 2009 relatif à l'aide sociale générale, de la zone d'action du partenariat ;
3° toutes les associations agréées où la parole est prise par des pauvres actifs dans la zone d'action du partenariat et qui oeuvrent à prévenir ou réduire l'endettement.
Le partenariat vise la participation d'organisations de la société civile et d'organisations travaillant avec les groupes cibles les plus vulnérables de la zone d'action, dans sa structure organisationnelle, si ces dernières organisations constituent une valeur ajoutée pour sa mission de réduire et de prévenir l'endettement.
Le Ministre peut accorder des dérogations à la composition visée à l'alinéa premier.
Sous-section 3. - Structure
Art. 11quinquies. Le partenariat établit un groupe de pilotage, dans lequel sont représentées les organisations faisant partie du partenariat, et statue sur la composition et le fonctionnement de celui-ci. Le groupe de pilotage a les missions suivantes :
1° planifier, suivre, évaluer et remanier des initiatives visant à réduire et à prévenir l'endettement dans la zone d'action du partenariat ;
2° rédiger le plan d'orientation visé à l'article 11sexies et le plan annuel ;
3° informer au moins tous les centres publics d'aide sociale, le centre d'aide sociale générale et les associations agréées où la parole est prise par des pauvres actifs dans sa zone d'action, sur les activités et les résultats obtenus, d'une manière appropriée pour le contexte régional.
Section 2. - Attribution et liquidation des subventions
Art. 11sexies. Le partenariat souhaitant être subventionné dispose d'un plan d'orientation approuvé par le Ministre. Le plan d'orientation vaut pour une période de cinq ans et est introduit par le partenariat avant le 30 juin de l'année précédant la période sur laquelle porte le plan en question.
Le plan d'orientation du partenariat comprend :
1° la liste complète des membres du partenariat ;
2° le nom de l'organisation qui assumera la gestion du budget pour ce qui est de la subvention ;
3° la vision et la mission du partenariat ;
4° la description des objectifs stratégiques et opérationnels, compte tenu de l'analyse contextuelle ;
5° la description des indicateurs ;
6° le mode d'affectation des moyens.
Le plan d'orientation est harmonisé en concertation avec le " Vlaams Centrum Schuldenlast ".
Au cours de la période de validité, le plan d'orientation peut être modifié à la demande du partenariat ou du Ministre.
Art. 11septies. Chaque année avant le 1er novembre, le partenariat fait la demande d'une enveloppe subventionnelle pour l'année suivante.
Cette demande de subventionnement est recevable si :
1° elle est introduite suivant le modèle fixé par le Ministre;
2° le centre d'aide sociale générale faisant partie du partenariat assume la responsabilité budgétaire. Si aucun centre d'aide sociale générale ne fait partie du partenariat, le groupe de pilotage visé à l'article 11quinquies désigne une autre organisation dotée de la personnalité juridique pour assumer la gestion du budget ;
3° elle comprend les éléments suivants :
a) une évaluation intermédiaire des activités de l'exercice en cours ;
b) un plan annuel du prochain exercice, qui constitue une concrétisation du plan d'orientation en cours.
Art. 11octies. Le secrétaire général fixe annuellement l'enveloppe subventionnelle pour chaque partenariat, dans les limites des crédits disponibles.
L'enveloppe subventionnelle est indexée conformément à la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public. Cette liaison précitée à l'indice est calculée et appliquée conformément à l'article 2 de l'arrêté royal du 24 décembre 1993 portant exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays.
Art. 11novies. Si la demande n'est pas recevable, le partenariat en est informé avant le 31 décembre de l'année dans laquelle la subvention est demandée.
Si la demande est recevable et la subvention est accordée, la décision du secrétaire général d'accorder le subventionnement du partenariat est communiquée à ce dernier au plus tard le 1er mars de l'année pour laquelle la subvention est demandée.
Si la demande est recevable et la subvention n'est pas accordée, la décision du secrétaire général de refuser le subventionnement du partenariat est notifiée à ce dernier au plus tard le 1er mars de l'année pour laquelle la subvention est demandée.
Art. 11decies. Le partenariat utilise les subventions pour un ou plusieurs des frais suivants :
1° les frais de logement ;
2° les frais de personnel ;
3° les frais de fonctionnement ;
4° les conventions avec des tiers.
Un maximum de 20 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle peut être transférée à l'année suivante comme réserve. Les réserves constituées au cours de l'exercice qui, au moment de la clôture de l'exercice, dépassent les 20 % de l'enveloppe subventionnelle, sont remboursées à la Communauté flamande à raison du montant qui dépasse les 20 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle.
La réserve cumulée, constituée de la subvention annuelle, ne peut pas dépasser la moitié de la subvention annuelle de la Communauté flamande. En cas de dépassement de la détermination de réserve, les réserves qui, au moment de la clôture de l'exercice, dépassent les 50 % de la subvention annuelle, sont remboursées à la Communauté flamande à raison du montant qui dépasse les 50 % de la subvention annuelle.
Art. 11undecies. La subvention est payée en deux tranches. La première tranche de 80 % est payée avant le 1er avril de l'année à laquelle la subvention a trait. La seconde tranche de 20 % est payée le 15 novembre de la même année.
Le partenariat justifie l'affectation de la subvention au cours de l'année calendaire dans un rapport de fond et un rapport financier, qu'il introduit auprès de l'administration avant le 1er mai de l'année calendaire suivante. Le Ministre détermine le modèle du rapport de fond et du rapport financier.
Art. 11duodecies. Des membres du personnel de l'administration exercent sur place ou sur pièces le contrôle du respect, de la part du partenariat, des conditions visées au décret et à ses arrêtés d'exécution, sans préjudice de l'application du décret du 8 juillet 2011 réglant le budget, la comptabilité, l'attribution de subventions et le contrôle de leur utilisation, et le contrôle par la Cour des Comptes.
Les membres du personnel chargés du contrôle ont le droit de visiter le partenariat. Le gestionnaire du budget du partenariat met à la disposition de ces membres du personnel toutes les données nécessaires pour le contrôle. Il autorise ces membres du personnel à vérifier sur place le respect des dispositions visées à l'alinéa premier, et à faire les démarches nécessaires à cet effet.
Les membres du personnel visés au deuxième alinéa établissent un rapport de leurs constatations. Une copie du rapport est transmise au gestionnaire du budget du partenariat.
Section 3. - Dispositions transitoires
Art. 11ter. decies. Par dérogation à l'article 11sexies, le plan d'orientation qui débute le 1er janvier 2014 est établi pour une période de deux ans, du 1er janvier 2014 au 31 décembre 2015, et est introduit avant le 31 mars 2014.
Art. 11quater. decies. Par dérogation à l'article 11septies, la demande de l'enveloppe subventionnelle pour l'année 2014 est introduite avant le 31 mars 2014. "
" Chapitre IIbis. Subventionnement de partenariats
Section 1re. - Conditions de subventionnement
Sous-section 1re. - Missions
Art. 11bis. La mission du partenariat consiste en la prévention et la réduction structurelles de l'endettement au moyen d'initiatives de prévention et d'aide de qualité à la gestion budgétaire et des dettes.
Le partenariat réalise dans sa zone d'action les missions suivantes :
1° prendre des initiatives de prévention et assurer le suivi afin d'éviter l'endettement ou d'empêcher une récidive d'endettement ;
2° prendre des initiatives d'assistance à une aide à la gestion budgétaire et des dettes qui soit abordable, axée sur le client et intégrale, afin de permettre aux familles et personnes de/d'apprendre à prendre la responsabilité de la propre gestion budgétaire durable.
Art. 11ter. Au moyen d'auto-évaluation, le partenariat démontre comment il réalise les missions reprises à l'article 11bis.
Le Ministre peut fixer à l'aide de quel(s) outil(s) les partenariats doivent effectuer leur auto-évaluation.
Sous-section 2. - Composition
Art. 11quater. Par application de l'article 10bis du décret, un partenariat peut être subventionné si les acteurs mentionnés ci-après en font partie :
1° tous les centres publics d'aide sociale de la zone d'action du partenariat ;
2° le centre d'aide sociale générale agréé par le Gouvernement flamand en vertu du décret du 8 mai 2009 relatif à l'aide sociale générale, de la zone d'action du partenariat ;
3° toutes les associations agréées où la parole est prise par des pauvres actifs dans la zone d'action du partenariat et qui oeuvrent à prévenir ou réduire l'endettement.
Le partenariat vise la participation d'organisations de la société civile et d'organisations travaillant avec les groupes cibles les plus vulnérables de la zone d'action, dans sa structure organisationnelle, si ces dernières organisations constituent une valeur ajoutée pour sa mission de réduire et de prévenir l'endettement.
Le Ministre peut accorder des dérogations à la composition visée à l'alinéa premier.
Sous-section 3. - Structure
Art. 11quinquies. Le partenariat établit un groupe de pilotage, dans lequel sont représentées les organisations faisant partie du partenariat, et statue sur la composition et le fonctionnement de celui-ci. Le groupe de pilotage a les missions suivantes :
1° planifier, suivre, évaluer et remanier des initiatives visant à réduire et à prévenir l'endettement dans la zone d'action du partenariat ;
2° rédiger le plan d'orientation visé à l'article 11sexies et le plan annuel ;
3° informer au moins tous les centres publics d'aide sociale, le centre d'aide sociale générale et les associations agréées où la parole est prise par des pauvres actifs dans sa zone d'action, sur les activités et les résultats obtenus, d'une manière appropriée pour le contexte régional.
Section 2. - Attribution et liquidation des subventions
Art. 11sexies. Le partenariat souhaitant être subventionné dispose d'un plan d'orientation approuvé par le Ministre. Le plan d'orientation vaut pour une période de cinq ans et est introduit par le partenariat avant le 30 juin de l'année précédant la période sur laquelle porte le plan en question.
Le plan d'orientation du partenariat comprend :
1° la liste complète des membres du partenariat ;
2° le nom de l'organisation qui assumera la gestion du budget pour ce qui est de la subvention ;
3° la vision et la mission du partenariat ;
4° la description des objectifs stratégiques et opérationnels, compte tenu de l'analyse contextuelle ;
5° la description des indicateurs ;
6° le mode d'affectation des moyens.
Le plan d'orientation est harmonisé en concertation avec le " Vlaams Centrum Schuldenlast ".
Au cours de la période de validité, le plan d'orientation peut être modifié à la demande du partenariat ou du Ministre.
Art. 11septies. Chaque année avant le 1er novembre, le partenariat fait la demande d'une enveloppe subventionnelle pour l'année suivante.
Cette demande de subventionnement est recevable si :
1° elle est introduite suivant le modèle fixé par le Ministre;
2° le centre d'aide sociale générale faisant partie du partenariat assume la responsabilité budgétaire. Si aucun centre d'aide sociale générale ne fait partie du partenariat, le groupe de pilotage visé à l'article 11quinquies désigne une autre organisation dotée de la personnalité juridique pour assumer la gestion du budget ;
3° elle comprend les éléments suivants :
a) une évaluation intermédiaire des activités de l'exercice en cours ;
b) un plan annuel du prochain exercice, qui constitue une concrétisation du plan d'orientation en cours.
Art. 11octies. Le secrétaire général fixe annuellement l'enveloppe subventionnelle pour chaque partenariat, dans les limites des crédits disponibles.
L'enveloppe subventionnelle est indexée conformément à la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public. Cette liaison précitée à l'indice est calculée et appliquée conformément à l'article 2 de l'arrêté royal du 24 décembre 1993 portant exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays.
Art. 11novies. Si la demande n'est pas recevable, le partenariat en est informé avant le 31 décembre de l'année dans laquelle la subvention est demandée.
Si la demande est recevable et la subvention est accordée, la décision du secrétaire général d'accorder le subventionnement du partenariat est communiquée à ce dernier au plus tard le 1er mars de l'année pour laquelle la subvention est demandée.
Si la demande est recevable et la subvention n'est pas accordée, la décision du secrétaire général de refuser le subventionnement du partenariat est notifiée à ce dernier au plus tard le 1er mars de l'année pour laquelle la subvention est demandée.
Art. 11decies. Le partenariat utilise les subventions pour un ou plusieurs des frais suivants :
1° les frais de logement ;
2° les frais de personnel ;
3° les frais de fonctionnement ;
4° les conventions avec des tiers.
Un maximum de 20 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle peut être transférée à l'année suivante comme réserve. Les réserves constituées au cours de l'exercice qui, au moment de la clôture de l'exercice, dépassent les 20 % de l'enveloppe subventionnelle, sont remboursées à la Communauté flamande à raison du montant qui dépasse les 20 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle.
La réserve cumulée, constituée de la subvention annuelle, ne peut pas dépasser la moitié de la subvention annuelle de la Communauté flamande. En cas de dépassement de la détermination de réserve, les réserves qui, au moment de la clôture de l'exercice, dépassent les 50 % de la subvention annuelle, sont remboursées à la Communauté flamande à raison du montant qui dépasse les 50 % de la subvention annuelle.
Art. 11undecies. La subvention est payée en deux tranches. La première tranche de 80 % est payée avant le 1er avril de l'année à laquelle la subvention a trait. La seconde tranche de 20 % est payée le 15 novembre de la même année.
Le partenariat justifie l'affectation de la subvention au cours de l'année calendaire dans un rapport de fond et un rapport financier, qu'il introduit auprès de l'administration avant le 1er mai de l'année calendaire suivante. Le Ministre détermine le modèle du rapport de fond et du rapport financier.
Art. 11duodecies. Des membres du personnel de l'administration exercent sur place ou sur pièces le contrôle du respect, de la part du partenariat, des conditions visées au décret et à ses arrêtés d'exécution, sans préjudice de l'application du décret du 8 juillet 2011 réglant le budget, la comptabilité, l'attribution de subventions et le contrôle de leur utilisation, et le contrôle par la Cour des Comptes.
Les membres du personnel chargés du contrôle ont le droit de visiter le partenariat. Le gestionnaire du budget du partenariat met à la disposition de ces membres du personnel toutes les données nécessaires pour le contrôle. Il autorise ces membres du personnel à vérifier sur place le respect des dispositions visées à l'alinéa premier, et à faire les démarches nécessaires à cet effet.
Les membres du personnel visés au deuxième alinéa établissent un rapport de leurs constatations. Une copie du rapport est transmise au gestionnaire du budget du partenariat.
Section 3. - Dispositions transitoires
Art. 11ter. decies. Par dérogation à l'article 11sexies, le plan d'orientation qui débute le 1er janvier 2014 est établi pour une période de deux ans, du 1er janvier 2014 au 31 décembre 2015, et est introduit avant le 31 mars 2014.
Art. 11quater. decies. Par dérogation à l'article 11septies, la demande de l'enveloppe subventionnelle pour l'année 2014 est introduite avant le 31 mars 2014. "
Art.7. Artikel 35 van het decreet van 21 juni 2013 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin treedt in werking op 1 januari 2014.
Art.7. L'article 35 du décret du 21 juin 2013 portant diverses dispositions relatives au domaine politique Aide sociale, Santé publique et Famille entre en vigueur le 1er janvier 2014.
Art.8. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.
Art.8. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2014.
Art. 9. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 9. Le Ministre flamand ayant l'assistance aux personnes dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.