Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
6 JUNI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten, met het oog op het invoegen van nadere regels over de geologische opslag van koolstofdioxide
Titre
6 JUIN 2014. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 juillet 2011 portant exécution du décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond et portant modification de divers arrêtés, en vue de l'introduction de modalités relatives au stockage géologique de dioxyde de carbone
Informations sur le document
Info du document
Tekst (6)
Texte (6)
Artikel 1. Dit besluit voorziet, aanvullend op en ter uitvoering van de bepalingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, in de omzetting van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad.
Article 1er. Le présent arrêté prévoit, en complément aux et en exécution des dispositions du décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond, la transposition de la Directive 2009/31/CE du Parlement européen et du Conseil du 23 avril 2009 relative au stockage géologique du dioxyde de carbone et modifiant la Directive 85/337/CEE du Conseil, les Directives 2000/60/CE, 2001/80/CE, 2004/35/CE, 2006/12/CE et 2008/1/CE et le Règlement (CE) n° 1013/2006 du Parlement européen et du Conseil.
Art.2. In artikel 4, § 2, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten wordt de zinsnede "in Lambert BD72/TAW" vervangen door de zinsnede "in Lambert BD72 voor de x- en y-coördinaten en in mTAW voor de z-coördinaat".
Art.2. Dans l'article 4, § 2, 3°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 15 juillet 2011 portant exécution du décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond et portant modification de divers arrêtés, le membre de phrase " en Lambert BD72/TAW " est remplacé par le membre de phrase " en Lambert BD72 pour les coordonnées x et y et en mTAW pour la coordonnée z ".
Art.3. In artikel 5, § 1, 8°, van hetzelfde besluit worden de woorden "en van alle bergingen van radioactief afval" vervangen door de zinsnede "alle vergunningen die verleend zijn in het kader van geothermische projecten met een diepte van ten minste 500 meter, en van alle bergingen van radioactief afval, met inbegrip van een modellering die de drukeffecten van de voorgenomen activiteit in de ondergrond op korte en lange afstand duidelijk maakt met het oog op mogelijke drukinteracties tussen de bestaande en de geplande activiteiten".
Art.3. Dans l'article 5, § 1er, 8°, du même arrêté, les mots " et de tous les dépôts de déchets radioactifs " sont remplacés par le membre de phrase " de toutes les autorisations accordées dans le cadre de projets géothermiques ayant une profondeur minimale de 500 mètres, et de tous les dépôts de déchets radioactifs, y compris une modélisation explicitant les effets de la pression de l'activité envisagée dans le sous-sol à courte et longue distance en vue d'interactions potentielles de pression entre les activités existantes et prévues ".
Art.4. In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste tot en met vierde lid, worden de woorden "nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend" vervangen door de woorden "nadat de aanvraag is ingediend en volledig bevonden is";
  2° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend" telkens vervangen door de woorden "nadat de aanvraag is ingediend en volledig bevonden is".
Art.4. A l'article 7 du même arrêté sont apportées les modifications suivantes :
  1° dans le paragraphe 1er, alinéas premier à quatre inclus, les mots " après l'introduction d'un dossier de demande jugé complet " sont remplacés par les mots " après que la demande est introduite et jugée complète " ;
  2° dans le paragraphe 2, alinéa deux, les mots " après l'introduction d'un dossier de demande jugé complet " sont chaque fois remplacés par les mots " après que la demande est introduite et jugée complète ".
Art.5. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 2/1, dat bestaat uit artikel 14/1 tot en met 14/27, ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Hoofdstuk 2/1. - De geologische opslag van koolstofdioxide
  Afdeling 1. - Aanvraagprocedure en vergunningscriteria voor opsporingsvergunningen voor koolstofdioxideopslag
  Art. 14/1. Een aanvraag voor een opsporingsvergunning voor koolstofdioxideopslag wordt in twee exemplaren ingediend bij de minister, waarvan minstens een exemplaar per aangetekende zending. De aanvraag wordt ook op een elektronische drager ingediend, inclusief het kaartenmateriaal in shape-, grid-, dwg-, dxf- of dgn-formaat.
  Art. 14/2. § 1. De aanvraag vermeldt de volgende gegevens:
  1° als de aanvrager een natuurlijke persoon is, de voornaam, de achternaam, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van de aanvrager;
  2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de naam, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel, de statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag, en de contactgegevens van een contactpersoon.
  Als de aanvrager een buitenlandse natuurlijke of rechtspersoon is, kiest hij een adres in België, dat dienst zal doen als correspondentieadres.
  § 2. Bovendien bevat de aanvraag de volgende gegevens:
  1° de duur waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, en een motivering daarvoor;
  2° het gebied waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, inclusief de diepte, de oppervlakte en de ligging ervan, waarbij de begrenzingscoördinaten worden aangegeven in Lambert BD72 voor de x- en y-coördinaten en in mTAW voor de z-coördinaat.
  Art. 14/3. De volgende documenten worden bij de aanvraag gevoegd:
  1° een nota met de gegevens op basis waarvan de technische bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de aanvrager beoordeeld kunnen worden, met ten minste de volgende gegevens:
  a) de referenties, diploma's en beroepstitels van het voornaamste leidinggevende personeel van de aanvrager, en in het bijzonder van het personeel dat zal worden belast met de uitvoering van en het toezicht op de opsporingsactiviteiten;
  b) in voorkomend geval, een lijst met vergelijkbare opsporingsactiviteiten waaraan de aanvrager de afgelopen tien jaar heeft deelgenomen, met telkens een korte beschrijving van die activiteiten;
  c) een beschrijving van de technische middelen die aangewend zullen worden bij de uitvoering van en het toezicht op de opsporingsactiviteiten;
  d) in voorkomend geval, de technische mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als blijkt dat die technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager;
  2° een nota met de gegevens op basis waarvan de financiële soliditeit van de aanvrager beoordeeld kan worden, met ten minste de volgende gegevens:
  a) de jaarrekeningen van de laatste drie jaar. Als de aanvrager kan aantonen dat hij niet in staat is die documenten te verstrekken, kan hem worden toegestaan andere geschikte gegevens voor te leggen op basis waarvan zijn financiële soliditeit beoordeeld kan worden;
  b) een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager zich voorneemt de opsporingsactiviteiten te financieren;
  c) in voorkomend geval, de financiële mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als blijkt dat die financiële mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager;
  3° een overzicht van de professionele en technische ontwikkeling en training van de aanvrager en van alle personeel;
  4° een digitaal plan met een relevante en werkbare schaal, waarop de grenzen van het gebied zijn aangeduid. Het plan vermeldt waar de aanvrager van plan is om geologisch onderzoek te verrichten, inclusief de geologische lagen en de stratigrafische intervallen, en geeft ook een raming van het aantal, de locatie, de diepte en de methode van de voorgenomen boringen, en de ligging van de seismische tracés en de voorgenomen techniek van het seismische onderzoek;
  5° een nota met daarin een uitvoerige beschrijving van de manier waarop de aanvrager zich voorneemt de opsporingsactiviteiten te verrichten;
  6° een tijdschema van alle voorgenomen activiteiten, inclusief een raming van de investeringen en kosten, en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses;
  7° een geologische nota met daarin een beschrijving van de lokale en regionale geologie, een beschrijving van de voor de onderbouwing van de aanvraag gebruikte verkenningsonderzoeken of andere geologische gegevens, de interpretatie van die gegevens en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses;
  8° voor het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft, en tien kilometer daarbuiten, een overzicht van alle vergunningen die verleend zijn in het kader van hoofdstuk II en III van het decreet van 8 mei 2009, alle vergunningen die verleend zijn in het kader van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, alle vergunningen die verleend zijn in het kader van geothermische projecten met een diepte van ten minste 500 meter, en alle bergingen van radioactief afval, met inbegrip van een modellering die de drukeffecten van de voorgenomen activiteit in de ondergrond op korte en lange afstand duidelijk maakt met het oog op mogelijke drukinteracties tussen de bestaande en de geplande activiteiten.
  De minister kan op elk moment aanvullende informatie vragen als hij dat voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk acht.
  Art. 14/4. Bij de beoordeling van de technische bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de aanvrager, vermeld in artikel 38, § 1/1 en § 1/2, van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria:
  1° de geologische en mijnbouwkundige kennis van de aanvrager;
  2° in voorkomend geval, de ervaring van de aanvrager inzake koolstofdioxideopslag of opsporingswerkzaamheden daarrond, en de wijze waarop die activiteiten door hem zijn uitgevoerd;
  3° de technische middelen die aangewend zullen worden bij de uitvoering van en het toezicht op de activiteiten;
  4° de professionele en technische ontwikkeling en training van de aanvrager en van alle personeel;
  5° in voorkomend geval, de technische mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als die technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager.
  Bij de beoordeling van de financiële soliditeit van de aanvrager, vermeld in artikel 38, § 1/1, van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria:
  1° de financiële middelen waarover de aanvrager beschikt;
  2° de wijze waarop de aanvrager de voorgenomen activiteiten zal financieren;
  3° in voorkomend geval, de financiële mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als blijkt dat die financiële mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager.
  Art. 14/5. De Vlaamse Regering neemt, op voorstel van de minister, een beslissing over de vergunningsaanvraag binnen een termijn van honderdtachtig dagen nadat de aanvraag is ingediend en volledig bevonden is.
  Art. 14/6. Een besluit van de Vlaamse Regering waarbij een opsporingsvergunning voor koolstofdioxideopslag wordt verleend of geweigerd, wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
  Afdeling 2. - Aanvraagprocedure en vergunningscriteria voor opslagvergunningen
  Art. 14/7. Een aanvraag voor een opslagvergunning wordt in drie exemplaren ingediend bij de minister, waarvan minstens een exemplaar per aangetekende zending. De aanvraag wordt ook op een elektronische drager ingediend, inclusief het kaartenmateriaal in shape-, grid-, dwg-, dxf- of dgn-formaat.
  Art. 14/8. § 1. De aanvraag vermeldt de volgende gegevens:
  1° als de aanvrager een natuurlijke persoon is, de voornaam, de achternaam, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van de aanvrager;
  2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de naam, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel, de statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag, en de contactgegevens van een contactpersoon.
  Als de aanvrager een buitenlandse natuurlijke of rechtspersoon is, kiest hij een adres in België, dat dienst zal doen als correspondentieadres.
  § 2. Bovendien bevat de aanvraag de volgende gegevens:
  1° het gebied waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, inclusief de diepte, de oppervlakte en de ligging ervan, waarbij de begrenzingscoördinaten worden aangegeven in Lambert BD72 voor de x- en y-coördinaten en in mTAW voor de z-coördinaat.
  2° een nauwkeurige beschrijving van de voorgestelde opslaglocatie en het voorgestelde opslagcomplex, en gedetailleerde gegevens betreffende de hydraulische eenheid.
  Art. 14/9. De volgende documenten worden bij de aanvraag gevoegd:
  1° een nota met de gegevens op basis waarvan de technische bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de aanvrager beoordeeld kunnen worden, met ten minste de volgende gegevens:
  a) de referenties, diploma's en beroepstitels van het voornaamste leidinggevende personeel van de aanvrager, en in het bijzonder van het personeel dat zal worden belast met de uitvoering van en het toezicht op de opslagactiviteiten;
  b) in voorkomend geval, een lijst met vergelijkbare opslagactiviteiten waaraan de aanvrager in het verleden heeft deelgenomen, met telkens een korte beschrijving van die activiteiten;
  c) een beschrijving van de technische middelen die aangewend zullen worden bij de uitvoering van en het toezicht op de opslagactiviteiten;
  d) in voorkomend geval, de technische mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als blijkt dat die technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager;
  2° een nota met de gegevens op basis waarvan de financiële soliditeit van de aanvrager beoordeeld kan worden, met ten minste de volgende gegevens:
  a) de jaarrekeningen van de laatste drie jaar. Als de aanvrager kan aantonen dat hij niet in staat is die documenten te verstrekken, kan hem worden toegestaan andere geschikte gegevens voor te leggen op basis waarvan zijn financiële soliditeit beoordeeld kan worden;
  b) een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager van plan is om de opslagactiviteiten te financieren;
  c) in voorkomend geval, de financiële mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als blijkt dat die financiële mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager;
  3° een overzicht van de professionele en technische ontwikkeling en training van de aanvrager en van alle personeel;
  4° als zich in dezelfde hydraulische eenheid meer dan één opslaglocatie bevindt, een nota met een analyse van de potentiële drukinteracties;
  5° een nota met een gedetailleerde beschrijving van de resultaten die voortvloeien uit de voorafgaande opsporingsvergunning voor koolstofdioxideopslag. Als de aanvrager niet zelf de houder van de voorafgaande opsporingsvergunning voor koolstofdioxideopslag was of is, toont hij de herkomst van de resultaten aan;
  6° een nota met de resultaten die met toepassing van artikel 39 van het decreet van 8 mei 2009 verkregen zijn uit de karakterisering van de opslaglocatie en het opslagcomplex en uit de beoordeling van de verwachte veiligheid van opslag;
  7° een nota met een inschatting van de totale hoeveelheid koolstofdioxide die zal worden geïnjecteerd en opgeslagen, en met een beschrijving van de toekomstige bronnen en de afvang- en transportmethoden, de samenstelling van de koolstofdioxidestromen met inbegrip van alle afzonderlijke bestanddelen en het aandeel ervan in de totale hoeveelheid, een risicobeoordeling met toepassing van artikel 47, § 2, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009, het tijdvak van de injectie, de injectiesnelheden, de injectiedruk en de locatie van de injectiefaciliteiten;
  8° een nota met een beschrijving van de maatregelen om significante onregelmatigheden te voorkomen;
  9° een voorstel van monitoringsplan als vermeld in artikel 48, § 2, van het decreet van 8 mei 2009;
  10° een voorstel van plan met corrigerende maatregelen als vermeld in artikel 51, § 1, van het decreet van 8 mei 2009;
  11° een voorstel van voorlopig plan voor de periode na afsluiting als vermeld in artikel 52, § 2, van het decreet van 8 mei 2009;
  12° een nota met de informatie die met toepassing van artikel 4.3.7 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid verstrekt moet worden;
  13° het bewijs dat de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening, zoals vereist met toepassing van artikel 57 van het decreet van 8 mei 2009, rechtsgeldig en effectief gesteld zal worden voor de injectie aanvangt, een voorstel inzake de vorm van de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening, en alle nodige gegevens voor de raming van het bedrag van de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening als vermeld in artikel 14/16, § 1, van dit besluit, waarbij een adequate cijfermatige onderbouwing en toelichting gevoegd zijn;
  14° een nota met een beschrijving van de manier waarop de aanvrager zich voorneemt de geologische opslag van koolstofdioxide te verrichten;
  15° een tijdschema van alle voorgenomen activiteiten, inclusief een raming van de investeringen en kosten, en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses;
  16° voor het gebied waarop de aanvraag slaat, en tien kilometer daarbuiten, een overzicht van alle vergunningen die verleend zijn in het kader van hoofdstuk II en III van het decreet van 8 mei 2009, alle vergunningen die verleend zijn in het kader van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, alle vergunningen die verleend zijn in het kader van geothermische projecten met een diepte van ten minste 500 meter, en alle bergingen van radioactief afval, met inbegrip van een modellering die de drukeffecten van de voorgenomen activiteit in de ondergrond op korte en lange afstand duidelijk maakt met het oog op mogelijke drukinteracties tussen de bestaande en de geplande activiteiten.
  De minister kan op elk moment aanvullende informatie vragen als hij dat voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk acht.
  Art. 14/10. Overeenkomstig artikel 44, § 1, van het decreet van 8 mei 2009 stelt de minister binnen een maand na de ontvangst van de aanvraag de vergunningsaanvraag voor een opslagvergunning ter beschikking van de Europese Commissie. Ook alle andere relevante gegevens die in aanmerking worden genomen bij het nemen van een beslissing over de vergunningsaanvraag, worden ter beschikking van de Europese Commissie gesteld.
  Art. 14/11. Bij de beoordeling van de technische bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de aanvrager, vermeld in artikel 41, § 1, en artikel 42 van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria:
  1° de geologische en mijnbouwkundige kennis van de aanvrager;
  2° in voorkomend geval, de ervaring van de aanvrager inzake koolstofdioxideopslag of opsporingswerkzaamheden daarrond, en de wijze waarop die activiteiten door hem zijn uitgevoerd;
  3° de technische middelen die aangewend zullen worden bij de uitvoering van en het toezicht op de activiteiten;
  4° de professionele en technische ontwikkeling en training van de aanvrager en van alle personeel;
  5° in voorkomend geval, de technische mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als die technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager.
  Bij de beoordeling van de financiële soliditeit van de aanvrager, vermeld in artikel 41, § 1, van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria:
  1° de financiële middelen waarover de aanvrager beschikt;
  2° de wijze waarop de aanvrager de voorgenomen activiteiten zal financieren;
  3° in voorkomend geval, de financiële mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, als blijkt dat die financiële mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager.
  Art. 14/12. § 1. Binnen een termijn van tweehonderdveertig dagen nadat de aanvraag is ingediend en volledig bevonden is, wijst de Vlaamse Regering, op voorstel van de minister, de vergunningsaanvraag af of stelt ze, op voorstel van de minister, een ontwerp-opslagvergunning vast.
  Als de Vlaamse Regering de vergunningsaanvraag afwijst, brengt de minister de aanvrager en de Europese Commissie daarvan op de hoogte.
  Als de Vlaamse Regering een ontwerp-opslagvergunning vaststelt, brengt de minister de aanvrager en de Europese Commissie op de hoogte van de ontwerp-opslagvergunning en van alle gegevens die in aanmerking zijn genomen bij het vaststellen van de ontwerp-opslagvergunning.
  § 2. Binnen een termijn van honderdtwintig dagen na het niet-bindende advies van de Europese Commissie over de ontwerp-opslagvergunning of binnen een termijn van honderdtwintig dagen na de kennisgeving waaruit blijkt dat de Europese Commissie geen advies zal uitbrengen, neemt de Vlaamse Regering, op voorstel van de minister, een definitieve beslissing over de vergunningsaanvraag.
  Na de definitieve beslissing door de Vlaamse Regering over de vergunningsaanvraag brengt de minister de Europese Commissie daarvan op de hoogte, in voorkomend geval inclusief een motivering door de Vlaamse Regering van de afwijking van het advies van de Europese Commissie.
  Art. 14/13. Een besluit van de Vlaamse Regering waarbij een opslagvergunning wordt verleend of geweigerd, wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
  Afdeling 3. - Aanvaardingscriteria voor de koolstofdioxidestroom en aanvaardingsprocedure
  Art. 14/14. § 1. In de analyse van de samenstelling van geleverde koolstofdioxidestromen en de bijbehorende risicobeoordeling, vermeld in artikel 47, § 2, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009, besteedt de exploitant onder meer aandacht aan de volgende aspecten:
  1° de concentratie van koolstofdioxide;
  2° de concentraties van water en zuurstof, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het oog op het voorkomen van corrosieproblemen en het beschermen van de integriteit van de transport- en injectie-infrastructuur, van het boorgat en van de opslaglocatie;
  3° de concentraties van componenten zoals Cl2, SOx en NOx, die in contact met formatiewater zuren vormen en bijgevolg uitloging van metalen in de hand werken, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het oog op het beschermen van de integriteit van de opslaglocatie, ondergrondse watervoerende lagen, het milieu en de menselijke gezondheid;
  4° de concentraties van giftige stoffen zoals CO, H2S, SOx en NOx, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het oog op het beschermen van het milieu en de menselijke gezondheid;
  5° de concentraties van zware metalen zoals Hg, As, Se, Pb, Cd, Ni, Cu, Cr, Zn, Sb, Co, Mn, V en Sn, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het oog op het beschermen van ondergrondse watervoerende lagen, het milieu en de menselijke gezondheid;
  6° de concentraties van aminen en afgeleide producten zoals aldehyden, amiden, nitrosaminen en nitraminen, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het oog op het beschermen van ondergrondse watervoerende lagen, het milieu en de menselijke gezondheid;
  7° de concentraties van stoffen die zijn toegevoegd als hulpmiddel bij de monitoring en het controleren van migratie, zoals stabiele of radioactieve isotopen, edelgassen en chemicaliën, onder meer perfluorkoolstof en SF6, in het bijzonder maar niet uitsluitend met het oog op het beschermen van het milieu en de menselijke gezondheid.
  § 2. Het register, vermeld in artikel 47, § 2, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009, bevat met ingang van de eerste dag van de injectie een opgave van de volgende elementen:
  1° per uur, de hoeveelheden, uitgedrukt in kiloton, en de kenmerken van de geleverde koolstofdioxidestromen die geïnjecteerd of weggelekt zijn;
  2° de samenstelling van de geleverde, geïnjecteerde en weggelekte koolstofdioxidestromen, met inbegrip van iedere wijziging in de samenstelling ervan met vermelding van de datum en het tijdstip van de wijziging, en met inbegrip van de afzonderlijke bestanddelen ervan en het volume- en gewichtsaandeel ervan met een voldoende nauwkeurigheid met het oog op het beschermen van het milieu en de menselijke gezondheid.
  Het register wordt ten minste wekelijks bijgewerkt.
  Afdeling 4. - Inspecties
  Art. 14/15. De inspecties met toepassing van artikel 50 van het decreet van 8 mei 2009 worden uitgevoerd volgens de regels, vermeld in titel XVI, hoofdstuk III, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
  Afdeling 5. - Financiële zekerheden
  Art. 14/16. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt in de opslagvergunning het bedrag waarvoor een financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening gesteld moet worden.
  Het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening wordt bepaald op basis van de som van de volgende ramingen:
  1° een raming van de kosten voor het verwerven van emissierechten in geval van lekkage, ingevolge de opname van de opslaglocatie binnen de werkingssfeer van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de uitvoeringsbesluiten ervan, uitgaande van een emissie als gevolg van lekkage gedurende drie maanden;
  2° een raming van de kosten voor het naleven van de rapporteringsplicht, vermeld in artikel 49 van het decreet van 8 mei 2009;
  3° een raming van de kosten voor het nemen van de maatregelen uit het plan met corrigerende maatregelen, vermeld in artikel 57 van het decreet van 8 mei 2009, uitgaande van het meest ingrijpende scenario uit het plan;
  4° een raming van de kosten voor het nemen van preventieve maatregelen en herstelmaatregelen met toepassing van titel XV, hoofdstuk II en III, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
  5° een raming van de kosten voor het monitoren van de injectiefaciliteiten, het opslagcomplex (inclusief waar mogelijk de koolstofdioxidepluim) en het omliggende milieu, zoals bepaald in het monitoringsplan, vermeld in artikel 48, § 2, van het decreet van 8 mei 2009, tot de overdracht van de verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 53 tot en met 56 van het decreet van 8 mei 2009, en uitgaande van een overdracht van de verantwoordelijkheid twintig jaar na de afsluiting van de opslaglocatie;
  6° een raming van de kosten voor het afsluiten van de opslaglocatie, zoals bepaald in het plan voor de periode na afsluiting, vermeld in artikel 52, § 2 en § 3, van het decreet van 8 mei 2009;
  7° een raming van de kosten van de financiële bijdrage, vermeld in artikel 58 van het decreet van 8 mei 2009.
  § 2. De vorm waarin de zekerheid of gelijkwaardige voorziening wordt gesteld, behoeft de voorafgaande instemming van de minister. De minister stuurt zijn instemming per aangetekende brief naar de exploitant.
  De minister stemt in met de vorm waarin de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening wordt gesteld, als het naar zijn oordeel vaststaat dat die de Vlaamse Regering gedurende heel de vergunningsduur in staat zal stellen om alle verplichtingen, vermeld in artikel 57 van het decreet van 8 mei 2009, zo nodig zelf na te komen in de plaats van en ten laste van de exploitant.
  Als de minister later oordeelt dat het niet meer vaststaat dat de gekozen vorm de Vlaamse Regering gedurende heel de vergunningsduur in staat zal stellen om alle verplichtingen, vermeld in artikel 57 van het decreet van 8 mei 2009, zo nodig zelf na te komen in de plaats van en ten laste van de exploitant, kan hij zijn toestemming intrekken. In dat geval bezorgt de exploitant binnen dertig dagen een nieuw voorstel voor de vorm van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening.
  § 3. Uiterlijk dertig dagen voor de injectie aanvangt, stuurt de exploitant het bewijs dat de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening ten voordele van de Vlaamse Regering rechtsgeldig en effectief gesteld is, per aangetekende brief naar de minister.
  Art. 14/17. § 1. Naar aanleiding van elke rapportering in het kader van artikel 49 van het decreet van 8 mei 2009 en naar aanleiding van elke lekkage of significante onregelmatigheid kan de minister het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening bijstellen met toepassing van artikel 57, § 1, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009.
  Als de opslagvergunning is ingetrokken met toepassing van artikel 46 van het decreet van 8 mei 2009, kan de minister op elk moment het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening bijstellen met toepassing van artikel 57, § 1, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009.
  § 2. In elk geval evalueert de minister ten minste om de vijf jaar vanaf de datum waarop de opslagvergunning verleend is, of het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening bijgesteld moet worden. De exploitant levert uiterlijk honderdtwintig dagen voor het verstrijken van de vijfjaarlijkse termijn alle nodige gegevens voor een geactualiseerde raming van het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening, waarbij een adequate cijfermatige onderbouwing en toelichting gevoegd zijn.
  § 3. Als de minister van oordeel is dat het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening bijgesteld moet worden, meldt hij dat per aangetekende brief aan de exploitant. De exploitant past de gestelde financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening onmiddellijk aan en stuurt binnen zestig dagen na de brief van de minister het bewijs dat de aangepaste financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening rechtsgeldig en effectief gesteld is, per aangetekende brief naar de minister.
  § 4. De exploitant staakt de injectie van koolstofdioxide zodra een voortgaande injectie zou leiden tot een hoeveelheid opgeslagen koolstofdioxide die meer dan 15% hoger is dan de hoeveelheid die betrokken is in de raming, vermeld in artikel 14/16, § 1, tweede lid, 1°, voor de vaststelling van het bedrag van de financiële zekerheid of gelijkwaardige voorziening.
  Afdeling 6. - Overdracht van de verantwoordelijkheid en financiële bijdrage
  Art. 14/18. De Vlaamse Regering legt bij de goedkeuring van het definitieve plan voor de periode na afsluiting conform artikel 52, § 2, derde lid, van het decreet van 8 mei 2009, de minimumperiode vast die conform artikel 53, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 verstreken moet zijn na de afsluiting van de opslaglocatie voor de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie overgedragen kan worden aan het Vlaamse Gewest.
  Art. 14/19. Als een opslaglocatie afgesloten is met toepassing van artikel 52, § 1, 1° of 2°, van het decreet van 8 mei 2009, en de minimumperiode, vermeld in artikel 53, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 mei 2009, verlopen is, kan de exploitant per aangetekende brief een verslag, als vermeld in artikel 53, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009, indienen bij de minister met het oog op de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie aan het Vlaamse Gewest.
  Als de exploitant zelf geen initiatief neemt om een verslag in te dienen overeenkomstig het eerste lid, kan de minister hem per aangetekende brief verzoeken om zo'n verslag in te dienen binnen een door de minister vast te stellen termijn. Als de exploitant daar niet in slaagt, deelt hij binnen de vastgestelde termijn per aangetekende brief aan de minister de redenen mee waarom het nog niet mogelijk is om een verslag in te dienen.
  Art. 14/20. § 1. Het verslag bevat een overzicht van alle rechtstreeks gemeten data en berekende parameters die gemonitord zijn in de periode na afsluiting, en een interpretatie daarvan, en is ook gebaseerd op de monitoringsplannen die na de afsluiting geactualiseerd zijn.
  § 2. De exploitant bewijst in het verslag dat alle beschikbare gegevens aantonen dat het opgeslagen koolstofdioxide volledig en permanent ingesloten blijft, onder meer door de drie voorwaarden, vermeld in artikel 53, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 te staven.
  Ter staving van de vervulling van de voorwaarde dat het feitelijke gedrag van het geïnjecteerde koolstofdioxide in overeenstemming moet zijn met het gemodelleerde gedrag, toont de exploitant onder meer de volgende elementen aan:
  1° gedurende een door de minister vast te stellen periode die voorafgaat aan de overdracht van de verantwoordelijkheid en die ten minste vijf opeenvolgende jaren beslaat, is er geen behoefte geweest om de aannamen van het driedimensionale statische geologische model van de opslaglocatie en het opslagcomplex significant aan te passen naar aanleiding van de regelmatige herijking van het model op basis van de regelmatig gemonitorde parameters;
  2° de resultaten van de "backcasting" met betrekking tot de meest recent geactualiseerde versie van het model vallen binnen of sluiten zeer nauw aan bij het betrouwbaarheidsinterval van de gemonitorde parameters voor de volledige duur van de opslag.
  Ter staving van de vervulling van de voorwaarde dat er geen detecteerbare lekken mogen zijn, toont de exploitant onder meer aan dat gedurende een door de minister vast te stellen periode die voorafgaat aan de overdracht van de verantwoordelijkheid en die ten minste tien opeenvolgende jaren beslaat, de volgende elementen vaststaan:
  1° de integriteit van alle monitorings- en injectieputten, zonder lekken, onverwachte slijtage of schade, is verzekerd;
  2° de koolstofdioxidepluim is binnen het opslagcomplex gebleven, wat aangetoond wordt met gegevens die regelmatig gemonitord worden op basis van het geactualiseerde en goedgekeurde monitoringsplan;
  3° alle gemeten en toegedichte data stemmen overeen met de geochemische modellering, wat bevestigd wordt door regelmatige geochemische analyses.
  Ter staving van de vervulling van de voorwaarde dat de opslaglocatie evolueert naar een toestand van stabiliteit op lange termijn, toont de exploitant onder meer de volgende elementen aan:
  1° de meest recent geactualiseerde modellen wijzen op de uiteindelijke stabiliteit van de koolstofdioxidepluim binnen het opslagcomplex;
  2° de gemonitorde parameters zijn dicht bij de verwachte stabiele waarden uitgekomen, zoals voorspeld door de modellering. De exploitant toont dit element aan door bijvoorbeeld een tabel of grafiek op te nemen waarin de verschillen tussen de gemonitorde en de stabiele waarden weergegeven worden;
  3° uit tabellen en grafieken blijkt dat het differentiequotiënt van de gemonitorde parameters klein is en afneemt.
  § 3. Naast de elementen, vermeld in § 2, bevat het verslag de volgende elementen:
  1° de verhaalsgeschiedenis van de opslaglocatie over de volledige duur van het project, met inbegrip van de karakterisering van het opslagcomplex, alle werkzaamheden, lekkages en significante onregelmatigheden, corrigerende maatregelen, en een samenvatting van de monitoringsresultaten;
  2° de geschiedenis van de aanleg van de injectiefaciliteiten en van de activiteiten en maatregelen tijdens en na de periode van afsluiting;
  3° een herzien rapport met de uiteindelijke karakterisering van het opslagcomplex, met inbegrip van de informatie uit de uiteindelijke statische en dynamische modellen;
  4° de verhaalsgeschiedenis van de modelleerprocessen, de resultaten van modellerings- en simulatieactiviteiten, aanpassingen aan modellen naar aanleiding van nieuwe gegevens en ijkingen, en de bijbehorende onzekerheidsanalyses;
  5° een beschrijving van hoe onzekerheden geanalyseerd zijn en hoe daarmee is omgegaan, en een herevaluatie van in het verleden gemaakte beslissingen;
  6° een geactualiseerde risicobeoordeling die aangeeft hoe elk individueel risico dat geïdentificeerd is, geëvolueerd is tijdens de volledige duur van het project;
  7° verklaringen voor het groter of kleiner inschatten van risico's tijdens de volledige duur van het project.
  Art. 14/21. § 1. Als de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 53, derde lid, van het decreet van 8 mei 2009 een ontwerpbesluit ter goedkeuring van de overdracht van de verantwoordelijkheid neemt, bepaalt ze in dat ontwerpbesluit het bedrag en de vorm van de financiële bijdrage die de exploitant met toepassing van artikel 58 van het decreet van 8 mei 2009 ter beschikking moet stellen aan de Vlaamse Regering, en ook de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.
  § 2. Het bedrag van de financiële bijdrage moet voldoende zijn om de volgende kosten voor het Vlaamse Gewest te dekken na de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie:
  1° de geraamde monitoringskosten als een gevolg van de toepassing van artikel 55, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 en artikel 14/23 van dit besluit, voor een periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie;
  2° de geraamde kosten voor het verwerven van emissierechten ingeval van lekkage, ingevolge de opname van de opslaglocatie binnen de werkingssfeer van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de uitvoeringsbesluiten ervan, uitgaande van een emissie als gevolg van lekkage gedurende een of meer periodes van drie maanden en dit tijdens een totale periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie. Bij de berekening van die kosten worden de waarschijnlijkheid van een lekkage en de mogelijke frequentie of herhaling ervan tijdens de totale periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid in rekening gebracht;
  3° de geraamde kosten voor het nemen van corrigerende maatregelen voor een periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie. Bij de berekening van die kosten worden de waarschijnlijkheid van de noodzaak van het nemen van corrigerende maatregelen, de mogelijke omvang ervan en de mogelijke frequentie of herhaling ervan in de periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid, in rekening gebracht;
  4° de geraamde kosten voor het nemen van preventieve maatregelen en herstelmaatregelen met toepassing van titel XV, hoofdstuk II en III, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, voor een periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie. Bij de berekening van die kosten worden de waarschijnlijkheid van de noodzaak van het nemen van preventieve maatregelen en herstelmaatregelen en de mogelijke frequentie of herhaling ervan in de periode van dertig jaar na de overdracht van de verantwoordelijkheid, in rekening gebracht.
  Bij de vaststelling van het bedrag van de financiële bijdrage wordt rekening gehouden met de parameters, vermeld in bijlage I bij het decreet van 8 mei 2009, en met de elementen inzake de concrete voorgeschiedenis van de koolstofdioxideopslag in kwestie, zoals eventuele lekkages en significante onregelmatigheden die zich hebben voorgedaan en een inschatting van de doeltreffendheid van genomen corrigerende maatregelen. Met die parameters en elementen wordt rekening gehouden bij de inschatting van de waarschijnlijkheid, de omvang en de draagwijdte, de intensiteit, de duur en de timing van de verplichtingen die gelden na de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de opslaglocatie.
  § 3. Als de Vlaamse Regering geen definitief besluit ter goedkeuring van de overdracht van de verantwoordelijkheid neemt met toepassing van artikel 54, § 3, van het decreet van 8 mei 2009, kan de exploitant per aangetekende brief een verzoek aan de minister richten om de door hem betaalde financiële bijdrage terug te storten. In dat geval wordt de financiële bijdrage zo snel mogelijk aan de exploitant teruggestort.
  Art. 14/22. Als de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 54, § 3, van het decreet van 8 mei 2009 een definitief besluit ter goedkeuring van de overdracht van de verantwoordelijkheid neemt, bezorgt de exploitant binnen zestig dagen na de datum van de kennisgeving van het definitieve besluit kosteloos alle informatie over de afgesloten opslaglocatie per aangetekende zending aan de minister, inclusief alle geologische monsters en andere data, en alle interne en externe verslagen, rapporten, plannen en kaarten. De informatie wordt ook op een elektronische drager aan de minister bezorgd, inclusief het kaartenmateriaal in shape-, grid-, dwg-, dxf- of dgn-formaat.
  Het Vlaamse Gewest mag die informatie gebruiken om zijn verplichtingen, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden met betrekking tot de opslaglocatie te vervullen en na te komen.
  Afdeling 7. - Monitoring in de periode na de overdracht van de verantwoordelijkheid
  Art. 14/23. In de periode na de overdracht van de verantwoordelijkheid wordt het opslagcomplex en het omliggende milieu met toepassing van artikel 55 van het decreet van 8 mei 2009 gemonitord door de afdeling, bevoegd voor grondwater, en de afdeling, bevoegd voor lucht, van de Vlaamse Milieumaatschappij en door de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen, van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie.
  Afdeling 8. - Toegang van derden
  Onderafdeling 1. - Toegang tot transportnetwerken en opslaglocaties
  Art. 14/24. § 1. Exploitanten van transportnetwerken en opslaglocaties maken, met het oog op de toepassing van en met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in artikel 59 van het decreet van 8 mei 2009, ten minste om de twaalf maanden de commerciële voorwaarden en technische modaliteiten voor de toegang tot hun transportnetwerk of opslaglocatie bekend in het Belgisch Staatsblad.
  Geïnteresseerde potentiële gebruikers dienen bij de exploitant per aangetekende brief een verzoek in tot toegang tot het transportnetwerk of de opslaglocatie, met vermelding van alle relevante gegevens, in het bijzonder over het afgevangen koolstofdioxide.
  § 2. De toegang tot en het gebruik van het transportnetwerk of de opslaglocatie worden geregeld in een overeenkomst tussen de exploitant en de gebruiker of gebruikers.
  Onderafdeling 2. - Geschillenbeslechtingsprocedure
  Art. 14/25. § 1. Als de partijen, vermeld in artikel 14/24, § 2, er binnen een termijn van zes maanden vanaf het verzoek van de potentiële gebruiker, vermeld in artikel 14/24, § 1, tweede lid, niet in slagen een overeenkomst te sluiten over de toegang tot en het gebruik van het transportnetwerk of de opslaglocatie, kan de potentiële gebruiker per aangetekende brief een verzoek tot geschillenbeslechting door de Vlaamse Regering indienen bij de minister.
  § 2. De minister kan bij de partijen alle informatie opvragen die relevant is voor een doeltreffende beslechting van het geschil.
  De minister hoort de partijen, zowel samen als afzonderlijk. Ook de minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, wordt erbij betrokken.
  § 3. Binnen een termijn van zes maanden vanaf het verzoek tot geschillenbeslechting neemt de Vlaamse Regering, op het gezamenlijke voorstel van de minister en de minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, een principiële beslissing over de toegang tot en het gebruik van het transportnetwerk of de opslaglocatie, met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in artikel 59, § 2, van het decreet van 8 mei 2009. De beslissing wordt per aangetekende brief aan alle partijen betekend.
  De Vlaamse Regering kan de toegang tot en het gebruik van het transportnetwerk of de opslaglocatie door de potentiële gebruiker afwijzen, toekennen of toekennen onder voorwaarden.
  Als de toegang tot en het gebruik van het transportnetwerk of de opslaglocatie aan de potentiële gebruiker toegekend wordt onder voorwaarden, vermeldt de Vlaamse Regering in de beslissing de termijn waarbinnen de potentiële gebruiker zijn instemming met die voorwaarden moet geven. Bij gebrek aan tijdige instemming door de potentiële gebruiker blijft de beslissing zonder gevolg.
  Art. 14/26. § 1. Bij geschillen over de verhoging van de capaciteit of verbindingsmogelijkheden van een transportnetwerk of een opslaglocatie met toepassing van artikel 59, § 3, van het decreet van 8 mei 2009, kan de potentiële gebruiker vanaf zes maanden na zijn verzoek aan de exploitant per aangetekende brief een verzoek tot geschillenbeslechting door de Vlaamse Regering indienen bij de minister.
  § 2. De minister kan bij de partijen alle informatie opvragen die relevant is voor een doeltreffende beslechting van het geschil.
  De minister hoort de partijen, zowel samen als afzonderlijk. Ook de minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, wordt erbij betrokken.
  § 3. Binnen een termijn van zes maanden vanaf het verzoek tot geschillenbeslechting neemt de Vlaamse Regering, op het gezamenlijke voorstel van de minister en de minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, een principiële beslissing over de verhoging van de capaciteit of de verbindingsmogelijkheden van het transportnetwerk of de opslaglocatie, met inachtneming van de voorwaarden, vermeld in artikel 59, § 3, van het decreet van 8 mei 2009. De beslissing wordt per aangetekende brief aan alle partijen betekend.
  De Vlaamse Regering kan de verhoging van de capaciteit of de verbindingsmogelijkheden van het transportnetwerk of de opslaglocatie afwijzen, opleggen of opleggen onder voorwaarden.
  Als de verhoging van de capaciteit of de verbindingsmogelijkheden van het transportnetwerk of de opslaglocatie opgelegd wordt onder voorwaarden, vermeldt de Vlaamse Regering in de beslissing de termijn waarbinnen de potentiële gebruiker zijn instemming met die voorwaarden moet geven. Bij gebrek aan tijdige instemming door de potentiële gebruiker blijft de beslissing zonder gevolg.
  Art. 14/27. Een beslissing als vermeld in artikel 14/25, § 3, of artikel 14/26, § 3, kan op elk moment terzijde geschoven worden, als de exploitant en alle potentiële gebruikers daar gezamenlijk toe besluiten.
  Een beslissing als vermeld in artikel 14/25, § 3, of artikel 14/26, § 3, is slechts uitvoerbaar als alle noodzakelijke vergunningen zijn verleend.".
Art.5. Dans le même arrêté, il est inséré un chapitre 2/1, comprenant les articles 14/1 à 14/27 inclus, rédigé comme suit :
  " Chapitre 2/1. - Le stockage géologique de dioxyde de carbone
  Section 1re. - Procédure de demande et critères d'autorisation pour des autorisations de prospection pour le stockage de dioxyde de carbone
  Art. 14/1. La demande d'une autorisation de prospection pour le stockage de dioxyde de carbone est adressée au Ministre en deux exemplaires, dont au moins un exemplaire doit lui parvenir par lettre recommandée. La demande est aussi introduite sur support électronique, y compris le matériel cartographique (format shape, grid, dwg, dxf ou dgn).
  Art. 14/2. § 1er. La demande comprend les éléments suivants :
  1° si le demandeur est une personne physique : le prénom, le nom, la profession, le domicile du demandeur et sa nationalité ;
  2° si le demandeur est une personne morale : le nom, la forme juridique, le siège social, les statuts et les documents attestant les pouvoirs des signataires de la demande, ainsi que les données de contact d'une personne de contact.
  Si le demandeur est une personne physique ou morale étrangère, il est tenu d'élire une adresse en Belgique faisant office d'adresse de correspondance.
  § 2. La demande comprend en outre les données suivantes :
  1° la durée pour laquelle l'autorisation est demandée et sa motivation ;
  2° la zone qui fait l'objet de la demande, avec indication de sa profondeur, superficie et situation, dont les coordonnées de délimitation sont exprimées en Lambert BD72 pour les coordonnées x et y, et en mTAW pour la coordonnée z.
  Art. 14/3. Les documents suivants sont joints à la demande :
  1° une note qui contient les éléments permettant d'apprécier les capacités techniques et la fiabilité du demandeur, avec au moins les données suivantes :
  a) les références, diplômes et titres professionnels des principaux cadres du demandeur et, en particulier, de ceux qui assureront l'exécution et le suivi des activités de prospection ;
  b) le cas échéant, une liste des activités de prospection comparables auxquelles le demandeur a participé au cours des dix dernières années, accompagnée d'un descriptif sommaire de ces activités ;
  c) un descriptif des moyens techniques qui seront utilisés pour l'exécution et le suivi des activités de prospection ;
  d) le cas échéant, les moyens techniques des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces possibilités techniques sont ou seront à la disposition du demandeur ;
  2° une note qui contient les éléments permettant d'apprécier la solidité financière du demandeur, contenant au moins les données suivantes :
  a) les comptes annuels des trois dernières années. Si le demandeur peut démontrer qu'il n'est pas en mesure de fournir ces documents, il peut être autorisé de prouver sa solidité financière au moyen d'autres données appropriées ;
  b) une description de la façon dont le demandeur compte financer les activités de prospection ;
  c) le cas échéant, les capacités financières des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale, ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces capacités financières sont ou seront à la disposition du demandeur ;
  3° un aperçu du développement professionnel et technique et du training du demandeur et de tous les membres du personnel ;
  4° un plan numérique à une échelle adéquate et maniable, sur lequel les limites de la zone sont indiquées. Le plan précise le lieu où le demandeur a l'intention de faire des examens géologiques, y compris l'indication des couches géologiques et des intervalles stratigraphiques, une estimation du nombre, de l'endroit, de la profondeur et de la méthode des forages envisagés, la situation des tracés séismiques et la technique envisagée pour l'examen séismique ;
  5° une note contenant un descriptif exhaustif de la façon dont le demandeur envisage d'effectuer les activités de prospection ;
  6° un calendrier de toutes les activités envisagées, y compris une estimation des investissements et coûts, et les analyses d'incertitude adoptées dans ce contexte ;
  7° une note géologique comprenant une description de la géologie locale et régionale, un état des examens de prospection utilisés pour l'étayage de la demande ou d'autres données géologiques, l'interprétation de ces données et l'analyse d'incertitude adoptée dans ce contexte ;
  8° pour la zone faisant l'objet de la demande et à un périmètre de dix kilomètres de celle-ci, un aperçu de toutes les autorisations accordées dans le cadre des chapitres II et III du décret du 8 mai 2009, de toutes les autorisations accordées dans le cadre de la loi du 18 juillet 1975 relative à la prospection et à l'exploitation des sites-réservoirs souterrains destinés au stockage de gaz, de toutes les autorisations accordées dans le cadre de projets géothermiques ayant une profondeur minimale de 500 mètres, et de tous les dépôts de déchets radioactifs, y compris une modélisation explicitant les effets de la pression de l'activité envisagée dans le sous-sol à courte et longue distance en vue d'interactions potentielles de pression entre les activités existantes et prévues.
  Le Ministre peut à tout moment demander des informations supplémentaires lorsqu'il le juge nécessaire pour l'évaluation de la demande.
  Art. 14/4. Lors de l'évaluation des capacités techniques et de la fiabilité du demandeur, visées à l'article 38, § 1/1 et § 1/2, du décret du 8 mai 2009, il est de toute façon tenu compte des critères suivants :
  1° la connaissance en matière de géologie et en exploitation des mines du demandeur ;
  2° le cas échéant, l'expérience du demandeur en matière de stockage de dioxyde de carbone ou de travaux de prospection dans ce cadre, et la façon dont ces activités sont effectuées par lui ;
  3° les moyens techniques qui seront utilisés lors de l'exécution et la surveillance des activités ;
  4° le développement professionnel et technique et le training du demandeur et de tous les membres du personnel ;
  5° le cas échéant, les moyens techniques des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces possibilités techniques sont ou seront à la disposition du demandeur.
  Lors de l'évaluation de la solidité financière du demandeur, visée à l'article 38, § 1/1, du décret du 8 mai 2009, il est de toute façon tenu compte des critères suivants :
  1° les moyens financiers dont dispose le demandeur ;
  2° la façon dont le demandeur financera les activités envisagées ;
  3° le cas échéant, les capacités financières des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale, ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces capacités financières sont ou seront à la disposition du demandeur.
  Art. 14/5. Sur la proposition du Ministre, le Gouvernement flamand prend une décision sur la demande d'autorisation dans un délai de cent quatre-vingt jours après que la demande est introduite et jugée complète.
  Art. 14/6. Un arrêté du Gouvernement flamand en vertu duquel une autorisation de prospection pour le stockage de dioxyde de carbone est accordée ou refusée, est publié au Moniteur belge.
  Section 2. - Procédure de demande et critères d'autorisation pour des autorisations de stockage
  Art. 14/7. La demande d'une autorisation de stockage est adressée au Ministre en trois exemplaires, dont au moins un exemplaire doit lui parvenir par lettre recommandée. La demande est aussi introduite sur support électronique, y compris le matériel cartographique (format shape, grid, dwg, dxf ou dgn).
  Art. 14/8. § 1er. La demande comprend les éléments suivants :
  1° si le demandeur est une personne physique : le prénom, le nom, la profession, le domicile du demandeur et sa nationalité ;
  2° si le demandeur est une personne morale : le nom, la forme juridique, le siège social, les statuts et les documents attestant les pouvoirs des signataires de la demande, ainsi que les données de contact d'une personne de contact.
  Si le demandeur est une personne physique ou morale étrangère, il est tenu d'élire une adresse en Belgique faisant office d'adresse de correspondance.
  § 2. La demande comprend en outre les données suivantes :
  1° la zone qui fait l'objet de la demande, avec indication de sa profondeur, superficie et situation, dont les coordonnées de délimitation sont exprimées en Lambert BD72 pour les coordonnées x et y, et en mTAW pour la coordonnée z.
  2° une description détaillée du site de stockage proposé et du complexe de stockage proposé, et des données détaillées relatives à l'unité hydraulique.
  Art. 14/9. Les documents suivants sont joints à la demande :
  1° une note qui contient les éléments permettant d'apprécier les capacités techniques et la fiabilité du demandeur, avec au moins les données suivantes :
  a) les références, diplômes et titres professionnels des principaux cadres du demandeur et, en particulier, de ceux qui assureront l'exécution et le suivi des activités de stockage ;
  b) le cas échéant, une liste des activités de stockage comparables auxquelles le demandeur a participé dans le passé, accompagnée d'un descriptif sommaire de ces activités ;
  c) un descriptif des moyens techniques qui seront utilisés pour l'exécution et le suivi des activités de stockage ;
  d) le cas échéant, les moyens techniques des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces possibilités techniques sont ou seront à la disposition du demandeur ;
  2° une note qui contient les éléments permettant d'apprécier la solidité financière du demandeur, contenant au moins les données suivantes :
  a) les comptes annuels des trois dernières années. Si le demandeur peut démontrer qu'il n'est pas en mesure de fournir ces documents, il peut être autorisé de prouver sa solidité financière au moyen d'autres données appropriées ;
  b) une description de la façon dont le demandeur compte financer les activités de stockage ;
  c) le cas échéant, les capacités financières des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale, ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces capacités financières sont ou seront à la disposition du demandeur ;
  3° un aperçu du développement professionnel et technique et du training du demandeur et de tous les membres du personnel ;
  4° si plus d'un site de stockage se trouve dans la même unité hydraulique, une note comprenant une analyse des interactions potentielles de pression ;
  5° une note comprenant une description détaillée des résultats de l'autorisation de prospection précédente pour le stockage de dioxyde de carbone. Si le demandeur n'était pas lui-même le détenteur de l'autorisation de prospection précédente pour le stockage de dioxyde de carbone, il démontre l'origine des résultats ;
  6° une note contenant les résultats obtenus en application de l'article 39 du décret du 8 mai 2009 de la caractérisation du site de stockage et du complexe de stockage, et de l'évaluation de la sécurité prévue de stockage ;
  7° une note contenant une estimation de la quantité totale de dioxyde de carbone qui sera injectée et stockée, ainsi qu'une description des sources futures et des méthodes de captage et de transport, la composition des flux de dioxyde de carbone, y compris toutes les composantes distinctes et leur part dans la quantité totale, une évaluation des risques en application de l'article 47, § 2, alinéa premier, du décret du 8 mai 2009, la période de l'injection, les vitesses d'injection, la pression d'injection et le site des facilités d'injection ;
  8° une note contenant une description des mesures visant à prévenir des irrégularités significatives ;
  9° une proposition de plan de surveillance, tel que visé à l'article 48, § 2, du décret du 8 mai 2009 ;
  10° une proposition de plan comprenant des mesures correctives, tel que visé à l'article 51, § 1er, du décret du 8 mai 2009 ;
  11° une proposition de plan provisoire pour la période après la fermeture, telle que visée à l'article 52, § 2, du décret du 8 mai 2009 ;
  12° une note contenant les informations devant être fournies en application de l'article 4.3.7 du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement ;
  13° la preuve qu'une garantie financière ou une garantie équivalente, telle que requise en application de l'article 57 du décret du 8 mai 2009, sera établie valablement et effectivement avant que l'injection commence, une proposition en matière de la forme de la garantie financière ou de la garantie équivalente, et toutes les données nécessaires pour l'estimation du montant de la garantie financière ou d'une garantie équivalente telle que visée à l'article 14/16, § 1er, du présent arrêté, accompagnées d'un étayage chiffré et d'une notice explicative adéquats ;
  14° une note contenant une description de la façon dont le demandeur envisage d'effectuer le stockage géologique de dioxyde de carbone ;
  15° un calendrier de toutes les activités envisagées, y compris une estimation des investissements et coûts, et les analyses d'incertitude adoptées dans ce contexte ;
  16° pour la zone faisant l'objet de la demande et à un périmètre de dix kilomètres de celle-ci, un aperçu de toutes les autorisations accordées dans le cadre des chapitres II et III du décret du 8 mai 2009, de toutes les autorisations accordées dans le cadre de la loi du 18 juillet 1975 relative à la prospection et à l'exploitation des sites-réservoirs souterrains destinés au stockage de gaz, de toutes les autorisations accordées dans le cadre de projets géothermiques ayant une profondeur minimale de 500 mètres, et de tous les dépôts de déchets radioactifs, y compris une modélisation explicitant les effets de la pression de l'activité envisagée dans le sous-sol à courte et longue distance en vue d'interactions potentielles de pression entre les activités existantes et prévues.
  Le Ministre peut à tout moment demander des informations supplémentaires lorsqu'il le juge nécessaire pour l'évaluation de la demande.
  Art. 14/10. Conformément à l'article 44, § 1er, du décret du 8 mai 2009, le Ministre met la demande d'autorisation pour une autorisation de stockage à la disposition de la Commission européenne, dans le délai d'un mois suivant la réception de la demande. Toutes les autres données pertinentes qui sont prises en compte lors de la prise d'une décision sur la demande d'autorisation, sont également mises à la disposition de la Commission européenne.
  Art. 14/11. Lors de l'évaluation des capacités techniques et de la fiabilité du demandeur, visées à l'article 41, § 1er, et à l'article 42 du décret du 8 mai 2009, il est de toute façon tenu compte des critères suivants :
  1° la connaissance en matière de géologie et en exploitation des mines du demandeur ;
  2° le cas échéant, l'expérience du demandeur en matière de stockage de dioxyde de carbone ou de travaux de prospection dans ce cadre, et la façon dont ces activités sont effectuées par lui ;
  3° les moyens techniques qui seront utilisés lors de l'exécution et la surveillance des activités ;
  4° le développement professionnel et technique et le training du demandeur et de tous les membres du personnel ;
  5° le cas échéant, les moyens techniques des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces possibilités techniques sont ou seront à la disposition du demandeur.
  Lors de l'évaluation de la solidité financière du demandeur, visée à l'article 41, § 1er, du décret du 8 mai 2009, il est de toute façon tenu compte des critères suivants :
  1° les moyens financiers dont dispose le demandeur ;
  2° la façon dont le demandeur financera les activités envisagées ;
  3° le cas échéant, les capacités financières des personnes morales auxquelles le demandeur ressortit en tant que filiale, ou faisant partie du groupe auquel le demandeur ressortit, pour autant que ces capacités financières sont ou seront à la disposition du demandeur.
  Art. 14/12. § 1er. Dans un délai de deux cent quarante jours après que la demande est introduite et jugée complète, le Gouvernement flamand refuse la demande d'autorisation sur la proposition du Ministre ou il établit un projet d'autorisation de stockage sur la proposition du Ministre.
  Si le Gouvernement flamand refuse la demande d'autorisation, le Ministre en informe le demandeur et la Commission européenne.
  Si le Gouvernement flamand établit un projet d'autorisation de stockage, le Ministre informe le demandeur et la Commission européenne du projet d'autorisation de stockage et de toutes les données prises en comptes lors de l'établissement du projet d'autorisation de stockage.
  § 2. Dans un délai de cent vingt jours suivant l'avis non contraignant de la Commission européenne sur le projet d'autorisation de stockage, ou dans un délai de cent vingt jours suivant la notification dont il résulte que la Commission européenne n'émettra pas d'avis, le Gouvernement flamand prend une décision définitive sur la demande d'autorisation, sur la proposition du Ministre.
  Après la décision définitive du Gouvernement flamand sur la demande d'autorisation, le Ministre en informe la Commission européenne, le cas échéant y compris une motivation par le Gouvernement flamand de la dérogation à l'avis de la Commission européenne.
  Art. 14/13. Un arrêté du Gouvernement flamand en vertu duquel une autorisation de stockage est accordée ou refusée, est publié au Moniteur belge.
  Section 3. - Critères d'acceptation pour le flux de dioxyde de carbone et procédure d'acceptation
  Art. 14/14. § 1er. Lors de l'analyse de la composition de flux de dioxyde de carbone fournis et de l'évaluation des risques y afférente, visées à l'article 47, § 2, alinéa premier, du décret du 8 mai 2009, l'exploitant porte une attention entre autres aux aspects suivants :
  1° la concentration de dioxyde de carbone ;
  2° les concentrations d'eau et d'oxygène, en particulier mais non exclusivement en vue de prévenir des problèmes de corrosion et de protéger l'intégrité de l'infrastructure de transport et d'injection, du trou de forage et du site de stockage ;
  3° les concentrations de composantes telles que Cl2, SOx en NOx, qui, en contact avec l'eau de formation, constituent des acides et contribuent dès lors à la lixiviation des métaux, en particulier mais non exclusivement en vue de protéger l'intégrité du site de stockage, des nappes aquifères souterraines, de l'environnement et de la santé humaine ;
  4° les concentrations de substances toxiques telles que CO, H2S, SOx et NOx, en particulier mais non exclusivement en vue de protéger l'environnement et la santé humaine ;
  5° les concentrations de métaux lourds tels que Hg, As, Se, Pb, Cd, Ni, Cu, Cr, Zn, Sb, Co, Mn, V et Sn, en particulier mais non exclusivement en vue de protéger les nappes aquifères souterraines, l'environnement et la santé humaine ;
  6° les concentrations d'amines et de produits dérivés tels que les aldéhydes, amides, nitrosamines et nitramines, en particulier mais non exclusivement en vue de protéger les nappes aquifères souterraines, l'environnement et la santé humaine ;
  7° les concentrations de substances ajoutées pour aider à la surveillance et au contrôle de la migration, telles que des isotopes stables ou radioactifs, des gaz rares et des produits chimiques, entre autres le perfluorocarbone et SF6, en particulier mais non exclusivement en vue de protéger l'environnement et la santé humaine.
  § 2. Le registre, visé à l'article 47, § 2, alinéa deux, du décret du 8 mai 2009, contient à partir du premier jour de l'injection, une mention des éléments suivants :
  1° par heure, les quantités, exprimées en kilotonnes, et les caractéristiques des flux de dioxyde de carbone fournis qui sont injectés ou déversés ;
  2° la composition des flux de dioxyde de carbone fournis, injectés et déversés, y compris toute modification de leur composition avec mention de la date et de l'heure de la modification, et y compris leurs composantes distinctes et leurs rapports en volume et en poids avec une précision suffisante en vue de protéger l'environnement et la santé humaine.
  Le registre est actualisé au moins chaque semaine.
  Section 4. - Inspections
  Art. 14/15. Les inspections en application de l'article 50 du décret du 8 mai 2009 sont effectuées selon les règles, visées au titre XVI, chapitre III, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
  Section 5. - Garanties financières
  Art. 14/16. § 1er. Dans l'autorisation de stockage, le Gouvernement flamand arrête le montant pour lequel il faut constituer une garantie financière ou une garantie équivalente.
  Le montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente est arrêté sur la base de la somme des estimations suivantes :
  1° une estimation des frais pour l'acquisition de droits d'émission en cas de fuite, suite à la reprise du site de stockage dans le champ d'application du Décret relatif à l'énergie du 8 mai 2009 et ses arrêtés d'exécution, en partant d'une émission suite à une fuite pendant trois mois ;
  2° une estimation des frais pour le respect de l'obligation de rapportage, visée à l'article 49 du décret du 8 mai 2009 ;
  3° une estimation des frais pour la prise des mesures du plan comprenant des mesures correctives, visé à l'article 57 du décret du 8 mai 2009, en partant du scénario le plus radical du plan ;
  4° une estimation des frais pour la prise des mesures préventives et des mesures de réparation en application du titre XV, chapitres II et III, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement ;
  5° une estimation des frais pour la surveillance des facilités d'injection, du complexe de stockage (y compris, si possible, la plume de dioxyde de carbone) et de l'environnement avoisinant, tels que fixés au plan de surveillance, visé à l'article 48, § 2, du décret du 8 mai 2009, jusqu'à ce que le transfert de la responsabilité ait eu lieu en application des articles 53 à 56 inclus du décret du 8 mai 2009, et en partant d'un transfert de la responsabilité vingt ans après la fermeture du site de stockage ;
  6° une estimation des frais pour la fermeture du site de stockage, telle que fixée au plan pour la période après la fermeture, visé à l'article 52, §§ 2 et 3, du décret du 8 mai 2009 ;
  7° une estimation des frais de la contribution financière, visée à l'article 58 du décret du 8 mai 2009.
  § 2. La forme dans laquelle la garantie financière ou la garantie équivalente est constituée, requiert le consentement préalable du Ministre. Le Ministre envoie son consentement par lettre recommandée à l'exploitant.
  Le Ministre donne son consentement à la forme dans laquelle la garantie financière ou la garantie équivalente est constituée s'il est établi, à son avis, qu'elle permettra au Gouvernement flamand pendant la durée entière de l'autorisation, de respecter toutes les obligations, visées à l'article 57 du décret du 8 mai 2009, si nécessaire lui-même au lieu et à charge de l'exploitant.
  Si le Ministre estime ultérieurement qu'il ne suffit plus que la forme choisie permettra au Gouvernement flamand pendant la durée entière de l'autorisation de respecter toutes les obligations, visées à l'article 57 du décret du 8 mai 2009, si nécessaire lui-même au lieu et à charge de l'exploitant, il peut retirer son consentement. Dans ce cas, l'exploitant transmet dans les trente jours une nouvelle proposition pour la forme de la garantie financière ou de la garantie équivalente.
  § 3. Au plus tard trente jours avant le début de l'injection, l'exploitant envoie la preuve que la garantie financière ou la garantie équivalente en faveur du Gouvernement flamand est établie valablement et effectivement, par lettre recommandée au Ministre.
  Art. 14/17. § 1er. A l'occasion de chaque rapportage dans le cadre de l'article 49 du décret du 8 mai 2009 et à l'occasion de toute fuite ou irrégularité significative, le Ministre peut ajuster le montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente en application de l'article 57, § 1er, alinéa deux, du décret du 8 mai 2009.
  Si l'autorisation de stockage est retirée en application de l'article 46 du décret du 8 mai 2009, le Ministre peut ajuster à tout moment le montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente en application de l'article 57, § 1er, alinéa deux, du décret du 8 mai 2009.
  § 2. En tout cas, le Ministre évalue au moins tous les cinq ans à partir de la date d'octroi de l'autorisation de stockage, si le montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente doit être ajusté. Au plus tard cent vingt jours avant l'expiration du délai de cinq ans, l'exploitant transmet toutes les données nécessaires pour une estimation actualisée du montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente, accompagnées d'un étayage chiffré et d'une notice explicative adéquats.
  § 3. Si le Ministre estime que le montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente doit être ajusté, il en informe l'exploitant par lettre recommandée. L'exploitant adapte immédiatement la garantie financière ou la garantie équivalente constituée et envoie dans les soixante jours après la lettre du Ministre, la preuve que la garantie financière ou la garantie équivalente constituée est établie valablement et effectivement, par lettre recommandée au Ministre.
  § 4. L'exploitant arrête l'injection de dioxyde de carbone dès qu'une injection poursuivie aboutirait à une quantité de dioxyde de carbone stockée qui est plus de 15% supérieure à la quantité associée à l'estimation, visée à l'article 15/16, § 1er, alinéa deux, 1°, pour l'établissement du montant de la garantie financière ou de la garantie équivalente.
  Section 6. - Transfert de la responsabilité et contribution financière
  Art. 14/18. Lors de l'approbation du plan définitif pour la période après la fermeture conformément à l'article 52, § 2, alinéa trois, du décret du 8 mai 2009, le Gouvernement flamand arrête la période minimale qui doit avoir expiré, conformément à l'article 53, alinéa premier, 2°, du décret du 8 mai 2009, après la fermeture du site de stockage avant de pouvoir transférer la responsabilité du site de stockage à la Région flamande.
  Art. 14/19. Si un site de stockage est fermé en application de l'article 52, § 1er, 1° ou 2°, du décret du 8 mai 2009, et la période minimale, visée à l'article 53, alinéa premier, 2°, du décret du 8 mai 2009, a expiré, l'exploitant peut introduire un rapport, tel que visé à l'article 53, alinéa deux, du décret du 8 mai 2009, par lettre recommandée au Ministre en vue du transfert de la responsabilité du site de stockage à la Région flamande.
  Si l'exploitant ne prend pas d'initiative lui-même pour introduire un rapport conformément à l'alinéa premier, le Ministre peut lui demander par lettre recommandée d'introduire un tel rapport dans un délai à fixer par le Ministre. Si l'exploitant n'y réussit pas, il communique au Ministre, dans le délai imposé, par lettre recommandée les motifs pour lesquels il n'est pas encore possible d'introduire un rapport.
  Art. 14/20. § 1er. Le rapport comprend un aperçu de toutes les données mesurées directement et paramètres calculés qui sont suivis dans la période suivant la fermeture, et une interprétation de ceux-ci, et est également basé sur les plans de surveillance qui sont actualisés après la fermeture.
  § 2. Dans le rapport, l'exploitant prouve que toutes les données disponibles démontrent que le dioxyde de carbone stocké reste incorporé entièrement et en permanence, entre autres en justifiant les trois conditions, visées à l'article 53, alinéa deux, du décret du 8 mai 2009.
  A titre de justification du respect de l'obligation que le comportement de fait du dioxyde de carbone injecté doit correspondre au comportement modélisé, l'exploitant démontre entre autres les éléments suivants :
  1° pendant une période à arrêter par le Ministre, qui précède le transfert de la responsabilité et qui couvre au moins cinq années successives, il n'y a pas eu de besoin d'adapter de manière significative les adoptions du modèle géologique statique tridimensionnel du site de stockage et du complexe de stockage à l'occasion du nouvel étalonnage régulier du modèle sur la base des paramètres suivis régulièrement ;
  2° les résultats du " backcasting " relatif à la version actualisée la plus récente du modèle se situent dans ou s'allient étroitement à l'intervalle de fiabilité des paramètres suivis pour la durée entière du stockage.
  A titre de justification du respect de la condition qu'il ne peut plus y avoir des fuites détectables, l'exploitant démontre, entre autres, que, pendant une période à fixer par le Ministre, qui précède le transfert de la responsabilité et qui couvre au moins dix années successives, les éléments suivants sont établis :
  1° l'intégrité de tous les puits de surveillance et d'injection, sans fuites, usure ou dommages imprévus, est assurée ;
  2° la plume de dioxyde de carbone est restée dans le complexe de stockage, ce qui est démontré à l'aide de données qui sont surveillées régulièrement sur la base du plan de surveillance actualisé et approuvé ;
  3° toutes les données mesurées et attribuées correspondent à la modélisation géochimique, ce qui est confirmé par des analyses géochimiques régulières.
  A titre de justification du respect de la condition que le site de stockage évolue vers une situation de stabilité à long terme, l'exploitant démontre entre autres les éléments suivants :
  1° les modèles actualisés les plus récents indiquent la stabilité finale de la plume de dioxyde de carbone au sein du complexe de stockage ;
  2° les paramètres surveillés se situent près des valeurs stables attendues, tels que prévus par la modélisation. L'exploitant démontre cet élément en incluant, par exemple, un tableau ou graphique indiquant les différences entre les valeurs surveillées et les valeurs stables ;
  3° les tableaux et les graphiques démontrent que le quotient de différence des paramètres surveillées est petit et diminue.
  § 3. Outre les éléments, visés au § 2, le rapport comprend les éléments suivants :
  1° l'historique du site de stockage sur la durée entière du projet, y compris la caractérisation du complexe de stockage, toutes les travaux, fuites et irrégularités significatives, les mesures correctrices, et un résumé des résultats de surveillance ;
  2° l'histoire de l'aménagement des facilités d'injection et des activités et mesures pendant et après la période de fermeture ;
  3° un rapport révisé avec la caractérisation finale du complexe de stockage, y compris les informations des modèles statiques et dynamiques finaux ;
  4° l'historique des processus de modélisation, les résultats des activités de modélisation et de simulation, des adaptations de modèles à l'occasion de nouvelles données et étalonnages, et les analyses d'incertitude y afférentes ;
  5° une description du mode d'analyse et d'approche des incertitudes, et une réévaluation de décisions prises dans le passé ;
  6° une évaluation actualisée des risques, indiquant l'évolution de chaque risque individuel identifié au cours de la durée entière du projet ;
  7° des déclarations pour l'estimation des risques comme étant plus petits ou plus grands, pendant la durée entière du projet.
  Art. 14/21. § 1er. Si le Gouvernement flamand prend un projet d'arrêté portant approbation du transfert de la responsabilité, en application de l'article 53, alinéa trois, du décret du 8 mai 2009, il arrête dans ce projet d'arrêté le montant et la forme de la contribution financière que l'exploitant doit mettre à disposition du Gouvernement flamand, en application de l'article 58 du décret du 8 mai 2009, ainsi que le délai prévu à cet effet.
  § 2. Le montant de la contribution financière doit être suffisant pour couvrir les frais suivants pour la Région flamande après le transfert de la responsabilité pour le site de stockage :
  1° les frais de surveillance estimés suite à l'application de l'article 55, alinéa premier, du décret du 8 mai 2009 et de l'article 14/23 du présent arrêté, pour une période de trente ans suivant le transfert de la responsabilité pour le site de stockage ;
  2° les frais estimés pour l'acquisition de droits d'émission en cas de fuite, suit à la reprise du site de stockage dans le champ d'application du Décret relatif à l'énergie du 8 mai 2009 et ses arrêtés d'exécution, en partant d'une émission suite à une fuite pendant une ou plusieurs périodes de trois mois, au cours d'une période totale de trente ans suivant le transfert de la responsabilité pour le site de stockage. Lors du calcul de ces frais, la probabilité d'une fuite et de la fréquence ou la répétition de celle-ci au cours de la période totale de trente ans suivant le transfert de la responsabilité, est prise en compte ;
  3° les frais estimés pour prendre des mesures correctrices pour une période de trente ans suivant le transfert de la responsabilité du site de stockage. Lors du calcul de ces frais, la probabilité de la nécessité de prendre des mesures correctrices, l'ampleur possible et la fréquence ou la répétition de celle-ci au cours de la période totale de trente ans suivant le transfert de la responsabilité, sont prises en compte ;
  4° les frais estimés pour prendre des mesures préventives et des mesures de réparation en application du titre XV, chapitres II et III, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, pour une période de trente ans suivant le transfert de la responsabilité du site de stockage. Lors du calcul de ces frais, la probabilité de la nécessité de prendre des mesures préventives et des mesures de réparation, et la fréquence possible ou la répétition de celle-ci au cours de la période totale de trente ans suivant le transfert de la responsabilité, sont prises en compte.
  Lors de l'établissement du montant de la contribution financière, il est tenu compte des paramètres, visés à l'annexe Ire au décret du 8 mai 2009, et des éléments relatifs à l'historique concret du stockage de dioxyde de carbone en question, tels que des fuites éventuelles et des irrégularités significatives qui se sont produites, et une estimation de l'efficacité des mesures correctrices prises. Il est tenu compte de ces paramètres et éléments lors de l'estimation de la probabilité, de l'ampleur et de la portée, de l'intensité, de la durée et du calendrier des obligations qui s'appliquent après le transfert de la responsabilité du site de stockage.
  § 3. Si le Gouvernement flamand ne prend pas d'arrêté définitif portant approbation du transfert de la responsabilité, en application de l'article 54, § 3, du décret du 8 mai 2009, l'exploitant peut adresser une demande au Ministre, par lettre recommandée, de rembourser la contribution financière payé par lui. Dans ce cas, la contribution financière sera remboursé à l'exploitant dans les meilleurs délais.
  Art. 14/22. Si le Gouvernement flamand prend un arrêté définitif portant approbation du transfert de la responsabilité, en application de l'article 54, § 3, du décret du 8 mai 2009, l'exploitant transmet gratuitement, dans les soixante jours suivant la date de la notification de l'arrêté définitif, toutes les informations relatives au site de stockage fermé par envoi recommandé au Ministre, y compris tous les échantillons géologiques et autres données, et tous les rapports, plans et cartes internes et externes. Les informations sont également transmises au Ministre sur support électronique, y compris le matériel cartographique en format shape, grid, dwg, dxf ou dgn.
  La Région flamande peut utiliser ces informations pour remplir et respecter ses obligations, responsabilités et responsabilités civiles relatives au site de stockage.
  Section 7. - Surveillance dans la période suivant le transfert de la responsabilité
  Art. 14/23. Dans la période suivant le transfert de la responsabilité, le site de stockage et l'environnement avoisinant sont surveillés, en application de l'article 55 du décret du 8 mai 2009, par la division compétente pour les eaux souterraines, et la division compétente pour l'air, de la " Vlaamse Milieumaatschappij " et par la division compétente pour les ressources naturelles, du Département de l'Environnement, de la Nature et de l'Energie.
  Section 8. - Accès de tiers
  Sous-section 1re. - Accès aux réseaux de transport et aux sites de stockage
  Art. 14/24. § 1er. Les exploitants de réseaux de transport et de sites de stockage publient au Moniteur belge, en vue de l'application et du respect des conditions, visées à l'article 59 du décret du 8 mai 2009, au moins tous les douze mois les conditions commerciales et modalités techniques pour l'accès à leur réseau de transport ou site de stockage.
  Des usagers potentiels intéressés transmettent, par lettre recommandée adressée à l'exploitant, une demande d'accéder au réseau de transport ou au site de stockage, avec mention de toutes les données pertinentes, en particulier sur le dioxyde de carbone capté.
  § 2. L'accès au et l'utilisation du réseau de transport ou du site de stockage sont réglés dans une convention entre l'exploitant et l'usager ou les usagers.
  Sous-section 2. -Procédure de règlement des différends
  Art. 14/25. § 1er. Si les parties, visées à l'article 14/24, § 2, ne réussissent pas, dans un délai de six mois à partir de la demande de l'usager potentiel, visée à l'article 14/24, § 1er, alinéa deux, à conclure une convention relative à l'accès au et à l'usage du réseau de transport ou du site de stockage, l'usager potentiel peut introduire, par lettre recommandée adressée au Ministre, une demande de règlement de différend par le Gouvernement flamand.
  § 2. Le Ministre peut demander aux parties toutes les informations pertinentes pour un règlement efficace du différend.
  Le Ministre entend les parties, tant ensemble que séparément. Le Ministre ayant l'aménagement du territoire dans ses attributions, y est également associé.
  § 3. Dans un délai de six mois à partir de la demande de règlement du différend, le Gouvernement flamand prend une décision de principe, sur la proposition conjointe du Ministre et du Ministre ayant l'aménagement du territoire dans ses attributions, sur l'accès au et l'usage du réseau de transport ou du site de stockage, dans le respect des conditions, visées à l'article 59, § 2, du décret du 8 mai 2009. La décision est notifiée par lettre recommandée à toutes les parties.
  Le Gouvernement flamand peut refuser, accorder ou accorder sous conditions, l'accès au et l'usage du réseau de transport ou du site de stockage par l'usager potentiel.
  Si l'accès au et l'usage du réseau de transport ou du site de stockage est accordé sous conditions à l'usager potentiel, le Gouvernement flamand mentionne dans la décision le délai dans lequel l'usager potentiel doit donner son consentement à ces conditions. A défaut de consentement ponctuel par l'usager potentiel, la décision reste sans conséquence.
  Art. 14/26. § 1er. En cas de différends relatifs à l'augmentation de la capacité ou des possibilités de communication d'un réseau de transport ou d'un site de stockage en application de l'article 59, § 3, du décret du 8 mai 2009, l'usager potentiel peut introduire, à partir de six mois après sa demande à l'exploitant, par lettre recommandée adressée au Ministre, une demande de règlement du différend par le Gouvernement flamand.
  § 2. Le Ministre peut demander aux parties toutes les informations pertinentes pour un règlement efficace du différend.
  Le Ministre entend les parties, tant ensemble que séparément. Le Ministre ayant l'aménagement du territoire dans ses attributions, y est également associé.
  § 3. Dans un délai de six mois à partir de la demande de règlement du différend, le Gouvernement flamand prend une décision de principe, sur la proposition conjointe du Ministre et du Ministre ayant l'aménagement du territoire dans ses attributions, sur l'augmentation de la capacité ou des possibilités de communication du réseau de transport ou du site de stockage, dans le respect des conditions, visées à l'article 59, § 3, du décret du 8 mai 2009. La décision motivée est notifiée par lettre recommandée à toutes les parties.
  Le Gouvernement flamand peut refuser, imposer ou imposer sous conditions, l'augmentation de la capacité ou des possibilités de communication du réseau de transport ou du site de stockage.
  Si l'augmentation de la capacité ou des possibilités de communication du réseau de transport ou du site de stockage est imposé sous conditions, le Gouvernement flamand mentionne dans la décision le délai dans lequel l'usager potentiel doit donner son consentement à ces conditions. A défaut de consentement ponctuel par l'usager potentiel, la décision reste sans conséquence.
  Art. 14/27. Une décision telle que visée à l'article 14/25, § 3, ou à l'article 14/26, § 3, peut être laissée de côté à tout moment, si l'exploitant et tous les usagers potentiels le décident conjointement.
  Une décision telle que visée à l'article 14/25, § 3, ou à l'article 14/26, § 3, n'est exécutoire que si toutes les autorisations requises sont accordées. ".
Art. 6. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 6. Le Ministre flamand chargé de l'environnement et de la politique des eaux est chargé de l'exécution du présent arrêté.