Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
11 APRIL 2014. - Decreet tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-06-2014 en tekstbijwerking tot 06-02-2025)
Titre
11 AVRIL 2014. - Décret adaptant le financement des établissements d'enseignement supérieur à la nouvelle organisation des études(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 10-06-2014 et mise à jour au 06-02-2025)
Informations sur le document
Numac: 2014029344
Datum: 2014-04-11
Info du document
Numac: 2014029344
Date: 2014-04-11
Tekst (17)
Texte (17)
Artikel 1. Dit decreet betreft de definitie van een voor financiering in aanmerking komende student, in de zin van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, die regelmatig ingeschreven is in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan.
Article 1er. Ce décret a pour objet la définition d'un étudiant finançable, au sens du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, régulièrement inscrit auprès d'un établissement d'enseignement supérieur de plein exercice.
Art.2. § 1. Worden slechts in aanmerking genomen voor de berekening van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs de studenten die regelmatig ingeschreven zijn overeenkomstig artikel 103 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013.
§ 2. De inschrijving moet betrekking hebben op een coherent geheel van onderwijseenheden van een cursus die leidt ofwel :
1° tot een academische graad van initiële opleiding van de eerste of tweede cyclus;
2° tot een graad van bachelor specialisatie : de inschrijving van een student wordt slechts in aanmerking genomen naar rata van de eerste 60 studiepunten van een bedoeld studieprogramma;
3° tot een graad van master specialisatie; de inschrijving van een student wordt slechts in aanmerking genomen naar rata van de eerste 120 studiepunten van een bedoeld studieprogramma;
4° tot de graad van Geaggregeerde van het Hoger secundair onderwijs of het "Certificat d'Aptitude Pédagogique Approprié à l'Enseignement Supérieur" ", (getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs); de inschrijving van een student wordt slechts in aanmerking genomen naar rata van [1 zijn eerste inschrijving]1.
Worden ook in aanmerking genomen de studenten die regelmatig ingeschreven zijn voor een doctoraatsopleiding naar rata van één enkele inschrijving.
§ 3. Voor de verdeling van de financiering die specifiek is voor de voorbereiding van een doctoraatsthesis worden in aanmerking genomen de studenten die de academische graad van doctor behaald hebben tijdens het academiejaar voorafgaand aan dat betreffende het betrokken begrotingsjaar.
Ingeval deze werkzaamheden in gezamenlijke voogdij omkaderd worden overeenkomstig artikel 82, § 4, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, vóór de toepassing van andere mogelijke wegingscoëfficiënten in de berekening van de financiering, worden deze inschrijvingen gedeeld in gelijke gedeeltes tussen de betrokken instellingen van de Franse Gemeenschap.
§ 2. De inschrijving moet betrekking hebben op een coherent geheel van onderwijseenheden van een cursus die leidt ofwel :
1° tot een academische graad van initiële opleiding van de eerste of tweede cyclus;
2° tot een graad van bachelor specialisatie : de inschrijving van een student wordt slechts in aanmerking genomen naar rata van de eerste 60 studiepunten van een bedoeld studieprogramma;
3° tot een graad van master specialisatie; de inschrijving van een student wordt slechts in aanmerking genomen naar rata van de eerste 120 studiepunten van een bedoeld studieprogramma;
4° tot de graad van Geaggregeerde van het Hoger secundair onderwijs of het "Certificat d'Aptitude Pédagogique Approprié à l'Enseignement Supérieur" ", (getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs); de inschrijving van een student wordt slechts in aanmerking genomen naar rata van [1 zijn eerste inschrijving]1.
Worden ook in aanmerking genomen de studenten die regelmatig ingeschreven zijn voor een doctoraatsopleiding naar rata van één enkele inschrijving.
§ 3. Voor de verdeling van de financiering die specifiek is voor de voorbereiding van een doctoraatsthesis worden in aanmerking genomen de studenten die de academische graad van doctor behaald hebben tijdens het academiejaar voorafgaand aan dat betreffende het betrokken begrotingsjaar.
Ingeval deze werkzaamheden in gezamenlijke voogdij omkaderd worden overeenkomstig artikel 82, § 4, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, vóór de toepassing van andere mogelijke wegingscoëfficiënten in de berekening van de financiering, worden deze inschrijvingen gedeeld in gelijke gedeeltes tussen de betrokken instellingen van de Franse Gemeenschap.
Modifications
Art.2. § 1er. Ne sont pris en compte pour le calcul du financement des établissements d'enseignement supérieur que les étudiants régulièrement inscrits conformément à l'article 103 du décret du 7 novembre 2013 précité.
§ 2. L'inscription doit porter sur un ensemble cohérent d'unités d'enseignement d'un cursus qui mène soit :
1° à un grade académique de formation initiale de premier ou deuxième cycles;
2° à un grade de bachelier de spécialisation; l'inscription d'un étudiant n'est prise en compte qu'à concurrence des 60 premiers crédits du programme d'études visé;
3° à un grade de master de spécialisation; l'inscription d'un étudiant n'est prise en compte qu'à concurrence des 120 premiers crédits du programme d'études visé;
4° au grade d'Agrégé de l'Enseignement Secondaire Supérieur ou au Certificat d'Aptitude Pédagogique Approprié à l'Enseignement Supérieur; l'inscription d'un étudiant n'est prise en compte qu'à concurrence [1 sa première inscription]1.
Sont également pris en compte les étudiants réguliers inscrits en formation doctorale à concurrence d'une seule inscription.
§ 3. Pour la répartition du financement spécifique aux travaux relatifs à la préparation d'une thèse de doctorat sont pris en compte les étudiants ayant acquis le grade académique de docteur durant l'année académique précédant celle relative à l'année budgétaire concernée.
Au cas où ces travaux ont été encadrés en cotutelle, conformément à l'article 82, § 4, du décret du 7 novembre 2013 précité, avant l'application d'autres coefficients de pondération éventuels dans le calcul du financement, ces inscriptions y sont divisées en parts égales entre les établissements en Communauté française concernés.
§ 2. L'inscription doit porter sur un ensemble cohérent d'unités d'enseignement d'un cursus qui mène soit :
1° à un grade académique de formation initiale de premier ou deuxième cycles;
2° à un grade de bachelier de spécialisation; l'inscription d'un étudiant n'est prise en compte qu'à concurrence des 60 premiers crédits du programme d'études visé;
3° à un grade de master de spécialisation; l'inscription d'un étudiant n'est prise en compte qu'à concurrence des 120 premiers crédits du programme d'études visé;
4° au grade d'Agrégé de l'Enseignement Secondaire Supérieur ou au Certificat d'Aptitude Pédagogique Approprié à l'Enseignement Supérieur; l'inscription d'un étudiant n'est prise en compte qu'à concurrence [1 sa première inscription]1.
Sont également pris en compte les étudiants réguliers inscrits en formation doctorale à concurrence d'une seule inscription.
§ 3. Pour la répartition du financement spécifique aux travaux relatifs à la préparation d'une thèse de doctorat sont pris en compte les étudiants ayant acquis le grade académique de docteur durant l'année académique précédant celle relative à l'année budgétaire concernée.
Au cas où ces travaux ont été encadrés en cotutelle, conformément à l'article 82, § 4, du décret du 7 novembre 2013 précité, avant l'application d'autres coefficients de pondération éventuels dans le calcul du financement, ces inscriptions y sont divisées en parts égales entre les établissements en Communauté française concernés.
Modifications
Art.3. § 1. Bovendien [5 ...]5, moet hij, om in aanmerking te worden genomen, voor de einddatum van de inschrijving bepaald overeenkomstig artikel 101 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, de nationaliteit bezitten van een lidstaat van de Europese Unie, ofwel aan ten minste één van de volgende voorwaarden beantwoorden :
1° een toelating krijgen van de instelling of de status van langdurig ingezetene te hebben verworven overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
2° beschouwd worden als vluchteling, staatloze of persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming [4 of tijdelijke]4 overeenkomstig de bepalingen van de bovenvermelde wet van 15 december 1980 [1 , of, op basis van dezelfde wet, een asielaanvraag hebben ingediend waarover nog geen definitieve beslissing werd genomen of waarover nog geen administratief cassatieberoep, dat overeenkomstig de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State toelaatbaar werd verklaard, werd ingediend, en dit tot op het ogenblik waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken]1;
3° toegelaten worden om meer dan drie maanden in België te verblijven overeenkomstig de bepalingen van de bovenvermelde wet van 15 december 1980 en daar een werkelijke en effectieve beroepsactiviteit ui te oefenen of daar vervangingsinkomen te genieten;
4° ten laste worden genomen of onderhouden worden door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, in een huis dat deze behoort of in een huis waaraan hij toevertrouwd wordt;
5° als vader, moeder, wettelijke voogd, echtgenoot(e) of wettelijke samenwonende persoon hebben die de nationaliteit bezit van een lidstaat van de Europese Unie of die aan één van de voorwaarden bedoeld in 1° tot 4° hierboven beantwoordt;
6° aan de voorwaarden bedoeld in artikel 105, § 2, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 beantwoorden;
7° [2 [3 in aanmerking komen voor een verblijfstitel overeenkomstig artikel 61/7 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]3]2.
Wordt beschouwd als werkelijke en effectieve beroepsactiviteit deze waarvan de bezoldiging overeenstemt en overeenstemde, op 6 van de 12 maanden voorafgaand aan de inschrijving, met de helft van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimumloon bepaald door de Nationale Arbeidsraad.
[3 Het bewijs dat de student voldoet aan een van de in lid 1 genoemde voorwaarden ligt op hem. Het moet voor 15 april van het academiejaar waarop het betrekking heeft, worden gemeld.]3
§ 2. Een student die regelmatig ingeschreven was voor een studiecyclus of in aanmerking werd genomen voor de financiering na deze inschrijving, overeenkomstig de bepalingen van de vorige paragraaf, wordt geacht aan deze voorwaarden te beantwoorden tot het einde van de ondernomen studiecyclus, ongeacht de instelling voor hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap waarin hij oorspronkelijk ingeschreven was [1 , met uitzondering van de studenten die worden toegelaten krachtens een asielaanvraag die definitief werd afgewezen en waarvan het eventuele administratief cassatieberoep werd verworpen]1.
§ 3. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen ook bepaalde studenten in aanmerking laten nemen voor financiering die niet aan de voorwaarden van § 1 beantwoorden zonder dat hun aantal één percent van het totaal aantal studenten mag overschrijden die werkelijk in aanmerking werden genomen voor het vorige academiejaar in de betrokken instelling buiten deze die in aanmerking werden genomen overeenkomstig deze paragraaf.
[5 In afwijking van het eerste lid wordt een student die geslaagd is voor de toelatingsproef tot een Hogere Kunstschool bedoeld in artikel 110 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 in aanmerking genomen voor de financiering, ook al voldoet hij niet aan één van de voorwaarden vastgelegd in de eerste paragraaf.]5
1° een toelating krijgen van de instelling of de status van langdurig ingezetene te hebben verworven overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
2° beschouwd worden als vluchteling, staatloze of persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming [4 of tijdelijke]4 overeenkomstig de bepalingen van de bovenvermelde wet van 15 december 1980 [1 , of, op basis van dezelfde wet, een asielaanvraag hebben ingediend waarover nog geen definitieve beslissing werd genomen of waarover nog geen administratief cassatieberoep, dat overeenkomstig de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State toelaatbaar werd verklaard, werd ingediend, en dit tot op het ogenblik waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken]1;
3° toegelaten worden om meer dan drie maanden in België te verblijven overeenkomstig de bepalingen van de bovenvermelde wet van 15 december 1980 en daar een werkelijke en effectieve beroepsactiviteit ui te oefenen of daar vervangingsinkomen te genieten;
4° ten laste worden genomen of onderhouden worden door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, in een huis dat deze behoort of in een huis waaraan hij toevertrouwd wordt;
5° als vader, moeder, wettelijke voogd, echtgenoot(e) of wettelijke samenwonende persoon hebben die de nationaliteit bezit van een lidstaat van de Europese Unie of die aan één van de voorwaarden bedoeld in 1° tot 4° hierboven beantwoordt;
6° aan de voorwaarden bedoeld in artikel 105, § 2, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 beantwoorden;
7° [2 [3 in aanmerking komen voor een verblijfstitel overeenkomstig artikel 61/7 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]3]2.
Wordt beschouwd als werkelijke en effectieve beroepsactiviteit deze waarvan de bezoldiging overeenstemt en overeenstemde, op 6 van de 12 maanden voorafgaand aan de inschrijving, met de helft van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimumloon bepaald door de Nationale Arbeidsraad.
[3 Het bewijs dat de student voldoet aan een van de in lid 1 genoemde voorwaarden ligt op hem. Het moet voor 15 april van het academiejaar waarop het betrekking heeft, worden gemeld.]3
§ 2. Een student die regelmatig ingeschreven was voor een studiecyclus of in aanmerking werd genomen voor de financiering na deze inschrijving, overeenkomstig de bepalingen van de vorige paragraaf, wordt geacht aan deze voorwaarden te beantwoorden tot het einde van de ondernomen studiecyclus, ongeacht de instelling voor hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap waarin hij oorspronkelijk ingeschreven was [1 , met uitzondering van de studenten die worden toegelaten krachtens een asielaanvraag die definitief werd afgewezen en waarvan het eventuele administratief cassatieberoep werd verworpen]1.
§ 3. De instellingen voor hoger onderwijs kunnen ook bepaalde studenten in aanmerking laten nemen voor financiering die niet aan de voorwaarden van § 1 beantwoorden zonder dat hun aantal één percent van het totaal aantal studenten mag overschrijden die werkelijk in aanmerking werden genomen voor het vorige academiejaar in de betrokken instelling buiten deze die in aanmerking werden genomen overeenkomstig deze paragraaf.
[5 In afwijking van het eerste lid wordt een student die geslaagd is voor de toelatingsproef tot een Hogere Kunstschool bedoeld in artikel 110 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 in aanmerking genomen voor de financiering, ook al voldoet hij niet aan één van de voorwaarden vastgelegd in de eerste paragraaf.]5
Modifications
Art.3. § 1er. En outre [5 ...]5, pour pouvoir être pris en compte, un étudiant doit, pour la date limite d'inscription fixée conformément à l'article 101 du décret du 7 novembre 2013 précité, être de nationalité d'un Etat membre de l'Union européenne ou satisfaire au moins une des conditions suivantes :
1° bénéficier d'une autorisation d'établissement ou avoir acquis le statut de résident de longue durée en vertu des dispositions de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
2° être considéré comme réfugié, apatride ou personne pouvant bénéficier de la protection subsidiaire [4 ou temporaire]4 en vertu des dispositions de la loi du 15 décembre 1980 précitée [1 , ou avoir introduit, sur la base de la même loi, une demande d'asile qui n'a pas encore fait l'objet d'une décision définitive ou un recours en cassation administrative déclaré admissible conformément à l'article 20 des lois sur le Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, et ce jusqu'au moment où un arrêt de rejet du recours admis est prononcé]1;
3° être autorisé à séjourner plus de trois mois en Belgique en vertu des dispositions de la loi du 15 décembre 1980 précitée et y exercer une activité professionnelle réelle et effective ou y bénéficier de revenus de remplacement;
4° être pris en charge ou entretenu par les centres publics d'action sociale, dans un home qui appartient à ceux-ci ou dans un home auquel il a été confié;
5° avoir pour père, mère, tuteur légal, conjoint ou cohabitant légal une personne de nationalité d'un Etat membre de l'Union européenne ou qui remplit une des conditions visées aux 1° à 4° ci-dessus;
6° remplir les conditions visées à l'article 105, § 2, du décret du 7 novembre 2013 précité.
[2 7° [3 bénéficier d'une autorisation de séjour accordée en application de l'article 61/7 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]3]2.
Est considérée comme activité professionnelle réelle et effective celle dont la rémunération correspond et a correspondu, sur 6 des 12 mois précédant l'inscription, à la moitié de la rémunération mensuelle moyenne minimum garantie fixée par le Conseil national du Travail.
[3 La preuve que l'étudiant satisfait à l'une des conditions reprises à l'alinéa 1er lui incombe. Elle doit être rapportée au plus tard pour le 15 avril de l'année académique à laquelle elle se rapporte.]3
§ 2. Un étudiant ayant été régulièrement inscrit à un cycle d'études et pris en compte pour le financement suite à cette inscription, conformément aux dispositions du paragraphe précédent, est réputé satisfaire ces conditions jusqu'à la fin du cycle d'études entrepris, quel que soit l'établissement d'enseignement supérieur de la Communauté française auprès duquel il s'était initialement inscrit [1 , à l'exception des étudiants admis en vertu d'une demande d'asile qui a été définitivement rejetée et dont le recours éventuel en cassation administrative a été rejeté]1.
§ 3. Les établissements d'enseignement supérieur peuvent également faire prendre en compte pour le financement certains étudiants qui ne satisfont pas aux conditions du 1er paragraphe, sans que leur nombre ne puisse dépasser un pourcent du nombre total d'étudiants qui ont été effectivement pris en compte pour l'année académique précédente dans l'établissement concerné en dehors de ceux pris en compte en vertu de ce paragraphe.
[5 Par dérogation à l'alinéa 1er, l'étudiant lauréat de l'épreuve d'admission d'une Ecole supérieure des Arts visée à l'article 110 du décret du 7 novembre 2013 précité est pris en compte pour le financement même s'il ne satisfait pas à l'une des conditions déterminées au paragraphe 1er.]5
1° bénéficier d'une autorisation d'établissement ou avoir acquis le statut de résident de longue durée en vertu des dispositions de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
2° être considéré comme réfugié, apatride ou personne pouvant bénéficier de la protection subsidiaire [4 ou temporaire]4 en vertu des dispositions de la loi du 15 décembre 1980 précitée [1 , ou avoir introduit, sur la base de la même loi, une demande d'asile qui n'a pas encore fait l'objet d'une décision définitive ou un recours en cassation administrative déclaré admissible conformément à l'article 20 des lois sur le Conseil d'Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, et ce jusqu'au moment où un arrêt de rejet du recours admis est prononcé]1;
3° être autorisé à séjourner plus de trois mois en Belgique en vertu des dispositions de la loi du 15 décembre 1980 précitée et y exercer une activité professionnelle réelle et effective ou y bénéficier de revenus de remplacement;
4° être pris en charge ou entretenu par les centres publics d'action sociale, dans un home qui appartient à ceux-ci ou dans un home auquel il a été confié;
5° avoir pour père, mère, tuteur légal, conjoint ou cohabitant légal une personne de nationalité d'un Etat membre de l'Union européenne ou qui remplit une des conditions visées aux 1° à 4° ci-dessus;
6° remplir les conditions visées à l'article 105, § 2, du décret du 7 novembre 2013 précité.
[2 7° [3 bénéficier d'une autorisation de séjour accordée en application de l'article 61/7 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]3]2.
Est considérée comme activité professionnelle réelle et effective celle dont la rémunération correspond et a correspondu, sur 6 des 12 mois précédant l'inscription, à la moitié de la rémunération mensuelle moyenne minimum garantie fixée par le Conseil national du Travail.
[3 La preuve que l'étudiant satisfait à l'une des conditions reprises à l'alinéa 1er lui incombe. Elle doit être rapportée au plus tard pour le 15 avril de l'année académique à laquelle elle se rapporte.]3
§ 2. Un étudiant ayant été régulièrement inscrit à un cycle d'études et pris en compte pour le financement suite à cette inscription, conformément aux dispositions du paragraphe précédent, est réputé satisfaire ces conditions jusqu'à la fin du cycle d'études entrepris, quel que soit l'établissement d'enseignement supérieur de la Communauté française auprès duquel il s'était initialement inscrit [1 , à l'exception des étudiants admis en vertu d'une demande d'asile qui a été définitivement rejetée et dont le recours éventuel en cassation administrative a été rejeté]1.
§ 3. Les établissements d'enseignement supérieur peuvent également faire prendre en compte pour le financement certains étudiants qui ne satisfont pas aux conditions du 1er paragraphe, sans que leur nombre ne puisse dépasser un pourcent du nombre total d'étudiants qui ont été effectivement pris en compte pour l'année académique précédente dans l'établissement concerné en dehors de ceux pris en compte en vertu de ce paragraphe.
[5 Par dérogation à l'alinéa 1er, l'étudiant lauréat de l'épreuve d'admission d'une Ecole supérieure des Arts visée à l'article 110 du décret du 7 novembre 2013 précité est pris en compte pour le financement même s'il ne satisfait pas à l'une des conditions déterminées au paragraphe 1er.]5
Modifications
Art.4. Een student verliest zijn hoedanigheid van voor financiering in aanmerking komende student voor een academiejaar als hij tijdens de vijf vorige academiejaren al meer dan twee academische graden van hetzelfde niveau behaald heeft waarvoor hij in aanmerking werd genomen voor de financiering tijdens minstens één academiejaar [1 ...]1.
Modifications
Art.4. Un étudiant perd sa qualité d'étudiant finançable pour une année académique si, au cours des cinq années académiques précédentes, il a déjà acquis plus de deux grades académiques de même niveau pour lesquels il avait été pris en compte pour le financement durant une année académique au moins [1 ...]1.
Modifications
Art.5. [1 § 1. Naast de in artikel 3 genoemde voorwaarden komt een student in aanmerking voor financiering:
1. of bij de inschrijving voor een studiecyclus, zonder dat hij/zij tijdens de vijf voorafgaande academiejaren reeds voor dezelfde studiecyclus was ingeschreven;
2. of wanneer hij/zij alle studiepunten verworven heeft bij zijn vorige inschrijving voor deze cursus [4 ...]4;
3. of wanneer hij/zij voldoet aan voldoende academische slagenvereisten zoals beschreven in de volgende paragrafen.
§ 2. Een student die is ingeschreven voor een eerste studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 180 studiepunten, voldoet niet langer aan de voldoende voorwaarden voor academisch welslagen als zich één van de volgende situaties voordoet :
1. aan het einde van zijn eerste inschrijving in deze cursus als de student de studiepunten verbonden aan ten minste één van de onderwijseenheden van het eerste jaarblok niet verworven of gevaloriseerd heeft;
2. na twee inschrijvingen in de eerste cyclus als de student de eerste 60 studiepunten van het eerste jaarblok van zijn/haar cursus niet verworven of gevaloriseerd heeft;
3. na vier inschrijvingen in de eerste cyclus als de student geen 120 studiepunten van zijn/haar cursus verworven of gevaloriseerd heeft;
4. na vijf inschrijvingen in de eerste cyclus als de student niet alle studiepunten van zijn cursus verworven of gevaloriseerd heeft.
Met uitzondering van het eerste lid, 2°, na twee inschrijvingen in de eerste cyclus, kan worden geacht aan voldoende voorwaarden voor succes te hebben voldaan, mits de examencommissie hiermee instemt:
1° de student bedoeld in artikel 100, § 1, vierde of vijfde lid, van het decreet van 7 november 2013 die 60 studiepunten heeft verworven of gevaloriseerd, waarvan ten minste 50 studiepunten uit het eerste jaarblok ;
2° de student bedoeld in artikel 100, § 1, zesde lid, van hetzelfde decreet die ten minste 50 studiepunten van het eerste jaarblok heeft verworven of gevaloriseerd, onder voorbehoud van bijkomende voorwaarden bepaald door de examencommissie, die hem kan verplichten zich in te schrijven voor de succesondersteunende activiteiten bedoeld in artikel 148.
In deze gevallen moet het saldo van de studiepunten van het eerste jaarblok in het volgende academiejaar volledig worden behaald om te blijven voldoen aan de voldoende slaagvoorwaarden.
De examencommissie analyseert de resultaten van elke student die in aanmerking zou kunnen komen voor de uitzonderingen vermeld in het tweede lid, 1° en 2°.
Naast de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, voldoet een student die is ingeschreven in een eerste studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 240 studiepunten niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden wanneer hij zich in een van de volgende situaties bevindt
1. op het einde van zes inschrijvingen in de eerste cyclus als hij geen 180 studiepunten van zijn/haar programma heeft verworven of gevaloriseerd;
2. na zeven inschrijvingen in de eerste cyclus als hij niet alle studiepunten van zijn programma heeft verworven of gevaloriseerd.
Een student die is ingeschreven voor specialisatiestudies in de eerste cyclus voldoet niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden als hij na twee inschrijvingen in de eerste cyclus niet alle studiepunten van zijn cursus heeft verworven of gevaloriseerd.
§ 3. [3 De student die is ingeschreven in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 60 studiepunten, voldoet niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden als een van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 60 studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van die van het aanvullend programma;
2° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met maximum 30 studiepunten, heeft hij na drie inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na vier inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 120 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma zoals bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na vijf inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na zes inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 180 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° na zes inschrijvingen in de tweede cyclus ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, ofwel in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, heeft hij 180 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na zeven inschrijvingen in de tweede cyclus alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
5° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 dat meer dan 30 studiepunten telt, heeft hij na acht inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd]3.
§ 4. Voor de toepassing van §§ 2 en 3 wordt geen rekening gehouden met de inschrijvingen tijdens de vorige academiejaren die aanleiding hebben gegeven tot het behalen van een academische graad.
§ 5. In geval van heroriëntering komt de student bedoeld in de paragrafen 2 en 3 in aanmerking voor een bijkomende inschrijving. Dit voordeel wordt echter slechts eenmaal toegekend voor de duur van de betrokken cyclus [5 of, als hij/zij zich heroriënteeert na de tweede inschrijving in de eerste cyclys, voor twee bijkomende inschrijvingen]5. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 2°, moet een student die zich heroriënteert na de tweede inschrijving in de cyclus bachelor ten minste de eerste 50 studiepunten van zijn cursus verwerven of valoriseren na maximaal drie inschrijvingen in de cyclus, en de eerste 60 studiepunten van zijn cursus na maximaal vier inschrijvingen voor deze cursus.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder heroriëntatie verstaan de hypothese voorzien in artikel 102, § 3, van het decreet van 7 november 2013 of die waarbij een student zich bij het begin van het academiejaar inschrijft voor een studieprogramma dat tot een academische graad leidt zonder er reeds voor ingeschreven te zijn, maar wel reeds voor een ander studieprogramma ingeschreven te zijn geweest.
Bovendien, wanneer een student zich in een situatie van programmavermindering bevindt met toepassing van artikel 150 zonder heroriëntering of van artikel 151 van het decreet van 7 november 2013, geniet hij van een bijkomende halve inschrijving in de betrokken cyclus. [5 ...]5.
§ 6. De student die zich inschrijft voor een eerste studiecyclus op basis van de voorwaarden bedoeld in artikel 107 van het decreet van 7 november 2013, wordt geacht regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor elk academiejaar volgend op het behalen van het diploma, het bekwaamheidsbewijs of het getuigschrift bedoeld in deze toegangsvoorwaarden, voor een jaarprogramma van 60 studiepunten van de bedoelde studies, met uitzondering van de jaren waarvoor hij het bewijs levert dat hij tijdens het bedoelde jaar niet was ingeschreven voor een activiteit van hoger onderwijs of een vergelijkend examen of een toegangsexamen zowel binnen als buiten de Franse Gemeenschap. Dit bewijs kan worden geleverd door elk officieel document of, bij gebreke van een naar behoren gemotiveerd document wegens overmacht, door een verklaring op erewoord van de student waaruit blijkt dat het materieel onmogelijk is een dergelijk document over te leggen.
§ 7. In afwijking van § 2, eerste lid, 2° tot 4°, heeft een student die voor het eerst is ingeschreven in een eerste jaar van de eerste cyclus en die op het einde van dit jaar ten minste 45 studiepunten van de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma in de diergeneeskundige wetenschappen heeft verworven, maar die geen toegangsattest na het cyclusprogramma heeft verkregen, recht op een bijkomende inschrijving.
§ 8. Voor de studenten bedoeld in artikel 100, § 3 van het decreet van 7 november 2013 wordt de naleving van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor financiering van de student in elk van de twee cycli afzonderlijk gecontroleerd.]1
[2 § 9. In afwijking van § 1 komt een student niet voor financiering in aanmerking wanneer hij zich inschrijft voor een opleiding nadat hij binnen twee academiejaren niet is geslaagd voor een vergelijkend examen of voor een proef die hem in staat stelt in dezelfde cursus hoger onderwijs te volgen of voort te zetten na een voorbereidend of algemeen jaar hoger onderwijs dat tot dat examen of die proef heeft geleid.]2
1. of bij de inschrijving voor een studiecyclus, zonder dat hij/zij tijdens de vijf voorafgaande academiejaren reeds voor dezelfde studiecyclus was ingeschreven;
2. of wanneer hij/zij alle studiepunten verworven heeft bij zijn vorige inschrijving voor deze cursus [4 ...]4;
3. of wanneer hij/zij voldoet aan voldoende academische slagenvereisten zoals beschreven in de volgende paragrafen.
§ 2. Een student die is ingeschreven voor een eerste studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 180 studiepunten, voldoet niet langer aan de voldoende voorwaarden voor academisch welslagen als zich één van de volgende situaties voordoet :
1. aan het einde van zijn eerste inschrijving in deze cursus als de student de studiepunten verbonden aan ten minste één van de onderwijseenheden van het eerste jaarblok niet verworven of gevaloriseerd heeft;
2. na twee inschrijvingen in de eerste cyclus als de student de eerste 60 studiepunten van het eerste jaarblok van zijn/haar cursus niet verworven of gevaloriseerd heeft;
3. na vier inschrijvingen in de eerste cyclus als de student geen 120 studiepunten van zijn/haar cursus verworven of gevaloriseerd heeft;
4. na vijf inschrijvingen in de eerste cyclus als de student niet alle studiepunten van zijn cursus verworven of gevaloriseerd heeft.
Met uitzondering van het eerste lid, 2°, na twee inschrijvingen in de eerste cyclus, kan worden geacht aan voldoende voorwaarden voor succes te hebben voldaan, mits de examencommissie hiermee instemt:
1° de student bedoeld in artikel 100, § 1, vierde of vijfde lid, van het decreet van 7 november 2013 die 60 studiepunten heeft verworven of gevaloriseerd, waarvan ten minste 50 studiepunten uit het eerste jaarblok ;
2° de student bedoeld in artikel 100, § 1, zesde lid, van hetzelfde decreet die ten minste 50 studiepunten van het eerste jaarblok heeft verworven of gevaloriseerd, onder voorbehoud van bijkomende voorwaarden bepaald door de examencommissie, die hem kan verplichten zich in te schrijven voor de succesondersteunende activiteiten bedoeld in artikel 148.
In deze gevallen moet het saldo van de studiepunten van het eerste jaarblok in het volgende academiejaar volledig worden behaald om te blijven voldoen aan de voldoende slaagvoorwaarden.
De examencommissie analyseert de resultaten van elke student die in aanmerking zou kunnen komen voor de uitzonderingen vermeld in het tweede lid, 1° en 2°.
Naast de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, voldoet een student die is ingeschreven in een eerste studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 240 studiepunten niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden wanneer hij zich in een van de volgende situaties bevindt
1. op het einde van zes inschrijvingen in de eerste cyclus als hij geen 180 studiepunten van zijn/haar programma heeft verworven of gevaloriseerd;
2. na zeven inschrijvingen in de eerste cyclus als hij niet alle studiepunten van zijn programma heeft verworven of gevaloriseerd.
Een student die is ingeschreven voor specialisatiestudies in de eerste cyclus voldoet niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden als hij na twee inschrijvingen in de eerste cyclus niet alle studiepunten van zijn cursus heeft verworven of gevaloriseerd.
§ 3. [3 De student die is ingeschreven in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 60 studiepunten, voldoet niet langer aan de voldoende slaagvoorwaarden als een van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 60 studiepunten van zijn cursus niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van die van het aanvullend programma;
2° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met maximum 30 studiepunten, heeft hij na drie inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na vier inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 120 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus, ofwel heeft hij niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd, ofwel, in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° in het geval van een aanvullend programma zoals bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na vijf inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 met meer dan 30 studiepunten, heeft hij na zes inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd.
De student die ingeschreven is in een tweede studiecyclus die leidt tot een bepaalde academische graad van 180 studiepunten voldoet niet langer aan de voorwaarden voor voldoende slaagvoorwaarden als één van de volgende hypotheses van toepassing is:
1° na twee inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 60 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de studiepunten van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 ;
2° na vier inschrijvingen in de tweede cyclus heeft hij 120 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
3° na zes inschrijvingen in de tweede cyclus ofwel heeft hij alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd, ofwel in het geval van het aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, heeft hij 180 studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
4° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013, met een maximum van 30 studiepunten, heeft hij na zeven inschrijvingen in de tweede cyclus alle studiepunten van zijn opleiding niet verworven of opgewaardeerd;
5° in het geval van een aanvullend programma bedoeld in artikel 111 van het voornoemde decreet van 7 november 2013 dat meer dan 30 studiepunten telt, heeft hij na acht inschrijvingen in de tweede cyclus niet alle studiepunten van zijn opleiding verworven of opgewaardeerd]3.
§ 4. Voor de toepassing van §§ 2 en 3 wordt geen rekening gehouden met de inschrijvingen tijdens de vorige academiejaren die aanleiding hebben gegeven tot het behalen van een academische graad.
§ 5. In geval van heroriëntering komt de student bedoeld in de paragrafen 2 en 3 in aanmerking voor een bijkomende inschrijving. Dit voordeel wordt echter slechts eenmaal toegekend voor de duur van de betrokken cyclus [5 of, als hij/zij zich heroriënteeert na de tweede inschrijving in de eerste cyclys, voor twee bijkomende inschrijvingen]5. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 2°, moet een student die zich heroriënteert na de tweede inschrijving in de cyclus bachelor ten minste de eerste 50 studiepunten van zijn cursus verwerven of valoriseren na maximaal drie inschrijvingen in de cyclus, en de eerste 60 studiepunten van zijn cursus na maximaal vier inschrijvingen voor deze cursus.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder heroriëntatie verstaan de hypothese voorzien in artikel 102, § 3, van het decreet van 7 november 2013 of die waarbij een student zich bij het begin van het academiejaar inschrijft voor een studieprogramma dat tot een academische graad leidt zonder er reeds voor ingeschreven te zijn, maar wel reeds voor een ander studieprogramma ingeschreven te zijn geweest.
Bovendien, wanneer een student zich in een situatie van programmavermindering bevindt met toepassing van artikel 150 zonder heroriëntering of van artikel 151 van het decreet van 7 november 2013, geniet hij van een bijkomende halve inschrijving in de betrokken cyclus. [5 ...]5.
§ 6. De student die zich inschrijft voor een eerste studiecyclus op basis van de voorwaarden bedoeld in artikel 107 van het decreet van 7 november 2013, wordt geacht regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor elk academiejaar volgend op het behalen van het diploma, het bekwaamheidsbewijs of het getuigschrift bedoeld in deze toegangsvoorwaarden, voor een jaarprogramma van 60 studiepunten van de bedoelde studies, met uitzondering van de jaren waarvoor hij het bewijs levert dat hij tijdens het bedoelde jaar niet was ingeschreven voor een activiteit van hoger onderwijs of een vergelijkend examen of een toegangsexamen zowel binnen als buiten de Franse Gemeenschap. Dit bewijs kan worden geleverd door elk officieel document of, bij gebreke van een naar behoren gemotiveerd document wegens overmacht, door een verklaring op erewoord van de student waaruit blijkt dat het materieel onmogelijk is een dergelijk document over te leggen.
§ 7. In afwijking van § 2, eerste lid, 2° tot 4°, heeft een student die voor het eerst is ingeschreven in een eerste jaar van de eerste cyclus en die op het einde van dit jaar ten minste 45 studiepunten van de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma in de diergeneeskundige wetenschappen heeft verworven, maar die geen toegangsattest na het cyclusprogramma heeft verkregen, recht op een bijkomende inschrijving.
§ 8. Voor de studenten bedoeld in artikel 100, § 3 van het decreet van 7 november 2013 wordt de naleving van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor financiering van de student in elk van de twee cycli afzonderlijk gecontroleerd.]1
[2 § 9. In afwijking van § 1 komt een student niet voor financiering in aanmerking wanneer hij zich inschrijft voor een opleiding nadat hij binnen twee academiejaren niet is geslaagd voor een vergelijkend examen of voor een proef die hem in staat stelt in dezelfde cursus hoger onderwijs te volgen of voort te zetten na een voorbereidend of algemeen jaar hoger onderwijs dat tot dat examen of die proef heeft geleid.]2
Modifications
Art.5. [1 § 1er. Outre les conditions prévues à l'article 3, un étudiant est finançable :
1. soit lorsqu'il s'inscrit à un cycle d'études, sans avoir été déjà inscrit à des études de même cycle au cours des cinq années académiques précédentes ;
2. soit lorsqu'il a acquis la totalité des crédits lors de son inscription précédente dans ce cursus [4 ...]4 ;
3. soit lorsqu'il remplit des conditions de réussite académique suffisantes telles que décrites aux paragraphes suivants.
§ 2. L'étudiant inscrit à un premier cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 180 crédits ne remplit plus les conditions de réussite académique suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1. au terme de sa première inscription dans ce cursus, il n'a pas acquis ou valorisé les crédits associés à une unité d'enseignement minimum parmi les unités d'enseignement du premier bloc annuel ;
2. au terme de deux inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé les 60 premiers crédits du premier bloc annuel de son cursus ;
3. au terme de quatre inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
4. au terme de cinq inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus.
Par exception à l'alinéa 1er, 2°, au terme de deux inscriptions dans le premier cycle, peut être considéré comme remplissant des conditions de réussite suffisantes, moyennant accord du jury :
1° l'étudiant visé à l'article 100, § 1er, alinéa 4 ou 5, du décret du 7 novembre 2013 qui a acquis ou valorisé 60 crédits dont au moins 50 crédits du premier bloc annuel ;
2° l'étudiant visé à l'article 100, § 1er, alinéa 6, du même décret qui a acquis ou valorisé au moins 50 crédits du premier bloc annuel, sous réserve des conditions complémentaires fixées par le jury qui peut lui imposer l'inscription à des activités d'aide à la réussite prévues à l'article 148.
Dans ces cas, le solde des crédits du 1er bloc annuel doit être intégralement obtenu au cours de l'année académique suivante pour continuer à remplir les conditions de réussite suffisantes.
Le jury procède à une analyse des résultats de chacun des étudiants qui pourraient bénéficier des exceptions précisées à l'alinéa 2, 1° et 2°.
Outre les conditions visées à l'alinéa 1er, 1° à 3°, l'étudiant inscrit à un premier cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 240 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1. au terme de six inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 180 crédits de son cursus ;
2. au terme de sept inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus.
L'étudiant inscrit à des études de spécialisation de premier cycle ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'au terme de deux inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus.
§ 3. [3 L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 60 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont ceux du programme complémentaire ;
2° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de trois inscriptions dans le deuxième cycle ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 120 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de cinq inscriptions dans le deuxième cycle ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 180 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 180 crédits de son cursus ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de sept inscriptions dans le deuxième cycle ;
5° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de huit inscriptions dans le deuxième cycle]3.
§ 4. Pour l'application des §§ 2 et 3, ne sont pas prises en compte les inscriptions au cours des années académiques précédentes qui ont conduit à l'obtention d'un grade académique.
§ 5. En cas de réorientation, l'étudiant visé aux paragraphes 2 et 3 bénéficie d'une inscription supplémentaire [5 ou, s'il se réoriente après la deuxième inscription dans le premier cycle, de deux inscriptions supplémentaires]5. Ce bénéfice n'est toutefois accordé qu'une seule fois sur la durée du cycle concerné. Par dérogation au paragraphe 2, alinéa 1er, 2°, l'étudiant qui se réoriente après la deuxième inscription dans le cycle de bachelier doit acquérir ou valoriser au minimum 50 premiers crédits de son cursus au terme de trois inscriptions au maximum dans le cycle, et les 60 premiers crédits de son cursus au terme de quatre inscriptions au maximum.
Pour l'application du présent paragraphe, la réorientation vise l'hypothèse prévue à l'article 102, § 3, du décret du 7 novembre 2013 ou celle dans laquelle un étudiant s'inscrit en début d'année académique à un programme d'études menant à un grade académique sans y avoir été déjà inscrit mais en ayant déjà été inscrit à un autre programme d'études.
Par ailleurs, lorsqu'un étudiant est en situation d'allègement de programme en application de l'article 150 sans réorientation ou de l'article 151 du décret du 7 novembre 2013, il bénéficie d'une demi-inscription supplémentaire dans le cycle concerné. [5 ...]5.
§ 6. L'étudiant qui s'inscrit en premier cycle d'études sur la base des conditions visées à l'article 107 du décret du 7 novembre 2013 est réputé avoir été régulièrement inscrit pour chaque année académique qui suit l'obtention du diplôme, titre ou certificat visé dans ces conditions d'accès, à un programme annuel de 60 crédits des études visées, sauf pour les années pour lesquelles il apporte la preuve qu'il n'a été inscrit à aucune activité d'enseignement supérieur ou concours ou épreuve d'accès à celui-ci au cours de l'année visée. Il s'agit d'activités ou de concours ou d'épreuves d'accès tant en Communauté française qu'en dehors de celle-ci. Cette preuve peut être apportée par tout document officiel probant ou, en l'absence de document dument justifiée pour des raisons de force majeure, par une déclaration sur l'honneur de l'étudiant témoignant de l'impossibilité matérielle de fournir un tel document.
§ 7. Par dérogation au § 2, alinéa 1er, 2° à 4°, l'étudiant, inscrit pour la première fois dans une première année de premier cycle, et qui, à l'issue de cette année, a acquis au moins 45 crédits des 60 premiers crédits du programme d'études en sciences vétérinaires, mais qui n'a pas reçu d'attestation d'accès à la suite du programme de cycle, bénéficie d'une inscription supplémentaire.
§ 8. Pour les étudiants visés à l'article 100, § 3 du décret du 7 novembre 2013, le respect des conditions de finançabilité de l'étudiant est vérifié séparément dans chacun des deux cycles.]1
[2 § 9. Par dérogation au § 1er, un étudiant n'est pas finançable s'il s'inscrit à un cursus après avoir échoué au cours de deux années académiques à un concours ou à toute épreuve permettant d'entreprendre ou de poursuivre des études supérieures dans ce même cursus à l'issue d'une année d'études supérieures préparatoire ou générale menant à ce concours ou à cette épreuve.]2
1. soit lorsqu'il s'inscrit à un cycle d'études, sans avoir été déjà inscrit à des études de même cycle au cours des cinq années académiques précédentes ;
2. soit lorsqu'il a acquis la totalité des crédits lors de son inscription précédente dans ce cursus [4 ...]4 ;
3. soit lorsqu'il remplit des conditions de réussite académique suffisantes telles que décrites aux paragraphes suivants.
§ 2. L'étudiant inscrit à un premier cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 180 crédits ne remplit plus les conditions de réussite académique suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1. au terme de sa première inscription dans ce cursus, il n'a pas acquis ou valorisé les crédits associés à une unité d'enseignement minimum parmi les unités d'enseignement du premier bloc annuel ;
2. au terme de deux inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé les 60 premiers crédits du premier bloc annuel de son cursus ;
3. au terme de quatre inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
4. au terme de cinq inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus.
Par exception à l'alinéa 1er, 2°, au terme de deux inscriptions dans le premier cycle, peut être considéré comme remplissant des conditions de réussite suffisantes, moyennant accord du jury :
1° l'étudiant visé à l'article 100, § 1er, alinéa 4 ou 5, du décret du 7 novembre 2013 qui a acquis ou valorisé 60 crédits dont au moins 50 crédits du premier bloc annuel ;
2° l'étudiant visé à l'article 100, § 1er, alinéa 6, du même décret qui a acquis ou valorisé au moins 50 crédits du premier bloc annuel, sous réserve des conditions complémentaires fixées par le jury qui peut lui imposer l'inscription à des activités d'aide à la réussite prévues à l'article 148.
Dans ces cas, le solde des crédits du 1er bloc annuel doit être intégralement obtenu au cours de l'année académique suivante pour continuer à remplir les conditions de réussite suffisantes.
Le jury procède à une analyse des résultats de chacun des étudiants qui pourraient bénéficier des exceptions précisées à l'alinéa 2, 1° et 2°.
Outre les conditions visées à l'alinéa 1er, 1° à 3°, l'étudiant inscrit à un premier cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 240 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1. au terme de six inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 180 crédits de son cursus ;
2. au terme de sept inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus.
L'étudiant inscrit à des études de spécialisation de premier cycle ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'au terme de deux inscriptions dans le premier cycle, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus.
§ 3. [3 L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 60 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont ceux du programme complémentaire ;
2° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de trois inscriptions dans le deuxième cycle ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 120 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit, en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de cinq inscriptions dans le deuxième cycle ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle.
L'étudiant inscrit à un deuxième cycle d'études conduisant à un grade académique déterminé de 180 crédits ne remplit plus les conditions de réussite suffisantes lorsqu'il se trouve dans l'une des hypothèses suivantes :
1° au terme de deux inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 60 crédits de son cursus, dont, le cas échéant, ceux du programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité ;
2° au terme de quatre inscriptions dans le deuxième cycle, il n'a pas acquis ou valorisé 120 crédits de son cursus ;
3° au terme de six inscriptions dans le deuxième cycle, soit il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus, soit en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité, il n'a pas acquis ou valorisé 180 crédits de son cursus ;
4° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant un maximum de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de sept inscriptions dans le deuxième cycle ;
5° en cas de programme complémentaire visé à l'article 111 du décret du 7 novembre 2013 précité comptant plus de 30 crédits, il n'a pas acquis ou valorisé la totalité des crédits de son cursus au terme de huit inscriptions dans le deuxième cycle]3.
§ 4. Pour l'application des §§ 2 et 3, ne sont pas prises en compte les inscriptions au cours des années académiques précédentes qui ont conduit à l'obtention d'un grade académique.
§ 5. En cas de réorientation, l'étudiant visé aux paragraphes 2 et 3 bénéficie d'une inscription supplémentaire [5 ou, s'il se réoriente après la deuxième inscription dans le premier cycle, de deux inscriptions supplémentaires]5. Ce bénéfice n'est toutefois accordé qu'une seule fois sur la durée du cycle concerné. Par dérogation au paragraphe 2, alinéa 1er, 2°, l'étudiant qui se réoriente après la deuxième inscription dans le cycle de bachelier doit acquérir ou valoriser au minimum 50 premiers crédits de son cursus au terme de trois inscriptions au maximum dans le cycle, et les 60 premiers crédits de son cursus au terme de quatre inscriptions au maximum.
Pour l'application du présent paragraphe, la réorientation vise l'hypothèse prévue à l'article 102, § 3, du décret du 7 novembre 2013 ou celle dans laquelle un étudiant s'inscrit en début d'année académique à un programme d'études menant à un grade académique sans y avoir été déjà inscrit mais en ayant déjà été inscrit à un autre programme d'études.
Par ailleurs, lorsqu'un étudiant est en situation d'allègement de programme en application de l'article 150 sans réorientation ou de l'article 151 du décret du 7 novembre 2013, il bénéficie d'une demi-inscription supplémentaire dans le cycle concerné. [5 ...]5.
§ 6. L'étudiant qui s'inscrit en premier cycle d'études sur la base des conditions visées à l'article 107 du décret du 7 novembre 2013 est réputé avoir été régulièrement inscrit pour chaque année académique qui suit l'obtention du diplôme, titre ou certificat visé dans ces conditions d'accès, à un programme annuel de 60 crédits des études visées, sauf pour les années pour lesquelles il apporte la preuve qu'il n'a été inscrit à aucune activité d'enseignement supérieur ou concours ou épreuve d'accès à celui-ci au cours de l'année visée. Il s'agit d'activités ou de concours ou d'épreuves d'accès tant en Communauté française qu'en dehors de celle-ci. Cette preuve peut être apportée par tout document officiel probant ou, en l'absence de document dument justifiée pour des raisons de force majeure, par une déclaration sur l'honneur de l'étudiant témoignant de l'impossibilité matérielle de fournir un tel document.
§ 7. Par dérogation au § 2, alinéa 1er, 2° à 4°, l'étudiant, inscrit pour la première fois dans une première année de premier cycle, et qui, à l'issue de cette année, a acquis au moins 45 crédits des 60 premiers crédits du programme d'études en sciences vétérinaires, mais qui n'a pas reçu d'attestation d'accès à la suite du programme de cycle, bénéficie d'une inscription supplémentaire.
§ 8. Pour les étudiants visés à l'article 100, § 3 du décret du 7 novembre 2013, le respect des conditions de finançabilité de l'étudiant est vérifié séparément dans chacun des deux cycles.]1
[2 § 9. Par dérogation au § 1er, un étudiant n'est pas finançable s'il s'inscrit à un cursus après avoir échoué au cours de deux années académiques à un concours ou à toute épreuve permettant d'entreprendre ou de poursuivre des études supérieures dans ce même cursus à l'issue d'une année d'études supérieures préparatoire ou générale menant à ce concours ou à cette épreuve.]2
Modifications
Art.6. Bij de aanvraag om inschrijving is de student ertoe gehouden al zijn inschrijvingen voorafgaand aan de hogere studies en de resultaten van zijn proeven [2 ...]2 aan te geven behalve als hij de studies bij dezelfde instelling voortzet. [1 Een verzuim kan als fraude worden beschouwd.]1
[2 In afwijking van lid 1 is de student in geval van een onderbreking van ten minste vijf academiejaren niet verplicht zijn eerdere inschrijving te verklaren voor hogere studies en van de resultaten van zijn examens vóór deze onderbreking.]2
[2 In afwijking van lid 1 is de student in geval van een onderbreking van ten minste vijf academiejaren niet verplicht zijn eerdere inschrijving te verklaren voor hogere studies en van de resultaten van zijn examens vóór deze onderbreking.]2
Art.6. Lors de la demande d'inscription, l'étudiant est tenu de déclarer toutes ses inscriptions préalables à des études supérieures et des résultats de ses épreuves [2 ...]2, sauf s'il poursuit des études auprès du même établissement. [1 Une omission peut être considérée comme une fraude]1.
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, en cas d'interruption d'au moins cinq années académiques, l'étudiant n'est pas tenu de déclarer ses inscriptions préalables à des études supérieures et les résultats de ses épreuves antérieurs à cette interruption.]2
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, en cas d'interruption d'au moins cinq années académiques, l'étudiant n'est pas tenu de déclarer ses inscriptions préalables à des études supérieures et les résultats de ses épreuves antérieurs à cette interruption.]2
Art.7. Per academiejaar wordt slechts rekening gehouden met één enkele regelmatige inschrijving per student bij een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan in de Franse Gemeenschap.
Het behoort de student toe om bij zijn aanvraag om inschrijving bedoeld in artikel 95, § 1, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 te vermelden of hij zijn hoedanigheid van potentieel voor financiering in aanmerking komende student wil opgeven omdat hij een gelijke stap zou ondernomen hebben bij een andere instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan van de Franse Gemeenschap.
Het behoort de student toe om bij zijn aanvraag om inschrijving bedoeld in artikel 95, § 1, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 te vermelden of hij zijn hoedanigheid van potentieel voor financiering in aanmerking komende student wil opgeven omdat hij een gelijke stap zou ondernomen hebben bij een andere instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan van de Franse Gemeenschap.
Art.7. Par année académique, il n'est tenu compte que d'une seule inscription régulière par étudiant auprès d'un établissement d'enseignement supérieur de plein exercice en Communauté française.
Il appartient à l'étudiant d'indiquer, dès sa demande d'inscription visée à l'article 95, § 1er, du décret du 7 novembre 2013 précité, s'il renonce à sa qualité d'étudiant potentiellement finançable, parce qu'il aurait entrepris une démarche similaire auprès d'un autre établissement d'enseignement supérieur de plein exercice de la Communauté française.
Il appartient à l'étudiant d'indiquer, dès sa demande d'inscription visée à l'article 95, § 1er, du décret du 7 novembre 2013 précité, s'il renonce à sa qualité d'étudiant potentiellement finançable, parce qu'il aurait entrepris une démarche similaire auprès d'un autre établissement d'enseignement supérieur de plein exercice de la Communauté française.
Art.8. Een student die regelmatig ingeschreven is overeenkomstig artikel 103 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, wordt geacht voltijds ingeschreven te zijn en, voor elke andere wettelijke of reglementaire bepaling, wordt geacht actief deel te nemen aan een opdrachtlast van minstens 30 studiepunten van leeractiviteiten.
Nochtans, voor de toepassing van de andere mogelijke wegingscoëfficiënten in de berekening van de financiering, wordt de inschrijving van de student waarvan het jaarlijkse programma van 16 tot 30 studiepunten bevat, slechts voor de helft in aanmerking genomen; indien het saldo van het programma van zijn studiecyclus maximum 15 studiepunten bedraagt, wordt het niet meer in aanmerking genomen maar wordt altijd beschouwd als financierbaar. Deze vermindering is niet van toepassing op de studenten ingeschreven overeenkomstig artikel 100, § 1, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 die al ten minste 30 studiepunten van de studiecyclus behaald of gevaloriseerd zouden hebben.
Nochtans, voor de toepassing van de andere mogelijke wegingscoëfficiënten in de berekening van de financiering, wordt de inschrijving van de student waarvan het jaarlijkse programma van 16 tot 30 studiepunten bevat, slechts voor de helft in aanmerking genomen; indien het saldo van het programma van zijn studiecyclus maximum 15 studiepunten bedraagt, wordt het niet meer in aanmerking genomen maar wordt altijd beschouwd als financierbaar. Deze vermindering is niet van toepassing op de studenten ingeschreven overeenkomstig artikel 100, § 1, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 die al ten minste 30 studiepunten van de studiecyclus behaald of gevaloriseerd zouden hebben.
Art.8. Un étudiant régulièrement inscrit conformément à l'article 103 du décret du 7 novembre 2013 précité est réputé inscrit à plein temps et, pour toute autre disposition légale ou réglementaire, est réputé participer activement à une charge d'au moins 30 crédits d'activités d'apprentissage.
Toutefois, avant l'application d'autres coefficients de pondération éventuels dans le calcul du financement, l'inscription d'un étudiant dont le programme annuel comporte de 16 à 30 crédits n'est prise en compte que pour moitié; si le solde du programme de son cycle d'études est de 15 crédits maximum, il n'est plus pris en compte, mais est toujours considéré comme finançable. Cette réduction ne s'applique pas aux étudiants inscrits en vertu de l'article 100, § 1er, du décret du 7 novembre 2013 précité qui auraient déjà acquis ou valorisé 30 crédits du cycle d'études au moins.
Toutefois, avant l'application d'autres coefficients de pondération éventuels dans le calcul du financement, l'inscription d'un étudiant dont le programme annuel comporte de 16 à 30 crédits n'est prise en compte que pour moitié; si le solde du programme de son cycle d'études est de 15 crédits maximum, il n'est plus pris en compte, mais est toujours considéré comme finançable. Cette réduction ne s'applique pas aux étudiants inscrits en vertu de l'article 100, § 1er, du décret du 7 novembre 2013 précité qui auraient déjà acquis ou valorisé 30 crédits du cycle d'études au moins.
Art. 8/1. [1 § 1. Wanneer de student een jaarprogramma heeft dat is samengesteld uit de overblijvende studiepunten van de eerste cyclus en de studiepunten van de tweede cyclus overeenkomstig artikel 100, §§ 6 en 7, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hoger onderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt bij de berekening van de financiering op de volgende manier rekening gehouden met de inschrijving van de student :
1° in geval van een jaarprogramma bestaande uit ten minste eenendertig studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 1 tot 15 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 100 % in de eerste cyclus en aan 0 % in de tweede cyclus;
2° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit ten minste eenendertig studiepunten van het programma van de eerste cyclus en ten minste 16 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
3° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 16 tot 30 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 1 tot 15 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 0 % in de tweede cyclus;
4° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 16 tot 30 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 16 tot 30 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
5° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 16 tot 30 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en ten minste 31 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
6° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 1 tot 15 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 1 tot 15 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 0 % in de eerste cyclus en aan 0 % in de tweede cyclus;
7° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 1 tot 15 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 16 tot 30 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 0 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
8° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 1 tot 15 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en ten minste 31 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 0 % in de eerste cyclus en aan 100 % in de tweede cyclus.
§ 2. Voor de toepassing van de eerste paragraaf wordt het aantal studiepunten verbonden aan het programma van de eerste cyclus bepaald door de laatste beraadslaging van de examencommissie van deze eerste cyclus van de voorafgaande inschrijving.]1
1° in geval van een jaarprogramma bestaande uit ten minste eenendertig studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 1 tot 15 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 100 % in de eerste cyclus en aan 0 % in de tweede cyclus;
2° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit ten minste eenendertig studiepunten van het programma van de eerste cyclus en ten minste 16 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
3° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 16 tot 30 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 1 tot 15 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 0 % in de tweede cyclus;
4° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 16 tot 30 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 16 tot 30 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
5° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 16 tot 30 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en ten minste 31 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 50 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
6° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 1 tot 15 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 1 tot 15 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 0 % in de eerste cyclus en aan 0 % in de tweede cyclus;
7° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 1 tot 15 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en 16 tot 30 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 0 % in de eerste cyclus en aan 50 % in de tweede cyclus;
8° in het geval van een jaarprogramma bestaande uit 1 tot 15 studiepunten van het programma van de eerste cyclus en ten minste 31 studiepunten van het programma van de tweede cyclus, wordt de inschrijving voorgesteld aan 0 % in de eerste cyclus en aan 100 % in de tweede cyclus.
§ 2. Voor de toepassing van de eerste paragraaf wordt het aantal studiepunten verbonden aan het programma van de eerste cyclus bepaald door de laatste beraadslaging van de examencommissie van deze eerste cyclus van de voorafgaande inschrijving.]1
Art. 8/1. [1 § 1er. Lorsque l'étudiant dispose d'un programme annuel composé des crédits résiduels du premier cycle et de crédits de deuxième cycle en vertu de l'article 100, §§ 6 et 7, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, dans le calcul du financement, l'inscription de l'étudiant est prise en compte selon les modalités suivantes :
1° en cas de programme annuel composé d'au moins trente-et-un crédits du programme de premier cycle et de 1 à 15 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 100 % au premier cycle et à 0 % au deuxième cycle;
2° en cas de programme annuel composé d'au moins trente-et-un crédits du programme de premier cycle et d'au moins seize crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
3° en cas de programme annuel composé de seize à trente crédits du programme de premier cycle et d'un à quinze crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 0 % au deuxième cycle;
4° en cas de programme annuel composé de seize à trente crédits du programme de premier cycle et de seize à trente crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
5° en cas de programme annuel composé de seize à trente crédits du programme de premier cycle et d'au moins trente-et-un crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
6° en cas de programme annuel composé d'un à quinze crédits du programme de premier cycle et de 1 à 15 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 0 % au premier cycle et à 0 % au deuxième cycle;
7° en cas de programme annuel composé d'un à quinze crédits du programme de premier cycle et de 16 à 30 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 0 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
8° en cas de programme annuel composé d'un à quinze crédits du programme de premier cycle et d'au moins 31 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 0 % au premier cycle et à 100 % au deuxième cycle.
§ 2. Pour l'application du paragraphe 1er, le nombre de crédits attaché au programme de premier cycle est déterminé par la dernière délibération du jury dudit premier cycle de l'inscription précédente.]1
1° en cas de programme annuel composé d'au moins trente-et-un crédits du programme de premier cycle et de 1 à 15 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 100 % au premier cycle et à 0 % au deuxième cycle;
2° en cas de programme annuel composé d'au moins trente-et-un crédits du programme de premier cycle et d'au moins seize crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
3° en cas de programme annuel composé de seize à trente crédits du programme de premier cycle et d'un à quinze crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 0 % au deuxième cycle;
4° en cas de programme annuel composé de seize à trente crédits du programme de premier cycle et de seize à trente crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
5° en cas de programme annuel composé de seize à trente crédits du programme de premier cycle et d'au moins trente-et-un crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 50 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
6° en cas de programme annuel composé d'un à quinze crédits du programme de premier cycle et de 1 à 15 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 0 % au premier cycle et à 0 % au deuxième cycle;
7° en cas de programme annuel composé d'un à quinze crédits du programme de premier cycle et de 16 à 30 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 0 % au premier cycle et à 50 % au deuxième cycle;
8° en cas de programme annuel composé d'un à quinze crédits du programme de premier cycle et d'au moins 31 crédits du programme de deuxième cycle, l'inscription est présentée à 0 % au premier cycle et à 100 % au deuxième cycle.
§ 2. Pour l'application du paragraphe 1er, le nombre de crédits attaché au programme de premier cycle est déterminé par la dernière délibération du jury dudit premier cycle de l'inscription précédente.]1
Art.9. Een regelmatige inschrijving voor een gezamenlijk studieprogramma, al dan niet in gezamenlijke diplomering, overeenkomstig artikel 103 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, wordt in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen van dat decreet als een regelmatige inschrijving bij elke instelling voor zover de voorwaarden van artikel 82, § 3, tweede lid, van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013 nageleefd zouden worden zelfs als het gezamenlijke programma niet tot een gezamenlijke diplomering leidt. [1 Voor de berekening van de financiering van de partnerinstellingen van een co-diplomeringsstudieprogramma, kan de inschrijving van een student in het gezamenlijke studieprogramma worden verdeeld onder de partnerinstellingen in overeenstemming met de bepalingen en voorwaarden van de overeenkomst die het gezamenlijke programma organiseert.]1
[2 In het geval van een gezamenlijk studieprogramma dat tot een gezamenlijke diplomering leidt waarbij ten minste één instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan in de Franse Gemeenschap en één instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie in de Franse Gemeenschap betrokken zijn, zoals bedoeld in artikel 82/1 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, wordt het aantal regelmatig ingeschreven studenten verdeeld voor de financiering volgens de percentages bepaald in de overeenkomst, overeenkomstig artikel 82, § 3, vierde lid, 9°, van voormeld decreet van 7 november 2013.]2
[2 In het geval van een gezamenlijk studieprogramma dat tot een gezamenlijke diplomering leidt waarbij ten minste één instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan in de Franse Gemeenschap en één instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie in de Franse Gemeenschap betrokken zijn, zoals bedoeld in artikel 82/1 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, wordt het aantal regelmatig ingeschreven studenten verdeeld voor de financiering volgens de percentages bepaald in de overeenkomst, overeenkomstig artikel 82, § 3, vierde lid, 9°, van voormeld decreet van 7 november 2013.]2
Art.9. Une inscription régulière à un programme d'études conjoint, en codiplômation ou non, conformément à l'article 103 du décret du 7 novembre 2013 précité, est prise en compte conformément aux dispositions de ce décret comme une inscription régulière auprès de chaque établissement, pour autant que les conditions de l'article 82, § 3, alinéa 2, du décret du 7 novembre 2013 précité soient respectées, même si le programme conjoint ne mène pas à une codiplômation. [1 Toutefois, pour le calcul du financement des établissements partenaires d'un programme d'étude en codiplômation, l'inscription d'un étudiant au programme d'étude conjoint peut être répartie entre les établissements partenaires selon les modalités prévues dans la convention qui organise l'organisation du programme conjoint.]1
[2 Dans le cas d'un programme d'études conjoint menant à une codiplômation impliquant au moins un établissement d'enseignement supérieur de plein exercice en Communauté française et un établissement d'enseignement supérieur de promotion sociale en Communauté française, tel que visé à l'article 82/1 du décret du 7 novembre 2013 précité, le nombre d'étudiants régulièrement inscrits est réparti pour le financement en fonction des pourcentages fixés dans la convention, conformément à l'article 82, § 3, alinéa 4, 9°, du décret du 7 novembre 2013 précité.]2
[2 Dans le cas d'un programme d'études conjoint menant à une codiplômation impliquant au moins un établissement d'enseignement supérieur de plein exercice en Communauté française et un établissement d'enseignement supérieur de promotion sociale en Communauté française, tel que visé à l'article 82/1 du décret du 7 novembre 2013 précité, le nombre d'étudiants régulièrement inscrits est réparti pour le financement en fonction des pourcentages fixés dans la convention, conformément à l'article 82, § 3, alinéa 4, 9°, du décret du 7 novembre 2013 précité.]2
Art. 9bis. [1 Wanneer de student een nieuwe oriëntatie kiest volgens de procedure bepaald in artikel 102, § 3 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, wordt hij, voor de berekening van de financiering, in aanmerking genomen voor de helft ten gunste van de instelling voor hoger onderwijs waarbij hij ingeschreven was en voor de helft ten gunste van de instelling voor hoger onderwijs die hem onthaalt.]1
Art. 9bis. [1 Lorsque l'étudiant se réoriente selon la procédure prévue à l'article 102, § 3, du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études, dans le calcul du financement, l'étudiant est pris en compte pour moitié au profit de l'établissement d'enseignement supérieur auprès duquel il était inscrit et pour moitié par l'établissement d'enseignement supérieur qui l'accueille.]1
Art.10. Overeenkomstig de overgangsbepalingen van artikel 162 van het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, voor de uitlegging van de bepalingen van dit decreet, wordt een student die toegelaten wordt om een studiecyclus voort te zetten volgens de nieuwe bepalingen, geacht ingeschreven te zijn in dezelfde studiecyclus voor 60 studiepunten per vorige regelmatige inschrijving en de studiepunten die door de examencommissie gevaloriseerd worden, behaald te hebben.
Art.10. En vertu des dispositions transitoires de l'article 162 du décret du 7 novembre 2013 précité, pour l'interprétation des dispositions de ce décret, un étudiant admis à poursuivre un cycle d'études selon les nouvelles dispositions est réputé avoir été inscrit au même cycle d'études pour 60 crédits par inscription régulière précédente et avoir acquis les crédits valorisés par le jury.
Art.12. De andere bepalingen die betrekking hebben op de berekening van de financiering van de instellingen of van de omkadering van de studenten, zijn van toepassing volgens de nadere regels die betrekking hebben op de overeenstemde studies georganiseerd volgens de bepalingen voorafgaand aan het bovenvermelde decreet van 7 november 2013. De wegingscoëfficiënten die gebonden zijn aan de gevolgde studies zijn in het bijzonder deze die overeenstemmen met de groepen, domeinen of categorieën waaraan deze studies gebonden waren; in deze context wordt beschouwd als ingeschreven te zijn in het derde studiejaar van de eerste cyclus een voor financiering in aanmerking komende student die regelmatig ingeschreven is in de studies van de eerste cyclus en die voor ten minste 105 studiepunten van deze studiecyclus geslaagd is.
Art.12. Les autres dispositions concernant le calcul du financement des établissements ou d'encadrement des étudiants s'appliquent selon les modalités qui concernent les études correspondantes organisées selon les dispositions antérieures au décret du 7 novembre 2013 précité. En particulier, les coefficients de pondération liés aux études suivies sont ceux correspondant aux groupes, domaines ou catégories auxquels ces études étaient attachées; dans ce contexte, est considéré comme inscrit en troisième année d'études du premier cycle un étudiant finançable, régulièrement inscrit à des études de premier cycle et ayant réussi au moins 105 crédits de ce cycle d'études.
Art.13. De artikelen 27 en 32bis, tweede en vierde lid, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, worden opgeheven.
De artikelen 5 tot 8 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, worden opgeheven.
De artikelen 50 en 51 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), worden opgeheven.
Deze bepalingen blijven voorlopig gelden voor de studenten ingeschreven in de studies georganiseerd volgens de bepalingen voorafgaand aan het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, overeenkomstig de voorlopige bepalingen die het bevat.
[1 In afwijking van artikel 5 van dit decreet, voor het academiejaar 2015 - 2016, worden geacht als in aanmerking komend voor een financiering de studenten die met hun cursussen begonnen zijn volgens de bepalingen voorafgaande aan het voornoemde decreet van 7 november 2013, indien ze de voorwaarden nakomen vastgesteld in de bepalingen die voorafgingen aan hetzelfde decreet.]1
[2 Bij wijze van overgangsmaatregel, voor het academiejaar 2016-2017, worden de woorden "ten minste 45 studiepunten" vervangen door de woorden "ten minste 45 studiepunten of 75 % van de studiepunten van het jaarprogramma]2.
De artikelen 5 tot 8 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, worden opgeheven.
De artikelen 50 en 51 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), worden opgeheven.
Deze bepalingen blijven voorlopig gelden voor de studenten ingeschreven in de studies georganiseerd volgens de bepalingen voorafgaand aan het bovenvermelde decreet van 7 november 2013, overeenkomstig de voorlopige bepalingen die het bevat.
[1 In afwijking van artikel 5 van dit decreet, voor het academiejaar 2015 - 2016, worden geacht als in aanmerking komend voor een financiering de studenten die met hun cursussen begonnen zijn volgens de bepalingen voorafgaande aan het voornoemde decreet van 7 november 2013, indien ze de voorwaarden nakomen vastgesteld in de bepalingen die voorafgingen aan hetzelfde decreet.]1
[2 Bij wijze van overgangsmaatregel, voor het academiejaar 2016-2017, worden de woorden "ten minste 45 studiepunten" vervangen door de woorden "ten minste 45 studiepunten of 75 % van de studiepunten van het jaarprogramma]2.
Art.13. Les articles 27 et 32bis, alinéas 2 et 4, de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires sont abrogés.
Les articles 5 à 8 du décret du 9 septembre 1996 relatif au financement des Hautes Ecoles organisées ou subventionnées par la Communauté française sont abrogés.
Les articles 50 et 51 du décret du 20 décembre 2001 fixant les règles spécifiques à l'Enseignement supérieur artistique organisé en Ecoles supérieures des Arts (organisation, financement, encadrement, statut des personnels, droits et devoirs des étudiants) sont abrogés.
Ces dispositions restent transitoirement en vigueur pour les étudiants inscrits aux études organisées selon les dispositions antérieures au décret du 7 novembre 2013 précité, en vertu des dispositions transitoires qu'il contient.
[1 Par dérogation à l'article 5 du présent décret, pour l'année académique 2015-2016, les étudiants ayant entamé leurs cursus selon les dispositions antérieures au décret du 7 novembre 2013 précité, sont réputés finançables s'ils remplissent les conditions de finançabililité fixées par les dispositions antérieures au même décret.]1
[2 A titre transitoire pour l'année académique 2016-2017, les mots " au moins 45 crédits " sont remplacés par les mots " au minimum 45 crédits ou 75% des crédits du programme annuel.]2
Les articles 5 à 8 du décret du 9 septembre 1996 relatif au financement des Hautes Ecoles organisées ou subventionnées par la Communauté française sont abrogés.
Les articles 50 et 51 du décret du 20 décembre 2001 fixant les règles spécifiques à l'Enseignement supérieur artistique organisé en Ecoles supérieures des Arts (organisation, financement, encadrement, statut des personnels, droits et devoirs des étudiants) sont abrogés.
Ces dispositions restent transitoirement en vigueur pour les étudiants inscrits aux études organisées selon les dispositions antérieures au décret du 7 novembre 2013 précité, en vertu des dispositions transitoires qu'il contient.
[1 Par dérogation à l'article 5 du présent décret, pour l'année académique 2015-2016, les étudiants ayant entamé leurs cursus selon les dispositions antérieures au décret du 7 novembre 2013 précité, sont réputés finançables s'ils remplissent les conditions de finançabililité fixées par les dispositions antérieures au même décret.]1
[2 A titre transitoire pour l'année académique 2016-2017, les mots " au moins 45 crédits " sont remplacés par les mots " au minimum 45 crédits ou 75% des crédits du programme annuel.]2
Art. 14. Dit decreet treedt in werking voor het academiejaar 2014-2015.
Art. 14. Le présent décret entre en vigueur pour l'année académique 2014-2015.