Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
28 JUNI 2013. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de omkadering van jonge onderzoekers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-08-2013 en tekstbijwerking tot 07-02-2024)
Titre
28 JUIN 2013. - Arrêté du Gouvernement flamand relatif à l'encadrement des jeunes chercheurs(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 02-08-2013 et mise à jour au 07-02-2024)
Informations sur le document
Numac: 2013035676
Datum: 2013-06-28
Info du document
Numac: 2013035676
Date: 2013-06-28
Table des matières
Tekst (26)
Texte (26)
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities
CHAPITRE 1er. - Champ d'application et définitions
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap die behoren tot een associatie.
Article 1er. Le présent arrêté s'applique aux universités de la Communauté flamande appartenant à une association.
Art.1/1. [1 In dit besluit wordt verstaan onder :
1° bevoegde administratie: het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, vermeld in artikel 21, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
2° begunstigde: universiteit van de Vlaamse Gemeenschap die behoort tot een associatie, die overeenkomstig artikel 6 een overheidsbijdrage ontvangt;
3° Vlaamse overheid: de Vlaamse overheid, zoals gedefinieerd in artikel I.3, 1°, in het Bestuursdecreet van 7 december 2018. ]1
1° bevoegde administratie: het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, vermeld in artikel 21, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
2° begunstigde: universiteit van de Vlaamse Gemeenschap die behoort tot een associatie, die overeenkomstig artikel 6 een overheidsbijdrage ontvangt;
3° Vlaamse overheid: de Vlaamse overheid, zoals gedefinieerd in artikel I.3, 1°, in het Bestuursdecreet van 7 december 2018. ]1
Art. 1/1. [1 Dans le présent arrêté, on entend par :
1° administration compétente : le Département de l'Economie, des Sciences et de l'Innovation, visé à l'article 21, § 1er de l'arrêté du Gouvernement flamand du 3 juin 2005 relatif à l'organisation de l'administration flamande ;
2° bénéficiaire : l'université de la Communauté flamande appartenant à une association qui reçoit une intervention financière publique conformément à l'article 6 ;
3° Autorité flamande : l'Autorité flamande, telle que définie à l'article I.3, 1°, du Décret de gouvernance du 7 décembre 2018. ]1
1° administration compétente : le Département de l'Economie, des Sciences et de l'Innovation, visé à l'article 21, § 1er de l'arrêté du Gouvernement flamand du 3 juin 2005 relatif à l'organisation de l'administration flamande ;
2° bénéficiaire : l'université de la Communauté flamande appartenant à une association qui reçoit une intervention financière publique conformément à l'article 6 ;
3° Autorité flamande : l'Autorité flamande, telle que définie à l'article I.3, 1°, du Décret de gouvernance du 7 décembre 2018. ]1
Modifications
HOOFDSTUK 2. - Financiële beginselen
CHAPITRE 2. - Principes financiers
Art.2. De Vlaamse Regering legt jaarlijks binnen de perken van de betreffende begrotingskredieten, bepaald in de uitgavenbegroting, een overheidsbijdrage vast voor de omkadering en begeleiding van jonge onderzoekers, overeenkomstig artikel 63/4 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid.
Art.2. Conformément à l'article 63/4 du décret du 30 avril 2009 relatif à l'organisation et au financement de la politique en matière de sciences et d'innovation, le Gouvernement flamand fixe chaque année, dans les limites des crédits budgétaires en question inscrits au budget des dépenses, une intervention financière publique pour l'encadrement des jeunes chercheurs.
Art.3. De subsidies, vermeld in artikel 63/4 van het voornoemde decreet van 30 april 2009, voor het jaar t worden verdeeld volgens de volgende verdeelsleutel :
1° 20 % van het bedrag wordt gelijk verdeeld over de begunstigden;
2° 60 % van het bedrag wordt verdeeld volgens de doctoraatsparameter van de sleutel voor de verdeling van de middelen voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen in jaar t, zoals beschreven in artikel 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de bijzondere onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
3° 20 % van het bedrag wordt verdeeld volgens het procentuele aandeel van elke universiteit in de voltijdse eenheden van het wetenschappelijk personeel buiten de werkingsuitkeringen op postdoctoraal niveau en de doctor-assistenten, volgens de personeelsstatistieken van de Vlaamse Interuniversitaire Raad van de jaren [1 t-5 tot en met t-2]1.
[1 De subsidies, vermeld in het eerste lid, bedragen minstens [2 6.000.000 euro]2 per jaar.]1
1° 20 % van het bedrag wordt gelijk verdeeld over de begunstigden;
2° 60 % van het bedrag wordt verdeeld volgens de doctoraatsparameter van de sleutel voor de verdeling van de middelen voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen in jaar t, zoals beschreven in artikel 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de bijzondere onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;
3° 20 % van het bedrag wordt verdeeld volgens het procentuele aandeel van elke universiteit in de voltijdse eenheden van het wetenschappelijk personeel buiten de werkingsuitkeringen op postdoctoraal niveau en de doctor-assistenten, volgens de personeelsstatistieken van de Vlaamse Interuniversitaire Raad van de jaren [1 t-5 tot en met t-2]1.
[1 De subsidies, vermeld in het eerste lid, bedragen minstens [2 6.000.000 euro]2 per jaar.]1
Art.3. Les subventions, visées à l'article 63/4 du décret précité du 30 avril 2009, pour l'année t sont réparties selon la clé de répartition suivante :
1° 20 % du montant est réparti de manière égale sur les bénéficiaires;
2° 60 % du montant est réparti selon le paramètre 'doctorats' de la clé de répartition des moyens pour les Fonds spéciaux de recherche dans l'année t, telle que décrite à l'article 33 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 21 décembre 2012 relatif au financement des Fonds spéciaux de recherche auprès des universités en Communauté flamande;
3° 20 % du montant est réparti selon la part en pourcentage de chaque université dans les unités à temps plein du personnel scientifique en dehors des allocations de fonctionnement au niveau postdoctoral et les docteurs-assistants, selon les statistiques du personnel du Conseil interuniversitaire flamand des années [1 t-5 à t-2 inclus].
[1 Les subventions visées à l'alinéa 1er s'élèvent au moins à [2 6 000 000]2 EUR par an. ]1
1° 20 % du montant est réparti de manière égale sur les bénéficiaires;
2° 60 % du montant est réparti selon le paramètre 'doctorats' de la clé de répartition des moyens pour les Fonds spéciaux de recherche dans l'année t, telle que décrite à l'article 33 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 21 décembre 2012 relatif au financement des Fonds spéciaux de recherche auprès des universités en Communauté flamande;
3° 20 % du montant est réparti selon la part en pourcentage de chaque université dans les unités à temps plein du personnel scientifique en dehors des allocations de fonctionnement au niveau postdoctoral et les docteurs-assistants, selon les statistiques du personnel du Conseil interuniversitaire flamand des années [1 t-5 à t-2 inclus].
[1 Les subventions visées à l'alinéa 1er s'élèvent au moins à [2 6 000 000]2 EUR par an. ]1
Art.4. De procentuele verdeelsleutel wordt afgerond op twee cijfers na de komma na afloop van de berekening. [1 ...]1. Ieder [1 jaar t-1]1 maakt de bevoegde administratie de verdeelsleutel [1 voor het jaar t]1, vermeld in artikel 3, bekend voor 1 [[2 15 september]2]1.
Art.4. La clé de répartition en pourcentage est arrondie à deux chiffres après la virgule en fin de calcul. [1 ...]1. Chaque [1 année t-1]1 avant le 1er [[2 15 septembre]2]1 l'administration compétente publie la clé de répartition, [1 année t-1]1 visée à l'article 3.
Art.5. Ieder [1 jaar t-1]1 deelt de bevoegde administratie voor 1 [1 oktober]1 aan elke begunstigde het bedrag van de overheidsbijdrage mee die hij met toepassing van artikel 4 kan verwachten [1 voor jaar t]1.
[1 Het subsidiebedrag dat voor het begrotingsjaar t wordt voorgesteld, is onder voorbehoud van de begrotingsgoedkeuring en van eventuele bijstelling naar aanleiding van de begrotingsaanpassing en de kredietverdeling tijdens het begrotingsjaar.]1
[1 Het subsidiebedrag dat voor het begrotingsjaar t wordt voorgesteld, is onder voorbehoud van de begrotingsgoedkeuring en van eventuele bijstelling naar aanleiding van de begrotingsaanpassing en de kredietverdeling tijdens het begrotingsjaar.]1
Art.5. Chaque [1 année t-1]1 avant le 1er [1 octobre]1 l'administration compétente informe chaque bénéficiaire du montant de l'intervention financière publique qu'il recevra en application de l'article 4 [1 pour l'année t ]1.
[1 Le montant de la subvention proposé pour l'année budgétaire t s'entend sous réserve de l'approbation du budget et d'éventuels ajustements résultant des ajustements budgétaires et redistributions de crédits au cours de l'année budgétaire.]1
[1 Le montant de la subvention proposé pour l'année budgétaire t s'entend sous réserve de l'approbation du budget et d'éventuels ajustements résultant des ajustements budgétaires et redistributions de crédits au cours de l'année budgétaire.]1
Modifications
Modifications
Art.6. [1 De overheidsbijdrage, vermeld in artikel 2 en verdeeld overeenkomstig artikel 3, wordt aan elke universiteit ter beschikking gesteld volgens de volgende betalingsprocedure:
1° een eerste schijf van 75% wordt betaald binnen dertig dagen na de dag van de ontvangst door de bevoegde administratie van het ondertekende ministerieel subsidiebesluit;
2° het saldo van maximaal 25% wordt betaald nadat de bevoegde administratie het financieel en inhoudelijk verslag, vermeld in artikel 15, § 2, tweede lid, heeft goedgekeurd]1.
1° een eerste schijf van 75% wordt betaald binnen dertig dagen na de dag van de ontvangst door de bevoegde administratie van het ondertekende ministerieel subsidiebesluit;
2° het saldo van maximaal 25% wordt betaald nadat de bevoegde administratie het financieel en inhoudelijk verslag, vermeld in artikel 15, § 2, tweede lid, heeft goedgekeurd]1.
Modifications
Art.6. [1 L'intervention financière publique, visée à l'article 2 et répartie conformément à l'article 3, est mise à disposition de chaque université selon la procédure de paiement suivante :
1° une première tranche de 75 % est mise en paiement dans les trente jours suivant la date de réception par l'administration compétente de l'arrêté de subvention ministériel signé ;
2° le solde d'au maximum 25 % est mis en paiement après approbation par l'administration compétente du rapport financier et d'activité, visé à l'article 15, § 2, alinéa 2]1.
1° une première tranche de 75 % est mise en paiement dans les trente jours suivant la date de réception par l'administration compétente de l'arrêté de subvention ministériel signé ;
2° le solde d'au maximum 25 % est mis en paiement après approbation par l'administration compétente du rapport financier et d'activité, visé à l'article 15, § 2, alinéa 2]1.
Modifications
Art.6/1. [1 De bedragen van de overheidsbijdrage, vermeld in artikel 5, worden jaarlijks geïndexeerd binnen de perken van de begrotingskredieten in kwestie waarin voorzien is in de uitgavenbegroting conform de formule, vermeld in artikel III.5, § 9, van het decreet van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013. ]1
Art. 6/1. [1 Les montants de l'intervention financière publique, visés à l'article 5, sont indexés annuellement dans les limites des crédits budgétaires en question prévus au budget des dépenses conformément à la formule visée à l'article III.5, § 9, du décret du Codex de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013. ]1
Modifications
HOOFDSTUK 3. - Besteding van de middelen
CHAPITRE 3. - Affectation des moyens
Art.7. De bestedingstermijn van de middelen voor jaar t loopt van [1 1 januari van het jaar t tot en met 31 december van het jaar t]1.
[1 De middelen van de toegekende subsidie die na afloop van het kalenderjaar in kwestie niet zijn besteed, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de universiteit van het volgende jaar voor een maximum conform artikel 5, § 3 en § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring.
In afwijking van het tweede lid kunnen de middelen van de toegekende subsidie die na afloop van het kalenderjaar 2019 niet zijn besteed, met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de universiteit van het jaar 2020 voor een maximum van 50% van de middelen van de in 2019 toegekende subsidie.]1
[2 In afwijking van het tweede lid kan een universiteit in het jaar 2020 een gemotiveerde aanvraag doen bij de bevoegde administratie om af te wijken van de op basis van het tweede lid geldende maximum percentages voor overdracht van reserves en totale gecumuleerde reserves, indien de universiteit ten gevolge van de civiele noodsituatie ingevolge het coronavirus COVID-19 daaraan niet kan voldoen.]2
[1 De middelen van de toegekende subsidie die na afloop van het kalenderjaar in kwestie niet zijn besteed, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de universiteit van het volgende jaar voor een maximum conform artikel 5, § 3 en § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring.
In afwijking van het tweede lid kunnen de middelen van de toegekende subsidie die na afloop van het kalenderjaar 2019 niet zijn besteed, met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de universiteit van het jaar 2020 voor een maximum van 50% van de middelen van de in 2019 toegekende subsidie.]1
[2 In afwijking van het tweede lid kan een universiteit in het jaar 2020 een gemotiveerde aanvraag doen bij de bevoegde administratie om af te wijken van de op basis van het tweede lid geldende maximum percentages voor overdracht van reserves en totale gecumuleerde reserves, indien de universiteit ten gevolge van de civiele noodsituatie ingevolge het coronavirus COVID-19 daaraan niet kan voldoen.]2
Art.7. La période d'affectation des moyens pour l'année t court du [1 1er janvier de l'année t jusqu'au 31 décembre inclus de l'année t]1.
[1 Les moyens de la subvention octroyée qui n'ont pas été dépensés après la fin de l'année civile en question peuvent être transférés au budget de l'université de l'année suivante, en gardant la même destination, pour un maximum conformément à l'article 5, §§ 3 et 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 novembre 2013 relatif aux règles générales en matière de subventionnement.]1
[1 Par dérogation à l'alinéa 2, les moyens de la subvention octroyée qui n'ont pas été dépensés après la fin de l'année civile 2019 peuvent être transférés au budget de l'université de l'année 2020 pour un maximum de 50 % des moyens de la subvention octroyée en 2019, en gardant la même destination.]1
[2 Par dérogation à l'alinéa deux, une université peut présenter en 2020 à l'administration compétente une demande motivée de dérogation aux pourcentages maximaux pour le transfert de réserves et du total des réserves accumulées, applicables sur la base de l'alinéa deux, si l'université n'est pas en mesure d'y satisfaire en raison de l'urgence civile causée par le coronavirus COVID-19.]2
[1 Les moyens de la subvention octroyée qui n'ont pas été dépensés après la fin de l'année civile en question peuvent être transférés au budget de l'université de l'année suivante, en gardant la même destination, pour un maximum conformément à l'article 5, §§ 3 et 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 novembre 2013 relatif aux règles générales en matière de subventionnement.]1
[1 Par dérogation à l'alinéa 2, les moyens de la subvention octroyée qui n'ont pas été dépensés après la fin de l'année civile 2019 peuvent être transférés au budget de l'université de l'année 2020 pour un maximum de 50 % des moyens de la subvention octroyée en 2019, en gardant la même destination.]1
[2 Par dérogation à l'alinéa deux, une université peut présenter en 2020 à l'administration compétente une demande motivée de dérogation aux pourcentages maximaux pour le transfert de réserves et du total des réserves accumulées, applicables sur la base de l'alinéa deux, si l'université n'est pas en mesure d'y satisfaire en raison de l'urgence civile causée par le coronavirus COVID-19.]2
Art.8. Elke begunstigde mag van de subsidie jaarlijks maximaal 6 % voorafnemen. Dat bedrag dekt zowel alle uitgaven voor een bedrag lager dan 250 euro als centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten, die betrekking hebben op :
1° het gebruik (de huur en het onderhoud) van gebouwen, lokalen en vergaderzalen met inbegrip van de normale kantooruitrusting, de kosten voor verwarming, verlichting, elektriciteit;
2° het centrale beheer van goederen en diensten die aan de onderzoekers ter beschikking worden gesteld;
3° kosten die niet specifiek met de uitvoering van de activiteiten, vermeld in artikel 10, verbonden zijn zoals voor telefoon, fax, kopieën, correspondentie, kantoorbenodigdheden.
1° het gebruik (de huur en het onderhoud) van gebouwen, lokalen en vergaderzalen met inbegrip van de normale kantooruitrusting, de kosten voor verwarming, verlichting, elektriciteit;
2° het centrale beheer van goederen en diensten die aan de onderzoekers ter beschikking worden gesteld;
3° kosten die niet specifiek met de uitvoering van de activiteiten, vermeld in artikel 10, verbonden zijn zoals voor telefoon, fax, kopieën, correspondentie, kantoorbenodigdheden.
Art.8. Chaque bénéficiaire peut prélever au maximum 6 % de la subvention par an. Ce montant couvre aussi bien toutes les dépenses pour un montant inférieur à 250 euros que les frais de gestion centrale et les frais d'exploitation générale, qui ont trait :
1° à l'utilisation (le loyer et l'entretien) des bâtiments, des locaux et des salles de réunion, y compris l'équipement normal de bureau, les frais de chauffage, d'éclairage et d'électricité;
2° à la gestion centrale des biens et services mis à disposition des chercheurs;
3° aux frais ne découlant pas directement des activités, visées à l'article 10, tels que les frais de téléphone, de fax, de photocopies, de correspondance et de matériel de bureau.
1° à l'utilisation (le loyer et l'entretien) des bâtiments, des locaux et des salles de réunion, y compris l'équipement normal de bureau, les frais de chauffage, d'éclairage et d'électricité;
2° à la gestion centrale des biens et services mis à disposition des chercheurs;
3° aux frais ne découlant pas directement des activités, visées à l'article 10, tels que les frais de téléphone, de fax, de photocopies, de correspondance et de matériel de bureau.
Art.9. De subsidie kan besteed worden aan personeels-, werkings-, uitrustings- en onderaannemingskosten.
Art.9. La subvention peut être affectée aux frais de personnel, de fonctionnement, d'équipement ou de sous-traitance.
Art.10. De subsidie wordt ingezet voor het creëren van een kader voor en de ontwikkeling, uitvoering en versterking van activiteiten met betrekking tot de volgende doelstellingen :
1° training van jonge onderzoekers :
a) aanbieden van een opleidingsaanbod voor doctorale onderzoekers waarin zowel interdisciplinaire verbreding en verdieping als ontwikkeling van vak- en disciplineoverschrijdende vaardigheden of generieke, overdraagbare competenties, bijvoorbeeld ondernemen, aan bod komt [1 , met bijzondere aandacht voor dataskills en research data management, onder andere met het oog op open science]1;
b) organisatie van opleidingen of seminaries voor postdoctorale onderzoekers;
c) training met betrekking tot communicatie over onderzoeksactiviteiten en -resultaten [1 met bijzondere aandacht voor de doelstellingen van het wetenschapscommunicatiebeleid]1;
d) training met betrekking tot valorisatie van onderzoeksactiviteiten, met specifieke aandacht voor valorisatie in sociale en humane wetenschappen;
e) training met betrekking tot pedagogische en didactische competenties;
f) training met betrekking tot [1 gender- en diversiteitsdimensie]1 in wetenschappelijk onderzoek;
g) training met betrekking tot wetenschappelijke integriteit;
h) training van trainers of promotoren;
[1 i) training die ertoe kan bijdragen het welbevinden van jonge onderzoekers te verhogen;]1
2° loopbaanontwikkeling en bevordering van loopbaanperspectieven van jonge onderzoekers :
a) verhoging van de inzetbaarheid van houders van een doctoraatsdiploma;
b) ondersteunen en stimuleren van de intersectorale mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers : informatieverstrekking, mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers naar een niet-academische omgeving;
c) sensibilisering van doctorale en postdoctorale onderzoekers over bewuste carrièrekeuzes;
d) sensibilisering op de arbeidsmarkt rond inzetbaarheid van houders van een doctoraatsdiploma;
e) intersectorale samenwerking;
f) carrièrebegeleiding van doctorale en postdoctorale onderzoekers [1 met bijzondere aandacht voor een niet-academische carrière]1;
g) individueel coachen van doctorale en postdoctorale onderzoekers;
h) professionalisering van de administratieve en inhoudelijke verantwoordelijken voor de omkadering van doctorale en postdoctorale onderzoekers;
i) [1 ...]1;
3° versterken van de internationale oriëntatie in de loopbaan van jonge onderzoekers :
a) [2 ondersteunen en stimuleren van de internationale mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers: informatieverstrekking, organisatie en uitbreiding van internationale doctoraatsprogramma's en korte mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers die passen binnen de doelstellingen, vermeld in punt 1° en 2°]2;
b) organiseren van internationale rekrutering van doctorale en postdoctorale onderzoekers [1 ...]1;
c) organiseren van contacten met relevante internationale partners;
d) organiseren of aanbieden van trainingsonderdelen in samenwerking met internationale partners;
4° samenwerking met andere kennisinstellingen binnen Vlaanderen met betrekking tot doelstellingen, vermeld in punt 1° tot en met 3°.
1° training van jonge onderzoekers :
a) aanbieden van een opleidingsaanbod voor doctorale onderzoekers waarin zowel interdisciplinaire verbreding en verdieping als ontwikkeling van vak- en disciplineoverschrijdende vaardigheden of generieke, overdraagbare competenties, bijvoorbeeld ondernemen, aan bod komt [1 , met bijzondere aandacht voor dataskills en research data management, onder andere met het oog op open science]1;
b) organisatie van opleidingen of seminaries voor postdoctorale onderzoekers;
c) training met betrekking tot communicatie over onderzoeksactiviteiten en -resultaten [1 met bijzondere aandacht voor de doelstellingen van het wetenschapscommunicatiebeleid]1;
d) training met betrekking tot valorisatie van onderzoeksactiviteiten, met specifieke aandacht voor valorisatie in sociale en humane wetenschappen;
e) training met betrekking tot pedagogische en didactische competenties;
f) training met betrekking tot [1 gender- en diversiteitsdimensie]1 in wetenschappelijk onderzoek;
g) training met betrekking tot wetenschappelijke integriteit;
h) training van trainers of promotoren;
[1 i) training die ertoe kan bijdragen het welbevinden van jonge onderzoekers te verhogen;]1
2° loopbaanontwikkeling en bevordering van loopbaanperspectieven van jonge onderzoekers :
a) verhoging van de inzetbaarheid van houders van een doctoraatsdiploma;
b) ondersteunen en stimuleren van de intersectorale mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers : informatieverstrekking, mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers naar een niet-academische omgeving;
c) sensibilisering van doctorale en postdoctorale onderzoekers over bewuste carrièrekeuzes;
d) sensibilisering op de arbeidsmarkt rond inzetbaarheid van houders van een doctoraatsdiploma;
e) intersectorale samenwerking;
f) carrièrebegeleiding van doctorale en postdoctorale onderzoekers [1 met bijzondere aandacht voor een niet-academische carrière]1;
g) individueel coachen van doctorale en postdoctorale onderzoekers;
h) professionalisering van de administratieve en inhoudelijke verantwoordelijken voor de omkadering van doctorale en postdoctorale onderzoekers;
i) [1 ...]1;
3° versterken van de internationale oriëntatie in de loopbaan van jonge onderzoekers :
a) [2 ondersteunen en stimuleren van de internationale mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers: informatieverstrekking, organisatie en uitbreiding van internationale doctoraatsprogramma's en korte mobiliteit van doctorale en postdoctorale onderzoekers die passen binnen de doelstellingen, vermeld in punt 1° en 2°]2;
b) organiseren van internationale rekrutering van doctorale en postdoctorale onderzoekers [1 ...]1;
c) organiseren van contacten met relevante internationale partners;
d) organiseren of aanbieden van trainingsonderdelen in samenwerking met internationale partners;
4° samenwerking met andere kennisinstellingen binnen Vlaanderen met betrekking tot doelstellingen, vermeld in punt 1° tot en met 3°.
Art.10. La subvention est utilisée pour l'encadrement, le développement, l'exécution et le renforcement d'activités s'inscrivant dans les objectifs suivants :
1° formation des jeunes chercheurs :
a) organisation d'une offre de formations pour chercheurs doctoraux couvrant tant l'élargissement et l'approfondissement interdisciplinaires que le développement d'aptitudes inter- et transdisciplinaires ou de compétences génériques et transmissibles, telles que l'entrepreneuriat [1 , en prêtant une attention particulière aux compétences en informatique et à la gestion de données de recherche, notamment en vue des sciences ouvertes]1;
b) organisation de formations ou de séminaires pour chercheurs postdoctoraux;
c) formation relative à la communication sur les activités et résultats de recherche [1 , en prêtant une attention particulière aux objectifs de la politique de communication scientifique ]1;
d) formation relative à la valorisation des activités de recherche, avec attention spécifique à la valorisation dans les sciences sociales et humaines;
e) formation relative aux compétences pédagogiques et didactiques;
f) formation relative à la [1 dimension de genre et de la diversité]1 dans la recherche scientifique;
g) formation relative à l'intégrité scientifique;
h) formation des formateurs ou promoteurs;
[1 i) formation qui peut contribuer à améliorer le bien-être des jeunes chercheurs ;]1
2° développement de carrière et promotion des perspectives de carrière des jeunes chercheurs :
a) augmentation de l'employabilité des titulaires d'un diplôme de doctorat;
b) soutenir et encourager la mobilité intersectorielle des chercheurs doctoraux et postdoctoraux : offre d'information, mobilité des chercheurs doctoraux et postdoctoraux vers un milieu non académique;
c) sensibiliser les chercheurs doctoraux et postdoctoraux sur des choix de carrière réfléchis;
d) sensibiliser le marché du travail sur l'employabilité des titulaires d'un diplôme de doctorat;
e) coopération intersectorielle;
f) accompagnement de carrière des chercheurs doctoraux et postdoctoraux [1 en prêtant une attention particulière à une carrière non académique]1;
g) coaching individuel des chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
h) professionnalisation des responsables administratifs et de gestion pour l'encadrement des chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
i) [1 ...]1;
3° renforcement de l'orientation internationale dans la carrière des jeunes chercheurs :
a) [2 soutenir et encourager la mobilité internationale des chercheurs doctoraux et postdoctoraux : offre d'informations, organisation et élargissement des programmes doctoraux internationaux et mobilité de courte durée des chercheurs doctoraux et postdoctoraux s'inscrivant dans les objectifs visés aux points 1° et 2°]2;
b) organiser le recrutement international de chercheurs doctoraux et postdoctoraux[1 ...]1;
c) organiser des contacts avec des partenaires internationaux pertinents;
d) organiser ou offrir des modules de formation en collaboration avec des partenaires internationaux;
4° coopération avec d'autres centres de connaissances en Flandre autour des objectifs, visés aux points 1° à 3°.
1° formation des jeunes chercheurs :
a) organisation d'une offre de formations pour chercheurs doctoraux couvrant tant l'élargissement et l'approfondissement interdisciplinaires que le développement d'aptitudes inter- et transdisciplinaires ou de compétences génériques et transmissibles, telles que l'entrepreneuriat [1 , en prêtant une attention particulière aux compétences en informatique et à la gestion de données de recherche, notamment en vue des sciences ouvertes]1;
b) organisation de formations ou de séminaires pour chercheurs postdoctoraux;
c) formation relative à la communication sur les activités et résultats de recherche [1 , en prêtant une attention particulière aux objectifs de la politique de communication scientifique ]1;
d) formation relative à la valorisation des activités de recherche, avec attention spécifique à la valorisation dans les sciences sociales et humaines;
e) formation relative aux compétences pédagogiques et didactiques;
f) formation relative à la [1 dimension de genre et de la diversité]1 dans la recherche scientifique;
g) formation relative à l'intégrité scientifique;
h) formation des formateurs ou promoteurs;
[1 i) formation qui peut contribuer à améliorer le bien-être des jeunes chercheurs ;]1
2° développement de carrière et promotion des perspectives de carrière des jeunes chercheurs :
a) augmentation de l'employabilité des titulaires d'un diplôme de doctorat;
b) soutenir et encourager la mobilité intersectorielle des chercheurs doctoraux et postdoctoraux : offre d'information, mobilité des chercheurs doctoraux et postdoctoraux vers un milieu non académique;
c) sensibiliser les chercheurs doctoraux et postdoctoraux sur des choix de carrière réfléchis;
d) sensibiliser le marché du travail sur l'employabilité des titulaires d'un diplôme de doctorat;
e) coopération intersectorielle;
f) accompagnement de carrière des chercheurs doctoraux et postdoctoraux [1 en prêtant une attention particulière à une carrière non académique]1;
g) coaching individuel des chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
h) professionnalisation des responsables administratifs et de gestion pour l'encadrement des chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
i) [1 ...]1;
3° renforcement de l'orientation internationale dans la carrière des jeunes chercheurs :
a) [2 soutenir et encourager la mobilité internationale des chercheurs doctoraux et postdoctoraux : offre d'informations, organisation et élargissement des programmes doctoraux internationaux et mobilité de courte durée des chercheurs doctoraux et postdoctoraux s'inscrivant dans les objectifs visés aux points 1° et 2°]2;
b) organiser le recrutement international de chercheurs doctoraux et postdoctoraux[1 ...]1;
c) organiser des contacts avec des partenaires internationaux pertinents;
d) organiser ou offrir des modules de formation en collaboration avec des partenaires internationaux;
4° coopération avec d'autres centres de connaissances en Flandre autour des objectifs, visés aux points 1° à 3°.
Art.11. Elke begunstigde heeft in zijn beleid aandacht voor :
1° genderevenwicht en diversiteit;
2° duurzaamheid;
3° aanmoedigen [1 en ontwikkelen]1 van ondernemerschap;
4° interdisciplinariteit en de eigenheid van verschillende disciplines en verschillende loopbaanprofielen van jonge onderzoekers;
5° [2 de implementatie van de principes van de aanbeveling van de Europese Commissie van 18 december 2023 betreffende het Europees kader voor het aantrekken en behouden van onderzoeks-, innovatie- en ondernemingstalenten in Europa;]2;
6° de implementatie van de principes voor innovatieve doctoraatstraining, goedgekeurd in de Conclusies van 28 november 2011 van de Raad van de Europese Unie over de modernisering van het hoger onderwijs, PB C 372 van 20.12.2011 .
[2 7° het welzijn van de jonge onderzoekers, inclusief de aanpak van grensoverschrijdend gedrag.]2
Het naleven van de principes, vermeld in het eerste lid, blijkt uit de inhoudelijke rapportering, vermeld in artikel 15.
1° genderevenwicht en diversiteit;
2° duurzaamheid;
3° aanmoedigen [1 en ontwikkelen]1 van ondernemerschap;
4° interdisciplinariteit en de eigenheid van verschillende disciplines en verschillende loopbaanprofielen van jonge onderzoekers;
5° [2 de implementatie van de principes van de aanbeveling van de Europese Commissie van 18 december 2023 betreffende het Europees kader voor het aantrekken en behouden van onderzoeks-, innovatie- en ondernemingstalenten in Europa;]2;
6° de implementatie van de principes voor innovatieve doctoraatstraining, goedgekeurd in de Conclusies van 28 november 2011 van de Raad van de Europese Unie over de modernisering van het hoger onderwijs, PB C 372 van 20.12.2011 .
[2 7° het welzijn van de jonge onderzoekers, inclusief de aanpak van grensoverschrijdend gedrag.]2
Het naleven van de principes, vermeld in het eerste lid, blijkt uit de inhoudelijke rapportering, vermeld in artikel 15.
Art.11. La politique de chaque bénéficiaire porte attention aux aspects suivants :
1° équilibre femmes-hommes et diversité;
2° durabilité;
3° promotion [1 et développement]1 de l'entrepreneuriat;
4° interdisciplinarité et le caractère propre des différentes disciplines et des différents profils de carrière des jeunes chercheurs;
5° [2 mise en oeuvre des principes de la recommandation du Conseil du 18 décembre 2023 sur un cadre européen pour attirer et retenir les chercheurs, l'innovation et les entrepreneurs talentueux en Europe]2;
6° mise en oeuvre des principes applicables à la formation doctorale innovante, approuvés dans les Conclusions du Conseil de l'Union européenne du 28 novembre 2011 sur la modernisation de l'enseignement supérieur JO C 372 du 20.12.2011.
[2 7° bien-être des jeunes chercheurs, y compris l'approche du comportement abusif.]2
Le respect des principes, visés au premier alinéa, est démontré par le rapport d'activité, visé à l'article 15.
1° équilibre femmes-hommes et diversité;
2° durabilité;
3° promotion [1 et développement]1 de l'entrepreneuriat;
4° interdisciplinarité et le caractère propre des différentes disciplines et des différents profils de carrière des jeunes chercheurs;
5° [2 mise en oeuvre des principes de la recommandation du Conseil du 18 décembre 2023 sur un cadre européen pour attirer et retenir les chercheurs, l'innovation et les entrepreneurs talentueux en Europe]2;
6° mise en oeuvre des principes applicables à la formation doctorale innovante, approuvés dans les Conclusions du Conseil de l'Union européenne du 28 novembre 2011 sur la modernisation de l'enseignement supérieur JO C 372 du 20.12.2011.
[2 7° bien-être des jeunes chercheurs, y compris l'approche du comportement abusif.]2
Le respect des principes, visés au premier alinéa, est démontré par le rapport d'activité, visé à l'article 15.
Art.12. Bij de besteding van de middelen wordt door elke begunstigde jaarlijks aan de volgende minimumprincipes voldaan :
1° training van jonge onderzoekers :
a) elke begunstigde stimuleert de registratie van doctorandi op de inschrijvingsrol;
b) het opleidingsaanbod in vak- en disciplineoverschrijdende vaardigheden op doctoraal en postdoctoraal niveau volstaat om, als dat relevant is, elke doctorale en postdoctorale onderzoeker van de eigen instelling te laten deelnemen, als hij dat wil;
c) het opleidingsaanbod staat open voor doctorale en postdoctorale onderzoekers van andere Vlaamse kennisinstellingen;
d) de begunstigden organiseren training met betrekking tot wetenschappelijke integriteit;
2° loopbaanontwikkeling :
a) de website van elke begunstigde omvat informatie over statuten, arbeidsvoorwaarden en loopbaanpaden;
b) elke begunstigde stimuleert in de eigen instelling open rekrutering van doctorale en postdoctorale onderzoekers : vacatures worden, als dat mogelijk is, centraal gepubliceerd;
c) [1 alle doctorale en postdoctorale onderzoekers krijgen informatie over de brede arbeidsmarkt in functie van een mogelijke academische of niet-academische loopbaan als werknemer of als zelfstandige ondernemer, en alle geïnteresseerde doctoraatsstudenten en postdoctorale onderzoekers worden voorbereid om zich te positioneren op die markt]1;
d) kwalitatief hoogstaande loopbaanbegeleiding, bijvoorbeeld mentoring en loopbaangesprekken, wordt uitgebouwd voor doctorale en postdoctorale onderzoekers;
e) [1 de begunstigden organiseren één loopbaanevenement voor doctorale en postdoctorale onderzoekers met bijzondere aandacht voor een niet-academische carrière, met medewerking van de industriële sector en, als dat relevant is, met andere universiteiten, hogescholen, onderzoekscentra en de publieke sector]1;
f) elke begunstigde organiseert vorming rond gender en diversiteit voor promotoren, doctorale en postdoctorale onderzoekers;
[1 g) betrekken van toekomstige werkgevers bij de beleidsontwikkeling over de vorming en omkadering van jonge onderzoekers zodat het aanbod aansluit bij de behoeften van de arbeidsmarkt;]1
3° internationale oriëntatie :
a) alle gepubliceerde vacatures op doctoraal en postdoctoraal niveau worden gepubliceerd op de Europese jobportaalsite Euraxess;
b) [1 ...]1
c) de verantwoordelijken voor de opleiding en omkadering van doctorandi nemen deel aan internationale evenementen met betrekking tot de doelstellingen, vermeld in artikel 10;
4° samenwerking binnen Vlaanderen :
[1 "35%]1 van de ontvangen subsidies wordt besteed binnen een samenwerkingsverband met minstens twee andere Vlaamse universiteiten.
Het naleven van de principes, vermeld in het eerste lid, blijkt uit de inhoudelijke rapportering, vermeld in artikel 15.
[1 5° alle activiteiten worden gemonitord met een tevredenheidsbevraging per activiteit.]1
1° training van jonge onderzoekers :
a) elke begunstigde stimuleert de registratie van doctorandi op de inschrijvingsrol;
b) het opleidingsaanbod in vak- en disciplineoverschrijdende vaardigheden op doctoraal en postdoctoraal niveau volstaat om, als dat relevant is, elke doctorale en postdoctorale onderzoeker van de eigen instelling te laten deelnemen, als hij dat wil;
c) het opleidingsaanbod staat open voor doctorale en postdoctorale onderzoekers van andere Vlaamse kennisinstellingen;
d) de begunstigden organiseren training met betrekking tot wetenschappelijke integriteit;
2° loopbaanontwikkeling :
a) de website van elke begunstigde omvat informatie over statuten, arbeidsvoorwaarden en loopbaanpaden;
b) elke begunstigde stimuleert in de eigen instelling open rekrutering van doctorale en postdoctorale onderzoekers : vacatures worden, als dat mogelijk is, centraal gepubliceerd;
c) [1 alle doctorale en postdoctorale onderzoekers krijgen informatie over de brede arbeidsmarkt in functie van een mogelijke academische of niet-academische loopbaan als werknemer of als zelfstandige ondernemer, en alle geïnteresseerde doctoraatsstudenten en postdoctorale onderzoekers worden voorbereid om zich te positioneren op die markt]1;
d) kwalitatief hoogstaande loopbaanbegeleiding, bijvoorbeeld mentoring en loopbaangesprekken, wordt uitgebouwd voor doctorale en postdoctorale onderzoekers;
e) [1 de begunstigden organiseren één loopbaanevenement voor doctorale en postdoctorale onderzoekers met bijzondere aandacht voor een niet-academische carrière, met medewerking van de industriële sector en, als dat relevant is, met andere universiteiten, hogescholen, onderzoekscentra en de publieke sector]1;
f) elke begunstigde organiseert vorming rond gender en diversiteit voor promotoren, doctorale en postdoctorale onderzoekers;
[1 g) betrekken van toekomstige werkgevers bij de beleidsontwikkeling over de vorming en omkadering van jonge onderzoekers zodat het aanbod aansluit bij de behoeften van de arbeidsmarkt;]1
3° internationale oriëntatie :
a) alle gepubliceerde vacatures op doctoraal en postdoctoraal niveau worden gepubliceerd op de Europese jobportaalsite Euraxess;
b) [1 ...]1
c) de verantwoordelijken voor de opleiding en omkadering van doctorandi nemen deel aan internationale evenementen met betrekking tot de doelstellingen, vermeld in artikel 10;
4° samenwerking binnen Vlaanderen :
[1 "35%]1 van de ontvangen subsidies wordt besteed binnen een samenwerkingsverband met minstens twee andere Vlaamse universiteiten.
Het naleven van de principes, vermeld in het eerste lid, blijkt uit de inhoudelijke rapportering, vermeld in artikel 15.
[1 5° alle activiteiten worden gemonitord met een tevredenheidsbevraging per activiteit.]1
Modifications
Art.12. Lors de l'affectation des moyens chaque bénéficiaire doit répondre chaque année aux principes minimaux suivants :
1° formation des jeunes chercheurs :
a) chaque bénéficiaire encourage l'enregistrement des doctorants au rôle d'inscription;
b) l'offre de formations d'aptitudes inter- et transdisciplinaires au niveau doctoral et postdoctoral est suffisant pour permettre à chaque chercheur doctoral et postdoctoral du propre établissement à y participer, lorsqu'il le veut et que la participation est jugée pertinente;
c) l'offre de formations est ouverte aux chercheurs doctoraux et postdoctoraux d'autres centres de connaissances flamands;
d) les bénéficiaires organisent une formation sur l'intégrité scientifique;
2° développement de la carrière :
a) le site internet de chaque bénéficiaire offre de l'information sur les statuts, les conditions de travail et les parcours de carrière;
b) chaque bénéficiaire encourage dans le propre établissement le recrutement ouvert de chercheurs doctoraux et postdoctoraux : les vacances d'emploi sont publiées de manière centrale dans la mesure du possible;
c) [1 tous les chercheurs doctoraux et postdoctoraux reçoivent des informations sur le marché du travail au sens large en fonction d'une éventuelle carrière académique ou non académique en tant que travailleur ou entrepreneur indépendant, et tous les étudiants préparant leur doctorat et les chercheurs postdoctoraux intéressés sont préparés en vue de leur positionnement sur le marché ]1;
d) un accompagnement de carrière de haute qualité, par exemple tutorat et entretiens de carrière, est développé pour les chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
e) [1 les bénéficiaires organisent un seul évènement de carrière pour chercheurs doctoraux et postdoctoraux, en prêtant une attention particulière à une carrière non académique, en collaboration avec le secteur industriel et, lorsque cela est jugé pertinent, avec d'autres universités, écoles supérieures, centres de recherche et le secteur public]1;
f) chaque bénéficiaire organise une offre de formation sur la diversité et les thèmes sexospécifiques pour promoteurs et pour chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
[1 g) les futurs employeurs au développement participent à la politique de formation et d'encadrement des jeunes chercheurs afin que l'offre réponde aux besoins du marché du travail ]1
3° orientation Internationale :
a) toutes les vacances au niveau doctoral ou postdoctoral publiées sont également publiées sur le portail d'emploi européen Euraxess;
b) [1 ...]1
c) les responsables de la formation et de l'encadrement des doctorants participent à des évènements internationaux ayant trait aux objectifs, visés à l'article 10;
4° coopération au sein de la Flandre :
un [1 35 %]1 des subventions reçues est affecté à un partenariat avec au moins deux autres universités flamandes.
Le respect des principes, visés au premier alinéa, est démontré par le rapport d'activité, visé à l'article 15.
[1 5° toutes les activités font l'objet d'un suivi avec une enquête de satisfaction par activité. ]1
1° formation des jeunes chercheurs :
a) chaque bénéficiaire encourage l'enregistrement des doctorants au rôle d'inscription;
b) l'offre de formations d'aptitudes inter- et transdisciplinaires au niveau doctoral et postdoctoral est suffisant pour permettre à chaque chercheur doctoral et postdoctoral du propre établissement à y participer, lorsqu'il le veut et que la participation est jugée pertinente;
c) l'offre de formations est ouverte aux chercheurs doctoraux et postdoctoraux d'autres centres de connaissances flamands;
d) les bénéficiaires organisent une formation sur l'intégrité scientifique;
2° développement de la carrière :
a) le site internet de chaque bénéficiaire offre de l'information sur les statuts, les conditions de travail et les parcours de carrière;
b) chaque bénéficiaire encourage dans le propre établissement le recrutement ouvert de chercheurs doctoraux et postdoctoraux : les vacances d'emploi sont publiées de manière centrale dans la mesure du possible;
c) [1 tous les chercheurs doctoraux et postdoctoraux reçoivent des informations sur le marché du travail au sens large en fonction d'une éventuelle carrière académique ou non académique en tant que travailleur ou entrepreneur indépendant, et tous les étudiants préparant leur doctorat et les chercheurs postdoctoraux intéressés sont préparés en vue de leur positionnement sur le marché ]1;
d) un accompagnement de carrière de haute qualité, par exemple tutorat et entretiens de carrière, est développé pour les chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
e) [1 les bénéficiaires organisent un seul évènement de carrière pour chercheurs doctoraux et postdoctoraux, en prêtant une attention particulière à une carrière non académique, en collaboration avec le secteur industriel et, lorsque cela est jugé pertinent, avec d'autres universités, écoles supérieures, centres de recherche et le secteur public]1;
f) chaque bénéficiaire organise une offre de formation sur la diversité et les thèmes sexospécifiques pour promoteurs et pour chercheurs doctoraux et postdoctoraux;
[1 g) les futurs employeurs au développement participent à la politique de formation et d'encadrement des jeunes chercheurs afin que l'offre réponde aux besoins du marché du travail ]1
3° orientation Internationale :
a) toutes les vacances au niveau doctoral ou postdoctoral publiées sont également publiées sur le portail d'emploi européen Euraxess;
b) [1 ...]1
c) les responsables de la formation et de l'encadrement des doctorants participent à des évènements internationaux ayant trait aux objectifs, visés à l'article 10;
4° coopération au sein de la Flandre :
un [1 35 %]1 des subventions reçues est affecté à un partenariat avec au moins deux autres universités flamandes.
Le respect des principes, visés au premier alinéa, est démontré par le rapport d'activité, visé à l'article 15.
[1 5° toutes les activités font l'objet d'un suivi avec une enquête de satisfaction par activité. ]1
Modifications
Art.13. Om beleidsklemtonen te leggen kan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, in samenspraak met de Vlaamse Interuniversitaire Raad, eenjarige principes toevoegen aan de principes, vermeld in artikel 12, binnen het kader van de doelstellingen, vermeld in artikel 10.
Art.13. Afin de mettre des accents politiques le Ministre flamand compétent pour la politique scientifique, de concert avec le Conseil interuniversitaire flamand, peut ajouter des principes valables pour un an aux principes, visés à l'article 12, dans le cadre des objectifs, visés à l'article 10.
Art.14. [1 De begunstigden verwijzen bij alle communicatie over de initiatieven en activiteiten, zoals publicaties, persmededelingen en de website, naar de steun van de Vlaamse overheid. Op elke vorm van communicatie, uitgezonderd dagelijks e-mailverkeer, en elk product, inclusief de website en affiches, staan de logo's van de Vlaamse overheid. Voor alle advertenties worden de logo's evenwaardig beschouwd aan die van andere sponsors. De bevoegde administratie stelt de logo's ter beschikking]1.
Bij uitgaven en communicatie door derden levert de begunstigde maximale inspanningen om de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, na te leven.
Bij uitgaven en communicatie door derden levert de begunstigde maximale inspanningen om de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, na te leven.
Modifications
Art.14. [1 Dans toutes leurs communications sur les initiatives et activités, telles que publications, communiqués de presse et site internet, les bénéficiaires font mention du soutien de l'Autorité flamande. Les logos de l'Autorité flamande apparaissent dans chaque forme de communication, sauf la correspondance journalière par e-mail, et sur chaque produit, y compris le site web et les affiches. Pour toutes les annonces les logos sont considérés équivalents à ceux d'autres sponsors. L'administration compétente fournit les logos]1.
Le bénéficiaire met tout en oeuvre afin de respecter les obligations, visées au premier alinéa, dans les publications et communications des tiers.
Le bénéficiaire met tout en oeuvre afin de respecter les obligations, visées au premier alinéa, dans les publications et communications des tiers.
Modifications
HOOFDSTUK 4. - Kwaliteitszorg
CHAPITRE 4. - Gestion de la qualité
Art.15. [1 § 1. Tegen 30 juni 2019 en vervolgens vijfjaarlijks tegen 30 april dient iedere begunstigde bij de bevoegde administratie een eigen strategisch beleidsplan in over de vorming en omkadering van jonge onderzoekers. Dat strategische beleidsplan bevat minstens de elementen, vermeld in artikel 11.
Naast het strategische plan van iedere universiteit dienen de begunstigden tegen 30 november 2019 en vervolgens vijfjaarlijks tegen 30 april samen ook één gemeenschappelijke visie in over de samenwerking, vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°.
De bevoegde administratie beoordeelt ieder plan binnen drie maanden na de indieningsdatum op volledigheid en conformiteit met hoofdstuk 3 en stelt hierover een advies op dat het overmaakt aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid.
Als aan sommige voorwaarden niet is voldaan, kunnen de universiteiten in overleg met de bevoegde administratie aanpassingen doorvoeren in de ingediende, nog niet goedgekeurde strategische plannen.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, keurt het plan goed binnen twee maanden na de dag van de ontvangst van het advies van de bevoegde administratie, vermeld in het derde lid.
Tijdens de looptijd van het beleidsplan deelt iedere begunstigde jaarlijks uiterlijk op 30 juni de wijzigingen die erin worden aangebracht, mee aan de bevoegde administratie.
§ 2. De begunstigden bezorgen jaarlijks voor 30 maart van het jaar t+1 aan de bevoegde administratie een gezamenlijk inhoudelijk verslag over de activiteiten binnen een samenwerkingsverband tussen minstens drie Vlaamse universiteiten als vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°.
Elke begunstigde bezorgt jaarlijks voor [2 1 april]2 van het jaar t+1 aan de bevoegde administratie een inhoudelijk verslag over zijn individuele initiatieven en een financieel verslag over al zijn activiteiten. Dat document:
1° geeft inzicht in de werkzaamheden en de doelmatigheid en doeltreffendheid ervan in de afgelopen bestedingstermijn;
2° omschrijft de mate waarin in de afgelopen bestedingstermijn aan de doelstellingen en principes, vermeld in hoofdstuk 3, is voldaan;
3° omvat een financieel verslag, waarbij een getrouw beeld wordt geschetst van de uitgaven binnen de bestedingstermijn.
De verslaggeving, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt opgenomen in een sjabloon dat de bevoegde administratie ter beschikking stelt.
In dit sjabloon worden volgende elementen opgenomen:
1° van iedere activiteit:
a) titel;
b) omschrijving;
c) besteed budget;
d) aantal deelnemers gespecifieerd per type;
e) score tevredenheidsbevraging;
2° de personeelsinzet;
3° alle andere kosten;
4° de behaalde resultaten op volgende indicatoren:
a) aandeel doctoraatskandidaten die op het moment van de promotie minstens één opleidingsonderdeel van de doctoraatsopleiding hebben gevolgd;
b) het aandeel doctoraatskandidaten die op het moment van de promotie een getuigschrift behalen van de doctoraatsopleiding.
De bevoegde administratie beoordeelt ieder verslag op volledigheid en conformiteit met hoofdstuk 3 en keurt dit verslag goed binnen drie maanden na de indieningsdatum.
Als aan sommige voorwaarden niet is voldaan of sommige informatie ontbreekt, levert de universiteit die informatie bijkomend aan.
§ 3. Elke begunstigde verleent op eerste verzoek inzage in alle relevante documenten die worden opgevraagd door:
1° de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid;
2° de bevoegde administratie;
3° de Inspectie van Financiën.
§ 4. Bewijsstukken van de personeelskosten, werkingskosten, uitrustingskosten en onderaannemingskosten die aantonen dat die kosten effectief zijn gemaakt, worden tien jaar bijgehouden. De bevoegde administratie kan die bewijsstukken op ieder moment opvragen ]1.
Naast het strategische plan van iedere universiteit dienen de begunstigden tegen 30 november 2019 en vervolgens vijfjaarlijks tegen 30 april samen ook één gemeenschappelijke visie in over de samenwerking, vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°.
De bevoegde administratie beoordeelt ieder plan binnen drie maanden na de indieningsdatum op volledigheid en conformiteit met hoofdstuk 3 en stelt hierover een advies op dat het overmaakt aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid.
Als aan sommige voorwaarden niet is voldaan, kunnen de universiteiten in overleg met de bevoegde administratie aanpassingen doorvoeren in de ingediende, nog niet goedgekeurde strategische plannen.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, keurt het plan goed binnen twee maanden na de dag van de ontvangst van het advies van de bevoegde administratie, vermeld in het derde lid.
Tijdens de looptijd van het beleidsplan deelt iedere begunstigde jaarlijks uiterlijk op 30 juni de wijzigingen die erin worden aangebracht, mee aan de bevoegde administratie.
§ 2. De begunstigden bezorgen jaarlijks voor 30 maart van het jaar t+1 aan de bevoegde administratie een gezamenlijk inhoudelijk verslag over de activiteiten binnen een samenwerkingsverband tussen minstens drie Vlaamse universiteiten als vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°.
Elke begunstigde bezorgt jaarlijks voor [2 1 april]2 van het jaar t+1 aan de bevoegde administratie een inhoudelijk verslag over zijn individuele initiatieven en een financieel verslag over al zijn activiteiten. Dat document:
1° geeft inzicht in de werkzaamheden en de doelmatigheid en doeltreffendheid ervan in de afgelopen bestedingstermijn;
2° omschrijft de mate waarin in de afgelopen bestedingstermijn aan de doelstellingen en principes, vermeld in hoofdstuk 3, is voldaan;
3° omvat een financieel verslag, waarbij een getrouw beeld wordt geschetst van de uitgaven binnen de bestedingstermijn.
De verslaggeving, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt opgenomen in een sjabloon dat de bevoegde administratie ter beschikking stelt.
In dit sjabloon worden volgende elementen opgenomen:
1° van iedere activiteit:
a) titel;
b) omschrijving;
c) besteed budget;
d) aantal deelnemers gespecifieerd per type;
e) score tevredenheidsbevraging;
2° de personeelsinzet;
3° alle andere kosten;
4° de behaalde resultaten op volgende indicatoren:
a) aandeel doctoraatskandidaten die op het moment van de promotie minstens één opleidingsonderdeel van de doctoraatsopleiding hebben gevolgd;
b) het aandeel doctoraatskandidaten die op het moment van de promotie een getuigschrift behalen van de doctoraatsopleiding.
De bevoegde administratie beoordeelt ieder verslag op volledigheid en conformiteit met hoofdstuk 3 en keurt dit verslag goed binnen drie maanden na de indieningsdatum.
Als aan sommige voorwaarden niet is voldaan of sommige informatie ontbreekt, levert de universiteit die informatie bijkomend aan.
§ 3. Elke begunstigde verleent op eerste verzoek inzage in alle relevante documenten die worden opgevraagd door:
1° de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid;
2° de bevoegde administratie;
3° de Inspectie van Financiën.
§ 4. Bewijsstukken van de personeelskosten, werkingskosten, uitrustingskosten en onderaannemingskosten die aantonen dat die kosten effectief zijn gemaakt, worden tien jaar bijgehouden. De bevoegde administratie kan die bewijsstukken op ieder moment opvragen ]1.
Art.15. [1 § 1er. Au plus tard le 30 juin 2019 et puis tous les cinq ans au plus tard le 30 avril, chaque bénéficiaire transmet à l'administration compétente son propre plan directeur stratégique sur la formation et l'encadrement des jeunes chercheurs. Ce plan directeur stratégique contient au moins les éléments visés à l'article 11.
Outre le plan stratégique de chaque université, les bénéficiaires présentent également, au plus tard le 30 novembre 2019 et puis tous les cinq ans au plus tard le 30 avril, une vision commune en matière de la collaboration, visée à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
L'administration compétente évalue l'exhaustivité et la conformité de chaque plan au chapitre 3 dans un délai de trois mois à compter de la date de remise et établit un avis sur celui-ci qu'elle transmet au ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions.
Lorsque certaines conditions ne sont pas remplies, les universités peuvent, en concertation avec l'administration compétente, apporter des modifications aux plans stratégiques introduits et non encore approuvés.
Le ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions approuve le plan dans un délai de deux mois à compter du jour de la réception de l'avis de l'administration compétente, visé à l'alinéa 3.
Pendant la durée du plan directeur, chaque bénéficiaire informe l'administration compétente de toute modification apportée au plan au plus tard le 30 juin de chaque année.
§ 2. Chaque année avant le [2 1er avril]2 de l'année t+1, les bénéficiaires transmettent à l'administration compétente un rapport d'activité conjoint au sein d'un partenariat entre au moins trois universités flamandes, tel que visé à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
Chaque année avant le [2 1er avril]2de l'année t+1, chaque bénéficiaire transmet à l'administration compétente un rapport d'activité concernant ses initiatives individuelles ainsi qu'un rapport financier concernant toutes ses activités. Ce document :
1° rend compte des activités ainsi que de leur efficacité et efficience dans la période d'affectation découlée ;
2° décrit dans quelle mesure il a été satisfait aux objectifs et aux principes, visés au chapitre 3, dans la période d'affectation découlée ;
3° comprend un rapport financier donnant un aperçu fidèle des dépenses faites dans la période d'affectation.
Le rapportage visé aux alinéas 1er et 2 est repris dans un modèle mis à la disposition par l'administration compétente.
Ce modèle reprend les éléments suivants :
1° de chaque activité :
a) titre ;
b) description ;
c) budget dépensé ;
d) nombre de participants spécifié par type ;
e) score de l'enquête de satisfaction ;
2° l'emploi du personnel ;
3° tous les autres coûts ;
4° les résultats obtenus sur les indicateurs suivants :
a) part des candidats doctorants ayant suivi au moins une subdivision de formation du programme de la formation doctorale au moment de la soutenance de thèse de doctorat ;
b) part des candidats doctorants qui obtiennent un certificat de la formation doctorale au moment de la soutenance de thèse de doctorat ;
L'administration compétente évalue l'exhaustivité et la conformité au chapitre 3 de chaque rapport et l'approuve dans un délai de trois mois à compter de la date d'introduction.
Si certaines conditions ne sont pas remplies ou s'il manque des informations, l'université fournit également ces informations.
§ 3. Chaque bénéficiaire fournit, sur première demande, l'accès à tous les documents pertinents demandés par :
1° le ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions ;
2° l'administration compétente ;
3° l'Inspection des Finances.
§ 4. Les documents justificatifs des frais de personnel, de fonctionnement, d'équipement et de sous-traitance démontrant que ces frais ont effectivement été engagés sont conservés pendant dix ans. L'administration compétente peut à tout moment demander ces documents justificatifs]1.
Outre le plan stratégique de chaque université, les bénéficiaires présentent également, au plus tard le 30 novembre 2019 et puis tous les cinq ans au plus tard le 30 avril, une vision commune en matière de la collaboration, visée à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
L'administration compétente évalue l'exhaustivité et la conformité de chaque plan au chapitre 3 dans un délai de trois mois à compter de la date de remise et établit un avis sur celui-ci qu'elle transmet au ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions.
Lorsque certaines conditions ne sont pas remplies, les universités peuvent, en concertation avec l'administration compétente, apporter des modifications aux plans stratégiques introduits et non encore approuvés.
Le ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions approuve le plan dans un délai de deux mois à compter du jour de la réception de l'avis de l'administration compétente, visé à l'alinéa 3.
Pendant la durée du plan directeur, chaque bénéficiaire informe l'administration compétente de toute modification apportée au plan au plus tard le 30 juin de chaque année.
§ 2. Chaque année avant le [2 1er avril]2 de l'année t+1, les bénéficiaires transmettent à l'administration compétente un rapport d'activité conjoint au sein d'un partenariat entre au moins trois universités flamandes, tel que visé à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
Chaque année avant le [2 1er avril]2de l'année t+1, chaque bénéficiaire transmet à l'administration compétente un rapport d'activité concernant ses initiatives individuelles ainsi qu'un rapport financier concernant toutes ses activités. Ce document :
1° rend compte des activités ainsi que de leur efficacité et efficience dans la période d'affectation découlée ;
2° décrit dans quelle mesure il a été satisfait aux objectifs et aux principes, visés au chapitre 3, dans la période d'affectation découlée ;
3° comprend un rapport financier donnant un aperçu fidèle des dépenses faites dans la période d'affectation.
Le rapportage visé aux alinéas 1er et 2 est repris dans un modèle mis à la disposition par l'administration compétente.
Ce modèle reprend les éléments suivants :
1° de chaque activité :
a) titre ;
b) description ;
c) budget dépensé ;
d) nombre de participants spécifié par type ;
e) score de l'enquête de satisfaction ;
2° l'emploi du personnel ;
3° tous les autres coûts ;
4° les résultats obtenus sur les indicateurs suivants :
a) part des candidats doctorants ayant suivi au moins une subdivision de formation du programme de la formation doctorale au moment de la soutenance de thèse de doctorat ;
b) part des candidats doctorants qui obtiennent un certificat de la formation doctorale au moment de la soutenance de thèse de doctorat ;
L'administration compétente évalue l'exhaustivité et la conformité au chapitre 3 de chaque rapport et l'approuve dans un délai de trois mois à compter de la date d'introduction.
Si certaines conditions ne sont pas remplies ou s'il manque des informations, l'université fournit également ces informations.
§ 3. Chaque bénéficiaire fournit, sur première demande, l'accès à tous les documents pertinents demandés par :
1° le ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions ;
2° l'administration compétente ;
3° l'Inspection des Finances.
§ 4. Les documents justificatifs des frais de personnel, de fonctionnement, d'équipement et de sous-traitance démontrant que ces frais ont effectivement été engagés sont conservés pendant dix ans. L'administration compétente peut à tout moment demander ces documents justificatifs]1.
Art.16. De verleende subsidie zal worden teruggevorderd indien wordt vastgesteld dat de toekenningsvoorwaarden niet werden nageleefd of indien de subsidie voor andere doeleinden werd gebruikt. Indien de begunstigde geen verantwoording verstrekt over de gehele subsidie, zal het gedeelte dat niet werd verantwoord, worden teruggevorderd.
Onverminderd [1 de bepalingen van hoofdstuk 6, afdeling 3 en hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019]1 dient de boekhouding steeds ter inzage te zijn van de vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid, die ter plaatse controle kunnen uitoefenen over de aanwending van de toegekende bedragen.
Onverminderd [1 de bepalingen van hoofdstuk 6, afdeling 3 en hoofdstuk 8 van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019]1 dient de boekhouding steeds ter inzage te zijn van de vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid, die ter plaatse controle kunnen uitoefenen over de aanwending van de toegekende bedragen.
Modifications
Art.16. La subvention octroyée sera répétée s'il est constaté que les modalités d'octroi n'ont pas été respectées ou qu'elle a été affectée à d'autres fins. La partie de subvention pour laquelle le bénéficiaire ne fournit pas de justification sera répétée.
Sans préjudice [1 des dispositions du chapitre 6, section 3 et chapitre 8 du Code flamand des Finances publiques du 29 mars 2019]1, la comptabilité doit toujours être tenue à la disposition des représentants de l'Autorité flamande qui peuvent exercer sur place le contrôle de l'affectation des montants octroyés.
Sans préjudice [1 des dispositions du chapitre 6, section 3 et chapitre 8 du Code flamand des Finances publiques du 29 mars 2019]1, la comptabilité doit toujours être tenue à la disposition des représentants de l'Autorité flamande qui peuvent exercer sur place le contrôle de l'affectation des montants octroyés.
Modifications
Art.17. [1 De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, laat om de vijf jaar evalueren op welke wijze de begunstigden de subsidie hebben besteed. De evaluatie in het jaar t heeft voor het ex-postgedeelte ervan betrekking op de periode [t-6; t-1], waarbij t=2018+n*5 en n het volgnummer is van de evaluatie. De evaluatie die in 2018 is uitgevoerd, wordt daarbij beschouwd als de nulevaluatie (n=nul).
De evaluatie gaat onder meer na of de subsidies effectief en efficiënt zijn ingezet, in welke mate de doelstellingen, vermeld in artikel 10, zijn gehaald en welke impact de maatregelen hebben (gehad) op de loopbanen van jonge onderzoekers die bij de begunstigden werken.
§ 2. De evaluatie, vermeld in paragraaf 1, houdt in het bijzonder rekening met de volgende elementen:
1° de strategische plannen;
2° de verslagen die de begunstigden tijdens de periode waarop de evaluatie betrekking heeft, conform artikel 15 hebben bezorgd;
3° de zelfevaluatierapporten die de begunstigden conform paragraaf 4, hebben opgesteld;
4° een benchmark met andere vergelijkbare instrumenten of programma's.
[2 5° de resultaten van een bevraging bij onderzoekers, onder wie jonge onderzoekers, die in het Vlaamse Gewest of het Brusselse Gewest werken of hebben gewerkt. De bevoegde administratie organiseert de voormelde bevraging om de vijf jaar en ze wordt gehouden in het jaar vóór het jaar waarin de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, wordt uitgevoerd.]2
[2 De evaluatie, vermeld in paragraaf 1, kan aandacht besteden aan de volgende elementen:
1° de relatie van de maatregelen van begunstigden voor de omkadering van jonge onderzoekers met en de plaats van die maatregelen ten opzichte van middelen voor onderzoek;
2° de rol en positie van de maatregelen van begunstigden voor de omkadering van jonge onderzoekers in het bredere Vlaamse onderzoeks- en innovatiesysteem;
3° transversale beleidsthema's of andere aspecten die raken aan de omkadering van jonge onderzoekers.]2
§ 3. De bevoegde administratie organiseert de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, en draagt de kosten ervan. Bij de evaluatie worden de algemene en specifieke procedures gevolgd die de bevoegde administratie voor beleidsevaluaties heeft uitgewerkt.
Om de evaluatie uit te voeren, stelt de bevoegde administratie gepaste evaluatieorganen aan die over de expertise beschikken om de activiteiten, de resultaten en het potentieel van de begunstigden voor de omkadering van jonge onderzoekers vakkundig te beoordelen.
De bevoegde administratie informeert de begunstigden uiterlijk op 30 november van het jaar t-1 over de inhoud en de reikwijdte van de evaluatie van het jaar t.
§ 4. De begunstigden stellen voor de evaluatie van het jaar t een zelfevaluatie op. Die zelfevaluatie heeft zowel betrekking op de individuele maatregelen die de begunstigden met betrekking tot de omkadering van jonge onderzoekers genomen hebben, als op de maatregelen die in het kader van een samenwerkingsverband als vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°, zijn uitgewerkt.
De zelfevaluatie bestaat zowel uit een ex-post- als een ex-antegedeelte.
Het ex-postgedeelte heeft minstens betrekking op de periode [t-6, t-1] en blikt in ieder geval terug tot de vorige evaluatie die in het kader van dit besluit is uitgevoerd.
Het ex-antegedeelte blikt minstens vooruit op een volgende periode van vijf jaar [t/(t+1), t+6], en omvat minstens een ontwerp van beleidsplan of strategisch plan dat in het kader van de evaluatie wordt beoordeeld. Op basis van die beoordeling kan het ontwerp evolueren tot een definitief beleidsplan of een strategisch plan.
De volledige zelfevaluatie wordt beschouwd als een werkdocument dat input levert voor de evaluatie. Beide delen van de zelfevaluatie worden opgesteld op basis van een [2 themalijst]2 die de bevoegde administratie aan de begunstigden ter beschikking stelt ]1.
De evaluatie gaat onder meer na of de subsidies effectief en efficiënt zijn ingezet, in welke mate de doelstellingen, vermeld in artikel 10, zijn gehaald en welke impact de maatregelen hebben (gehad) op de loopbanen van jonge onderzoekers die bij de begunstigden werken.
§ 2. De evaluatie, vermeld in paragraaf 1, houdt in het bijzonder rekening met de volgende elementen:
1° de strategische plannen;
2° de verslagen die de begunstigden tijdens de periode waarop de evaluatie betrekking heeft, conform artikel 15 hebben bezorgd;
3° de zelfevaluatierapporten die de begunstigden conform paragraaf 4, hebben opgesteld;
4° een benchmark met andere vergelijkbare instrumenten of programma's.
[2 5° de resultaten van een bevraging bij onderzoekers, onder wie jonge onderzoekers, die in het Vlaamse Gewest of het Brusselse Gewest werken of hebben gewerkt. De bevoegde administratie organiseert de voormelde bevraging om de vijf jaar en ze wordt gehouden in het jaar vóór het jaar waarin de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, wordt uitgevoerd.]2
[2 De evaluatie, vermeld in paragraaf 1, kan aandacht besteden aan de volgende elementen:
1° de relatie van de maatregelen van begunstigden voor de omkadering van jonge onderzoekers met en de plaats van die maatregelen ten opzichte van middelen voor onderzoek;
2° de rol en positie van de maatregelen van begunstigden voor de omkadering van jonge onderzoekers in het bredere Vlaamse onderzoeks- en innovatiesysteem;
3° transversale beleidsthema's of andere aspecten die raken aan de omkadering van jonge onderzoekers.]2
§ 3. De bevoegde administratie organiseert de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, en draagt de kosten ervan. Bij de evaluatie worden de algemene en specifieke procedures gevolgd die de bevoegde administratie voor beleidsevaluaties heeft uitgewerkt.
Om de evaluatie uit te voeren, stelt de bevoegde administratie gepaste evaluatieorganen aan die over de expertise beschikken om de activiteiten, de resultaten en het potentieel van de begunstigden voor de omkadering van jonge onderzoekers vakkundig te beoordelen.
De bevoegde administratie informeert de begunstigden uiterlijk op 30 november van het jaar t-1 over de inhoud en de reikwijdte van de evaluatie van het jaar t.
§ 4. De begunstigden stellen voor de evaluatie van het jaar t een zelfevaluatie op. Die zelfevaluatie heeft zowel betrekking op de individuele maatregelen die de begunstigden met betrekking tot de omkadering van jonge onderzoekers genomen hebben, als op de maatregelen die in het kader van een samenwerkingsverband als vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°, zijn uitgewerkt.
De zelfevaluatie bestaat zowel uit een ex-post- als een ex-antegedeelte.
Het ex-postgedeelte heeft minstens betrekking op de periode [t-6, t-1] en blikt in ieder geval terug tot de vorige evaluatie die in het kader van dit besluit is uitgevoerd.
Het ex-antegedeelte blikt minstens vooruit op een volgende periode van vijf jaar [t/(t+1), t+6], en omvat minstens een ontwerp van beleidsplan of strategisch plan dat in het kader van de evaluatie wordt beoordeeld. Op basis van die beoordeling kan het ontwerp evolueren tot een definitief beleidsplan of een strategisch plan.
De volledige zelfevaluatie wordt beschouwd als een werkdocument dat input levert voor de evaluatie. Beide delen van de zelfevaluatie worden opgesteld op basis van een [2 themalijst]2 die de bevoegde administratie aan de begunstigden ter beschikking stelt ]1.
Art.17. [1 § 1er. Tous les cinq ans, le ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions fait procéder à une évaluation de la manière dont les bénéficiaires ont dépensé la subvention. L'évaluation de l'année t couvre la période [t-6 ; t-1] pour la partie ex post de l'évaluation, où t=2018+n*5 et n sont le numéro d'ordre de l'évaluation. L'évaluation effectuée en 2018 est considérée comme étant l'évaluation zéro (n=zéro).
L'évaluation porte notamment sur l'efficacité et l'efficience de l'utilisation des subventions, la mesure dans laquelle les objectifs visés à l'article 10 ont été atteints et l'impact que des mesures ont (eu) sur les carrières des jeunes chercheurs travaillant chez les bénéficiaires.
§ 2. L'évaluation visée au paragraphe 1er tient particulièrement compte des éléments suivants :
1° les plans stratégiques ;
2° les rapports transmis par les bénéficiaires au cours de la période couverte par l'évaluation, conformément à l'article 15 ;
3° les rapports d'auto-évaluation établis par les bénéficiaires conformément au paragraphe 4 ;
4° un benchmark par rapport à d'autres instruments ou programmes comparables.
[2 5° les résultats d'une interrogation auprès des chercheurs, dont des jeunes chercheurs, qui travaillent ou ont travaillé en Région flamande ou en Région bruxelloise. L'administration compétente organise tous les cinq ans l'interrogation précitée, qui a lieu l'année précédant celle au cours de laquelle l'évaluation visée au paragraphe 1er est effectuée.]2
[2 L'évaluation visée au paragraphe 1er peut accorder attention aux éléments suivants :
1° la relation entre les mesures prises par les bénéficiaires pour l'encadrement des jeunes chercheurs avec des moyens de recherche et leur localisation par rapport aux moyens de recherche ;
2° le rôle et la position des mesures des bénéficiaires pour l'encadrement des jeunes chercheurs dans le système de recherche et d'innovation flamand plus large ;
3° les éléments politiques transversaux ou d'autres aspects touchant à l'encadrement des jeunes chercheurs. ]2
§ 3. L'administration compétente organise et prend en charge les frais de l'évaluation visée au paragraphe 1er. L'évaluation suit les procédures générales et spécifiques élaborées par l'administration compétente pour les évaluations politiques.
Afin d'effectuer l'évaluation, l'administration compétente désigne des organes d'évaluation appropriés possédant l'expertise pour évaluer de manière compétente les activités, les résultats et le potentiel des bénéficiaires pour l'encadrement des jeunes chercheurs.
L'administration compétente informe les bénéficiaires au plus tard le 30 novembre de l'année t-1 du contenu et de la portée de l'évaluation de l'année t.
§ 4. Les bénéficiaires préparent une auto-évaluation pour l'évaluation de l'année t. Cette auto-évaluation porte à la fois sur les mesures individuelles prises par les bénéficiaires en matière de l'encadrement de jeunes chercheurs et sur les mesures développées dans le cadre d'un partenariat tel que visé à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
L'auto-évaluation comprend à la fois une partie ex post et une partie ex ante.
La partie ex post porte au moins sur la période[t-6, t-1] et se réfère en tout état de cause à l'évaluation précédente effectuée dans le cadre du présent arrêté.
La partie ex ante prévoit au moins une période ultérieure de cinq ans [t/(t+1), t+6], et comprend au moins un projet de plan directeur ou de plan stratégique à évaluer dans le cadre de l'évaluation. Sur la base de cette évaluation, le projet peut évoluer vers un plan directeur définitif ou un plan stratégique définitif.
L'auto-évaluation complète est considérée comme un document de travail qui contribue à l'évaluation. Les deux parties de l'auto-évaluation sont établies sur la base d'[2 une liste des thèmes]2 mis à la disposition des bénéficiaires par l'administration compétente ]1.
L'évaluation porte notamment sur l'efficacité et l'efficience de l'utilisation des subventions, la mesure dans laquelle les objectifs visés à l'article 10 ont été atteints et l'impact que des mesures ont (eu) sur les carrières des jeunes chercheurs travaillant chez les bénéficiaires.
§ 2. L'évaluation visée au paragraphe 1er tient particulièrement compte des éléments suivants :
1° les plans stratégiques ;
2° les rapports transmis par les bénéficiaires au cours de la période couverte par l'évaluation, conformément à l'article 15 ;
3° les rapports d'auto-évaluation établis par les bénéficiaires conformément au paragraphe 4 ;
4° un benchmark par rapport à d'autres instruments ou programmes comparables.
[2 5° les résultats d'une interrogation auprès des chercheurs, dont des jeunes chercheurs, qui travaillent ou ont travaillé en Région flamande ou en Région bruxelloise. L'administration compétente organise tous les cinq ans l'interrogation précitée, qui a lieu l'année précédant celle au cours de laquelle l'évaluation visée au paragraphe 1er est effectuée.]2
[2 L'évaluation visée au paragraphe 1er peut accorder attention aux éléments suivants :
1° la relation entre les mesures prises par les bénéficiaires pour l'encadrement des jeunes chercheurs avec des moyens de recherche et leur localisation par rapport aux moyens de recherche ;
2° le rôle et la position des mesures des bénéficiaires pour l'encadrement des jeunes chercheurs dans le système de recherche et d'innovation flamand plus large ;
3° les éléments politiques transversaux ou d'autres aspects touchant à l'encadrement des jeunes chercheurs. ]2
§ 3. L'administration compétente organise et prend en charge les frais de l'évaluation visée au paragraphe 1er. L'évaluation suit les procédures générales et spécifiques élaborées par l'administration compétente pour les évaluations politiques.
Afin d'effectuer l'évaluation, l'administration compétente désigne des organes d'évaluation appropriés possédant l'expertise pour évaluer de manière compétente les activités, les résultats et le potentiel des bénéficiaires pour l'encadrement des jeunes chercheurs.
L'administration compétente informe les bénéficiaires au plus tard le 30 novembre de l'année t-1 du contenu et de la portée de l'évaluation de l'année t.
§ 4. Les bénéficiaires préparent une auto-évaluation pour l'évaluation de l'année t. Cette auto-évaluation porte à la fois sur les mesures individuelles prises par les bénéficiaires en matière de l'encadrement de jeunes chercheurs et sur les mesures développées dans le cadre d'un partenariat tel que visé à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
L'auto-évaluation comprend à la fois une partie ex post et une partie ex ante.
La partie ex post porte au moins sur la période[t-6, t-1] et se réfère en tout état de cause à l'évaluation précédente effectuée dans le cadre du présent arrêté.
La partie ex ante prévoit au moins une période ultérieure de cinq ans [t/(t+1), t+6], et comprend au moins un projet de plan directeur ou de plan stratégique à évaluer dans le cadre de l'évaluation. Sur la base de cette évaluation, le projet peut évoluer vers un plan directeur définitif ou un plan stratégique définitif.
L'auto-évaluation complète est considérée comme un document de travail qui contribue à l'évaluation. Les deux parties de l'auto-évaluation sont établies sur la base d'[2 une liste des thèmes]2 mis à la disposition des bénéficiaires par l'administration compétente ]1.
Art.17/1. [1 In afwijking van artikel 3, tweede lid, artikel 4 en 5 wordt voor het jaar 2019 een subsidie van 2.000.000 euro ter beschikking gesteld die over de universiteiten verdeeld wordt conform artikel 3, eerste lid.
In afwijking van artikel 6, 1°, wordt voor het jaar 2019 een eerste schijf van 75% betaald binnen dertig dagen na de dag van de ontvangst door de bevoegde administratie van het ondertekende ministerieel subsidiebesluit.
In afwijking van artikel 6, 2°, wordt het saldo van de subsidies voor de jaren 2018 en 2019 uitbetaald nadat de bevoegde administratie het financieel en inhoudelijk verslag, vermeld in het zesde lid, heeft goedgekeurd.
In afwijking van artikel 7 kunnen middelen van de subsidie 2018 besteed worden van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2019.
In afwijking van artikel 15, § 2, eerste lid, bezorgen de begunstigden voor 30 maart 2020 aan de bevoegde administratie een gezamenlijk inhoudelijk verslag over de activiteiten van de jaren 2018 en 2019 binnen een samenwerkingsverband tussen minstens drie Vlaamse universiteiten als vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°.
In afwijking van artikel 15, § 2, tweede lid, bezorgt elke begunstigde voor 30 maart 2020 aan de bevoegde administratie een inhoudelijk verslag van de jaren 2018 en 2019 over zijn individuele initiatieven en een financieel verslag over al zijn activiteiten, gebundeld in één verslag. ]1
In afwijking van artikel 6, 1°, wordt voor het jaar 2019 een eerste schijf van 75% betaald binnen dertig dagen na de dag van de ontvangst door de bevoegde administratie van het ondertekende ministerieel subsidiebesluit.
In afwijking van artikel 6, 2°, wordt het saldo van de subsidies voor de jaren 2018 en 2019 uitbetaald nadat de bevoegde administratie het financieel en inhoudelijk verslag, vermeld in het zesde lid, heeft goedgekeurd.
In afwijking van artikel 7 kunnen middelen van de subsidie 2018 besteed worden van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2019.
In afwijking van artikel 15, § 2, eerste lid, bezorgen de begunstigden voor 30 maart 2020 aan de bevoegde administratie een gezamenlijk inhoudelijk verslag over de activiteiten van de jaren 2018 en 2019 binnen een samenwerkingsverband tussen minstens drie Vlaamse universiteiten als vermeld in artikel 12, eerste lid, 4°.
In afwijking van artikel 15, § 2, tweede lid, bezorgt elke begunstigde voor 30 maart 2020 aan de bevoegde administratie een inhoudelijk verslag van de jaren 2018 en 2019 over zijn individuele initiatieven en een financieel verslag over al zijn activiteiten, gebundeld in één verslag. ]1
Art. 17bis. [1 Par dérogation à l'article 3, alinéa 2, articles 4 et 5, une subvention de 2.000.000 EUR est mise à disposition pour l'année 2019, qui est répartie entre les universités conformément à l'article 3, alinéa 1er.
Par dérogation à l'article 6, 1°, une première tranche de 75 % est mise en paiement pour l'année 2019 dans les trente jours suivant la date de réception par l'administration compétente de l'arrêté de subvention ministériel signé.
Par dérogation à l'article 6, 2°, le solde des subventions pour les années 2018 et 2019 est mis en paiement après approbation par l'administration compétente du rapport financier et d'activité, visé à l'alinéa 6.
Par dérogation à l'article 7 les moyens de la subvention 2018 peuvent être utilisés du 1er octobre 2018 au 31 décembre 2019 inclus.
Par dérogation à l'article 15, § 2, alinéa 1er, les bénéficiaires transmettent avant le 30 mars 2020 à l'administration compétente un rapport d'activité conjoint des années 2018 et 2019 dans un partenariat entre au moins trois universités flamandes, tel que visé à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
Par dérogation à l'article 15, § 2, alinéa 2 chaque bénéficiaire transmet avant le 30 mars 2020 à l'administration compétente un rapport d'activité des années 2018 et 2019 sur ses initiatives individuelles et un rapport financier sur toutes ses activités, regroupés dans un rapport unique. ]1
Par dérogation à l'article 6, 1°, une première tranche de 75 % est mise en paiement pour l'année 2019 dans les trente jours suivant la date de réception par l'administration compétente de l'arrêté de subvention ministériel signé.
Par dérogation à l'article 6, 2°, le solde des subventions pour les années 2018 et 2019 est mis en paiement après approbation par l'administration compétente du rapport financier et d'activité, visé à l'alinéa 6.
Par dérogation à l'article 7 les moyens de la subvention 2018 peuvent être utilisés du 1er octobre 2018 au 31 décembre 2019 inclus.
Par dérogation à l'article 15, § 2, alinéa 1er, les bénéficiaires transmettent avant le 30 mars 2020 à l'administration compétente un rapport d'activité conjoint des années 2018 et 2019 dans un partenariat entre au moins trois universités flamandes, tel que visé à l'article 12, alinéa 1er, 4°.
Par dérogation à l'article 15, § 2, alinéa 2 chaque bénéficiaire transmet avant le 30 mars 2020 à l'administration compétente un rapport d'activité des années 2018 et 2019 sur ses initiatives individuelles et un rapport financier sur toutes ses activités, regroupés dans un rapport unique. ]1
HOOFDSTUK 5. - Slotbepaling
CHAPITRE 5. - Disposition finale
Art. 18. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 18. Le Ministre flamand ayant la politique scientifique dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.