Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
29 MEI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de bescherming van proefdieren(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-07-2013 en tekstbijwerking tot 28-02-2022)
Titre
29 MAI 2013. - Arrêté royal relatif à la protection des animaux d'expérience(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 10-07-2013 et mise à jour au 28-02-2022)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (157)
Texte (157)
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
Article 1er. Le présent arrêté vise à transposer partiellement la Directive 2010/63/UE du parlement européen et du Conseil du 22 septembre 2010 relative à la protection des animaux utilisés à des fins scientifiques.
HOOFDSTUK 1. - Definities en toepassingsgebieden
CHAPITRE 1er. - Définitions et champs d'application
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :
  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;
  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;
  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;
  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;
  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :
  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een procedure;
  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;
  3° Deontologisch Comité : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  5° Dienst : Overheidsdienst bevoegd voor het Dierenwelzijn;
  6° Minister : de Minister bevoegd voor het Dierenwelzijn;
  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;
  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :
  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;
  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;
  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt.
Art.2. Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
  1° Compartiment : la structure primaire dans laquelle les animaux d'expérience sont hébergés, comme par exemple :
  a) Cage : un conteneur fixe ou mobile, clos par des parois pleines, ou dont une ou plusieurs parois sont constituées de barreaux, de grillage métallique ou de filets le cas échéant, et dans lequel un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés ou transportés; en fonction de la densité de peuplement et des dimensions du conteneur, la liberté de déplacement des animaux d'expérience est relativement restreinte;
  b) Enclos : une surface entourée par exemple de murs, de barreaux ou de grillage, sur laquelle un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés; en fonction des dimensions de l'enclos et de la densité de peuplement, la liberté de déplacement des animaux est habituellement moins restreinte que dans une cage;
  c) Enclos extérieur : une surface entourée par exemple d'une clôture, de murs, de barreaux ou de grillage, fréquemment située à l'extérieur d'un bâtiment et sur laquelle des animaux hébergés en cage ou en enclos peuvent se déplacer librement pendant certaines périodes en fonction de leurs besoins éthologiques et physiologiques, par exemple pour faire de l'exercice;
  d) Stalle : un compartiment à trois côtés, fournissant généralement une mangeoire et des séparations latérales, où un ou deux animaux peuvent être tenus attachés;
  2° Locaux d'hébergement : structure secondaire, dans laquelle peuvent se trouver le(s) compartiment(s) des animaux. Des exemples de " locaux d'hébergement " sont :
  - locaux où les animaux sont habituellement hébergés, soit pour la reproduction et l'élevage, soit pendant l'exécution d'une procédure;
  - les systèmes d'isolement tels que des isolateurs, des systèmes à flux laminaire;
  3° Comité déontologique : comité d'experts visé à l'article 28 de la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  4° Loi : la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  5° Service : le Service qui a le bien-être des animaux dans ses attributions;
  6° Ministre : le Ministre qui a le Bien-Etre des animaux dans ses attributions;
  7° Affection humaine invalidante : une affection causant une diminution des capacités physiques ou psychologiques normales d'une personne;
  8° Principe des 3Rs : principe de remplacement, de réduction et de raffinement :
  a) Remplacement : méthode ou stratégie d'expérimentation scientifiquement satisfaisante, n'impliquant pas l'utilisation d'animaux vivants;
  b) Réduction : utilisation d'un nombre le plus réduit possible d'animaux d'expérience dans un projet sans compromettre les objectifs du projet;
  c) Raffinement : adaptation de l'élevage, de l'hébergement et des soins et des méthodes utilisées dans les expériences sur animaux, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience.
Art. 2_WAALS_GEWEST.    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :
  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;
  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;
  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;
  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;
  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :
  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een procedure;
  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;
  3° Deontologisch Comité : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  5° [1 Dienst : volgens het geval, de Directie Kwaliteit van het Departement Ontwikkeling, of de Directie Bestrijding Stroperij en Milieuverontreiniging van het Departement Ordehandhaving en Controles van het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst]1;
  6° [1 Minister : de Minister van Dierenwelzijn]1;
  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;
  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :
  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;
  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;
  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt.
  [1 9° aangewezen deskundige: een dierenarts die deskundig is op het gebied van proefdiergeneeskunde, of, als die geschikter is, een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige die door de gebruiker, de fokker of de leverancier wordt aangewezen en die belast is met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren.]1
  
Art. 2 _REGION_WALLONNE.
   Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
  1° Compartiment : la structure primaire dans laquelle les animaux d'expérience sont hébergés, comme par exemple :
  a) Cage : un conteneur fixe ou mobile, clos par des parois pleines, ou dont une ou plusieurs parois sont constituées de barreaux, de grillage métallique ou de filets le cas échéant, et dans lequel un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés ou transportés; en fonction de la densité de peuplement et des dimensions du conteneur, la liberté de déplacement des animaux d'expérience est relativement restreinte;
  b) Enclos : une surface entourée par exemple de murs, de barreaux ou de grillage, sur laquelle un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés; en fonction des dimensions de l'enclos et de la densité de peuplement, la liberté de déplacement des animaux est habituellement moins restreinte que dans une cage;
  c) Enclos extérieur : une surface entourée par exemple d'une clôture, de murs, de barreaux ou de grillage, fréquemment située à l'extérieur d'un bâtiment et sur laquelle des animaux hébergés en cage ou en enclos peuvent se déplacer librement pendant certaines périodes en fonction de leurs besoins éthologiques et physiologiques, par exemple pour faire de l'exercice;
  d) Stalle : un compartiment à trois côtés, fournissant généralement une mangeoire et des séparations latérales, où un ou deux animaux peuvent être tenus attachés;
  2° Locaux d'hébergement : structure secondaire, dans laquelle peuvent se trouver le(s) compartiment(s) des animaux. Des exemples de " locaux d'hébergement " sont :
  - locaux où les animaux sont habituellement hébergés, soit pour la reproduction et l'élevage, soit pendant l'exécution d'une procédure;
  - les systèmes d'isolement tels que des isolateurs, des systèmes à flux laminaire;
  3° Comité déontologique : comité d'experts visé à l'article 28 de la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  4° Loi : la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  5° [1 Service : selon le cas, la Direction de la Qualité du Département du Développement, ou la Direction de la Répression des Pollutions et de l'Anti-braconnage du Département Police et Contrôles, de la Direction générale opérationnelle Agriculture, Ressources naturelles et Environnement du Service public de Wallonie]1;
  6° [1 le Ministre du Bien-être animal]1;
  7° Affection humaine invalidante : une affection causant une diminution des capacités physiques ou psychologiques normales d'une personne;
  8° Principe des 3Rs : principe de remplacement, de réduction et de raffinement :
  a) Remplacement : méthode ou stratégie d'expérimentation scientifiquement satisfaisante, n'impliquant pas l'utilisation d'animaux vivants;
  b) Réduction : utilisation d'un nombre le plus réduit possible d'animaux d'expérience dans un projet sans compromettre les objectifs du projet;
  c) Raffinement : adaptation de l'élevage, de l'hébergement et des soins et des méthodes utilisées dans les expériences sur animaux, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience.
  [1 9° expert désigné : un vétérinaire, compétent en médecine des animaux d'expérience, ou un autre expert ayant les qualifications requises au cas où cela est plus approprié, désigné par l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur, et chargé de donner des conseils sur le bien-être et le traitement des animaux.]1
  
Art. 2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :
  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;
  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;
  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;
  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;
  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :
  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een [3 dierproef]3;
  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;
  3° [1 Brusselse Commissie voor dierproeven]1 : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  5° [2 Leefmilieu Brussel : De gewestelijke dienst bevoegd voor het beheer van het leefmilieu]2;
  6° [1 Minister : de Brusselse minister die bevoegd is voor het dierenwelzijn]1
  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;
  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :
  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;
  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;
  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt;
  [1 9° aangewezen deskundige : een aangewezen dierenarts die deskundig is op het gebied van proefdiergeneeskunde, of, indien dit meer aangewezen is, een deskundige met de vereiste kwalificaties, belast met het geven van adviezen over het welzijn en de behandeling van dieren;]1
  [3 10° Dierproef: procedure als omschreven in het artikel 3.1 van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt worden, namelijk elke al dan niet invasieve handeling ten aanzien van een dier voor experimentele of andere doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of voor onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap. Dit omvat iedere handeling waarvan het doel of het mogelijke gevolg de geboorte of het uit het ei breken van een dier is, dan wel het in een dergelijke toestand brengen en houden van een genetisch gemodificeerde dierenvariëteit, maar niet het doden van dieren met als enig doel het gebruik van hun organen of weefsels.]3
  
Art. 2 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
  1° Compartiment : la structure primaire dans laquelle les animaux d'expérience sont hébergés, comme par exemple :
  a) Cage : un conteneur fixe ou mobile, clos par des parois pleines, ou dont une ou plusieurs parois sont constituées de barreaux, de grillage métallique ou de filets le cas échéant, et dans lequel un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés ou transportés; en fonction de la densité de peuplement et des dimensions du conteneur, la liberté de déplacement des animaux d'expérience est relativement restreinte;
  b) Enclos : une surface entourée par exemple de murs, de barreaux ou de grillage, sur laquelle un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés; en fonction des dimensions de l'enclos et de la densité de peuplement, la liberté de déplacement des animaux est habituellement moins restreinte que dans une cage;
  c) Enclos extérieur : une surface entourée par exemple d'une clôture, de murs, de barreaux ou de grillage, fréquemment située à l'extérieur d'un bâtiment et sur laquelle des animaux hébergés en cage ou en enclos peuvent se déplacer librement pendant certaines périodes en fonction de leurs besoins éthologiques et physiologiques, par exemple pour faire de l'exercice;
  d) Stalle : un compartiment à trois côtés, fournissant généralement une mangeoire et des séparations latérales, où un ou deux animaux peuvent être tenus attachés;
  2° Locaux d'hébergement : structure secondaire, dans laquelle peuvent se trouver le(s) compartiment(s) des animaux. Des exemples de " locaux d'hébergement " sont :
  - locaux où les animaux sont habituellement hébergés, soit pour la reproduction et l'élevage, soit pendant l'exécution d'une [3 expérience sur animaux]3;
  - les systèmes d'isolement tels que des isolateurs, des systèmes à flux laminaire;
  3° [1 Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]1 : comité d'experts visé à l'article 28 de la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  4° Loi : la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  5° [2 Bruxelles Environnement : Le service régional compétent pour la gestion de l'environnement]2;
  6° [1 Ministre : le Ministre bruxellois qui a le Bien-Etre des animaux dans ses attributions]1;
  7° Affection humaine invalidante : une affection causant une diminution des capacités physiques ou psychologiques normales d'une personne;
  8° Principe des 3Rs : principe de remplacement, de réduction et de raffinement :
  a) Remplacement : méthode ou stratégie d'expérimentation scientifiquement satisfaisante, n'impliquant pas l'utilisation d'animaux vivants;
  b) Réduction : utilisation d'un nombre le plus réduit possible d'animaux d'expérience dans un projet sans compromettre les objectifs du projet;
  c) Raffinement : adaptation de l'élevage, de l'hébergement et des soins et des méthodes utilisées dans les expériences sur animaux, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience;
  [1 9° expert désigné : un vétérinaire désigné qui est compétent en médecine des animaux de laboratoire, ou un expert ayant les qualifications requises au cas où cela est plus approprié, chargé de donner des conseils sur le bien-être et le traitement des animaux.]1
  [3 10° Expérience sur animaux : une procédure au sens de l'article 3.1 de la directive 2010/63/UE du Parlement européen et du Conseil du 22 septembre 2010 relative à la protection des animaux utilisés à des fins scientifiques à savoir, tout utilisation, invasive ou non, d'un animal à des fins expérimentales ou à d'autres fins scientifiques, dont les résultats sont connus ou inconnus, ou à des fins éducatives, susceptible de causer à cet animal une douleur, une souffrance, une angoisse ou des dommages durables équivalents ou supérieurs à ceux causés par l'introduction d'une aiguille conformément aux bonnes pratiques vétérinaires. Ceci inclut toute intervention destinée ou de nature à aboutir à la naissance ou à l'éclosion d'un animal ou à la création et à la conservation d'une lignée d'animaux génétiquement modifiés dans l'une de ces conditions, mais exclut la mise à mort d'animaux à la seule fin d'utiliser leurs organes ou tissus.]3
  
Art. 2_VLAAMS_GEWEST.    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° Leefruimte : de primaire behuizing waarbinnen de proefdieren worden opgesloten, zoals :
  a) Kooi : vaste of verplaatsbare houder, begrensd door gesloten wanden of waarvan één of meerdere wanden uit metalen tralies of gaas bestaan of in voorkomend geval uit netten, waarin één of meerdere proefdieren gehouden of vervoerd worden; afhankelijk van de bezettingsgraad en de afmetingen van de kooi, is de bewegingsvrijheid van de proefdieren betrekkelijk beperkt;
  b) Hok : een plaats omsloten door bijvoorbeeld wanden, tralies of gaas, waar één of meer proefdieren worden gehouden; afhankelijk van de grootte van het hok en de bezettingsgraad is de bewegingsvrijheid van de dieren er gewoonlijk minder beperkt dan in een kooi;
  c) Ren : een plaats omsloten door bijvoorbeeld hekken, wanden, tralies of gaas, veelal gelegen buiten permanente gebouwen, waar dieren die in kooien of hokken worden gehouden zich een bepaalde tijd overeenkomstig hun ethologische en fysiologische behoeften, met name de behoefte aan lichaamsbeweging, vrij kunnen bewegen;
  d) Stal : een ruimte met drie wanden, gewoonlijk voorzien van een ruif en van laterale tussenschotten, waar één of twee dieren aangebonden kunnen worden gehouden;
  2° Dierenverblijf : de secundaire behuizing waarbinnen zich de leefruimte(n) van de dieren bevindt/bevinden. Voorbeelden van " dierenverblijven " zijn :
  - vertrekken waar de dieren normaal zijn ondergebracht, hetzij voor de fokkerij of om ze in voorraad te houden, hetzij tijdens de uitvoering van een procedure;
  - inperkingsystemen zoals isolatoren, laminaire flow systemen;
  3° [1 Proefdierencommissie]1 : comité van deskundigen bedoeld in artikel 28 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  4° Wet : de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn van de dieren;
  5° [1 dienst: de Vlaamse dienst die bevoegd is voor het dierenwelzijn;]1
  6° [1 minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het dierenwelzijn;]1
  7° Gezondheidsondermijnende aandoening : een aandoening die een beperking van het normale fysieke of psychische functioneringsvermogen van een mens veroorzaakt;
  8° Principe van de 3V's : beginsel van vervanging, vermindering en verfijning :
  a) Vervanging : wetenschappelijk verantwoorde methode of beproevingstrategie die geen gebruik van levende dieren inhoudt;
  b) Vermindering : gebruik van zo weinig mogelijk proefdieren in projecten zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen;
  c) Verfijning : het aanpassen bij het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden zodat elke vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden voorkomen wordt of tot een minimum beperkt wordt;
  [1 9° aangewezen deskundige: een aangewezen dierenarts die deskundig is op het gebied van proefdiergeneeskunde, of, als die geschikter is, een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige die belast is met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren.]1
  
Art. 2 _REGION_FLAMANDE.
   Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
  1° Compartiment : la structure primaire dans laquelle les animaux d'expérience sont hébergés, comme par exemple :
  a) Cage : un conteneur fixe ou mobile, clos par des parois pleines, ou dont une ou plusieurs parois sont constituées de barreaux, de grillage métallique ou de filets le cas échéant, et dans lequel un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés ou transportés; en fonction de la densité de peuplement et des dimensions du conteneur, la liberté de déplacement des animaux d'expérience est relativement restreinte;
  b) Enclos : une surface entourée par exemple de murs, de barreaux ou de grillage, sur laquelle un ou plusieurs animaux d'expérience sont hébergés; en fonction des dimensions de l'enclos et de la densité de peuplement, la liberté de déplacement des animaux est habituellement moins restreinte que dans une cage;
  c) Enclos extérieur : une surface entourée par exemple d'une clôture, de murs, de barreaux ou de grillage, fréquemment située à l'extérieur d'un bâtiment et sur laquelle des animaux hébergés en cage ou en enclos peuvent se déplacer librement pendant certaines périodes en fonction de leurs besoins éthologiques et physiologiques, par exemple pour faire de l'exercice;
  d) Stalle : un compartiment à trois côtés, fournissant généralement une mangeoire et des séparations latérales, où un ou deux animaux peuvent être tenus attachés;
  2° Locaux d'hébergement : structure secondaire, dans laquelle peuvent se trouver le(s) compartiment(s) des animaux. Des exemples de " locaux d'hébergement " sont :
  - locaux où les animaux sont habituellement hébergés, soit pour la reproduction et l'élevage, soit pendant l'exécution d'une procédure;
  - les systèmes d'isolement tels que des isolateurs, des systèmes à flux laminaire;
  3° [1 Commission des Animaux d'expérience]1 : comité d'experts visé à l'article 28 de la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  4° Loi : la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux;
  5° [1 service : le service flamand compétent pour le bien-être des animaux ;]1
  6° [1 ministre : le Ministre flamand ayant le bien-être des animaux dans ses attributions ;]1
  7° Affection humaine invalidante : une affection causant une diminution des capacités physiques ou psychologiques normales d'une personne;
  8° Principe des 3Rs : principe de remplacement, de réduction et de raffinement :
  a) Remplacement : méthode ou stratégie d'expérimentation scientifiquement satisfaisante, n'impliquant pas l'utilisation d'animaux vivants;
  b) Réduction : utilisation d'un nombre le plus réduit possible d'animaux d'expérience dans un projet sans compromettre les objectifs du projet;
  c) Raffinement : adaptation de l'élevage, de l'hébergement et des soins et des méthodes utilisées dans les expériences sur animaux, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience;
  [1 9° spécialiste désigné : un vétérinaire désigné, compétent en matière de médecine des animaux d'expérience ou, s'il y a un candidat plus approprié, un autre spécialiste suffisamment qualifié, chargé de missions de conseil relatives au bien-être et traitement des animaux.]1
  
Art.3. § 1. Dit besluit is van toepassing totdat de proefdieren gedood of geadopteerd zijn, of opnieuw in een geschikt habitat of dierhouderijsysteem zijn geplaatst.
  Dierproeven mogen uitsluitend voor de volgende doeleinden worden uitgevoerd :
  1° Fundamenteel onderzoek;
  2° Omzettingsgericht of toegepast onderzoek met één van de volgende doelstellingen :
  a) de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van ziekten, gezondheidsstoornissen of andere afwijkingen, dan wel de gevolgen daarvan, bij mensen, dieren of planten;
  b) de beoordeling, opsporing, regulering of wijziging van fysiologische toestanden bij mensen, dieren of planten;
  c) het welzijn van dieren en de verbetering van de productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt;
  3° Elke onder punt 2° genoemde doelstelling, tijdens de ontwikkeling, vervaardiging of testen van de kwaliteit, doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddelen, levensmiddelen en diervoeders en andere stoffen of producten;
  4° Bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier;
  5° Onderzoek gericht op het behoud van de soort;
  6° Hoger onderwijs of opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden;
  7° Forensisch onderzoek
  § 2. Enkel dierproeven uitgevoerd in het kader van een project zijn toegelaten.
  § 3. De uitschakeling van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel door efficiënte toepassing van volledige of plaatselijke verdoving, of van een andere methode, heeft niet tot gevolg dat het gebruik van een proefdier in dat geval buiten het toepassingsgebied van dit besluit valt.
  § 4. Dit besluit is niet van toepassing op :
  1° niet-experimentele landbouwpraktijken,
  2° niet-experimentele praktijken in de klinische diergeneeskunde,
  3° experimenten in de klinische diergeneeskunde die nodig zijn voor een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneeskundig geneesmiddel,
  4° praktijken ten behoeve van de erkende dierhouderij,
  5° praktijken die in eerste instantie plaatsvinden om een dier te identificeren,
  6° praktijken die waarschijnlijk niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade berokkenen als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.
Art.3. § 1er. Le présent arrêté s'applique jusqu'à ce que les animaux d'expérience aient été mis à mort, placés ou relâchés dans un habitat ou un système d'élevage approprié.
  Ne sont autorisées que les expériences sur animaux qui ont pour but :
  1° La recherche fondamentale;
  2° Les recherches translationnelles ou appliquées qui ont pour objectif :
  a) la prévention, la prophylaxie, le diagnostic ou le traitement de maladies, de mauvais états de santé ou d'autres anomalies ou de leurs effets chez l'homme, les animaux ou les plantes;
  b) l'évaluation, la détection, le contrôle ou la modification des conditions physiologiques chez l'homme, les animaux ou les plantes;
  c) le bien-être des animaux et l'amélioration des conditions de production des animaux élevés à des fins agronomiques;
  3° Chacune des finalités visées au point 2° lors de la mise au point, de la production ou des essais de qualité, d'efficacité et d'innocuité de médicaments, de denrées alimentaires, d'aliments pour animaux et d'autres substances ou produits;
  4° La protection de l'environnement naturel dans l'intérêt de la santé ou du bien-être de l'homme ou de l'animal;
  5° La recherche en vue de la conservation des espèces;
  6° L'enseignement supérieur ou la formation en vue de l'acquisition, de l'entretien ou de l'amélioration de compétences professionnelles;
  7° Les enquêtes médicolégales
  § 2. Seules sont admises les expériences menées dans le cadre d'un projet.
  § 3. La suppression des douleurs, des souffrances, de l'inconfort ou des dommages durables du fait de l'utilisation efficace d'un anesthésique à effet général ou local ou d'autres méthodes ne place pas l'utilisation d'un animal en dehors du champ d'application du présent arrêté.
  § 4. Le présent arrêté ne s'applique pas :
  1° aux actes pratiqués dans les exploitations agricoles à des fins non expérimentales,
  2° à la pratique de la médecine vétérinaire à des fins non expérimentales,
  3° aux essais cliniques vétérinaires nécessaires aux fins d'une autorisation de mise sur le marché d'un médicament vétérinaire,
  4° aux actes pratiqués à des fins d'élevage reconnues,
  5° aux actes pratiqués dans le but premier d'identifier un animal,
  6° aux pratiques qui ne sont pas susceptibles de causer une douleur, une souffrance, une angoisse ou des dommages durables équivalents ou supérieurs à ceux causés par l'introduction d'une aiguille conformément aux bonnes pratiques vétérinaire.
Art. 3_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [2 Dit besluit is van toepassing wanneer dieren worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt in procedures, of wanneer zij specifiek worden gefokt opdat hun organen of weefsels voor wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. Dit besluit is van toepassing totdat de in de eerste alinea genoemde dieren gedood of geadopteerd zijn, of opnieuw in hun habitat of een geschikt dierhouderijsysteem zijn geplaatst.]2
  Dierproeven mogen uitsluitend voor de volgende doeleinden worden uitgevoerd :
  1° Fundamenteel onderzoek;
  2° Omzettingsgericht of toegepast onderzoek met één van de volgende doelstellingen :
  a) de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van ziekten, gezondheidsstoornissen of andere afwijkingen, dan wel de gevolgen daarvan, bij mensen, dieren of planten;
  b) de beoordeling, opsporing, regulering of wijziging van fysiologische toestanden bij mensen, dieren of planten;
  c) het welzijn van dieren en de verbetering van de productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt;
  3° Elke onder punt 2° genoemde doelstelling, tijdens de ontwikkeling, vervaardiging of testen van de kwaliteit, doeltreffendheid en veiligheid van geneesmiddelen, levensmiddelen en diervoeders en andere stoffen of producten;
  4° Bescherming van het milieu in het belang van de gezondheid of het welzijn van mens of dier;
  5° Onderzoek gericht op het behoud van de soort;
  6° Hoger onderwijs of opleiding voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden;
  7° Forensisch onderzoek
  [1 In het kader van de verschillende doeleinden waarvoor dierproeven worden gebruikt, wordt er bij de beoordeling en vergunning van projecten naar gestreefd om voorkeur te geven aan [2 projecten]2 die toelaten om bij te dragen tot een vermindering van het aantal [2 proefdieren]2.]1
  § 2. Enkel dierproeven uitgevoerd in het kader van een project zijn toegelaten.
  § 3. De uitschakeling van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel door efficiënte toepassing van volledige of plaatselijke verdoving, of van een andere methode, heeft niet tot gevolg dat het gebruik van een proefdier in dat geval buiten het toepassingsgebied van dit besluit valt.
  § 4. Dit besluit is niet van toepassing op :
  1° niet-experimentele landbouwpraktijken,
  2° niet-experimentele praktijken in de klinische diergeneeskunde,
  3° experimenten in de klinische diergeneeskunde die nodig zijn voor een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneeskundig geneesmiddel,
  4° praktijken ten behoeve van de erkende dierhouderij,
  5° praktijken die in eerste instantie plaatsvinden om een dier te identificeren,
  6° praktijken die waarschijnlijk niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade berokkenen als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.
  [2 § 5. Het doden van dieren ter wille van hun organen of weefsels, met inbegrip van deze van verklikkerdieren, wordt niet beschouwd als een dierproef, behalve in volgende gevallen:
   - het doden vindt plaats in het kader van een projectvergunning via een niet in bijlage 7 van dit besluit genoemde methode of;
   - het dier heeft, alvorens te worden gedood, een ingreep ondergaan waarbij de drempelwaarde inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade werd overschreden of;
   - het dier is afkomstig van een nieuwe genetisch gewijzigde dierlijn met een beoogd pathologisch fenotype en bracht het pathologische fenotype tot uitdrukking voordat het ter wille van zijn organen of weefsels werd gedood.
   Het doden van deze dieren dient echter wel gemeld te worden bij de Ethische Commissie waarbij de erkende inrichting aangesloten is of, indien niet van toepassing, bij Leefmilieu Brussel door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De vergunningsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]2

  
Art. 3 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [2 Le présent arrêté s'applique lorsque des animaux sont utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences ou lorsqu'ils sont élevés spécifiquement pour que leurs organes ou tissus puissent être utilisés à des fins scientifiques. Le présent arrêté s'applique jusqu'à ce que les animaux d'expérience visés au premier alinéa aient été mis à mort, placés ou relâchés dans un habitat ou un système d'élevage approprié.]2
  Ne sont autorisées que les expériences sur animaux qui ont pour but :
  1° La recherche fondamentale;
  2° Les recherches translationnelles ou appliquées qui ont pour objectif :
  a) la prévention, la prophylaxie, le diagnostic ou le traitement de maladies, de mauvais états de santé ou d'autres anomalies ou de leurs effets chez l'homme, les animaux ou les plantes;
  b) l'évaluation, la détection, le contrôle ou la modification des conditions physiologiques chez l'homme, les animaux ou les plantes;
  c) le bien-être des animaux et l'amélioration des conditions de production des animaux élevés à des fins agronomiques;
  3° Chacune des finalités visées au point 2° lors de la mise au point, de la production ou des essais de qualité, d'efficacité et d'innocuité de médicaments, de denrées alimentaires, d'aliments pour animaux et d'autres substances ou produits;
  4° La protection de l'environnement naturel dans l'intérêt de la santé ou du bien-être de l'homme ou de l'animal;
  5° La recherche en vue de la conservation des espèces;
  6° L'enseignement supérieur ou la formation en vue de l'acquisition, de l'entretien ou de l'amélioration de compétences professionnelles;
  7° Les enquêtes médicolégales.
  [1 Dans le cadre des différentes finalités pour lesquelles les expérimentations animales sont utilisées, l'on tend, lors de l'évaluation et de l'octroi des [2 autorisations]2 de projets, à privilégier les [2 projets]2 qui permettent de contribuer à une réduction du nombre d'[2 animaux d'expérience]2.]1
  § 2. Seules sont admises les expériences [2 sur animaux]2 menées dans le cadre d'un projet.
  § 3. La suppression des douleurs, des souffrances, de l'inconfort ou des dommages durables du fait de l'utilisation efficace d'un anesthésique à effet général ou local ou d'autres méthodes ne place pas l'utilisation d'un animal en dehors du champ d'application du présent arrêté.
  § 4. Le présent arrêté ne s'applique pas :
  1° aux actes pratiqués dans les exploitations agricoles à des fins non expérimentales,
  2° à la pratique de la médecine vétérinaire à des fins non expérimentales,
  3° aux essais cliniques vétérinaires nécessaires aux fins d'une autorisation de mise sur le marché d'un médicament vétérinaire,
  4° aux actes pratiqués à des fins d'élevage reconnues,
  5° aux actes pratiqués dans le but premier d'identifier un animal,
  6° aux pratiques qui ne sont pas susceptibles de causer une douleur, une souffrance, une angoisse ou des dommages durables équivalents ou supérieurs à ceux causés par l'introduction d'une aiguille conformément aux bonnes pratiques vétérinaire.
  [2 § 5. La mise à mort d'animaux en vue du prélèvement d'organes et de tissus, en ce compris celle des animaux sentinelles, n'est pas considérée comme une expérience sur animaux, sauf dans les cas suivants :
   - lorsqu'elle est exécutée sous le couvert d'une autorisation de projet par une méthode non énumérée à l'annexe 7 du présent arrêté ou,
   - lorsque l'animal a subi, avant la mise à mort, une intervention durant laquelle le seuil de douleur, de souffrance, d'angoisse et de dommage durable a été dépassé ou,
   - lorsque l'animal est issu d'une lignée d'animaux génétiquement modifiés en vue de l'obtention d'un phénotype dommageable, qui présentait effectivement ce phénotype dommageable lorsqu'il a été mis à mort en vue du prélèvement de ses organes et tissus.
   La mise à mort de ces animaux doit cependant être signalée à la commission d'éthique à laquelle l'établissement agréé est affilié ou, si ce n'est pas d'application, à Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande d'autorisation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.]2

  
HOOFDSTUK 2. - Herkomst en identificatie van de proefdieren
CHAPITRE 2. - Origine et identification des animaux d'expérience
Afdeling 1. - Herkomst van de dieren
Section 1re. - Origine des animaux
Art.4. § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.
  Penseelaapjes mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.
  § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de Dienst, na advies van het Deontologisch Comité, een vrijstelling verlenen op voorwaarde dat de gebruiker daartoe een schriftelijke aanvraag indient :
  1° die bepaalt dat de gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van de wet, geen of onvoldoende proefdieren geschikt voor het doel van de proef kan betrekken vanuit erkende fokkers of leveranciers. In deze gevallen dienen voldoende garanties geboden te worden over het welzijn en de gezondheid van de proefdieren op het bedrijf van oorsprong;
  2° die stelt dat het gebruik van niet met het oog op dierproeven gefokte proefdieren geen negatieve invloed heeft op de resultaten van de proef en niet leidt tot het gebruik van meer proefdieren;
  3° waarbij een verklaring is gevoegd van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, die onder 1° en 2° van deze paragraaf beschreven verklaringen van de gebruiker bevestigt.
  De beslissing in verband met deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
Art.4. § 1er. En application de l'article 3 point 21 de la loi les animaux d'expérience repris à l'annexe 1 du présent arrêté ne peuvent être utilisés dans des expériences sur animaux que s'ils ont été élevés à cette fin.
  Les ouistitis ne peuvent être utilisés que lorsqu'ils sont issus de parents qui ont été élevés en captivité ou que lorsqu'ils sont issus de colonies dont les animaux sont élevés uniquement au sein de la colonie ou proviennent d'autres colonies sans être prélevés dans la nature et sont détenus de manière à être habitués à l'être humain.
  § 2. En dérogation du § 1er de cet article, le Service, après avis du Comité déontologique, peut accorder des dispenses à condition que l'utilisateur introduise une demande par écrit :
  1° qui précise que l'utilisateur, tel que défini dans la loi, article 3, point 20, ne peut pas obtenir des animaux d'expérience appropriés au but de l'expérience ou seulement en nombre insuffisant, auprès de fournisseurs agréés ou d'éleveurs. Dans ces cas des garanties suffisantes doivent être offertes en ce qui concerne le bien-être et la santé des animaux d'expérience dans l'établissement d'origine;
  2° qui indique que l'utilisation d'animaux d'expérience non élevés en vue d'être utilisés pour des expériences n'a pas d'influence négative sur les résultats de l'expérience et ne conduit pas à une utilisation d'un plus grand nombre d'animaux d'expérience;
  3° à laquelle est annexée une déclaration de la Commission éthique dont dépend l'utilisateur, qui confirme les éléments avancés par l'utilisateur sous 1° et 2° de ce paragraphe pour justifier sa demande.
  La décision au sujet de cette demande de dispense est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
Art. 4_WAALS_GEWEST.    § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.
  Penseelaapjes [1 java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten]1 mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.
  [1 Voor java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten treedt het tweede lid in werking op een door de Minister bepaalde datum.]1
  § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel kan de Dienst, na advies van het Deontologisch Comité, [1 een vrijstelling verlenen]1 een vrijstelling verlenen op voorwaarde dat de gebruiker daartoe een schriftelijke aanvraag indient :
  1° die bepaalt dat de gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van de wet, geen of onvoldoende proefdieren geschikt voor het doel van de proef kan betrekken vanuit erkende fokkers of leveranciers. In deze gevallen dienen voldoende garanties geboden te worden over het welzijn en de gezondheid van de proefdieren op het bedrijf van oorsprong;
  2° die stelt dat het gebruik van niet met het oog op dierproeven gefokte proefdieren geen negatieve invloed heeft op de resultaten van de proef en niet leidt tot het gebruik van meer proefdieren;
  3° waarbij een verklaring is gevoegd van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, die onder 1° en 2° van deze paragraaf beschreven verklaringen van de gebruiker bevestigt.
  De beslissing in verband met deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  
Art. 4 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. En application de l'article 3 point 21 de la loi les animaux d'expérience repris à l'annexe 1 du présent arrêté ne peuvent être utilisés dans des expériences sur animaux que s'ils ont été élevés à cette fin.
  Les ouistitis [1 , les singes cynomolgus, les macaques rhésus et d'autres espèces de primates non humains ]1 ne peuvent être utilisés que lorsqu'ils sont issus de parents qui ont été élevés en captivité ou que lorsqu'ils sont issus de colonies dont les animaux sont élevés uniquement au sein de la colonie ou proviennent d'autres colonies sans être prélevés dans la nature et sont détenus de manière à être habitués à l'être humain.
  [1 Pour les singes cynomolgus, les macaques rhésus et d'autres espèces de primates non humains, l'alinéa 2 entre en vigueur à une date déterminée par le Ministre.]1
  § 2. En dérogation du § 1er de cet article, le Service, après avis du Comité déontologique, peut accorder [1 , sur la base d'une justification scientifique, ]1 des dispenses à condition que l'utilisateur introduise une demande par écrit :
  1° qui précise que l'utilisateur, tel que défini dans la loi, article 3, point 20, ne peut pas obtenir des animaux d'expérience appropriés au but de l'expérience ou seulement en nombre insuffisant, auprès de fournisseurs agréés ou d'éleveurs. Dans ces cas des garanties suffisantes doivent être offertes en ce qui concerne le bien-être et la santé des animaux d'expérience dans l'établissement d'origine;
  2° qui indique que l'utilisation d'animaux d'expérience non élevés en vue d'être utilisés pour des expériences n'a pas d'influence négative sur les résultats de l'expérience et ne conduit pas à une utilisation d'un plus grand nombre d'animaux d'expérience;
  3° à laquelle est annexée une déclaration de la Commission éthique dont dépend l'utilisateur, qui confirme les éléments avancés par l'utilisateur sous 1° et 2° de ce paragraphe pour justifier sa demande.
  La décision au sujet de cette demande de dispense est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  
Art. 4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.
  Penseelaapjes [1 java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten]1 mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.
  [1 Voor java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten treedt artikel 4, § 1, tweede lid in werking op een door de minister bepaalde datum.]1
  § 2. [3 In het geval dat een gebruiker de dieren geviseerd in paragraaf 1 wenst te gebruiken in dierproeven, zonder dat zij hiervoor gefokt werden, moet hij een aanvraag tot ontheffing indienen, per brief of via elektronische weg, bij Leefmilieu Brussel, door middel van een formulier dat beschikbaar is op haar website/portaal. Deze aanvraag bevat minstens volgende elementen:
   1° de titel, naam, voornaam, het professioneel adres, telefoonnummer en mailadres van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, evenals de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten;
   2° de identificatie van het project in het kader waarin het gebruik van deze dieren zou plaatsvinden;
   3° het bewijs dat de gebruiker geen of onvoldoende proefdieren die geschikt zijn voor het doel van de proef kan bekomen bij erkende leveranciers of fokkers. In dergelijke gevallen moeten voldoende garanties geboden worden betreffende het welzijn en de gezondheid van de proefdieren in het bedrijf van oorsprong;
   4° het bewijs dat het gebruik van proefdieren die niet gefokt zijn voor gebruik in dierproeven, de resultaten van de dierproeven niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot het gebruik van een groter aantal proefdieren;
   5° een verklaring van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, waarin de elementen worden bevestigd die de gebruiker onder 2° en 3° van deze paragraaf heeft aangevoerd om zijn aanvraag te rechtvaardigen.
   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen een ontheffing toe te staan. De beslissing wordt betekend door Leefmilieu Brussel binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.]3

  
Art. 4 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. En application de l'article 3 point 21 de la loi les animaux d'expérience repris à l'annexe 1 du présent arrêté ne peuvent être utilisés dans des expériences sur animaux que s'ils ont été élevés à cette fin.
  Les ouistitis [1 singes cynomolgus, singes rhésus et autres espèces de primates non humains]1 ne peuvent être utilisés que lorsqu'ils sont issus de parents qui ont été élevés en captivité ou que lorsqu'ils sont issus de colonies dont les animaux sont élevés uniquement au sein de la colonie ou proviennent d'autres colonies sans être prélevés dans la nature et sont détenus de manière à être habitués à l'être humain.
  [1 Pour les singes cynomolgus, singes rhésus et autres espèces de primates non humains, l'article 4, § 1er, alinéa 2 entre en vigueur à une date déterminée par le Ministre.]1
  § 2. [3 Dans le cas où un utilisateur souhaite utiliser des animaux visés au paragraphe 1er dans les expériences sur animaux sans qu'ils aient été élevés à cette fin, il doit introduire une demande de dérogation, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen d'un formulaire de demande disponible sur son site internet/portail. Cette demande comporte au minimum les éléments suivants :
   1° les titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email du directeur de l'établissement et du responsable du projet ainsi que les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou fournisseur des espèces ;
   2° l'identification du projet dans le cadre duquel l'utilisation de ces animaux interviendrait ;
   3° la preuve que l'utilisateur ne peut obtenir des animaux d'expérience appropriés au but de l'expérience ou seulement en nombre insuffisant, auprès de fournisseurs agréés ou d'éleveurs. Dans ces cas des garanties suffisantes doivent être offertes en ce qui concerne le bien-être et la santé des animaux d'expérience dans l'établissement d'origine ;
   4° la preuve que l'utilisation d'animaux d'expérience non élevés en vue d'être utilisés pour des expériences n'a pas d'influence négative sur les résultats de l'expérience et ne conduit pas à une utilisation d'un plus grand nombre d'animaux d'expérience ;
   5° une déclaration de la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur, qui confirme les éléments avancés par l'utilisateur sous 2° et 3° de ce paragraphe pour justifier sa demande.
   Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer une dérogation. La décision est notifiée par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.]3

  
Art. 4_VLAAMS_GEWEST.    § 1. In toepassing van artikel 3 punt 21 van de wet mogen proefdieren die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit enkel gebruikt worden in dierproeven wanneer zij voor dit doel gekweekt werden.
  Penseelaapjes [1 java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten]1 mogen alleen worden gebruikt indien zij nakomelingen zijn van ouders die in gevangenschap gefokt werden of indien zij afkomstig zijn uit kolonies waarin dieren alleen in de kolonie worden gefokt, of uit andere kolonies afkomstig zijn maar niet in het wild zijn gevangen, en waarin dieren op een zodanige wijze worden gehouden dat zij mensen gewend zijn.
  [1 Voor java-apen, resusapen en andere soorten niet-menselijke primaten treedt het tweede lid in werking op een door de minister bepaalde datum.]1
  § 2. In afwijking van § 1 van dit artikel [1 kan de dienst, op basis van een wetenschappelijke motivering en na advies van de Proefdierencommissie,]1 een vrijstelling verlenen op voorwaarde dat de gebruiker daartoe een schriftelijke aanvraag indient :
  1° die bepaalt dat de gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van de wet, geen of onvoldoende proefdieren geschikt voor het doel van de proef kan betrekken vanuit erkende fokkers of leveranciers. In deze gevallen dienen voldoende garanties geboden te worden over het welzijn en de gezondheid van de proefdieren op het bedrijf van oorsprong;
  2° die stelt dat het gebruik van niet met het oog op dierproeven gefokte proefdieren geen negatieve invloed heeft op de resultaten van de proef en niet leidt tot het gebruik van meer proefdieren;
  3° waarbij een verklaring is gevoegd van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, die onder 1° en 2° van deze paragraaf beschreven verklaringen van de gebruiker bevestigt.
  De beslissing in verband met deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  
Art. 4 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. En application de l'article 3 point 21 de la loi les animaux d'expérience repris à l'annexe 1 du présent arrêté ne peuvent être utilisés dans des expériences sur animaux que s'ils ont été élevés à cette fin.
  Les ouistitis [1 les singes cynomolgus, les macaques rhésus et d'autres espèces de primates non humains]1 ne peuvent être utilisés que lorsqu'ils sont issus de parents qui ont été élevés en captivité ou que lorsqu'ils sont issus de colonies dont les animaux sont élevés uniquement au sein de la colonie ou proviennent d'autres colonies sans être prélevés dans la nature et sont détenus de manière à être habitués à l'être humain.
  [1 Pour les singes cynomolgus, les macaques rhésus et d'autres espèces de primates non humains, l'alinéa 2 entre en vigueur à une date déterminée par le ministre.]1
  § 2. En dérogation du § 1er de cet article, [1 le Service, sur la base d'une justification scientifique et après avis de la Commission des Animaux d'expérience,]1 peut accorder des dispenses à condition que l'utilisateur introduise une demande par écrit :
  1° qui précise que l'utilisateur, tel que défini dans la loi, article 3, point 20, ne peut pas obtenir des animaux d'expérience appropriés au but de l'expérience ou seulement en nombre insuffisant, auprès de fournisseurs agréés ou d'éleveurs. Dans ces cas des garanties suffisantes doivent être offertes en ce qui concerne le bien-être et la santé des animaux d'expérience dans l'établissement d'origine;
  2° qui indique que l'utilisation d'animaux d'expérience non élevés en vue d'être utilisés pour des expériences n'a pas d'influence négative sur les résultats de l'expérience et ne conduit pas à une utilisation d'un plus grand nombre d'animaux d'expérience;
  3° à laquelle est annexée une déclaration de la Commission éthique dont dépend l'utilisateur, qui confirme les éléments avancés par l'utilisateur sous 1° et 2° de ce paragraphe pour justifier sa demande.
  La décision au sujet de cette demande de dispense est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  
Art.5. Specimens van de bedreigde soorten als bedoeld in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1 van die verordening vallen, mogen niet gebruikt worden in dierproeven met uitzondering van deze die aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° de dierproef heeft één van de in artikel 3, § 1, onder 2° punt a), onder 3° of onder 5° vernoemde punten tot doel; en
  2° er aan de hand van een wetenschappelijke motivering aangetoond wordt dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door het gebruik van een andere dan een in die bijlage genoemde soort.
  Dit artikel is niet van toepassing op niet-menselijke primaten.
Art.5. Les spécimens des espèces menacées énumérées à l'annexe A du Règlement (CE) n° 338/97 du Conseil du 9 décembre 1996 relatif à la protection des espèces de faune et de flore sauvages par le contrôle de leur commerce qui ne relèvent pas du champ d'application de l'article 7, paragraphe 1, dudit règlement ne peuvent pas être utilisés dans les expériences à l'exception de celles répondant aux conditions suivantes :
  1° l'expérience poursuit l'une des finalités visées à l'article 3, § 1er, point 2°, a), point 3° ou point 5° ; et
  2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte en utilisant d'autres espèces que celles énumérées dans cette annexe.
  Cet article ne s'applique pas aux primates non humains.
Art. 5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. Specimens van de bedreigde soorten als bedoeld in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1 van die verordening vallen, mogen niet gebruikt worden in dierproeven.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de specimens geviseerd in paragraaf 1 gebruikt worden in de dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:
   1° de proef heeft één van de onder artikel 3, § 1, punt 2°, a), punt 3° of punt 5° vernoemde doeleinden; en
   2° er bestaan wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de proef niet bereikt kan worden door het gebruik van een andere dan een in die bijlage genoemde soort.
   Voor ieder project moet een ontheffingsaanvraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.
   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.
   Dit artikel is niet van toepassing op niet menselijke primaten.]1

  
Art. 5 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
  [1 § 1er. Les spécimens des espèces menacées énumérées à l'annexe A du Règlement (CE) n° 338/97 du Conseil du 9 décembre 1996 relatif à la protection des espèces de faune et de flore sauvages par le contrôle de leur commerce qui ne relèvent pas du champ d'application de l'article 7, paragraphe 1, dudit règlement ne peuvent pas être utilisés dans les expériences sur animaux.
   § 2. Par dérogation au paragraphe 1er de cet article, les spécimens visés au paragraphe 1er peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux répondant aux conditions suivantes :
   1° l'expérience poursuit l'une des finalités visées à l'article 3, § 1er, point 2°, a), point 3° ou point 5° ; et
   2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte en utilisant d'autres espèces que celles énumérées dans cette annexe.
   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.
   Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.
   Cet article ne s'applique pas aux primates non humains.]1

  
Art.6. § 1. Onverminderd paragraaf 2 van dit artikel mogen specimens van niet-menselijke primaten niet worden gebruikt in dierproeven, met uitzondering van dierproeven die aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° de dierproef heeft tot doel één van de punten genoemd in :
  a) artikel 3 § 1, onder 2°, a), of onder 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of
  b) artikel 3, § 1 onder 1° of 5° ;
  en
  2° er aan de hand van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door het gebruik van een andere soort dan die van de niet-menselijke primaten.
  § 2. Specimens van niet-menselijke primaten die opgenomen zijn in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 en die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1, van die verordening vallen, mogen niet worden gebruikt in dierproeven, met uitzondering van dierproeven die aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° de dierproef heeft één van de doeleinden genoemd in :
  a) artikel 3, § 1, onder 2°, a), of onder 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of
  b) artikel 3, § 1, onder 5° ;
  en
  2° er wordt aan de hand van een wetenschappelijke motivering aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt door het gebruik van een andere soort dan die van de niet-menselijke primaten, noch door het gebruik van niet in bijlage A genoemde soorten.
Art.6. § 1er. Sous réserve du paragraphe 2 de cet article, les spécimens des primates non humains ne sont pas utilisés dans des expériences, à l'exception des expériences répondant aux conditions suivantes :
  1° l'expérience poursuit l'une des finalités visées :
  a) à l'article 3, § 1er, point 2° a) ou point 3° et est appliquée en vue de la prévention, de la prophylaxie, du diagnostic ou du traitement d'affections humaines invalidantes ou potentiellement mortelles; ou
  b) à l'article 3, § 1er, point 1° ou 5° ;
  et
  2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte en utilisant d'autres espèces que celles des primates non humains.
  § 2. Les spécimens des primates non humains appartenant aux espèces énumérées à l'annexe A du Règlement (CE) n° 338/97 qui ne relèvent pas du champ d'application de l'article 7, paragraphe 1er, dudit règlement ne peuvent pas être utilisés dans les expériences à l'exception d'expériences répondant aux conditions suivantes :
  1° l'expérience poursuit l'une des finalités visées :
  a) à l'article 3, § 1er, point 2°, a), ou point 3° et est appliquée en vue de la prévention, de la prophylaxie, du diagnostic ou du traitement d'affections humaines invalidantes ou potentiellement mortelles; ou
  b) à l'article 3, § 1er, point 5° ;
  et
  2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte en utilisant d'autres espèces que celles de primates non humains et en utilisant des espèces non énumérées dans l'annexe A.
Art. 6_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1er. De specimens van niet-menselijke primaten worden niet gebruikt bij dierproeven.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de specimens vermeld in paragraaf 1 gebruikt worden bij dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:
   1° de proef streeft een van de doeleinden na vermeld:
   a) in artikel 3, § 1, punt 2° a) of punt 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of
   b) in artikel 3, § 1, punt 1° of 5° ;
   en
   2° er bestaan wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de dierproef niet bereikt kan worden door het gebruik van andere soorten dan niet-menselijke primatensoorten.
   Voor ieder project moet een ontheffingsaavraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.
   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.
   § 3. Specimens van niet-menselijke primaten die opgenomen zijn in bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 en die niet onder het toepassingsgebied van artikel 7, lid 1, van die verordening vallen, mogen niet worden gebruikt in dierproeven.
   § 4. In afwijking van paragraaf 3 van dit artikel, mogen de specimens vermeld in paragraaf 3 gebruikt worden in dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:
   1° de proef streeft een van de doeleinden na vermeld:
   a) in artikel 3, § 1, punt 2°, a), of punt 3° en wordt uitgevoerd met het oog op de vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van gezondheidsondermijnende of mogelijk levensbedreigende klinische aandoeningen bij de mens; of
   b) in artikel 3, § 1, punt 5° ;
   en
   2° er bestaan wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de dierproef niet bereikt kan worden door het gebruik van andere soorten dan niet-menselijke primatensoorten, noch door het gebruik van niet in bijlage A genoemde soorten.
   Voor ieder project moet een ontheffingsaavraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.
   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.]1

  
Art. 6 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   [1 § 1er . Les spécimens des primates non humains ne sont pas utilisés dans des expériences sur animaux.   § 2. Par dérogation au paragraphe 1er de cet article, les spécimens visés au paragraphe 1er peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux répondant aux conditions suivantes :   1° l'expérience poursuit l'une des finalités visées :   a) à l'article 3, § 1er, point 2° a) ou point 3° et est appliquée en vue de la prévention, de la prophylaxie, du diagnostic ou du traitement d'affections humaines invalidantes ou potentiellement mortelles; ou   b) à l'article 3, § 1er, point 1° ou 5° ;   et   2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte en utilisant d'autres espèces que celles des primates non humains.   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.   Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.   § 3. Les spécimens des primates non humains appartenant aux espèces énumérées à l'annexe A du Règlement (CE) n° 338/97 qui ne relèvent pas du champ d'application de l'article 7, paragraphe 1er, dudit règlement ne peuvent pas être utilisés dans les expériences sur animaux.   § 4. Par dérogation au paragraphe 3 de cet article, les spécimens visés au paragraphe 3 peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux répondant aux conditions suivantes :   1° l'expérience poursuit l'une des finalités visées :   a) à l'article 3, § 1er, point 2°, a), ou point 3° et est appliquée en vue de la prévention, de la prophylaxie, du diagnostic ou du traitement d'affections humaines invalidantes ou potentiellement mortelles; ou   b) à l'article 3, § 1er, point 5° ;   et   2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte en utilisant d'autres espèces que celles de primates non humains et en utilisant des espèces non énumérées dans l'annexe A.   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.   Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.]1  

Modifications

[1]  <ARR 2022-02-03/11, art. 1, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 7. Des animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être utilisés pour des expériences sur animaux que si uniquement ces animaux d'expérience conviennent à l'objectif de l'expérience.  Cette utilisation est soumise à l'autorisation préalable du Service. L'utilisateur doit pour cela introduire une demande auprès du Service qui démontre sur la base d'arguments scientifiques que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.  La décision concernant cette demande est communiquée par le Service par écrit au demandeur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  Les animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être capturés que par une personne compétente en la matière et ne doivent subir aucune douleur, souffrance, détresse ou dommage durable qui peuvent être évités. Un animal d'expérience capturé dans la nature qui est blessé ou en mauvais état suite à cette capture, doit être examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente et des mesures doivent alors être prises pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.  Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement seule la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur peut autoriser de ne pas prendre des mesures pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.  Art. 7_REGION_WALLONNE.    Des animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être utilisés pour des expériences sur animaux que si uniquement ces animaux d'expérience conviennent à l'objectif de l'expérience.  Cette utilisation est soumise à l'autorisation préalable du Service. L'utilisateur doit pour cela introduire une demande auprès du Service qui démontre sur la base d'arguments scientifiques que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.  La décision concernant cette demande est communiquée par le Service par écrit au demandeur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  Les animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être capturés que par une personne compétente en la matière et ne doivent [1 subir aucune douleursubir aucune douleur, souffrance, détresse ou dommage durable qui peuvent être évités. Un animal d'expérience capturé dans la nature qui est blessé ou en mauvais état suite à cette capture, doit être examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente et des mesures doivent alors être prises pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.  Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement seule la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur peut autoriser de ne pas prendre des mesures pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 4, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 7_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.[1 § 1er. Des animaux capturés dans la nature ne peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux.   § 2. Par dérogation au paragraphe 1er de cet article, les animaux visés au paragraphe 1er peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux uniquement si ces animaux d'expérience conviennent à l'objectif de l'expérience et s'il existe des éléments scientifiques démontrant que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces. Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.   § 3. La capture des animaux dans la nature est effectuée uniquement par une personne compétente employant des méthodes ne causant pas aux animaux de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommage durable qui pourrait être évité.   Tout animal qui, lors de la capture ou après celle-ci, est blessé ou en mauvaise santé est examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente, et des mesures sont prises pour atténuer autant que possible la souffrance de l'animal.   Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement, Bruxelles Environnement peut, après avis de la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur, autoriser de ne pas prendre des mesures en vue d' atténuer autant que possible la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 7, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 7_REGION_FLAMANDE.   Des [2 animauxcapturés dans la nature ne peuvent être utilisés pour des expériences sur animaux que si uniquement ces [2 animauxconviennent à l'objectif de l'expérience.  [1 Cette utilisation est soumise à l'autorisation préalable du service, après avis de la Commission des Animaux d'expérience.L'utilisateur doit pour cela introduire une demande auprès du Service qui démontre sur la base d'arguments scientifiques que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.  La décision concernant cette demande est communiquée par le Service par écrit au demandeur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  Les [2 animauxcapturés dans la nature ne peuvent être capturés que par une personne compétente en la matière et ne doivent [1 , lors de la capture,subir aucune douleur, souffrance, détresse ou dommage durable qui peuvent être évités. Un [2 animal capturé dans la nature qui est blessé ou en mauvais état suite à cette capture, doit être examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente et des mesures doivent alors être prises pour atténuer la souffrance de l'[2 animal capturé dans la nature.  Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement seule la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur peut autoriser de ne pas prendre des mesures pour atténuer la souffrance de l'[2 animal capturé dans la nature.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 6, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2020-12-18/05, art. 2, 007; En vigueur : 01-01-2021>   Art. 8. Des animaux domestiques errants, perdus, ou abandonnés ou devenus sauvages ne peuvent pas être utilisés pour des expériences.  En dérogation à cette disposition le Service, après avis du Comité déontologique, peut accorder une dispense à ce sujet à condition que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande de dérogation prouvant qu'il existe une nécessité essentielle de mener des études sur la santé et le bien-être de ces animaux d'expérience ou sur des menaces sérieuses pour l'environnement ou la santé humaine ou animale. Il doit, en outre, exister des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte qu'en utilisant un animal errant ou devenu sauvage.  La décision sur cette demande de dérogation est communiquée par écrit par le Service à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  Art. 8_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.[1 § 1er. Des animaux domestiques errants, perdus, ou abandonnés ou devenus sauvages ne peuvent pas être utilisés dans des expériences sur animaux.   § 2. Par dérogation au paragraphe 1er de cet article, les animaux visés au paragraphe 1er peuvent être utilisés dans des expériences sur animaux répondant aux conditions suivantes :   1° il existe une nécessité essentielle de mener des études sur la santé et le bien-être de ces animaux d'expérience ou sur des menaces sérieuses pour l'environnement ou la santé humaine ou animale ;   et   2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte qu'en utilisant un animal errant ou devenu sauvage.   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.   Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 8, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 8_REGION_FLAMANDE.    Des animaux domestiques errants, perdus, ou abandonnés ou devenus sauvages ne peuvent pas être utilisés pour des expériences.  En dérogation à cette disposition le Service, après avis [1 de la Commission des Animaux d'expérience, peut accorder une dispense à ce sujet à condition que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande de dérogation prouvant qu'il existe une nécessité essentielle de mener des études sur la santé et le bien-être de ces animaux d'expérience ou sur des menaces sérieuses pour l'environnement ou la santé humaine ou animale. Il doit, en outre, exister des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte qu'en utilisant un animal errant ou devenu sauvage.  La décision sur cette demande de dérogation est communiquée par écrit par le Service à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 7, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Section 2. - Identification et registre des animaux d'expérience  Art. 9. § 1er. Il doit être tenu à jour à proximité immédiate de l'endroit où sont hébergés les animaux d'expérience, une information relative à leur identification et le cas échéant, relative au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable. La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit figurer aussi dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, il doit être identifié le plus tôt possible.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.  Sur demande du Service l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.  Art. 9_REGION_WALLONNE.    § 1er. Il doit être tenu à jour à proximité immédiate de l'endroit où sont hébergés les animaux d'expérience, une information relative à leur identification et le cas échéant, relative au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable. La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit figurer aussi dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, il doit être [1 pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanentele plus tôt possible.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.  Sur demande du Service l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 5, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 9_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. [3 Il doit être tenu à jour sur un seul document, à proximité immédiate des compartiments ou des locaux d'hébergement, les informations relatives à l'identification des animaux d'expérience et le cas échéant, relatives au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable.   Les informations qui doivent figurer sur le document visé à l'alinéa 1er sont les suivantes :   1° l'espèce et/ou la souche et l'origine de l'animal ;   2° le sexe et l'âge de l'animal ;   3° le numéro d'agrément et de projet ;   4° la date d'autorisation du projet et son degré de gravité.   La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit également figurer dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, [1 il doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente le plus tôt possible..  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.  Sur demande [2 de Bruxelles Environnementl'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.  [3 § 3. Du point de vue du bien-être animal, la méthode d'identification ou de génotypage est soigneusement étudiée et doit correspondre à la technique la plus affinée adaptée à l'objectif d'identification ou de génotypage. Le génotypage invasif est autorisé uniquement pour les utilisateurs lors d'une demande de projet. Le choix de la méthode dépend de l'âge et de la taille de l'animal, si un échantillon de tissus est nécessaire ou non, si chaque animal nécessite un numéro unique, la durée de l'étude et si la méthode d'identification peut influencer les résultats de l'étude ou leur interprétation.   Quand il est seulement nécessaire d'identifier un animal pour une courte période, l'usage d'un colorant non toxique ou la coupe de la fourrure est privilégié. Lorsqu'il est nécessaire à la fois d'identifier et de génotyper un individu, la méthode choisie doit atteindre les deux objectifs. Lorsque les deux objectifs ne peuvent pas être atteints par une seule méthode, la Commission d'éthique peut, par projet, accorder une dérogation sur base d'éléments scientifiques.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 6, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 9, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 9_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Il doit être tenu à jour à proximité immédiate de l'endroit où sont hébergés les animaux d'expérience, une information relative à leur identification et le cas échéant, relative au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable. La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit figurer aussi dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, il doit être [1 pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanentele plus tôt possible.  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.  Sur demande du Service l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 8, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 10.§ 1er. La personne responsable chez un utilisateur, éleveur ou fournisseur doit tenir à jour un registre qui reprend par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, au minimum les informations suivantes :  1° Pour chaque entrée d'animaux d'expérience : le nombre, la date d'entrée ou de sevrage pour les animaux d'expérience nés dans l'établissement, le nom et l'adresse du fournisseur ou son numéro d'agrément ou, le cas échéant, du propriétaire précédent, en précisant si les animaux d'expérience ont été élevés ou non en vue d'une utilisation dans des expériences;  2° Le nombre d'animaux d'expérience cédés, leur date de départ, le nom et l'adresse du destinataire (ou son numéro d'agrément);  3° Le nombre d'animaux d'expérience morts ou euthanasiés dans l'établissement en mentionnant la cause si elle est connue et le cas échéant avec la mention du numéro du protocole de l'expérience au cours de laquelle les animaux d'expérience sont morts ou ont été euthanasiés;  4° Pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que la date de naissance et l'origine si ces éléments sont connus et si l'animal est élevé ou non en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.  Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.  Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et disponibles [ pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience.  5° Le nombre d'animaux d'expérience sevrés présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées au moins cinq ans .  Art. 10_REGION_WALLONNE.   § 1er. La personne responsable chez un utilisateur, éleveur ou fournisseur doit tenir à jour un registre [1 , dans lequel sont consignées, par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, au minimum les informations suivantes :  1° Pour chaque entrée [1 ou fournitured'animaux d'expérience : le nombre, la date d'entrée ou de sevrage pour les animaux d'expérience nés dans l'établissement, le nom et l'adresse du fournisseur ou son numéro d'agrément ou, le cas échéant, du propriétaire précédent, en précisant si les animaux d'expérience ont été élevés ou non en vue d'une utilisation dans des expériences;  2° Le nombre d'animaux d'expérience cédés, [1 mis en liberté ou adoptés,leur date de départ, le nom et l'adresse du destinataire (ou son numéro d'agrément);  [1 2°/1 Le nombre d'animaux d'expérience élevés et le nombre d'animaux d'expérience utilisés dans les expériences sur animaux;   3° Le nombre d'animaux d'expérience morts ou euthanasiés dans l'établissement en mentionnant la cause si elle est connue et le cas échéant avec la mention du numéro du protocole de l'expérience au cours de laquelle les animaux d'expérience sont morts ou ont été euthanasiés;  4° Pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que la date de naissance et l'origine si ces éléments sont connus et si l'animal est élevé ou non en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.  Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.  Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et [1 mises à disposition sur demande du service[ pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience.  5° Le nombre d'animaux d'expérience sevrés présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées au moins cinq ans [1 et sont mises à disposition sur demande du service .  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 6, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 10_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. [3 En utilisant le registre disponible sur le site/portail de Bruxelles Environnement, la personne responsable chez chaque utilisateur, éleveur et fournisseur doit tenir à jour et reprendre, par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, les informations suivantes:   a) le nombre d'animaux, par espèce, qui ont été élevés, acquis, fournis, utilisés dans des expériences sur animaux, cédés, mis en liberté, ou placés ;   b) l'origine des animaux, en précisant notamment s'ils sont élevés en vue d'une utilisation dans des expériences sur animaux ;   c) les dates d'acquisition, de fourniture, de naissance, de mise en liberté ou de placement des animaux ;   d) les établissements ayant fourni les animaux ainsi que le nom et l'adresse ou le numéro d'agrément de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur ou du précédent propriétaire ;   e) les nom, adresse et l'éventuel numéro d'agrément du destinataire des animaux ;   f) le nombre et les espèces d'animaux qui sont morts ou ont été mis à mort dans chaque établissement. Dans le cas d'animaux qui sont morts, les causes de la mort, si elles sont connues, sont indiquées ;   g) pour ce qui est des utilisateurs, les projets dans lesquels des animaux sont utilisés.   h) pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que le lieu et la date de naissance si ces éléments sont connus, si l'animal est élevé en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.   Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.   Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et disponibles pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience et sont mises à la disposition de Bruxelles Environnement à sa demande.   i) le nombre d'animaux d'expérience présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées [3 ...cinq ans [1 et sont mises à la disposition [2 de Bruxelles Environnementà sa demande.  [3 § 3. L'inscription dans le registre doit intervenir immédiatement après chaque modification d'informations telles que reprises sous le paragraphe 1.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 7, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 10, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 10_REGION_FLAMANDE.   § 1er. La personne responsable chez un utilisateur, éleveur ou fournisseur doit tenir à jour un registre qui reprend par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, au minimum les informations suivantes :  1° Pour chaque entrée [1 ou fournitured'animaux d'expérience : le nombre, la date d'entrée ou de sevrage pour les animaux d'expérience nés dans l'établissement, le nom et l'adresse du fournisseur ou son numéro d'agrément ou, le cas échéant, du propriétaire précédent, en précisant si les animaux d'expérience ont été élevés ou non en vue d'une utilisation dans des expériences;  2° Le nombre d'animaux d'expérience cédés, [1 mis en liberté ou adoptés,leur date de départ, le nom et l'adresse du destinataire (ou son numéro d'agrément);  [1 2° /1 Le nombre d'animaux d'expérience élevés et le nombre d'animaux d'expérience utilisés dans les expériences sur animaux ;  3° Le nombre d'animaux d'expérience morts ou euthanasiés dans l'établissement en mentionnant la cause si elle est connue et le cas échéant avec la mention du numéro du protocole de l'expérience au cours de laquelle les animaux d'expérience sont morts ou ont été euthanasiés;  4° Pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que la date de naissance et l'origine si ces éléments sont connus et si l'animal est élevé ou non en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.  Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.  Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et disponibles [1 et sont mis à disposition sur la demande du servicependant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience.  5° Le nombre d'animaux d'expérience sevrés présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées [2 ...cinq ans [1 et sont mis à disposition sur la demande du service.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 9, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2019-01-25/40, art. 61, 006; En vigueur : 25-05-2018>   CHAPITRE 3. - Utilisateurs  Art. 11. § 1er. Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès du Ministre, par lettre recommandée, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986.  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. La conception, la construction et le mode de fonctionnement des installations et des équipements sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats de l'expert visé à l'article 31, § 1er, point 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.  § 3. Tout changement aux données visées au § 2, points 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;  Tout changement aux données visées au § 2, 1°, 2° et 3° du présent article doit être communiqué au Service au moins une fois par an.  § 4. La demande doit être faite en complétant le formulaire dont le modèle est fixé à l'annexe 2.  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, le Service transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  Art. 11_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. [2 Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès de Bruxelles Environnement, par courrier ou par voie électronique, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986 au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande d'agrément comporte les coordonnées du directeur, du responsable, du propriétaire, de l'expert désigné et du président de la commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les nom, prénom, diplôme et fonction du personnel. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. [2 Il doit ressortir clairement de cette description que les conditions précisées à l'article 31, § 1er sont remplies.La conception, la construction et le mode de fonctionnement des installations et des équipements sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats de l'expert visé à l'article 31, § 1er, point 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.  § 3. Tout changement aux données visées au § 2, points 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable [1 à Bruxelles Environnement[2 par courrier ou par voie électronique au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de modification de l'agrément comporte les données énoncées au paragraphe § 1er, alinéa 1er.Le changement est accepté ou non après enquête [1 de Bruxelles Environnementet dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;  Tout changement aux données visées au § 2, 1°, 2° et 3° du présent article doit être communiqué [1 à Bruxelles Environnementau moins une fois par an.  § 4. [2 ...  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, [1 Bruxelles Environnementtransmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  ----------  <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 11, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 11_REGION_WALLONNE.    § 1er. Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès du Ministre, par lettre recommandée, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986.  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° [1 Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions visées à l'article 31, § 1er. La conception, la construction et le mode de fonctionnement des installations et des équipements des utilisateurs, éleveurs, ou fournisseurs sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences sur animaux, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats [1 de l'expert désigné et des personnes qui sont impliquées dans la conception de procédures et de projets . Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.  § 3. Tout changement aux données [1 visées au paragraphe 2, 1°, 2°, 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;  Tout changement aux données [1 visées au paragraphe 2, 3°du présent article doit être communiqué au Service au moins une fois par an.  § 4. La demande doit être faite en complétant le formulaire dont le modèle est fixé à l'annexe 2.  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, le Service transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 7, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 11_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès du Ministre, par lettre recommandée, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986.  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° [1 Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions, visées à l'article 31, § 1er. La conception, la construction et le fonctionnement des installations et des structures des utilisateurs, éleveurs et fournisseurs sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences sur animaux, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats [1 du spécialiste désigné et des personnes mettant en place des projets et des expériences. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.  § 3. Tout changement aux données visées au § 2, points 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;  Tout changement aux données visées au § 2, 1°, 2° et 3° du présent article doit être communiqué au Service au moins une fois par an.  § 4. La demande doit être faite en complétant le formulaire dont le modèle est fixé à l'annexe 2.  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, le Service transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 10, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 12. § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.  § 2. Dans le cas où le Comité déontologique n'est pas constitué ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, le Service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, le Service en informe immédiatement l'utilisateur.  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  Art. 12_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale. [1 Les pièces, visées à l'article 11, §§ 2 et 3, font partie de l'agrément. Bruxelles Environnement enregistre les utilisateurs agréés.  § 2. [1 Dans le cas où la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale n'est pas constituée ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, Bruxelles Environnement peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, Bruxelles Environnement en informe immédiatement l'utilisateur.  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  ----------  <ARR 2019-04-04/12, art. 4, 005; En vigueur : 25-04-2019>      Art. 12_REGION_WALLONNE.    § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.  [1 Les pièces visées à l'article 11, § 2 et § 3, font partie de l'agrément. Le Service enregistre les utilisateurs agréés.   § 2. Dans le cas où le Comité déontologique n'est pas constitué ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, le Service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, le Service en informe immédiatement l'utilisateur.  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 8, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 12_REGION_FLAMANDE.    § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission des Animaux d'expérience. [1 Les pièces, visées à l'article 11, §§ 2 et 3, font partie de l'agrément. Le service enregistre les utilisateurs agréés.  § 2. Dans le cas où [1 la Commission des Animaux d'expériencen'est pas constitué ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, le Service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, le Service en informe immédiatement l'utilisateur.  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 11, 002; En vigueur : 01-04-2017>      CHAPITRE 4. - Eleveurs et fournisseurs  Art. 13. § 1er. Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi au Ministre par lettre recommandée sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience.  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats de l'expert visés à l'article 31, § 1er, 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.  § 3. Toute modification apportée aux données visées au § 2, 4° du présent article doit être communiquée au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  § 4. La demande d'agrément doit être introduite à l'aide d'un formulaire dont le modèle est fixé en annexe 3.  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, le Service transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  Art. 13_REGION_WALLONNE.   § 1er. Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi au Ministre par lettre recommandée sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience. [1 Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions visées à l'article 31, § 1er.   3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats [1 de l'expert désigné visés à l'article 31, § 1er, 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.  § 3. Toute modification apportée aux données [1 visées au paragraphe 2, 1°, 2° et 4°du présent article doit être communiquée au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  [1 Tout changement aux données visées au paragraphe 2, 3°, est communiqué au Service au moins une fois par an.   § 4. La demande d'agrément doit être introduite à l'aide d'un formulaire dont le modèle est fixé en annexe 3.  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, le Service transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.  [1 Les pièces visées aux paragraphes 2 et 3 font partie de l'agrément. Le Service enregistre les éleveurs et les fournisseurs agréés.  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 9, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 13_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. [3 Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique sans préjudice des dispositions de l'article 41, au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande d'agrément comporte les coordonnées du directeur, du responsable, du propriétaire et de l'expert désigné, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les nom, prénom, diplôme et fonction du personnel. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience. [1 Il doit ressortir de cette description que les conditions précisées à l'article 31, § 1er sont remplies.  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats de [1 l'expert désigné. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.  § 3. Toute modification apportée aux données visées au § 2, 4° du présent article doit être communiquée au préalable [2 à Bruxelles Environnement[3 par courrier ou par voie électronique au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de modification de l'agrément comporte les données énoncées au paragraphe § 1er.. Le changement est accepté ou non après enquête [2 de Bruxelles Environnementet dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  [1 Tout changement aux données visées [3 à l'article 13, § 2, 1°, 2° et 3°du présent arrêté doit être communiqué [2 à Bruxelles Environnementau moins une fois par an.  § 4. [3 ...  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, [2 Bruxelles Environnementtransmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale. [1 Les pièces mentionnées aux §§ 2 et 3 font partie de l'agrément. [2 Bruxelles Environnementprocède à l'enregistrement des éleveurs et fournisseurs agréés.  [1 § 8/1. Dans le cas où la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale n'est pas constituée ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, [2 Bruxelles Environnementpeut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, [2 Bruxelles Environnementen informe immédiatement l'éleveur ou le fournisseur.  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 8, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 12, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 13_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi au Ministre par lettre recommandée sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience. [1 Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions, visées à l'article 31, § 1er.  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats [1 du spécialiste désigné. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.  § 3. Toute modification apportée aux données visées au § 2, 4° du présent article doit être communiquée au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.  [1 Tout changement aux données visées au paragraphe 2, 3°, doit être communiqué au service au moins une fois par an.  § 4. La demande d'agrément doit être introduite à l'aide d'un formulaire dont le modèle est fixé en annexe 3.  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, le Service transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission des Animaux d'expérience. [1 Les pièces, visées aux paragraphes 2 et 3, font partie de l'agrément. Le service enregistre les éleveurs et fournisseurs agréés.  [1 § 8/1. Dans le cas où la Commission des Animaux d'expérience n'est pas constituée ou ne peut donner son avis dans le délai visé au paragraphe 8, le service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. Si l'agrément est refusé, le demandeur en est informé au plus vite.  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 12, 002; En vigueur : 01-04-2017>      CHAPITRE 5. - Inspection, suspension et retrait  Art. 14. § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels du SPF Santé publique, Sécurité de la chaîne alimentaire et Environnement procèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. Une proportion appropriée des inspections sont effectuées sans avertissement préalable. Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant au moins cinq ans.  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;  2° Des antécédents et suspicions par rapport à l'établissement contrôlé;  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur.  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.  Art. 14_REGION_WALLONNE.   § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels du [1 Service procèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. Une proportion appropriée des inspections sont effectuées sans avertissement préalable. Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant au moins cinq ans.  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;  2° Des antécédents et [1 de l'éleveur, du fournisseur ou de l'utilisateur en matière de conformité avec les exigences de la loi et du présent arrêté;  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur.  [1 4° De toute information pouvant indiquer une non-conformité.   § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 10, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 14_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels [2 de Bruxelles Environnementprocèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. Une proportion appropriée des inspections sont effectuées sans avertissement préalable. [3 Le directeur prend les mesures appropriées pour que l'inspection de son établissement soit possible en son absence. L'accès à tous les locaux et la mise à disposition de tous les documents demandés doivent être garantis lors de chaque contrôle même si cette inspection s'effectue sans avertissement préalable.Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant au moins cinq ans.  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;  2° [1 Des antécédents de l'éleveur, du fournisseur ou de l'utilisateur en ce qui concerne le respect des exigences du présent arrêté royal;  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur;  [1 4° De toute information qui pourrait attirer l'attention sur le non-respect des exigences précitées.  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 9, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 13, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 14_REGION_FLAMANDE.   § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels du [1 serviceprocèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. [1 Une proportion appropriée des inspections sont effectuées inopinément.Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant [2 ...cinq ans.  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;  2° [1 L'état de service de l'éleveur, du fournisseur ou de l'utilisateur, en ce qui concerne le respect des exigences du présent arrêté ;  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur;  [1 4° Tous les informations qui pourraient mettre en évidence le non-respect.  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 13, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2019-01-25/40, art. 62, 006; En vigueur : 25-05-2018>   Art. 15.§ 1er. Le Ministre suspend, pour un délai de un à trois mois, l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté.  § 2. Le Ministre, après avis du Comité déontologique, retire l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté ou qui n'a pas pris les mesures en vue de remédier aux infractions qui ont conduit à la suspension de l'agrément conformément au paragraphe 1er du présent article.  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, le Service peut prendre des mesures correctives ou exiger que de telles mesures soient prises. Le Service prend aussi les mesures pour veiller à ce que le bien-être des animaux hébergés dans l'établissement concerné n'en pâtisse pas.  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur est entendu au préalable par le Service.  Un nouvel agrément n'est octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme aux articles 11 ou 13 selon le cas.  § 3. [Si un utilisateur n'effectue plus aucune expérience sur animaux pendant au moins trois années consécutives, l'agrément est retiré par le Service. Ce retrait est immédiatement communiqué à l'utilisateur concerné]. <Erratum, M.B. 26-07-2013, Ed. 2, p. 47303>  Un nouvel agrément n'est alors octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme à l'article 11.  Art. 15_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. Le Ministre suspend, pour un délai de un à trois mois, l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté.  § 2. Le Ministre, après avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, retire l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté ou qui n'a pas pris les mesures en vue de remédier aux infractions qui ont conduit à la suspension de l'agrément conformément au paragraphe 1er du présent article.  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, [2 Bruxelles Environnementpeut prendre des mesures correctives ou exiger que de telles mesures soient prises. [2 Bruxelles Environnementprend aussi les mesures pour veiller à ce que le bien-être des animaux hébergés dans l'établissement concerné n'en pâtisse pas.  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur est entendu au préalable par [2 Bruxelles Environnement.  Un nouvel agrément n'est octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme aux articles 11 ou 13 selon le cas.  § 3. [3 Bruxelles Environnement retire l'agrément lorsque :   1° l'utilisateur n'effectue plus aucune expérience sur animaux pendant au moins 3 années consécutives ;   2° l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur met un terme à son agrément.   Le retrait d'agrément est notifié à l'utilisateur, l'éleveur ou au fournisseur concerné.  Un nouvel agrément n'est alors octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme à l'article 11.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 10, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 14, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 15_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Le Ministre suspend, pour un délai de un à trois mois, l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté.  § 2. Le Ministre [1 ...retire l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté ou qui n'a pas pris les mesures en vue de remédier aux infractions qui ont conduit à la suspension de l'agrément conformément au paragraphe 1er du présent article.  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, le Service peut prendre des mesures correctives ou exiger que de telles mesures soient prises. Le Service prend aussi les mesures pour veiller à ce que le bien-être des animaux hébergés dans l'établissement concerné n'en pâtisse pas.  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur est entendu au préalable par le Service.  Un nouvel agrément n'est octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme aux articles 11 ou 13 selon le cas.  § 3. [Si un utilisateur n'effectue plus aucune expérience sur animaux pendant au moins trois années consécutives, l'agrément est retiré par le Service. Ce retrait est immédiatement communiqué à l'utilisateur concerné]. <Erratum, M.B. 26-07-2013, Ed. 2, p. 47303>  Un nouvel agrément n'est alors octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme à l'article 11.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 14, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 16. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, la personne responsable ou son représentant collabore à toute visite effectuée par l'Inspecteur vétérinaire compétent destinée au contrôle du maintien des conditions requises pour l'agrément.  CHAPITRE 6. - Evaluation et autorisation des projets  Art. 17. § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.  Le Service peut accorder une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande motivée scientifiquement. Le Service informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par le Service.  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre au Service qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.  § 4. La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres. L'expertise des membres de la Commission garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la Commission.  Un représentant des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la Commission.  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis du Comité déontologique.  § 7. La Commission d'éthique établit au moins une fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres. La Commission d'éthique peut mettre à disposition du public toute information qu'elle juge utile.  Art. 17_REGION_WALLONNE.    § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.  Le Service peut accorder [1 , sur la base d'une justification scientifique, une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande motivée scientifiquement. Le Service informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par le Service.  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre au Service qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.  § 4. La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres. L'expertise des membres de la Commission garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la Commission.  Un représentant des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la Commission.  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis du Comité déontologique.  § 7. La Commission d'éthique établit au moins une fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres. La Commission d'éthique peut mettre à disposition du public toute information qu'elle juge utile.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 11, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 17_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.  [2 Bruxelles Environnementpeut [1 , sur [4 ...base d'éléments scientifiques,[3 et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animaleaccorder [4 par projetune dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès [2 de Bruxelles Environnement[4 par courrier ou par voie électronique, au moyen du formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement,une demande motivée scientifiquement. [4 La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.[2 Bruxelles Environnementinforme par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par [2 Bruxelles Environnement[4 au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. [4 Lorsque le dossier est considéré comme complet par la Commission d'éthique, celle-ci transmet le projet ainsi que toutes les corrections effectuées ultérieurement par l'utilisateur, à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement.[3 Bruxelles Environnement dispose de la possibilité, en vue de la protection et du bien-être des animaux d'expérience, de ne pas faire passer un projet, et ce de manière motivée. Bruxelles Environnement transmet cette décision à l'utilisateur. L'utilisateur peut faire appel contre la décision auprès du Gouvernement dans un délai de trente jours après la réception de la notification.  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre [1 chaque année[2 à Bruxelles Environnementqu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.  § 4. [1 La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres dont deux au moins ne sont pas liés à l'utilisateur.L'expertise des membres de la [3 Commission d'éthiquegarantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la [3 Commission d'éthique.  Un représentant [4 attaché à l'unedes cellules chargées du bien-être animal fait partie de la [3 Commission d'éthique.  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale.  § 7. [1 La Commission d'éthique établit au moins deux fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres et [2 à Bruxelles Environnement. La Commission d'éthique communique au public, de manière transparente et accessible, toute information pertinente [4 concernant les développementsau niveau des animaux d'expérience et en particulier, dans le domaine des réalisations concernant les alternatives aux animaux d'expérience. Le Ministre en charge du Bien-être animal détermine les modalités d'exécution de cette publication.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 11, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2019-04-04/12, art. 5, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 15, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 17_REGION_FLAMANDE.   § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.  Le Service peut accorder [1 , sur la base d'une justification scientifique,une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande motivée scientifiquement. Le Service informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par le Service.  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre au Service qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.  § 4. La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres. L'expertise des membres de la Commission garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la Commission.  Un représentant des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la Commission.  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis [2 de la Commission des Animaux d'expérience  § 7. La Commission d'éthique établit au moins une fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres. La Commission d'éthique peut mettre à disposition du public toute information qu'elle juge utile.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 15, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2020-12-18/05, art. 3, 007; En vigueur : 01-01-2021>   Art. 18. § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.  § 2. Dans l'exécution de ses missions la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet.  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par le Service. Dans ce cadre le Service peut participer aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique. Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant au moins trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté.  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.  Un utilisateur peut uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire auprès du Service une demande scientifiquement motivée pour une dérogation provisoire à cette disposition. Le Ministre, après avis du Comité déontologique, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  Art. 18_REGION_WALLONNE.    § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.  § 2. Dans l'exécution de ses missions [1 et sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet.  [1 La Commission d'éthique effectue les évaluations de manière transparente.   § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par le Service. Dans ce cadre le Service peut participer aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique. Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant au moins trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté.  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.  Un utilisateur peut uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire auprès du Service une demande scientifiquement motivée pour une dérogation provisoire à cette disposition. Le Ministre, après avis du Comité déontologique, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 12, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 18_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets [3 sur la base de la documentation nécessaire soumise par l'utilisateurà l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.  § 2. Dans l'exécution de ses missions la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet. [1 Les projets sont évalués de manière transparente sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations.  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par [2 Bruxelles Environnement. [1 Dans ce cadre, [2 Bruxelles Environnementparticipe aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique.Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant au moins trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté [3 et sont tenus à la disposition de Bruxelles Environnement.  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.  [3 Un utilisateur peut, uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire par projet, par courrier ou par voie électronique auprès de Bruxelles Environnement, au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail, une demande scientifiquement motivée. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces. Le Ministre, après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par Bruxelles Environnement par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande complète.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 12, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 16, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 18_REGION_FLAMANDE.   § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.  § 2. Dans l'exécution de ses missions [1 et sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations,la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet. [1 Les évaluations sont effectuées de manière transparente.  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par le Service. Dans ce cadre le Service peut participer aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique. Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant [2 ...trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté.  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.  Un utilisateur peut uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire auprès du Service une demande scientifiquement motivée pour une dérogation provisoire à cette disposition. Le Ministre, après avis [3 de la Commission des Animaux d'expérience, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 16, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2019-01-25/40, art. 63, 006; En vigueur : 25-05-2018>   <AGF 2020-12-18/05, art. 4, 007; En vigueur : 01-01-2021>   Art. 19. Pour chaque projet soumis à autorisation, le responsable du projet doit introduire une demande qui précise au moins les éléments suivants :  1° la proposition de projet;  2° l'information sur les éléments repris à l'annexe 6;  3° un résumé non technique du projet.  Art. 19_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    Pour chaque projet soumis à autorisation, le responsable du projet doit introduire une demande qui précise au moins les éléments suivants :  1° la proposition de projet;  2° l'information sur les éléments repris à l'annexe 6;  3° un résumé non technique du projet.  [1 La demande d'autorisation de projet doit être introduite au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement et comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la Commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 17, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 20. § 1er. L'évaluation des projets s'effectue avec un niveau de détail approprié au type de projet et vérifie que le projet satisfait aux critères suivants :  a) le projet est justifié du point de vue scientifique ou éducatif ou requis par la loi;  b) les objectifs du projet justifient l'utilisation d'animaux, et;  c) le projet est conçu pour permettre le déroulement des expériences sur animaux dans les conditions les plus respectueuses de l'animal d'expérience et de l'environnement.  § 2. L'évaluation des projets comporte en particulier :  a) une évaluation des objectifs du projet, des avantages scientifiques escomptés ou de sa valeur éducative;  b) une appréciation de la conformité du projet avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement;  c) une appréciation de la classification des expériences sur animaux selon leur degré de gravité;  d) une analyse dommage-avantage du projet, visant à apprécier si le dommage infligé aux animaux en termes de souffrance, de douleur et d'angoisse est justifié par les résultats escomptés, compte tenu de considérations éthiques, et pourra, en définitive, bénéficier aux êtres humains, aux animaux ou à l'environnement;  e) une appréciation des éléments visés à l'article 24 paragraphe 4 de la loi et à l'article 3 paragraphe 2, aux articles 4 à 8 inclus, à l'article 17 paragraphe 1er, aux articles 28, 31, 33 et 34 du présent arrêté;  f) une détermination de la nécessité de procéder à une appréciation rétrospective du projet et le moment auquel celle-ci doit intervenir.  § 3. La Commission d'éthique prend en considération les avis d'experts, en particulier dans les domaines suivants :  a) les champs d'application scientifiques pour lesquels les animaux seront utilisés, y compris le remplacement, la réduction et le raffinement dans chaque domaine;  b) la conception d'expériences, incluant, le cas échéant, des statistiques;  c) la pratique vétérinaire dans le domaine des animaux de laboratoire ou, le cas échéant, la pratique vétérinaire dans le domaine de la faune sauvage;  d) l'élevage des animaux et les soins qui leur sont donnés, en rapport avec les espèces destinées à être utilisées.  Art. 20_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    § 1er. L'évaluation des projets s'effectue avec un niveau de détail approprié au type de projet et vérifie que le projet satisfait aux critères suivants :  a) le projet est justifié du point de vue scientifique ou éducatif ou requis par la loi;  b) les objectifs du projet justifient l'utilisation d'animaux, et;  c) le projet est conçu pour permettre le déroulement des expériences sur animaux dans les conditions les plus respectueuses de l'animal d'expérience et de l'environnement.  § 2. L'évaluation des projets comporte en particulier :  a) une évaluation des objectifs du projet, des avantages scientifiques escomptés ou de sa valeur éducative;  b) une appréciation de la conformité du projet avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement;  c) une appréciation de la classification des expériences sur animaux selon leur degré de gravité;  d) une analyse dommage-avantage du projet, visant à apprécier si le dommage infligé aux animaux en termes de souffrance, de douleur et d'angoisse est justifié par les résultats escomptés, compte tenu de considérations éthiques, et pourra, en définitive, bénéficier aux êtres humains, aux animaux ou à l'environnement;  e) une appréciation des éléments visés à l'article 24 paragraphe 4 de la loi et à l'article 3 paragraphe 2, aux articles 4 à 8 inclus, à l'article 17 paragraphe 1er, aux articles 28, 31, 33 et 34 du présent arrêté;  f) une détermination de la nécessité de procéder à une appréciation rétrospective du projet et le moment auquel celle-ci doit intervenir.  § 3. La Commission d'éthique prend en considération les avis d'experts, en particulier dans les domaines suivants :  a) les champs d'application scientifiques pour lesquels les animaux seront utilisés, y compris le remplacement, la réduction et le raffinement dans chaque domaine;  b) la conception d'expériences, incluant, le cas échéant, des statistiques;  c) la pratique vétérinaire dans le domaine des animaux de laboratoire ou, le cas échéant, la pratique vétérinaire dans le domaine de la faune sauvage;  d) l'élevage des animaux et les soins qui leur sont donnés, en rapport avec les espèces destinées à être utilisées.  [1 § 4. Pour chaque projet, la Commission d'éthique remplit un tableau synoptique d'évaluation dont le modèle est disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. Ce tableau mentionne les coordonnées de l'établissement du demandeur, à savoir les nom, adresse et numéro de téléphone de l'établissement, les nom et prénom du directeur, les nom, prénom et adresse email du responsable de l'expérience.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 18, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 21. Pour les projets soumis à évaluation rétrospective, le responsable du projet précise :  1° si les objectifs attendus ont été atteints;  2° le degré de sévérité effectivement observé au cours des expériences;  3° le nombre et les espèces d'animaux utilisés;  4° les leçons apprises en matière de méthodes alternatives.  Art. 21_REGION_WALLONNE.   Pour les projets soumis à évaluation rétrospective, le responsable du projet précise :  1° si les objectifs attendus ont été atteints;  2° [1 les dommages infligés aux animaux, y compris le nombre et les espèces des animaux d'expérience utilisés et le degré de gravité des expériences;  3° [1 ...  4° les leçons apprises en matière de méthodes alternatives.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 13, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 21_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.[1 Si conformément à l'article 18, § 1er alinéa 1er, 4°, une évaluation rétrospective a été décidée, la Commission d'éthique doit évaluer les aspects suivants :   1° si les objectifs attendus du projet ont été atteints ;   2° les dommages infligés aux animaux, y compris le nombre et les espèces des animaux utilisés et la gravité des expériences sur animaux ;   3° les éventuels éléments qui peuvent contribuer à renforcer l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.   Cette évaluation doit être effectuée sur la base de la documentation nécessaire soumise par l'utilisateur.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 19, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 21_REGION_FLAMANDE.    Pour les projets soumis à évaluation rétrospective, le responsable du projet précise :  1° si les objectifs attendus ont été atteints;  2° [1 le dommage subi par les animaux, y compris les nombres et les espèces d'animaux d'expérience utilisés et le degré de gravité des expériences ;  3° [1 ...  4° les leçons apprises en matière de méthodes alternatives.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 17, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 22. § 1er. L'autorisation de projet est limitée aux expériences sur animaux qui ont fait l'objet :  a) d'une évaluation de projet; et  b) d'une classification en fonction de leur degré de gravité.  § 2. L'autorisation de projet précise :  a) l'utilisateur qui exécute le projet;  b) les personnes responsables de la mise en oeuvre générale du projet et de sa conformité à l'autorisation du projet;  c) les établissements où le projet sera exécuté, le cas échéant; et  d) toutes les conditions spécifiques résultant de l'évaluation du projet, y compris la nécessité de le soumettre à une appréciation rétrospective et le moment auquel celle-ci doit intervenir.  § 3. Les autorisations sont octroyées pour une période n'excédant pas cinq ans.  § 4. Peuvent être admises les autorisations de projets multiples à caractère générique exécutés par un même utilisateur si ces projets visent à répondre à des exigences réglementaires ou s'ils utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic au moyen de méthodes en vigueur.  Art. 22_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    § 1er. L'autorisation de projet est limitée aux expériences sur animaux qui ont fait l'objet :  a) d'une évaluation de projet; et  b) d'une classification en fonction de leur degré de gravité.  § 2. L'autorisation de projet précise :  a) l'utilisateur qui exécute le projet;  b) les personnes responsables de la mise en oeuvre générale du projet et de sa conformité à l'autorisation du projet;  c) les établissements où le projet sera exécuté, le cas échéant; et  d) toutes les conditions spécifiques résultant de l'évaluation du projet, y compris la nécessité de le soumettre à une appréciation rétrospective et le moment auquel celle-ci doit intervenir.  [1 Le modèle d'autorisation du projet est disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement et comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la Commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.  § 3. Les autorisations sont octroyées pour une période n'excédant pas cinq ans.  § 4. Peuvent être admises les autorisations de projets multiples à caractère générique exécutés par un même utilisateur si ces projets visent à répondre à des exigences réglementaires ou s'ils utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic au moyen de méthodes en vigueur.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 20, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 23. § 1er. La Commission d'éthique prend sa décision d'autoriser ou non un projet et la communique au demandeur au plus tard quarante jours ouvrables après la réception de la demande complète et correcte. Ce délai inclut l'évaluation du projet.  § 2. Lorsque la complexité ou la nature pluridisciplinaire du projet le justifie, la Commission d'éthique peut prolonger une fois le délai visé au paragraphe 1er du présent article pour une durée supplémentaire ne dépassant pas quinze jours ouvrables. La prolongation ainsi que sa durée sont dûment motivées et notifiées au demandeur avant l'expiration du délai visé au paragraphe 1er du présent article.  § 3. La Commission d'éthique adresse au demandeur un accusé de réception pour toute demande d'autorisation dans les plus brefs délais et elle y indique le délai visé au paragraphe 1er du présent article au cours duquel la décision sera prise.  § 4. En cas de demande incomplète ou erronée, la Commission d'éthique informe, dans les plus brefs délais, le demandeur de la nécessité de fournir des documents supplémentaires et des conséquences éventuelles sur l'écoulement du délai applicable.  Art. 23_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. La Commission d'éthique prend sa décision d'autoriser ou non un projet et la communique au demandeur [1 et [2 à Bruxelles Environnementau plus tard quarante jours ouvrables après la réception de la demande complète et correcte. Ce délai inclut l'évaluation du projet.  [3 Bruxelles Environnement a la possibilité de, en vue de la protection et du bien-être des animaux de laboratoire, de ne pas faire passer un projet, et ce de manière motivée. Bruxelles Environnement transmet cette décision à l'utilisateur. L'utilisateur peut faire appel contre la décision auprès du Gouvernement dans un délai de 30 jours après la réception de la notification.  § 2. Lorsque la complexité ou la nature pluridisciplinaire du projet le justifie, la Commission d'éthique peut prolonger une fois le délai visé au paragraphe 1er du présent article pour une durée supplémentaire ne dépassant pas quinze jours ouvrables. La prolongation ainsi que sa durée sont dûment motivées et notifiées au demandeur [4 ainsi qu'à Bruxelles Environnementavant l'expiration du délai visé au paragraphe 1er du présent article.  § 3. La Commission d'éthique adresse au demandeur un accusé de réception pour toute demande d'autorisation dans les plus brefs délais et elle y indique le délai visé au paragraphe 1er du présent article au cours duquel la décision sera prise.  § 4. En cas de demande incomplète ou erronée, la Commission d'éthique informe, dans les plus brefs délais, le demandeur de la nécessité de fournir des documents supplémentaires et des conséquences éventuelles sur l'écoulement du délai applicable.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 14, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2019-04-04/12, art. 6, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 21, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 24. § 1er. La Commission d'éthique peut adopter une procédure d'évaluation simplifiée pour les projets contenant des expériences sur animaux de classe " sans réveil ", " légère " ou " modérée " et n'utilisant pas de primates non humains, qui sont nécessaires pour répondre à des exigences en matière de réglementation ou qui utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic selon des méthodes établies.  § 2. Lorsque la Commission d'éthique introduit une procédure simplifiée, elle veille au respect des dispositions suivantes :  a) la demande contient les éléments visés à l'article 22, paragraphe 2, points a), b) et c) du présent arrêté;  b) une évaluation de projet est réalisée conformément à l'article 20 du présent arrêté; et  c) le délai visé à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté, n'est pas dépassé.  § 3. Si un projet est modifié de manière à avoir une incidence négative sur le bien-être des animaux, une nouvelle évaluation du projet avec un résultat favorable est obligatoire.  § 4. L'article 22, paragraphes 3 et 4, l'article 23, paragraphe 3, et l'article 26, paragraphes 3, 4 et 5, s'appliquent mutatis mutandis aux projets qui sont autorisés conformément au présent article.  Art. 24_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    § 1er. La Commission d'éthique peut adopter une procédure d'évaluation simplifiée pour les projets contenant des expériences sur animaux de classe " sans réveil ", " légère " ou " modérée " et n'utilisant pas de primates non humains, qui sont nécessaires pour répondre à des exigences en matière de réglementation ou qui utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic selon des méthodes établies.  § 2. Lorsque la Commission d'éthique introduit une procédure simplifiée, elle veille au respect des dispositions suivantes :  a) la demande contient les éléments visés à l'article 22, paragraphe 2, points a), b) et c) du présent arrêté;  b) une évaluation de projet est réalisée conformément à l'article 20 du présent arrêté; et  c) le délai visé à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté, n'est pas dépassé.  [1 La demande d'autorisation de projet pour des procédures administratives simplifiées doit être introduite au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. La demande comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.  § 3. Si un projet est modifié de manière à avoir une incidence négative sur le bien-être des animaux, une nouvelle évaluation du projet avec un résultat favorable est obligatoire.  § 4. L'article 22, paragraphes 3 et 4, l'article 23, paragraphe 3, et l'article 26, paragraphes 3, 4 et 5, s'appliquent mutatis mutandis aux projets qui sont autorisés conformément au présent article.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 22, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 25. § 1er. Sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, le résumé non technique du projet fournit :  a) des informations sur les objectifs du projet, y compris les dommages et les avantages escomptés, ainsi que sur le nombre et les types d'animaux à utiliser;  b) une démonstration de la conformité avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.  Le résumé non technique du projet est anonyme et ne contient ni le nom ni l'adresse de l'utilisateur ou des membres de son personnel.  § 2. Le résumé non technique du projet précise si un projet doit faire l'objet d'une appréciation rétrospective et dans quel délai. Si c'est le cas, le résumé non technique du projet doit être mis à jour en fonction des résultats de toute appréciation rétrospective.  § 3. Chaque année la Commission d'éthique envoie au Service les résumés non techniques des projets, ainsi que les versions modifiées, qu'elle a évalués pendant l'année écoulée. Ces résumés non techniques des projets, ainsi que les versions modifiées sont publiés.  Art. 25_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    § 1er. Sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, le résumé non technique du projet fournit :  a) des informations sur les objectifs du projet, y compris les dommages et les avantages escomptés, ainsi que sur le nombre et les types d'animaux à utiliser;  b) une démonstration de la conformité avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.  Le résumé non technique du projet est anonyme et ne contient ni le nom ni l'adresse de l'utilisateur ou des membres de son personnel.  § 2. [1 Le résumé non technique du projet précise si un projet doit faire l'objet d'une évaluation rétrospective et dans quel délai. Si c'est le cas, le résumé non technique du projet doit être mis à jour en fonction des résultats de toute appréciation rétrospective au plus tard un mois suivant la fin de l'évaluation rétrospective sur la base des résultats obtenus.  § 3. [1 La Commission d'éthique doit transmettre à Bruxelles Environnement les résumés non techniques des projets au plus tard un mois après l'autorisation du projet ainsi que leurs mises à jour éventuelles, par transfert électronique à l'aide de la base de données mise en place par la Commission européenne en vue de leur publication. Bruxelles Environnement dispose de la possibilité de renvoyer les résumés non techniques des projets et les mises à jour s'y rapportant si ceux-ci ne sont pas conformes aux dispositions de l'article 25, § 1er.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 23, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 25_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, le résumé non technique du projet fournit :  a) des informations sur les objectifs du projet, y compris les dommages et les avantages escomptés, ainsi que sur le nombre et les types d'animaux à utiliser;  b) une démonstration de la conformité avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.  Le résumé non technique du projet est anonyme et ne contient ni le nom ni l'adresse de l'utilisateur ou des membres de son personnel.  § 2. [1 Le résumé non technique d'un projet indique si le projet fait l'objet d'une évaluation ex post, c'est-à-dire d'une analyse rétrospective, et, dans l'affirmative, dans quel délai. Dans ce cas, le résumé non technique du projet est mis à jour avec les résultats de l'analyse rétrospective au plus tard quatre mois après la fin de l'analyse. Cela signifie qu'un lien est prévu entre le résumé non technique et l'analyse rétrospective où les résultats de l'analyse rétrospective peuvent être obtenus en même temps que ceux du résumé non technique .  § 3. [1 Les Commissions Ethiques transmettent les résumés non techniques, leurs compléments éventuels et les analyses rétrospectives par voie électronique de données au service et à la Commission européenne.   Les données visées à l'alinéa 1er sont transmises au plus tard quatre mois après l'octroi de l'autorisation, respectivement quatre mois après la fin de l'analyse rétrospective, en vue de leur publication. Les données sont transmises selon le format commun établi par la Commission européenne..  ----------  <AGF 2020-12-18/05, art. 5, 007; En vigueur : 01-01-2021>      Art. 26. § 1er. Dans le cas où un projet autorisé est modifié avec pour conséquence une éventuelle incidence négative sur le bien-être des animaux, le projet doit à nouveau être introduit.  § 2. Toute modification ou tout renouvellement d'une autorisation de projet s'appuie sur un nouveau résultat favorable de l'évaluation du projet.  § 3. La commission d'éthique peut retirer l'autorisation d'un projet lorsque celui-ci n'est pas exécuté en conformité avec l'autorisation. Dans ce cas, la commission d'éthique en informe le Service.  § 4. Le retrait d'une autorisation de projet ne doit pas porter atteinte au bien-être des animaux utilisés ou destinés à être utilisés dans le cadre du projet.  § 5. En application des paragraphes 1er et 2 du présent article, lorsqu'une modification ou un renouvellement d'autorisation d'un projet est nécessaire, l'utilisateur doit introduire immédiatement une demande dans ce sens auprès de la Commission d'éthique.  Art. 26_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. Dans le cas où un projet autorisé est modifié avec pour conséquence une éventuelle incidence négative sur le bien-être des animaux, le projet doit à nouveau être introduit. [1 Cette modification est notifiée immédiatement [2 à Bruxelles Environnement.  [3 Les modifications mineures qui n'ont pas d'impact négatif sur le bien-être animal doivent être demandées au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/le portail de Bruxelles Environnement.  § 2. Toute modification ou tout renouvellement d'une autorisation de projet s'appuie sur un nouveau résultat favorable de l'évaluation du projet.  § 3. La commission d'éthique [3 ou Bruxelles Environnementpeut retirer l'autorisation d'un projet lorsque celui-ci n'est pas exécuté en conformité avec l'autorisation. [3 Lorsque la Commission d'éthique procède à ce retrait, elle en informe par courrier ou par voie électronique Bruxelles Environnement dans un délai de trente jours et précise les raisons de ce retrait.  § 4. Le retrait d'une autorisation de projet ne doit pas porter atteinte au bien-être des animaux utilisés ou destinés à être utilisés dans le cadre du projet.  § 5. En application des paragraphes 1er et 2 du présent article, lorsqu'une modification ou un renouvellement d'autorisation d'un projet est nécessaire, l'utilisateur doit introduire immédiatement une demande [3 en ce sensauprès de la Commission d'éthique [3 au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. La demande comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 15, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 24, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 27.§ 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit]. <Erratum, M.B. 21-01-2014,Ed. 2,p. 5078>  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.  A la fin de toute expérience, il est décidé si l'animal doit être gardé en vie ou sacrifié étant entendu qu'un animal ne peut pas être gardé en vie si, quand bien même son état de santé serait redevenu normal à tous autres égards, il est probable qu'il subirait des douleurs ainsi que toute souffrance ou dommages durables permanents.  Ces décisions sont prises par l'expert, visé à l'article 31, § 1er, 4°.  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance de l'expert comme visé à l'article 31, § 1er, 4° et être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.  Art. 27_REGION_WALLONNE.   § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit]. <Erratum, M.B. 21-01-2014,Ed. 2,p. 5078>  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.  [1 A la fin de toute expérience sur animaux, un expert désigné décide si l'animal doit être gardé en vie. Un animal est mis à mort lorsqu'il est susceptible de continuer à éprouver une douleur, une souffrance, ou angoisse ou d'avoir des dommages durables d'un niveau modéré ou sévère .  Ces décisions sont prises par l'expert, visé à l'article 31, § 1er, 4°.  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance [1 de l'expert désigné comme visé à l'article 31, § 1er, 4° et être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 14, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 27_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit]. <Erratum, M.B. 21-01-2014,Ed. 2,p. 5078>  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.  [1 A la fin d'une expérience, un vétérinaire ou une autre personne compétente décide si l'animal doit être gardé en vie. L'animal est mis à mort lorsqu'il est susceptible de continuer à éprouver une douleur, une souffrance ou une angoisse ou d'avoir des dommages durables d'un niveau modéré ou sévère.  Ces décisions sont prises par [1 l'expert désigné.  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance de [1 l'expert désignéet être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 16, 003; En vigueur : 22-09-2017>      Art. 27_REGION_FLAMANDE.    § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit]. <Erratum, M.B. 21-01-2014,Ed. 2,p. 5078>  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.  [1 A la fin de toute expérience, il est décidé par un vétérinaire ou un autre spécialiste si l'animal doit être gardé en vie. Un animal est sacrifié lorsqu'il est plausible qu'il ne peut survivre qu'avec une forme modérée ou sévère de douleur, souffrance, angoisse ou dommage durables permanents.  Ces décisions sont prises par [1 le spécialiste désigné .  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance [1 du spécialiste désignéet être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 18, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 28. Un animal d'expérience déjà utilisé dans une ou plusieurs expériences ne peut être réutilisé dans une nouvelle expérience, lorsqu'un autre animal d'expérience auquel aucune expérience sur animaux n'a été appliquée précédemment pourrait aussi être utilisé, que :  1° si la gravité réelle des expériences sur animaux précédentes est de classe " légère " ou " modérée ",  2° si l'animal d'expérience a pleinement retrouvé son état de santé et de bien être général,  3° si la nouvelle expérience sur animaux est d'une gravité de classe " légère ", " modérée " ou " sans réveil " et  4° si l'expérience sur animaux est conforme à l'avis vétérinaire qui doit être obligatoirement obtenu et qui tient compte du sort de l'animal d'expérience concerné sur toute sa durée de vie.  Dans des circonstances exceptionnelles la Commission d'éthique peut autoriser, après un examen vétérinaire, la réutilisation d'un animal d'expérience qui n'a été utilisé qu'une seule fois dans une expérience sur animaux entraînant une douleur intense, de l'angoisse ou une souffrance équivalente.  Art. 29. Afin d'éviter tout risque de double emploi dans les expériences destinées à satisfaire aux dispositions des législations nationales ou européennes, l'expérimentation animale est interdite s'il existe des données générées dans un autre Etat membre, à la suite d'expériences reconnues par la législation de l'Union, sauf s'il est nécessaire de mener d'autres expériences à propos de ces données pour protéger la santé publique, la sécurité ou l'environnement.  Art. 30. La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par l'expert visé à l'article 31, § 1er, 4° du présent arrêté.  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.  Art. 30_REGION_WALLONNE.    La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par [1 l'expert désigné visé à l'article 31, § 1er, 4° du présent arrêté.  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 15, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 30_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par [1 l'expert désigné.  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 17, 003; En vigueur : 22-09-2017>      Art. 30_REGION_FLAMANDE.    La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par [1 le spécialiste désignédu présent arrêté.  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 19, 002; En vigueur : 01-04-2017>      CHAPITRE 7. - Hébergement et soins  Section 1re. - Soins  Art. 31. § 1er. L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :  1° tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement et de soins appropriés conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice aux dispositions de l'article 41;  2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum;  3° tous les animaux d'expérience présents et leurs conditions d'hébergement fassent l'objet d'un contrôle journalier;  4° sans préjudice de l'article 23, § 2, de la loi, le bien-être et l'état de santé des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par un expert compétent en matière d'animaux d'expérience afin de prévenir toute douleur ainsi que toute souffrance ou dommage durables inutiles ou lésion. Dans le cas où cet expert n'est pas lui-même un vétérinaire, il doit être, pour accomplir cette tâche, placé sous surveillance d'un vétérinaire compétent en matière d'animaux d'expérience. L'expert établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses visites à l'attention de l'utilisateur ou de l'éleveur ou du fournisseur. Une copie de ce rapport est transmise au Service.  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit sans délai faire le nécessaire pour rechercher la cause et prendre les mesures voulues.  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande du Service, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au § 1er du présent article.  Art. 31_REGION_WALLONNE.    § 1er. [1 § 1er. Les établissements des éleveurs, fournisseurs ou utilisateurs disposent d'installations et d'équipements appropriés aux espèces animales y hébergées et, lorsque des expériences sont réalisées, à la réalisation de ces expériences.   L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :   1° tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement et de soins appropriés conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice aux dispositions de l'article 41;   2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum;   3° tous les animaux d'expérience présents et leurs conditions physiques fassent l'objet d'un contrôle journalier;   4° le bien-être et le traitement des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par l'expert désigné.   En ce qui concerne le 4°, l'expert désigné établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses contrôles à l'attention de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur. Une copie du dudit rapport est transmise au Service.  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit sans délai [1 prendre des mesures afin de mettre fin dans les délais les plus brefs à toute anomalie ou à toute douleur, toute souffrance, toute angoisse ou tout dommage durable constaté qui peut être évité .  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande du Service, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au § 1er du présent article.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 16, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 31_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   [1 § 1er. Les établissements des éleveurs, fournisseurs et utilisateurs disposent d'installations et d'équipements adéquats pour satisfaire aux exigences en matière d'hébergement des espèces animales concernées et pour permettre le bon déroulement des expérience.   [1 § 1/1.L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :  1° [3 tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement, d'un environnement, d'une alimentation, d'un apport en eau et de soins appropriés à leur santé et à leur bien-être conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice des dispositions de l'article 41. Pour des raisons scientifiques ou des raisons liées au bien-être des animaux ou à la santé animale, la Commission d'éthique peut, pour chaque projet, prévoir des dérogations aux exigences précitées. Les raisons et la durée de cette dérogation doivent être mentionnées sur le document tel que visé à l'article 9, § 1er. Dans le cadre des informations relatives aux statistiques quinquennales, la Commission d'éthique fournit chaque année à Bruxelles Environnement des informations sur les circonstances dans lesquelles ces dérogations ont été approuvées ;  2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum. [3 Les raisons et la durée de cette restriction doivent être mentionnées sur le document telle que visée à l'article 9, § 1er;  3° tous les animaux d'expérience présents et [1 les conditions physiques dans lesquelles ils sont élevés, détenus ou utilisésfassent l'objet [3 au minimumd'un contrôle journalier. [3 Si des animaux malades ou blessés sont constatés, le maître d'expérience doit prendre des mesures appropriées. Les contrôles et les actions doivent être enregistrés dans un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. Le formulaire comporte l'identité du personnel, à savoir leurs nom et prénom;  4° [1 le bien-être et les soins des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par un expert désigné. L'expert désigné établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses visites à l'attention de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur. [3 Le rapport écrit est transmis à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. Le formulaire comporte les coordonnées du directeur de l'établissement, à savoir les titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. Il mentionne également les nom, prénom, fonction et diplôme des personnes chargées du suivi quotidien des animaux ainsi que les nom, prénom et fonction de l'expert désigné ;  [3 5° les animaux soient transportés dans des conditions appropriées.  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit [1 prendre des mesures pour mettre fin dans les délais les plus brefs à toute anomalie ou à toute douleur, toute souffrance, toute angoisse ou tout dommage durable constaté qui pourrait être évité.  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande [2 de Bruxelles Environnement, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au [1 § 1/1du présent article.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 18, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 25, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 31_REGION_FLAMANDE.    [1 § 1er.Les établissements des éleveurs, fournisseurs ou utilisateurs disposent d'installations et d'équipements appropriés aux espèces animales y hébergées et, lorsque des expériences sont réalisées, à la réalisation de ces expériences.  [1 § 1/1.L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :  1° tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement et de soins appropriés conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice aux dispositions de l'article 41;  2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum;  3° tous les animaux d'expérience présents et leurs [1 conditions d'environnementfassent l'objet d'un contrôle journalier;  4° [1 le bien-être et le traitement des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par le spécialiste désigné. Le spécialiste désigné établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses contrôles à l'attention de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur. Une copie dudit rapport est transmise au service.  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit sans délai [1 prendre des mesures afin de remédier dans les meilleurs délais aux blessures ou douleurs éventuels, aux souffrances inutiles, aux angoisses et dommages durables qui peuvent être évités et qui sont détectés.  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande du Service, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au [1 paragraphe 1/1du présent article.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 20, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Section 2. - Personnel  Art. 32. § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande du Service, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.  § 4. Les maîtres d'expérience comme défini à l'article 3, 21° de la loi, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats apparentés, le Service vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat apparenté pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article.  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.  Art. 32_REGION_WALLONNE.    § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande du Service, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.  § 4. Les maîtres d'expérience [1 comme défini à l'article 3, 19°, de la loi, et les personnes qui conçoivent des projets et des expériences , doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats apparentés, le Service vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat apparenté pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article.  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 17, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 32_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande [2 de Bruxelles Environnement, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par [2 Bruxelles Environnement, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par [2 Bruxelles Environnement, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.  § 4. [1 Les maitres d'expérience comme définis à l'article 3, 19° de la loi et les personnes qui conçoivent des projets et des expériences, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par [2 Bruxelles Environnement, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats [3 assimilés, [2 Bruxelles Environnementvérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat [3 assimilépour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article. [3 Chaque personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats assimilés introduit par courrier ou par voie électronique une demande d'équivalence auprès de Bruxelles Environnement au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. Le formulaire comporte les coordonnées du demandeur et du responsable de formation, à savoir les titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les nom, prénom, adresse email et diplôme du membre du personnel. Les pièces suivantes doivent être annexées à la demande :   1° une copie du certificat des formations suivies ;   2° une copie du programme d'études avec une description du contenu des matières ;   3° pour les maitres d'expérience, une copie du diplôme universitaire.   Une personne titulaire d'une attestation, d'un certificat ou d'un diplôme admis par l'autorité compétente d'une autre région et dont la formation est au moins équivalente en contenu et en nombre d'heures, peut également exercer cette même activité dans la Région de Bruxelles-Capitale.  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande [2 de Bruxelles Environnement, la preuve de ce maintien à jour des connaissances. [3 A cette fin, au moins une fois par an pour les maitres d'expériences et au moins une fois tous les trois ans pour le personnel soignant ou les participants actifs, ceux-ci doivent avoir suivi une conférence, démonstration de manipulations techniques, ou une session interactive ou pratique. Le certificat de présence doit être conservé comme preuve de cette formation continue.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.  [3 § 8. L'expert désigné tel que défini à l'article 2, 9° du présent arrêté, ne peut pas faire partie du personnel de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur agréé enregistré pour lequel il est chargé de donner des conseils sur le bien-être et le traitement des animaux.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 19, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 26, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 32_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande du Service, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.  § 4. Les maîtres d'expérience comme défini à l'article 3, 21° de la loi [1 et les personnes mettant en place des projets et des expériences, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats apparentés, le Service vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat apparenté pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article.  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 21, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 33. § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.  Le Service peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès du Service une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de la procédure ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7.  Art. 33_REGION_WALLONNE.    § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. [1 Les personnes en cours de formation sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.  Le Service peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès du Service une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de la procédure ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 18, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 33_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. [1 La personne compétente précitée est supervisée jusqu'à ce qu'elle ait démontré qu'elle possède les compétences requises.Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande [2 de Bruxelles Environnement, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.  [2 Bruxelles Environnementpeut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès [2 de Bruxelles Environnementune demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de [3 l'expérience sur animauxne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7. [3 L'utilisation d'une autre méthode de mise à mort doit être demandée par courrier ou par voie électronique au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.  [3 § 4. La mise à mort des animaux visés à l'article 3, § 5, doit être signalée à la Commission d'éthique à laquelle l'établissement agréé est affilié ou, si ce n'est pas d'application, à Bruxelles Environnement via un formulaire de déclaration dont le modèle est disponible sur le site/portail de Bruxelles Environnement.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 20, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 27, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 33_REGION_FLAMANDE.    § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. [1 Les personnes compétentes précitées sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.  Le Service peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès du Service une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de la procédure ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 22, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 34.[Les paragraphes 2 et 3 de l'article 33 du présent arrêté ne s'appliquent pas lorsqu'un animal doit être mis à mort en cas d'urgence pour des raisons liées au bien-être des animaux, à la santé publique, à la sécurité publique, à la santé animale ou à l'environnement]. <Erratum, M.B. 26-07-2013, Ed. 2, p. 47303>  Section 3. - Cellule pour le bien-être des animaux  Art. 35. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.  Cette cellule comprend au minimum un représentant des personnes chargées des soins particuliers aux animaux d'expérience et, le cas échéant, un représentant des maîtres d'expérience. L'expert visé à l'article 31, § 1er, 4° a un rôle de guidance vis à vis de cette cellule et il peut en faire partie.  Art. 35_REGION_WALLONNE.   L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.  [1 La cellule chargée du bien-être des animaux comprend au moins la ou les personnes responsables du bien-être des animaux et des soins qui leur sont donnés et, dans le cas d'un utilisateur, un scientifique. La cellule chargée du bien-être des animaux bénéficie également des conseils de l'expert désigné].-1  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 19, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 35_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.  [1 La cellule comprend au moins la ou les personnes responsables du bien-être des animaux et des soins qui leur sont donnés et, dans le cas d'un utilisateur, un scientifique. La cellule bénéficie également des conseils de l'expert désigné.[2 Les noms, prénoms et fonctions de ces personnes doivent être communiqués à Bruxelles Environnement lors de la demande d'agrément et lors de la modification des données de l'agrément.  [2 Les petits utilisateurs, éleveurs ou fournisseurs peuvent rejoindre une cellule de bien-être animal d'un autre utilisateur, éleveur ou fournisseur.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 21, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2022-02-03/11, art. 28, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 35_REGION_FLAMANDE.    L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.  [1 La cellule comprend au moins les personnes responsables du bien-être et des soins des animaux et, en cas d'un utilisateur, un scientifique. Le spécialiste désigné apporte aussi à la cellule chargée du bien-être des animaux.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 23, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 36. La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.  6° veiller au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux.  Les documents relatifs aux conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être conservés pendant au moins trois ans.  Art. 36_REGION_WALLONNE.    La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.  6° veiller au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux.  Les documents relatifs aux conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être conservés pendant au moins trois ans [1 et fournis au Service à sa demande .  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 20, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 36_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.  6° veiller au raffinement des conditions [3 d'utilisation,d'élevage, [3 d'identification et de génotypage,d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux;  [3 7° favoriser un climat axé sur le bien-être animal.  [3 Tous les conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être documentés. Les documents précités doivent être conservés pendant au moins trois ans et sont mis à la disposition de Bruxelles Environnement sur demande.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 22, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 29, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 36_REGION_FLAMANDE.    La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.  6° veiller au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux.  Les documents relatifs aux conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être conservés pendant au moins trois ans. [1 Les documents précités sont fournis au service à leur demande.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 24, 002; En vigueur : 01-04-2017>      CHAPITRE 8. - Renseignements statistiques  Art. 37. § 1er. Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque utilisateur transmet au Service les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans son établissement au cours de l'année civile écoulée.  Ces données se rapportent entre autres :  1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;  2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;  3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.  § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires.  Art. 37_REGION_WALLONNE.    § 1er. Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque utilisateur transmet au Service les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans son établissement au cours de l'année civile écoulée.  Ces données se rapportent entre autres :  1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;  2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;  3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.  [1 Les données visées à l'alinéa 2 comprennent des informations sur le degré réel de gravité des expériences et sur l'origine et les espèces des primates non humains utilisés dans les expériences.   § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires.  [1 § 3. Les données visées au paragraphe 1er sont rendues publiques chaque année par le Service par publication sur son site internet.   ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 21, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 37_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   § 1er. [3 Les Commissions d'éthique rassemblent chaque année auprès de chaque établissement agréé qui leur sont affiliés, les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience au cours de l'année civile écoulée et elles les transmettent par courrier ou par voie électronique à Bruxelles Environnement au plus tard le 31 janvier de chaque année.  Ces données se rapportent entre autres :  1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;  2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;  3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.  [1 Les données mentionnées à l'alinéa 2 comprennent également les informations sur la gravité réelle des expériences et sur l'origine et les espèces des primates non humains utilisés dans des expériences.  [3 § 1/1. Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque Commission d'éthique transmet à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique les informations relatives aux statistiques quinquennales.   Ces données ont trait notamment :   1° à l'évaluation et l'octroi des autorisations pour les projets ;   2° aux résumés non techniques des projets et les mises à jour s'y rapportant ;   3° aux animaux élevés pour l'expérimentation animale ;   4° à la sélection des primates non humains ;   5° aux dérogations et dispenses ;   6° aux principes de remplacement, réduction et raffinement ;   7° aux suspensions et retraits d'autorisations (de projet) ;   8° aux évaluations rétrospectives ;   9° au nombre d'animaux élevés et mis à mort sans avoir été utilisés dans des expériences sur animaux ;   10° au nombre de prélèvement d'échantillons de tissus d'animaux génétiquement modifiés.  § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires. [3 Le modèle de transmission des informations relatives aux statistiques quinquennales, est déterminé par Bruxelles Environnement.  [1 § 3. Les données mentionnées au paragraphe 1er doivent être publiées chaque année par [2 Bruxelles Environnementsur son site internet.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 23, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 30, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 37_REGION_FLAMANDE.   § 1er. [2 Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque utilisateur transmet à la Commission Ethique les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans son établissement au cours de l'année civile écoulée. Au plus tard le 15 février de chaque année, les Commission Ethiques transmettent au service les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans les établissements affiliés au cours de l'année civile écoulée.  Ces données se rapportent entre autres :   1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;   2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;   3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.   [1 Les données, visées à l'alinéa 2, comprennent aussi des informations sur le degré réel de gravité des expériences et sur l'origine des primates non humains utilisés dans les expériences et des espèces auxquelles ils appartiennent.  [2 § 1/1. A la demande du service, les Commissions Ethiques communiquent au service les informations qu'elles gèrent et qui sont nécessaires pour le rapport quinquennal à la Commission européenne sur la mise en oeuvre de la directive 2010/63/UE du Parlement européen et du Conseil du 22 septembre 2010 relative à la protection des animaux utilisés à des fins scientifiques.   § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires.  [1 § 3. Les données, visées au paragraphe 1er, sont rendues publics chaque année par le service par publication sur son site web.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 25, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2020-12-18/05, art. 6, 007; En vigueur : 01-01-2021>   CHAPITRE 9. - Comité Déontologique  CHAPITRE 9. REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 - Commission bruxelloise de l'expérimentation animale    ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 24, 003; En vigueur : 22-09-2017>      CHAPITRE 9. REGION_FLAMANDE. [1 - Commission des Animaux d'expérience    ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 26, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 38. § 1er. Le Comité déontologique est institué auprès du Service.  § 2. Le Comité déontologique se compose d'un président et des membres suivants :  1° deux membres proposés par l'ASBL Pharma.be;  2° un membre proposé par le " Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen ";  3° un membre proposé par le Fonds de la Recherche scientifique - FNRS;  4° deux membres proposés par l'ASBL Belgian Council for Laboratory Animal Science;  5° deux membres proposés par l'Académie royale de Médecine de Belgique;  6° quatre membres proposés par le Conseil du bien-être des animaux;  7° quatre membres proposés par le Conseil fédéral de la Politique scientifique;  8° un fonctionnaire désigné par le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions;  9° un fonctionnaire désigné par le Ministre;  10° un fonctionnaire désigné par le Ministre qui a la Politique scientifique dans ses attributions.  Les membres et leurs suppléants doivent être proposés sur base de leur compétence sur le plan biomédical, biologique, éthique et de leur connaissance du bien-être animal.  Les membres et leurs suppléants sont nommés par le Ministre pour une durée de quatre ans. Ils peuvent être révoqués par le Ministre en cas d'absences répétées ou sur proposition dûment motivée du Service.  Dans le cas d'une absence ou de la fin prématurée d'un mandat, les membres sont remplacés par leur suppléant.  La présidence est assurée par un magistrat de l'ordre judiciaire qui est désigné par le Ministre pour un mandat de quatre ans sur la proposition du Ministre de la Justice. Le vice-président est élu parmi les membres pour un mandat de quatre ans.  Le secrétariat est assuré par le Service.  Art. 38_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   [1 § 1er. La Commission est instituée auprès [2 de Bruxelles Environnement.   § 2. La Commission se compose d'au minimum 13 membres et du même nombre de suppléants.   Les membres sont nommés par le Ministre sur base de leurs compétences en matière de bien-être des animaux, de comportement animal, d'expertise en matière d'espèces, d'expertise vétérinaire, d'éthique, de science, de solutions de remplacement (les trois R), de conception d'expériences, de législation - y compris l'évaluation réglementaire et de la sécurité -, et de protection des animaux.La Commission se composera de manière à respecter la représentation équitable des différentes institutions bruxelloises utilisatrices d'animaux d'expérience.   Elle se compose de :   1° 5 membres liés à des utilisateurs sur le territoire bruxellois   2° 5 membres non liés à des utilisateurs sur le territoire bruxellois ou qui y sont liés   3° un représentant [2 de Bruxelles Environnement   4° deux membres proposés par le Conseil du bien-être animal bruxellois.   La Commission désigne un président et un vice-président parmi ses membres.   Les membres et leurs suppléants sont nommés par le Ministre pour une durée de [4 cinq ans. Ils peuvent être révoqués par le Ministre en cas d'absences répétées ou lorsqu'elle compromet le bon fonctionnementou la crédibilité de la Commission.   [3 Dans le cas de la fin prématurée d'un mandat, les membres sont remplacés par un suppléant.   Au moins un tiers des membres de la Commission appartient au groupe linguistique minoritaire.   Le secrétariat est assuré par [2 Bruxelles Environnement.   Le siège de la commission est situé [2 à Bruxelles Environnement. [2 Bruxelles Environnementen conserve les archives.   Le membre n'est pas rémunéré. Les membres de la commission ont toutefois droit au remboursement de leurs frais de déplacement, conformément aux modalités prévues pour les membres du personnel [2 de Bruxelles Environnement.  [3 § 3. Les membres, à l'exception du représentant de Bruxelles Environnement, bénéficient d'un jeton de présence pour la participation aux réunions de la Commission. Le montant des jetons de présence est fixé par le Ministre. Les membres de la Commission ont droit au remboursement de leurs frais de déplacement, conformément aux modalités prévues pour les membres du personnel de Bruxelles Environnement.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 25, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2019-04-04/12, art. 7, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2021-09-02/06, art. 1, 008; En vigueur : 20-09-2021>   Art. 38_REGION_FLAMANDE.    [1 La Commission des Animaux d'expérience se compose de dix-huit membres.   Les membres sont sélectionnés sur la base de leur expertise sur le plan biomédicale, biologique et éthique, et sur la base de leurs connaissances du bien-être des animaux. Au moins douze membres sont liés au secteur des animaux d'expérience. Deux membres sont proposés par le Conseil flamand du Bien-être des animaux.   Le ministre nomme les membres pour un délai de quatre ans et désigne parmi eux un président et un vice-président. Les membres peuvent être révoqués par le ministre en cas d'absences répétées ou lorsqu'ils compromettent le bon fonctionnement ou la crédibilité de la Commission des Animaux d'expérience. Dans ces cas ou en cas de la fin prématurée d'un mandat, les ministre peut nommer un successeur pour ce mandat.   L'affiliation est gratuite. Les membres de la Commission des Animaux d'expérience ont droit au remboursement de leurs frais de déplacement conformément au statut du personnel flamand du 13 janvier 2006.   Le secrétariat est assuré par le service.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 27, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 39. Le Comité déontologique a pour mission la formulation d'avis relatifs aux expériences sur animaux dans tous les cas prévus par la loi et cet arrêté et lorsque le Ministre ou le Service ou une Commission d'éthique le demande. Il peut leur soumettre des propositions.  Le Comité veille au partage des meilleures pratiques et échange des informations sur le fonctionnement des cellules pour le bien-être des animaux et sur les évaluations de projets, et partagent les meilleures pratiques avec les comités nationaux des autres Etats membres de l'Union européenne.  A la requête du Ministre, du Service ou d'une Commission d'éthique, le Comité déontologique émet en outre un avis relatif au développement et à la mise en oeuvre de méthodes visant à réduire, raffiner et remplacer les expériences sur les animaux. Le Comité déontologique peut également faire des propositions à ce sujet.  Art. 39_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   [1 La Commission a pour mission la formulation d'avis relatifs aux expériences sur animaux dans tous les cas prévus par la loi et cet arrêté lorsque le Ministre ou [2 Bruxelles Environnementou une Commission d'éthique le demande. Elle conseille l'autorité compétente et les cellules chargées du bien-être des animaux sur des questions en rapport avec l'acquisition, l'élevage, l'hébergement, les soins et l'utilisation des animaux dans les [3 expériences sur animaux.   La Commission veille au partage des meilleures pratiques et échange celle-ci au sein de l'Union. Elle échange également des informations sur le fonctionnement des cellules chargées du bien-être des animaux et sur les évaluations de projets.   La Commission formule des avis en cas de problèmes déontologiques ou éthiques. A la requête du Ministre, [2 de Bruxelles Environnementou d'une Commission d'éthique, la Commission émet en outre un avis relatif au développement et à la mise en oeuvre de méthodes visant à réduire, raffiner et remplacer les expériences sur les animaux. La Commission peut également faire des propositions à ce sujet.   Dans l'exécution de ses missions, la Commission doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement le cas échéant.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 26, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>   <ARR 2022-02-03/11, art. 31, 009; En vigueur : 10-03-2022>   Art. 39_REGION_FLAMANDE.    [1 La Commission des Animaux d'expérience a pour mission de rendre des avis relatifs aux expériences sur animaux dans tous les cas prévus par la loi et le présent arrêté, ou après consultation par le ministre, le service ou la commission éthique. La Commission des Animaux d'expérience peut soumettre, de sa propre initiative et dans les limites de sa mission, des propositions au ministre, au service ou à la commission éthique.   La Commission des Animaux d'expérience donne son avis sur l'acquisition, l'élevage, l'hébergement, les soins et l'utilisation d'animaux dans des procédures, et échange des informations au sujet du fonctionnement des cellules chargées du bien-être des animaux et de l'évaluation du projet.   La Commission des Animaux d'expérience veille au partage des meilleures pratiques, échange des informations avec les comités nationaux d'autres Etats membres de l'Union européenne et donne son avis sur le développement et l'application de méthodes visant à réduire, raffiner et remplacer les expériences sur animaux.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 28, 002; En vigueur : 01-04-2017>      Art. 40. Le président convoque le Comité déontologique et fixe l'ordre du jour. De même le Comité Déontologique doit être convoqué par le président lorsque sept des membres au moins en font la demande.  Le Comité déontologique délibère valablement si la majorité des membres est présente ou représentée par voie de suppléance. A défaut de cette majorité, le Comité déontologique peut après une nouvelle convocation délibérer valablement sur le même sujet quel que soit le nombre des membres présents.  Les décisions sont prises à la majorité simple des voix. En cas de partage des voix, la voix du président ou celle du vice-président, s'il assume la présidence, est prépondérante.  Le Comité déontologique établit son règlement d'ordre intérieur dans les deux mois après la nomination de ses membres et le soumet pour approbation au Ministre.  Art. 40_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   [1 Le président convoque la Commission et fixe l'ordre du jour.   La Commission délibère valablement si la majorité des membres est présente [2 .... A défaut de cette majorité, la Commission peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même sujet quel que soit le nombre des membres présents.   Les décisions sont prises à la majorité simple des voix. En cas de partage des voix, la voix du président ou celle du vice-président, en absence de réaction, est prépondérante.   La Commission établit son règlement d'ordre intérieur dans les trois mois après la nomination de ses membres. Ce règlement comporte entre autres des règles relatives aux tâches du président et de son suppléant, à la fréquence et aux dates des assemblées, aux convocations aux assemblées, aux comptes rendus, à l'ordre du jour, à l'approbation de l'ordre du jour et du compte rendu, ainsi qu'une définition détaillée des procédures à suivre.  ----------  <ARR 2017-09-07/01, art. 27, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2019-04-04/12, art. 8, 005; En vigueur : 25-04-2019>   Art. 40_REGION_FLAMANDE.   Le président convoque [1 la Commission des Animaux d'expérienceet fixe l'ordre du jour. De même [1 la Commission des Animaux d'expériencedoit être convoqué par le président lorsque sept des membres au moins en font la demande.  [1 La Commission des Animaux d'expériencedélibère valablement si la majorité des membres est présente ou représentée par voie de suppléance. A défaut de cette majorité, [1 la Commission des Animaux d'expériencepeut après une nouvelle convocation délibérer valablement sur le même sujet quel que soit le nombre des membres présents.  Les décisions sont prises à la majorité simple des voix. En cas de partage des voix, la voix du président ou celle du vice-président, s'il assume la présidence, est prépondérante.  [2 A la demande du président ou du service, les membres peuvent voter par courrier électronique, pour autant que la majorité des membres y répondent.  [1 [2 La Commission des Animaux d'expérience établit son règlement d'ordre intérieur et le soumet pour approbation au Ministre. .  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 29, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <AGF 2020-12-18/05, art. 7, 007; En vigueur : 01-01-2021>   CHAPITRE 10. - Dispositions transitoires  Art. 41. Les utilisateurs ou les éleveurs ou les fournisseurs qui étaient déjà en activité le jour de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 6 avril 2010 adaptent les conditions d'hébergement des animaux aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 15 mai 2015.  Un utilisateur ou un éleveur ou fournisseur qui ne peut respecter ce délai introduit auprès du Service, une demande de dérogation complétée par un programme d'adaptation qui a été accepté par le Comité déontologique et la Commission d'éthique s'il s'agit d'un utilisateur. Le Service communique par écrit sa décision à l'utilisateur, à l'éleveur ou au fournisseur, dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur concerné doit dans tous les cas répondre aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 1 janvier 2017.  Art. 41_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    Les utilisateurs ou les éleveurs ou les fournisseurs qui étaient déjà en activité le jour de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 6 avril 2010 adaptent les conditions d'hébergement des animaux aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 15 mai 2015.  Un utilisateur ou un éleveur ou fournisseur qui ne peut respecter ce délai introduit auprès [1 de Bruxelles Environnement, une demande de dérogation complétée par un programme d'adaptation qui a été accepté par le Comité déontologique et la Commission d'éthique s'il s'agit d'un utilisateur. [1 Bruxelles Environnementcommunique par écrit sa décision à l'utilisateur, à l'éleveur ou au fournisseur, dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur concerné doit dans tous les cas répondre aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 1 janvier 2017.  ----------  <ARR 2019-04-04/12, art. 3, 005; En vigueur : 25-04-2019>      Art. 42. Les dispositions des articles 18 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.  Art. 42_REGION_WALLONNE.    Les dispositions des articles [1 17 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.  [1 Pour les projets approuvés avant le 1er janvier 2013 qui sont finalisés seulement après le 1er janvier 2018, l'autorisation visée à l'article 17, § 2, est obtenue le 1er janvier 2018 au plus tard.  ----------  <ARW 2017-11-30/09, art. 22, 004; En vigueur : 31-12-2017>      Art. 42_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   Les dispositions des articles 18 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.  [1 Les projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont la durée s'étend au-delà du 1er janvier 2018 obtiennent une autorisation au plus tard le 1er janvier 2018.  ----------   <BESL 2017-09-07/01, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>    Art. 42_REGION_FLAMANDE.    Les dispositions des articles [1 17à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.  [1 Pour les projets qui sont approuvés avant le 1er janvier 2013 et qui ne sont finalisés qu'après le 1er janvier 2018, l'autorisation doit être obtenue le 1er janvier 2018 au plus tard.  ----------  <AGF 2017-02-17/11, art. 30, 002; En vigueur : 01-04-2017>      CHAPITRE 11. - Dispositions finales  Art. 43. Les informations qui sont transmises en application du présent arrêté et dont la publication pourrait porter préjudice aux établissements visés aux chapitres 3 et 4, ne peuvent être communiqués à des tiers sans préjudice à la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l'administration et à la loi du 5 août 2006 relative à l'accès du public à l'information en matière d'environnement.  Art. 43_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    Les informations qui sont transmises en application du présent arrêté et dont la publication pourrait porter préjudice aux établissements visés aux chapitres 3 et 4, ne peuvent être communiqués à des tiers sans préjudice à la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l'administration et à la loi du 5 août 2006 relative à l'accès du public à l'information en matière d'environnement.  [1 Bruxelles Environnement et le Ministre sont responsables conjointement du traitement des données à caractère personnel récoltées au moyen des formulaires visés aux articles 4 à 8, 10, 11, 13, 17, 18, 19, 23, 24, 26 et 31 à 33 du présent arrêté. Les données récoltées au moyen des formulaires précités sont conservées par Bruxelles Environnement pendant cinq ans à dater de la fin du projet, de l'expérience ou de l'agrément concerné.  ----------  <ARR 2022-02-03/11, art. 32, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 43bis_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 Bruxelles Environnement est chargée d'élaborer les modèles de formulaires dont objet dans le présent arrêté et de les mettre en ligne sur son site internet/portail.  ----------  <Inséré par ARR 2022-02-03/11, art. 33, 009; En vigueur : 10-03-2022>      Art. 44. Les infractions aux dispositions du présent arrêté sont recherchées, constatées et punies conformément aux dispositions de la loi.  Art. 45. L'arrêté royal du 6 avril 2010 relatif à la protection des animaux d'expérience est abrogé.  Art. 46. Les alinéas 2 et 3 de l'article 1ersexies de l'arrêté royal du 30 novembre 2001 relatif à l'interdiction de certaines expériences sur animaux sont abrogés.  Art. 47. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.  Art. 48. Le ministre qui a la Santé publique dans ses attributions et le ministre qui a la Justice dans ses attributions sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.  ANNEXES.  Art. N. Annexes 1 à 11.   (Annexes non reprises pour des raisons techniques, voir M.B. du 10-07-2013, p. 42825-42868)    Modifiées par:     <AGF 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; En vigueur : 01-04-2017>   Art. N_REGION_WALLONNE.   Annexes 1 à 11.   (Annexes non reprises pour des raisons techniques, voir M.B. du 10-07-2013, p. 42825-42868)    Modifiées par:     <AGF 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <ARW 2017-11-30/09, art. 23, 004; En vigueur : 31-12-2017>   <ARW 2017-11-30/09, art. 24, 004; En vigueur : 31-12-2017>   <ARW 2017-11-30/09, art. 25, 004; En vigueur : 31-12-2017>        Art. N_REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.   Annexes 1 à 11.   (Annexes non reprises pour des raisons techniques, voir M.B. du 10-07-2013, p. 42825-42868)    Modifiées par:     <AGF 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; En vigueur : 01-04-2017>   <ARR 2017-09-07/01, art. 29-31, 003; En vigueur : 22-09-2017>   <ARR 2022-02-03/11, art. 36, 009; En vigueur : 10-03-2022>       
Art.7. Proefdieren gevangen in de vrije natuur mogen alleen worden gebruikt in dierproeven indien enkel deze proefdieren geschikt zijn voor het doel van de proef.
  Dit gebruik dient voorafgaandelijk te worden goedgekeurd door de Dienst. De gebruiker dient hiervoor een aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst dat aan de hand van een wetenschappelijke motivering aantoont dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt.
  De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de aanvrager.
  De in het wild gevangen proefdieren mogen enkel gevangen worden door een deskundig persoon en mogen geen enkele pijn, lijden, angst of blijvende schade ondergaan die vermijdbaar is. Een in het wild gevangen proefdier dat gekwetst is of in slechte toestand verkeert na het vangen ervan, dient door een dierenarts of ander deskundig persoon onderzocht te worden waarbij de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van dit in het wild gevangen proefdier te verzachten.
  Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan enkel de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van het in het wild gevangen proefdier te verzachten.
Art. 7. Des animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être utilisés pour des expériences sur animaux que si uniquement ces animaux d'expérience conviennent à l'objectif de l'expérience.
  Cette utilisation est soumise à l'autorisation préalable du Service. L'utilisateur doit pour cela introduire une demande auprès du Service qui démontre sur la base d'arguments scientifiques que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.
  La décision concernant cette demande est communiquée par le Service par écrit au demandeur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  Les animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être capturés que par une personne compétente en la matière et ne doivent subir aucune douleur, souffrance, détresse ou dommage durable qui peuvent être évités. Un animal d'expérience capturé dans la nature qui est blessé ou en mauvais état suite à cette capture, doit être examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente et des mesures doivent alors être prises pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.
  Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement seule la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur peut autoriser de ne pas prendre des mesures pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.
Art. 7_WAALS_GEWEST.    Proefdieren gevangen in de vrije natuur mogen alleen worden gebruikt in dierproeven indien enkel deze proefdieren geschikt zijn voor het doel van de proef.
  Dit gebruik dient voorafgaandelijk te worden goedgekeurd door de Dienst. De gebruiker dient hiervoor een aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst dat aan de hand van een wetenschappelijke motivering aantoont dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt.
  De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de aanvrager.
  De in het wild gevangen proefdieren mogen enkel gevangen worden door een deskundig persoon en mogen [1 bij het vangen]1 geen enkele pijn, lijden, angst of blijvende schade ondergaan die vermijdbaar is. Een in het wild gevangen proefdier dat gekwetst is of in slechte toestand verkeert na het vangen ervan, dient door een dierenarts of ander deskundig persoon onderzocht te worden waarbij de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van dit in het wild gevangen proefdier te verzachten.
  Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan enkel de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van het in het wild gevangen proefdier te verzachten.
  
Art. 7 _REGION_WALLONNE.
   Des animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être utilisés pour des expériences sur animaux que si uniquement ces animaux d'expérience conviennent à l'objectif de l'expérience.
  Cette utilisation est soumise à l'autorisation préalable du Service. L'utilisateur doit pour cela introduire une demande auprès du Service qui démontre sur la base d'arguments scientifiques que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.
  La décision concernant cette demande est communiquée par le Service par écrit au demandeur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  Les animaux d'expérience capturés dans la nature ne peuvent être capturés que par une personne compétente en la matière et ne doivent [1 subir aucune douleur]1 subir aucune douleur, souffrance, détresse ou dommage durable qui peuvent être évités. Un animal d'expérience capturé dans la nature qui est blessé ou en mauvais état suite à cette capture, doit être examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente et des mesures doivent alors être prises pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.
  Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement seule la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur peut autoriser de ne pas prendre des mesures pour atténuer la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.
  
Art. 7_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 § 1. In het wild gevangen dieren mogen niet gebruikt worden in dierproeven.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, mogen de dieren vermeld in paragraaf 1 gebruikt worden in dierproeven indien enkel zij geschikt zijn voor het doel van de proef en indien er wetenschappelijke elementen bestaan die aantonen dat het doel van de proef niet bereikt kan worden door het gebruiken van een proefdier dat gefokt werd voor gebruik in proeven.
   Voor ieder project moet een ontheffingsaavraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.
   § 3. Het vangen van dieren in het wild gebeurt door een deskundig persoon met methoden die bij de dieren geen pijn, lijden, angst of blijvende schade veroorzaken die vermijdbaar zijn.
   Dieren waarvan bij of na de vangst wordt vastgesteld dat zij gewond zijn of in slechte gezondheid verkeren, moeten door een dierenarts of een ander deskundig persoon worden onderzocht en er moeten maatregelen worden genomen om de dieren zo weinig mogelijk te laten lijden.
   Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan Leefmilieu Brussel na advies van de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om de dieren zo weinig mogelijk te laten lijden.]1

  
Art. 7 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.[1 § 1er. Des animaux capturés dans la nature ne peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux.
   § 2. Par dérogation au paragraphe 1er de cet article, les animaux visés au paragraphe 1er peuvent être utilisés dans les expériences sur animaux uniquement si ces animaux d'expérience conviennent à l'objectif de l'expérience et s'il existe des éléments scientifiques démontrant que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.
   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces. Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.
   § 3. La capture des animaux dans la nature est effectuée uniquement par une personne compétente employant des méthodes ne causant pas aux animaux de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommage durable qui pourrait être évité.
   Tout animal qui, lors de la capture ou après celle-ci, est blessé ou en mauvaise santé est examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente, et des mesures sont prises pour atténuer autant que possible la souffrance de l'animal.
   Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement, Bruxelles Environnement peut, après avis de la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur, autoriser de ne pas prendre des mesures en vue d' atténuer autant que possible la souffrance de l'animal d'expérience capturé dans la nature.]1

  
Art. 7_VLAAMS_GEWEST.   [2 Dieren]2 gevangen in de vrije natuur mogen alleen worden gebruikt in dierproeven indien enkel deze [2 dieren]2 geschikt zijn voor het doel van de proef.
  [1 Dat gebruik moet vooraf worden goedgekeurd door de dienst, na advies van de Proefdierencommissie.]1 De gebruiker dient hiervoor een aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst dat aan de hand van een wetenschappelijke motivering aantoont dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in dierproeven is gefokt.
  De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de aanvrager.
  De in het wild gevangen [2 dieren]2 mogen enkel gevangen worden door een deskundig persoon en mogen [1 bij het vangen]1 geen enkele pijn, lijden, angst of blijvende schade ondergaan die vermijdbaar is. Een in het wild gevangen[2 dier]2 dat gekwetst is of in slechte toestand verkeert na het vangen ervan, dient door een dierenarts of ander deskundig persoon onderzocht te worden waarbij de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van dit in het wild gevangen proefdier te verzachten.
  Wanneer dit lijden omwille van wetenschappelijk gegronde redenen niet kan worden verzacht, kan enkel de Ethische Commissie waarbij de gebruiker is aangesloten, toelaten dat er geen maatregelen dienen getroffen te worden om het lijden van het in het wild gevangen [2 dier]2 te verzachten.
  
Art. 7 _REGION_FLAMANDE.
   Des [2 animaux]2 capturés dans la nature ne peuvent être utilisés pour des expériences sur animaux que si uniquement ces [2 animaux]2 conviennent à l'objectif de l'expérience.
  [1 Cette utilisation est soumise à l'autorisation préalable du service, après avis de la Commission des Animaux d'expérience.]1 L'utilisateur doit pour cela introduire une demande auprès du Service qui démontre sur la base d'arguments scientifiques que l'objectif de l'expérience ne peut être atteint en utilisant un animal d'expérience qui a été élevé en vue d'une utilisation dans des expériences.
  La décision concernant cette demande est communiquée par le Service par écrit au demandeur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  Les [2 animaux]2 capturés dans la nature ne peuvent être capturés que par une personne compétente en la matière et ne doivent [1 , lors de la capture,]1 subir aucune douleur, souffrance, détresse ou dommage durable qui peuvent être évités. Un [2 animal ]2 capturé dans la nature qui est blessé ou en mauvais état suite à cette capture, doit être examiné par un vétérinaire ou une autre personne compétente et des mesures doivent alors être prises pour atténuer la souffrance de l'[2 animal ]2 capturé dans la nature.
  Si cette souffrance ne peut pas être atténuée pour des raisons justifiées scientifiquement seule la Commission d'éthique dont dépend l'utilisateur peut autoriser de ne pas prendre des mesures pour atténuer la souffrance de l'[2 animal ]2 capturé dans la nature.
  
Art.8. Zwerfdieren, verloren, achtergelaten of verwilderde huisdieren mogen niet in dierproeven worden gebruikt.
  In afwijking van deze bepaling kan de Dienst, na advies van het Deontologisch Comité, hiervoor een ontheffing verlenen op voorwaarde dat de gebruiker bij de Dienst een ontheffingsaanvraagdossier indient dat bewijst dat er een essentiële behoefte is aan studies betreffende de gezondheid en het welzijn van deze proefdieren of betreffende ernstige gevaren voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier. Tevens dient aan de hand van een wetenschappelijke motivering te worden aangetoond dat het doel van de proef alleen door het gebruik van een zwerfdier of een verwilderd dier kan worden bereikt.
  De beslissing betreffende deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
Art. 8. Des animaux domestiques errants, perdus, ou abandonnés ou devenus sauvages ne peuvent pas être utilisés pour des expériences.
  En dérogation à cette disposition le Service, après avis du Comité déontologique, peut accorder une dispense à ce sujet à condition que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande de dérogation prouvant qu'il existe une nécessité essentielle de mener des études sur la santé et le bien-être de ces animaux d'expérience ou sur des menaces sérieuses pour l'environnement ou la santé humaine ou animale. Il doit, en outre, exister des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte qu'en utilisant un animal errant ou devenu sauvage.
  La décision sur cette demande de dérogation est communiquée par écrit par le Service à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
Art. 8_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 § 1. Zwerfdieren, verloren, achtergelaten of verwilderde huisdieren mogen niet in dierproeven worden gebruikt.
   § 2. In afwijking van paragraaf 1 van dit artikel, kunnen de dieren vermeld in paragraaf 1 gebruikt worden in dierproeven die aan volgende voorwaarden voldoen:
   1° er is een essentiële behoefte aan studies betreffende de gezondheid en het welzijn van deze proefdieren of betreffende ernstige gevaren voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier ;
   en
   2° er zijn wetenschappelijke elementen die aantonen dat het doel van de proef alleen door het gebruik van een zwerfdier of een verwilderd dier kan worden bereikt.
   Voor ieder project moet een ontheffingsaanvraag door de gebruiker per brief of via elektronische weg ingediend worden bij Leefmilieu Brussel, door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.
   Op basis van wetenschappelijke elementen en na advies van de Brusselse commissie voor dierproeven, kan Leefmilieu Brussel beslissen de ontheffing toe te kennen. De beslissing wordt door Leefmilieu Brussel aan de gebruiker betekend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.]1

  
Art. 8 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.[1 § 1er. Des animaux domestiques errants, perdus, ou abandonnés ou devenus sauvages ne peuvent pas être utilisés dans des expériences sur animaux.
   § 2. Par dérogation au paragraphe 1er de cet article, les animaux visés au paragraphe 1er peuvent être utilisés dans des expériences sur animaux répondant aux conditions suivantes :
   1° il existe une nécessité essentielle de mener des études sur la santé et le bien-être de ces animaux d'expérience ou sur des menaces sérieuses pour l'environnement ou la santé humaine ou animale ;
   et
   2° il existe des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte qu'en utilisant un animal errant ou devenu sauvage.
   Pour chaque projet, une demande de dérogation doit être introduite par l'utilisateur, par courrier ou par voie électronique, auprès de Bruxelles Environnement au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.
   Sur base d'éléments scientifiques et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, Bruxelles Environnement peut décider d'octroyer la dérogation. La décision est notifiée à l'utilisateur par Bruxelles Environnement dans un délai de trois mois à compter de la réception du dossier de demande complet.]1

  
Art. 8_VLAAMS_GEWEST.    Zwerfdieren, verloren, achtergelaten of verwilderde huisdieren mogen niet in dierproeven worden gebruikt.  In afwijking van deze bepaling kan de Dienst, na advies van [1 de Proefdierencommissie]1, hiervoor een ontheffing verlenen op voorwaarde dat de gebruiker bij de Dienst een ontheffingsaanvraagdossier indient dat bewijst dat er een essentiële behoefte is aan studies betreffende de gezondheid en het welzijn van deze proefdieren of betreffende ernstige gevaren voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier. Tevens dient aan de hand van een wetenschappelijke motivering te worden aangetoond dat het doel van de proef alleen door het gebruik van een zwerfdier of een verwilderd dier kan worden bereikt.  De beslissing betreffende deze ontheffingsaanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  
Art. 8 _REGION_FLAMANDE.
   Des animaux domestiques errants, perdus, ou abandonnés ou devenus sauvages ne peuvent pas être utilisés pour des expériences.
  En dérogation à cette disposition le Service, après avis [1 de la Commission des Animaux d'expérience]1, peut accorder une dispense à ce sujet à condition que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande de dérogation prouvant qu'il existe une nécessité essentielle de mener des études sur la santé et le bien-être de ces animaux d'expérience ou sur des menaces sérieuses pour l'environnement ou la santé humaine ou animale. Il doit, en outre, exister des éléments scientifiques démontrant que la finalité de l'expérience ne peut être atteinte qu'en utilisant un animal errant ou devenu sauvage.
  La décision sur cette demande de dérogation est communiquée par écrit par le Service à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  
Afdeling 2. - Identificatie en register van de proefdieren
Section 2. - Identification et registre des animaux d'expérience
Art.9. § 1. In de onmiddellijke nabijheid van de huisvesting van de proefdieren moet informatie worden aangebracht betreffende hun identificatie en in het voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider. De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.
  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en niet-menseljike primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identicatieteken worden voorzien.
  Niet geïdentificeerde honden, katten en niet-menseljike primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, moeten zo spoedig mogelijk worden geïdentificeerd.
  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.
  Op verzoek van de Dienst deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.
Art. 9. § 1er. Il doit être tenu à jour à proximité immédiate de l'endroit où sont hébergés les animaux d'expérience, une information relative à leur identification et le cas échéant, relative au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable. La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit figurer aussi dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.
  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, il doit être identifié le plus tôt possible.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.
  Sur demande du Service l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.
Art. 9_WAALS_GEWEST.    § 1. In de onmiddellijke nabijheid van de huisvesting van de proefdieren moet informatie worden aangebracht betreffende hun identificatie en in het voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider. De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.
  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en niet-menseljike primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identicatieteken worden voorzien.
  Niet geïdentificeerde honden, katten en niet-menseljike primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, moeten zo spoedig mogelijk [1 op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identificatieteken worden voorzien]1.
  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.
  Op verzoek van de Dienst deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.
  
Art. 9 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Il doit être tenu à jour à proximité immédiate de l'endroit où sont hébergés les animaux d'expérience, une information relative à leur identification et le cas échéant, relative au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable. La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit figurer aussi dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.
  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, il doit être [1 pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente]1 le plus tôt possible.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.
  Sur demande du Service l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.
  
Art. 9_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [3 In de onmiddellijke nabijheid van de leefruimte of het dierenverblijf van de proefdieren moet op één document informatie worden aangebracht betreffende de identificatie van de proefdieren en in voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider.
   De informatie die op het document vermeld in het eerste lid moet voorkomen, is de volgende:
   1° de soort en/of de stam en de herkomst van het dier;
   2° het geslacht en de leeftijd van het dier;
   3° het erkenningsnummer en het projectnummer;
   4° de goedkeuringsdatum van het project en de ernstgraad.
   De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.]3

  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend [1 identificatieteken]1 worden voorzien.
  Niet geïdentificeerde honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, [1 moet zo snel mogelijk op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identificatieteken voorzien worden]1
  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.
  Op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2 deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.
  [3 § 3. Vanuit dierenwelzijnsoverwegingen dient de methode ter identificering of genotypering weloverwogen te worden en dient deze de meest verfijnde techniek te zijn die geschikt is voor het doel van identificatie of genotypering. Invasieve genotypering is enkel toegelaten voor gebruikers bij de aanvraag van een project. De keuze van de methode hangt af van de leeftijd en de grootte van het dier, of er al dan niet een weefselmonster nodig is, of elk dier een uniek nummer nodig heeft, de duur van het onderzoek en of de identificatiemethode de onderzoeksresultaten of hun interpretatie kan beïnvloeden.
   Wanneer het alleen nodig is om een dier voor een korte periode te identificeren, dient de voorkeur gegeven te worden aan het gebruik van een niet-giftige kleurstof of het knippen van pels. Wanneer de noodzaak bestaat om een individu zowel te identificeren als te genotyperen dient een methode gekozen te worden die beide doelen bereikt. Wanneer beide doelen niet door één methode bereikt kunnen worden kan de Ethische Commissie per project, op basis van wetenschappelijke gegevens, een vrijstelling verlenen.]3

  
Art. 9 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [3 Il doit être tenu à jour sur un seul document, à proximité immédiate des compartiments ou des locaux d'hébergement, les informations relatives à l'identification des animaux d'expérience et le cas échéant, relatives au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable.
   Les informations qui doivent figurer sur le document visé à l'alinéa 1er sont les suivantes :
   1° l'espèce et/ou la souche et l'origine de l'animal ;
   2° le sexe et l'âge de l'animal ;
   3° le numéro d'agrément et de projet ;
   4° la date d'autorisation du projet et son degré de gravité.
   La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit également figurer dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.]3

  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, [1 il doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente le plus tôt possible.]1.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.
  Sur demande [2 de Bruxelles Environnement]2 l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.
  [3 § 3. Du point de vue du bien-être animal, la méthode d'identification ou de génotypage est soigneusement étudiée et doit correspondre à la technique la plus affinée adaptée à l'objectif d'identification ou de génotypage. Le génotypage invasif est autorisé uniquement pour les utilisateurs lors d'une demande de projet. Le choix de la méthode dépend de l'âge et de la taille de l'animal, si un échantillon de tissus est nécessaire ou non, si chaque animal nécessite un numéro unique, la durée de l'étude et si la méthode d'identification peut influencer les résultats de l'étude ou leur interprétation.
   Quand il est seulement nécessaire d'identifier un animal pour une courte période, l'usage d'un colorant non toxique ou la coupe de la fourrure est privilégié. Lorsqu'il est nécessaire à la fois d'identifier et de génotyper un individu, la méthode choisie doit atteindre les deux objectifs. Lorsque les deux objectifs ne peuvent pas être atteints par une seule méthode, la Commission d'éthique peut, par projet, accorder une dérogation sur base d'éléments scientifiques.]3

  
Art. 9_VLAAMS_GEWEST.    § 1. In de onmiddellijke nabijheid van de huisvesting van de proefdieren moet informatie worden aangebracht betreffende hun identificatie en in het voorkomend geval, betreffende het project waarbinnen ze gebruikt worden alsook betreffende de verantwoordelijke proefleider. De verwijzing naar het project waarin de proefdieren worden gebruikt, moet ook worden opgenomen in het register bedoeld in artikel 10 van dit besluit.
  § 2. Bij een gebruiker, fokker en leverancier moeten alle honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten ten laatste bij het spenen op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend [1 identificatieteken]1 worden voorzien.
  Niet geïdentificeerde honden, katten en [1 niet-menselijke]1 primaten die pas na het spenen voor het eerst in een in het eerste lid bedoelde inrichting komen, moeten zo spoedig mogelijk [1 op de minst pijnlijke wijze van een individueel en blijvend identificatieteken worden voorzien]1.
  Wanneer een hond, kat of niet-menselijke primaat vóór het spenen van een in het eerste lid bedoelde inrichting naar een andere inrichting wordt overgebracht en het in het eerste lid genoemde identificatieteken omwille van praktische redenen niet vooraf kan worden aangebracht, dan moeten alle gegevens over het betrokken proefdier, met name de identiteit van de moeder, door de ontvangende inrichting worden bewaard totdat het proefdier is geïdentificeerd.
  Op verzoek van de Dienst deelt de gebruiker, fokker, of leverancier mee waarom een hond, kat of niet-menselijke primaat niet is gemerkt.
  
Art. 9 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Il doit être tenu à jour à proximité immédiate de l'endroit où sont hébergés les animaux d'expérience, une information relative à leur identification et le cas échéant, relative au projet dans lequel ils sont utilisés ainsi qu'au maître d'expérience responsable. La référence au projet dans lequel des animaux d'expérience sont utilisés doit figurer aussi dans le registre mentionné à l'article 10 du présent arrêté.
  § 2. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, chaque chien, chat ou primate non humain doit être pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente au plus tard au moment du sevrage.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non marqué est transféré pour la première fois dans un établissement visé au premier alinéa après son sevrage, il doit être [1 pourvu de la manière la moins douloureuse possible d'une marque d'identification individuelle et permanente]1 le plus tôt possible.
  Lorsqu'un chien, chat ou primate non humain non sevré est transféré d'un établissement visé au premier alinéa à un autre établissement et qu'il n'est pas possible, pour des raisons pratiques, de le marquer au préalable, conformément au premier alinéa, un document contenant des informations complètes et spécifiant notamment l'identité de la mère doit être conservé par l'établissement receveur jusqu'au marquage de l'animal.
  Sur demande du Service l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur indique alors les raisons pour lesquelles un chien, chat ou primate non humain n'est pas marqué.
  
Art.10. § 1. De gebruiker, fokker en leverancier dient een register bij te houden waarin per diersoort voor ieder proefdier of per lot van proefdieren minimaal de volgende gegevens opgenomen zijn :
  1° Voor alle verworven proefdieren : aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de inrichting, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar, inclusief of de proefdieren al dan niet met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;
  2° Het aantal afgestane proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);
  3° Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting met vermelding van de doodsoorzaak indien gekend en in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;
  4° Voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn, en of de dieren al dan niet gekweekt werden met het doel om gebruikt te worden in dierproeven en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.
  Voor elke hond, kat en niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, diergeneeskunde en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.
  Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en beschikbaar blijven.
  5° Het aantal aanwezige proefdieren moet vanaf de leeftijd van spenen tevens op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.
  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen minstens vijf jaar te worden bewaard.
Art. 10. § 1er. La personne responsable chez un utilisateur, éleveur ou fournisseur doit tenir à jour un registre qui reprend par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, au minimum les informations suivantes :
  1° Pour chaque entrée d'animaux d'expérience : le nombre, la date d'entrée ou de sevrage pour les animaux d'expérience nés dans l'établissement, le nom et l'adresse du fournisseur ou son numéro d'agrément ou, le cas échéant, du propriétaire précédent, en précisant si les animaux d'expérience ont été élevés ou non en vue d'une utilisation dans des expériences;
  2° Le nombre d'animaux d'expérience cédés, leur date de départ, le nom et l'adresse du destinataire (ou son numéro d'agrément);
  3° Le nombre d'animaux d'expérience morts ou euthanasiés dans l'établissement en mentionnant la cause si elle est connue et le cas échéant avec la mention du numéro du protocole de l'expérience au cours de laquelle les animaux d'expérience sont morts ou ont été euthanasiés;
  4° Pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que la date de naissance et l'origine si ces éléments sont connus et si l'animal est élevé ou non en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.
  Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.
  Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et disponibles [ pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience.
  5° Le nombre d'animaux d'expérience sevrés présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.
  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées au moins cinq ans .
Art. 10_WAALS_GEWEST.    § 1. De gebruiker, fokker en leverancier dient een register bij te houden waarin per diersoort voor ieder proefdier of per lot van proefdieren minimaal de volgende gegevens opgenomen zijn :
  1° Voor alle verworven [1 of geleverde]1 proefdieren : aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de inrichting, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar, inclusief of de proefdieren al dan niet met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;
  2° Het aantal afgestane [1 , vrijgelaten of geadopteerde]1 proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);
  [1 2°/1. Het aantal gefokte proefdieren en het aantal proefdieren dat gebruikt wordt in dierproeven;]1
  3° Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting met vermelding van de doodsoorzaak indien gekend en in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;
  4° Voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn, en of de dieren al dan niet gekweekt werden met het doel om gebruikt te worden in dierproeven en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.
  Voor elke hond, kat en niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, diergeneeskunde en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.
  Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en [1 worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.
  5° Het aantal aanwezige proefdieren moet vanaf de leeftijd van spenen tevens op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.
  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen minstens vijf jaar te worden bewaard [1 en worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.
  
Art. 10 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. La personne responsable chez un utilisateur, éleveur ou fournisseur doit tenir à jour un registre [1 , dans lequel sont consignées, ]1 par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, au minimum les informations suivantes :
  1° Pour chaque entrée [1 ou fourniture]1 d'animaux d'expérience : le nombre, la date d'entrée ou de sevrage pour les animaux d'expérience nés dans l'établissement, le nom et l'adresse du fournisseur ou son numéro d'agrément ou, le cas échéant, du propriétaire précédent, en précisant si les animaux d'expérience ont été élevés ou non en vue d'une utilisation dans des expériences;
  2° Le nombre d'animaux d'expérience cédés, [1 mis en liberté ou adoptés,]1 leur date de départ, le nom et l'adresse du destinataire (ou son numéro d'agrément);
  [1 2°/1 Le nombre d'animaux d'expérience élevés et le nombre d'animaux d'expérience utilisés dans les expériences sur animaux; ]1
  3° Le nombre d'animaux d'expérience morts ou euthanasiés dans l'établissement en mentionnant la cause si elle est connue et le cas échéant avec la mention du numéro du protocole de l'expérience au cours de laquelle les animaux d'expérience sont morts ou ont été euthanasiés;
  4° Pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que la date de naissance et l'origine si ces éléments sont connus et si l'animal est élevé ou non en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.
  Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.
  Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et [1 mises à disposition sur demande du service]1 [ pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience.
  5° Le nombre d'animaux d'expérience sevrés présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.
  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées au moins cinq ans [1 et sont mises à disposition sur demande du service ]1.
  
Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [3 § 1. Gebruikmakend van het register dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel dient de verantwoordelijke van elke gebruiker, fokker en leverancier, per diersoort en voor ieder proefdier of per lot van proefdieren, de volgende gegevens bij te houden en op te nemen:
   a) het aantal dieren, per soort, dat werd gefokt, aangeschaft, geleverd, gebruikt in dierproeven, afgestaan, vrijgelaten of geadopteerd;
   b) de herkomst van de dieren inclusief of zij met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;
   c) de data waarop de dieren zijn aangeschaft, geleverd, geboren, vrijgelaten of geadopteerd;
   d) de inrichtingen die de dieren geleverd hebben evenals de naam en het adres of het erkenningsnummer van de gebruiker, fokker, leverancier of vorige eigenaar;
   e) naam, adres en eventueel erkenningsnummer van de afnemer van de dieren;
   f) het aantal dieren, per soort, dat in elke inrichting is gestorven of gedood. Voor de gestorven dieren dient de doodsoorzaak, indien bekend, te worden genoteerd;
   g) voor gebruikers de projecten waarin de proefdieren worden gebruikt.
   h) voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboorteplaats en -datum indien deze gegevens bekend zijn, of het dier met het oog op het gebruik in dierproeven is gefokt, en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.
   Voor iedere hond, kat of niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.
   Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en beschikbaar blijven en worden op verzoek van Leefmilieu Brussel ter beschikking gesteld.
   i) het aantal aanwezige proefdieren moet op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.]3

  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen [3 ...]3 vijf jaar te worden bewaard [1 en worden op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2 ter beschikking gesteld]1.
  [3 § 3. De inschrijving in het register moet onmiddellijk na iedere wijziging van de informatie vermeld in paragraaf 1 plaatsvinden.]3
  
Art. 10 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [3 En utilisant le registre disponible sur le site/portail de Bruxelles Environnement, la personne responsable chez chaque utilisateur, éleveur et fournisseur doit tenir à jour et reprendre, par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, les informations suivantes:
   a) le nombre d'animaux, par espèce, qui ont été élevés, acquis, fournis, utilisés dans des expériences sur animaux, cédés, mis en liberté, ou placés ;
   b) l'origine des animaux, en précisant notamment s'ils sont élevés en vue d'une utilisation dans des expériences sur animaux ;
   c) les dates d'acquisition, de fourniture, de naissance, de mise en liberté ou de placement des animaux ;
   d) les établissements ayant fourni les animaux ainsi que le nom et l'adresse ou le numéro d'agrément de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur ou du précédent propriétaire ;
   e) les nom, adresse et l'éventuel numéro d'agrément du destinataire des animaux ;
   f) le nombre et les espèces d'animaux qui sont morts ou ont été mis à mort dans chaque établissement. Dans le cas d'animaux qui sont morts, les causes de la mort, si elles sont connues, sont indiquées ;
   g) pour ce qui est des utilisateurs, les projets dans lesquels des animaux sont utilisés.
   h) pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que le lieu et la date de naissance si ces éléments sont connus, si l'animal est élevé en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.
   Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.
   Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et disponibles pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience et sont mises à la disposition de Bruxelles Environnement à sa demande.
   i) le nombre d'animaux d'expérience présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.]3

  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées [3 ...]3 cinq ans [1 et sont mises à la disposition [2 de Bruxelles Environnement]2 à sa demande]1.
  [3 § 3. L'inscription dans le registre doit intervenir immédiatement après chaque modification d'informations telles que reprises sous le paragraphe 1.]3
  
Art. 10_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De gebruiker, fokker en leverancier dient een register bij te houden waarin per diersoort voor ieder proefdier of per lot van proefdieren minimaal de volgende gegevens opgenomen zijn :
  1° Voor alle verworven [1 of geleverde]1 proefdieren : aantal, datum van aankomst of datum van spenen indien de proefdieren geboren zijn in de inrichting, de naam en het adres van de leverancier (of het erkenningsnummer) of, in voorkomend geval, van de vorige eigenaar, inclusief of de proefdieren al dan niet met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;
  2° Het aantal afgestane [1 , vrijgelaten of geadopteerde]1 proefdieren, datum van vertrek, de naam en het adres van de bestemmeling (of het erkenningsnummer);
  [1 2° /1 Het aantal gefokte proefdieren en het aantal proefdieren dat gebruikt wordt in dierproeven;]1
  3° Aantal proefdieren die zijn gestorven of geëuthanaseerd in de inrichting met vermelding van de doodsoorzaak indien gekend en in voorkomend geval met vermelding van het protocolnummer van de proef tijdens dewelke de proefdieren zijn gestorven of werden geëuthanaseerd;
  4° Voor elke hond, kat of niet-menselijke primaat het identificatienummer, bedoeld in artikel 9, paragraaf 2, het geslacht, het ras of de soort alsook de geboortedatum en herkomst indien deze gegevens bekend zijn, en of de dieren al dan niet gekweekt werden met het doel om gebruikt te worden in dierproeven en in geval van een niet-menselijke primaat, of het proefdier de nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt.
  Voor elke hond, kat en niet-menselijke primaat wordt een individueel levensloopdossier bijgehouden dat het proefdier vergezelt zolang het proefdier onder de toepassing van dit besluit valt. Dit dossier wordt bijgehouden van bij de geboorte van het proefdier of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat alle relevante gegevens op vlak van voortplanting, diergeneeskunde en het sociaal gedrag van het proefdier in kwestie alsook de gegevens van de projecten waarin het proefdier werd gebuikt.
  Alle informatie betreffende de honden, katten of niet-menselijke primaten moet minstens gedurende drie jaar na de dood of na adoptie van het dier bewaard worden en beschikbaar blijven [1 en worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.
  5° Het aantal aanwezige proefdieren moet vanaf de leeftijd van spenen tevens op eenvoudige wijze uit de registergegevens kunnen worden afgeleid.
  § 2. Het register moet telkens worden getoond als de bevoegde personen bedoeld in artikel 34 van de wet daarom verzoeken. De gegevens dienen [2 ...]2 vijf jaar te worden bewaard [1 en worden op verzoek van de dienst ter beschikking gesteld]1.
  
Art. 10 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. La personne responsable chez un utilisateur, éleveur ou fournisseur doit tenir à jour un registre qui reprend par espèce animale et pour chaque animal ou lot d'animaux d'expérience, au minimum les informations suivantes :
  1° Pour chaque entrée [1 ou fourniture]1 d'animaux d'expérience : le nombre, la date d'entrée ou de sevrage pour les animaux d'expérience nés dans l'établissement, le nom et l'adresse du fournisseur ou son numéro d'agrément ou, le cas échéant, du propriétaire précédent, en précisant si les animaux d'expérience ont été élevés ou non en vue d'une utilisation dans des expériences;
  2° Le nombre d'animaux d'expérience cédés, [1 mis en liberté ou adoptés,]1 leur date de départ, le nom et l'adresse du destinataire (ou son numéro d'agrément);
  [1 2° /1 Le nombre d'animaux d'expérience élevés et le nombre d'animaux d'expérience utilisés dans les expériences sur animaux ;]1
  3° Le nombre d'animaux d'expérience morts ou euthanasiés dans l'établissement en mentionnant la cause si elle est connue et le cas échéant avec la mention du numéro du protocole de l'expérience au cours de laquelle les animaux d'expérience sont morts ou ont été euthanasiés;
  4° Pour chaque chien, chat ou primate non humain le numéro d'identification visé à l'article 9, paragraphe 2, le sexe, la race ou l'espèce ainsi que la date de naissance et l'origine si ces éléments sont connus et si l'animal est élevé ou non en vue d'une utilisation dans des expériences et dans le cas d'un primate non humain, s'il est issu de primates non humains élevés en captivité.
  Pour chaque chien, chat ou primate non humain doit être tenu un dossier individuel qui suit l'animal d'expérience aussi longtemps que celui-ci est détenu aux fins du présent arrêté. Le dossier est établi à la naissance ou dès que possible après celle-ci et contient toute information utile sur les antécédents reproductifs, vétérinaires et sociaux de l'animal d'expérience concerné ainsi que sur les projets dans lesquels il a été utilisé.
  Toutes les informations concernant les chiens, chats ou primates non humains doivent être conservées et disponibles [1 et sont mis à disposition sur la demande du service]1 pendant au moins trois ans après la mort ou le placement de l'animal d'expérience.
  5° Le nombre d'animaux d'expérience sevrés présents dans l'établissement doit aussi pouvoir être facilement déduit à partir des données du registre.
  § 2. Le registre doit être présenté à chaque demande de personnes compétentes visées à l'article 34 de la loi. Les données doivent être conservées [2 ...]2 cinq ans [1 et sont mis à disposition sur la demande du service]1.
  
HOOFDSTUK 3. - Gebruikers
CHAPITRE 3. - Utilisateurs
Art.11. § 1. Iedere gebruiker dient per aangetekend schrijven een aanvraag in tot erkenning bij de Minister zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986.
  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.
  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de proefdieren zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.
  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten van de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, punt 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.
  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.
  § 3. Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, punten 4° en 5° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, 1°, 2° en 3° van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.
  § 4. De aanvraag dient te gebeuren met het formulier waarvan het model is bepaald in bijlage 2.
  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
Art. 11. § 1er. Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès du Ministre, par lettre recommandée, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986.
  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.
  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :
  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. La conception, la construction et le mode de fonctionnement des installations et des équipements sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.
  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats de l'expert visé à l'article 31, § 1er, point 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.
  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.
  § 3. Tout changement aux données visées au § 2, points 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
  Tout changement aux données visées au § 2, 1°, 2° et 3° du présent article doit être communiqué au Service au moins une fois par an.
  § 4. La demande doit être faite en complétant le formulaire dont le modèle est fixé à l'annexe 2.
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, le Service transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
Art. 11_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [2 Iedere gebruiker dient per brief of via elektronische weg voorafgaandelijk een aanvraag in bij Leefmilieu Brussel tot erkenning zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986 door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De erkenningsaanvraag bevat de gegevens van de directeur, de verantwoordelijke, de eigenaar, de aangestelde deskundige en de voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het diploma en de functies van het personeel. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]2
  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.
  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. [2 Uit deze beschrijving moet duidelijk blijken dat er voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1.]2 Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de proefdieren zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.
  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten van de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, punt 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.
  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.
  § 3. Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, punten 4° en 5° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan [1 Leefmilieu Brussel]1 [2 per brief of via elektronische weg door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. De aanvraag tot wijziging van de erkenning bevat de gegevens opgesomd in paragraaf 1, eerste lid.]2 De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door [1 Leefmilieu Brussel]1 binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, 1°, 2° en 3° van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan [1 Leefmilieu Brussel]1.
  § 4. [2 ...]2
  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt [1 Leefmilieu Brussel]1 een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  
Art. 11 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [2 Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès de Bruxelles Environnement, par courrier ou par voie électronique, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986 au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande d'agrément comporte les coordonnées du directeur, du responsable, du propriétaire, de l'expert désigné et du président de la commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les nom, prénom, diplôme et fonction du personnel. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.]2
  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.
  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :
  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. [2 Il doit ressortir clairement de cette description que les conditions précisées à l'article 31, § 1er sont remplies.]2 La conception, la construction et le mode de fonctionnement des installations et des équipements sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.
  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats de l'expert visé à l'article 31, § 1er, point 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.
  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.
  § 3. Tout changement aux données visées au § 2, points 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable [1 à Bruxelles Environnement]1 [2 par courrier ou par voie électronique au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de modification de l'agrément comporte les données énoncées au paragraphe § 1er, alinéa 1er.]2 Le changement est accepté ou non après enquête [1 de Bruxelles Environnement]1 et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
  Tout changement aux données visées au § 2, 1°, 2° et 3° du présent article doit être communiqué [1 à Bruxelles Environnement]1 au moins une fois par an.
  § 4. [2 ...]2
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, [1 Bruxelles Environnement]1 transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  
Art. 11_WAALS_GEWEST.    § 1. Iedere gebruiker dient per aangetekend schrijven een aanvraag in tot erkenning bij de Minister zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986.
  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.
  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° [1 een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1. Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de dierproeven zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst, of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.]1.
  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten [1 van de aangewezen deskundige en van de personen die projecten en proeven opzetten]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.
  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.
  § 3. Elke wijziging van de gegevens [1 vermeld in § 2, 1°, 2°, 4° en 5°]1 van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  Elke wijziging van de gegevens [1 vermeld in § 2, 3°]1 van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.
  § 4. De aanvraag dient te gebeuren met het formulier waarvan het model is bepaald in bijlage 2.
  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  
Art. 11 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès du Ministre, par lettre recommandée, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986.
  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.
  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :
  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° [1 Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions visées à l'article 31, § 1er. La conception, la construction et le mode de fonctionnement des installations et des équipements des utilisateurs, éleveurs, ou fournisseurs sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences sur animaux, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables]1.
  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats [1 de l'expert désigné et des personnes qui sont impliquées dans la conception de procédures et de projets ]1. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.
  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.
  § 3. Tout changement aux données [1 visées au paragraphe 2, 1°, 2°, 4° et 5° ]1 du présent article doit être communiqué au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
  Tout changement aux données [1 visées au paragraphe 2, 3°]1 du présent article doit être communiqué au Service au moins une fois par an.
  § 4. La demande doit être faite en complétant le formulaire dont le modèle est fixé à l'annexe 2.
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, le Service transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  
Art. 11_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Iedere gebruiker dient per aangetekend schrijven een aanvraag in tot erkenning bij de Minister zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet van 14 augustus 1986.
  Gebruikers moeten bij deze aanvraag meedelen bij welke Ethische Commissie bedoeld in artikel 17 van dit besluit, zij aangesloten zijn.
  § 2. Bij de in paragraaf 1 vermelde aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting, met erop aangeduid de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° [1 een beschrijving van de apparatuur en installaties waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd. Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1. Het ontwerp, de bouw en de werking van de installaties en voorzieningen bij gebruikers, fokkers en leveranciers dienen zodanig te zijn dat de dierproeven zo doelmatig mogelijk kunnen worden uitgevoerd en dat met zo weinig mogelijk dieren en een minimum aan pijn, lijden, angst, of blijvende schade naar betrouwbare resultaten wordt gestreefd.]1
  3° De lijst met de namen, voornamen, functies, diploma's of certificaten van het personeel dat instaat voor de leiding over de dierproeven of het uitvoeren ervan of voor de verzorging, het toezicht en het doden van de proefdieren alsmede de naam, voornaam, functie, diploma's of certificaten van [1 de aangewezen deskundige en van de personen die projecten en proeven opzetten]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De gebruiker moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een beschrijving van de aard van de dierproeven die worden verricht en hun doel.
  5° Een lijst van de soorten proefdieren die worden gehouden, met vermelding van hun herkomst.
  § 3. Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, punten 4° en 5° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt na onderzoek al dan niet goedgekeurd door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  Elke wijziging van de gegevens vermeld in § 2, 1°, 2° en 3° van dit artikel dient tenminste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.
  § 4. De aanvraag dient te gebeuren met het formulier waarvan het model is bepaald in bijlage 2.
  § 5. Om te kunnen worden erkend moeten de installaties en de werking van de gebruikers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4 onverminderd de bepalingen van artikel 41. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging alsook de in dierproeven gebruikte methoden worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. Binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging op naar de gebruiker waarbij indien van toepassing, de aanvrager wordt gevraagd zijn dossier aan te vullen in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  
Art. 11 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Tout utilisateur doit introduire au préalable, auprès du Ministre, par lettre recommandée, une demande d'agrément visé à l'article 21, alinéa 1er de la loi du 14 août 1986.
  Pour les utilisateurs, cette demande doit notifier la Commission d'éthique visée à l'article 17 du présent arrêté, dont il dépend.
  § 2. A la demande visée au paragraphe 1er doivent être jointes les pièces suivantes :
  1° Un plan schématique de l'établissement, avec précision de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° [1 Une description de l'équipement et des installations où sont logés les animaux d'expérience et où, le cas échéant, les expériences sont réalisées. Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions, visées à l'article 31, § 1er. La conception, la construction et le fonctionnement des installations et des structures des utilisateurs, éleveurs et fournisseurs sont de nature à permettre un déroulement aussi efficace que possible des expériences sur animaux, et visent à obtenir des résultats fiables en utilisant le moins d'animaux possible et en causant le minimum de douleur, de souffrance, d'angoisse ou de dommages durables.]1
  3° La liste des noms, prénoms, fonctions et diplômes ou certificats du personnel qualifié pour la direction des expériences ou leur mise en oeuvre ou pour les soins, la surveillance ou la mise à mort des animaux. Cette liste comprend aussi les nom, prénom, fonction et diplômes ou certificats [1 du spécialiste désigné et des personnes mettant en place des projets et des expériences]1. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. L'utilisateur doit disposer, sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° Une description du type d'expériences effectuées sur les animaux et leur but.
  5° Une liste des espèces d'animaux d'expérience qui sont détenues, mentionnant leur provenance.
  § 3. Tout changement aux données visées au § 2, points 4° et 5° du présent article doit être communiqué au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
  Tout changement aux données visées au § 2, 1°, 2° et 3° du présent article doit être communiqué au Service au moins une fois par an.
  § 4. La demande doit être faite en complétant le formulaire dont le modèle est fixé à l'annexe 2.
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des utilisateurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice de l'article 41. Chaque utilisateur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, et des méthodes utilisées dans les expériences, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la déclaration, le Service transmet à l'utilisateur un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  
Art.12. § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.
  § 2. Indien het Deontologisch Comité niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Dienst, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.
  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
Art. 12. § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.
  § 2. Dans le cas où le Comité déontologique n'est pas constitué ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, le Service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, le Service en informe immédiatement l'utilisateur.
  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
Art. 12_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies [1 van de Brusselse Commissie voor dierproeven]1. [1 De stukken zoals bedoeld in artikel 11 § § 2 en 3 maken deel uit van de erkenning. Leefmilieu Brussel registreert de erkende gebruikers.]1  § 2. [1 In het geval dat de Brusselse Commissie voor dierproeven niet samengesteld is of geen advies kan uitbrengen binnen de termijn voorzien in de voorgaande alinea, kan Leefmilieu Brussel een tijdelijke erkenning toekennen in afwachting van het advies. Indien de erkenning geweigerd wordt, licht Leefmilieu Brussel onmiddellijk de gebruiker in.]1  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
  
Art. 12 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]1. [1 Les pièces, visées à l'article 11, §§ 2 et 3, font partie de l'agrément. Bruxelles Environnement enregistre les utilisateurs agréés.]1
  § 2. [1 Dans le cas où la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale n'est pas constituée ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, Bruxelles Environnement peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, Bruxelles Environnement en informe immédiatement l'utilisateur.]1
  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
  
Art. 12_WAALS_GEWEST.    § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.
  [1 De stukken, vermeld in artikel 11, § 2 en § 3, maken deel uit van de erkenning. De Dienst registreert de erkende gebruikers.]1
  § 2. Indien het Deontologisch Comité niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Dienst, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.
  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
  
Art. 12 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.
  [1 Les pièces visées à l'article 11, § 2 et § 3, font partie de l'agrément. Le Service enregistre les utilisateurs agréés. ]1
  § 2. Dans le cas où le Comité déontologique n'est pas constitué ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, le Service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, le Service en informe immédiatement l'utilisateur.
  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
  
Art. 12_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De erkenning, bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet, wordt door de Minister verleend binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van [1 de Proefdierencommissie]1. [1 De stukken, vermeld in artikel 11, § 2 en § 3, maken deel uit van de erkenning. De dienst registreert de erkende gebruikers.]1  § 2. Indien [1 de Proefdierencommissie]1 niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Dienst, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. Indien de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager hiervan onverwijld op de hoogte gebracht.  § 3. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de gebruiker en zijn inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit voldoen.
  
Art. 12 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. L'agrément visé à l'article 21, § 1er de la loi est octroyé par le Ministre dans les nonante jours suivant la réception de la demande, si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission des Animaux d'expérience]1. [1 Les pièces, visées à l'article 11, §§ 2 et 3, font partie de l'agrément. Le service enregistre les utilisateurs agréés.]1
  § 2. Dans le cas où [1 la Commission des Animaux d'expérience]1 n'est pas constitué ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, le Service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, le Service en informe immédiatement l'utilisateur.
  § 3. L'agrément n'est accordé que si l'utilisateur, ainsi que son établissement satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
  
HOOFDSTUK 4. - Fokkers en leveranciers
CHAPITRE 4. - Eleveurs et fournisseurs
Art.13. § 1. Iedere fokker en leverancier dient per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 22 van de wet in bij de Minister onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren.
  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten van de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.
  § 3. Elke wijziging aan de gegevens vermeld in § 2, 4° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  § 4. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend met een formulier waarvan het model bepaald is in bijlage 3.
  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. De fokkers van niet-menselijke primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte niet-menseljike primaten, te verhogen.
  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.
  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
Art. 13. § 1er. Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi au Ministre par lettre recommandée sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :
  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience.
  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats de l'expert visés à l'article 31, § 1er, 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.
  § 3. Toute modification apportée aux données visées au § 2, 4° du présent article doit être communiquée au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  § 4. La demande d'agrément doit être introduite à l'aide d'un formulaire dont le modèle est fixé en annexe 3.
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.
  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, le Service transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.
  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
Art. 13_WAALS_GEWEST.    § 1. Iedere fokker en leverancier dient per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 22 van de wet in bij de Minister onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren. [1 Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31. § 1.]1
  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten [1 van de aangewezen deskundige]1 bedoeld in artikel 31, § 1, 4°. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.
  § 3. Elke wijziging aan de gegevens [1 vermeld in § 2, 1°, 2° en 4°]1 van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  [1 Elke wijziging van de gegevens vermeld in paragraaf 2, 3°, dient ten minste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.]1
  § 4. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend met een formulier waarvan het model bepaald is in bijlage 3.
  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. De fokkers van niet-menselijke primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte niet-menseljike primaten, te verhogen.
  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van het Deontologisch Comité.
  [1 De stukken, vermeld in paragraaf 2 en 3, maken deel uit van de erkenning. De dienst registreert de erkende fokkers en leveranciers.]1
  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  
Art. 13 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi au Ministre par lettre recommandée sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :
  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience. [1 Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions visées à l'article 31, § 1er. ]1
  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats [1 de l'expert désigné ]1 visés à l'article 31, § 1er, 4°. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.
  § 3. Toute modification apportée aux données [1 visées au paragraphe 2, 1°, 2° et 4°]1 du présent article doit être communiquée au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  [1 Tout changement aux données visées au paragraphe 2, 3°, est communiqué au Service au moins une fois par an. ]1
  § 4. La demande d'agrément doit être introduite à l'aide d'un formulaire dont le modèle est fixé en annexe 3.
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.
  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, le Service transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis du Comité déontologique.
  [1 Les pièces visées aux paragraphes 2 et 3 font partie de l'agrément. Le Service enregistre les éleveurs et les fournisseurs agréés.]1
  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
  
Art. 13_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [3 Iedere fokker en leverancier dient een aanvraag tot erkenning in bij Leefmilieu Brussel per brief of via elektronische weg, door middel van het formulier dat beschikbaar is op haar website/portaal en dit onverminderd de bepalingen van artikel 41. De erkenningsaanvraag bevat de gegevens van de directeur, de verantwoordelijke, de eigenaar en de aangestelde deskundige, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het diploma en de functie van het personeel. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]3
  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren. [1 Uit deze beschrijving moet blijken dat de voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1.]1
  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten van [1 de aangewezen deskundige]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.
  § 3. Elke wijziging aan de gegevens vermeld in § 2, 4° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan [2 Leefmilieu Brussel]2 [3 per brief of via elektronische weg door middel van het formulier dat beschikbaar is op diens website/portaal. De aanvraag tot wijziging van de erkenning bevat de gegevens opgesomd in paragraaf 1.]3 De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door [2 Leefmilieu Brussel]2 binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  [1 Elke wijziging van de gegevens zoals vermeld [3 in artikel 13, § 2,1°, 2° en 3°]3 van dit besluit dient tenminste jaarlijks te worden meegedeeld aan [2 Leefmilieu Brussel]2.]1
  § 4. [3 ...]3
  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. De fokkers van niet-menselijke primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte [1 niet-menselijke]1 primaten, te verhogen.
  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt [2 Leefmilieu Brussel]2 een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van [1 de Brusselse Commissie voor dierproeven]1. [1 De stukken vermeld in de paragrafen 2 en 3 maken deel uit van de erkenning. [2 Leefmilieu Brussel]2 registreert de erkende fokkers en leveranciers.]1
  [1 § 8/1. Als de Brusselse Commissie voor dierproeven niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de termijn, vermeld in voorgaande paragraaf, kan [2 Leefmilieu Brussel]2 in afwachting van het advies een tijdelijke erkenning verlenen. Als de erkenning geweigerd wordt, wordt de fokker of de leverancier daar onverwijld van op de hoogte gebracht.]1
  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  
Art. 13 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [3 Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique sans préjudice des dispositions de l'article 41, au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande d'agrément comporte les coordonnées du directeur, du responsable, du propriétaire et de l'expert désigné, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les nom, prénom, diplôme et fonction du personnel. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.]3
  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :
  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience. [1 Il doit ressortir de cette description que les conditions précisées à l'article 31, § 1er sont remplies.]1
  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats de [1 l'expert désigné]1. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.
  § 3. Toute modification apportée aux données visées au § 2, 4° du présent article doit être communiquée au préalable [2 à Bruxelles Environnement]2 [3 par courrier ou par voie électronique au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. La demande de modification de l'agrément comporte les données énoncées au paragraphe § 1er.]3. Le changement est accepté ou non après enquête [2 de Bruxelles Environnement]2 et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  [1 Tout changement aux données visées [3 à l'article 13, § 2, 1°, 2° et 3°]3 du présent arrêté doit être communiqué [2 à Bruxelles Environnement]2 au moins une fois par an.]1
  § 4. [3 ...]3
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.
  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, [2 Bruxelles Environnement]2 transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]1. [1 Les pièces mentionnées aux §§ 2 et 3 font partie de l'agrément. [2 Bruxelles Environnement]2 procède à l'enregistrement des éleveurs et fournisseurs agréés.]1
  [1 § 8/1. Dans le cas où la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale n'est pas constituée ou ne peut donner son avis dans le délai prévu au paragraphe précédent, [2 Bruxelles Environnement]2 peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. En cas de refus de l'agrément, [2 Bruxelles Environnement]2 en informe immédiatement l'éleveur ou le fournisseur.]1
  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
  
Art. 13_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Iedere fokker en leverancier dient per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 22 van de wet in bij de Minister onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  § 2. Bij deze aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd :
  1° Een overzichtsplan van de inrichting met aanduiding van de functie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren.
  2° Een beschrijving van de lokalen of ruimten die worden gebruikt voor de huisvesting en de verzorging van de proefdieren. [1 Uit die beschrijving blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 31, § 1.]1
  3° De lijst van het personeel dat instaat voor de verzorging of het doden van de proefdieren, met vermelding van hun respectievelijke functies en diploma's of getuigschriften, alsmede de diploma's of certificaten van [1 de aangewezen deskundige]1. De lijst vermeldt ook de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de wet en van dit besluit en de naam van de personen die ter plaatse verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in de inrichting, die ervoor zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten en die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. Iedere fokker en leverancier moet ter plaatse over voldoende personeel beschikken.
  4° Een lijst van de proefdiersoorten die er worden gekweekt, gehouden en verhandeld.
  § 3. Elke wijziging aan de gegevens vermeld in § 2, 4° van dit artikel dient vooraf meegedeeld te worden aan de Dienst bij aangetekend schrijven. De wijziging wordt al dan niet goedgekeurd na onderzoek door de Dienst binnen een termijn van maximum 2 maanden na ontvangst van de aanvraag van de wijziging, onverminderd de bepalingen van artikel 41.
  [1 Elke wijziging van de gegevens vermeld in paragraaf 2, 3° dient ten minste jaarlijks meegedeeld te worden aan de Dienst.]1
  § 4. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend met een formulier waarvan het model bepaald is in bijlage 3.
  § 5. Om te kunnen worden erkend, moeten de installaties alsook de werking bij de fokkers en leveranciers voldoen aan de bepalingen bedoeld in bijlage 4, onverminderd de bepalingen van artikel 41. Iedere fokker en leverancier draagt er zorg voor dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de proefdieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken. Voor elke significante wijziging van de structuur of de werking van de inrichting die het dierenwelzijn negatief kan beïnvloeden, is een nieuwe erkenning vereist.
  § 6. De fokkers van [1 niet-menselijke]1 primaten moeten een strategie toepassen die tot doel heeft het aandeel van dieren die de nakomelingen zijn van in gevangenschap gefokte [1 niet-menselijke] primaten, te verhogen.
  § 7. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot erkenning stuurt de Dienst een ontvangstbevestiging naar de fokker of leverancier op waarbij, indien van toepassing, de aanvrager gevraagd wordt zijn dossier aan te vullen met de stukken in toepassing van paragraaf 2 van dit artikel.
  § 8. De erkenning wordt verleend door de Minister, binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en na advies van [1 de Proefdierencommissie]1
. [1 De stukken, vermeld in paragraaf 2 en 3, maken deel uit van de erkenning. De dienst registreert de erkende fokkers en leveranciers.]1
  [1 § 8/1. Als de Proefdierencommissie niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de termijn, vermeld in paragraaf 8, kan de dienst in afwachting van het advies een tijdelijke erkenning verlenen. Als de erkenning geweigerd wordt, wordt de aanvrager daar onverwijld van op de hoogte gebracht.]1
  § 9. De erkenning wordt uitsluitend verleend als de fokker of de leverancier en hun respectievelijke inrichtingen aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  
Art. 13 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Tout éleveur ou fournisseur doit adresser une demande d'agrément visé à l'article 22 de la loi au Ministre par lettre recommandée sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  § 2. A cette demande, les pièces suivantes doivent être jointes :
  1° Un plan d'ensemble de l'établissement avec indication de la fonction des différents locaux destinés aux animaux d'expérience.
  2° Une description des locaux et pièces qui sont utilisés pour le logement et les soins des animaux d'expérience. [1 Cette description démontre qu'il a été répondu aux conditions, visées à l'article 31, § 1er.]1
  3° La liste du personnel chargé des soins ou de la mise à mort des animaux d'expérience avec mention de leurs fonctions et diplômes ou certificats respectifs ainsi que les diplômes ou certificats [1 du spécialiste désigné]1. Cette liste comprend également le nom de la personne chargée de veiller à la conformité avec les dispositions de la loi et du présent arrêté et le nom des personnes qui sur place, sont responsables de la surveillance du bien-être des animaux dans l'établissement et des soins qui leur sont donnés, qui veillent à ce que le personnel s'occupant des animaux ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement et qui sont responsables de veiller à ce que le personnel dispose d'un niveau d'études, des compétences et d'une formation continue adéquats et qu'il soit supervisé jusqu'à ce qu'il ait démontré qu'il possède les compétences requises. Tout éleveur ou fournisseur doit disposer sur place, d'un personnel en nombre suffisant.
  4° une liste des espèces d'animaux d'expérience qui y sont élevés, détenus et commercialisés.
  § 3. Toute modification apportée aux données visées au § 2, 4° du présent article doit être communiquée au préalable au Service par lettre recommandée. Le changement est accepté ou non après enquête du Service et dans un délai maximum de 2 mois après la réception de la demande de changement, sans préjudice aux dispositions de l'article 41.
  [1 Tout changement aux données visées au paragraphe 2, 3°, doit être communiqué au service au moins une fois par an.]1
  § 4. La demande d'agrément doit être introduite à l'aide d'un formulaire dont le modèle est fixé en annexe 3.
  § 5. Pour pouvoir être agréés, les installations et le fonctionnement des éleveurs et des fournisseurs doivent satisfaire aux dispositions fixées à l'annexe 4, sans préjudice aux dispositions de l'article 41. Tout éleveur et fournisseur veille au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins, afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux d'expérience. Un nouvel agrément est requis dès qu'une modification significative de la structure ou de la fonction de l'établissement est susceptible d'affecter négativement le bien-être des animaux.
  § 6. Les éleveurs de primates non humains doivent mettre en place une stratégie en vue d'accroître la proportion d'animaux issus de primates non humains qui ont été élevés en captivité.
  § 7. Dans les dix jours ouvrables qui suivent la réception de la demande d'agrément, le Service transmet à l'éleveur ou au fournisseur, un accusé de réception qui, le cas échéant, requiert au demandeur de compléter son dossier en application du paragraphe 2 du présent article.
  § 8. L'agrément est octroyé par le Ministre, dans les nonante jours qui suivent la réception de la demande si les conditions précisées dans la loi et ses arrêtés d'exécution sont remplies et après avis [1 de la Commission des Animaux d'expérience]1. [1 Les pièces, visées aux paragraphes 2 et 3, font partie de l'agrément. Le service enregistre les éleveurs et fournisseurs agréés.]1
  [1 § 8/1. Dans le cas où la Commission des Animaux d'expérience n'est pas constituée ou ne peut donner son avis dans le délai visé au paragraphe 8, le service peut attribuer un agrément temporaire en attendant l'avis. Si l'agrément est refusé, le demandeur en est informé au plus vite.]1
  § 9. L'agrément n'est accordé que si l'éleveur ou le fournisseur ainsi que leurs établissements respectifs, satisfont aux exigences de la loi et du présent arrêté.
  
HOOFDSTUK 5. - Inspectie, schorsing en intrekking
CHAPITRE 5. - Inspection, suspension et retrait
Art.14. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. Een passend deel van de inspecties wordt uitgevoerd zonder waarschuwing. De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende tenminste vijf jaar worden bewaard.
  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :
  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;
  2° Precedenten en mogelijke vermoedens al naar gelang de gecontroleerde inrichting;
  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker.
  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar niet-menseljike primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
Art. 14. § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels du SPF Santé publique, Sécurité de la chaîne alimentaire et Environnement procèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. Une proportion appropriée des inspections sont effectuées sans avertissement préalable. Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant au moins cinq ans.
  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :
  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;
  2° Des antécédents et suspicions par rapport à l'établissement contrôlé;
  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur.
  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.
Art. 14_WAALS_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van de [1 Dienst]1 over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. Een passend deel van de inspecties wordt uitgevoerd zonder waarschuwing. De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende tenminste vijf jaar worden bewaard.
  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :
  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;
  2° Precedenten [1 van de fokker, leverancier of gebruiker wat betreft de naleving van de vereisten van de wet en van dit besluit]1;
  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker.
  [1 4° Alle informatie die zou kunnen wijzen op een niet-conformiteit]1
  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar niet-menseljike primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
  
Art. 14 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels du [1 Service ]1 procèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. Une proportion appropriée des inspections sont effectuées sans avertissement préalable. Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant au moins cinq ans.
  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :
  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;
  2° Des antécédents et [1 de l'éleveur, du fournisseur ou de l'utilisateur en matière de conformité avec les exigences de la loi et du présent arrêté]1;
  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur.
  [1 4° De toute information pouvant indiquer une non-conformité. ]1
  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.
  
Art. 14_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van [2 Leefmilieu Brussel]2 over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. [1 Een passend deel van de inspecties wordt onaangekondigd uitgevoerd.]1 [3 De directeur neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de inspectie van zijn inrichting mogelijk is in zijn afwezigheid. De toegang tot alle lokalen en de terbeschikkingstelling van alle gevraagde documenten moet gegarandeerd worden bij iedere inspectie, ook al is deze inspectie onaangekondigd.]3 De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende tenminste vijf jaar worden bewaard.
  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :
  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;
  2° [1 De staat van dienst van de fokker, leverancier of gebruiker wat betreft de naleving van de vereisten van dit koninklijk besluit;]1
  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker;
  [1 Alle informatie die zou kunnen wijzen op niet-naleving van voormelde vereisten.]1
  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar [1 niet-menselijke]1 primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
  
Art. 14 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels [2 de Bruxelles Environnement]2 procèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. Une proportion appropriée des inspections sont effectuées sans avertissement préalable. [3 Le directeur prend les mesures appropriées pour que l'inspection de son établissement soit possible en son absence. L'accès à tous les locaux et la mise à disposition de tous les documents demandés doivent être garantis lors de chaque contrôle même si cette inspection s'effectue sans avertissement préalable.]3 Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant au moins cinq ans.
  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :
  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;
  2° [1 Des antécédents de l'éleveur, du fournisseur ou de l'utilisateur en ce qui concerne le respect des exigences du présent arrêté royal;]1
  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur;
  [1 4° De toute information qui pourrait attirer l'attention sur le non-respect des exigences précitées.]1
  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.
  
Art. 14_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 van de Wet, gaan de statutaire of contractuele dierenartsen van de [1 dienst]1 over tot het uitvoeren van inspecties bij de gebruikers, fokkers en leveranciers en de bijhorende inrichtingen. [1 Een passend deel van de inspecties wordt onaangekondigd uitgevoerd.]1 De gegevens van alle uitgevoerde inspecties moeten gedurende [2 ...]2 vijf jaar worden bewaard.
  § 2. De frequentie van de inspecties van deze inrichtingen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met :
  1° Het aantal gehuisveste dieren alsook de diersoort;
  2° [1 De staat van dienst van de fokker, leverancier of gebruiker, wat betreft de naleving van de vereisten van dit besluit;]1
  3° Het aantal en het soort uitgevoerde projecten bij de gebruiker;
  [1 4° Alle informatie die zou kunnen wijzen op niet-naleving.]1
  § 3. Op basis van de risicoanalyse vernoemd in paragraaf 2 van dit artikel moet minstens een derde van de gebruikers elk jaar geïnspecteerd worden. Gebruikers, fokkers en leveranciers waar [1 niet-menselijke]1 primaten gehouden worden, moeten minstens één maal per jaar geïnspecteerd worden.
  
Art. 14 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Nonobstant les dispositions de l'article 34 de la loi, les vétérinaires statutaires et contractuels du [1 service]1 procèdent à l'inspection des utilisateurs, des éleveurs et des fournisseurs y compris de leurs établissements. [1 Une proportion appropriée des inspections sont effectuées inopinément.]1 Les rapports de toutes les inspections sont conservés pendant [2 ...]2 cinq ans.
  § 2. La fréquence des inspections est adaptée en fonction d'une analyse des risques propre à chaque établissement en tenant compte :
  1° Du nombre d'animaux hébergés et de leur espèce;
  2° [1 L'état de service de l'éleveur, du fournisseur ou de l'utilisateur, en ce qui concerne le respect des exigences du présent arrêté ;]1
  3° Du nombre et du type des projets menés chez l'utilisateur;
  [1 4° Tous les informations qui pourraient mettre en évidence le non-respect.]1
  § 3. Conformément à l'analyse des risques visée au paragraphe 2 du présent article, au moins un tiers des utilisateurs doivent être inspectés chaque année. Les utilisateurs, les éleveurs et les fournisseurs où se trouvent des primates non humains doivent être inspectés au moins une fois par an.
  
Art.15. § 1. De Minister schorst de erkenning van een gebruiker, fokker of leverancier voor een periode van één tot drie maanden wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  § 2. De Minister trekt na advies van het Deontologisch Comité, de erkenning in van een gebruiker, fokker of leverancier die niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit of die niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
  De Dienst kan in alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning, passende corrigerende maatregelen nemen of kan eisen dat dergelijke maatregelen worden genomen. De Dienst neemt ook maatregelen opdat het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren daardoor niet negatief wordt beïnvloed.
  In alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning wordt de gebruiker, fokker of leverancier voorafgaandelijk gehoord door de Dienst.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikelen 11 of 13, al naargelang het geval.
  § 3. Indien een gebruiker gedurende tenminste drie opeenvolgende jaren geen dierproeven uitvoert, wordt de erkenning door de Dienst ingetrokken. Deze intrekking wordt onmiddellijk meegedeeld aan de gebruiker.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 11.
Art. 15. § 1er. Le Ministre suspend, pour un délai de un à trois mois, l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté.
  § 2. Le Ministre, après avis du Comité déontologique, retire l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté ou qui n'a pas pris les mesures en vue de remédier aux infractions qui ont conduit à la suspension de l'agrément conformément au paragraphe 1er du présent article.
  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, le Service peut prendre des mesures correctives ou exiger que de telles mesures soient prises. Le Service prend aussi les mesures pour veiller à ce que le bien-être des animaux hébergés dans l'établissement concerné n'en pâtisse pas.
  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur est entendu au préalable par le Service.
  Un nouvel agrément n'est octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme aux articles 11 ou 13 selon le cas.
  § 3. [Si un utilisateur n'effectue plus aucune expérience sur animaux pendant au moins trois années consécutives, l'agrément est retiré par le Service. Ce retrait est immédiatement communiqué à l'utilisateur concerné].
  Un nouvel agrément n'est alors octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme à l'article 11.
Art. 15_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De Minister schorst de erkenning van een gebruiker, fokker of leverancier voor een periode van één tot drie maanden wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  § 2. De Minister trekt na advies van [1 de Brusselse Commissie voor dierproeven]1, de erkenning in van een gebruiker, fokker of leverancier die niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit of die niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
  [2 Leefmilieu Brussel]2 kan in alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning, passende corrigerende maatregelen nemen of kan eisen dat dergelijke maatregelen worden genomen. [2 Leefmilieu Brussel]2 neemt ook maatregelen opdat het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren daardoor niet negatief wordt beïnvloed.
  In alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning wordt de gebruiker, fokker of leverancier voorafgaandelijk gehoord door [2 Leefmilieu Brussel]2.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikelen 11 of 13, al naargelang het geval.
  § 3. [3 Leefmilieu Brussel trekt de erkenning in wanneer:
   1° de gebruiker geen enkele dierproef meer heeft uitgevoerd gedurende minstens 3 opeenvolgende jaren;
   2° de gebruiker, kweker of leverancier een einde stelt aan zijn erkenning.
   De intrekking van de erkenning wordt aan de betrokken gebruiker, kweker of leverancier betekend.]3

  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 11.
  
Art. 15 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Le Ministre suspend, pour un délai de un à trois mois, l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté.
  § 2. Le Ministre, après avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]1, retire l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté ou qui n'a pas pris les mesures en vue de remédier aux infractions qui ont conduit à la suspension de l'agrément conformément au paragraphe 1er du présent article.
  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, [2 Bruxelles Environnement]2 peut prendre des mesures correctives ou exiger que de telles mesures soient prises. [2 Bruxelles Environnement]2 prend aussi les mesures pour veiller à ce que le bien-être des animaux hébergés dans l'établissement concerné n'en pâtisse pas.
  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur est entendu au préalable par [2 Bruxelles Environnement]2.
  Un nouvel agrément n'est octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme aux articles 11 ou 13 selon le cas.
  § 3. [3 Bruxelles Environnement retire l'agrément lorsque :
   1° l'utilisateur n'effectue plus aucune expérience sur animaux pendant au moins 3 années consécutives ;
   2° l'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur met un terme à son agrément.
   Le retrait d'agrément est notifié à l'utilisateur, l'éleveur ou au fournisseur concerné.]3

  Un nouvel agrément n'est alors octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme à l'article 11.
  
Art. 15_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De Minister schorst de erkenning van een gebruiker, fokker of leverancier voor een periode van één tot drie maanden wanneer deze niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit.
  § 2. De Minister trekt [1 ...]1 de erkenning in van een gebruiker, fokker of leverancier die niet langer voldoet aan de voorschriften van de wet en van dit besluit of die niet de nodige maatregelen heeft getroffen om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel.
  De Dienst kan in alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning, passende corrigerende maatregelen nemen of kan eisen dat dergelijke maatregelen worden genomen. De Dienst neemt ook maatregelen opdat het welzijn van de in de inrichting gehuisveste dieren daardoor niet negatief wordt beïnvloed.
  In alle gevallen van schorsing of intrekking van een erkenning wordt de gebruiker, fokker of leverancier voorafgaandelijk gehoord door de Dienst.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikelen 11 of 13, al naargelang het geval.
  § 3. Indien een gebruiker gedurende tenminste drie opeenvolgende jaren geen dierproeven uitvoert, wordt de erkenning door de Dienst ingetrokken. Deze intrekking wordt onmiddellijk meegedeeld aan de gebruiker.
  Een nieuwe erkenning wordt slechts door de Minister verleend na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 11.
  
Art. 15 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Le Ministre suspend, pour un délai de un à trois mois, l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté.
  § 2. Le Ministre [1 ...]1 retire l'agrément d'un utilisateur, d'un éleveur ou d'un fournisseur qui ne satisfait plus aux exigences fixées dans la loi et le présent arrêté ou qui n'a pas pris les mesures en vue de remédier aux infractions qui ont conduit à la suspension de l'agrément conformément au paragraphe 1er du présent article.
  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, le Service peut prendre des mesures correctives ou exiger que de telles mesures soient prises. Le Service prend aussi les mesures pour veiller à ce que le bien-être des animaux hébergés dans l'établissement concerné n'en pâtisse pas.
  Dans tous les cas de suspension ou de retrait d'un agrément, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur est entendu au préalable par le Service.
  Un nouvel agrément n'est octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme aux articles 11 ou 13 selon le cas.
  § 3. [Si un utilisateur n'effectue plus aucune expérience sur animaux pendant au moins trois années consécutives, l'agrément est retiré par le Service. Ce retrait est immédiatement communiqué à l'utilisateur concerné].
  Un nouvel agrément n'est alors octroyé par le Ministre qu'après une nouvelle procédure de demande conforme à l'article 11.
  
Art.16. De gebruiker, fokker of leverancier of diens afgevaardigde werkt mee bij elk bezoek van de Inspecteur-dierenarts gericht op de controle van de naleving van de erkenningsvoorwaarden.
Art. 16. Chez un utilisateur, un éleveur ou un fournisseur, la personne responsable ou son représentant collabore à toute visite effectuée par l'Inspecteur vétérinaire compétent destinée au contrôle du maintien des conditions requises pour l'agrément.
HOOFDSTUK 6. - Beoordeling en vergunning van projecten
CHAPITRE 6. - Evaluation et autorisation des projets
Art.17. § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.
  De Dienst kan ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. De Dienst licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.
  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door de Dienst.
  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie gunsig is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.
  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze bij de Dienst aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.
  § 4. De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden. De expertise van de leden van de Commissie zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.
  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de Commissie.
  Een vertegenwoordiger van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de Commissie.
  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.
  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie het Deontologisch Comité.
  § 7 De Ethische Commissie stelt minstens éénmaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden. De Ethische Commissie kan aan het publiek elke informatie meedelen die zij nuttig acht.
Art. 17. § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.
  Le Service peut accorder une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande motivée scientifiquement. Le Service informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par le Service.
  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.
  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre au Service qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.
  § 4. La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres. L'expertise des membres de la Commission garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.
  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la Commission.
  Un représentant des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la Commission.
  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.
  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis du Comité déontologique.
  § 7. La Commission d'éthique établit au moins une fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres. La Commission d'éthique peut mettre à disposition du public toute information qu'elle juge utile.
Art. 17_WAALS_GEWEST.    § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.
  De Dienst kan [1 op basis van een wetenschappelijke motivering]1 ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. De Dienst licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.
  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door de Dienst.
  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie gunsig is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.
  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze bij de Dienst aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.
  § 4. De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden. De expertise van de leden van de Commissie zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.
  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de Commissie.
  Een vertegenwoordiger van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de Commissie.
  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.
  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie het Deontologisch Comité.
  § 7 De Ethische Commissie stelt minstens éénmaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden. De Ethische Commissie kan aan het publiek elke informatie meedelen die zij nuttig acht.
  
Art. 17 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.
  Le Service peut accorder [1 , sur la base d'une justification scientifique, ]1 une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande motivée scientifiquement. Le Service informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par le Service.
  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.
  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre au Service qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.
  § 4. La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres. L'expertise des membres de la Commission garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.
  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la Commission.
  Un représentant des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la Commission.
  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.
  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis du Comité déontologique.
  § 7. La Commission d'éthique établit au moins une fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres. La Commission d'éthique peut mettre à disposition du public toute information qu'elle juge utile.
  
Art. 17_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.
  [2 Leefmilieu Brussel]2 kan [1 ,op basis van wetenschappelijke gegevens,]1 [3 en na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven]3 [4 per project]4 ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker [4 per brief of via elektronische weg, door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel]4 een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. [4 De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leveranciers van de soorten.]4 [2 Leefmilieu Brussel]2 licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.
  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door [2 Leefmilieu Brussel]2 [4 door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel]4. [4 Wanneer het ingevulde aanvraagdossier als volledig beschouwd wordt door de Ethische Commissie maakt deze het project, evenals alle door de gebruiker achteraf aangebrachte wijzigingen, per brief of via elektronische weg over aan Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.]4 [3 Leefmilieu Brussel beschikt over de mogelijkheid, met het oog op de bescherming en het welzijn van proefdieren, om op gemotiveerde wijze een project niet te laten doorgaan. Leefmilieu Brussel brengt de gebruiker op de hoogte van de beslissing. De gebruiker kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij de Regering binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving.]3
  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie [3 gunstig]3 is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.
  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze [1 jaarlijks]1 bij [2 Leefmilieu Brussel]2 aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.
  § 4. [1 De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden, van wie minstens twee niet verbonden zijn met de gebruiker.]1 De expertise van de leden van de [3 Ethische Commissie]3 zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.
  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de [3 Ethische Commissie]3.
  Een vertegenwoordiger [4 verbonden aan een]4 van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de [3 Ethische Commissie]3.
  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.
  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie [1 de Brusselse Commissie voor dierproeven]1.
  § 7. [1 De Ethische Commissie stelt minstens tweemaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden en aan [2 Leefmilieu Brussel]2. De Ethische Commissie deelt aan het publiek op een transparante en toegankelijke wijze alle informatie mee relevant [4 betreffende de ontwikkelingen]4 op het gebied van dierproeven en in het bijzonder op het gebied van verwezenlijkingen voor wat betreft de alternatieven voor dierproeven. De Minister belast met het Dierenwelzijn bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van deze bekendmaking.]1
  
Art. 17 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.
  [2 Bruxelles Environnement]2 peut [1 , sur [4 ...]4 base d'éléments scientifiques,]1 [3 et après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]3 accorder [4 par projet]4 une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès [2 de Bruxelles Environnement]2 [4 par courrier ou par voie électronique, au moyen du formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement,]4 une demande motivée scientifiquement. [4 La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.]4 [2 Bruxelles Environnement]2 informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par [2 Bruxelles Environnement]2 [4 au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement]4. [4 Lorsque le dossier est considéré comme complet par la Commission d'éthique, celle-ci transmet le projet ainsi que toutes les corrections effectuées ultérieurement par l'utilisateur, à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement.]4 [3 Bruxelles Environnement dispose de la possibilité, en vue de la protection et du bien-être des animaux d'expérience, de ne pas faire passer un projet, et ce de manière motivée. Bruxelles Environnement transmet cette décision à l'utilisateur. L'utilisateur peut faire appel contre la décision auprès du Gouvernement dans un délai de trente jours après la réception de la notification.]3
  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.
  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre [1 chaque année]1 [2 à Bruxelles Environnement]2 qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.
  § 4. [1 La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres dont deux au moins ne sont pas liés à l'utilisateur.]1 L'expertise des membres de la [3 Commission d'éthique]3 garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.
  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la [3 Commission d'éthique]3.
  Un représentant [4 attaché à l'une]4 des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la [3 Commission d'éthique]3.
  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.
  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis [1 de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]1.
  § 7. [1 La Commission d'éthique établit au moins deux fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres et [2 à Bruxelles Environnement]2. La Commission d'éthique communique au public, de manière transparente et accessible, toute information pertinente [4 concernant les développements]4 au niveau des animaux d'expérience et en particulier, dans le domaine des réalisations concernant les alternatives aux animaux d'expérience. Le Ministre en charge du Bien-être animal détermine les modalités d'exécution de cette publication.]1
  
Art. 17_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Dierproeven kunnen alleen in de inrichting van een gebruiker worden uitgevoerd.
  De Dienst kan [1 op basis van een wetenschappelijke motivering]1 ontheffingen toestaan van lid 1 voor zo ver de gebruiker een ontheffingsaanvraag indient die een wetenschappelijke motivering inhoudt. De Dienst licht de gebruiker schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier in over het al dan niet goedkeuren van deze aanvraag.
  § 2. Elke gebruiker die dierproeven uitvoert legt vooraf zijn projecten ter evaluatie en goedkeuring voor aan een Ethische Commissie die is aanvaard door de Dienst.
  Een project mag enkel worden uitgevoerd als de uitkomst van de projectevaluatie gunsig is. Elke gebruiker draagt er zorg voor dat het aantal dieren dat in projecten wordt gebruikt tot het minimum wordt beperkt zonder dat de doelstellingen van het project in het gedrang komen.
  § 3. Om aanvaard te worden als Ethische Commissie moet deze bij de Dienst aantonen dat zij voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 4 van dit artikel en paragraaf 2 van artikel 18.
  § 4. De Ethische Commissie is samengesteld uit ten minste zeven leden. De expertise van de leden van de Commissie zorgt voor deskundigheid op het vlak van ethiek, alternatieve methoden voor dierproeven, dierengezondheid en -welzijn alsook op het vlak van onderzoekstechnieken, proefopzet en statistische analyse.
  De dierenarts of deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren bedoeld in artikel 31, eerste paragraaf 1, 4e, maakt deel uit van de Commissie.
  Een vertegenwoordiger van de Dierenwelzijnscel maakt deel uit van de Commissie.
  § 5. Een Ethische Commissie kan projecten van verschillende gebruikers beoordelen.
  § 6. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in artikel 18, raadpleegt de Ethische Commissie [2 de Proefdierencommissie]2.
  § 7 De Ethische Commissie stelt minstens éénmaal per jaar een verslag op van haar activiteiten en bezorgt dit aan haar leden. De Ethische Commissie kan aan het publiek elke informatie meedelen die zij nuttig acht.
  
Art. 17 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Les expériences sur animaux ne peuvent être menées que dans l'établissement d'un utilisateur.
  Le Service peut accorder [1 , sur la base d'une justification scientifique,]1 une dérogation au premier alinéa pour autant que l'utilisateur introduise auprès du Service une demande motivée scientifiquement. Le Service informe par écrit l'utilisateur de l'approbation ou non de cette demande dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  § 2. Chaque utilisateur qui procède à des expériences sur animaux soumet au préalable, ses projets à évaluation et autorisation à une Commission d'éthique acceptée par le Service.
  Un projet ne peut être exécuté qu'après avoir reçu une évaluation favorable. Chaque utilisateur veille à ce que le nombre d'animaux utilisés dans un projet soit réduit au minimum sans compromettre les objectifs du projet.
  § 3. Pour être acceptée une Commission d'éthique démontre au Service qu'elle répond aux conditions fixées au paragraphe 4 du présent article et au paragraphe 2 de l'article 18.
  § 4. La Commission d'éthique est composée au minimum de sept membres. L'expertise des membres de la Commission garantit une compétence en matière d'éthique, de méthodes alternatives à l'expérimentation animale, de santé et de bien-être animal ainsi qu'en matière de techniques expérimentales, de direction d'expérience et d'analyse statistique.
  Le vétérinaire ou l'expert chargé de la surveillance de la santé et du bien-être des animaux tel que mentionné à l'article 31, paragraphe 1er, 4°, fait partie de la Commission.
  Un représentant des cellules chargées du bien-être animal fait partie de la Commission.
  § 5. Une Commission d'éthique peut évaluer les projets de plusieurs utilisateurs différents.
  § 6. Si des problèmes déontologiques ou éthiques se posent dans l'exécution de ses missions prévues à l'article 18, la Commission d'éthique demande l'avis [2 de la Commission des Animaux d'expérience]2
  § 7. La Commission d'éthique établit au moins une fois par an un rapport d'activités qu'elle transmet à ses membres. La Commission d'éthique peut mettre à disposition du public toute information qu'elle juge utile.
  
Art.18. § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :
  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;
  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;
  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;
  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.
  Voor alle projecten waarin niet-menseljike primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.
  § 2. De Ethische Commissie dient er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient.
  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.
  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door de Dienst. In dit kader kan de Dienst aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie deelnemen en alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren. Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende ten minste drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden.
  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.
  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.
  Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst. De Minister kan na advies van het Deontologisch Comité, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijkijng kan nooit worden goedgekeurd voor niet-menseljike primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
Art. 18. § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :
  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;
  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;
  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;
  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.
  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.
  § 2. Dans l'exécution de ses missions la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet.
  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.
  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par le Service. Dans ce cadre le Service peut participer aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique. Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant au moins trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté.
  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.
  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.
  Un utilisateur peut uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire auprès du Service une demande scientifiquement motivée pour une dérogation provisoire à cette disposition. Le Ministre, après avis du Comité déontologique, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
Art. 18_WAALS_GEWEST.   § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :
  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;
  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;
  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;
  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.
  Voor alle projecten waarin niet-menseljike primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.
  § 2. [1 Met behoud van de toepassing van de bescherming van de intellectuele eigendom en van vertrouwelijke informatie dient de Ethische Commissie er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat]1 dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient.
  [1 De evaluaties worden door de Ethische Commissie op transparante wijze uitgevoerd.]1
  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.
  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door de Dienst. In dit kader kan de Dienst aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie deelnemen en alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren. Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende ten minste drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden.
  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.
  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.
  Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst. De Minister kan na advies van het Deontologisch Comité, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijkijng kan nooit worden goedgekeurd voor niet-menseljike primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  
Art. 18 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :
  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;
  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;
  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;
  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.
  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.
  § 2. Dans l'exécution de ses missions [1 et sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, ]1 la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet.
  [1 La Commission d'éthique effectue les évaluations de manière transparente. ]1
  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.
  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par le Service. Dans ce cadre le Service peut participer aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique. Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant au moins trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté.
  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.
  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.
  Un utilisateur peut uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire auprès du Service une demande scientifiquement motivée pour une dérogation provisoire à cette disposition. Le Ministre, après avis du Comité déontologique, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  
Art. 18_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :
  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;
  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;
  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;
  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten [3 aan de hand van de door de gebruiker ingediende noodzakelijke documentatie]3 tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.
  Voor alle projecten waarin [1 niet-menselijke]1 primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.
  § 2. De Ethische Commissie dient er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient. [1 De projecten worden op transparante wijze geëvalueerd, met eerbiediging van de intellectuele eigendom en de vertrouwelijkheid van de gegevens.]1
  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.
  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door [2 Leefmilieu Brussel]2. [1 In dit kader neemt [2 Leefmilieu Brussel]2 deel aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie en kan zij alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren.]1 Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende ten minste drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden [3 en dient ter beschikking gesteld te worden van Leefmilieu Brussel]3.
  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.
  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.
  [3 Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door per brief of via elektronische weg, per project een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op haar website/portaal. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en van de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten. De Minister kan na advies van de Brusselse Commissie voor dierproeven, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijking kan nooit worden goedgekeurd voor niet-menselijke primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het volledige aanvraagdossier door Leefmilieu Brussel meegedeeld aan de gebruiker.]3
  
Art. 18 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :
  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;
  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;
  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;
  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets [3 sur la base de la documentation nécessaire soumise par l'utilisateur]3 à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.
  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.
  § 2. Dans l'exécution de ses missions la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet. [1 Les projets sont évalués de manière transparente sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations.]1
  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.
  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par [2 Bruxelles Environnement]2. [1 Dans ce cadre, [2 Bruxelles Environnement]2 participe aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique.]1 Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant au moins trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté [3 et sont tenus à la disposition de Bruxelles Environnement]3.
  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.
  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.
  [3 Un utilisateur peut, uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire par projet, par courrier ou par voie électronique auprès de Bruxelles Environnement, au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail, une demande scientifiquement motivée. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces. Le Ministre, après avis de la Commission bruxelloise de l'expérimentation animale, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par Bruxelles Environnement par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande complète.]3
  
Art. 18_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De Ethische Commissie heeft als opdracht :
  1° de evaluatie en goedkeuring van projecten waarbij elke dierproef dient te worden ingedeeld als " terminaal ", " licht ", " matig ", of " ernstig " op basis van de indelingscriteria van bijlage 5;
  2° het opstellen van criteria op ethisch vlak inzake dierproeven;
  3° advies te verlenen aan gebruikers, proefleiders en medewerkers inzake de ethische aspecten van dierproeven;
  4° een retrospectieve analyse uit te voeren van alle projecten tenzij deze enkel dierproeven omvatten die als " terminaal " kunnen worden ingedeeld en dit binnen de termijn die ze bepaalt.
  Voor alle projecten waarin [1 niet-menselijke]1 primaten gebruikt worden, dient altijd een retrospectieve analyse te worden uitgevoerd.
  § 2. [1 Met behoud van de toepassing van de bescherming van de intellectuele eigendom en van vertrouwelijke informatie dient de Ethische Commissie]1 er bij de uitvoering van haar taken over te waken dat zich geen enkel belangenconflict voordoet en dat de evaluaties onpartijdig verlopen door rekening te houden met het advies van partijen die onafhankelijk zijn van de gebruiker die een aanvraag tot projectvergunning indient. [1 De evaluaties worden op transparante wijze uitgevoerd.]1
  § 3. Voor elk voorgelegd project volgt de Ethische Commissie de eisen van artikelen 19 tot 26 van dit besluit.
  § 4. De controle op de werking van de Ethische Commissies wordt uitgeoefend door de Dienst. In dit kader kan de Dienst aan de werkzaamheden van de Ethische Commissie deelnemen en alle gerelateerde documenten van de Ethische Commissie consulteren. Alle desbetreffende documentatie, waaronder de projectvergunningen en de resultaten van de projectevaluatie, dient gedurende [2 ...]2 drie jaar na het verstrijken van de vergunning voor het project of na het verstrijken van de periode van artikel 23, paragraaf 1 van dit besluit bijgehouden te worden.
  Onverminderd het bovenstaande lid, moet de documentatie van projecten die aan een beoordeling achteraf moeten worden onderworpen, bewaard worden totdat deze is afgerond.
  § 5. Geen enkele proef die leidt tot een ernstige mate van pijn, lijden of angst die vermoedelijk lang zal duren en die niet kan worden verminderd, is toegestaan.
  Een gebruiker kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van wetenschappelijk verantwoorde redenen een voorlopige afwijking vragen van deze bepaling door een grondig en wetenschappelijk gemotiveerd aanvraagdossier in te dienen bij de Dienst. De Minister kan na advies van [3 de Proefdierencommissie]3, uitzonderlijk dergelijke afwijking goedkeuren. Dergelijke afwijkijng kan nooit worden goedgekeurd voor [1 niet-menselijke]1 primaten. De beslissing betreffende deze aanvraag wordt schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier door de Dienst meegedeeld aan de gebruiker.
  
Art. 18 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. La Commission d'éthique a pour mission :
  1° l'évaluation et l'autorisation des projets prévus dont chaque expérience doit être classée selon son degré de gravité " sans réveil " " légère ", " moyenne " ou " sévère " et suivant les critères de l'annexe 5;
  2° l'établissement de critères sur le plan de l'éthique concernant les expériences sur animaux;
  3° la formulation d'avis aux utilisateurs, aux maîtres d'expérience et aux collaborateurs en ce qui concerne les aspects d'éthique des expériences sur animaux;
  4° l'évaluation rétrospective de tous les projets à l'exception de ceux qui ne comprennent que des expériences classées comme " sans réveil ", dans le délai qu'elle détermine.
  Tous les projets qui utilisent des primates non humains doivent subir une évaluation rétrospective.
  § 2. Dans l'exécution de ses missions [1 et sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations,]1 la Commission d'éthique doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement en prenant en compte l'avis de parties indépendantes de l'utilisateur qui introduit une demande d'autorisation d'un projet. [1 Les évaluations sont effectuées de manière transparente.]1
  § 3. Pour chaque projet soumis la Commission d'éthique suit les exigences reprises aux articles 19 à 26 du présent arrêté.
  § 4. Le contrôle du fonctionnement des Commissions d'éthique est fait par le Service. Dans ce cadre le Service peut participer aux travaux de la Commission d'éthique et il peut consulter tous les documents relatifs aux travaux de la Commission d'éthique. Tous les documents pertinents, y compris les autorisations de projet et le résultat de l'évaluation du projet, sont conservés pendant [2 ...]2 trois ans à compter de la date d'expiration de l'autorisation du projet ou de la période visée à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté.
  Sans préjudice de l'alinéa précédent, les documents portant sur des projets qui doivent faire l'objet d'une appréciation rétrospective sont conservés jusqu'à l'aboutissement de celle-ci.
  § 5. Aucune expérience qui implique une douleur, une souffrance ou une angoisse intense susceptible de se prolonger sans rémission possible n'est autorisée.
  Un utilisateur peut uniquement dans des circonstances exceptionnelles et pour des raisons justifiées scientifiquement, introduire auprès du Service une demande scientifiquement motivée pour une dérogation provisoire à cette disposition. Le Ministre, après avis [3 de la Commission des Animaux d'expérience]3, peut exceptionnellement accorder cette dérogation. Une telle dérogation n'est jamais accordée pour les primates non humains. La décision concernant cette dérogation est communiquée par le Service par écrit à l'utilisateur dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  
Art.19. Voor elk ter goedkeuring voorgelegd project dient de verantwoordelijke ervan een aanvraag in die minstens volgende elementen bevat :
  1° het projectvoorstel;
  2° informatie over de bepalingen in bijlage 6;
  3° een niet-technische samenvatting van het project.
Art. 19. Pour chaque projet soumis à autorisation, le responsable du projet doit introduire une demande qui précise au moins les éléments suivants :
  1° la proposition de projet;
  2° l'information sur les éléments repris à l'annexe 6;
  3° un résumé non technique du projet.
Art. 19_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Voor elk ter goedkeuring voorgelegd project dient de verantwoordelijke ervan een aanvraag in die minstens volgende elementen bevat :
  1° het projectvoorstel;
  2° informatie over de bepalingen in bijlage 6;
  3° een niet-technische samenvatting van het project.
  [1 De projectaanvraag moet ingediend worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel en bevat de gegevens van de directeur en de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-)voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.]1
  
Art. 19 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Pour chaque projet soumis à autorisation, le responsable du projet doit introduire une demande qui précise au moins les éléments suivants :
  1° la proposition de projet;
  2° l'information sur les éléments repris à l'annexe 6;
  3° un résumé non technique du projet.
  [1 La demande d'autorisation de projet doit être introduite au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement et comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la Commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.]1
  
Art.20. § 1. De projectevaluatie wordt uitgevoerd met een mate van uitvoerigheid die past bij het soort project en is bedoeld om te verifiëren of het project aan de volgende criteria voldoet :
  a) het project is vanuit wetenschappelijk of onderwijskundig oogpunt verantwoord of wettelijk vereist;
  b) de doeleinden van het project rechtvaardigen het gebruik van dieren, en;
  c) het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan en milieuvriendelijk mogelijk kunnen worden uitgevoerd.
  § 2. De projectevaluatie omvat in het bijzonder :
  a) een beoordeling van de doelstellingen van het project en de voorspelde wetenschappelijke baten of educatieve waarde;
  b) een beoordeling van de vraag of het project in overeenstemming is met de vereiste vervanging, vermindering en verfijning;
  c) een beoordeling van de indeling van het project naar de ernst van de dierproeven;
  d) een schade-batenanalyse van het project, waarbij wordt nagegaan of de schade in de vorm van lijden, pijn en angst van de dieren wordt gerechtvaardigd door het verwachte resultaat, met inachtneming van ethische overwegingen, en op termijn voordelen kan opleveren voor mens, dier of milieu;
  e) een beoordeling van de wetenschappelijke motiveringen bedoeld in artikel 24 paragraaf 4 van de wet en in artikel 3 paragraaf 2, artikelen 4 tot en met 8, artikel 17 paragraaf 1, artikelen 28, 31, 33 en 34 van dit besluit;
  f) een besluit over de vraag of, en zo ja wanneer, het project achteraf moet worden beoordeeld.
  § 3. De Etische Commissie houdt in het bijzonder rekening met de expertise op de volgende gebieden :
  a) de wetenschapsgebieden en wetenschappelijke toepassingen waarvoor de dieren zullen worden gebruikt, met inbegrip van vervanging, vermindering en verfijning op de betrokken gebieden;
  b) het ontwerp van proeven, in voorkomend geval met inbegrip van de statistische aspecten;
  c) de proefdiergeneeskundige praktijk dan wel, in voorkomend geval, de diergeneeskundige praktijk met betrekking tot wilde dieren;
  d) het houden en verzorgen van dieren van de soorten die zullen worden gebruikt.
Art. 20. § 1er. L'évaluation des projets s'effectue avec un niveau de détail approprié au type de projet et vérifie que le projet satisfait aux critères suivants :
  a) le projet est justifié du point de vue scientifique ou éducatif ou requis par la loi;
  b) les objectifs du projet justifient l'utilisation d'animaux, et;
  c) le projet est conçu pour permettre le déroulement des expériences sur animaux dans les conditions les plus respectueuses de l'animal d'expérience et de l'environnement.
  § 2. L'évaluation des projets comporte en particulier :
  a) une évaluation des objectifs du projet, des avantages scientifiques escomptés ou de sa valeur éducative;
  b) une appréciation de la conformité du projet avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement;
  c) une appréciation de la classification des expériences sur animaux selon leur degré de gravité;
  d) une analyse dommage-avantage du projet, visant à apprécier si le dommage infligé aux animaux en termes de souffrance, de douleur et d'angoisse est justifié par les résultats escomptés, compte tenu de considérations éthiques, et pourra, en définitive, bénéficier aux êtres humains, aux animaux ou à l'environnement;
  e) une appréciation des éléments visés à l'article 24 paragraphe 4 de la loi et à l'article 3 paragraphe 2, aux articles 4 à 8 inclus, à l'article 17 paragraphe 1er, aux articles 28, 31, 33 et 34 du présent arrêté;
  f) une détermination de la nécessité de procéder à une appréciation rétrospective du projet et le moment auquel celle-ci doit intervenir.
  § 3. La Commission d'éthique prend en considération les avis d'experts, en particulier dans les domaines suivants :
  a) les champs d'application scientifiques pour lesquels les animaux seront utilisés, y compris le remplacement, la réduction et le raffinement dans chaque domaine;
  b) la conception d'expériences, incluant, le cas échéant, des statistiques;
  c) la pratique vétérinaire dans le domaine des animaux de laboratoire ou, le cas échéant, la pratique vétérinaire dans le domaine de la faune sauvage;
  d) l'élevage des animaux et les soins qui leur sont donnés, en rapport avec les espèces destinées à être utilisées.
Art. 20_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De projectevaluatie wordt uitgevoerd met een mate van uitvoerigheid die past bij het soort project en is bedoeld om te verifiëren of het project aan de volgende criteria voldoet :
  a) het project is vanuit wetenschappelijk of onderwijskundig oogpunt verantwoord of wettelijk vereist;
  b) de doeleinden van het project rechtvaardigen het gebruik van dieren, en;
  c) het project is zo opgezet dat de dierproeven zo humaan en milieuvriendelijk mogelijk kunnen worden uitgevoerd.
  § 2. De projectevaluatie omvat in het bijzonder :
  a) een beoordeling van de doelstellingen van het project en de voorspelde wetenschappelijke baten of educatieve waarde;
  b) een beoordeling van de vraag of het project in overeenstemming is met de vereiste vervanging, vermindering en verfijning;
  c) een beoordeling van de indeling van het project naar de ernst van de dierproeven;
  d) een schade-batenanalyse van het project, waarbij wordt nagegaan of de schade in de vorm van lijden, pijn en angst van de dieren wordt gerechtvaardigd door het verwachte resultaat, met inachtneming van ethische overwegingen, en op termijn voordelen kan opleveren voor mens, dier of milieu;
  e) een beoordeling van de wetenschappelijke motiveringen bedoeld in artikel 24 paragraaf 4 van de wet en in artikel 3 paragraaf 2, artikelen 4 tot en met 8, artikel 17 paragraaf 1, artikelen 28, 31, 33 en 34 van dit besluit;
  f) een besluit over de vraag of, en zo ja wanneer, het project achteraf moet worden beoordeeld.
  § 3. De Etische Commissie houdt in het bijzonder rekening met de expertise op de volgende gebieden :
  a) de wetenschapsgebieden en wetenschappelijke toepassingen waarvoor de dieren zullen worden gebruikt, met inbegrip van vervanging, vermindering en verfijning op de betrokken gebieden;
  b) het ontwerp van proeven, in voorkomend geval met inbegrip van de statistische aspecten;
  c) de proefdiergeneeskundige praktijk dan wel, in voorkomend geval, de diergeneeskundige praktijk met betrekking tot wilde dieren;
  d) het houden en verzorgen van dieren van de soorten die zullen worden gebruikt.
  [1 § 4. Voor ieder project vult de Ethische Commissie een synoptische evaluatietabel in, waarvan het model beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Deze tabel vermeldt de gegevens van de inrichting van de aanvrager, te weten de naam, het adres en het telefoonnummer van de inrichting, de naam en voornaam van de directeur, de naam, voornaam en het mailadres van de verantwoordelijke voor de proef.]1
  
Art. 20 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. L'évaluation des projets s'effectue avec un niveau de détail approprié au type de projet et vérifie que le projet satisfait aux critères suivants :
  a) le projet est justifié du point de vue scientifique ou éducatif ou requis par la loi;
  b) les objectifs du projet justifient l'utilisation d'animaux, et;
  c) le projet est conçu pour permettre le déroulement des expériences sur animaux dans les conditions les plus respectueuses de l'animal d'expérience et de l'environnement.
  § 2. L'évaluation des projets comporte en particulier :
  a) une évaluation des objectifs du projet, des avantages scientifiques escomptés ou de sa valeur éducative;
  b) une appréciation de la conformité du projet avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement;
  c) une appréciation de la classification des expériences sur animaux selon leur degré de gravité;
  d) une analyse dommage-avantage du projet, visant à apprécier si le dommage infligé aux animaux en termes de souffrance, de douleur et d'angoisse est justifié par les résultats escomptés, compte tenu de considérations éthiques, et pourra, en définitive, bénéficier aux êtres humains, aux animaux ou à l'environnement;
  e) une appréciation des éléments visés à l'article 24 paragraphe 4 de la loi et à l'article 3 paragraphe 2, aux articles 4 à 8 inclus, à l'article 17 paragraphe 1er, aux articles 28, 31, 33 et 34 du présent arrêté;
  f) une détermination de la nécessité de procéder à une appréciation rétrospective du projet et le moment auquel celle-ci doit intervenir.
  § 3. La Commission d'éthique prend en considération les avis d'experts, en particulier dans les domaines suivants :
  a) les champs d'application scientifiques pour lesquels les animaux seront utilisés, y compris le remplacement, la réduction et le raffinement dans chaque domaine;
  b) la conception d'expériences, incluant, le cas échéant, des statistiques;
  c) la pratique vétérinaire dans le domaine des animaux de laboratoire ou, le cas échéant, la pratique vétérinaire dans le domaine de la faune sauvage;
  d) l'élevage des animaux et les soins qui leur sont donnés, en rapport avec les espèces destinées à être utilisées.
  [1 § 4. Pour chaque projet, la Commission d'éthique remplit un tableau synoptique d'évaluation dont le modèle est disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. Ce tableau mentionne les coordonnées de l'établissement du demandeur, à savoir les nom, adresse et numéro de téléphone de l'établissement, les nom et prénom du directeur, les nom, prénom et adresse email du responsable de l'expérience.]1
  
Art.21. Voor projecten voorgelegd voor retrospectieve evaluatie dient de verantwoordelijke van het project te preciseren :
  1° of de verwachte doelstellingen werden bereikt;
  2° een inschatting van de ernst van de proeven op basis van de observaties gedurende de dierproeven;
  3° aantallen en soorten van gebruikte proefdieren;
  4° de geleerde lessen inzake alternatieve methoden.
Art. 21. Pour les projets soumis à évaluation rétrospective, le responsable du projet précise :
  1° si les objectifs attendus ont été atteints;
  2° le degré de sévérité effectivement observé au cours des expériences;
  3° le nombre et les espèces d'animaux utilisés;
  4° les leçons apprises en matière de méthodes alternatives.
Art. 21_WAALS_GEWEST.    Voor projecten voorgelegd voor retrospectieve evaluatie dient de verantwoordelijke van het project te preciseren :
  1° of de verwachte doelstellingen werden bereikt;
  2° [1 de schade die de dieren hebben ondervonden, met inbegrip van de gebruikte aantallen en de soorten proefdieren en de ernst van de proeven]1;
  3°[1 ...]1
  4° de geleerde lessen inzake alternatieve methoden.
  
Art. 21 _REGION_WALLONNE.
   Pour les projets soumis à évaluation rétrospective, le responsable du projet précise :
  1° si les objectifs attendus ont été atteints;
  2° [1 les dommages infligés aux animaux, y compris le nombre et les espèces des animaux d'expérience utilisés et le degré de gravité des expériences]1;
  3° [1 ...]1
  4° les leçons apprises en matière de méthodes alternatives.
  
Art. 21_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 Als op basis van Art. 18. § 1, lid 1, 4°, tot een beoordeling achteraf is besloten, dient de Ethische Commissie de volgende aspecten te beoordelen:
   1° of de verwachte doelstellingen van het project werden bereikt;
   2° de schade die de dieren hebben ondervonden, met inbegrip van de gebruikte aantallen en de soorten proefdieren en de ernst van de proeven;
   3° eventuele elementen die kunnen bijdragen tot het verder in praktijk brengen van de vereiste vervanging, vermindering en verfijning.
   Deze evaluatie dient te gebeuren aan de hand van de door de gebruiker ingediende noodzakelijke documentatie.]1

  
Art. 21 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.[1 Si conformément à l'article 18, § 1er alinéa 1er, 4°, une évaluation rétrospective a été décidée, la Commission d'éthique doit évaluer les aspects suivants :
   1° si les objectifs attendus du projet ont été atteints ;
   2° les dommages infligés aux animaux, y compris le nombre et les espèces des animaux utilisés et la gravité des expériences sur animaux ;
   3° les éventuels éléments qui peuvent contribuer à renforcer l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.
   Cette évaluation doit être effectuée sur la base de la documentation nécessaire soumise par l'utilisateur.]1

  
Art. 21_VLAAMS_GEWEST.    Voor projecten voorgelegd voor retrospectieve evaluatie dient de verantwoordelijke van het project te preciseren :
  1° of de verwachte doelstellingen werden bereikt;
  2° [1 de schade die de dieren hebben ondervonden, met inbegrip van de gebruikte aantallen en de soorten proefdieren en de ernst van de proeven;]1
  3° [1 ...]1
  4° de geleerde lessen inzake alternatieve methoden.
  
Art. 21 _REGION_FLAMANDE.
   Pour les projets soumis à évaluation rétrospective, le responsable du projet précise :
  1° si les objectifs attendus ont été atteints;
  2° [1 le dommage subi par les animaux, y compris les nombres et les espèces d'animaux d'expérience utilisés et le degré de gravité des expériences ;]1
  3° [1 ...]1
  4° les leçons apprises en matière de méthodes alternatives.
  
Art.22. § 1. De vergunning voor een project is beperkt tot de dierproeven die onderworpen zijn aan :
  a) een projectbeoordeling; en
  b) de categorieën waarin deze dierproeven naar ernst zijn ingedeeld.
  § 2. In de vergunning voor een project worden vermeld :
  a) de gebruiker die het project uitvoert;
  b) de personen die verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van het project en voor de overeenstemming ervan met de projectvergunning;
  c) in voorkomend geval, de inrichtingen waar het project zal worden uitgevoerd; en
  d) bijzondere opmerkingen ingevolge de projectevaluatie, waaronder de vraag of en wanneer het project achteraf moet worden beoordeeld.
  § 3. Vergunningen voor projecten worden verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
  § 4. Vergunningen die betrekking hebben op meerdere, door dezelfde gebruiker uitgevoerde generieke projecten kunnen worden toegestaan, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.
Art. 22. § 1er. L'autorisation de projet est limitée aux expériences sur animaux qui ont fait l'objet :
  a) d'une évaluation de projet; et
  b) d'une classification en fonction de leur degré de gravité.
  § 2. L'autorisation de projet précise :
  a) l'utilisateur qui exécute le projet;
  b) les personnes responsables de la mise en oeuvre générale du projet et de sa conformité à l'autorisation du projet;
  c) les établissements où le projet sera exécuté, le cas échéant; et
  d) toutes les conditions spécifiques résultant de l'évaluation du projet, y compris la nécessité de le soumettre à une appréciation rétrospective et le moment auquel celle-ci doit intervenir.
  § 3. Les autorisations sont octroyées pour une période n'excédant pas cinq ans.
  § 4. Peuvent être admises les autorisations de projets multiples à caractère générique exécutés par un même utilisateur si ces projets visent à répondre à des exigences réglementaires ou s'ils utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic au moyen de méthodes en vigueur.
Art. 22_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De vergunning voor een project is beperkt tot de dierproeven die onderworpen zijn aan :
  a) een projectbeoordeling; en
  b) de categorieën waarin deze dierproeven naar ernst zijn ingedeeld.
  § 2. In de vergunning voor een project worden vermeld :
  a) de gebruiker die het project uitvoert;
  b) de personen die verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van het project en voor de overeenstemming ervan met de projectvergunning;
  c) in voorkomend geval, de inrichtingen waar het project zal worden uitgevoerd; en
  d) bijzondere opmerkingen ingevolge de projectevaluatie, waaronder de vraag of en wanneer het project achteraf moet worden beoordeeld.
  [1 Het model van de vergunning van het project is beschikbaar op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel en bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.]1
  § 3. Vergunningen voor projecten worden verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
  § 4. Vergunningen die betrekking hebben op meerdere, door dezelfde gebruiker uitgevoerde generieke projecten kunnen worden toegestaan, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.
  
Art. 22 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. L'autorisation de projet est limitée aux expériences sur animaux qui ont fait l'objet :
  a) d'une évaluation de projet; et
  b) d'une classification en fonction de leur degré de gravité.
  § 2. L'autorisation de projet précise :
  a) l'utilisateur qui exécute le projet;
  b) les personnes responsables de la mise en oeuvre générale du projet et de sa conformité à l'autorisation du projet;
  c) les établissements où le projet sera exécuté, le cas échéant; et
  d) toutes les conditions spécifiques résultant de l'évaluation du projet, y compris la nécessité de le soumettre à une appréciation rétrospective et le moment auquel celle-ci doit intervenir.
  [1 Le modèle d'autorisation du projet est disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement et comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la Commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.]1
  § 3. Les autorisations sont octroyées pour une période n'excédant pas cinq ans.
  § 4. Peuvent être admises les autorisations de projets multiples à caractère générique exécutés par un même utilisateur si ces projets visent à répondre à des exigences réglementaires ou s'ils utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic au moyen de méthodes en vigueur.
  
Art.23. § 1. De Ethische Commissie beslist over het al dan niet vergunnen van een project en deelt deze beslissing binnen de veertig werkdagen na ontvangst van het volledig en correct ingevulde aanvraagdossier mee aan de aanvrager. In deze termijn is de termijn voor de projectbeoordeling begrepen.
  § 2. Wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de complexiteit of de multidisciplinaire aard van het project kan de Ethische Commissie de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn éénmaal met een bijkomende termijn van ten hoogste vijftien werkdagen verlengen. De verlenging en de duur ervan worden met redenen omkleed en worden vóór het verstrijken van de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn ter kennis van de aanvrager gebracht.
  § 3. De Ethische Commissie bevestigt zo snel mogelijk de ontvangst van elke vergunningsaanvraag aan de aanvrager en vermeldt hierin de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn waarbinnen een beslissing zal worden genomen.
  § 4. Wanneer een aanvraag onvolledig of incorrect is, deelt de Ethische Commissie de aanvrager zo snel mogelijk mee dat hij aanvullende documenten moet verstrekken en, in voorkomend geval, welke gevolgen dit heeft voor de geldende termijn.
Art. 23. § 1er. La Commission d'éthique prend sa décision d'autoriser ou non un projet et la communique au demandeur au plus tard quarante jours ouvrables après la réception de la demande complète et correcte. Ce délai inclut l'évaluation du projet.
  § 2. Lorsque la complexité ou la nature pluridisciplinaire du projet le justifie, la Commission d'éthique peut prolonger une fois le délai visé au paragraphe 1er du présent article pour une durée supplémentaire ne dépassant pas quinze jours ouvrables. La prolongation ainsi que sa durée sont dûment motivées et notifiées au demandeur avant l'expiration du délai visé au paragraphe 1er du présent article.
  § 3. La Commission d'éthique adresse au demandeur un accusé de réception pour toute demande d'autorisation dans les plus brefs délais et elle y indique le délai visé au paragraphe 1er du présent article au cours duquel la décision sera prise.
  § 4. En cas de demande incomplète ou erronée, la Commission d'éthique informe, dans les plus brefs délais, le demandeur de la nécessité de fournir des documents supplémentaires et des conséquences éventuelles sur l'écoulement du délai applicable.
Art. 23_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De Ethische Commissie beslist over het al dan niet vergunnen van een project en deelt deze beslissing binnen de veertig werkdagen na ontvangst van het volledig en correct ingevulde aanvraagdossier mee aan de aanvrager [1 en aan [2 Leefmilieu Brussel]2]1. In deze termijn is de termijn voor de projectbeoordeling begrepen.
  [3 Leefmilieu Brussel beschikt over de mogelijkheid, met het oog op de bescherming en het welzijn van proefdieren, om op gemotiveerde wijze een project niet te laten doorgaan. Leefmilieu Brussel brengt de gebruiker op de hoogte van de beslissing. De gebruiker kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij de Regering binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving.]3
  § 2. Wanneer dat wordt gerechtvaardigd door de complexiteit of de multidisciplinaire aard van het project kan de Ethische Commissie de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn éénmaal met een bijkomende termijn van ten hoogste vijftien werkdagen verlengen. De verlenging en de duur ervan worden met redenen omkleed en worden vóór het verstrijken van de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn ter kennis van de aanvrager [4 en van Leefmilieu Brussel]4 gebracht.
  § 3. De Ethische Commissie bevestigt zo snel mogelijk de ontvangst van elke vergunningsaanvraag aan de aanvrager en vermeldt hierin de in paragraaf 1 van dit artikel bedoelde termijn waarbinnen een beslissing zal worden genomen.
  § 4. Wanneer een aanvraag onvolledig of incorrect is, deelt de Ethische Commissie de aanvrager zo snel mogelijk mee dat hij aanvullende documenten moet verstrekken en, in voorkomend geval, welke gevolgen dit heeft voor de geldende termijn.
  
Art. 23 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. La Commission d'éthique prend sa décision d'autoriser ou non un projet et la communique au demandeur [1 et [2 à Bruxelles Environnement]2]1 au plus tard quarante jours ouvrables après la réception de la demande complète et correcte. Ce délai inclut l'évaluation du projet.
  [3 Bruxelles Environnement a la possibilité de, en vue de la protection et du bien-être des animaux de laboratoire, de ne pas faire passer un projet, et ce de manière motivée. Bruxelles Environnement transmet cette décision à l'utilisateur. L'utilisateur peut faire appel contre la décision auprès du Gouvernement dans un délai de 30 jours après la réception de la notification.]3
  § 2. Lorsque la complexité ou la nature pluridisciplinaire du projet le justifie, la Commission d'éthique peut prolonger une fois le délai visé au paragraphe 1er du présent article pour une durée supplémentaire ne dépassant pas quinze jours ouvrables. La prolongation ainsi que sa durée sont dûment motivées et notifiées au demandeur [4 ainsi qu'à Bruxelles Environnement]4 avant l'expiration du délai visé au paragraphe 1er du présent article.
  § 3. La Commission d'éthique adresse au demandeur un accusé de réception pour toute demande d'autorisation dans les plus brefs délais et elle y indique le délai visé au paragraphe 1er du présent article au cours duquel la décision sera prise.
  § 4. En cas de demande incomplète ou erronée, la Commission d'éthique informe, dans les plus brefs délais, le demandeur de la nécessité de fournir des documents supplémentaires et des conséquences éventuelles sur l'écoulement du délai applicable.
  
Art.24. § 1. [De Ethische Commissie kan besluiten om een vereenvoudigde administratieve procedure in te voeren voor projecten die als "terminaal", "licht" of "matig", ingedeelde dierproeven omvatten waarin geen niet-menselijke primaten worden gebruikt, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.].
  § 2. Indien de Ethische Commissie vereenvoudigde administratieve procedures invoert, zorgt zij ervoor dat aan de volgende voorschriften is voldaan :
  a) in de aanvraag worden de elementen gespecificeerd, genoemd in artikel 22, paragraaf 2, onder a), b) en c) van dit besluit;
  b) er wordt een projectevaluatie uitgevoerd overeenkomstig artikel 20 van dit besluit; en
  c) de in artikel 23, paragraaf 1, van dit besluit genoemde termijn niet is overschreden.
  § 3. Indien een project dusdanig gewijzigd wordt dat het negatieve gevolgen kan hebben voor het dierenwelzijn, dan is er een nieuwe projectevaluatie met gunstig resultaat vereist.
  § 4. Het artikel 22, paragrafen 3 en 4, artikel 23, paragraaf 3, en artikel 26, paragrafen 3, 4 en 5, gelden mutatis mutandis voor projecten die overeenkomstig dit artikel mogen worden uitgevoerd.
Art. 24. § 1er. La Commission d'éthique peut adopter une procédure d'évaluation simplifiée pour les projets contenant des expériences sur animaux de classe " sans réveil ", " légère " ou " modérée " et n'utilisant pas de primates non humains, qui sont nécessaires pour répondre à des exigences en matière de réglementation ou qui utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic selon des méthodes établies.
  § 2. Lorsque la Commission d'éthique introduit une procédure simplifiée, elle veille au respect des dispositions suivantes :
  a) la demande contient les éléments visés à l'article 22, paragraphe 2, points a), b) et c) du présent arrêté;
  b) une évaluation de projet est réalisée conformément à l'article 20 du présent arrêté; et
  c) le délai visé à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté, n'est pas dépassé.
  § 3. Si un projet est modifié de manière à avoir une incidence négative sur le bien-être des animaux, une nouvelle évaluation du projet avec un résultat favorable est obligatoire.
  § 4. L'article 22, paragraphes 3 et 4, l'article 23, paragraphe 3, et l'article 26, paragraphes 3, 4 et 5, s'appliquent mutatis mutandis aux projets qui sont autorisés conformément au présent article.
Art. 24_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [De Ethische Commissie kan besluiten om een vereenvoudigde administratieve procedure in te voeren voor projecten die als "terminaal", "licht" of "matig", ingedeelde dierproeven omvatten waarin geen niet-menselijke primaten worden gebruikt, wanneer die projecten nodig zijn om aan wettelijke voorschriften te voldoen of wanneer in die projecten volgens aanvaarde methoden dieren worden gebruikt voor productie- of diagnosedoeleinden.].
  § 2. Indien de Ethische Commissie vereenvoudigde administratieve procedures invoert, zorgt zij ervoor dat aan de volgende voorschriften is voldaan :
  a) in de aanvraag worden de elementen gespecificeerd, genoemd in artikel 22, paragraaf 2, onder a), b) en c) van dit besluit;
  b) er wordt een projectevaluatie uitgevoerd overeenkomstig artikel 20 van dit besluit; en
  c) de in artikel 23, paragraaf 1, van dit besluit genoemde termijn niet is overschreden.
  [1 De projectaanvraag voor vereenvoudigde administratieve procedures dient te gebeuren door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De aanvraag bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.]1
  § 3. Indien een project dusdanig gewijzigd wordt dat het negatieve gevolgen kan hebben voor het dierenwelzijn, dan is er een nieuwe projectevaluatie met gunstig resultaat vereist.
  § 4. Het artikel 22, paragrafen 3 en 4, artikel 23, paragraaf 3, en artikel 26, paragrafen 3, 4 en 5, gelden mutatis mutandis voor projecten die overeenkomstig dit artikel mogen worden uitgevoerd.
  
Art. 24 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. La Commission d'éthique peut adopter une procédure d'évaluation simplifiée pour les projets contenant des expériences sur animaux de classe " sans réveil ", " légère " ou " modérée " et n'utilisant pas de primates non humains, qui sont nécessaires pour répondre à des exigences en matière de réglementation ou qui utilisent des animaux à des fins de production ou de diagnostic selon des méthodes établies.
  § 2. Lorsque la Commission d'éthique introduit une procédure simplifiée, elle veille au respect des dispositions suivantes :
  a) la demande contient les éléments visés à l'article 22, paragraphe 2, points a), b) et c) du présent arrêté;
  b) une évaluation de projet est réalisée conformément à l'article 20 du présent arrêté; et
  c) le délai visé à l'article 23, paragraphe 1er du présent arrêté, n'est pas dépassé.
  [1 La demande d'autorisation de projet pour des procédures administratives simplifiées doit être introduite au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. La demande comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel.]1
  § 3. Si un projet est modifié de manière à avoir une incidence négative sur le bien-être des animaux, une nouvelle évaluation du projet avec un résultat favorable est obligatoire.
  § 4. L'article 22, paragraphes 3 et 4, l'article 23, paragraphe 3, et l'article 26, paragraphes 3, 4 et 5, s'appliquent mutatis mutandis aux projets qui sont autorisés conformément au présent article.
  
Art.25. § 1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens :
  a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;
  b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.
  De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.
  § 2. In de niet-technische samenvatting van een project wordt vermeld of een project aan een beoordeling achteraf zal worden onderworpen en binnen welke termijn. Indien dit het geval is, dient de niet-technische samenvatting van het project te worden bijgewerkt met de resultaten van eventuele beoordelingen achteraf.
  § 3. Ieder jaar bezorgt de Ethische Commissie de niet-technische samenvattingen van alle projecten en bijgewerkte versies die beoordeeld werden tijdens het afgelopen jaar aan de Dienst. De niet-technische samenvattingen van alle projecten en bijgewerkte versies worden gepubliceerd.
Art. 25. § 1er. Sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, le résumé non technique du projet fournit :
  a) des informations sur les objectifs du projet, y compris les dommages et les avantages escomptés, ainsi que sur le nombre et les types d'animaux à utiliser;
  b) une démonstration de la conformité avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.
  Le résumé non technique du projet est anonyme et ne contient ni le nom ni l'adresse de l'utilisateur ou des membres de son personnel.
  § 2. Le résumé non technique du projet précise si un projet doit faire l'objet d'une appréciation rétrospective et dans quel délai. Si c'est le cas, le résumé non technique du projet doit être mis à jour en fonction des résultats de toute appréciation rétrospective.
  § 3. Chaque année la Commission d'éthique envoie au Service les résumés non techniques des projets, ainsi que les versions modifiées, qu'elle a évalués pendant l'année écoulée. Ces résumés non techniques des projets, ainsi que les versions modifiées sont publiés.
Art. 25_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens :
  a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;
  b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.
  De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.
  § 2. [1 De niet-technische samenvatting van het project vermeldt of een project aan een beoordeling achteraf zal worden onderworpen en binnen welke termijn. Indien dit het geval is, dient de niet-technische samenvatting van het project uiterlijk één maand na de afronding van de beoordeling achteraf te worden bijgewerkt met de resultaten daarvan.]1
  § 3. [1 De Ethische Commissie dient de niet-technische projectsamenvattingen uiterlijk één maand na projectvergunning, evenals de eventuele aanvullingen hierop, in bij Leefmilieu Brussel via elektronische gegevensoverdracht met behulp van de door de Europese Commissie opgezette databank met het oog op publicatie. Leefmilieu Brussel beschikt over de mogelijkheid niet-technische projectsamenvattingen en aanvullingen hierop terug te sturen indien deze niet voldoen aan de bepalingen vermeld in artikel 25, § 1.]1
  
Art. 25 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, le résumé non technique du projet fournit :
  a) des informations sur les objectifs du projet, y compris les dommages et les avantages escomptés, ainsi que sur le nombre et les types d'animaux à utiliser;
  b) une démonstration de la conformité avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.
  Le résumé non technique du projet est anonyme et ne contient ni le nom ni l'adresse de l'utilisateur ou des membres de son personnel.
  § 2. [1 Le résumé non technique du projet précise si un projet doit faire l'objet d'une évaluation rétrospective et dans quel délai. Si c'est le cas, le résumé non technique du projet doit être mis à jour en fonction des résultats de toute appréciation rétrospective au plus tard un mois suivant la fin de l'évaluation rétrospective sur la base des résultats obtenus.]1
  § 3. [1 La Commission d'éthique doit transmettre à Bruxelles Environnement les résumés non techniques des projets au plus tard un mois après l'autorisation du projet ainsi que leurs mises à jour éventuelles, par transfert électronique à l'aide de la base de données mise en place par la Commission européenne en vue de leur publication. Bruxelles Environnement dispose de la possibilité de renvoyer les résumés non techniques des projets et les mises à jour s'y rapportant si ceux-ci ne sont pas conformes aux dispositions de l'article 25, § 1er.]1
  
Art. 25_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Onverminderd de bescherming van de intellectuele eigendom en vertrouwelijke informatie bevat de niet-technische samenvatting van een project de volgende gegevens :  a) informatie over de doelstellingen van het project, met inbegrip van de voorspelde schade en baten en de aantallen en soorten te gebruiken dieren;  b) het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan.  De niet-technische samenvatting van een project is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel.  § 2. [1 In de niet-technische samenvatting van een project wordt vermeld of het project aan een beoordeling achteraf, zijnde een retrospectieve analyse, wordt onderworpen en, zo ja, binnen welke termijn. In dergelijk geval wordt de niet-technische samenvatting van het project uiterlijk vier maanden na de afronding van de retrospectieve analyse geactualiseerd met de resultaten daarvan. Dit wil zeggen dat er een link wordt voorzien tussen de niet-technische samenvatting en de retrospectieve analyse waarbij de resultaten van de retrospectieve analyse kunnen worden opgehaald samen met deze van de niet-technische samenvatting.   § 3.[1 De Ethische Commissies bezorgen de niet-technische samenvattingen, eventuele aanvullingen daarop en de retrospectieve analyses via elektronische gegevensoverdracht aan de dienst en aan de Europese Commissie.   De gegevens, vermeld in het eerste lid, worden uiterlijk vier maanden nadat de vergunning verleend is, respectievelijk vier maanden nadat de retrospectieve analyse afgerond is, bezorgd met het oog op de publicatie ervan. Om de gegevens te verzenden, wordt het gemeenschappelijke format gebruikt dat de Europese Commissie vaststelt.]1./ital}  

Modifications

[1]  <BVR 2020-12-18/05, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>      Art. 26. § 1. In het geval dat een goedgekeurd project gewijzigd wordt met mogelijke negatieve invloed op het dierenwelzijn, dan moet het project opnieuw worden voorgelegd.  § 2. De vergunning voor een project kan alleen worden gewijzigd of vernieuwd na een verder gunstig resultaat van de projectevaluatie.  § 3. De Ethische Commissie mag een vergunning van een project intrekken als het project niet overeenkomstig de goedgekeurde vergunning wordt uitgevoerd. In dit geval licht de Ethische Commissie de Dienst hierover in.  § 4. Als de vergunning voor een project wordt ingetrokken, mag het welzijn van de in het project gebruikte of voor gebruik in het project bestemde dieren daardoor niet negatief worden beïnvloed.  § 5. Wanneer een wijziging of vernieuwing van een vergunning voor een project nodig blijkt, dient de gebruiker in toepassing van paragraaf 1 en 2 van dit artikel onmiddellijk hiervoor een aanvraag in te dienen bij de Ethische Commissie.  Art. 26_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. In het geval dat een goedgekeurd project gewijzigd wordt met mogelijke negatieve invloed op het dierenwelzijn, dan moet het project opnieuw worden voorgelegd. [1 Deze wijziging wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van [2 Leefmilieu Brussel.  [3 Kleine wijzigingen die geen negatieve gevolgen hebben op het dierenwelzijn dienen aangevraagd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.  § 2. De vergunning voor een project kan alleen worden gewijzigd of vernieuwd na een verder gunstig resultaat van de projectevaluatie.  § 3. De Ethische Commissie [3 of Leefmilieu Brusselmag een vergunning van een project intrekken als het project niet overeenkomstig de goedgekeurde vergunning wordt uitgevoerd. [3 Indien de Ethische Commissie overgaat tot deze intrekking, stelt zij Leefmilieu Brussel hiervan binnen dertig dagen per post of per e-mail op de hoogte en vermeldt zij de redenen voor deze intrekking.  § 4. Als de vergunning voor een project wordt ingetrokken, mag het welzijn van de in het project gebruikte of voor gebruik in het project bestemde dieren daardoor niet negatief worden beïnvloed.  § 5. Wanneer een wijziging of vernieuwing van een vergunning voor een project nodig blijkt, dient de gebruiker in toepassing van paragraaf 1 en 2 van dit artikel onmiddellijk hiervoor een aanvraag in te dienen bij de Ethische Commissie [3 door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De aanvraag bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 27. § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  Aan het einde van elke proef moet worden beslist of het proefdier in leven zal worden gehouden, dan wel zal worden gedood, met dien verstande dat het niet in leven mag worden gehouden wanneer het waarschijnlijk is dat het proefdier, ook al lijkt zijn gezondheidsstatus voor het overige weer normaal, blijvende pijn of letsel zal ondervinden.  Deze beslissingen worden genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van de deskundige zoals bedoeld in artikel 31, § 1, 4° en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  Art. 27_WAALS_GEWEST.   § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  [1 Op het einde van elke proef wordt door een aangewezen deskundige persoon beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.  Deze beslissingen worden genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht [1 van de aangewezen deskundigezoals bedoeld in artikel 31, § 1, 4° en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 27_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  [1 Op het einde van elke proef wordt door een dierenarts of een andere deskundige beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.  Deze beslissingen worden genomen door [1 de aangewezen deskundige.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van [1 de aangewezen deskundigeen gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      Art. 27_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.  [1 Op het einde van elke proef wordt door een dierenarts of een andere deskundige persoon beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.  Deze beslissingen worden genomen door [1 de aangewezen deskundige.  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van [1 de aangewezen deskundigeen gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 28. Een proefdier dat reeds aan één of meerdere dierproeven werd onderworpen, kan slechts hergebruikt worden in een nieuwe dierproef, wanneer ook een proefdier kan worden gebruikt dat nog niet eerder een dierproef heeft ondergaan :  1° indien de werkelijke ernst van de voorgaande dierproeven " licht " of " matig " was,  2° indien het vaststaat dat de algemene gezondheids- en welzijnstoestand van het proefdier volledig is hersteld,  3° indien de volgende dierproef is ingedeeld als " licht ", " matig " dan wel " terminaal " en  4° indien de handeling in overeenstemming is met het diergeneeskundig advies dat verplicht dient ingewonnen te worden waarbij rekening wordt gehouden met de volledige levensloop van het proefdier.  In uitzonderlijke omstandigheden en nadat een dierenarts het proefdier heeft onderzocht, kan de Ethische Commissie het hergebruik van een proefdier toestaan indien het proefdier niet meer dan éénmaal is gebruikt in een dierproef die hevige pijn, angst of daarmee gelijkstaand lijden met zich meebrengt.  Art. 29. Om duplicatie van proeven te vermijden, is elke dierproef om te voldoen aan nationale of Europese wetgeving verboden indien er gegevens bestaan die in een andere lidstaat werden verkregen met behulp van dierproeven die erkend worden door de wetgeving van de Unie, tenzij er in samenhang met die gegevens verdere dierproeven noodzakelijk zijn ter bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu.  Art. 30. De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4° van dit besluit.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  Art. 30_WAALS_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundigebedoeld in artikel 31, § 1, 4° van dit besluit.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 30_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      Art. 30_VLAAMS_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundigevan dit besluit.  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      HOOFDSTUK 7. - Huisvesting en verzorging  Afdeling 1. - Verzorging  Art. 31. § 1. De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :  1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;  3° alle aanwezige proefdieren en hun huisvestingsomstandigheden dagelijks worden gecontroleerd;  4° onverminderd het bepaalde in artikel 23, § 2 van de wet, het welzijn en de gezondheidstoestand van de proefdieren regelmatig door een deskundige bekwaam in proefdierkunde worden gecontroleerd om pijn of onnodig blijvend lijden of letsel te voorkomen. Indien deze deskundige zelf geen dierenarts is, dient hij/zij voor deze taak onder toezicht te staan van een dierenarts bekwaam in proefdierkunde. De deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles ten behoeve van de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dit verslag wordt aan de Dienst bezorgd.  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij onverwijld het nodige te doen om de oorzaak op te sporen en passende maatregelen te nemen.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in § 1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  Art. 31_WAALS_GEWEST.   § 1. [1 De inrichtingen van fokkers, leveranciers of gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die proeven.   De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat:   1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;   2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;   3° alle aanwezige proefdieren en hun omgevingsomstandigheden dagelijks worden gecontroleerd;   4° het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door de aangewezen deskundige.   Wat punt 4° betreft, stelt de aangewezen deskundige minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dat verslag wordt aan de Dienst bezorgd.  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij [1 regelingen te treffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in § 1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 31_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. De inrichtingen van fokkers, leveranciers en gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de goede uitvoering van die proeven.  [1 § 1/1.De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :  1° [3 alle aanwezige proefdieren huisvesting, een omgeving, voedsel, water en verzorging ontvangen die passend zijn voor hun gezondheid en welzijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41. De Ethische Commissie kan om wetenschappelijke redenen, of redenen van dierenwelzijn of diergezondheid, per project, afwijkingen hierop toestaan. De reden en de duur van deze afwijking dient vermeld te worden op het document vermeld in Art. 9. § 1. In het kader van de informatie over de vijfjaarlijkse statistieken verstrekt de Ethische Commissie jaarlijks aan Leefmilieu Brussel informatie omtrent de omstandigheden onder dewelke deze afwijkingen goedgekeurd werden;  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft. [3 De reden en de duur van deze inperking dient vermeld te worden op het document vermeld in artikel 9, § 1;  3° alle aanwezige proefdieren en [1 de fysieke omstandigheden waarin zij gefokt, vastgehouden of gebruikt worden[3 ten minstedagelijks worden gecontroleerd. [3 Indien zieke of gewonde dieren aangetroffen worden dienen passende maatregelen ondernomen te worden door de proefleider. De controles en maatregelen dienen geregistreerd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Het formulier bevat de identiteit van het personeel, te weten hun naam en voornaam;  4° [1 het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door een aangewezen deskundige. De aangewezen deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. [3 Het schriftelijk verslag wordt aan Leefmilieu Brussel overgemaakt per brief of via elektronische weg door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. Het formulier bevat de gegevens van de directeur van de inrichting, te weten de titel, naam, voornaam, het professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. Het vermeldt eveneens de naam, voornaam, functie en het diploma van de personen belast met het dagelijks opvolgen van de dieren evenals de naam, voornaam en functie van de aangestelde deskundige;  [3 5° de dieren onder behoorlijke omstandigheden worden vervoerd.  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij [1 regelingen te treffen om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan alle anomalieën of aan iedere pijn, lijden, angst of blijvende schade die vermijdbaar zijn.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel, aanneembare bewijzen van de in [1 § 1/1van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 25, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 31_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. De inrichtingen van fokkers, leveranciers of gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die proeven.   [1 § 1/1.De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :  1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;  3° alle aanwezige proefdieren en hun [1 omgevingsomstandighedendagelijks worden gecontroleerd;  4° [1 het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door de aangewezen deskundige. De aangewezen deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dat verslag wordt aan de dienst bezorgd.  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij onverwijld [1 regelingen te treffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen.  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in [1 paragraaf 1/1van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Afdeling 2. - Personeel  Art. 32. § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. De proefleiders zoals omschreven in artikel 3, 21° van de wet, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  Art. 32_WAALS_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. De proefleiders [1"zoals omschreven in artikel 3, 19° van de wet en de personen die projecten en proeven opzetten, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 32_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door [2 Leefmilieu Brusselgeaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door [2 Leefmilieu Brusselgeaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. [1 De proefleiders zoals gedefinieerd in artikel 3, 19° van de wet en de personen die projecten en proeven opzetten, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door [2 Leefmilieu Brussel,uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt [2 Leefmilieu Brusselna of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn. [3 Iedere persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde staat dient hiertoe, per brief of via elektronische weg, een aanvraag tot gelijkwaardigheid in bij Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Het formulier bevat de gegevens van de aanvrager en de opleidingsverantwoordelijke, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het mailadres en diploma van het personeelslid. Bij de aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd:   1° een kopie van het certificaat van de gevolgde opleiding(en);   2° een kopie van het studieprogramma met een beschrijving van de inhoud van de onderwerpen;   3° voor proefleiders, een kopie van het universitair diploma.   Een persoon met een getuigschrift, certificaat of diploma aanvaard door de bevoegde overheid van een ander gewest en wiens opleiding minstens gelijkwaardig is qua inhoud en aantal uren, mag tevens in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest diezelfde werkzaamheid uitoefenen.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van [2 Leefmilieu Brusselhet bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden. [3 Hiertoe dienen de proefleiders minstens één maal per jaar, de verzorgers of actieve deelnemers minstens één maal per drie jaar, een voordracht, demonstratie van technische handelingen, interactieve sessie of practicum gevolgd te hebben. Als bewijs van deze continue bijscholing dient het aanwezigheidscertificaat bijgehouden te worden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  [3 § 8. De aangewezen deskundige, zoals gedefinieerd in artikel 2, 9° van huidig besluit, mag geen deel uitmaken van het personeel van de erkende geregistreerde gebruiker, kweker of leverancier aan wie hij adviezen moet geven over het welzijn en de behandeling van de dieren.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 32_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.  § 4. De proefleiders zoals omschreven in artikel 3, 21° van de wet [1 en de personen die projecten en proeven opzetten, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 33. § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.  Art. 33_WAALS_GEWEST.   § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De personen die een opleiding volgen, staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 33_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De voormelde deskundige personen staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van [2 Leefmilieu Brusseleveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  [2 Leefmilieu Brusselkan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt. [3 Het gebruik van een andere methode van doden dient per brief of via elektronische weg aangevraagd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.  [3 § 4. Het doden van dieren geviseerd in artikel 3, § 5, moet gemeld worden aan de Ethische Commissie waarbij de erkende inrichting is aangesloten of, indien dit niet van toepassing is, aan Leefmilieu Brussel door middel van een aangifteformulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 33_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De voormelde deskundige personen staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 34.[Paragrafen 2 en 3 van artikel 33 van dit besluit zijn niet van toepassing wanneer een dier om redenen van dierenwelzijn, volksgezondheid, openbare veiligheid, dierengezondheid of het milieu, in een noodsituatie moet worden gedood]. <Erratum, B.St 26-07-2013, Ed.2, p. 47303>.  Afdeling 3. - Dierenwelzijnscel  Art. 35. De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  Deze cel omvat ten minste één vertegenwoordiger van de personen belast met de bijzondere verzorging van de proefdieren en in voorkomend geval een vertegenwoordiger van de proefleiders. De deskundige geciteerd in artikel 31, § 1, 4° heeft een begeleidende taak in deze cel.  Art. 35_WAALS_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  [1 De cel belast met het welzijn van de dieren omvat ten minste de persoon(personen) die verantwoordelijk is (zijn) voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De cel krijgt ook raadgevingen van de aangewezen deskundige..  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 35_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  [1 De cel omvat ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De cel krijgt ook raadgevingen van de aangewezen deskundige.[2 De namen, voornamen en functies van deze personen worden meegedeeld aan Leefmilieu Brussel bij het aanvragen van een erkenning en bij het wijzigen van de gegevens van de erkenning.  [2 Kleine gebruikers, fokkers of leveranciers mogen zich aansluiten bij een Dierenwelzijnscel van een andere gebruiker, fokker of leverancier.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2022-02-03/11, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 35_VLAAMS_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.  Deze cel omvat ten minste één vertegenwoordiger van de personen belast met [1 De cel omvat ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De aangewezen deskundige heeft ook een inbreng in de Dierenwelzijnscel.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 36. De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden.  Art. 36_WAALS_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden [1 en ter beschikking van de Dienst op eigen verzoek worden gesteld.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 36_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat [3 het gebruik,het fokken, [3 het identificeren en genotyperen,de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken;  [3 7° bevorderen van een dierenwelzijnsgericht klimaat.  [3 Alle door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten dienen gedocumenteerd te worden. De voormelde documenten moeten ten minste drie jaar bewaard worden en worden desgevraagd ter beschikking gesteld van Leefmilieu Brussel.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 36_VLAAMS_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden. [1 De voormelde documenten worden desgevraagd ter beschikking gesteld van de dienst.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      HOOFDSTUK 8. - Statistische gegevens  Art. 37. § 1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens betreffende het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Dienst.  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.  Art. 37_WAALS_GEWEST.   § 1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens betreffende het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Dienst.  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  [1 De gegevens, vermeld in het tweede lid, omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door de dienst via publicatie op zijn website.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 37_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   § 1. [3 De Ethische Commissies verzamelen jaarlijks, van alle erkende inrichtingen die bij hen zijn aangesloten, de statistische gegevens over het gebruik van dieren in dierproeven tijdens het voorbije kalenderjaar en bezorgen deze, per brief of via elektronische weg, ten laatste op 31 januari van ieder jaar aan Leefmilieu Brussel.  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  [1 De gegevens vermeld in het tweede lid omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.  [3 § 1/1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere Ethische Commissie, per brief of via elektronische weg, informatie met betrekking tot de 5-jaarlijkse statistieken aan Leefmilieu Brussel.   Deze gegevens hebben onder meer betrekking op:   1° de evaluatie en verlening van vergunningen voor projecten;   2° niet-technische projectsamenvattingen en aanvullingen hierop;   3° voor gebruik in dierproeven gefokte dieren;   4° selectie van niet-menselijke primaten;   5° afwijkingen en ontheffingen;   6° beginsel van vervanging, vermindering en verfijning;   7° schorsingen en intrekkingen van (project)vergunningen;   8° retrospectieve analyses ;   9° het aantal dieren gekweekt en gedood zonder gebruikt te zijn geweest in dierproeven;   10° het aantal afgenomen weefselmonsters van genetisch gewijzigde dieren.  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren. [3 Het model voor de indiening van de informatie met betrekking tot de 5-jaarlijkse statistieken wordt bepaald door Leefmilieu Brussel.  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door [2 Leefmilieu Brusselvia publicatie op zijn website.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 37_VLAAMS_GEWEST.   § 1. [2 Uiterlijk op 31 januari van elk jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens over het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Ethische Commissie. Uiterlijk op 15 februari van elk jaar bezorgen de Ethische Commissies de statistische gegevens over het gebruik van proefdieren in de aangesloten inrichtingen tijdens het voorbije kalenderjaar aan de dienst.  [2 § 1/1. Op verzoek van de dienst bezorgen de Ethische Commissies de informatie die ze beheren, en die nodig is voor de vijfjaarlijkse rapportering aan de Europese Commissie over de uitvoering van richtlijn 2010/63/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, aan de dienst.  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.  [1 De gegevens, vermeld in het tweede lid, omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door de dienst via publicatie op zijn website.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   <BVR 2020-12-18/05, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>   HOOFDSTUK 9. - Deontologisch Comité  HOOFDSTUK 9. BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 - Brusselse Commissie voor dierproeven    ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      HOOFDSTUK 9. VLAAMS_GEWEST. [1 - Proefdierencommissie    ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 38. § 1. Het Deontologisch Comité wordt opgericht bij de Dienst.  § 2. Het Deontologisch Comité bestaat uit een voorzitter en volgende leden :  1° twee leden voorgedragen door de VZW Pharma.be;  2° een lid voorgedragen door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen;  3° een lid voorgedragen door het " Fonds national de la Recherche scientifique - FNRS ";  4° twee leden voorgedragen door de VZW Belgian Council for Laboratory Animal Science;  5° twee leden voorgedragen door de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België;  6° vier leden voorgedragen door de Raad voor dierenwelzijn;  7° vier leden voorgedragen door de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid;  8° een ambtenaar aangeduid door de Minister bevoegd voor Volksgezondheid;  9° een ambtenaar aangeduid door de Minister;  10° een ambtenaar aangeduid door de Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid.  De leden en hun plaatsvervangers dienen voorgedragen te worden op basis van hun deskundigheid op biomedisch, biologisch en ethisch vlak en op basis van hun kennis van dierenwelzijn.  De leden en hun plaatsvervangers worden door de Minister benoemd voor een termijn van vier jaar. Zij kunnen door de Minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of op basis van een naar behoren gemotiveerd voorstel van de Dienst.  In geval van afwezigheid of van vroegtijdige beëindiging van een mandaat, worden de leden vervangen door hun plaatsvervanger.  Het voorzitterschap wordt waargenomen door een magistraat van de rechterlijke orde die, op voorstel van de Minister van Justitie, door de Minister wordt aangeduid voor een mandaat van vier jaar. De vice-voorzitter wordt gekozen onder de leden voor een mandaat van vier jaar.  Het secretariaat wordt waargenomen door de Dienst.  Art. 38_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 § 1. De Commissie wordt opgericht bij [2 Leefmilieu Brussel.   § 2. De Commissie bestaat uit minstens 13 leden en eenzelfde aantal plaatsvervangers.   De leden worden benoemd door de minister op basis van hun bekwaamheden inzake dierenwelzijn, diergedrag, soortspecifieke expertise, expertise op veterinair gebied, ethiek, wetenschap, alternatieven (de drie V's), het ontwerp van proeven, wetgeving met inbegrip van evaluatie van de regelgeving/veiligheid en dierenbescherming.Bij de samenstelling van de Commissie wordt rekening gehouden met de eerlijke vertegenwoordiging van de verschillende Brusselse instellingen die werken met proefdieren.   De Commissie bestaat uit :   1° 5 leden verbonden aan gebruikers op het Brussels grondgebied   2° 5 leden niet verbonden aan gebruikers op het Brussels grondgebied of daarmee verbonden   3° een vertegenwoordiger van [2 Leefmilieu Brussel   4° twee leden voorgedragen door de Brusselse Raad voor dierenwelzijn.   De Commissie duidt een voorzitter en een ondervoorzitter aan onder haar leden.   De leden en hun plaatsvervangers worden door de minister benoemd voor een termijn van [4 vijf jaar. Zij kunnen door de minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of wanneer zij de goede werking of de geloofwaardigheid van de Commissie in het gedrang brengen.  [3 In het geval van een vroegtijdige beëindiging van het mandaat worden de leden vervangen door een plaatsvervanger.   Ten minste een derde van de leden van de Commissie behoort tot de kleinste taalgroep.   Het secretariaat wordt verzorgd door [2 Leefmilieu Brussel.   De zetel van de Commissie is gelegen in [2 Leefmilieu Brussel. [2 Leefmilieu Brusselhoudt de archieven van de Commissie bij.   De leden worden niet vergoed. De leden van de Commissie hebben evenwel recht op terugbetaling van hun verplaatsingskosten, volgens de modaliteiten voorzien voor de personeelsleden van [2 Leefmilieu Brussel.  [3 § 3. De leden, uitgezonderd de vertegenwoordiger van Leefmilieu Brussel, ontvangen een zitpenning voor de deelname aan vergaderingen van de Commissie. Het bedrag van de zitpenningen wordt vastgelegd door de Minister. De leden van de Commissie hebben recht op vergoeding van de verplaatsingskosten, conform de modaliteiten die voorzien worden voor de personeelsleden van Leefmilieu Brussel.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2019-04-04/12, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2021-09-02/06, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 20-09-2021>   Art. 38_VLAAMS_GEWEST.    [1 De Proefdierencommissie bestaat uit achttien leden.   De leden worden geselecteerd op basis van hun deskundigheid op biomedisch, biologisch en ethisch vlak, en op basis van hun kennis van dierenwelzijn. Ten minste twaalf leden zijn verbonden aan de proefdiersector. Twee leden worden voorgedragen door de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn.   De minister benoemt de leden voor een termijn van vier jaar en wijst onder hen een voorzitter en ondervoorzitter aan. De leden kunnen door de minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of wanneer zij de goede werking of de geloofwaardigheid van de Proefdierencommissie in het gedrang brengen. In die gevallen of bij vroegtijdige beëindiging van een mandaat kan de minister een opvolger voor dat mandaat benoemen.   Het lidmaatschap is onbezoldigd. De leden van de Proefdierencommissie hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten conform het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006.   Het secretariaat wordt waargenomen door de dienst.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 39. Het Deontologisch Comité heeft als opdracht advies uit te brengen inzake dierproeven in alle gevallen voorzien in de wet en in dit besluit of wanneer de Minister, de Dienst of een Ethische Commissie het raadpleegt. Het kan hen voorstellen doen.  Het Deontologisch Comité zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en projectevaluatie, en staat in voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt informatie uit met nationale comités van andere Lidstaten van de Europese Unie.  Op verzoek van de Minister, de Dienst of een Ethische Commissie, brengt het Deontologisch Comité bovendien advies uit inzake de ontwikkeling en toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen of te vervangen. Het Deontologisch Comité kan daaromtrent eveneens voorstellen doen.  Art. 39_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 De Commissie heeft als opdracht advies uit te brengen inzake dierproeven in alle gevallen voorzien in de wet en in dit besluit of wanneer de minister, [2 Leefmilieu Brusselof een Ethische Commissie hen raadpleegt. De Commissie geeft advies aan de bevoegde overheid en de cellen belast met het welzijn van de dieren over vragen in verband met de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van dieren in [3 dierproeven.]   De Commissie zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt deze uit binnen de Unie. De Commissie wisselt eveneens informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en over de projectevaluatie.   De Commissie formuleert adviezen in geval van deontologische of ethische problemen. Op verzoek van de minister, [2 Leefmilieu Brusselof een Ethische Commissie, brengt de Commissie bovendien advies uit inzake de ontwikkeling en de toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen en te vervangen. De Commissie kan daaromtrent eveneens voorstellen formuleren.   Bij de uitvoering van haar opdrachten, dient de Commissie te verzekeren dat zij geen belangenconflicten kent en er desgevallend over te waken dat zij onpartijdig oordeelt.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   <BESL 2022-02-03/11, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>   Art. 39_VLAAMS_GEWEST.    [1 De Proefdierencommissie heeft als opdracht advies uit te brengen over dierproeven in alle gevallen die zijn opgenomen in de wet en in dit besluit, of na raadpleging door de minister, de dienst of een ethische commissie. De Proefdierencommissie kan op eigen initiatief binnen haar opdracht voorstellen formuleren voor de minister, de dienst of een ethische commissie.   De Proefdierencommissie geeft advies over de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van dieren in procedures, en wisselt informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en de projectevaluatie.   De Proefdierencommissie zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken, wisselt informatie uit met nationale comités van andere lidstaten van de Europese Unie en brengt advies uit over de ontwikkeling en toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen of te vervangen.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      Art. 40. De voorzitter roept het Deontologisch Comité bijeen en stelt de dagorde vast. De voorzitter moet het Deontologisch Comité eveneens bijeenroepen wanneer ten minste zeven leden erom verzoeken.  Het Deontologisch Comité beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van zijn leden aanwezig is of vertegenwoordigd is door zijn plaatsvervangers. Is de meerderheid niet aanwezig dan kan het Deontologisch Comité na een nieuwe bijeenroeping op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden.  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of die van de ondervoorzitter indien deze het voorzitterschap waarneemt.  Het Deontologisch Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast binnen de twee maanden na de benoeming van zijn leden en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister.  Art. 40_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   [1 De voorzitter roept de Commissie samen en stelt de agenda vast.   De Commissie beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van haar leden aanwezig is [2 .... Wordt de meerderheid niet bereikt, dan kan de Commissie, na een nieuwe bijeenroeping, op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden.   De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, deze van de vicevoorzitter, beslissend.   De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op binnen de drie maanden na de benoeming van haar leden. Dit reglement bevat onder meer regels betreffende de taken van de voorzitter en zijn plaatsvervanger, de regelmaat en de data van de vergaderingen, de uitnodigingen voor de vergaderingen, de verslagen, de agenda, de goedkeuring van de agenda en het verslag evenals een gedetailleerde beschrijving van de te volgen procedures.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>   <BESL 2019-04-04/12, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>   Art. 40_VLAAMS_GEWEST.   De voorzitter roept [1 de Proefdierencommissiebijeen en stelt de dagorde vast. De voorzitter moet [1 de Proefdierencommissieeveneens bijeenroepen wanneer ten minste zeven leden erom verzoeken.  [1 De Proefdierencommissieberaadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van zijn leden aanwezig is [1 .... Is de meerderheid niet aanwezig dan kan [1 de Proefdierencommissiena een nieuwe bijeenroeping op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden.  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of die van de ondervoorzitter indien deze het voorzitterschap waarneemt.  [2 Op verzoek van de voorzitter of de dienst kunnen de leden stemmen per e-mail, dit voorzover de meerderheid hierop reageert.  [2 De Proefdierencommissie stelt een huishoudelijk reglement op en legt dat ter goedkeuring voor aan de minister.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   <BVR 2020-12-18/05, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2021>   HOOFDSTUK 10. - Overgangsbepalingen  Art. 41. Gebruikers, fokkers of leveranciers die reeds in werking waren op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 april 2010, passen ten laatste tegen 15 mei 2015 de huisvesting aan van de dieren volgens de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van bijlage 4 van dit besluit.  Een gebruiker, fokker of leverancier die deze termijn niet kan respecteren, dient een aanvraag tot ontheffing in bij de Dienst samen met een voorstel van aanpassingsprogramma dat goedgekeurd werd door het Deontologisch Comité en door de Ethische Commissie indien het een gebruiker betreft. De Dienst deelt zijn beslissing hierover schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier mee aan de gebruiker, fokker of leverancier mee.  De gebruiker, fokker of leverancier moet in ieder geval ten laatste tegen 1 januari 2017 aan de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van de bijlage 4 van dit besluit voldoen.  Art. 41_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Gebruikers, fokkers of leveranciers die reeds in werking waren op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 april 2010, passen ten laatste tegen 15 mei 2015 de huisvesting aan van de dieren volgens de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van bijlage 4 van dit besluit.  Een gebruiker, fokker of leverancier die deze termijn niet kan respecteren, dient een aanvraag tot ontheffing in bij de Dienst samen met een voorstel van aanpassingsprogramma dat goedgekeurd werd door het Deontologisch Comité en door de Ethische Commissie indien het een gebruiker betreft. [1 Leefmilieu Brusseldeelt zijn beslissing hierover schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier mee aan de gebruiker, fokker of leverancier mee.  De gebruiker, fokker of leverancier moet in ieder geval ten laatste tegen 1 januari 2017 aan de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van de bijlage 4 van dit besluit voldoen.  ----------  <BESL 2019-04-04/12, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 25-04-2019>      Art. 42. De bepalingen van artikelen 18 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  Art. 42_WAALS_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  [1 Voor projecten die vóór 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 de in artikel 17, § 2, bedoelde vergunning zijn verkregen.  ----------  <BWG 2017-11-30/09, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>      Art. 42_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  [1 Voor projecten die voor 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 een vergunning zijn verkregen.  ----------  <BESL 2017-09-07/01, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>      Art. 42_VLAAMS_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.  [1 Voor projecten die vóór 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 een vergunning zijn verkregen.  ----------  <BVR 2017-02-17/11, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>      HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen  Art. 43. De gegevens waarvan met toepassing van dit besluit kennis wordt gegeven en waarvan de bekendmaking schade zou kunnen berokkenen aan de in de hoofdstukken 3 en 4 bedoelde inrichtingen, mogen niet aan derden worden meegedeeld onverminderd de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.  Art. 43_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De gegevens waarvan met toepassing van dit besluit kennis wordt gegeven en waarvan de bekendmaking schade zou kunnen berokkenen aan de in de hoofdstukken 3 en 4 bedoelde inrichtingen, mogen niet aan derden worden meegedeeld onverminderd de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.  [1 Leefmilieu Brussel en de Minister zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de behandeling van de persoonlijke gegevens die ingezameld worden via de formulieren geviseerd in de artikelen 4 tot 8, 10, 11, 13, 17, 18, 19, 23, 24, 26 en 31 tot 33 van huidig besluit. De gegevens ingezameld via voormelde formulieren worden door Leefmilieu Brussel bewaard voor vijf jaar te rekenen vanaf het einde van het project, de proef of de betrokken erkenning.  ----------  <BESL 2022-02-03/11, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>      Art. 43bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 Leefmilieu Brussel wordt belast met het uitwerken van de modellen van de formulieren waarvan sprake in huidig besluit en met het online zetten ervan op haar website / portaal.  ----------  <Ingevoegd bij BESL 2022-02-03/11, art. 33, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>      Art. 44. Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet.  Art. 45. Het koninklijk besluit van 6 april 2010 betreffende de bescherming van proefdieren wordt opgeheven.  Art. 46. Het tweede en derde lid van artikel 1sexies van het koninklijk besluit van 30 november 2001 houdende verbod op sommige dierproeven, worden opgeheven.  Art. 47. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.  Art. 48. De minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.  BIJLAGEN.  Art. N. Bijlagen 1 tot en met 11.   (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)    Gewijzigd door:    <BVR 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   Art. N_WAALS_GEWEST.   Bijlagen 1 tot en met 11.   (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)    Gewijzigd door:    <BVR 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   <BWG 2017-11-30/09, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>   <BWG 2017-11-30/09, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>   <BWG 2017-11-30/09, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 31-12-2017>       Art. N_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.   Bijlagen 1 tot en met 11.   (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)    Gewijzigd door:    <BVR 2017-02-17/11, art. 31-33, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>   <BESL 2017-09-07/01, art. 29-31, 003; Inwerkingtreding : 22-09-2017>  <BESL 2022-02-03/11, art. 36, 009; Inwerkingtreding : 10-03-2022>       
Art. 25 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Sous réserve de garantir le respect de la propriété intellectuelle et de la confidentialité des informations, le résumé non technique du projet fournit :
  a) des informations sur les objectifs du projet, y compris les dommages et les avantages escomptés, ainsi que sur le nombre et les types d'animaux à utiliser;
  b) une démonstration de la conformité avec les exigences de remplacement, de réduction et de raffinement.
  Le résumé non technique du projet est anonyme et ne contient ni le nom ni l'adresse de l'utilisateur ou des membres de son personnel.
  § 2. [1 Le résumé non technique d'un projet indique si le projet fait l'objet d'une évaluation ex post, c'est-à-dire d'une analyse rétrospective, et, dans l'affirmative, dans quel délai. Dans ce cas, le résumé non technique du projet est mis à jour avec les résultats de l'analyse rétrospective au plus tard quatre mois après la fin de l'analyse. Cela signifie qu'un lien est prévu entre le résumé non technique et l'analyse rétrospective où les résultats de l'analyse rétrospective peuvent être obtenus en même temps que ceux du résumé non technique ]1.
  § 3. [1 Les Commissions Ethiques transmettent les résumés non techniques, leurs compléments éventuels et les analyses rétrospectives par voie électronique de données au service et à la Commission européenne.
   Les données visées à l'alinéa 1er sont transmises au plus tard quatre mois après l'octroi de l'autorisation, respectivement quatre mois après la fin de l'analyse rétrospective, en vue de leur publication. Les données sont transmises selon le format commun établi par la Commission européenne.]1
.
  
Art. 26. § 1. In het geval dat een goedgekeurd project gewijzigd wordt met mogelijke negatieve invloed op het dierenwelzijn, dan moet het project opnieuw worden voorgelegd.
  § 2. De vergunning voor een project kan alleen worden gewijzigd of vernieuwd na een verder gunstig resultaat van de projectevaluatie.
  § 3. De Ethische Commissie mag een vergunning van een project intrekken als het project niet overeenkomstig de goedgekeurde vergunning wordt uitgevoerd. In dit geval licht de Ethische Commissie de Dienst hierover in.
  § 4. Als de vergunning voor een project wordt ingetrokken, mag het welzijn van de in het project gebruikte of voor gebruik in het project bestemde dieren daardoor niet negatief worden beïnvloed.
  § 5. Wanneer een wijziging of vernieuwing van een vergunning voor een project nodig blijkt, dient de gebruiker in toepassing van paragraaf 1 en 2 van dit artikel onmiddellijk hiervoor een aanvraag in te dienen bij de Ethische Commissie.
Art. 26. § 1er. Dans le cas où un projet autorisé est modifié avec pour conséquence une éventuelle incidence négative sur le bien-être des animaux, le projet doit à nouveau être introduit.
  § 2. Toute modification ou tout renouvellement d'une autorisation de projet s'appuie sur un nouveau résultat favorable de l'évaluation du projet.
  § 3. La commission d'éthique peut retirer l'autorisation d'un projet lorsque celui-ci n'est pas exécuté en conformité avec l'autorisation. Dans ce cas, la commission d'éthique en informe le Service.
  § 4. Le retrait d'une autorisation de projet ne doit pas porter atteinte au bien-être des animaux utilisés ou destinés à être utilisés dans le cadre du projet.
  § 5. En application des paragraphes 1er et 2 du présent article, lorsqu'une modification ou un renouvellement d'autorisation d'un projet est nécessaire, l'utilisateur doit introduire immédiatement une demande dans ce sens auprès de la Commission d'éthique.
Art. 26_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. In het geval dat een goedgekeurd project gewijzigd wordt met mogelijke negatieve invloed op het dierenwelzijn, dan moet het project opnieuw worden voorgelegd. [1 Deze wijziging wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van [2 Leefmilieu Brussel]2.]1
  [3 Kleine wijzigingen die geen negatieve gevolgen hebben op het dierenwelzijn dienen aangevraagd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.]3
  § 2. De vergunning voor een project kan alleen worden gewijzigd of vernieuwd na een verder gunstig resultaat van de projectevaluatie.
  § 3. De Ethische Commissie [3 of Leefmilieu Brussel]3 mag een vergunning van een project intrekken als het project niet overeenkomstig de goedgekeurde vergunning wordt uitgevoerd. [3 Indien de Ethische Commissie overgaat tot deze intrekking, stelt zij Leefmilieu Brussel hiervan binnen dertig dagen per post of per e-mail op de hoogte en vermeldt zij de redenen voor deze intrekking.]3
  § 4. Als de vergunning voor een project wordt ingetrokken, mag het welzijn van de in het project gebruikte of voor gebruik in het project bestemde dieren daardoor niet negatief worden beïnvloed.
  § 5. Wanneer een wijziging of vernieuwing van een vergunning voor een project nodig blijkt, dient de gebruiker in toepassing van paragraaf 1 en 2 van dit artikel onmiddellijk hiervoor een aanvraag in te dienen bij de Ethische Commissie [3 door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De aanvraag bevat de gegevens van de directeur en van de verantwoordelijke van de inrichting, van de verantwoordelijke van het project, van de partnerinrichting, van het personeel en van de (vice-) voorzitter van de Ethische Commissie, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de functies van het personeel]3.
  
Art. 26 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Dans le cas où un projet autorisé est modifié avec pour conséquence une éventuelle incidence négative sur le bien-être des animaux, le projet doit à nouveau être introduit. [1 Cette modification est notifiée immédiatement [2 à Bruxelles Environnement]2.]1
  [3 Les modifications mineures qui n'ont pas d'impact négatif sur le bien-être animal doivent être demandées au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/le portail de Bruxelles Environnement.]3
  § 2. Toute modification ou tout renouvellement d'une autorisation de projet s'appuie sur un nouveau résultat favorable de l'évaluation du projet.
  § 3. La commission d'éthique [3 ou Bruxelles Environnement]3 peut retirer l'autorisation d'un projet lorsque celui-ci n'est pas exécuté en conformité avec l'autorisation. [3 Lorsque la Commission d'éthique procède à ce retrait, elle en informe par courrier ou par voie électronique Bruxelles Environnement dans un délai de trente jours et précise les raisons de ce retrait.]3
  § 4. Le retrait d'une autorisation de projet ne doit pas porter atteinte au bien-être des animaux utilisés ou destinés à être utilisés dans le cadre du projet.
  § 5. En application des paragraphes 1er et 2 du présent article, lorsqu'une modification ou un renouvellement d'autorisation d'un projet est nécessaire, l'utilisateur doit introduire immédiatement une demande [3 en ce sens]3 auprès de la Commission d'éthique [3 au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. La demande comporte les coordonnées du directeur et du responsable de l'établissement, du responsable de projet, de l'établissement partenaire, du personnel et du (vice)président de la commission d'éthique, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les fonctions du personnel]3.
  
Art. 27. § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.
  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.
  Aan het einde van elke proef moet worden beslist of het proefdier in leven zal worden gehouden, dan wel zal worden gedood, met dien verstande dat het niet in leven mag worden gehouden wanneer het waarschijnlijk is dat het proefdier, ook al lijkt zijn gezondheidsstatus voor het overige weer normaal, blijvende pijn of letsel zal ondervinden.
  Deze beslissingen worden genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°.
  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :
  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van de deskundige zoals bedoeld in artikel 31, § 1, 4° en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;
  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.
Art. 27. § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit].
  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.
  A la fin de toute expérience, il est décidé si l'animal doit être gardé en vie ou sacrifié étant entendu qu'un animal ne peut pas être gardé en vie si, quand bien même son état de santé serait redevenu normal à tous autres égards, il est probable qu'il subirait des douleurs ainsi que toute souffrance ou dommages durables permanents.
  Ces décisions sont prises par l'expert, visé à l'article 31, § 1er, 4°.
  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :
  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance de l'expert comme visé à l'article 31, § 1er, 4° et être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;
  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.
Art. 27_WAALS_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.
  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.
  [1 Op het einde van elke proef wordt door een aangewezen deskundige persoon beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden]1.
  Deze beslissingen worden genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4°.
  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :
  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht [1 van de aangewezen deskundige]1 zoals bedoeld in artikel 31, § 1, 4° en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;
  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.
  
Art. 27 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit].
  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.
  [1 A la fin de toute expérience sur animaux, un expert désigné décide si l'animal doit être gardé en vie. Un animal est mis à mort lorsqu'il est susceptible de continuer à éprouver une douleur, une souffrance, ou angoisse ou d'avoir des dommages durables d'un niveau modéré ou sévère ]1.
  Ces décisions sont prises par l'expert, visé à l'article 31, § 1er, 4°.
  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :
  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance [1 de l'expert désigné ]1 comme visé à l'article 31, § 1er, 4° et être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;
  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  
Art. 27_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.
  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.
  [1 Op het einde van elke proef wordt door een dierenarts of een andere deskundige beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.]1
  Deze beslissingen worden genomen door [1 de aangewezen deskundige]1.
  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :
  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van [1 de aangewezen deskundige]1 en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;
  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.
  
Art. 27 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit].
  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.
  [1 A la fin d'une expérience, un vétérinaire ou une autre personne compétente décide si l'animal doit être gardé en vie. L'animal est mis à mort lorsqu'il est susceptible de continuer à éprouver une douleur, une souffrance ou une angoisse ou d'avoir des dommages durables d'un niveau modéré ou sévère.]1
  Ces décisions sont prises par [1 l'expert désigné]1.
  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :
  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance de [1 l'expert désigné]1 et être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;
  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  
Art. 27_VLAAMS_GEWEST.    § 1. De proefleider dient erover te waken dat een eind wordt gemaakt aan elke onnodige angst, pijn, lijden of blijvende schade die tijdens een dierproef bij een dier wordt veroorzaakt en hij dient te verzekeren dat dierproeven en projecten worden uitgevoerd in overeenstemming met de verleende goedkeuring. Hij dient er voor te zorgen dat in geval van niet conformiteit van een project passende corrigerende maatregelen worden genomen die schriftelijk worden genoteerd.
  § 2. Een dierproef wordt geacht te zijn afgelopen wanneer er voor die dierproef geen verdere waarnemingen hoeven te worden verricht of, in het geval van nieuwe genetisch gemodificeerde dierenvariëteiten, wanneer voor de nakomelingen niet evenveel, of meer, pijn, lijden, angst of blijvende schade wordt waargenomen of verwacht als bij het inbrengen van een naald.
  [1 Op het einde van elke proef wordt door een dierenarts of een andere deskundige persoon beslist of het dier in leven zal worden gehouden. Een dier wordt gedood als aannemelijk is dat het een matige of ernstige vorm van pijn, lijden, angst of schade zal blijven ondervinden.]1
  Deze beslissingen worden genomen door [1 de aangewezen deskundige]1.
  § 3. Wanneer aan het einde van een proef :
  1° een proefdier in leven moet worden gehouden, moet het de voor zijn gezondheidstoestand passende verzorging krijgen onder toezicht van [1 de aangewezen deskundige]1 en gehuisvest worden in overeenstemming met het bepaalde in artikel 31, § 1, 1° ;
  2° een proefdier dat niet in leven moet worden gehouden of niet gebaat is bij het bepaalde in artikel 31 betreffende zijn welzijn, moet onverwijld worden gedood onder de voorwaarden van bijlage 7.
  
Art. 27 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. [Le maître d'expérience doit veiller à ce que toute douleur, souffrance, détresse ou tout dommage durable inutile infligés à un animal lors d'une expérience soient interrompus et il doit veiller à ce que les projets et expériences soient exécutés conformément à l'autorisation du projet. Il doit veiller en cas de non-conformité d'un projet à ce que les mesures appropriées afin d'y remédier soient prises et consignées par écrit].
  § 2. Une expérience sur animaux est réputée terminée lorsque aucune observation ne doit plus être faite ou, en ce qui concerne les nouvelles lignées d'animaux génétiquement modifiés, lorsque aucune douleur, aucune souffrance, aucune angoisse ou aucun dommage durable d'un niveau équivalent ou supérieur à celui causé par l'introduction d'une aiguille n'est plus observé ou escompté sur la descendance.
  [1 A la fin de toute expérience, il est décidé par un vétérinaire ou un autre spécialiste si l'animal doit être gardé en vie. Un animal est sacrifié lorsqu'il est plausible qu'il ne peut survivre qu'avec une forme modérée ou sévère de douleur, souffrance, angoisse ou dommage durables permanents.]1
  Ces décisions sont prises par [1 le spécialiste désigné ]1.
  § 3. Lorsque à l'issue d'une expérience :
  1° un animal d'expérience doit être gardé en vie, il doit recevoir les soins nécessités par son état de santé, être placé sous la surveillance [1 du spécialiste désigné]1 et être hébergé dans des conditions conformes aux dispositions de l'article 31, § 1er, 1° ;
  2° un animal d'expérience ne doit pas être gardé en vie ou ne peut pas bénéficier des dispositions de l'article 31 concernant son bien-être, il doit être sacrifié le plus tôt possible selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  
Art. 28. Een proefdier dat reeds aan één of meerdere dierproeven werd onderworpen, kan slechts hergebruikt worden in een nieuwe dierproef, wanneer ook een proefdier kan worden gebruikt dat nog niet eerder een dierproef heeft ondergaan :
  1° indien de werkelijke ernst van de voorgaande dierproeven " licht " of " matig " was,
  2° indien het vaststaat dat de algemene gezondheids- en welzijnstoestand van het proefdier volledig is hersteld,
  3° indien de volgende dierproef is ingedeeld als " licht ", " matig " dan wel " terminaal " en
  4° indien de handeling in overeenstemming is met het diergeneeskundig advies dat verplicht dient ingewonnen te worden waarbij rekening wordt gehouden met de volledige levensloop van het proefdier.
  In uitzonderlijke omstandigheden en nadat een dierenarts het proefdier heeft onderzocht, kan de Ethische Commissie het hergebruik van een proefdier toestaan indien het proefdier niet meer dan éénmaal is gebruikt in een dierproef die hevige pijn, angst of daarmee gelijkstaand lijden met zich meebrengt.
Art. 28. Un animal d'expérience déjà utilisé dans une ou plusieurs expériences ne peut être réutilisé dans une nouvelle expérience, lorsqu'un autre animal d'expérience auquel aucune expérience sur animaux n'a été appliquée précédemment pourrait aussi être utilisé, que :
  1° si la gravité réelle des expériences sur animaux précédentes est de classe " légère " ou " modérée ",
  2° si l'animal d'expérience a pleinement retrouvé son état de santé et de bien être général,
  3° si la nouvelle expérience sur animaux est d'une gravité de classe " légère ", " modérée " ou " sans réveil " et
  4° si l'expérience sur animaux est conforme à l'avis vétérinaire qui doit être obligatoirement obtenu et qui tient compte du sort de l'animal d'expérience concerné sur toute sa durée de vie.
  Dans des circonstances exceptionnelles la Commission d'éthique peut autoriser, après un examen vétérinaire, la réutilisation d'un animal d'expérience qui n'a été utilisé qu'une seule fois dans une expérience sur animaux entraînant une douleur intense, de l'angoisse ou une souffrance équivalente.
Art. 29. Om duplicatie van proeven te vermijden, is elke dierproef om te voldoen aan nationale of Europese wetgeving verboden indien er gegevens bestaan die in een andere lidstaat werden verkregen met behulp van dierproeven die erkend worden door de wetgeving van de Unie, tenzij er in samenhang met die gegevens verdere dierproeven noodzakelijk zijn ter bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu.
Art. 29. Afin d'éviter tout risque de double emploi dans les expériences destinées à satisfaire aux dispositions des législations nationales ou européennes, l'expérimentation animale est interdite s'il existe des données générées dans un autre Etat membre, à la suite d'expériences reconnues par la législation de l'Union, sauf s'il est nécessaire de mener d'autres expériences à propos de ces données pour protéger la santé publique, la sécurité ou l'environnement.
Art. 30. De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.
  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door de deskundige bedoeld in artikel 31, § 1, 4° van dit besluit.
  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.
  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.
Art. 30. La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.
  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par l'expert visé à l'article 31, § 1er, 4° du présent arrêté.
  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.
  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.
Art. 30_WAALS_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.
  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige]1 bedoeld in artikel 31, § 1, 4° van dit besluit.
  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.
  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.
  
Art. 30 _REGION_WALLONNE.
   La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.
  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par [1 l'expert désigné ]1 visé à l'article 31, § 1er, 4° du présent arrêté.
  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.
  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.
  
Art. 30_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.
  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige]1.
  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.
  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.
  
Art. 30 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.
  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par [1 l'expert désigné]1.
  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.
  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.
  
Art. 30_VLAAMS_GEWEST.    De Ethische Commissie kan toestaan dat proefdieren die gebruikt zijn of bestemd waren om te worden gebruikt in dierproeven, worden vrijgegeven voor adoptie of opnieuw in hun habitat of een voor de soort geschikt dierhouderijsysteem worden geplaatst, mits de gezondheidstoestand van het proefdier dit toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu en er passende maatregelen genomen zijn om het welzijn van het proefdier te garanderen.
  Bij de fokkers en leveranciers wordt deze beslissing genomen door [1 de aangewezen deskundige]1 van dit besluit.
  Voor de te adopteren proefdieren dient een adoptieprogramma gevolgd te worden die voorziet in de socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren. Indien het wilde proefdieren betreft, dienen deze -indien nodig- een reïntegratieprogramma te doorlopen voordat zij opnieuw in hun habitat mogen worden geplaatst.
  In geval van adoptie worden de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het in artikel 10, § 1, 4° van dit besluit bedoelde individuele levensloopdossier met het dier meegegeven.
  
Art. 30 _REGION_FLAMANDE.
   La Commission d'éthique peut autoriser que les animaux d'expérience utilisés ou destinés à être utilisés dans des expériences soient placés ou relâchés dans un habitat approprié ou un système d'élevage adapté à l'espèce, pour autant que l'état de santé de l'animal d'expérience le permette, qu'il n'y ait pas de danger pour la santé publique, la santé animale ou l'environnement et que des mesures appropriées soient prises pour préserver le bien-être de l'animal d'expérience.
  Chez les éleveurs et les fournisseurs cette décision est prise par [1 le spécialiste désigné]1 du présent arrêté.
  Pour les animaux d'expérience destinés à être placés un programme de placement assurant la socialisation des animaux à placer doit être appliqué. Dans le cas d'animaux d'expérience sauvages, le cas échéant, un programme de réadaptation doit être mis en place avant de les relâcher dans leur habitat.
  En cas de placement, les informations utiles sur les antécédents vétérinaires et sociaux figurant dans le dossier individuel visé à l'article 10, § 1er, 4° du présent arrêté accompagnent l'animal.
  
HOOFDSTUK 7. - Huisvesting en verzorging
CHAPITRE 7. - Hébergement et soins
Afdeling 1. - Verzorging
Section 1re. - Soins
Art. 31. § 1. De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :
  1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;
  3° alle aanwezige proefdieren en hun huisvestingsomstandigheden dagelijks worden gecontroleerd;
  4° onverminderd het bepaalde in artikel 23, § 2 van de wet, het welzijn en de gezondheidstoestand van de proefdieren regelmatig door een deskundige bekwaam in proefdierkunde worden gecontroleerd om pijn of onnodig blijvend lijden of letsel te voorkomen. Indien deze deskundige zelf geen dierenarts is, dient hij/zij voor deze taak onder toezicht te staan van een dierenarts bekwaam in proefdierkunde. De deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles ten behoeve van de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dit verslag wordt aan de Dienst bezorgd.
  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij onverwijld het nodige te doen om de oorzaak op te sporen en passende maatregelen te nemen.
  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in § 1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.
Art. 31. § 1er. L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :
  1° tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement et de soins appropriés conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
  2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum;
  3° tous les animaux d'expérience présents et leurs conditions d'hébergement fassent l'objet d'un contrôle journalier;
  4° sans préjudice de l'article 23, § 2, de la loi, le bien-être et l'état de santé des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par un expert compétent en matière d'animaux d'expérience afin de prévenir toute douleur ainsi que toute souffrance ou dommage durables inutiles ou lésion. Dans le cas où cet expert n'est pas lui-même un vétérinaire, il doit être, pour accomplir cette tâche, placé sous surveillance d'un vétérinaire compétent en matière d'animaux d'expérience. L'expert établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses visites à l'attention de l'utilisateur ou de l'éleveur ou du fournisseur. Une copie de ce rapport est transmise au Service.
  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit sans délai faire le nécessaire pour rechercher la cause et prendre les mesures voulues.
  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande du Service, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au § 1er du présent article.
Art. 31_WAALS_GEWEST.    § 1. [1 De inrichtingen van fokkers, leveranciers of gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die proeven.
   De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat:
   1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;
   2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;
   3° alle aanwezige proefdieren en hun omgevingsomstandigheden dagelijks worden gecontroleerd;
   4° het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door de aangewezen deskundige.
   Wat punt 4° betreft, stelt de aangewezen deskundige minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dat verslag wordt aan de Dienst bezorgd]1
.
  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij [1 regelingen te treffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen]1.
  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in § 1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.
  
Art. 31 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. [1 § 1er. Les établissements des éleveurs, fournisseurs ou utilisateurs disposent d'installations et d'équipements appropriés aux espèces animales y hébergées et, lorsque des expériences sont réalisées, à la réalisation de ces expériences.
   L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :
   1° tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement et de soins appropriés conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
   2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum;
   3° tous les animaux d'expérience présents et leurs conditions physiques fassent l'objet d'un contrôle journalier;
   4° le bien-être et le traitement des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par l'expert désigné.
   En ce qui concerne le 4°, l'expert désigné établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses contrôles à l'attention de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur. Une copie du dudit rapport est transmise au Service]1
.
  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit sans délai [1 prendre des mesures afin de mettre fin dans les délais les plus brefs à toute anomalie ou à toute douleur, toute souffrance, toute angoisse ou tout dommage durable constaté qui peut être évité ]1.
  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande du Service, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au § 1er du présent article.
  
Art. 31_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 § 1. De inrichtingen van fokkers, leveranciers en gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de goede uitvoering van die proeven.]1
  [1 § 1/1.]1 De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :
  1° [3 alle aanwezige proefdieren huisvesting, een omgeving, voedsel, water en verzorging ontvangen die passend zijn voor hun gezondheid en welzijn overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41. De Ethische Commissie kan om wetenschappelijke redenen, of redenen van dierenwelzijn of diergezondheid, per project, afwijkingen hierop toestaan. De reden en de duur van deze afwijking dient vermeld te worden op het document vermeld in Art. 9. § 1. In het kader van de informatie over de vijfjaarlijkse statistieken verstrekt de Ethische Commissie jaarlijks aan Leefmilieu Brussel informatie omtrent de omstandigheden onder dewelke deze afwijkingen goedgekeurd werden;]3
  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft. [3 De reden en de duur van deze inperking dient vermeld te worden op het document vermeld in artikel 9, § 1]3;
  3° alle aanwezige proefdieren en [1 de fysieke omstandigheden waarin zij gefokt, vastgehouden of gebruikt worden]1 [3 ten minste]3 dagelijks worden gecontroleerd. [3 Indien zieke of gewonde dieren aangetroffen worden dienen passende maatregelen ondernomen te worden door de proefleider. De controles en maatregelen dienen geregistreerd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Het formulier bevat de identiteit van het personeel, te weten hun naam en voornaam]3;
  4° [1 het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door een aangewezen deskundige. De aangewezen deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. [3 Het schriftelijk verslag wordt aan Leefmilieu Brussel overgemaakt per brief of via elektronische weg door middel van het formulier beschikbaar op haar website/portaal. Het formulier bevat de gegevens van de directeur van de inrichting, te weten de titel, naam, voornaam, het professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. Het vermeldt eveneens de naam, voornaam, functie en het diploma van de personen belast met het dagelijks opvolgen van de dieren evenals de naam, voornaam en functie van de aangestelde deskundige;]3]1
  [3 5° de dieren onder behoorlijke omstandigheden worden vervoerd.]3
  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij [1 regelingen te treffen om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan alle anomalieën of aan iedere pijn, lijden, angst of blijvende schade die vermijdbaar zijn]1.
  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2, aanneembare bewijzen van de in [1 § 1/1]1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.
  
Art. 31 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   [1 § 1er. Les établissements des éleveurs, fournisseurs et utilisateurs disposent d'installations et d'équipements adéquats pour satisfaire aux exigences en matière d'hébergement des espèces animales concernées et pour permettre le bon déroulement des expérience.]1
   [1 § 1/1.]1 L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :
  1° [3 tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement, d'un environnement, d'une alimentation, d'un apport en eau et de soins appropriés à leur santé et à leur bien-être conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice des dispositions de l'article 41. Pour des raisons scientifiques ou des raisons liées au bien-être des animaux ou à la santé animale, la Commission d'éthique peut, pour chaque projet, prévoir des dérogations aux exigences précitées. Les raisons et la durée de cette dérogation doivent être mentionnées sur le document tel que visé à l'article 9, § 1er. Dans le cadre des informations relatives aux statistiques quinquennales, la Commission d'éthique fournit chaque année à Bruxelles Environnement des informations sur les circonstances dans lesquelles ces dérogations ont été approuvées ;]3
  2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum. [3 Les raisons et la durée de cette restriction doivent être mentionnées sur le document telle que visée à l'article 9, § 1er]3;
  3° tous les animaux d'expérience présents et [1 les conditions physiques dans lesquelles ils sont élevés, détenus ou utilisés]1 fassent l'objet [3 au minimum]3 d'un contrôle journalier. [3 Si des animaux malades ou blessés sont constatés, le maître d'expérience doit prendre des mesures appropriées. Les contrôles et les actions doivent être enregistrés dans un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. Le formulaire comporte l'identité du personnel, à savoir leurs nom et prénom]3;
  4° [1 le bien-être et les soins des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par un expert désigné. L'expert désigné établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses visites à l'attention de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur. [3 Le rapport écrit est transmis à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique au moyen du formulaire disponible sur son site internet/portail. Le formulaire comporte les coordonnées du directeur de l'établissement, à savoir les titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. Il mentionne également les nom, prénom, fonction et diplôme des personnes chargées du suivi quotidien des animaux ainsi que les nom, prénom et fonction de l'expert désigné ;]3]1
  [3 5° les animaux soient transportés dans des conditions appropriées.]3
  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit [1 prendre des mesures pour mettre fin dans les délais les plus brefs à toute anomalie ou à toute douleur, toute souffrance, toute angoisse ou tout dommage durable constaté qui pourrait être évité]1.
  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande [2 de Bruxelles Environnement]2, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au [1 § 1/1]1 du présent article.
  
Art. 31_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. De inrichtingen van fokkers, leveranciers of gebruikers beschikken over installaties en voorzieningen die geschikt zijn voor de daar gehuisveste diersoorten en, als er proeven plaatsvinden, voor de uitvoering van die proeven.]1
   [1 § 1/1.]1 De gebruiker, fokker en leverancier zien erop toe dat :
  1° alle aanwezige proefdieren huisvesting en bijzondere verzorging ontvangen overeenkomstig de bepalingen van bijlage 4 en onverminderd de bepalingen van artikel 41;
  2° iedere inperking van het vermogen van de proefdieren om aan hun fysiologische en ethologische behoeften te voldoen tot het uiterste minimum beperkt blijft;
  3° alle aanwezige proefdieren en hun [1 omgevingsomstandigheden]1 dagelijks worden gecontroleerd;
  4° [1 het welzijn en de behandeling van de proefdieren regelmatig worden gecontroleerd door de aangewezen deskundige. De aangewezen deskundige stelt minstens trimestrieel een schriftelijk verslag op van zijn controles voor de gebruiker, fokker of leverancier. Een kopie van dat verslag wordt aan de dienst bezorgd.]1
  § 2. Wanneer de gezondheid of het welzijn van de proefdieren niet bevredigend is, dient de gebruiker, fokker of leverancier hiervan verwittigd te worden door elk lid van zijn personeel dat hier kennis van heeft en dient hij onverwijld [1 regelingen te treffen om een eventueel letsel of pijn, onnodig lijden, angst en blijvende schade die vermijdbaar zijn en die worden ontdekt, zo snel mogelijk te verhelpen]1.
  § 3. De gebruiker, fokker of leverancier dient op verzoek van de Dienst, aanneembare bewijzen van de in [1 paragraaf 1/1]1 van dit artikel vermelde controles te kunnen voorleggen.
  
Art. 31 _REGION_FLAMANDE.
   [1 § 1er.]1 Les établissements des éleveurs, fournisseurs ou utilisateurs disposent d'installations et d'équipements appropriés aux espèces animales y hébergées et, lorsque des expériences sont réalisées, à la réalisation de ces expériences.
  [1 § 1/1.]1 L'utilisateur, l'éleveur et le fournisseur doivent veiller à ce que :
  1° tous les animaux d'expérience présents bénéficient d'un hébergement et de soins appropriés conformément aux dispositions de l'annexe 4 et sans préjudice aux dispositions de l'article 41;
  2° toute restriction à la capacité d'un animal d'expérience de satisfaire ses besoins physiologiques et éthologiques soit limitée au strict minimum;
  3° tous les animaux d'expérience présents et leurs [1 conditions d'environnement]1 fassent l'objet d'un contrôle journalier;
  4° [1 le bien-être et le traitement des animaux d'expérience soient contrôlés régulièrement par le spécialiste désigné. Le spécialiste désigné établit au moins chaque trimestre un rapport écrit de ses contrôles à l'attention de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur. Une copie dudit rapport est transmise au service.]1
  § 2. Lorsque la santé ou le bien-être des animaux d'expérience ne sont pas satisfaisants, l'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit en être informé par tout membre de son personnel en ayant connaissance et doit sans délai [1 prendre des mesures afin de remédier dans les meilleurs délais aux blessures ou douleurs éventuels, aux souffrances inutiles, aux angoisses et dommages durables qui peuvent être évités et qui sont détectés]1.
  § 3. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit, sur demande du Service, pouvoir fournir les preuves acceptables de la réalisation des contrôles visés au [1 paragraphe 1/1]1 du présent article.
  
Afdeling 2. - Personeel
Section 2. - Personnel
Art. 32. § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.
  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.
  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.
  § 4. De proefleiders zoals omschreven in artikel 3, 21° van de wet, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.
  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.
  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.
  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.
  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.
  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.
  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.
  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.
  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.
  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.
Art. 32. § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande du Service, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.
  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.
  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.
  § 4. Les maîtres d'expérience comme défini à l'article 3, 21° de la loi, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.
  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.
  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.
  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats apparentés, le Service vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat apparenté pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article.
  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.
  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.
  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.
  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.
Art. 32_WAALS_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.
  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.
  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.
  § 4. De proefleiders [1 "zoals omschreven in artikel 3, 19° van de wet en de personen die projecten en proeven opzetten]1, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.
  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.
  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.
  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.
  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.
  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.
  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.
  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.
  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.
  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.
  
Art. 32 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande du Service, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.
  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.
  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.
  § 4. Les maîtres d'expérience [1 comme défini à l'article 3, 19°, de la loi, et les personnes qui conçoivent des projets et des expériences ]1, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.
  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.
  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.
  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats apparentés, le Service vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat apparenté pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article.
  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.
  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.
  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.
  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.
  
Art. 32_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van [2 Leefmilieu Brussel]2, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.
  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door [2 Leefmilieu Brussel]2 geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.
  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door [2 Leefmilieu Brussel]2 geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.
  § 4. [1 De proefleiders zoals gedefinieerd in artikel 3, 19° van de wet en de personen die projecten en proeven opzetten]1, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door [2 Leefmilieu Brussel]2 ,uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.
  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.
  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.
  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt [2 Leefmilieu Brussel]2 na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn. [3 Iedere persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde staat dient hiertoe, per brief of via elektronische weg, een aanvraag tot gelijkwaardigheid in bij Leefmilieu Brussel door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. Het formulier bevat de gegevens van de aanvrager en de opleidingsverantwoordelijke, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres evenals de naam, voornaam, het mailadres en diploma van het personeelslid. Bij de aanvraag dienen de volgende stukken te worden gevoegd:
   1° een kopie van het certificaat van de gevolgde opleiding(en);
   2° een kopie van het studieprogramma met een beschrijving van de inhoud van de onderwerpen;
   3° voor proefleiders, een kopie van het universitair diploma.
   Een persoon met een getuigschrift, certificaat of diploma aanvaard door de bevoegde overheid van een ander gewest en wiens opleiding minstens gelijkwaardig is qua inhoud en aantal uren, mag tevens in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest diezelfde werkzaamheid uitoefenen.]3

  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.
  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.
  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.
  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van [2 Leefmilieu Brussel]2 het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden. [3 Hiertoe dienen de proefleiders minstens één maal per jaar, de verzorgers of actieve deelnemers minstens één maal per drie jaar, een voordracht, demonstratie van technische handelingen, interactieve sessie of practicum gevolgd te hebben. Als bewijs van deze continue bijscholing dient het aanwezigheidscertificaat bijgehouden te worden.]3
  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.
  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.
  [3 § 8. De aangewezen deskundige, zoals gedefinieerd in artikel 2, 9° van huidig besluit, mag geen deel uitmaken van het personeel van de erkende geregistreerde gebruiker, kweker of leverancier aan wie hij adviezen moet geven over het welzijn en de behandeling van de dieren.]3
  
Art. 32 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande [2 de Bruxelles Environnement]2, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.
  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par [2 Bruxelles Environnement]2, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.
  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par [2 Bruxelles Environnement]2, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.
  § 4. [1 Les maitres d'expérience comme définis à l'article 3, 19° de la loi et les personnes qui conçoivent des projets et des expériences]1, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par [2 Bruxelles Environnement]2, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.
  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.
  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.
  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats [3 assimilés]3, [2 Bruxelles Environnement]2 vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat [3 assimilé]3 pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article. [3 Chaque personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats assimilés introduit par courrier ou par voie électronique une demande d'équivalence auprès de Bruxelles Environnement au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. Le formulaire comporte les coordonnées du demandeur et du responsable de formation, à savoir les titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email ainsi que les nom, prénom, adresse email et diplôme du membre du personnel. Les pièces suivantes doivent être annexées à la demande :
   1° une copie du certificat des formations suivies ;
   2° une copie du programme d'études avec une description du contenu des matières ;
   3° pour les maitres d'expérience, une copie du diplôme universitaire.
   Une personne titulaire d'une attestation, d'un certificat ou d'un diplôme admis par l'autorité compétente d'une autre région et dont la formation est au moins équivalente en contenu et en nombre d'heures, peut également exercer cette même activité dans la Région de Bruxelles-Capitale.]3

  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.
  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.
  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande [2 de Bruxelles Environnement]2, la preuve de ce maintien à jour des connaissances. [3 A cette fin, au moins une fois par an pour les maitres d'expériences et au moins une fois tous les trois ans pour le personnel soignant ou les participants actifs, ceux-ci doivent avoir suivi une conférence, démonstration de manipulations techniques, ou une session interactive ou pratique. Le certificat de présence doit être conservé comme preuve de cette formation continue.]3
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.
  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.
  [3 § 8. L'expert désigné tel que défini à l'article 2, 9° du présent arrêté, ne peut pas faire partie du personnel de l'utilisateur, de l'éleveur ou du fournisseur agréé enregistré pour lequel il est chargé de donner des conseils sur le bien-être et le traitement des animaux.]3
  
Art. 32_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Personen die instaan voor de elementaire verzorging van de proefdieren moeten, op verzoek van de Dienst, het bewijs leveren van een opleiding zoals omschreven in bijlage 8. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 8 vermelde onderwerpen.
  § 2. Personen die instaan voor de bijzondere verzorging van de proefdieren moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 9. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 9 vermelde onderwerpen.
  § 3. Personen die actief deelnemen aan op proefdieren uitgevoerde proeven moeten in het bezit zijn van een door de Dienst geaccepteerd getuigschrift of diploma uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 10. Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 10 vermelde onderwerpen.
  § 4. De proefleiders zoals omschreven in artikel 3, 21° van de wet [1 en de personen die projecten en proeven opzetten]1, moeten in het bezit zijn van een universitair diploma zoals omschreven in artikel 26, § 1, eerste lid van de wet. Zij moeten daarenboven houders zijn van een universitair of postuniversitair diploma of van een aanvullend certificaat in de proefdierkunde, aanvaard door de Dienst, uitgereikt na een opleiding zoals omschreven in bijlage 11.
  Zij moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken.
  Al naargelang de reeds genoten opleiding of het reeds behaalde diploma kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend voor de in bijlage 11 vermelde onderwerpen.
  § 5. Voor ieder persoon afkomstig uit een andere lidstaat of gelijkgestelde Staten, kijkt de Dienst na of wat vereist is in paragrafen 1 tot en met 4 van dit artikel overeenkomt met wat vereist is op vlak van opleidingsniveau, kwalificaties en ervaring van de in deze lidstaat of gelijkgestelde Staat te werk gestelde personen die belast worden met de elementaire of bijzondere verzorging van proefdieren, of actief deelnemen aan dierproeven of proefleider zijn.
  § 6. De gebruiker, fokker of leverancier mag enkel een beroep doen op personeel dat voldoet aan alle voorwaarden inzake continue opleiding en ervaring zoals bepaald in dit artikel.
  Personen bedoeld in paragrafen 1 tot 3 van dit artikel staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs hebben geleverd van de vereiste bekwaamheid.
  De gebruiker, fokker of leverancier moet er op toezien dat alle personeelsleden waarvan sprake in dit artikel al naar gelang de categorie waarin zij zich bevinden, hun kennis in verband met de thema's vermeld in bijlagen 8 tot 11 van huidig besluit op peil houden.
  De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst het bewijs van het op peil houden van de kennis van haar personeelsleden.
  De gebruiker, fokker of leverancier dient erover te waken dat het personeel dat met de proefdieren omgaat, toegang heeft tot de specifieke informatie van de in de inrichting gehuisveste proefdieren.
  § 7. Personen bedoeld in paragrafen 1 en 2 van dit artikel die op het ogenblik van indiensttreding bij een gebruiker, fokker of leverancier, niet beschikken over het nodige diploma of getuigschrift waarvan sprake in dit artikel, beschikken over een termijn van één jaar om dit diploma of certificaat te bekomen voor zover hun activiteiten worden uitgevoerd onder de directe supervisie van een persoon die de gepaste vorming heeft genoten.
  
Art. 32 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Les personnes qui apportent les soins élémentaires aux animaux d'expérience doivent apporter, sur demande du Service, la preuve d'une formation telle que précisée à l'annexe 8. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 8 peut être accordée.
  § 2. Les personnes qui sont chargées des soins particuliers à apporter aux animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 9. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 9 peut être accordée.
  § 3. Les personnes qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience doivent être titulaires d'un certificat ou diplôme, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 10. En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 10 peut être accordée.
  § 4. Les maîtres d'expérience comme défini à l'article 3, 21° de la loi [1 et les personnes mettant en place des projets et des expériences]1, doivent être titulaires d'un diplôme universitaire tel que précisé à l'article 26, § 1er, alinéa 1er, de la loi. Ils doivent en outre être titulaires d'un diplôme universitaire ou post-universitaire ou d'un certificat complémentaire en sciences des animaux d'expérience, accepté par le Service, sanctionnant une formation telle que précisée à l'annexe 11.
  Ils doivent avoir bénéficié d'une formation relevant d'une discipline scientifique ayant trait au travail effectué et ils doivent disposer de connaissances spécifiques à l'espèce concernée.
  En fonction de la formation ou du diplôme déjà reçu, une dispense totale ou partielle des thèmes abordés à l'annexe 11 peut être accordée.
  § 5. Pour toute personne ressortissante d'un autre Etat membre ou d'Etats apparentés, le Service vérifie si le niveau de formation, de qualification et d'expérience requis dans cet Etat membre ou Etat apparenté pour exercer les activités de personnes qui sont chargées des soins élémentaires ou particuliers aux animaux d'expérience, qui prennent part activement aux expériences pratiquées sur les animaux d'expérience ou qui sont maîtres d'expérience, correspond aux exigences des paragraphes 1er à 4 du présent article.
  § 6. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur ne peut faire appel qu'à un personnel répondant à toutes les conditions de formation continue et de compétences telles qu'elles sont précisées dans le présent article.
  Les personnes visées aux paragraphes 1er à 3 du présent article sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel visé par le présent article maintienne ses connaissances à jour selon sa catégorie et suivant les thèmes correspondants repris dans les annexes 8 à 11 du présent arrêté.
  L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit veiller à ce que le personnel s'occupant des animaux d'expérience ait accès aux informations spécifiques aux espèces hébergées dans l'établissement.
  § 7. Les personnes visées au paragraphes 1er et 2 du présent article qui ne possèdent pas le diplôme ou le certificat mentionné dans le présent article au moment de leur entrée en activité chez un utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur disposent d'un délai d'une année pour obtenir ce diplôme ou certificat pour autant que leurs activités soient exercées sous la supervision directe d'une personne ayant la formation adéquate.
  
Art. 33. § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.
  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.
  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.
  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.
Art. 33. § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.
  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  Le Service peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès du Service une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de la procédure ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7.
Art. 33_WAALS_GEWEST.    § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.
  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De personen die een opleiding volgen, staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.]1 In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.
  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.
  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.
  
Art. 33 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.
  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. [1 Les personnes en cours de formation sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.]1 Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  Le Service peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès du Service une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de la procédure ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7.
  
Art. 33_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.
  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De voormelde deskundige personen staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.]1 In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van [2 Leefmilieu Brussel]2 eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.
  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.
  [2 Leefmilieu Brussel]2 kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt. [3 Het gebruik van een andere methode van doden dient per brief of via elektronische weg aangevraagd te worden door middel van een formulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel. De ontheffingsaanvraag bevat de gegevens van de directeur van de inrichting en de verantwoordelijke van het project, te weten hun titel, naam, voornaam, professioneel adres, telefoonnummer en mailadres. De aanvraag bevat eveneens de naam, voornaam en het professioneel adres van de fokker of de leverancier van de soorten.]3
  [3 § 4. Het doden van dieren geviseerd in artikel 3, § 5, moet gemeld worden aan de Ethische Commissie waarbij de erkende inrichting is aangesloten of, indien dit niet van toepassing is, aan Leefmilieu Brussel door middel van een aangifteformulier dat beschikbaar is op de website/het portaal van Leefmilieu Brussel.]3
  
Art. 33 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.
  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. [1 La personne compétente précitée est supervisée jusqu'à ce qu'elle ait démontré qu'elle possède les compétences requises.]1 Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande [2 de Bruxelles Environnement]2, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  [2 Bruxelles Environnement]2 peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès [2 de Bruxelles Environnement]2 une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de [3 l'expérience sur animaux]3 ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7. [3 L'utilisation d'une autre méthode de mise à mort doit être demandée par courrier ou par voie électronique au moyen d'un formulaire disponible sur le site internet/portail de Bruxelles Environnement. La demande de dérogation comporte les coordonnées du directeur de l'établissement et du responsable du projet, à savoir leurs titre, nom, prénom, adresse professionnelle, numéro de téléphone et adresse email. La demande comprend également les nom, prénom et adresse professionnelle de l'éleveur ou du fournisseur des espèces.]3
  [3 § 4. La mise à mort des animaux visés à l'article 3, § 5, doit être signalée à la Commission d'éthique à laquelle l'établissement agréé est affilié ou, si ce n'est pas d'application, à Bruxelles Environnement via un formulaire de déclaration dont le modèle est disponible sur le site/portail de Bruxelles Environnement.]3
  
Art. 33_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Proefdieren dienen op zodanige wijze gedood te worden dat hun zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst wordt berokkend.
  § 2. Proefdieren moeten worden gedood in de inrichting van een gebruiker, fokker of leverancier door een deskundig persoon die een adequate opleiding heeft genoten en die zijn deskundigheid kan aantonen vooraleer zijn functies op te nemen. [1 De voormelde deskundige personen staan tijdens hun werk onder toezicht totdat ze het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd.]1 In het geval van een veldonderzoek, mag een proefdier evenwel buiten een inrichting worden gedood door een deskundig persoon. De gebruiker, fokker of leverancier moet er eveneens op toezien dat de kennis van de persoon bedoeld in dit artikel ook op peil gehouden wordt. De gebruiker, fokker of leverancier toont op eenvoudige vraag van de Dienst eveneens het bewijs van het op peil houden van de kennis van deze bedoelde personeelsleden.
  § 3. Wanneer een proefdier moet worden gedood, dient dit te gebeuren volgens de bepalingen vastgelegd in bijlage 7.
  De Dienst kan het gebruik van een andere methode van het doden toestaan, op voorwaarde dat de methode op basis van wetenschappelijke bewijzen ten minste even humaan wordt geacht of wanneer middels een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de proef met een in bijlage 7 vermelde methode voor het doden niet kan worden bereikt.
  
Art. 33 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort de telle manière qu'ils éprouvent le moins de douleur, de souffrance et d'angoisse possible.
  § 2. Les animaux d'expérience doivent être mis à mort dans l'établissement d'un utilisateur, d'un fournisseur ou d'un éleveur par une personne compétente qui bénéficie de la formation adéquate et qui démontre qu'elle a les compétences requises avant d'exercer ses fonctions. [1 Les personnes compétentes précitées sont supervisées dans l'accomplissement de leurs tâches jusqu'à ce qu'elles aient démontré qu'elles possèdent les compétences requises.]1 Dans le cas d'essais sur le terrain un animal d'expérience peut être mis à mort en dehors d'un établissement par une personne compétente. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit aussi veiller à ce que la personne compétente visée par le présent article maintienne ses connaissances à jour. L'utilisateur, l'éleveur ou le fournisseur présente, sur demande du Service, la preuve de ce maintien à jour des connaissances.
  § 3. Lorsqu'un animal doit être mis à mort il doit l'être selon les conditions fixées à l'annexe 7.
  Le Service peut autoriser le recours à une autre méthode de mise à mort que celles exigées pour autant qu'un utilisateur, éleveur ou fournisseur introduise auprès du Service une demande de dérogation qui prouve, sur la base de données scientifiques, que cette méthode est considérée comme étant au moins aussi "douce", ou qui démontre sur la base d'éléments scientifiques que la finalité de la procédure ne peut être atteinte par le recours à une méthode de mise à mort spécifiée à l'annexe 7.
  
Art. 34. [Paragrafen 2 en 3 van artikel 33 van dit besluit zijn niet van toepassing wanneer een dier om redenen van dierenwelzijn, volksgezondheid, openbare veiligheid, dierengezondheid of het milieu, in een noodsituatie moet worden gedood]. .
Art. 34. [Les paragraphes 2 et 3 de l'article 33 du présent arrêté ne s'appliquent pas lorsqu'un animal doit être mis à mort en cas d'urgence pour des raisons liées au bien-être des animaux, à la santé publique, à la sécurité publique, à la santé animale ou à l'environnement].
Afdeling 3. - Dierenwelzijnscel
Section 3. - Cellule pour le bien-être des animaux
Art. 35. De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.
  Deze cel omvat ten minste één vertegenwoordiger van de personen belast met de bijzondere verzorging van de proefdieren en in voorkomend geval een vertegenwoordiger van de proefleiders. De deskundige geciteerd in artikel 31, § 1, 4° heeft een begeleidende taak in deze cel.
Art. 35. L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.
  Cette cellule comprend au minimum un représentant des personnes chargées des soins particuliers aux animaux d'expérience et, le cas échéant, un représentant des maîtres d'expérience. L'expert visé à l'article 31, § 1er, 4° a un rôle de guidance vis à vis de cette cellule et il peut en faire partie.
Art. 35_WAALS_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.
  [1 De cel belast met het welzijn van de dieren omvat ten minste de persoon(personen) die verantwoordelijk is (zijn) voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De cel krijgt ook raadgevingen van de aangewezen deskundige.]1.
  
Art. 35 _REGION_WALLONNE.
   L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.
  [1 La cellule chargée du bien-être des animaux comprend au moins la ou les personnes responsables du bien-être des animaux et des soins qui leur sont donnés et, dans le cas d'un utilisateur, un scientifique. La cellule chargée du bien-être des animaux bénéficie également des conseils de l'expert désigné].-1
  
Art. 35_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.
  [1 De cel omvat ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De cel krijgt ook raadgevingen van de aangewezen deskundige.]1 [2 De namen, voornamen en functies van deze personen worden meegedeeld aan Leefmilieu Brussel bij het aanvragen van een erkenning en bij het wijzigen van de gegevens van de erkenning.]2
  [2 Kleine gebruikers, fokkers of leveranciers mogen zich aansluiten bij een Dierenwelzijnscel van een andere gebruiker, fokker of leverancier.]2
  
Art. 35 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.
  [1 La cellule comprend au moins la ou les personnes responsables du bien-être des animaux et des soins qui leur sont donnés et, dans le cas d'un utilisateur, un scientifique. La cellule bénéficie également des conseils de l'expert désigné.]1 [2 Les noms, prénoms et fonctions de ces personnes doivent être communiqués à Bruxelles Environnement lors de la demande d'agrément et lors de la modification des données de l'agrément.]2
  [2 Les petits utilisateurs, éleveurs ou fournisseurs peuvent rejoindre une cellule de bien-être animal d'un autre utilisateur, éleveur ou fournisseur.]2
  
Art. 35_VLAAMS_GEWEST.    De gebruiker, fokker of leverancier dient er voor te zorgen dat er een Dierenwelzijnscel wordt opgericht ingevolge artikel 21 van de wet.
  Deze cel omvat ten minste één vertegenwoordiger van de personen belast met [1 De cel omvat ten minste de personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren en, in geval van een gebruiker, een wetenschapper. De aangewezen deskundige heeft ook een inbreng in de Dierenwelzijnscel.]1
  
Art. 35 _REGION_FLAMANDE.
   L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur doit s'assurer, en application de l'article 21 de la loi qu'une cellule chargée du bien-être des animaux soit mise en place dans son établissement.
  [1 La cellule comprend au moins les personnes responsables du bien-être et des soins des animaux et, en cas d'un utilisateur, un scientifique. Le spécialiste désigné apporte aussi à la cellule chargée du bien-être des animaux.]1
  
Art. 36. De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :
  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;
  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;
  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;
  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;
  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.
  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.
  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden.
Art. 36. La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :
  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;
  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;
  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;
  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;
  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.
  6° veiller au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux.
  Les documents relatifs aux conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être conservés pendant au moins trois ans.
Art. 36_WAALS_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :
  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;
  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;
  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;
  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;
  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.
  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.
  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden [1 en ter beschikking van de Dienst op eigen verzoek worden gesteld]1.
  
Art. 36 _REGION_WALLONNE.
   La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :
  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;
  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;
  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;
  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;
  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.
  6° veiller au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux.
  Les documents relatifs aux conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être conservés pendant au moins trois ans [1 et fournis au Service à sa demande ]1.
  
Art. 36_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :
  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;
  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;
  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;
  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;
  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.
  6° er op letten dat [3 het gebruik,]3 het fokken, [3 het identificeren en genotyperen,]3 de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken;
  [3 7° bevorderen van een dierenwelzijnsgericht klimaat.]3
  [3 Alle door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten dienen gedocumenteerd te worden. De voormelde documenten moeten ten minste drie jaar bewaard worden en worden desgevraagd ter beschikking gesteld van Leefmilieu Brussel.]3
  
Art. 36 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :
  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;
  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;
  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;
  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;
  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.
  6° veiller au raffinement des conditions [3 d'utilisation,]3 d'élevage, [3 d'identification et de génotypage,]3 d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux;
  [3 7° favoriser un climat axé sur le bien-être animal.]3
  [3 Tous les conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être documentés. Les documents précités doivent être conservés pendant au moins trois ans et sont mis à la disposition de Bruxelles Environnement sur demande.]3
  
Art. 36_VLAAMS_GEWEST.    De Dierenwelzijnscel vervult ten minste de volgende taken :
  1° verstrekken van advies aan het personeel dat met de proefdieren omgaat betreffende dierenwelzijn in samenhang met de aanschaf, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van de proefdieren;
  2° adviseren van het personeel over de toepassing van het voorschrift inzake vervanging, vermindering en verfijning en het op de hoogte houden van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake de toepassing van dat voorschrift;
  3° zorg dragen voor de vaststelling en toetsing van bedrijfsinterne procedures inzake monitoring, rapportage en follow-up met betrekking tot het welzijn van de in de inrichting gehuisveste of gebruikte proefdieren;
  4° de ontwikkeling en resultaten van projecten opvolgen, rekening houdend met de effecten op de gebruikte proefdieren, het in kaart brengen van de elementen die verder kunnen bijdragen tot vervanging, vermindering en verfijning en hierover adviseren;
  5° advies uitbrengen over adoptieregelingen, met inbegrip van advies met betrekking tot de passende socialisatie van de voor adoptie vrijgegeven proefdieren.
  6° er op letten dat het fokken, de huisvesting en de verzorging worden verfijnd teneinde elke vorm van pijn, lijden, angst en blijvende schade die de dieren kunnen ondervinden, te voorkomen of tot het minimum te beperken.
  Alle documenten waarin de door de Dierenwelzijnscel verstrekte adviezen en besluiten werden opgenomen, moeten ten minste drie jaar bewaard worden. [1 De voormelde documenten worden desgevraagd ter beschikking gesteld van de dienst.]1
  
Art. 36 _REGION_FLAMANDE.
   La cellule chargée du bien-être des animaux a pour mission de :
  1° conseiller le personnel qui s'occupe des animaux d'expérience sur le bien-être des animaux dans le cadre de l'acquisition, de l'hébergement, des soins et de l'utilisation d'animaux d'expérience;
  2° conseiller le personnel sur l'application des exigences de remplacement, de réduction et de raffinement et le tenir informé des développements techniques et scientifiques relatifs à l'application de ces exigences;
  3° établir et réviser les processus opérationnels internes de contrôle, de rapport et de suivi en ce qui concerne le bien-être des animaux d'expérience hébergés ou utilisés dans l'établissement;
  4° suivre l'évolution et les résultats des projets en tenant compte des effets sur les animaux d'expérience utilisés, en recensant les éléments qui contribuent au remplacement, à la réduction et au raffinement, et en fournissant des conseils en la matière;
  5° fournir des conseils sur les programmes de placement des animaux d'expérience, y compris sur la nécessité de socialiser les animaux à placer.
  6° veiller au raffinement des conditions d'élevage, d'hébergement et de soins afin d'éliminer ou de réduire au minimum toute douleur, souffrance ou angoisse ou tout dommage durable susceptible d'être infligé aux animaux.
  Les documents relatifs aux conseils donnés par la cellule chargée du bien-être ainsi que les décisions prises à cet égard doivent être conservés pendant au moins trois ans. [1 Les documents précités sont fournis au service à leur demande.]1
  
HOOFDSTUK 8. - Statistische gegevens
CHAPITRE 8. - Renseignements statistiques
Art. 37. § 1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens betreffende het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Dienst.
  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :
  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;
  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;
  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.
  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.
Art. 37. § 1er. Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque utilisateur transmet au Service les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans son établissement au cours de l'année civile écoulée.
  Ces données se rapportent entre autres :
  1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;
  2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;
  3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.
  § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires.
Art. 37_WAALS_GEWEST.    § 1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens betreffende het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Dienst.
  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :
  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;
  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;
  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.
  [1 De gegevens, vermeld in het tweede lid, omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.]1
  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.
  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door de dienst via publicatie op zijn website.]1
  
Art. 37 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque utilisateur transmet au Service les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans son établissement au cours de l'année civile écoulée.
  Ces données se rapportent entre autres :
  1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;
  2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;
  3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.
  [1 Les données visées à l'alinéa 2 comprennent des informations sur le degré réel de gravité des expériences et sur l'origine et les espèces des primates non humains utilisés dans les expériences. ]1
  § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires.
  [1 § 3. Les données visées au paragraphe 1er sont rendues publiques chaque année par le Service par publication sur son site internet. ]1
  
Art. 37_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    § 1. [3 De Ethische Commissies verzamelen jaarlijks, van alle erkende inrichtingen die bij hen zijn aangesloten, de statistische gegevens over het gebruik van dieren in dierproeven tijdens het voorbije kalenderjaar en bezorgen deze, per brief of via elektronische weg, ten laatste op 31 januari van ieder jaar aan Leefmilieu Brussel.]3
  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :
  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;
  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;
  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.
  [1 De gegevens vermeld in het tweede lid omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.]1
  [3 § 1/1. Ten laatste op 31 januari van ieder jaar bezorgt iedere Ethische Commissie, per brief of via elektronische weg, informatie met betrekking tot de 5-jaarlijkse statistieken aan Leefmilieu Brussel.
   Deze gegevens hebben onder meer betrekking op:
   1° de evaluatie en verlening van vergunningen voor projecten;
   2° niet-technische projectsamenvattingen en aanvullingen hierop;
   3° voor gebruik in dierproeven gefokte dieren;
   4° selectie van niet-menselijke primaten;
   5° afwijkingen en ontheffingen;
   6° beginsel van vervanging, vermindering en verfijning;
   7° schorsingen en intrekkingen van (project)vergunningen;
   8° retrospectieve analyses ;
   9° het aantal dieren gekweekt en gedood zonder gebruikt te zijn geweest in dierproeven;
   10° het aantal afgenomen weefselmonsters van genetisch gewijzigde dieren.]3

  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren. [3 Het model voor de indiening van de informatie met betrekking tot de 5-jaarlijkse statistieken wordt bepaald door Leefmilieu Brussel.]3
  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door [2 Leefmilieu Brussel]2 via publicatie op zijn website.]1
  
Art. 37 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   § 1er. [3 Les Commissions d'éthique rassemblent chaque année auprès de chaque établissement agréé qui leur sont affiliés, les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience au cours de l'année civile écoulée et elles les transmettent par courrier ou par voie électronique à Bruxelles Environnement au plus tard le 31 janvier de chaque année.]3
  Ces données se rapportent entre autres :
  1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;
  2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;
  3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.
  [1 Les données mentionnées à l'alinéa 2 comprennent également les informations sur la gravité réelle des expériences et sur l'origine et les espèces des primates non humains utilisés dans des expériences.]1
  [3 § 1/1. Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque Commission d'éthique transmet à Bruxelles Environnement par courrier ou par voie électronique les informations relatives aux statistiques quinquennales.
   Ces données ont trait notamment :
   1° à l'évaluation et l'octroi des autorisations pour les projets ;
   2° aux résumés non techniques des projets et les mises à jour s'y rapportant ;
   3° aux animaux élevés pour l'expérimentation animale ;
   4° à la sélection des primates non humains ;
   5° aux dérogations et dispenses ;
   6° aux principes de remplacement, réduction et raffinement ;
   7° aux suspensions et retraits d'autorisations (de projet) ;
   8° aux évaluations rétrospectives ;
   9° au nombre d'animaux élevés et mis à mort sans avoir été utilisés dans des expériences sur animaux ;
   10° au nombre de prélèvement d'échantillons de tissus d'animaux génétiquement modifiés.]3

  § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires. [3 Le modèle de transmission des informations relatives aux statistiques quinquennales, est déterminé par Bruxelles Environnement.]3
  [1 § 3. Les données mentionnées au paragraphe 1er doivent être publiées chaque année par [2 Bruxelles Environnement]2 sur son site internet.]1
  
Art. 37_VLAAMS_GEWEST.    § 1. [2 Uiterlijk op 31 januari van elk jaar bezorgt iedere gebruiker de statistische gegevens over het gebruik van proefdieren in zijn inrichting tijdens het voorbije kalenderjaar aan de Ethische Commissie. Uiterlijk op 15 februari van elk jaar bezorgen de Ethische Commissies de statistische gegevens over het gebruik van proefdieren in de aangesloten inrichtingen tijdens het voorbije kalenderjaar aan de dienst]2.
  [2 § 1/1. Op verzoek van de dienst bezorgen de Ethische Commissies de informatie die ze beheren, en die nodig is voor de vijfjaarlijkse rapportering aan de Europese Commissie over de uitvoering van richtlijn 2010/63/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, aan de dienst.]2
  Deze gegevens hebben ondermeer betrekking :
  1° op het aantal proefdieren, per diersoort, dat voor proeven werd gebruikt;
  2° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in wettelijk voorgeschreven proeven;
  3° op het aantal proefdieren en dierproeven, onderverdeeld in categorieën die werden gebruikt in niet wettelijk voorgeschreven proeven.
  [1 De gegevens, vermeld in het tweede lid, omvatten ook informatie over de werkelijke ernst van de proeven en over de herkomst van de in de proeven gebruikte niet-menselijke primaten en de soorten waartoe ze behoren.]1
  § 2. De Minister bepaalt de aard van de statistische gegevens alsook het model van formulieren.
  [1 § 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks openbaar gemaakt door de dienst via publicatie op zijn website.]1
  
Art. 37 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. [2 Au plus tard le 31 janvier de chaque année, chaque utilisateur transmet à la Commission Ethique les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans son établissement au cours de l'année civile écoulée. Au plus tard le 15 février de chaque année, les Commission Ethiques transmettent au service les données statistiques concernant l'utilisation d'animaux d'expérience dans les établissements affiliés au cours de l'année civile écoulée]2.
  Ces données se rapportent entre autres :
   1° au nombre d'animaux d'expérience, par espèce, qui ont été utilisés à des fins d'expérience;
   2° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences légalement prescrites;
   3° au nombre d'animaux d'expérience et d'expériences, subdivisé en catégories, qui a été utilisé dans des expériences qui ne sont pas légalement prescrites.
   [1 Les données, visées à l'alinéa 2, comprennent aussi des informations sur le degré réel de gravité des expériences et sur l'origine des primates non humains utilisés dans les expériences et des espèces auxquelles ils appartiennent.]1
  [2 § 1/1. A la demande du service, les Commissions Ethiques communiquent au service les informations qu'elles gèrent et qui sont nécessaires pour le rapport quinquennal à la Commission européenne sur la mise en oeuvre de la directive 2010/63/UE du Parlement européen et du Conseil du 22 septembre 2010 relative à la protection des animaux utilisés à des fins scientifiques. ]2
  § 2. Le Ministre fixe la nature des données statistiques requises ainsi que le modèle des formulaires.
  [1 § 3. Les données, visées au paragraphe 1er, sont rendues publics chaque année par le service par publication sur son site web.]1
  
HOOFDSTUK 9. - Deontologisch Comité
CHAPITRE 9. - Comité Déontologique
HOOFDSTUK 9. BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 - Brusselse Commissie voor dierproeven]1
CHAPITRE 9. REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 - Commission bruxelloise de l'expérimentation animale]1
HOOFDSTUK 9. VLAAMS_GEWEST. [1 - Proefdierencommissie]1
CHAPITRE 9. REGION_FLAMANDE. [1 - Commission des Animaux d'expérience]1
Art. 38. § 1. Het Deontologisch Comité wordt opgericht bij de Dienst.
  § 2. Het Deontologisch Comité bestaat uit een voorzitter en volgende leden :
  1° twee leden voorgedragen door de VZW Pharma.be;
  2° een lid voorgedragen door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen;
  3° een lid voorgedragen door het " Fonds national de la Recherche scientifique - FNRS ";
  4° twee leden voorgedragen door de VZW Belgian Council for Laboratory Animal Science;
  5° twee leden voorgedragen door de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België;
  6° vier leden voorgedragen door de Raad voor dierenwelzijn;
  7° vier leden voorgedragen door de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid;
  8° een ambtenaar aangeduid door de Minister bevoegd voor Volksgezondheid;
  9° een ambtenaar aangeduid door de Minister;
  10° een ambtenaar aangeduid door de Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid.
  De leden en hun plaatsvervangers dienen voorgedragen te worden op basis van hun deskundigheid op biomedisch, biologisch en ethisch vlak en op basis van hun kennis van dierenwelzijn.
  De leden en hun plaatsvervangers worden door de Minister benoemd voor een termijn van vier jaar. Zij kunnen door de Minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of op basis van een naar behoren gemotiveerd voorstel van de Dienst.
  In geval van afwezigheid of van vroegtijdige beëindiging van een mandaat, worden de leden vervangen door hun plaatsvervanger.
  Het voorzitterschap wordt waargenomen door een magistraat van de rechterlijke orde die, op voorstel van de Minister van Justitie, door de Minister wordt aangeduid voor een mandaat van vier jaar. De vice-voorzitter wordt gekozen onder de leden voor een mandaat van vier jaar.
  Het secretariaat wordt waargenomen door de Dienst.
Art. 38. § 1er. Le Comité déontologique est institué auprès du Service.
  § 2. Le Comité déontologique se compose d'un président et des membres suivants :
  1° deux membres proposés par l'ASBL Pharma.be;
  2° un membre proposé par le " Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen ";
  3° un membre proposé par le Fonds de la Recherche scientifique - FNRS;
  4° deux membres proposés par l'ASBL Belgian Council for Laboratory Animal Science;
  5° deux membres proposés par l'Académie royale de Médecine de Belgique;
  6° quatre membres proposés par le Conseil du bien-être des animaux;
  7° quatre membres proposés par le Conseil fédéral de la Politique scientifique;
  8° un fonctionnaire désigné par le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions;
  9° un fonctionnaire désigné par le Ministre;
  10° un fonctionnaire désigné par le Ministre qui a la Politique scientifique dans ses attributions.
  Les membres et leurs suppléants doivent être proposés sur base de leur compétence sur le plan biomédical, biologique, éthique et de leur connaissance du bien-être animal.
  Les membres et leurs suppléants sont nommés par le Ministre pour une durée de quatre ans. Ils peuvent être révoqués par le Ministre en cas d'absences répétées ou sur proposition dûment motivée du Service.
  Dans le cas d'une absence ou de la fin prématurée d'un mandat, les membres sont remplacés par leur suppléant.
  La présidence est assurée par un magistrat de l'ordre judiciaire qui est désigné par le Ministre pour un mandat de quatre ans sur la proposition du Ministre de la Justice. Le vice-président est élu parmi les membres pour un mandat de quatre ans.
  Le secrétariat est assuré par le Service.
Art. 38_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 § 1. De Commissie wordt opgericht bij [2 Leefmilieu Brussel]2.
   § 2. De Commissie bestaat uit minstens 13 leden en eenzelfde aantal plaatsvervangers.
   De leden worden benoemd door de minister op basis van hun bekwaamheden inzake dierenwelzijn, diergedrag, soortspecifieke expertise, expertise op veterinair gebied, ethiek, wetenschap, alternatieven (de drie V's), het ontwerp van proeven, wetgeving met inbegrip van evaluatie van de regelgeving/veiligheid en dierenbescherming.Bij de samenstelling van de Commissie wordt rekening gehouden met de eerlijke vertegenwoordiging van de verschillende Brusselse instellingen die werken met proefdieren.
   De Commissie bestaat uit :
   1° 5 leden verbonden aan gebruikers op het Brussels grondgebied
   2° 5 leden niet verbonden aan gebruikers op het Brussels grondgebied of daarmee verbonden
   3° een vertegenwoordiger van [2 Leefmilieu Brussel]2
   4° twee leden voorgedragen door de Brusselse Raad voor dierenwelzijn.
   De Commissie duidt een voorzitter en een ondervoorzitter aan onder haar leden.
   De leden en hun plaatsvervangers worden door de minister benoemd voor een termijn van [4 vijf jaar]4. Zij kunnen door de minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of wanneer zij de goede werking of de geloofwaardigheid van de Commissie in het gedrang brengen.
  [3 In het geval van een vroegtijdige beëindiging van het mandaat worden de leden vervangen door een plaatsvervanger.]3
   Ten minste een derde van de leden van de Commissie behoort tot de kleinste taalgroep.
   Het secretariaat wordt verzorgd door [2 Leefmilieu Brussel]2.
   De zetel van de Commissie is gelegen in [2 Leefmilieu Brussel]2. [2 Leefmilieu Brussel]2 houdt de archieven van de Commissie bij.
   De leden worden niet vergoed. De leden van de Commissie hebben evenwel recht op terugbetaling van hun verplaatsingskosten, volgens de modaliteiten voorzien voor de personeelsleden van [2 Leefmilieu Brussel]2.]1

  [3 § 3. De leden, uitgezonderd de vertegenwoordiger van Leefmilieu Brussel, ontvangen een zitpenning voor de deelname aan vergaderingen van de Commissie. Het bedrag van de zitpenningen wordt vastgelegd door de Minister. De leden van de Commissie hebben recht op vergoeding van de verplaatsingskosten, conform de modaliteiten die voorzien worden voor de personeelsleden van Leefmilieu Brussel.]3
  
Art. 38 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   [1 § 1er. La Commission est instituée auprès [2 de Bruxelles Environnement]2.
   § 2. La Commission se compose d'au minimum 13 membres et du même nombre de suppléants.
   Les membres sont nommés par le Ministre sur base de leurs compétences en matière de bien-être des animaux, de comportement animal, d'expertise en matière d'espèces, d'expertise vétérinaire, d'éthique, de science, de solutions de remplacement (les trois R), de conception d'expériences, de législation - y compris l'évaluation réglementaire et de la sécurité -, et de protection des animaux.La Commission se composera de manière à respecter la représentation équitable des différentes institutions bruxelloises utilisatrices d'animaux d'expérience.
   Elle se compose de :
   1° 5 membres liés à des utilisateurs sur le territoire bruxellois
   2° 5 membres non liés à des utilisateurs sur le territoire bruxellois ou qui y sont liés
   3° un représentant [2 de Bruxelles Environnement]2
   4° deux membres proposés par le Conseil du bien-être animal bruxellois.
   La Commission désigne un président et un vice-président parmi ses membres.
   Les membres et leurs suppléants sont nommés par le Ministre pour une durée de [4 cinq ans]4. Ils peuvent être révoqués par le Ministre en cas d'absences répétées ou lorsqu'elle compromet le bon fonctionnementou la crédibilité de la Commission.
   [3 Dans le cas de la fin prématurée d'un mandat, les membres sont remplacés par un suppléant.]3
   Au moins un tiers des membres de la Commission appartient au groupe linguistique minoritaire.
   Le secrétariat est assuré par [2 Bruxelles Environnement]2.
   Le siège de la commission est situé [2 à Bruxelles Environnement]2. [2 Bruxelles Environnement]2 en conserve les archives.
   Le membre n'est pas rémunéré. Les membres de la commission ont toutefois droit au remboursement de leurs frais de déplacement, conformément aux modalités prévues pour les membres du personnel [2 de Bruxelles Environnement]2.]1

  [3 § 3. Les membres, à l'exception du représentant de Bruxelles Environnement, bénéficient d'un jeton de présence pour la participation aux réunions de la Commission. Le montant des jetons de présence est fixé par le Ministre. Les membres de la Commission ont droit au remboursement de leurs frais de déplacement, conformément aux modalités prévues pour les membres du personnel de Bruxelles Environnement.]3
  
Art. 38_VLAAMS_GEWEST.    [1 De Proefdierencommissie bestaat uit achttien leden.
   De leden worden geselecteerd op basis van hun deskundigheid op biomedisch, biologisch en ethisch vlak, en op basis van hun kennis van dierenwelzijn. Ten minste twaalf leden zijn verbonden aan de proefdiersector. Twee leden worden voorgedragen door de Vlaamse Raad voor Dierenwelzijn.
   De minister benoemt de leden voor een termijn van vier jaar en wijst onder hen een voorzitter en ondervoorzitter aan. De leden kunnen door de minister worden ontslagen in geval van herhaalde afwezigheid of wanneer zij de goede werking of de geloofwaardigheid van de Proefdierencommissie in het gedrang brengen. In die gevallen of bij vroegtijdige beëindiging van een mandaat kan de minister een opvolger voor dat mandaat benoemen.
   Het lidmaatschap is onbezoldigd. De leden van de Proefdierencommissie hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten conform het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006.
   Het secretariaat wordt waargenomen door de dienst.]1

  
Art. 38 _REGION_FLAMANDE.
   [1 La Commission des Animaux d'expérience se compose de dix-huit membres.
   Les membres sont sélectionnés sur la base de leur expertise sur le plan biomédicale, biologique et éthique, et sur la base de leurs connaissances du bien-être des animaux. Au moins douze membres sont liés au secteur des animaux d'expérience. Deux membres sont proposés par le Conseil flamand du Bien-être des animaux.
   Le ministre nomme les membres pour un délai de quatre ans et désigne parmi eux un président et un vice-président. Les membres peuvent être révoqués par le ministre en cas d'absences répétées ou lorsqu'ils compromettent le bon fonctionnement ou la crédibilité de la Commission des Animaux d'expérience. Dans ces cas ou en cas de la fin prématurée d'un mandat, les ministre peut nommer un successeur pour ce mandat.
   L'affiliation est gratuite. Les membres de la Commission des Animaux d'expérience ont droit au remboursement de leurs frais de déplacement conformément au statut du personnel flamand du 13 janvier 2006.
   Le secrétariat est assuré par le service.]1

  
Art. 39. Het Deontologisch Comité heeft als opdracht advies uit te brengen inzake dierproeven in alle gevallen voorzien in de wet en in dit besluit of wanneer de Minister, de Dienst of een Ethische Commissie het raadpleegt. Het kan hen voorstellen doen.
  Het Deontologisch Comité zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en projectevaluatie, en staat in voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt informatie uit met nationale comités van andere Lidstaten van de Europese Unie.
  Op verzoek van de Minister, de Dienst of een Ethische Commissie, brengt het Deontologisch Comité bovendien advies uit inzake de ontwikkeling en toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen of te vervangen. Het Deontologisch Comité kan daaromtrent eveneens voorstellen doen.
Art. 39. Le Comité déontologique a pour mission la formulation d'avis relatifs aux expériences sur animaux dans tous les cas prévus par la loi et cet arrêté et lorsque le Ministre ou le Service ou une Commission d'éthique le demande. Il peut leur soumettre des propositions.
  Le Comité veille au partage des meilleures pratiques et échange des informations sur le fonctionnement des cellules pour le bien-être des animaux et sur les évaluations de projets, et partagent les meilleures pratiques avec les comités nationaux des autres Etats membres de l'Union européenne.
  A la requête du Ministre, du Service ou d'une Commission d'éthique, le Comité déontologique émet en outre un avis relatif au développement et à la mise en oeuvre de méthodes visant à réduire, raffiner et remplacer les expériences sur les animaux. Le Comité déontologique peut également faire des propositions à ce sujet.
Art. 39_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 De Commissie heeft als opdracht advies uit te brengen inzake dierproeven in alle gevallen voorzien in de wet en in dit besluit of wanneer de minister, [2 Leefmilieu Brussel]2 of een Ethische Commissie hen raadpleegt. De Commissie geeft advies aan de bevoegde overheid en de cellen belast met het welzijn van de dieren over vragen in verband met de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van dieren in [3 dierproeven]3.]
   De Commissie zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken en wisselt deze uit binnen de Unie. De Commissie wisselt eveneens informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en over de projectevaluatie.
   De Commissie formuleert adviezen in geval van deontologische of ethische problemen. Op verzoek van de minister, [2 Leefmilieu Brussel]2 of een Ethische Commissie, brengt de Commissie bovendien advies uit inzake de ontwikkeling en de toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen en te vervangen. De Commissie kan daaromtrent eveneens voorstellen formuleren.
   Bij de uitvoering van haar opdrachten, dient de Commissie te verzekeren dat zij geen belangenconflicten kent en er desgevallend over te waken dat zij onpartijdig oordeelt.]1

  
Art. 39 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   [1 La Commission a pour mission la formulation d'avis relatifs aux expériences sur animaux dans tous les cas prévus par la loi et cet arrêté lorsque le Ministre ou [2 Bruxelles Environnement]2 ou une Commission d'éthique le demande. Elle conseille l'autorité compétente et les cellules chargées du bien-être des animaux sur des questions en rapport avec l'acquisition, l'élevage, l'hébergement, les soins et l'utilisation des animaux dans les [3 expériences sur animaux]3.
   La Commission veille au partage des meilleures pratiques et échange celle-ci au sein de l'Union. Elle échange également des informations sur le fonctionnement des cellules chargées du bien-être des animaux et sur les évaluations de projets.
   La Commission formule des avis en cas de problèmes déontologiques ou éthiques. A la requête du Ministre, [2 de Bruxelles Environnement]2 ou d'une Commission d'éthique, la Commission émet en outre un avis relatif au développement et à la mise en oeuvre de méthodes visant à réduire, raffiner et remplacer les expériences sur les animaux. La Commission peut également faire des propositions à ce sujet.
   Dans l'exécution de ses missions, la Commission doit garantir qu'elle ne connaît aucun conflit d'intérêts et veiller à l'impartialité de jugement le cas échéant.]1

  
Art. 39_VLAAMS_GEWEST.    [1 De Proefdierencommissie heeft als opdracht advies uit te brengen over dierproeven in alle gevallen die zijn opgenomen in de wet en in dit besluit, of na raadpleging door de minister, de dienst of een ethische commissie. De Proefdierencommissie kan op eigen initiatief binnen haar opdracht voorstellen formuleren voor de minister, de dienst of een ethische commissie.
   De Proefdierencommissie geeft advies over de aanschaf, de fok, de huisvesting, de verzorging en het gebruik van dieren in procedures, en wisselt informatie uit over het functioneren van de dierenwelzijnscellen en de projectevaluatie.
   De Proefdierencommissie zorgt voor de verspreiding van de beste praktijken, wisselt informatie uit met nationale comités van andere lidstaten van de Europese Unie en brengt advies uit over de ontwikkeling en toepassing van methodes die erop gericht zijn dierproeven te verminderen, te verfijnen of te vervangen.]1

  
Art. 39 _REGION_FLAMANDE.
   [1 La Commission des Animaux d'expérience a pour mission de rendre des avis relatifs aux expériences sur animaux dans tous les cas prévus par la loi et le présent arrêté, ou après consultation par le ministre, le service ou la commission éthique. La Commission des Animaux d'expérience peut soumettre, de sa propre initiative et dans les limites de sa mission, des propositions au ministre, au service ou à la commission éthique.
   La Commission des Animaux d'expérience donne son avis sur l'acquisition, l'élevage, l'hébergement, les soins et l'utilisation d'animaux dans des procédures, et échange des informations au sujet du fonctionnement des cellules chargées du bien-être des animaux et de l'évaluation du projet.
   La Commission des Animaux d'expérience veille au partage des meilleures pratiques, échange des informations avec les comités nationaux d'autres Etats membres de l'Union européenne et donne son avis sur le développement et l'application de méthodes visant à réduire, raffiner et remplacer les expériences sur animaux.]1

  
Art. 40. De voorzitter roept het Deontologisch Comité bijeen en stelt de dagorde vast. De voorzitter moet het Deontologisch Comité eveneens bijeenroepen wanneer ten minste zeven leden erom verzoeken.
  Het Deontologisch Comité beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van zijn leden aanwezig is of vertegenwoordigd is door zijn plaatsvervangers. Is de meerderheid niet aanwezig dan kan het Deontologisch Comité na een nieuwe bijeenroeping op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of die van de ondervoorzitter indien deze het voorzitterschap waarneemt.
  Het Deontologisch Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast binnen de twee maanden na de benoeming van zijn leden en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister.
Art. 40. Le président convoque le Comité déontologique et fixe l'ordre du jour. De même le Comité Déontologique doit être convoqué par le président lorsque sept des membres au moins en font la demande.
  Le Comité déontologique délibère valablement si la majorité des membres est présente ou représentée par voie de suppléance. A défaut de cette majorité, le Comité déontologique peut après une nouvelle convocation délibérer valablement sur le même sujet quel que soit le nombre des membres présents.
  Les décisions sont prises à la majorité simple des voix. En cas de partage des voix, la voix du président ou celle du vice-président, s'il assume la présidence, est prépondérante.
  Le Comité déontologique établit son règlement d'ordre intérieur dans les deux mois après la nomination de ses membres et le soumet pour approbation au Ministre.
Art. 40_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 De voorzitter roept de Commissie samen en stelt de agenda vast.
   De Commissie beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van haar leden aanwezig is [2 ...]2. Wordt de meerderheid niet bereikt, dan kan de Commissie, na een nieuwe bijeenroeping, op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beraadslagen, ongeacht het aantal aanwezige leden.
   De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, deze van de vicevoorzitter, beslissend.
   De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op binnen de drie maanden na de benoeming van haar leden. Dit reglement bevat onder meer regels betreffende de taken van de voorzitter en zijn plaatsvervanger, de regelmaat en de data van de vergaderingen, de uitnodigingen voor de vergaderingen, de verslagen, de agenda, de goedkeuring van de agenda en het verslag evenals een gedetailleerde beschrijving van de te volgen procedures.]1

  
Art. 40 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   [1 Le président convoque la Commission et fixe l'ordre du jour.
   La Commission délibère valablement si la majorité des membres est présente [2 ...]2. A défaut de cette majorité, la Commission peut, après une nouvelle convocation, délibérer valablement sur le même sujet quel que soit le nombre des membres présents.
   Les décisions sont prises à la majorité simple des voix. En cas de partage des voix, la voix du président ou celle du vice-président, en absence de réaction, est prépondérante.
   La Commission établit son règlement d'ordre intérieur dans les trois mois après la nomination de ses membres. Ce règlement comporte entre autres des règles relatives aux tâches du président et de son suppléant, à la fréquence et aux dates des assemblées, aux convocations aux assemblées, aux comptes rendus, à l'ordre du jour, à l'approbation de l'ordre du jour et du compte rendu, ainsi qu'une définition détaillée des procédures à suivre.]1

  
Art. 40_VLAAMS_GEWEST.    De voorzitter roept [1 de Proefdierencommissie]1 bijeen en stelt de dagorde vast. De voorzitter moet [1 de Proefdierencommissie]1 eveneens bijeenroepen wanneer ten minste zeven leden erom verzoeken.
  [1 De Proefdierencommissie]1 beraadslaagt op geldige wijze als de meerderheid van zijn leden aanwezig is [1 ...]1. Is de meerderheid niet aanwezig dan kan [1 de Proefdierencommissie]1 na een nieuwe bijeenroeping op geldige wijze over hetzelfde onderwerp beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden.
  De beslissingen worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter of die van de ondervoorzitter indien deze het voorzitterschap waarneemt.
  [2 Op verzoek van de voorzitter of de dienst kunnen de leden stemmen per e-mail, dit voorzover de meerderheid hierop reageert.]2
  [2 De Proefdierencommissie stelt een huishoudelijk reglement op en legt dat ter goedkeuring voor aan de minister.]2
Art. 40 _REGION_FLAMANDE.
   Le président convoque [1 la Commission des Animaux d'expérience]1 et fixe l'ordre du jour. De même [1 la Commission des Animaux d'expérience]1 doit être convoqué par le président lorsque sept des membres au moins en font la demande.
  [1 La Commission des Animaux d'expérience]1 délibère valablement si la majorité des membres est présente ou représentée par voie de suppléance. A défaut de cette majorité, [1 la Commission des Animaux d'expérience]1 peut après une nouvelle convocation délibérer valablement sur le même sujet quel que soit le nombre des membres présents.
  Les décisions sont prises à la majorité simple des voix. En cas de partage des voix, la voix du président ou celle du vice-président, s'il assume la présidence, est prépondérante.
  [2 A la demande du président ou du service, les membres peuvent voter par courrier électronique, pour autant que la majorité des membres y répondent.]2
  [1 [2 La Commission des Animaux d'expérience établit son règlement d'ordre intérieur et le soumet pour approbation au Ministre. ]2.
  
HOOFDSTUK 10. - Overgangsbepalingen
CHAPITRE 10. - Dispositions transitoires
Art. 41. Gebruikers, fokkers of leveranciers die reeds in werking waren op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 april 2010, passen ten laatste tegen 15 mei 2015 de huisvesting aan van de dieren volgens de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van bijlage 4 van dit besluit.
  Een gebruiker, fokker of leverancier die deze termijn niet kan respecteren, dient een aanvraag tot ontheffing in bij de Dienst samen met een voorstel van aanpassingsprogramma dat goedgekeurd werd door het Deontologisch Comité en door de Ethische Commissie indien het een gebruiker betreft. De Dienst deelt zijn beslissing hierover schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier mee aan de gebruiker, fokker of leverancier mee.
  De gebruiker, fokker of leverancier moet in ieder geval ten laatste tegen 1 januari 2017 aan de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van de bijlage 4 van dit besluit voldoen.
Art. 41. Les utilisateurs ou les éleveurs ou les fournisseurs qui étaient déjà en activité le jour de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 6 avril 2010 adaptent les conditions d'hébergement des animaux aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 15 mai 2015.
  Un utilisateur ou un éleveur ou fournisseur qui ne peut respecter ce délai introduit auprès du Service, une demande de dérogation complétée par un programme d'adaptation qui a été accepté par le Comité déontologique et la Commission d'éthique s'il s'agit d'un utilisateur. Le Service communique par écrit sa décision à l'utilisateur, à l'éleveur ou au fournisseur, dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur concerné doit dans tous les cas répondre aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 1 janvier 2017.
Art. 41_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Gebruikers, fokkers of leveranciers die reeds in werking waren op de dag van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 6 april 2010, passen ten laatste tegen 15 mei 2015 de huisvesting aan van de dieren volgens de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van bijlage 4 van dit besluit.
  Een gebruiker, fokker of leverancier die deze termijn niet kan respecteren, dient een aanvraag tot ontheffing in bij de Dienst samen met een voorstel van aanpassingsprogramma dat goedgekeurd werd door het Deontologisch Comité en door de Ethische Commissie indien het een gebruiker betreft. [1 Leefmilieu Brussel]1 deelt zijn beslissing hierover schriftelijk en binnen de drie maanden na ontvangst van het aanvraagdossier mee aan de gebruiker, fokker of leverancier mee.
  De gebruiker, fokker of leverancier moet in ieder geval ten laatste tegen 1 januari 2017 aan de normen van de tabellen van de secties II tot en met XI van de bijlage 4 van dit besluit voldoen.
  
Art. 41 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Les utilisateurs ou les éleveurs ou les fournisseurs qui étaient déjà en activité le jour de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 6 avril 2010 adaptent les conditions d'hébergement des animaux aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 15 mai 2015.
  Un utilisateur ou un éleveur ou fournisseur qui ne peut respecter ce délai introduit auprès [1 de Bruxelles Environnement]1, une demande de dérogation complétée par un programme d'adaptation qui a été accepté par le Comité déontologique et la Commission d'éthique s'il s'agit d'un utilisateur. [1 Bruxelles Environnement]1 communique par écrit sa décision à l'utilisateur, à l'éleveur ou au fournisseur, dans les trois mois qui suivent la réception de la demande.
  L'utilisateur ou l'éleveur ou le fournisseur concerné doit dans tous les cas répondre aux normes reprises dans les tableaux des sections II à XI de l'annexe 4 de cet arreté, au plus tard le 1 janvier 2017.
  
Art. 42. De bepalingen van artikelen 18 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.
Art. 42. Les dispositions des articles 18 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.
Art. 42_WAALS_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17]1 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.
  [1 Voor projecten die vóór 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 de in artikel 17, § 2, bedoelde vergunning zijn verkregen.]1
  
Art. 42 _REGION_WALLONNE.
   Les dispositions des articles [1 17 ]1 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.
  [1 Pour les projets approuvés avant le 1er janvier 2013 qui sont finalisés seulement après le 1er janvier 2018, l'autorisation visée à l'article 17, § 2, est obtenue le 1er janvier 2018 au plus tard.]1
  
Art. 42_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17]1 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.
  [1 Voor projecten die voor 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 een vergunning zijn verkregen.]1
  
Art. 42 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Les dispositions des articles 18 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.
  [1 Les projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont la durée s'étend au-delà du 1er janvier 2018 obtiennent une autorisation au plus tard le 1er janvier 2018.]1
  
Art. 42_VLAAMS_GEWEST.    De bepalingen van artikelen [1 17]1 tot 26 van dit besluit zijn niet van toepassing op projecten die vóór 1 januari 2013 werden goedgekeurd en uiterlijk op 1 januari 2018 afgerond zullen zijn.
  [1 Voor projecten die vóór 1 januari 2013 zijn goedgekeurd en pas na 1 januari 2018 worden afgerond, moet uiterlijk op 1 januari 2018 een vergunning zijn verkregen.]1
  
Art. 42 _REGION_FLAMANDE.
   Les dispositions des articles [1 17]1 à 26 du présent arrêté ne s'appliquent pas aux projets approuvés avant le 1er janvier 2013 et dont le durée ne s'étend pas au delà du 1er janvier 2018.
  [1 Pour les projets qui sont approuvés avant le 1er janvier 2013 et qui ne sont finalisés qu'après le 1er janvier 2018, l'autorisation doit être obtenue le 1er janvier 2018 au plus tard.]1
  
HOOFDSTUK 11. - Slotbepalingen
CHAPITRE 11. - Dispositions finales
Art. 43. De gegevens waarvan met toepassing van dit besluit kennis wordt gegeven en waarvan de bekendmaking schade zou kunnen berokkenen aan de in de hoofdstukken 3 en 4 bedoelde inrichtingen, mogen niet aan derden worden meegedeeld onverminderd de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.
Art. 43. Les informations qui sont transmises en application du présent arrêté et dont la publication pourrait porter préjudice aux établissements visés aux chapitres 3 et 4, ne peuvent être communiqués à des tiers sans préjudice à la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l'administration et à la loi du 5 août 2006 relative à l'accès du public à l'information en matière d'environnement.
Art. 43_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De gegevens waarvan met toepassing van dit besluit kennis wordt gegeven en waarvan de bekendmaking schade zou kunnen berokkenen aan de in de hoofdstukken 3 en 4 bedoelde inrichtingen, mogen niet aan derden worden meegedeeld onverminderd de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie.
  [1 Leefmilieu Brussel en de Minister zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de behandeling van de persoonlijke gegevens die ingezameld worden via de formulieren geviseerd in de artikelen 4 tot 8, 10, 11, 13, 17, 18, 19, 23, 24, 26 en 31 tot 33 van huidig besluit. De gegevens ingezameld via voormelde formulieren worden door Leefmilieu Brussel bewaard voor vijf jaar te rekenen vanaf het einde van het project, de proef of de betrokken erkenning.]1
  
Art. 43 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Les informations qui sont transmises en application du présent arrêté et dont la publication pourrait porter préjudice aux établissements visés aux chapitres 3 et 4, ne peuvent être communiqués à des tiers sans préjudice à la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l'administration et à la loi du 5 août 2006 relative à l'accès du public à l'information en matière d'environnement.
  [1 Bruxelles Environnement et le Ministre sont responsables conjointement du traitement des données à caractère personnel récoltées au moyen des formulaires visés aux articles 4 à 8, 10, 11, 13, 17, 18, 19, 23, 24, 26 et 31 à 33 du présent arrêté. Les données récoltées au moyen des formulaires précités sont conservées par Bruxelles Environnement pendant cinq ans à dater de la fin du projet, de l'expérience ou de l'agrément concerné.]1
  
Art. 43bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 Leefmilieu Brussel wordt belast met het uitwerken van de modellen van de formulieren waarvan sprake in huidig besluit en met het online zetten ervan op haar website / portaal.]1
  
Art. 43bis _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 Bruxelles Environnement est chargée d'élaborer les modèles de formulaires dont objet dans le présent arrêté et de les mettre en ligne sur son site internet/portail.]1
  
Art. 44. Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet.
Art. 44. Les infractions aux dispositions du présent arrêté sont recherchées, constatées et punies conformément aux dispositions de la loi.
Art. 45. Het koninklijk besluit van 6 april 2010 betreffende de bescherming van proefdieren wordt opgeheven.
Art. 45. L'arrêté royal du 6 avril 2010 relatif à la protection des animaux d'expérience est abrogé.
Art. 46. Het tweede en derde lid van artikel 1sexies van het koninklijk besluit van 30 november 2001 houdende verbod op sommige dierproeven, worden opgeheven.
Art. 46. Les alinéas 2 et 3 de l'article 1ersexies de l'arrêté royal du 30 novembre 2001 relatif à l'interdiction de certaines expériences sur animaux sont abrogés.
Art. 47. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 47. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Art. 48. De minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 48. Le ministre qui a la Santé publique dans ses attributions et le ministre qui a la Justice dans ses attributions sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N. Bijlagen 1 tot en met 11.
  (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)
Art. N. Annexes 1 à 11.
  (Annexes non reprises pour des raisons techniques, voir M.B. du 10-07-2013, p. 42825-42868)
  Gewijzigd door:
  Modifiées par:
  
  
Art. N_WAALS_GEWEST.    Bijlagen 1 tot en met 11.
  (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)
Art. N _REGION_WALLONNE.
   Annexes 1 à 11.
  (Annexes non reprises pour des raisons techniques, voir M.B. du 10-07-2013, p. 42825-42868)
  Gewijzigd door:
  Modifiées par:
  
  
  
  
  
  
  
  
Art. N_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Bijlagen 1 tot en met 11.
  (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 10-07-2013, p. 42869-42912)
Art. N _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Annexes 1 à 11.
  (Annexes non reprises pour des raisons techniques, voir M.B. du 10-07-2013, p. 42825-42868)
  Gewijzigd door:
  Modifiées par: