Artikel 1. In het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende :
"Art. 1bis. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
26 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de loopbaan van de militairen van het actief kader van de krijgsmacht(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-2013 en tekstbijwerking tot 01-03-2016)
Titre
26 DECEMBRE 2013. - Arrêté royal modifiant diverses dispositions relatives à la carrière des militaires du cadre actif des forces armées(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 30-12-2013 et mise à jour au 01-03-2016)
Informations sur le document
Numac: 2013007328
Datum: 2013-12-26
Info du document
Numac: 2013007328
Date: 2013-12-26
Table des matières
Tekst (40)
Texte (40)
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions modificatives
Afdeling 1. - wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren
Section 1re. - modification de l'arrêté royal du 7 avril 1959 relatif à la position et à l'avancement des officiers de carrière
Article 1er. Dans l'arrêté royal du 7 avril 1959 relatif à la position et à l'avancement des officiers de carrière, il est inséré un article 1erbis rédigé comme suit :
"Art. 1erbis. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
1° "la loi du 28 février 2007" : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées;
2° "les forces" : la force terrestre, la force aérienne, la marine et le service médical.".
"Art. 1erbis. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
1° "la loi du 28 février 2007" : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées;
2° "les forces" : la force terrestre, la force aérienne, la marine et le service médical.".
Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt :
"Art. 2. § 1. Kunneningesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van opperofficier te onderzoeken :
1° voor ieder krijgsmachtdeel, een hoog comité georganiseerd voor de kandidaten van het betrokken krijgsmachtdeel;
2° een hoog comité georganiseerd voor allekandidaten van de krijgsmacht.
§ 2. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van hoofdofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van Landsverdediging, die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de officieren.
De officieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.".
"Art. 2. § 1. Kunneningesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van opperofficier te onderzoeken :
1° voor ieder krijgsmachtdeel, een hoog comité georganiseerd voor de kandidaten van het betrokken krijgsmachtdeel;
2° een hoog comité georganiseerd voor allekandidaten van de krijgsmacht.
§ 2. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van hoofdofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van Landsverdediging, die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de officieren.
De officieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.".
Art.2. L'article 2 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 5 novembre 2002, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 2. § 1er. Il peut être institué pour examiner les candidatures des officiers de carrière aux grades d'officier général :
1° pour chaque force, un comité supérieur organisé pour les candidats de la force concernée;
2° un comité supérieur organisé pour tous les candidats des forces armées.
§ 2. Il peut être institué pour examiner les candidatures des officiers de carrière aux grades d'officier supérieur :
1° un comité par filière de métiers militaire, organisé :
a) soit par force;
b) soit pour l'ensemble des forces;
2° un comité organisé par groupes de filières de métiers militaires, fixés par le ministre de la Défense, qui se composent :
a) soit de l'ensemble des filières de métiers d'une force;
b) soit de deux ou plusieurs filières de métiers;
3° un comité inter filières de métiers pour l'ensemble des filières de métiers militaires pour les officiers.
Toutefois, les officiers qui appartiennent à la filière de métiers militaire "Musiciens" ne participent pas aux comités visés à l'alinéa 1er.".
"Art. 2. § 1er. Il peut être institué pour examiner les candidatures des officiers de carrière aux grades d'officier général :
1° pour chaque force, un comité supérieur organisé pour les candidats de la force concernée;
2° un comité supérieur organisé pour tous les candidats des forces armées.
§ 2. Il peut être institué pour examiner les candidatures des officiers de carrière aux grades d'officier supérieur :
1° un comité par filière de métiers militaire, organisé :
a) soit par force;
b) soit pour l'ensemble des forces;
2° un comité organisé par groupes de filières de métiers militaires, fixés par le ministre de la Défense, qui se composent :
a) soit de l'ensemble des filières de métiers d'une force;
b) soit de deux ou plusieurs filières de métiers;
3° un comité inter filières de métiers pour l'ensemble des filières de métiers militaires pour les officiers.
Toutefois, les officiers qui appartiennent à la filière de métiers militaire "Musiciens" ne participent pas aux comités visés à l'alinéa 1er.".
Art.3. Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt :
"Art. 5. § 1. De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoor worden onderzocht door het hoog comité van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoorvan de beroepsofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het hoog comitégeorganiseerd voor allebetrokken kandidaten van de krijgsmacht.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De kandidatuur voor de graad van majoor mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de officier niet :
1° ten minste vijftig procent van de punten behaald heeft op een test betreffende de kennis van het Engels, georganiseerd door een organisme erkend door de directeur-generaal vorming, en waarvoor de taalcompetentie minstens het niveau 2222 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de standardization agreement (STANAG) 6001 van de NAVO;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.
De kandidaat die de test betreffende de kennis van het Engels of de beroepsproeven te laat heeft afgelegd, en van wie de kandidatuur niet samen met die van de officieren met gelijke anciënniteit kan onderzocht worden, wordt ingeschreven op de eerste kandidatenlijst die zal worden onderzocht nadat hij, naargelang het geval, voor deze test of voor deze beroepsproeven is geslaagd.".
"Art. 5. § 1. De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoor worden onderzocht door het hoog comité van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoorvan de beroepsofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het hoog comitégeorganiseerd voor allebetrokken kandidaten van de krijgsmacht.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De kandidatuur voor de graad van majoor mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de officier niet :
1° ten minste vijftig procent van de punten behaald heeft op een test betreffende de kennis van het Engels, georganiseerd door een organisme erkend door de directeur-generaal vorming, en waarvoor de taalcompetentie minstens het niveau 2222 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de standardization agreement (STANAG) 6001 van de NAVO;
2° geslaagd is voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.
De kandidaat die de test betreffende de kennis van het Engels of de beroepsproeven te laat heeft afgelegd, en van wie de kandidatuur niet samen met die van de officieren met gelijke anciënniteit kan onderzocht worden, wordt ingeschreven op de eerste kandidatenlijst die zal worden onderzocht nadat hij, naargelang het geval, voor deze test of voor deze beroepsproeven is geslaagd.".
Art.3. L'article 5 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 5 novembre 2002, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 5. § 1er. Les candidatures aux grades de lieutenant général et de général-major sont examinées par le comité supérieur de la force à laquelle appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades de lieutenant général et de général-major des officiers de carrière qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité supérieur organisé pour tous les candidats concernés des forces armées.
§ 2. Les candidatures aux grades d'officier supérieur sont examinées par le comité de la filière de métiers, le cas échéant, de la force à laquelle appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades d'officier supérieur des officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité du groupe de filières de métiers auquel appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades d'officier supérieur des officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er et 2 ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité inter filières de métiers.
§ 3. La candidature au grade de major ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que l'officier n'a pas :
1° obtenu au moins cinquante pour cent des points à un test portant sur la connaissance de l'anglais, organisé par un organisme reconnu par le directeur général de la formation, et pour lequel la compétence linguistique doit atteindre au moins le niveau 2222 des exigences en matière de compétence linguistique visée au standardization agreement (STANAG) 6001 de l'OTAN;
2° réussi les épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major selon les conditions fixées par l'arrêté royal du 26 décembre 2013 relatif aux cours de perfectionnement des militaires de carrière du cadre actif des forces armées, à l'épreuve d'accession au grade de premier sergent-major, à l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef et aux épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major.
Le candidat qui a présenté tardivement le test relatif à la connaissance de l'anglais ou les épreuves professionnelles, et dont la candidature n'a pas pu être examinée en même temps que celle des officiers de son ancienneté, est inscrit sur la première liste de candidats à examiner après la réussite, selon le cas, de ce test ou de ces épreuves professionnelles.".
"Art. 5. § 1er. Les candidatures aux grades de lieutenant général et de général-major sont examinées par le comité supérieur de la force à laquelle appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades de lieutenant général et de général-major des officiers de carrière qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité supérieur organisé pour tous les candidats concernés des forces armées.
§ 2. Les candidatures aux grades d'officier supérieur sont examinées par le comité de la filière de métiers, le cas échéant, de la force à laquelle appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades d'officier supérieur des officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité du groupe de filières de métiers auquel appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades d'officier supérieur des officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er et 2 ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité inter filières de métiers.
§ 3. La candidature au grade de major ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que l'officier n'a pas :
1° obtenu au moins cinquante pour cent des points à un test portant sur la connaissance de l'anglais, organisé par un organisme reconnu par le directeur général de la formation, et pour lequel la compétence linguistique doit atteindre au moins le niveau 2222 des exigences en matière de compétence linguistique visée au standardization agreement (STANAG) 6001 de l'OTAN;
2° réussi les épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major selon les conditions fixées par l'arrêté royal du 26 décembre 2013 relatif aux cours de perfectionnement des militaires de carrière du cadre actif des forces armées, à l'épreuve d'accession au grade de premier sergent-major, à l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef et aux épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major.
Le candidat qui a présenté tardivement le test relatif à la connaissance de l'anglais ou les épreuves professionnelles, et dont la candidature n'a pas pu être examinée en même temps que celle des officiers de son ancienneté, est inscrit sur la première liste de candidats à examiner après la réussite, selon le cas, de ce test ou de ces épreuves professionnelles.".
Art.4. In artikel 6, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2001, worden de woorden "en korps" opgeheven.
Art.4. Dans l'article 6, § 2, alinéa 1er, du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 25 juin 1991 et modifié par l'arrêté royal du 28 juin 2001, les mots "et pour son corps" sont abrogés.
Art.5. In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
2° artikel 14, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 1980 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
3° artikel 14bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 april 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 augustus 2009;
4° artikel 14ter, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 2013;
5° artikel 14quater, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 augustus 2004;
6° artikel 14quinquies, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005;
7° artikel 14sexies, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 2013;
8° artikel 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 2004;
9° artikel 16.
1° artikel 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
2° artikel 14, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 1980 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
3° artikel 14bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 april 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 augustus 2009;
4° artikel 14ter, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 2013;
5° artikel 14quater, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 augustus 2004;
6° artikel 14quinquies, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 2005;
7° artikel 14sexies, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 mei 2013;
8° artikel 15, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 2004;
9° artikel 16.
Art.5. Dans le même arrêté, les articles suivants sont abrogés :
1° l'article 13, modifié par l'arrêté royal du 5 novembre 2002;
2° l'article 14, remplacé par l'arrêté royal du 30 avril 1980 et modifié par l'arrêté royal du 5 novembre 2002;
3° l'article 14bis, remplacé par l'arrêté royal du 22 avril 2002 et modifié par l'arrêté royal du 21 août 2009;
4° l'article 14ter, rétabli par l'arrêté royal du 30 mai 2013;
5° l'article 14quater, remplacé par l'arrêté royal du 23 août 2004;
6° l'article 14quinquies, remplacé par l'arrêté royal du 17 septembre 2005;
7° l'article 14sexies, rétabli par l'arrêté royal du 30 mai 2013;
8° l'article 15, remplacé par l'arrêté royal du 25 juin 1991 et modifié par l'arrêté royal du 23 septembre 2004;
9° l'article 16.
1° l'article 13, modifié par l'arrêté royal du 5 novembre 2002;
2° l'article 14, remplacé par l'arrêté royal du 30 avril 1980 et modifié par l'arrêté royal du 5 novembre 2002;
3° l'article 14bis, remplacé par l'arrêté royal du 22 avril 2002 et modifié par l'arrêté royal du 21 août 2009;
4° l'article 14ter, rétabli par l'arrêté royal du 30 mai 2013;
5° l'article 14quater, remplacé par l'arrêté royal du 23 août 2004;
6° l'article 14quinquies, remplacé par l'arrêté royal du 17 septembre 2005;
7° l'article 14sexies, rétabli par l'arrêté royal du 30 mai 2013;
8° l'article 15, remplacé par l'arrêté royal du 25 juin 1991 et modifié par l'arrêté royal du 23 septembre 2004;
9° l'article 16.
Art.6. Artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974 en 5 november 2002, wordt vervangen als volgt :
"Art. 17. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie, of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger, neemt het voorzitterschap waar van dit overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
"Art. 17. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie, of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger, neemt het voorzitterschap waar van dit overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
Art.6. L'article 17 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux des 27 mars 1974 et 5 novembre 2002, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 17. § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
§ 2. Le chef de la Défense, ou son remplaçant désigné par le ministre, préside ce comité de concertation.
Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
1° au minimum un représentant du ministre;
2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
§ 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.".
"Art. 17. § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
§ 2. Le chef de la Défense, ou son remplaçant désigné par le ministre, préside ce comité de concertation.
Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
1° au minimum un représentant du ministre;
2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
§ 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.".
Art.7. In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005;
2° artikel 18, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991.
1° artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005;
2° artikel 18, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991.
Art.7. Dans le même arrêté, les articles suivants sont abrogés :
1° l'article 17bis, inséré par l'arrêté royal du 23 juin 2005;
2° l'article 18, remplacé par l'arrêté royal du 25 juin 1991.
1° l'article 17bis, inséré par l'arrêté royal du 23 juin 2005;
2° l'article 18, remplacé par l'arrêté royal du 25 juin 1991.
Art.8. In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden "de artikelen 24 of 35 van de wet van 1 maart 1958" vervangen door de woorden "de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007".
Art.8. Dans l'article 20 du même arrêté, les mots "des articles 24 ou 35 de la loi du 1er mars 1958" sont remplacés par les mots "des articles 53 ou 64 de la loi du 28 février 2007".
Art.9. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 2004, 2 augustus 2005 en 12 september 2007, worden de woorden "De beroepsofficier van de landmacht, van de marine en van het medisch ondersteunend korps alsmede van het korps van het licht vliegwezen en van het korps van het niet-varend personeel van de luchtmacht, kan" vervangen door de woorden "Naargelang zijn hoedanigheid van officier van niveau A of van officier van niveau B bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 februari 2007, kan de beroepsofficier";
2° het tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 september 2007, wordt vervangen als volgt :
"In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de beroepsofficier van de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, bij toepassing van artikel 77/1 van de wet van 28 februari 2007, behoort tot de categorie van het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht, slechts in de graad van kapitein worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit van twee jaar in de graad van luitenant heeft. De minimum anciënniteit in de graad van luitenant is evenwel 5 jaar voor de beroepsofficier behorend tot de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, de dag vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 juli 2007 betreffende de organisatie van de vakrichtingen en competentiepools, niet tot het korps van het varend personeel van de luchtmacht behoorde.";
3° in het derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005, worden de woorden "Voor de beroepsofficieren van het technisch medisch korps gelden de minimum anciënniteiten vastgesteld in het eerste lid, 4° tot 7°. Voor de bevordering in de onmiddellijk hogere graad worden voor de andere graden volgende minimum anciënniteiten vastgesteld :" vervangen door de woorden "In afwijking van het eerste lid, 1° tot 3°, kan de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :".
1° in het eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 2004, 2 augustus 2005 en 12 september 2007, worden de woorden "De beroepsofficier van de landmacht, van de marine en van het medisch ondersteunend korps alsmede van het korps van het licht vliegwezen en van het korps van het niet-varend personeel van de luchtmacht, kan" vervangen door de woorden "Naargelang zijn hoedanigheid van officier van niveau A of van officier van niveau B bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 februari 2007, kan de beroepsofficier";
2° het tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 september 2007, wordt vervangen als volgt :
"In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de beroepsofficier van de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, bij toepassing van artikel 77/1 van de wet van 28 februari 2007, behoort tot de categorie van het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht, slechts in de graad van kapitein worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit van twee jaar in de graad van luitenant heeft. De minimum anciënniteit in de graad van luitenant is evenwel 5 jaar voor de beroepsofficier behorend tot de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, de dag vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 juli 2007 betreffende de organisatie van de vakrichtingen en competentiepools, niet tot het korps van het varend personeel van de luchtmacht behoorde.";
3° in het derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2005, worden de woorden "Voor de beroepsofficieren van het technisch medisch korps gelden de minimum anciënniteiten vastgesteld in het eerste lid, 4° tot 7°. Voor de bevordering in de onmiddellijk hogere graad worden voor de andere graden volgende minimum anciënniteiten vastgesteld :" vervangen door de woorden "In afwijking van het eerste lid, 1° tot 3°, kan de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :".
Art.9. A l'article 21 du même arrêté, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans l'alinéa 1er, modifié par les arrêtés royaux des 23 septembre 2004, 2 août 2005 et 12 septembre 2007, les mots "L'officier de carrière de la force terrestre, de la marine et du corps support médical ainsi que du corps de l'aviation légère et du corps du personnel non-navigant de la force aérienne" sont remplacés par les mots "Selon sa qualité d'officier du niveau A ou d'officier du niveau B visée à l'article 27, § 3, de la loi du 28 février 2007, l'officier de carrière";
2° l'alinéa 2, remplacé par l'arrêté royal du 2 août 2005 et modifié par l'arrêté royal du 12 septembre 2007, est remplacé par ce qui suit :
"En dérogation à l'alinéa 1er, 2°, l'officier de carrière de la filière de métiers "Emploi des systèmes d'arme aériens" qui, en application de l'article 77/1 de la loi du 28 février 2007, appartient à la catégorie du personnel navigant breveté de la force aérienne, ne peut être promu dans le grade de capitaine que s'il a au moins une ancienneté minimum de 2 ans dans le grade de lieutenant. Toutefois, l'ancienneté minimum dans le grade de lieutenant est de 5 ans pour l'officier de carrière appartenant à la filière de métiers "Emploi des systèmes d'arme aériens" qui, la veille de la date d'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 9 juillet 2007 relatif à l'organisation des filières de métiers et pôles de compétences, n'appartenait pas au corps du personnel navigant de la force aérienne.";
3° dans l'alinéa 3, remplacé par l'arrêté royal du 2 août 2005, les mots "Les anciennetés minima fixées à l'alinéa 1er, 4° à 7°, valent pour les officiers de carrière du corps technique médical. Pour l'avancement dans le grade immédiatement supérieur, les anciennetés minima pour les autres grades sont fixées comme suit :" sont remplacés par les mots "En dérogation à l'alinéa 1er, 1° à 3°, l'officier appartenant à la filière de métiers "Techniques médicales" ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a au moins une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :".
1° dans l'alinéa 1er, modifié par les arrêtés royaux des 23 septembre 2004, 2 août 2005 et 12 septembre 2007, les mots "L'officier de carrière de la force terrestre, de la marine et du corps support médical ainsi que du corps de l'aviation légère et du corps du personnel non-navigant de la force aérienne" sont remplacés par les mots "Selon sa qualité d'officier du niveau A ou d'officier du niveau B visée à l'article 27, § 3, de la loi du 28 février 2007, l'officier de carrière";
2° l'alinéa 2, remplacé par l'arrêté royal du 2 août 2005 et modifié par l'arrêté royal du 12 septembre 2007, est remplacé par ce qui suit :
"En dérogation à l'alinéa 1er, 2°, l'officier de carrière de la filière de métiers "Emploi des systèmes d'arme aériens" qui, en application de l'article 77/1 de la loi du 28 février 2007, appartient à la catégorie du personnel navigant breveté de la force aérienne, ne peut être promu dans le grade de capitaine que s'il a au moins une ancienneté minimum de 2 ans dans le grade de lieutenant. Toutefois, l'ancienneté minimum dans le grade de lieutenant est de 5 ans pour l'officier de carrière appartenant à la filière de métiers "Emploi des systèmes d'arme aériens" qui, la veille de la date d'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 9 juillet 2007 relatif à l'organisation des filières de métiers et pôles de compétences, n'appartenait pas au corps du personnel navigant de la force aérienne.";
3° dans l'alinéa 3, remplacé par l'arrêté royal du 2 août 2005, les mots "Les anciennetés minima fixées à l'alinéa 1er, 4° à 7°, valent pour les officiers de carrière du corps technique médical. Pour l'avancement dans le grade immédiatement supérieur, les anciennetés minima pour les autres grades sont fixées comme suit :" sont remplacés par les mots "En dérogation à l'alinéa 1er, 1° à 3°, l'officier appartenant à la filière de métiers "Techniques médicales" ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a au moins une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :".
Art.10. In artikel 65 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 december 1983, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De benaming van de graad van de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" en die houder is van een master in de, naargelang het geval, geneeskunde, dierengeneeskunde, tandheelkunde of farmaceutische zorg, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, wordt respectievelijk aangevuld met de benaming : "geneesheer", "dierenarts", "tandarts" of "apotheker".";
2° in de paragraaf 4 wordt het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 1992, opgeheven.
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De benaming van de graad van de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" en die houder is van een master in de, naargelang het geval, geneeskunde, dierengeneeskunde, tandheelkunde of farmaceutische zorg, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, wordt respectievelijk aangevuld met de benaming : "geneesheer", "dierenarts", "tandarts" of "apotheker".";
2° in de paragraaf 4 wordt het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 1992, opgeheven.
Art.10. A l'article 65 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 13 décembre 1983, les modifications suivantes sont apportées :
1° le paragraphe 2 est remplacé par ce suit suit :
" § 2. L'appellation du grade de l'officier qui appartient à la filière de métiers "Techniques médicales" et qui est titulaire d'un master en, selon le cas, médecine, médecine vétérinaire, sciences dentaires ou sciences pharmaceutiques, ou d'un diplôme ou certificat équivalent, est respectivement complété par le vocable : "médecin", "vétérinaire", "dentiste" ou "pharmacien".";
2° dans le paragraphe 4, l'alinéa 2, inséré par l'arrêté royal du 5 mars 1992, est abrogé.
1° le paragraphe 2 est remplacé par ce suit suit :
" § 2. L'appellation du grade de l'officier qui appartient à la filière de métiers "Techniques médicales" et qui est titulaire d'un master en, selon le cas, médecine, médecine vétérinaire, sciences dentaires ou sciences pharmaceutiques, ou d'un diplôme ou certificat équivalent, est respectivement complété par le vocable : "médecin", "vétérinaire", "dentiste" ou "pharmacien".";
2° dans le paragraphe 4, l'alinéa 2, inséré par l'arrêté royal du 5 mars 1992, est abrogé.
Art.11. Artikel 69bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juni 2001, wordt opgeheven.
Art.11. L'article 69bis du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 28 juin 2001, est abrogé.
Afdeling 2. - wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
Section 2. - modification de l'arrêté royal du 25 octobre 1963 relatif au statut des sous-officiers du cadre actif des forces armées
Art.12. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht wordt vervangen als volgt :
"Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.".
"Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.".
Art.12. L'article 1er de l'arrêté royal du 25 octobre 1963 relatif au statut des sous-officiers du cadre actif des forces armées est remplacé par ce qui suit :
"Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
1° "la loi du 28 février 2007" : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées;
2° "les forces" : la force terrestre, la force aérienne, la marine et le service médical.".
"Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
1° "la loi du 28 février 2007" : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées;
2° "les forces" : la force terrestre, la force aérienne, la marine et le service médical.".
Art.13. In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, worden de woorden "De procedure die aan de benoeming in de graden van hoofdonderofficieren voorafgaat omvat :" vervangen door de woorden "Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen inzake de benoeming van de onderofficieren van niveau B in de graad van adjudant-chef bedoeld in artikel 139, vierde lid van de wet van 28 februari 2007, omvat de procedure die aan de benoeming in de graden van hoofdonderofficieren voorafgaat :".
Art.13. Dans l'article 2 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 27 mars 2003, les mots "La procédure préalable à la nomination aux grades de sous-officiers supérieurs comprend :" sont remplacés par les mots "Sous réserve de l'application des dispositions relatives à la nomination des sous-officiers du niveau B au grade d'adjudant-chef visées à l'article 139, alinéa 4, de la loi du 28 février 2007, la procédure préalable à la nomination aux grades de sous-officiers supérieurs comprend :".
Art.14. Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 2003, 23 september 2004 en 12 september 2007, wordt vervangen als volgt :
"Art. 3. § 1. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsonderofficieren tot de graden van hoofdonderofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van Landsverdediging,die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de onderofficieren.
De onderofficieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, is voorzitter van die comités.
De overheid bedoeld in het eerste lid moet tot de algemene directie human resources behoren en van het niveau opperofficier zijn. Indien deze overheid deel uitmaakt van de sectie evaluatie van de divisie beheer human resources mag zij evenwel van het niveau kolonel zijn.
Naast de voorzitter, zijn deze comités samengesteld uit beroepsofficieren en hoofdonderofficieren van dezelfde graad, en in voorkomend geval van de hogere graad dan die waarvoor de kandidaat ingeschreven is. Deze leden moeten in werkelijke dienst zijn.
§ 4. De directeur-generaal human resources wijst als secretaris van de comités een aan de algemene directie human resources verbonden officier aan. Deze officier heeft adviserende stem.
De officier belast met het voordragen van de kandidaturen bij het comité heeft eveneens adviserende stem.
De hoofdonderofficier, lid van het bevorderingscomité, die niet het bewijs heeft geleverd van de kennis van de andere taal bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, heeft slechts adviserende stem voor wat betreft de kandidaten van dit taalstelsel.
Wanneer geen hoofdonderofficieren kunnen worden opgeroepen om in voldoende aantal zitting te hebben in een comité, worden de ontbrekende leden aangevuld door lagere officieren bekleed met minstens de graad van kapitein, volgens de regels vastgesteld door de minister van Landsverdediging.
§ 5. De kandidatuur voor de graad, naargelang het geval :
1° van adjudant-chef, voor de onderofficier van niveau C, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau C niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;
2° van adjudant-majoor, voor de onderofficier van niveau B, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau B niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.
Indien een kandidaat van niveau C of niveau B bedoeld in het eerste lid, dit kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef te laat heeft afgelegd en zijn kandidatuur niet samen met die van de onderofficieren met gelijke anciënniteit in dezelfde graad is onderzocht, wordt hij ingeschreven op de eerste kandidatenlijst voor, naargelang het geval, de bevordering tot de graad van adjudant-chef of tot de graad van adjudant-majoor die zal worden onderzocht, nadat hij voor dit kwalificatie-examen is geslaagd.
§ 6. De minister van Landsverdediging bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de comités.".
"Art. 3. § 1. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsonderofficieren tot de graden van hoofdonderofficier te onderzoeken :
1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
a) hetzij per krijgsmachtdeel;
b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van Landsverdediging,die bestaan uit :
a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
b) hetzij twee of meer vakrichtingen;
3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de onderofficieren.
De onderofficieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.
§ 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
De kandidaturen tot de graden van hoofdonderofficier van de onderofficieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het intervakrichtingencomité.
§ 3. De directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, is voorzitter van die comités.
De overheid bedoeld in het eerste lid moet tot de algemene directie human resources behoren en van het niveau opperofficier zijn. Indien deze overheid deel uitmaakt van de sectie evaluatie van de divisie beheer human resources mag zij evenwel van het niveau kolonel zijn.
Naast de voorzitter, zijn deze comités samengesteld uit beroepsofficieren en hoofdonderofficieren van dezelfde graad, en in voorkomend geval van de hogere graad dan die waarvoor de kandidaat ingeschreven is. Deze leden moeten in werkelijke dienst zijn.
§ 4. De directeur-generaal human resources wijst als secretaris van de comités een aan de algemene directie human resources verbonden officier aan. Deze officier heeft adviserende stem.
De officier belast met het voordragen van de kandidaturen bij het comité heeft eveneens adviserende stem.
De hoofdonderofficier, lid van het bevorderingscomité, die niet het bewijs heeft geleverd van de kennis van de andere taal bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, heeft slechts adviserende stem voor wat betreft de kandidaten van dit taalstelsel.
Wanneer geen hoofdonderofficieren kunnen worden opgeroepen om in voldoende aantal zitting te hebben in een comité, worden de ontbrekende leden aangevuld door lagere officieren bekleed met minstens de graad van kapitein, volgens de regels vastgesteld door de minister van Landsverdediging.
§ 5. De kandidatuur voor de graad, naargelang het geval :
1° van adjudant-chef, voor de onderofficier van niveau C, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau C niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;
2° van adjudant-majoor, voor de onderofficier van niveau B, mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de onderofficier van niveau B niet geslaagd is voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef volgens de voorwaarden vastgesteld door het koninklijk besluit van 26 december 2013 betreffende de vervolmakingscursussen van de beroepsmilitairen van het actief kader van de krijgsmacht, het examen voor overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor, het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor.
Indien een kandidaat van niveau C of niveau B bedoeld in het eerste lid, dit kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef te laat heeft afgelegd en zijn kandidatuur niet samen met die van de onderofficieren met gelijke anciënniteit in dezelfde graad is onderzocht, wordt hij ingeschreven op de eerste kandidatenlijst voor, naargelang het geval, de bevordering tot de graad van adjudant-chef of tot de graad van adjudant-majoor die zal worden onderzocht, nadat hij voor dit kwalificatie-examen is geslaagd.
§ 6. De minister van Landsverdediging bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de comités.".
Art.14. L'article 3 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux des 27 mars 2003, 23 septembre 2004 et 12 septembre 2007, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 3. § 1er. Il peut être institué pour examiner les candidatures des sous-officiers de carrière aux grades de sous-officier supérieur :
1° un comité par filière de métiers militaire, organisé :
a) soit par force;
b) soit pour l'ensemble des forces;
2° un comité organisé par groupes de filières de métiers militaires, fixés par le ministre de la Défense, qui se composent :
a) soit de l'ensemble des filières de métiers d'une force;
b) soit de deux ou plusieurs filières de métiers;
3° un comité inter filières de métiers pour l'ensemble des filières de métiers militaires pour les sous-officiers.
Toutefois, les sous-officiers qui appartiennent à la filière de métiers militaire "Musiciens" ne participent pas aux comités visés à l'alinéa 1er.
§ 2. Les candidatures aux grades de sous-officier supérieur sont examinées par le comité de la filière de métiers, le cas échéant, de la force à laquelle appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades de sous-officier supérieur des sous-officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité du groupe de filières de métiers auquel appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades de sous-officier supérieur des sous-officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés aux alinéas 1er et 2 ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité inter filières de métiers.
§ 3. Le directeur général human resources ou l'autorité désignée par lui, préside ces comités.
L'autorité visée à l'alinéa 1er doit appartenir à la direction générale human resources et être du niveau officier général. Toutefois, si cette autorité fait partie de la section évaluation de la division gestion human resources, elle peut être du niveau colonel.
Outre le président, ces comités sont composés d'officiers de carrière et de sous-officiers supérieurs du même grade, et le cas échéant du grade supérieur, à celui pour lequel le candidat est inscrit. Ces membres doivent être en service actif.
§ 4. Le directeur général human resources désigne comme secrétaire des comités, un officier affecté à la direction générale human resources. Cet officier a voix consultative.
L'officier chargé de présenter les candidatures au comité a également voix consultative.
Le sous-officier supérieur, membre du comité d'avancement, qui n'a pas fourni la preuve de la connaissance de l'autre langue visée à l'article 8, § 1er, alinéa 3, de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'usage des langues à l'armée, n'a que voix consultative à l'égard des candidats de ce régime linguistique.
Lorsque des sous-officiers supérieurs ne peuvent être appelés à siéger dans un comité en nombre suffisant, les membres manquants sont complétés par des officiers subalternes revêtus au moins du grade de capitaine selon les règles établies par le ministre de la Défense.
§ 5. La candidature au grade, selon le cas :
1° d'adjudant-chef, pour le sous-officier du niveau C, ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que le sous-officier du niveau C n'a pas réussi l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef selon les conditions fixées par l'arrêté royal du 26 décembre 2013 relatif aux cours de perfectionnement des militaires de carrière du cadre actif des forces armées, à l'épreuve d'accession au grade de premier sergent-major, à l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef et aux épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major;
2° d'adjudant-major, pour le sous-officier du niveau B, ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que le sous-officier du niveau B n'a pas réussi l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef selon les conditions fixées par l'arrêté royal du 26 décembre 2013 relatif aux cours de perfectionnement des militaires de carrière du cadre actif des forces armées, à l'épreuve d'accession au grade de premier sergent-major, à l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef et aux épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major.
Si un candidat du niveau C ou du niveau B visé à l'alinéa 1er, a présenté tardivement cet examen de qualification au grade d'adjudant-chef et n'a pu voir sa candidature examinée en même temps que celle des sous-officiers de son ancienneté dans le même grade que lui, il est inscrit sur la première liste de candidats à examiner pour, selon le cas, l'avancement au grade d'adjudant-chef ou au grade d'adjudant-major, après la réussite de cet examen de qualification.
§ 6. Le ministre de la Défense détermine les règles complémentaires relatives à la composition et au fonctionnement des comités.".
"Art. 3. § 1er. Il peut être institué pour examiner les candidatures des sous-officiers de carrière aux grades de sous-officier supérieur :
1° un comité par filière de métiers militaire, organisé :
a) soit par force;
b) soit pour l'ensemble des forces;
2° un comité organisé par groupes de filières de métiers militaires, fixés par le ministre de la Défense, qui se composent :
a) soit de l'ensemble des filières de métiers d'une force;
b) soit de deux ou plusieurs filières de métiers;
3° un comité inter filières de métiers pour l'ensemble des filières de métiers militaires pour les sous-officiers.
Toutefois, les sous-officiers qui appartiennent à la filière de métiers militaire "Musiciens" ne participent pas aux comités visés à l'alinéa 1er.
§ 2. Les candidatures aux grades de sous-officier supérieur sont examinées par le comité de la filière de métiers, le cas échéant, de la force à laquelle appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades de sous-officier supérieur des sous-officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité du groupe de filières de métiers auquel appartiennent les candidats.
Les candidatures aux grades de sous-officier supérieur des sous-officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés aux alinéas 1er et 2 ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité inter filières de métiers.
§ 3. Le directeur général human resources ou l'autorité désignée par lui, préside ces comités.
L'autorité visée à l'alinéa 1er doit appartenir à la direction générale human resources et être du niveau officier général. Toutefois, si cette autorité fait partie de la section évaluation de la division gestion human resources, elle peut être du niveau colonel.
Outre le président, ces comités sont composés d'officiers de carrière et de sous-officiers supérieurs du même grade, et le cas échéant du grade supérieur, à celui pour lequel le candidat est inscrit. Ces membres doivent être en service actif.
§ 4. Le directeur général human resources désigne comme secrétaire des comités, un officier affecté à la direction générale human resources. Cet officier a voix consultative.
L'officier chargé de présenter les candidatures au comité a également voix consultative.
Le sous-officier supérieur, membre du comité d'avancement, qui n'a pas fourni la preuve de la connaissance de l'autre langue visée à l'article 8, § 1er, alinéa 3, de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'usage des langues à l'armée, n'a que voix consultative à l'égard des candidats de ce régime linguistique.
Lorsque des sous-officiers supérieurs ne peuvent être appelés à siéger dans un comité en nombre suffisant, les membres manquants sont complétés par des officiers subalternes revêtus au moins du grade de capitaine selon les règles établies par le ministre de la Défense.
§ 5. La candidature au grade, selon le cas :
1° d'adjudant-chef, pour le sous-officier du niveau C, ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que le sous-officier du niveau C n'a pas réussi l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef selon les conditions fixées par l'arrêté royal du 26 décembre 2013 relatif aux cours de perfectionnement des militaires de carrière du cadre actif des forces armées, à l'épreuve d'accession au grade de premier sergent-major, à l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef et aux épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major;
2° d'adjudant-major, pour le sous-officier du niveau B, ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que le sous-officier du niveau B n'a pas réussi l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef selon les conditions fixées par l'arrêté royal du 26 décembre 2013 relatif aux cours de perfectionnement des militaires de carrière du cadre actif des forces armées, à l'épreuve d'accession au grade de premier sergent-major, à l'examen de qualification au grade d'adjudant-chef et aux épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major.
Si un candidat du niveau C ou du niveau B visé à l'alinéa 1er, a présenté tardivement cet examen de qualification au grade d'adjudant-chef et n'a pu voir sa candidature examinée en même temps que celle des sous-officiers de son ancienneté dans le même grade que lui, il est inscrit sur la première liste de candidats à examiner pour, selon le cas, l'avancement au grade d'adjudant-chef ou au grade d'adjudant-major, après la réussite de cet examen de qualification.
§ 6. Le ministre de la Défense détermine les règles complémentaires relatives à la composition et au fonctionnement des comités.".
Art.15. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 27 maart 2003, worden de woorden "in ieder korps, in voorkomend geval elke specialiteit," vervangen door de woorden "voor elk comité,";
2° in het derde lid worden de woorden "op vijf opeenvolgende lijsten" vervangen door de woorden "op zeven opeenvolgende lijsten".
1° in het eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 27 maart 2003, worden de woorden "in ieder korps, in voorkomend geval elke specialiteit," vervangen door de woorden "voor elk comité,";
2° in het derde lid worden de woorden "op vijf opeenvolgende lijsten" vervangen door de woorden "op zeven opeenvolgende lijsten".
Art.15. A l'article 4 du même arrêté, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans l'alinéa 1er, modifié par les arrêtés royaux des 13 janvier 2003 et 27 mars 2003, les mots "dans chaque corps, le cas échéant chaque spécialité," sont remplacés par les mots "pour chaque comité,";
2° dans l'alinéa 3, les mots "sur cinq listes successives" sont remplacés par les mots "sur sept listes successives".
1° dans l'alinéa 1er, modifié par les arrêtés royaux des 13 janvier 2003 et 27 mars 2003, les mots "dans chaque corps, le cas échéant chaque spécialité," sont remplacés par les mots "pour chaque comité,";
2° dans l'alinéa 3, les mots "sur cinq listes successives" sont remplacés par les mots "sur sept listes successives".
Art.16. Artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit 27 maart 2003, wordt vervangen als volgt :
"Art. 14. § 1. De beroepsonderofficier van niveau C kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° sergeant : 4 jaar;
2° eerste sergeant : 6 jaar;
3° eerste sergeant-majoor : 6 jaar;
4° adjudant : 6 jaar;
5° adjudant-chef : 4 jaar.
Indien de beroepsonderofficier van niveau C bij toepassing van artikel 84/1 van de wet van 28 februari 2007, nog slechts in de graad van eerste sergeant-chef bevorderd kan worden, is voor deze bevordering een minimumanciënniteit van 8 jaar in de graad van eerste sergeant vereist.
§ 2. De beroepsonderofficier van niveau B kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° eerste sergeant-majoor : 12 jaar;
2° adjudant : 6 jaar;
3° adjudant-chef : 4 jaar.
§ 3. Indien een beroepsonderofficier anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.".
"Art. 14. § 1. De beroepsonderofficier van niveau C kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° sergeant : 4 jaar;
2° eerste sergeant : 6 jaar;
3° eerste sergeant-majoor : 6 jaar;
4° adjudant : 6 jaar;
5° adjudant-chef : 4 jaar.
Indien de beroepsonderofficier van niveau C bij toepassing van artikel 84/1 van de wet van 28 februari 2007, nog slechts in de graad van eerste sergeant-chef bevorderd kan worden, is voor deze bevordering een minimumanciënniteit van 8 jaar in de graad van eerste sergeant vereist.
§ 2. De beroepsonderofficier van niveau B kan slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd indien hij een minimumanciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :
1° eerste sergeant-majoor : 12 jaar;
2° adjudant : 6 jaar;
3° adjudant-chef : 4 jaar.
§ 3. Indien een beroepsonderofficier anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.".
Art.16. L'article 14 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 11 août 1994 et modifié par l'arrêté royal du 27 mars 2003, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 14. § 1er. Le sous-officier de carrière du niveau C ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :
1° sergent : 4 ans;
2° premier sergent : 6 ans;
3° premier sergent-major : 6 ans;
4° adjudant : 6 ans;
5° adjudant-chef : 4 ans.
Lorsque le sous-officier de carrière du niveau C ne peut plus, en application de l'article 84/1 de loi du 28 février 2007, être promu que dans le grade de premier sergent-chef, une ancienneté minimum de 8 ans dans le grade de premier sergent est requise pour cette promotion.
§ 2. Le sous-officier de carrière du niveau B ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :
1° premier sergent-major : 12 ans;
2° adjudant : 6 ans;
3° adjudant-chef : 4 ans.
§ 3. Lorsqu'un sous-officier de carrière perd de l'ancienneté conformément aux articles 53 ou 64 de la loi du 28 février 2007, sa date de nomination dans le grade dont il est revêtu, est décalée d'une période correspondant à l'ancienneté à décompter.".
"Art. 14. § 1er. Le sous-officier de carrière du niveau C ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :
1° sergent : 4 ans;
2° premier sergent : 6 ans;
3° premier sergent-major : 6 ans;
4° adjudant : 6 ans;
5° adjudant-chef : 4 ans.
Lorsque le sous-officier de carrière du niveau C ne peut plus, en application de l'article 84/1 de loi du 28 février 2007, être promu que dans le grade de premier sergent-chef, une ancienneté minimum de 8 ans dans le grade de premier sergent est requise pour cette promotion.
§ 2. Le sous-officier de carrière du niveau B ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :
1° premier sergent-major : 12 ans;
2° adjudant : 6 ans;
3° adjudant-chef : 4 ans.
§ 3. Lorsqu'un sous-officier de carrière perd de l'ancienneté conformément aux articles 53 ou 64 de la loi du 28 février 2007, sa date de nomination dans le grade dont il est revêtu, est décalée d'une période correspondant à l'ancienneté à décompter.".
Art.17. Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, wordt opgeheven.
Art.17. L'article20 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 27 mars 2003, est abrogé.
Art.18. In artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, wordt het derde lid opgeheven.
Art.18. Dans l'article21 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 14 mars 2002, l'alinéa 3 est abrogé
Art.19. Artikel 48 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003, wordt opgeheven.
Art.19. L'article 48 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 27 mars 2003, est abrogé.
Art.20. Artikel 49 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 20 augustus 2003, wordt vervangen als volgt :
"Art. 49. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
"Art. 49. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
Art.20. L'article 49 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux des 13 janvier 2003 et 20 août 2003, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 49. § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
§ 2. Le chef de la Défense ou son remplaçant désigné par le ministre préside le comité de concertation.
Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
1° au minimum un représentant du ministre;
2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
§ 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.".
"Art. 49. § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
§ 2. Le chef de la Défense ou son remplaçant désigné par le ministre préside le comité de concertation.
Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
1° au minimum un représentant du ministre;
2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
§ 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.".
Art.21. Artikel 50 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 januari 2003 en 20 augustus 2003, wordt vervangen als volgt :
"Art. 50. Om te kunnen worden opgenomen in een vakrichting in dewelke geen enkel ambt, naargelang het geval :
1° van sergeant voorzien is, moet de kandidaat van niveau C met goed gevolg het examen hebben afgelegd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor;
2° van eerste sergeant-majoor voorzien is, moet de kandidaat van niveau B met succes de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B hebben gevolgd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de bevordering in de graad van adjudant-chef.".
"Art. 50. Om te kunnen worden opgenomen in een vakrichting in dewelke geen enkel ambt, naargelang het geval :
1° van sergeant voorzien is, moet de kandidaat van niveau C met goed gevolg het examen hebben afgelegd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de overgang naar de graad van eerste sergeant-majoor;
2° van eerste sergeant-majoor voorzien is, moet de kandidaat van niveau B met succes de vorming voor kandidaat adjudant-chef van niveau B hebben gevolgd dat in die vakrichting of eventueel, binnen dat ambt, is voorgeschreven voor de bevordering in de graad van adjudant-chef.".
Art.21. L'article 50 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux des 13 janvier 2003 et 20 août 2003, est remplacé par ce qui suit :
"Art. 50. Pour pouvoir être admis dans une filière de métiers dans laquelle aucun emploi, selon le cas :
1° de sergent n'est prévu, le candidat du niveau C doit avoir subi avec succès l'épreuve imposée dans cette filière de métiers ou éventuellement, au sein de cet emploi, pour l'accession au grade de premier sergent-major;
2° de premier sergent-major n'est prévu, le candidat du niveau B doit avoir suivi avec succès la formation pour candidat adjudant-chef du niveau B imposée dans cette filière de métiers ou éventuellement, au sein de cet emploi, pour l'avancement au grade d'adjudant-chef.".
"Art. 50. Pour pouvoir être admis dans une filière de métiers dans laquelle aucun emploi, selon le cas :
1° de sergent n'est prévu, le candidat du niveau C doit avoir subi avec succès l'épreuve imposée dans cette filière de métiers ou éventuellement, au sein de cet emploi, pour l'accession au grade de premier sergent-major;
2° de premier sergent-major n'est prévu, le candidat du niveau B doit avoir suivi avec succès la formation pour candidat adjudant-chef du niveau B imposée dans cette filière de métiers ou éventuellement, au sein de cet emploi, pour l'avancement au grade d'adjudant-chef.".
Art.22. In titel I van hetzelfde besluit wordt hoofdstuk X, opgeheven bij het koninklijk besluit van 21 december 2005, hersteld als volgt :
"HOOFDSTUK X. - Diverse bepalingen
Art. 80. De minister van Landsverdediging is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van onderofficier van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.".
"HOOFDSTUK X. - Diverse bepalingen
Art. 80. De minister van Landsverdediging is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van onderofficier van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.".
Art.22. Dans le titre Ier du même arrêté, le chapitre X, abrogé par l'arrêté royal du 21 décembre 2005, est rétabli dans la rédaction suivante :
"CHAPITRE X. - Dispositions diverses
Art. 80. Le ministre de la Défense est l'autorité compétente pour retirer de plein droit la qualité de sous-officier dans les cas visés à l'article 22, alinéa 1er, de la loi du 28 février 2007.".
"CHAPITRE X. - Dispositions diverses
Art. 80. Le ministre de la Défense est l'autorité compétente pour retirer de plein droit la qualité de sous-officier dans les cas visés à l'article 22, alinéa 1er, de la loi du 28 février 2007.".
Art.23. In hetzelfde besluit wordt titel III, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 oktober 1980, die artikel 97 bevat, opgeheven.
Art.23. Dans le même arrêté, le titre III, remplacé par l'arrêté royal du 7 octobre 1980, comprenant l'article 97, est abrogé.
Art.24. Artikel 101 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 augustus 2003, wordt opgeheven.
Art.24. L'article 101 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 20 août 2003, est abrogé.
Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht
Section 3. - Modification de l'arrêté royal du 11 juin 1974 relatif au statut des volontaires du cadre actif des forces armées
Art.25. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt :
"Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder ?de wet van 28 februari 2007? : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.".
"Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder ?de wet van 28 februari 2007? : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht.".
Art.25. L'article 1er de l'arrêté royal du 11 juin 1974 relatif au statut des volontaires du cadre actif des forces armées, remplacé par l'arrêté royal du 11 août 1994, est remplacé par ce qui suit :
"Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par la loi du 28 février 2007 : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées.".
"Article 1er. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par la loi du 28 février 2007 : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées.".
Art.26. In artikel 1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt het tweede lid opgeheven.
Art.26. Dans l'article 1erbis du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 11 août 1994, l'alinéa 2 est abrogé.
Art.27. In artikel 1ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2 Indien een beroepsvrijwilliger anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.";
2° paragraaf 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1995, wordt opgeheven.
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2 Indien een beroepsvrijwilliger anciënniteit verliest overeenkomstig de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007, wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur die overeenstemt met de in mindering te brengen anciënniteit.";
2° paragraaf 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1995, wordt opgeheven.
Art.27. A l'article 1erter du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 11 août 1994, les modifications suivantes sont apportées :
1° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2 Lorsqu'un volontaire de carrière perd de l'ancienneté conformément aux articles 53 ou 64 de la loi du 28 février 2007, sa date de nomination dans le grade dont il est revêtu, est décalée d'une période correspondant à l'ancienneté à décompter.";
2° le paragraphe 3, modifié par l'arrêté royal du 28 juillet 1995,est abrogé.
1° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2 Lorsqu'un volontaire de carrière perd de l'ancienneté conformément aux articles 53 ou 64 de la loi du 28 février 2007, sa date de nomination dans le grade dont il est revêtu, est décalée d'une période correspondant à l'ancienneté à décompter.";
2° le paragraphe 3, modifié par l'arrêté royal du 28 juillet 1995,est abrogé.
Art.28. Artikel 45 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art.28. L'article 45 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 11 août 1994, est abrogé.
Art.29. Artikel 45bis van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt hersteld als volgt :
"Art. 45bis. De chef Defensie is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van vrijwilliger van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.".
"Art. 45bis. De chef Defensie is de bevoegde overheid om de hoedanigheid van vrijwilliger van rechtswege te ontnemen in de gevallen bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 28 februari 2007.".
Art.29. L'article 45bis du même arrêté, abrogé par l'arrêté royal du 9 juin 1999, est rétabli dans la rédaction suivante :
"Art. 45bis. Le chef de la Défense est l'autorité compétente pour retirer de plein droit la qualité de volontaire dans les cas visés à l'article 22, alinéa 1er, de la loi du 28 février 2007."
"Art. 45bis. Le chef de la Défense est l'autorité compétente pour retirer de plein droit la qualité de volontaire dans les cas visés à l'article 22, alinéa 1er, de la loi du 28 février 2007."
Art.30. Artikel 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt opgeheven.
Art.30. L'article 46 du même arrêté, remplacé par l'arrêté royal du 11 août 1994, est abrogé.
Art.31. Artikel 47 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 21december2005, wordt hersteld als volgt :
"Art. 47. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
"Art. 47. § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van Landsverdediging een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
§ 2. De chef Defensie of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger neemt het voorzitterschap waar van het overlegcomité.
Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
§ 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van Landsverdediging een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van Landsverdediging wordt gedaan.".
Art.31. L'article 47 du même arrêté, abrogé par l'arrêté royal du 21décembre2005, est rétabli dans la rédaction suivante :
"Art. 47. § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
§ 2. Le chef de la Défense ou son remplaçant désigné par le ministre préside le comité de concertation.
Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
1° au minimum un représentant du ministre;
2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
§ 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.".
"Art. 47. § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
§ 2. Le chef de la Défense ou son remplaçant désigné par le ministre préside le comité de concertation.
Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
1° au minimum un représentant du ministre;
2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
§ 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.".
HOOFDSTUK 2. - Overgangs- en slotbepalingen
CHAPITRE 2. - Dispositions transitoires et finales
Art.32. De beroepsofficieren van niveau A die de dag vóór de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van het artikel 139/1 van de wet van 28 februari 2007 geslaagd zijn voor de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor of die hiervoor ten laatste op 30 juni 2015 geslaagd zijn, moeten de test betreffende de kennis van het Engels bepaald in artikel 4 van dit besluit bij toepassing van het artikel 139/1, tweede lid, 2°, van de wet van 28 februari 2007 niet afleggen, om in de voorwaarden te blijven voor de bevordering tot de graad van majoor.
Art.32. Les officiers de carrière du niveau A qui, la veille de la date d'entrée en vigueur des dispositions de l'article 139/1 de la loi du 28 février 2007, ont réussi les épreuves professionnelles pour l'avancement au grade de major ou qui les réussissent au plus tard le 30 juin 2015, ne doivent pas, pour rester dans les conditions pour l'avancement au grade de major, présenter le test relatif à la connaissance de l'anglais fixé par l'article 4 du présent arrêté en application de l'article 139/1, alinéa 2, 2°, de la loi du 28 février 2007.
Art.33. Tot [1 31 december 2016]1 kunnen de bevorderingscomités, ingesteld om de kandidaturen tot de graden van hoofdofficieren en hoofdonderofficieren te onderzoeken, ingericht worden volgens de bepalingen betreffende de korpsen en specialiteiten die van toepassing waren de dag vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Modifications
Art.33. Jusqu'au [1 31 décembre 2016]1, les comités d'avancement, institués pour examiner les candidatures aux grades d'officiers supérieurs et de sous-officiers supérieurs, peuvent être organisés selon les dispositions relatives aux corps et spécialités qui étaient d'application la veille de la date d'entrée en vigueur du présent arrêté.
Modifications
Art.34. Op 31 december 2013 treden in werking :
1° de artikelen 23 tot 25, 27, 31 en 32, 34 tot 37, 43, 61 en 62, 64 tot 65, 139 tot 139/4, 178/3 tot 184/1, 271/3 en 271/4 van de wet van 28 februari 2007, zoals gewijzigd bij de wet van 31 juli 2013;
2° dit besluit.
1° de artikelen 23 tot 25, 27, 31 en 32, 34 tot 37, 43, 61 en 62, 64 tot 65, 139 tot 139/4, 178/3 tot 184/1, 271/3 en 271/4 van de wet van 28 februari 2007, zoals gewijzigd bij de wet van 31 juli 2013;
2° dit besluit.
Art.34. Entrent en vigueur le 31 décembre 2013 :
1° les articles 23 à 25, 27, 31 et 32, 34 à 37, 43, 61 et 62, 64 à 65, 139 à 139/4, 178/3 à 184/1, 271/3 et 271/4 de la loi du 28 février 2007, tels que modifiés par la loi du 31 juillet 2013;
2° le présent arrêté.
1° les articles 23 à 25, 27, 31 et 32, 34 à 37, 43, 61 et 62, 64 à 65, 139 à 139/4, 178/3 à 184/1, 271/3 et 271/4 de la loi du 28 février 2007, tels que modifiés par la loi du 31 juillet 2013;
2° le présent arrêté.
Art. 35. De minister bevoegd voor de Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 35. Le ministre qui a la Défense dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.