Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende :
"8° de bevoegde administratie : de Algemene Directie Humanisering van de Arbeid van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg."
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
5 NOVEMBER 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk
Titre
5 NOVEMBRE 2012. - Arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 27 mars 1998 relatif aux services externes pour la prévention et la protection au travail
Informations sur le document
Numac: 2012206158
Datum: 2012-11-05
Info du document
Numac: 2012206158
Date: 2012-11-05
Tekst (6)
Texte (6)
Article 1er. L'article 1er de l'arrêté royal du 27 mars 1998 relatif aux services externes pour la prevention et la protection au travail est complété par le 8° redigé comme suit :
"8° l'administration compétente : la direction générale Humanisation du travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale."
"8° l'administration compétente : la direction générale Humanisation du travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale."
Art.2. De artikelen 36 tot 39 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt :
"Art. 36. § 1. De aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van de erkenning wordt gericht tot de Minister.
§ 2. Bij de aanvraag tot erkenning dienen de volgende documenten en inlichtingen te worden gevoegd :
1° een kopie van de statuten van de externe dienst;
2° een organigram betreffende de structuur van de dienst en de lijst van personen werkzaam in de dienst;
3° een kopie van de erkenning verleend door de Gemeenschappen aan de afdeling belast met het medisch toezicht;
4° naam en voornaam van de persoon belast met de leiding van de dienst, zijn kwalificaties en beroepservaring;
5° naam en voornaam van de preventieadviseur die de leiding heeft van de afdeling belast met risicobeheersing en zijn kwalificaties;
6° naam en voornaam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die de leiding heeft van de afdeling belast met het medisch toezicht en zijn kwalificaties;
7° naam en voornaam van de preventieadviseurs bedoeld in artikel 22, evenals hun kwalificaties en, in voorkomend geval, hun beroepservaring;
8° de verklaring waarbij de externe dienst zich ertoe verbindt de principes van integrale kwaliteitszorg toe te passen, of een afschrift van het certificaat bedoeld in artikel 7, § 3, vierde lid; in geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van dit laatste document dient de in artikel 508, §§ 2 en 3, van de programmawet van 22 december 2003 voorziene procedure te worden nageleefd;
9° een inventaris van de materiële middelen.
§ 3. De Minister of de met het toezicht belaste ambtenaar kan alle andere relevante inlichtingen of documenten vragen die hij nodig acht.
Indien de externe dienst de gevraagde inlichtingen of documenten niet verstrekt binnen twee maanden vanaf de datum van de vraag, wordt de erkenning ambtshalve geweigerd. Deze beslissing wordt door de bevoegde administratie per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.
Art. 37. § 1. De erkenningsaanvraag wordt onderzocht door de met het toezicht belaste ambtenaar op basis van de stukken van het dossier, in voorkomend geval aangevuld met de informatie en documenten verstrekt in toepassing van artikel 36, § 3, eerste lid.
§ 2. Zodra het dossier volledig is, verricht de met het toezicht belaste ambtenaar een onderzoek ter plaatse en stelt een verslag op.
§ 3. Het dossier en het verslag worden voorgelegd aan de Vaste Operationele Commissie die binnen drie maanden na de overzending van die documenten een advies aan de Minister bezorgt.
Art. 38. § 1. De Minister neemt een beslissing waarbij de erkenning al dan niet wordt toegekend.
De Minister verleent de erkenning bij wege van ministerieel besluit.
Dit besluit kan in voorkomend geval de voorwaarden concretiseren betreffende :
1° de inhoud en de toepassing van het kwaliteitssysteem, zoals opgelegd door artikel 7;
2° het vereiste minimum aantal preventieadviseurs, evenals hun diplomavereisten en vormingsniveau;
3° de uitvoering van de opdrachten van de externe dienst, inzonderheid wat betreft het aantal bezoeken aan de arbeidsplaatsen, het gezondheidstoezicht en het bijwonen van vergaderingen van comités voor preventie en bescherming op het werk.
De erkenning kan in voorkomend geval worden beperkt tot de opdrachten die het voorwerp zijn van de bestaande overeenkomsten voor een periode bepaald door de Minister.
§ 2. De erkenning wordt verleend voor een termijn van vijf jaar.
De erkenning kan worden verleend voor een kortere termijn :
1° bij een eerste erkenningsaanvraag voor een nieuw op te richten externe dienst;
2° bij een erkenningsaanvraag door een externe dienst waarvan de erkenning was geweigerd in de zin van artikel 38, § 1, eerste lid van dit besluit;
3° bij een erkenningsaanvraag van een externe dienst waarvan de erkenning is verkort of ingetrokken in overeenstemming met artikel 43, § 3, 2° of 3° van dit besluit.
§ 3. De gemotiveerde beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.
§ 4. De Vaste Operationele Commissie wordt ingelicht over de gemotiveerde beslissing van de Minister.
Art. 39. § 1. Uiterlijk één jaar voor het verstrijken van de termijn van erkenning vraagt de externe dienst de hernieuwing van de erkenning aan bij de Minister.
In geval van een erkenning van maximum twee jaar kan de Minister een kortere termijn toestaan voor het indienen van de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning.
§ 2. Bij de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning dienen de volgende documenten en inlichtingen te worden gevoegd :
1° de wijzigingen aangebracht in de bij artikel 36, § 2 bedoelde documenten en inlichtingen tijdens de afgelopen erkenningstermijn;
2° een financieel verslag over de werking van de externe dienst tijdens de afgelopen erkenningstermijn;
3° een verslag over de organisatie en de werking van de externe dienst en over de opdrachten verricht tijdens de afgelopen erkenningstermijn;
4° een kwaliteitshandboek of een afschrift van het certificaat bedoeld in artikel 7, § 3, vierde lid. In geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van dit laatste document dient de in artikel 508, §§ 2 en 3, van de programmawet van 22 december 2003 voorziene procedure te worden nageleefd.
§ 3. De Minister of de met het toezicht belaste ambtenaar kan alle andere relevante inlichtingen of documenten vragen die hij nodig acht.
Indien de externe dienst de gevraagde inlichtingen of documenten niet verstrekt binnen twee maanden vanaf de datum van de vraag, wordt de hernieuwing van de erkenning ambtshalve geweigerd. Deze beslissing wordt door de bevoegde administratie per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.
§ 4. Het onderzoek van de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning gebeurt overeenkomstig artikel 37.
§ 5. De beslissing over de hernieuwing van de erkenning wordt genomen overeenkomstig artikel 38."
"Art. 36. § 1. De aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van de erkenning wordt gericht tot de Minister.
§ 2. Bij de aanvraag tot erkenning dienen de volgende documenten en inlichtingen te worden gevoegd :
1° een kopie van de statuten van de externe dienst;
2° een organigram betreffende de structuur van de dienst en de lijst van personen werkzaam in de dienst;
3° een kopie van de erkenning verleend door de Gemeenschappen aan de afdeling belast met het medisch toezicht;
4° naam en voornaam van de persoon belast met de leiding van de dienst, zijn kwalificaties en beroepservaring;
5° naam en voornaam van de preventieadviseur die de leiding heeft van de afdeling belast met risicobeheersing en zijn kwalificaties;
6° naam en voornaam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die de leiding heeft van de afdeling belast met het medisch toezicht en zijn kwalificaties;
7° naam en voornaam van de preventieadviseurs bedoeld in artikel 22, evenals hun kwalificaties en, in voorkomend geval, hun beroepservaring;
8° de verklaring waarbij de externe dienst zich ertoe verbindt de principes van integrale kwaliteitszorg toe te passen, of een afschrift van het certificaat bedoeld in artikel 7, § 3, vierde lid; in geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van dit laatste document dient de in artikel 508, §§ 2 en 3, van de programmawet van 22 december 2003 voorziene procedure te worden nageleefd;
9° een inventaris van de materiële middelen.
§ 3. De Minister of de met het toezicht belaste ambtenaar kan alle andere relevante inlichtingen of documenten vragen die hij nodig acht.
Indien de externe dienst de gevraagde inlichtingen of documenten niet verstrekt binnen twee maanden vanaf de datum van de vraag, wordt de erkenning ambtshalve geweigerd. Deze beslissing wordt door de bevoegde administratie per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.
Art. 37. § 1. De erkenningsaanvraag wordt onderzocht door de met het toezicht belaste ambtenaar op basis van de stukken van het dossier, in voorkomend geval aangevuld met de informatie en documenten verstrekt in toepassing van artikel 36, § 3, eerste lid.
§ 2. Zodra het dossier volledig is, verricht de met het toezicht belaste ambtenaar een onderzoek ter plaatse en stelt een verslag op.
§ 3. Het dossier en het verslag worden voorgelegd aan de Vaste Operationele Commissie die binnen drie maanden na de overzending van die documenten een advies aan de Minister bezorgt.
Art. 38. § 1. De Minister neemt een beslissing waarbij de erkenning al dan niet wordt toegekend.
De Minister verleent de erkenning bij wege van ministerieel besluit.
Dit besluit kan in voorkomend geval de voorwaarden concretiseren betreffende :
1° de inhoud en de toepassing van het kwaliteitssysteem, zoals opgelegd door artikel 7;
2° het vereiste minimum aantal preventieadviseurs, evenals hun diplomavereisten en vormingsniveau;
3° de uitvoering van de opdrachten van de externe dienst, inzonderheid wat betreft het aantal bezoeken aan de arbeidsplaatsen, het gezondheidstoezicht en het bijwonen van vergaderingen van comités voor preventie en bescherming op het werk.
De erkenning kan in voorkomend geval worden beperkt tot de opdrachten die het voorwerp zijn van de bestaande overeenkomsten voor een periode bepaald door de Minister.
§ 2. De erkenning wordt verleend voor een termijn van vijf jaar.
De erkenning kan worden verleend voor een kortere termijn :
1° bij een eerste erkenningsaanvraag voor een nieuw op te richten externe dienst;
2° bij een erkenningsaanvraag door een externe dienst waarvan de erkenning was geweigerd in de zin van artikel 38, § 1, eerste lid van dit besluit;
3° bij een erkenningsaanvraag van een externe dienst waarvan de erkenning is verkort of ingetrokken in overeenstemming met artikel 43, § 3, 2° of 3° van dit besluit.
§ 3. De gemotiveerde beslissing wordt bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.
§ 4. De Vaste Operationele Commissie wordt ingelicht over de gemotiveerde beslissing van de Minister.
Art. 39. § 1. Uiterlijk één jaar voor het verstrijken van de termijn van erkenning vraagt de externe dienst de hernieuwing van de erkenning aan bij de Minister.
In geval van een erkenning van maximum twee jaar kan de Minister een kortere termijn toestaan voor het indienen van de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning.
§ 2. Bij de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning dienen de volgende documenten en inlichtingen te worden gevoegd :
1° de wijzigingen aangebracht in de bij artikel 36, § 2 bedoelde documenten en inlichtingen tijdens de afgelopen erkenningstermijn;
2° een financieel verslag over de werking van de externe dienst tijdens de afgelopen erkenningstermijn;
3° een verslag over de organisatie en de werking van de externe dienst en over de opdrachten verricht tijdens de afgelopen erkenningstermijn;
4° een kwaliteitshandboek of een afschrift van het certificaat bedoeld in artikel 7, § 3, vierde lid. In geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van dit laatste document dient de in artikel 508, §§ 2 en 3, van de programmawet van 22 december 2003 voorziene procedure te worden nageleefd.
§ 3. De Minister of de met het toezicht belaste ambtenaar kan alle andere relevante inlichtingen of documenten vragen die hij nodig acht.
Indien de externe dienst de gevraagde inlichtingen of documenten niet verstrekt binnen twee maanden vanaf de datum van de vraag, wordt de hernieuwing van de erkenning ambtshalve geweigerd. Deze beslissing wordt door de bevoegde administratie per aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de externe dienst.
§ 4. Het onderzoek van de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning gebeurt overeenkomstig artikel 37.
§ 5. De beslissing over de hernieuwing van de erkenning wordt genomen overeenkomstig artikel 38."
Art.2. Les articles 36 à 39 du même arrêté sont remplacés par ce qui suit :
"Art. 36. § 1er. La demande d'agrément ou de renouvellement de l'agrément est adressée au Ministre.
§ 2. Cette demande est accompagnée des documents et des renseignements suivants :
1° une copie des statuts du service externe;
2° un organigramme de la structure du service et la liste des personnes actives dans le service;
3° une copie de l'agrément accordé par les Communautés à la section chargée de la surveillance médicale;
4° les nom et prénom de la personne chargée de la direction du service, ses qualifications et son expérience professionnelle;
5° les nom et prénom du conseiller en prevention qui a la direction de la section chargée de la gestion des risques et ses qualifications;
6° les nom et prénom du conseiller en prévention-médecin du travail qui a la direction de la section chargée de la surveillance médicale et ses qualifications ;
7° les nom et prénom des conseillers en prévention visés à l'article 22, ainsi que leurs qualifications et, le cas échéant, leur expérience professionnelle;
8° la déclaration selon laquelle le service externe s'engage à appliquer les principes de gestion intégrale de la qualité, ou une copie du certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4; en cas de doute légitime sur l'authenticité de la copie remise ou envoyée de ce dernier document, la procédure prévue à l'article 508, §§ 2 et 3, de la loi programme du 22 décembre 2003 doit être respectée;
9° un inventaire des moyens matériels.
§ 3. Le Ministre ou le fonctionnaire chargé de la surveillance peuvent demander toute autre information ou document pertinents qu'ils jugent nécessaire.
Si le service externe ne fournit pas les renseignements ou documents dans les deux mois à dater de cette demande, le renouvellement de l'agrément est refusé d'office. L'administration compétente communique cette décision au service externe par lettre recommandée.
Art. 37. § 1er. La demande d'agrément est examinée par le fonctionnaire chargé de la surveillance sur la base des pièces du dossier, complété, le cas échéant, par l'information et les documents fournis en application de l'article 36, § 3, alinéa 1er.
§ 2. Dès que le dossier est complet, le fonctionnaire chargé de la surveillance effectue une enquête sur place et établit un rapport.
§ 3. Le dossier et le rapport sont soumis à la Commission opérationnelle permanente qui fournit un avis au Ministre dans les trois mois à dater de la transmission de ces documents.
Art. 38. § 1er. Le Ministre décide d'accorder ou non l'agrément.
Le Ministre donne l'agrément par voie d'arrêté ministériel.
Cet arrêté peut, le cas échéant, concrétiser les conditions concernant :
1° le contenu et l'application du système de qualité, tel qu'imposé par l'article 7;
2° le nombre minimal de conseillers en prévention, ainsi que les diplômes requis et leur niveau de formation;
3° l'exécution des missions du service externe, notamment en ce qui concerne le nombre de visites des lieux de travail, la surveillance médicale et l'assistance aux réunions des comités pour la prévention et la protection au travail.
L'agrément peut, le cas échéant, être limité aux seules missions faisant l'objet des contrats existants pour une période fixée par le Ministre.
§ 2. L'agrément est accordé pour une période de cinq ans.
L'agrément peut être accordé pour une période plus courte :
1° lors d'une première demande d'agrément pour la création d'un nouveau service externe;
2° lors d'une demande d'agrément par un service externe à qui l'agrément à été refusé au sens de l'article 38, § 1er, alinéa 1er de cet arrêté;
3° lors d'une demande d'agrément par un service externe dont l'agrément a été limité ou retiré conformément à l'article 43, § 3, 2° ou 3° de cet arrêté.
§ 3. La décision motivée est communiquée au service externe par lettre recommandée.
§ 4. La Commission opérationnelle permanente est informée de la décision motivée du Ministre.
Art. 39. § 1er. Au plus tard un an avant l'expiration de la période d'agrément, le service externe demande le renouvellement de l'agrément au Ministre.
Dans le cas d'un agrément de maximum deux ans le Ministre peut accorder un délai plus court pour l'introduction de la demande de renouvellement de l'agrément.
§ 2. La demande de renouvellement de l'agrément est accompagnée des documents et des renseignements suivants :
1° les modifications apportées aux documents et renseignements visés à l'article 36, § 2, pendant la période précédente d'agrément;
2° un rapport financier relatif au fonctionnement du service externe pendant la période précédente d'agrément;
3° un rapport sur l'organisation et le fonctionnement du service externe et sur les missions accomplies pendant la période précédente d'agrément;
4° un manuel de qualité ou une copie du certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4. En cas de doute légitime sur l'authenticité de la copie remise ou envoyée de ce dernier document, la procédure prévue à l'article 508, §§ 2 et 3, de la loi-programme du 22 décembre 2003 doit être respectée.
§ 3. Le Ministre ou le fonctionnaire chargé de la surveillance peuvent demander toute autre information ou document pertinents qu'ils jugent nécessaire.
Si le service externe ne fournit pas les renseignements ou documents dans les deux mois à dater de cette demande, le renouvellement de l'agrément est refusé d'office. L'administration compétente communique cette décision au service externe par lettre recommandée.
§ 4. La demande de renouvellement de l'agrément est examinée conformément à l'article 37.
§ 5. La decision sur le renouvellement de l'agrément est prise conformément à l'article 38."
"Art. 36. § 1er. La demande d'agrément ou de renouvellement de l'agrément est adressée au Ministre.
§ 2. Cette demande est accompagnée des documents et des renseignements suivants :
1° une copie des statuts du service externe;
2° un organigramme de la structure du service et la liste des personnes actives dans le service;
3° une copie de l'agrément accordé par les Communautés à la section chargée de la surveillance médicale;
4° les nom et prénom de la personne chargée de la direction du service, ses qualifications et son expérience professionnelle;
5° les nom et prénom du conseiller en prevention qui a la direction de la section chargée de la gestion des risques et ses qualifications;
6° les nom et prénom du conseiller en prévention-médecin du travail qui a la direction de la section chargée de la surveillance médicale et ses qualifications ;
7° les nom et prénom des conseillers en prévention visés à l'article 22, ainsi que leurs qualifications et, le cas échéant, leur expérience professionnelle;
8° la déclaration selon laquelle le service externe s'engage à appliquer les principes de gestion intégrale de la qualité, ou une copie du certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4; en cas de doute légitime sur l'authenticité de la copie remise ou envoyée de ce dernier document, la procédure prévue à l'article 508, §§ 2 et 3, de la loi programme du 22 décembre 2003 doit être respectée;
9° un inventaire des moyens matériels.
§ 3. Le Ministre ou le fonctionnaire chargé de la surveillance peuvent demander toute autre information ou document pertinents qu'ils jugent nécessaire.
Si le service externe ne fournit pas les renseignements ou documents dans les deux mois à dater de cette demande, le renouvellement de l'agrément est refusé d'office. L'administration compétente communique cette décision au service externe par lettre recommandée.
Art. 37. § 1er. La demande d'agrément est examinée par le fonctionnaire chargé de la surveillance sur la base des pièces du dossier, complété, le cas échéant, par l'information et les documents fournis en application de l'article 36, § 3, alinéa 1er.
§ 2. Dès que le dossier est complet, le fonctionnaire chargé de la surveillance effectue une enquête sur place et établit un rapport.
§ 3. Le dossier et le rapport sont soumis à la Commission opérationnelle permanente qui fournit un avis au Ministre dans les trois mois à dater de la transmission de ces documents.
Art. 38. § 1er. Le Ministre décide d'accorder ou non l'agrément.
Le Ministre donne l'agrément par voie d'arrêté ministériel.
Cet arrêté peut, le cas échéant, concrétiser les conditions concernant :
1° le contenu et l'application du système de qualité, tel qu'imposé par l'article 7;
2° le nombre minimal de conseillers en prévention, ainsi que les diplômes requis et leur niveau de formation;
3° l'exécution des missions du service externe, notamment en ce qui concerne le nombre de visites des lieux de travail, la surveillance médicale et l'assistance aux réunions des comités pour la prévention et la protection au travail.
L'agrément peut, le cas échéant, être limité aux seules missions faisant l'objet des contrats existants pour une période fixée par le Ministre.
§ 2. L'agrément est accordé pour une période de cinq ans.
L'agrément peut être accordé pour une période plus courte :
1° lors d'une première demande d'agrément pour la création d'un nouveau service externe;
2° lors d'une demande d'agrément par un service externe à qui l'agrément à été refusé au sens de l'article 38, § 1er, alinéa 1er de cet arrêté;
3° lors d'une demande d'agrément par un service externe dont l'agrément a été limité ou retiré conformément à l'article 43, § 3, 2° ou 3° de cet arrêté.
§ 3. La décision motivée est communiquée au service externe par lettre recommandée.
§ 4. La Commission opérationnelle permanente est informée de la décision motivée du Ministre.
Art. 39. § 1er. Au plus tard un an avant l'expiration de la période d'agrément, le service externe demande le renouvellement de l'agrément au Ministre.
Dans le cas d'un agrément de maximum deux ans le Ministre peut accorder un délai plus court pour l'introduction de la demande de renouvellement de l'agrément.
§ 2. La demande de renouvellement de l'agrément est accompagnée des documents et des renseignements suivants :
1° les modifications apportées aux documents et renseignements visés à l'article 36, § 2, pendant la période précédente d'agrément;
2° un rapport financier relatif au fonctionnement du service externe pendant la période précédente d'agrément;
3° un rapport sur l'organisation et le fonctionnement du service externe et sur les missions accomplies pendant la période précédente d'agrément;
4° un manuel de qualité ou une copie du certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4. En cas de doute légitime sur l'authenticité de la copie remise ou envoyée de ce dernier document, la procédure prévue à l'article 508, §§ 2 et 3, de la loi-programme du 22 décembre 2003 doit être respectée.
§ 3. Le Ministre ou le fonctionnaire chargé de la surveillance peuvent demander toute autre information ou document pertinents qu'ils jugent nécessaire.
Si le service externe ne fournit pas les renseignements ou documents dans les deux mois à dater de cette demande, le renouvellement de l'agrément est refusé d'office. L'administration compétente communique cette décision au service externe par lettre recommandée.
§ 4. La demande de renouvellement de l'agrément est examinée conformément à l'article 37.
§ 5. La decision sur le renouvellement de l'agrément est prise conformément à l'article 38."
Art.3. Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.3. L'article 40 du même arrêté est abrogé.
Art.4. In artikel 41 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid opgeheven.
Art.4. Dans l'article 41 du même arrêté, l'alinéa 1er est abrogé.
Art.5. Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
"Art. 43. § 1. De erkende externe diensten zijn ertoe gehouden, op verzoek van de met het toezicht belaste ambtenaar, alle documenten of inlichtingen te verstrekken die betrekking hebben op hun activiteiten of hun werking of die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van dit besluit.
§ 2. Indien de met het toezicht belaste ambtenaren vaststellen dat de externe dienst niet meer voldoet aan de voorwaarden van dit besluit, of de voorwaarden opgelegd in het erkenningsbesluit niet naleeft, kunnen zij een termijn vaststellen waarbinnen de externe dienst die nagekomen moet zijn.
Wanneer de externe dienst houder is van het certificaat bedoeld in artikel 7, § 3, vierde lid, stelt de bevoegde administratie de certificatie-instelling die het kwaliteitssysteem van de externe dienst gecertificeerd heeft, in kennis van alle vaststellingen die relevant zijn voor de certificatie.
§ 3. Indien de externe dienst zich niet in regel heeft gesteld na verloop van de in § 2 bedoelde termijn, of wanneer de bevoegde administratie vaststelt dat het in artikel 7, § 3, vierde lid bedoelde certificaat door de certificatie-instelling ingetrokken, niet hernieuwd of niet uitgereikt is, kan de Minister op grond van een omstandig verslag van de ambtenaar belast met het toezicht, en na advies van de Vaste Operationele Commissie dat verstrekt wordt overeenkomstig artikel 37, § 3, van dit besluit, beslissen tot :
1° hetzij het beperken van de erkenning tot de opdrachten die het voorwerp zijn van de bestaande overeenkomsten voor een periode die hij vaststelt;
2° hetzij het beperken van de verleende erkenning tot een kortere termijn dan de oorspronkelijk voorziene termijn van de erkenning;
3° hetzij het intrekken van de erkenning.
§ 4. De beslissingen genomen in uitvoering van § 2 en § 3 worden, met opgave van de redenen, aan de betrokken externe dienst betekend bij een ter post aangetekende brief.
De Vaste Operationele Commissie wordt eveneens van deze gemotiveerde beslissingen op de hoogte gesteld."
"Art. 43. § 1. De erkende externe diensten zijn ertoe gehouden, op verzoek van de met het toezicht belaste ambtenaar, alle documenten of inlichtingen te verstrekken die betrekking hebben op hun activiteiten of hun werking of die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van dit besluit.
§ 2. Indien de met het toezicht belaste ambtenaren vaststellen dat de externe dienst niet meer voldoet aan de voorwaarden van dit besluit, of de voorwaarden opgelegd in het erkenningsbesluit niet naleeft, kunnen zij een termijn vaststellen waarbinnen de externe dienst die nagekomen moet zijn.
Wanneer de externe dienst houder is van het certificaat bedoeld in artikel 7, § 3, vierde lid, stelt de bevoegde administratie de certificatie-instelling die het kwaliteitssysteem van de externe dienst gecertificeerd heeft, in kennis van alle vaststellingen die relevant zijn voor de certificatie.
§ 3. Indien de externe dienst zich niet in regel heeft gesteld na verloop van de in § 2 bedoelde termijn, of wanneer de bevoegde administratie vaststelt dat het in artikel 7, § 3, vierde lid bedoelde certificaat door de certificatie-instelling ingetrokken, niet hernieuwd of niet uitgereikt is, kan de Minister op grond van een omstandig verslag van de ambtenaar belast met het toezicht, en na advies van de Vaste Operationele Commissie dat verstrekt wordt overeenkomstig artikel 37, § 3, van dit besluit, beslissen tot :
1° hetzij het beperken van de erkenning tot de opdrachten die het voorwerp zijn van de bestaande overeenkomsten voor een periode die hij vaststelt;
2° hetzij het beperken van de verleende erkenning tot een kortere termijn dan de oorspronkelijk voorziene termijn van de erkenning;
3° hetzij het intrekken van de erkenning.
§ 4. De beslissingen genomen in uitvoering van § 2 en § 3 worden, met opgave van de redenen, aan de betrokken externe dienst betekend bij een ter post aangetekende brief.
De Vaste Operationele Commissie wordt eveneens van deze gemotiveerde beslissingen op de hoogte gesteld."
Art.5. L'article 43 du même arrêté est remplacé par ce qui suit :
"Art. 43. § 1er. Les services externes agréés sont tenus de fournir, à la demande du fonctionnaire chargé de la surveillance, tous documents ou toutes informations qui concernent leurs activités ou leur fonctionnement ou qui sont nécessaires à la surveillance du présent arrêté.
§ 2. Si les fonctionnaires chargés de la surveillance constatent que le service externe ne répond plus aux dispositions du présent arrêté, ou ne respecte pas les conditions imposées dans l'arrêté d'agrément, ils peuvent fixer un délai dans lequel le service externe doit se mettre en règle.
Lorsque le service externe est porteur du certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4, l'administration compétente informe l'organisme de certification qui a certifié le système de qualité du service externe, de toutes les constatations pertinentes pour la certification.
§ 3. Lorsque le service externe ne s'est pas mis en règle à l'expiration du délai visé au § 2 ou lorque l'administration compétente constate que le certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4, a été retiré par l'organisme de certification ou n'a pas été renouvelé ou délivré, le Ministre, sur la base d'un rapport circonstancié du fonctionnaire chargé de la surveillance, et après l'avis de la Commission opérationnelle permanente fourni conformément à l'article 37, § 3, de cet arrêté, peut décider :
1° soit de limiter l'agrément aux seules missions faisant l'objet des contrats existants pour une période qu'il fixe;
2° soit de limiter l'agrément accordé à une période plus courte que la période originale de l'agrément;
3° soit de retirer l'agrément.
§ 4. Les décisions prises en exécution des § 2 et § 3 sont notifiées par lettre recommandée à la poste au service externe concerné, avec mention des motifs.
La Commission opérationelle permanente est également informée de ces décisions motivées."
"Art. 43. § 1er. Les services externes agréés sont tenus de fournir, à la demande du fonctionnaire chargé de la surveillance, tous documents ou toutes informations qui concernent leurs activités ou leur fonctionnement ou qui sont nécessaires à la surveillance du présent arrêté.
§ 2. Si les fonctionnaires chargés de la surveillance constatent que le service externe ne répond plus aux dispositions du présent arrêté, ou ne respecte pas les conditions imposées dans l'arrêté d'agrément, ils peuvent fixer un délai dans lequel le service externe doit se mettre en règle.
Lorsque le service externe est porteur du certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4, l'administration compétente informe l'organisme de certification qui a certifié le système de qualité du service externe, de toutes les constatations pertinentes pour la certification.
§ 3. Lorsque le service externe ne s'est pas mis en règle à l'expiration du délai visé au § 2 ou lorque l'administration compétente constate que le certificat visé à l'article 7, § 3, alinéa 4, a été retiré par l'organisme de certification ou n'a pas été renouvelé ou délivré, le Ministre, sur la base d'un rapport circonstancié du fonctionnaire chargé de la surveillance, et après l'avis de la Commission opérationnelle permanente fourni conformément à l'article 37, § 3, de cet arrêté, peut décider :
1° soit de limiter l'agrément aux seules missions faisant l'objet des contrats existants pour une période qu'il fixe;
2° soit de limiter l'agrément accordé à une période plus courte que la période originale de l'agrément;
3° soit de retirer l'agrément.
§ 4. Les décisions prises en exécution des § 2 et § 3 sont notifiées par lettre recommandée à la poste au service externe concerné, avec mention des motifs.
La Commission opérationelle permanente est également informée de ces décisions motivées."
Art. 6. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 6. Le ministre qui a l'Emploi dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Gegeven te Marseille, 5 november 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. M. DE CONINCK
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. M. DE CONINCK
Donné à Marseille, le 5 novembre 2012.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre de l'Emploi,
Mme M. DE CONINCK
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre de l'Emploi,
Mme M. DE CONINCK